Cover
Aloita nyt ilmaiseksi H22.pdf
Summary
# Immuunrespons en immuun geheugen
De immuunrespons is de gecoördineerde reactie van het immuunsysteem op een antigeen, resulterend in de eliminatie ervan en de vorming van immunologisch geheugen voor toekomstige blootstelling.
### 1.1 De primaire immuunrespons
Een primaire immuunrespons treedt op bij de eerste blootstelling aan een antigeen. Het omvat de activatie en expansie van specifieke B- en T-cellen. Na eliminatie van het antigeen ondergaat de meerderheid van de geëxpandeerde cellen apoptose, waarbij een kleine populatie langlevende geheugencellen achterblijft [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.1.1 Activering en expansie van T-cellen
Een naïeve T-cel wordt geactiveerd door een antigeen, waarna een kloon van pathogeen-specifieke effector- en geheugen T-cellen wordt geproduceerd. Effector T-cellen zijn kortlevend, terwijl geheugen T-cellen langlevend zijn. Geheugen CD8 T-cellen kunnen snel differentiëren tot effectorcellen (1-2 dagen) en hebben geen CD4 T-cellen nodig voor rijping, hoewel proliferatie wel wordt versterkt. Geheugen T-cellen worden in leven gehouden door cytokines zoals IL-15 en IL-7. Een volwassen gezond persoon heeft 10$^{12}$ T-cellen, waarvan 50% geheugencellen zijn. Het repertoire van naïeve T-cellen bevat ongeveer 2.5x10$^{7}$ antigeenspecificiteiten, terwijl het repertoire van geheugen T-cellen er ongeveer 1.5x10$^{5}$ bevat, wat een hogere celconcentratie per specificiteit betekent [3](#page=3).
#### 1.1.2 Activering en expansie van B-cellen
Een naïeve B-cel wordt geactiveerd door een antigeen en een T-cel, waarna een kloon van pathogeen-specifieke B-cellen wordt geproduceerd. Effector B-cellen zijn kortlevend, terwijl geheugen B-cellen langlevend zijn [3](#page=3).
> **Tip:** Effector T-cellen en B-cellen, evenals geheugen B- en T-cellen, worden geproduceerd tijdens een primaire immuunrespons [3](#page=3).
### 1.2 Immuun geheugen
Immunologisch geheugen is de capaciteit van het immuunsysteem om sneller en krachtiger te reageren bij herhaalde blootstelling aan een antigeen. Dit wordt gemedieerd door geheugen B- en T-cellen [2](#page=2).
#### 1.2.1 Geheugen B-cellen
Geheugen B-cellen dragen IgG-, IgA- of IgE-receptoren en kunnen bij een secundaire respons verdere isotype klasse-veranderingen en somatische hypermutatie ondergaan, wat resulteert in een hogere affiniteit voor het antigeen (#page=3, 5). Secundaire immuunresponsen zijn sneller doordat [3](#page=3) [5](#page=5):
1. Geheugen B-cellen in grotere aantallen aanwezig zijn [5](#page=5).
2. Geheugen B-cellen hogere affiniteit voor antigeen hebben [5](#page=5).
3. Geheugen B-cellen reeds costimulatoractiviteit hebben (hoog HLA klasse II expressie, constitutieve CD80 expressie) [5](#page=5).
Bij secundaire responsen zijn er 10-100 keer meer B-cellen met de juiste specificiteit. De affiniteit blijft toenemen na elke antigeenstimulatie door hypermutatie en selectie. Er zijn onmiddellijk IgG- en IgA-antistoffen beschikbaar. Door hun hogere affiniteit en hogere expressie van MHC klasse II zijn geheugen B-cellen betere APC's dan naïeve B-cellen [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Rhesus hyperimmune gammaglobulines worden toegediend aan rhesus-negatieve vrouwen die zwanger zijn om te voorkomen dat de moeder antistoffen aanmaakt tegen een rhesus-positieve baby, wat een volgende zwangerschap zou bemoeilijken [6](#page=6).
#### 1.2.2 Geheugen T-cellen
Geheugen T-cellen kunnen worden onderscheiden van naïeve T-cellen op basis van de expressie van CD45-isoformen; naïeve T-cellen zijn CD45RA$^{+}$CD45RO$^{-}$, terwijl geheugen T-cellen CD45RA$^{-}$CD45RO$^{+}$ zijn. Er zijn twee hoofdtypen geheugen T-cellen [8](#page=8):
* **Centrale geheugen T-cellen (TCM):** L-selectine$^{+}$ en CCR7$^{+}$, circuleren in lymfoïde organen en hebben een stamcelachtig karakter [8](#page=8).
* **Effectorgen geheugen T-cellen (TEM):** L-selectine$^{-}$ en CCR7$^{-}$, circuleren in niet-lymfoid weefsel en zijn al gedifferentieerd met hoge niveaus van effector moleculen [8](#page=8).
Na reactivatie migreren TEM-cellen naar weefsels en differentiëren tot effectorcellen die IFN-$\gamma$ en IL-4 produceren. Een derde type zijn weefsel-resident geheugen T-cellen (TRM), die zich specifiek in weefsels bevinden en niet recirculeren naar lymfeknopen. Zij uiten receptoren zoals CD69 en CD103 die residentie in weefsel bevorderen [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Tip:** Geheugen T-cellen kunnen overleven zonder MHC/TCR-stimulatie, maar door de aanwezigheid van IL-15 en IL-7 [3](#page=3).
### 1.3 Langdurigheid en evolutie van immuniteit
De duur van immuniteit varieert, afhankelijk van het pathogeen. Bijvoorbeeld, immuniteit tegen difterie (een toxine) duurt gemiddeld 20 jaar, terwijl immuniteit tegen mazelen (het hele virus) levenslang wordt geschat. Bij Pokémonvaccinatie blijft een detecteerbare antistoftiter aanwezig, evenals CD4- en CD8-celimmuniteit, zelfs jaren na vaccinatie [2](#page=2).
Het T-celrepertoire evolueert met de leeftijd. Bij jonge personen komen T-cellen voornamelijk uit de thymus, aangevuld met beperkte homeostatische proliferatie in de periferie. Bij oudere personen stopt de input vanuit de thymus, en het aantal T-cellen wordt gehandhaafd door homeostatische proliferatie, wat kan leiden tot vernauwing van het repertoire en soms monoclonale T-cel expansies door somatische mutaties (#page=3, 4) [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.3.1 Mechanismen die secundaire responsen onderdrukken
Naïeve B-cellen brengen de negatief signaleerde Fc$\gamma$RIIB1 tot expressie, wat de activatie ervan onderdrukt wanneer hoge affiniteitsantistoffen al aanwezig zijn (van een eerdere respons). Dit voorkomt de productie van laag-affiene IgM-antistoffen als er reeds hoog-affiene IgG/A-antistoffen aanwezig zijn [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Virussen zoals influenza veranderen elk jaar van structuur. Door "original antigenic sin" kan dit verklaren waarom de immuunrespons tegen nieuwe antigenen beperkt is en waarom bepaalde leeftijdsgroepen vatbaarder zijn [6](#page=6).
### 1.4 Samenvatting elementen van immuun geheugen
De belangrijkste elementen van immuun geheugen zijn:
1. Persistentie van antigenen op folliculaire dendritische cellen [9](#page=9).
2. Geheugen B-cellen (#page=3, 9) [3](#page=3) [9](#page=9).
3. CD8 T centrale geheugencellen (langlevend) (#page=8, 9) [8](#page=8) [9](#page=9).
4. CD8 T effectorgen geheugencellen (#page=8, 9) [8](#page=8) [9](#page=9).
5. Weefsel geheugen CD8 T-cellen [9](#page=9).
6. CD4 geheugen T-cellen die Ig blijven secreteren [9](#page=9).
7. Langlevende plasmacellen [9](#page=9).
---
# Vaccinatie: werking, soorten en toepassingen
Dit gedeelte van het document biedt een gedetailleerde uiteenzetting over de werking, samenstelling, en diverse types vaccins, zowel gericht op virale als bacteriële infecties, en hun toepassingen.
## 2. Vaccinatie
### 2.1 De werking en samenstelling van vaccins
Vaccinatie is een methode om immuniteit tegen een specifieke ziekteverwekker te induceren, vaak door het immuunsysteem bloot te stellen aan een verzwakte of inactieve vorm van het pathogeen, of aan specifieke onderdelen daarvan. Het doel is om het lichaam in staat te stellen een snelle en effectieve immuunrespons te genereren bij blootstelling aan het echte pathogeen, waardoor infectie en ziekte worden voorkomen of geminimaliseerd [12](#page=12) [14](#page=14).
Historisch gezien werd vaccinatie pionierswerk verricht door Edward Jenner, die koepokkenvirus (vaccinia) gebruikte als vaccin tegen pokken (variola). Tegenwoordig zijn er vaccins beschikbaar tegen een breed scala aan ziekten, hoewel er nog steeds geen vaccins bestaan tegen bepaalde complexe pathogenen zoals tuberculose, HIV, malaria of multiresistente bacteriën. Er bestaat een breed publiek debat rondom vaccins, waarbij soms misinformatie over veiligheid en samenstelling wordt verspreid [12](#page=12).
Een effectieve immuunrespons wordt gestimuleerd door inflammatie, die wordt opgewekt door de activatie van macrofagen en dendritische cellen. Gezuiverde eiwitten op zichzelf wekken doorgaans een zwakke immuunrespons op. Om deze reden worden stoffen toegevoegd die inflammatie bevorderen, bekend als adjuvants. Bacteriële componenten kunnen het aangeboren immuunsysteem activeren. Sommige adjuvants, zoals Alum, zijn al lang in gebruik. Nieuwere adjuvants, zoals TLR-liganden, kunnen selectief specifieke immuunresponsen opwekken, zoals Th1-responsen [17](#page=17).
#### 2.1.1 Samenstelling van een vaccin
Vaccins kunnen uit verschillende componenten bestaan, afhankelijk van het type pathogeen en de gebruikte technologie. Typische componenten zijn:
* **Verzwakte of geïnactiveerde pathogenen**: Dit kan gaan om levend verzwakte virussen, dode of geïnactiveerde virussen, of levend verzwakte bacteriën [14](#page=14) [16](#page=16).
* **Antigene delen van pathogenen**: Dit omvat specifieke antigenen, zoals gezuiverde eiwitten of kapselpolysacchariden [14](#page=14) [16](#page=16).
* **Toxines**: Gedeactiveerde toxines (toxoïden) worden gebruikt om immuniteit tegen bacteriële toxines op te wekken [16](#page=16).
* **Adjuvants**: Deze stoffen versterken de immuunrespons [17](#page=17).
* **Andere componenten**: Stabilisatoren, conserveringsmiddelen en hulpstoffen kunnen ook aanwezig zijn.
### 2.2 Soorten vaccins
Er zijn diverse soorten vaccins, die ingedeeld kunnen worden op basis van het type pathogeen (viraal of bacterieel) en de gebruikte technologie.
#### 2.2.1 'Levend' verzwakte virussen als vaccin
Levend verzwakte virussen zijn afkomstig van pathogene varianten die gemuteerd zijn om hun virulentie te verminderen. Deze virussen kunnen zich beperkt vermenigvuldigen en een subklinische infectie veroorzaken, wat leidt tot een robuuste immuunrespons. Ze kunnen soms van mens op mens worden overgedragen. Het risico op terugmutatie naar pathogene vorm is aanwezig, waardoor stammen worden gebruikt die verder van het wild-type afstaan [14](#page=14) [15](#page=15).
Voorbeelden van ziekten waarvoor levend verzwakte virusvaccins worden gebruikt, zijn rotavirus, mazelen, bof, rubella en oraal poliovirus vaccin (OPV). Levend verzwakte virale vaccins mogen nooit worden toegediend aan zwangere vrouwen, kankerpatiënten of patiënten met een verzwakt immuunsysteem, omdat het virus potentieel kan repliceren [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Mazelenvirus**: Dit is een voorbeeld van een ziekte waarvoor een verzwakt infectieus vaccin wordt gebruikt. Mazelen is een ernstige kinderziekte die wereldwijd aanzienlijke mortaliteit veroorzaakt. Het vaccin bevat een verzwakt virus, verkregen door langdurige kweek op cellijnen [15](#page=15).
* **Poliomyelitis**: Hoewel in het Westen voornamelijk het geïnactiveerd poliovaccin (IPV) wordt gebruikt, bevat het oraal polio vaccin (OPV) infectieus virus. OPV kan, zij het zeldzaam, verlamming veroorzaken. IPV induceert geen lokale (darm) immuniteit, wat de volledige uitroeiing bemoeilijkt. Wild-type poliovirus type 1 is nog niet uitgeroeid, in tegenstelling tot type 2 en 3 [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 2.2.2 Vaccins tegen bacteriën
Vaccins tegen bacteriën maken gebruik van verschillende benaderingen om immuniteit te induceren:
1. **Levend geattenueerde bacteriën**: Dit type vaccin is gebruikt voor tuberculose (BCG), maar met beperkt succes. Het BCG-vaccin, gebaseerd op *M. bovis*, biedt gedeeltelijke bescherming tegen de verspreiding van *M. tuberculosis* bij kinderen, maar beschermt niet tegen latentie en reactivatie en biedt slechts kortdurende bescherming. Het wordt afgeraden bij HIV-positieve patiënten [16](#page=16) [24](#page=24).
2. **Dode bacteriën**: Vaccins gebaseerd op gedode bacteriën, zoals *Bordetella pertussis*, veroorzaakten relatief veel bijwerkingen door de sterke inflammatoire respons. Deze zijn grotendeels vervangen door acellulaire vaccins die uit specifieke bacteriële eiwitten bestaan, zoals geïnactiveerd pertussis toxine [16](#page=16) [21](#page=21).
3. **Toxoid**: Deze vaccins bestaan uit geïnactiveerde toxines (bijvoorbeeld van difterie en tetanus). Ze voorkomen de infectie zelf niet, maar stimuleren de productie van antistoffen tegen het toxine. Ze bieden geen "herd effect" of groepsimmuniteit [16](#page=16).
4. **Gezuiverde kapsel polysacchariden**: Deze worden vaak gekoppeld aan een drager-eiwit (geconjugeerde vaccins, vooral bij kinderen) of niet (niet-geconjugeerde vaccins, bij volwassenen). Ze zijn effectief tegen bacteriën met een kapsel die complementbinding kunnen belemmeren, zoals *Streptococcus pneumoniae*, *Haemophilus influenzae* type b en *Neisseria meningitidis*. Geconjugeerde vaccins induceren een langdurige en krachtige B-cel respons met T-cel immuniteit. Voorbeelden zijn PCV13 (Prevenar) en PPV23 [16](#page=16) [17](#page=17) [20](#page=20) [23](#page=23).
##### 2.2.2.1 'Levend' verzwakte virussen als vaccin
Dit type vaccin bestaat uit virussen die door mutaties minder virulent zijn gemaakt dan de oorspronkelijke pathogene variant. Ze kunnen zich beperkt vermenigvuldigen en een infectie veroorzaken die vaak subklinisch is, wat resulteert in een sterke immuunrespons. Soms kunnen deze verzwakte virussen van mens op mens worden overgedragen. Er bestaat een risico dat een variant terug muteert en pathogeen wordt, daarom worden stammen gebruikt die genetisch verder van het wild-type afstaan [14](#page=14).
* **Voorbeelden**: Levend verzwakte vaccins worden gebruikt tegen rotavirus, mazelen, bof, rubella en oraal poliovirus vaccin (OPV) [14](#page=14).
* **Contra-indicaties**: Deze vaccins mogen niet worden toegediend aan zwangere vrouwen, kankerpatiënten, patiënten die chemotherapie ondergaan, of andere immuungecompromitteerde patiënten, omdat deze groepen een verhoogd risico lopen op complicaties door de replicatie van het verzwakte virus [15](#page=15).
* **Mazelenvirus**: Mazelen is een ernstige kinderziekte die wereldwijd aanzienlijke mortaliteit veroorzaakt. Het vaccin hiervoor bevat een verzwakt infectieus virus, dat is verkregen door het langdurig te kweken op cellijnen. Dit virus kan repliceren, wat de reden is voor de contra-indicaties [15](#page=15).
* **Poliomyelitis**: Hoewel het geïnactiveerd poliovaccin (IPV) in veel westerse landen de standaard is, bevat het oraal polio vaccin (OPV) infectieus virus. OPV kan zeldzame gevallen van vaccin-geassocieerde verlamming veroorzaken (1 op 800.000). Het voordeel van OPV is de lagere kostprijs en het vermogen om lokale immuniteit (IgA) op te wekken, wat de verspreiding effectiever tegengaat. Echter, door het risico op verlamming en het feit dat polio in het Westen is uitgeroeid, wordt hier IPV verkozen. Wereldwijd zijn poliovirus types 2 en 3 uitgeroeid, type 1 nog niet [15](#page=15).
##### 2.2.2.2 Vaccins tegen bacteriën
Vaccins tegen bacteriële infecties maken gebruik van verschillende strategieën:
1. **Levend geattenueerde bacteriën**: Een voorbeeld hiervan is het BCG-vaccin tegen tuberculose, dat echter met beperkt succes wordt toegepast. Het BCG-vaccin is gebaseerd op *M. bovis* en wekt voornamelijk Th1-responsen op, maar biedt beperkte bescherming tegen *M. tuberculosis* bij kinderen en beschermt niet tegen latentie [16](#page=16) [24](#page=24).
2. **Dode bacteriën**: Vaccins met dode *Bordetella pertussis* veroorzaakten significant bijwerkingen door de sterke inflammatoire respons. Hedendaagse acellulaire kinkhoestvaccins bevatten gereduceerde hoeveelheden componenten, zoals geïnactiveerd pertussis toxine, wat de bijwerkingen vermindert [16](#page=16) [21](#page=21).
3. **Toxoid**: Vaccins tegen difterie en tetanus bestaan uit geïnactiveerde toxines (toxoïden). Deze vaccins voorkomen infectie niet, maar neutraliseren het toxine. Ze dragen niet bij aan groepsimmuniteit [16](#page=16).
4. **Opgezuiverde kapsel polysacchariden**: Deze zijn cruciaal voor bacteriën met een beschermend kapsel, zoals pneumokokken, *Haemophilus influenzae* en meningokokken. Kapsels kunnen complementbinding hinderen; antistoffen aan het kapsel binden maakt fagocytose effectiever [16](#page=16) [23](#page=23).
* **Geconjugeerde vaccins**: Polysacchariden gekoppeld aan een drager-eiwit (bv. difterie toxoïd) induceren een robuuste immuunrespons met T-cel activatie, wat resulteert in langdurige immuniteit. Voorbeelden zijn PCV13 (tegen 13 pneumokokken serotypes) [16](#page=16) [17](#page=17) [19](#page=19).
* **Niet-geconjugeerde vaccins**: Dit zijn vaccins met enkel het polysaccharide, die een B-cel respons opwekken zonder T-cel immuniteit. PPV23 (tegen 23 pneumokokken serotypes) is een voorbeeld [17](#page=17) [20](#page=20).
#### 2.2.3 Productie van levend verzwakte virale stammen met recombinant DNA-technieken
Met recombinant DNA-technieken kunnen virale genen gemanipuleerd worden om levend verzwakte virusstammen te produceren. Dit kan door het isoleren en muteren of verwijderen van virulentiegenen uit het virale genoom. Hierdoor ontstaat een virus dat levensvatbaar en immunogeen is, maar avirulent, waardoor het veilig als vaccin kan worden ingezet. Deze techniek maakt ook de integratie van genen die coderen voor adjuvants mogelijk [18](#page=18).
#### 2.2.4 Door vaccinatie vermijdbare ziekten
Verschillende ziekten kunnen effectief worden voorkomen of beheerst door vaccinatie. Hieronder vallen onder andere difterie, kinkhoest, tetanus, *Haemophilus influenzae* type b, meningokokken, pneumokokken, mazelen, bof, rubella en influenza [18](#page=18) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Difterie**: Veroorzaakt door *Corynebacterium diphtheriae*, een toxine-producerende stam kan ernstige keelontsteking met membranen veroorzaken, en zich verspreiden naar hart en zenuwcellen. Preventie geschiedt met vaccinatie met toxoïd [20](#page=20).
* **Pertussis (Kinkhoest)**: Veroorzaakt door *Bordetella pertussis*, leidt tot ernstige hoestbuien. Het acellulaire vaccin is minder belast met bijwerkingen dan het oudere cellulaire vaccin. Vaccinatie heeft de ziekte vroeger gecontroleerd, maar recente opflakkeringen bij volwassenen en onvoldoende maternale immuniteit leiden tot problemen bij zuigelingen [21](#page=21).
* **Tetanus**: Veroorzaakt door het neurotoxine van *Clostridium tetani*, leidt tot spastische verlammingen. Het is een anaerobe bacterie die sporen vormt en overleeft in de omgeving. Preventie gebeurt door vaccinatie met toxoïd, met herhalingsvaccinaties [22](#page=22).
* ***Haemophilus influenzae* type b (Hib)**: Serotype b is verantwoordelijk voor invasieve infecties, voornamelijk bij jonge kinderen, zoals meningitis. Vaccinatie met het kapselantigeen is effectief [23](#page=23).
* **Meningokokken**: *Neisseria meningitidis* kan meningitis en sepsis veroorzaken. Vaccinatie biedt serotype-specifieke bescherming. Het basisvaccinatie schema bevat een vaccin tegen serotype C [23](#page=23).
* **Pneumokokken**: Vaccinatie is belangrijk voor zowel kinderen als volwassenen, met name voor risicogroepen. Het voorkeursvaccin voor zuigelingen is het geconjugeerde PCV13. Voor volwassenen vanaf 65 jaar wordt een schema met PCV13 gevolgd door PPV23 aanbevolen [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Rotavirus**: Het peroraal toe te dienen rotavirusvaccin wordt aanbevolen voor alle zuigelingen en moet voor de leeftijd van zes maanden voltooid zijn [20](#page=20).
* **Human Papillomavirus (HPV)**: Vaccinatie wordt aanbevolen voor zowel meisjes als jongens tussen 9 en 14 jaar, met een schema van twee doses [20](#page=20).
* **Influenza**: Een jaarlijkse vaccinatie met een geïnactiveerd tetravalent vaccin wordt aanbevolen voor ouderen, zwangere vrouwen en personen met chronische aandoeningen [20](#page=20).
#### 2.2.5 Vaccin optimalisatie
Vaccin optimalisatie is een voortdurend proces om de effectiviteit van vaccins te verbeteren en nieuwe vaccins te ontwikkelen, met name voor ziekten waarvoor nog geen effectief vaccin bestaat [24](#page=24).
* **Tuberculose (BCG)**: Het bestaande BCG-vaccin is een levend verzwakt vaccin gebaseerd op *M. bovis*. Hoewel het enige bescherming biedt bij kinderen, is het onvoldoende om tuberculose te controleren of uit te roeien. Het kan ook interfereren met de tuberculinetest [24](#page=24).
### 2.3 Groepsimmuniteit en vaccinatiegraad
Groepsimmuniteit, ook wel kudde-immuniteit genoemd, beschermt de gemeenschap als geheel en dus ook individuen die niet gevaccineerd kunnen worden. De benodigde vaccinatiegraad voor groepsimmuniteit is afhankelijk van de reproductiewaarde ($R_0$) van het pathogeen, het aantal mensen dat een geïnfecteerd individu gemiddeld besmet. Voor mazelen, met een $R_0$ van 15, is een vaccinatiegraad van minstens 95% nodig om verspreiding te voorkomen. Voor COVID-19 (exclusief de omikronvariant) met een $R_0$ van 2-3, is ongeveer 66% bescherming vereist. Een vaccinatiegraad onder de 90% kan leiden tot opflakkeringen van ziekten [13](#page=13) [14](#page=14).
> **Tip:** Het is niet altijd nodig om 100% van de bevolking te vaccineren voor effectieve bescherming [14](#page=14).
>
> **Voorbeeld:** Bij mazelen is een vaccinatiegraad van 90-95% voldoende om het virus te laten verdwijnen [14](#page=14).
### 2.4 Vaccinatieschema's
Er zijn aanbevolen vaccinatieschema's voor zuigelingen, kinderen, adolescenten en volwassenen, rekening houdend met de epidemiologie, vaccin kenmerken en praktische organisatie. Deze schema's worden periodiek herzien en geactualiseerd. Gelijktijdige toediening van vaccins is mogelijk, mits op verschillende injectieplaatsen [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Belangrijke componenten van het vaccinatieschema omvatten**:
* Vaccinatie tegen Poliomyelitis (IPV) [18](#page=18) [19](#page=19).
* Vaccinatie tegen difterie, tetanus en kinkhoest (DTPa/dTpa) [18](#page=18) [19](#page=19).
* Vaccinatie tegen *Haemophilus influenzae* type b (Hib) [18](#page=18) [19](#page=19).
* Vaccinatie tegen Hepatitis B (HBV) [18](#page=18) [19](#page=19).
* Vaccinatie tegen mazelen, bof en rubella (MBR) [18](#page=18) [19](#page=19).
* Vaccinatie tegen meningokokken (bv. ACWY) [18](#page=18) [19](#page=19).
* Vaccinatie tegen pneumokokken (bv. PCV13, PPV23) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
* Vaccinatie tegen rotavirus [20](#page=20).
* Vaccinatie tegen human papillomavirus (HPV) [20](#page=20).
* Vaccinatie tegen influenza [20](#page=20).
> **Tip:** Het is cruciaal om het aanbevolen vaccinatieschema strikt te volgen en inhaalvaccinaties te overwegen indien noodzakelijk [19](#page=19).
#### 2.4.1 Vaccineren van volwassenen en ouderen
Voor volwassenen en ouderen zijn specifieke vaccinatieschema's van toepassing, waaronder lagere doses difterie- en kinkhoestvaccins, seizoensgriepvaccins, en pneumokokkenvaccins. Vaccinaties voor reizen en beroepsgebonden risico's worden ook overwogen [24](#page=24).
* **Doelgroepen voor pneumokokkenvaccinatie bij volwassenen**: Dit omvat volwassenen met een verhoogd risico door immuunstoornissen, asplenie, liquorlekkage of cochleair implantaat, en volwassenen met comorbiditeit (hart-, long-, lever-, nierlijden). Gezonde personen van 65 jaar en ouder behoren ook tot deze groep [24](#page=24).
---
# Groepsimmuniteit en de uitroeiing van ziekten
Dit deel behandelt het concept van groepsimmuniteit en de voorwaarden waaronder ziekten door middel van vaccinatie kunnen worden uitgeroeid [1](#page=1).
### 3.1 Groepsimmuniteit
Groepsimmuniteit, ook wel collectieve immuniteit genoemd, treedt op wanneer een aanzienlijk deel van een populatie immuun is voor een bepaalde infectieziekte. Hierdoor wordt de kans op verdere verspreiding van de ziekte aanzienlijk verkleind, wat ook niet-immuune individuen bescherming biedt. Het concept stelt dat het niet noodzakelijk is om 100% van de bevolking te vaccineren om bescherming te verkrijgen [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 3.1.1 Bepalende factoren voor groepsimmuniteit
De benodigde vaccinatiegraad om groepsimmuniteit te bereiken, hangt af van de basisreëelgetal ($R_0$) van de ziekte, wat het gemiddelde aantal personen weergeeft dat een geïnfecteerd individu kan besmetten [14](#page=14).
* **Mazelen:** Met een $R_0$ van 15 betekent dit dat minimaal 14 van de 15 personen beschermd moeten zijn (95%) om verspreiding te voorkomen [14](#page=14).
* **COVID-19 (exclusief delta-variant):** Met een $R_0$ van 2-3 moet minimaal 66% van de bevolking beschermd zijn [14](#page=14).
#### 3.1.2 Gevolgen van lage vaccinatiegraden
Wanneer de vaccinatiegraad daalt tot onder de 90%, kunnen er uitbraken van ziekten optreden (#page=13, 14). Dit is reeds gedocumenteerd bij de mazelen [13](#page=13) [14](#page=14).
> **Tip:** Het begrijpen van de $R_0$ waarde is cruciaal om de effectiviteit van vaccinatiecampagnes te evalueren en de benodigde vaccinatiegraad voor ziekte-uitroeiing te bepalen.
### 3.2 Uitroeiing van ziekten door vaccinatie
Ziekten kunnen worden uitgeroeid wanneer de vaccinatiegraad hoog genoeg is om de keten van transmissie te doorbreken. Dit is reeds bereikt voor variola (pokken) en is het doel voor ziekten zoals polio en mazelen [14](#page=14).
#### 3.2.1 Voorwaarden voor uitroeiing
De belangrijkste voorwaarden voor uitroeiing van een ziekte door vaccinatie zijn:
* Een effectief vaccin dat langdurige immuniteit biedt.
* Een biologische en maatschappelijke geschiktheid voor uitroeiing. Dit omvat onder andere dat er geen reservoirs buiten de mens bestaan en dat de ziekte relatief gemakkelijk te diagnosticeren is [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Het succesvolle uitroeien van de pokkenvirus (variola) dient als een krachtig bewijs dat ziekte-uitroeiing door middel van vaccinatie mogelijk is [14](#page=14).
#### 3.2.2 Vaccinatiegraad en ziekte-incidentie
Onderzoek toont aan dat een afname in de vaccinatiegraad, bijvoorbeeld tegen het mazelenvirus, direct leidt tot een toename in het aantal infecties (#page=13, 14). Bij een vaccinatiegraad van 90-95% kan het mazelenvirus zich niet meer verspreiden en zal het verdwijnen. Figure 11.24 illustreert deze relatie tussen vaccinatiegraad en de incidentie van mazeleninfecties [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 3.2.3 Uitdagingen en observaties
Ondanks de voordelen van vaccinatie, wordt opgemerkt dat in sommige Europese landen de vaccinatiegraad onder zorgpersoneel, waaronder artsen en verplegers, lager kan zijn dan verwacht, wat kan bijdragen aan de heropleving van ziekten zoals mazelen [13](#page=13).
#### 3.2.4 Soorten vaccins relevant voor uitroeiing
Hoewel niet alle ziekten door vaccinatie kunnen worden uitgeroeid, dragen diverse vaccins bij aan de controle en potentiële eliminatie van pathogenen:
* **Levend verzwakte virussen:** Bijvoorbeeld voor mazelen, bof, rubella en oraal poliovaccin (OPV). Deze bieden sterke bescherming en kunnen, indien succesvol verzwakt, ziekte voorkomen [14](#page=14).
* **Dood of geïnactiveerd virus:** Zoals voor geïnactiveerd poliovaccin (IPV). Bieden bescherming maar repliceren niet [14](#page=14).
* **Subunit vaccin:** Bevatten enkel antigenische delen van het virus, zoals HBsAg van HBV, en kunnen met recombinante DNA-technologie worden geproduceerd [14](#page=14).
Figure 11.16 geeft een illustratie van hoe verzwakte virussen worden geselecteerd voor vaccinproductie [14](#page=14).
---
# Specifieke ziekteverwekkers en hun preventie
Dit onderdeel behandelt specifieke infectieziekten, hun veroorzakers en de preventie daarvan, met een focus op vaccinatie [1](#page=1).
### 4.1 Immuun respons en immuun geheugen
Immuun geheugen stelt het lichaam in staat om sneller te reageren op herhaalde blootstelling aan pathogenen, waardoor ziekte wordt voorkomen of beperkt. Vaccinatie maakt gebruik van dit principe om een beschermende immuunrespons op te wekken zonder dat de ziekte zelf ervaren hoeft te worden. Groepsimmuniteit speelt een cruciale rol in de preventie van ziekte-uitbraken door een hoge vaccinatiegraad in de populatie te handhaven. De benodigde vaccinatiegraad hangt af van de R₀-waarde (reële reproductiegetal) van de ziekteverwekker; hoe hoger de R₀-waarde, hoe hoger de benodigde vaccinatiegraad [13](#page=13) [14](#page=14) [1](#page=1).
### 4.2 Vaccinatie
#### 4.2.1 Samenstelling vaccin
Vaccins kunnen worden geoptimaliseerd door de toevoeging van adjuvanten. Adjuvantia zijn stoffen die de immuunrespons op het vaccin versterken. Voorbeelden van adjuvanten die zijn goedgekeurd voor gebruik bij mensen zijn Alum, MF59, Virosomen, AS04 en AS03. Bacteriële componenten en TLR-liganden zijn voorbeelden van stoffen die het aangeboren immuunsysteem kunnen activeren en zo een sterkere immuunrespons opwekken [17](#page=17).
#### 4.2.2 Soorten vaccins
Er zijn verschillende typen vaccins, elk met hun eigen mechanismen en toepassingen:
##### 4.2.2.1 'Levend' verzwakte virussen als vaccin
Levend verzwakte virale vaccins bevatten virussen die door mutaties minder virulent zijn geworden. Deze vaccins kunnen zich beperkt vermenigvuldigen in het lichaam en een (subklinische) infectie veroorzaken, wat leidt tot een sterke immuunrespons (#page=14, 15). Voorbeelden hiervan zijn vaccins tegen rotavirus, mazelen, bof, rubella en het orale poliovaccin (OPV). Deze vaccins mogen echter niet worden toegediend aan zwangere vrouwen, kankerpatiënten of immuungecompromitteerde patiënten vanwege het risico op replicatie. De productie van verzwakte virale stammen kan ook gebeuren met behulp van recombinant DNA-technieken, waarbij virulentiegenen worden gemanipuleerd of verwijderd [14](#page=14) [15](#page=15) [18](#page=18).
* **Mazelenvirus:** Een ernstige kinderziekte die door vaccinatie wereldwijd het aantal sterfgevallen drastisch heeft verminderd. Het vaccin bevat een verzwakt, infectieus virus. De toename van mazelen in Europa hangt samen met dalende vaccinatiegraden [13](#page=13) [15](#page=15).
* **Poliovirus:** Het orale poliovaccin (OPV) bevat levend verzwakt virus, wat in zeldzame gevallen kan leiden tot verlamming. Het geïnactiveerde poliovaccin (IPV) wordt in het Westen gebruikt en voorkomt verspreiding minder goed, wat uitroeiing bemoeilijkt. Wereldwijd zijn twee van de drie poliovirussen reeds uitgeroeid [15](#page=15) [16](#page=16).
##### 4.2.2.2 Vaccins tegen bacteriën
Vaccins tegen bacteriën omvatten verschillende benaderingen:
* **Levend verzwakte bacteriën:** Een voorbeeld hiervan is het BCG-vaccin tegen tuberculose, dat echter beperkt succesvol is gebleken [16](#page=16).
* **Dode bacteriën:** Vroeger werd het celvaccin van *Bordetella pertussis* gebruikt, dat veel bijwerkingen gaf door de sterke inflammatoire respons. Dit is vervangen door acellulaire vaccins die bestaan uit geïnactiveerd pertussistoxine en enkele membraancomponenten (#page=16, 21) [16](#page=16) [21](#page=21).
* **Toxoid vaccins:** Deze vaccins bevatten geïnactiveerd toxine van de bacterie, zoals bij tetanus en difterie. Ze voorkomen de infectie niet, maar neutraliseren het toxine. Vaccinatie tegen tetanus vereist herhaling om de 10 jaar [16](#page=16) [22](#page=22).
* **Opgezuiverde kapsel polysacchariden:** Vaccins tegen bacteriën met een kapsel, zoals pneumokokken en meningokokken. Deze polysacchariden kunnen aan drager-eiwitten worden gekoppeld (geconjugeerde vaccins, met name bij kinderen) of niet (niet-geconjugeerde vaccins, bij volwassenen). Geconjugeerde vaccins induceren een langdurigere en krachtigere immuunrespons met T-cel immuniteit [16](#page=16) [17](#page=17).
##### 4.2.2.3 Production of live-attenuated viral strains by recombinant DNA techniques
Met recombinant DNA-technieken kunnen virale genen worden gemanipuleerd, bijvoorbeeld door virulentiegenen te verwijderen of te muteren, wat resulteert in een avirulente maar immunogene stam die als vaccin kan dienen. Ook kunnen genen voor adjuvantia worden ingebouwd [18](#page=18).
##### 4.2.2.4 Door vaccinatie vermijdbare ziekten
Verschillende ziekten kunnen effectief worden voorkomen door vaccinatie:
* **Difterie:** Veroorzaakt door *Corynebacterium diphteriae* dat een krachtig toxine produceert. Preventie geschiedt door vaccinatie met toxoid. Dit heeft de ziekte in veel westerse landen geëlimineerd. Symptomen omvatten keelontsteking met membranen en algemene symptomen zoals verlammingen en hartproblemen [20](#page=20).
* **Kinkhoest (Pertussis):** Veroorzaakt door *Bordetella pertussis*. De ziekte kenmerkt zich door hevige hoestbuien. Vaccinatie speelt een cruciale rol, hoewel er een recente opflakkering is onder jonge volwassenen en zuigelingen door onvoldoende immuniteit van moeders en familieleden [21](#page=21).
* **Tetanus:** Veroorzaakt door het neurotoxine van *Clostridium tetani*, een anaërobe bacterie die sporen kan vormen en lang kan overleven in de omgeving. De ziekte veroorzaakt spastische verlammingen en is zonder behandeling 100% letaal. Preventie gebeurt door vaccinatie met toxoid, met herhaling elke 10 jaar. Na verwondingen is wondverzorging, aanvulling van de vaccinatie en eventueel antiserum noodzakelijk [22](#page=22).
* **Haemophilus influenzae type b (Hib):** Vooral bij jonge kinderen kan serotype b invasieve infecties veroorzaken, zoals meningitis. Preventie geschiedt via vaccinatie met het kapselantigeen [23](#page=23).
* **Meningokokken:** *Neisseria meningitidis* kan invasieve infecties zoals meningitis en sepsis veroorzaken. Vaccinatie biedt serotype-specifieke bescherming. Vaccins voor serotype C zijn opgenomen in het basisvaccinatieschema [23](#page=23).
* **Influenza (griep):** Een jaarlijkse vaccinatie met een geïnactiveerd tetravalent vaccin wordt aanbevolen voor risicogroepen, waaronder 65-plussers, zwangere vrouwen en personen met chronische aandoeningen [24](#page=24).
* **Pneumokokken:** Geconjugeerde vaccins zoals PCV13 worden aanbevolen voor zuigelingen. Voor volwassenen van 65 jaar en ouder wordt een schema met PCV13 gevolgd door PPV23 geadviseerd (#page=20, 24) [19](#page=19) [20](#page=20) [24](#page=24).
* **Rotavirus:** Oraal toe te dienen vaccin dat voor alle zuigelingen wordt aangeraden en vóór de leeftijd van zes maanden afgerond moet zijn [20](#page=20).
* **Human Papillomavirus (HPV):** Aanbevolen voor meisjes en jongens tussen 9 en 14 jaar met een schema van twee doses [20](#page=20).
* **Tuberculose (BCG):** Het bestaande BCG-vaccin is een levend verzwakt vaccin, maar is niet volledig effectief en voorkomt latentie en reactivatie niet. Het kan interfereren met diagnostiek (tuberculinetest wordt positief) [24](#page=24).
#### 4.2.3 Vaccin optimalisatie
Vaccin optimalisatie omvat het verbeteren van de effectiviteit van vaccins, zoals het gebruik van adjuvanten om de immuunrespons te versterken. Ook de ontwikkeling van nieuwe vaccintechnologieën, zoals mRNA-vaccins (voor COVID-19), draagt bij aan vaccin optimalisatie. Er wordt continu gezocht naar effectieve vaccins tegen complexe ziekten zoals HIV, malaria en tuberculose [17](#page=17) [18](#page=18) [24](#page=24).
#### 4.2.4 Vaccinatieschema
Er bestaan gedetailleerde nationale vaccinatieschema's die de toediening van vaccins op specifieke leeftijden voorschrijven (#page=18, 19). Deze schema's houden rekening met de epidemiologie van ziekten, de kenmerken van vaccins en praktische organisatie. Inhaalvaccinatie is mogelijk indien vaccinaties gemist zijn, tenzij er contra-indicaties zijn. Vaccins die op dezelfde leeftijd worden aanbevolen, kunnen gelijktijdig worden toegediend, mits op verschillende injectieplaatsen [18](#page=18) [19](#page=19).
**Tip:** Het is essentieel om op de hoogte te zijn van het meest recente basisvaccinatieschema en de specifieke aanbevelingen voor uw regio [19](#page=19).
**Voorbeeld:** Het basisvaccinatieschema voor zuigelingen omvat vaccins tegen polio (IPV), difterie, tetanus, kinkhoest (DTPa), Haemophilus influenzae type b (Hib) en hepatitis B (HBV). Tussen de doses van deze gecombineerde vaccins wordt een interval van vier weken aangehouden [19](#page=19).
### 4.3 Specifieke Ziekteverwekkers en hun Pathogenese
#### 4.3.1 Difterie
* **Ziekteverwekker:** *Corynebacterium diphtheriae* [20](#page=20).
* **Besmetting:** Mens-op-mens via droplets, vaak vanuit de nasofarynx [20](#page=20).
* **Pathogenese:** Alleen stammen die een toxine produceren zijn ziekmakend. Dit difterietoxine is zeer krachtig en kan cellen, met name hart- en zenuwcellen, beschadigen [20](#page=20).
* **Symptomen:** Keelontsteking met membraanvorming, algemene symptomen, verlammingen en hartproblemen [20](#page=20).
* **Preventie:** Vaccinatie met toxoid (#page=16, 20) [16](#page=16) [20](#page=20).
#### 4.3.2 Kinkhoest (Pertussis)
* **Ziekteverwekker:** *Bordetella pertussis* [21](#page=21).
* **Besmetting:** Via druppeltjes of direct contact [21](#page=21).
* **Pathogenese:** Een luchtweginfectie die ciliaire cellen beschadigt door een toxine. De ziekte verloopt in twee stadia, met hevige hoestbuien in het tweede stadium [21](#page=21).
* **Symptomen:** Eerst als een verkoudheid, daarna ernstige droge hoestbuien die kunnen leiden tot hypoxie en bloedingen [21](#page=21).
* **Preventie:** Acellulair vaccin dat pertussistoxine en membraancomponenten bevat (#page=16, 21). Een goede vaccinatiestrategie is cruciaal vanwege de veranderende epidemiologie met opflakkeringen bij jongvolwassenen en zuigelingen [16](#page=16) [21](#page=21).
#### 4.3.3 Tetanus
* **Ziekteverwekker:** *Clostridium tetani* [22](#page=22).
* **Besmetting:** Via vuile wonden; de bacterie is een sporenvormer en kan lang overleven in de omgeving [22](#page=22).
* **Pathogenese:** Produceert een krachtig neurotoxine dat op afstand werkt en leidt tot spastische verlammingen zonder dat de bacterie zelf weefseldestructie of invasie veroorzaakt [22](#page=22).
* **Symptomen:** Spastische verlammingen, met risico op ademhalingsinsufficiëntie [22](#page=22).
* **Preventie:** Vaccinatie met toxoid, herhaling om de 10 jaar (#page=16, 22). Na verwondingen is aanvullende behandeling nodig [16](#page=16) [22](#page=22).
#### 4.3.4 Influenza
* **Ziekteverwekker:** Influenza virus [14](#page=14).
* **Pathogenese:** Veroorzaakt seizoensgebonden epidemieën van griep [24](#page=24).
* **Preventie:** Jaarlijkse vaccinatie met een geïnactiveerd tetravalent vaccin (#page=20, 24) [20](#page=20) [24](#page=24).
#### 4.3.5 Mazelen
* **Ziekteverwekker:** Mazelenvirus [15](#page=15).
* **Besmetting:** Via druppeltjes uit de bovenste luchtwegen [15](#page=15).
* **Pathogenese:** Infectie verspreidt zich door het lichaam via lymfatische weefsels, wat kan leiden tot immuunsuppressie en secundaire bacteriële infecties. Neurologische complicaties zoals subacute scleroserende panencefalitis (SSPE) kunnen optreden [15](#page=15).
* **Symptomen:** Hoge koorts, huiduitslag, rode ogen, fotofobie [15](#page=15).
* **Preventie:** Levend verzwakt vaccin (MMR) (#page=14, 15). Hoge vaccinatiegraden zijn cruciaal om de verspreiding te stoppen en eradicatie te bereiken [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 4.3.6 Poliomyelitis
* **Ziekteverwekker:** Poliovirus [15](#page=15).
* **Besmetting:** Via de fecaal-orale route [15](#page=15).
* **Pathogenese:** Kan leiden tot verlamming [15](#page=15).
* **Preventie:** Geïnactiveerd poliovaccin (IPV) wordt in het Westen gebruikt. Oraal poliovaccin (OPV) bevat levend verzwakt virus. Twee van de drie poliovirussen zijn uitgeroeid [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 4.3.7 Overige ziekteverwekkers
* **Haemophilus influenzae type b (Hib):** Vooral invasieve infecties bij jonge kinderen. Preventie met een vaccin tegen het kapselantigeen [23](#page=23).
* **Meningokokken (*Neisseria meningitidis*):** Kan meningitis en sepsis veroorzaken. Vaccinatie biedt serotype-specifieke bescherming; serotype C is opgenomen in het basisvaccinatieschema [23](#page=23).
* **Pneumokokken (*Streptococcus pneumoniae*):** Vaccins (geconjugeerd en niet-geconjugeerd) zijn beschikbaar (#page=16, 19). Belangrijk voor volwassenen met een verhoogd risico en ouderen [16](#page=16) [19](#page=19) [24](#page=24).
* **Rotavirus:** Veroorzaakt gastro-enteritis, vooral bij zuigelingen [20](#page=20).
* **Human Papillomavirus (HPV):** Vaccinatie wordt aanbevolen ter preventie van HPV-gerelateerde kankers [20](#page=20).
* **Tuberculose (*Mycobacterium tuberculosis*):** Het BCG-vaccin biedt beperkte bescherming tegen latente en reactiverende infecties [24](#page=24).
### 4.4 Groepsimmuniteit en Eradicatie
Groepsimmuniteit, ook wel kudde-immuniteit genoemd, treedt op wanneer een voldoende hoog percentage van de bevolking immuun is, waardoor de verspreiding van een ziekte wordt beperkt en ook niet-immuune individuen beschermd worden. De drempel voor groepsimmuniteit hangt af van de R₀-waarde van de ziekteverwekker. Het succes van vaccinatieprogramma's is cruciaal voor de potentiële eradicatie van ziekten, zoals reeds bereikt is voor pokken en twee van de drie poliovirussen [13](#page=13) [14](#page=14) [16](#page=16).
**Voorwaarden voor eradicatie door vaccinatie:**
* Beschikbaarheid van een effectief vaccin [1](#page=1).
* Het pathogeen mag geen reservoir buiten de mens hebben [1](#page=1).
* Het vaccin mag geen ernstige bijwerkingen hebben, zeker niet in de context van grootschalige toepassing [1](#page=1).
* Een hoge vaccinatiegraad moet gehandhaafd worden [1](#page=1).
Ziekten zoals variola zijn reeds uitgeroeid door vaccinatie, terwijl polio en mazelen nog niet volledig zijn uitgeroeid. Wanneer de vaccinatiegraad onder een bepaald niveau zakt (bijvoorbeeld onder 90% voor mazelen), kunnen er uitbraken optreden [14](#page=14).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Immuun geheugen | Het vermogen van het immuunsysteem om na een eerste blootstelling aan een pathogeen of vaccin, sneller en effectiever te reageren bij een volgende blootstelling. Dit wordt bewerkstelligd door de vorming van gespecialiseerde geheugen B- en T-cellen. |
| Vaccinatie | Het proces waarbij een vaccin wordt toegediend om het lichaam te beschermen tegen een specifieke ziekteverwekker. Vaccins stimuleren het immuunsysteem om antistoffen en geheugencellen aan te maken, zodat het lichaam bij een echte infectie beter kan reageren. |
| Immuunrespons | De reeks reacties van het immuunsysteem op de aanwezigheid van een vreemde stof, zoals een pathogeen of een allergeen. Dit omvat zowel de aangeboren als de adaptieve immuunrespons, leidend tot het neutraliseren of elimineren van de bedreiging. |
| Antilichamen (antilichamen) | Proteïnen geproduceerd door B-cellen die specifiek binden aan antigenen op pathogenen of andere vreemde stoffen, wat leidt tot neutralisatie of markering voor vernietiging. Ze spelen een cruciale rol in de humorale immuniteit. |
| T-cellen | Een type witte bloedcel dat een centrale rol speelt in de cel-gemedieerde immuniteit. Er zijn verschillende soorten, waaronder T-helpercellen (CD4+) die de immuunrespons coördineren, en cytotoxische T-cellen (CD8+) die geïnfecteerde cellen doden. |
| B-cellen | Een type witte bloedcel dat verantwoordelijk is voor de productie van antilichamen. Na activatie door een antigeen, differentiëren B-cellen tot plasmacellen die antistoffen secreteren, en tot geheugen B-cellen voor langdurige immuniteit. |
| Pathogeen | Een micro-organisme of ander agentium dat ziekte kan veroorzaken, zoals bacteriën, virussen, schimmels en parasieten. Het immuunsysteem is erop gericht pathogenen te herkennen en te elimineren. |
| Groepsimmuniteit (kudde-immuniteit) | Een vorm van indirecte bescherming die optreedt wanneer een voldoende groot percentage van een populatie immuun is voor een infectieziekte, waardoor de verspreiding van de ziekte wordt beperkt en ook personen die niet immuun zijn, worden beschermd. |
| Levend verzwakte vaccins | Vaccins die een verzwakte, levende versie van een pathogeen bevatten. Deze vaccins kunnen zich beperkt vermenigvuldigen in het lichaam, wat een robuuste immuunrespons opwekt die lijkt op een natuurlijke infectie, maar zonder ernstige ziekte te veroorzaken. |
| Geïnactiveerd virusvaccin | Vaccins die een dode of geïnactiveerde versie van een virus bevatten. Deze vaccins kunnen zich niet vermenigvuldigen in het lichaam, maar bevatten nog steeds antigenen die het immuunsysteem kunnen activeren om antistoffen te produceren. |
| Somatische hypermutatie | Een proces dat plaatsvindt in B-cellen, waarbij willekeurige mutaties worden geïntroduceerd in de genen die coderen voor de variabele regio's van antilichamen. Dit leidt tot een verhoogde affiniteit van de antistoffen voor het antigeen. |
| Cytokines | Eiwitten die door immuuncellen en andere cellen worden geproduceerd en die communiceren tussen cellen, vaak met betrekking tot de immuunrespons. Ze kunnen ontstekingen bevorderen of remmen, celgroei stimuleren, en differentiatie van cellen beïnvloeden. |
| Naïeve T-cel | Een T-cel die nog niet is blootgesteld aan zijn specifieke antigeen. Deze cellen bevinden zich in de lymfoïde organen en wachten op activatie door een antigeen-presenterende cel. |
| Geheugen T-cel | Een T-cel die na blootstelling aan een antigeen is ontstaan. Geheugen T-cellen zijn langlevend en kunnen bij een volgende blootstelling aan hetzelfde antigeen snel worden geactiveerd om een snellere en sterkere immuunrespons te induceren. |
| Adjuvantia | Stoffen die worden toegevoegd aan vaccins om de immuunrespons tegen het antigeen te versterken. Ze doen dit vaak door het activeren van het aangeboren immuunsysteem en het bevorderen van de presentatie van antigenen aan immuuncellen. |
| Toxoid | Een verzwakte of geïnactiveerde vorm van een bacterieel toxine die wordt gebruikt in vaccins. Het toxoid kan het immuunsysteem stimuleren om antistoffen te produceren tegen het toxine, waardoor het lichaam wordt beschermd tegen de schadelijke effecten van de bacterie. |
| Clonal hematopoiesis of indeterminate potential (CHIP) | Een aandoening waarbij er een proliferatie is van bloedcellen die een specifieke genetische mutatie dragen, zonder dat er direct sprake is van een kwaadaardige bloedaandoening zoals leukemie. Dit kan echter een voorloper zijn van hematologische maligniteiten. |
| Rituximab | Een monoklonaal antilichaam dat specifiek bindt aan het CD20-eiwit op B-cellen. Het wordt gebruikt bij de behandeling van bepaalde lymfomen en auto-immuunziekten om de B-celpopulatie te reduceren. |
| T-cell exhaustion (uitputting van T-cellen) | Een staat van T-cel disfunctie die optreedt na langdurige of chronische blootstelling aan antigenen, zoals bij chronische infecties of kanker. Uitgeputte T-cellen verliezen hun effectorfuncties en kunnen minder effectief zijn in het bestrijden van de ziekte. |