Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Meten van tijd Cursus dec.docx
Summary
# Tijdsbesef bij kleuters
Kleuters ervaren tijd niet als een objectieve, meetbare grootheid, maar als een subjectieve werkelijkheid die nauw verbonden is met routines, emoties en cyclische herhalingen.
### 1.1 Basisbegrippen van tijd
Tijd is voor kleuters een combinatie van de gebeurtenissen gedurende de dag, de emoties die ze ervaren, visuele veranderingen, en cyclische herhalingen. Abstracte concepten als kloktijd of een lineaire tijdlijn bestaan voor hen nog niet. De ontwikkeling van tijdsbegrip bij kleuters kent drie leerlijnen: tijdsbesef, tijdsduur en tijdstip.
#### 1.1.1 Tijdsbesef
Tijdsbesef is het natuurlijke vermogen om tijd te ervaren, te ordenen en te benoemen door middel van routines, herhaling en cyclische patronen zoals de dag, week en seizoenen. Het omvat het gevoel van ritme en voorspelbaarheid. Dit uit zich in:
* Het volgen van dagpatronen.
* Het herkennen van routines en het anticiperen daarop.
* Het benoemen van periodes (gisteren, straks, volgende week).
* Het begrijpen van cyclische herhaling (dagen, seizoenen).
Veiligheid en oriëntatie voor kleuters worden sterk bepaald door de voorspelbaarheid van hun dag. Hun subjectieve tijdsbeleving wordt gevormd door het cyclische ritme van routines. Naarmate hun taal en cognitie groeien, ontwikkelen ze een besef van objectieve tijd en de concepten verleden, heden en toekomst.
##### 1.1.1.1 Ontwikkeling van tijdsbesef
* **Fase 1: verkennen van de opeenvolging van gebeurtenissen in tijd: dagritme volgen**
Jonge kleuters leven in het moment en hebben weinig tijdsbesef buiten het ‘nu’. Ze interpreteren gebeurtenissen vaak als ‘nu’ of ‘niet nu’.
* **Fase 2: beginnend besef van de opeenvolging van gebeurtenissen in tijd**
Kleuters nemen vaste momenten in de dag bewust waar en kunnen anticiperen op het volgende, mits het binnen hun dagelijkse beleving valt. Ze ontwikkelen een volgordegevoel. Woorden als ‘straks’ worden enkel in directe context begrepen (bv. ‘straks fruit’), terwijl ‘morgen’ nog betekenisloos is. Deze begrippen zijn subjectief en momentgebonden.
* Ze kunnen zeggen wat er gaat gebeuren.
* Ze anticiperen op vaste momenten.
* Ze begrijpen ‘nu’ en ‘straks’ in directe context.
* Ze kunnen (met hulp) 2-3 foto's van dagelijkse activiteiten chronologisch ordenen.
* Ze reageren op vragen over ‘gisteren’ maar begrijpen het verschil met vandaag nog niet volledig.
* **Fase 3: verkennen van de cyclische tijd: de dagen van de week kennen**
Vanaf 4-5 jaar koppelen kleuters ‘gisteren’, ‘vandaag’ en ‘morgen’ aan dagspecifieke activiteiten en de cyclische aard van de week. Ze leren de volgorde van de dagen van de week, vaak via liedjes of versjes, en begrijpen dat dagen zich herhalen. Concepten als maanden en een maandkalender zijn nog onbegrepen. Ze kunnen nu minstens vier gebeurtenissen chronologisch rangschikken en gebruiken begrippen als ‘eerst’, ‘daarna’ en ‘dan’.
* **Fase 4: begrijpen van cycli in de tijd**
Kleuters plaatsen gebeurtenissen beter in volgorde en beginnen ‘gisteren’, ‘vandaag’, ‘morgen’ en ‘overmorgen’ beter te begrijpen, hoewel verwarring kan optreden. Deze woorden worden beter begrepen wanneer gekoppeld aan concrete situaties (bv. ‘Gisteren hebben we appels gesneden, vandaag maken we appeltaart, morgen eten we de appeltaart op’). Ze realiseren zich dat cycli zich herhalen. Chronologisch denken en rangschikken verloopt nu goed, waarbij ze meer dan vier gebeurtenissen correct kunnen ordenen en zelf verhalen kunnen opbouwen in de juiste volgorde.
> **Tip:** Voor kleuters zijn cyclische patronen (dag-nacht, weekritme) beter te begrijpen dan lineaire voorstellingen zoals een maandkalender.
#### 1.1.2 Tijdstip
Tijdstip is het specifieke moment waarop iets gebeurt en wordt voor kleuters gekoppeld aan vaste momenten en dagdelen, niet aan kloklezen. Dit draagt bij aan structuur, veiligheid, taalontwikkeling (ochtend, middag, avond, te laat, te vroeg), voorbereiding op chronologisch ordenen en sociale competentie (op tijd zijn).
Kleuters leren dat gebeurtenissen een vaste plaats in de dag hebben. In de kleuterklas ligt de focus op dagdelen (ochtend, middag, avond, voormiddag, namiddag) als concrete tijdstippen gekoppeld aan vaste activiteiten. Dit bereidt hen voor op het lezen van tijd in ruimere zin (klok, agenda).
> **Voorbeeld:** Een kleuter beseft dat de school om 9 uur ’s ochtends begint of dat er om 12 uur geluncht wordt, zonder per se de klok te kunnen lezen.
##### 1.1.2.1 Ontwikkeling van tijdstip
* **Fase 1: eerste besef van vaste momenten**
Kleuters herkennen vaste momenten door consistente herhaling en gekoppelde signalen (bv. opruimliedje, bel, muziek). Ze anticiperen op wat komt. Door de benoeming van tijdstippen door de leraar koppelen ze wiskundetaal aan bepaalde momenten.
* **Fase 2: dagdelen herkennen en benoemen**
Kleuters leren dagdelen (ochtend, middag, avond) te benoemen en te koppelen aan activiteiten. Ze associëren bijvoorbeeld ochtend met ontbijt en middag met lunch. Overgangen tussen dagdelen worden herkend doordat bepaalde activiteiten enkel op specifieke momenten plaatsvinden.
* **Fase 3: dagdelen verfijnen en benoemen**
Kleuters splitsen dagdelen verder op (bv. voormiddag, namiddag) en benoemen deze. Ze leren dat tussen vaste momenten andere activiteiten kunnen plaatsvinden en kunnen de tijdstippen daartussen benoemen.
* **Fase 4: op tijd zijn**
Kleuters die dagdelen kunnen opsplitsen en koppelen aan activiteiten en routines, leren het sociale concept ‘op tijd zijn’. Ze begrijpen begrippen als ‘(te) laat’ en ‘(te) vroeg’ in sociale context. Ze merken dat volwassenen activiteiten koppelen aan tijdstippen of kloklezen.
#### 1.1.3 Tijdsduur
Tijdsduur gaat over hoe lang iets duurt: het ervaren, beleven, vergelijken en meten van de lengte van activiteiten. Dit verloopt van subjectieve naar objectieve tijdsbeleving: iets leuks gaat snel, wachten duurt lang. Uiteindelijk leren kleuters de werkelijke duur te meten met eenvoudige instrumenten.
De ontwikkeling van tijdsduur kent drie stappen:
1. Subjectief ervaren (hoe voelt iets?).
2. Vergelijken (wat duurt langer/korter?).
3. Meten met instrumenten (hoe lang duurt iets werkelijk?).
##### 1.1.3.1 Ontwikkeling van tijdsduur
* **Fase 1: verkennen van tijdsduur**
Kleuters ervaren tijdsduur puur subjectief. ‘Nog even’ betekent niet een specifieke tijdsperiode, maar eerder wachten op een interessanter moment. Hun focus ligt op de gebeurtenis, niet op de werkelijke duur.
* **Fase 2: tijdsduur onderscheiden**
Kleuters worden zich bewuster van verschillende duren, maar dit onderscheid blijft subjectief. Interessante activiteiten (zingen, spelen) ervaren ze als kort, saaie (wachten, opruimen) als lang. Dit wordt aangegeven door hun handelingen.
* **Fase 3: tijdsduur vergelijken**
Het besef van tijdsduur groeit. Kleuters beginnen intuïtief te voelen wat lang en kort duurt en leren tijdsduren te vergelijken met behulp van visuele hulpmiddelen zoals een zandloper. Ze zien dat tijd werkelijk verstrijkt en kunnen de duur van twee activiteiten vergelijken.
* **Fase 4: tijdsduur meten met een meetinstrument**
Kleuters leren de duur van activiteiten te meten met een zandloper. Ze stellen vast hoeveel zandlopers een activiteit duurt en kunnen dit tellen, wat leidt tot het besef dat tijd gemeten en vergeleken kan worden met getallen. Het gebruik van zandlopers van 1 minuut en 5 minuten laat hen indirect kennismaken met standaardmaateenheden zoals minuten.
> **Voorbeeld:** Het opruimen duurde vier zandlopers van 1 minuut, wat langer was dan het jassen aandoen dat twee zandlopers van 1 minuut duurde.
### 1.2 Kernbegrippen in tijdsbesef
| Begrip | Definitie |
| :-------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Tijd | Natuurkundige grootheid om aan te geven wanneer iets gebeurt en hoe lang dat duurt. Tijd maakt het mogelijk gebeurtenissen te ordenen en te meten. |
| Tijdsvolgorde | Opeenvolging van gebeurtenissen in de juiste volgorde (begin-midden-eind, eerst-dan-daarna-laatst). |
| Tijdsduur | Lengte of duur van een gebeurtenis (duurt kort-duurt lang, meten van tijdsintervallen). |
| Tijdstip | Specifiek moment in de dag, aanwezig in dagdelen of uitgedrukt in precieze tijdseenheden (bepaalde kloktijden, delen van de dag, data). |
| Tijdsbesef | Groeiend vermogen om tijd te ervaren, te ordenen en te benoemen aan de hand van dagelijkse routines, cyclische patronen en temporele taal. Het omvat het herkennen van oorsprong, het onderscheiden van verleden, heden en toekomst, en het gebruiken van tijdsbegrippen zoals eerst, straks, zo dadelijk, gisteren, morgen. |
| Subjectieve tijd | Hoe tijd beleefd wordt door het individu, sterk afhankelijk van emotie en betrokkenheid. |
| Objectieve tijd | Werkelijke meetbare tijdsverloop, onafhankelijk van beleving. |
| Cyclische tijd | Besef dat bepaalde gebeurtenissen zich herhalen, zoals dagen, weken, maanden en seizoenen. |
### 1.3 Ontwikkelingsfases en bijbehorende wiskundetaal en materialen
| Fase | Leeruitkomst (Kleuter Niveau) | Wiskundetaal | Basismateriaal |
| :--- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| K0 | **Tijdsbesef:** Kleuters kunnen opeenvolgende gebeurtenissen binnen hun dag herkennen. Ze kunnen eenvoudige volgordewoordenschat gebruiken: nu, niet nu. | nu, niet nu | N.v.t. |
| K1 | **Tijdsbesef:** Kleuters kunnen voorspellen wat er komt op vaste momenten binnen een dagdeel. Ze begrijpen dat ‘straks’ later komt dan ‘nu’. Ze kunnen 3 gebeurtenissen chronologisch ordenen. | Nu, zo meteen, daarna, eerst, dan, straks | N.v.t. |
| K2 | **Tijdsbesef:** Kleuters kunnen de dagen van de week in de juiste volgorde opzeggen en vaste momenten koppelen aan een dag van de week. Ze kunnen ‘vandaag’, ‘gisteren’ en ‘morgen’ onderscheiden in betekenisvolle contexten. Ze herkennen het cyclische patroon van de dagen van de week. Ze kunnen meer dan 3 gebeurtenissen chronologisch ordenen. | Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag, vandaag, gisteren, morgen, eerst, daarna, dan, … | Cirkel met dagen van de week, cyclus van de week |
| K3 | **Tijdsbesef:** Kleuters zeggen welke dag het vandaag is, was en zal zijn. Ze benoemen de maand en het jaartal. Ze kunnen aftellen naar een gebeurtenis binnen een week en meer dan 4 gebeurtenissen van de dag chronologisch ordenen. | Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag, de dag van vandaag, gisteren, vandaag, morgen, overmorgen | Cirkel met dagen van de week, cyclus van de week |
| K0 | **Tijdstip:** Kleuters kunnen vaste momenten koppelen aan herkenbare gebeurtenissen (fruit eten, buiten spelen) en signalen die deze aangeven (bel, liedje). Ze reageren op tijdsbegrippen zoals nu, zo dadelijk, straks in concrete context. | nu, zo meteen, zo dadelijk | N.v.t. |
| K1 | **Tijdstip:** Kleuters kunnen de dag opdelen in ochtend, middag en avond en activiteiten aan dagdelen koppelen (’s ochtends ontbijt, ’s middags lunch). Ze gebruiken de begrippen eerst, dan, daarna om gebeurtenissen te ordenen. | Ochtend, middag, avond | Vier (houten) plaatjes: opkomende zon (naar school), zon (lunch), neergaande zon (naar huis), maan (slapen). |
| K2 | **Tijdstip:** Kleuters kunnen woorden als ‘tijdens de voormiddag’ en ‘in de namiddag’ gebruiken. Ze kunnen voormiddag en namiddag benoemen en de dag opdelen in ochtend, voormiddag, middag, namiddag en avond. | ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, 's ochtends, 's middags, 's namiddags, ’s avonds, tijdens de voormiddag, tijdens de namiddag | Vijf houten plaatjes: opkomende zon, spelen, lunch, zon, spelen, neergaande zon |
| K3 | **Tijdstip:** Kleuters kunnen de begrippen op tijd, te vroeg en te laat in context gebruiken. Ze kunnen eenvoudige klokmomenten koppelen aan routines (12 uur = middag) en het belang van tijdstippen in sociale afspraken begrijpen. | (te) laat, (te) vroeg, op tijd, te laat komen, op tijd komen | Analoge klok met pictogrammen: opkomende zon, bel, spelen, bel, spelen, bel, lunch, zon, spelen, bel, neergaande zon. |
| K0 | **Tijdsduur:** Kleuters ervaren dat sommige activiteiten kort of lang lijken te duren. | Nog even, zo meteen | N.v.t. |
| K1 | **Tijdsduur:** Kleuters kunnen een onderscheid maken tussen ‘duurt lang’ en ‘duurt kort’ op basis van een activiteit. | duurt lang, duurt kort, nog even (wachten) | N.v.t. |
| K2 | **Tijdsduur:** Kleuters kunnen aangeven wat langer, korter of even lang duurt. Ze kunnen een zandloper gebruiken om tijdsduur te vergelijken en gebeurtenissen ordenen van lang naar kort. | Duurt langer, duurt even lang, duurt korter, nog even, bijna, de zandloper | Zandlopers met verschillende doorlooptijd. |
| K3 | **Tijdsduur:** Kleuters kunnen gebeurtenissen meten met een meetinstrument en 3 gebeurtenissen vergelijken met een meetinstrument (duurt het langste, het kortste). | Duurt het langste, duurt het kortste, duurt … zandlopers (minuten). | Zandlopers van 1 minuut en 5 minuten. |
---
# Tijdstip en de ontwikkeling ervan bij kleuters
Het begrijpen van tijd door kleuters is een geleidelijk proces dat sterk verweven is met hun concrete ervaringen, dagelijkse routines en emotionele beleving, in plaats van een abstract concept van kloktijd.
## 2. Tijdstip en de ontwikkeling ervan bij kleuters
Tijdstip verwijst naar het specifieke moment waarop iets gebeurt. Voor kleuters is dit voornamelijk gekoppeld aan concrete ervaringen en dagdelen, zoals ochtend (ontbijt) of middag (lunch), en nog niet aan het aflezen van een klok. Het herkennen van tijdstippen draagt bij aan structuur, veiligheid, taalontwikkeling (begrippen als 'ochtend', 'middag', 'te laat'), de voorbereiding op chronologisch ordenen en sociale vaardigheden (op tijd zijn). Kleuters leren dat gebeurtenissen een vaste plaats in de dag hebben.
### 2.1 Ontwikkeling van tijdstip bij kleuters
De ontwikkeling van het besef van tijdstip bij kleuters kan worden onderverdeeld in vier fasen:
#### 2.1.1 Fase 1: Eerste besef van vaste momenten
In deze fase herkennen kleuters vaste momenten doordat deze consistent op hetzelfde tijdstip of moment in de dag plaatsvinden. Ze anticiperen op wat komen gaat en de focus ligt op signalen die deze momenten aangeven, zoals een opruimliedje, een bel of muziek. De leerkracht koppelt wiskundetaal aan deze momenten.
* **Kern:** Herkennen van vaste momenten via signalen.
* **Wiskundetaal:** nu, zo meteen, zo dadelijk.
#### 2.1.2 Fase 2: Dagdelen herkennen en benoemen
Kleuters leren de dag op te delen in ochtend, middag en avond, en koppelen specifieke activiteiten aan deze dagdelen. Ze beginnen met het gebruiken van begrippen als 'ochtend' voor ontbijt en 'middag' voor lunch. Ze herkennen ook overgangen tussen dagdelen doordat bepaalde activiteiten steeds op een specifiek tijdstip voorkomen. De begrippen 'eerst', 'dan', 'daarna' worden gebruikt om gebeurtenissen te ordenen.
* **Kern:** Indelen van de dag in dagdelen en koppelen aan activiteiten.
* **Wiskundetaal:** ochtend, middag, avond.
* **Basismateriaal:** Prentjes die de zon (ochtend), lunch (middag) en neergaande zon (avond) symboliseren.
#### 2.1.3 Fase 3: Dagdelen verfijnen en benoemen
Kleuters verfijnen hun begrip van dagdelen door ze verder op te splitsen, zoals het onderscheid tussen voormiddag en namiddag. Ze koppelen nog steeds activiteiten aan specifieke tijdstippen, maar leren ook dat er tussen de vaste momenten andere activiteiten kunnen plaatsvinden. Ze kunnen de tijdstippen tussen deze momenten, zoals ochtend, middag en avond, benoemen.
* **Kern:** Verfijnen van dagdelen en benoemen van tussentijdse momenten.
* **Wiskundetaal:** ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, 's ochtends, 's middags, 's namiddags, ’s avonds, tijdens de voormiddag, tijdens de namiddag.
* **Basismateriaal:** Prentjes die verschillende delen van de dag symboliseren.
#### 2.1.4 Fase 4: Op tijd zijn
Wanneer kleuters dagdelen kunnen opsplitsen en activiteiten aan vaste dagdelen kunnen koppelen, leren ze het sociale concept 'op tijd zijn'. Ze begrijpen begrippen als '(te) laat' en '(te) vroeg' in een sociale context. Ze realiseren zich dat volwassenen activiteiten koppelen aan tijdstippen en herkennen dit soms ook via kloklezen. Ze leren dagdelen te gebruiken als specifiek tijdstip van de dag.
* **Kern:** Begrijpen van sociale afspraken rondom tijdstippen.
* **Wiskundetaal:** (te) laat, (te) vroeg, op tijd, te laat komen, op tijd komen.
* **Basismateriaal:** Een analoge klok met pictogrammen die routines aangeven.
> **Tip:** Het belang van visuele hulpmiddelen zoals dagdeelprenten en een analoge klok met pictogrammen is cruciaal voor kleuters om tijdstippen te begrijpen.
> **Voorbeeld:** Een kleuter die de klok kan koppelen aan een routine: "Als de grote wijzer en de kleine wijzer allebei bovenaan staan, is het middag en eten we." Dit toont begrip van tijdstip, niet noodzakelijk klokkijken.
---
# Tijdsduur: subjectieve beleving en meting bij kleuters
Dit onderwerp verkent hoe kleuters de lengte van activiteiten ervaren, vergelijken en geleidelijk leren meten, evoluerend van een subjectieve beleving naar het gebruik van meetinstrumenten.
### 3.1 Ontwikkeling van tijdsbesef
Tijdsbesef is het vermogen om tijd te ervaren, ordenen en benoemen door middel van routines, herhaling en cyclische patronen zoals de dag, week en seizoenen. Het creëert een gevoel van ritme en voorspelbaarheid, wat essentieel is voor de veiligheid en oriëntatie van jonge kinderen.
#### 3.1.1 Fase 1: Opeenvolging van gebeurtenissen
Jonge kleuters leven voornamelijk in het 'nu' en hebben weinig besef van tijd buiten het huidige moment. Ze interpreteren gebeurtenissen vaak als 'nu' of 'niet nu'. Ze kunnen opeenvolgende gebeurtenissen binnen hun dag herkennen en gebruiken eenvoudige volgordewoordenschat zoals 'nu' en 'niet nu'.
#### 3.1.2 Fase 2: Beginnnend besef van opeenvolging
Kleuters beginnen vaste momenten in de dag te herkennen en kunnen anticiperen op wat gaat komen, mits dit deel uitmaakt van hun dagelijkse routine. Ze ontwikkelen een eerste volgordegevoel en begrijpen woorden als 'straks' in een directe context (bijvoorbeeld 'straks fruit'). Het concept 'morgen' is nog betekenisloos en tijdsbegrippen zijn sterk momentgebonden en subjectief, gebaseerd op beleving in plaats van werkelijke duur. Ze kunnen zeggen wat er gaat gebeuren en nu en straks begrijpen in directe context. Ze kunnen met hulp 2-3 foto's van dagelijkse activiteiten chronologisch ordenen en reageren op vragen over 'gisteren' zonder het verschil met vandaag volledig te begrijpen.
> **Tip:** Begrippen als 'straks' en 'zo meteen' zijn voor kleuters vaak synoniem met 'nu' en niet gebaseerd op een specifieke tijdsduur.
#### 3.1.3 Fase 3: Verkennen van cyclische tijd
Vanaf 4-5 jaar beginnen kleuters de begrippen 'gisteren', 'vandaag' en 'morgen' te koppelen aan dag-specifieke activiteiten en het cyclische karakter van de week. Ze leren de volgorde van de dagen van de week, vaak via liedjes of versjes. Ze kunnen gebeurtenissen beter in volgorde plaatsen met behulp van woorden als 'eerst', 'daarna' en 'dan'. Ze kunnen nu ook minimaal vier gebeurtenissen chronologisch rangschikken.
> **Tip:** Maandkalenders en weekkalenders zijn in deze fase vaak nog te abstract en tijdrovend om zinvol in te vullen voor kleuters. Cyclische patronen worden beter begrepen dan lineaire voorstellingen.
#### 3.1.4 Fase 4: Begrijpen van cycli in de tijd
Kleuters krijgen een beter begrip van 'gisteren', 'vandaag', 'morgen' en 'overmorgen', hoewel er nog verwarring kan zijn. Deze begrippen worden beter begrepen wanneer ze gekoppeld zijn aan concrete situaties. Ze beseffen dat gebeurtenissen in een vaste volgorde verlopen en dat cycli zich herhalen. Chronologisch rangschikken en denken gaat nu goed; ze kunnen bijvoorbeeld een verhaal in de juiste volgorde opbouwen en meer dan vier gebeurtenissen correct ordenen.
### 3.2 Tijdstip: momenten in de dag
Tijdstip verwijst naar het moment waarop iets gebeurt, herkend via vaste momenten en dagdelen. Voor kleuters is tijdstip gekoppeld aan concrete ervaringen en niet aan kloklezen.
#### 3.2.1 Fase 1: Eerste besef van vaste momenten
Kleuters herkennen vaste momenten door consistente herhaling en duidelijke signalen zoals een opruimliedje, een bel of muziek. Ze leren patronen in vaste momenten die consequent herhaald worden en aan dezelfde signalen gekoppeld zijn. Door de leraar worden tijdsbegrippen aan deze momenten gekoppeld, wat de basis legt voor wiskundetaal.
#### 3.2.2 Fase 2: Dagdelen herkennen en benoemen
Kleuters leren dagdelen zoals ochtend, middag en avond te benoemen en te koppelen aan terugkerende activiteiten (bv. ochtend = ontbijt, middag = lunch). Ze gebruiken begrippen als 'eerst', 'dan' en 'daarna' om gebeurtenissen te ordenen.
> **Basismateriaal:** Houten plaatjes die dagdelen representeren (bv. opkomende zon, zon, neergaande zon, maan).
#### 3.2.3 Fase 3: Dagdelen verfijnen en benoemen
Kleuters leren de dagdelen verder te verfijnen door ze op te splitsen in voormiddag en namiddag. Ze koppelen nog steeds activiteiten aan tijdstippen, maar herkennen ook dat er activiteiten plaatsvinden tussen de vaste momenten. Ze kunnen dagdelen zoals 'ochtend', 'voormiddag', 'middag', 'namiddag' en 'avond' benoemen en gebruiken woorden als 'tijdens de voormiddag' en 'in de namiddag'.
> **Basismateriaal:** Vijf houten plaatjes die dagdelen verfijnen (bv. opkomende zon, spelen, lunch, zon, spelen, neergaande zon).
#### 3.2.4 Fase 4: Op tijd zijn
Wanneer kleuters dagdelen kunnen opsplitsen en koppelen aan activiteiten en routines, leren ze het sociale concept 'op tijd zijn'. Ze begrijpen begrippen als '(te) laat' en '(te) vroeg' in een sociale context en kunnen eenvoudige klokmomenten koppelen aan routines (bv. 12 uur = middag). Ze begrijpen het belang van tijdstippen in sociale afspraken.
> **Basismateriaal:** Een analoge klok met pictogrammen die routines representeren.
### 3.3 Tijdsduur: de lengte van een activiteit
Tijdsduur gaat over hoelang iets duurt, beginnend bij subjectieve beleving en evoluerend naar objectieve meting.
#### 3.3.1 Fase 1: Verkennen van tijdsduur
Kleuters beleven tijdsduur puur subjectief. 'Nog even' betekent niet een specifiek aantal minuten, maar eerder 'wachten tot een interessanter moment'. De focus ligt op wat er gebeurt, niet op de werkelijke duur. Ze ervaren dat sommige activiteiten kort of lang lijken te duren.
> **Wiskundetaal:** Nog even, zo meteen.
#### 3.3.2 Fase 2: Tijdsduur onderscheiden
Kleuters worden zich bewuster dat activiteiten verschillende duren hebben. Ze onderscheiden subjectief wat lang duurt van wat kort duurt, gebaseerd op hun interesse (leuke activiteiten duren kort, saaie activiteiten duren lang).
> **Wiskundetaal:** Duurt lang, duurt kort, nog even (wachten).
#### 3.3.3 Fase 3: Tijdsduur vergelijken
Het besef van tijdsduur groeit. Kleuters kunnen intuïtief aanvoelen wat lang en kort duurt en beginnen twee tijdsduren te vergelijken met behulp van visuele hulpmiddelen zoals een zandloper. Ze kunnen aangeven wat langer, korter of even lang duurt en gebeurtenissen ordenen van lang naar kort.
> **Basismateriaal:** Zandlopers met verschillende doorlooptijden.
> **Wiskundetaal:** Duurt langer, duurt even lang, duurt korter, nog even, bijna, de zandloper.
#### 3.3.4 Fase 4: Tijdsduur meten met een meetinstrument
Kleuters leren de duur van activiteiten te meten met een zandloper, bijvoorbeeld door te tellen hoeveel zandlopers een activiteit duurt. Ze leren dat tijd gemeten en vergeleken kan worden met getallen. Door zandlopers van 1 minuut en 5 minuten te gebruiken, maken ze indirect kennis met standaardmaateenheden.
> **Basismateriaal:** Zandlopers van 1 minuut en 5 minuten.
> **Wiskundetaal:** Duurt het langste, duurt het kortste, duurt … zandlopers (minuten).
> **Tip:** Door de leraar de duur van een zandloper te laten benoemen (bv. "deze zandloper duurt 1 minuut"), ervaren kleuters onbewust wat een minuut is, wat een basis legt voor het latere gebruik van minuten en klokken.
### 3.4 Basisbegrippen gerelateerd aan tijd
* **Tijd:** Natuurkundige grootheid om aan te geven wanneer iets gebeurt en hoe lang dat duurt. Tijd maakt het mogelijk gebeurtenissen te ordenen en te meten.
* **Tijdsvolgorde:** Opeenvolging van gebeurtenissen in de juiste volgorde (begin-midden-eind, eerst-dan-daarna-laatst).
* **Tijdsduur:** Lengte of duur van een gebeurtenis (duurt kort-duurt lang, meten van tijdsintervallen).
* **Tijdstip:** Specifiek moment in de dag, aanwezig in dagdelen of uitgedrukt in precieze tijdseenheden (bv. bepaalde kloktijden, delen van de dag, data).
* **Tijdsbesef:** Groeiend vermogen om tijd te ervaren, te ordenen en te benoemen aan de hand van dagelijkse routines, cyclische patronen en temporele taal. Het omvat het herkennen van oorsprong, het onderscheiden van verleden, heden en toekomst, en het gebruiken van tijdsbegrippen zoals eerst, straks, zo dadelijk, gisteren, morgen.
* **Subjectieve tijd:** Hoe tijd wordt beleefd door het individu, sterk afhankelijk van emotie en betrokkenheid.
* **Objectieve tijd:** Werkelijke meetbare tijdsverloop, onafhankelijk van beleving.
* **Cyclische tijd:** Besef dat bepaalde gebeurtenissen zich herhalen, zoals dagen, weken, maanden en seizoenen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Tijd | Natuurkundige grootheid om aan te geven wanneer iets gebeurt en hoe lang dat duurt; tijd maakt het mogelijk gebeurtenissen te ordenen en te meten. |
| Tijdsbesef | Het natuurlijke vermogen om tijd te ervaren, ordenen en benoemen via routines, herhaling, en cyclische patronen zoals dag, week en seizoen; het gaat over het gevoel van ritme en voorspelbaarheid. |
| Tijdsduur | De lengte of duur van een gebeurtenis, die subjectief kan worden ervaren (kort/lang) en geleidelijk objectief gemeten kan worden. |
| Tijdstip | Een specifiek moment in de dag waarop iets gebeurt, herkenbaar aan vaste momenten, dagdelen of later aan precieze tijdseenheden. |
| Subjectieve tijd | Hoe tijd wordt beleefd door een individu, sterk beïnvloed door emotie, betrokkenheid en de context van de activiteit. |
| Objectieve tijd | Het werkelijke, meetbare verloop van de tijd, onafhankelijk van hoe het door een individu wordt beleefd. |
| Cyclische tijd | Het besef dat bepaalde gebeurtenissen zich op regelmatige tijdstippen herhalen, zoals de opeenvolging van dagen, weken of seizoenen. |
| Tijdsvolgorde | De opeenvolging van gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde, zoals begin, midden, eind, of eerst, dan, daarna, laatst. |
| Dagdelen | De opdeling van de dag in herkenbare periodes zoals ochtend, middag en avond, die gekoppeld zijn aan specifieke activiteiten. |
| Zandloper | Een meetinstrument dat de verstrijkende tijd weergeeft door de doorloop van zand van een bovenste naar een onderste reservoir, gebruikt om tijdsduren te vergelijken en te meten. |