Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Vocabulaire général nécessaire dans la vie professionnelle.docx
Summary
# Reizen en verplaatsingen
Dit onderdeel behandelt de woordenschat en uitdrukkingen die relevant zijn voor reizen, vervoer en verblijf.
### 1.1 Algemene termen voor verplaatsing en reis
* **Verplaatsing**: De beweging van een persoon of ding van de ene plaats naar de andere. Dit kan zowel professioneel als privé zijn.
* *Déplacement professionnel*: Een zakenreis.
* *En déplacement*, *en route*: Onderweg, op verplaatsing.
* **Bagage**: Alle spullen die meegenomen worden op reis.
* *Valise*: Een koffer.
* *Affaires personnelles*: Persoonlijke bezittingen.
* **Reizen**:
* *Voyager*: Reizen.
* **Oriëntatie**: Het vermogen om zich op een plaats te oriënteren.
* *Repère*: Een herkenningspunt.
* *Se repérer*, *s'orienter*: De weg vinden, zich oriënteren.
* *Système de navigation*: Een navigatiesysteem, GPS.
* **Verblijf**: De periode en plaats waar iemand verblijft.
* *Séjourner*: Verblijven.
* *Séjour*: Het verblijf (duur).
* *Résidence*: Het verblijf (huis of adres).
* *Endroit*: Een plek of plaats (bv. een toeristische plek).
* *Place*: Een ruimte of plek (bv. een parkeerplaats).
* *Lieu*: Een plaats (bv. een geboorteplaats).
* **Domicilie**: De woonplaats of woning.
* *Domicile*: De woning.
* *Chez moi/toi/lui/elle*: Bij mij/jou/hem/haar thuis.
* *(Comme) chez soi*: (Zoals) thuis.
* **Afstand**:
* *Proche*: Dichtbij.
* *Loin*: Ver weg.
* **Tijdsverschil**:
* *Décalage horaire*: Uurverschil.
### 1.2 Vervoersmiddelen en gerelateerde termen
#### 1.2.1 Auto
* **Auto**: Het meest gebruikelijke vervoersmiddel.
* *Voiture*: Auto.
* *Conduire quelqu'un quelque part*: Iemand ergens heen rijden.
* *Monter en voiture*: Instappen in een auto.
* *Déposer qqn*: Iemand ergens afzetten.
* *Voiture utilitaire*: Bedrijfsvoertuig.
* **Verkeer**: De beweging van voertuigen.
* *Circulation*: Verkeer.
* *Dense (circulation)*: Druk (verkeer).
* *Fluide (circulation)*: Doorstromend verkeer.
* *Trafic*: Verkeer.
* *Embouteillage*, *bouchon*: Verkeersopstopping, knelpunt.
* *File*: Een file.
* *Ralentissement*: Langzaam rijdend verkeer, vertraging.
* *Heure de pointe*: Spitsuur.
* *Heures creuses*: Daluren.
* **Wegen en infrastructuur**:
* *Autoroute*: Autosnelweg.
* *Entrée*: Oprit.
* *Sortie*: Afrit.
* *Station-service*: Tankstation.
* *Carburant*: Brandstof.
* *Essence*: Benzine.
* *Super sans plomb*: Loodvrije benzine.
* *Gazole*, *diesel*, *gasoil*: Diesel.
* *GPL (gaz de pétrole liquéfié)*: LPG.
* *Faire le plein*: Voltanken.
* *Recharger (la batterie)*: (De batterij) opladen (bij elektrische voertuigen).
* **Passagiers**: Personen die reizen met een vervoermiddel.
* *Passager/passagère*: Passagier.
#### 1.2.2 Openbaar vervoer en andere middelen
* **Openbaar vervoer**: Vervoersmiddelen die door het publiek gebruikt kunnen worden.
* *Avion*: Vliegtuig.
* *Train*: Trein.
* *Bus (autobus)*: Bus (openbaar vervoer).
* *Car (autocar)*: Bus (privé-ondernemingen).
* *Taxi*: Taxi.
* *Bateau*: Boot.
* *Ferry*: Veerboot.
* *Navette*: Pendeldienst.
* *TGV (train à grande vitesse)*: Hogesnelheidstrein.
* **Vervoerbewijzen**: Documenten die recht geven op vervoer.
* *Titre de transport*: Vervoerbewijs, plaatsbewijs.
* *Composter (un billet)*, *valider*: Een biljet afstempelen/valideren.
* **Reizen met het openbaar vervoer**:
* *Prendre l'avion/le train/le bus/etc.*: Het vliegtuig/de trein/de bus/etc. nemen.
* *S'enregistrer*: Inchecken.
* *Décoller*: Opstijgen.
* *Atterrir*: Landen.
* *Rater sa correspondance*: Zijn aansluiting missen.
* *Place assise*: Zitplaats.
* **Punctualiteit**: Het op tijd zijn.
* *À l'heure*: Op tijd.
* *En retard*: Te laat.
* *Avoir du retard*: Vertraging hebben.
* *Retard*: Vertraging.
* *De bonne heure*: Vroeg, vroegtijdig.
* *Ponctuel, ponctuelle*: Stipt.
* *Ponctualité*: Stiptheid.
### 1.3 Reisplanning en -ervaring
* **Tijd hebben**:
* *Avoir le temps*: Tijd hebben.
* *Se presser*, *se hâter*: Zich haasten.
* *Être pressé*: Gehaast zijn.
* **Vakantie en vrije tijd**:
* *Congé*, *vacances*: Vakantie.
* *Être en congé/être en vacances*: Vakantie hebben.
* *Passer le temps*: De tijd verdrijven.
* *Se détendre*: Ontspannen.
* *Être détendu, détendue*: Ontspannen zijn.
* *Détente*: Ontspanning.
* *Se relaxer*: Ontspannen.
* *Décompresser*: Stoom afblazen.
* *Se marrer*, *s'éclater*: Plezier maken, uit je dak gaan.
* *Décontracté, décontractée*: Ontspannen, op z'n gemak, casual.
* **Communicatie over reizen**:
* *Prévenir qqn de qqc*: Iemand verwittigen, inlichten over iets.
### 1.4 Geografie en plaatsaanduiding
* **Namen van landen**:
* In het Frans worden de meeste landen voorafgegaan door een bepaald lidwoord ("le" of "la").
* Landen die eindigen op "-e" zijn meestal vrouwelijk (bv. *l'Allemagne*, *l'Autriche*). Andere landen zijn mannelijk (bv. *le Danemark*).
* *Les Pays-Bas* (meervoud) is een uitzondering.
* *Le Royaume-Uni*: Het Verenigd Koninkrijk.
* **Namen van steden**: Worden zonder lidwoord gebruikt, vergelijkbaar met het Nederlands.
* **Regio's en provincies**:
* *Province*: Provincie.
* *La Provence*: Een streek in Zuid-Frankrijk.
* *Le Hainaut*: Henegouwen.
* **Geografische aanduidingen**:
* *Rhin*: Rijn.
* *Meuse*: Maas.
* *Escaut*: Schelde.
* *Manche*: Het Kanaal.
* **Internationale organisaties**:
* *L'Union Européenne (UE)*: De Europese Unie.
* *État membre*: Lidstaat.
* **Migratie**:
* *Réfugié, réfugiée*: Vluchteling(e).
* *Migrant/immigré*: Migrant/inwijkeling.
### 1.5 Ontmoetingen en gesprekken tijdens reizen
* **Ontmoetingen**:
* *La rencontre*: De ontmoeting.
* *L'accueil*: Het onthaal, de receptie.
* *Bienvenue!*: Welkom!
* *Accueillir qqn*: Iemand onthalen.
* *Saluer*: Begroeten.
* *Se serrer la main*: De hand schudden.
* *Se présenter*: Zich voorstellen.
* *Enchanté!*: Aangenaam!
* *Heureux (heureuse) de faire votre connaissance*: Aangename kennismaking.
* **Gesprekken initiëren en voeren**:
* *Engager la conversation*: Een gesprek beginnen.
* *Appeler par son prénom*: Bij de voornaam noemen.
* *Vouvoyer/tutoyer*: Met "u" aanspreken / met "jou" aanspreken.
* **Vergaderingen en afspraken**:
* *Réunion*: Vergadering.
* *Tenir une réunion*: Een vergadering houden.
* *Mener la réunion*: De vergadering leiden.
* *Assister à une réunion*: Een vergadering bijwonen.
* *Ordre du jour*: Agenda.
* *Compte-rendu*: Verslag, notulen.
* *Rédiger le compte-rendu*: Het verslag maken.
* *Visioconférence*: Videoconferentie.
* *Prendre rendez-vous*: Een afspraak maken.
* *Fixer une date pour un rendez-vous*: Een datum vastleggen voor een afspraak.
* *Reporter (un rendez-vous)*: Een afspraak verplaatsen.
* *Annuler (un rendez-vous)*: Een afspraak annuleren.
* *Coordonnées*: Persoonlijke gegevens.
* *Interlocuteur, interlocutrice*: Gesprekspartner.
* *Exposé*: Uiteenzetting.
* *Séminaire, congrès*: Seminarie, congres.
* *Participant, participante*: Deelnemer/deelneemster.
* **Eten en drinken**:
* *Repas*: Maaltijd.
* *Petit-déjeuner*: Ontbijt.
* *Déjeuner/lunch*: Lunch.
* *Dîner*: Avondmaal.
* *Tasse (de café/de thé)*: Kopje (koffie/thee).
* *Boisson fraîche*: Drankje, iets fris.
* *Eau*: Water.
### 1.6 Telecommunicatie tijdens reizen
* **Telefoon**:
* *Téléphone portable*, *smartphone*: Gsm, smartphone.
* *Chargeur*: Oplader.
* *Téléphoner à qqn*: Naar iemand telefoneren.
* *Passer un coup de téléphone*: Telefoneren.
* *Appeler qqn*: Iemand bellen.
* *Rappeler (qqn)*: Iemand terugbellen.
* *Chiffre*, *numéro*: Cijfer, nummer.
* *Composer un numéro*: Een nummer vormen.
* *Touche*: Toets.
* *Appuyer sur (la touche)*: Op de toets drukken.
* *Indicatif*: Kengetal.
* *Tomber sur le répondeur/la messagerie*: Terechtkomen bij het antwoordapparaat.
* *Laisser un message*: Een bericht achterlaten.
* *Signal sonore*: Piep(toon).
* *Enregistrer*: Opnemen.
* *Messagerie*, *boîte vocale*: Voicemail.
* *Passer qqn à qqn*: Iemand doorverbinden.
* *Décrocher*: (Telefoon) opnemen.
* *Raccrocher*: Ophangen.
* *Kit mains libres*: Handsfreekit.
* *Mode silencieux*: Stille modus.
* *Mode vibreur*: Trilmodus.
* *Être en communication*: In gesprek zijn (aan de telefoon).
* *Ici x/C'est x à l'appareil*: (U spreekt) met x.
* *Que puis-je faire pour vous?*: Wat kan ik voor u doen?
* *Un instant svp!*: Een ogenblik aub!
* *Patienter*: Wachten.
* *Occupé, occupée*: Bezet.
* *Désolé, désolée*: Sorry.
* *D'urgence*: Dringend.
* *Pas de souci!*: Geen probleem!
* *Nous allons arranger cela*: We brengen dat in orde.
* *Épeler*: Spellen.
* **E-mail**:
* *Courriel*: E-mail.
* *Adresse électronique*: E-mailadres.
* *Arobase*: Apenstaartje (@).
* *Tiret bas*: Underscore.
* *Boîte aux lettres électronique*: Mailbox.
* *Envoyer*, *faire parvenir*, *faire suivre*: Opsturen, doen toekomen, doorsturen.
* *Échanger*: Uitwisselen.
* *Supprimer*: Verwijderen, wissen.
* *Objet*: Onderwerp.
* *Rédiger*: Opstellen.
* *Madame, monsieur*: Geachte heer, mevrouw.
* *Bonjour*: Beste (aanspreking).
* *Suite à...*: Naar aanleiding van...
* *Accuser réception de*: Ontvangst bevestigen.
* *Cependant*: Nochtans, echter.
* *D'avance (merci)*: Alvast (bedankt).
* *Salutations distinguées/meilleures salutations*: Met vriendelijke groeten.
* *Ci-joint, ci-jointe*, *en annexe*: Hierbij, bijgevoegd, in bijlage.
### 1.7 Algemene uitdrukkingen gerelateerd aan reizen
* **Tijdsaanduidingen**:
* *Le matin*, *l'après-midi*, *le soir*: 's morgens, 's namiddags, 's avonds.
* *Bonne journée!*: Prettige dag!
* *Pareillement!*: Voor u ook!
* **Frequentie en duur**:
* *Chaque*, *chacun*, *chacune*: Elk.
* *Pendant que*: Terwijl (tijd).
* *Dès/dès que*: Vanaf/van zodra.
* *Quand*, *lorsque*: Wanneer, als.
* *Durant*, *pendant*, *au cours de*: Tijdens.
* *Depuis que*: Sinds.
* *Avant de*: Voordat.
* *Après*: Na.
* *Jusqu'à ce que*: Totdat.
* *Tant que*: Zolang.
* *Il y a*: Geleden (bv. *il y a deux ans* - twee jaar geleden).
* *Passé, passée*: Vorig (bv. *l'année passée* - vorig jaar).
* **Redenen en gevolgen**:
* *Parce que*, *car*: Omdat, want.
* *Puisque*: Aangezien (evidente reden).
* *Comme*: Aangezien (begin van de zin).
* *Grâce à*: Dankzij (positieve reden).
* *À cause de*: Door (negatieve reden).
* *Pour*, *afin de* (+ inf): Om, teneinde.
* *Pour que*, *afin que* (+ subj): Opdat, om.
* *Alors*, *donc*: Dus, bijgevolg.
* *Par conséquent*: Bijgevolg.
* **Vergelijkingen en contrasten**:
* *Au lieu de*, *à la place de*: In plaats van.
* *Par contre*, *en revanche*: Daarentegen, anderzijds.
* *Malgré*: Ondanks.
* *Mais*, *pourtant*, *cependant*: Maar, nochtans, echter.
* *Quand même*: Toch, inderdaad.
* *Même si* (+ indicatief): Ook al, hoewel.
* *Bien que* (+ subj.): Hoewel.
* **Algemene uitdrukkingen**:
* *Il vaut mieux...* + inf: Het is beter...
* *Convenir*: Passen (bv. *cette date vous convient?* - past deze datum u?).
* *Confier à*: Toevertrouwen aan.
* *Manquer*: Missen (een gelegenheid).
* *Rater*: Missen (een doel, vliegtuig) of mislukken (examen).
* *Réussir*: Slagen.
* *Échouer*: Mislukken.
* *Gagner*: Winnen.
* *Entendre* (horen) vs *écouter* (luisteren).
* *Deviner* (raden), *apprécier* (waarderen), *suivre* (volgen), *réfléchir à* (nadenken over), *espérer* (hopen).
* *Tolérer* (dulden), *revendiquer*, *exiger* (eisen), *se mettre en colère* (boos worden), *stresser*, *avoir la pression* (onder druk staan), *s'excuser* (zich verontschuldigen).
* *Parler plus fort/plus doucement*: Harder/zachter praten.
* *Élever/baisser la voix*: De stem verheffen/zachtere stem.
* *Couper la parole*, *interrompre*: Onderbreken, in de rede vallen.
* *Venir de* (+ inf): Net gedaan hebben.
---
# Communicatie en informatica
Dit onderwerp behandelt woordenschat gerelateerd aan telefoneren, e-mailen en computergebruik.
### 2.1 Telefoneren
#### 2.1.1 Apparatuur en algemene termen
* **Telefoon**
* (Téléphone) portable, smartphone: mobiele telefoon, smartphone
* Chargeur: oplader
* **Basis handelingen**
* Téléphoner à qqn: naar iemand telefoneren
* Passer un coup de téléphone à qqn: bellen
* Se téléphoner: met elkaar bellen (bv. "on se téléphone demain?")
* Appeler qqn: naar iemand bellen
* Rappeler (qqn): (iemand) terugbellen
* **Nummers en toetsen**
* Chiffre, numéro: cijfer, nummer
* Composer un numéro: een nummer vormen
* Touche: toets
* Appuyer sur (la touche): drukken op (de toets)
* La touche étoile: de stertoets
* La touche dièse: het hekje
* Indicatif: kengetal (bv. 03 voor Antwerpen)
* **Berichten en voicemail**
* Tomber sur le répondeur/la messagerie: terechtkomen bij het antwoordapparaat/de voicemail
* Laisser un message: een bericht achterlaten
* Bip sonore/signal sonore: pieptoon
* Enregistrer: opnemen
* Messagerie, boîte vocale: voicemail
* **Gespreksvoering**
* Passer qqn à qqn: iemand doorverbinden (bv. "je vous la passe" - ik verbind u met haar door)
* Décrocher: (telefoon) opnemen
* Raccrocher: ophangen
* Kit mains libres: handsfreekit
* Mode silencieux: stiltestand
* Mode vibreur: trilstand
* **Tekstberichten**
* Texto: sms
* **Gespreksstatus en communicatie**
* Être en communication: in gesprek zijn (aan de telefoon)
* Ici x / C'est x à l'appareil / Vous parlez à x: (u spreekt) met x
* Que puis-je faire pour vous?: wat kan ik voor u doen?
* Un instant svp!: een ogenblik aub!
* Patienter: wachten, geduld hebben
* Occupé, occupée: bezet
* À propos de/au sujet de…: over…
* Désolé, désolée: sorry
* D'urgence: dringend, met spoed
* Pas de souci! (pas de problème!): geen probleem!
* Ne vous inquiétez pas: maak u geen zorgen
* Nous allons arranger cela: we brengen dat in orde
* Nous allons nous en occuper tout de suite (s'occuper de qqc): we doen dat onmiddellijk
* **Spellen en afsluiting**
* Épeler: spellen
* w = double v
* y = y grec
* j = prononciation "gie" (bv. jardin)
* g = prononciation "gé" (bv. gestion)
* h = prononciation "ach"
* C'est très aimable à vous, merci beaucoup: heel vriendelijk van u, dankuwel
* Je vous en prie / Il n'y a pas de quoi: graag gedaan
* Volontiers: graag (bv. "vous voulez que je vous envoie le dossier?" - "Volontiers!")
* D'accord / Entendu: ok / begrepen, ok
* Convenir (bv. cette date vous convient?): passen (bv. past deze datum u?)
* Donc je récapitule: dus ik herhaal: (bv. "le lundi prochain à 16 heures" - volgende maandag om 16 u)
* Le matin - l'après-midi - le soir: 's morgens / 's namiddags / 's avonds
* Bonne journée ! / Encore une bonne fin de journée / une bonne soirée !: Tot ziens! / Nog een prettige dag/avond verder!
* Pareillement! / À vous aussi !: Voor u ook (antwoord)
* Au revoir !: Tot ziens!
### 2.2 E-mailen (le courriel)
#### 2.2.1 Basisconcepten en termen
* **Kerntermen**
* Courriel: e-mail
* Message: bericht
* Adresse électronique: e-mailadres
* Arobase: at, apenstaartje (@)
* Tiret bas: underscore (\_)
* Tiret (haut): verbindingsstreepje (-)
* Boîte aux lettres électronique: mailbox
* **Verzenden en beheren**
* Envoyer / Faire parvenir / Faire suivre: opsturen / doen toekomen, sturen / doorsturen (forward)
* Échanger: uitwisselen
* Supprimer: verwijderen, wissen, deleten
* **Structuur en inhoud**
* Objet: (champ au-dessus du courriel): onderwerp (veldje bovenaan in een e-mail)
* Rédiger: opstellen
* Version: de versie
* **Aansprekingen en afsluiting**
* Madame, Monsieur (geen familienaam vermelden!): geachte heer, mevrouw (aanspreking)
* Bonjour: beste (aanspreking)
* Salutations distinguées / Meilleures salutations / Sincères salutations: met vriendelijke groeten
* Bien à vous / Cordialement: vriendelijke groet / met hartelijke groeten
* **Referenties en bijlagen**
* Suite à…: naar aanleiding van…, volgend op…
* Nous avons le plaisir de vous confirmer…: we hebben het genoegen u te bevestigen...
* Accuser réception de (bv. nous accusons réception de votre courriel): ontvangst bevestigen (bv. wij bevestigen ontvangst van uw mail)
* Le 20 septembre / La commande du 20 septembre: op 20 september / de bestelling van 20 september
* Cependant: nochtans, echter
* D'urgence (adverbe) / Urgent, urgente (adjectif): dringend, met spoed / dringend
* (Merci) d'avance: alvast (bedankt)
* Ci-joint, ci-jointe / En annexe: hierbij, bijgevoegd / in bijlage
### 2.3 Informatica (l'informatique)
#### 2.3.1 Hardware en basisapparatuur
* **Algemene termen**
* Électronique: elektronisch
* Appareil: toestel
* Allumer / Éteindre: aanzetten / uitzetten
* **Computers en randapparatuur**
* Ordinateur (ordinateur portable): computer / laptop
* Disque dur: harde schijf
* Prise USB: USB-aansluiting
* Clé USB / Clé de mémoire: USB-stick
* Tablette: tablet
* Smartphone: smartphone
* Écran: scherm
* Écran tactile: aanraakscherm (touchscreen)
* **Connectiviteit**
* Opérateur (mobile/gsm): (gsm) operator
* Fournisseur d'accès: provider
* Serveur: server
* Accès internet: internetverbinding
* Mobile: mobiel
* Naviguer sur / Surfer (sur) : surfen op
* **Internet en netwerken**
* Navigateur: browser
* Web: internet
* Réseau: netwerk
* Plateforme: platform
* WiFi: wifi
* Modem: modem
* Connexion: aansluiting, verbinding
* **Online interactie**
* Se connecter / Se déconnecter: inloggen / uitloggen
* Compte: account
* Nom d'utilisateur: gebruikersnaam
* Mot de passe: wachtwoord
* Insérer / Entrer / Saisir (bv. le mot de passe): invoegen (bv. wachtwoord)
* Valider / Validation: bevestigen (om geldig te zijn) / bevestiging, geldigverklaring
* Sécurisé, sécurisée: beveiligd, veilig
* Virtuel, virtuelle: virtueel
* En ligne: online
* Site internet: website
* Page d'accueil: homepage
* Actualiser, mettre à jour: bijwerken, updaten
* Moteur de recherche (bv. Google): zoekmachine
* Rechercher: opzoeken
* Adresse URL: internetadres
* .be = point be (e - prononciation doffe "e"!)
* Deux points: dubbele punt
* WWW = trois fois double v: www
* **Online handel en beheer**
* Commerce en ligne: onlineverkoop
* Panier: mandje, winkelwagentje (op internet)
* FAQ (foire aux questions): FAQ (frequently asked questions)
* Créer un compte: een account aanmaken
* Personnalisé, personnalisée: gepersonaliseerd
* S'enregistrer: zich registreren, zich aanmelden
* S'inscrire: zich inschrijven
* Données (fém.): gegevens
* Télécharger / Sauvegarder / Supprimer: downloaden, uploaden / opslaan / verwijderen, wissen (delete)
* Corbeille: prullenmand (computer)
* **Software en tools**
* Logiciel: software
* Logiciel (bv. de comptabilité): een (bv. boekhoud)pakket
* Outil (eind "l" niet uitspreken !): hulpmiddel, werktuig, tool
* Code d'activation: activeringscode
* Instruction: aanwijzing, instructie
* **Toepassingen en bestanden**
* Traitement de texte: tekstverwerking
* Base de données: databank, database
* Tableur, la feuille de calcul: rekenblad, excelsheet
* Convertir en: omzetten in
* Fichier: bestand (file)
* Dossier: mapje
* **Multimedia en randapparatuur**
* Calculatrice: rekenmachine
* Scanner / scanner: scanner / scannen
* Imprimante: printer
* Imprimer: printen
* Cartouche d'encre: inkpatroon
* Carte mémoire: geheugenkaart
* Numérique / (anglicisme: digital, digitale): digitaal
* Numérisé / (anglicisme: digitalisé): gedigitaliseerd
* Appareil photo numérique: digitaal fototoestel
* Radio: radio
* Réglage: afstelling
* Volume: volume
* Bouton: knop
* Casque audio / les oreillettes: koptelefoon / oortjes, oordopjes
* Haut-parleur / Enceinte acoustique: box, luidspreker
* Lecteur (bv. DVD): (bv. dvd)speler
* CD enregistrable: recordable cd
* Virus informatique: computervirus
#### 2.3.2 Allerlei nuttige computertermen
* **Barre oblique (inverse)**: (back)slash
* **Chiffre**
* **Code d'activation**
* **Connexion**
* **Contrefaçon**
* **Convertir en**
* **Corbeille**
* **Compte**
* **(In)suffisant**
* **(In)formel**
* **(Im)prévu, (im)prévue**
* **Imprévisible**
* **Logique**
* **Nom d'utilisateur**
* **Numérique/(anglicisme: digital, digitale)**
* **Numérisé/(anglicisme: digitalisé)**
* **Outil**
* **Panier**
* **Plateforme**
* **(Non) recyclable recyclage, recycler**
* **Réseau**
* **Site internet**
* **Serveur**
* **Supprimer**
* **Tableur, la feuille de calcul**
* **Télécharger sauvegarder supprimer**
* **Traitement de texte**
* **Utilisation**
* **Valider validation**
* **Verrouillage**
* **Virtuel, virtuelle**
* **Wifi**
---
# Geografie en maatschappelijke thema's
Dit onderwerp behandelt geografische termen, benamingen van landen, en concepten die verband houden met maatschappelijke vraagstukken en ethiek.
### 3.1 Geografie
De geografie omvat de studie van de aarde, haar fysieke kenmerken, menselijke populaties, en de interactie daartussen. In het Frans hebben landnamen specifieke grammaticale regels met betrekking tot lidwoorden en geslacht.
* **Lidwoorden en geslacht van landen in het Frans:**
* Landen die eindigen op "-e" zijn over het algemeen vrouwelijk en krijgen het lidwoord "la". Voorbeelden hiervan zijn `l'Allemagne` (Duitsland), `l'Autriche` (Oostenrijk), `l'Angleterre` (Engeland), `la Pologne` (Polen), `la Grèce` (Griekenland), `la Suède` (Zweden), `la Norvège` (Noorwegen), en `la Suisse` (Zwitserland).
* De `les Pays-Bas` (Nederland) is een meervoudige naam.
* `Le Royaume-Uni` (Verenigd Koninkrijk) is mannelijk.
* Andere landen, die niet op "-e" eindigen, zijn doorgaans mannelijk en krijgen het lidwoord "le", zoals `le Danemark` (Denemarken).
* `Les États-Unis` (de Verenigde Staten) is een meervoudige naam.
* Steden worden in het Frans, net als in het Nederlands, zonder lidwoord gebruikt.
* **Belangrijke geografische entiteiten en regio's:**
* `L'Union Européenne (UE)` (de Europese Unie) is een politieke en economische unie van lidstaten. Een lidstaat wordt in het Frans `un état membre` genoemd.
* Enkele Aziatische landen worden genoemd: `l'Inde` (India), `la Chine` (China), `le Japon` (Japan), `l'Arabie Saoudite` (Saoedi-Arabië). Brazilië (`le Brésil`) is een Zuid-Amerikaans land.
* Bekende rivieren zijn `le Rhin` (de Rijn), `la Meuse` (de Maas), en `l'Escaut` (de Schelde). `La Manche` (het Kanaal) is een belangrijk water.
* `La Provence` is een bekende streek in Zuid-Frankrijk. `Le Hainaut` (Henegouwen) is een provincie.
* **Migratie en verblijf:**
* Een `réfugié` (vluchteling) of `une réfugiée` is iemand die bescherming zoekt.
* Een `migrant` of `un immigré` (een migrant of immigrant) is iemand die zich verplaatst naar een ander land, vaak met de intentie om er te wonen.
### 3.2 Maatschappelijke thema's en ethiek
Dit gedeelte omvat termen die gerelateerd zijn aan sociale kwesties, ethische overwegingen, en concepten rond duurzaamheid en verantwoordelijkheid.
* **Ethische en maatschappelijke concepten:**
* `Le commerce équitable` (fair trade) beoogt eerlijke handelsvoorwaarden.
* `L'éthique` (ethiek) verwijst naar de principes van goed gedrag en moraliteit.
* `L'aide humanitaire` (humanitaire hulp) is assistentie verleend aan mensen in nood.
* `La solidarité` (solidariteit) is het gevoel van eenheid en wederzijdse steun.
* **Duurzaamheid en milieu:**
* `Le développement durable` (duurzame ontwikkeling) is ontwikkeling die voorziet in de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien, in gevaar te brengen.
* `Durable` (duurzaam) verwijst naar iets dat lang meegaat of kan voortduren.
* `Bio(logique)` (biologisch) geeft aan dat iets biologisch is geproduceerd.
* `Écologique` (ecologisch) en `respectueux de l'environnement` (milieuvriendelijk) beschrijven zaken die goed zijn voor het milieu.
* `Protéger l'environnement` (het milieu beschermen) en `la protection de l'environnement` (milieubescherming) zijn acties om de natuurlijke omgeving te behouden.
* `L'empreinte écologique` (ecologische voetafdruk) meet de impact van menselijke activiteiten op de planeet.
* `Polluer` (vervuilen) is het onrein maken van het milieu. `Polluant` (vervuilend) is iets dat vervuiling veroorzaakt.
* `Les déchets` (afval) zijn onbruikbare materialen. `Trier` (sorteren) is het scheiden van afval.
* `Le plastique` is een veelgebruikt materiaal.
* `L'émission` (uitstoot), zoals `co2` (kooldioxide), is de uitstoot van gassen in de atmosfeer.
* Energie wordt opgewekt door `l'énergie` (energie), bijvoorbeeld via `une éolienne` (een windturbine) of `panneau solaire/photovoltaïque` (een zonnepaneel). `Isoler` (isoleren) en `l'isolation` (isolatie) zijn belangrijk voor energiebesparing.
* `Recyclage` (recycling) en `recycler` (recycleren) zijn processen om materialen opnieuw te gebruiken. `(Non) recyclable` (niet recyclebaar) geeft aan of iets gerecycled kan worden.
* **Illegaliteit en onrecht:**
* `La contrefaçon` (namaak) is het illegaal kopiëren van producten.
* `La contrebande` (smokkel) en `le trafic` (handel, vaak illegaal) betreffen het illegaal transporteren van goederen. `Le trafiquant` (smokkelaar) is degene die dit doet.
* **Klimaatverandering:**
* `Le réchauffement climatique` (klimaatopwarming) is de stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde. Dit wordt gemeten in `degré Celsius` (graad Celsius).
* `La fonte des glaces` (het smelten van het ijs) is een gevolg van de klimaatopwarming.
* **Tip:** Bij maatschappelijke en ethische thema's is het belangrijk om de verschillende perspectieven te begrijpen en kritisch te kijken naar de gevolgen van economische activiteiten op mens en milieu.
* **Voorbeeld:** Het concept van `développement durable` vereist een balans tussen economische groei, sociale rechtvaardigheid en milieubescherming, wat vaak leidt tot discussies over de prioriteiten en de implementatie van beleid.
---
# Gesprekken en interacties
Dit onderwerp behandelt woordenschat en uitdrukkingen die gebruikt worden tijdens ontmoetingen, gesprekken en vergaderingen.
### 4.1 Ontmoetingen en kennismaking
#### 4.1.1 Begroeten en voorstellen
* **La rencontre:** De ontmoeting.
* **L'accueil:** Het onthaal, de receptie (bijvoorbeeld van een hotel).
* **Bienvenue!** Welkom!
* **Accueillir qqn / recevoir qqn:** Iemand onthalen / iemand ontvangen.
* **Saluer:** Begroeten.
* **Se serrer la main:** Elkaar de hand schudden.
* **Se présenter:** Zich voorstellen.
> **Tip:** Bij het voorstellen in een professionele context is het belangrijk om duidelijk en beleefd te zijn.
* **Enchanté! / Heureux (heureuse) de faire votre connaissance:** Aangenaam! / Aangename kennismaking.
> **Voorbeeld:** Na het uitwisselen van namen en functies, kan men zeggen: "Enchanté de faire votre connaissance, Monsieur Dubois."
* **Appeler par son prénom:** Bij de voornaam noemen.
* **Vouvoyer/tutoyer:** Met "u" aanspreken / met "jou" aanspreken.
> **Tip:** De keuze tussen "vous" en "tu" hangt af van de formaliteit van de situatie en de relatie met de gesprekspartner. In een professionele setting is "vous" meestal de veilige keuze, tenzij anders aangegeven.
#### 4.1.2 Gesprekken beginnen en leiden
* **Engager la conversation:** Een gesprek beginnen.
* **Une réunion:** Een vergadering.
* **Tenir une réunion:** Een vergadering houden.
* **Mener la réunion:** De vergadering leiden.
* **Assister à une réunion:** Een vergadering bijwonen.
* **L'ordre du jour:** De agenda van een vergadering.
* **Compte-rendu:** Het verslag of de notulen van een vergadering.
* **Rédiger le compte-rendu:** Het verslag maken.
* **Visioconférence:** De videoconferentie.
* **Présent, présente:** Aanwezig.
* **Absent, absente:** Afwezig.
* **Prendre rendez-vous:** Een afspraak maken.
* **Fixer une date pour un rendez-vous:** Een datum vastleggen voor een afspraak.
* **Reporter (un rendez-vous):** Een afspraak verplaatsen naar een latere datum.
* **Annuler (un rendez-vous):** Een afspraak annuleren.
* **Les coordonnées:** De persoonlijke gegevens.
* **Un interlocuteur / une interlocutrice:** Een gesprekspartner.
* **Face-à-face:** Face-to-face.
* **Un exposé:** Een uiteenzetting.
* **Un séminaire / un congrès:** Een seminarie / een congres.
* **Un participant / une participante:** Een deelnemer / deelneemster.
* **Se diviser (ex. en groupes):** Zich verdelen (bijvoorbeeld in groepjes).
* **Une tasse (de café/de thé):** Een kopje (koffie/thee).
* **Une boisson fraîche:** Een drankje, iets fris om te drinken.
* **De l'eau:** Water.
* **Un repas:** De maaltijd.
* **Le petit-déjeuner:** Het ontbijt.
* **Le déjeuner / la lunch:** De lunch.
* **Le dîner:** Het avondmaal.
### 4.2 De conversatie
#### 4.2.1 Algemene woordenschat
* **La conversation:** Het gesprek.
* **La discussion:** De discussie, het gesprek.
* **La négociation:** Onderhandeling.
* **La concertation:** Het overleg.
* **Discuter:** Discussiëren.
* **Négocier:** Onderhandelen.
* **Se concerter:** Overleggen.
* **À propos de / au sujet de / en ce qui concerne:** Wat betreft (dit wordt gebruikt bij een werkwoord, bijv. "je vous appelle en ce qui concerne...").
* **Concernant:** Wat betreft (dit is een bijvoeglijk naamwoord of deelwoord, gebruikt bij een zelfstandig naamwoord, bijv. "le rapport concernant...").
#### 4.2.2 Verben in de conversatie
* **Aborder un sujet:** Een onderwerp aansnijden.
* **Il s'agit de...:** Het gaat over... (bijv. "dans le film, il s'agit de...").
* **Débuter, commencer par:** Beginnen met.
* **Passer au point suivant:** Overgaan naar het volgende punt.
* **Résumer / récapituler:** Samenvatten / herhalen.
* **Conclure / terminer:** Afsluiten, besluiten / beëindigen.
* **Communiquer / renseigner sur, informer:** Mededelen, communiceren / inlichtingen geven over.
* **Mentionner / indiquer / préciser / signaler / annoncer / rappeler que:** Vermelden, noemen / aangeven / bepalen / laten weten, wijzen op / aankondigen / eraan herinneren dat.
* **Définir / signifier:** Bepalen / betekenen.
* **Faire le tour de la question:** Iets grondig bekijken, uitvoerig debatteren over.
* **Faire le point:** De stand van zaken opmaken.
* **Aller à l'essentiel:** Tot de kern komen, ter zake komen.
* **Insister sur:** De nadruk leggen op.
* **Remarquer:** Opmerken.
* **Se limiter à:** Zich beperken tot.
* **Tenir compte de:** Rekening houden met.
* **Dépendre de:** Afhangen van.
* **Consulter (qqc, qqn):** Raadplegen, bekijken.
* **Relativiser:** Relativeren.
* **Chercher, trouver un compromis:** Een compromis zoeken, vinden.
* **Résoudre (trouver) la solution:** De oplossing (vinden).
* **Se mettre d’accord / être d’accord sur:** Akkoord gaan met.
* **Améliorer / rectifier / optimiser:** Verbeteren / rechtzetten, een fout verbeteren / optimaliseren.
* **Obtenir / contribuer à / assumer (ex. les risques, la responsabilité):** Verkrijgen, bereiken / bijdragen aan / op zich nemen (bijv. de risico's, de verantwoordelijkheid).
* **Organiser / planifier:** Organiseren / plannen.
* **Effectuer, exécuter:** Uitvoeren.
* **Opter pour qqc, choisir qqc:** Kiezen voor.
* **Faire des démarches:** Stappen ondernemen.
* **Inciter à:** Aansporen om, tot.
* **Utiliser, employer (user):** Gebruiken.
* **Disposer de:** Beschikken over.
* **Se composer de:** Samengesteld zijn uit.
* **Contenir:** Bevatten.
* **S'équiper de / s'entourer de:** Zich voorzien van, zich uitrusten met / zich omringen met.
* **Correspondre à qqc:** Overeenkomen met iets.
* **Actualiser, mettre à jour:** Bijwerken, updaten.
* **Servir à qqc:** Dienen voor iets.
* **Se servir de:** Gebruik maken van.
* **Augmenter / diminuer:** Verhoging / vermindering.
* **Assurer / s'assurer de:** Waarborgen, verzekeren, zorgen voor / zich verzekeren van.
* **Cocher / souligner / noter, prendre note:** Aanvinken / onderlijnen / notities maken.
* **Entendre <-> écouter:** Horen <-> luisteren.
* **Deviner:** Raden.
* **Apprécier:** Waarderen.
* **Suivre:** Volgen.
* **Réfléchir à (penser à):** Nadenken over (denken aan).
* **Espérer:** Hopen.
* **Tolérer:** Dulden, toestaan.
* **Revendiquer, exiger:** Aanspraak maken op, eisen.
* **Se mettre en colère, se fâcher:** Boos worden.
* **Stresser / avoir la pression:** Stressen / onder druk staan.
* **S'excuser (de qqc):** Zich verontschuldigen (voor iets).
* **Parler plus fort/plus doucement – plus haut/plus bas:** Harder/zachter praten.
* **Élever/baisser la voix:** De stem verheffen/zachter praten.
* **Couper la parole, interrompre:** Onderbreken, in de rede vallen.
* **Venir de (ex. je viens de rentrer):** Net/zojuist gedaan hebben (bijv. ik ben net terug).
* **Il vaut mieux…. + inf (ex. il vaut mieux recommencer):** Het is beter…. (bijv. het is beter om opnieuw te beginnen).
* **Convenir (ex. cette date vous convient?):** Passen (bijv. past deze datum u?).
* **Confier à:** Toevertrouwen aan.
* **Manquer (ex. une occasion):** Missen, laten ontkomen (bijv. een gelegenheid).
* **Rater (ex. son but, son avion):** Missen (bijv. zijn doel/vliegtuig missen).
* **Rater (ex. son examen):** Mislukken (niet slagen in zijn examen).
* **Réussir (la réussite):** Slagen (het succes).
* **Échouer (un échec):** Mislukken (een mislukking, het falen).
* **Être gagnant, gagner:** Winnen.
#### 4.2.3 Bijwoorden in de conversatie
* **Du coup / par conséquent:** Bijgevolg.
* **Certainement / sans faute:** Zeker.
* **Forcément:** Noodzakelijkerwijs.
* **De préférence:** Bij voorkeur.
* **Probablement:** Waarschijnlijk.
* **Professionnellement:** Beroepsmatig, professioneel.
* **(Ir)régulièrement:** (On)regelmatig.
* **(In)directement:** (On)rechtstreeks.
* **Facilement/difficilement:** Gemakkelijk/moeilijk.
* **À l'aide de:** Met de hulp van.
* **Clairement/vaguement:** Duidelijk/onduidelijk.
* **Principalement:** Hoofdzakelijk.
* **Attentivement:** Aandachtig.
* **Individuellement:** Individueel.
* **De façon… (ex. intelligente):** Op een…. (bijv. intelligente) manier.
* **Lentement <-> rapidement/vite:** Langzaam <-> snel.
* **En un clin d'œil:** In een handomdraai, in een oogwenk.
* **Moins/plus/aussi que:** Minder/meer/evenveel als (gebruikt bij bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden).
> **Voorbeeld:** "Elle est aussi jeune que lui." (Zij is even jong als hij.) "Je travaille aussi bien que toi." (Ik werk even goed als jij.)
* **Moins/plus/autant de.. que:** Minder/meer/evenveel als (gebruikt bij zelfstandige naamwoorden).
> **Voorbeeld:** "Il y a autant de visiteurs que hier." (Er zijn evenveel bezoekers als gisteren.)
* **Moins/plus/autant que:** Minder/meer/evenveel als (gebruikt bij werkwoorden).
> **Voorbeeld:** "J'ai investi autant que toi." (Ik heb evenveel geïnvesteerd als jij.)
* **Finalement / au final:** Ten slotte, uiteindelijk.
* **À haute voix:** Hardop.
* **Chacun à son tour, à tour de rôle:** Om de beurt.
* **Tous à la fois, tous en même temps, tous ensemble:** Iedereen tegelijkertijd, iedereen te samen.
* **Encore une fois, de nouveau, à nouveau:** Nog een keer, opnieuw.
* **À deux (trois, plusieurs) reprises:** Twee (drie, meerdere) keer (keren).
* **En toute confiance:** In volle vertrouwen.
* **En temps réel:** In real time.
#### 4.2.4 Zelfstandige naamwoorden in de conversatie
* **Le boulot / le travail:** Het werk.
* **La tâche:** Taak.
* **L'initiative:** Het initiatief.
* **La planification:** De planning.
* **Le processus:** Het proces.
* **Le déroulement:** Het verloop.
* **Le but, l'objectif:** Het doel.
* **La réalisation:** De uitvoering.
* **L'attente:** De verwachting.
* **La prévision:** De prognose, het vooruitzicht, de verwachting.
* **Le temps:** De tijd / het weer.
* **L'avenir / le futur:** Een toekomst.
* **Le semestre:** Het semester.
* **La formalité:** Een formaliteit.
* **L'objection:** Een bezwaar.
* **L'opposition:** Een tegenstand.
* **L'évaluation:** Een evaluatie.
* **Le doute:** De twijfel.
* **La modification:** Een wijziging.
* **La priorité:** De voorrang.
* **Le bilan:** De samenvatting, de balans.
* **Le détail:** Het detail.
* **Le maximum/minimum:** Het maximum/minimum.
* **Le principe:** Het principe.
* **Le niveau:** Het niveau.
* **La conséquence:** Het gevolg.
* **L'utilisation:** Een gebruik.
* **La régularité:** De regelmaat.
* **L'occasion:** De gelegenheid, de kans.
* **La chance, l'opportunité:** De kans (positief gebruikt).
* **Le bonheur:** Het geluk.
* **Le contraste:** Het contrast.
* **La trace:** Een spoor.
* **Le rôle:** De rol, functie.
* **Le signe:** Het teken.
* **Le calme / la tension:** De rust / de spanning.
* **L'humour:** De humor.
* **L'attention:** De aandacht.
* **Un renseignement / une information:** Een informatie, inlichting.
* **Une affirmation:** Een bewering.
* **Une nouvelle:** Het nieuws, het nieuwtje.
#### 4.2.5 Bijvoeglijke naamwoorden in de conversatie
* **Utile/inutile:** Nuttig/nutteloos, niet nodig.
* **Nécessaire / indispensable / essentiel, essentielle:** Noodzakelijk / onmisbaar, noodzakelijk / essentieel.
* **Apprécié, appréciée:** Gewaardeerd, op prijs gesteld.
* **Indésirable / souhaitable:** Ongewenst / wenselijk.
* **Recommandé, recommandée:** Aanbevolen/aangetekend.
* **Obligatoire / imposé, imposée:** Verplicht / opgelegd.
* **Neutre:** Neutraal.
* **Sobre:** Sober.
* **Standard:** Standaard.
* **Subtil, subtile:** Subtiel.
* **Court, courte / bref, brève:** Kort.
* **Long, longue:** Lang.
* **Complet, complète:** Volledig.
* **Détaillé, détaillée:** Gedetailleerd.
* **Vague:** Onduidelijk, onnauwkeurig.
* **Précis, précise:** Nauwkeurig, duidelijk.
* ** (Ir)régulier, (ir)régulière:** (On)regelmatig.
* **Urgent, urgente:** Dringend.
* **Abordé, abordée (ex. un sujet):** Behandeld, aangesneden (bijv. een onderwerp).
* **Accessible:** Toegankelijk.
* **Occupé, occupée:** Bezet.
* **(Im)patient, (im)patiente:** Ongeduldig.
* **Anti-stress:** Antistress-.
* **Social, sociale (ex. des problèmes sociaux):** Sociaal (wat de gemeenschap betreft).
* **Sociable (ex. une fille sociable):** Sociaal (gemakkelijk met mensen kunnen omgaan).
* **Affectueux, affectueuse:** Genegen, liefdevol.
* **Basé, basée sur:** Op basis van.
* **Visuel, visuelle:** Visueel.
* **(In)adapté, (in)adaptée:** (On)aangepast.
* **Quotidien, quotidienne / hebdomadaire / mensuel, mensuelle / annuel, annuelle:** Dagelijks / wekelijks / maandelijks / jaarlijks.
* **Persuadé, persuadée / convaincu, convaincue:** Overtuigd.
* **Potentiel, potentielle:** Potentieel, mogelijk.
* **Sensible:** Gevoelig.
* **Compliqué, compliquée / complexe:** Ingwekkeld.
* **Simple / simplifié, simplifiée:** Eenvoudig / vereenvoudigd.
* **Posé, posée:** Rustig, bedachtzaam.
* **Enthousiaste / enthousiasmé, enthousiasmée:** Enthousiast / enthousiast geworden.
* **Fatigué, fatiguée / épuisé, épuisée / crevé, crevée:** Vermoeid / kapot, doodop.
* **Intense:** Intens.
* **Supplémentaire:** Aanvullend.
* **Prêt, prête à:** Bereid om.
* **Interminable:** Eindeloos.
* **Limité, limitée:** Beperkt.
* **Soutenu, soutenue:** Ondersteund.
* **Compétent, compétente / capable:** Bekwaam.
* **Bon marché / cher:** Goedkoop / duur.
* **Élevé, élevée (ex. un prix élevé):** Hoog (bijv. een hoge prijs).
* **Flexible:** Flexibel.
* **Fort, forte:** Hard.
* **Supérieur, supérieure (ex. de qualité supérieure):** Top- (bijv. van topkwaliteit).
* **Moyen, moyenne:** Gemiddeld, middelgroot.
* **Médiocre (ex. de qualité médiocre):** Minderwaardig (bijv. van slechte kwaliteit).
* **Négatif, négative:** Negatief, ontkennend.
* **(In)suffisant, (in)suffisante:** (On)voldoende.
* **(In)formel, (in)formelle:** (In)formeel.
* **(Im)prévu, (im)prévue:** (Niet) gepland, (niet) voorzien.
* **Imprévisible:** Niet te voorzien.
* **Logique:** Logisch.
#### 4.2.6 Andere nuttige woorden in de conversatie
* **En moyenne:** Gemiddeld.
* **Rien du tout <-> pas du tout:** Helemaal niets <-> helemaal niet.
* **Merci de…:** Dank u om….
* **Chacun, chacune:** Ieder, elk.
* **Pendant que:** Terwijl (tijd).
* **Dès / dès que (ex. dès aujourd'hui / dès que tu seras guéri):** Vanaf / van zodra (bijv. vanaf vandaag / van zodra je hersteld bent).
* **Quand, lorsque:** Wanneer, als.
* **Alors que / tandis que:** Terwijl (tegenstelling).
* **Durant, pendant, au cours de:** Tijdens.
* **Depuis que:** Sinds.
* **Avant de, avant que + subj:** Voordat.
* **Après, après que + ind:** Na, nadat.
* **Jusqu’à ce que + subj:** Totdat.
* **Tant que (ex. tant que j’étudie, j’habite à Malines.):** Zolang (bijv. zolang ik studeer, woon ik in Mechelen).
* **Il y a (ex. il y a deux ans):** Geleden (bijv. twee jaar geleden).
* **Passé, passée (ex. l'année passée):** Vorig (bijv. vorig jaar).
* **Parce que, car:** Omdat, want (car wordt meer in geschreven taal gebruikt).
* **Puisque (ex. puisqu'on a volé ma bicyclette, je viens à pied.):** Aangezien, omdat (evidente reden) (bijv. omdat mijn fiets gestolen is, kom ik te voet).
* **Comme (en début de phrase) (ex. comme je n’ai pas de visa, je ne peux pas partir.):** Aangezien, omdat (bijv. omdat ik geen visum heb, kan ik niet vertrekken).
* **Grâce à (ex. grâce à ton aide):** Dankzij (positieve reden).
* **À cause de (ex. à cause d'une grève):** Door (negatieve reden).
* **Pour, afin de (+ inf) (ex. je fais un job pour/afin de gagner de l'argent.):** Om, teneinde (ik doe een job om/teneinde geld te verdienen).
* **Pour que, afin que (+ verbe conjugué au subjonctif) (ex. je t’avertis pour que/afin que tu sois prudent.):** Opdat, om (ik verwittig je om voorzichtig te zijn).
* **Alors, donc:** Dus, bijgevolg.
* **Par conséquent:** Bijgevolg.
* **Au lieu de, à la place de + infinitif, nom/pronom (ex. vous avez signé au lieu d‘attendre.):** In plaats van (bijv. u heeft getekend in plaats van te wachten).
* **Par contre, en revanche (ex. moi, par contre, je suis optimiste.):** Daarentegen, anderzijds (bijv. ik ben daarentegen optimistisch).
* **Malgré + nom (ex. malgré la critique, nous avons continué.):** Ondanks (bijv. ondanks de kritiek gingen we door).
* **Mais, pourtant, cependant:** Maar, nochtans, echter.
* **Quand même (ex. j’espère quand même que vous viendrez.):** Toch, inderdaad, natuurlijk (bijv. ik hoop toch dat u zal komen).
* **Même si + verbe à l'indicatif (ex. même si tu fais de ton mieux, il sera déçu.):** Ook al, hoewel, zelfs als (bijv. ook al doe je je best, hij zal ontgoocheld zijn).
* **Bien que + subjonctif (ex. bien que votre proposition ne soit pas idéale, elle semble être la meilleure.):** Hoewel (bijv. Hoewel uw voorstel niet ideaal is, lijkt het het beste te zijn).
### 4.3 De telefoon
#### 4.3.1 Algemene woordenschat
* **Le (téléphone) portable, smartphone:** De gsm, smartphone.
* **Le chargeur:** De oplader.
* **Téléphoner à qqn (ex. je vais lui téléphoner)(COI):** Naar iemand telefoneren.
* **Passer un coup de téléphone à qqn:** Een telefoontje plegen naar iemand.
* **Se téléphoner (ex. on se téléphone demain?):** Met elkaar bellen (bijv. we bellen morgen?).
* **Appeler qqn (ex. je vais l'appeler) (COD):** Naar iemand bellen.
* **Un appel:** Een oproep.
* **Rappeler (qqn):** (Iemand) terugbellen.
* **Le chiffre, numéro:** Het cijfer, nummer.
* **Composer un numéro:** Een nummer vormen.
* **La touche:** De toets.
* **Appuyer sur (la touche):** Drukken op (de toets).
* **La touche étoile / la touche dièse:** De stertoets / het hekje.
* **L'indicatif:** Een kengetal (bijv. 03 voor Antwerpen).
* **Tomber sur le répondeur / la messagerie:** Terechtkomen bij het antwoordapparaat.
* **Laisser un message:** Een bericht achterlaten.
* **Le bip sonore / signal sonore:** De pieptoon.
* **Enregistrer:** Opnemen, een opname maken.
* **Messagerie, boîte vocale:** De voicemail (berichtensysteem).
* **Passer qqn à qqn (ex. je vous la passe):** Iemand doorverbinden (ik verbind u met haar door).
* **Décrocher / raccrocher:** (Telefoon) opnemen / ophangen.
* **Le kit mains libres:** De handsfreekit.
* **Le mode silencieux / mode vibreur:** De stiltestand / de trilstand.
* **Le texto:** Sms.
* **Être en communication:** In gesprek zijn (aan de telefoon).
#### 4.3.2 Zinsneden en uitdrukkingen
* **Ici x / C'est x à l'appareil / Vous parlez à x:** (U spreekt) met x.
* **Que puis-je faire pour vous?:** Wat kan ik voor u doen?
* **Un instant svp!:** Een ogenblik aub!
* **Patienter:** Wachten, geduld hebben.
* **Occupé, occupée:** Bezet.
* **À propos de / au sujet de…:** Over….
* **Désolé, désolée:** Sorry.
* **D'urgence:** Dringend, met spoed.
* **Pas de souci! (pas de problème!) / Ne vous inquiétez pas:** Geen probleem / maak u geen zorgen.
* **Nous allons arranger cela:** We brengen dat in orde.
* **Nous allons nous en occuper tout de suite (s'occuper de qqc):** We doen dat onmiddellijk.
* **Épeler:** Spellen.
* w = double v
* y = y grec
* j = prononciation "gie" (ex: jardin)
* g = prononciation "gé" (ex: gestion)
* h = prononciation "ach"
* **C'est très aimable à vous, merci beaucoup:** Heel vriendelijk van u, dankuwel.
* **Je vous en prie / Il n'y a pas de quoi:** Graag gedaan.
* **Volontiers (ex. Vous voulez que je vous envoie le dossier? – Volontiers!):** Graag (bijv. Wilt u dat ik u het dossier toestuur? – Graag!).
* **D'accord / entendu:** Ok / begrepen.
* **Convenir (ex. cette date vous convient?):** Passen (bijv. past deze datum u?).
* **Donc je récapitule: (le) lundi prochain à 16 heures:** Dus ik herhaal: volgende maandag om 16 u.
* **Le matin - l'après-midi - le soir:** S morgens - 's namiddags - 's avonds.
* **Bonne journée ! / Encore une bonne fin de journée / une bonne soirée !:** Tot ziens! / Nog een prettige dag/avond verder!
* **Pareillement! / À vous aussi !:** Voor u ook (antwoord).
* **Au revoir !:** Tot ziens!
### 4.4 De e-mail
#### 4.4.1 Algemene woordenschat
* **Le courriel:** E-mail.
* **Le message:** Bericht.
* **Une adresse électronique:** E-mail adres.
* **L'@ (arobase):** At, apenstaartje.
* **Le - (tiret bas):** De underscore.
* **Le - (tiret haut):** Het verbindingsstreepje.
* **La boîte aux lettres électronique:** De mailbox.
* **Envoyer / faire parvenir / faire suivre:** Opsturen / doen toekomen, sturen / doorsturen (forward).
* **Échanger:** Uitwisselen.
* **Supprimer:** Verwijderen, wissen, deleten.
* **Objet:** Onderwerp (veldje bovenaan in een e-mail).
* **Rédiger:** Opstellen.
* **La version:** De versie.
#### 4.4.2 Zinsneden en uitdrukkingen
* **Madame, Monsieur (geen familienaam vermelden!):** Geachte heer, mevrouw (aanspreking).
* **Bonjour:** Beste (aanspreking).
* **Suite à…:** Naar aanleiding van…, volgend op….
* **Nous avons le plaisir de vous confirmer…:** We hebben het genoegen u te bevestigen....
* **Accuser réception de (ex. nous accusons réception de votre courriel):** Ontvangst bevestigen (bijv. wij bevestigen ontvangst van uw mail).
* **Le 20 septembre / la commande du 20 septembre:** Op 20 september / de bestelling van 20 september.
* **Cependant:** Nochtans, echter.
* **D'urgence (adverbe) / urgent, urgente (adjectif):** Dringend, met spoed / dringend.
* **(Merci) d'avance:** Alvast (bedankt).
* **Salutations distinguées / meilleures salutations / sincères salutations:** Met vriendelijke groeten.
* **Bien à vous / cordialement:** Vriendelijke groet/met hartelijke groeten.
* **Ci-joint, ci-jointe / en annexe:** Hierbij, bijgevoegd / in bijlage.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| H aspiré | Een klank die vergelijkbaar is met de Nederlandse 'h', maar waarbij de luchtstroom niet zacht wordt uitgesproken, zoals in het Franse woord "le héros". Dit contrasteert met de 'h muet' die in het Frans nooit wordt uitgesproken en soms voor een liaision zorgt. |
| Décalage horaire | Het verschil in tijd tussen twee geografische locaties die zich in verschillende tijdzones bevinden, wat kan leiden tot jetlag bij reizigers. |
| Station-service | Een plek waar voertuigen brandstof kunnen tanken, zoals benzine, diesel of LPG, en waar vaak ook andere diensten worden aangeboden, zoals het controleren van vloeistoffen of het kopen van kleine benodigdheden. |
| Ponctualité | De eigenschap om op tijd te zijn en afspraken na te komen; het respecteren van de geplande tijden voor vergaderingen, treinen, of andere gebeurtenissen. |
| Union Européenne (UE) | Een politieke en economische unie van 27 Europese lidstaten die samenwerken op diverse gebieden, waaronder handel, politiek en recht. Het is een belangrijk politiek en economisch blok in de wereld. |
| Réfugié | Iemand die gedwongen is zijn of haar land te ontvluchten vanwege vervolging, oorlog of natuurrampen, en internationale bescherming zoekt in een ander land. |
| Tenir une réunion | Het organiseren en leiden van een bijeenkomst waar meerdere personen samenkomen om een specifiek onderwerp te bespreken, beslissingen te nemen of informatie uit te wisselen. |
| Ordre du jour | Een lijst van onderwerpen die tijdens een vergadering zullen worden besproken, vaak voorafgaand aan de vergadering verspreid om deelnemers voor te bereiden. |
| Courriel | Een elektronisch bericht dat via een computernetwerk, meestal het internet, wordt verzonden van de ene gebruiker naar de andere, vergelijkbaar met een digitale brief. |
| Adresse électronique | Een unieke identificatie die wordt gebruikt om een specifieke mailbox op een computernetwerk te bereiken, meestal in de vorm van 'gebruikersnaam@domein.com'. |
| Objets (e-mail) | Het veld in een e-mailbericht dat een korte samenvatting geeft van de inhoud, bedoeld om de ontvanger snel te informeren waar de e-mail over gaat. |
| Informatique | Het vakgebied dat zich bezighoudt met computers, inclusief hun ontwerp, ontwikkeling, werking, toepassingen en de verwerking van informatie. |
| Serveur | Een krachtige computer of programma dat diensten levert aan andere computers (clients) binnen een netwerk, zoals het opslaan en distribueren van webpagina's of e-mails. |
| FAQ (Foire aux questions) | Een lijst met veelgestelde vragen en hun antwoorden, bedoeld om gebruikers te helpen veelvoorkomende problemen op te lossen of informatie te verkrijgen zonder directe ondersteuning te hoeven zoeken. |
| Éthique | Een tak van de filosofie die zich bezighoudt met morele principes, de studie van goed en kwaad, en de juiste manier van handelen, vaak toegepast in professionele contexten. |
| Développement durable | Een ontwikkelingsstrategie die voorziet in de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen, met oog voor economische, sociale en ecologische aspecten. |
| Empreinte écologique | Een maatstaf voor de impact van menselijke activiteiten op het milieu, uitgedrukt in de hoeveelheid land en water die nodig is om de hulpbronnen te produceren die worden geconsumeerd en de afvalstoffen te absorberen die worden gegenereerd. |
| Recyclage | Het proces waarbij afvalmateriaal wordt verwerkt om nieuwe producten te maken, waardoor natuurlijke hulpbronnen worden bespaard en de hoeveelheid afval die op stortplaatsen belandt, wordt verminderd. |