Cursus sensomotoriek 2025 - 2026 (2).pdf
Summary
# Sensomotorische ontwikkeling bij peuters
De sensomotorische ontwikkeling is cruciaal voor peuters, waarbij de nauwe wisselwerking tussen zintuiglijke waarneming en motorische exploratie de basis vormt voor zowel motorische als cognitieve vaardigheden. Peuters leren primair door te doen en door imitatie, waarbij ze hun lichaam en zintuigen gebruiken als hun belangrijkste leerinstrumenten [3](#page=3) [6](#page=6) [9](#page=9).
### 1.1 Wat houdt sensomotorische ontwikkeling in?
Sensomotoriek verwijst naar de sterke band tussen het stimuleren van de zintuigen en het motorisch verkennen bij jonge kinderen. Zintuiglijke ervaringen worden omgezet in beweging, en beweging gaat gepaard met zintuiglijke ervaringen; beide staan voortdurend in interactie. Zintuiglijke waarneming omvat meer dan de vijf bekende zintuigen; ook proprioceptie (lichaamsbewustheid) en evenwicht spelen een rol. Deze informatie wordt verwerkt in de hersenen en opgeslagen in het geheugen, waardoor kinderen leren prikkels te onderscheiden en hun leefwereld te verkennen [5](#page=5).
Ontwikkelingspsychologen benadrukken het belang van sensomotorische ontwikkeling:
* Luria stelt dat taalverwerving geworteld is in de handelingen van het kind [5](#page=5).
* Piaget ziet het sensomotorisch handelen als het fundament voor later cognitief handelen [5](#page=5).
* Kephart meent dat kinderen zichzelf en de wereld leren kennen door sensomotorische ervaringen [5](#page=5).
* Hendrickx stelt dat kinderen de wereld begrijpen via beweging [5](#page=5).
Jonge kinderen handelen voornamelijk op motorisch niveau; spelend en bewegend verkennen ze hun omgeving. Het centrale zenuwstelsel, het integratiesysteem tussen sensoriek en motoriek, is bij geboorte nog niet volgroeid en ontwikkelt zich door rust, gevarieerde bewegingen en zintuiglijke prikkels. Naarmate kinderen ouder worden, worden hun motorische bewegingen verfijnder en automatisme door sensomotorische integratie, wat leidt tot vaardigheden zoals fietsen of binnen de lijnen kleuren. Volgens Piaget leert het kind sensomotorisch tot 18 maanden, waarbij het sensomotorische schema's verwerft die spontane, aangepaste motorische reacties op prikkels mogelijk maken. Het doelmatig en efficiënt kunnen handelen bevordert zelfzekerheid en zelfbeeld [5](#page=5).
De huidige onderwijspraktijk constateert enerzijds overstimulering door technologisch speelgoed, en anderzijds afnemende kansen voor exploratie van de materiële wereld. Sensomotorische hoeken en ervaringssituaties met prikkelend materiaal en passende bewegingsantwoorden zijn daarom essentieel in het kleuteronderwijs [3](#page=3) [6](#page=6).
> **Tip:** Zintuiglijke waarneming is de basis van alle kennis, aldus Aristoteles [6](#page=6).
### 1.2 Hoe verloopt sensomotorische ontwikkeling?
De ontwikkeling van de hersenen wordt gestimuleerd door observatie en imitatie van gedrag, wat leidt tot handelingsschema's die door gevarieerd oefenen worden verfijnd. Dit proces kan worden weergegeven als een evolutie van reflexen naar basispatronen en vervolgens naar verfijnde handelingen [7](#page=7).
### 1.3 Wat betekent sensomotorische integratie?
Sensomotorische integratie is het verwerkings- en samenwerkingsproces van informatie uit verschillende zintuigen om tot een reactie of handeling te komen. Dit proces is cruciaal voor dagelijks functioneren, zoals fietsen naar de bakker, waarbij ogen, oren, reuk, tastzin, evenwicht en proprioceptie samenwerken, vaak onbewust. Als zintuiglijke informatie niet overeenstemt, kunnen vegetatieve reacties optreden, zoals bij lezen in de auto (vestibulair systeem vs. visuele input). De zintuiglijke informatie wordt ervaren, herkend, gewaardeerd, opgeslagen en bijgewerkt, waardoor bewuster keuzes en verbanden gelegd kunnen worden, en kinderen leren variëren en handelingen aanpassen [8](#page=8).
#### 1.3.1 Het belang van sensomotorische integratie
Sensomotorische integratie is belangrijk voor gevaarwaarschuwing, aandacht richten en informatie opnemen. Reageren op zintuigprikkels gebeurt bewust of onbewust, afhankelijk van de signaalkracht en het gevaar [8](#page=8):
* Een sterke prikkel richt de aandacht en leidt tot actie, zoals bij een brandlucht [8](#page=8).
* Een zwakke prikkel wordt niet opgemerkt [8](#page=8).
Het evenwichtsgevoel en tastgevoel zijn essentieel voor aandacht en gevaarwaarschuwing, en zorgen voor stabiliteit tijdens beweging, wat bewegen prettig maakt en leerkansen creëert. Zintuigen en evenwicht vormen de basis van het leerproces [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Het kind dat tijdens het fietsen op de weg let (visueel), hoort of er verkeer aankomt (auditief), de wind op de huid voelt (tast) en zijn evenwicht behoudt (vestibulair/proprioceptie), maakt gebruik van sensomotorische integratie [8](#page=8).
### 1.4 Peuters leren
#### 1.4.1 Op sensomotorische wijze
Peuters leren al handelend, met een focus op het lichaam en de zintuigen als leerinstrumenten. Ze experimenteren en doen ervaringen op over zichzelf, hun materiële omgeving en hun sociale omgeving. Naast het sensomotorische proces speelt ook het cognitieve een rol [9](#page=9).
Verschillende geheugentypen zijn betrokken:
* **Kortetermijngeheugen:** voor korte opslag [9](#page=9).
* **Langetermijngeheugen:** voor langdurige opslag van herinneringen en kennis, zoals het gebruik van objecten of aangeleerde motorische vaardigheden [9](#page=9).
* **Zintuiglijk geheugen:** houdt informatie slechts enkele seconden vast [9](#page=9).
Indien informatie niet van het kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen kan worden overgebracht, gaat deze verloren [9](#page=9).
Plasticiteit, of neuroplasticiteit, beschrijft het vermogen van het brein om neurale paden te reorganiseren op basis van nieuwe ervaringen gedurende het hele leven. Leren impliceert functionele veranderingen in het brein, met name in de interne structuur van neuronen en het aantal synapsen, wat de verbindingen tussen neuronen verbetert en de efficiëntie van informatieoverdracht vergroot, waardoor geheugensporen ontstaan [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.4.2 Door imitatie
Volgens Albert Bandura's sociale leertheorie (SLT) leren mensen niet alleen door directe bekrachtiging, maar ook door naar anderen te kijken (observationeel leren) en de gevolgen van hun gedrag waar te nemen (observationele bekrachtiging). Een kind leert bijvoorbeeld hoe een appel te schillen door zijn moeder te observeren [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Een kind dat ziet hoe zijn moeder een appel schilt en opeet, leert de handeling van het schillen door observatie [10](#page=10).
Observationele bekrachtiging is niet altijd noodzakelijk; kinderen kunnen agressiever gedrag vertonen na het zien van een gewelddadige video, zelfs zonder directe beloning. Dit geldt ook voor volwassenen in groepsverband. De theorie benadrukt het belang van een goed voorbeeld geven [10](#page=10).
Voor imitatie zijn vier factoren essentieel:
1. **Aandacht:** Gerichte aandacht voor het te observeren gedrag [10](#page=10).
2. **Geheugenbeeld:** Het vermogen om een mentale representatie te maken en te onthouden [10](#page=10).
3. **Motorische reproductie:** Fysieke bekwaamheid om de handeling uit te voeren, ondersteund door zowel visuele observatie als verbale instructies [10](#page=10).
4. **Motivatie:** Aanwezigheid van een motief, drijfveer, behoefte of betrokkenheid [10](#page=10).
Het rolmodel speelt hierbij een belangrijke rol; we imiteren eerder gedrag van personen die we als belangrijk, betrouwbaar of aantrekkelijk ervaren [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Mathias (8 maanden) probeert de toeter van zijn speelgoedautootje te bedienen, wat een vorm van uitgestelde imitatie is. Na eerdere observaties en verdere oefening, zal hij de handeling nauwkeuriger kunnen uitvoeren [10](#page=10).
---
# Kenmerken van het bewegingsgedrag van peuters
Dit onderdeel beschrijft de algemene en specifieke bewegingskenmerken van peuters, met een focus op de ontwikkeling van diverse motorische vaardigheden [12](#page=12).
### 2.1 Algemene kenmerken van het bewegingsgedrag
Het bewegingsgedrag van peuters wordt gekenmerkt door twee hoofdelementen: een ongecontroleerde bewegingsenergie en de globaliteit van bewegen. Dit betekent dat hun bewegingen vaak nog wat schokkerig en ongericht zijn, waarbij het hele lichaam betrokken is bij een beweging [12](#page=12).
### 2.2 Kenmerken van specifieke bewegingsvaardigheden
#### 2.2.1 Lopen
Tijdens het lopen bewegen peuters vaak als een blok, met de armen gebogen en dicht naast het lichaam. Ze hebben een brede steunbasis en vertonen weinig zweeffase, wat betekent dat hun voeten snel weer contact maken met de grond. Het lopen gebeurt voornamelijk in rechte banen en vallen komt frequent voor [12](#page=12).
#### 2.2.2 Springen
Bij het springen maken peuters een diepe buiging door de benen als afzet. De beweging wordt niet altijd efficiënt omgezet in verplaatsing. Hoewel ze soms nog met één voet afzetten, zoeken ze naar een tweevoetige afzet. Het evenwicht bewaren bij de landing is nog een uitdaging [12](#page=12).
#### 2.2.3 Klimmen en klauteren
Peuters beklimmen en klauteren over schuine en verticale hindernissen, waarbij ze hun lichaam dicht bij het steunvlak houden. Ze hebben vaak nog geen goed zicht op het traject dat ze afleggen. Omhoog klimmen is doorgaans eenvoudiger dan omlaag komen. Ze gebruiken bijtrekpassen bij het klimmen en dalen, en het overstappen over obstakels is nog moeilijk [12](#page=12).
#### 2.2.4 Rollen om lengteas
Het rollen om de lengteas is bij peuters vaak passief; ze laten zich rollen zonder de beweging te sturen. Het voortzetten van de beweging en het afremmen ervan zijn vaardigheden die nog moeilijk zijn [12](#page=12).
#### 2.2.5 Rollen om breedteas
Bij het rollen om de breedteas bootsen peuters de uitgangshouding na. Ze kunnen hierbij op hun hoofd komen te staan en houden nek en rug vaak stijf. Ze stoten zich niet goed af en vallen soms zijwaarts [12](#page=12).
#### 2.2.6 Kruipen
Het kruipen wordt gekenmerkt door een vlotte en snelle gekruiste coördinatie [12](#page=12).
#### 2.2.7 Schommelen, zwaaien en hangen
Deze bewegingsvormen zijn bij peuters overwegend passief [12](#page=12).
#### 2.2.8 Werpen
Peuters kunnen zowel onderhands als bovenhands gooien. De beweging is vaak direct en romp, schouder en arm bewegen als één geheel. Er is nog geen sprake van gerichte worpen [12](#page=12).
#### 2.2.9 Vangen
Bij het vangen grijpen peuters met beide gestrekte armen naar het voorwerp, draaien hun gezicht vaak weg en blijven statisch staan [12](#page=12).
#### 2.2.10 Trappen
Het trappen uit zich in een opwaartse beweging met een gestrekt been, zonder specifieke arm- of rompbewegingen [12](#page=12).
### 2.3 Ontwikkelingsdoelen in het bewegingsgedrag van peuters
Typisch peutergedrag op motorisch gebied omvat het afleggen van trajecten (rondlopen, rondkruipen, springen), transporteren (materialen vervoeren, karretjes duwen of trekken), verzamelen en verplaatsen van materialen, sorteren, voorwerpen in en uitdoen, in- en uitpakken, verstoppen en het uitstrooien van materialen. Het manipuleren van voorwerpen is belangrijk en moet betekenisvol zijn [13](#page=13).
Mogelijke speelse en zinvolle handelingen die peuters uitvoeren, zijn onder andere: een plaats zoeken, imiteren van anderen, bewegingen uitvoeren naar aanleiding van een signaal (auditief, visueel, tactiel), bewegingen starten, stoppen of veranderen op commando, plots stil staan, weglopen of achterna gezeten worden (waarbij ze graag gepakt worden), zich verstoppen, en richten en raken van doelen [13](#page=13).
Peuters kunnen ook bewegingsvoorstellingen maken van wat op prenten wordt afgebeeld en het nabootsen van bewegende poppen aantrekkelijk vinden [13](#page=13).
### 2.4 Didactische tips voor het spelen met peuters
Bij het vereenvoudigen van spel voor peuters is het essentieel om te focussen op één zinvolle spelhandeling per keer, in plaats van meerdere complexe handelingen. De interactie moet eenvoudig zijn, het spelkader moet een makkelijk ruimtegebruik toelaten en de inkleding moet aansluiten bij de belevingswereld van de peuters, met weinig spelregels [13](#page=13).
#### 2.4.1 Principes om spel te vereenvoudigen
* **Eén zinvolle spelhandeling:** Reduceren tot de kern van de handeling [13](#page=13).
* **Eenvoudige interactie:** Vermijden van complexe sociale interacties [13](#page=13).
* **Spelkader:**
* Makkelijk ruimtegebruik [13](#page=13).
* Gemakkelijke inkleding in de belevingswereld van de peuters [13](#page=13).
* Weinig spelregels [13](#page=13).
#### 2.4.2 Rol van de leerkracht
De rol van de leerkracht is cruciaal voor de ontwikkeling van peuters:
* **Aandacht trekken en vasthouden (Focussen):** De leerkracht stuurt de aandacht door te wijzen op visuele, auditieve of tactiele prikkels, wat nauwkeurig waarnemen met alle zintuigen stimuleert. Voorbeelden zijn "kijk daar eens", "hoor eens", "voel eens" [14](#page=14).
* **Betekenis geven:** Dingen een naam geven en verbanden leggen (bv. "jas aan, want het is koud buiten"). Dit omvat het duidelijk maken van verwachtingen en het aanleren van een waardeoordeel, waarbij veel bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt (bv. "mooie sprong") [14](#page=14).
* **Uitbreiding:** Dit overstijgt het directe hier-en-nu en doet een beroep op het geheugen, door te refereren aan eerdere ervaringen (bv. "weet je nog vorige keer?") [14](#page=14).
* **Bekwaamheidsgevoelens:** Peuters moeten veel bevestiging krijgen om een "Ik kan dat goed"-gevoel te ontwikkelen. Het benoemen waarom iets goed was en samen genieten van successen is belangrijk voor de motivatie. Continue correctie kan leiden tot een negatief zelfbeeld [14](#page=14).
* **Gedragsregulering:** Stimuleren van "eerst denken, dan doen" door te plannen en zelfsturing te bevorderen. Dit kan bijvoorbeeld door materialen op te ruimen of klaarleggen en te vragen naar de volgorde van handelingen [14](#page=14).
#### 2.4.3 Aandacht voor de emoties van de peuter
Het is belangrijk om emotioneel betrokken te zijn bij peuters, door hen zekerheid en geborgenheid te bieden ("Ik hou van jou"), hun enthousiasme te delen ("Ik deel je enthousiasme") en op hun initiatieven in te gaan ("Ik geef je antwoord"). Dit uit zich in knuffelen, oogcontact, vreugde delen, een hoog stemgebruik en glimlachen [14](#page=14).
---
# Stimuleren van sensomotoriek bij kleuters
Deze sectie beschrijft praktische methoden om de sensomotoriek bij kleuters te stimuleren door middel van specifieke speelhoeken, omloopvormen en diverse spelactiviteiten gericht op verschillende zintuigen [15](#page=15).
### 3.1 Sensomotorische hoeken
Sensomotorische hoeken kunnen worden ingericht rondom specifieke thema's, waarbij materialen zoals touwen, draden, dozen, buizen, ringen, ballen en ballonnen worden gebruikt. Een uitgebreid voorbeeld hiervan is een lege klas die wordt omgevormd tot verschillende "eilanden" rond het thema "touwen en draadjes". Elk eiland heeft een uniek karakter, zoals het ontdekkingseiland met een touwenbak en het knopeneiland waar kleuters knopen kunnen maken of voelen. De toegang tot de eilanden kan worden geregeld via trekkoorden bij het onthaaleiland. Deze speelruimte wordt gedurende een week ter beschikking gesteld, eerst onder begeleiding en daarna zelfstandig, om kleuters te laten wennen aan de omgeving [15](#page=15).
#### 3.1.1 Ideeën voor het thema touwen en draadjes
* **Spinnenwebparcours:** Een houten bak met touwen gespannen als een spinnenweb. Kleuters kunnen erdoorheen stappen, onder kruipen of door openingen bewegen zonder het touw te raken [16](#page=16).
* **Weven met touw/draad:** Kleuters weven tussen houten panelen, waarbij specifieke kleuren panelen kunnen worden gekozen [16](#page=16).
* **Kartonnen doos met touwen:** Een kartonnen doos met opgeplakte touwen, waarin een balletje wordt gerold. Variaties zijn het gebruik van harde of zachte balletjes, het maken van gaten voor de balletjes, of het vervangen van balletjes door houten schijfjes [16](#page=16).
* **Vormen en tekeningen in zand:** Kleuters maken vormen en tekeningen in het zand met behulp van touwen en draadjes, geïnspireerd door kunstfoto's of door het creëren van "straatjes" [17](#page=17).
* **Klimtouwen op schuine matras:** Kleuters klimmen omhoog of laten zich zakken aan klimtouwen die bevestigd zijn aan een schuine matras [17](#page=17).
* **Touwenbak en wandpresentatie:** Een bak vol met allerlei draadjes en touwtjes, en touwen en draadjes die aan een wand hangen. Activiteiten omvatten het zoeken naar touwen van dezelfde lengte, dikte of kleur, het classificeren en seriëren van draadjes, en het zoeken naar dezelfde vormen van touwen en draadjes [18](#page=18).
* **Hengelspel met strikjes en knopen:** Met een hengel worden strikjes en draadjes uit een bak gevist, gericht op kleur of grootte [18](#page=18).
* **Schilderen met draadjes:** Kleuters schilderen met een stok waaraan draadjes zijn bevestigd, op bladen tegen de muur. Ze kunnen dit op eigen initiatief doen, naar voorbeelden van kunstwerken, of met speciaal door de leerkracht gemaakte borstels [19](#page=19).
* **Memory met draadjes:** Een memoryspel met verschillende soorten draadjes. Kleuters moeten paren vinden van doosjes met identieke draadjes [19](#page=19).
* **Visueel gestuurde touwactiviteiten:** Kleuters trekken aan het juiste touw nadat een leerkracht een pictogram heeft getoond, waarbij het touw verbonden is aan een voorwerp dat overeenkomt met de tekening [20](#page=20).
* **Doolhof van draden en touwen:** Kleuters kruipen door een doolhof gemaakt van verticaal en horizontaal gehangen draden en touwen [20](#page=20).
* **Parels rijgen:** Kleuters rijgen verschillende soorten parels aan touwtjes en draadjes van diverse diktes [21](#page=21).
* **Vouwdruk met touwtjes:** Een touwtje wordt beschilderd met verf, tussen een dubbelgevouwen papier gelegd, en er vervolgens uitgetrokken om een afdruk te maken [21](#page=21).
* **Veters knopen:** Kleuters oefenen met het leggen van knopen in touwtjes die aan een houten paneel hangen [21](#page=21).
* **Ontdekdoos touwen en draadjes/naaien:** Een doos gevuld met materialen om te ontdekken en mee te naaien [21](#page=21).
* **Voelplaat met draadjes en stoffen:** Een plaat met verschillende draadjes en stoffen om aan te raken met blote handen, voeten, handschoenen of sokken [21](#page=21).
* **Spinnenweb om mee te gooien:** Een spinnenweb waar kleuters draadjes met verschillende kleuren in kunnen gooien, waarbij ze proberen de draadjes in het web te laten hangen of door openingen te laten vliegen [21](#page=21).
* **Gooien van bolletjes wol over een touw:** Bolletjes wol worden over een touw gegooid [22](#page=22).
### 3.2 Sensomotorische omloop
Een sensomotorische omloop omvat een parcours met klein en groot materiaal dat geblinddoekt doorlopen wordt. Kinderen worden in duo's verdeeld, waarbij één de rol van uitvoerder heeft en de ander begeleidt, waarna de rollen worden omgewisseld. Het parcours wordt eerst zonder blinddoek doorlopen om de opstelling te verkennen. Vervolgens wordt het parcours geblinddoekt doorlopen, waarbij de begeleiding enkel verbaal is. Na deze fase kan de opstelling worden aangepast, waarna de andere helft van de groep het parcours geblinddoekt aflegt [22](#page=22).
### 3.3 Sensomotorische spelen
#### 3.3.1 Tactiele spelen
* **Met muziek:** Kleuters lopen vrij rond op muziek en voeren op een stilte-signaal gevraagde bewegingen uit, zoals lichaamsdelen tegen elkaar plaatsen, al dan niet met druk [23](#page=23).
* **Kriebelversje:** Een interactief versje waarbij de begeleider (of een ander kind) kriebelt op specifieke lichaamsdelen van het kind, wat leidt tot tactiele stimulatie [23](#page=23).
* **Het weerbericht:** Een kind beschrijft de weersvoorspelling aan het kind ervoor, zowel verbaal als door bewegingen op de rug te laten voelen. Latere variaties vereisen dat het kind enkel de bewegingen uitvoert en de ander moet raden welk weer het representeert, met voorbeelden zoals zacht tokkelen voor regen, hard tokkelen voor hagel, licht duwen voor sneeuw, schuiven voor ijs, en bliksemtekenen voor bliksem [23](#page=23).
#### 3.3.2 Kinesthetische spelen
* **Wiegen in een laken of cocon:** Een kind ligt op een laken dat door andere kinderen wordt vastgehouden, waarna het laken zachtjes wordt gewiegd. Dit kan alleen worden uitgevoerd als de kinderen het lichaamsgewicht van het kind kunnen dragen [24](#page=24).
* **Draaispel met de parachute:** Twee kinderen zitten rug aan rug in het midden van een parachute. De andere kinderen bewegen de parachute in een cirkel, en op een signaal trekken ze de parachute naar achteren, waardoor de kinderen in het midden ronddraaien [24](#page=24).
* **Spel met een zelfgemaakte tipi:** Een tipi wordt gemaakt van takken met een touw eromheen gespannen. Kinderen kruipen tussen de takken door zonder deze te raken. Variaties kunnen de grootte van de gaten en de hoogte van het touw aanpassen [24](#page=24).
#### 3.3.3 Visuele spelen
* **Doe maar na:** Kinderen zitten in een kring en bouwen een ketting van bewegingen op. Elk kind herhaalt de vorige bewegingen en voegt een nieuwe toe [24](#page=24).
* **Verstopspel met de parachute:** Een kind verstopt zich onder de parachute, en de andere kinderen draaien ermee rond. Het kind dat buiten het spel stond, moet raden wie er verstopt zit [24](#page=24).
* **Stevige toren bouwen?:** Kinderen rollen met een dobbelsteen om het aantal kokers te bepalen dat ze mogen nemen en op de grond plaatsen, waarna er een stuk karton op wordt gelegd. De constructie wordt hoger naarmate er meer kokers en kartonnen worden toegevoegd. Het spel eindigt wanneer de toren omvalt [25](#page=25).
#### 3.3.4 Auditieve spelen
* **Akoestische memory:** Kinderen zitten achter aparte doeken, kunnen elkaar niet zien, en moeten geluiden van muziekinstrumenten matchen [26](#page=26).
* **Knoop je jas dicht:** Kinderen krijgen een vestje aan met verschillende sluitingen (knopen, rits, klittenband). Na het horen van een aantal slagen op een triangel, moeten ze op hun vestje evenveel knopen sluiten, ritsen sluiten tot aan een gekleurd draadje, of klittenband sluiten [26](#page=26).
* **Oren toe stoppen:** Kinderen luisteren naar muziek of geluiden en ervaren hoe het geluid verandert wanneer ze één of twee bekertjes tegen hun oren houden, wat de vervorming van geluid illustreert. Dit kan ook worden ervaren onder water [26](#page=26).
#### 3.3.5 Spelen rond proeven
* **Estafette:** Kinderen proeven iets en moeten vervolgens het bijbehorende kaartje met groenten, etc. zoeken in een estafettevorm. Groepen strijden om de meeste correcte kaartjes [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Dobbelsteenspel:** Kinderen rollen met een dobbelsteen om de kleur van een doos te bepalen. In de doos bevinden zich potjes met proefmonsters. Kinderen proeven en geven aan of ze het lekker vonden [27](#page=27).
* **Fruitmandala maken:** Kinderen gebruiken stukjes fruit om een mandala te creëren op een groot bord of houten plaat, die vervolgens wordt opgegeten [27](#page=27).
#### 3.3.6 Spelen rond ruiken
* **Ganzenbordspel:** In een ganzenbordspel moeten kinderen aan geurpotjes ruiken en raden wat de inhoud is. Ze mogen dan verder naar het kaartje met de juiste groente of fruit [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Proeven met je neus:** Kinderen ruiken aan potjes met verschillende geuren en mogen vervolgens proeven van wat ze geroken hebben om te zien of de smaak overeenkomt met de geur [28](#page=28).
* **Wie heeft de deugniet?:** Eén kind ruikt aan potjes met geuren, terwijl de andere kinderen allemaal hetzelfde (of soms een ander) product in hun potje hebben. Het kind dat buiten het spel stond, moet identificeren wie het "andere" potje had op basis van geur [28](#page=28).
#### 3.3.7 Spelen rond voelen
* **Tegenstellingen:** Kinderen zoeken in een doos naar voorwerpen die een tegenstelling vormen (groot/klein). Dit kan ook geblinddoekt gebeuren, waarbij kinderen luisteren naar instructies om een bepaald voorwerp te voelen [28](#page=28).
* **Snoepjesspel:** Kinderen voelen aan snoepjes met verschillende inhouden en zoeken vervolgens kinderen met hetzelfde snoepje. Snoepjes worden in zakken verdeeld en kinderen moeten identieke snoepjes in de andere zak vinden [28](#page=28).
* **Tast dobbelsteenspel:** Een dobbelsteen met verschillende stoffen aan elke kant wordt gebruikt. Kinderen voelen aan de stof die boven ligt en zoeken vervolgens in een zak met kaartjes naar het corresponderende kaartje. Het kind dat als eerste zijn/haar kaart vol heeft, wint [29](#page=29).
### 3.4 Sensomotorische activiteiten met klein materiaal
* **Activiteit met kokers en buizen:** Kokers en buizen worden opgesteld in de klas en kinderen wandelen er tussen zonder deze te raken. De opstelling, bewegingsvormen (lopen, springen, achteruit wandelen) en groottes van de kokers kunnen variëren [29](#page=29).
* Met muziek: Kinderen lopen door de zaal met verspreide kokers. Wanneer de muziek stopt, voelen ze aan de dichtstbijzijnde koker en wrijven deze over een lichaamsdeel. Ze kunnen ook gerichte opdrachten krijgen over de textuur van het materiaal in de kokers, of groepjes maken met kokers van vergelijkbare texturen. Voor oudere kleuters kan dit geblinddoekt worden gedaan [30](#page=30).
* **Activiteit met tochtrollen en andere sensomotorische spelen:** Kinderen liggen op tochtrollen en spannen hun spieren op om te voorkomen dat een andere rol onder hen vandaan wordt getrokken. Ze moeten aangeven waar de rol werd getrokken of welke rol het andere kind wilde nemen. Variaties omvatten het raden van de inhoud van de rol of het tegelijkertijd proberen om meerdere rollen te verwijderen [31](#page=31).
* **Activiteit met zintuiglijke ballen (ballenfabriek):** Een introductie met personages (meneer Bol en mevrouw Bal) die naar een ballenfabriek gaan, waar ze spelen met verschillende ballen met diverse inhouden en uiterlijke kenmerken [31](#page=31).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sensomotorische ontwikkeling | Het proces waarbij zintuiglijke waarneming en motorische activiteit nauw met elkaar verbonden zijn, wat essentieel is voor het leren en de totale ontwikkeling van een kind. |
| Sensomotoriek | De wisselwerking tussen de zintuigen (sensoriek) en het bewegen (motoriek), waarbij zintuiglijke ervaringen worden omgezet in beweging en beweging gepaard gaat met zintuiglijke ervaringen. |
| Sensomotorische integratie | Het verwerkings- en samenwerkingsproces van informatie vanuit verschillende zintuiglijke systemen om tot een passende reactie of handeling te komen. |
| Proprioceptie | De zintuiglijke waarneming van de positie en beweging van lichaamsdelen, essentieel voor evenwicht en coördinatie. |
| Vestibulaire systeem | Het evenwichtsorgaan in het binnenoor dat informatie geeft over houding, beweging en oriëntatie in de ruimte. |
| Neuroplasticiteit | De eigenschap van het brein om gedurende het hele leven neurale paden te reorganiseren op basis van nieuwe ervaringen, waardoor leren en het verwerven van nieuwe vaardigheden mogelijk wordt. |
| Observationeel leren (Sociale Leertheorie) | Een leertheorie van Albert Bandura, waarbij men leert door het gedrag van anderen te observeren en de gevolgen daarvan te zien, zonder directe bekrachtiging. |
| Handelingsschema | Een mentale representatie van een reeks handelingen die een kind uitvoert, welke verfijnd en uitgebreid kan worden door oefening en imitatie. |
| Kinesthetische spelen | Spelactiviteiten die gericht zijn op de bewegingszin, spier- en gewrichtssensaties, en het lichaamsgevoel, vaak met gebruik van materialen die beweging stimuleren. |
| Tactiele spelen | Spelactiviteiten die zich richten op de tastzin, waarbij kinderen verschillende texturen, temperaturen en materialen verkennen met hun handen en huid. |