Cover
Aloita nyt ilmaiseksi thema 5 bewegingsvormen_didactiek algemeen LO_AJ24-25.pdf
Summary
# Bewegingsvormen binnen het didactisch model
Dit onderwerp verkent de definitie, functie en plaats van bewegingsvormen binnen het didactisch model voor lessen en trainingen.
### 1.1 Wat zijn bewegingsvormen?
Bewegingsvormen omvatten de inhoud van een les of training, zoals oefenstof, trainingsvormen, leerstof of bewegingsactiviteiten. Deze termen verwijzen naar de uitvoering door sporters of leerlingen, gericht op het behalen van vooraf bepaalde doelstellingen van de lesgever. Deze doelstellingen kunnen gericht zijn op specifieke bewegingen of op persoonsdoelen [4](#page=4).
Bewegingsvormen kunnen diverse functies hebben [4](#page=4):
1. **Gericht op plezier**: Doel is ontspanning of recreatie [4](#page=4).
2. **Gericht op het ontwikkelen van specifieke techniek of tactiek**: Doel is het ontwikkelen van sporttechnische vaardigheden [4](#page=4).
3. **Gericht op het stimuleren van bewegingsvaardigheid**: Doel is het laten groeien en ontwikkelen van bewegingsgedrag [4](#page=4).
Hoewel de focus vaak ligt op het ontwikkelen van gerichte sporttechniek en sporttactiek, is het belangrijk om te beseffen dat onderwijs gericht is op "geïntegreerd onderwijs". Dit betekent dat een leerkracht of coach doorheen de lessen niet enkel op één functie inzet. Wanneer deelnemers oefenstof rond een bepaalde bewegingsvaardigheid uitvoeren, zullen zij ook persoonsdoelen nastreven, zoals het verkennen en verruimen van eigen grenzen, en het samenwerken met anderen [5](#page=5).
Concreet kan dit geformuleerd worden als: "Het aanleren en verbeteren van zowel technische als tactische vaardigheden op sportief vlak" [5](#page=5).
### 1.2 Plaats van bewegingsvormen binnen het didactisch model
Op basis van een grondige analyse van de beginsituatie en de geformuleerde doelstelling, wordt een keuze gemaakt voor de bewegingsvormen in een les. Dit proces omvat aandacht voor een goede lesopbouw, organisatie en didactische werkvormen. In de eindfase wordt geëvalueerd of de gekozen bewegingsvormen invloed hebben gehad op het leerproces van de deelnemers [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Tip:** Het kiezen van bewegingsvormen is geen willekeurig proces. Het streven naar een goede opbouw van makkelijk naar moeilijk, ook wel methodiek genoemd, is essentieel [4](#page=4).
---
# De keuze en eisen voor bewegingsvormen
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de criteria en principes voor het selecteren van geschikte bewegingsvormen, met specifieke aandacht voor didactische en kwalitatieve eisen die bijdragen aan het realiseren van leerdoelen [7](#page=7).
### 2.1 De noodzaak van een goede keuze van bewegingsvormen
De keuze voor bewegingsvormen is cruciaal voor het succes van een les of training, met name in relatie tot de doelgroep en de beoogde leerdoelen. Bewegingsvormen moeten logisch opgebouwd en in de juiste volgorde aangeboden worden. In het kader van algemene bewegingsvaardigheden worden deze onderverdeeld in locomotie (verplaatsing van het lichaam) en objectcontrole (vaardigheden met oog-hand of oog-voet coördinatie). Specifieke vaardigheden kunnen gecategoriseerd worden volgens KLUSCE (kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie & evenwicht), groot-motorische vaardigheden en klein-motorische vaardigheden [7](#page=7).
### 2.2 Factoren voor een goede opbouw en keuze
Om tot een effectieve volgorde en opbouw van bewegingsvormen te komen, stelt de lesgever eisen waaraan de bewegingsvormen moeten voldoen. Deze eisen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: didactische eisen en kwalitatieve eisen [8](#page=8).
### 2.3 Didactische eisen voor bewegingsvormen
Didactische eisen richten zich op het leerproces en de integratie van bewegingsvormen binnen een didactisch model. Deze omvatten [9](#page=9):
#### 2.3.1 Aansluiting op de beginsituatie
Bewegingsvormen moeten aansluiten bij de beginsituatie van de deelnemers, zowel individueel als op groepsniveau. Een grondige analyse van de deelnemersgroep is hierbij essentieel. Daarnaast moeten de bewegingsvormen passen bij de competenties van de leerkracht/coach en de beschikbare randvoorwaarden (bv. sportmateriaal) [9](#page=9).
* **Voorbeeld:** Deelnemers met een hoog basketbalniveau vereisen complexere oefenvormen dan beginners. Een leerkracht die zich onvoldoende heeft ingelezen in een oefening kan deze niet effectief begeleiden [9](#page=9).
#### 2.3.2 Bijdrage aan het realiseren van de doelstelling
De gekozen bewegingsvormen moeten direct bijdragen aan het bereiken van de vooropgestelde leerdoelen, of dit nu op korte of middellange termijn is. Het louter kiezen van bewegingsvormen omdat ze leuk zijn, is niet voldoende; er moet sprake zijn van een didactische opbouw die leidt tot de doelstelling [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Tip:** Plezier is belangrijk voor motivatie, maar mag niet ten koste gaan van de didactische opbouw en het bereiken van leerdoelen [10](#page=10).
#### 2.3.3 Gebaseerd op de evaluatie
Bewegingsvormen moeten getoetst worden aan vooraf bepaalde lesdoelen door middel van evaluatie. Evaluatie kan plaatsvinden via gerichte vragen, observatie, zelfevaluatie, peer-evaluatie of tests. De inzichten uit de evaluatie bepalen of aanpassingen nodig zijn voor toekomstige lessen. Dit principe geldt zowel binnen het onderwijs als binnen de sport, waar de keuze van oefeningen gebaseerd is op de prestaties tijdens wedstrijden of eerdere trainingen [10](#page=10).
### 2.4 Kwaliteitseisen gesteld aan bewegingsvormen
Naast didactische eisen moeten bewegingsvormen voldoen aan een aantal kwalitatieve kenmerken [11](#page=11):
#### 2.4.1 Veiligheid
Bewegingsvormen moeten veilig zijn. De lesgever moet potentiële risico's inschatten, waarbij te moeilijke oefenstof kan leiden tot onveilige situaties. Ook sociaal-emotionele veiligheid is van belang; te veel fysiek contact of ongewenste aandacht kan ongemakkelijk zijn voor deelnemers [11](#page=11).
#### 2.4.2 Betekenisvolheid
De bewegingsvormen moeten relevant zijn voor de kern van de aan te leren vaardigheid. Er moet een duidelijke link zijn tussen de oefening en het beoogde leerresultaat, bijvoorbeeld het verbeteren van balans tijdens het lopen over een bank. Het beantwoorden van de vraag of een bewegingsvorm betekenisvol is, kan uitdagend zijn [11](#page=11).
#### 2.4.3 Belevingswaarde en afwisseling
Bewegingsvormen moeten de deelnemers op een positieve manier prikkelen en voor een goede beleving zorgen, wat leidt tot hogere leerprestaties. Het inleven in de leefwereld van de doelgroep kan de betrokkenheid vergroten [12](#page=12).
* **Voorbeelden:** Thema's zoals "Reis rond de wereld" in Sinterklaassfeer, loopspelen in het dierenrijk, of een krachtcircuit met het thema "De krasse senior" kunnen de belevingswaarde verhogen [12](#page=12).
#### 2.4.4 Optimale intensiteit
De bewegingsvormen moeten een optimale intensiteit creëren, waarbij een goede balans tussen beweging en rust essentieel is. Te lage intensiteit leidt tot verveling, terwijl te hoge intensiteit kan resulteren in oververmoeidheid, motivatiedaling of blessures [13](#page=13).
Een optimale lesopbouw omvat doorgaans:
* Een goede warming-up om energie op te wekken [13](#page=13).
* Een matig intensief deel kern 1 voor het aanleren van nieuwe bewegingen en vaardigheden met focus op de leerstof [13](#page=13).
* Een toename van intensiteit in kern 2 voor het toepassen, herhalen en intensiveren van de bewegingen en vaardigheden [13](#page=13).
* Een cooling-down of slot voor een geleidelijke afbouw, conclusie en rustgevende oefeningen [13](#page=13).
#### 2.4.5 Differentiatie
Differentiatie houdt in dat rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de deelnemers. Er wordt onderscheid gemaakt tussen organisatorische differentiatie (aanpassen van de lesorganisatie) en inhoudelijke differentiatie (aanpassen van de bewegingsvormen) [13](#page=13).
Binnen inhoudelijke differentiatie worden drie niveaus onderscheiden:
* Basisvormen
* Herhalingsvormen
* Uitbreidingsvormen
De lesgever zorgt ervoor dat deelnemers op hun eigen niveau de leerstof kunnen inoefenen, bijvoorbeeld door aanpassingen in de opdracht of het uitvoeren van gerelateerde taken [13](#page=13).
### 2.5 Methodiek: methodische opbouw van bewegingsvormen
Methodiek richt zich op de systematische volgorde van verschillende bewegingsvormen om een doel te bereiken [14](#page=14).
#### 2.5.1 Algemene methodische principes
Er zijn algemene principes die gelden voor de opbouw van bewegingsvormen in alle sporttakken:
* Bewegingsvormen sluiten aan bij reeds gekende en beheerste vormen [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** Als leerlingen geen angst van water hebben, kan men verder bouwen op het leren drijven [14](#page=14).
* Bewegingsvormen bouwen op van makkelijk naar moeilijk [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** Balanceren op een bank leidt naar balanceren op een evenwichtsbalk [14](#page=14).
* Bewegingsvormen kennen een opbouw van enkelvoudig naar samengesteld [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** Van een eenvoudige worp in handbal naar een springende worp met een ritme van drie passen [14](#page=14).
* Bewegingsdoelen bouwen op in organisatie en (les)doelstelling [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** Van een worp in een spelvorm als trefbal naar een standworp in een wedstrijdvorm 5-5 in handbal [14](#page=14).
---
# Methodiek en leerstofopbouw
Dit onderdeel behandelt de principes achter de opbouw van trainingen en lessen, verschillende methoden voor vaardigheidsleren, en de gefaseerde aanpak van leerstof [14](#page=14).
### 3.1 Methodische principes
Methodiek verwijst naar de didactische opbouw van een les of training, gericht op de volgorde van bewegingsvormen en de weg om een doel te bereiken [14](#page=14).
#### 3.1.1 Algemene methodische principes
Deze principes gelden voor alle sporttakken bij de opbouw van bewegingsvormen [14](#page=14):
* **Aansluiting bij gekende vormen:** Nieuwe bewegingsvormen bouwen voort op reeds bekende en beheerste vormen [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Kinderen die geen angst voor water hebben, kunnen verder leren drijven [14](#page=14).
* **Van makkelijk naar moeilijk:** Bewegingsvormen worden stapsgewijs opgebouwd in complexiteit [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Balanceren op een bank, gevolgd door balanceren op een evenwichtsbalk [14](#page=14).
* **Van enkelvoudig naar samengesteld:** Bewegingsvormen ontwikkelen zich van eenvoudige naar complexere combinaties [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Werpen in handbal evolueert naar springend werpen met een specifiek pasritme [14](#page=14).
* **Opbouw in organisatie en doelstelling:** De organisatorische en leerdoelmatige complexiteit van bewegingsvormen neemt toe [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Een worp in een trefbalspel wordt uitgebreid naar een standworp in een 5-tegen-5 handbalwedstrijd [14](#page=14).
### 3.2 Methoden voor vaardigheidsleren
Methoden beschrijven de specifieke manieren waarop een lesgever een beweging of vaardigheid aanleert [16](#page=16).
#### 3.2.1 Deelmethode
Deze methode splitst een totale beweging op in kleinere onderdelen die afzonderlijk worden ingeoefend. Zodra de onderdelen beheerst worden, worden ze samengevoegd tot de volledige beweging [16](#page=16).
* **Voordelen:** [17](#page=17).
* Overzicht van vorderingen per deelfase is duidelijk [17](#page=17).
* Mogelijkheid voor de lesgever om optimaal in te zoomen en expertise te gebruiken [17](#page=17).
* Veel correctiemogelijkheden [17](#page=17).
* Veel variatie- en differentiatiemogelijkheden, wat leidt tot succeservaringen [17](#page=17).
* Kleinere kans op blessures of ongevallen [17](#page=17).
* **Nadelen:** [17](#page=17).
* Het samenvoegen van de onderdelen tot een geheel kan moeilijkheden opleveren [17](#page=17).
* Kan een beroep doen op het geduld van de deelnemers [17](#page=17).
> **Tip:** De deelmethode leent zich goed voor sporten waar gedetailleerde techniekbeheersing cruciaal is, zoals gymnastiek en atletiek [16](#page=16).
#### 3.2.2 Totaalmethode
Bij deze methode wordt de vaardigheid of beweging zoveel mogelijk als geheel aangeleerd. Vaak wordt gestart met een vereenvoudigde vorm van de beweging, waarbij het tempo in het begin laag wordt gehouden om deelnemers te laten wennen aan de complexiteit. Gaandeweg worden accenten gelegd om een leercurve te creëren [18](#page=18).
* **Voordelen:** [18](#page=18).
* De beweging is direct herkenbaar voor de lerenden [18](#page=18).
* De beweging heeft onmiddellijk betekenis voor de deelnemers, wat de motivatie ten goede komt [18](#page=18).
* **Nadelen:** [18](#page=18).
* De vereenvoudigde vorm kan nog te moeilijk zijn voor beginners [18](#page=18).
* Vereist veel ervaring en inzicht van de lesgever [18](#page=18).
* Grote kans dat fouten inslijpen [18](#page=18).
### 3.3 Leerstofopbouw
Leerstofopbouw betreft het proces van het aanleren van nieuwe vaardigheden aan leerlingen door het samenstellen van leerinhouden in opeenvolgende stappen [19](#page=19).
#### 3.3.1 Het proces van leerstofopbouw
De leerstof wordt, rekening houdend met de beginsituatie, aangeboden in stappen die nuttige en bruikbare leerervaringen vormen. Via een leerlijn met progressies wordt de leerling van een beginnend naar een gevorderd niveau gebracht [19](#page=19).
Tijdens het uitvoeren van een taak kan de leraar drie dingen doen [19](#page=19):
1. **Progressie, regressie, opbouw, uitbreiding:** De leraar start met een eenvoudige taak en voegt gradueel complexere opdrachten toe, of biedt een gemakkelijkere vorm aan (regressie) indien nodig. De taak zelf kan worden uitgebouwd, of verschillende taken die voor de vaardigheid vereist zijn, kunnen worden aangepast [19](#page=19).
> **Voorbeelden voor het vangen van een bal:** [20](#page=20).
> * Van een lichte ballon tot een zwaardere bal [20](#page=20).
> * Van een grote tot een kleinere bal [20](#page=20).
> * Van laag naar hoog opgooien [20](#page=20).
> * Eerst laten botsen, dan rechtstreeks vangen [20](#page=20).
> * Zonder en met bijkomende opdrachten (halve draai, in de handen klappen) [20](#page=20).
> * Eerst zelf opgooien, dan met een partner [20](#page=20).
> * Van dichtbij tot verder af [20](#page=20).
> * Vanuit stilstand tot al lopend [20](#page=20).
2. **Verfijning - kwaliteitsverbetering:** De leraar streeft naar een goede, kwalitatief verzorgde uitvoering. Dit gebeurt door gerichte wenken tijdens instructie of door feedback te geven. De aandachtspunten worden benadrukt en leerlingen worden verantwoordelijk gesteld voor het bereiken ervan [20](#page=20).
> **Voorbeelden:** [20](#page=20).
> * Wie kan de bal vangen zonder de voeten te verplaatsen [20](#page=20)?
> * Wie kan de bal vangen met twee handen boven het hoofd [20](#page=20)?
> * Wie kan de bal met één hand vangen [20](#page=20)?
3. **Toepassingen:** De aangeleerde vaardigheden worden zo snel mogelijk in een globale context geplaatst en toegepast. Dit geeft leerlingen de kans om hun vaardigheidsniveau te toetsen aan een reële situatie. Hierbij staat de effectiviteit en het kunnen gebruiken van de vaardigheid centraal, niet per se de perfecte details [20](#page=20).
> **Voorbeelden:** [20](#page=20).
> * Verschillende spelvormen met werpen en vangen [20](#page=20).
> * Tienpassenspel [20](#page=20).
> **Tip:** De juiste volgorde van leerervaringen is een uitdagende opdracht voor de leraar, en kan variëren per leerlingengroep [20](#page=20).
#### 3.3.2 Progressie en regressie
De leraar bepaalt hoe de complexiteit en moeilijkheid van de leerinhoud kan worden aangepast en hoe onderdelen geordend kunnen worden voor een opeenvolging van leerervaringen [21](#page=21).
* **Progressie:** Verhogen van de moeilijkheidsgraad [21](#page=21).
* **Regressie:** Verlagen van de moeilijkheidsgraad (afdalen) [21](#page=21).
De volgende elementen kan de leraar aan een taak aanpassen om progressie of regressie te realiseren [21](#page=21):
1. **Oefenen van onderdelen:** De taak opdelen in afzonderlijke onderdelen die apart worden aangeleerd en daarna samengevoegd. Dit kan zowel bij gesloten vaardigheden (stabiele omgeving, bv. gymnastiek) als open vaardigheden (onvoorspelbare omgeving, bv. balsporten) worden toegepast [21](#page=21).
> **Voorbeeld 1:** Een deeloefening 'schommelen in ruglig' voor een rol voorwaarts [21](#page=21).
> **Voorbeeld 2:** Bij een dans de eerste passen aanleren, dan het tweede deel, en geleidelijk meer onderdelen samenvoegen [21](#page=21).
> **Voorbeeld 3:** In basketbal eerst het doelshot inoefenen en daarna de lay-up benadering met de één-twee-beweging [22](#page=22).
> **Tip:** Bij complexe vaardigheden is het herleiden tot onderdelen erg nuttig [22](#page=22).
> **Caveat:** Bij eenvoudige vaardigheden of wanneer de ritmische structuur verbroken wordt, is opdelen niet altijd aangewezen. Het geheel is meer dan de som der delen [22](#page=22).
2. **Materiaalaanpassingen:** Wijzigen van het gebruikte materiaal om de leerproblemen aan te pakken of de actie te vergemakkelijken (bv. lichtere ballen, aangepaste rackets, hogere/lagere plinten). Het uitgelokte bewegingspatroon moet wel gelijkaardig blijven aan de beoogde eindvorm [22](#page=22).
3. **Ruimtelijke aanpassingen:** De bewegingsruimte aanpassen, zoals de afstand bij werpen en vangen, of de afstand tussen hoepels. Dit kan via aangepaste organisatiemaatregelen [23](#page=23).
4. **Doel vereenvoudigen (doelenoriëntering):** De moeilijkheid aanpassen door het doel van de prestatie te veranderen, waardoor succes gegarandeerd wordt. Bijvoorbeeld: de bal over het net krijgen bij tennis, of de ring raken bij basketbal, in plaats van de standaardnormen voor gevorderden te hanteren [23](#page=23).
> **Caveat:** Benadruk eerst de globale uitvoering voordat hoge eisen aan de details worden gesteld, om verkeerde bewegingspatronen te voorkomen [23](#page=23).
5. **Aantal deelnemende leerlingen:** Het aantal leerlingen dat bij een oefening betrokken is, kan de moeilijkheid beïnvloeden [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** De gradatie in volleybal van één tegen één tot samenspel met meerdere spelers [23](#page=23).
6. **Omstandigheden van de uitvoering:** Factoren zoals snelheid, kracht en richting kunnen gemanipuleerd worden. Leervoorwaarden (fysieke en motorische basiseigenschappen) moeten aanwezig zijn, of de leraar werkt eraan of compenseert tekorten met aanpassingen (bv. hoekhandstand). De geschiktheid van de vaardigheid voor de leeftijdsgroep is ook een overweging [23](#page=23).
> **Tip:** Helpers kunnen fysieke tekorten aanvullen, een gevoel van veiligheid bieden en het bewegingsinzicht bevorderen [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Aanpassen van spelregels, zoals de bal eerst laten botsen in volleybal [24](#page=24).
7. **Aantal mogelijke antwoorden:** Het aantal situaties waarin een vaardigheid geoefend wordt, kan de complexiteit verhogen, wat vooral belangrijk is bij open vaardigheden [24](#page=24).
> **Voorbeeld:** Bij een volleybaltoets kan de bal uit verschillende richtingen komen en in verschillende richtingen gestuurd worden [24](#page=24).
> **Discussiepunt:** Of men een open vaardigheid eerst moet aanleren of met een gesloten vaardigheid moet starten [24](#page=24).
> **Caveat:** Bij het aanleren van open vaardigheden moet rekening gehouden worden met zowel het motorisch antwoord als de selectie van het juiste antwoord [24](#page=24).
#### 3.3.3 Verfijning
Hierbij stelt de leraar zich de vraag hoe een oefening goed uitgevoerd kan worden en hoe deze verbeterd kan worden [25](#page=25).
* **Aandachtspunten:** De leraar stuurt het leerproces door aandachtspunten mee te geven over de oefening, gebaseerd op kennis van het bewegingsverloop. Deze moeten ook genoteerd worden in de lesvoorbereiding [25](#page=25).
* **Externe focus van aandacht:** Onderzoek toont aan dat het richten van de aandacht van leerlingen op een extern focuspunt het leren bevordert qua effectiviteit, efficiëntie, retentie en transfer [26](#page=26).
> **Praktische mogelijkheden voor externe focus:** [27](#page=27).
> 1. De aandacht richten op het fysieke doel van de beweging (bv. basket, handschoen) [27](#page=27).
> 2. De aandacht richten op markeringen in de omgeving (bv. stukjes tape op een rekstok) [27](#page=27).
> 3. De aandacht richten op het oppervlak waartegen men afzet (bv. afzetblokje, water) [27](#page=27).
> 4. De aandacht richten op een fysiek werktuig of voorwerp dat deel uitmaakt van de sport (bv. frisbee, ski's) [27](#page=27).
> **Tip:** Kies regelmatig oefeningen die een externe focus leggen [27](#page=27).
#### 3.3.4 Toepassing
Bij toepassingen verschuift de aandacht van hoe de vaardigheid uitvoeren naar hoe deze te gebruiken [27](#page=27).
* **Kenmerken van toepassingen:** [28](#page=28).
* Nieuwe prikkels en variatie binnen dezelfde taak worden geboden [27](#page=27).
* Kunnen wedstrijdjes of uitdagingen in competitieverband zijn (bv. aantal herhalingen, tegen de tijd) [27](#page=27).
* De overgang naar toepassing mag niet te snel gaan, anders kan dit demotiverend werken [27](#page=27).
* Toepassingen mogen ook niet te lang op zich laten wachten [27](#page=27).
* Worden kundig gespreid over de volledige leerperiode en hebben een gelijkaardige moeilijkheidsgraad als de oefenvormen [28](#page=28).
* Leerlingen kunnen leerervaringen toepassen in een andere context [28](#page=28).
* De toepassing moet relevant zijn voor het leren, makkelijk toepasbaar, en leerlingen moeten succes ervaren [28](#page=28).
* De leerervaring moet frequent genoeg in het spel voorkomen om geoefend te worden [28](#page=28).
#### 3.3.5 Transfer
Transfer treedt op wanneer een geleerde bewegingsactiviteit invloed heeft op het leren van een andere bewegingsactiviteit [28](#page=28).
* **Voorbeelden:** [28](#page=28).
* Iemand die veel inline skatet, zal sneller leren schaatsen door de glijdende beweging [28](#page=28).
* Tactische principes binnen doelspelen [29](#page=29).
* **Condities voor transfer:** [29](#page=29).
* Basisvaardigheden (bv. evenwicht, coördinatie) [29](#page=29).
* Overeenkomst in het doel van bewegingsactiviteiten (bv. scoren in handbal en voetbal) [29](#page=29).
* Overeenkomst in technische of tactische principes (bv. windsurfen en zeilen) [29](#page=29).
* Sterk overeenkomstige bewegingsverlopen (bv. inline skaten en schaatsen) [29](#page=29).
* **Effecten van transfer:**
* **Positieve transfer:** Versnelt het leerproces doordat activiteiten niet steeds opnieuw geleerd hoeven te worden [29](#page=29).
* **Negatieve transfer:** Kan het leren van een nieuwe beweging of sport vertragen (bv. polsflexibiliteit vanuit squash bij tennis) [29](#page=29).
* **Sociaal aspect:** Ook sociale vaardigheden (elkaar helpen, rekening houden met elkaar) kunnen transfer vertonen in sport en spel [29](#page=29).
### 3.4 Zorg voor succeservaringen
Succeservaringen zijn essentieel voor leerlingen, omdat ze bijdragen aan de behoefte aan competentie, zelfeffectiviteit en zelfvertrouwen. Dit verhoogt de motivatie en leidt tot betere leerprestaties [29](#page=29).
---
# Variatie in het leerproces
Dit onderwerp onderzoekt de impact van verschillende oefenmethoden, zoals 'blocked practice' en 'interleaved practice', op het leerproces en de motivatie van leerlingen.
### 4.1 Het belang van variatie in oefenmethoden
Om leerlingen gemotiveerd, uitdagend en betrokken te houden tijdens bewegingslessen, kan de leerkracht verschillende vormen van variatie in oefeningen en leerstofonderdelen aanbieden. Variatie kan de leerlingen meer uitdagingen bieden. Het concept van variatie binnen het leerproces is relevant voor zowel open als gesloten vaardigheden [30](#page=30) [33](#page=33).
### 4.2 Blocked practice
Blocked practice, ook wel geblokkeerd oefenen genoemd, wordt voornamelijk toegepast in de beginfase van het aanleren van een beweging, handeling of sport. Hierbij worden oefeningen in een voorspelbaar kader aangeboden, wat leerlingen toestaat zich volledig te concentreren op de eenvoudige beweging zonder veel na te hoeven denken. De organisatie van oefenstof volgt een patroon zoals AAAA BBBB CCCC, waarbij elke letter een beweging of techniek vertegenwoordigt die binnen dezelfde organisatie op verschillende manieren wordt geoefend [31](#page=31).
**Kenmerken van blocked practice:**
* Hogere succeservaring tijdens het oefenen [31](#page=31).
* Hoog beheersingsniveau op korte termijn, maar lager beheersingsniveau op lange termijn [31](#page=31).
* Lager beheersingsniveau in een veelzijdige context, zoals open werk of spelvormen [31](#page=31).
Leerlingen kunnen blocked practice echter snel saai vinden, wat kan leiden tot afleiding. De duur van blocked practice is daarom doorgaans beperkt [31](#page=31).
> **Voorbeeld:**
> Unihockey: dribbelvaardigheden met een hockeystick.
> * Organisatie: leerlingen werken per drie, staan op 6 meter afstand tegenover elkaar.
> * Oefenstof:
> A. 10x dribbelen met de voorkeurshand.
> B. 10x dribbelen met de niet-voorkeurshand.
> C. 10x afwisselend dribbelen met binnen- en buitenzijde van de stick.
> D. 10x achterwaarts dribbelen met de voorkeurshand [31](#page=31).
### 4.3 Interleaved practice
Bij interleaved practice, of variabel oefenen, worden vergelijkbare oefeningen willekeurig met elkaar afgewisseld. Dit vereist dat leerlingen telkens een andere strategie nodig hebben om de oefening succesvol uit te voeren. In plaats van blokken met dezelfde opdrachten (AAA – BBB – CCC), worden afwisselende opdrachten gegeven (ABACBABCACCB). Dit kan leiden tot een langere oefentijd om de oefening te beheersen en een hogere foutenlast tijdens het oefenen. Het is belangrijk dat de leerkracht gerichte feedback geeft en motiverend werkt bij het duiden van het na te streven doel [31](#page=31).
**Kenmerken van interleaved practice:**
* Lagere succeservaring tijdens het oefenen door constant wisselen en schakelen in de oefenstof [32](#page=32).
* Laag beheersingsniveau op korte termijn, maar hoger beheersingsniveau op lange termijn [32](#page=32).
* Hoger beheersingsniveau in een veelzijdige context, zoals open werk of spelvormen [32](#page=32).
> **Voorbeeld:**
> Unihockey: dribbelvaardigheden met een hockeystick.
> * Organisatie: leerlingen werken per drie, staan op 6 meter afstand tegenover elkaar.
> * Oefenstof (volgorde ad random door leerkracht gekozen):
> A. 1x dribbelen met voorkeurshand.
> B. 1x dribbelen met niet-voorkeurshand.
> C. 1x afwisselend dribbelen met binnen-/ buitenzijde stick.
> C.
> B.
> B.
> A.
> C.
> A.
> B [32](#page=32).
### 4.4 Conclusies rond blocked en interleaved practice
Alle vormen van variatie worden als gunstig beschouwd voor het leerproces. De leerkracht moet echter een duidelijk beeld hebben van het beoogde lesdoel [33](#page=33).
* Constant oefenen (blocked practice) is belangrijk voor het aanleren van basisvaardigheden en technieken, maar leidt niet noodzakelijk tot een hoog beheersingsniveau op lange termijn of in een veelzijdige bewegingscontext [33](#page=33).
* Variabel oefenen (interleaved practice) maakt het voor een leerling moeilijker om direct een goed beheersingsniveau te bereiken. De uitdaging voor de leerkracht ligt in het hoog houden van de motivatie en het positief stimuleren van het leerproces met gerichte feedback. Op lange termijn bereikt de leerling hierdoor echter een hoger beheersingsniveau in een veelzijdige bewegingscontext [33](#page=33).
* Interleaved practice wordt vaker toegepast wanneer leerlingen reeds een basiskennis en vaardigheid hebben binnen een beweegcontext. Het voorkomt dat het leerproces saai wordt en voedt de motivatie, mits de leerkracht adequaat ondersteunt [33](#page=33).
* Een belangrijke kanttekening is dat de bevindingen vaak voortkomen uit laboratoriumcontexten en niet direct vertaald kunnen worden naar een dagelijkse lesklimaat [33](#page=33).
### 4.5 Vertaling naar de lesvoorbereiding
Bij het opstellen van een lesvoorbereiding is het cruciaal om de beginsituatie van de leerlingen, de beschikbare materialen en het lesonderwerp goed in kaart te brengen. Dit helpt bij het formuleren van concrete lesdoelen, zoals het aanleren van eenvoudige sprongen, het aanbieden van een speelse manier van bewegen, en het stimuleren van positieve motivatie onder leerlingen [34](#page=34) [35](#page=35).
Tijdens de fase van idee-ontwikkeling is het belangrijk om diverse bronnen te raadplegen, zoals boeken, websites en video's van experts, om een breed scala aan leerinhouden te verzamelen. De leerkracht moet kritisch zijn bij de selectie van oefeningen en deze afstemmen op de specifieke doelgroep en de leerdoelen. Het noteren van gebruikte bronnen is essentieel voor de literatuurlijst in de lesvoorbereiding [35](#page=35).
> **Tip:**
> Bij het kiezen van oefeningen, streef ernaar dat ongeveer 80% van de oefeningen resulteert in een succeservaring voor de leerlingen. Zorg ervoor dat de leerstof aansluit bij de voorkennis, maar wees bereid oefeningen aan te passen als leerlingen moeite hebben. Te moeilijke of te eenvoudige opdrachten kunnen leiden tot onzekerheid, demotivatie of storend gedrag [30](#page=30).
> **Tip:**
> De overgang van leren naar toepassing mag niet te snel gaan. De wedstrijdsfeer kan de aandacht van leerlingen opeisen en de vaardigheid negatief beïnvloeden als deze nog niet geautomatiseerd is. Toepassingen mogen echter ook niet te lang uitblijven [27](#page=27).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bewegingsvormen | De inhoud van een les of training, geformuleerd als oefenstof, trainingsvormen, leerstof of bewegingsactiviteiten, gericht op het bereiken van vooraf bepaalde doelstellingen. |
| Didactisch model | Een theoretisch raamwerk dat de principes en processen beschrijft die ten grondslag liggen aan effectief onderwijs, inclusief de rol van bewegingsvormen. |
| Beginsituatie | De actuele staat van de lerenden, inclusief hun voorkennis, vaardigheden, behoeften en de context waarin het leren plaatsvindt, die van invloed is op de keuze van leeractiviteiten. |
| Doelstelling | Het specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden resultaat dat nagestreefd wordt met een les of training, zowel op technisch-sportief als op persoonsniveau. |
| Methodiek | De systematische en doelgerichte aanpak voor de opbouw en sequentie van bewegingsvormen of leeractiviteiten om een bepaald doel te bereiken, met aandacht voor progressie en regressie. |
| Leerstofopbouw | Het proces van het structureren en presenteren van leermateriaal in opeenvolgende stappen die nuttige en bruikbare leerervaringen bieden, om de leerling van een beginnend naar een gevorderd niveau te leiden. |
| Progressie | Het geleidelijk verhogen van de moeilijkheidsgraad of complexiteit van een taak of oefening om de leerling uit te dagen en verdere ontwikkeling te stimuleren. |
| Regressie | Het vereenvoudigen van een taak of oefening om deze toegankelijker te maken voor leerlingen, bijvoorbeeld wanneer zij moeite hebben met de huidige moeilijkheidsgraad. |
| Verfijning | Het proces waarbij de focus ligt op het verbeteren van de kwaliteit en nauwkeurigheid van een aangeleerde vaardigheid, vaak door gerichte instructie en feedback op specifieke aandachtspunten. |
| Toepassing | Het integreren van aangeleerde vaardigheden in een bredere, meer realistische context, zoals een spelvorm of wedstrijd, om de effectiviteit en het gebruik van de vaardigheid te testen en te consolideren. |
| Transfer | Het effect dat geleerde bewegingsactiviteiten hebben op het leren van andere, gerelateerde bewegingsactiviteiten, wat kan variëren van positief (versnellend) tot negatief (vertraging). |
| Succeservaringen | Positieve uitkomsten of prestaties tijdens het leerproces die bijdragen aan het zelfvertrouwen, de motivatie en het gevoel van competentie van de leerling. |
| Variatie | Het introduceren van verschillen in oefenstof, organisatie of spelregels om het leerproces interessant, uitdagend en motiverend te houden, en om de generalisatie van vaardigheden te bevorderen. |
| Blocked practice | Een trainingsmethode waarbij een specifieke vaardigheid herhaaldelijk en in blokken wordt geoefend voordat er wordt overgeschakeld naar een andere vaardigheid, wat leidt tot snelle prestatiewinst op korte termijn. |
| Interleaved practice | Een trainingsmethode waarbij verschillende, vergelijkbare vaardigheden door elkaar worden geoefend, wat leidt tot een langzamer leerproces op korte termijn, maar tot een beter langetermijngeheugen en transfer van vaardigheden. |
| Externe focus van aandacht | Het richten van de aandacht van de leerling op het resultaat of de effecten van de beweging in de omgeving, in plaats van op de interne lichaamsmechanica, wat het leerproces bevordert. |