Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Cursus wero 1_202526 def.pdf
Summary
# Planten en zwammen in de herfst
Dit deel behandelt de identificatie, kenmerken en levenswijzen van planten en zwammen die in de herfst voorkomen, met speciale aandacht voor bladeren, bomen, heesters, herfstvruchten en de structuur en functie van zwammen.
### 1.1 Inleiding
Planten zijn diverse organismen die, ondanks hun variëteit, gemeenschappelijk de aanwezigheid van bladgroen hebben. Dit bladgroen speelt een cruciale rol bij fotosynthese, waardoor planten hun eigen voedsel kunnen produceren, wat hen uniek maakt [3](#page=3).
### 1.2 Het blad
#### 1.2.1 Delen van een blad
Een blad bestaat uit een bladschijf en een bladsteel. De bladsteel verbindt het blad met de tak of stengel. De hoek tussen de bladsteel en de tak is de bladoksel, waar zich een okselknop bevindt. Zittende bladeren missen een bladsteel of hebben een zeer korte. Aan weerszijden van de bladsteel kunnen steunblaadjes zitten. De bladschijf bevat nerven, die vaatbundels zijn voor saptransport, en het bladmoes, dat door bladgroenkorrels groen is [5](#page=5).
#### 1.2.2 Kenmerken van bladeren
##### 1.2.2.1 Aantal bladschijven
Een enkelvoudig blad heeft één bladschijf, met een okselknop in de bladoksel. Een samengesteld blad bestaat uit meerdere bladschijven aan een gemeenschappelijke bladsteel, met slechts één okselknop in de oksel van die gemeenschappelijke bladsteel [5](#page=5).
##### 1.2.2.2 Nervatuur
Nervatuur verwijst naar de rangschikking van nerven in een blad:
* **Veernervig:** één hoofdnerf met zijdelingse zijnerven [5](#page=5).
* **Handnervig:** zijnerven ontspringen uit één punt aan de basis van de hoofdnerf [5](#page=5).
* **Rechtnervig:** rechte hoofdnerf met parallelle zijnerven (bv. grassen) [5](#page=5).
* **Kromnervig:** rechte hoofdnerf met kromme zijnerven (bv. meiklokje) [5](#page=5).
##### 1.2.2.8 In de kleuterklas
Activiteiten met bladeren voor kleuters omvatten ruiken aan gekneusde bladeren, spelen met afgevallen bladeren, ze plastificeren voor determinatieoefeningen, een "kijkboek" maken, en technieken zoals frottage voor nervatuur en bladrandtekeningen gebruiken [9](#page=9).
### 1.3 Bomen en heesters
#### 1.3.1 Bouw van een boom
Bomen hebben een uitgebreid wortelgestel voor bevestiging en opname van water en mineralen. De stam is een houtachtige, stevige stengel voor ondersteuning en transport van sappen [9](#page=9).
#### 1.3.3 Loofbomen verliezen hun bladeren
##### 1.3.3.1 Wat nemen we waar in de natuur?
Tijdens een herfstexploratietocht kan de bodem onderzocht worden op organisch afval en bodemdieren [13](#page=13).
##### 1.3.3.2 Bescherming tegen uitdrogen
In de herfst neemt de wateropname door wortels af. Om uitdroging te voorkomen, werpen loofbomen hun bladeren af. Dit proces wordt gestuurd door korter wordende dagen, en op de grens van bladsteel en twijg wordt scheurweefsel gevormd dat de watertoevoer naar het blad beperkt [13](#page=13).
#### 1.3.5 De naaldbomen
##### 1.3.5.1 Kenmerken van courante soorten waarnemen
Kenmerken van naaldbomen worden waargenomen via ogen, tastzin en reukzin. Dit omvat de textuur en vorm van naalden of schubben, de geur bij kneuzing van naalden of twijgen, de kleurschakeringen van het groen, en de manier waarop naalden ingeplant zijn (afzonderlijk, in rijen, in groepjes, of in bundeltjes) [15](#page=15).
Algemene kenmerken zijn dat bladeren naald- of schubvormig zijn [15](#page=15).
##### 1.3.5.2 Een voorbeeld: de den
Den wordt gekenmerkt door naalden in groepjes die na enkele jaren afvallen. De boom produceert mannelijke (gele) en vrouwelijke (rode) kegeltjes die, na bestuiving en bevruchting, uitgroeien tot houtachtige kegels ("denappels") met gevleugelde zaden. Dennen zijn naaktzadigen, wat betekent dat de zaden onbedekt op de schubben van de kegels liggen [21](#page=21).
#### 1.3.6 In de kleuterklas
Voor kleuters kunnen activiteiten met loofbomen observaties van een "klasboom" gedurende het jaar omvatten, waarbij kinderen tekenen of schilderen, en het vergelijken van boomschors via schorsafdrukken [21](#page=21).
Voor naaldbomen biedt de kerstperiode een gelegenheid om takken en vruchten te onderzoeken, waarbij kenmerken van boomsoorten in acht genomen worden, bijvoorbeeld bij het maken van kerststukjes [23](#page=23).
### 1.4 Herfstvruchten
#### 1.4.1 Algemene kenmerken
De herfst is de tijd van rijpe en afgevallen vruchten, zoals appels, noten, eikels en kastanjes. Vruchten ontstaan uit bevruchte bloemen, waarbij het vruchtbeginsel uitgroeit. Resten van de bloem, zoals een "kroontje", steeltje of puntig uiteinde, kunnen nog zichtbaar zijn. Vruchten bevatten zaden die zorgen voor de voortplanting van de boom, en kunnen door kinderen worden gekweekt om het ontkiemingsproces te illustreren [23](#page=23).
#### 1.4.4 Droge vruchten
Droge vruchten zijn geschikt voor diverse kinderactiviteiten. Kenmerken voor vergelijking zijn onder andere de aanwezigheid van een bolster of napje, eetbaarheid, de structuur van de vruchtwand (houtachtig of leerachtig), grootte, gewicht, en of de vrucht gevleugeld is. Ook kan worden onderzocht of een vrucht een vruchtengroep is. Veel kruidachtige planten dragen in de nazomer en herfst droge vruchten. Uitgebloeide bloemen kunnen gebruikt worden voor droogboeketten, het verzamelen van zaden voor kiemproeven, of als vogelvoer [27](#page=27).
#### 1.4.5 Verspreiding van zaden en vruchten
##### 1.4.5.1 Actieve verspreiding
Sommige planten schieten hun zaden actief weg, zoals springzaad [30](#page=30).
##### 1.4.5.2 Verspreiding door de wind
Vruchten of zaden met vleugeltjes of pluisjes worden door de wind verspreid, zoals bij de esdoorn. Zaaddoosjes kunnen ook door windbewegingen kleine zaadjes vrijlaten die meegenomen worden [30](#page=30).
##### 1.4.5.3 Verspreiding door dieren
Bessen worden door vogels gegeten, waarbij de zaden via uitwerpselen verspreid worden (bv. lijsterbes). Dieren die wintervoorraden aanleggen, begraven zaden en vruchten, wat leidt tot verspreiding (bv. Vlaamse Gaai met eikels en kastanjes). Zaden en vruchten met haakjes of stekels blijven kleven aan de vacht en poten van dieren (bv. Nagelkruid). Mieren verspreiden zaden met suikerhoudende aanhangsels (bv. viooltjes) [30](#page=30).
##### 1.4.5.4 Verspreiding door water
Vruchten en zaden van waterplanten drijven en worden meegenomen door de stroming, waarna ze aan de oever aanspoelen of naar de bodem zakken om te ontkiemen (bv. Gele lis) [31](#page=31).
#### 1.4.6 In de kleuterklas
Met vlezige vruchten kunnen kleuters activiteiten ondernemen zoals bloem- of herfststukjes maken, drogen als vogelvoer, stroop of jam maken, en natuurverf en afdrukken maken met bessensap. Bij droge vruchten kunnen activiteiten zoals het maken van een vruchtendoos voor sortering, proeven van eetbare vruchten, kastanjes poffen, en het planten van eikels of kastanjes plaatsvinden [31](#page=31).
### 1.5 Levensverrichtingen
#### 1.5.1 Ademhaling
Levensverrichtingen vereisen energie, die levende wezens halen uit chemische verbindingen zoals suiker. Ademhaling is het proces waarbij glucose reageert met zuurstof om koolstofdioxide, water en energie te produceren: $$ \\text{C}\_6\\text{H}{12}\\text{O}\_6 + 6 , \\text{O}\_2 \\Rightarrow 6 , \\text{CO}\_2 + 6 , \\text{H}\_2\\text{O} + \\text{Energie} $$ Alle levende cellen ademen, waarbij zuurstof uit de omgeving wordt opgenomen en koolstofdioxide wordt afgegeven [32](#page=32).
#### 1.5.2 Heterotrofie en autotrofie
Levende wezens verkrijgen hun energierijke verbindingen uit voedsel. Dieren en zwammen zijn **heterotroof** omdat ze leven van plantaardig en dierlijk voedsel. Planten zijn **autotroof** omdat ze hun energierijke verbindingen zelf maken uit energiearme verbindingen [32](#page=32).
#### 1.5.3.3 Verband fotosynthese – ademhaling
Fotosynthese en ademhaling zijn tegengestelde reacties:
* **Fotosynthese:** Energie-arme verbindingen + Energie → Energie-rijke verbindingen + $\\text{O}\_2$ [34](#page=34). $$ 6 , \\text{CO}\_2 + 6 , \\text{H}\_2\\text{O} + \\text{Energie} \\rightarrow \\text{glucose} + 6 , \\text{O}\_2 $$
* **Ademhaling:** Energie-rijke verbindingen + $\\text{O}\_2$ → Energie-arme verbindingen + Energie [34](#page=34). $$ \\text{glucose} + 6 , \\text{O}\_2 \\rightarrow 6 , \\text{CO}\_2 + 6 , \\text{H}\_2\\text{O} + \\text{Energie} $$ Deze processen vormen een kringloop in de natuur, waarbij zonne-energie via fotosynthese wordt vastgelegd in energierijke verbindingen en zuurstof wordt geproduceerd. Heterotrofen zijn volledig afhankelijk van groene planten [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 1.5.4 Opbouw van verbindingen
Levende wezens hebben bouwstenen nodig voor groei en herstel. Planten bouwen hun verbindingen op uit suikers (gevormd tijdens fotosynthese) en mineralen uit hun omgeving. Heterotrofen breken complex organisch voedsel af tot eenvoudige bouwstenen voor hun eigen verbindingen [35](#page=35).
#### 1.5.5 Voedselbehoefte van een plant
Voor fotosynthese neemt een plant koolstofdioxide uit de atmosfeer op. Voor ademhaling en opbouw van eigen verbindingen neemt ze water en opgeloste mineralen op uit de bodem via de wortels. De opname is afhankelijk van water, zuurstof en temperatuur in de bodem. Water en mineralen worden via de wortel en stengel naar de bladeren en bloemen getransporteerd [36](#page=36).
#### 1.5.6 Transpiratie
Water en mineralen worden via vaten naar de bladeren getransporteerd. Dit proces wordt ondersteund door worteldruk en transpiratie, waarbij water verdampt uit de bladeren. Transpiratie trekt het water omhoog. Als een plant meer water verdampt dan ze kan opnemen, verwelkt ze [36](#page=36).
### 1.6 De zwammen
#### 1.6.1 Algemene kenmerken
Zwammen bestaan uit een **zwamvlok** (netwerk van draden voor voedselopname, vaak onzichtbaar) en een **vruchtlichaam** (zichtbaar deel voor sporenproductie). Ze beginnen als spore, die ontkiemt tot een zwamdraad die een zwamvlok vormt. Vruchtlichamen produceren sporen die verspreid worden. Zwammen groeien op organisch materiaal en scheiden verteringssappen uit, waardoor ze noch planten, noch dieren zijn. Ze kunnen **saprofyten** (leven van dood organisch materiaal) of **parasieten** (leven ten koste van levende wezens) zijn. Zwammen spelen een cruciale rol in de afbraak van organisch afval en de kringloop van materiaal in de natuur [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 1.6.2 Paddenstoelen
"Paddenstoelen" verwijst naar zwammen met een groot, zichtbaar vruchtlichaam, die vaak in de herfst verschijnen. De wetenschappelijke classificatie richt zich op de manier waarop sporen gevormd worden [39](#page=39).
##### 1.6.2.1 Uitwendige kenmerken van vruchtlichamen
Vruchtlichamen variëren sterk in vorm en kleur. Kenmerken om te observeren zijn de vorm van de hoed (rond, klokvormig, etc.), de onderzijde (plaatjes, buisjes, stekels), de bovenzijde (glad, met stippen), de plaatsing van de steel, de aanwezigheid van een ring of beurs, en verschillen tussen jonge en oude exemplaren. Kleuren van verschillende delen, eventuele verkleuring bij aanraken, en de aanwezigheid van melksap zijn ook relevant. De groeiwijze (groepjes, dicht bij elkaar) en groeiplaats (bladeren, mest, hout) zijn kenmerkend [40](#page=40) [41](#page=41).
##### 1.6.2.2 Waar worden de sporen gevormd?
Paddenstoelen worden onderverdeeld op basis van waar het kiemvlies (sporenproductie) zich bevindt:
* **Plaatjeszwammen:** kiemvlies op de zijkanten van de plaatjes [42](#page=42).
* **Buisjeszwammen:** kiemvlies op de binnenwand van de buisjes [42](#page=42).
* **Stekelzwammen:** kiemvlies op de stekels onder de hoed [42](#page=42).
* **Buikzwammen:** kiemvlies binnenin het vruchtlichaam [42](#page=42).
* **Bekerzwammen, knotsvormige en geweivormige zwammen:** kiemvlies op de buitenzijde van het vruchtlichaam [42](#page=42).
#### 1.6.3 Ontwikkeling van een plaatjeszwam
Een ei-vormige knop op de zwamvlok groeit uit tot de steel en hoed. Vliezen (sluier, algemeen omhulsel) bedekken de plaatjes en scheuren naarmate de hoed groeit. Resten van deze vliezen kunnen als ring aan de steel of schubben op de hoed achterblijven. De ontwikkeling van een vruchtlichaam gaat snel dankzij de voedselaanvoer vanuit de zwamvlok [43](#page=43).
#### 1.6.4 Groeiplaatsen en groeiwijzen
##### 1.6.4.1 Heksenkring
Heksenkringen ontstaan doordat zwamvlokken zich in alle richtingen vertakken in de bodem. Vruchtlichamen vormen zich vaak aan de rand van de zwamvlok, wat resulteert in een cirkelvormige groei [43](#page=43).
##### 1.6.4.2 Voorkeur voor bepaalde voedingsbodem
Zwammen die dood organisch materiaal verteren, hebben specifieke voorkeuren voor groeiplaatsen, zoals mest, rottende bladeren en naalden, of rottend hout. Sommige soorten zijn gebonden aan specifieke boomsoorten [43](#page=43).
##### 1.6.4.3 Onder bomen
Grotere paddenstoelen groeien vaak onder of in de buurt van bepaalde bomen, waarbij de zwamvlok rond de wortels groeit (= mycorrhizen). Dit symbiotische verband is voordelig voor zowel de boom als de zwam [44](#page=44).
##### 1.6.4.4 Op een gastheer
Sommige zwammen zijn parasieten en groeien op levende bomen en heesters, wat na verloop van tijd tot de dood van de gastheer kan leiden [44](#page=44).
#### 1.6.5 In de kleuterklas
Kleuters tonen interesse in paddenstoelen. Het bekijken in de natuur met een spiegeltje is aan te raden om vernieling te vermijden. Paddenstoelen zijn niet geschikt om te drogen. Vermijd het plukken van wilde soorten en waarschuw voor giftigheid. Kweekpakketten kunnen gebruikt worden om de ontwikkeling te observeren. Activiteiten richten zich op vergelijking van kleuren, vormen, aanvoelen en geur. Aangekochte paddenstoelen (bv. champignons) kunnen veilig bekeken en, indien van toepassing, geproefd worden. Schimmels kunnen gekweekt worden op vochtig keukenpapier met brood, waarbij schimmeldraden en sporendragers met een vergrootglas bekeken kunnen worden. Een sporenafdruk kan gemaakt worden door de hoed van een paddenstoel op papier te leggen en af te dekken met een glas [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46).
* * *
# Het weer en de hemellichamen
Dit onderdeel verkent de invloed van het weer op de mens en de natuur, waarbij de energie van de zon, weersverschijnselen zoals de waterkringloop, neerslag, wolken, en fenomenen zoals onweer, wind en de kleuren aan de hemel worden behandeld, met speciale aandacht voor de toepassing in de kleuterklas via de weerkalender en experimenten.
### 2.1 Het weer en de mens
Het weer is een integraal onderdeel van de natuurlijke omgeving waarin we leven. Vroeger waren mensen directer afhankelijk van de natuur voor hun levensonderhoud, wat resulteerde in een grotere bewustwording van de invloed van het weer op planten, dieren en hun eigen overleven. Oude gezegden en weerspreuken getuigen nog van deze nauwe observatie van natuurlijke signalen om het weer te voorspellen. Tegenwoordig heeft de meerderheid van de bevolking door urbanisatie en veranderde levensstijlen minder contact met de natuur, waardoor de afhankelijkheid van het weer minder evident is. Desondanks blijft het weer een populair onderwerp in de media en een veelbesproken gespreksonderwerp, zij het met een focus op andere aspecten zoals vakanties, sport, recreatie, verkeer, kleding en de prijs van voedsel [47](#page=47).
#### 2.1.1 De energie van de zon
De aarde wordt omgeven door de atmosfeer, een dunne laag gassen die essentieel is voor het leven. Zonder deze "deken" zou de aarde extreem worden blootgesteld aan de zon overdag en diep bevriezen 's nachts, vergelijkbaar met de maan. De onderste 11 kilometer van de atmosfeer bevat alle weersverschijnselen, inclusief gassen, water en stof. Zonnestralen verwarmen land en zee, wat de voortdurende beweging van de onderste atmosfeerlaag veroorzaakt, wat resulteert in het "weer". De verdeling van zonnewarmte over de aarde is niet gelijkmatig vanwege de bolvorm van de aarde en de wisselende stand van de zon gedurende de dag en het jaar. Wanneer de zon hoog aan de hemel staat, straalt ze loodrecht en is de warmte intens. Bij een lagere stand raken de zonnestralen de aarde onder een hoek, waardoor de warmte over een groter gebied wordt verdeeld. Het noordelijk halfrond ontvangt meer zonne-energie in de zomer wanneer het naar de zon is gericht en de zon hoog aan de hemel staat, terwijl dit in de winter omgekeerd is. Wolken kunnen ook een deel van de zonnestralen tegenhouden [48](#page=48).
### 2.2 Weersverschijnselen
Na het bestuderen van dit onderdeel moet men de kringloop van het water kunnen uitleggen en schematisch weergeven, het ontstaan van weersverschijnselen kunnen verklaren, belangrijkste waarnemingen kunnen opsommen en beschrijven, ervaringen hiermee kunnen verklaren, begrippen kunnen uitleggen en dagelijkse voorbeelden kunnen geven [51](#page=51).
#### 2.2.1 De kringloop van het water
##### 2.2.1.1 Belangrijke begrippen
* **Waterdamp:** De gasvormige, onzichtbare toestand van water [51](#page=51).
* **Verdamping:** Het proces waarbij vloeibaar water overgaat in gasvormige waterdamp [51](#page=51).
* **Condensatie:** Het proces waarbij gasvormige waterdamp overgaat in vloeibare toestand. Condensatie treedt op bij lagere temperaturen en in vochtige lucht [51](#page=51).
* **Onderkoeling:** Vloeibaar water met een temperatuur lager dan 0°C dat bevriest bij contact met een vast oppervlak [51](#page=51).
* **Dauwpunt:** De temperatuur waarbij lucht de maximale hoeveelheid waterdamp kan bevatten. Bij afkoeling tot onder het dauwpunt treedt condensatie op [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Luchtvochtigheid:** De hoeveelheid waterdamp in de lucht. De **relatieve luchtvochtigheid** geeft de hoeveelheid vocht in verhouding tot het maximum dat de lucht bij een bepaalde temperatuur kan bevatten [52](#page=52).
* **Stollen (bevriezen):** De overgang van een vloeibare stof naar een vaste stof. Zuiver water bevriest bij 0°C. De aanwezigheid van opgeloste stoffen zoals zout verlaagt het vriespunt [52](#page=52).
* **Smelten:** Het proces waarbij een vaste stof overgaat naar een vloeibare toestand. Zuiver water smelt bij boven 0°C. Het smeltpunt kan veranderen door onzuiverheden [52](#page=52).
##### 2.2.1.2 Wolken
Verdamping van water vanaf oppervlakken en vochtige grond creëert waterdamp in de atmosfeer. Wanneer lucht opstijgt, koelt deze af, waardoor haar vermogen om waterdamp vast te houden afneemt. Bij het bereiken van het dauwpunt condenseert de waterdamp tot kleine waterdruppeltjes, die wolken vormen. Condensatie vindt plaats rond **condensatiekernen** zoals stofdeeltjes of roet. In vervuilde lucht ontstaan meer mist, nevel en bewolking. Wolken bestaan uit minuscule waterdruppeltjes of, bij zeer lage temperaturen, ijskristallen. De vorm van wolken wordt beïnvloed door hun ontstaanswijze en de balans tussen waterdruppels en ijskristallen. Donkere wolken bevatten veel water en brengen meestal regen. Mist is een waterwolk die zich nabij het aardoppervlak bevindt en de zichtbaarheid vermindert [52](#page=52) [53](#page=53).
##### 2.2.1.3 Neerslag
Regen ontstaat uit ijskristallen in wolken, niet uit mistdruppeltjes. De ijskristallen groeien aan tot sneeuw, die door zijn gewicht naar beneden valt. Poedersneeuw ontstaat bij weinig wind en lage temperaturen, terwijl sneeuwvlokken ontstaan wanneer kleine kristallen samenkomen bij meer wind. In gematigde klimaten smelten sneeuwvlokken vaak voordat ze de grond bereiken, resulterend in regen, of natte sneeuw. Hagel ontstaat uit korrelsneeuw die, in contact met onderkoelde waterdruppeltjes in buienwolken met sterke verticale stromingen, aangroeit tot hagelkorrels. Hagel kan in alle seizoenen voorkomen, ook in de zomer. Via deze vormen van neerslag keert het verdampte water terug naar het aardoppervlak, waarmee de waterkringloop wordt voltooid [53](#page=53) [54](#page=54).
##### 2.2.1.4 Dauw en rijp of rijm
Dauw vormt zich wanneer waterdamp condenseert op vaste voorwerpen, vaak bij heldere hemel na zonsondergang. Gras en andere objecten stralen warmte uit, koelen af en bereiken het dauwpunt, waardoor dauwdruppels ontstaan. Dauwvorming is overvloediger bij heldere lucht en neemt af bij bewolking, beschutting of wind. Verschillende materialen bedauwen in wisselende mate; metalen voorwerpen koelen snel af en bedauwen sterk. Als de temperatuur onder 0°C daalt, bevriezen de dauwdruppels en ontstaat er rijp of rijm [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 2.2.2 Sneeuw en ijs
##### 2.2.2.1 Fysische eigenschappen van water en ijs
Water heeft unieke eigenschappen; het heeft zijn kleinste volume bij 4°C. Bij verdere afkoeling tot ijs neemt het volume toe, waardoor ijs lichter is dan koud water en drijft. Water van 4°C is het zwaarst en zakt naar de bodem. Sterke druk op ijs veroorzaakt smelten, omdat water een kleiner volume heeft. Zuiver water stolt bij 0°C; de aanwezigheid van opgeloste stoffen zoals suiker of zout verlaagt het vriespunt [55](#page=55).
##### 2.2.2.2 Weersverschijnselen
Bij temperaturen onder 0°C bevriest zuiver water tot ijs. IJslaagvorming begint aan de randen van wateroppervlakken en wordt dikker bij aanhoudende vorst. Vervuild water of stromend water bevriest trager dan zuiver stilstaand water. Langzaam gevormd ijs is helder, terwijl snel bevriezend water met ingesloten luchtbelletjes een witte, melkachtige kleur krijgt. Bij vriesweer wordt de bodem hard door bevriezing van het water erin. Sneeuw bestaat uit zeshoekige ijskristallen die, samengevoegd, sneeuwvlokken vormen. Door druk op sneeuw (bijvoorbeeld door verkeer) smelten de ijskristallen en vormen een ijzig laagje, omdat het smeltwater door de koude omgeving direct weer bevriest. IJspegels vormen zich aan de rand van besneeuwde daken wanneer smeltwater bevriest door lage luchttemperatuur. IJzel ontstaat wanneer regen op een bevroren ondergrond valt en het water bevriest, wat resulteert in een gladde ijzige laag. Rijm of rijp is een witte aanslag die ontstaat door bevriezende dauw of door het stollen van onderkoelde waterdruppeltjes uit mist tegen koude oppervlakken. Vensterijs en ijsbloemen vormen zich op ruiten van onverwarmde lokalen wanneer waterdamp direct bevriest op het koude glas [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 2.2.3 Oefeningen in verband met de kringloop van het water, sneeuw en ijs
Dit onderdeel bevat oefeningen om de concepten van waterkringloop, sneeuw en ijs toe te passen [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 2.2.4 Onweer
##### 2.2.4.1 Bliksem en donder
Onweerswolken zijn grote wolken die tot grote hoogte reiken en ontstaan door sterke luchtstromingen, vaak boven opgewarmde grond na een hete dag of langs koufronten. Binnen de onweerswolk zorgen heftige luchtstromingen ervoor dat waterdruppels en ijskristallen tegen elkaar botsen, waardoor ze statische elektriciteit opladen. Positief geladen deeltjes verzamelen zich bovenaan, terwijl negatieve deeltjes onderaan blijven. Wanneer een groot ladingsverschil ontstaat, zoekt de negatieve lading zich een weg naar positieve ladingen via een bliksemschicht, of ontlaadt zich naar de positief geladen aarde. De ontlading gebeurt via een smal kanaal waar de temperatuur oploopt tot 30.000°C, wat een snelle uitzetting van lucht veroorzaakt en een schokgolf genereert die we als donder horen. Omdat licht sneller is dan geluid, zien we eerst de bliksem en horen we pas later de donder [60](#page=60) [61](#page=61).
##### 2.2.4.2 Uitwerkingen van de bliksem
Bliksem volgt metalen voorwerpen, kan elektrische leidingen verhitten en laten smelten, metalen platen doorboren, muren beschadigen, en hooi en stro in brand zetten. Bij inslag op een boom kan het vochtige hout door de snelle verhitting explosief uitzetten, waardoor de boom kan splijten of de schors afgerukt kan worden. Bliksem is ook gevaarlijk voor mensen en kan leiden tot bewustzijnsverlies, verlammingen, brandwonden of de dood [61](#page=61).
##### 2.2.4.3 Bescherming tegen de bliksem
Tijdens onweer is het aan te raden om binnen te blijven, ramen te sluiten en niet te dicht bij muren of elektrische leidingen te staan. Het loskoppelen van elektronische apparatuur en het vermijden van telefoneren wordt geadviseerd. Buiten moet men heuveltoppen, alleenstaande bomen, de bosrand, metalen omheiningen en prikkeldraad vermijden. Liggen op de grond of in een greppel is veiliger dan rechtop staan, en zwembaden of meren moeten worden vermeden [61](#page=61).
#### 2.2.5 Wind
Wind is bewegende lucht. De snelheid van de luchtbeweging bepaalt of we spreken van een lichte bries of een storm. Wind ontstaat door een verschil in luchtdruk: lucht stijgt waar het warmer en lichter is (lagere druk), en daalt waar het kouder en zwaarder is (hogere druk). Wind waait altijd van gebieden met hoge druk naar gebieden met lage druk. De kracht van de wind kan worden waargenomen door zijn effecten op de omgeving en wordt beschreven op de schaal van Beaufort [62](#page=62).
#### 2.2.6 Kleuren aan de hemel
De kleur van de hemel, variërend van helderblauw tot rood of geel bij zonsondergang, is een resultaat van de interactie tussen zonlicht en de atmosfeer. Zonlicht is een mengsel van alle kleuren van de regenboog, die door gassen, stof, kristallen en waterdruppels in de atmosfeer worden gesplitst en gereflecteerd. Een helderblauwe hemel ontstaat doordat luchtgassen voornamelijk blauw licht reflecteren. De hemel wordt bleker naarmate meer stof en vocht andere kleuren reflecteert, waardoor het blauw wordt verdund. Een zonsondergang is oranje of rood omdat het zonlicht over een langere afstand door de onderste atmosfeerlaag reist, waarbij alleen het rode licht overblijft. Zonder atmosfeer, zoals op de maan, verschijnt de zon tegen een zwarte hemel. Een regenboog ontstaat wanneer zonlicht door waterdruppels in de lucht wordt gebroken of gesplitst in een kleurenspectrum. Een regenboog verschijnt altijd na een regenbui en staat tegenover de zon vanuit het perspectief van de waarnemer [62](#page=62) [63](#page=63).
### 2.3 Het weer in de kleuterklas
#### 2.3.1 De weerkalender
De weerkalender is een hulpmiddel om dagelijks aandacht te besteden aan het weer, door weersomstandigheden en -verschijnselen waar te nemen, te benoemen, te vergelijken en voor te stellen met symbolen. De invulling ervan evolueert met de leeftijd van de kleuters, van het waarnemen van het meest opvallende aspect bij jongere kleuters tot een completere beschrijving bij oudere kleuters. Visuele voorstellingen met symboolkaartjes, figuurtjes en kledij, of thermometers helpen bij de weergave van het weer. De periode die wordt voorgesteld, kan variëren van één dag voor de jongsten tot een week of maand voor oudere kleuters [63](#page=63) [64](#page=64).
#### 2.3.2 Spelen, experimenteren en onderzoeken rond weersverschijnselen
Kinderen kunnen rond weersverschijnselen diverse activiteiten ondernemen, zowel buiten als in de klas met proefjes, om hun kennis en ervaringen uit te breiden [65](#page=65).
##### 2.3.2.1 Activiteiten rond regen en wolken
Regen kan worden waargenomen door naar het raam te kijken of, nog beter, door buiten in de regen te lopen. Gesprekken kunnen gaan over de oorsprong van regen, wat er gebeurt tijdens regen (plassen, geluiden, effect op de natuur) en de rol ervan in de waterkringloop. Experimenten om regen te simuleren omvatten het koken van water om stoom (wolken) te creëren en dit vervolgens te laten condenseren door het te koelen met ijsblokjes boven het bord. Een gedetailleerder experiment met een glazen pot, water, ijs en zout kan de vorming van druppels (neerslag) simuleren door stoom te laten condenseren op een koud oppervlak. Het maken van een regenmeter met een plastic fles en een schaalverdeling kan kinderen helpen de hoeveelheid regen te meten [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67).
##### 2.3.2.2 Activiteiten rond wind
Kinderen kunnen wind waarnemen door te kijken wat er in de natuur door de wind in beweging komt, de gevolgen van stormen te bespreken, en de kracht van de wind te ervaren met molentjes, slingers en vliegers. Ze kunnen ook experimenteren met het zelf creëren van wind met papieren waaiers of pompen, en de weerstand van de lucht ervaren door te rennen met en zonder een karton [67](#page=67) [68](#page=68).
##### 2.3.2.3 Activiteiten rond sneeuw en ijs
Kinderen kunnen ijs op natuurlijke wateroppervlakken onderzoeken op lijnen, luchtbellen en kleurverschillen, en de dikte en sterkte van het ijs testen op ondiepe plassen. Het laten smelten van ijs en sneeuw in de klas en het observeren van het smeltwater, evenals het laten bevriezen van water om de volumevergroting van ijs te demonstreren, zijn leerzame experimenten. Het observeren van de bevriezing van adem op kleding bij strenge vorst is ook een mogelijkheid. Belangrijke eigenschappen van ijs die aan bod komen zijn het grotere volume dan water en de werking van zout op het smeltpunt [69](#page=69).
##### 2.3.2.4 Activiteiten rond zon en schaduw
Activiteiten rond zon en schaduw helpen kinderen te leren over de zon [70](#page=70).
#### 2.3.3 ’s Avonds naar de hemel kijken
Het observeren van de hemel 's avonds biedt een waardevolle aanvulling op de weerswaarnemingen van overdag. Zelfs na zonsondergang kan het weer verschillen, met fenomenen als mist, bewolking en de kleur van de lucht die waargenomen kunnen worden. Het aanmoedigen van kinderen om dit thuis te noteren, eventueel met hulp van ouders, kan hun observatievermogen vergroten. De maan en sterren die 's avonds verschijnen, boeien kinderen enorm en kunnen worden bestudeerd aan de hand van hun vorm (rond, smal, halve maan), kleur en de aanwezigheid van wolken. Het bijhouden van een maankalender kan kinderen helpen hun waarnemingen te onthouden. Vragen over waar de maan en sterren overdag blijven, stimuleren verder nadenken over hemellichamen [70](#page=70) [71](#page=71).
* * *
# Educatie voor duurzame ontwikkeling
Dit hoofdstuk introduceert de kernconcepten van duurzame ontwikkeling, de kaders die dit concept definiëren, en de evolutie van natuur- en milieueducatie naar een bredere vorm van educatie die gericht is op duurzame ontwikkeling.
### 3.1 Duurzaamheid: kader en begripsafbakening
De mens is als enige levende wezen in staat bewust invloed uit te oefenen op ecologische processen en draagt daardoor verantwoordelijkheid voor de gevolgen van deze ingrepen. De uitdaging voor de 21e eeuw is om een goed leven voor de gehele wereldbevolking te realiseren, binnen de ecologische grenzen van de planeet [73](#page=73).
#### 3.1.1 De ecologische voetafdruk en de Human Development Index
De grafiek van Global Footprint Network toont de correlatie tussen de ecologische voetafdruk en de Human Development Index (HDI) [74](#page=74).
* **Human Development Index (HDI):** Deze index meet scholingsjaren, levensverwachting bij geboorte en welvaart (nationaal inkomen per hoofd). Het is een waarde tussen 0 en 1, van minst tot meest ontwikkeld [74](#page=74).
* **Ecologische voetafdruk:** Deze geeft aan hoeveel biologisch productieve grond- en wateroppervlakte nodig is om het consumptieniveau van een land of persoon te handhaven en afval te verwerken [75](#page=75).
* Het ‘Eerlijk Aarde-aandeel’ bedraagt 1,8 ha per persoon [75](#page=75).
* De huidige gemiddelde ecologische voetafdruk is 2,7 ha, wat neerkomt op de behoefte aan anderhalve planeet [75](#page=75).
* De gemiddelde Belg had in 2017 een voetafdruk van 6,6 hectare [75](#page=75).
Ideaal gezien zouden alle landen in het groene kader rechtsonder in de grafiek gesitueerd zijn, wat een duurzame kwaliteit van leven voor iedereen binnen de ecologische grenzen betekent. Landen met een hoge HDI en grote ecologische voetafdruk (bv. Europese landen, de VS, Japan) hebben de uitdaging om hun welvaart te handhaven en tegelijkertijd hun ecologische voetafdruk te verkleinen [75](#page=75).
#### 3.1.2 Duurzaamheid: begripsbepaling
##### 3.1.2.1 Het Brundtlandrapport: de klassieke definitie
Het VN-rapport 'Our Common Future' genoemd naar premier Gro Harlem Brundtland, definieerde duurzame ontwikkeling als: "Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van de toekomstige generaties in gevaar te brengen". Het rapport stelde dat mondiale problemen voortkwamen uit armoede en niet-duurzame consumptie/productie [76](#page=76).
##### 3.1.2.2 Het 5P-model
Het 5P-model biedt een raamwerk voor duurzame ontwikkeling, waarbij de focus ligt op vijf onderling verbonden elementen:
* **Planet (Planeet):** Het beschermen van de planeet tegen aftakeling door duurzame consumptie en productie, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en actie tegen klimaatverandering [78](#page=78) [79](#page=79).
* **People (Mens):** Het beëindigen van armoede en honger, en het verzekeren dat alle mensen hun potentieel in waardigheid en gelijkheid kunnen ontwikkelen in een gezonde omgeving [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Prosperity (Welvaart/Voorspoed):** Het verzekeren dat alle mensen een voorspoedig en bevredigend leven kunnen leiden, waarbij economische, sociale en technologische vooruitgang in harmonie met de natuur plaatsvindt [77](#page=77) [79](#page=79).
* **Peace (Vrede):** Het opbouwen van vreedzame, rechtvaardige en inclusieve samenlevingen, vrij van angst en geweld. Vrede is een noodzakelijke voorwaarde voor duurzame ontwikkeling, en vice versa. Dit omvat ook sterke, niet-corrupte besturen en respect voor mensenrechten [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Partnership (Partnerschap):** Het mobiliseren van middelen via een vernieuwd mondiaal partnerschap voor duurzame ontwikkeling, gebaseerd op mondiale solidariteit, gericht op de behoeften van de armsten en meest kwetsbaren, en met deelname van alle landen en belanghebbenden [79](#page=79).
Het model visualiseert deze elementen als concentrische cirkels, waarbij een gezond ecologisch systeem een basisvoorwaarde is voor economische ontwikkeling. Het benadrukt de beperkte draagkracht van ecosystemen, individuen en samenlevingen. Democratisch debat is cruciaal voor het bepalen van de spelregels van een duurzaam economisch systeem [77](#page=77).
##### 3.1.2.3 De Sustainable Development Goals (SDG's)
In 2015 lanceerde de VN de 'Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling', geconcretiseerd in 17 strategische doelstellingen (SDG's) en 169 subdoelstellingen. Deze agenda vormt een wereldwijd gedragen, niet-bindend, maar inspirerend kader om duurzame ontwikkeling in actie om te zetten [80](#page=80).
* **Holistische visie:** De SDG's illustreren de onderlinge verbondenheid en complexe interactie van duurzaamheidsinhouden. Elke actie binnen of tussen SDG's heeft effecten op andere doelen. Het werken aan slechts één SDG garandeert geen duurzaamheid; een gecombineerde en geïntegreerde aanpak is noodzakelijk om de valkuil van het 'afvinken' van losstaande doelen te vermijden [80](#page=80) [81](#page=81).
### 3.2 Van NME naar EDO
De evolutie van Natuur- en Milieueducatie (NME) naar Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO) markeert een verschuiving van bewustwording van milieuproblemen naar een holistische aanpak voor duurzaamheid [81](#page=81) [85](#page=85).
#### 3.2.1 De eerste stap: Natuur- en milieueducatie
De mens maakt deel uit van de natuur en is afhankelijk van het goed functioneren van ecosystemen voor voedsel, zuurstof, medicijnen, etc.. De mens heeft een grote impact op de aarde, wat heeft geleid tot het concept van het Antropoceen, een nieuw geologisch tijdperk gedomineerd door menselijke activiteiten. De achteruitgang van natuur en milieu bedreigt de gezondheid en het welzijn van de mens. Grote consumptie en vervuiling zijn niet duurzaam, wat leidt tot een keuze tussen welvaart en welzijn, waarbij welzijn alleen mogelijk is met een veilige natuur. Sommige wetenschappers pleiten voor een beperking van productie en consumptie [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83).
* **Kenmerken van de beginfase (jaren 1960-1970):**
* Nadruk op natuurbeleving en contact met de natuur [83](#page=83).
* Focus op ecologische kennis over ecosystemen en biodiversiteit [83](#page=83).
* Bewustwording van milieuproblemen en milieuactivisme [83](#page=83).
#### 3.2.2 Milieueducatie in de jaren 1980-1990
Met de groeiende erkenning van wereldwijde milieuproblemen verschoof de focus naar een bredere aanpak, inclusief sociale en economische aspecten [84](#page=84).
* **Kenmerken van deze fase:**
* Verbreding van het perspectief naar sociale gevolgen van milieuproblemen [84](#page=84).
* Introductie van duurzaamheid als onderwerp, inclusief de relatie tussen economische ontwikkeling en milieu [84](#page=84).
* Focus op actieve participatie en probleemoplossende vaardigheden [84](#page=84).
#### 3.2.3 De transitie naar Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO)
Vanaf de jaren 2000, gestimuleerd door internationale initiatieven zoals de Earth Summit en het VN-Decennium van Educatie voor Duurzame Ontwikkeling, verschoof de focus naar EDO [84](#page=84).
* **Kenmerken van EDO:**
* **Holistische benadering:** Omvat economische, sociale en culturele aspecten van duurzaamheid, en streeft naar balans tussen behoeften van huidige en toekomstige generaties [84](#page=84).
* **Integratie van disciplines:** Overstijgt traditionele vakgebieden door natuurwetenschappen, maatschappijleer, economie, etc. te combineren [84](#page=84).
* **Empowerment en actiegericht leren:** Stimuleert betrokkenheid en actie op persoonlijk, lokaal en globaal niveau [84](#page=84).
* **Toekomstgericht denken:** Ontwikkeling van vaardigheden voor vooruitzien, systemisch redeneren en oplossen van complexe problemen [84](#page=84).
#### 3.2.4 Toekomstige trends en uitdagingen
EDO evolueert verder, met nadruk op urgente mondiale uitdagingen zoals klimaatverandering, ongelijkheid en biodiversiteitsverlies. Duurzaamheid wordt geïntegreerd in beleid, curricula en gemeenschapsprojecten, gericht op het vormen van kritische denkers en verantwoordelijke wereldburgers [84](#page=84) [85](#page=85).
* **Belangrijke ontwikkelingen:**
* Digitalisering en technologie voor wereldwijde netwerken en mondiale perspectieven [85](#page=85).
* Inclusiviteit en rechtvaardigheid, door alle bevolkingsgroepen te betrekken en sociale ongelijkheden aan te pakken [85](#page=85).
### 3.3 Duurzaam leven
Persoonlijke keuzes op het gebied van voeding, consumptie en energie dragen bij aan de verantwoordelijkheid ten opzichte van de planeet en haar bewoners. Het afvalprobleem, met name plasticvervuiling, illustreert dit [85](#page=85).
### 3.4 Ter inspiratie
De brief van Caroline Pauwels in "De tijd dringt" benoemt de uitdagingen van klimaatverandering, maar biedt ook hoop. Ze benadrukt dat we het tij kunnen keren door te geloven in onze mogelijkheden en haalbare alternatieven te realiseren. Het investeren in duurzame energie en technologie is vergelijkbaar met uitgaven aan bewapening. De verantwoordelijkheid voor de transitie naar een duurzamere manier van leven rust op de schouders van iedereen, over generaties heen [86](#page=86) [87](#page=87) [88](#page=88).
* * *
# Basisprincipes wereldoriëntatie
Dit deel behandelt de fundamenten van wereldoriëntatie in de kleuterklas, met focus op de leerlijn ‘ontdekken – onderzoekend spel’, de natuurlijke exploratiedrang, de waarneming en het wereldbegrip van jonge kinderen.
### 4.1 Wat is wereldoriëntatie?
Wereldoriëntatie (Wero) in het OPO richt zich primair op het leergebied ‘wetenschappen en techniek’. Het doel is om kleuters competenties te laten ontwikkelen rondom wetenschap en techniek, zodat zij zich goed kunnen voelen en redden in hun omgeving. Dit gebeurt door in te spelen op natuurlijke situaties, wetmatigheden in de natuur en technische mogelijkheden te ontdekken. De leerkracht begeleidt kinderen hierbij in het begrijpen van situaties en het omgaan daarmee [89](#page=89) [90](#page=90).
### 4.2 Minimumdoelen ‘wetenschap en techniek’
Vanaf september 2025 zijn er nieuwe minimumdoelen voor ‘Wetenschap en techniek’ (W&T). W&T helpt leerlingen de wereld te begrijpen en actief vorm te geven, door nieuwsgierigheid, verwondering en kritisch, probleemoplossend en creatief denken te stimuleren. Het draagt bij aan de brede vorming door leerlingen te laten nadenken, onderzoeken en ontwerpen. Kennis groeit door expliciet onderwijs, kritisch observeren, vragen stellen en onderzoeken [91](#page=91).
Een W&T-curriculum systematiseert fundamentele kennis, begrip en vaardigheden:
* **Declaratieve kennis:** Essentiële concepten en principes uit biologie, chemie, natuurkunde en technologie [92](#page=92).
* **Procedurele kennis:** Het leren onderzoeken en ontwerpen, van vraagstelling tot evaluatie van een prototype [92](#page=92).
* **Unieke denk- en werkwijzen:** Redeneren op basis van bewijs (wetenschap) en probleemoplossend denken en ontwerpen (techniek) [92](#page=92).
De opbouw verloopt van eenvoudig naar complex, van concrete ervaringen naar abstracte begrippen. Binnen wetenschap worden biologie, chemie en natuurkunde onderscheiden, binnen techniek technische systemen, principes en ontwerpen [92](#page=92).
Specifieke minimumdoelen voor kleuters omvatten [93](#page=93) [94](#page=94) [95](#page=95) [96](#page=96):
* **Organismen:** Classificatie (fauna, zoogdieren, vogels, vissen, insecten, flora) en beschrijving op basis van waarneembare kenmerken en voortplantingswijze. Begrippen zoals ledematen, hoofd, lichaam, huid, wortel, stengel, blad, bloem, vrucht, eieren, levendbarend worden benoemd [93](#page=93).
* **Ontwikkeling en voortplanting van organismen:** Kennis van levenscyclusfasen (geboren worden, kiemen, groeien, sterven) en begrippen zoals zwangerschap, baby, peuter, kleuter, volwassene, ei, zaad [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Relatie tussen organismen en omgevingsfactoren:** Kennis van eten en gegeten worden, voedingsmiddelen, en het belang van eten en drinken voor groei en beweging [94](#page=94).
* **Menselijk lichaam:** Kennis van lichaamsdelen (spieren, botten, longen, hart, maag, ogen, oren, neus, mond, huid) en hun functies (bewegen, steunen, ademen, hartslag, honger, dorst) [95](#page=95).
* **Eigenschappen van materie:** Sorteren op basis van waarneembare eigenschappen (hout, steen, zand, papier, stof, glas) [95](#page=95).
* **Natuurkundige verschijnselen:** Kennis van zon, licht, donker, schaduw, spiegel, stopcontact, batterij, aantrekken, afstoten, magneet, magnetisch. Lichtbron, reflectie, geluid (hard, zacht), magnetisme (aantrekken, afstoten) en het onderscheiden van magnetische en niet-magnetische materialen [96](#page=96).
* **Systematische en methodische benadering:** Kennis van oorzaak en gevolg, het inzetten van woordenschat om te redeneren over wetenschappelijke vragen, en het begrijpen dat voorwerpen en materialen een functie hebben en ontworpen zijn om problemen op te lossen [96](#page=96) [97](#page=97).
* **Technologie:** Het hanteren van leeftijdsadequate technische systemen correct en veilig [97](#page=97).
### 4.3 Waarom aandacht voor wero-didactiek?
De aanknopingspunten voor wereldoriënterend werken liggen voor het grijpen. Het stimuleren van onderzoekend spel is hierbij centraal. Onderzoekend spel houdt in dat kinderen de materiële omgeving exploreren met hun lichaam en zintuigen, waarbij ze vaardigheden oefenen zoals observeren en vergelijken. Ondanks de natuurlijke exploratiedrang van kinderen, hebben zij veel baat bij begeleiding door de leerkracht. Wereldoriëntatie is erop gericht kinderen zicht te geven op samenhangen in de materiële werkelijkheid, wat essentieel is voor kennis, verwondering, een onderzoekende houding en een besef van zorg en verantwoordelijkheid. Dit draagt bij aan duurzame ontwikkeling [98](#page=98).
### 4.4 Ontwikkelingslijn ‘ontdekken / onderzoekend spel’
Deze ontwikkelingslijn beschrijft stappen in het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij kinderen, met een variërende ontwikkeling per kind. Globaal evolueert dit van vrije exploratie bij peuters tot gericht onderzoek bij oudere kinderen [99](#page=99).
* **Stap 1: Gedachteloos friemelen:** Onbewust spelen met voorwerpen [99](#page=99).
* **Stap 2: Doen om te doen:** Plezier hebben in het simpelweg uitvoeren van handelingen, zonder uitleg waarom [99](#page=99).
* **Voorbeeld:** Zand door de vingers laten glijden in een zandtafel; experimenteren met verschillende ballen die van een plank rollen [100](#page=100) [99](#page=99).
* **Stap 3: Een resultaat willen bereiken:** Handelingen gericht op het resultaat, zonder zich af te vragen hoe dit tot stand komt [100](#page=100).
* **Voorbeelden:** Experimenteren met een baskuul om evenwicht te krijgen (trial and error); ‘sop’ kloppen voor veel bellen; experimenteren met zinkend, zwevend en drijvend materiaal [100](#page=100).
* **Stap 4: Onderzoeken hoe spullen reageren:** Interesse in het voorwerp en diens eigenschappen ontwikkelen [100](#page=100).
* **Voorbeelden:** Observeren hoe een wandelende tak reageert bij aanraking; ontdekken welke materialen geleidend zijn in een stroomkring; uitproberen welke zaag vlot werkt op dun hout en dik karton [100](#page=100).
* **Stap 5: Variabelen verkennen (oudere kleuters):** Gericht zoeken naar factoren die gebeurtenissen beïnvloeden (“als… dan…”-verkenningen) .
* **Voorbeelden:** Hard of zacht blazen bij bellen blazen; hoe de afstand een auto rijdt bij verschillende hellingen; wat er gebeurt als een theelichtje onder een glas wordt gezet .
* **Stap 6: Onderzoek opzetten vanuit een bewust gestelde vraag (lagereschoolkind):** De vraag leidt tot een planmatig opzet en het systematisch uittesten van hypotheses .
* **Voorbeelden:** Hoe een autootje een kloof kan overbruggen zonder te vallen; hoe een ketting van oorzaak en gevolg (kettingreacties) te bouwen; een veilig plan bedenken om materialen naar beneden te krijgen vanuit een geblokkeerde verdieping .
### 4.5 The Exploratory Behavior Scale (Van Schijndel)
Deze schaal beoordeelt het experimenteer-, ontdek- en onderzoekgedrag van kleuters en geeft de mate aan waarin zij het aanbod actief exploreren. De schaal kent 3 niveaus, waarbij het doel is om maximaal ‘ontdekgedrag’ te stimuleren .
1. **Passief contact:** Een kind houdt of verplaatst een object, maar manipuleert het niet actief of aandachtig .
* **Voorbeeld:** Een kind kijkt naar spelende kleuters aan een watertafel; een kind houdt een cilinder vast zonder deze te laten rollen .
2. **Actieve manipulatie:** Een kind manipuleert een object actief en aandachtig, let op het eigen gedrag en de effecten daarvan .
* **Voorbeeld:** Een kind rolt een cilinder van een hellende plank en volgt deze met de ogen, roepend: "Dat gaat snel!" .
3. **Onderzoekend gedrag:** Actieve en aandachtige manipulatie, waarbij het kind herhaalt en varieert in zijn of haar gedrag .
* **Herhalen:** Verschillende keren hetzelfde onderzoeksgedrag tonen .
* **Variëren:** Verschillende onderzoekende gedragingen tonen met hetzelfde voorwerp, of hetzelfde gedrag met andere voorwerpen .
* **Voorbeelden:** Meerdere keren een cilinder van een plank rollen, vervolgens op een andere ondergrond; de kracht waarmee een cilinder wordt afgeduwd variëren; een cilinder rollen nadat hetzelfde met een ander buisje is gedaan .
Deze observatieschaal helpt leerkrachten het gedrag te interpreteren en het aanbod of de begeleiding aan te passen, met als doel kleuters naar het derde niveau te brengen .
### 4.6 Waarnemen als vaardigheid
Wereldoriëntatie bevordert het verkennen van de werkelijkheid en het verkrijgen van inzicht in de samenhang daarvan. Onderzoek van de werkelijkheid gebeurt actief via de zintuigen, wat we ‘waarnemen’ noemen. Om waarneming goed te begeleiden, zijn de volgende factoren belangrijk :
#### 4.6.1 Wat kunnen kleuters waarnemen?
De ‘werkelijkheid’ van kleuters omvat wat hen bezighoudt: hun thuis, speelgoed, omgeving, familie en dagelijkse zaken. Dit hangt samen met hun interesse, belangstelling en ervaringen, wat hun leef- en belevingswereld vormt .
* **Voorbeelden uit de directe leef- en belevingswereld:** Kleding, bezigheden, attributen, ‘schatten’, speelruimtes, speelgoed, gebruiksvoorwerpen, werktuigen, huisdieren, insecten, planten, bloemen, groenten, fruit, voedingswaren, keukenbereidingen en gebeurtenissen .
De leefwereld is ruimer geworden door technologie en globalisering, wat kansen biedt maar ook uitdagingen met zich meebrengt zoals informatie-overload .
Criteria voor het kiezen van onderwerpen voor wereldoriëntatie:
1. **Link met fysisch milieu:** Het onderwerp moet aansluiten bij de leefwereld en ervaringen van de kleuter, waarbij de leefwereld van jonge kleuters beperkter is .
2. **Subjectieve belevingswereld:** Het onderwerp moet doorleefd zijn, waarbij egocentrisme (alleen wat het kind aangaat wekt interesse) en een voorliefde voor het dynamische (iets dat leeft of waarmee het kind actief kan zijn) een rol spelen .
3. **Polyvalentie:** Het onderwerp moet voldoende verwerkingsmogelijkheden bieden, naast verbale uitingen ook via andere muzische activiteiten .
#### 4.6.2 Hoe nemen kleuters en peuters waar?
Hoewel er evolutie is tussen 2 en 6 jaar, blijven dezelfde principes aanwezig .
* **Waarnemen met alle zintuigen:** Kleuters gebruiken kijken, horen, ruiken, smaken en voelen. Bij jonge kinderen begeleiden handen en mond het onderzoek van materiaal, wat actief handelend en manipulerend is .
* **Actief verkennen:** Kleuters experimenteren met het voorwerp, proberen zaken uit om waar te nemen wat er gebeurt en leren zo de kenmerken van het voorwerp kennen .
* **Globaal waarnemen:** De waarneming is nog niet gedetailleerd; kinderen laten zich leiden door een totaalindruk. Details worden waargenomen als ze boeien, maar het verband tussen delen en het geheel ontbreekt vaak nog. Leerkrachten moeten aandacht richten op details .
* **Beïnvloeding door psychologisch-emotionele factoren:** De waarneming is meer emotioneel gekleurd dan bij volwassenen. Een volwassene staat zakelijker tegenover de wereld .
* **Beïnvloeding door voorkennis en vertrouwdheid:** Een gekend voorwerp wordt minder intensief verkend. Tijd nemen om kleuters vertrouwd te laten worden met het waarnemende object is belangrijk .
Bij oudere kleuters is de waarneming gedetailleerder, analytischer en gestructureerder, maar er is nog ruimte voor verdere evolutie .
#### 4.6.3 Hoe leren kleuters de wereld begrijpen?
‘Begrijpen’ betekent ‘greep krijgen op’. Dit begint bij baby’s en peuters letterlijk door alles vast te pakken en zo ervaring op te bouwen, waarbij indrukken van verschillende zintuigen verbanden leggen (sensomotorische ontwikkeling). Nieuwsgierigheid en verwondering zijn drijfveren om de omgeving te begrijpen .
* **Ontdekken van regels en samenhang:** Kinderen ervaren belevenissen als nieuwe ervaringen of iets wat hoort bij eerdere ervaringen. Ze koppelen ervaringen door verschil en overeenkomst, verandering en volgorde, en samenhang en systeem. Hierdoor ontdekken ze regelmaat en samenhang .
* **Ontwikkeling van denkschema’s:** Kinderen ontwikkelen denkbeelden vanuit waarnemingen, ervaringen, gesprekken en beelden. Ze herkennen patronen en brengen samenhang aan in hun ervaringen .
* **Voorbeeld:** Houten voorwerpen drijven op water. Wanneer een nieuwe ervaring niet past in bestaande denkschema’s, proberen kinderen eerst het verschijnsel aan te passen. Na ervaringen die niet kloppen, moeten ze hun denkschema aanpassen, wat leidt tot verder onderzoek. Denkschema’s zijn persoonlijk, maar binnen dezelfde cultuur kunnen ze overeenkomen .
* **Leren door doen:** Kinderen ‘denken met hun handen’, leren de verscheidenheid van hun omgeving kennen, vormen begrippen en herkennen samenhangen (als… dan…-relaties). Pas na veel ervaringen wordt een patroon of wetmatigheid herkend .
* **Heen en weer denken tussen ideeën en werkelijkheid:** Effectief onderwijs vereist dat doen en denken samengaan. Het leereffect is groter wanneer kinderen voor, tijdens en na hun onderzoek kunnen praten over waarnemingen, waardoor ze waarnemingen en ideeën met betekenissen verbinden en meer greep krijgen op de werkelijkheid .
* **Sociaal constructivisme:** Leren vindt plaats in de zone van de naaste ontwikkeling en door samenwerking en het uitwisselen van ideeën met anderen .
#### 4.6.4 Belang van de beginsituatie
Om de kwaliteit van waarneming te beïnvloeden, is het cruciaal te weten wat kleuters boeit en hoe hun aandacht vast te houden. Waarnemingssituaties boeien vooral :
* Als spontane veranderingen aan het object plaatsvinden (bijvoorbeeld dieren die snuffelen) .
* Wanneer veranderingen opzettelijk worden veroorzaakt (bijvoorbeeld door een jampotdeksel zwaarder te maken) .
* Als ze zelf verschillen en overeenkomsten kunnen zoeken .
##### 4.6.4.1 In welke mate zijn de kleuters vertrouwd met het onderwerp?
Bij nieuwe onderwerpen moeten kleuters de kans krijgen te experimenteren en te exploreren om vertrouwd te raken. Pas daarna is het moment gekomen voor een meer gestuurde onderzoeksopdracht .
* **Voorbeelden:** Tijdens carnaval uitgebreid de mogelijkheden van carnavalsmateriaal verkennen; na het vangen van spinnen, experimenteren met de bokalen voordat vragen over hun bouw aandacht krijgen . Vertrouwdheid hangt samen met leeftijd, maar ook met sociale en maatschappelijke factoren (contact met natuur, literatuur) .
* **Praktische implicatie:** Bij onderwerpen waar kleuters weinig contact mee hebben, moet tijd worden ingeruimd om hen vertrouwd te laten raken en te laten experimenteren. Vertrouwde onderwerpen zijn die waarmee kleuters regelmatig in aanraking komen .
##### 4.6.4.2 Hoe zullen de kleuters reageren op het onderwerp?
De interesse van kleuters gaat uit naar onderwerpen die aansluiten bij hun belevingswereld, zoals hun eigen leven, feesten, weersomstandigheden, uitstappen en actualiteit. Ook kleurrijk materiaal, materiaal dat uitnodigt tot handelen, en bewegelijke dieren trekken de aandacht .
* **Praktische implicatie:** Onderwerpen uit de belevingswereld en aantrekkelijk materiaal trekken spontaan de aandacht van kleuters .
##### 4.6.4.3 Het ontwikkelingsniveau van de kleuters
Rekening houden met het ontwikkelingsniveau is essentieel .
* **Praktische implicatie:**
* Waarneming evolueert van globaal naar gedetailleerd .
* Jongste kleuters hebben weinig voorkennis; wennen, vertrouwen krijgen en experimenteren zijn belangrijker .
* Denkvragen, vergelijken en het hanteren van begrippen worden belangrijker bij oudere kleuters .
* Zorg voor verschillende motorische vaardigheden .
* Jongste kleuters willen handelen, voelen, ruiken; oudere kleuters kunnen ook geboeid kijken naar anderen .
* Zelf verwoorden en correct benoemen is nog beperkt bij de jongste kleuters .
* * *
# Natuur in de klas
Dit hoofdstuk verkent de waarde en implementatie van natuurbeleving en -opvoeding in de kleuterklas, met aandacht voor de inrichting en begeleiding van een natuurhoek en het seizoensgebonden aanbod .
### 5.1 Natuur in de klas?
#### 5.1.1 Natuurbeleving en -opvoeding in de kleuterklas
Jonge kinderen tonen van nature een grote belangstelling voor de natuur. Het is essentieel dat deze natuurlijke interesse behouden blijft door kinderen de mogelijkheid te bieden in direct contact met de natuur te komen. In het kader van educatie voor duurzame ontwikkeling is het cruciaal dat kinderen hun afhankelijkheid van de natuur beseffen. Natuureducatie en -beleving in de kleuterklas kan hieraan bijdragen door middel van activiteiten buiten de klas, een avontuurlijke buitenruimte, maar ook door natuur naar binnen te halen .
**Voordelen van natuur in de klas:**
* Kinderen wennen aan dieren in een veilige omgeving, waardoor eventuele angst sneller verdwijnt .
* De klasomgeving leidt minder af dan de buitenwereld (verkeerslawaai, voorbijgangers), wat de concentratie bevordert .
* De klas biedt mogelijkheden voor contact, spel en doe-activiteiten, waardoor natuureducatie gecombineerd kan worden met de behoefte aan activiteit .
* Materialen, planten en dieren kunnen langer beschikbaar blijven voor verder onderzoek .
* Dieren en planten kunnen benaderd worden vanuit hun ecologische context (voeding, leefomstandigheden, gedrag) .
* Kinderen raken betrokken bij de zorg voor planten en dieren, wat de bewustwording van de verwevenheid tussen mens en natuur kan vergroten .
#### 5.1.2 Natuur in de klas: voorwaarden
Het gebruik van planten en dieren voor educatieve doeleinden vereist waakzaamheid om misbruik te voorkomen .
**Criteria voor het gebruik van planten en dieren:**
* Zeldzame of beschermde planten mogen niet in de klas gebracht worden .
* Er mag geen onherstelbare schade toegebracht worden aan de natuur voor educatieve doelen .
* Dieren mogen niet in een stressvolle situatie terechtkomen; huisdieren die gewend zijn aan mensen en voldoende tijd krijgen om te wennen, kunnen wel geschikt zijn .
**Waakzaamheid vanuit het welzijn van kleuters:**
* Rekening houden met mogelijke allergische reacties .
* Dieren kiezen die geen gevaar vormen voor de kleuters .
* Goede hygiëne waarborgen .
* Giftige planten mogen geen plaats krijgen in de kleuterklas .
#### 5.1.3 Planten in de klas
Planten in de klas boeien kleuters vooral als er maximale handelingsmogelijkheden zijn ("Groene natuur is voor kinderen doe-natuur"). Er kan gewerkt worden met kamerplanten, perk- en balkonplantjes, of zelfgekweekte plantjes. Voor een korte periode kunnen courante, wilde plantjes met wortel uitgestoken worden, zoals paardenbloem, madeliefje of speenkruid, zonder de natuur te beschadigen. Deze kunnen in potjes of een grotere bak geplaatst worden, wat een alternatief is voor verwelkte veldbloemen .
#### 5.1.4 Dieren in de klas
De cursus OF2 behandelt in detail welke dieren tijdelijk of permanent in de klas gehouden kunnen worden en hoe dit praktisch aangepakt moet worden .
#### 5.1.5 Een seizoenshoekje
In Steinerscholen wordt vaak een "seizoenshoekje" ingericht, waar de evolutie van de natuur gedurende de seizoenen visueel wordt voorgesteld met behulp van wisselende vindmaterialen. Dit tafereel wordt gedurende het hele schooljaar bewonderd, maar verandert continu (bv. van zomerse vruchten naar herfstbos, wintertafel, en lentebloesems). Deze hoek kan ook in de gang van de school ingericht worden .
### 5.2 Een natuurhoek: een boeiende SWP
#### 5.2.1 Wat is een natuurhoek?
Een natuurhoek in de kleuterklas stimuleert de ontdekking en exploratie van de natuur. Het is een sfeervol hoekje waar verzamelde "schatten" uit de natuur, thuis of van wandelingen, tentoongesteld kunnen worden. Hierin kunnen dieren, planten, en "dode" natuurelementen zoals veren, schelpen en stenen geplaatst worden. Ook werkjes die kleuters met natuurelementen maken, kunnen hier uitgestald worden. Het doel is dat kleuters de objecten niet alleen bekijken, maar ook exploreren, experimenteren, sorteren, verzamelingen aanleggen, en hun vondsten vergelijken met afbeeldingen. Een goed natuurhoekje verandert regelmatig en sluit aan bij het actuele aanbod van de natuur, waardoor kinderen meer oog krijgen voor hun omgeving en seizoensgebonden veranderingen opmerken. Het maakt continue natuurbeleving in de klas mogelijk, maar kan exploratie buiten niet vervangen .
#### 5.2.2 Inrichting van een natuurhoek
Het inrichten van een natuurhoek omvat meerdere aspecten:
**Locatie kiezen:**
* Een rustige plek met voldoende licht, bij voorkeur bij een raam .
* De hoek moet veilig en overzichtelijk zijn, met gemakkelijke toegang tot materialen .
**Natuurlijke materialen verzamelen:**
* Diverse materialen voor onderzoek, zoals stenen, schelpen, takjes, bladeren, zaden, dennenappels, veertjes, en bloemen .
**Planten en levende organismen:**
* Potplanten waar kinderen voor kunnen zorgen (bv. vetplant, pannenkoekenplant) .
* Eventueel een aquarium of terrarium met bv. wandelende takken of slakken .
* Gezamenlijke zorg voor planten en dieren leert kinderen verantwoordelijkheid .
**Hulpmaterialen:**
* Opslag: potjes met deksels, plastieken zakjes, bloempotjes, lage schaaltjes, vaasjes, dozen .
* Onderzoek: vergrootglazen, potjes met vergrotend deksel .
* Creëren: papier, dun karton, lijm, pers voor bladeren/bloemen .
* Substraten: potgrond, watten, oasisblokjes .
* Informatie: prentenboeken en informatieve boeken (let op leesniveau kleuters), zelfgemaakte zoekkaarten .
* Verzamelingen: herbarium, verzamelingen van vruchten of stenen voor vergelijking en ordening .
* Aanvullend materiaal afhankelijk van het soort materiaal (bv. zeefjes, schuurpapier voor stenen; notenkraker voor herfstvruchten) .
**Kunstprojecten:**
* Kunstzinnige creaties met natuurlijke materialen, zoals collages, afdrukken in klei of verf .
**Beleving en interactie:**
* Kinderen de hoek zelf laten aanpassen en aanvullen met meegebrachte materialen .
* Interactie stimuleren met open vragen en opdrachten ("Wat voel je aan deze steen?") .
**Pictogrammen:**
* Gebruik pictogrammen voor een overzichtelijke inrichting .
#### 5.2.3 Ideeën voor seizoensgebonden aanbod
**Herfst:**
* Zaden verzamelen, sorteren, drogen en bewaren voor later gebruik .
* Proeven van eetbare herfstvruchten .
* Bessen stukduwen in water, grote herfstvruchten sorteren .
* Knutselen met vruchten en zaden .
* Bladeren drogen, sorteren, opkleven voor een verzameling of ermee knutselen .
* Herfstbloemen, takjes met bessen of verkleurde bladeren verwerken in ruikers of bloemstukjes .
* Kruipende insecten (spinnen, slakken, rupsen, pissebedden) houden in een terrarium .
* Een wormenbak met regenwormen .
* Bladeren met galappels bewaren in een bokaal .
**Winter:**
* Naaldbomen en winterharde planten verwerken in kerststukjes .
* Dennenappels verzamelen .
* Vogelvoer maken .
* Halfverteerde bladeren en bosgrond onderzoeken op bodemdiertjes .
* Kamerplanten stekken .
* Winterbloeiers (hazelaarkatjes, toverhazelaar, sneeuwklokjes) binnenbrengen .
* Geprepareerde bloembollen planten .
* Niet-levende natuurelementen tentoonstellen .
* Experimenteren met stenen en zand, stenen verzamelen .
* Experimenteren rond fysische verschijnselen zoals elektriciteit, magnetisme .
* Een huisdier voor enige tijd in de klas verzorgen .
**Lente:**
* Zaaien van verzamelde zaden van groenten en bloemen .
* Proefjes met kiemende zaden .
* Takken laten uitlopen, katjes laten bloeien .
* Bovenste kapjes van winterwortels en rode bieten op vochtige watten laten uitlopen .
* Uitjes, look en aardappelen laten uitlopen .
* Groeiprocessen tekenen, kalenders bijhouden .
* Mini-tuintjes maken .
* Bloemen en bloeiende grassoorten drogen, een klasherbarium maken, wenskaarten maken .
* Reukwater maken met geurende rozenblaadjes .
* Verschillende soorten honing proeven .
* Verzameling vogelpluimen maken .
* Vogels observeren, verlaten nesten onderzoeken, luisteren naar vogelgeluiden .
* Rupsen houden en laten verpoppen .
**Zomer:**
* Een aquarium inrichten met diertjes en waterplanten uit natuurlijke wateren .
* Vuil water zuiveren .
* Een terrarium inrichten voor slakken, lieveheersbeestjes en andere kevertjes .
* Kriebeldiertjes knutselen uit klei .
* Knutselen met zand en schelpen, een schelpenverzameling maken .
* Experimenten met water (drijven, zinken, bellen blazen) .
#### 5.2.4 Tips voor begeleiding
Een effectieve begeleiding in de natuurhoek draagt bij aan een rijke leerervaring .
**Afspraken maken:**
* Creëer duidelijke afspraken voor zelfstandig werken .
* Breng de nodige vaardigheden bij (hanteren materialen, omgaan met planten/dieren) .
**Vrij verkennen:**
* Geef kinderen de kans om nieuw materiaal rustig te observeren en verkennen voordat er opdrachten worden gegeven .
* Geef positieve feedback en beloon inzet met opmerkingen .
**Stimuleren van nieuwsgierigheid en verkenning:**
* Stel open vragen om kinderen aan te moedigen verder te onderzoeken en na te denken .
* Moedig aan om materialen aan te raken, te ruiken en goed te bekijken (bv. met een vergrootglas) .
**Zelf het goede voorbeeld geven:**
* Toon eigen interesse in de natuur en materialen; enthousiasme werkt aanstekelijk .
* Laat zien hoe je objecten onderzoekt en praat hardop over wat je ziet, voelt of denkt om kinderen te helpen hun observaties te verwoorden .
**Informatieve ondersteuning bieden:**
* Deel verhalen of feiten over de natuurmaterialen om kennis te verbreden en verbanden te leggen .
* Introduceer af en toe nieuwe materialen of concepten om nieuwsgierigheid te prikkelen .
**Helpen met organiseren:**
* Zorg voor netheid en leer kinderen materialen op de juiste plek terug te leggen, wat verantwoordelijkheid en overzicht bevordert .
**Uitbreiden van onderzoek:**
* Moedig kunstzinnige creaties aan met materialen (collages, schilderen, afdrukken) .
* Stimuleer het tekenen van ontdekkingen of het aanduiden op opdrachtkaarten .
**Kinderen laten reflecteren:**
* Vraag kinderen na onderzoek wat ze geleerd of ontdekt hebben .
* Laat kinderen aan elkaar uitleggen of tonen wat ze ontdekt hebben, wat taalvaardigheid, zelfvertrouwen en de stimulans voor anderen bevordert .
Door betrokken te blijven en kinderen te ondersteunen met open vragen, gerichte observaties en een speelse benadering, help je hen de wereld op een natuurlijke en plezierige manier te verkennen en begrijpen .
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fotosynthese | Het proces waarbij planten met behulp van zonlicht, water en koolstofdioxide hun eigen voedsel (glucose) aanmaken, en zuurstof als bijproduct produceren. Dit proces vindt voornamelijk plaats in de groene delen van planten, met name de bladeren, dankzij de aanwezigheid van bladgroen (chlorofyl). |
| Adrenhaling | Het levensproces waarbij levende organismen energie vrijmaken uit energierijke chemische verbindingen, zoals glucose, door deze te laten reageren met zuurstof. Hierbij worden koolstofdioxide en water gevormd. Dit proces vindt plaats in alle levende cellen. |
| Heterotroof | Een organisme dat zijn energierijke verbindingen niet zelf kan aanmaken en deze moet verkrijgen door het consumeren van ander organisch materiaal, zoals plantaardig of dierlijk voedsel. Dieren en zwammen zijn heterotroof. |
| Autotroof | Een organisme dat zijn eigen energierijke verbindingen kan aanmaken uit energiearme verbindingen, voornamelijk door middel van fotosynthese. Planten zijn autotroof. |
| Cambium | Een dunne laag delingsweefsel in de houtige stengel van bomen en heesters, gelegen tussen het hout en de bast. Het cambium is verantwoordelijk voor de diktegroei van de stam en takken door continu nieuwe houtcellen (naar binnen) en bastcellen (naar buiten) te vormen. |
| Jaarringen | Concentrische cirkels in de dwarsdoorsnede van een boomstam of tak, gevormd door de afwisseling van voorjaarshout (wijde vaten, licht gekleurd) en zomerhout (kleinere vaten, donker gekleurd). Het aantal jaarringen geeft de leeftijd van de boom aan. |
| Bast | Het weefsel in de houtige stengel dat verantwoordelijk is voor het neerwaartse transport van suikers (geproduceerd in de bladeren) naar de wortels en andere delen van de plant. De bastvaten bevatten levende cellen met celinhoud. |
| Schors | De buitenste, dode laag van de stam en takken van bomen en heesters. De schors beschermt de onderliggende levende lagen tegen uitdroging, weersinvloeden en parasieten. Door de diktegroei van de stam wordt de schors uitgerekt, gescheurd en bladert af, waarna nieuw schorsweefsel wordt gevormd. |
| Merg | Het centrale, zachte weefsel in de kern van jonge twijgen en stammen van planten, dat dient als opslagplaats voor reservevoedsel. In oudere twijgen en stammen verdwijnt het merg meestal. Mergstralen verbinden het merg met de bast. |
| Condensatie | Het proces waarbij waterdamp (gasvormig water) overgaat in vloeibare waterdruppeltjes. Dit gebeurt wanneer de lucht afkoelt tot onder het dauwpunt, of in contact komt met koude oppervlakken. Condensatie is essentieel voor de vorming van wolken en dauw. |
| Verdamping | Het proces waarbij vloeibaar water overgaat in waterdamp (gasvormig water). Verdamping vindt plaats vanaf wateroppervlakken, vochtige grond en plantenbladeren (transpiratie). Hoge temperaturen en droge lucht bevorderen verdamping. |
| Dauwpunt | De temperatuur waarbij lucht verzadigd raakt met waterdamp. Wanneer lucht afkoelt tot of onder het dauwpunt, condenseert de waterdamp tot kleine waterdruppeltjes, wat leidt tot de vorming van mist of wolken. |
| Luchtvochtigheid | De hoeveelheid waterdamp die aanwezig is in de lucht. Dit wordt vaak uitgedrukt als relatieve luchtvochtigheid, de verhouding tussen de aanwezige waterdamp en de maximale hoeveelheid die de lucht bij een bepaalde temperatuur kan bevatten. |
| Hagel | Neerslagvorm die bestaat uit samengeklonterde ijskristallen of bevroren waterdruppels, vaak gevormd in onweerswolken met sterke verticale luchtstromingen. Hagel kan variëren van kleine korrels tot grote, potentieel schadelijke ballen. |
| IJzel | Regen die bevriest op contact met een bevroren ondergrond, waardoor een gladde laag ijs ontstaat. Dit fenomeen treedt op wanneer de temperatuur dicht bij de grond onder het vriespunt ligt, maar hoger in de atmosfeer warmer is. |
| Rijp (of Rijn) | Witte aanslag op objecten veroorzaakt door de bevriezing van waterdamp of onderkoelde waterdruppels bij temperaturen onder nul. Rijp kan op verschillende manieren ontstaan, afhankelijk van de omstandigheden zoals dauw die bevriest of aanvriezende mist. |
| Zwamvlok | Het ondergrondse, netwerkachtige deel van een zwam, bestaande uit fijne draden (hyfen). De zwamvlok is verantwoordelijk voor de opname van voedingsstoffen uit het substraat en kan jarenlang leven. |
| Vruchtlichaam | Het zichtbare, vaak steel- en hoedvormige deel van een zwam, dat dient voor de productie en verspreiding van sporen. De meeste vruchtlichamen leven slechts kortstondig. |
| Saprofyt | Een organisme, zoals veel zwammen en bacteriën, dat leeft van dood organisch materiaal. Saprofieten spelen een cruciale rol in de afbraak van afval en de kringloop van voedingsstoffen in ecosystemen. |
| Parasiet | Een organisme dat ten koste van een ander levend organisme (de gastheer) leeft, vaak ten schade van die gastheer. Parasitaire zwammen kunnen planten, dieren of zelfs mensen aantasten. |
| Heksenkring | Een cirkelvormige formatie van paddenstoelen in graslanden of bossen. Deze ontstaat door de radiale groei van de ondergrondse zwamvlok, waarbij de vruchtlichamen zich aan de rand vormen en zo een ring creëren. |
| Mycorrhiza | Een symbiotische relatie tussen de wortels van een plant en de schimmeldraden van een zwam. De zwam helpt de plant bij de opname van water en mineralen uit de bodem, terwijl de plant suikers levert aan de zwam. |
| Duurzame ontwikkeling | Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van de toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit concept omvat ecologische, sociale en economische aspecten. |
| Ecologische voetafdruk | Een maatstaf die aangeeft hoeveel biologisch productieve grond- en wateroppervlakte nodig is om het consumptiepatroon van een individu, gemeenschap of land te handhaven en de bijbehorende afvalproductie te verwerken. |
| Human Development Index (HDI) | Een samengestelde index die de levensverwachting bij geboorte, het opleidingsniveau en het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking van een land meet, om de menselijke ontwikkeling te beoordelen. |
| 5P-model | Een model voor duurzame ontwikkeling dat de vijf pijlers People (Mensen), Planet (Planeet), Prosperity (Welvaart), Partnership (Partnerschap) en Peace (Vrede) centraal stelt. Het benadrukt de onderlinge afhankelijkheid van deze elementen voor een duurzame toekomst. |
| Sustainable Development Goals (SDG's) | Een reeks van 17 strategische doelstellingen, gelanceerd door de Verenigde Naties in 2015, die wereldwijd beleid sturen om duurzame ontwikkeling te bereiken tegen 2030. Ze omvatten uiteenlopende gebieden zoals armoedebestrijding, klimaatactie en gendergelijkheid. |
| Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO) | Een vorm van onderwijs die verder gaat dan traditionele milieu-educatie en alle aspecten van duurzaamheid (ecologisch, sociaal, economisch) integreert. EDO streeft ernaar om burgers op te leiden die kritisch kunnen denken en actief kunnen bijdragen aan een duurzame samenleving. |
| Natuur- en milieueducatie (NME) | Een educatieve benadering gericht op het vergroten van kennis en bewustzijn over de natuur en milieuproblemen, met als doel milieubescherming te bevorderen. Dit is een voorloper van Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO). |
| Wereldoriëntatie (Wero) | Een leergebied in het onderwijs dat kinderen helpt de wereld om hen heen te begrijpen en zich er actief in te bewegen. Het omvat thema's uit natuurwetenschappen, techniek, mens en maatschappij, tijd en ruimte. |
| Onderzoekend spel | Een spelvorm waarbij kinderen de materiële omgeving exploreren en experimenteren met behulp van hun lichaam en zintuigen. Het stimuleert de ontwikkeling van motorische, observatie- en vergelijkingsvaardigheden. |
| Exploratory Behavior Scale | Een schaal die het experimenteer- en ontdekkingsgedrag van kleuters beoordeelt, opgedeeld in drie niveaus: passief contact, actieve manipulatie en onderzoekend gedrag. Het doel is om kinderen te stimuleren tot intensiever ontdekkingsgedrag. |
| Waarnemen | Het proces waarbij kinderen de werkelijkheid verkennen met behulp van al hun zintuigen. Waarnemen is een actief en globaal proces dat sterk beïnvloed wordt door emotionele factoren, voorkennis en vertrouwdheid met het onderwerp. |
| Natuurhoek | Een speciaal ingericht hoekje in een klaslokaal waar natuurlijke materialen, planten en soms dieren worden tentoongesteld en geëxploreerd. Het dient ter stimulering van natuurbeleving en onderzoek door de kinderen. |
| Seizoenshoekje | Een speciaal ingericht hoekje in een kleuterklas, vaak in Steinerscholen, dat de natuurlijke evolutie gedurende de seizoenen visueel weergeeft aan de hand van wisselende natuurlijke vondsten en decoraties. |
| Bladgroen (Chlorofyl) | De groene kleurstof in plantencellen die essentieel is voor fotosynthese. Chlorofyl vangt de lichtenergie van de zon op, die vervolgens wordt gebruikt om koolstofdioxide en water om te zetten in glucose. |
| Bladsteel | Het deel van een blad dat de bladschijf verbindt met de stengel of tak. |
| Bladschijf | Het platte, verbrede deel van een blad waar de fotosynthese plaatsvindt. |
| Nervatuur | Het netwerk van vaatbundels (nerven) in een blad, dat zorgt voor transport van water en voedingsstoffen en tevens de bladschijf ondersteunt. |
| Bladrand | De omtrek van de bladschijf, die verschillende vormen kan aannemen, zoals gaaf, gezaagd of gegolfd. |
| Bladstand | De rangschikking van bladeren ten opzichte van elkaar op de stengel, zoals verspreid, tegenoverstaand of kransgewijs. |
| Stam | De hoofdsteel van een boom of heester, die stevigheid biedt en zorgt voor het transport van water, mineralen en suikers. De stam draagt de kruin en is houtachtig. |
| Kruin | Het bovengrondse deel van een boom of heester, bestaande uit takken en twijgen met bladeren. Hier vinden de belangrijkste levensverrichtingen plaats zoals fotosynthese, ademhaling en verdamping. |
| Twijg | Een jonge, nog niet verhoute tak van een boom of heester. Twijgen groeien vanuit knoppen en worden dikker door diktegroei. |
| Knop | Een rudimentaire groei van een plant waaruit nieuwe scheuten, bladeren of bloemen kunnen ontstaan. Eindknoppen zorgen voor lengtegroei, terwijl okselknoppen zijtakken ontwikkelen. |
| Weerkalender | Een instrument in de kleuterklas dat dagelijks aandacht besteedt aan het weer. Het omvat het waarnemen, benoemen, vergelijken en voorstellen van weersomstandigheden met symbolen, en helpt bij het uitbreiden van de woordenschat en het begrip van weersverschijnselen. |
| Waterkringloop | Het continue proces van verdamping van water uit oceanen, meren en rivieren, de vorming van wolken door condensatie, neerslag (regen, sneeuw, hagel) en de terugkeer van water naar het aardoppervlak. |
| Mist | Een waterwolk die zich op of nabij het aardoppervlak bevindt, waardoor de zichtbaarheid wordt beperkt door de aanwezigheid van kleine waterdruppeltjes in de lucht. |
| Sneeuw | Neerslag in de vorm van zeshoekige ijskristallen. Sneeuwvlokken ontstaan wanneer meerdere kristallen samenkomen. Sneeuw is licht, luchtig en samendrukbaar. |
| Hagel | Neerslag bestaande uit bevroren waterdruppels of hagelkorrels, gevormd in buienwolken met sterke verticale luchtstromingen. |
| Onweer | Een weersfenomeen gekenmerkt door bliksem en donder, veroorzaakt door elektrische ontladingen in onweerswolken. |
| Bliksem | Een intense elektrische ontlading in de atmosfeer, meestal tussen een wolk en de aarde, of binnen een wolk, die zich manifesteert als een felle lichtflits. |
| Donder | De schokgolf die ontstaat door de plotselinge uitzetting van lucht als gevolg van de extreme hitte van een bliksemontlading. Dit geluid wordt gehoord na het zien van de bliksem. |
| Wind | Lucht in beweging, veroorzaakt door verschillen in luchtdruk. Wind waait van gebieden met hoge druk naar gebieden met lage druk. |
| Natuurlijke exploratiedrang | De aangeboren nieuwsgierigheid en drang bij kinderen om hun omgeving te verkennen, te ontdekken en te begrijpen. Dit is een belangrijke drijfveer voor leren en ontwikkeling. |
| Brede ontwikkeling | Een educatieve benadering die streeft naar een integrale ontwikkeling van het kind, waarbij niet alleen cognitieve vaardigheden, maar ook sociaal-emotionele, motorische en creatieve aspecten worden gestimuleerd. |
| Antropoceen | Een voorgesteld nieuw geologisch tijdperk waarin menselijke activiteiten de dominante invloed hebben op de aardse systemen, met ingrijpende veranderingen in klimaat, biodiversiteit en geologie tot gevolg. |
| Mediërend | Een vorm van begeleiding waarbij de leerkracht als tussenpersoon optreedt tussen het kind en de leerinhoud, door middel van vragen, suggesties en interactie om het leerproces te sturen en te verdiepen. |