Cover
Aloita nyt ilmaiseksi HOW Syllabus - 2
Summary
# Het Romeinse keizerrijk en de opkomst van het christendom
Dit topic onderzoekt de historische en culturele context van het Romeinse keizerrijk, met een focus op de overgang naar het christendom als staatsreligie en de rol van Constantinopel, vanuit de periode van Augustus tot en met de invloedrijke Kerkvaders.
### 1.1 Het Romeinse keizerrijk: van Republiek naar Keizerrijk
De overgang van de Romeinse Republiek naar het Keizerrijk wordt symbolisch gemarkeerd door Octavianus' aanvaarding van de naam Augustus in 27 v.o.t.. Het rijk breidde zich aanvankelijk nog uit, maar het culturele centrum bleef sterk verbonden met hellenistische tradities, met Grieks als vooraanstaande cultuurtaal. Alexandrië was een intellectueel centrum voor astronomie, wiskunde en alchemie, en werd ook een belangrijk centrum voor filosofische scholing [2](#page=2).
### 1.2 Filosofie in de eerste eeuwen van het keizerrijk
#### 1.2.1 Nieuwe idealen van scholing
De hellenistische filosofische scholen speelden een grote rol in het Romeinse culturele leven. Na de sluiting van de scholen in Athene door een plundering in 86 v.o.t., verspreidden filosofische scholen zich over het Rijk. Dit leidde tot een verschuiving in onderwijsmethoden, waarbij meer nadruk kwam te liggen op systematische overzichten en samenvattingen van filosofische ideeën. Het werk van Aristoteles werd herontdekt en zijn logica werd een essentiële voorbereidende vorming voor filosofie. Het laatantieke ideaal van klassieke vorming omvatte grammatica, retorica en dialectiek (logica), gezamenlijk het trivium genoemd, als kern van de 'vrije kundes' (artes liberales) [3](#page=3).
Tekstcommentaar kreeg een centrale plaats, met uitgebreide uitleg van docenten en monumentale commentaren op de teksten van klassieke filosofen zoals Plato en Aristoteles. Filosofen kregen zo een bijzonder statuut als centrale autoriteiten, waarbij filosofische activiteit voortkwam uit het afwegen van eerder denken. Soms werden filosofische leerstoelen ingericht op initiatief van lokale overheden, zoals keizer Marcus Aurelius in 176 v.o.t. in Athene, wat leidde tot officiële salarissen voor filosofen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.2.2 Antiek denken voor nieuwe tijden
Keizer Marcus Aurelius (121-180 n.o.t.) schreef de 'Meditaties', een klassieker van de stoïcijnse filosofie, geschreven als een vorm van filosofische therapie. Hij werd beïnvloed door Epictetus (ca. 50-135 n.o.t.), een voormalige slaaf die innerlijke vrijheid benadrukte als essentieel, ongeacht juridisch statuut. Seneca (1 v.o.t.-65 n.o.t.), een stoïcijnse filosoof, diende keizer Nero als adviseur. Het denken van deze stoïcijnen was gericht op het in de praktijk brengen van stoïcijnse principes door constante analyse van het innerlijke gevoelsleven [4](#page=4) [5](#page=5).
Het thema van vervreemding keerde terug in het neoplatonisme, dat vanaf de derde eeuw de dominante filosofische stroming werd. Neoplatonisme begreep Plato als een vruchtbaar aanknopingspunt om de onzekere plaats van de mens in de wereld te articuleren, vaak in synthese met Aristoteles en stoïcijnse ideeën [5](#page=5).
##### 1.2.2.1 Plotinus en het neoplatonisme
Plotinus (205-270 n.o.t.) wordt gezien als grondlegger van het neoplatonisme, hoewel hij zichzelf als platonist beschouwde die terugkeerde naar de oorspronkelijke inspiratie van Plato. Zijn werk, de 'Enneaden', schetst een systematisch beeld van de relaties tussen de ideële en materiële wereld. Centraal staat het Ene, de ondeelbare bron van al het zijn, dat door emanatie leidt tot het Intellect (de god van Aristoteles) en de Ziel, welke de vormen in materie realiseren. Materie wordt begrepen als loutere potentie tot zijn [5](#page=5) [6](#page=6).
Mensen zijn ontologisch betrokken op hogere niveaus maar zijn daaruit weggevallen, waardoor ze zich gefragmenteerd voelen. Door filosofische bekering en introspectie kunnen we opstijgen naar onze diepste zijnsgrond. Plotinus gebruikte beeldende taal om een pelgrim te beschrijven die zijn ware vaderland buiten deze wereld zoekt. Filosofie bood een taal om vervreemding op te heffen, met als uiteindelijke doel mystieke eenwording met het Ene, voorbij de grenzen van taal [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.2.3 Filosofische verlossing en theürgie
Plotinus' systeem had grote invloed en werd verder bediscussieerd in filosofische scholen. Een opvallende evolutie was de koppeling aan "theürgie", rituele handelingen om contact te leggen met de hogere, goddelijke wereld. Dit bood een emotionele draagkracht voor de cognitieve opgang naar het Ene, door ontzag en verering op collectieve wijze te cultiveren [7](#page=7).
Het neoplatonisme koppelde zich aan de idee dat platonisme een pythagoreïsche erfenis was, met nadruk op mystieke ervaring. Hierdoor kreeg Plato een nieuwe plaats in de filosofiegeschiedenis als iemand die rationele argumenten gebruikte om tot dezelfde mystieke ervaring te komen als Pythagoras. Neoplatonisten stelden pseudo-historische bronnen op, zoals het "hermetische corpus" en de Chaldeïsche orakels, waardoor het neoplatonisme steeds meer religieuze kenmerken kreeg [7](#page=7) [8](#page=8).
Griekse filosofen hadden altijd al de relatie met het goddelijke onderzocht, en goddelijke inspiratie speelde een rol. In het Romeinse keizerrijk kenden mysterie- en verlossingsculten van oosterse oorsprong een opvallend succes, die een antwoord boden op de behoefte aan zingeving in een gefragmenteerde wereld. Neoplatonisme deelde kenmerken met deze bewegingen, maar relateerde de hoop op verlossing aan de filosofische traditie [8](#page=8) [9](#page=9).
##### 1.2.3.1 Neoplatonisme en Christendom
Ook het christendom vertoonde gelijkenissen met verlossingsculten, maar bood een universele dimensie. Vanaf de derde eeuw na Christus begonnen christelijke denkers steunen op neoplatoonse ideeën om hun religie een geleerde basis te geven. Er was echter ook een intellectuele en sociale strijd tussen beide bewegingen, aangezien ze beiden een alternatieve weg naar verlossing beloofden [9](#page=9).
#### 1.2.4 De Kerkvaders: ware filosofie
In de derde en vierde eeuw na Christus ontwikkelden christelijke denkers, de Kerkvaders, twee richtingen: de integratie van het christendom in de geleerde cultuur en de opkomst van een streng ascetisch christendom. Monastieke ordes brachten vanaf de vijfde eeuw een synthese tussen beide. Het christendom werd gepresenteerd als de "ware filosofie", met de goddelijke openbaring in de Bijbel als centrale bron, aangevuld met filosofische ideeën [10](#page=10) [9](#page=9).
De filosofie van Plato en Aristoteles leende zich goed voor de joodse en christelijke leer, met argumenten voor een immateriële ziel en een transcendente God. Philo van Alexandrië (20 v.o.t. - 50 o.t.) bracht een synthese tot stand tussen de platoonse filosofie en het boek Genesis, waarbij Plato's ideeën werden gezien als de blauwdruk voor Gods schepping. Dit idee van Plato als een "Grieks-sprekende Mozes" keerde terug bij de christelijke Kerkvaders en benadrukte de niet-Griekse bronnen van Plato's denken [10](#page=10) [11](#page=11).
Theologie, de rationele studie van het goddelijke, kreeg een centrale plaats binnen het christendom, maar dit bracht een spanning met zich mee ten opzichte van het klassieke Griekse vertrouwen in de rede. Dit werd deels opgelost via "negatieve theologie", die stelde dat we enkel negatief over God kunnen spreken [11](#page=11).
##### 1.2.4.1 Strijd om interpretatie
Christelijke denkers integreerden exegetische technieken uit de stoïcijnse en neoplatoonse traditie om verborgen waarheden in heilige teksten te vinden. De strijd om interpretatie van Bijbelteksten was centraal in de historische identiteit van jodendom, christendom en islam. Het idee van een fundamenteel letterlijke lezing van heilige schrift is een historische ontwikkeling en niet per se essentieel voor deze religies [11](#page=11) [12](#page=12).
Na de bekering van keizer Constantijn werd de vraag naar gepaste lezingen van de Bijbel cruciaal om de eenheidsvormende kracht van het christendom te bewaren. Het concilie van Nicea in 325 legde de consensus vast over de kern van het christendom, zoals de menswording van Jezus Christus en de Heilige Drievuldigheid. Dit leidde tot filosofische debatten over de relatie tussen substantie en eigenschappen, en identiteit en causaliteit, die de theologie beïnvloedden [12](#page=12).
Desondanks bleven er "heterodoxe" sekten bestaan, zoals het arianisme, nestorianisme en monophysitisme, die alternatieve lezingen van de Bijbel verdedigden. Naast theologische debatten vond er een strijd plaats over de gepaste vormen van eredienst, wat leidde tot compromissen tussen dogmatische strengheid en rituele openheid [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 1.2.5 Augustinus: de wil en de zondeval
Aurelius Augustinus (354-430) was een invloedrijke Kerkvader, bisschop van Hippo en auteur van de 'Belijdenissen'. Hij benadrukte de menselijke wil als een centraal thema, naast de rede, als een geestelijke impuls die inzicht omzet in motivatie. Augustinus illustreerde dit met een anekdote over het stelen van peren, waarbij de wil om kwaad te doen zonder direct motief centraal stond, wat afstand nam van de socratische traditie dat immorele daden enkel intellectuele vergissingen zijn [13](#page=13).
De zondeval illustreerde de instabiliteit en vertroebeling van het menselijke morele kompas, waardoor het moeilijker werd om morele oriëntatie volledig zelf in handen te nemen. Augustinus stelde dat moreel falen menselijk is en dat mededogen noodzakelijk is. De fundamentele vervreemding van de mens in het leven is een gevolg van de zondeval, en de enige manier om hiermee om te gaan is door de wil centraal te stellen als een onderwerp van zorg. Christelijke bekering draaide om de keuze om de wil te laten leiden door Jezus Christus en fundamentele liefde, maar verlossing hangt af van Gods genade [14](#page=14).
##### 1.2.5.1 Augustinus: De Stad Gods vs. de Stad van de Mensen
Vervreemding in het leven was voor Augustinus ook maatschappelijk, en politiek werd gezien als een noodzakelijk kwaad na de zondeval. Hij onderscheidde twee fundamentele vormen van menselijke samenleving: de stad van de mensen, gedreven door eigenliefde en aardse genietingen, en de stad Gods, een samenleving van ware gelovigen met een wil gericht op liefde voor God [14](#page=14).
Het onderscheid tussen deze twee steden is cruciaal voor het interpreteren van de menselijke geschiedenis, hoewel ze in de praktijk vaak door elkaar lopen. Een bisschop is een herder voor zijn kudde, maar kan ook wereldlijke macht op zich nemen, waarbij aardse vrede een doel gedeeld kan worden met de stad van de mensen. Leiders van de kerk mogen niet de fout maken te denken dat ze de hemel reeds op aarde brengen. Augustinus' houding was afkerig van theocratische modellen, maar morele reflectie kon niet zomaar worden vertaald in een oproep tot sociale hervormingen; slavernij was moreel-religieus slecht, maar politiek gezien was het destabiliseren van de bestaande orde onwenselijk [15](#page=15).
### 1.3 Opkomst van het christendom en de rol van Constantinopel
#### 1.3.1 Constantijn en de verschuiving naar het oosten
Het christendom kende een gestage groei in de eerste eeuwen na het overlijden van Jezus. De belofte van verlossing en de focus op naastenliefde spraken brede lagen van de bevolking aan, en leidden tot sterk samenhangende geloofsgemeenschappen. Dit leidde initieel tot achterdocht met het keizerrijk, aangezien christenen "afgoderij" afwezen en de Romeinse cultuur een veelheid aan goden kende, waarbij keizers zich een quasi-goddelijk statuut aanmaten [2](#page=2).
De politieke mogelijkheden van het christendom werden gerealiseerd tijdens het bewind van keizer Constantijn. Na zijn publieke bekering tot het Christendom in 312 zette hij een proces in gang dat leidde tot het christendom, in 380, de officiële staatsreligie van het keizerrijk werd. Constantijn stichtte Constantinopel als tweede hoofdstad aan de Bosporus, wat het politieke zwaartepunt naar het oosten verplaatste. Terwijl het westelijke deel van het rijk in de vijfde eeuw desintegreerde, bleef het Romeinse Rijk voortbestaan met Constantinopel als hoofdstad tot 1453 [2](#page=2).
---
# Indische rijken en boeddhistische filosofie
Dit topic verkent de historische evolutie van Indische rijken, de opkomst en ondergang van het boeddhisme in India, en de ontwikkeling van boeddhistische filosofie, met aandacht voor scholastieke methoden en de filosofische vraagstukken rondom ontologie en epistemologie.
### 2.1 Historische situering van Indische rijken
Na de val van het Mauryarijk (tweede eeuw v.o.t.) kende India periodes van variërende politieke eenheid [16](#page=16).
* **Kushanrijk (eerste tot vierde eeuw o.t.)**: Veroverde een groot deel van noordwestelijk India en breidde zich uit naar Perzische gebieden en hedendaags Tadzjikistan. Dit rijk was een smeltkroes van Indische en Grieks-Perzische invloeden, zichtbaar in kunst (zoals hellenistische Boeddhabeelden) en wetenschap (astronomie). De stad Taxila was een belangrijk centrum voor studie en onderwijs, waar zowel vedische als boeddhistische ideeën werden onderwezen. Kushan-heersers stimuleerden dit culturele pluralisme. De opkomst van de Zijderoute bevorderde handel en culturele uitwisseling, wat leidde tot de verspreiding van het boeddhisme naar China [16](#page=16).
* **Guptarijk (derde tot zesde eeuw o.t.)**: Dit rijk concentreerde zich meer op Oost- en Zuid-India en wordt beschouwd als de bloeiperiode van de klassieke Indische literatuur. Hoewel de brahmanen aan invloed wonnen, bleven ook de Gupta-heersers boeddhistische kloosters ondersteunen, zoals het klooster in Nalanda, dat uitgroeide tot een belangrijk intellectueel centrum [16](#page=16).
* **Na het Guptarijk**: Regionale dynastieën regeerden over kleinere gebieden. Het boeddhisme verloor aan invloed door verminderde steun van heersers en de groeiende integratie van brahmanen in de administratie. Vedische godsdiensten werden populairder bij de leken, waardoor het boeddhisme in India tegen het einde van de twaalfde eeuw verwaarloosbaar werd, hoewel het in andere delen van Azië floreerde [17](#page=17).
* **Islamitische rijken (vanaf dertiende eeuw)**: Het Sultanaat van Delhi werd in de vroege dertiende eeuw gesticht. Het Mogolrijk, gesticht in de zestiende eeuw, verenigde een groot deel van het subcontinent. De interactie met de islam, een monotheïstische religie, stimuleerde een zoektocht naar de eenheid binnen de vedische tradities, wat leidde tot de ontwikkeling van de term "hindoeïsme". Koloniale machten, zoals de Britten, gebruikten dit concept om de Indiase cultuur als minder ontwikkeld te bestempelen [17](#page=17).
### 2.2 Boeddhistische filosofie: Scholastieke experimenten en filosofische articulatie
De ontwikkeling van boeddhistische filosofie kenmerkt zich door scholastieke experimenten binnen een rigide monastieke context.
* **Canonvorming en tradities**: Enkele eeuwen na Boeddha's dood ontstonden pogingen om zijn leer op schrift te stellen en een coherente visie te ontwikkelen. Dit leidde tot verschillende tradities, waarvan Theravada en Mahayana de meest invloedrijke werden. Mahayana legde de nadruk op het bereiken van het boeddha-statuut in dit leven en op mededogen, wat ook leidde tot de ontwikkeling van Boeddha-afbeeldingen [18](#page=18).
* **Monastieke context en intellectuele uitwisseling**: Kloosters waren ideale centra voor studie, onderwijs, archivering en transmissie. Het klooster van Nalanda was een prominent voorbeeld met duizenden monniken. Deze kloosters vormden netwerken voor communicatie en debat [18](#page=18).
* **Integratie van denken en praktijk**: Filosofische experimenten waren integraal verbonden met spirituele en meditatieve praktijken. Anders leren denken betekende ook anders leren ervaren. Redeneren en mediteren stonden in deze context dicht bij elkaar [19](#page=19).
* **Interactie met vedische tradities**: Debatten met denkers uit de vedische traditie waren levendig, mede doordat boeddhisten Sanskriet gingen gebruiken voor hun articulaties. Deze interacties leidden tot wederzijdse beïnvloeding [19](#page=19).
#### 2.2.1 De zoektocht naar een gepaste ontologie en epistemologie
De boeddhistische filosofie richtte zich op het formuleren van een ontologie (wat bestaat) en epistemologie (hoe we kennis verwerven) die de boeddhistische leer konden ondersteunen en bijdragen aan de transformatie van het zelf en de wereld om het lijden te beëindigen [19](#page=19).
* **Het probleem van het zelf**: Een centrale vraag was wat iemand tot een "dezelfde" persoon maakt door de tijd, vooral zonder een vaststaand zelf. Antwoorden focusten op causale continuïteit van mentale toestanden [19](#page=19).
* **Anatta (niet-zelf) en de aard van realiteit**: De traditie koos voor de stelling dat het zelf niet bestaat. De meest fundamentele realiteit werd gezien als bestaande uit momentane, onderliggende elementen die onmiddellijk verdwijnen na hun effect. Identificatie creëert een fictioneel groter geheel, zoals het "zelf". Dit principe werd uitgebreid naar materiële objecten, om hechting aan illusoir geachte objecten tegen te gaan [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Lijden als cognitieve vergissing**: Lijden werd gekoppeld aan een fundamentele cognitieve vergissing waarbij we realiteit toeschrijven aan dingen in de wereld. Ontologische reflectie moest dit corrigeren door te wijzen op een fundamenteler niveau van elementaire gebeurtenissen in causale ketens [20](#page=20).
* **Epistemologische vragen en scepticisme**: De reductionistische ontologie leidde tot epistemologisch scepticisme: hoe kunnen we kennis verwerven als objecten geen intrinsieke realiteit hebben? De kloof tussen taal (met algemene termen) en de wereld (zonder objecten) riep vragen op. Sommige posities stelden dat alle realiteit mentaal van aard is [20](#page=20).
* **Diversiteit en de middenweg**: De intellectuele kern van het boeddhisme wordt gekenmerkt door de vragen die het opriep en de diversiteit in de antwoorden, altijd gekoppeld aan meditatieve praktijken om het leven te transformeren [20](#page=20).
##### 2.2.1.1 Nāgārjuna en de filosofie van de leegte
Nāgārjuna (tweede eeuw o.t.) ontwikkelde een radicale sceptische methode die hij toepaste op ideeën over ultieme realiteit [20](#page=20).
* **Kritiek op substantiële bestaan**: Hij betoogde dat veel boeddhistische denkers, door het postuleren van ultieme momentane elementen, toch vasthielden aan een vorm van substantieel bestaan [20](#page=20).
* **Leegte (shunyata)**: Nāgārjuna stelde dat zaken geen eigen, intrinsieke aard hebben; ze zijn "leeg". Ze bestaan enkel in relatie tot andere dingen [21](#page=21).
* **Afwijzing van zelfondermijning**: Hij verwierp de interpretatie dat leegte de ultieme aard van de werkelijkheid uitmaakt, wat een theorievorming zou impliceren. Zijn methode destabiliseert theorievorming om ons te genezen van de speculatieve impuls [21](#page=21).
* **Bevrijding en de middenweg**: Het inzicht in het ontbreken van een ultiem reëel niveau was cruciaal voor bevrijding. Nāgārjuna stelde dat de cycli van reïncarnatie en Nirvana identiek zijn, beide mogelijkheden om het leven vorm te geven binnen de leegte van de wereld. Dit sloot aan bij de middenweg van de Boeddha, die zich afzette tegen ascetisme [21](#page=21) [22](#page=22).
### 2.3 Vedische filosofische tradities
De vedische traditie kende eveneens een proces van schriftelijke canonvorming en ontwikkeling van filosofische scholen, vaak in debat met het boeddhisme.
* **Schoolvorming en de sutra-traditie**: Er ontstonden verschillende filosofische scholen, elk met een kernvisie uitgedrukt in aforistische "sutra's" die toegelicht werden door commentaren [22](#page=22).
* **Oppositie en uitwisseling**: Op de achtergrond speelde de oppositie tussen de boeddhistische oproep tot afkeer van vergankelijkheid en de vedische focus op wat onvergankelijk was. Er vond echter ook veel uitwisseling van ideeën plaats [22](#page=22).
* **Spirituele technieken**: Net als in het boeddhisme speelden spirituele technieken, waaronder yoga (meditatie, ademhaling, lichaamshoudingen) en het gebruik van mantra's, een belangrijke rol. Tantrische praktijken ontwikkelden zich verder [23](#page=23).
#### 2.3.1 Kennis en taal
De rol van kennis en taal was een centraal punt van discussie, vooral in reactie op het boeddhistische scepticisme.
* **Nyaya-school**: Ontwikkelde een uitgebreide epistemologische theorie om helderheid te scheppen over kennis. De school benadrukte dat filosofie bestaande manieren van denken moest verhelderen en systematiseren, zonder het alledaagse vertrekpunt te ondermijnen. Scepticisme werd afgewezen omdat het te veel vroeg door verantwoording te eisen voor fundamentele criteria. De basishouding ten opzichte van waarneming moest vertrouwen zijn, tenzij er concrete redenen tot twijfel waren [23](#page=23).
* **Getuigenis als kennisbron**: Naast waarneming en redenering werd getuigenis (wat anderen vertellen) als een cruciale bron van kennis beschouwd. Dit diende om scepticisme ten aanzien van de Veda's te ontkrachten, aangezien hun waarheden voortkwamen uit getuigenis van gezaghebbende bronnen [24](#page=24).
* **Mimamsa-school**: Focuste op de interpretatie van rituele voorschriften uit de Veda's. Deze teksten werden beschouwd als de enige bron van kennis over het rituele domein. Mimamsa-denkers stelden dat de Veda's eeuwig en ongecreëerd waren, zonder menselijke of goddelijke auteur, waardoor vergissing uitgesloten was [24](#page=24).
* **Taalfilosofie**: De eeuwigheid van de Veda's implicerde de eeuwigheid van de Sanskriettalen waarin ze uitgedrukt waren. Taalgebruik werd gezien als iets dat niet uitgevonden kon zijn, maar voortkwam uit een bestaande taalstructuur. De structuur van taal kwam overeen met de structuur van de wereld, wat ruimte bood voor abstracte entiteiten naast particuliere dingen. Dit deed denken aan Plato's ideeënwereld, maar werd door boeddhisten bekritiseerd [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Grammatica en het heilige**: De studie van Sanskriet-grammatica, die teruggaat tot de vijfde eeuw v.o.t., werd gezien als het begin van de linguïstiek. Voor Mimamsa-denkers nam de taal de plaats van het goddelijke in, met rituele voorschriften als directe uitdrukking van de vormende kracht in het leven [25](#page=25).
#### 2.3.2 Dualisme vs. monisme
De Samkhya- en Vedanta-scholen probeerden de relatie tussen het ware, immateriële zelf en de empirische wereld te verhelderen, met verschillende metafysische uitkomsten.
* **Samkhya-school (dualistisch)**: Postuleerde twee fundamentele principes: een immaterieel (passief) en een materieel (actief) principe. Alle verandering, inclusief mentale fenomenen, werd als materieel beschouwd. Het bewuste aspect werd toegeschreven aan het immateriële principe, dat kon reflecteren op materiële, verfijnde mentale toestanden. De identificatie van bewustzijn met bewustzijnsinhouden veroorzaakte lijden. Verlossing kwam door inzicht in de ware structuur van de wereld en het zelf, en door meditatieve technieken om de geest tot stilstand te brengen [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Vedanta-school (monistisch)**: Focuste op de Upanishaden. De invloedrijkste denker, Shankara (achtste eeuw o.t.), ontwikkelde een strikt monistisch wereldbeeld. De enige fundamentele realiteit was het bewustzijn (brahman). De materiële wereld werd gezien als een illusie ("maya"), volledig afhankelijk van het immateriële principe en zonder autonome realiteit. Verlossing lag in het genezen van deze vergissing door filosofische reflectie. Shankara's positie werd bekritiseerd als te radicaal en mogelijk als een vermomd boeddhisme [26](#page=26).
* **De impact van metafysische keuzes**: De keuze tussen dualisme en monisme, of de definitie van het mentale versus materiële, beïnvloedt hoe mensen hun positie in de werkelijkheid denken en hun relatie tot de wereld. Deze debatten, hoewel abstract, hebben praktische implicaties voor het begrijpen van het zelf en mens-zijn [27](#page=27).
---
# Islamitische rijken en de vertaling van filosofische tradities
Dit topic onderzoekt de historische context van de islamitische rijken, de vertaalbewegingen van Griekse en Indische filosofie naar het Arabisch, en de ontwikkeling van verschillende intellectuele tradities en plaatsen van geleerdheid.
### 3.1 Historische context van de islamitische rijken
In de zevende eeuw werden de dominante rijken van het Romeinse en Perzische Rijk geconfronteerd met een nieuwe politieke macht voortkomend uit de Arabische woestijn. De islam, ontstaan rond de prediking van Mohammed in Mekka, bood een monotheïstisch universalisme en een supra-tribale gemeenschapsvorming. De snelle gebiedsuitbreiding na 622 leidde tot de verovering van grote delen van het Byzantijnse en het Sassanidische Rijk, met Damascus als vroege hoofdstad [28](#page=28).
#### 3.1.1 Het Abbasidische kalifaat en de culturele opleving
Tussen 750 en 945 vormde het Abbasidische kalifaat een nieuw imperiaal centrum met Bagdad als hoofdstad. Deze dynastie integreerde Perzische en hellenistische elementen in een bloeiende islamitische cultuur met Arabisch als cultuurtaal. De periode kenmerkte zich door de opkomst van schriftgeleerden en literatoren, wat leidde tot intellectuele debatten [29](#page=29).
#### 3.1.2 Desintegratie en nieuwe machtscentra
Vanaf de tiende eeuw verzwakte de centrale macht van de kaliefen, resulterend in een mozaïek van semi-autonome vorstendommen. Invallen van Turkse en Mongoolse volkeren zorgden voor verschuivende machtsevenwichten. Tegelijkertijd ontwikkelden zich onafhankelijke kalifaten in Al-Andalus en Egypte [29](#page=29).
#### 3.1.3 De buskruitrijken
Vanaf de late vijftiende eeuw ontstonden de zogenaamde “buskruitrijken”, zoals het Ottomaanse Rijk, het Mogolrijk en het Safawidenrijk, die hun macht baseerden op moderne krijgstechnieken. Deze rijken introduceerden een vroegmoderne dynamiek in staatsvorming die tot de negentiende en twintigste eeuw zou voortduren [30](#page=30).
### 3.2 Filosofie in de vroege islamitische wereld: de vertaalbewegingen
De islamitische wereld speelde een cruciale rol in het behoud en de vertaling van de antieke filosofische tradities, met name Griekse en Indische wijsbegeerte, naar het Arabisch. Deze vertalingen droegen bij aan de Europese middeleeuwse filosofie, maar miskennen de dynamiek van het filosofische denken binnen de islamitische wereld zelf [30](#page=30).
#### 3.2.1 Vertaalachtergronden
Syrische christenen speelden een belangrijke rol door delen van de aristotelische en neoplatoonse filosofie naar het Syrisch te vertalen. Deze vertalingen dienden als intellectuele basis voor hun geloof en boden een model voor de definitie van monotheïstische religieuze identiteiten. Abbasidische kaliefen ondersteunden actief de vertaling van Griekse en hellenistische filosofische erfenis naar het Arabisch [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.2.2 Bronnen van vertaling
Naast filosofische, wiskundige en geneeskundige teksten uit de Middellandse Zee-regio, werden ook teksten uit India vertaald, wat bijdroeg aan ons getalsysteem en de verhalen van Duizend-en-één-nacht. Vertalingen werden aanvankelijk via Syrische versies gemaakt, maar later werden missies naar Constantinopel ondernomen om Griekse teksten te verzamelen. Deze vertaalprojecten waren multiculturele samenwerkingen met belangrijke rollen voor niet-orthodoxe christenen en joodse denkers [31](#page=31).
#### 3.2.3 De rol van niet-islamitische intellectuelen
De exclusieve focus op de interpretatie van de Koran en islamitische juridische traditie voor islamitische denkers stelde niet-islamitische intellectuelen in staat om zich te profileren in de vertaling en cultivering van de gedeelde filosofische traditie [31](#page=31).
### 3.3 Vormen van geleerdheid in de islamitische wereld
Gedurende de Abbasidische periode ontwikkelden zich verschillende, vaak concurrerende, intellectuele tradities.
#### 3.3.1 Rechtsgeleerdheid
Rechtsgeleerden (fuqaha) speelden een centrale rol in de administratie en het bestuur van het rijk door toe te zien op de correcte toepassing van het islamitische recht, gebaseerd op de Koran en de tradities van de profeet Mohammed. Zij ontwikkelden technieken om in een veranderende samenleving te oordelen en vormden diverse rechtsscholen [31](#page=31).
#### 3.3.2 Dialectische theologie (Kalaam)
Als reactie op de aanwezigheid van diverse religieuze tradities, ontstond de traditie van "dialectische theologie" (kalaam). Deze denkers boden rationele onderbouwingen voor centrale Koranische waarheden en verdedigden deze intellectueel tegen alternatieve religieuze tradities. Vroege stromingen benadrukten de absolute eenheid en transcendentie van God, wat leidde tot conflicten met schriftgeleerden over het statuut van de Koran. Er bestond geen centrale religieuze autoriteit om zulke debatten te beslechten [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.3.3 Filosofie (Falsafa)
Latere ontwikkelingen binnen de kalaam traden in debat met de filosofie (falsafa), die gebruik maakte van aristotelische en neoplatoonse methodes en ideeën uit Grieks-hellenistische vertalingen. Islamitische denkers herkenden affiniteiten met monotheïstische religies en gaven de aristotelische en neoplatoonse filosofie een nieuw, Arabisch en islamitisch leven. Dit leidde tot potentiële conflicten met theologen die deze bronnen niet als gezaghebbend erkenden, maar het was geen strijd tussen religie en filosofie, maar over de gepaste intellectuele basis voor religie. Filosofie bood de mogelijkheid van gelukzaligheid in dit leven door zelfverwezenlijking [32](#page=32).
#### 3.3.4 Verspreiding van kennis
De logica, geneeskunde, astronomie en wiskunde uit de hellenistische en Indische wereld werden geassimileerd en eeuwenlang onderwezen en onderzocht in de islamitische rijken [33](#page=33).
### 3.4 Plaatsen van geleerdheid
Intellectuele activiteit werd sterk gesteund door financiële middelen van machthebbers, die vertaalprojecten aanstuurden en debatten organiseerden. Dit creëerde een vraag naar de expertise van filosofen, die informele scholen vormden. Patronage door machthebbers bleef cruciaal in de post-Abbasidische periode [33](#page=33).
#### 3.4.1 Madrassa's
De opkomst van madrassa's, instellingen voor hoger onderwijs gefinancierd door schenkingen, was een belangrijke evolutie in het post-Abbasidische tijdperk. Hoewel het islamitisch recht centraal stond, was er ook ruimte voor andere kennisvormen zoals logica en theologie. Filosofie werd hierin minder als autonome praktijk gezien, maar centrale filosofische vragen werden intern aan theologische debatten bediscussieerd [33](#page=33).
#### 3.4.2 Bibliotheken en onderzoek
Madrassa's boden niet alleen onderwijs, maar ook tijd en ruimte voor onderzoek en debat, mede mogelijk gemaakt door uitgebreide bibliotheken [34](#page=34).
### 3.5 Noodzakelijkheid en contingentie in Gods schepping: Ibn Sina
Ibn Sina (ca. 980 - 1037), bekend als Avicenna in Latijnse vertalingen, was een invloedrijke filosoof en arts uit het oostelijk deel van de islamitische wereld. Zijn werk, zoals *Het boek van de genezing*, presenteerde een "oosterse filosofie" en systematiseerde de aristotelische logica [34](#page=34).
#### 3.5.1 Essentie en existentie
Ibn Sina benadrukte het onderscheid tussen de essentie van iets (wat het is) en zijn existentie (dat het is). De meeste bestaande dingen zijn contingent; hun bestaan is niet noodzakelijk en vereist een externe factor [34](#page=34).
#### 3.5.2 Het noodzakelijk bestaande zijnde
Hij construeerde een abstract argument om aan te tonen dat er een noodzakelijk bestaand zijnde moet zijn dat de oorzaak is van al het andere. Dit noodzakelijk bestaande zijnde is God, wiens essentie noodzakelijk bestaan inhoudt [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 3.5.3 Gods attributen en schepping
Ibn Sina gaf de attributen van God (eenheid, immaterialiteit, intelligentie, goedheid, almacht) een filosofische invulling in relatie tot zijn noodzakelijkheid. De wereld werd niet gecreëerd in de tijd, maar verkeert in een voortdurende staat van afhankelijkheid ten opzichte van God, begrepen als een vorm van emanatie. God had slechts kennis van de universele structuur van de schepping, niet van particuliere gebeurtenissen [35](#page=35).
#### 3.5.4 Het intellectuele zelf
Ibn Sina stelde dat de mens in essentie een intellectueel wezen is en dat zelfbewustzijn op een zuiver intellectuele manier kan ontstaan, zelfs zonder zintuiglijke input of herinneringen. De "genezing" van de ziel ligt in de filosofische cultivering van deze intellectuele verhouding tot het eigen intellect, wat kan leiden tot inzicht in het noodzakelijke intellect dat de kosmische vormgevende kracht is [35](#page=35) [36](#page=36).
### 3.6 Al-Ghazali en het afhankelijke zelf
Al-Ghazali (1058 - 1111) was een rechtsgeleerde en theoloog die Ibn Sina's werk scherp bekritiseerde in *De incoherentie van de filosofen*. Hij argumenteerde dat de logica van de filosofen hen niet in staat stelde demonstratieve zekerheid te bereiken en dat hun conclusies de relatie tot het goddelijke verkeerd begrepen [36](#page=36).
#### 3.6.1 Kritiek op noodzakelijkheid
Al-Ghazali verwierp de noodzakelijkheid die Ibn Sina toeschreef aan de Goddelijke essentie, omdat dit de almacht en vrijheid van God zou inperken. Hij betoogde dat er geen creatie in de tijd kon zijn en dat natuurlijke effecten afhankelijk zijn van Gods wil, een concept bekend als "occasionalisme" [36](#page=36).
#### 3.6.2 Occasionalisme en Voluntarisme
Occasionalisme houdt in dat de schijnbare oorzaak slechts een gelegenheid is voor God om te kiezen het gangbare effect te laten volgen. Voluntarisme benadrukt dat Gods handelingen niet ingeperkt worden door rationele noodzakelijkheid. Dit had ethische implicaties, waarbij de afhankelijkheid van goddelijke openbaring voor kennis van goed en kwaad werd benadrukt [37](#page=37).
#### 3.6.3 Ethiek en mystiek
Al-Ghazali incorporeerde aristotelische karaktervorming met de oproep tot het ontwikkelen van deugden door het navolgen van de profeet Mohammed. Ware zekerheid en spirituele eenwording met God waren alleen te bereiken door mystieke ervaring [37](#page=37).
#### 3.6.4 Impact van Al-Ghazali
Zijn werk canoniseerde Ibn Sina als centrale autoriteit in de filosofie en integreerde aristotelische ideeën en argumentatievormen in de islamitische kalaam. Al-Ghazali nodigde zijn lezers uit God als veel dichter betrokken te zien op alles wat gebeurt [37](#page=37).
### 3.7 Openbaring, profetie en filosofisch denken in de menselijke samenleving
#### 3.7.1 Ibn Rushd en de filosofische uitzondering
Ibn Rushd (1126 - 1198), bekend als Averroës, was een belangrijke rechter en arts in Al-Andalus. Hij bekritiseerde Al-Ghazali's *De incoherentie van de filosofen* en was kritisch op Ibn Sina's afwijking van Aristoteles [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 3.7.2 Studie van filosofie
Ibn Rushd argumenteerde in een juridisch oordeel dat de studie van filosofie niet alleen toegestaan, maar ook aangemoedigd moest worden. Hij maakte een onderscheid tussen de massa's, die moesten vertrouwen op openbaring, en de filosofen, die konden steunen op demonstratieve kennis [38](#page=38).
#### 3.7.3 Kritiek op de kalaam
Hij was kritisch op de theologen van de kalaam, die volgens hem verwarring brachten en niet over de gepaste instrumenten beschikten voor correcte interpretatie van openbaring. De interpretatie van openbaring moest het exclusieve domein van filosofen zijn die hun inzichten ver weg van de massa's hielden [38](#page=38).
#### 3.7.4 Het Universele Intellect
Ibn Rushd kwam tot de conclusie dat er maar één Universeel Intellect was. Wanneer een mens werkelijk intellectueel dacht, was dat omdat dit denken zich door hem voltrok; hij was de plaats waar het denken zich voltrok. Dit idee riep vragen op voor de onsterfelijkheid van de menselijke ziel [39](#page=39).
### 3.8 Maimonides' gids voor de gelovigen
Moses ben Maimon (1138 - 1204), bekend als Maimonides of Rambam, was een joodse rabbijn en arts wiens werk symbool staat voor de integratie van Griekse en hellenistische filosofie in monotheïstische culturen. In zijn *Gids voor de verdoolden* bood hij een filosofische leidraad voor het betrekken van geloof en rede [40](#page=40).
#### 3.8.1 God en menselijke taal
Maimonides stelde dat de ware God een absoluut transcendent wezen is dat niet zomaar in menselijke taal te vatten is. Hij stelde negatieve theologie (zeggen wat God niet is) en het spreken over God via zijn effecten voor als wegen om over God te spreken [40](#page=40).
#### 3.8.2 Profetie als intellectueel fenomeen
Profetie werd door Maimonides geïnterpreteerd als een intellectueel fenomeen, waarbij profeten hun natuurlijke vermogens perfectioneerden en hun inzichten vertaalden in beelden om ze aan het gewone volk te communiceren. Het belangrijkste verschil tussen profeten en filosofen was de geperfectioneerde verbeelding van de profeten [41](#page=41).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Augustus | De bijnaam die Octavianus aannam in 27 v.o.t., waarmee de overgang van de Romeinse republiek naar het keizerrijk werd gemarkeerd. Hij werd hiermee de eerste keizer van Rome en introduceerde een nieuw statuut dat later door anderen werd nagevolgd. |
| Constantinopel | De stad gesticht aan de Bosporus door Keizer Constantijn, die diende als tweede hoofdstad van het Romeinse Rijk. Deze actie verschoof het politieke zwaartepunt naar het oosten en de stad bleef de hoofdstad van het oostelijke deel van het rijk tot 1453. |
| Trivium | De kern van de "vrije kundes" (artes liberales) in de laatantieke klassieke vorming. Het omvatte de disciplines grammatica, retorica en dialectiek (logica), en vormde de basiskennis voor burgers die een belangrijke rol wilden spelen in de gemeenschap. |
| Artes Liberales | De "vrije kundes" die als passend werden beschouwd voor een vrij burger. Deze omvatten traditioneel grammatica, retorica en logica (het trivium), en later ook andere disciplines, en vormden de basis van een intellectuele opleiding. |
| Neoplatonisme | Een dominante filosofische stroming vanaf de derde eeuw die een nieuwe interpretatie van Plato's ideeën bood, vaak in synthese met Aristotelische en stoïcijnse concepten. Het benadrukte de kloof tussen de materiële en ideële wereld en zocht naar een weg naar verlossing via introspectie en mystieke eenwording. |
| Plotinus | De grondlegger van het neoplatonisme, die leefde van 205 tot 270 o.t. Zijn belangrijkste werk, de Enneaden, schetst een systematisch beeld van de relaties tussen het Ene, het Intellect, de Ziel en de Materie, en benadrukt de weg naar terugkeer naar de oorspronkelijke eenheid. |
| Het Ene | In de neoplatonische filosofie van Plotinus, de ultieme, ondeelbare en onkenbare bron van al het zijn. Het is de hoogste entiteit waaruit alle realiteit voortkomt door middel van emanatie. |
| Emanatie | Het proces waarbij het Ene, als bron van al het zijn, zich voortdurend overstroomt en op lagere niveaus van realiteit manifesteert. Dit leidt tot de vorming van de hypostasen Intellect en Ziel. |
| Hypostase | In het neoplatonisme, een van de emanerende niveaus van realiteit die voortkomen uit het Ene. De belangrijkste hypostasen zijn het Intellect (Nous) en de Ziel (Psyche), die elk verschillende aspecten van de goddelijke werkelijkheid vertegenwoordigen. |
| Theürgie | Rituele handelingen die werden uitgevoerd om contact te leggen met de hogere, goddelijke wereld. Deze praktijken, vaak geassocieerd met het neoplatonisme, maakten gebruik van zaken als magische amuletten en hymnes om een emotionele basis te bieden voor de spirituele opgang. |
| Kerkvaders | Denkers binnen het vroege christendom, voornamelijk actief in de derde en vierde eeuw na Christus, die probeerden het christendom te integreren in de geleerde cultuur van het Romeinse Rijk. Zij ontwikkelden theologische concepten door gebruik te maken van filosofische ideeën, met name neoplatoonse. |
| Origenes | Een invloedrijke vroege kerkvader die waarschijnlijk in Alexandrië schoolliep bij dezelfde platoonse leraar als Plotinus. Hij gebruikte filosofische ideeën om de intellectuele kern van het christendom te articuleren en presenteerde het als de "ware filosofie". |
| Philo van Alexandrië | Een joodse denker uit de eerste eeuw o.t. die een synthese tot stand bracht tussen de platoonse filosofie en het Bijbelboek Genesis. Hij interpreteerde de scheppingsdagen allegorisch en zag Plato's ideeën als de blauwdruk voor Gods schepping. |
| Theologie | Een rationele studie van het goddelijke, een term die sinds Aristoteles in gebruik is. Binnen het christendom werd theologie een centrale discipline, waarbij filosofische concepten werden gebruikt om geloofswaarheden te onderzoeken en te articuleren. |
| Negatieve Theologie | Een concept, met neoplatoonse wortels, dat stelt dat we enkel in negatieve termen over God kunnen spreken — door te definiëren wat hij niet is. Wat God wel is, ontsnapt immers volledig aan de menselijke rede en kan niet met positieve termen worden beschreven. |
| Concilie van Nicea | Een belangrijke kerkvergadering in 325, bijeengeroepen door Keizer Constantijn, met als doel consensus te bereiken over de essentiële kern van het christendom. Hier werden cruciale dogma's vastgelegd, zoals de menswording van God in Jezus Christus en de Heilige Drievuldigheid. |
| Heilige Drievuldigheid | Het christelijke geloofsbeginsel dat er één God is, maar dat deze God bestaat uit drie personen: de Vader, de Zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest. Dit concept wordt vanuit rationeel oogpunt als paradoxaal beschouwd en benadrukt de noodzaak van een a-rationeel perspectief op de werkelijkheid. |
| Heterodoxe sekten | Groepen binnen het christendom die afweken van de vastgestelde dogmatische kern, zoals het arianisme, nestorianisme en monophysitisme. Deze groepen hadden alternatieve interpretaties van de Bijbel en de relatie tussen het menselijke en goddelijke. |
| Aurelius Augustinus | De meest invloedrijke en filosofisch interessante kerkvader, geboren in 354 in Noord-Afrika. Hij werd later bisschop van Hippo en schreef een immens oeuvre, waarin hij diepgaand inging op thema's als de menselijke wil, de zondeval en de Stad Gods versus de Stad van de Mensen. |
| Menselijke wil | Een fundamenteel nieuw thema in de filosofie van Augustinus. Hij stelde dat, naast de rede, de wil een onafhankelijk vermogen is dat menselijke handelingen aanstuurt, en dat inzicht niet automatisch leidt tot handelen. De wil bepaalt de morele oriëntatie van een individu. |
| Zondeval | Het Bijbelse verhaal van Adam en Eva die van de verboden vrucht aten, wat volgens Augustinus de menselijke wil onstabiel en vertroebeld maakte. Dit leidde ertoe dat het morele kompas van de mens onbetrouwbaar werd, met onvermijdelijke morele tekortkomingen als gevolg. |
| Stad Gods vs. Stad van de Mensen | Een concept van Augustinus om de menselijke geschiedenis te interpreteren. De Stad van de Mensen wordt gekenmerkt door eigenliefde en aardse genietingen, terwijl de Stad Gods wordt gevormd door mensen wier wil gericht is op liefde voor God en die het aardse leven als een middel zien tot een hoger doel. |
| De civitate Dei (Over de Stad van God) | Het magnum opus van Augustinus, waarin hij zijn ideeën over de twee steden (God en mensen) uiteenzet en de verhouding tussen religieuze en politieke orde analyseert. Het werk bood een interpretatieschema voor de menselijke geschiedenis en de rol van geloof en politiek. |
| Kushanrijk | Een rijk dat van de eerste tot de vierde eeuw na Christus een groot deel van noordwestelijk India verenigde en gebieden omvatte die ook onder Perzisch bewind vielen, een kruispunt van Indische en Grieks-Perzische invloeden. |
| Gandhara | Een regio (in het hedendaagse Pakistan) die het centrum werd voor studie en onderwijs, waar studenten uit diverse gebieden kwamen om onderwezen te worden in verschillende disciplines, waaronder boeddhistische ideeën. |
| Gupta's | Een rijk dat van de derde tot de zesde eeuw na Christus het oostelijke en zuidelijke deel van het Indische subcontinent domineerde en wordt beschouwd als de bloeiperiode van de klassieke Indische literatuur, met een toename van de invloed van brahmanen. |
| Nalanda | Een indrukwekkend boeddhistisch klooster dat in de vijfde en zesde eeuw het belangrijkste intellectuele centrum werd binnen het boeddhisme en duizenden monniken kon huisvesten. |
| Sultanaat van Delhi | Het eerste islamitische rijk in India, ontstaan in de vroege dertiende eeuw na de introductie van de islam en de latere invasie van islamitische troepen uit Centraal-Azië. |
| Mogolrijk | Een islamitisch rijk gesticht in de zestiende eeuw, dat op zijn hoogtepunt het grootste deel van het Indische subcontinent verenigde en werd gekenmerkt door religieuze tolerantie en culturele uitwisseling. |
| Hindoeïsme | Een verzamelnaam, gangbaar vanaf de negentiende eeuw, voor de diverse en intrinsiek pluralistische vedische tradities en rituele praktijken, die functioneert als een gedeelde noemer voor verschillende religieuze stromingen in India. |
| Boeddhistische filosofie | De studie van de kern van de leer van Siddharta Gautama Boeddha, waarbij pogingen werden gedaan om een coherente visie te ontwikkelen, wat leidde tot de ontwikkeling van verschillende tradities zoals Theravada en Mahayana. |
| Theravada | Een van de twee meest invloedrijke boeddhistische tradities, vandaag de dag dominant in Zuidoost-Azië en Sri Lanka, die de nadruk legt op het bereiken van verlossing door individuele inspanningen en het volgen van de oorspronkelijke leer van de Boeddha. |
| Mahayana | Een van de twee meest invloedrijke boeddhistische tradities, die zich vooral ontwikkelde in Centraal- en Oost-Azië, en de nadruk legt op het streven naar het boeddha-statuut in dit leven, met een grotere nadruk op mededogen en collectieve verlossing. |
| Scholastieke experimenten | Specifieke manieren om verder te denken binnen een gedefinieerd kader van een canon en primaire interpretatie-traditie, zoals die plaatsvonden in de monastieke context van het boeddhisme, waarbij een gereedschapskist van nieuwe concepten en argumentatievormen werd opgebouwd. |
| Ontologie | De filosofische studie van het zijn en de aard van de werkelijkheid, die binnen het boeddhisme gericht was op het formuleren van een boeddhistische visie op wat er bestaat en hoe dit de transformatie van het zelf en de wereld kan ondersteunen. |
| Epistemologie | De filosofische studie van kennis, de aard, oorsprong en reikwijdte ervan, die binnen het boeddhisme gericht was op het begrijpen hoe kennis over de wereld kan worden verworven, gezien de kloof tussen taal en de realiteit van objecten. |
| Causale continuïteit | Het principe waarbij opeenvolgende mentale toestanden samengebracht worden door de causale relaties die ertussen optreden, een concept dat werd gebruikt om de identiteit van een persoon door de tijd heen te verklaren. |
| Leegte (śūnyatā) | Een centraal concept in de filosofie van Nāgārjuna, dat stelt dat alle fenomenen geen intrinsieke, onafhankelijke aard hebben en enkel bestaan in relatie tot andere dingen, waardoor ze "leeg" zijn. |
| Nāgārjuna | Een fascinerende boeddhistische denker (waarschijnlijk in de tweede eeuw v.o.t.) wiens denken, met de filosofie van de leegte, een belangrijke invloed had op de verdere ontwikkeling van het Mahayana boeddhisme. |
| Nyaya-school | Een vedische filosofische school die een uitgebreide epistemologische theorie ontwikkelde om de dreiging van epistemologisch scepticisme te weerleggen en kennis als een centraal element in de weg naar bevrijding beschouwde. |
| Mimamsa | Een vedische filosofische school die zich richtte op de nauwgezette interpretatie van de rituele voorschriften uit de Veda’s en een analyse gaf van het epistemologische statuut van deze teksten als eeuwige en ongecreëerde bronnen van kennis. |
| Sutra | Een verzameling aforismen die de basisvisie van een filosofische school kernachtig uitdrukt, gemakkelijk te memoriseren en essentieel voor de instandhouding van de traditie. |
| Yoga | Een benaming voor scholen binnen zowel de vedische als boeddhistische tradities die specifieke meditatieve technieken, waaronder ademhalingsoefeningen, integreerden in de poging om het denken en het leven te transformeren. |
| Mantra | Voortdurend herhaalde spreuken, woorden of klanken die gebruikt werden als techniek binnen zowel de vedische als boeddhistische tradities, en die belangrijker werden met de ontwikkeling van tantrische praktijken. |
| Dualisme | Een filosofische visie die de werkelijkheid ziet als bestaande uit twee fundamentele, gescheiden principes, zoals de Samkhya-school die een onderscheid maakte tussen een immaterieel en een materieel principe. |
| Monisme | Een filosofische visie die stelt dat de werkelijkheid in essentie één enkel principe is, zoals de Vedanta-school die onder leiding van Shankara een strikt monistische visie verdedigde waarin bewustzijn de enige fundamentele realiteit is. |
| Maya | Het concept binnen de Vedanta-filosofie, met name zoals ontwikkeld door Shankara, dat de materiële wereld beschrijft als een illusie of een versluierde versie van de ene onderliggende realiteit van bewustzijn. |
| Brahman | In de Vedanta-filosofie het universele, zuivere en ultieme bewustzijn dat wordt beschouwd als de enige fundamentele realiteit van het bestaan. |
| Samkhya-school | Een vedische filosofische school die een dualistische visie op de werkelijkheid had, met een onderscheid tussen een immaterieel principe (bewustzijn) en een materieel principe, waarbij mentale fenomenen als materieel werden beschouwd. |
| Vedanta | Een vedische filosofische school die zich richtte op de interpretatie van de Upanishaden en die kritisch stond tegenover de ideeën van de Samkhya-school, waarbij de nadruk werd gelegd op de eenheid van de werkelijkheid. |
| Abbasiden | Een dynastie die van 750 tot 945 het islamitische rijk bestuurde, met Bagdad als hoofdstad. Onder hun bewind werden Perzische en hellenistische elementen geïntegreerd in een nieuwe, overkoepelende islamitische cultuur die het Arabisch als universele cultuurtaal gebruikte. |
| Al-Andalus | Een islamitisch rijk dat zich in het westen van het Iberisch schiereiland vormde en vanaf de vroege tiende eeuw het statuut van kalifaat toe-eigende. |
| Avicenna | De Latijnse naam voor Ibn Sina (ca. 980 - 1037), een invloedrijke Perzische filosoof en arts wiens werk, zoals "De canon van de geneeskunde" en "Het boek van de genezing", een grote impact had op zowel de islamitische als de Europese middeleeuwen. |
| Buskruitrijken | Stabiele wereldrijken die zich vanaf de late vijftiende eeuw in de islamitische wereld vormden, zoals het Ottomaanse rijk, het Mogolrijk en het rijk van de Safawieden. Hun macht was gebaseerd op nieuwe krijgstechnieken. |
| Dialectische theologie (Kalaam) | Een islamitische intellectuele traditie die ontstond in reactie op de aanwezigheid van verschillende religieuze tradities. Deze denkers ontwikkelden rationele onderbouwingen voor de waarheden geopenbaard in de Koran en verdedigden deze intellectueel tegen alternatieve religieuze tradities. |
| Essentie | Wat een ding is; de eigenschappen die noodzakelijk zijn om een ding van een bepaalde soort te zijn, zoals het vermogen tot rationeel denken voor een mens. |
| Existentiële noodzakelijkheid | Het concept dat het bestaan van iets deel uitmaakt van zijn essentie. Ibn Sina gebruikte dit om aan te tonen dat er een noodzakelijk bestaand zijnde moet zijn dat de oorzaak is van al het andere dat bestaat. |
| Existentie | Dat een ding is; het feitelijke bestaan van een ding, dat niet noodzakelijk is en niet deel uitmaakt van zijn essentie. |
| Falsafa | De islamitische term voor filosofie, die zich in de lijn van de Grieks-hellenistische denken ontwikkelde. |
| Gelukzaligheid | In de filosofie van Ibn Sina kon gelukzaligheid nagestreefd worden in dit leven door filosofische activiteit, als de hoogste zelfverwezenlijking van de menselijke aard. |
| Genezing van de ziel | In de filosofie van Ibn Sina, het streven naar een zuiver intellectuele cultivering van de relatie tot het eigen intellect, wat leidt tot inzicht in het noodzakelijke intellect en de kosmische vormgevende kracht. |
| Hellinistische filosofie | Filosofische stromingen die voortkwamen uit de Griekse filosofie na de periode van Alexander de Grote, gekenmerkt door een bredere verspreiding van ideeën en invloeden. |
| Ibn Rushd (Averroës) | Een belangrijke islamitische rechter en filosoof (1126 - 1198) uit Andalusië, bekend om zijn uitgebreide commentaren op Aristoteles. Hij pleitte voor de studie van filosofie en een onderscheid tussen de massa en de filosofen in de interpretatie van openbaring. |
| Ibn Sina (Avicenna) | Een invloedrijke Perzische filosoof en arts (ca. 980 - 1037) die een systematische uitwerking gaf van de aristotelische filosofie, met een focus op de noodzakelijkheid van het bestaan van God en de relatie van God tot zijn schepping. |
| Immaterialiteit | Het kenmerk van iets dat geen fysieke substantie heeft. De god van de filosofen wordt vaak als immaterieel beschreven. |
| Intellectuele tradities | Verschillende denksystemen en benaderingen die zich ontwikkelden binnen de islamitische wereld, zoals rechtsgeleerdheid, dialectische theologie en filosofie. |
| Islam | Een monotheïstische religie die ontstond in de 7e eeuw in Arabië door de prediking van Mohammed. Het woord betekent "onderwerping aan God". |
| Joodse gemeenschap | De gemeenschap van joden, die ook deel uitmaakten van het intellectuele leven binnen de islamitische rijken en bijdroegen aan de vertaling en verspreiding van filosofische tradities. |
| Kalief | De heerser van een kalifaat, gezien als zowel wereldse als spirituele leider, die zijn positie terugvoerde op familiebanden met de profeet Mohammed. |
| Kalifaat van de Abbasiden | Het islamitische rijk bestuurd door de Abbasiden, dat ontstond in 750 en zijn centrum had in Bagdad. |
| Madrassa | Een instelling voor hoger onderwijs in de islamitische wereld, vaak gefinancierd door schenkingen van machthebbers. Centraal stond de studie van het islamitische recht, maar er was ook ruimte voor andere kennisvormen. |
| Mazdeïsme | Een quasi-monotheïstische religie met wortels in het eerste millennium v.o.t., ook bekend als zoroastrisme, die ideologische ondersteuning bood aan het Sassanidische rijk. |
| Medische ideeën | Concepten en theorieën met betrekking tot de geneeskunde. In de islamitische wereld werden deze vaak geïntegreerd met filosofische ideeën, met name met betrekking tot het functioneren van het lichaam en de ziel. |
| Maimonides (Rambam) | Een joodse rabbijn en arts (1138 - 1204) wiens werk, "Gids voor de verdoolden", een filosofische leidraad bood voor het betrekken van geloof en rede. Hij symbool staat voor de opname van de Griekse en hellenistische filosofische erfenis in verschillende monotheïstische culturen. |
| Monotheïstisch universalisme | Het geloof in één God die universeel geldt voor alle mensen, wat vaak gepaard ging met imperiale ambities. |
| Noodzakelijk bestaand zijnde | Een entiteit waarvan het bestaan noodzakelijk is en deel uitmaakt van zijn essentie. Ibn Sina gebruikte dit concept om het bestaan van God te bewijzen. |
| Noodzakelijkheid | De eigenschap van iets dat niet anders kan zijn dan het is. |
| Occasionalisme | Het idee dat natuurlijke effecten afhankelijk zijn van Gods wil; het optreden van een schijnbare oorzaak is slechts de gelegenheid voor God om te kiezen of het gangbare effect te laten volgen. |
| Openbaring | De goddelijke openbaring, zoals die wordt gedeeld door profeten en vastgelegd in heilige teksten zoals de Koran. |
| Perzische filosofie | Filosofische ideeën en tradities die voortkwamen uit Perzië, vaak beïnvloed door zowel hellenistische als Indiase denkbeelden. |
| Plaatsen van geleerdheid | Intellectuele centra zoals bibliotheken, scholen en later madrassa's, waar onderwijs, onderzoek en debat plaatsvonden, vaak gesteund door patronage van machthebbers. |
| Polytheïstische tradities | Religieuze overtuigingen die het geloof in meerdere goden omvatten, zoals de oorspronkelijke Arabische stammen dat kenden. |
| Prediking | Het verkondigen van religieuze boodschappen. Mohammed predikte een vorm van monotheïsme die resulteerde in de islam. |
| Profetie | Een intellectueel fenomeen waarbij individuen hun natuurlijke vermogens perfectioneren en daardoor tot inzicht komen in bepaalde waarheden, die ze via verbeelding kunnen communiceren aan anderen. |
| Quasi-monotheïstische religie | Een religie die elementen van monotheïsme vertoont, maar niet strikt monotheïstisch is, zoals het zoroastrisme. |
| Rationeel denken | Het proces van redeneren, logisch nadenken en het gebruiken van bewijs om tot conclusies te komen. |
| Rechtsgeleerden | Geleerden die toezien op de correcte toepassing van het islamitische recht, afgeleid van de Koran en de gebruiken van de profeet Mohammed. |
| Sassaniden | Een Perzische dynastie die een ambitieus rijk opbouwde en ideologische ondersteuning vond in het zoroastrisme. |
| Syrische christenen | Christelijke gemeenschappen, vaak buiten de orthodoxie van het Byzantijnse christendom, die een belangrijke rol speelden in de vertaling van Griekse filosofische teksten naar het Syrisch. |
| Theologie (Kalaam) | Zie "Dialectische theologie". |
| Tijd van de zevende eeuw | Periode waarin het Romeinse rijk (Constantinopel) nog steeds een politieke macht was en de Sassaniden in Perzië een vergelijkbaar rijk hadden opgebouwd. |
| Traditie van geleerdheid | De methoden, kennis en praktijken die werden doorgegeven binnen een specifieke intellectuele gemeenschap, zoals de rechtsgeleerdheid, theologie en filosofie in de islamitische wereld. |
| Transcendentie | Het overstijgen van het materiële of empirische. De God van de filosofen wordt vaak als absoluut transcendent beschreven. |
| Universele cultuurtaal | Een taal die gebruikt wordt als gemeenschappelijk medium voor communicatie en cultuur over een breed gebied, in dit geval het Arabisch in het Abbasidische rijk. |
| Universeel Intellect | Het idee van Ibn Rushd dat er één enkel, gedeeld intellect is waarin alle menselijke intellectuele gedachten plaatsvinden. |
| Vertalingen uit het Arabisch | Teksten die oorspronkelijk in het Arabisch waren geschreven en later in andere talen, met name het Latijn, werden vertaald, wat een impuls gaf aan de Europese middeleeuwse filosofie. |
| Vertalingen van Griekse en Indische filosofie | Het proces waarbij filosofische teksten uit de Griekse, hellenistische en Indische werelden werden vertaald naar het Syrisch en vervolgens naar het Arabisch, wat cruciaal was voor de ontwikkeling van de islamitische intellectuele tradities. |
| Voluntarisme | Het idee dat Gods handelingen op geen enkele manier ingeperkt zijn door een rationele noodzakelijkheid, en dat God vrij is om te kiezen wat hij wil. |
| Zoroastrisme | Zie "Mazdeïsme". |