Les 10.6 GROEPSOPDRACHT_E_Groepswerk.pptx
Summary
# Didactische werkvormen: groepswerk
Groepswerk is een didactische werkvorm waarbij twee of meer leerlingen samenwerken aan een taak of probleemoplossing, waarbij ze zelf verantwoordelijkheid dragen voor het leerproces.
### 1.1 Kenmerken en doelen van groepswerk
Groepswerk kan parallel of complementair van aard zijn, en functioneren als introductie of als verwerkingsopdracht. De samenstelling van groepen kan homogeen of heterogeen zijn, met als doel het bewust stimuleren van samenwerking en het bieden van mogelijkheden voor differentiatie. Zelfsturing is een belangrijk aspect dat binnen groepswerk wordt bevorderd.
### 1.2 Verloop van groepswerk
Het verloop van groepswerk kan variëren van vrij en informeel tot gebonden en formeel. Een typische groepsgrootte is vier tot vijf leerlingen. Vaak wordt er een gespreksleider en een verslaggever aangesteld. Het is essentieel om de tijdsduur af te bakenen en de rapportering en controle te organiseren.
### 1.3 Toepasbaarheid van groepswerk
De toepasbaarheid van groepswerk is afhankelijk van de leerinhoud en de capaciteit van de leerlingen om samen te werken.
### 1.4 Aandachtspunten bij groepswerk
Bij het ontwerpen van groepswerk zijn er diverse aandachtspunten:
* De groepsgrootte.
* De aard van het groepswerk.
* De voorziene fasen van het groepswerk.
* De groepssamenstelling.
* De taakverdeling.
### 1.5 Varianten van groepswerk: opdrachtsvormen die samen leren bevorderen
Er zijn verschillende opdrachtsvormen die specifiek gericht zijn op het bevorderen van samen leren binnen groepswerk.
#### 1.5.1 Peertutoring
Peertutoring is een bijzondere vorm van groepswerk waarbij twee leerlingen van elkaar leren, vaak ter oefening of herhaling van leerstof. Dit kan ook leerlingen leren om voor elkaar te zorgen. Idealiter vindt dit plaats tussen leerlingen van verschillende leeftijden, waarbij de ene leerling fungeert als tutor en de andere als tutee.
> **Tip:** Er wordt gesteld dat men 70% onthoudt van wat men met anderen bespreekt, 80% van wat men evalueert en nabespreekt, en 90% van wat men anderen uitlegt.
> **Voorbeeld:** Tutorlezen kan een effectieve toepassing van peertutoring zijn.
#### 1.5.2 Flitsen
Bij de opdrachtsvorm 'flitsen' leggen leerlingen per twee elkaar oefeningen voor die op kaartjes zijn genoteerd. Op de voorzijde van een kaartje staat de oefening, en op de achterzijde de oplossing en indien nodig de oplossingswijze. Deze werkvorm kan ook gebruikt worden als quiz of voor het herhalen en inoefenen van lesinhouden.
> **Voorbeeld:** Een toepassing kan zijn het oefenen van land-hoofdstad relaties.
#### 1.5.3 Jigsaw
De Jigsaw-methode organiseert leerlingen in basisgroepen en expertengroepen. Elk lid van een basisgroep krijgt een specifiek deel van een grotere opdracht. In de expertengroepen komen leerlingen met hetzelfde deel samen om dit deel te bestuderen of de opdracht uit te voeren. Vervolgens keren de leerlingen terug naar hun basisgroep om de verschillende delen samen te voegen en elkaar te onderwijzen. Dit bevordert wederzijds leren en verantwoordelijkheid voor elkaars leerproces.
> **Voorbeeld:** Het bespreken van de voor- en nadelen van energievormen (gas, elektriciteit, windkracht) kan via Jigsaw worden aangepakt.
#### 1.5.4 Placemat
De placemat-werkvorm is geschikt voor het bespreken van vragen of problemen met meerdere mogelijke oplossingen, of om gezamenlijk een strategie te bepalen. Leerlingen krijgen een vraag of probleem voorgelegd. Eerst schrijven ze individueel hun antwoord neer in een hoek van een vel. Daarna proberen de groepsleden tot een gemeenschappelijk antwoord te komen door hun antwoorden te beargumenteren en naar elkaar te luisteren. Het uiteindelijke gemeenschappelijke antwoord wordt in het midden van het vel genoteerd.
> **Tip:** Het gebruik van een gelamineerd blad en een uitwisbare stift wordt aangeraden voor deze werkvorm.
> **Voorbeeld:** Het formuleren van interviewvragen voor een schrijver kan een geschikte toepassing zijn.
#### 1.5.5 Carrousel
De carrousel-werkvorm stimuleert leerlingen om informatie uit te wisselen, oplossingsstrategieën te delen, kennis te maken met elkaar of problemen op te lossen. Leerlingen zitten of staan tegenover elkaar in twee kringen (een binnen- en een buitencirkel). Een vraag wordt voorgelegd, en de leerlingen die tegenover elkaar staan, wisselen hun antwoorden uit. Daarna schuift de buitenste cirkel door, zodat elke leerling verschillende antwoorden en meningen hoort.
> **Voorbeeld:** Na een bezoek aan een boerderij kan men vragen stellen als: "Wat heeft je verrast?", "Wat heb je geleerd?", "Wat vond je mooi?", "Welke dieren zou je zelf graag verzorgen?" of "Wat lijkt je moeilijk aan boer zijn?".
#### 1.5.6 Partnerdictee
Bij een partnerdictee werken leerlingen eerst individueel aan een dictee en mogen daarna overleggen en elkaar uitleg geven. Er dient steeds een evaluatiemoment voorzien te worden.
> **Voorbeeld:** Dit kan toegepast worden bij woorddictees of zinnendictees.
---
# Specificatie van groepswerkvormen
Deze sectie biedt een gedetailleerde beschrijving van verschillende groepswerkvormen, met nadruk op hun specifieke doelen en werkwijzen om samenwerkend leren te bevorderen.
### 2.1 Algemene principes van groepswerk
Groepswerk is een didactische werkvorm waarbij twee of meer leerlingen met eigen verantwoordelijkheid samenwerken om een probleem op te lossen of een taak uit te voeren. Het kan parallel of complementair worden ingezet, zowel als introductie als verwerkingsopdracht. Groepen kunnen homogeen of heterogeen samengesteld zijn. Het doel is om samenwerken bewust te stimuleren, differentiatie mogelijk te maken en zelfsturing te bevorderen. Het verloop kan variëren van vrij en informeel tot gebonden en formeel, waarbij vaak een groep van vier tot vijf leerlingen wordt gehanteerd. Een gespreksleider en verslaggever kunnen worden aangewezen. Het is belangrijk om de tijdsduur af te bakenen en de rapportering te controleren. De toepasbaarheid van groepswerk hangt af van de leerinhoud en de capaciteit van de leerlingen om samen te werken.
#### 2.1.1 Aandachtspunten bij groepswerk
Bij het ontwerpen van groepswerk zijn de volgende aspecten van belang:
* De groepsgrootte
* De aard van het groepswerk
* De (voorziene) fasen van het groepswerk
* De groepssamenstelling
* De taakverdeling
> **Tip:** Denk na over hoe je opdrachtsvormen of opdrachtsvormen die samen leren bevorderen hebt gebruikt in eerdere lesperiodes.
### 2.2 Opdrachtsvormen die samen leren bevorderen
Er zijn diverse specifieke werkvormen die het samenwerkend leren binnen groepen stimuleren.
#### 2.2.1 Peertutoring
Peertutoring is een bijzondere vorm van groepswerk waarbij twee leerlingen (peers) van elkaar leren. Dit kan worden ingezet om leerstof in te oefenen of te herhalen. Leerlingen leren niet alleen van elkaar, maar ook zorg te dragen voor elkaar. Dit wordt bij voorkeur toegepast tussen leerlingen van verschillende leeftijden, waarbij de ene leerling de tutor is en de andere de tutee. De effectiviteit van deze methode blijkt uit het feit dat men 70% onthoudt van wat men met anderen bespreekt, 80% van wat men evalueert en nabespreekt, en 90% van wat men anderen uitlegt.
> **Voorbeeld:** Een toepassing van peertutoring is tutorlezen.
#### 2.2.2 Flitsen
Flitsen is een opdrachtsvorm waarbij leerlingen per twee aan elkaar oefeningen voorleggen die op kaartjes genoteerd zijn. Op de voorzijde van het kaartje staat de oefening, en op de achterzijde de oplossing, eventueel met de oplossingswijze. Deze vorm kan ook worden gebruikt als quiz om lesinhouden te herhalen of in te oefenen.
> **Voorbeeld:** Een klassieke toepassing van flitsen is het oefenen van land-hoofdstad combinaties.
#### 2.2.3 Jigsaw
Bij de Jigsaw-methode krijgt elke deelnemer in een basisgroep een verschillend deel van het geheel toegewezen (een opdracht). Vervolgens komen leerlingen met hetzelfde deel samen in expertengroepen om deze specifieke informatie door te nemen of de opdracht uit te voeren. Daarna keren de leerlingen terug naar hun oorspronkelijke basisgroep, waar ze gezamenlijk de verschillende delen samenvoegen. Op deze manier leren leerlingen van elkaar en worden ze verantwoordelijk voor elkaars leerproces.
> **Voorbeeld:** De Jigsaw-methode kan worden toegepast om de voor- en nadelen van verschillende energievormen te bestuderen, waarbij deelgroepen zich richten op gas, elektriciteit, windkracht, enzovoort.
#### 2.2.4 Placemat
De placemat-werkvorm wordt gebruikt om vragen of problemen te bespreken waarvoor meerdere oplossingen mogelijk zijn, of om samen een strategie te bepalen. Leerlingen krijgen een vraag of probleem voorgelegd. Iedere leerling schrijft eerst individueel zijn antwoord in een hoek van het blad. Daarna proberen de groepsleden tot een gemeenschappelijk antwoord te komen door hun antwoorden te beargumenteren en naar elkaar te luisteren. Het gezamenlijke antwoord wordt in het midden van het blad genoteerd.
> **Tip:** Gebruik een gelamineerd blad en een uitwisbare stift voor de placemat-werkvorm.
> **Voorbeeld:** Een mogelijke toepassing is het bevragen van de te stellen vragen bij een interview met een schrijver.
#### 2.2.5 Carrousel
De carrousel-werkvorm stimuleert leerlingen om informatie, antwoorden op vragen of oplossingen voor problemen te delen met veel partners, of om elkaar te interviewen. Hierbij worden verschillende perspectieven gehoord. De leerlingen zitten of staan tegenover elkaar in twee kringen, een binnen- en een buitencirkel. Een vraag wordt voorgelegd, en de leerlingen die tegenover elkaar staan, wisselen hun antwoorden uit. Daarna schuift de buitenste cirkel een of meerdere plaatsen op, zodat elke leerling verschillende antwoorden en meningen verkrijgt.
> **Voorbeeld:** Na een bezoek aan een boerderij kunnen leerlingen in een carrousel vragen beantwoorden zoals "Wat heeft je verrast?", "Wat heb je geleerd?", "Welke dieren zou je zelf graag verzorgen?" of "Wat lijkt je moeilijk aan boer zijn?".
> De carrousel kan voor diverse doeleinden worden ingezet, zoals informatie uitwisselen, oplossingsstrategieën delen, kennismaken, of problemen oplossen.
#### 2.2.6 Partnertdictée
Bij deze werkvorm krijgen leerlingen een dictee waarbij ze eerst individueel werken en daarna mogen overleggen en elkaar uitleg geven. Het is belangrijk om steeds een evaluatiemoment te voorzien.
> **Voorbeeld:** Dit kan toegepast worden voor een woorddictee of een zinnendictee.
---
# Principes van samen leren
Samen leren omvat werkvormen waarbij twee of meer leerlingen gezamenlijk en met eigen verantwoordelijkheid aan een probleem of taak werken, wat leidt tot effectievere leerresultaten door gezamenlijke discussie, evaluatie en uitleg.
### 3.1 Voordelen van samen leren
De effectiviteit van samen leren wordt onderstreept door de volgende observaties met betrekking tot kennisbehoud:
* **70%** van wat we met anderen bespreken.
* **80%** van wat we evalueren en nabespreken.
* **90%** van wat we anderen uitleggen.
Deze cijfers benadrukken de kracht van actieve participatie, kritische reflectie en de rol die leerlingen spelen in elkaars leerproces.
### 3.2 Kernconcepten en rollen in samen leren
Samen leren stimuleert het bewustzijn van samenwerken en biedt mogelijkheden voor differentiatie. Leerlingen nemen een actieve rol aan in hun eigen leerproces en dat van hun medeleerlingen.
#### 3.2.1 De rol van de leerling
Leerlingen zijn niet passieve ontvangers van informatie, maar actieve deelnemers die:
* Samenwerken aan problemen of taken.
* Verantwoordelijkheid dragen voor hun eigen leerproces.
* Verantwoordelijkheid dragen voor het leerproces van hun medeleerlingen.
* Informatie delen en elkaar uitleg geven.
* Verschillende perspectieven horen en verwerken.
#### 3.2.2 Verschillende vormen van groepswerk
Groepswerk kent diverse vormen en toepassingen, afhankelijk van de leerinhoud en de capaciteiten van de leerlingen. Enkele belangrijke overwegingen bij het inrichten van groepswerk zijn:
* De groepsgrootte.
* De aard van het groepswerk (parallel, complementair, introducerend, verwerkend).
* De voorziene fasen van het groepswerk.
* De groepssamenstelling (homogene of heterogene groepen).
* De taakverdeling.
Het verloop van groepswerk kan variëren van vrij en informeel tot gebonden en formeel, waarbij een tijdsduur wordt afgebakend en een controle op de rapportering plaatsvindt.
### 3.3 Opdrachtsvormen die samen leren bevorderen
Verschillende specifieke opdrachtsvormen zijn ontworpen om samen leren te faciliteren:
#### 3.3.1 Peer tutoring
Peertutoring is een specifieke vorm van groepswerk waarbij twee leerlingen, vaak met verschillende leeftijden, van elkaar leren om leerstof in te oefenen of te herhalen. Dit proces bevordert niet alleen het leren van de stof, maar ook het zorg dragen voor elkaar.
> **Tip:** Tutorlezen is een praktisch voorbeeld van peer tutoring.
#### 3.3.2 Flitsen
Bij de werkvorm 'flitsen' leggen leerlingen om de beurt oefeningen aan elkaar voor die op kaartjes zijn genoteerd. De voorzijde van het kaartje bevat de oefening, de achterzijde de oplossing en eventueel de oplossingswijze. Dit kan ook ingezet worden als quiz of voor herhaling en inoefening van lesinhouden.
> **Voorbeeld:** Oefeningen met land-hoofdstad koppelingen.
#### 3.3.3 Jigsaw
De Jigsaw-methode (puzzelmethode) werkt met basisgroepen en expertengroepen. Elke leerling in de basisgroep krijgt een specifiek deel van de opdracht. In de expertengroepen komen leerlingen met hetzelfde deel samen om dit te bestuderen of uit te voeren. Vervolgens keren ze terug naar hun basisgroep om de verschillende delen samen te voegen, waardoor leerlingen van elkaar leren en verantwoordelijk worden voor elkaars leerproces.
> **Voorbeeld:** Het bespreken van de voor- en nadelen van verschillende energievormen, waarbij deelgroepen zich richten op gas, elektriciteit, windkracht, etc.
#### 3.3.4 Placemat
De placemat-werkvorm wordt ingezet om vragen of problemen met meerdere oplossingen te bespreken of om samen een strategie te bepalen. Leerlingen krijgen een vraag voorgelegd en schrijven individueel hun antwoord op in een hoek van een vel. Daarna proberen groepsleden tot een gezamenlijk antwoord te komen door hun antwoorden te beargumenteren en naar elkaar te luisteren. Het gezamenlijke antwoord wordt in het midden van het vel genoteerd.
> **Tip:** Gebruik een gelamineerd blad en een uitwisbare stift voor deze werkvorm.
> **Voorbeeld:** Het bepalen van te bevragen informatie tijdens een interview met een schrijver.
#### 3.3.5 Carrousel
De carrousel-werkvorm bevordert het delen van informatie, oplossingsstrategieën en kennismaking met problemen. Leerlingen zitten of staan tegenover elkaar in twee concentrische cirkels (binnen- en buitencirkel). Een vraag wordt voorgelegd, en de leerlingen wisselen hun antwoorden uit. Na het uitwisselen schuift de buitenste cirkel door, zodat elke leerling verschillende antwoorden en meningen hoort.
> **Voorbeeld:** Na een bezoek aan een boerderij vragen stellen zoals "Wat heeft je verrast?", "Wat heb je geleerd?", "Welke dieren zou je zelf graag verzorgen?".
#### 3.3.6 Partnerdictee
Bij een partnerdictee werken leerlingen eerst individueel aan een dictee (woord- of zinnendictee) en krijgen daarna de mogelijkheid om met een partner te overleggen en elkaar uitleg te geven.
> **Tip:** Zorg altijd voor een evaluatiemoment na deze werkvorm.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Didactische werkvormen | Een gestructureerde methode of activiteit die door een docent wordt ingezet om leerlingen te helpen kennis, vaardigheden en attitudes te verwerven. |
| Groepswerk | Een onderwijsmethode waarbij twee of meer leerlingen samenwerken aan een gezamenlijke taak of probleem, met gedeelde verantwoordelijkheid voor het leerproces en het resultaat. |
| Leerlingen (lln) | De individuen die deelnemen aan het leerproces en de onderwijsactiviteiten volgen, ook wel studenten of scholieren genoemd. |
| Parallel groepswerk | Een vorm van groepswerk waarbij elke groep aan dezelfde taak werkt, maar individueel of in subgroepen. |
| Complementair groepswerk | Een vorm van groepswerk waarbij groepen of individuen binnen een groep verschillende, maar gerelateerde taken uitvoeren die bijdragen aan een gezamenlijk einddoel. |
| Homogene groepen | Groepen die zijn samengesteld uit leerlingen met vergelijkbare kenmerken, zoals niveau, vaardigheden of leerstijlen. |
| Heterogene groepen | Groepen die zijn samengesteld uit leerlingen met diverse kenmerken, wat kan leiden tot meer variatie in perspectieven en leerervaringen. |
| Zelfsturing | Het vermogen van leerlingen om hun eigen leerproces te initiëren, plannen, uitvoeren en evalueren met een zekere mate van autonomie. |
| Peertutoring | Een specifieke vorm van groepswerk waarbij leerlingen elkaar lesgeven of ondersteunen bij het leren van lesstof, vaak met een oudere of meer ervaren leerling als tutor. |
| Tutor en tutee | In de context van peertutoring is de tutor de leerling die uitleg geeft of begeleidt, en de tutee is de leerling die de uitleg ontvangt en leert. |
| Expertengroepen | Een configuratie binnen het Jigsaw-model waarbij leerlingen die aan hetzelfde deelonderwerp werken, samenkomen om zich daarin te specialiseren. |
| Basisgroep (of thuisgroep) | De oorspronkelijke groep waar leerlingen deel van uitmaken, en waar ze na de expertengroep weer samenkomen om de geleerde informatie te delen. |
| Jigsaw | Een coöperatieve leermethode waarbij de lesstof wordt opgedeeld in onderdelen die door expertengroepen worden geleerd en vervolgens door de leden van de basisgroep worden gedeeld. |
| Placemat | Een werkvorm waarbij leerlingen individueel ideeën genereren op een placemat, waarna ze deze in groepsverband bespreken en tot een gezamenlijk antwoord komen in het midden. |
| Carrousel | Een werkvorm waarbij leerlingen informatie uitwisselen of problemen bespreken door in cirkels te bewegen en met elkaar in gesprek te gaan, vaak met een geleidelijke rotatie. |
| Partnerdictee | Een dicteervorm waarbij leerlingen eerst individueel een deel van de tekst dicteren, waarna ze samenwerken om de tekst te corrigeren en te verbeteren. |