Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Pneumo HC Respiratoire infecties 3 2025.pdf
Summary
# Acute exacerbatie van COPD (AECOPD)
Dit onderwerp behandelt de diagnose, etiologie, behandeling en de indicatie voor antibiotica bij acute exacerbaties van COPD, met specifieke aandacht voor de criteria van Anthonissen en de GOLD-classificatie.
### 1.1 Definitie en presentatie
Een acute exacerbatie van COPD (AECOPD) wordt gekenmerkt door een toename van sputumproductie, hoesten en dyspneu. Een AECOPD met surinfectie presenteert zich met purulent sputum [3](#page=3).
### 1.2 Diagnostiek
De diagnostiek van AECOPD omvat:
* **Anamnese**: Belangrijke symptomen zijn toegenomen expectoratie, purulent sputum, hoest, dyspneu, verminderde inspanningstolerantie en zelden koorts of rillingen [3](#page=3).
* **Klinisch onderzoek**: Kenmerken zijn een verlengd expirium, grove rhonchi en/of wheezing [3](#page=3).
* **RX thorax**: Meestal zijn de afwijkingen zeer discreet en zelden typisch [3](#page=3).
### 1.3 Etiologie
De belangrijkste oorzaken van AECOPD zijn:
* **Bacteriële infecties**: Veelvoorkomende verwekkers zijn *S. pneumoniae*, *H. influenzae* en *M. catarrhalis* [4](#page=4).
* **Virale infecties**: Voorbeelden zijn het influenza- en para-influenzavirus, rhinovirus, RSV en coronavirussen [4](#page=4).
* **Niet-infectieuze stimuli**: Toegenomen luchtverontreiniging, andere fysische en chemische prikkels, en nicotine-abusus kunnen een exacerbatie uitlokken [4](#page=4).
> **Tip:** Het "infernale trio" van oorzaken voor AECOPD zijn bacteriële infecties, virale infecties en niet-infectieuze prikkels [4](#page=4).
### 1.4 Behandeling
De behandeling van AECOPD omvat:
* **Adequate bronchodilatatie** [4](#page=4).
* **Orale steroïden**: Zoals methylprednisolone [4](#page=4).
* **Antibiotica**: De indicatie hiervoor is afhankelijk van de ernst van de COPD-exacerbatie (Anthonissen criteria) en de ernst van de COPD (GOLD classificatie) [4](#page=4).
* **Ademhalingskinesitherapie** [4](#page=4).
* **Zuurstoftherapie**: Geïndiceerd bij tekenen van respiratoire insufficiëntie, met een lage dosis (maximaal 1,5-2 liter per minuut) [4](#page=4).
### 1.5 Indicatie voor antibiotica bij AECOPD
De indicatie voor antibiotica wordt bepaald door de Anthonissen criteria en de GOLD-classificatie [5](#page=5).
#### 1.5.1 Anthonissen criteria
De drie criteria van Anthonissen zijn:
1. Toegenomen dyspneu.
2. Toegenomen sputumvolume.
3. Toegenomen sputumpurulentie [5](#page=5).
Purulent sputum is het belangrijkste criterium voor het starten van antibiotica [5](#page=5).
Tabel: Indicatie voor antibiotica op basis van Anthonissen criteria en GOLD classificatie [5](#page=5).
| GOLD klasse | Anthonissen Type 1 (3/3 criteria) | Anthonissen Type 2 (2/3 criteria, incl. purulentie) | Anthonissen Type 3 (1/3 criteria) | Acuut respiratoir falen |
| :-------------------------- | :-------------------------------- | :------------------------------------------------ | :-------------------------------- | :---------------------- |
| **GOLD I** (FEV1 ≥ 80%) | Geen AB (?) | AB | AB | AB |
| **GOLD II** (80% < FEV1 ≤ 50%) | AB | AB | AB | AB |
| **GOLD III-IV** (FEV1 < 50%) | AB | AB | AB | AB |
*Opmerking: De "?" bij GOLD I, Type 1 suggereert een mogelijke terughoudendheid met antibiotica afhankelijk van klinische beoordeling.*
#### 1.5.2 Richtlijnen BAPCOC
De BAPCOC richtlijnen geven advies over de indicatie en keuze van antibiotica [6](#page=6).
#### 1.5.3 Conclusie antibioticagebruik
De noodzaak voor antibiotica bij AECOPD hangt af van de ernst van de exacerbatie (Anthonissen criteria: dyspneu, sputum volume, sputum purulentie) en de ernst van de COPD (GOLD stadium III-IV, FEV1 < 50%). Bij patiënten die mechanisch geventileerd worden is antibiotica-toediening geïndiceerd. Ook bij frequente exacerbaties (> 4 per jaar) en voorafgaande hospitalisaties wordt antibiotica-gebruik overwogen [6](#page=6).
### 1.6 Chronisch gebruik van antibiotica bij recidiverende exacerbaties
Chronisch gebruik van macroliden (zoals azithromycine) aan immunomodulerende dosis wordt overwogen bij een geselecteerde populatie met ernstig COPD (GOLD II-IV) en frequente exacerbaties. Hoewel dit een reductie in het aantal exacerbaties kan bewerkstelligen, heeft het geen effect op de longfunctie of overleving. Bij bronchiëctasieën kan het aantal exacerbaties verminderen, met name bij patiënten gekoloniseerd met *P. aeruginosa* [7](#page=7).
> **CAVE:** Bij chronisch gebruik van macroliden dient men rekening te houden met mogelijke bijwerkingen zoals gehoorverlies, risico op aritmie (torsades de pointes) en diarree. Tevens is er een toenemende macrolide-resistentie [7](#page=7).
Voordat gestart wordt met chronisch gebruik van macroliden, is het belangrijk om:
* QTc-verlenging (> 450 milliseconden) uit te sluiten [7](#page=7).
* De aanwezigheid van niet-tuberculeuze mycobacteriën (NTM) uit te sluiten [7](#page=7).
* Eventueel het gehoor te screenen [7](#page=7).
---
# Opportunistische infecties van de longen
Dit deel van het document focust op longinfecties die specifiek voorkomen bij immuungecompromitteerde patiënten, met nadruk op pulmonale mycosen zoals *Pneumocystis jirovecii* pneumonie en pulmonale aspergillose, evenals infecties met niet-tuberculuze mycobacteriën (NTM) [8](#page=8).
### 2.1 Pneumonie bij immuungecompromitteerden
Pneumonie bij immuungecompromitteerde patiënten wordt gekenmerkt door infecties bij personen met primaire of secundaire, inclusief iatrogene, immuundeficiënties. Naast klassieke verwekkers kunnen ook opportunistische pathogenen optreden, die zelden of niet ziekteverwekkend zijn bij immuuncompetente personen. Vaak gaat het om courante (ubiquitaire) micro-organismen, maar ook om ongewone bacteriën, virussen en schimmels. De diagnose is vaak moeilijk en vereist gespecialiseerde onderzoeken zoals HRCT van de thorax en bronchoscopie met bronchoalveolaire lavage (BAL) [9](#page=9).
### 2.2 Pulmonale mycosen
#### 2.2.1 *Pneumocystis jirovecii* pneumonie
*Pneumocystis jirovecii* (voorheen *Pneumocystis carinii*) is een eencellige gist-achtige schimmel. De infectie treft met name patiënten onder immuunsuppressie, zoals diegenen die langdurig systemische corticosteroïden of anti-rejectiemedicatie na transplantatie ontvangen, en HIV-patiënten met een CD4+ T-celaantal lager dan 200 cellen/µL (AIDS). Bij deze laatste groep is profylaxe met cotrimoxazol geïndiceerd [10](#page=10).
De diagnose wordt gesteld op basis van radiologische bevindingen en microscopisch onderzoek. Op een RX-thorax kunnen diffuse bilaterale alveolaire en interstitiële infiltraten zichtbaar zijn, soms met een pneumothorax. Een (HR)CT-scan van de thorax kan matglasinfiltraten en een 'crazy paving' patroon tonen. Bronchoscopie met BAL kan microscopie en/of PCR-onderzoek mogelijk maken, hoewel *P. jirovecii* een ubiquitair organisme is. De behandeling bestaat uit hoge doses trimethoprim-sulfamethoxazol (cotrimoxazol) [10](#page=10).
#### 2.2.2 Pulmonale aspergillose
Pulmonale aspergillose wordt veroorzaakt door *Aspergillus* species, voornamelijk *A. fumigatus*. Dit zijn filamenteuze schimmels die ubiquitair voorkomen en waarvan sporen (diameter 5 µm) worden geïnhaleerd [11](#page=11).
Het ziektebeeld varieert van asymptomatische kolonisatie (bij ongeveer 15% van de patiënten met chronisch longlijden) tot invasieve infectie bij immuungecompromitteerden met onderliggend structureel longlijden. Ook overgevoeligheidsreacties, zoals fungaal gesensibiliseerd astma en allergische bronchopulmonale aspergillose, behoren tot het spectrum [11](#page=11).
> **Tip:** De diagnose van invasieve pulmonale aspergillose combineert klinische (gastheer-) en radiologische factoren [13](#page=13).
Microbiologisch onderzoek op sputum en/of BAL-vocht omvat direct onderzoek, fungale kweek en detectie van Aspergillus antigen (galactomannan), hetzij op BAL of bij diep neutropene patiënten op serum. De behandeling is afhankelijk van de ernst van de infectie en de onderliggende immuunstatus, en kan bestaan uit triazolen of lipidengebaseerde amfotericine B [13](#page=13).
### 2.3 Infecties met niet-tuberculuze mycobacteriën (NTM)
Niet-tuberculuze mycobacteriën (NTM) zijn ubiquitair aanwezig in de bodem en water, en zijn geen obligaat pathogene organismen. Ze kunnen worden aangetroffen in drinkwaterdistributiesystemen (vaak door biofilmvorming), natuurlijke waterbronnen, hot tubs, spa's, potgrond en aquaria [14](#page=14).
#### 2.3.1 Verschillen tussen NTM en *Mycobacterium tuberculosis*
NTM verschillen significant van *Mycobacterium tuberculosis* op diverse vlakken. NTM zijn geen obligate pathogenen en leven normaal vrij in de omgeving, bij een breed temperatuurbereik (20-65°C), terwijl *M. tuberculosis* een obligate pathogeen is die een gastheer vereist (37°C). NTM hebben een lage virulentie en zijn doorgaans niet pathogeen in afwezigheid van predisponerende factoren, in tegenstelling tot *M. tuberculosis* dat pathogeen is. Mens-op-mens transmissie van NTM is extreem zeldzaam, hoewel er wel bewijs is voor transmissie binnen de cystic fibrosis gemeenschap, terwijl mens-op-mens transmissie van *M. tuberculosis* wel voorkomt. NTM vormen een grote, heterogene groep van species, terwijl het *M. tuberculosis* complex bestaat uit een kleine groep nauw verwante subspecies. NTM zijn amper gevoelig voor antibiotische therapie, terwijl *M. tuberculosis* zeer gevoelig is voor tuberculostatica [15](#page=15).
> **Tip:** De diagnostische criteria voor NTM-longziekte, opgesteld door ATS/IDSA in 2007, vereisen doorgaans minimaal twee positieve sputumkweken of één positieve BAL-kweek, of suggestieve histologie met een positieve kweek. De mediane tijd van symptoombegin tot diagnose bedraagt twee jaar [17](#page=17).
#### 2.3.2 Risicofactoren voor NTM longziekte
Risicofactoren voor NTM longziekte kunnen worden onderverdeeld in bronchopulmonale factoren, iatrogene factoren en associaties met multisysteemziekten of genetische predispositie [16](#page=16).
* **Bronchopulmonale factoren:** Cystic fibrosis (mucoviscidose), bronchiëctasieën, COPD, post-tuberculose longlijden, interstitieel longlijden en silicose [16](#page=16).
* **Iatrogene factoren:** Immuunsuppressie door inhalatiecorticosteroïden, DMARDs, anti-TNF-α therapie, orgaantransplantatie en hematologische maligniteiten [16](#page=16).
* **Multisysteemlijden en genetische predispositie:** Associatie met deze factoren kan ook een rol spelen [16](#page=16).
#### 2.3.3 Klinische presentatie en radiologie van NTM longziekte
De klinische presentatie en radiologie van NTM longziekte kunnen variëren. Een variant wordt wel het "Lady Windermere syndroom" genoemd, vooral bij postmenopauzale vrouwen, en kenmerkt zich door een trage progressie, vaak met bronchiectasieën en noduli, en het "tree-in-bud" patroon op radiologie, waarbij de middelste lob en lingula het meest aangedaan zijn. Een andere presentatie is een fibro-cavitaire ziekte, die meer lijkt op tuberculose maar langzamer verloopt, met name bij mannen van middelbare leeftijd die al COPD, silicose of fibrose hebben. Klassieke symptomen zijn langdurige hoest, vermoeidheid en gewichtsverlies [17](#page=17).
#### 2.3.4 Laboratoriumdiagnostiek en behandeling van NTM longziekte
Voor de laboratoriumdiagnostiek van NTM dienen zuurvaste kleuring en mycobacteriële kweek op respiratoire monsters expliciet gevraagd te worden. Indien positief, dient eerst een snelle PCR voor *M. tuberculosis* te worden uitgevoerd. Bij een negatieve PCR wordt gewacht op identificatie van de NTM in een referentielaboratorium. In de pneumologische praktijk is het cruciaal om een NTM-infectie op sputumstaal uit te sluiten alvorens macroliden in immunomodulerende dosissen te starten [18](#page=18).
De behandeling van NTM longziekte dient enkel volgens strikte criteria te gebeuren. Er wordt meestal een combinatietherapie toegepast, die doorgaans azithromycine omvat, waarbij monotherapie met macroliden vermeden moet worden. De behandeling is toxisch en langdurig, veel langer dan bij *M. tuberculosis*. Daarom is verwijzing naar een specialist essentieel [18](#page=18).
---
# Preventie van respiratoire infecties door vaccinatie
Vaccinatie speelt een cruciale rol in de preventie van diverse respiratoire infecties, met specifieke vaccins die gericht zijn op influenza, SARS-CoV-2, pneumokokken, pertussis en RSV [20](#page=20).
### 3.1 Influenza vaccinatie
Influenza vaccinatie maakt gebruik van geïnactiveerde vaccins die jaarlijks worden aangepast op basis van voorschriften van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Tot het seizoen 2024-2025 zijn de vaccins tetravalent (2 influenza A en 2 influenza B stammen), waarna vanaf 2025-2026 een terugkeer naar trivalente vaccins wordt verwacht, aangezien de B/Yamagata stam als "verdwijnen" wordt beschouwd [21](#page=21).
#### 3.1.1 Dosis en types van influenzavaccins
Er zijn verschillende typen vaccins beschikbaar wat betreft dosering en toevoegingen:
* **Standaardgedoseerd:** Bevat 3 x 15 microgram HA-eiwit per dosis (bv. Influvac®, Vaxigrip®, Alpharix®) [21](#page=21).
* **Versterkte vaccins:**
* **Met adjuvans (Fluad®):** Bevat 3 x 15 microgram HA-eiwit plus MF59. Dit type wordt terugbetaald voor 65-plussers [21](#page=21).
* **Hooggedoseerd (Efluelda®):** Bevat 3 x 60 microgram HA-eiwit per dosis. Dit type wordt terugbetaald voor 65-plussers die in residentiële zorg verblijven, of voor 75-plussers die niet in een zorginstelling verblijven [21](#page=21).
#### 3.1.2 Aanbevelingen influenza vaccinatie
De vaccinatie dient jaarlijks te gebeuren vóór de epidemische periode, idealiter tussen oktober en november. Prioriteit en terugbetaling zijn voorzien voor risicogroepen. De Hoge Gezondheidsraad beveelt vaccinatie aan voor alle personen ouder dan 65 jaar vanaf midden oktober. Voor personen tussen 18 en 65 jaar wordt vaccinatie op individuele basis overwogen, met name voor personen tussen 50 en 65 jaar die roken, excessief alcohol gebruiken en/of obesitas hebben [21](#page=21).
### 3.2 SARS-CoV-2 vaccinatie
Voor het seizoen 2025-2026 wordt het mRNA-vaccin Comirnaty® (Pfizer) aanbevolen met een dosering van 30 microgram voor volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar. Dit vaccin is gebaseerd op de LP.8.1 variant, een subvariant van Omicron. De timing voor een booster na een doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie varieert; de Hoge Gezondheidsraad adviseert vaccinatie zodra men genezen is, terwijl de CDC een wachttijd van 3 tot 6 maanden na infectie aanbeveelt [22](#page=22).
#### 3.2.1 Aanbevelingen COVID-vaccinatie
De aanbevelingen voor COVID-vaccinatie richten zich voornamelijk op risicogroepen, die sterk overlappen met de groepen die ook voor griepvaccinatie in aanmerking komen. Vaccinatie kan afzonderlijk of gelijktijdig met de griepvaccinatie worden toegediend. Risicofactoren voor een ernstige COVID-19-infectie omvatten (voormalig) roken, fysieke inactiviteit en excessief alcoholgebruik [23](#page=23).
### 3.3 Pneumokokken vaccinatie
Er zijn twee hoofdtypen pneumokokkenvaccins beschikbaar voor volwassenen: polysaccharidenvaccins en conjugaatvaccins [24](#page=24).
* **Polysaccharidenvaccin (PPV23):** Bevat 23 serotypes. Dit vaccin induceert een T-cel-onafhankelijke immuunrespons, waarbij het de B-cellen stimuleert om antilichamen te produceren [24](#page=24).
* **Conjugaatvaccin (PCV):** Er zijn verschillende varianten, zoals PCV13 (13-valent), PCV15 (15-valent) en PCV20 (20-valent). Deze vaccins bevatten polysaccharide-antigenen die covalent verbonden zijn met een dragereiwit. Ze induceren een T-cel-afhankelijke immuunrespons, waarbij T-cellen B-cellen helpen om antilichamen te produceren en een immuungeheugen te genereren [24](#page=24).
#### 3.3.1 Huidige pneumokokken vaccins en aanbevelingen
In 2025 zijn de PCV20 (Prevenar® 20) en PCV21 (Capvaxive®) vaccins beschikbaar voor volwassenen [25](#page=25).
* **Basis vaccinatieschema voor kinderen:** PCV13 wordt toegediend op 8 en 16 weken, en op 12 maanden [25](#page=25).
* **Vaccinatieschema voor volwassen risicogroepen (volgens Hoge Gezondheidsraad 2022):**
* **Voorkeur:** Eénmalige toediening van PCV20, gevolgd door een eventuele PPV23-vaccinatie na 5 jaar [25](#page=25).
* **Alternatief:** PCV15 gevolgd door PPV23 na meer dan 8 weken, te herhalen om de 5 jaar [25](#page=25).
* **Risicogroepen omvatten:**
* Personen met een verhoogd risico op pneumokokkeninfecties: immunodepressie, anatomische of functionele asplenie, sikkelcelanemie of hemoglobinopathie, lekkage van cerebrospinaal vocht, of een cochleair implantaat [25](#page=25).
* Personen met comorbiditeit: chronisch hart-, long-, lever- of nierlijden, diabetes mellitus, neurologische/neuromusculaire aandoeningen, alcoholici, en rokers [25](#page=25).
* Gezonde personen van 65 jaar of ouder [25](#page=25).
### 3.4 Pertussis vaccinatie
Pertussis, ook bekend als kinkhoest, wordt veroorzaakt door de Gram-negatieve bacterie *Bordetella pertussis*. De virulentiefactoren van deze bacterie beschadigen gastheerweefsel, onder meer door het verminderen van de ciliaire activiteit (ciliostase). De bacterie bevat ook LPS met een ongebruikelijke structuur. Hoewel het typische klinische beeld zich voordoet bij jonge kinderen, met belangrijke morbiditeit en mortaliteit bij zuigelingen, treft de infectie ook volwassenen die een aanslepende hoest van meer dan 21 dagen kunnen ervaren. De diagnose kan gesteld worden via PCR. De aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad voor pertussisvaccinatie worden gedekt door de algemene kindervaccinatieschema's, en er zijn specifieke aanbevelingen voor zwangere vrouwen en contactpersonen van zuigelingen [26](#page=26).
### 3.5 RSV vaccinatie
Respiratoir syncytiaal virus (RSV) is een enkelstrengig RNA-virus van de familie Pneumoviridae. Twee oppervlakteglycoproteïnen spelen een rol in de eerste stadia van de infectie [27](#page=27):
* **Fusieproteïne (F):** Essentieel voor de fusie tussen de virale envelop en de epitheelcellen van de luchtwegen, en is zeer goed geconserveerd tussen RSV-A en RSV-B. Het F-proteïne zorgt ook voor de fusie van geïnfecteerde cellen, wat leidt tot de vorming van grote meerkernige cellen, syncytia [27](#page=27).
* **Aanhechtingsglycoproteïne (G):** Hecht aan de trilhaarcellen van de luchtwegen en vertoont variatie tussen RSV-A en RSV-B, wat de antigene verschillen verklaart [27](#page=27).
Er zijn twee subgroepen van RSV: A en B. De natuurlijke immuniteit na een RSV-infectie is onvolledig en van korte duur, waardoor herinfecties gedurende het hele leven voorkomen. RSV is dus een ziekte die alle leeftijden treft [27](#page=27).
#### 3.5.1 Ziektebelasting van RSV
Oudere volwassenen lopen een verhoogd risico op een ernstige RSV-infectie, wat nog toeneemt bij aanwezige comorbiditeiten. Het risico neemt toe met de leeftijd, met name voor de populatie ouder dan 60 jaar. Comorbiditeiten die het risico verhogen zijn onder andere astma, COPD, chronisch hartfalen, coronair lijden, diabetes en chronische nierziekte. Veel oudere volwassenen die gehospitaliseerd worden voor RSV hebben COPD of astma, en de infectie kan leiden tot COPD- of astma-exacerbaties. Een verzwakte immuunstatus, door onderliggend lijden of immuunsuppressieve medicatie, verhoogt ook het risico op ernstige RSV-ziekte. In Europa worden er meer surveillancegegevens verzameld om de impact van vaccinatie te kunnen evalueren. De geschatte incidentie van RSV-gerelateerde acute respiratoire infecties (ARI) bij oudere volwassenen is 1.62%, wat neerkomt op meer dan 3 miljoen gevallen, met naar schatting 274,000 hospitalisaties en ongeveer 20,000 overlijdens [28](#page=28).
#### 3.5.2 RSV-vaccins en aanbevelingen
Sinds 2023 zijn er RSV-vaccins beschikbaar [29](#page=29).
* **Arexvy®:** Een geadjuveerd (AS01) RSVpreF-vaccin dat actieve immunisatie biedt aan volwassenen ouder dan 60 jaar en risicopatiënten tussen 50 en 59 jaar [29](#page=29).
* **Abrysvo®:** Bevat 2 recombinante RSVpreF-antigenen (RSV A en RSV B) en wordt gebruikt voor actieve immunisatie van volwassenen ouder dan 18 jaar. Het biedt ook passieve bescherming aan zuigelingen tot 6 maanden oud door vaccinatie van de moeder tijdens de zwangerschap (tussen week 24 en 36) [29](#page=29).
De Hoge Gezondheidsraad 2024 geeft de volgende aanbevelingen:
* **Voor oudere volwassenen:** Vaccinatie met Arexvy of Abrysvo [29](#page=29).
* **Voor zwangere vrouwen:** Vaccinatie met Abrysvo voor passieve bescherming van het ongeboren kind [29](#page=29).
Beide vaccins worden intramusculair toegediend. Arexvy® bestaat uit 120 microgram RSV-A preF-eiwit met AS01-adjuvans, en Abrysvo® bevat PreF-eiwit (60 microgram RSV-A, 60 microgram RSV-B). De beschermingsduur is minimaal 3 volledige seizoenen voor Arexvy® en minimaal 2 volledige seizoenen voor Abrysvo®. Co-administratie met het griepvaccin is mogelijk voor beide vaccins. De prijzen zijn EUR 206.30 voor Arexvy® en EUR 185.10 voor Abrysvo®. Het optimale tijdstip voor hervaccinatie is nog in onderzoek [29](#page=29).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Acute exacerbatie van COPD (AECOPD) | Een acute verergering van de symptomen van chronisch obstructieve longziekte (COPD) die leidt tot een verandering van de gebruikelijke dagelijkse medicatie. Dit wordt gekenmerkt door een toename van dyspneu, hoest en/of sputumproductie, met of zonder purulent sputum. |
| Community-acquired pneumonie (CAP) | Een longontsteking die wordt opgelopen buiten het ziekenhuis, in de gemeenschap. Dit betreft infecties van het longparenchym die ontstaan bij patiënten die geen recente ziekenhuisopname hebben gehad. |
| Hospital-acquired pneumonie (HAP) | Een longontsteking die wordt opgelopen in het ziekenhuis, meer dan 48 uur na opname. Deze infecties zijn vaak veroorzaakt door andere pathogenen dan CAP en kunnen resistenter zijn tegen antibiotica. |
| Opportunistische infecties | Infecties veroorzaakt door micro-organismen die normaal gesproken geen ziekte veroorzaken bij mensen met een intact immuunsysteem, maar wel ziekte kunnen veroorzaken bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Pneumocystis jirovecii pneumonie (PJP) | Een longontsteking veroorzaakt door de gist-achtige schimmel *Pneumocystis jirovecii*. Dit komt voornamelijk voor bij immuungecompromitteerde patiënten, met name bij HIV-patiënten met een lage CD4-telling of patiënten die immunosuppressiva gebruiken. |
| Pulmonale aspergillose | Een infectie van de longen veroorzaakt door schimmels van het geslacht *Aspergillus*. Dit kan variëren van asymptomatische kolonisatie tot invasieve infecties bij ernstig immuungecompromitteerde patiënten of patiënten met onderliggend longlijden. |
| Niet-tuberculuze mycobacteriën (NTM) | Een groep van bacteriën die verwant zijn aan *Mycobacterium tuberculosis* maar niet de ziekte tuberculose veroorzaken. Ze zijn wijdverbreid in de omgeving en kunnen longziekten veroorzaken bij daarvoor gevoelige personen. |
| Bronchiëctasieën | Een chronische aandoening waarbij de luchtwegen (bronchiën) permanent verwijderd en beschadigd zijn, wat leidt tot een ophoping van slijm en een verhoogd risico op infecties. |
| Macroliden | Een klasse van antibiotica die worden gebruikt voor de behandeling van diverse bacteriële infecties. Ze werken door de eiwitsynthese in bacteriën te remmen. Voorbeelden zijn azitromycine en erytromycine. |
| Immunomodulerende dosis | Een dosis van een medicijn, in dit geval een macrolide antibioticum, die wordt toegediend niet primair voor de antimicrobiële werking, maar om de immuunrespons te beïnvloeden, bijvoorbeeld om ontstekingen te verminderen. |
| Fluorescentie-in-situ-hybridisatie (FISH) | Een laboratoriumtechniek die wordt gebruikt om specifieke DNA- of RNA-sequenties binnen cellen of weefsels te identificeren en te visualiseren. Dit kan helpen bij de diagnose van infecties door specifieke pathogenen te detecteren. |
| Pneumokokkenvaccinatie | Vaccinatie tegen infecties veroorzaakt door *Streptococcus pneumoniae*, een bacterie die ernstige infecties zoals pneumonie, meningitis en sepsis kan veroorzaken. Er zijn verschillende typen vaccins beschikbaar, zoals polysacchariden- en conjugaatvaccins. |
| Pertussisvaccinatie | Vaccinatie tegen kinkhoest, een zeer besmettelijke bacteriële luchtweginfectie veroorzaakt door *Bordetella pertussis*. Vaccinatie is cruciaal om de verspreiding te beperken en ernstige ziekte, met name bij zuigelingen, te voorkomen. |
| Respiratoir syncytieel virus (RSV) | Een veelvoorkomend ademhalingsvirus dat milde, griepachtige symptomen kan veroorzaken, maar ook ernstige luchtweginfecties zoals bronchiolitis en pneumonie, vooral bij jonge kinderen en oudere volwassenen. |
| RSVpreF-vaccin | Een vaccin dat is ontworpen om immuunrespons op te wekken tegen het F-eiwit (fusieproteïne) van RSV, dat essentieel is voor de virale infectie van cellen. Dit type vaccin kan bescherming bieden tegen RSV-infectie. |