Slides7_VC.pdf
Summary
# Marktstructuur en marktvormen
Dit onderwerp verkent de classificatie van markten op basis van het aantal marktpartijen, de aard van het goed en de relatieve belangrijkheid van deze partijen, wat leidt tot de definitie van verschillende marktvormen [3](#page=3).
### 1.1 Marktstructuur
De marktstructuur wordt bepaald door drie hoofdfactoren [3](#page=3):
1. **Aantal aanbieders en vragers:** Dit is een cruciaal onderscheid om marktvormen te definiëren.
2. **Relatieve belangrijkheid van de marktpartijen:** Dit kijkt naar de machtsverhouding tussen individuele spelers.
3. **Aard van het goed:** Of de goederen homogeen of heterogeen zijn, beïnvloedt het marktgedrag.
### 1.2 Classificatie van markten op basis van aanbieders en vragers
Een tabel categoriseert markten op basis van het aantal aanbieders en vragers [3](#page=3):
| | Vragers: Veel | Vragers: Enkele | Vragers: Één |
| :----------- | :---------------- | :---------------- | :----------------- |
| **Aanbieders: Veel** | Polypolie | Oligopolie | Monopsonie |
| **Aanbieders: Enkele** | Oligopsonie | Bilateraal | Monopsonie |
| **Aanbieders: Twee** | Oligopolie (Duopolie) | Bilateraal Oligopolie | Monopsonie (Duopsonie) |
| **Aanbieders: Één** | Monopolie | Deelmonopolie | Monopolie (Duopolie) |
* **Polypolie:** Veel aanbieders en veel vragers [3](#page=3).
* **Oligopolie:** Enkele aanbieders en veel vragers [3](#page=3).
* **Monopolie:** Één aanbieder en veel vragers [3](#page=3).
* **Monopsonie:** Veel aanbieders en één vrager [3](#page=3).
* **Oligopsonie:** Veel aanbieders en enkele vragers [3](#page=3).
* **Bilateraal monopolie:** Één aanbieder en één vrager [3](#page=3).
### 1.3 Onderscheid op basis van relatieve belangrijkheid
Naast het aantal marktpartijen, wordt onderscheid gemaakt op basis van hun relatieve belangrijkheid [3](#page=3):
* **Deelmonopolie:** Er is één grote aanbieder en enkele kleinere aanbieders, met veel vragers [3](#page=3).
* **Deeloligopolie:** Er zijn enkele grote aanbieders en enkele kleinere aanbieders, met veel vragers [3](#page=3).
### 1.4 Onderscheid op basis van de aard van het goed
De aard van het goed is een derde factor die de marktvorm beïnvloedt [3](#page=3):
* **Homogene goederen:** Goederen zijn identiek. De prijs is het enige relevante aspect voor kopers en verkopers [3](#page=3).
* **Heterogene goederen:** Goederen zijn niet identiek. Er is sprake van productdifferentiatie, waarbij consumenten ook andere aspecten dan de prijs belangrijk vinden [3](#page=3).
### 1.5 Voorbeelden van marktvormen
Concrete voorbeelden van marktvormen gebaseerd op de combinaties van bovengenoemde factoren zijn [3](#page=3):
* Stackelberg (deel)oligopolie: één/enkele grote aanbieders en veel kleine aanbieders, veel vragers, homogeen goed.
* Duopolie met productdifferentiatie: twee aanbieders, veel vragers, heterogeen goed.
* Heterogeen polypolie of monopolistische concurrentie: vele kleine aanbieders, veel vragers, heterogeen goed.
### 1.6 Dynamica van marktevenwichten: het spinnenwebtheorema
Het spinnenwebtheorema onderzoekt hoe markten reageren op veranderingen in aanbod en vraag, met name wanneer het aanbod afhankelijk is van de prijs in de *vorige* periode [11](#page=11).
#### 1.6.1 Vergelijking van de marktdynamica
We gaan uit van de volgende vergelijkingen voor de gevraagde en aangeboden hoeveelheid op tijdstip $t$:
$$X_V(t) = a \cdot p(t) + b \quad \text{met } a < 0$$
$$X_A(t) = \alpha \cdot p(t-1) + \beta \quad \text{met } \alpha > 0$$
Waarbij $X_V$ de gevraagde hoeveelheid is, $X_A$ de aangeboden hoeveelheid, $p(t)$ de prijs op tijdstip $t$, $p(t-1)$ de prijs op tijdstip $t-1$, en $a, b, \alpha, \beta$ constanten zijn [11](#page=11).
In evenwicht geldt $X_V(t) = X_A(t)$. Door deze gelijk te stellen aan de prijs op tijdstip $t$ ($p(t)$) en de prijs op tijdstip $t-1$ ($p(t-1)$) gelijk te stellen aan de evenwichtsprijs $p_E$, kunnen we de evenwichtsprijs en -hoeveelheid berekenen [12](#page=12).
#### 1.6.2 Berekening van de evenwichtsprijs
De marktprijs op tijdstip $t$ wordt gegeven door de recurrente betrekking:
$$p(t) = \frac{\alpha}{a} p(t-1) + \frac{\beta - b}{a} \quad $$ [1](#page=1).
De evenwichtsprijs $p_E$ wordt bereikt wanneer $p(t) = p(t-1) = p_E$:
$$p_E = \frac{\alpha}{a} p_E + \frac{\beta - b}{a}$$
$$a \cdot p_E = \alpha \cdot p_E + \beta - b$$
$$(a - \alpha) p_E = \beta - b$$
$$p_E = \frac{\beta - b}{a - \alpha} \quad $$ [12](#page=12).
#### 1.6.3 Berekening van de evenwichtshoeveelheid
De evenwichtshoeveelheid $X_E$ wordt verkregen door $p_E$ te substitueren in de vraag- of aanbodvergelijking [12](#page=12):
$$X_E = \alpha \cdot p_E + \beta = \alpha \left( \frac{\beta - b}{a - \alpha} \right) + \beta = \frac{\alpha\beta - \alpha b + \beta a - \beta \alpha}{a - \alpha} = \frac{\beta a - \alpha b}{a - \alpha} \quad $$ [12](#page=12).
#### 1.6.4 Convergentie naar evenwicht
Om te bepalen of de evenwichtsprijs en -hoeveelheid daadwerkelijk worden bereikt bij een startprijs $p_0 \neq p_E$, analyseren we de uitdrukking voor $p(t)$ [12](#page=12):
$$p(t) = \left(\frac{\alpha}{a}\right)^t p_0 + \left(1 - \left(\frac{\alpha}{a}\right)^t\right) \frac{\beta - b}{a - \alpha} \quad $$ [2](#page=2).
De limiet voor $t \to \infty$ van $p(t)$ is gelijk aan $p_E$ indien de eerste term, $\left(\frac{\alpha}{a}\right)^t p_0$, naar nul convergeert. Dit gebeurt wanneer $\lim_{t\to\infty} \left(\frac{\alpha}{a}\right)^t = 0$. Aangezien $a < 0$ en $\alpha > 0$, is dit het geval als $\left|\frac{\alpha}{a}\right| < 1$, oftewel $\alpha < |a|$ [12](#page=12).
**Stabiliteitsvoorwaarde:**
* In de $p \times X$ ruimte: de helling van de aanbodcurve is kleiner dan de absolute waarde van de helling van de vraagcurve ($\alpha < |a|$).
* In de $X \times p$ ruimte (inverse functies): de helling van de inverse aanbodcurve is groter dan de absolute waarde van de helling van de inverse vraagcurve ($1/\alpha > 1/|a|$) [12](#page=12).
> **Tip:** De stabiliteit van het marktevenwicht is cruciaal. Als de aanbodcurve steiler is dan de vraagcurve (in de juiste context), kan de markt divergeren in plaats van convergeren naar een evenwicht.
---
# Marktevenwicht bij volkomen concurrentie
Het marktevenwicht bij volkomen concurrentie wordt gekenmerkt door de interactie tussen vraag en aanbod, waarbij de prijs zich aanpast totdat deze gelijk is aan de hoeveelheid die zowel wordt gevraagd als aangeboden, resulterend in maximale consumenten- en producentensurplus [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.1 Het concept van marktevenwicht
Volkomen concurrentie impliceert dat zowel kopers als verkopers prijsnemers zijn, wat betekent dat geen enkele partij de marktprijs kan beïnvloeden. Het marktevenwicht treedt op wanneer de totale gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de totale aangeboden hoeveelheid [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.1.1 Vraag en aanbod
De marktvraag ($XV$) is de som van de individuele vraagcurven en hangt af van factoren zoals inkomen, prijzen van andere goederen en preferenties. Het marktaanbod ($XA$) is de som van de marginale kostencurven ($MK$) van alle producenten [5](#page=5).
#### 2.1.2 Prijsaanpassing
Wanneer de prijs te laag is, ontstaat er een vraagoverschot ($XV > XA$), wat leidt tot een stijging van de prijs ($p \uparrow$). Bij een te hoge prijs ontstaat er een aanbodoverschot ($XV < XA$), wat resulteert in een daling van de prijs ($p \downarrow$). Dit prijsaanpassingsproces, ook wel het 'aftastingsproces' genoemd, leidt tot het marktevenwicht waarbij de prijs niet meer verandert [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.1.3 Wiskundige bepaling van het evenwicht
Het marktevenwicht kan wiskundig worden bepaald door de vraag- en aanbodfuncties gelijk te stellen. Indien de vraaglineair is ($XV = a \cdot p + b$, met $a < 0$) en het aanbod lineair is ($XA = \alpha \cdot p + \beta$, met $\alpha > 0$), wordt de evenwichtsprijs ($p_E$) en evenwichtshoeveelheid ($X_E$) als volgt berekend [6](#page=6):
$$p_E = \frac{\beta - b}{\alpha - a}$$
$$X_E = a \cdot p_E + b$$
> **Tip:** Het is belangrijk op te merken dat $a$ de helling van de vraagcurve is en $\alpha$ de helling van de aanbodcurve in de prijs-hoeveelheid ruimte.
#### 2.1.4 Realiteit en veilingmeester
Hoewel volkomen concurrentie zelden perfect voorkomt, biedt het een nuttige benadering voor markten zoals landbouwproducten, straatverkopers, online winkels en diensten van vakmensen. Het concept van een veilingmeester illustreert hoe de prijs iteratief wordt aangepast totdat vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.2 Consumenten- en producentensurplus
#### 2.2.1 Consumentensurplus (CS)
Het consumentensurplus is het verschil tussen de totale waarde die consumenten hechten aan een aangekochte hoeveelheid en wat ze daarvoor daadwerkelijk betalen. Wiskundig wordt het berekend als de oppervlakte onder de inverse vraagcurve ($f^{-1}_v(X)$) tot aan de evenwichtshoeveelheid ($X_E$), minus de totale uitgaven ($p_E \cdot X_E$) [7](#page=7) [8](#page=8):
$$CS = \int_{0}^{X_E} f^{-1}_v(X) dX - p_E \cdot X_E$$
In een grafiek is dit de oppervlakte van de gele driehoek boven de marktprijs tot aan de vraagcurve [8](#page=8).
#### 2.2.2 Producentensurplus (PS)
Het producentensurplus is het verschil tussen de totale ontvangsten van producenten en hun variabele kosten bij de evenwichtshoeveelheid. Het wordt berekend als de totale ontvangsten ($TO = p_E \cdot X_E$) minus de oppervlakte onder de aanbodcurve die de totale variabele kosten ($VK$) weergeeft [8](#page=8) [9](#page=9):
$$PS = TO - VK = p_E \cdot X_E - \int_{0}^{X_E} f^{-1}_A(X) dX$$
In een grafiek is dit de oppervlakte van de groene driehoek onder de marktprijs tot aan de aanbodcurve [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Tip:** Producentensurplus is niet gelijk aan winst, aangezien winst ook rekening houdt met vaste kosten ($W = PS - FK$). Producentensurplus vertegenwoordigt het voordeel voor producenten om te produceren ten opzichte van niet produceren [9](#page=9).
#### 2.2.3 Economisch surplus (ES)
Het economisch surplus is de som van het consumenten- en producentensurplus en wordt beschouwd als een maat voor de maatschappelijke welvaart die door de markt wordt gegenereerd [10](#page=10) [9](#page=9):
$$ES = CS + PS = \int_{0}^{X_E} f^{-1}_v(X) dX - \int_{0}^{X_E} f^{-1}_A(X) dX$$
Dit is de oppervlakte tussen de vraag- en aanbodcurve tot aan de evenwichtshoeveelheid. Het marktevenwicht bij volkomen concurrentie maximaliseert het economisch surplus [10](#page=10) [25](#page=25) [9](#page=9).
### 2.3 Comparatieve statica: verschuivingen in vraag en aanbod
Comparatieve statica analyseert hoe het evenwicht verandert na een verschuiving in de vraag- of aanbodcurve [9](#page=9).
#### 2.3.1 Vraagverschuivingen
Een toename van de vraag (rechtsverschuiving van de vraagcurve) leidt tot een hogere evenwichtsprijs en een hogere evenwichtshoeveelheid. De mate waarin de prijs en hoeveelheid veranderen, hangt af van de elasticiteit van het aanbod. Bij een elastischer aanbod is het prijseffect kleiner en het hoeveelheidseffect groter [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.3.2 Aanbodverschuivingen
Een afname van het aanbod (linkse verschuiving van de aanbodcurve) resulteert in een hogere evenwichtsprijs en een lagere evenwichtshoeveelheid. De impact op prijs en hoeveelheid is afhankelijk van de elasticiteit van de vraag. Bij een elastischere vraag is het prijseffect kleiner en het hoeveelheidseffect groter [10](#page=10).
### 2.4 Belastingen
Een belasting per eenheid ($t$) op een goed kan op twee manieren worden geïmplementeerd: de consument betaalt de belasting direct, of de producent betaalt deze en geeft deze door via een hogere prijs. Wiskundig kan dit gemodelleerd worden als $q = p + t$, waarbij $q$ de consumentenprijs en $p$ de producentenprijs is [10](#page=10).
Onder volkomen concurrentie maakt het voor de uiteindelijk verhandelde hoeveelheid en de prijzen niet uit wie de belasting formeel betaalt. De belasting veroorzaakt echter een welvaartsverlies (deadweight loss), weergegeven als een oppervlakte tussen de vraag- en aanbodcurve, wat resulteert in een afname van het totale economisch surplus [11](#page=11).
### 2.5 Dynamica: het spinnenwebtheorema
Het spinnenwebtheorema (cobweb theorem) analyseert hoe prijzen en hoeveelheden zich dynamisch naar een nieuw evenwicht bewegen, vooral wanneer het aanbod afhangt van de prijs in de vorige periode [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 2.5.1 Model
Indien de vraag een functie is van de prijs in de huidige periode ($XV(t) = a \cdot p(t) + b$) en het aanbod van de prijs in de vorige periode ($XA(t) = \alpha \cdot p(t-1) + \beta$), en geldt $XV(t) = XA(t)$, dan ontstaat de volgende recursieve prijsvergelijking:
$$p(t) = \frac{\alpha}{a} p(t-1) + \frac{\beta - b}{a}$$
De evenwichtsprijs ($p_E$) en -hoeveelheid ($X_E$) blijven ongewijzigd, ongeacht de initiële prijs, mits deze stabiliteit garandeert [12](#page=12).
#### 2.5.2 Stabiliteit van het evenwicht
De stabiliteit van het evenwicht hangt af van de relatieve groottes van de hellingen van de vraag- en aanbodcurven [12](#page=12).
* **Stabiel evenwicht (gedempte oscillatie):** Het evenwicht wordt bereikt als de absolute waarde van de helling van de aanbodcurve kleiner is dan de absolute waarde van de helling van de vraagcurve in de prijs-hoeveelheid ruimte, ofwel $\alpha < |a|$. De prijs en hoeveelheid oscilleren rond het evenwicht en convergeren uiteindelijk [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Instabiel evenwicht (explosieve oscillatie):** Het evenwicht wordt niet bereikt als $\alpha > |a|$. De prijs en hoeveelheid bewegen weg van het evenwicht [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Monotone oscillatie:** Het evenwicht wordt niet bereikt als $\alpha = |a|$. De prijs en hoeveelheid oscilleren op een monotone wijze weg van het evenwicht [12](#page=12) [13](#page=13).
De prijsafwijking van het evenwicht op tijdstip $t$ ten opzichte van de evenwichtsprijs kan worden uitgedrukt als:
$$p(t) - p_E = \left(\frac{\alpha}{a}\right)^t [p_0 - p_E]$$
Aangezien $\alpha/a < 0$, wisselen de teken van de afwijkingen elkaar af tussen even en oneven tijdsperioden, wat de oscillatie verklaart [13](#page=13).
### 2.6 Pareto optimaliteit en maximaal economisch surplus
Het marktevenwicht bij volkomen concurrentie leidt tot twee belangrijke maatschappelijke voordelen: Pareto optimaliteit en maximaal economisch surplus [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 2.6.1 Pareto optimaliteit
Een allocatie is Pareto optimaal als er geen andere allocatie bestaat waarbij ten minste één individu beter af is zonder dat een ander individu slechter af is. Volkomen concurrentie leidt tot een allocatief efficiënt evenwicht op een markt, en wanneer dit voor alle markten geldt, resulteert dit in een Pareto optimale allocatie in de gehele economie [24](#page=24).
> **Critiek op Pareto optimaliteit:** Dit theorema geldt onder strikte veronderstellingen (perfecte concurrentie op alle markten, geen externaliteiten, geen publieke goederen, perfecte informatie). Bovendien zegt het niets over de distributieve rechtvaardigheid van de uitkomst, aangezien de initiële verdeling van inkomen en vermogen de uiteindelijke allocatie beïnvloedt [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 2.6.2 Maximaal economisch surplus
Het economisch surplus is maximaal in het marktevenwicht bij volkomen concurrentie. Dit komt doordat afwijkingen van het evenwicht (hogere of lagere prijzen/hoeveelheden) altijd leiden tot een afname van het totale economisch surplus. De eerste-orde voorwaarde voor een maximum van het economisch surplus ($ES$) met betrekking tot de hoeveelheid ($\hat{X}$) vereist dat de afgeleide nul is, wat leidt tot $f^{-1}_v(\hat{X}) = f^{-1}_A(\hat{X})$, oftewel $XV = XA$ [25](#page=25).
---
# Ondernemingsevenwicht op korte en lange termijn
Dit onderwerp analyseert hoe individuele ondernemingen winst maximaliseren in een volkomen competitieve markt, zowel op korte als lange termijn, rekening houdend met aanpassingen in technologie, dimensie en de gevolgen van nieuwe toetredingen [14](#page=14).
## 3.1 Ondernemingsevenwicht op korte termijn
Op korte termijn, met een gegeven aantal producenten en constante factorprijzen, streeft een onderneming naar winstmaximalisatie door te produceren waar de prijs ($p$) gelijk is aan de marginale kosten ($MK$). Omdat in volkomen concurrentie de prijs gelijk is aan de marginale opbrengst ($MO$), geldt de winstmaximalisatievoorwaarde $p = MO = MK$ [14](#page=14).
> **Tip:** Op korte termijn zijn de gemiddelde totale kosten ($GTK$) en de marginale kosten ($MK$) U-vormig [14](#page=14).
### 3.1.1 Winst en verlies
Een onderneming maakt winst als de marktprijs hoger is dan de gemiddelde totale kosten ($p > GTK$). Bij een prijs lager dan de gemiddelde totale kosten, maar hoger dan de gemiddelde variabele kosten ($GTK > p > GVK$), maakt de onderneming verlies maar blijft ze produceren om de variabele kosten te dekken. Als de prijs lager is dan de gemiddelde variabele kosten ($p < GVK$), staakt de onderneming haar productie [14](#page=14).
## 3.2 Aanpassingen op lange termijn
Op lange termijn kunnen ondernemingen verschillende aanpassingen doen om hun winst te maximaliseren.
### 3.2.1 Technologische aanpassing
Als er verschillen in technologie zijn tussen ondernemingen, zullen bedrijven de meest efficiënte technologie kopiëren. Dit leidt tot een stijging van het marktaanbod en een verlaging van de marktprijs totdat alle bedrijven dezelfde efficiënte technologie gebruiken [14](#page=14).
### 3.2.2 Dimensie-aanpassing
Op lange termijn kunnen ondernemingen hun bedrijfsdimensie aanpassen om de gemiddelde totale kosten te verlagen. De gemiddelde totale kosten op lange termijn ($GTKL$) zijn ook U-vormig, en de winstmaximerende hoeveelheid op korte termijn kan op lange termijn goedkoper geproduceerd worden. Ondernemingen breiden hun dimensie uit om lagere kosten te realiseren, wat leidt tot een verschuiving van de kosten- en marginale kosten curves. Dit resulteert in een grotere productie per onderneming en een stijging van het totale marktaanbod, wat de prijs verder kan doen dalen [15](#page=15).
### 3.2.3 Toetreding van nieuwe bedrijven
In een open markt zullen nieuwe bedrijven toetreden zolang er winst ($p > GTK$) is. Deze toetreding verhoogt het marktaanbod, wat leidt tot een lagere marktprijs ($p_E$). Dit kan ertoe leiden dat de individuele productie per bedrijf daalt en het marktaanbod indirect wordt beïnvloed [16](#page=16).
## 3.3 Evenwicht op de open markt
Een open, competitieve markt bereikt een langetermijn evenwicht wanneer er geen toetreding meer plaatsvindt en bedrijven geen overwinst meer maken. Dit vereist twee voorwaarden:
1. **Geen toetreding meer:** De marktprijs ($p_E$) is gelijk aan de gemiddelde totale kosten op lange termijn ($GTKL$), wat betekent dat er geen economische winst meer is ($p_E = GTKL$) [16](#page=16).
2. **Geen aanpassing meer van bedrijfsdimensie:** De productie vindt plaats in het minimum van de gemiddelde totale kosten op lange termijn ($GTKL$), wat impliceert dat de prijs gelijk is aan de marginale kosten op lange termijn ($p_E = MKL$) [16](#page=16).
Het langetermijn evenwicht op een open markt wordt bereikt wanneer $p_E = MKL = GTKL$. In dit evenwicht produceren alle bedrijven tegen minimale gemiddelde totale kosten op lange termijn, maken ze geen overwinst, en produceert elk bedrijf een hoeveelheid $y_H$. Het totale marktaanbod is het aantal bedrijven vermenigvuldigd met de productie per bedrijf ($XE = n \cdot y_H$) [16](#page=16).
## 3.4 De proportionele vraagcurve
De proportionele vraagcurve geeft voor elk prijsniveau de vraag naar het product van een representatief bedrijf, ervan uitgaande dat alle bedrijven dezelfde prijsveranderingen doorvoeren. Deze curve is dalend, in tegenstelling tot de bedrijfsspecifieke vraag (prijs-afzetcurve) die in volkomen concurrentie horizontaal is. De proportionele vraagcurve is nuttig om het evenwicht van het representatieve bedrijf en de markt te analyseren, inclusief het effect van toetreding [17](#page=17).
### 3.4.1 Evenwicht met de proportionele vraagcurve
Het uitgangspunt is een marktprijs ($p_1$) waarbij de proportionele vraagcurve ($D$) de prijs-afzetcurve ($d_1d_1$) snijdt. Als de marktvraag kleiner is dan het aanbod, daalt de prijs, wat leidt tot een verschuiving van de prijs-afzetcurve naar beneden ($d_2d_2$) en een lagere productie per bedrijf. Het marktevenwicht wordt bereikt wanneer de prijs-afzetcurve de marginale kostencurve snijdt, en dit snijpunt ook op de proportionele vraagcurve ligt [17](#page=17) [18](#page=18).
Winstgevendheid op dit niveau ($p_2 > GTK$) leidt tot toetreding van nieuwe bedrijven, waardoor de proportionele vraagcurve naar links verschuift. Dit proces gaat door totdat de prijs gelijk is aan de gemiddelde totale kosten op lange termijn, wat aangeeft dat er geen overwinst meer is. Het evenwicht op de open markt wordt gekenmerkt door $p_E = MK(y^{**}) = GTK(y^{**})$, wat impliceert dat bedrijven produceren in het minimum van de GTK-curve [18](#page=18) [19](#page=19).
## 3.5 Evenwicht bij ongelijke efficiëntie
Ondernemingen kunnen verschillen in efficiëntie, vaak door factoren als localisatie. Efficiëntere bedrijven hebben lagere kostencurven. Bij overwinst treedt er toetreding op, waarbij de laatst toegetreden bedrijven (het "marginale bedrijf") het minimum van hun gemiddelde totale kosten op lange termijn produceren en geen overwinst maken ($p_E = GTKL(y_M)$). Andere, meer efficiënte bedrijven (intramarginale bedrijven) maken wel winst [19](#page=19) [20](#page=20).
Een stijging van de vraag leidt tot een prijsstijging, wat winstgevendheid voor het marginale bedrijf creëert en nieuwe toetredingen stimuleert. Dit resulteert in een aanbodsstijging op lange termijn [20](#page=20).
> **Tip:** Hogere factorprijzen (zoals huur of managementverloning) voor bedrijven met een betere localisatie kunnen ertoe leiden dat hun GTK-curve hoger ligt, zelfs als ze technologisch even efficiënt zijn [20](#page=20).
## 3.6 Evenwicht bij variabele factorprijzen
Factorprijzen kunnen variëren als gevolg van veranderingen in het aantal bedrijven en de dimensie van bedrijven in de sector, wat de vraag naar productiefactoren beïnvloedt. Er zijn drie scenario's mogelijk [20](#page=20):
1. **Constante factorprijzen (Constant Cost Industry):** Factorprijzen veranderen niet, waardoor de kosten- en planningcurves van de bedrijven constant blijven. Het lange termijn aanbod is perfect elastisch. Toetreding verhoogt het aantal bedrijven en het totale marktaanbod, maar de prijs keert terug naar het oorspronkelijke evenwichtsniveau [21](#page=21) [22](#page=22).
2. **Stijgende factorprijzen (Increasing Cost Industry):** Een toename van de vraag naar productiefactoren leidt tot hogere factorprijzen. Dit verschuift de kostencurven naar boven, wat resulteert in een stijgende lange termijn aanbodcurve. Het nieuwe evenwicht ligt op een hogere prijs, die samenvalt met het (hoger gelegen) minimum van de nieuwe GTKL-curve [22](#page=22).
3. **Dalende factorprijzen (Decreasing Cost Industry):** Schaalvoordelen in de productie van productiefactoren kunnen leiden tot dalende factorprijzen. Dit verschuift de kostencurven naar beneden, wat resulteert in een dalende lange termijn aanbodcurve [23](#page=23).
## 3.7 Conclusie van het ondernemingsevenwicht
Het ondernemingsevenwicht bij volkomen concurrentie kenmerkt zich door:
* Productie in het minimum van de korte- en lange termijn gemiddelde totale kosten ($GTKK(y)$ en $GTKL(y)$), wat duidt op efficiënte inzet van middelen en optimale benutting van capaciteit [23](#page=23).
* Prijs gelijk aan gemiddelde totale kosten ($p = GTK$), wat betekent dat er geen overwinsten zijn en consumenten niet meer betalen dan de productiekosten [23](#page=23).
* Prijs gelijk aan marginale kosten ($p = MK$), wat aangeeft dat de waarde die consumenten hechten aan de laatste eenheid gelijk is aan de kost van die eenheid [23](#page=23).
Het marktevenwicht bij volkomen concurrentie leidt tot Pareto-optimaliteit en maximaal economisch surplus. Pareto-optimaliteit betekent dat er geen andere allocatie bestaat die minstens één individu kan verbeteren zonder een ander te verslechteren [23](#page=23).
---
# Dynamiek van marktevenwichten en comparatieve statica
Dit deel van de studie focust op de dynamische evolutie van marktevenwichten na verschuivingen in vraag en aanbod, de impact van belastingen, en de invloed van factorprijzen op de kostenstructuur en het evenwicht [10](#page=10) [11](#page=11) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23).
### 4.1 Gevolgen van vraag- en aanbodverschuivingen
Verschuivingen in de vraag- of aanbodcurve leiden tot een nieuw marktevenwicht. De mate waarin de prijs en de verhandelde hoeveelheid veranderen, hangt af van de elasticiteit van de aanbod- en vraagcurves [10](#page=10).
* **Verschuiving van de aanbodcurve:** Wanneer het aanbod afneemt (aanbodcurve verschuift naar links), stijgt de evenwichtsprijs en daalt de evenwichtshoeveelheid [10](#page=10).
* Bij een **elastisch aanbod** (vlakkere curve) is het prijseffect kleiner en het hoeveelheidseffect groter [10](#page=10).
* Bij een **inelastisch aanbod** (steilere curve) is het prijseffect groter en het hoeveelheidseffect kleiner [10](#page=10).
* **Verschuiving van de vraagcurve:** Wanneer de vraag toeneemt (vraagcurve verschuift naar rechts), stijgt zowel de evenwichtsprijs als de evenwichtshoeveelheid. Omgekeerd, bij een afname van de vraag, dalen beide [10](#page=10).
* Bij een **elastische vraag** (vlakkere curve) is het prijseffect kleiner en het hoeveelheidseffect groter [10](#page=10).
* Bij een **inelastische vraag** (steilere curve) is het prijseffect groter en het hoeveelheidseffect kleiner [10](#page=10).
> **Tip:** Denk bij elasticiteit aan de "gevoeligheid" van de prijs of hoeveelheid voor veranderingen. Hoe vlakker de curve, hoe elastischer.
### 4.2 Impact van belastingen
Een belasting per eenheid van het goed, aangeduid met $t$, beïnvloedt de marktprijs en -hoeveelheid. De relatie tussen de consumentenprijs ($q$) en de producentenprijs ($p$) wordt gegeven door $q = p + t$ [10](#page=10).
* **Wie betaalt de belasting?**
* Als de **producent** de belasting betaalt, stijgen de marginale kosten ($MK \uparrow$), waardoor het aanbod opwaarts verschuift met $t$ [10](#page=10).
* Als de **consument** de belasting betaalt, heeft dit een effect op de marginale opbrengst ($MO$) van de producent, wat leidt tot een neerwaartse verschuiving van de vraag met $t$ [10](#page=10).
* **Gevolgen voor het evenwicht:** Cruciaal is dat, onder volkomen concurrentie, de verhandelde hoeveelheid en de uiteindelijke prijs onafhankelijk zijn van wie de belasting formeel betaalt. De belasting resulteert echter in een daling van zowel het consumentensurplus (CS) als het producentensurplus (PS). Dit leidt tot een verlies aan maatschappelijke welvaart, weergegeven als een driehoekige welvaartsvernietiging (bijvoorbeeld BE1E2) [11](#page=11).
### 4.3 Comparatieve statica en de noodzaak van dynamische modellen
De analyse van de gevolgen van vraag- of aanbodverschuivingen en belastingen, waarbij enkel de initiële en finale evenwichtssituaties worden vergeleken, wordt **comparatieve statica** genoemd. Echter, om te begrijpen *hoe* het nieuwe evenwicht tot stand komt en hoe prijzen en hoeveelheden zich in de tussentijd ontwikkelen, zijn dynamische modellen nodig [11](#page=11).
### 4.4 Het spinnenwebtheorema (Dynamica)
Het spinnenwebtheorema analyseert hoe markten reageren op verstoringen wanneer er een tijdsvertraging zit tussen het moment dat de prijs wordt waargenomen en het moment dat het aanbod wordt gerealiseerd. Hierbij wordt aangenomen dat het aanbod in periode $t$ afhangt van de prijs in de vorige periode $t-1$ [11](#page=11).
* **Modelopstelling:**
* Vraagfunctie: $X_V(t) = a \cdot p(t) + b$, met $a < 0$ [11](#page=11).
* Aanbodfunctie: $X_A(t) = \alpha \cdot p(t-1) + \beta$, met $\alpha > 0$ [11](#page=11).
* Evenwichtsvoorwaarde: $X_V(t) = X_A(t)$ [11](#page=11).
Dit leidt tot de recursieve relatie voor de prijs:
$$ p(t) = \frac{\alpha}{a} p(t-1) + \frac{\beta - b}{a} $$ [11](#page=11).
* **Evenwichtsprijs en -hoeveelheid:**
De evenwichtsprijs $p_E$ wordt bepaald door $p_E = p(t) = p(t+1)$:
$$ p_E = \frac{\beta - b}{a - \alpha} $$ [12](#page=12).
De evenwichtshoeveelheid $X_E$ wordt verkregen door $p_E$ in de vraag- of aanbodfunctie te substitueren:
$$ X_E = \frac{\alpha \beta - \alpha b}{a - \alpha} = \frac{\beta a - \alpha b}{a - \alpha} $$ [12](#page=12).
* **Convergentie naar evenwicht:**
De prijsevolutie vanaf een initiële prijs $p_0$ wordt gegeven door:
$$ p(t) = \left(\frac{\alpha}{a}\right)^t p_0 + \left(1 - \left(\frac{\alpha}{a}\right)^t\right) \frac{\beta - b}{a - \alpha} $$ [12](#page=12).
De evenwichtsprijs wordt bereikt als $t \to \infty$ en de term $(\alpha/a)^t$ naar nul convergeert. Dit gebeurt als $|\alpha/a| < 1$, ofwel $\alpha < |a|$ [12](#page=12).
* **Stabiliteitsvoorwaarden:**
* In de $p \times X$ ruimte: de helling van de aanbodcurve is kleiner dan de absolute waarde van de helling van de vraagcurve ($\alpha < |a|$) [12](#page=12).
* In de $X \times p$ ruimte (met inverse functies): de helling van de inverse aanbodcurve is groter dan de absolute waarde van de helling van de inverse vraagcurve ($1/\alpha > |1/a|$) [12](#page=12).
* **Typen oscillaties:**
* **Gedempte oscillatie ($\alpha < |a|$):** Prijzen fluctueren rond de evenwichtsprijs en convergeren uiteindelijk naar het evenwicht [13](#page=13).
* **Explosieve oscillatie ($\alpha > |a|$):** Prijzen bewegen verder weg van de evenwichtsprijs, het evenwicht wordt niet bereikt [13](#page=13).
* **Monotone oscillatie ($\alpha = |a|$):** Prijzen bewegen direct naar het evenwicht zonder te oscilleren (of er is een constante afwisseling tussen positieve en negatieve afwijkingen) [13](#page=13).
De afwijking van de evenwichtsprijs op tijdstip $t$ ten opzichte van de initiële afwijking is:
$$ p(t) - p_E = \left(\frac{\alpha}{a}\right)^t [p_0 - p_E $$ [13](#page=13).
Omdat $\alpha/a < 0$ (want $\alpha > 0$ en $a < 0$), wisselen de tekens van de afwijkingen voor even en oneven $t$ elkaar af [13](#page=13).
### 4.5 Ongelijke efficiëntie en marginale bedrijven
In markten met volkomen concurrentie, waar bedrijven niet allemaal even efficiënt zijn (bijvoorbeeld door verschillen in localisatie of management), kan er sprake zijn van ongelijke efficiëntie [19](#page=19).
* **Kostencurves:** Efficiëntere bedrijven hebben lagere kostencurves (GTK en MK) dan minder efficiënte bedrijven, vooral bij constante factorprijzen [19](#page=19).
* **Overwinst en toetreding:** Als er overwinsten zijn, treden nieuwe bedrijven toe. Deze zijn vaak minder efficiënt en hebben daardoor hogere kostencurves. Deze toetreding leidt tot een stijging van het aanbod en een daling van de marktprijs [19](#page=19).
* **Het marginale bedrijf:** De toetreding stopt wanneer het laatst toegetreden bedrijf (het **marginale bedrijf**) precies zijn kosten dekt, wat betekent dat $p_E = MK = GTK$ op het minimum van de GTK-curve van dit marginale bedrijf. De andere, meer efficiënte bedrijven (**intramarginale bedrijven**) maken dan wel winst [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Stel een markt met meerdere bedrijven. De meest efficiënte produceren tegen lagere kosten. Als de vraag stijgt, stijgt de prijs en maken alle bedrijven overwinst. Dit trekt nieuwe, minder efficiënte bedrijven aan. Uiteindelijk vindt men een nieuw evenwicht waar de prijs gelijk is aan de GTK van het minst efficiënte bedrijf dat nog op de markt actief is.
### 4.6 Gevolgen van een vraagstijging met ongelijke efficiëntie
Een stijging van de vraag leidt tot een hogere prijs en overwinst voor het marginale bedrijf. Dit stimuleert de toetreding van nieuwe, minder efficiënte bedrijven, waardoor het aanbod op korte termijn stijgt. Op lange termijn zal het aanbod verder toenemen, wat resulteert in een lager evenwichtspunt dat bepaald wordt door de GTK-curve van het nieuwe marginale bedrijf [20](#page=20).
* **Verandering van factorprijzen:** De toename van het aantal bedrijven kan de vraag naar productiefactoren (arbeid, kapitaal) verhogen, wat leidt tot stijgende factorprijzen. Dit kan de GTK-curves van alle bedrijven omhoog verschuiven [20](#page=20).
### 4.7 Variabele factorprijzen en de impact op het marktevenwicht
Wanneer de factorprijzen niet constant zijn, heeft dit significante gevolgen voor de kostenstructuur van bedrijven en daarmee voor het marktevenwicht op lange termijn. De sector wordt dan geclassificeerd als een "constant cost industry", "increasing cost industry" of "decreasing cost industry" [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Constante factorprijzen (Constant Cost Industry):** De factorprijzen veranderen niet (bv. kleine sector, perfect elastisch aanbod van productiefactoren). De kostencurves van bedrijven blijven constant. Na een vraagstijging en toetreding, keren de prijzen terug naar het oorspronkelijke niveau, en de lange termijn aanbodcurve is perfect elastisch [22](#page=22).
* **Stijgende factorprijzen (Increasing Cost Industry):** De factorprijzen stijgen door een grotere vraag naar productiefactoren (bv. grote sector, inelastisch aanbod). De GTK-curves verschuiven naar boven. Dit leidt tot een stijging van de evenwichtsprijs op lange termijn. De lange termijn aanbodcurve is stijgend, vergelijkbaar met de situatie bij ongelijke efficiëntie [22](#page=22).
* **Dalende factorprijzen (Decreasing Cost Industry):** De factorprijzen dalen (bv. door schaalvoordelen bij de productie van productiefactoren). De GTK-curves verschuiven naar beneden. Dit leidt tot een daling van de evenwichtsprijs op lange termijn. De lange termijn aanbodcurve verloopt dalend. Dit kan voorkomen in industrieën die producten gebruiken die zelf baat hebben bij toenemende schaalvoordelen [23](#page=23).
### 4.8 Conclusie: Kenmerken van volkomen concurrentie
Het ondernemings- en marktevenwicht bij volkomen concurrentie vertonen de volgende kenmerken [23](#page=23):
* **Ondernemingsevenwicht:**
* Productie in het minimum van de GTKK (korte termijn gemiddelde totale kosten) en GTKL (lange termijn gemiddelde totale kosten) curven: geen verspilling, optimale capaciteit en optimale benutting [23](#page=23).
* $p = MK$: De waarde die consumenten hechten aan de laatste eenheid is gelijk aan de kost van die eenheid [23](#page=23).
* $p = GTK$: Geen overwinsten; consumenten betalen niet meer dan de productiekosten [23](#page=23).
* **Marktevenwicht:**
* **Pareto optimaliteit:** Een allocatie is Pareto optimaal als niemand kan verbeteren zonder dat iemand anders slechter wordt. Volkomen concurrentie leidt tot een Pareto optimale allocatie, wat betekent dat de markt efficiënt werkt (partieel evenwicht) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Maximaal economisch surplus:** Het totale economische surplus (consumentensurplus + producentensurplus) wordt gemaximaliseerd [24](#page=24).
> **Belangrijke kanttekening:** Het theorema van Pareto optimaliteit onder volkomen concurrentie rust op strikte aannames (perfecte concurrentie, geen externaliteiten, geen publieke goederen, perfecte informatie) die in de praktijk niet altijd opgaan. Bovendien bepaalt de initiële verdeling van middelen de uiteindelijke Pareto optimale allocatie, en het Pareto-criterium kan niet helpen kiezen tussen verschillende Pareto optimale situaties [24](#page=24).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Volkomen concurrentie | Een marktvorm gekenmerkt door een groot aantal vragers en aanbieders die een homogeen product verhandelen. Alle marktpartijen zijn prijsnemers, wat betekent dat geen enkele partij de marktprijs kan beïnvloeden door zijn eigen hoeveelheid aan te passen. |
| Marktevenwicht | De situatie waarin de hoeveelheid die gevraagd wordt door consumenten precies gelijk is aan de hoeveelheid die aangeboden wordt door producenten, bij een bepaalde marktprijs. Op dit punt verandert de prijs niet meer en is er geen sprake van een vraagoverschot of aanbodoverschot. |
| Consumentensurplus | Het verschil tussen de totale bereidheid tot betalen van consumenten voor een goed en de werkelijke prijs die zij ervoor betalen. Het vertegenwoordigt de welvaartswinst die consumenten behalen uit deelname aan de markt. |
| Producentensurplus | Het verschil tussen de totale ontvangsten die producenten ontvangen voor de verkoop van een goed en de totale variabele kosten die zij maken voor de productie ervan. Het vertegenwoordigt de welvaartswinst die producenten behalen uit deelname aan de markt. |
| Economisch surplus | De som van het consumentensurplus en het producentensurplus. Het wordt gezien als een maatstaf voor de totale welvaart of efficiëntie van een markt. Een maximaal economisch surplus wordt bereikt bij volkomen concurrentie. |
| Comparatieve statica | Een methode om de effecten van veranderingen in economische variabelen (zoals prijzen, inkomen of technologie) op een evenwichtssituatie te analyseren door de oude en de nieuwe evenwichtssituatie met elkaar te vergelijken. |
| Spinnenwebtheorema | Een dynamisch model dat beschrijft hoe marktprijzen en -hoeveelheden zich in de tijd ontwikkelen na een verstoring, waarbij het aanbod wordt bepaald door de prijs uit de vorige periode. Het kan leiden tot gedempte, explosieve of monotone oscillaties rondom het evenwicht. |
| Producentengedrag | De analyse van hoe bedrijven beslissingen nemen met betrekking tot productie, kosten en winstmaximalisatie. Dit omvat concepten als productietechnologie, kostenminimalisatie en winstmaximalisatie op korte en lange termijn. |
| Consumentengedrag | De analyse van hoe individuen beslissingen nemen over de aankoop van goederen en diensten op basis van hun preferenties, budgetbeperkingen en de prijzen van goederen. Dit leidt tot de vraagcurve van de consument. |
| Marktvorm | Een indeling van markten op basis van de mate van concurrentie. Belangrijke marktvormen zijn volkomen concurrentie, monopolie, oligopolie en monopolistische concurrentie, die verschillen in het aantal aanbieders en de aard van het verhandelde goed. |
| Prijsnemer | Een marktpartij (zowel vrager als aanbieder) die de marktprijs niet kan beïnvloeden. In een markt met volkomen concurrentie zijn alle deelnemers prijsnemers. |
| Prijsafzetcurve | De curve die de relatie weergeeft tussen de prijs die een producent kan hanteren en de hoeveelheid die hij kan verkopen. Bij volkomen concurrentie is deze curve horizontaal, wat aangeeft dat de producent tegen een vaste marktprijs kan verkopen. |
| Marginal kosten (MK) | De extra kosten die gemaakt worden voor de productie van één extra eenheid van een goed. In een volkomen competitieve markt produceert een onderneming op het punt waar de marginale kosten gelijk zijn aan de marktprijs. |
| Gemiddelde totale kosten (GTK) | De totale kosten gedeeld door de geproduceerde hoeveelheid. In een langetermijn evenwicht bij volkomen concurrentie geldt dat de prijs gelijk is aan de minimale gemiddelde totale kosten, wat betekent dat er geen overwinst wordt gemaakt. |
| Pareto-optimaliteit | Een toestand waarin het onmogelijk is om de situatie van één individu te verbeteren zonder de situatie van een ander individu te verslechteren. Een markt die volkomen concurrentieel is en voldoet aan bepaalde voorwaarden, leidt tot een Pareto-optimale allocatie. |