Cover
Aloita nyt ilmaiseksi 6 Levensloop De schooltijd.pptx
Summary
# Lichamelijke en motorische groei tijdens de schooltijd
Dit hoofdstuk beschrijft de fysieke veranderingen en de ontwikkeling van grove en fijne motoriek bij schoolkinderen, inclusief groei en tandenwissel.
## 1.1 Groei
Tijdens de schoolperiode is er sprake van een geleidelijke fysieke groei. Rond de leeftijd van tien jaar halen meisjes jongens vaak in wat betreft lengte, hoewel jongens vanaf ongeveer dertien jaar een inhaalbeweging maken. De groei manifesteert zich voornamelijk in de ledematen, wat resulteert in een langer en slanker postuur. Deze verandering in lichaamsverhoudingen draagt bij aan een toename van de motorische behendigheid.
## 1.2 Tandenwissel
Een belangrijk fysiek kenmerk van de schooltijd is de tandenwissel. Het melkgebit wordt geleidelijk vervangen door het permanente gebit. Alle melktanden worden uitgewisseld, wat ook leidt tot veranderingen in het gezichtsprofiel.
## 1.3 Motoriek
### 1.3.1 Grove motoriek
De bewegingen van schoolkinderen worden steeds sneller en trefzekerder. Dit is te danken aan de lichaamsveranderingen en de verbeterde oog-handcoördinatie. Vooral vanaf ongeveer tien jaar wordt het lichaam als een meer gewillig instrument ervaren.
### 1.3.2 Fijne motoriek
Er is een duidelijke vooruitgang zichtbaar in fijne motorische vaardigheden, met name in tekenen en schrijven. Deze ontwikkeling is ook merkbaar in typische spelactiviteiten.
> **Tip:** De ontwikkeling van zowel grove als fijne motoriek is cruciaal voor deelname aan schoolse activiteiten en spel. Stimuleer deze ontwikkeling door diverse bewegings- en knutselactiviteiten aan te bieden.
### 1.3.3 Oog-handcoördinatie
De verbeterde oog-handcoördinatie is een sleutelfactor in de ontwikkeling van zowel grove als fijne motoriek. Dit vermogen stelt kinderen in staat om hun bewegingen nauwkeuriger te controleren en te coördineren met visuele informatie.
## 1.4 Verband tussen fysieke groei en motorische ontwikkeling
De lichamelijke veranderingen tijdens de schooltijd, zoals de groei in lengte en de ontwikkeling van spieren en botten, vormen de basis voor de verbetering van zowel grove als fijne motorische vaardigheden. Een beter begrip van de eigen lichaamsgrenzen en mogelijkheden, in combinatie met een verfijnde oog-handcoördinatie, maakt kinderen bekwamer in een breed scala aan fysieke taken.
> **Example:** Een kind dat beter kan tekenen en schrijven, heeft niet alleen baat bij een verfijnde fijne motoriek, maar ook bij een stabielere romp en betere zithouding die voortkomen uit de fysieke groei. Evenzo maakt een toegenomen lichaamslengte en spierkracht het uitvoeren van sporten zoals rennen, springen en gooien eenvoudiger en effectiever.
---
# Cognitieve ontwikkeling: waarneming, geheugen en denken
Deze sectie onderzoekt de verbeteringen in waarneming, geheugen en de overgang naar concreet-operationeel denken tijdens de schoolperiode.
### 2.1 De waarneming
Tijdens de schoolperiode leert het kind zijn waarneming veel beter te sturen. Dit wordt mede mogelijk gemaakt door de verbeterde controle over de aandacht, wat leidt tot drie nieuwe perceptuele vaardigheden:
#### 2.1.1 Perceptuele reorganisatie
Dit is het vermogen om zintuiglijke input in gedachten te herschikken, waardoor nieuwe structuren ontstaan.
#### 2.1.2 Perceptuele schematisering
Dit betreft het vermogen om in een tekening, die is opgebouwd uit afzonderlijke figuurtjes, zowel het geheel als de afzonderlijke delen te herkennen. Dit vermogen is doorgaans aanwezig vanaf zeven jaar.
#### 2.1.3 Perceptuele exploratie
Dit is het vermogen om een ingewikkelde figuur systematisch te scannen zonder enig detail over het hoofd te zien.
> **Tip:** Deze perceptuele vaardigheden dragen bij aan een meer efficiënte en gedetailleerde verwerking van informatie uit de omgeving.
### 2.2 Het geheugen
De ontwikkeling van het geheugen tijdens de schoolperiode omvat de evolutie van het werkgeheugen, het langetermijngeheugen, de ontwikkeling van geheugen- en leerstrategieën, en metacognitie (metacognitieve kennis en vaardigheden).
> **Opmerking:** Verdere details over de werking van het geheugen zijn te vinden in de online materialen en hoeven niet uit het hoofd geleerd te worden.
### 2.3 Denken
Tussen de leeftijd van zeven en twaalf jaar maken kinderen een significante ontwikkeling door naar concreet-operationeel denken. Typische beperkingen van het kleuterdenken verdwijnen geleidelijk, waardoor het kind in staat wordt tot echt logisch denken, hoewel nog niet abstract. Deze ontwikkeling beïnvloedt ook andere cognitieve gebieden zoals waarneming en geheugen.
#### 2.3.1 Kenmerken van concreet-operationeel denken
* **Decentratie:** Het kind is minder geneigd zich op slechts één kenmerk te concentreren en houdt rekening met meerdere elementen tegelijk.
* **Aandacht voor transformaties:** Er is niet alleen aandacht voor de begin- en eindtoestanden, maar ook voor de tussenliggende stadia van een proces.
* **Omkeerbaarheid van denken:** Het kind beheerst het vermogen om een denkproces in omgekeerde richting te volgen.
#### 2.3.2 Conservatietaken
Kinderen in de concreet-operationele fase slagen in conservatietaken, wat aantoont dat ze begrijpen dat bepaalde eigenschappen van objecten constant blijven ondanks veranderingen in uiterlijk. Dit is het gevolg van decentratie, aandacht voor transformaties en omkeerbaarheid.
> **Voorbeeld:** Een kind begrijpt dat als klei wordt verplaatst van een bol naar een worstvorm, de hoeveelheid klei hetzelfde blijft omdat er geen klei is bijgedaan of afgehaald. Hetzelfde geldt voor conservatie van inhoud in verschillende vormen glazen of conservatie van aantal bij veranderde opstelling van voorwerpen.
#### 2.3.3 Rolnemingsgedrag
Het kind wordt in staat tot rolnemingsgedrag of perspectief nemen, wat betekent dat het zich kan verplaatsen in de gedachten en gevoelens van anderen.
> **Tip:** De populariteit van strips zoals Jommeke of Suske en Wiske, en spellen zoals "Waar is Wally?" of memoryspellen bij kinderen van deze leeftijd, illustreren hun verbeterde waarnemings- en denkvaardigheden.
### 2.4 De fantasie
Tijdens de schoolperiode maakt het kind een duidelijke scheiding tussen fantasie en werkelijkheid. Er is een voorkeur voor wat echt is of echt mogelijk kan zijn.
### 2.5 Taalontwikkeling
De taalontwikkeling in de schoolperiode (ongeveer 5-10 jaar) wordt gekenmerkt door een aanzienlijke toename van de woordenschat en een evolutie in de zinsbouw. Zinnen worden minder foutief, complexer en eleganter. Kinderen leren hun taalgebruik aan te passen aan hun gesprekspartner en ontwikkelen andere kwaliteiten, zoals creativiteit in taal.
> **Voorbeeld:** Rekenprincipes worden beter begrepen en uitgelegd met behulp van concrete voorbeelden zoals appels, knikkers of taartpunten.
> **Voorbeeldexamenvraag:** Verklaar waarom een kind in de schoolperiode steeds beter overweg kan met het eigen lichaam. Dit kan gerelateerd worden aan de verbeterde oog-handcoördinatie, de ontwikkeling van de fijne en grove motoriek, en de toename in snelheid en trefzekerheid van bewegingen, mede dankzij de fysieke veranderingen.
> **Voorbeeldexamenvraag:** Wat is erger: tien kopjes per ongeluk breken of één kopje met opzet breken? Een kleuter zal waarschijnlijk antwoorden dat tien kopjes erger is, gefocust op de uitkomst (het aantal gebroken kopjes). Een schoolkind zal waarschijnlijk antwoorden dat het opzettelijk breken van één kopje erger is, omdat het rekening houdt met de intentie van de dader (moreel besef) en het principe van omkeerbaarheid (opzet versus ongeluk). Dit toont de evolutie van heteronome naar meer autonome moraliteit en de ontwikkeling van cognitieve mogelijkheden zoals het denken over intenties en gevolgen.
---
# Sociaal-emotionele ontwikkeling en het kernconflict van de schoolperiode
Dit hoofdstuk bespreekt de sociaal-emotionele groei van schoolkinderen, met specifieke aandacht voor de toenemende belangstelling voor leeftijdsgenoten, de vorming van het zelfconcept, morele ontwikkeling en Erikson's kernconflict van vlijt versus minderwaardigheid.
### 3.1 Sociale groei
#### 3.1.1 Groeiende interesse voor leeftijdsgenoten
Gedurende de schoolperiode verschuift de sociale oriëntatie van kinderen. Ze beginnen elkaar actief op te zoeken en een eigen wereld van avontuur en spel te creëren, waarin ze zich meer afkeren van de volwassenenwereld. Hoewel ouders vaak nog het belangrijkste referentiekader blijven en vriendschappelijke banden onderhouden, groeit de betrokkenheid binnen de eigen groep.
* **Peergroup:** Een hechte groep vrienden ontstaat spontaan.
* **School/klasgroep:** Dit is vaak een groep met kinderen die enige gemeenschappelijkheid hebben.
#### 3.1.2 Belang van het contact met leeftijdgenoten
Contact met leeftijdsgenoten is cruciaal voor de ontwikkeling van kinderen:
* **Persoonlijk gerichte vriendschappen:** Relaties worden wederzijds en individu-georiënteerd.
* **Verwerven van inzichten en sociale vaardigheden:** Kinderen leren samenwerken, inzicht krijgen in sociale structuren, en hoe conflicten te voorkomen of bij te leggen. Dit vormt een algemene omgangsstijl die richtinggevend is voor toekomstig sociaal gedrag.
* **Zelfinzicht:** Kinderen leren veel over zichzelf, zowel direct als indirect. De groep fungeert als een sociale spiegel.
* **Competitie:** Een competitieve instelling ontwikkelt zich, waarbij kinderen zich willen meten met anderen.
Er worden drie stadia in de vorming van vriendschappen onderscheiden:
1. **Het kosten-baten stadium (7-9 jaar):** Vriendschap gebaseerd op wie leuk is om mee te spelen.
2. **Het normatieve stadium (9-11 jaar):** Wederzijdse trouw en voor elkaar opkomen worden belangrijk.
3. **Het empathisch stadium (vanaf 11 jaar):** Vrienden zijn er voor hen, om bij uit te huilen.
#### 3.1.3 Het zelfconcept
Door de vele feedback die kinderen ontvangen, krijgt hun zelfconcept een meer expliciete invulling. Een realistisch zelfbeeld met voldoende positieve elementen is hierbij van groot belang.
### 3.2 Emotionele groei
#### 3.2.1 Groei binnen het morele denken
Het morele besef van kinderen evolueert gedurende de schoolperiode. Na de basis van gewetensvorming in de kleutertijd, houden schoolkinderen meer uit zichzelf rekening met voorschriften. Hun normen worden soepeler gehanteerd, wat een overgang markeert van heteronome, autoritaire moraliteit naar autonome, democratische moraliteit.
**Morele Dilemma's:**
* **John:** Breekt per ongeluk vijftien kopjes doordat hij de deur tegen een dienblad stoot.
* **Marcel:** Breekt per ongeluk één kopje wanneer hij probeert een snoepje te pakken terwijl zijn moeder niet thuis is.
Bij de beoordeling van dergelijke situaties wordt gekeken naar intentie versus gevolg, wat correleert met de cognitieve ontwikkeling van het kind.
#### 3.2.2 Het kernconflict van de schooltijd
Het kernconflict van de schoolperiode, zoals beschreven door Erikson, is **vlijt versus minderwaardigheid**. Dit conflict ontstaat door een combinatie van biologische rijping en nieuwe sociale verwachtingen.
* **Biologische rijping:** Verbeteringen in de fijne motoriek (schrijven, tekenen, knutselen), grotere uithouding en coördinatie, beter logisch denken en een langere aandachtspanne maken kinderen klaar voor meer complexe taken.
* **Nieuwe sociale verwachtingen:** De school en omgeving leggen meer nadruk op taakgerichtheid (lezen, schrijven, taken afwerken, samenwerken, omgaan met regels).
Als gevolg hiervan ontwikkelen kinderen nieuwe behoeften:
* **Competentie en erkenning:** De behoefte om te ontdekken "ik kan iets goed" en zich te meten met anderen, met het delen van successen.
Het kernconflict ontstaat doordat kinderen meer opgelegde taken moeten uitvoeren, wat uitdagend kan zijn en gepaard kan gaan met mislukkingen.
* **Positieve pool (Vlijt):** Als de kinderen slagen in deze taken, groeit hun egosterkte. Ze krijgen de kans om te leren, hun inzet wordt gewaardeerd, en ze ontwikkelen vertrouwen in hun eigen kunnen, zelfs als niet alles perfect gaat. Dit leidt tot competentie en zelfzekerheid.
* **Negatieve pool (Minderwaardigheid):** Herhaaldelijk falen of voornamelijk negatieve feedback kan leiden tot een laag zelfbeeld en faalangst.
**Factoren die succes beïnvloeden:**
* **Egosterkte**
* **Sociale steun:** Motiverende leerkrachten en belangstellende ouders, vrienden op wie ze kunnen rekenen.
**Rol van de opvoeder-begeleider:**
* **Succeservaringen creëren:** Haalbare taken geven, stapsgewijs opbouwen, complimenteren bij inspanning en groei, taken aanpassen aan het niveau van het kind.
* **Schoolse vaardigheden ondersteunen:** Samen huistaken oefenen, werk structureren, hulpmiddelen zoals stappenplannen en pictogrammen gebruiken.
* **Zelfvertrouwen versterken:** Sterktes benoemen, verantwoordelijkheid geven, fouten normaliseren.
* **Sociale vaardigheden begeleiden:** Actief ingrijpen bij pesten en uitsluiting, positieve groepsdynamiek stimuleren, spel- en groepsactiviteiten faciliteren waarin belangrijke sociale vaardigheden (beurt nemen, samenwerken, winnen/verliezen) geoefend worden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Schooltijd | Een ontwikkelingsfase, gekenmerkt door de overdracht van elementaire vaardigheden, inzichten en attitudes die nodig zijn om een volwaardig lid van de maatschappij te zijn, zowel via formele als informele scholing. |
| Tandenwissel | Het proces waarbij het melkgebit geleidelijk wordt vervangen door het definitieve volwassen gebit, wat ook leidt tot veranderingen in het gelaat. |
| Grove motoriek | De ontwikkeling van grotere bewegingen die gebruik maken van de hele lichaamsspieren, zoals lopen, springen en gooien, welke sneller en trefzekerder worden door fysieke veranderingen en verbeterde oog-handcoördinatie. |
| Fijne motoriek | De ontwikkeling van precisiebewegingen die kleinere spiergroepen gebruiken, essentieel voor activiteiten zoals tekenen en schrijven, die zichtbare vooruitgang tonen tijdens de schoolperiode. |
| Perceptuele reorganisatie | Het vermogen om zintuiglijke input zodanig in gedachten te herschikken dat er nieuwe structuren ontstaan, wat een verbetering in de waarneming tijdens de schooltijd aangeeft. |
| Perceptuele schematisering | Het vermogen om, in een complexe tekening of structuur, zowel het geheel als de afzonderlijke delen te herkennen, wat zich ontwikkelt vanaf ongeveer zeven jaar. |
| Perceptuele exploratie | Het systematisch scannen van een ingewikkelde figuur of situatie, waarbij geen enkel detail wordt overgeslagen, wat wijst op een meer gecontroleerde en grondige waarneming. |
| Werkgeheugen | Het deel van het geheugen dat tijdelijk informatie vasthoudt en manipuleert, essentieel voor cognitieve taken zoals redeneren en probleemoplossing; dit verbetert significant tijdens de schooljaren. |
| Langetermijngeheugen | Het systeem voor het opslaan en ophalen van informatie gedurende langere perioden, waarvan de capaciteit en efficiëntie toenemen naarmate kinderen ouder worden. |
| Metacognitie | Het bewustzijn van en de controle over eigen denkprocessen; omvat zowel metacognitieve kennis (weten wat je weet) als metacognitieve vaardigheden (strategisch denken). |
| Concreet-operationeel denken | Een stadium in de cognitieve ontwikkeling volgens Piaget, typisch tussen 7 en 12 jaar, waarin kinderen logisch kunnen denken over concrete gebeurtenissen en objecten, maar nog moeite hebben met abstracte concepten. |
| Decentratie | Een kenmerk van concreet-operationeel denken, waarbij men niet langer gefixeerd is op één aspect van een situatie, maar meerdere elementen tegelijk in rekening kan brengen. |
| Omkeerbaarheid van denken | Het vermogen om een reeks mentale operaties te reverseren of terug te draaien, wat een belangrijke voorwaarde is voor logisch denken en het begrijpen van conservatietaken. |
| Zelfconcept | De manier waarop iemand zichzelf ziet en begrijpt, gevormd door feedback uit de omgeving en eigen ervaringen; tijdens de schooltijd wordt dit explicieter en realistischer ingevuld. |
| Moreel denken | De ontwikkeling van het begrip van goed en kwaad, normen en waarden; in de schooltijd verschuift dit van een heteronome, autoritaire moraliteit naar een autonome, democratische moraliteit. |
| Kernconflict van de schoolperiode (vlijt versus minderwaardigheid) | Volgens Erikson is dit het centrale psychosociaal conflict van de schoolleeftijd, waarbij kinderen proberen competentie te ontwikkelen en erkenning te krijgen voor hun inspanningen, of anders een gevoel van minderwaardigheid ervaren. |
| Egosterkte | De psychologische kracht en veerkracht van het individu, die een belangrijke rol speelt bij het overwinnen van ontwikkelingsconflicten en het opbouwen van zelfvertrouwen. |