Cover
Aloita nyt ilmaiseksi SAMENVATTING VMV.pdf
Summary
# Basisprincipes van de verpleegkundige methodiek en vaardigheden
Dit onderwerp behandelt de 8 basisprincipes die de kern vormen van verpleegkundige interventies, waarbij de nadruk ligt op het omvormen van technieken naar procedures die rekening houden met de individuele zorgontvanger en de specifieke situatie [2](#page=2).
### 1.1 Inleiding: van techniek naar procedure
Vroeger lag de focus op verpleegtechnieken, maar tegenwoordig ligt de nadruk op basisprincipes en uitgangspunten die worden omgevormd tot procedures. Een procedure is een korte richtlijn voor het uitvoeren van zorg, gemotiveerd vanuit basisprincipes, met de mogelijkheid tot aanpassing aan de zorgontvanger en de situatie [2](#page=2).
### 1.2 Bepaling en doel
Er zijn 8 basisprincipes die theoretisch gefundeerd zijn en door de verpleegkundige (VPK) in elke zorginterventie gerespecteerd moeten worden. Het doel hiervan is de optimale aanpassing van de interventie aan de concrete omstandigheden [2](#page=2).
### 1.3 Belang van een vaste werkwijze
Een vaste werkwijze, gebaseerd op basisprincipes, heeft diverse voordelen:
* Aandacht wordt verlegd naar de zorgontvanger (ZO) in plaats van naar de werkwijze zelf [2](#page=2).
* Het zorgt voor een vlotte uitvoering van zorghandelingen [2](#page=2).
* Het bevordert het samenwerken, omdat de werkwijze voorspelbaar is [2](#page=2).
### 1.4 Overzicht van de 8 basisprincipes
De 8 basisprincipes zijn:
1. Hygiëne & asepsis
2. Veiligheid van de zorgontvanger verzekeren / deskundig werken
3. Beleving van de zorgontvanger
4. Zelfzorg en inspraak
5. Comfort
6. Ergonomie
7. Economie
8. Ecologie
Deze principes zijn gerangschikt in volgorde van prioriteit, hoewel deze volgorde kan variëren afhankelijk van de situatie. Bijvoorbeeld, bij een terminale zorgontvanger kan beleving prioriteit krijgen boven hygiëne en asepsis [2](#page=2).
### 1.5 Verantwoording van de basisprincipes
#### 1.5.1 Hygiëne en asepsis
Het hoofddoel is het voorkomen van besmetting, aangezien de dreiging van infecties in een ziekenhuis groter is dan in de thuissituatie. Dit omvat preventie van besmetting van de zorgontvanger door zichzelf en van kruisinfecties. Emotionele aspecten van hygiëne, zoals het niet gebruiken van hetzelfde washandje voor verschillende lichaamsdelen, zijn ook belangrijk [2](#page=2).
##### 1.5.1.1 Handelingsstrategieën
* Persoonlijke hygiëne en handhygiëne [3](#page=3).
* Vermijden van direct contact met lichaamssecreten door het dragen van handschoenen [3](#page=3).
* Werken van het minst naar het meest bevuild gebied [3](#page=3).
* Correct gebruik van kiemvrij materiaal [3](#page=3).
#### 1.5.2 Veiligheid van de zorgontvanger verzekeren / deskundig werken
De verpleegkundige dient de zorgontvanger te beschermen tegen bijkomende gevaren. Een voorbeeld hiervan is zorgen dat de zorgontvanger niet uit bed kan vallen tijdens een bedbad [3](#page=3).
##### 1.5.2.1 Handelingsstrategieën
* Beschikken over voldoende gegevens over de zorgontvanger [3](#page=3).
* Kennis en inzicht hebben in het ziektebeeld, de behandeling en de problematiek van de zorgontvanger [3](#page=3).
* Nauwkeurige observatie en planning [3](#page=3).
* Aangepaste uitvoering van de verpleegkundige interventie [3](#page=3).
#### 1.5.3 Beleving van de zorgontvanger
De verpleegkundige moet de gevoelens van de zorgontvanger helpen herkennen en verwerken, aangezien elk contact gevoelens kan oproepen, zowel positief als negatief [3](#page=3).
**Vaak voorkomende gevoelens:**
* **Angst voor het onbekende:** De verpleegkundige moet aandacht schenken aan datgene wat voor de zorgontvanger nieuw en onbekend is [3](#page=3).
* **Angst en ongenoegen rondom privacyverstoring:** Dit betreft zowel ruimtelijke aspecten (de kamer) als symbolische aspecten (praten over lichaamsfuncties) [3](#page=3).
* **Onrust omtrent de diagnose:** Interventies, zoals de voorbereiding op een diagnose, kunnen de angst ervoor vergroten [3](#page=3).
##### 1.5.3.1 Handelingsstrategieën
* Aandacht schenken aan angst voor het onbekende door beroepsjargon te vertalen en een open houding aan te nemen, luisterend naar de belevingswereld van de zorgontvanger [3](#page=3).
* Respecteren van privacy, inclusief het beroepsgeheim [3](#page=3).
* Gevoelens van onrust laten uiten door open vragen te stellen, gevoelens niet te negeren en te verwijzen naar bevoegde personen of afspraken te maken [3](#page=3).
#### 1.5.4 Zelfzorg en inspraak
Ziekte plaatst de zorgontvanger in een afhankelijke positie en in een vreemde omgeving, wat voor sommigen het gevoel kan geven dat hun leven uit handen wordt genomen [3](#page=3).
##### 1.5.4.1 Handelingsstrategieën
* De zorgontvanger zoveel mogelijk zelf laten doen door nodige tijd en hulpmiddelen te voorzien [4](#page=4).
* Hoe minder de zorgontvanger kan doen, hoe belangrijker het is dat zij zelf kunnen beslissen [4](#page=4).
* Zelfzorg en inspraak spelen een rol bij de planning van de zorg, de keuze van het uitvoeringsmoment en de uitvoering zelf [4](#page=4).
* Indien de zorgontvanger keuzes maakt die schadelijk kunnen zijn, zal de verpleegkundige instructies moeten geven [4](#page=4).
#### 1.5.5 Comfort
Het is moeilijk om hetzelfde comfort te verkrijgen als thuis; comfort is een aspect van de beleving van de zorgontvanger [4](#page=4).
**Beïnvloedende factoren:**
* **Houding:** Steeds zorgen voor een zo ontspannen mogelijke houding [4](#page=4).
* **Temperatuur:** Omgevingstemperatuur, kledij, etc. [4](#page=4).
* **Lawaai:** Vermijden van onaangename geluiden en zorgen voor aangename geluiden die comfort bieden [4](#page=4).
* **Interpersoonlijke sfeer:** Zorgen dat de zorgontvanger weet wie de verpleegkundige is [4](#page=4).
* **Goed geplande en gecoördineerde zorg:** Vlotte uitvoering draagt bij aan comfort [4](#page=4).
##### 1.5.5.1 Handelingsstrategieën
* De zorgontvanger moet verwacht worden onthaald, wat planning en organisatie van opname vereist [4](#page=4).
* Goede gegevensverzameling, communicatiestructuur en werkorganisatie tijdens het verblijf [4](#page=4).
* Attentvol zijn, bijvoorbeeld door een tafel af te vegen [4](#page=4).
* Het vermogen van de verpleegkundige om zich aan te passen aan een specifieke situatie [4](#page=4).
* Kennis van de minimumvereisten van de zorg (bv. niet onnodig nuchter laten zijn voor bloedafname) [4](#page=4).
#### 1.5.6 Ergonomie
Ergonomie is de aanpassing van het werk aan de menselijke eigenschappen voor een vlotte coördinatie, veiligheid en comfort van de uitvoerder; het betreft dus comfort voor het personeel waarbij hun veiligheid vooropstaat [4](#page=4).
##### 1.5.6.1 Handelingsstrategieën
* Inzicht hebben in de logische organisatie van de interventie [4](#page=4).
* Vaardigheden verwerven op psychomotorisch vlak [4](#page=4).
#### 1.5.7 Economie
De gezondheidszorg is duur en middelen zijn soms schaars. De totaalkost wordt bepaald door materiaalkosten, personeelskosten (duur en frequentie van de zorg, genezingsduur) en lange termijn effecten [4](#page=4).
##### 1.5.7.1 Handelingsstrategieën
* Kritisch kijken naar gebruiken en gewoonten [5](#page=5).
* Verantwoord gebruik van tijd en materiaal [5](#page=5).
* Verantwoord gebruik van persoonlijk gerief van de zorgontvanger [5](#page=5).
* Alternatieven overwegen in relatie tot financiële draagkracht [5](#page=5).
#### 1.5.8 Ecologie
Ecologisch verantwoord werken wordt gestimuleerd, hoewel ziekenhuizen vaak wegwerpmateriaal gebruiken vanwege hygiëne, kwaliteitszorg en economie [5](#page=5).
##### 1.5.8.1 Handelingsstrategieën
* Kritisch kijken naar gebruiken en gewoonten [5](#page=5).
* Zuinig omspringen met wegwerpmateriaal [5](#page=5).
* Het juiste afvalcircuit volgen [5](#page=5).
* Optimale verwerking en verbranding van afval mogelijk maken [5](#page=5).
### 1.6 Conclusie
Het integreren van de basisprincipes in de totaalzorg voor de zorgontvanger bevordert en garandeert de kwaliteit van zorg [5](#page=5).
---
# Klinisch redeneren en de verpleegkundige diagnostiek
Klinisch redeneren is het systematische, cyclische proces dat verpleegkundigen gebruiken om gegevens te verzamelen, analyseren en interpreteren om verpleegkundige diagnoses te stellen en passende interventies te plannen [8](#page=8).
### 2.1 Inleiding tot klinisch redeneren
Patiënten verwachten goede zorg, waarbij ze als mens met unieke behoeften worden benaderd. Om verpleegkundig handelen te sturen, wordt gebruik gemaakt van denkprocessen zoals het verpleegkundig proces. Verpleegkundigen zijn verantwoordelijk voor het behandelen van verpleegkundige diagnoses en multidisciplinaire problemen. Multidisciplinaire problemen zijn voorspelbare fysiologische complicaties van medische gezondheidsproblemen of behandelingen, waarbij het verpleegkundig handelen gericht is op vroegtijdige herkenning [6](#page=6).
### 2.2 Het behoeftepiramide van Maslow
Het model van Maslow beschrijft een trapsgewijze bevrediging van zes soorten behoeften die bij iedereen aanwezig zijn, maar individueel verschillen. Deze behoeften zijn [6](#page=6):
1. **Fysiologische behoeften**: Levensnoodzakelijke behoeften zoals voeding, kleding en zuurstof [7](#page=7).
2. **Behoefte aan zekerheid en veiligheid**: Bescherming tegen fysiek letsel en psychologische bedreiging [7](#page=7).
3. **Behoefte aan liefde en samenhorigheid**: Zich aanvaard en vertrouwd voelen [7](#page=7).
4. **Behoefte aan zelfwaardering**: Onafhankelijkheid en gewaardeerd voelen [7](#page=7).
5. **Behoefte aan achting**: Erkenning, waardering en de behoefte om iemand te zijn [7](#page=7).
6. **Behoefte aan zelfrealisatie**: Persoonlijke groei en ontwikkeling van unieke mogelijkheden [7](#page=7).
Kritiek op Maslow's model betreft de vraag of mensen wel pas stappen ondernemen voor hogere behoeften als lagere volledig bevredigd zijn, wat in crisissituaties niet altijd opgaat. Het model is bruikbaar wanneer uitgegaan wordt van de 'individueel beleefde behoefte'. Problemen ontstaan wanneer behoeften niet bevredigd worden; een verpleegprobleem is een nood of behoefte van een patiënt die niet kan worden bevredigd door ziekte, ziek zijn of hospitalisatie [7](#page=7).
### 2.3 De fasen van klinisch redeneren
Klinisch redeneren is een cyclisch proces dat systematisch en doelgericht te werk gaat, waarbij het eigen handelen wordt bevraagd en geëvalueerd. Het proces verloopt in verschillende, elkaar overlappende fasen [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.3.1 Doel en kenmerken
Het doel van methodisch werken in de zorg is het vaststellen van de gezondheidstoestand van zorgontvangers, het onderkennen van problemen en het helpen bij het bevredigen van behoeften. Klinisch redeneren kenmerkt zich door [9](#page=9):
* Dynamisch en cyclisch verloop [9](#page=9).
* Continu onderzoek op nauwkeurigheid en juistheid [9](#page=9).
* Planmatig en resultaatgericht handelen [9](#page=9).
* Algemene toepasbaarheid gericht op de toestand van de zorgontvanger [9](#page=9).
* Is een cognitief denkproces [9](#page=9).
#### 2.3.2 Vereiste verpleegkundige kwaliteiten
Voor effectief klinisch redeneren zijn diverse kwaliteiten vereist:
* **Cognitieve vaardigheden**: Besluiten kunnen trekken uit gegevens en ervaringen, kritisch nadenken over gegevensbronnen en relevantie [9](#page=9).
* **Creativiteit en nieuwsgierigheid**: Continu bevragen of de werkwijze bijdraagt aan kwaliteitsvollere zorg [9](#page=9).
* **Intermenselijke vaardigheden**: Vertrouwensrelaties kunnen opbouwen en hanteren [9](#page=9).
* **Culturele competentie**: Respect tonen en durven vragen over culturele aspecten [9](#page=9).
* **Verpleegtechnische vaardigheden**: Aangeleerd en geoefend, bevordert vertrouwen [9](#page=9).
* **Technologische vaardigheden**: Omgaan met computergestuurd materiaal en elektronische patiëntendossiers [9](#page=9).
#### 2.3.3 Kritisch denken
Kritisch denken is essentieel bij het verwerken, ordenen en interpreteren van gegevens, maar niet altijd nodig bij vertrouwde taken [9](#page=9).
### 2.4 Verzamelen en ordenen van gegevens
Om tot een diagnose te kunnen komen, is het verzamelen van gegevens cruciaal, wat kan gebeuren via anamnese, observaties, diagnostisch onderzoek, dossiers en redeneerhulpen [11](#page=11).
#### 2.4.1 De verpleegkundige anamnese
De anamnese is het verzamelen van gegevens om behoeften en sterktes van de zorgontvanger (ZO) vast te stellen en is de eerste fase van het verpleegkundig proces. Er zijn verschillende soorten anamneses: initiële algemene, initiële gerichte, vervolganamnese algemeen en vervolganamnese gericht. Informatiebronnen zijn de zorgontvanger zelf (auto-anamnese), familie of anderen (hetero-anamnese), en schriftelijke bronnen zoals medische dossiers. De verpleegkundige (vpk) moet zorgen voor overzicht, prioriteiten stellen, een strategie bepalen en structuur bieden. Communicatieve vaardigheden, waaronder houding, vraagstelling, actief luisteren en doorvragen, zijn hierbij van belang [11](#page=11).
#### 2.4.2 Ordenen van gegevens via Gordons functionele gezondheidspatronen
Om gegevens bruikbaar te maken, is een vaste structuur nodig. Gordons ordeningsprincipe, bestaande uit elf functionele gezondheidspatronen, biedt een holistische benadering en leidt tot verpleegkundige diagnostiek. Deze patronen beschrijven functioneel of disfunctioneel gedrag en zijn onderverdeeld in [12](#page=12):
1. **Gezondheidsbeleving en -instandhouding**: Hoe de cliënt zijn gezondheid ervaart en hoe hij ervoor zorgt [12](#page=12).
2. **Voeding / stofwisselingspatroon**: Opname van vocht en voedsel, huidconditie, lengte, gewicht en temperatuur [12](#page=12).
3. **Uitscheidingspatroon**: Functies van darmen, blaas, huid en de manier waarop met afval wordt omgegaan [12](#page=12).
4. **Activiteitenpatroon**: Lichaamsbeweging, ontspanning, recreatie en vrijetijdsbesteding (ADL) [13](#page=13).
5. **Slaap-rustpatroon**: Patroon van slaap, rust en ontspanning, en de subjectieve beleving hiervan [13](#page=13).
6. **Cognitie en waarneming**: Zintuiglijke waarneming, cognitieve functies, pijnzin en omgang hiermee [13](#page=13).
7. **Zelfbeleving**: Hoe iemand zichzelf ziet, identiteit, eigenwaarde en emotionele patroon [13](#page=13).
8. **Rollen / relatiepatroon**: Belangrijkste rollen, verantwoordelijkheden en tevredenheid met relaties [13](#page=13).
9. **Seksualiteit en voortplanting**: Seksuele relaties, beleving en voortplantingspatroon [13](#page=13).
10. **Coping en stresstolerantie**: Manier van omgaan met problemen, stress en crisis [13](#page=13).
11. **Waarden en levensovertuiging**: Waarden, normen, doelstellingen en overtuigingen die keuzes beïnvloeden [13](#page=13).
#### 2.4.3 Het verzamelen van specifieke informatie
Na algemene informatieverzameling kan specifieke informatie nodig zijn, bijvoorbeeld over pijn, voeding, leefstijl, decubitus, wondverzorging, en vochthuishouding. Hiervoor kunnen specifieke schalen (bijvoorbeeld pijnschalen) gebruikt worden [14](#page=14).
#### 2.4.4 Analyseren van de informatie
Na het verzamelen moet de informatie geanalyseerd worden met analytisch en kritisch denken. Het resultaat van de analyse leidt tot vragen over de aanwezigheid van problemen, risico's, wensen tot verbetering en de sterktes van de zorgontvanger [14](#page=14).
### 2.5 Het bepalen van het probleem / het stellen van een diagnose
De conclusies van het kritisch denken worden vertaald in verpleegproblemen of verpleegkundige diagnoses [15](#page=15).
#### 2.5.1 Diagnostiek versus verpleegkundige diagnostiek
Diagnose is het vaststellen van een aandoening of oorzaak van een probleem. Verpleegkundige diagnostiek beschrijft afwijkingen die vatbaar zijn voor verpleegkundige interventie, waarbij verpleegkundigen verpleegproblemen/diagnoses vaststellen, doelen stellen en interventies uitvoeren [15](#page=15).
#### 2.5.2 Evolutie en gebruik
Verpleegkundige diagnostiek is een relatief jonge term, ontstaan vanuit de behoefte aan een gemeenschappelijke taal, met de North American Nursing Diagnosis Association (NANDA) als belangrijke inventariserende organisatie. NANDA bundelt erkende verpleegdiagnoses, die alfabetisch en per gezondheidspatroon geordend worden en om de twee jaar worden aangepast [15](#page=15).
#### 2.5.3 Definitie van Gordon en NANDA
Een verpleegkundige diagnose beschrijft feitelijke of dreigende gezondheidsproblemen waarvoor verpleegkundigen bevoegd en bekwaam zijn om de behandeling uit te voeren. Volgens NANDA is het een klinische uitspraak over de reacties van een persoon, gezin of groep op feitelijke of dreigende gezondheidsproblemen en/of levensprocessen, die de basis vormt voor de keuze van verpleegkundige interventies [15](#page=15).
#### 2.5.4 Soorten verpleegproblemen/-diagnosen
* **Actuele problemen**: Problemen die op het moment van diagnose vaststelling aanwezig zijn [15](#page=15).
* **Potentiële problemen**: Problemen die te verwachten zijn op basis van pathologie, behandeling of hospitalisatie, waarvoor preventieve acties nodig zijn [15](#page=15).
#### 2.5.5 Aandachtspunten bij het bepalen van verpleegproblemen/-diagnosen
Niet alle problemen van zorgontvangers zijn verpleegproblemen; ze moeten verband houden met ziekte, ziek zijn of hospitalisatie. Er moet aandacht zijn voor zowel somatische als niet-somatische problemen, en er moet overeenstemming zijn met de zorgontvanger dat het probleem bestaat en aangepakt wil worden [16](#page=16).
#### 2.5.6 Het correct formuleren van een verpleegprobleem/-diagnose
De formulering is gericht op het voorkomen of oplossen van een probleem, waarbij de relatie tussen het probleem en de oorzaak wordt duidelijk gemaakt. De PES-structuur wordt gebruikt:
* **Problem (P)**: Het probleem, de klachten en de reactie van de zorgontvanger (het label) [16](#page=16).
* **Etiologie (E)**: De samenhangende factoren, oorzaken of risicofactoren die het probleem vermoedelijk veroorzaken of in stand houden [16](#page=16).
* **Signs en Symptoms (S)**: Objectief waarneembare bevindingen (signs) en subjectieve klachten (symptoms) [16](#page=16).
### 2.6 Het bepalen van doelstellingen
Doelstellingen geven aan wat bereikt wil worden met verpleegkundige interventies (actuele problemen oplossen/beperken, potentiële problemen voorkomen). Ze worden geformuleerd via RUMBA of SMART criteria. Te verwachten resultaten zijn concrete, meetbare en observeerbare criteria die de evaluatie van het behaalde resultaat vergemakkelijken [17](#page=17).
### 2.7 Het expliciteren van de actie: het maken van een plan
Verpleegkundige interventies zijn handelingen die gericht zijn op het verbeteren van resultaten voor de zorgontvanger. Interventies kunnen variëren van volledige zorgovername tot voorlichting. Handelingen die een verpleegkundige mag doen, vallen onder A-handelingen (zelfstandig, gedelegeerd), technische handelingen, door de arts toevertrouwde handelingen, of samenwerking met andere disciplines. De planning van interventies moet uniek zijn voor de specifieke zorgontvanger, duidelijk en concreet geformuleerd worden (wat, hoe, tijdsaanduiding) en schriftelijk worden vastgelegd [18](#page=18).
### 2.8 Uitvoering van de planning en evaluatie
Verpleegkundige interventies worden uitgevoerd en indien nodig bijgestuurd. Evaluatie is een continu proces waarbij het bekomen resultaat wordt vergeleken met het verwachte resultaat (evaluatiecriteria). Bij een positief resultaat worden de acties voortgezet, bij een negatief resultaat worden de voorgaande stappen herzien [18](#page=18).
### 2.9 Verpleegkundige diagnostiek versus multidisciplinaire problemen versus medische diagnosen
Een verpleegkundige is verantwoordelijk voor de behandeling van twee soorten klinische problemen: verpleegkundige diagnoses (verpleegkundige interventies) en multidisciplinaire problemen (verpleegkundige en medisch voorgeschreven interventies). Verpleegkundige interventies worden op eigen gezag uitgevoerd en zijn gericht op het bewaken, voorkomen of behandelen van verpleegkundige diagnoses en het reguleren van multidisciplinaire problemen. Medisch voorgeschreven interventies behandelen het multidisciplinaire probleem en worden door verpleegkundigen uitgevoerd. Medische diagnoses betreffen een ziekte of aandoening die behandeld wordt [19](#page=19).
---
# Parameters en de zorg bij specifieke aandoeningen
Dit onderwerp behandelt de monitoring van vitale en niet-vitale parameters, de zorg bij fysieke fixatie, voeding en vocht, uitscheiding, wondzorg (decubitus, ulcera), zwachtelverbanden, slaap en diabetes mellitus, en biedt inzicht in de verpleegkundige zorg rondom deze aspecten.
### 3.1 Decubitus
Decubitus, ook wel drukletsel genoemd, is een weefselbeschadiging of -verlies veroorzaakt door een combinatie van druk en schuifkracht, wat leidt tot zuurstoftekort in het weefsel. De schadelijkheid wordt bepaald door de duur en intensiteit van de blootstelling, waarbij een groter drukoppervlak zorgt voor betere drukspreiding. Risicofactoren omvatten de weefseltolerantie, beïnvloed door factoren als leeftijd, hydratatie, koorts en anemie [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 3.1.1 Oorzaken en risicofactoren
* **Druk**: Een kracht die loodrecht op het weefsel wordt uitgeoefend. Hoge druk kan leiden tot beschadiging of ischemie (zuurstoftekort) [42](#page=42).
* **Schuifkracht**: Een kracht die evenwijdig aan het weefsel wordt uitgeoefend. Dit kan leiden tot weefselvervorming en decubitus [43](#page=43).
* **Druk en schuifkracht samen**: Schuifkracht vergroot het effect van druk [43](#page=43).
* **Weefseltolerantie**: Inwendige factoren die de gevoeligheid van het weefsel voor druk en schuifkracht bepalen, zoals leeftijd, huidelasticiteit, voedingstoestand en zuurstoftoevoer. Pathologieën zoals artritis, MS, ruggenmergletsels, pijn, verminderd bewustzijn, medicatie (slaapmiddelen), en medische/verpleegkundige interventies (langdurige operaties) kunnen de weefseltolerantie beïnvloeden [43](#page=43).
#### 3.1.2 Indeling van decubitus
Decubitus wordt ingedeeld in vier categorieën [44](#page=44):
* **Categorie 1**: Niet-wegdrukbare roodheid met intacte huid. Kenmerkt zich door een lokale, afgegrensde roodheid die niet wegdrukbaar is, temperatuurverschillen, veranderde weefselconsistentie en gevoeligheid [44](#page=44).
* **Categorie 2**: Gedeeltelijke aantasting van de huid of blaar. Oppervlakkig huidverlies van de lederhuid, resulterend in een oppervlakkige wond of blaar [44](#page=44).
* **Categorie 3**: Aantasting van de volledige dikte van de huid. Huiddefect met schade of necrose van huid en onderhuids weefsel, mogelijk tot aan de fascie, maar zonder aantasting van het bot [44](#page=44).
* **Categorie 4**: Schade aan alle lagen van het weefsel. Aantasting van spieren, botweefsel en/of ondersteunend weefsel [45](#page=45).
#### 3.1.3 Risicoplaatsen en -bepaling
Risicoplaatsen zijn gebieden met botuitsteeksels en weinig vetweefsel, zoals de stuit, hielen, ellebogen en schouders. Risicobepaling gebeurt door observatie, klinische blik en gebruik van risicoschalen zoals de Norton- en Braden-schaal [45-47](#page=45, 46, 47). De Braden-schaal is omvangrijker en scoort 6 items: zintuiglijke waarneming, activiteit, mobiliteit, vochtigheid, voedingstoestand en frictie/schuifkracht [45](#page=45) [47](#page=47).
#### 3.1.4 Preventie van decubitus
Preventie richt zich op het verminderen van druk en schuifkracht, en het optimaliseren van weefseltolerantie. Maatregelen omvatten [48](#page=48):
* **Algemeen**: Risicobepaling, inspectie van de huid, mobilisatie, optimaliseren van voedingstoestand en voorlichting [49](#page=49).
* **Specifiek**: Huidverzorging, verbeteren van houding in bed en stoel, wisselhouding, en gebruik van antidecubitusmaterialen [49](#page=49).
* **Vermindering druk/schuifkracht**: Het verbeteren van de lichaamshouding (bv. 30° zijligging, semi-fowlerhouding) zwevende hielen, en drukreducerende systemen (statisch zoals foam- of luchtmatrassen, dynamisch zoals low-air-loss systemen) [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Vermindering duur druk/schuifkracht**: Wisselhouding (elk uur in bed, elke twee uur op stoel) en alternerende systemen (cellen die afwisselend worden opgeblazen) [51](#page=51).
Inefficiënte of schadelijke maatregelen zijn onder andere massage, gebruik van schapenvachten en ijsfrictie [51](#page=51).
### 3.2 Vitale parameters
Vitale parameters geven informatie over de vitale functies van een persoon en omvatten pols/hartfrequentie, bloeddruk, ademhaling, lichaamstemperatuur en pijn. Factoren zoals leeftijd, geslacht, etniciteit, medicatie, pijn en circadiaans ritme beïnvloeden deze parameters [52-53](#page=52, 53) [52](#page=52).
#### 3.2.1 Lichaamstemperatuur
De lichaamstemperatuur wordt gereguleerd door het thermoregulatiecentrum in de hypothalamus. Een normale kerntemperatuur is rond de 37°C, met schommelingen afhankelijk van diverse factoren. Afwijkende waarden zijn subfebris (37.5-38°C), febris/koorts (38-41°C), hyperthermie (>41°C, levensbedreigend) en hypothermie (<35°C). Koorts is een verhoogde kerntemperatuur door een stijging van de setpoint, vaak veroorzaakt door infecties, weefseldestructie of medicatie. Verzorging bij koorts richt zich op symptoombestrijding, hydratatie en eventueel koortsverlagende middelen. Hypothermie (<35°C) vereist warmtetoediening. Hyperthermie (>41°C) kan veroorzaakt worden door hitte, medicatie of drugsgebruik. Temperatuur kan rectaal, oraal, tympanisch, axillair of inguinaal gemeten worden, met specifieke aandachtspunten per methode [57-58](#page=57, 58) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 3.2.2 Pols
De pols, of hartslag, is de pulsatie in de arteriën veroorzaakt door de contractie van de linkerkamer. Controle ervan geeft informatie over hartwerking en circulatie. Normale frequenties variëren met leeftijd, maar tachycardie (>100-120 slagen/min) en bradycardie (<50 slagen/min) zijn afwijkend. Het ritme kan ook afwijkend zijn (aritmie). De pols wordt gemeten aan verschillende plaatsen, zoals de pols, hals of lies [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 3.2.3 Bloeddruk
De bloeddruk is de druk van het bloed op de bloedvatenwand, bestaande uit systolische (maximale) en diastolische (minimale) druk. Regulatie gebeurt via neurale en hormonale mechanismen. Hypertensie (te hoge bloeddruk) en hypotensie (te lage bloeddruk) zijn pathologische veranderingen [60-61](#page=60, 61). Orthostatische hypotensie treedt op bij het opstaan. Bloeddruk wordt gemeten met een sphygmomanometer en stethoscoop, met aandacht voor de juiste voorbereiding van de patiënt en het vermijden van specifieke armen (bv. met infuus) [61-62](#page=61, 62) [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 3.2.4 Ademhaling
Een normale ademhaling is moeiteloos, geruisloos en pijnloos, met een frequentie van 14-18 keer per minuut bij volwassenen. Factoren zoals leeftijd, beweging, psychische gesteldheid en omgevingsfactoren beïnvloeden de ademhaling. Afwijkende ademhalingspatronen omvatten apneu (ademhalingsstilstand), dyspneu (kortademigheid), tachypneu (versnelde ademhaling) en bradypneu (langzame ademhaling). Bij de verzameling van gegevens wordt gelet op frequentie, diepte, regelmaat, patronen, geluid, geur en huidskleur. Pulseoxymetrie meet de zuurstofsaturatie. Verpleegkundige interventies richten zich op voorlichting, angstredactie, vrijmaken van luchtwegen en preventie van ademhalingsproblemen [63](#page=63) [64](#page=64) [65](#page=65).
#### 3.2.5 Pijn
Pijn is een waarschuwingssysteem. Er wordt onderscheid gemaakt tussen acute, chronische, maligne en postoperatieve pijn. Pijnmeting gebeurt kwantitatief (intensiteit, duur, plaats) en kwalitatief (betekenis, hinder). Meetinstrumenten zijn o.a. de Visuele Analoge Schaal (VAS), Numeric Rating Scale (NRS) en Faces Pain Scale Revised (FPS-R) voor kinderen [66-67](#page=66, 67) [65](#page=65) [66](#page=66).
#### 3.2.6 Early Warning Score (EWS)
De EWS is een scoresysteem dat verpleegkundigen helpt om vroegtijdig achteruitgang bij patiënten te herkennen en aan te pakken, met een impact op wanneer een arts geraadpleegd moet worden [67](#page=67).
### 3.3 Niet-vitale parameters
#### 3.3.1 Gewicht en lengte
Regelmatig wegen is belangrijk, met aandacht voor het tijdstip, dezelfde weegschaal en correcte kleding/blaasinhoud. Lengte kan staand of via alternatieve methoden (meetlint, zithoogte) gemeten worden [68](#page=68).
#### 3.3.2 BMI (Body Mass Index)
De BMI is een index die het gewicht relateert aan de lichaamslengte en wordt gebruikt om ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht en obesitas te classificeren. De formule is BMI = lichaamsgewicht (kg) / lichaamslengte² (m²) [69](#page=69).
### 3.4 Zorg bij fysieke fixatie
Fysieke fixatie is een vorm van vrijheidsbeperking met mechanische hulpmiddelen die de bewegingsvrijheid beperken. Het wordt toegepast met de intentie de zorgontvanger te beschermen, maar er zijn mythen rondom het gebruik ervan. Toepassing moet uitzonderlijk, weloverwogen en gemotiveerd zijn, met aandacht voor alternatieven, observatie, en regelmatige evaluatie. Lichamelijke gevolgen kunnen zijn: achteruitgang mobiliteit, meer incontinentie, huidletsels, infecties en cardiale stress. Psychische gevolgen omvatten angst, onzekerheid, agressie en depressie [70](#page=70) [71](#page=71).
#### 3.4.1 Fixatiemiddelen
Middelen zijn onder meer fixatieriemen, -vesten, rolstoelen met tafels, bedsponden, tentbedden en speciale nachthemden [71-72](#page=71, 72). Bij het gebruik is het cruciaal dat het materiaal veilig, conform de normen, in goede staat, de juiste maat, en correct aangebracht is. Er wordt geadviseerd te streven naar een fixatie-arm beleid met inzet van elektronische hulpmiddelen, aangepaste omgevingen en voldoende personeel [72](#page=72).
### 3.5 Voeding en vocht
De zorg voor voeding en vocht omvat de inname en het slikken van voedsel. Problemen bij inname zijn relatief makkelijk op te lossen (bv. voedsel kleiner snijden). Slikken, een onwillekeurig proces, kan echter stoornissen vertonen die moeilijker te diagnosticeren en te behandelen zijn [73](#page=73).
#### 3.5.1 Taken van de verpleegkundige
Verpleegkundigen beoordelen de zorgbehoefte, stellen verpleegkundige diagnoses, voorkomen ondervoeding en uitdroging, bewaken de vochtbalans en evalueren de verleende zorg [73-74](#page=73, 74). Screening middels de Mini Nutritional Assessment (MNA) is belangrijk. Correcte houding en gebruik van aangepaste hulpmiddelen zijn essentieel bij het ondersteunen van de voeding [74-75](#page=74, 75) [74](#page=74).
#### 3.5.2 Slikstoornissen (dysfagie)
Dysfagie is een verminderd vermogen om voedsel en vocht van mond naar maag te transporteren, veroorzaakt door neurologische (bv. CVA, Parkinson) of niet-neurologische (bv. kaakproblemen, tracheacanule) oorzaken. Gevolgen zijn aspiratiepneumonie, ondervoeding en sociale isolatie. Verpleegkundigen nemen anamnese af, passen voeding aan, en verwijzen door naar specialisten [75](#page=75).
#### 3.5.3 Vochtbalans
De vochtbalans is het verschil tussen inname en uitscheiding. Een negatieve balans leidt tot uitdroging, een positieve tot vochtophouding [75-76](#page=75, 76). Vochtbalans wordt berekend per 24 uur door zowel inname als uitscheiding nauwkeurig te meten [76](#page=76).
### 3.6 Uitscheiding
Uitscheiding is het afvoeren van afvalstoffen via het urinair systeem, maagdarmstelsel, ademhalingsstelsel en de huid. Factoren als voeding, spiertonus, leeftijd, lichamelijke conditie, psychische toestand, sociale factoren, klimaat en medicatie beïnvloeden uitscheiding. Verpleegkundige zorg richt zich op hygiëne, welbevinden, observatie, rapportage en ondersteuning bij toiletgang [77](#page=77).
#### 3.6.1 Mictie (urinelozing)
Mictie is een willekeurig proces, waarbij de blaas een capaciteit heeft van ongeveer 250-300 ml voordat aandrang ontstaat. Observaties omvatten diurese (urineproductie), frequentie, kleur, geur en helderheid van de urine. Afwijkingen zoals polyurie, oligurie, anurie, dysurie en urineretentie kunnen optreden [78-79](#page=78, 79) [78](#page=78).
#### 3.6.2 Urineonderzoek
Betrouwbare urineonderzoeken vereisen goede monsteropvang, tijdige analyse en correcte interpretatie. De 'gewassen midstream'-techniek is de gouden standaard voor monsteropvang. Indicaties voor urineonderzoek zijn het opsporen van urineweginfecties, diabetes en nierschade. Analyses omvatten chemisch onderzoek, microscopie en urinekweek [79](#page=79) [80](#page=80).
#### 3.6.3 Incontinentie
Incontinentie voor urine of ontlasting kan leiden tot lichamelijke (huidirritatie, infecties), psychosociale (angst, isolatie) en financiële gevolgen. Behandelingen worden eerst nagestreefd, gevolgd door incontinentiemateriaal, zoals absorberende of afvoerende materialen [80-81](#page=80, 81). Zorg bij incontinentiemateriaal vereist regelmatige verzorging, gebruik van beschermende crèmes en observatie van de urine [81-82](#page=81, 82) [80](#page=80).
### 3.7 Zwachtelverbanden
Zwachtels worden toegepast voor wondbehandeling, bloedstelping, ondersteuning, fixatie of het uitoefenen van druk. Bij het aanleggen is het doel van het verband cruciaal, waarbij de slag elkaar voor tweederde overlapt en de distale uiteinden vrij blijven. Belangrijke aandachtspunten zijn een gelijkmatige drukverdeling, het voorkomen van knelling en regelmatige controle van de doorbloeding. Er zijn diverse soorten zwachtelverbanden, waaronder cirkel-, spiraal-, spica-, schildpad- en recurrent verbanden, elk met specifieke toepassingen [84-85](#page=84, 85) [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84).
### 3.8 Vaatlijden
#### 3.8.1 Veneuze insufficiëntie
Veneuze insufficiëntie ontstaat door problemen in het veneuze retour, zoals klepinsufficiëntie of obstructie, wat kan leiden tot spataders en oedeem. Gevolgen kunnen zijn: Ulcus Cruris venosum (open been) en diepe veneuze trombose (DVT). Symptomen omvatten krampen, zwelling, zware benen en huidveranderingen. Preventie en behandeling omvatten ambulante compressietherapie met elastische kousen of drukverbanden, die de doorbloeding stimuleren en oedeem verminderen. Contra-indicaties voor compressietherapie zijn arteriële insufficiëntie en allergie voor het materiaal [86](#page=86) [87](#page=87).
#### 3.8.2 Arteriële ulcera
Arteriële ulcera zijn wonden die ontstaan door een verminderde arteriële bloedtoevoer en zuurstofvoorziening. Ze zijn vaak scherp begrensd, necrotisch en pijnlijk, vooral ’s nachts. Behandeling richt zich op het opsporen van de oorzaak, pijnbestrijding en leefstijlaanpassingen. Compressietherapie is hierbij gecontra-indiceerd [89-90](#page=89, 90) [88](#page=88).
#### 3.8.3 Therapeutische elastische kousen (TEK) en anti-trombose kousen (TED)
TEK worden gebruikt als onderhoudsbehandeling na compressietherapie en ter preventie van veneuze stase en stolsels, met name postoperatief. TED-kousen zijn specifiek bedoeld om trombose te voorkomen [91](#page=91).
### 3.9 Slaap
Slaap is een periodieke toestand van rust met verlaagd bewustzijn, essentieel voor lichamelijk en psychisch herstel, geheugenconsolidatie en informatieverwerking. Slaap wordt geregistreerd met een EEG, EMG en EOG, en ingedeeld in REM- en NREM-slaapstadia [93-94](#page=93, 94). Slaaponthouding kan leiden tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, prikkelbaarheid en op lange termijn verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen. Factoren als leeftijd, individuele behoefte, lichamelijke inspanning, omgevingsfactoren, slaapaccommodatie en voeding beïnvloeden de slaap. Preventie van slaapproblemen begint met een slaapanamnese, en slaapmiddelen worden enkel op voorschrift en selectief gebruikt [96-97](#page=96, 97) [93](#page=93) [95](#page=95) [96](#page=96).
### 3.10 Diabetes Mellitus
Diabetes Mellitus is een stoornis in het suiker-, vet- en eiwitmetabolisme, gekenmerkt door abnormale glucosetolerantie door een insulinegebrek of -resistentie. Symptomen zijn o.a. polyurie (veel plassen), polydipsie (veel drinken) en vermoeidheid [97](#page=97).
#### 3.10.1 Diagnose en opvolging
Diagnose en opvolging gebeuren via symptoomanalyse en bloedglucosemetingen. Belangrijke parameters zijn de glycemiewaarde en HbA1c [97-98](#page=97, 98). Verschillende bloedglucosemetingen omvatten Fasting Plasma Glucose (FPG), Glucose Challenge Test (GCT), Oral Glucose Tolerance Test (OGTT) en willekeurige glucosemetingen. HbA1c geeft een beeld van de gemiddelde bloedsuikerspiegel over de voorgaande 6-8 weken. Capillaire bloedglucosemetingen en flash glucose monitoring bieden real-time inzichten [99-100](#page=99, 100) [98](#page=98) [99](#page=99).
#### 3.10.2 Prediabetes
Prediabetes duidt op verhoogde bloedglucosespiegels die nog niet voldoen aan de criteria voor diabetes, wat wijst op een verhoogd risico op diabetes en bijkomende pathologie. Preventie omvat aanpassing van voedingsgewoonten, gewichtsverlies en verhoging van fysieke activiteit [100](#page=100).
#### 3.10.3 Acute verwikkelingen
Acute verwikkelingen zoals hypoglycemie (lage bloedsuiker) en hyperglycemie (hoge bloedsuiker) vereisen snelle herkenning en behandeling [100-101](#page=100, 101). Hypoglycemie wordt behandeld met snelwerkende suikers bij bewustzijn, of glucagon bij bewusteloosheid. Hyperglycemie vereist extra insuline en voldoende vochtinname. Diabetes ketoacidose (DKA) is een ernstige complicatie door absoluut insulinetekort, wat leidt tot verzuring van het bloed .
#### 3.10.4 Laattijdige verwikkelingen
Langdurig hoge bloedsuikerspiegels kunnen leiden tot macro- en micro-angiopathie (aantasting van grote en kleine bloedvaten), infecties en de diabetische voet. Macro-angiopathie kan resulteren in hartinfarcten of CVA's, terwijl micro-angiopathie nierinsufficiëntie of blindheid kan veroorzaken. De diabetische voet ontstaat door een combinatie van slechte doorbloeding, verminderd gevoel, slechte wondheling en infectie .
---
# Hygiëne en persoonlijke verzorging
Dit onderwerp omvat de essentiële aspecten van hygiëne en persoonlijke verzorging, gericht op het behoud van welzijn en het voorkomen van infecties bij zowel volwassenen als zuigelingen [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38).
### 4.1 Handhygiëne
Handhygiëne is van fundamenteel belang en omvat specifieke voorwaarden en procedures [23](#page=23).
#### 4.1.1 Basisvoorwaarden voor handhygiëne
* Draag geen juwelen [23](#page=23).
* Draag nette kledij met korte mouwen [23](#page=23).
* Houd nagels kortgeknipte en zuiver [23](#page=23).
* Bind lang haar samen [23](#page=23).
* Knip baarden en snorren kort [23](#page=23).
* Gebruik werktelefoons en tablets enkel met schone handen [23](#page=23).
* Hanteer een goede hoest-, nies- en snuithygiëne:
* Draai het hoofd weg van anderen tijdens het hoesten of niezen [23](#page=23).
* Hoest of nies in een papieren zakdoek en gooi deze onmiddellijk weg [23](#page=23).
* Was de handen na hoesten, niezen of snuiten met water en zeep [23](#page=23).
* Dek eventuele wondjes af [23](#page=23).
#### 4.1.2 Momenten voor handhygiëne
De noodzaak voor handhygiëne is afhankelijk van de situatie en kan bestaan uit handen wassen met water en zeep, ontsmetten met handalcohol, of het dragen van handschoenen [23](#page=23).
##### 4.1.2.1 In het dagelijkse leven
Handen wassen met water en zeep is vereist:
* Voor elke maaltijd [23](#page=23).
* Voor het bereiden van eten [23](#page=23).
* Na het snuiten van de neus [23](#page=23).
* Na hoesten of niezen waarbij de handen voor de mond zijn gehouden [23](#page=23).
* Na gebruik van het toilet [23](#page=23).
##### 4.1.2.2 Als zorgverlener (WHO-richtlijnen)
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) benoemt vijf cruciale momenten voor handhygiëne:
1. Voor ieder rechtstreeks contact met een zorgontvanger [23](#page=23).
2. Voor het uitvoeren van een zuivere, aseptische of invasieve handeling [23](#page=23).
3. Na blootstelling aan lichaamsvocht of slijmvliezen [23](#page=23).
4. Bij het verlaten van de zorgontvanger [23](#page=23).
5. Na contact met de directe omgeving van de zorgontvanger [23](#page=23).
#### 4.1.3 Handalcohol versus handen wassen
Handalcohol wordt beschouwd als de gouden standaard. Handen wassen met water en zeep is noodzakelijk bij zichtbaar vuile handen of na rechtstreeks contact met lichaamsvloeistoffen [24](#page=24).
#### 4.1.4 Gebruik van niet-steriele handschoenen
Niet-steriele handschoenen worden gedragen bij risico op blootstelling aan lichaamsvochten, slijmvliezen of besmet materiaal [24](#page=24).
##### 4.1.4.1 Aandachtspunten bij handschoenengebruik
* Draag handschoenen alleen wanneer aangegeven [24](#page=24).
* Verwijder handschoenen wanneer er een indicatie is voor handhygiëne [24](#page=24).
* Pas handhygiëne toe onmiddellijk na het verwijderen van handschoenen [24](#page=24).
* Handschoengebruik vervangt handhygiëne niet [24](#page=24).
#### 4.1.5 Werkwijze handen wassen en ontsmetten
De volgorde van de stappen is minder belangrijk dan het effectief uitvoeren ervan [24](#page=24).
### 4.2 Hygiënische zorgen
Hygiënische verzorging is een elementaire behoefte die essentieel is voor lichamelijk welbevinden, psycho-emotioneel functioneren, sociaal functioneren en spiritueel-existentieel functioneren [25](#page=25).
#### 4.2.1 Klinisch redeneren bij hygiënische zorgen
Verpleegkundige indicaties, gebaseerd op de reden van afhankelijkheid van de zorgontvanger, omvatten verpleegproblemen en -diagnosen. Het stimuleren van zelfzorg is cruciaal [25](#page=25).
##### 4.2.1.1 Zorgbehoefte inschatten
De verpleegkundige verzamelt gegevens over de lichamelijke en psychische conditie van de zorgontvanger om de mate van benodigde hulp te bepalen, rekening houdend met:
* Spierkracht, coördinatie en balans [25](#page=25).
* Zelfzorgmogelijkheden [25](#page=25).
* Energiepeil [25](#page=25).
* Algemene conditie [25](#page=25).
* Cognitieve vermogens [25](#page=25).
* Oriëntatie [25](#page=25).
Daarnaast is het belangrijk om te informeren naar de voorkeuren en gewoonten van de zorgontvanger, zoals het gewenste tijdstip van wassen, gebruikte verzorgingsproducten, kennis over persoonlijke verzorging, en motivatie voor zelfzorg [25](#page=25).
##### 4.2.1.2 Taken van de verpleegkundige
De verpleegkundige kan ondersteuning bieden op verschillende niveaus:
* **Logistieke ondersteuning:** Aanreiken van materiaal [25](#page=25).
* **Gedeeltelijke hulp:** Wassen van specifieke lichaamsdelen zoals de rug of benen [25](#page=25).
* **Volledige hulp:** Uitvoeren van de gehele hygiënische zorg [25](#page=25).
* **Duiding en permanente aanwezigheid:** Stimuleren van de zorgontvanger tijdens de zorg [25](#page=25).
##### 4.2.1.3 Coördineren en evalueren van uiterlijke verzorging
De verpleegkundige coördineert en evalueert de zorg, waarbij de volgende zorgverlener geïnformeerd wordt. Evaluatie vindt plaats door bevraging over het bereiken van doelen en observatie van de zorgontvanger [25](#page=25).
#### 4.2.2 Observaties en rapportages bij hygiënische zorgen
**4.2.2.1 Huid**
Een droge huid kan leiden tot roodheid, schilfering, ontvelling, barstvorming en jeuk, en biedt minder bescherming tegen infecties. Oorzaken kunnen medicatie, ziekten of te warme baden zijn [26](#page=26).
* **Observaties:**
* **Kleur:** Afhankelijk van pigment, doorbloeding en huid dikte. Veranderingen kunnen wijzen op aandoeningen [26](#page=26).
* **Bleke huid:** Kan duiden op verminderde doorbloeding of anemie [26](#page=26).
* **Cyanose:** Blauwverkleuring door long- of hartziekten, zichtbaar aan vingertoppen en lippen. Bij getinte mensen wordt het hemoglobinegehalte getest [26](#page=26).
* **Roodheid:** Verhoogde doorbloeding, ontstekingsreactie, allergie of smetten. Lokale, niet wegdrukbare roodheid kan duiden op decubitus [26](#page=26).
* **Geelzucht (icterus):** Door leverziekten of galwegafsluiting door galstenen, veroorzaakt door bilirubineophoping [26](#page=26).
* **Hematomen/blauwe plekken:** Veroorzaakt door bloeduitstorting, komen sneller voor bij gebruik van bloedstollingsremmers [26](#page=26).
* **Huidturgor:** Elasticiteit van de huid. Verminderde turgor door verlies van onderhuids vet, uitdroging of veroudering. Verhoogde turgor door oedeem [27](#page=27).
* **Uitzicht:** Huiduitslag kan variëren van acné, wratten, eczeem tot wonden, decubitus, krabeffecten, skin tears en intertrigo [27](#page=27).
* **Therapie:** Huidreacties kunnen ontstaan door huidbelastende therapieën zoals bestraling [27](#page=27).
* **Rapportage:** Huidconditie (geur, temperatuur, turgor, hygiëne, beschadiging), klachten van de zorgontvanger, kenmerken van huidbeschadigingen, gevoelsveranderingen, mate van zelfzorg, gebruikte methoden en resultaten van huidverzorging, en reacties van de zorgontvanger [27](#page=27).
**4.2.2.2 Nagels**
Nagels hebben een beschermende functie [27](#page=27).
* **Observaties:** Afwijkingen zoals verdikte nagels (onychauxis), horlogeglasnagels (bij trommelstokvingers), ingegroeide nagels, cyanose (door slechte doorbloeding) en bruine verkleuring (door roken) [28](#page=28).
* **Rapportage:** Nagelconditie, klachten, kenmerken van nagelbeschadigingen, mate van zelfzorg, gebruikte methoden en resultaten van nagelverzorging, en reacties van de zorgontvanger [28](#page=28).
**4.2.2.3 Haren**
* **Observaties:** Haaruitval (door veroudering, radiotherapie, chemotherapie), stoornissen in haargroei (hormoonbehandeling), vergrijzing, roos (door extra talgproductie) en hoofdluis [28](#page=28).
* **Zorg aan de haren:** Onderzoek van haar en hoofdhuid (inclusief hals en rond oren), wassen en drogen, borstelen/kammen, scheren van gezichtsbeharing (inclusief mondhoeken), en eventueel inschakelen van een kapper [28](#page=28).
* **Rapportage:** Conditie van haar en hoofdhuid, klachten, mate van zelfzorg, gebruikte methoden en resultaten van haarverzorging, reacties van de zorgontvanger, complicaties, tijdsstip van scheren, en ongewoon bloeden tijdens scheren [29](#page=29).
**4.2.2.4 Ogen**
* **Observaties:** Slaapkorstjes, overmatige secretie, irritatie, infectie, glans of dofheid van de ogen, en pupilreacties (mydriasis/miosis) [29](#page=29).
* **Zorgen aan de ogen:** Reinigen van de buitenste naar de binnenste ooghoek. Extra aandacht is nodig bij bewusteloze, halfzijdig verlamde, hersengeaffecteerde zorgontvangers, of zij die oogdruppels/zalf gebruiken. Reinigen gebeurt van minst naar meest bevuild, dus van buiten naar binnen [29](#page=29).
* **Rapportage:** Conditie van de ogen, klachten, mate van zelfzorg, methoden en resultaten van zorg, en reacties van de zorgontvanger [29](#page=29).
**4.2.2.5 Oren**
* **Observaties:** Vermijd het gebruik van wattenstaafjes om oorsmeer te verwijderen. Bij oorontsteking kan pus uitvloeien [29](#page=29).
* **Aandachtspunten bij hoortoestellen:** Controle op werking, reinigen met droge doek, batterijen vervangen, vermijd haarlakgebruik, bewaren op droge/koele plaats, uitzetten bij niet-gebruik, helpen bij plaatsen en instellen volume [30](#page=30).
* **Rapportage:** Conditie van de oren, klachten, gebruik van hoortoestel, mate van zelfzorg, gebruikte methoden en resultaten van verzorging, en reacties van de zorgontvanger [30](#page=30).
**4.2.2.6 Neus**
De neus vereist geen bijzondere zorg, maar ademhalingsbelemmering door neusamandelen moet worden geobserveerd [30](#page=30).
**4.2.2.7 Mond**
Een gezonde mond is tandplakvrij, met soepele lippen, intacte slijmvliezen, zonder infecties, korstvorming of slechte adem, en zonder ongemak voor de zorgontvanger [30](#page=30).
* **Observaties:** Mondproblemen zoals cariës, erosie, gingivitis (ontstoken tandvlees), halitose (slechte adem), aandoeningen van het mondslijmvlies (aften, traumatische ulceraties, stomatitis, candiasis/spruw), cheilitis angularis, en afwijkingen van de speekselklieren (xerostomie, hyposialie, asialie) [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Rapportage:** Conditie van tandvlees, lippen, mondslijmvliezen en gebit, klachten, kenmerken van mondproblemen, mate van zelfzorg, gebruikte methoden en resultaten van mondverzorging, en reacties van de zorgontvanger [31](#page=31).
**4.2.2.8 Handen**
Observatie op kloven en wratten [31](#page=31).
**4.2.2.9 Voeten**
Voeten zijn kwetsbaar door belasting en afstand tot de centrale circulatie [31](#page=31).
* **Observaties:** Overmatige eeltvorming, kloven, schimmelinfecties, likdoorns, wratten, afgenomen bloedtoevoer, onaangename geur, en smetten [31](#page=31).
* **Rapportage:** Conditie van de voeten, klachten, mate van zelfzorg en behoefte aan hulp, gebruikte methoden en resultaten van voetverzorging, en reacties van de zorgontvanger [31](#page=31).
#### 4.2.3 Basisprincipes bij hygiënische zorgen
* **Asepsie en hygiëne:** Handen wassen/ontsmetten voor en na interventie, zorgen voor orde en netheid, vermijden van contact met lichaamsvochten, werken van minst naar meest bevuild, verversen van water en incontinentiemateriaal indien nodig [32](#page=32).
* **Veiligheid van de zorgontvanger:** Voorkomen van vallen, kwetsuren, en zorgen voor goed drogen van huidplooien. Specifieke aandacht voor diabetespatiënten (enkel pedicure voor nagelverzorging). Deskundigheid en kennis van procedures zijn essentieel [32](#page=32).
* **Beleving van de zorgontvanger:** Respectvolle informatieverstrekking, privacy respecteren (kloppen, afdekken, gordijnen sluiten), niet aandringen, en zorgvuldige rapportage. Empathie is belangrijk [32](#page=32).
* **Zelfzorg en inspraak:** Respecteren en optimaliseren van zelfstandigheid, laten beslissen over planning, moment, en uitvoering (bv. warm/koud water, kledijkeuze) [32](#page=32).
* **Comfort:** Creëren van een interpersoonlijke sfeer, letten op houding, accommodatie verzorgen, en materiaal logisch rangschikken [32](#page=32).
* **Ergonomie:** Aanpassen van bedhoogte, hanteringsbeleid toepassen, en materiaal logisch rangschikken [33](#page=33).
* **Economie:** Zuinig gebruik van materialen en afwegen van alternatieven [33](#page=33).
* **Ecologie:** Verantwoord afwegen van ecologische aspecten met hygiëne, asepsis, veiligheid, economie en kwaliteit van zorg [33](#page=33).
#### 4.2.4 Hygiënische zorgen bij een volwassene
##### 4.2.4.1 Aan- en uitkleden
De zorgontvanger kiest zelf de kledij, die aangepast moet zijn aan activiteiten [33](#page=33).
* **Bij bedlegerige zorgontvangers:** Kledij mag beweging niet belemmeren, moet goed wasbaar en makkelijk te vervangen zijn [33](#page=33).
* **Bij zorgontvangers met bewegingsbeperking:** Kledij moet zoveel mogelijk zelf aan- en uitgetrokken kunnen worden, eventueel met hulpmiddelen. Bij zorgontvangers met verstandelijke beperking wordt geobserveerd op juiste volgorde, zelfstandig aantrekken en properheid [33](#page=33).
* **Procedure bij aan- en uitkleden:**
* **Met halfzijdige verlamming, pijnlijke arm of infuus:** Bij aankleden beginnen bij de aangedane arm; bij uitkleden beginnen bij de niet-aangedane arm [33](#page=33).
* **Neerliggende zorgontvangers:** Procedures voor boven- en onderkledij beschreven, inclusief instructies voor optillen of draaien [33](#page=33).
* **Zittende houding:** Gedetailleerde stappen voor het uit- en aankleden van truien, broeken, schoenen en sokken [34](#page=34).
* **Liggende houding:** Gedetailleerde stappen voor het aankleden van truien, broeken en vesten, en het uitkleden van truien, broeken en vesten [34](#page=34).
* **Hulpmiddelen:** Ritssluitinggrepen, aantrekhulpen voor sokken/kousen, knopenhaken, klittenband, en schoenuittrekkers [35](#page=35).
##### 4.2.4.2 Wassen en baden
* **Het bedbad:** Een stappenplan is beschikbaar in de cursus (p. 160-162) [35](#page=35).
* **Rapportage bij wassen en baden:** Beoordeling van de zelfredzaamheid, veiligheid van bad/douche, type wasbeurt, conditie van de huid en uitgevoerde interventies [35](#page=35).
* **Verzorging van de schaamstreek bij vrouwen:** Wassen van liezen, schaamheuvel, buitenkant schaamlippen, binnenkant schaamlippen (na spreiden), spoelen en afdrogen in dezelfde volgorde, en deppend drogen van de liezen [35](#page=35).
* **Verzorging van de schaamstreek bij mannen:** Wassen van liezen, scrotum, penis, eikel (na voorzichtig terugtrekken van de voorhuid; eikel niet afdrogen), spoelen en afdrogen in dezelfde volgorde [35](#page=35).
* **De stuit wassen:** Zorgontvanger op zij laten liggen, inzepen, wassen en spoelen van billen, bilnaad en stuit van anus naar rug, van knieholte over stuit naar andere knieholte, bilnaad van perineum naar rug, en goed afdrogen [36](#page=36).
* **Gebruik van zeep:** Vermijden van zeep in de schaamstreek en stuit, aangezien het de vetzuurlaag aantast. Gebruik pH-neutrale zeep met water als alternatief [36](#page=36).
* **Het bad:** Niet alle zorgontvangers zijn ermee vertrouwd. Belangrijk is het controleren van de watertemperatuur, vermijden van vasthouden aan hete kranen/buizen, bij de zorgontvanger blijven, en zorgen voor een alarmbel. Bij onwelwording bad laten leeglopen, hoofd boven water houden en ZO toedekken [36](#page=36).
* **Douchen:** Hygiënischer voor incontinente zorgontvangers, gebruik van speciale douchestoel. Eerst koude kraan openen, dan warme [36](#page=36).
* **Wassen aan de lavabo:** Meest gebruikt bij oudere zorgontvangers, kan staand/zittend. Hulp nodig voor rug, stuit en benen [36](#page=36).
* **Wassen met wasdoekjes (verzorgend wassen):** Disposable washandjes, minder uitdrogend voor de huid, minder belastend en voordeliger. Stappenplan in cursus (p. 166-168). Afdrogen is niet altijd nodig, wel huidplooien deppen. Nieuw pakje per wasbeurt gebruiken [36](#page=36) [37](#page=37).
##### 4.2.4.3 Zorgen aan de haren
Haarverzorging omvat onderzoek van haar en hoofdhuid, wassen en drogen, borstelen en kammen, scheren van gezichtsbeharing en eventueel inschakelen van een kapper [37](#page=37).
##### 4.2.4.4 Scheren van een zorgontvanger
Stappenplan zie cursus p. 169-170 [37](#page=37).
##### 4.2.4.5 Zorgen aan de ogen
Worden gewassen tijdens het gezichtswassen. Extra aandacht is nodig voor bewusteloze, halfzijdig verlamde, hersengeaffecteerde zorgontvangers, of zij die oogdruppels/zalf gebruiken [37](#page=37).
##### 4.2.4.6 Zorgen aan de mond
* **Mondinspectie:** Systematische inspectie van mondholte (lippen, tanden, tandvlees, wangzakken, verhemelte, tong, mondbodem) met steriele handschoenen, tongspatel/deppers en lichtbron [37](#page=37).
* **Overzicht richtlijnen voor mondhygiëne:** Zie cursus p. 172 [37](#page=37).
* **Stappenplan poetsen gebit:** Zie cursus p. 173-176 [37](#page=37).
#### 4.2.5 Hygiënische zorgen bij een zuigeling
##### 4.2.5.1 Het verschonen
Regelmatig verschonen (bij elke voeding of om de 3-4 uur), voorzichtig na de voeding om overgeven te voorkomen. De huid is broos en kan geïrriteerd raken door urine en faeces; billen wassen met lauw water en zeep, plooitjes controleren en goed drogen na afspoelen. Stappenplan zie cursus p. 177-178 [37](#page=37) [38](#page=38).
##### 4.2.5.2 Het bad van een zuigeling (babybad)
Bevordert contact tussen ouder en baby. Kan op elk moment van de dag, avondbad werkt kalmerend. De kamer moet goed verwarmd zijn en het water op lichaamstemperatuur. De baby moet correct worden opgepakt en mag nooit alleen gelaten worden [38](#page=38).
* **Indicaties:** Zie cursus [38](#page=38).
* **Stappenplan:** Zie cursus p. 180-182 [38](#page=38).
* **Volgorde van wassen:** Ogen (bevochtigd gaasje), gezicht (water, direct afdrogen), achter oor, hals, achter ander oor, hand, arm, okselholte, borststreek, andere hand, arm, okselholte. Kind op zij draaien voor nek en rug, dan andere zijde. Onderbuik, verste voetje en beentje, dichtste voet en been, liesplooien (van voor naar achter). Intiem toilet, stuit, aars en bilnaad. Bij jongens de voorhuid niet terugtrekken. Bij meisjes schaamlippen spreiden, tussen grote en kleine schaamlippen kan stoelgang verzamelen [38](#page=38).
* **Aandachtspunten:** Opvangen van angst bij ouders, rekening houden met badrituelen van allochtone ouders. Bij droge huid kind niet dagelijks wassen. Slijm of etter in ogen behandelen met massage van traankanaaltje met gewassen handen. Nageltjes knippen vanaf 4-6 weken. Neus reinigen met wattenstokje. Navelstompje goed droogdeppen. Oorschelpen schoonmaken met wattenstaafje, goed achter de oren wassen. Alternatieven voor klassiek badje: bademmer, verzorgingskussen of meedouchen met ouder [38](#page=38).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Procedure | Een korte richtlijn voor het uitvoeren van een zorg, gemotiveerd vanuit basisprincipes en met de mogelijkheid tot aanpassing op de zorgontvanger en de situatie. |
| Hygiëne & asepsis | Het voorkomen van besmetting door middel van hygiënische maatregelen en het creëren van een steriele omgeving om kruisinfecties te vermijden. |
| Beleving van de zorgontvanger | De gevoelens en emoties van de zorgontvanger die optreden bij elk contact, zowel positief als negatief, zoals angst, ongenoegen over privacyverlies of onrust omtrent de diagnose. |
| Comfort | Een aspect van de beleving van de zorgontvanger, beïnvloed door factoren zoals houding, temperatuur, lawaai, interpersoonlijke sfeer en de kwaliteit van de zorgverlening. |
| Ergonomie | De aanpassing van het werk aan de menselijke eigenschappen voor een vlotte coördinatie, veiligheid en comfort van de uitvoerder, waarbij de veiligheid van de zorgverlener centraal staat. |
| Economie | Het verantwoord omgaan met middelen in de gezondheidszorg, waarbij rekening wordt gehouden met materiaalkosten, personeelskosten en lange termijn effecten. |
| Ecologie | Het werken op een ecologisch verantwoorde manier, waarbij zuinig wordt omgesprongen met materialen en afvalcircuits correct gevolgd worden. |
| Klinisch redeneren | Een systematisch en cyclisch denkproces dat verpleegkundigen gebruiken om adequaat en efficiënt te handelen bij individuele zorgontvangers, waarbij het eigen handelen in vraag wordt gesteld. |
| Verpleegkundige diagnose | Een klinische uitspraak die feitelijke of dreigende gezondheidsproblemen en/of levensprocessen beschrijft, waarop verpleegkundigen interventies baseren en waarvoor zij verantwoordelijk zijn voor de resultaten. |
| Anamnese | Het verzamelen van gegevens met het oog op de vaststelling van de behoeften en sterktes van de zorgontvanger, wat een belangrijk middel is en de eerste fase van het verpleegkundig proces vormt. |
| Functionele gezondheidspatronen van Gordon | Een ordeningsprincipe voor het verzamelen en vastleggen van gegevens, dat aandachtspunten biedt voor het beoordelen van gezond gedrag en welzijn van een individu. |
| Decubitus | Degeneratieve verandering van weefsel veroorzaakt door zuurstoftekort als gevolg van weefselvorming door druk en schuifkracht, ook wel drukletsel genoemd. |
| Vitale parameters | Metingen die informatie geven over de vitale functies van een patiënt, zoals pols, bloeddruk, ademhaling, lichaamstemperatuur en pijn. |
| Diabetes Mellitus | Een chronische stofwisselingsstoornis die wordt gekenmerkt door een abnormale glucosetolerantie, veroorzaakt door een absoluut of relatief insulinetekort of insulineresistentie. |
| Hypoglycemie | Een toestand waarbij er te weinig glucose in het bloed aanwezig is, wat kan leiden tot symptomen zoals honger, zweten, hartkloppingen en in ernstige gevallen een coma. |
| Hyperglycemie | Een toestand waarbij er teveel glucose in het bloed aanwezig is, wat kan leiden tot symptomen zoals polyurie, polydipsie, droge mond en vermoeidheid. |
| Veneuze insufficiëntie | Een probleem in de veneuze retour waarbij zuurstofarm bloed niet efficiënt wordt afgevoerd, wat kan leiden tot spataders, oedeem en open been (Ulcus Cruris venosum). |
| Ambulante compressietherapie (ACT) | De toepassing van druk op de benen tijdens het bewegen om oedeem te verminderen, de doorbloeding te stimuleren en de veneuze retour te verbeteren. |
| Slaap | Een normaal periodiek optredende toestand van rust van het organisme, gekenmerkt door een verlaging van het bewustzijn, herstel van lichaam en geest, en de verwerking van informatie. |
| Fixatie | Het aanwenden van mechanische hulpmiddelen die de bewegingsvrijheid van een persoon beperken, toegepast met de intentie om de zorgontvanger te beschermen. |
| Dysfagie | Een verminderd vermogen om vloeistoffen en/of vast voedsel van de mond naar de maag over te brengen, wat kan leiden tot slikproblemen. |
| Vochtbalans | Het verschil tussen de vochtinname en de vochtafscheiding, waarbij een normale balans inhoudt dat inname gelijk is aan afgifte. |
| Mictie | Het proces van urineren of urinelozing, een willekeurig proces waarbij de blaas wordt geleegd. |
| Incontinentie | Het niet in staat zijn om urine of ontlasting op te houden, wat zowel lichamelijke als psychosociale gevolgen kan hebben. |
| Zwachtelverband | Een verband dat wordt aangelegd om verschillende redenen, zoals wondbehandeling, bloedstelping, ondersteuning van een lichaamsdeel of druk uitoefenen. |