Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Wiskunde theorie.docx
Summary
# Basisbegrippen in de meetkunde
Dit topic introduceert de fundamentele elementen van meetkunde, zoals punten, lijnen en oppervlakken, samen met hun definities en eigenschappen.
### 1.1 Punten, lijnen en oppervlakken
#### 1.1.1 Punten
* Een punt is een fundamenteel meetkundig concept dat een specifieke locatie aanduidt.
* Meetkundige punten hebben geen afmetingen; ze zijn nuldimensionaal.
* Punten worden in de meetkunde benoemd met een hoofdletter.
* Een getekend punt is slechts een voorstelling van een abstract meetkundig punt en heeft wel een fysieke dikte; het is belangrijk om punten niet te dik te tekenen.
#### 1.1.2 Lijnen
* Lijnen zijn oneindige, eendimensionale opeenvolgingen van punten.
* Lijnen kunnen recht, gebogen (krom) of gebroken zijn.
* **Rechten:**
* Een **rechte** is een onbegrensde, rechte lijn.
* Rechten worden benoemd met een kleine letter of met twee punten die op de rechte liggen.
* Rechten zijn abstract en lopen in beide richtingen oneindig door.
* **Lijnstukken:**
* Een **lijn-stuk** is een begrensd deel van een rechte, met twee eindpunten. Het vertegenwoordigt de kortste afstand tussen twee punten.
* Een lijnstuk wordt benoemd door de grenspunten tussen vierkante haakjes te plaatsen, bijvoorbeeld $[AB]$.
* De rechte die door de eindpunten van een lijnstuk loopt, wordt de **drager** van dat lijnstuk genoemd.
* **Halfrechten:**
* Een **halfrechte** (of halve rechte) is een gedeelte van een rechte dat aan één kant begrensd is door een grenspunt en in één richting oneindig doorloopt.
* Een halfrechte wordt benoemd met het grenspunt en een ander punt op de halfrechte, waarbij het grenspunt tussen vierkante haakjes staat, bijvoorbeeld de halfrechte $[AB]$.
#### 1.1.3 Oppervlakken
* Een oppervlak is een oneindige, tweedimensionale verzameling van punten.
* Oppervlakken kunnen plat of gebogen zijn, en begrensd of onbegrensd.
* Een **vlak** is een onbegrensd plat oppervlak.
* Een **vlakke figuur** is een begrensd plat oppervlak, dat uitsluitend begrensd wordt door gesloten lijnen. Deze lijnen kunnen gebroken, gebogen of een combinatie van beide zijn.
* **Veelhoeken:** Vlakke figuren die uitsluitend begrensd worden door gesloten gebroken lijnen (opeenvolgingen van lijnstukken).
* **Niet-veelhoeken:** Vlakke figuren die begrensd worden door minstens één gebogen lijn. Een cirkel is hiervan een belangrijk voorbeeld.
### 1.2 Hoeken
* Een hoek is een deel van het vlak, begrensd door twee halfrechten met een gemeenschappelijk grenspunt (het hoekpunt). De halfrechten worden de **benen** van de hoek genoemd.
* Hoeken kunnen benoemd worden met het hoekpunt en een willekeurig punt op elk been (bv. hoek $B\hat{A}C$ of $C\hat{A}B$), of enkel met het hoekpunt (bv. hoek $\hat{A}$).
* De grootte van een hoek wordt bepaald door de spreiding van de benen, niet door de lengte van de benen.
* De maateenheid voor hoekgrootte is de **graad** ($^\circ$).
#### 1.2.1 Classificatie van hoeken naar grootte
* **Nulhoek:** De benen vallen samen; de hoekgrootte is $0^\circ$.
* **Scherpe hoek:** Een hoek groter dan een nulhoek maar kleiner dan een rechte hoek ($0^\circ < \text{hoekgrootte} < 90^\circ$).
* **Rechte hoek:** Een hoek waarbij de benen loodrecht op elkaar staan; de hoekgrootte is $90^\circ$.
* **Stompe hoek:** Een hoek groter dan een rechte hoek maar kleiner dan een gestrekte hoek ($90^\circ < \text{hoekgrootte} < 180^\circ$).
* **Gestrekte hoek:** De benen liggen in elkaars verlengde; de hoekgrootte is $180^\circ$.
* **Overstrekte hoek:** Een hoek groter dan een gestrekte hoek maar kleiner dan een volle hoek ($180^\circ < \text{hoekgrootte} < 360^\circ$).
* **Volle hoek:** De benen vallen na een volledige omwenteling opnieuw samen; de hoekgrootte is $360^\circ$.
### 1.3 Veelhoeken
* Een veelhoek is een vlakke figuur die uitsluitend begrensd wordt door een gesloten gebroken lijn (opeenvolging van lijnstukken).
* Veelhoeken worden benoemd door hun hoekpunten in wijzerzin te noteren (bv. vierhoek $ABCD$).
* **Onderscheid:**
* **Convexe veelhoek:** Alle diagonalen vallen volledig binnen de veelhoek. De verbindingslijn tussen twee willekeurige punten op de omtrek valt altijd binnen de veelhoek.
* **Concave (niet-convexe) veelhoek:** Minstens één diagonaal valt (gedeeltelijk) buiten de veelhoek. Minstens één verbindingslijn tussen twee willekeurige punten op de omtrek valt (deels) buiten de veelhoek.
#### 1.3.1 Indeling van veelhoeken
* **Op basis van het aantal zijden/hoeken:** driehoeken, vierhoeken, vijfhoeken, zeshoeken, etc. (meerhoeken). Veelhoeken hebben steeds evenveel zijden als hoeken.
* **Driehoeken:** Veelhoeken met 3 zijden en 3 hoeken.
* **Indeling naar hoeken:**
* **Scherphoekige driehoek:** Drie scherpe hoeken.
* **Rechthoekige driehoek:** Eén rechte hoek en twee scherpe hoeken.
* **Stomphoekige driehoek:** Eén stompe hoek en twee scherpe hoeken.
* **Indeling naar zijden:**
* **Ongelijkbenige driehoek:** Alle drie zijden hebben een verschillende lengte.
* **Gelijkbenige driehoek:** Minstens twee zijden zijn gelijk.
* **Gelijkzijdige driehoek:** Alle drie zijden zijn gelijk (dit is dus ook een gelijkbenige driehoek).
* **Eigenschappen van driehoeken:**
* De som van de hoeken in elke driehoek is gelijk aan $180^\circ$.
* Elke driehoek heeft altijd minstens 2 scherpe hoeken.
* Een driehoek met meer dan 1 rechte hoek of meer dan 1 stompe hoek bestaat niet.
* Een gelijkzijdige driehoek is steeds scherphoekig; elke hoek meet $60^\circ$.
* In een gelijkbenige driehoek zijn de basishoeken (tegenover de gelijke zijden) gelijk.
* **Vierhoeken:** Veelhoeken met 4 zijden en 4 hoeken.
* **Eigenschappen van zijden:** Overstaande zijden kunnen evenwijdig en/of even lang zijn. Aanliggende zijden kunnen even lang zijn.
* **Eigenschappen van hoeken:** Overstaande hoeken kunnen even groot zijn. Aanliggende hoeken kunnen even groot zijn. Alle hoeken kunnen even groot zijn.
* **Classificatie van vierhoeken (van meest specifiek naar algemeen):**
* **Vierkant:** 4 gelijke zijden en 4 rechte hoeken.
* **Rechthoek:** 4 rechte hoeken.
* **Ruit:** 4 gelijke zijden.
* **Parallellogram:** 2 paar evenwijdige zijden.
* **Trapezium:** Minstens 1 paar evenwijdige zijden.
* **Vierhoek:** Een veelhoek met 4 zijden en 4 hoeken.
* **Eigenschappen van diagonalen:**
* **Delen elkaar middendoor:** Vierkanten, rechthoeken, ruiten, parallellogrammen.
* **Zijn even lang:** Vierkanten, rechthoeken, gelijkbenige trapezia.
* **Staan loodrecht op elkaar:** Vierkanten, ruiten, sommige willekeurige vierhoeken en trapezia.
#### 1.3.2 Diagonalen
* Een **diagonaal** is een lijn-stuk dat twee niet-opeenvolgende hoekpunten in een veelhoek met elkaar verbindt. Een driehoek heeft geen diagonalen.
* Formule voor het aantal diagonalen in een n-hoek: $\frac{n \times (n-3)}{2}$, waarbij $n$ het aantal hoekpunten is.
### 1.4 Toepassingen en verdere begrippen
#### 1.4.1 Hoogtelijn
* Een **hoogtelijn** is een rechte die door een hoekpunt van een driehoek gaat en loodrecht staat op de overstaande zijde (of het verlengde daarvan).
* Elke driehoek heeft 3 hoogtelijnen, die elkaar snijden in één gemeenschappelijk punt: het **hoogtepunt**.
#### 1.4.2 Middelloodlijn
* Een **middelloodlijn** van een lijnstuk is een rechte die door het midden van dat lijnstuk gaat en er loodrecht op staat.
* Elke driehoek heeft 3 middelloodlijnen, die elkaar snijden in één gemeenschappelijk punt: het **middelpunt van de omgeschreven cirkel**.
#### 1.4.3 Zwaartelijn
* Een **zwaartelijn** is een rechte die door een hoekpunt van een veelhoek gaat en door het midden van de overstaande zijde.
* Elke driehoek heeft 3 zwaartelijnen, die elkaar snijden in één gemeenschappelijk punt: het **zwaartepunt**. Het zwaartepunt van een driehoek valt steeds binnen de driehoek.
#### 1.4.4 Deellijn of bissectrice
* Een **deellijn** (of bissectrice) van een hoek is een rechte door het hoekpunt die de hoek in twee gelijke delen verdeelt.
* Elke driehoek heeft 3 deellijnen, die elkaar snijden in één gemeenschappelijk punt: het **middelpunt van de ingeschreven cirkel**.
#### 1.4.5 Rechte van Euler
* De **rechte van Euler** is een rechte lijn die door het zwaartepunt, het hoogtepunt en het middelpunt van de omgeschreven cirkel van een driehoek gaat.
---
# Eigenschappen van driehoeken en vierhoeken
Hieronder vind je een gedetailleerd overzicht van de eigenschappen van driehoeken en vierhoeken, bedoeld als een studiehandleiding voor je examen.
## 2. Eigenschappen van driehoeken en vierhoeken
Dit topic richt zich op de classificatie en eigenschappen van driehoeken (naar zijden en hoeken) en vierhoeken, inclusief hun definities en specifieke kenmerken.
### 2.1 Driehoeken
Een driehoek is een veelhoek met drie zijden en drie hoeken.
#### 2.1.1 Indeling van driehoeken
Driehoeken kunnen worden ingedeeld op basis van de lengte van hun zijden en de grootte van hun hoeken.
##### 2.1.1.1 Indeling volgens de grootte van de hoeken
* **Scherphoekige driehoek:** Een driehoek met drie scherpe hoeken ($0^\circ < \text{hoek} < 90^\circ$).
* **Rechthoekige driehoek:** Een driehoek met één rechte hoek ($90^\circ$) en twee scherpe hoeken.
* **Stomphoekige driehoek:** Een driehoek met één stompe hoek ($90^\circ < \text{hoek} < 180^\circ$) en twee scherpe hoeken.
##### 2.1.1.2 Indeling volgens de lengte van de zijden
* **Ongelijkbenige driehoek (ongelijkzijdig):** Een driehoek waarbij alle drie de zijden een verschillende lengte hebben.
* **Gelijkbenige driehoek:** Een driehoek met minstens twee gelijke zijden. De hoeken tegenover de gelijke zijden (de basishoeken) zijn gelijk. De derde hoek wordt de tophoek genoemd.
* **Gelijkzijdige driehoek:** Een driehoek met drie gelijke zijden. Elke gelijkzijdige driehoek is ook een gelijkbenige driehoek. Alle hoeken in een gelijkzijdige driehoek zijn gelijk en meten elk $60^\circ$.
##### 2.1.1.3 Combinatie van indelingen
Driehoeken kunnen ook gecombineerd worden ingedeeld, bijvoorbeeld:
* Scherphoekige gelijkbenige driehoek
* Rechthoekige gelijkbenige driehoek
* Stomphoekige ongelijkbenige driehoek
#### 2.1.2 Eigenschappen van driehoeken
* **Som van de hoeken:** De som van de drie hoeken in elke driehoek is altijd $180^\circ$ (een gestrekte hoek). Dit kan worden aangetoond door een willekeurige driehoek uit te knippen en de hoekpunten naar elkaar toe te vouwen, zodat ze op één lijn liggen.
* Voorbeeld: Een driehoek met hoeken van $30^\circ$, $50^\circ$ en $100^\circ$ ($30^\circ + 50^\circ + 100^\circ = 180^\circ$).
* **Minimaal twee scherpe hoeken:** Elke driehoek heeft altijd minstens twee scherpe hoeken.
* **Unieke hoeken:** Een driehoek kan niet meer dan één rechte hoek of meer dan één stompe hoek bevatten. Een driehoek kan dus ook niet een rechte én een stompe hoek hebben.
* **Gelijkzijdige driehoek:** Een gelijkzijdige driehoek is altijd een scherphoekige driehoek met drie hoeken van $60^\circ$.
#### 2.1.3 Tekenen en construeren van driehoeken
* **Volgens hoeken:**
* **Scherphoekige driehoek:** Teken een scherpe hoek, waarna je de derde zijde tekent, let erop dat de andere twee hoeken ook scherp zijn.
* **Rechthoekige driehoek:** Teken een rechte hoek en vervolgens de derde zijde; de overige twee hoeken zijn dan automatisch scherp.
* **Stomphoekige driehoek:** Teken een stompe hoek en vervolgens de derde zijde; de overige twee hoeken zijn dan scherp.
* **Volgens zijden:**
* **Gelijkbenige driehoek:** Teken een basis (bv. [CB]). Teken op het midden van de basis een loodlijn. Duide het punt A aan op deze loodlijn op de gewenste afstand van de andere punten om de gelijke zijden te creëren. Dit kan met een geodriehoek of passer.
* **Gelijkzijdige driehoek:** Teken een basis van de gewenste lengte. Teken vervolgens de andere twee zijden met de passer of gebruik de eigenschap dat alle hoeken $60^\circ$ zijn en construeer deze met de geodriehoek.
* **Ongelijkbenige driehoek:** Teken één zijde. Gebruik de passer om de andere twee zijden met hun respectievelijke lengtes te construeren vanuit de eindpunten van de eerste zijde.
#### 2.1.4 Speciale lijnen in een driehoek
* **Hoogtelijn:** Een lijn die door een hoekpunt gaat en loodrecht staat op de overstaande zijde (of het verlengde daarvan). Elke driehoek heeft drie hoogtelijnen, die elkaar snijden in het *hoogtepunt*. Het hoogtepunt kan buiten de driehoek vallen (bij stomphoekige driehoeken).
* **Middelloodlijn:** Een lijn die door het midden van een zijde gaat en er loodrecht op staat. Elke driehoek heeft drie middelloodlijnen, die elkaar snijden in het *middelpunt van de omgeschreven cirkel*. De middelloodlijnen kunnen ook buiten de driehoek vallen.
* **Zwaartelijn:** Een lijn die door een hoekpunt gaat en door het midden van de overstaande zijde. Elke driehoek heeft drie zwaartelijnen, die elkaar snijden in het *zwaartepunt*. Het zwaartepunt valt altijd binnen de driehoek.
* **Deellijn (bissectrice):** Een lijn die door een hoekpunt gaat en de hoek in twee gelijke delen verdeelt. Elke driehoek heeft drie deellijnen, die elkaar snijden in het *middelpunt van de ingeschreven cirkel*. Dit middelpunt valt altijd binnen de driehoek.
#### 2.1.5 Rechte van Euler
De rechte van Euler is een lijn die door drie belangrijke punten van een driehoek loopt: het zwaartepunt, het hoogtepunt en het middelpunt van de omgeschreven cirkel.
### 2.2 Vierhoeken
Een vierhoek is een veelhoek met vier zijden en vier hoeken.
#### 2.2.1 Algemene eigenschappen
* **Som van de hoeken:** De som van de vier hoeken in elke vierhoek is $360^\circ$ (een volle hoek). Dit kan worden aangetoond door de vierhoek in twee driehoeken te verdelen; de som van de hoeken van de twee driehoeken is $180^\circ + 180^\circ = 360^\circ$.
* **Diagonalen:** Een diagonaal is een lijnstuk dat twee niet-opeenvolgende hoekpunten met elkaar verbindt. Een driehoek heeft geen diagonalen. Een vierhoek heeft twee diagonalen.
#### 2.2.2 Classificatie van vierhoeken
Vierhoeken worden geclassificeerd op basis van de eigenschappen van hun zijden en hoeken, en de eigenschappen van hun diagonalen. De classificatie kan gezien worden als een hiërarchie, waarbij specifiekere figuren ook voldoen aan de eigenschappen van algemenere figuren.
##### 2.2.2.1 Indeling naar zijden en hoeken
* **Vierhoek (algemeen):** Een vierhoek met vier zijden en vier hoeken. Kan geen evenwijdige zijden hebben.
* **Trapezium:** Een vierhoek met minstens één paar evenwijdige zijden.
* **Rechthoekig trapezium:** Een trapezium met minstens twee rechte hoeken.
* **Gelijkbenig trapezium:** Een trapezium waarvan de niet-evenwijdige zijden even lang zijn, en waarbij de aanliggende hoeken bij de evenwijdige zijden even groot zijn.
* **Parallellogram:** Een vierhoek met twee paar evenwijdige zijden.
* **Eigenschappen zijden:** Overstaande zijden zijn evenwijdig en even lang.
* **Eigenschappen hoeken:** Overstaande hoeken zijn even groot. Aanliggende hoeken zijn supplementair (som is $180^\circ$).
* **Ruit:** Een vierhoek met vier gelijke zijden.
* **Eigenschappen zijden:** Alle zijden zijn even lang. Overstaande zijden zijn evenwijdig.
* **Eigenschappen hoeken:** Overstaande hoeken zijn even groot.
* **Rechthoek:** Een vierhoek met vier rechte hoeken ($90^\circ$).
* **Eigenschappen zijden:** Overstaande zijden zijn evenwijdig en even lang.
* **Eigenschappen hoeken:** Alle hoeken zijn recht. Overstaande hoeken zijn gelijk, aanliggende hoeken zijn gelijk.
* **Vierkant:** Een vierhoek met vier gelijke zijden én vier rechte hoeken. Het vierkant is zowel een rechthoek (vier rechte hoeken) als een ruit (vier gelijke zijden).
##### 2.2.2.2 Eigenschappen van de diagonalen
De diagonalen van vierhoeken vertonen specifieke eigenschappen die helpen bij de classificatie:
* **Vierkant:**
* Halveren elkaar middendoor.
* Zijn even lang.
* Staan loodrecht op elkaar.
* **Rechthoek (geen vierkant):**
* Halveren elkaar middendoor.
* Zijn even lang.
* Staan *niet* loodrecht op elkaar.
* **Ruit (geen vierkant):**
* Halveren elkaar middendoor.
* Staan loodrecht op elkaar.
* Zijn *niet* even lang.
* **Parallellogram (geen rechthoek of ruit):**
* Halveren elkaar middendoor.
* Zijn *niet* even lang.
* Staan *niet* loodrecht op elkaar.
* **Trapezium (geen parallellogram):**
* Delen elkaar *nooit* middendoor.
* Zijn *nooit* even lang.
* Staan *nooit* loodrecht op elkaar.
* **Gelijkbenig trapezium:**
* Delen elkaar *nooit* middendoor.
* Zijn *wel* even lang.
* Staan *soms* loodrecht op elkaar.
* **Vlieger (een vierhoek met 2 paren gelijke aanliggende zijden):**
* Delen elkaar *nooit* middendoor.
* Staan *wel* loodrecht op elkaar.
* De ene diagonaal deelt de andere middendoor.
* Één paar overstaande hoeken zijn even groot.
#### 2.2.3 Regelmatige veelhoeken
Een regelmatige veelhoek is een veelhoek waarbij alle zijden even lang zijn én alle hoeken even groot zijn.
* Bij driehoeken is de gelijkzijdige driehoek een regelmatige veelhoek ($3$ gelijke zijden, $3$ hoeken van $60^\circ$).
* Bij vierhoeken is het vierkant een regelmatige veelhoek ($4$ gelijke zijden, $4$ hoeken van $90^\circ$).
Een regelmatige n-hoek kan worden opgedeeld in n congruente driehoeken, waarbij de tophoek van elke driehoek gelijk is aan $360^\circ / n$.
---
# Ruimtefiguren en hun classificatie
Hieronder volgt een gedetailleerd en uitgebreid studieoverzicht voor het topic "Ruimtefiguren en hun classificatie", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Ruimtefiguren en hun classificatie
Dit topic behandelt de classificatie van ruimtefiguren, onderverdeeld in veelvlakken, gekenmerkt door platte zijvlakken, en niet-veelvlakken, die minstens één gebogen oppervlak hebben, met een specifieke focus op omwentelingslichamen.
### 3.1 Basisbegrippen ruimtefiguren
Een ruimtefiguur, ook wel een lichaam genoemd, is een deel van de ruimte begrensd door een gesloten oppervlak. Dit oppervlak kan plat, gebogen of een combinatie van beide zijn. Ruimtefiguren kunnen worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën:
* **Veelvlakken:** Ruimtefiguren die uitsluitend begrensd zijn door platte oppervlakken, namelijk veelhoeken.
* Een **zijvlak** is een van de begrenzende veelhoeken van een veelvlak.
* Een **ribbe** is een gemeenschappelijke zijde van twee zijvlakken.
* Een **hoekpunt** is een gemeenschappelijk hoekpunt van drie of meer zijvlakken.
* **Niet-veelvlakken:** Ruimtefiguren die begrensd worden door minstens één gebogen oppervlak. Hieronder vallen de omwentelingslichamen.
### 3.2 Classificatie van veelvlakken
Veelvlakken kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
#### 3.2.1 Indeling naar aantal zijvlakken
Veelvlakken worden primair ingedeeld op basis van het aantal zijvlakken. Elk veelvlak heeft minimaal vier zijvlakken.
* **Viervlakken:** Veelvlakken met 4 zijvlakken. Deze zijn altijd piramides en hebben evenveel hoekpunten als zijvlakken.
* **Vijfvlakken:** Veelvlakken met 5 zijvlakken.
* **Zesvlakken:** Veelvlakken met 6 zijvlakken. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Zesvlakken uitsluitend begrensd door vierhoeken:** Dit zijn de zogenaamde 'bijzondere' zesvlakken zoals de balk en de kubus. Elk van deze heeft 6 zijvlakken, 12 ribben en 8 hoekpunten.
* **Formule van Euler:** Voor elk veelvlak geldt de relatie: aantal hoekpunten + aantal zijvlakken - aantal ribben = 2.
* **Parallellepipedum:** Een zesvlak uitsluitend begrensd door parallellogrammen. Kenmerken: 6 zijvlakken, 8 hoekpunten, 12 ribben, 3 groepen van 4 evenwijdige en even lange ribben, overstaande zijvlakken zijn evenwijdig en congruent.
* **Balk:** Een zesvlak uitsluitend begrensd door rechthoeken. Kenmerken: 6 zijvlakken, 8 hoekpunten, 12 ribben, 3 groepen van 4 evenwijdige en even lange ribben, overstaande zijvlakken zijn evenwijdig en congruent.
* **Kubus:** Een zesvlak uitsluitend begrensd door vierkanten. Kenmerken: 6 congruente zijvlakken (vierkanten), 8 hoekpunten, 12 ribben (allemaal even lang), 3 groepen van 4 onderling evenwijdige ribben. Elke kubus is een balk, en elke balk met vierkante zijvlakken is een kubus.
* **Meer-vlakken:** Veelvlakken met meer dan zes zijvlakken (bv. zevenvlakken, achtvlakken).
#### 3.2.2 Indeling naar eigenschappen
Veelvlakken kunnen ook worden ingedeeld op basis van specifieke eigenschappen, zoals evenwijdige zijvlakken:
* **Prisma's:** Veelvlakken met minstens twee evenwijdige zijvlakken, die de grond- en bovenvlak vormen. De ribben die niet tot deze vlakken behoren, zijn opstaande ribben. Kenmerken: grond- en bovenvlak zijn congruente veelhoeken, opstaande zijvlakken zijn parallellogrammen, opstaande ribben zijn even lang.
* **Rechte prisma's:** Prisma's waarbij de opstaande ribben loodrecht op het grond- en bovenvlak staan. Alle opstaande zijvlakken zijn rechthoeken. Elke balk is een recht prisma.
* **Regelmatige prisma's:** Rechte prisma's waarvan het grond- en bovenvlak regelmatige veelhoeken zijn. Alle opstaande zijvlakken zijn congruente veelhoeken. Elke kubus is een regelmatig prisma.
* **Piramide:** Een veelvlak waarvan één zijvlak een willekeurige veelhoek is (het grondvlak), en alle andere zijvlakken driehoeken zijn die samenkomen in één gemeenschappelijk hoekpunt (de top). Kenmerken: aantal hoekpunten = aantal zijvlakken. Piramides kunnen worden onderverdeeld op basis van het aantal zijvlakken van het grondvlak (bv. driezijdige piramide met een driehoek als grondvlak, wat een viervlak is).
* **Regelmatige piramide:** Een piramide waarvan het grondvlak een regelmatige veelhoek is en alle opstaande ribben even lang zijn. De opstaande zijvlakken zijn congruente driehoeken.
### 3.3 Niet-veelvlakken
Niet-veelvlakken zijn ruimtefiguren die begrensd worden door minstens één gebogen oppervlak.
* **Omwentelingslichamen:** Ruimtefiguren die ontstaan door een vlakke figuur om een as te wentelen.
* **Cilinder:** Ontstaat door de wenteling van een rechthoek om een van zijn zijden of symmetrieassen.
* **Kegel:** Ontstaat door de wenteling van een rechthoekige driehoek om een van de rechthoekszijden of door de wenteling van een gelijkbenige driehoek om zijn symmetrieas.
* **Bol:** Ontstaat door de wenteling van een halve cirkel om de middellijn, of door de wenteling van een cirkel om zijn middellijn.
### 3.4 Ontwikkelingen van ruimtefiguren
Een ontwikkeling (of ontvouwing) van een ruimtefiguur is de platte voorstelling van de zijvlakken van de figuur, zodanig dat deze, eenmaal gevouwen, de oorspronkelijke figuur vormen.
* **Ontwikkeling van een kubus:** Bestaat uit 6 congruente vierkanten. Er zijn 11 verschillende mogelijke ontwikkelingen voor een kubus.
* **Ontwikkeling van een balk:** Bestaat uit 3 groepen van 2 congruente rechthoeken. Verschillende ontwikkelingen zijn mogelijk.
* **Ontwikkeling van een cilinder:** De mantel wordt voorgesteld als een rechthoek (of parallellogram indien niet loodrecht 'opengeknipt'), met daaraan vast de grond- en bovenvlakken (cirkels).
* **Ontwikkeling van een piramide:** Bestaat uit het grondvlak (een veelhoek) en driehoekige zijvlakken die samenkomen in de top.
### 3.5 Conventies en terminologie
* **Veelhoeken:** Vlakke figuren die uitsluitend begrensd zijn door rechte lijnen (lijnstukken). Veelhoeken worden benoemd naar het aantal hoeken/zijden (bv. driehoek, vierhoek, vijfhoek). Regelmatige veelhoeken hebben gelijke zijden én gelijke hoeken.
* **Niet-veelhoeken:** Vlakke figuren die begrensd zijn door minstens één gebogen lijn. De cirkel is hier een belangrijk voorbeeld van.
* **Hoeken:** Een deel van het vlak, begrensd door twee halfrechten met een gemeenschappelijk grenspunt (hoekpunt). Hoeken worden ingedeeld naargelang hun grootte: nulhoek ($0^\circ$), scherpe hoek ($0^\circ < \text{hoek} < 90^\circ$), rechte hoek ($90^\circ$), stompe hoek ($90^\circ < \text{hoek} < 180^\circ$), gestrekte hoek ($180^\circ$), overstrekte hoek ($180^\circ < \text{hoek} < 360^\circ$), volle hoek ($360^\circ$).
* **Diagonalen:** Lijnstukken die twee niet-opeenvolgende hoekpunten in een veelhoek verbinden. Een driehoek heeft geen diagonalen. Het aantal diagonalen in een veelhoek kan worden berekend met de formule: $ \frac{n(n-3)}{2} $, waarbij $n$ het aantal hoekpunten is.
* **Hoogtelijn:** Een rechte die door een hoekpunt van een driehoek gaat en loodrecht staat op de overstaande zijde (of het verlengde daarvan). Driehoeken hebben drie hoogtelijnen die elkaar snijden in het hoogtepunt.
* **Middelloodlijn:** Een rechte die door het midden van een lijnstuk gaat en er loodrecht op staat. De drie middelloodlijnen van een driehoek snijden elkaar in het middelpunt van de omgeschreven cirkel.
* **Zwaartelijn:** Een rechte die door een hoekpunt van een veelhoek en door het midden van de overstaande zijde gaat. Driehoeken hebben drie zwaartelijnen die elkaar snijden in het zwaartepunt.
* **Deellijn (bissectrice):** Een rechte door het hoekpunt die de hoek in twee gelijke delen verdeelt. De drie deellijnen van een driehoek snijden elkaar in het middelpunt van de ingeschreven cirkel.
* **Rechte van Euler:** De rechte die het zwaartepunt, het hoogtepunt en het middelpunt van de omgeschreven cirkel van een driehoek bevat.
### 3.6 Conclusie
De classificatie van ruimtefiguren bouwt voort op de kennis van vlakke figuren en hun eigenschappen. Veelvlakken worden gedefinieerd door hun platte zijvlakken (veelhoeken), terwijl niet-veelvlakken minstens één gebogen oppervlak bevatten. Binnen de veelvlakken is een verdere indeling mogelijk op basis van het aantal zijvlakken en specifieke geometrische eigenschappen, wat leidt tot de herkenning van veelvlakken zoals kubussen, balken, prisma's en piramides.
---
# Meetkundige relaties en constructies
Dit topic verkent de onderlinge relaties en constructiemethoden van meetkundige elementen zoals lijnen, hoeken, veelhoeken en specifieke figuren binnen de meetkunde.
## 4. Meetkundige relaties en constructies
### 4.1 Basisbegrippen
#### 4.1.1 Punten, lijnen en oppervlakken
* **Punt**: Een fundamenteel, abstract begrip in de meetkunde dat een specifieke plaats aanduidt. Getekende punten zijn slechts voorstellingen en hebben geen afmetingen. Punten worden benoemd met hoofdletters.
* **Lijn**: Een oneindige, eendimensionale opeenvolging van punten. Lijnen kunnen recht, gebogen of gebroken zijn.
* **Rechte**: Een oneindige, onbegrensde rechte lijn. Benamingen gebeuren met een kleine letter of met twee punten op de rechte.
* **Lijnstuk**: Een begrensde rechte lijn, gevormd door twee eindpunten. Het lijnstuk [AB] is het deel van de rechte AB tussen de punten A en B. De rechte AB wordt de drager van het lijnstuk [AB] genoemd.
* **Halfrechte (straal)**: Een lijn die aan één kant begrensd is door een grenspunt en zich in één richting oneindig voortzet. Benaming gebeurt met het grenspunt en een ander punt op de halfrechte, met vierkante haakjes bij het grenspunt (bv. [AB).
* **Gebogen lijn**: Kan open of gesloten zijn.
* **Gebroken lijn**: Een opeenvolging van lijnstukken, die open of gesloten kan zijn. Een open onbegrensde gebroken lijn heeft twee halfrechten aan de uiteinden; een open begrensde gebroken lijn heeft twee lijnstukken aan de uiteinden.
* **Oppervlak**: Een oneindige, tweedimensionale opeenvolging van punten. Oppervlakken kunnen plat of gebogen, begrensd of onbegrensd zijn.
* **Vlak**: Een onbegrensd plat oppervlak.
* **Vlakke figuur**: Een begrensd plat oppervlak.
#### 4.1.2 Hoeken
* Een hoek is een deel van het vlak, begrensd door twee halfrechten met een gemeenschappelijk grenspunt (hoekpunt). De halfrechten worden de benen van de hoek genoemd.
* Hoeken worden benoemd met het hoekpunt en een willekeurig punt op elk been (bv. $\angle \text{BAC}$ of $\angle \text{CAB}$), of enkel met het hoekpunt (bv. $\angle \text{A}$).
* De grootte van een hoek wordt bepaald door de spreiding van de benen, niet door de lengte van de benen. Maateenheid is de graad (°).
* Indeling van hoeken naar grootte:
* **Nulhoek**: Beide benen vallen samen. Grootte = $0^\circ$.
* **Scherpe hoek**: $0^\circ < \text{hoekgrootte} < 90^\circ$.
* **Rechte hoek**: De benen staan loodrecht op elkaar. Grootte = $90^\circ$.
* **Stompe hoek**: $90^\circ < \text{hoekgrootte} < 180^\circ$.
* **Gestrekte hoek**: De benen liggen in elkaars verlengde. Grootte = $180^\circ$.
* **Overstrekte hoek**: $180^\circ < \text{hoekgrootte} < 360^\circ$.
* **Volle hoek**: De benen vallen na omwenteling weer samen. Grootte = $360^\circ$.
#### 4.1.3 Diagonalen
* Een diagonaal is een lijnstuk dat twee niet-opeenvolgende hoekpunten in een veelhoek verbindt.
* In een vierhoek verbinden diagonalen de overstaande hoekpunten. Een driehoek heeft geen diagonalen.
* Formule voor het aantal diagonalen in een veelhoek met $n$ hoekpunten: $\frac{n \times (n-3)}{2}$.
#### 4.1.4 Hoogtelijn
* Een hoogtelijn is een rechte die door een hoekpunt van een driehoek gaat en loodrecht op de overstaande zijde (of het verlengde ervan) staat.
* Elke driehoek heeft drie hoogtelijnen, die elkaar snijden in het **hoogtepunt**. Het hoogtepunt kan buiten de driehoek vallen (bij stomphoekige driehoeken).
#### 4.1.5 Middelloodlijn
* Een middelloodlijn van een lijnstuk is een rechte die door het midden van het lijnstuk gaat en er loodrecht op staat.
* Een veelhoek heeft evenveel middelloodlijnen als zijden. De drie middelloodlijnen van een driehoek snijden elkaar in het **middelpunt van de omgeschreven cirkel**.
#### 4.1.6 Zwaartelijn
* Een zwaartelijn is een rechte die door een hoekpunt van een veelhoek en door het midden van de overstaande zijde gaat.
* Elke driehoek heeft drie zwaartelijnen, die elkaar snijden in het **zwaartepunt**. Dit punt valt steeds binnen de driehoek.
* Het zwaartepunt, het hoogtepunt en het middelpunt van de omgeschreven cirkel van een driehoek liggen op één lijn: de **rechte van Euler**.
#### 4.1.7 Deellijn of bissectrice
* Een deellijn van een hoek is een rechte door het hoekpunt die de hoek in twee gelijke delen verdeelt.
* Elke driehoek heeft drie deellijnen, die elkaar snijden in het **middelpunt van de ingeschreven cirkel**.
### 4.2 Vormleer
#### 4.2.1 Vlakke figuren
* Een vlakke figuur is een plat oppervlak begrensd door een gesloten lijn (gebogen, gebroken of een combinatie).
* **Veelhoeken**: Vlakke figuren die uitsluitend begrensd zijn door gebroken lijnen (lijnstukken).
* **Veelhoek benoemen**: Door de hoekpunten in wijzerzin te noteren (bv. vierhoek ABCD).
* **Hoekpunten**: De punten waar de zijden elkaar ontmoeten (bv. A, B, C, D).
* **Zijden**: De lijnstukken die de veelhoek begrenzen (bv. [AB], [BC]).
* **Hoeken**: De hoeken gevormd door de zijden (bv. $\hat{A}, \hat{B}$).
* **Opeenvolgende/aanliggende** elementen: Elementen die naast elkaar liggen (bv. hoekpunten A en B, zijden [AB] en [BC], hoeken $\hat{A}$ en $\hat{B}$).
* **Niet-opeenvolgende/niet-aanliggende/overstaande** elementen: Elementen die tegenover elkaar liggen (bv. hoekpunten A en C, zijden [AB] en [CD], hoeken $\hat{A}$ en $\hat{C}$).
* **Indeling van veelhoeken**:
* **Convexe veelhoek**: Alle diagonalen vallen binnen de veelhoek.
* **Concave (niet-convexe) veelhoek**: Minstens één diagonaal valt (deels) buiten de veelhoek.
* **Driehoek**: Veelhoek met 3 zijden en 3 hoeken.
* **Basis (b)** en **hoogte (h)**: De hoogte is de loodrechte afstand van een hoekpunt tot de overstaande zijde (de basis). Elke zijde kan als basis beschouwd worden.
* **Indeling volgens hoeken**: Scherphoekig (3 scherpe hoeken), Rechthoekig (1 rechte hoek), Stomphoekig (1 stompe hoek).
* **Indeling volgens zijden**: Ongelijkbenig (3 ongelijke zijden), Gelijkbenig (minstens 2 gelijke zijden), Gelijkzijdig (3 gelijke zijden).
* **Eigenschappen van driehoeken**:
* De som van de hoeken is $180^\circ$.
* Elke driehoek heeft minstens 2 scherpe hoeken.
* Een driehoek kan nooit meer dan 1 rechte of 1 stompe hoek hebben.
* Een gelijkzijdige driehoek is altijd scherphoekig en elke hoek meet $60^\circ$.
* In een gelijkbenige driehoek zijn de basishoeken (tegenover de gelijke zijden) gelijk.
* **Vierhoek**: Veelhoek met 4 zijden en 4 hoeken.
* **Overstaande/aanliggende** zijden en hoeken.
* **Indeling van vierhoeken**:
* **Vierkant**: 4 gelijke zijden, 4 rechte hoeken.
* **Rechthoek**: 4 rechte hoeken.
* **Ruit**: 4 gelijke zijden.
* **Parallellogram**: 2 paar evenwijdige zijden.
* **Trapezium**: Minstens 1 paar evenwijdige zijden.
* **Vlieger**: 2 paar aanliggende zijden zijn even lang.
* **Willekeurige vierhoek**.
* **Eigenschappen van vierhoeken**:
* Som van de hoeken is $360^\circ$.
* Eigenschappen van zijden, hoeken en diagonalen (zie verdere secties).
* **Meerhoeken**: Veelhoeken met meer dan 4 zijden (vijfhoek, zeshoek, etc.).
* **Regelmatige veelhoek**: Alle zijden zijn even lang en alle hoeken zijn even groot.
#### 4.2.2 Ruimtefiguren
* Een ruimtefiguur (lichaam) is een deel van de ruimte begrensd door een gesloten oppervlak. Dit oppervlak kan plat, gebogen of een combinatie zijn.
* **Veelvlakken**: Ruimtefiguren uitsluitend begrensd door platte oppervlakken die veelhoeken zijn.
* **Zijvlak**: Elk begrenzend veelvlak.
* **Ribbe**: Gemeenschappelijke zijde van twee zijvlakken.
* **Hoekpunt**: Gemeenschappelijk punt van drie of meer zijvlakken.
* **Formule van Euler**: Aantal hoekpunten + aantal zijvlakken - aantal ribben = 2.
* **Indeling naar aantal zijvlakken**: Viervlak (4 zijvlakken), Vijfvlak (5 zijvlakken), Zesvlak (6 zijvlakken), etc.
* **Zesvlakken uitsluitend begrensd door vierhoeken**: Balk, Kubus.
* **Kubus**: Zesvlak begrensd door 6 congruente vierkanten.
* **Balk**: Zesvlak begrensd door 6 rechthoeken.
* **Piramides**: Veelvlak met één veelhoek als grondvlak en driehoeken als opstaande zijvlakken die samenkomen in één top. Het aantal zijvlakken is het aantal zijden van het grondvlak plus één.
* **Niet-veelvlakken**: Ruimtefiguren begrensd door minstens één gebogen oppervlak.
* **Omwentelingslichamen**: Ontstaan door een vlakke figuur om een as te wentelen.
* **Cilinder**: Ontstaat uit een rechthoek.
* **Kegel**: Ontstaat uit een rechthoekige driehoek.
* **Bol**: Ontstaat uit een halve cirkel.
### 4.3 Meetkundige relaties
#### 4.3.1 Evenwijdigheid en loodrechte stand
* **Snijdende rechten**: Rechten die precies één punt gemeenschappelijk hebben (snijpunt).
* **Evenwijdige rechten**: Rechten die samenvallen of geen enkel punt gemeenschappelijk hebben en in hetzelfde vlak liggen. Ze lopen overal even wijd van elkaar.
* **Loodrechte rechten**: Snijdende rechten die een rechte hoek vormen. Notatie: $a \perp b$.
#### 4.3.2 Gelijkvormigheid en congruentie
* **Gelijkvormige figuren**: Figuren die een verkleining of vergroting van elkaar zijn. Ze behouden dezelfde vorm, waarbij alle afmetingen volgens dezelfde verhouding vergroot of verkleind zijn.
* De verhouding van de lengtes van overeenkomstige zijden is gelijk.
* De grootte van overeenkomstige hoeken is gelijk.
* **Congruente figuren**: Figuren die gelijkvormig zijn én exact even groot. Ze zijn identiek en bedekken elkaar volledig.
#### 4.3.3 Spiegeling en symmetrie
* **Spiegeling**: Een transformatie waarbij een figuur wordt omgezet in een spiegelbeeld ten opzichte van een spiegelas.
* **Spiegelas**: De rechte waarlangs gespiegeld wordt.
* Eigenschappen: gelijke vorm en grootte, gelijke afstand tot de spiegelas, verbindingslijn van een punt met zijn spiegelbeeld staat loodrecht op de spiegelas, oriëntatie verandert.
* **Symmetrieas**: Een spiegelas die de figuur in twee congruente helften verdeelt.
### 4.4 Constructies
* **Veelhoeken tekenen/construeren**: Gebruik van geodriehoek en passer om specifieke veelhoeken te construeren op basis van gegeven eigenschappen (bv. zijden, hoeken, diagonalen).
* **Driehoeken tekenen**:
* Volgens hoeken: Scherphoekig, rechthoekig, stomphoekig.
* Volgens zijden: Ongelijkbenig, gelijkbenig, gelijkzijdig. Constructie met geodriehoek en passer.
* **Vierhoeken construeren**: Op basis van gegeven zijden, hoeken en/of diagonalen.
* **Regelmatige veelhoeken tekenen**: Door middel van cirkels, midden van stralen en het verdelen van de hoeken aan de cirkel.
### 4.5 Toepassingen
#### 4.5.1 Aanzichten en plattegronden
* **Aanzichten**: Tweedimensionale voorstellingen van een bouwsel vanuit verschillende standpunten (vooraanzicht, achteraanzicht, linkerzijaanzicht, rechterzijaanzicht, bovenaanzicht).
* **Plattegrond**: Tweedimensionale weergave van een bouwsel, meestal van bovenaf gezien.
* **Grondplan**: Een plattegrond met hoogtegetallen in elk vakje die aangeven hoeveel blokken op elkaar gestapeld zijn.
#### 4.5.2 Kijklijnen en schaduwen
* **Kijklijn**: Een denkbeeldige rechte lijn vanuit de ogen van een waarnemer naar een punt dat bekeken wordt. Beperkt door obstakels en het gezichtsveld.
* **Schaduw**: De projectie van een voorwerp op een oppervlak wanneer lichtstralen op een ondoorzichtig voorwerp vallen. De vorm en grootte van de schaduw hangen af van de lichtbron, het voorwerp en de afstand.
* **Schaduw gevormd door een lamp (nabije lichtbron)**: Centrale projectie.
* **Schaduw gevormd door de zon**: Parallelle projectie. De richting van de schaduw verandert gedurende de dag.
#### 4.5.3 Coördinaten
* **Vakcoördinaten**: Aanduiding van een vak in een rooster met een letter (horizontale as) en een cijfer (verticale as).
* **Puntcoördinaten**: Aanduiding van een specifiek punt in een assenstelsel met twee getallen (x-coördinaat, y-coördinaat), waarbij de oorsprong (0,0) het snijpunt van de assen is.
#### 4.5.4 Symmetrie
* **Symmetrieas**: Een spiegelas die een figuur verdeelt in twee helften die elkaars spiegelbeeld zijn. Verschillende figuren hebben een verschillend aantal symmetrieassen (bv. vierkant heeft 4, cirkel oneindig veel).
#### 4.5.5 Constructies
* **Vierhoeken construeren**: Op basis van eigenschappen van zijden, hoeken en diagonalen.
* **Regelmatige veelhoeken tekenen**: Gebruik van cirkels en het verdelen van de middelpuntshoeken.
#### 4.5.6 Veelhoeken classificeren
* Classificeren van veelhoeken op basis van hun eigenschappen (aantal zijden, hoeken, parallelliteit, gelijkheid van zijden en hoeken) van algemeen naar specifiek.
#### 4.5.7 Uitspraken beoordelen
* Beoordelen van meetkundige uitspraken met "altijd", "soms", "nooit" op basis van bewezen eigenschappen.
* Identificeren van figuren met zo weinig mogelijk vragen.
* Formuleren van besluiten bij gedeeltelijk zichtbare figuren.
### 4.6 Meetkundige relaties
#### 4.6.1 Gelijkheid van zijden en hoeken
* In een gelijkbenige driehoek zijn de basishoeken gelijk.
* In een gelijkzijdige driehoek zijn alle hoeken gelijk ($60^\circ$).
* In een vierhoek met 4 gelijke hoeken (rechthoek) zijn overstaande zijden gelijk en evenwijdig.
* In een vierhoek met 4 gelijke zijden (ruit) zijn overstaande hoeken gelijk en overstaande zijden evenwijdig.
* In een vierhoek met 4 gelijke zijden én 4 rechte hoeken (vierkant) zijn alle eigenschappen van rechthoeken en ruiten van toepassing.
#### 4.6.2 Eigenschappen van diagonalen
* **Vierhoek zonder evenwijdige zijden**: Diagonalen zijn zelden even lang, delen elkaar zelden middendoor en staan zelden loodrecht.
* **Trapezium**: Diagonalen zijn zelden even lang, delen elkaar zelden middendoor en staan zelden loodrecht (uitzonderingen mogelijk bij specifieke trapezia).
* **Gelijkbenig trapezium**: Diagonalen zijn even lang.
* **Parallellogram**: Diagonalen delen elkaar middendoor. Overstaande zijden zijn evenwijdig en gelijk. Overstaande hoeken zijn gelijk.
* **Rechthoek**: Diagonalen zijn even lang en delen elkaar middendoor.
* **Ruit**: Diagonalen staan loodrecht op elkaar en delen elkaar middendoor. Diagonalen zijn zelden even lang. Overstaande hoeken zijn gelijk.
* **Vierkant**: Diagonalen zijn even lang, delen elkaar middendoor en staan loodrecht op elkaar.
#### 4.6.3 Som van hoeken
* **Driehoek**: Som van de hoeken = $180^\circ$.
* **Vierhoek**: Som van de hoeken = $360^\circ$.
* **Meerhoek met $n$ zijden**: Som van de hoeken = $(n-2) \times 180^\circ$.
---
# Meten en metend rekenen: grootheden, eenheden en formules
Hier is een studiehandleiding voor het onderwerp "Meten en metend rekenen: grootheden, eenheden en formules".
## 5. Meten en metend rekenen: grootheden, eenheden en formules
Meten is een proces waarbij de grootte van een eigenschap van iets wordt bepaald met een getal, en metend rekenen omvat het gebruik en de interpretatie van deze meetresultaten.
### 5.1 Basisbegrippen van meten
Meten is het bepalen van de grootte van een eigenschap met een getal. Dit getal, samen met de maateenheid, vormt de maat. Eigenschappen die gemeten kunnen worden, worden grootheden genoemd (zoals lengte, inhoud, gewicht, oppervlakte, volume, temperatuur). Eigenschappen die niet of moeilijk te meten zijn, zoals kleur of smaak, worden kwalitatieve eigenschappen genoemd.
Er zijn twee hoofdtypen metingen:
* **Verhoudingsmeting:** Hierbij respecteert de meting de verhoudingen. Nul is een absolute ondergrens en een verdubbeling van de lengte leidt tot een verdubbeling van het maatgetal. Voorbeelden zijn lengte-, gewichts-, oppervlakte- en volumemeting.
* **Intervalmeting:** Hierbij is nul geen absolute ondergrens, en verhoudingen zijn niet altijd betekenisvol. Het verschil tussen meetwaarden is hier belangrijk. Temperatuurmeting is een voorbeeld waarbij 0 graden Celsius niet het absolute nulpunt is en 20 graden Celsius niet tweemaal zo warm is als 10 graden Celsius.
#### 5.1.1 Wat is meten en metend rekenen?
Meten is het bepalen van de grootte van een eigenschap met een getal en een maateenheid. Metend rekenen is het verder gebruiken en interpreteren van deze meetresultaten.
* **Grootheden:** Eigenschappen die gemeten kunnen worden (bv. lengte, snelheid, druk).
* **Eenheden:** Gebruikt om grootheden uit te drukken (bv. meter, kilogram, liter, graden Celsius).
* **Maat:** Bestaat uit een maatgetal en een maateenheid.
* **Metricatie:** Het proces van het vervangen van traditionele eenheidssystemen door het metrieke stelsel, zoals het SI-stelsel.
#### 5.1.2 Meetinstrumenten
Verschillende meetinstrumenten worden gebruikt afhankelijk van de te meten grootheid en de gewenste nauwkeurigheid. Voorbeelden zijn: weegschaal, rolmeter, liniaal, schuifpasser, thermometer.
#### 5.1.3 Referentiematen (Ijzeren maten)
Referentiematen zijn bekende maten die helpen bij het schatten. Ze zijn gebaseerd op bekende objecten of situaties, zoals een stap van ongeveer 1 meter.
* **Lengtematen:**
* 1 km = 1000 m
* 1 hm = 100 m
* 1 dam = 10 m
* 1 m
* 1 dm = 0,1 m
* 1 cm = 0,01 m
* 1 mm = 0,001 m
* **Oppervlaktematen:** Deze zijn honderddelige maten.
* 1 km² = 10.000 m²
* 1 hm² = 100 m²
* 1 dam² = 100 m²
* 1 m²
* 1 dm² = 0,01 m²
* 1 cm² = 0,0001 m²
* **Landmaten:** Are (a), hectare (ha), centiare (ca). 1 a = 100 m², 1 ha = 100 a = 10.000 m².
* **Volume- en Inhoudsmaten:** Deze zijn duizenddelige maten.
* 1 m³
* 1 dm³ = 1 liter
* 1 cm³ = 1 ml
* 1 cl = 0,1 dl
* 1 dl = 0,1 l
* **Gewichts-/Massamaten:** In de lagere school wordt vaak gesproken over 'gewicht' waar 'massa' bedoeld wordt.
* 1 ton = 1000 kg
* 1 kg = 1000 g
* **Tijd:**
* 1 minuut = 60 seconden
* 1 uur = 60 minuten
* 1 dag = 24 uur = 1 etmaal
* 1 week = 7 dagen
* 1 jaar = 12 maanden = 52 weken = 365 dagen (366 in een schrikkeljaar)
* **Hoekgrootte:** De eenheid is graden (°). 1 graad is een negentigste deel van een rechte hoek.
#### 5.1.4 Herleiden
Herleiden tussen maateenheden gebeurt vaak met behulp van voorvoegsels (deci, centi, milli, deca, hecto, kilo) en kan op drie manieren: via redenering, via een verhoudingstabel, of via een herleidingstabel.
* **Lengtematen:** Tiendelige herleidingen.
* **Oppervlaktematen:** Honderddelige herleidingen (elke stap is een factor 100).
* **Volume- en Inhoudsmaten:** Duizenddelige herleidingen (elke stap is een factor 1000).
* **Gewichts-/Massamaten:** Tiendelige herleidingen (elke stap is een factor 1000).
* **Tijd:** Zestigdelige herleidingen (60 seconden in een minuut, 60 minuten in een uur).
* **Hoekgrootte:** Zestigdelige herleidingen (60 minuten in een graad).
#### 5.1.5 Gemiddelde, Mediaan en Modus
* **Gemiddelde:** De som van alle waarden gedeeld door het aantal waarden. Het gemiddelde wordt sterk beïnvloed door extreme waarden.
$$ \text{Gemiddelde} = \frac{\text{som van de delen}}{\text{aantal delen}} $$
* **Mediaan:** De middelste waarde in een gesorteerde reeks gegevens. Bij een even aantal gegevens is het het gemiddelde van de twee middelste waarden. De mediaan wordt niet beïnvloed door uitschieters.
* **Modus:** De waarde die het vaakst voorkomt in een reeks gegevens.
### 5.2 Grootheden en eenheden
* **Grootheden:** Eigenschappen die gemeten kunnen worden (lengte, snelheid, druk, etc.).
* **Eenheden:** Gebruikt om grootheden uit te drukken (meter, liter, graden Celsius, etc.).
#### 5.2.1 Lengtematen
Lengtematen zijn tiendelige maten. Herleidingen kunnen via redenering, verhoudingstabel of herleidingstabel.
#### 5.2.2 Oppervlakte- en Landmaten
Oppervlakte- en landmaten zijn honderddelige maten. De herleidingen zijn ook mogelijk via redenering, verhoudingstabel of herleidingstabel. Bij landmaten mogen geen kommagetallen gebruikt worden.
#### 5.2.3 Volume- en Inhoudsmaten
Volumematen zijn duizenddelige maten, terwijl inhoudsmaten vaak in liters worden uitgedrukt. Er is een verband: $1 \text{ liter} = 1 \text{ dm}^3$. Herleidingen gebeuren ook via redenering, verhoudingstabel of herleidingstabel.
* $1 \text{ m}^3 = 1000 \text{ dm}^3$
* $1 \text{ dm}^3 = 1000 \text{ cm}^3$
#### 5.2.4 Gewicht/Massa
In de lagere school wordt geen onderscheid gemaakt tussen massa en gewicht. Herleidingen gebeuren ook hier via redenering, verhoudingstabel of herleidingstabel met een factor 1000.
#### 5.2.5 Tijd
Tijdseenheden zijn gebaseerd op een zestigdelig stelsel (1 minuut = 60 seconden, 1 uur = 60 minuten). Kloklezen kan absoluut (uur en minuten na elkaar) of relatief (bv. kwart voor, half, tien over) gebeuren.
#### 5.2.6 Hoekgrootte
De eenheid is graden (°). Een geodriehoek wordt gebruikt om hoeken te meten en te tekenen.
#### 5.2.7 Gemiddelde en Mediaan
* **Gemiddelde:** Som van de waarden gedeeld door het aantal waarden.
* **Mediaan:** De middelste waarde in een gesorteerde reeks.
### 5.3 Formules
#### 5.3.1 Omtrek
De omtrek van een vlakke figuur is de lengte van de begrenzende lijn.
* **Rechthoek:** Omtrek = $2 \times (\text{lengte} + \text{breedte})$ of $2 \times (l + b)$
* **Vierkant:** Omtrek = $4 \times \text{zijdelengte}$ of $4 \times z$
* **Parallellogram:** Omtrek = $2 \times (a + b)$ (waarbij $a$ en $b$ de lengtes van de aanliggende zijden zijn).
* **Driehoek:** Omtrek = som van de lengtes van de zijden.
* **Ruit:** Omtrek = $4 \times \text{zijdelengte}$ of $4 \times z$
* **Trapezium:** Omtrek = som van de lengtes van de zijden.
* **Cirkel:** Omtrek = $\pi \times d$ of $2 \times \pi \times r$ (waarbij $d$ de diameter is en $r$ de straal).
#### 5.3.2 Oppervlakte
De oppervlakte geeft aan hoe groot een oppervlak is.
* **Rechthoek:** Oppervlakte = $\text{basis} \times \text{hoogte}$ of $b \times h$ (of lengte $\times$ breedte).
* **Vierkant:** Oppervlakte = $\text{zijde} \times \text{zijde}$ of $z \times z$ of $z^2$.
* **Parallellogram:** Oppervlakte = $\text{basis} \times \text{hoogte}$ of $b \times h$.
* **Driehoek:** Oppervlakte = $\frac{1}{2} \times \text{basis} \times \text{hoogte}$ of $\frac{b \times h}{2}$.
* **Ruit:** Oppervlakte = $\frac{1}{2} \times \text{diagonaal}_1 \times \text{diagonaal}_2$ of $\frac{d_1 \times d_2}{2}$.
* **Trapezium:** Oppervlakte = $\frac{1}{2} \times (\text{basis}_1 + \text{basis}_2) \times \text{hoogte}$ of $\frac{(B + b) \times h}{2}$.
* **Cirkel:** Oppervlakte = $\pi \times r \times r$ of $\pi r^2$.
#### 5.3.3 Volume
Het volume geeft aan hoeveel ruimte een ruimtefiguur inneemt. Het wordt berekend door de oppervlakte van het grondvlak te vermenigvuldigen met de hoogte.
* **Balk:** Volume = $\text{lengte} \times \text{breedte} \times \text{hoogte}$ of $l \times b \times h$.
* **Kubus:** Volume = $\text{zijde} \times \text{zijde} \times \text{zijde}$ of $z \times z \times z$ of $z^3$.
* **Cilinder:** Volume = $\pi \times r^2 \times h$.
* **Volume van niet-veelvlakken/grillige vormen:** Kan bepaald worden door onderdompeling.
### 5.4 Samengestelde grootheden
Samengestelde grootheden zijn afgeleid van andere grootheden.
#### 5.4.1 Schaal
Schaal drukt de verhouding uit tussen afstanden op een afbeelding en in werkelijkheid.
$$ \text{Schaal} = \frac{\text{getekende afstand}}{\text{werkelijke afstand}} $$
Een schaal 1:5 betekent dat 1 eenheid op de tekening 5 eenheden in werkelijkheid voorstelt. Bij het omzetten van schaal van lengte naar oppervlakte, wordt de schaal gekwadrateerd.
#### 5.4.2 Snelheid
Snelheid drukt de verhouding uit tussen afgelegde afstand en tijd.
$$ \text{Snelheid} = \frac{\text{afstand}}{\text{tijd}} $$
* Afstand = Snelheid $\times$ Tijd
* Tijd = $\frac{\text{afstand}}{\text{snelheid}}$
#### 5.4.3 Massadichtheid (Soortelijk gewicht)
Massadichtheid is de verhouding tussen massa en volume van een stof.
$$ \text{Dichtheid} = \frac{\text{massa}}{\text{volume}} $$
Stoffen met een hogere dichtheid dan water zullen zinken, terwijl stoffen met een lagere dichtheid zullen drijven.
#### 5.4.4 Debiet
Debiet drukt een verhouding uit tussen inhoud en tijd.
$$ \text{Debiet} = \frac{\text{inhoud}}{\text{tijd}} $$
#### 5.4.5 Bevolkingsdichtheid
Bevolkingsdichtheid is de verhouding tussen het aantal inwoners en de oppervlakte van een gebied.
$$ \text{Bevolkingsdichtheid} = \frac{\text{aantal inwoners}}{\text{oppervlakte}} $$
### 5.5 Toepassingen
#### 5.5.1 Bruto, Netto, Tarra Gewichten
* **Nettogewicht:** Gewicht van het product zelf.
* **Tarragewicht:** Gewicht van de verpakking of het transportmiddel.
* **Brutogewicht:** Nettogewicht + Tarragewicht.
De relaties zijn:
* Brutogewicht = Nettogewicht + Tarragewicht
* Nettogewicht = Brutogewicht - Tarragewicht
* Tarragewicht = Brutogewicht - Nettogewicht
Deze begrippen worden ook toegepast op lonen (bruto- en nettoloon).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Punt | Een meetkundig punt is een abstract begrip dat een specifieke plaats aanduidt en geen afmetingen heeft. Een getekend punt is een voorstelling van dit concept. |
| Lijn | Een oneindige, eendimensionale aaneenschakeling van punten, die recht, gebogen of gebroken kan zijn. |
| Rechte lijn | Een lijn die begrensd of onbegrensd kan zijn en die zich oneindig voortzet in één of twee richtingen. |
| Lijnstuk | Een begrensd deel van een rechte lijn, dat bestaat uit alle punten tussen twee eindpunten. |
| Halfrechte | Een rechte lijn die aan één kant begrensd is door een grenspunt en zich in één richting oneindig voortzet. |
| Gebogen lijn | Een lijn die niet recht is en een kromming vertoont. |
| Gebroken lijn | Een lijn die bestaat uit een aaneenschakeling van lijnstukken. |
| Hoekpunt | Het punt waar twee benen van een hoek samenkomen. |
| Benen van een hoek | De twee halfrechten die de hoek vormen en samenkomen in het hoekpunt. |
| Graad | De standaardmaateenheid voor hoekgrootte, waarbij een rechte hoek 90 graden is. |
| Scherpe hoek | Een hoek kleiner dan een rechte hoek, groter dan 0 graden en kleiner dan 90 graden. |
| Rechte hoek | Een hoek van precies 90 graden, gevormd door loodrechte lijnen. |
| Stompe hoek | Een hoek groter dan een rechte hoek maar kleiner dan een gestrekte hoek, dus tussen 90 en 180 graden. |
| Gestrekte hoek | Een hoek van precies 180 graden, waarbij de benen in elkaars verlengde liggen. |
| Volle hoek | Een hoek van precies 360 graden, waarbij de benen na een omwenteling weer samenvallen. |
| Diagonaal | Een lijnstuk dat twee niet-opeenvolgende hoekpunten in een veelhoek verbindt. |
| Veelhoek | Een vlakke figuur die uitsluitend begrensd wordt door een gesloten gebroken lijn (lijnstukken). |
| Congruente figuren | Figuren die identiek zijn aan elkaar qua vorm en grootte; ze bedekken elkaar volledig. |
| Gelijkvormige figuren | Figuren die dezelfde vorm behouden maar verschillen in grootte doordat alle afmetingen volgens dezelfde verhouding zijn vergroot of verkleind. |
| Spiegeling | Een transformatie waarbij een figuur wordt omgezet in zijn spiegelbeeld ten opzichte van een spiegelas. |
| Spiegelas | De lijn waarrond een spiegeling plaatsvindt. Het spiegelbeeld ligt even ver van de spiegelas als het origineel. |
| Symmetrieas | Een speciale spiegelas die een figuur in twee identieke helften verdeelt, waarbij de ene helft het spiegelbeeld is van de andere. |
| Middelloodlijn | Een rechte die het midden van een lijnstuk loodrecht snijdt. |
| Hoogtelijn | Een rechte door een hoekpunt van een driehoek die loodrecht staat op de overstaande zijde of het verlengde daarvan. |
| Zwaartelijn | Een lijnstuk dat een hoekpunt van een veelhoek verbindt met het midden van de overstaande zijde. |
| Deellijn (Bissectrice) | Een rechte door het hoekpunt die een hoek verdeelt in twee gelijke hoeken. |
| Rechthoek | Een vierhoek met vier rechte hoeken. Overstaande zijden zijn evenwijdig en even lang. |
| Vierkant | Een vierhoek met vier gelijke zijden en vier rechte hoeken. |
| Ruit | Een vierhoek met vier gelijke zijden. Overstaande hoeken zijn gelijk en overstaande zijden zijn evenwijdig. |
| Parallellogram | Een vierhoek met twee paar evenwijdige zijden. Overstaande zijden zijn gelijk en overstaande hoeken zijn gelijk. |
| Trapezium | Een vierhoek met minstens één paar evenwijdige zijden. |
| Vlakke figuur | Een deel van het vlak dat begrensd wordt door een gesloten lijn, die gebogen, gebroken of een combinatie van beide kan zijn. |
| Ruimtefiguur (Lichaam) | Een deel van de ruimte begrensd door een gesloten oppervlak, dat plat, gebogen of een combinatie van beide kan zijn. |
| Veelvlak | Een ruimtefiguur die uitsluitend begrensd is door platte oppervlakken die veelhoeken zijn. |
| Niet-veelvlak | Een ruimtefiguur die begrensd wordt door minstens één gebogen oppervlak. |
| Kubus | Een zesvlak dat uitsluitend begrensd is door zes congruente vierkanten. |
| Balk | Een zesvlak dat uitsluitend begrensd is door rechthoeken. |
| Piramide | Een veelvlak waarvan één zijvlak een willekeurige veelhoek is en alle andere zijvlakken driehoeken zijn die samenkomen in één hoekpunt. |
| Cilinder | Een omwentelingslichaam dat ontstaat door een rechthoek om een van zijn zijden of symmetrieassen te wentelen. |
| Kegel | Een omwentelingslichaam dat ontstaat door een rechthoekige of gelijkbenige driehoek om een van zijn symmetrieassen te wentelen. |
| Bol | Een omwentelingslichaam dat ontstaat door een halve cirkel om zijn middellijn te wentelen. |
| Ontvouwing (Ontwikkeling) | Een platte voorstelling van de zijvlakken van een ruimtefiguur die, wanneer ze correct gevouwen worden, de ruimtefiguur vormen. |
| Schaal | De verhouding tussen een afstand op een kaart of afbeelding en de werkelijke afstand in de realiteit. |
| Snelheid | Een samengestelde grootheid die de verhouding uitdrukt tussen de afgelegde afstand en de tijdseenheid waarin deze is afgelegd. |
| Debiet | Een samengestelde grootheid die de verhouding uitdrukt tussen inhoud en tijd, bijvoorbeeld liters per uur. |
| Bevolkingsdichtheid | Een samengestelde grootheid die de verhouding weergeeft tussen het aantal inwoners en de oppervlakte van een gebied. |
| Massadichtheid (Soortelijk gewicht) | De verhouding tussen de massa (gewicht) van een stof en het volume dat deze inneemt. |
| Bruto, Netto, Tarra | Bruto is het totale gewicht (inclusief verpakking/lading), netto is het gewicht van het product zelf, en tarra is het gewicht van de verpakking of het lege voertuig. |
| Gemiddelde | De som van alle waarden in een reeks, gedeeld door het aantal waarden, wat een representatieve centrale waarde geeft. |
| Mediaan | De middelste waarde in een geordende reeks van getallen. Bij een even aantal waarden is het het gemiddelde van de twee middelste getallen. |
| Modus | De waarde die het vaakst voorkomt in een reeks gegevens. |
| Omtrek | De totale lengte van de grenslijnen van een vlakke figuur. |
| Oppervlakte | De grootte van het vlak dat een vlakke figuur bedekt. |
| Volume | De hoeveelheid ruimte die een ruimtefiguur inneemt. |
| Inhoud | De hoeveelheid 'stof' (meestal vloeistof of korrels) waarmee een ruimtefiguur gevuld kan worden. |
| Meter | De standaardeenheid voor lengte in het SI-stelsel. |
| Liter | De standaardeenheid voor inhoud, equivalent aan 1 kubieke decimeter (dm³). |
| Kilogram | De standaardeenheid voor massa (gewicht) in het SI-stelsel. |
| Seconde | De standaardeenheid voor tijd in het SI-stelsel. |
| Gradus (Graad) | De maateenheid voor hoekgrootte, waarbij een rechte hoek 90 graden is. |
| Conservatiebegrip | Het inzicht dat bepaalde handelingen (zoals verplaatsen, vervormen) de hoeveelheid, lengte, oppervlakte of volume van iets niet veranderen. |
| Standaardmaateenheid | Een internationaal vastgestelde maateenheid, zoals de meter, kilogram of liter. |
| Natuurlijke maateenheid | Een door de mens zelf gekozen, willekeurige maateenheid, zoals een voet of een hand. |
| Meetinstrument | Een hulpmiddel dat gebruikt wordt om metingen uit te voeren, zoals een liniaal, weegschaal of maatbeker. |
| Referentiemaat (Ijzeren maat) | Een bekend voorwerp of situatie dat dient als ankerpunt om maten en schattingen te vergemakkelijken. |
| Complimentair meeten | Het combineren van metingen met de zintuigen (voelen, zien) en het gebruik van meetinstrumenten. |
| Vlak | Een oneindige verzameling van punten die één dimensie heeft; het kan plat of gebogen zijn. |
| Vormleer | Het onderdeel van de meetkunde dat zich bezighoudt met de studie van vormen, hun eigenschappen en classificatie. |
| Omwentelingslichaam | Een ruimtefiguur die ontstaat door een vlakke figuur rond een as te wentelen. |
| Pyramide | Een veelvlak met een veelhoek als grondvlak en driehoeken als zijvlakken die samenkomen in een top. |
| Prisma | Een veelvlak met twee evenwijdige en congruente veelhoeken als grond- en bovenvlak, en parallellogrammen als zijvlakken. |
| Rechte prisma | Een prisma waarbij de opstaande ribben loodrecht op het grondvlak staan. |
| Regelmatige piramide | Een piramide waarvan het grondvlak een regelmatige veelhoek is en alle opstaande zijvlakken congruente driehoeken zijn. |
| Regelmatige veelhoek | Een veelhoek waarvan alle zijden even lang zijn en alle hoeken even groot zijn. |
| Pictogram | Een eenvoudige afbeelding die een plaats, richting, gebod of verbod aangeeft, vaak zonder taal. |
| Coördinaten | Een systeem van getallen die de positie van een punt in een vlak of ruimte aanduiden. |
| Vakcoördinaten | Een systeem waarbij een locatie wordt aangeduid met een letter (horizontaal) en een cijfer (verticaal) in een raster. |
| Puntcoördinaten | Een systeem waarbij de positie van een punt wordt bepaald door de afstanden langs de horizontale (x-as) en verticale (y-as) assen vanaf de oorsprong. |
| Kijklijn (Viseerlijn) | Een denkbeeldige rechte lijn van de plaats van een waarnemer naar een punt dat waargenomen wordt, wat bepaalt of iets zichtbaar is. |
| Schaduw | Een donker gebied dat ontstaat wanneer een ondoorzichtig voorwerp licht blokkeert op een oppervlak achter het voorwerp. |
| Evenwijdige rechten | Rechten die op elk punt dezelfde afstand behouden en elkaar nooit snijden in hetzelfde vlak. |
| Snijdende rechten | Rechten die elkaar in precies één punt snijden. |
| Loodrechte rechten | Twee snijdende rechten die een rechte hoek van 90 graden vormen. |
| Afstand tussen punt en rechte | De kortste afstand van een punt tot een rechte, gemeten langs een loodlijn vanuit het punt naar de rechte. |
| Afstand tussen evenwijdige rechten | De constante afstand tussen twee evenwijdige rechten, gemeten langs een loodlijn. |
| Gelijkvormigheid bij veelhoeken | Veelhoeken waarbij de verhouding van overeenkomstige zijden gelijk is en de overeenkomstige hoeken gelijk zijn. |
| Congruentie | Gelijkvormigheid met behoud van grootte; figuren die identiek zijn qua vorm en afmetingen. |
| Spiegeling | Een isometrische transformatie waarbij elke punt van een figuur wordt afgebeeld op een punt op gelijke afstand van en aan de overzijde van een gegeven lijn (spiegelas). |
| Symmetrie | Een eigenschap van een figuur waarbij deze na een transformatie (zoals spiegeling, rotatie of translatie) identiek blijft aan zichzelf. |
| Middellijn | Een lijnstuk dat door het middelpunt van een cirkel gaat en waarvan de eindpunten op de cirkel liggen; de lengte is tweemaal de straal. |
| Apothema | De loodrechte afstand van het middelpunt van een cirkel tot het midden van een koorde. |
| Middelpuntshoek | Een hoek waarvan het hoekpunt samenvalt met het middelpunt van een cirkel. |
| Debiet | De hoeveelheid volume per tijdseenheid die door een leiding stroomt, zoals liters per uur. |
| Massa | De hoeveelheid materie waaruit een voorwerp bestaat. In het dagelijks taalgebruik vaak synoniem met gewicht. |
| Gewicht | De kracht die door de zwaartekracht op een voorwerp wordt uitgeoefend. |
| Metricatie | Het proces van het invoeren en overnemen van het metrieke stelsel (en het SI-stelsel) als eenheid van meting. |
| Verhoudingsmeting | Een meetmethode waarbij de verhoudingen tussen gemeten grootheden behouden blijven, zoals lengte, gewicht en tijd. Nul is een absolute ondergrens. |
| Intervalmeting | Een meetmethode waarbij de verschillen tussen metingen betekenisvol zijn, maar de verhoudingen niet per se, zoals temperatuur. Nul is geen absolute ondergrens. |
| Snelheid (gemiddelde) | De totale afgelegde afstand gedeeld door de totale tijd. |
| Massadichtheid | De massa per volume-eenheid van een stof, vaak uitgedrukt in kg/dm³ of g/cm³. |
| Rechte van Euler | Een denkbeeldige lijn in een driehoek die het hoogtepunt, het zwaartepunt en het middelpunt van de omgeschreven cirkel bevat. |
| Ontwikkelingen van ruimtefiguren | De platte voorstellingen van de zijvlakken van een ruimtefiguur, die na vouwen de oorspronkelijke figuur vormen. |
| Constructies | Het tekenen van meetkundige figuren met behulp van passer en geodriehoek, volgens specifieke regels en voorwaarden. |
| Elimineren | Het proces van het uitsluiten van mogelijkheden op basis van gegeven voorwaarden, vaak gebruikt bij het identificeren van figuren. |
| Combineren | Het samenvoegen van verschillende gegevenselementen of eigenschappen om een conclusie te trekken of een figuur te identificeren. |
| Concluderen | Het afleiden van nieuwe informatie of eigenschappen uit bestaande gegevens. |
| Generaliseren | Het toepassen van specifieke waarnemingen op een bredere categorie van objecten of situaties. |
| Abstraheren | Het proces van het identificeren van gemeenschappelijke kenmerken en het negeren van niet-essentiële details om een algemeen concept te vormen. |
| Classificatie | Het ordenen van objecten of concepten in groepen op basis van gedeelde kenmerken. |
| Seriatie | Het ordenen van objecten of concepten op basis van een volgorde (bijvoorbeeld van klein naar groot). |
| Conservatiebegrip | Het inzicht dat bepaalde eigenschappen (zoals hoeveelheid, lengte, volume) constant blijven ondanks veranderingen in vorm of presentatie. |
| Meetinstrument | Een apparaat of hulpmiddel dat wordt gebruikt om metingen uit te voeren. |
| Maatgetal | Het numerieke resultaat van een meting, dat aangeeft hoe vaak de maateenheid in de gemeten grootheid past. |
| Maateenheid | Een gestandaardiseerde eenheid die gebruikt wordt om een grootheid te kwantificeren, zoals meter voor lengte of liter voor inhoud. |
| Meetproces | Het geheel van handelingen en overwegingen dat betrokken is bij het meten van een grootheid. |
| Maatgevoel | Het vermogen om redelijke schattingen te maken van grootheden, gebaseerd op ervaring en referentiematen. |
| Conventie | Een afspraak of gebruikelijke manier van doen, bijvoorbeeld bij het benoemen van meetkundige figuren of het uitvoeren van metingen. |
| Bordschema | Een visuele samenvatting van belangrijke begrippen, definities en formules, meestal op het schoolbord geplaatst tijdens de les. |
| Inductieve werkwijze | Een lesmethode waarbij leerlingen door middel van observatie en experimentatie zelf tot definities en regels komen. |
| Deductieve werkwijze | Een lesmethode waarbij definities en regels eerst worden gegeven, waarna leerlingen deze toepassen. |
| Stappenplan | Een reeks opeenvolgende instructies om een specifieke taak of constructie uit te voeren. |
| Vaktaal | Specifieke terminologie die gebruikt wordt binnen een bepaald vakgebied, zoals meetkunde. |
| CSA-model | Een didactisch model dat staat voor Concreet-Schematisch-Abstract, wat de fasen in het leerproces van leerlingen beschrijft. |
| Handelingsniveaus | De verschillende cognitieve niveaus waarop leerlingen een concept kunnen hanteren, van herkennen tot toepassen en creëren. |
| Elimineren | Het proces waarbij opties die niet voldoen aan de criteria worden weggelaten, vaak bij het oplossen van problemen of het identificeren van figuren. |
| Combineren | Het samenvoegen van verschillende kenmerken of gegevens om tot een conclusie te komen. |
| Concluderen | Het afleiden van een logische gevolgtrekking uit gegeven informatie. |
| Generaliseren | Het toepassen van een specifieke regel of eigenschap op een bredere groep van objecten of situaties. |
| Abstraheren | Het proces van het negeren van specifieke details om een algemeen concept te vormen. |
| Reflexieve vaardigheid | Het vermogen om het eigen leerproces en de eigen kennis te overdenken en te evalueren. |
| Verhoudingstabel | Een tabel die gebruikt wordt om de relatie tussen twee veranderlijke grootheden weer te geven, vaak bij het oplossen van problemen met schaal, snelheid of percentages. |
| Herleidingspercentage | Het getal waarmee wordt vermenigvuldigd of gedeeld om eenheden om te zetten (bijvoorbeeld 100 voor cm naar dm). |
| Herleidingstabel | Een tabel die helpt bij het omzetten van eenheden door gebruik te maken van de decimale structuur van het metrische stelsel. |
| Conservatiebegrip | Het inzicht dat bepaalde eigenschappen (zoals hoeveelheid, volume, gewicht) constant blijven ondanks veranderingen in vorm of presentatie. |
| Maatgevoel | Het vermogen om de grootte van een maateenheid in te schatten en zinvolle schattingen te maken van lengtes, gewichten, volumes etc. |
| Referentiematen | Bekende en tastbare voorbeelden die helpen bij het vormen van een mentaal beeld van maateenheden. |
| Omtrek | De totale lengte van de buitenste begrenzing van een vlakke figuur. |
| Oppervlakte | De grootte van het tweedimensionale gebied dat een vlakke figuur bedekt. |
| Volume | De hoeveelheid driedimensionale ruimte die een object inneemt. |
| Inhoud | De hoeveelheid materie (vaak vloeistof) die een ruimtefiguur kan bevatten. |
| Massa | De hoeveelheid materie in een voorwerp. |
| Gewicht | De kracht die door de zwaartekracht op een massa wordt uitgeoefend. |
| Snelheid | De afgelegde afstand per tijdseenheid. |
| Debiet | Het volume vloeistof dat per tijdseenheid wordt verplaatst. |
| Bevolkingsdichtheid | Het aantal inwoners per oppervlakte-eenheid in een bepaald gebied. |
| Massadichtheid | De massa per volume-eenheid van een stof. |
| Verticaal | Loodrecht op het horizontale vlak staand; in de richting van de zwaartekracht. |
| Horizontaal | Parallel aan het aardoppervlak; loodrecht op de verticale richting. |
| Geodriehoek | Een meetinstrument dat gebruikt wordt voor het tekenen van lijnen, het meten van hoeken en het controleren van loodrechtheid en evenwijdigheid. |
| Passer | Een instrument dat gebruikt wordt om cirkels en bogen te tekenen, en om afstanden te meten. |
| Tangram | Een puzzel bestaande uit zeven platte stukken die samengevoegd kunnen worden om verschillende veelhoeken en ruimtefiguren te vormen. |
| Meetrooster | Een raster van lijnen, vaak gebruikt om oppervlakten of afstanden te meten en te schatten. |
| Ontvouw- of ontwikkelingspatroon | Een platte voorstelling van de zijvlakken van een ruimtefiguur die, wanneer correct gevouwen, de ruimtefiguur vormen. |
| Spiegelbeeld | De reflectie van een object in een spiegel of ten opzichte van een spiegelas. |
| Oriëntatie | De richting of positie van een figuur in de ruimte. |
| Kloklezen | Het bepalen en verwoorden van tijdstippen op basis van een analoge of digitale klok. |
| Absolute leeswijze (klok) | Het benoemen van het tijdstip door het huidige uur en het aantal verstreken minuten achter elkaar te noemen (bv. 8 uur 25 minuten). |
| Relatieve leeswijze (klok) | Het benoemen van het tijdstip met een referentiepunt zoals het uur of het half uur (bv. 5 voor 8). |
| Gemiddelde | De som van een reeks getallen gedeeld door het aantal getallen in die reeks. |
| Mediaan | De middelste waarde in een geordende reeks getallen. |
| Modus | De waarde die het vaakst voorkomt in een reeks getallen. |
| Rechte van Euler | Een lijn die het hoogtepunt, het zwaartepunt en het middelpunt van de omgeschreven cirkel van een driehoek verbindt. |
| Parallellepipedum | Een zesvlak dat uitsluitend begrensd is door parallellogrammen. |
| Balk | Een zesvlak dat uitsluitend begrensd is door rechthoeken. |
| Kubus | Een zesvlak dat uitsluitend begrensd is door vierkanten. |
| Piramide | Een veelvlak met een veelhoek als grondvlak en driehoeken als zijvlakken die samenkomen in een top. |
| Cilinder | Een omwentelingslichaam met twee evenwijdige cirkelvormige grond- en bovenvlakken en een gebogen mantel. |
| Kegel | Een omwentelingslichaam met een cirkelvormig grondvlak en een gebogen mantel die naar een top toeloopt. |
| Bol | Een perfect rond omwentelingslichaam waarbij alle punten op het oppervlak even ver van het middelpunt liggen. |
| Cirkel | Een vlakke figuur waarvan alle punten op de rand even ver van een centraal punt (het middelpunt) liggen. |
| Straal | De afstand van het middelpunt van een cirkel tot een punt op de cirkelomtrek. |
| Diameter | Een lijnstuk dat door het middelpunt van een cirkel gaat en waarvan de eindpunten op de cirkel liggen; de lengte is tweemaal de straal. |
| Koorde | Een lijnstuk waarvan de eindpunten op de cirkel liggen. |
| Apothema | De loodrechte afstand van het middelpunt van een cirkel tot het midden van een koorde. |
| Middelpuntshoek | Een hoek waarvan het hoekpunt samenvalt met het middelpunt van een cirkel. |
| Pi ($\pi$) | Een wiskundige constante, ongeveer gelijk aan 3,14159, die de verhouding is tussen de omtrek van een cirkel en zijn diameter. |