Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Hoofdstuk _ Ontwikkelingspsychologie (1).docx
Summary
# De ontwikkeling van baby tot kleuter
Dit gedeelte biedt een overzicht van de ontwikkelingspsychologische fasen van de baby tot de kleuter, met aandacht voor diverse ontwikkelingsdomeinen en de invloed van theoretische perspectieven zoals dat van Freud.
## 1\. De ontwikkeling van baby tot kleuter
Dit hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van de mens van de babytijd tot de kleuterleeftijd, waarbij diverse ontwikkelingsdomeinen worden belicht. Het omvat materiaal uit het boek 'Groot worden' en aanvullingen, en biedt de mogelijkheid om een overzichtsschema te gebruiken tijdens het examen.
### 1.1 Ontwikkelingsdomeinen bij baby, peuter en kleuter
Het leerproces omvat de volgende domeinen voor elke leeftijdsfase:
* **Baby:**
* Motorische ontwikkeling
* Tekenontwikkeling
* Perceptuele ontwikkeling
* Seksuele ontwikkeling
* Sociaal-emotionele ontwikkeling
* Cognitieve ontwikkeling (onderscheid tussen 6 stadia NIET te kennen)
* Taalontwikkeling (NIET te leren)
* Spelontwikkeling
* Persoonlijkheidsontwikkeling
* **Peuter:**
* Motorische ontwikkeling
* Tekenontwikkeling
* Perceptuele ontwikkeling
* Cognitieve ontwikkeling
* Taalontwikkeling (NIET te leren)
* Sociaal-emotionele ontwikkeling (inclusief typische angsten, ook behandeld in 3.2.2)
* Seksuele ontwikkeling
* Persoonlijkheidsontwikkeling
* Morele ontwikkeling (straffen en belonen alleen via powerpoint, wel lezen)
* Schoolse ontwikkeling
* Spelontwikkeling
* Indien ontwikkeling ‘anders’ loopt (NIET te kennen)
* **Kleuter:**
* Motorische ontwikkeling
* Tekenontwikkeling
* Perceptuele ontwikkeling
* Cognitieve ontwikkeling
* Taalontwikkeling (NIET te leren)
* Sociaal-emotionele ontwikkeling (inclusief typische angsten, ook behandeld in 3.2.3)
* Seksuele ontwikkeling (NIET in handboek, wel in powerpoint/cursus 3.2.1)
* Persoonlijkheidsontwikkeling
* Morele ontwikkeling (model van Gilligan op p. 181 NIET; morele ontwikkeling volgens Freud NIET)
* Schoolse ontwikkeling (5.11.2 en 5.11.3 NIET te kennen)
* Spelontwikkeling
* Indien ontwikkeling ‘anders’ loopt (NIET te kennen)
#### 1.1.1 Aanvullingen bij het boek
##### 1.1.1.1 Aanvulling bij seksuele ontwikkeling bij kleuters (volgens Freud)
Freud beschrijft de seksuele ontwikkeling bij kleuters als de **fallische fase**. In deze fase ontstaat er meer interesse voor de fallus (penis) en de verschillen tussen jongens en meisjes. De fallische fase kan worden onderverdeeld in twee niveaus:
* **Fallisch-narcistische fase:** Het kind pronkt met zichzelf, zijn producten, en in het bijzonder met zijn lichaam ('Zie wat ik kan'). Dit wordt fallisch narcisme genoemd. Kleuters voeren graag gevaarlijke toeren uit om bewonderende aandacht te trekken. Ze pronken met attributen zoals speelgoedwapens, nieuwe schoenen, of een paardestaart. Volwassenen die de kunsten en optredens van hun kinderen bewonderen, komen tegemoet aan deze behoefte om 'gezien te worden'. De motoriek is gerichter en gekenmerkt door expansiviteit; het kind is energiek en beweeglijk, uit zich met geluiden, fysieke aanvallen en woede-uitbarstingen. Het kind bevindt zich in een tweeledig relatiepatroon (ik - jij tegenstelling), waarbij rivaliteit met ouders bestaat op het niveau van kunnen en hebben, maar nog niet op het niveau van partner of rivaal in relaties met volwassenen.
* **Fallisch-oedipale fase:** Hier ontstaat een relationele driehoeksstructuur. Het kind wenst een van de ouders als partner (jongen wenst de moeder, meisje de vader) en rivaliseert met de andere ouder. Dit wordt het 'oedipuscomplex' genoemd; bij meisjes ook wel 'elektracomplex'. De jongen wenst bijvoorbeeld de moeder als partner en is een rivaal van de vader. Deze wensen kunnen leiden tot angsten en spanningen. De driehoeksstructuur ontstaat doordat het kind zich verhoudt tot de bestaande relatie tussen de ouders.
* **Uitingen:** Hoewel het onverbloemde oedipale conflict niet direct observeerbaar is, komt het indirect tot uiting. Bij jongere kleuters (3-4 jaar) zijn uitingen frequenter en minder indirect. Het kind wil door één van de ouders uitverkoren worden of graag gezien worden. Rivaliteit uit zich in pronken, het verdedigen van de gewenste ouder, en partij kiezen. Voorbeelden zijn naast een ouder willen zitten, geheimen delen, of proberen samen dingen te doen met de gewenste ouder, met een gevoel van exclusiviteit.
* **Lichamelijke nabijheid en jaloezie:** De wens om met één ouder een relatie te hebben waarbij de ander wordt uitgesloten, uit zich in het rond de ouder flodderen en vragen om lichamelijke nabijheid. Er is een nieuwe interesse voor de ouder als partner. Dit kan leiden tot jaloezie, omdat het kind de relatie tussen de ouders nauwlettend volgt en nieuwsgierig is naar hun interacties. Kinderen kunnen ouders die alleen willen zijn niet met rust laten, of kunnen niet verdragen dat ouders elkaar kussen, dansen of praten. Bij jongere kleuters uit dit zich openlijk, bijvoorbeeld door zich tussen de ouders te wringen of door steeds opnieuw iets nodig te hebben 's nachts om de eenheid van de ouders te doorbreken. Bij oudere kinderen zijn deze pogingen subtieler en moeilijker te observeren.
* **Oplossing van het oedipale conflict:** Het conflict wordt opgelost door een groeiend toekomstperspectief. Het kind beseft dat wat het nu wenst, later mogelijk zal zijn. Dit leidt tot identificatie met de ouder van hetzelfde geslacht en het besef deel uit te maken van een gezin, waardoor het ene ouder niet kan worden opgeëist.
##### 1.1.1.2 Aanvulling bij sociaal-emotionele ontwikkeling bij peuters
* **Gevoelens bij peuters:** De peutertijd is een woelige periode waarin het kind 'iemand probeert te worden', groot wil zijn maar zich nog klein voelt. Peuters denken vaak in zwart-wit tegenstellingen (zwak-sterk, groot-klein, vies-proper, ik-jij, goed-slecht, blij-verdrietig, braaf-stout). Ze hebben veel gevoelens, maar kunnen deze moeilijk onderscheiden en benoemen. Gevoelens worden vaak verward met gedragingen (boosheid met stout zijn) en de nuances tussen bijvoorbeeld 'bang' en 'verdrietig' zijn niet duidelijk. Gevoelens worden benoemd aan de hand van gevoelsuitdrukkingen. Inleven in gevoelens van anderen is moeilijk, zeker als ze de situatie nog niet hebben meegemaakt. Echter, vanaf twee jaar zijn sporen van empathie zichtbaar: kinderen troosten anderen, tonen bezorgdheid en proberen pijn te verlichten, bijvoorbeeld met een kusje of een pleister. Peutergevoelens zijn vaak 'besmettelijk': het zien wenen van een ander kan zelf ook tranen veroorzaken. Dit hangt samen met het onduidelijke onderscheid tussen zichzelf en de ander en een vaag zelfbesef.
* **Typische peuterangsten:**
* **Scheidingsangst:** Ontstaat door een duidelijker besef van tijd en ruimte, wat leidt tot confrontatie met eenzaamheid. De drang tot autonomie gaat gepaard met een verhoogde aanleuningsbehoefte, wat emotionele labiliteit veroorzaakt.
* **Angst voor liefdesverlies:** De drang om het eigen willetje door te drijven voedt de angst dat ouders boos worden en hen niet meer liefhebben.
* **Angst voor lichamelijke integriteit:** Bewustwording van het eigen lichaam leidt tot fascinatie voor het spiegelbeeld en overdreven bezorgdheid over schrammen, sneeën en builen. Een pleister kan de illusie wekken van herstel van de lichamelijke volledigheid.
* **Angst voor onbegrensde openingen:** De anale fase is gericht op lichaamsafgrenzing. Onbegrensde openingen zoals tunnels en grotten kunnen beangstigend zijn. De afloop van het bad of het toilet kan angst oproepen om mee te verdwijnen. Geruststelling door ouders of opvoeders kan deze angsten wegnemen. Verhaaltjes, gesprekjes en het uiten van angst helpen bij het hanteren hiervan. Geweldig op klei kloppen of driftig vingerverf opensmeren, alsook lopen, klimmen en springen, helpen bij het ontladen van spanningen.
* **Relatie met leeftijdsgenoten:** De relatie met leeftijdsgenoten wordt gekenmerkt door jaloezie. Peuters verdedigen hun bezit, inclusief hun relatie met volwassenen. Kinderen die dicht bij volwassenen komen, worden gezien als concurrenten. Contacten met leeftijdsgenoten zijn vaak negatief gekleurd, met weinig samenspel. Peuters beschouwen de ander vaak als een object, wat leidt tot bezitsconflicten ("VAN MIJ!"). Het kind moet eerst kunnen bezitten alvorens het kan delen. Echt samenspelen is nog niet mogelijk, maar peuters genieten van elkaars gezelschap en zijn nieuwsgierig. Imitatie speelt een grote rol. Kinderen voeren vaak een collectieve monoloog in plaats van een echte conversatie; ze besmetten elkaar met gevoelens en gedragingen.
##### 1.1.1.3 Aanvulling bij sociaal-emotionele ontwikkeling bij kleuters
* **Gevoelens bij kleuters:** De gevoelswereld van de kleuter wordt complexer, subtieler en gedifferentieerder. Er is meer schakering in de beleving en meer begrip voor gevoelens en motieven van anderen. Kleuters beseffen geleidelijk dat anderen ook gevoelens en gedachten hebben. Ze snappen motieven van anderen en zien rivaliteit. Ze kunnen genuanceerde gevoelens bij anderen begrijpen en voelen situaties intuïtief goed aan, ook al hebben ze niet altijd de woorden voor deze gevoelens. Het is nog moeilijk om te beseffen dat een ander iets anders voelt of denkt dan zijzelf, wat een bron van conflict kan zijn, bijvoorbeeld bij het per ongeluk kapot maken van iets. Cognitief zijn ze nog egocentrisch. Kleuters beleven emoties intens; het verliezen van een knuffelbeer kan leiden tot ontroostbaarheid. De beleving van de werkelijkheid is altijd emotioneel gekleurd.
* **Angsten bij kleuters:**
* **Angsten rond lichaamsintegriteit:** Het lichaam functioneert als lustbron en bron van trots. De trots op lichamelijk kunnen gaat gepaard met angst voor kwetsbaarheid, tekortschieten of verlies. Dit kan leiden tot angst voor de kapper, de tandarts of de dokter, zelfs bij kinderen die deze angst voorheen niet hadden. Operaties kunnen dit acuut maken. Kinderen zijn gefascineerd door kapotte dingen en stellen zich vragen over hoe ze kapot zijn gegaan. Symbolische spelletjes of angstdromen (bv. gebeten worden door een wolf) komen voor.
* **Angst voor werkelijke en vermeende gevaren:** Inbrekers, trollen, reuzen, monsters en andere wezens worden als bedreiging ervaren. Bewegende gordijnen lijken op monsters, en wezens loeren onder het bed. Deze 'gevaren' achtervolgen het kind en bedreigen zijn lichamelijke integriteit. Kwaadheid op leerkrachten of ouders kan intern conflict veroorzaken, waarna deze kwaadheid kan omslaan in angst voor fantasiefiguren.
### 1.2 Freudiaanse ontwikkelingstheorie: de fallische fase
Freud beschrijft de ontwikkeling van baby tot kleuter aan de hand van psychoseksuele fasen. Binnen het kader van deze studie focussen we op de **fallische fase** bij kleuters.
#### 1.2.1 Kernconcepten van de fallische fase
De fallische fase, die zich typisch voordoet tussen de leeftijd van drie tot zes jaar, wordt gekenmerkt door een verhoogde interesse in de eigen genitaliën en die van anderen, evenals door de ontwikkeling van het oedipuscomplex.
* **Fallische fase:** De focus verschuift naar de geslachtsorganen en de bijbehorende fantasieën en conflicten. Dit is de fase waarin het kind zich bewust wordt van seksuele verschillen.
* **Oedipuscomplex:** Dit is een centraal concept waarbij het kind een intense (vaak onbewuste) aantrekking voelt tot de ouder van het tegenovergestelde geslacht en rivaliteit ervaart met de ouder van hetzelfde geslacht.
* **Bij jongens:** De jongen ontwikkelt gevoelens voor zijn moeder en ziet zijn vader als rivaal. De angst om gecastreerd te worden door de vader (castratieangst) speelt hierbij een rol.
* **Bij meisjes:** Dit wordt soms het elektracomplex genoemd. Het meisje ontwikkelt gevoelens voor haar vader en ziet haar moeder als rivaal. De angst kan hier anders van aard zijn, mogelijk gekoppeld aan het gemis van een penis (penisnijd).
* **Identificatie:** Om het oedipuscomplex op te lossen, identificeert het kind zich met de ouder van hetzelfde geslacht. Dit betekent dat het kind de normen, waarden en gedragingen van deze ouder overneemt, wat een belangrijke stap is in de internalisering van sociale rollen en geslachtsspecifieke gedragingen.
* **Latencyfase (latentiefase):** Na de fallische fase volgt een periode van relatieve seksuele rust, de latentiefase, waarin de seksuele driften minder dominant zijn en het kind zich meer richt op sociale en intellectuele ontwikkeling.
#### 1.2.2 Betekenis voor de ontwikkeling van het kind
De fallische fase, en met name het oplossen van het oedipuscomplex door identificatie, is cruciaal voor de ontwikkeling van het **superego** (het geweten). Het kind internaliseert de morele normen en waarden van de ouders, wat de basis legt voor het latere morele gedrag. Deze fase draagt ook bij aan de vorming van de **persoonlijkheid** en de ontwikkeling van **geslachtsidentiteit**.
### 1.3 Invloed van hechting en verbinding op ontwikkeling
Hechting en verbinding vormen een essentiële basis voor de ontwikkeling van het kind.
#### 1.3.1 Wat is hechting?
Hechting is een **emotionele band** die ontstaat en blijft bestaan tussen mensen. Het individu streeft ernaar zo dicht mogelijk bij het object van gehechtheid (een persoon) te zijn en handelt zodanig dat de relatie behouden blijft. De aard en kwaliteit van de hechting met een baby zijn sterk afhankelijk van de **responsiviteit** van de ouders of voornaamste verzorgers. Hun reacties op de behoeften van het kind bepalen of een veilige of onveilige hechting ontstaat.
* **Serve and return-interacties:** Baby's zoeken van nature via hun gedrag (huilen, glimlachen) de aandacht van hun ouders. Dit is gehechtheidsgedrag. De manier waarop ouders reageren op dit gedrag beïnvloedt de hersen- en hechtingontwikkeling. Gepaste reacties leiden tot vertrouwen, terwijl het uitblijven ervan stress veroorzaakt.
* **Soorten hechting:**
* **Veilige hechting:** Het kind ontwikkelt vertrouwen dat er voor hem gezorgd wordt in tijden van stress en emotionele nood. Dit leidt tot betere ontwikkeling, meer zelfstandigheid en gemakkelijker aangaan van relaties.
* **Onveilige hechting:** Dit maakt het kind kwetsbaarder. Er zijn vier types van gehechtheidsgedrag, waaronder vermijdende, ambivalente en gedesoriënteerde gehechtheid.
#### 1.3.2 Hechting als voorwaarde voor ontwikkeling
Hechting is **essentieel voor de totale ontwikkeling** van het kind. Een veilige hechting bevordert exploratiegedrag, zelfstandigheid en het aangaan van relaties. De hechtingsrelatie met primaire verzorgers vormt een model voor alle latere relaties (vriendschappen, partners, leerkrachten).
##### 1.3.2.1 Invloed van hechting op de ontwikkeling van het brein
De hersenen ontwikkelen zich van onder naar boven: van primitief naar complex.
* **Reptielenbrein (hersenstam):** Verantwoordelijk voor overleving (hartslag, temperatuur, reflexen) en vecht-, vlucht- of bevriezingsreacties bij gevaar.
* **Zoogdierenbrein (limbisch gebied):** Regelt emoties, sociaal gedrag, herinneringen en motivatie. Het angstcentrum controleert voortdurend op gevaar.
* **Mensenbrein (cortex):** Ontwikkelt zich door ervaringen en is verantwoordelijk voor denken, taal, leervermogen, logisch redeneren en probleemoplossing. De prefrontale cortex (controlecentrum) ontwikkelt zich tot circa 25 jaar en regelt executieve functies zoals aandacht, planning en impulsbeheersing.
De ervaringen in de interactie tussen ouder en kind ('serve and return') zijn cruciaal voor de hersenontwikkeling. Een veilige en stabiele omgeving leidt tot meer neurale verbindingen. Herhaling en vaste routines versterken deze verbindingen, waardoor het kind leert de wereld te begrijpen en zich veilig voelt.
#### 1.3.3 Hoe werken aan verbinding?
Het opbouwen van een band (verbinding) is essentieel. Dit gebeurt door:
* **Responsiviteit, sensitiviteit en beschikbaarheid:** De opvoeder moet aanwezig zijn, de noden van het kind doorgronden en hier consistent en gepast op reageren.
* **Veilige basis creëren:** De opvoeder is een veilige haven waar het kind troost en bescherming kan vinden, en van waaruit het de wereld kan verkennen.
* **Er bij horen:** Het kind moet deel uitmaken van een gemeenschap (de klas) en zich gesteund voelen.
* **Emoties herkennen en ruimte geven:** Alle emoties moeten geaccepteerd worden, ook al lijken ze voor volwassenen onbelangrijk. Het is cruciaal om te begrijpen wat een kind via emoties wil zeggen.
* **De cirkel van veiligheid:** Jonge kinderen wisselen tussen exploratiegedrag en gehechtheidsgedrag. Ouders ondersteunen dit door sensitief te zijn voor de behoeften van het kind en boodschappen mee te geven als 'Je kunt op me vertrouwen'.
> **Tip:** Het besef dat "It takes a village to raise a child" benadrukt het belang van een ondersteunende omgeving en het delen van zorg.
### 1.4 De rol van de kleuterleraar in de ontwikkeling
De kleuterleraar speelt een cruciale rol door de ontwikkeling van kinderen te observeren, interpreteren en stimuleren binnen een ontwikkelingspsychologisch kader.
* **Gedrag plaatsen in context:** Het is belangrijk te weten welke gedragingen normaal zijn voor een bepaalde leeftijd en ontwikkelingsfase. Gedrag dat bij een peuter normaal is, kan bij een 5-jarige een signaal zijn om verder te observeren.
* **Stimuleren van alle ontwikkelingsdomeinen:** Door in te zetten op alle domeinen (lichamelijk, motorisch, zintuiglijk, cognitief, sociaal-emotioneel, seksueel, persoonlijkheidsontwikkeling) wordt elk kind gestimuleerd om zich zo volledig mogelijk te ontwikkelen.
* **Aanpassen aan de fase:**
* **Peuters (anale fase):** Aandacht voor zindelijkheidstraining, experimenteren met afgrenzingen, omgaan met bezitsconflicten, creëren van veiligheid bij scheidingsangst, en duidelijke grenzen stellen.
* **Kleuters (fallische fase):** Kansen bieden om zich te tonen, omgaan met rivaliteit, inspelen op nieuwsgierigheid, verwerken van angsten, en ingaan op het groeiend toekomstperspectief.
* **Betekenisvolle leeromgeving:** De kleuterleraar creëert een rijke leeromgeving waarin verschillende ontwikkelingsdomeinen aan bod komen en thema's betekenisvol zijn voor de kleuters.
> **Voorbeeld:** Het is normaal dat een peuter (2,5 jaar) egocentrisch is en speelgoed afpakt. Als een 5-jarige zich nog steeds zo gedraagt, kan dit duiden op moeilijkheden in de sociale ontwikkeling die ondersteuning vereisen.
* * *
# Hechting en verbinding als basis voor ontwikkeling
Hechting en verbinding vormen de essentiële basis voor de algehele ontwikkeling van een kind, met een cruciale impact op de hersenontwikkeling en het welzijn, vooral tijdens de eerste 1000 dagen en daarna.
## 4.1 Wat is hechting?
Hechting wordt gedefinieerd als een emotionele band die ontstaat en duurt tussen mensen, waarbij een individu alles doet om zo dicht mogelijk bij het object van gehechtheid (een persoon) te zijn en actie onderneemt om de relatie te behouden. De aard en kwaliteit van de hechting met een baby zijn grotendeels afhankelijk van de responsiviteit van de ouders of voornaamste verzorgers. De manier waarop zij reageren op de behoeften van hun kind, bepaalt of er een veilige of onveilige hechting ontstaat.
### Serve and return-interacties
Baby's zoeken van nature via hun gedrag de aandacht van hun ouders, zoals door huilen of glimlachen. Dit gedrag wordt gehechtheidsgedrag genoemd. De manier waarop ouders hierop reageren, beïnvloedt de ontwikkeling van de hersenen en de hechting. Wanneer volwassenen de signalen van een kind opmerken en gepast reageren, ontwikkelt het kind vertrouwen in de ander en in zichzelf. Het uitblijven van deze reacties leidt tot stress, wat het gehechtheidsgedrag verder verhoogt, waardoor de steun van de volwassene extra belangrijk wordt.
### Soorten hechting
Kinderen kunnen een veilige of onveilige hechting ontwikkelen. Ainsworth identificeerde vier typen gehechtheidsgedrag:
* **Veilige hechting:** Het kind ontwikkelt vertrouwen dat er voor hem gezorgd wordt in tijden van stress en emotionele nood.
* **Onveilige hechting:**
* Vermijdende gehechtheid
* Ambivalente gehechtheid
* Gedesoriënteerde gehechtheid
Kinderen die veilig gehecht zijn, ontwikkelen zich beter, worden gemakkelijker zelfstandig en gaan makkelijker relaties aan. Onveilige hechting maakt een kind kwetsbaarder.
### De vereisten voor een hechtingsfiguur
Bowlby benadrukte dat opvoeden zonder relatie niet mogelijk is en stelde dat een opvoeder aan drie voorwaarden moet voldoen om een hechtingsfiguur te zijn:
1. **Beschikbaarheid:** Kinderen moeten erop kunnen vertrouwen dat je er voor hen bent.
2. **Sensitiviteit:** Je moet de noden van het kind zien en hier gepast op reageren. Gepast betekent de onderliggende nood van het kind aanvoelen en hier goed op inspelen.
3. **Responsiviteit:** Je reacties moeten consistent zijn; de ene keer mag niet anders zijn dan de andere keer. Een kind moet bijvoorbeeld weten dat je bij huilen consequent liefdevol en troostend reageert en niet afwijzend.
### De veranderlijkheid van hechting
De aard en kwaliteit van een gehechtheidsrelatie kunnen veranderen. Wanneer een kind positieve ervaringen opdoet in de relatie met volwassenen, kan een gehechtheidsstijl veranderen van onveilig naar veilig.
### Ontwikkeling van hechting
Hechtingsprocessen beginnen al vroeg, vanaf de conceptie. De vroege emotionele ervaringen, zelfs op cellulair niveau (body memory), hebben een blijvende impact.
Na de geboorte is een kind gericht op en afhankelijk van anderen.
* **Tot 6 maanden:** Baby's maken weinig onderscheid tussen mensen en reageren positief op iedereen.
* **Vanaf 6 maanden:** De baby begint zich meer te hechten aan één of meerdere volwassenen en wordt gevoeliger voor de primaire verzorger.
* **Vanaf 8 maanden:** De baby raakt emotioneel sterk afhankelijk van één of enkele personen, wordt selectief in zijn gehechtheidsrelaties, en ontwikkelt vreemdenangst en scheidingsangst. Het besef van de aanwezigheid van een vertrouwde persoon roept ook het besef van scheiding op.
* **Rond 18 maanden:** Een piek in afhankelijkheid en scheidingsangst. Met de ontwikkeling van objectpermanentie (het besef dat een ouder nog bestaat als deze niet zichtbaar is) en exploratiedrang, beginnen kinderen zich los te maken en streven naar autonomie.
* **Vanaf 2,5 jaar:** Peuters tonen duidelijk autonomie, die voortkomt uit een succesvolle afhankelijkheid. Een veilig gehecht kind kan voldoende autonomie verwerven om zich optimaal te ontwikkelen; een kind dat "goed vast" heeft gezeten, kan zich "goed losmaken" en de wereld verkennen vanuit een basisvertrouwen.
## 4.2 Hechting als voorwaarde
### 4.2.1 Hechting is essentieel voor onze ontwikkeling
Hechting is fundamenteel voor de totale ontwikkeling van een kind. De hechtingsrelatie met primaire figuren dient als model voor alle latere relaties (vriendschappen, partnerschappen, relaties met leerkrachten). Naast een psychische impact, heeft hechting ook een biologische impact en draagt het bij aan welbevinden.
### 4.2.2 Uitdieping: Invloed van hechting op de ontwikkeling van het brein
De ontwikkeling van de hersenen verloopt van onder naar boven, van primitieve overlevingsfuncties naar complexe cognitieve functies. De hersenen worden onderverdeeld in drie delen:
1. **Reptielenbrein (hersenstam):** Ontwikkelt zich als eerste, grotendeels tijdens de zwangerschap. Het regelt basale overlevingsfuncties zoals hartslag, honger, dorst en lichaamstemperatuur. Het is verantwoordelijk voor vecht-, vlucht- of bevriezingsreacties bij gevaar of stress.
2. **Zoogdierenbrein (limbisch gebied):** Regelt emoties, sociaal gedrag, herinneringen en motivatie. Het angstcentrum hierin bewaakt de veiligheid. Wanneer gevaar wordt waargenomen, wordt het rationele denkvermogen uitgeschakeld.
3. **Mensenbrein (cortex):** Ontwikkelt zich in de eerste levensjaren en is verantwoordelijk voor gezond verstand, taal, leervermogen, logisch nadenken en probleemoplossing. De prefrontale cortex, het voorste deel van de cortex, fungeert als controlecentrum en ontwikkelt zich tot ongeveer 25-jarige leeftijd. Dit deel regelt executieve functies zoals aandacht richten, prioriteiten stellen, plannen en impulsbeheersing.
De cortex is zeer plastisch en kan tot op hoge leeftijd nieuwe neurologische verbindingen aanmaken. Deze verbindingen vormen neurale netwerken die informatie uitwisselen. Hoe intensiever neurale netwerken worden gebruikt, hoe soepeler de samenwerking verloopt.
De ervaringen in de interactie tussen ouder en kind, de zogenaamde "serve and return-interacties", zijn cruciaal voor de hersenontwikkeling. Een kind dat opgroeit in een veilige en stabiele omgeving, ontwikkelt meer neurale verbindingen dan een kind in een onveilige, onvoorspelbare omgeving. Een veilige omgeving leidt tot de ontwikkeling van associaties tussen aanraking, stemgeluid en een gevoel van veiligheid, waardoor het kind leert de wereld te begrijpen. Vaste routines en patronen versterken deze neurale verbindingen.
## 4.3 Hoe werken aan verbinding?
Het opbouwen van een band met een kind is essentieel en wapent het tegen toekomstige uitdagingen, wat zorgt voor een solide basis voor zelfstandigheid, geluk en geborgenheid.
### Drie wegen naar hechting (naar Montgomery)
1. **Responsiviteit:** Zorgen voor een veilige basis door aanwezig te zijn en kinderen te helpen waar nodig. Dit vereist dat je kinderen goed leert kennen om hun behoeften te doorgronden.
2. **Sensitiviteit:** Het kind laten deel uitmaken van een gemeenschap of groep, wat het gevoel van erbij horen bevordert. Routines, rituelen en een warm welkom creëren een "wij"-gevoel.
3. **Beschikbaarheid:** Emoties erkennen en ruimte geven. Alle emoties accepteren, begrijpen dat ze een reden hebben en niet afdoen als onbelangrijk. Het negeren van gevoelens kan ertoe leiden dat een kind zich niet begrepen, dom of ontoereikend voelt.
### De cirkel van veiligheid (naar Powell)
De cirkel van veiligheid illustreert de behoefte van kinderen aan een veilige basis en hoe ouders deze kunnen bieden. Ouders die zelf veilig gehecht zijn, herkennen intuïtief de basisbehoeften van hun kind. Ze weten wanneer een kind troost, bescherming, aanmoediging of vertrouwen nodig heeft. Kinderen wisselen voortdurend af tussen exploratiegedrag en het terugkeren naar de veilige haven voor steun.
* **Gedrag:**
* **Gehechtheidsgedrag:** Biedt troost en bescherming.
* **Exploratiegedrag:** Leidt tot ontdekking en leren.
Bij overweldiging of onveiligheid stopt het exploratiegedrag en wordt gehechtheidsgedrag geactiveerd. Zodra het kind zich weer veilig voelt, neemt het exploratiegedrag de overhand. Sensitieve ouders weten wanneer ze ondersteuning moeten bieden en wanneer ze het kind moeten aanmoedigen tot exploratie, en genieten van beide fasen. Dit leert kinderen vertrouwen op hun ouders en de wereld te verkennen. Ouders geven boodschappen mee als: "Je kunt op me vertrouwen," "Ik ben er voor je," "Ik vertrouw je," en "Je kunt het aan."
### De kracht van verbinding met jezelf en je omgeving
Het is belangrijk om goed verbonden te zijn met jezelf om verbinding te kunnen maken met anderen. "It takes a village to raise a child," wat benadrukt hoe belangrijk de steun van de omgeving is.
### Werken aan verbinding in de kleuterklas
In de kleuterklas wordt verbinding bevorderd door:
* Veiligheid te bieden.
* Een houding van acceptatie, echtheid en empathie.
* Sensitief-responsief te zijn.
* "Serve and return"-interacties toe te passen.
* Kinderen te helpen omgaan met stress via co-regulatie.
* Een positief klasklimaat te creëren.
* Te werken rond relaties en gevoelens.
* * *
# Toepassingen in de kleuterklas
Dit gedeelte belicht hoe ontwikkelingspsychologische inzichten kunnen worden toegepast in de kleuterklas om het gedrag van kinderen te begrijpen en te stimuleren, rekening houdend met hun specifieke ontwikkelingsfase.
### 5.1 Het belang van ontwikkelingspsychologie voor de kleuterleraar
Als kleuterleraar is het cruciaal om inzicht te hebben in de ontwikkeling van kinderen. Dit stelt hen in staat om observatiegegevens te interpreteren vanuit een ontwikkelingspsychologisch kader. Gedrag dat normaal is voor een peuter, kan bij een vijfjarige bijvoorbeeld aanleiding geven tot verder observeren. Door gedrag te plaatsen in de context van de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind, kan de leraar beter begrijpen wat gepast is en wanneer mogelijk extra ondersteuning nodig is.
Het stimuleren van kinderen op alle ontwikkelingsdomeinen is essentieel voor een brede ontwikkeling. Elk kind heeft sterktes in verschillende gebieden, zoals taal, bewegen of sociale interactie. Door breed te stimuleren, kan elk kind op eigen tempo en volgens eigen mogelijkheden groeien.
### 5.2 Stimuleren van ontwikkelingsdomeinen in de kleuterklas
* **Lichamelijke ontwikkeling:**
* Sensibiliseren voor gezondheid, wat essentieel is voor een goede lichamelijke ontwikkeling.
* Thema's zoals fruit, groenten, gezonde voeding, ziek zijn en sport, evenals routines zoals handen wassen en hygiëne, dragen hieraan bij.
* **Motorische ontwikkeling:**
* Oefenen en uitbreiden van motorische vaardigheden.
* Voldoende bewegingskansen bieden (lopen, klimmen, fietsen, balvaardigheden, huppelen, tekenen, schilderen, bouwen, boetseren).
* **Zintuiglijke/Perceptuele ontwikkeling:**
* Stimuleren van de zintuiglijke ontwikkeling door aandacht te schenken aan alle zintuigen tijdens exploratie.
* Aanbieden van zintuiglijke spelletjes en sensori-motorisch materiaal.
* **Cognitieve ontwikkeling:**
* Voldoende kansen bieden voor fantasiespel.
* Geheugen oefenen met onthoudspelletjes, liedjes en versjes, waarbij veel herhaling, visuele ondersteuning, samenhang en een betekenisvolle context belangrijk zijn.
* Taalstimulering benutten en creëren.
* Een aanbod voorzien waar kleuters de werkelijkheid kunnen ervaren en representeren.
* Aanbod voorzien waar kleuters kunnen seriëren, ordenen en meten.
* Kinderen stimuleren om te leren via assimilatie en accommodatie:
* Uitgaan van wat kinderen kennen en kunnen (assimilatie).
* Het kind uit balans brengen met vragen om de omgeving beter te begrijpen (accommodatie).
* Foute ideeën doorbreken en kennis bevorderen door samen te werken in groepjes en van elkaar te leren.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* Rekening houden met de basisbehoeften van kinderen voor welbevinden.
* Kinderen leren omgaan met gevoelens en sociaal vaardiger te worden door middel van samen spelen, werken rond gevoelens, verhalen, poppenspel en rollenspel.
* Zorgen voor verbinding met de kleuters door contact te maken, sensitief en responsief te zijn, en door 'serve and return'-interacties.
* **Seksuele ontwikkeling (specifiek voor de fallische fase bij kleuters):**
* Aandacht besteden aan thema's, activiteiten en materialen waarmee kinderen zich kunnen tonen en ‘stoer’ kunnen doen.
* Kansen bieden om op een aanvaardbare manier om te gaan met rivaliteit.
* Ingaan op hun groeiende nieuwsgierigheid.
* Materialen en kansen aanbieden om angsten (zoals castratieangst of angst voor lichamelijke integriteit) te verwerken.
* Inspelen op hun groeiende toekomstperspectief, bijvoorbeeld via thema's als beroepen of grootouders.
* **Persoonlijkheidsontwikkeling:**
* Zorgen voor een veilige basis waaruit kinderen de wereld kunnen verkennen.
* Kansen bieden voor autonomie en initiatief.
> **Tip:** Bij het uitwerken van een thema is het belangrijk om na te gaan of het thema betekenisvol is voor de kleuters. Argumenten hiervoor kunnen gehaald worden uit de principes van de ontwikkelingspsychologie. Zorg ervoor dat een hoek in de klas rekening houdt met meerdere ontwikkelingsdomeinen.
### 5.3 De toepassing van ontwikkelingspsychologische inzichten bij specifiek gedrag
De kennis van ontwikkelingspsychologie helpt bij het interpreteren van gedrag in relatie tot de ontwikkelingsfase van het kind.
> **Voorbeeld:** Het is normaal dat een peuter van 2,5 jaar egocentrisch is, wat betekent dat hij vooral vanuit zijn eigen perspectief denkt en weinig rekening houdt met anderen. Een vijfjarige die nog steeds sterk egocentrisch gedrag vertoont, zoals speelgoed afpakken zonder rekening te houden met de gevoelens van anderen of niet kan delen, kan wijzen op mogelijke problemen in de sociale ontwikkeling die ondersteuning vereisen. Op deze leeftijd wordt immers verwacht dat kinderen meer empathie tonen en zich beter kunnen inleven in anderen.
### 5.4 Werken aan verbinding in de kleuterklas
Het creëren van verbinding met kleuters is essentieel en kan op verschillende manieren:
* **Veiligheid bieden:** Een veilige basis is cruciaal. Dit betekent dat de leerkracht aanwezig is en kinderen helpt wanneer nodig.
* **Kinderen kennen en doorgronden:** Begrijpen wat een kind nodig heeft of wil, is fundamenteel.
* **Deelname aan een gemeenschap:** Zorgen dat kinderen zich onderdeel voelen van een groep in de klas, benadrukken dat ze belangrijk zijn en verantwoordelijkheid leren nemen. Routines, liederen en een warm welkom dragen hieraan bij.
* **Emoties erkennen en ruimte geven:** Alle emoties zijn acceptabel en hebben een reden. Pogingen om emoties te begrijpen en erover te praten, zelfs over schijnbaar kleine dingen zoals een gebroken koekje, zijn belangrijk. Het bagatelliseren van gevoelens kan leiden tot het gevoel niet begrepen te worden.
De "cirkel van veiligheid" illustreert hoe kinderen wisselen tussen de behoefte aan een veilige haven (gehechtheidsgedrag) en de behoefte om de wereld te verkennen (exploratiegedrag). Sensitieve leerkrachten herkennen wanneer een kind steun nodig heeft en wanneer het aangemoedigd moet worden om op ontdekking te gaan. Dit leert kinderen vertrouwen op hun ouders en van daaruit verder de wereld te verkennen, met boodschappen als "Je kunt op me vertrouwen" en "Je kunt het aan."
Het is ook belangrijk om goed verbonden te zijn met zichzelf om voor anderen te kunnen zorgen. Het principe "It takes a village to raise a child" benadrukt het belang van een ondersteunende omgeving.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ontwikkelingspsychologie | Een tak van de psychologie die zich bezighoudt met de studie van psychologische veranderingen die plaatsvinden bij mensen gedurende hun hele levensloop, van conceptie tot ouderdom. |
| Hechting | Een diepe emotionele band die ontstaat tussen een individu en een ander persoon, kenmerkend door de drang om nabij te zijn en de relatie te onderhouden, wat essentieel is voor ontwikkeling en welzijn. |
| Verbinding | Een dynamischer begrip dan hechting, dat de continue en veranderlijke aard van menselijke relaties beschrijft, en benadrukt dat veilige verbindingen gedurende het hele leven kunnen ontstaan en veranderen. |
| Serve and return-interacties | Gedragspatronen waarbij baby's en jonge kinderen signalen uitzenden (zoals huilen of glimlachen) en verzorgers hier gepast op reageren, wat cruciaal is voor de ontwikkeling van hersenen en hechting. |
| Veilige hechting | Een hechtingsstijl waarbij een kind erop vertrouwt dat er voor hem gezorgd wordt in tijden van stress, wat leidt tot betere ontwikkeling, meer zelfstandigheid en gemakkelijker aangaan van relaties. |
| Onveilige hechting | Een hechtingsstijl die gekenmerkt wordt door angst en wantrouwen in relaties, wat het kind kwetsbaarder maakt en de ontwikkeling kan belemmeren. Dit omvat vermijdende, ambivalente en gedesoriënteerde gehechtheid. |
| Reptielenbrein (Hersenstam) | Het meest basale deel van de hersenen, verantwoordelijk voor overlevingsfuncties zoals hartslag, ademhaling, honger, dorst en automatische reacties op gevaar zoals vechten, vluchten of bevriezen. |
| Zoogdierenbrein (Limbisch gebied) | Het deel van de hersenen dat emoties, sociaal gedrag, herinneringen en motivatie regelt. Het angstcentrum is hier een belangrijk onderdeel van en kan het denkende brein uitschakelen bij dreigend gevaar. |
| Mensenbrein (Cortex) | Het meest ontwikkelde deel van de hersenen, verantwoordelijk voor rationeel denken, taal, leervermogen, logica en probleemoplossing. Dit deel, met name de prefrontale cortex, is cruciaal voor executieve functies en groeit tot ongeveer 25 jaar. |
| Neuronen | Zenuwcellen die informatie uitwisselen via elektrische en chemische signalen. Zij vormen de neurale netwerken die de bedrading van de hersenen vormen en essentieel zijn voor informatieverwerking en leerprocessen. |
| Fallische fase (Freud) | Een fase in de psychoseksuele ontwikkeling volgens Freud, gekenmerkt door toegenomen interesse in de genitaliën en verschillen tussen jongens en meisjes, en kan onderverdeeld worden in de fallisch-narcistische en fallisch-oedipale fase. |
| Fallisch-oedipale fase | De tweede subfase van de fallische fase, waarin het kind een relationele driehoeksstructuur aangaat met de ouders, wat leidt tot het oedipuscomplex (bij jongens) en elektracomplex (bij meisjes), gekenmerkt door partnerwensen en rivaliteit. |
| Egocentrisme | Een cognitieve eigenschap waarbij een individu moeite heeft om het perspectief van anderen te begrijpen en voornamelijk vanuit het eigen standpunt denkt en voelt, wat typisch is voor jonge kinderen zoals peuters. |