Economic Conditions
Cover
Hoofdstuk 3.pdf
Summary
# Het kwetsbare evenwicht tussen economische groei en sociale bescherming
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht van het kwetsbare evenwicht tussen economische groei en sociale bescherming, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Het kwetsbare evenwicht tussen economische groei en sociale bescherming
Dit onderwerp onderzoekt de delicate balans tussen economische ontwikkeling en sociale voorzieningen, en hoe deze elkaar wederzijds kunnen beïnvloeden, waarbij de consequenties van onevenwichtigheden worden geanalyseerd [1](#page=1).
### 1.1 De onderlinge afhankelijkheid van economie en sociale voorzieningen
Economische en sociale belangen zijn fundamenteel met elkaar verbonden binnen de welvaartsstaat. Een evenwichtige relatie tussen economische en sociale belangen kan de welvaartsstaat en sociale voorzieningen positief beïnvloeden, wat op zijn beurt weer een positieve impact heeft op de economie [1](#page=1).
#### 1.1.1 Positieve effecten van sociale voorzieningen op de economie
* **Koopkrachtbehoud:** Werkloosheids- en ziekteuitkeringen die ervoor zorgen dat mensen niet te veel koopkracht verliezen ten opzichte van hun situatie in loondienst, stimuleren de consumptie en daarmee de economie [1](#page=1).
* **Onderwijs:** Gratis of betaalbaar onderwijs verhoogt de scholingsgraad van de bevolking, wat een positieve impact heeft op de arbeidsmarkt [1](#page=1).
* **Gezondheidszorg:** Toegankelijke en kwalitatieve gezondheidszorg zorgt voor sterkere arbeidskrachten in de economie [1](#page=1).
#### 1.1.2 Positieve effecten van een sterke economie op de welvaartsstaat
* **Financiering van sociale voorzieningen:** Een sterke economie met meer werkende mensen genereert meer bijdragen, wat de financiering van uitkeringen ten goede komt en de noodzaak voor uitkeringen vermindert [1](#page=1).
### 1.2 Potentiële onevenwichtigheden en hun oorzaken
Het evenwicht tussen economie en sociale bescherming is kwetsbaar. Hoge belastingen en sociale zekerheidsbijdragen, noodzakelijk voor sociaal beleid, kunnen negatieve economische gevolgen hebben [1](#page=1):
* **Kapitaalsvlucht:** Bedrijven kunnen op zoek gaan naar landen met lagere belastingen en werkgeversbijdragen [1](#page=1).
* **Zwarte economie:** Bedrijven kunnen zich terugtrekken in de zwarte economie om hogere belastingen en bijdragen te ontduiken [1](#page=1).
Anderzijds kan het te laag maken van uitkeringen ervoor zorgen dat mensen niet uit de armoede geraken. Te hoge uitkeringen kunnen demotiverend werken om aan te slag te gaan op de arbeidsmarkt, omdat het verschil met werken, inclusief extra kosten voor kinderopvang en transport, minimaal is. Dit wordt de werkloosheidsval genoemd, wat problematisch is voor zowel de economie als de sociale doelen, aangezien minder werkende mensen leiden tot minder bijdragen voor de financiering van uitkeringen [1](#page=1).
### 1.3 Begrippen op de arbeidsmarkt
Om de situatie op de arbeidsmarkt te kunnen analyseren, zijn diverse begrippen essentieel [2](#page=2):
#### 1.3.1 Arbeidsparticipatie en bevolkingscategorieën
De **beroepsbevolking** omvat alle mensen die werken of actief beschikbaar zijn voor werk. Zij worden ook wel **arbeidskrachten** genoemd. Binnen de beroepsbevolking onderscheiden we [3](#page=3):
* **Werkenden:** Iedereen met effectief betaald werk [3](#page=3).
* **Werklozen:** Iedereen die geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en beschikbaar is om te werken [3](#page=3).
De **niet-beroepsactieven** zijn personen op beroepsactieve leeftijd die niet werken en niet tot de beroepsbevolking behoren. Ze zijn niet op zoek naar werk of niet beschikbaar om te werken (bijvoorbeeld door studie, zorgtaken, ziekte) [3](#page=3).
#### 1.3.2 Afstand tot de arbeidsmarkt
Een belangrijk concept is de **afstand tot de arbeidsmarkt**, wat verwijst naar personen op beroepsactieve leeftijd die moeilijk toegang hebben tot werk, omwille van persoonlijke, sociale, structurele of gezondheidsredenen, ook al hebben ze potentieel of motivatie om te werken. Deze groep kan zich verspreiden over verschillende categorieën, waaronder 'inzetbaren', 'latente werklozen' en 'werklozen' [4](#page=4).
##### 1.3.2.1 Categorieën van afstand tot de arbeidsmarkt
* **Inzetbaren:** Personen die momenteel niet zoeken en niet beschikbaar zijn, maar wel potentieel hebben om te werken. Dit is een heterogene groep met grote verschillen in afstand tot de arbeidsmarkt. Voorbeelden zijn huismoeders zonder kinderopvang, studenten die nog niet beschikbaar zijn, bruggenpensionering, personen met een arbeids-handicap mits aanpassingen [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Latente werklozen:** Niet actief op zoek naar werk, maar wel beschikbaar. Dit zijn bijvoorbeeld ontmoedigde werkzoekenden die de hoop hebben opgegeven. Ze lijken sterk op werklozen, maar vallen buiten de officiële definitie [3](#page=3) [5](#page=5).
* **Niet-inzetbaren / arbeidsongeschikten:** Personen die aangeven niet te kunnen werken wegens langdurige ziekte, handicap of blijvende belemmeringen [3](#page=3).
##### 1.3.2.2 Kwetsbare profielen en hun kenmerken
Verschillende groepen lopen een verhoogd risico op een grotere afstand tot de arbeidsmarkt [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7):
* **Jongeren (NEET's):** Jongeren die niet werken, geen opleiding volgen en niet naar school gaan ('Not in Education, Employment or Training'). Zij hebben vaak complexe problematiek die verder gaat dan louter werkloosheid. Typische maatregelen omvatten brugprojecten, duaal leren en outreach jongerenwerk [6](#page=6).
* **Personen met een migratieachtergrond:** Met name personen komende van niet-EU-27 landen blijven sterk oververtegenwoordigd in langdurige werkloosheid en stromen trager uit naar werk. Taalachterstand, racisme en discriminatie zijn bijkomende factoren [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Kortgeschoolden:** Personen zonder diploma secundair onderwijs hebben een significant lagere werkzaamheidsgraad en vinden minder makkelijk terug werk. Ze zijn vaker langdurig werkloos en nemen nauwelijks deel aan opleidingen. Deze groep omvat meer mannen, oudere werknemers, personen met migratieachtergrond en personen met een handicap of chronische ziekte [7](#page=7).
* **Oudere werknemers (55-plussers):** Ondervinden ook moeilijkheden op de arbeidsmarkt, hoewel hun werkzaamheidsgraad de afgelopen tien jaar is gestegen [5](#page=5).
* **Mensen met een arbeids-handicap of langdurige gezondheidsproblemen:** Slechts een deel van deze groep is aan het werk en velen zijn niet-beroepsactief of werken deeltijds [7](#page=7).
* **Gezinnen in armoede (vaak alleenstaande ouders):** Geconfronteerd met een combinatie van lage scholing, beperkte arbeidsdeelname en lage opleidingsgraad, vaak in een vicieuze cirkel van armoede en uitsluiting [7](#page=7).
#### 1.3.3 Indicatoren voor de arbeidsmarkt
* **Participatiegraad (activiteitsgraad):** Het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat effectief een job heeft [4](#page=4).
* **Werkloosheidsgraad:** Het aandeel werkzoekenden in de totale beroepsbevolking [4](#page=4).
* **Tewerkstellingsgraad (werkzaamheidsgraad / werkzaamheidsgraad):** Het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat werkt of op zoek is naar werk [4](#page=4).
### 1.4 Maatschappelijke kwetsbaarheid
De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid stelt dat bepaalde bevolkingsgroepen een verhoogd risico lopen om 'gekwetst' te worden door de maatschappij zelf. Deze groepen worden geconfronteerd met controlerende, sanctionerende en discriminerende aspecten van maatschappelijke instellingen en maken minder gebruik van het positieve aanbod aan informatie, vorming, hulpverlening en respect [8](#page=8).
#### 1.4.1 Niveaus van maatschappelijke kwetsbaarheid
Maatschappelijke kwetsbaarheid ontstaat door een samenspel van factoren op drie niveaus:
* **Structureel niveau:** De inrichting van de samenleving op economisch, sociaal en cultureel vlak. Dit omvat de positie van de lagere sociale klasse met een gebrek aan gezag om hun cultuur te laten erkennen en valideren [9](#page=9).
* **Institutioneel niveau:** De manier waarop gemeenschappen en organisaties functioneren. Dit kan leiden tot stigmatisering, afwijzing en een laag zelfbeeld. Instellingen kunnen ook een **beheersingsaspect** hebben, waarbij controle en sancties centraal staan, wat het kwetsingsrisico vergroot. Tegelijkertijd is er een **emancipatorisch aspect** met positief aanbod zoals vorming en ondersteuning [10](#page=10).
* **Individueel niveau:** Hoe individuen betekenis geven aan maatschappelijke processen en de effecten daarvan internaliseren. Dit kan leiden tot een vicieuze cirkel van negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.4.2 Het concept van armoede
Armoede is een complex fenomeen dat zich manifesteert op diverse levensdomeinen zoals onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, gezondheidszorg en vrije tijd. Het wordt gedefinieerd als een netwerk van sociale uitsluiting dat de armen scheidt van de algemeen aanvaarde leefpatronen, een kloof die zij niet op eigen kracht kunnen overbruggen [12](#page=12) [13](#page=13).
##### 1.4.2.1 Definities en modellen van armoede
* **Definitie volgens Jan Vranken:** Armoede is een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan [12](#page=12).
* **Generatiearmoede:** Mensen die in een arm gezin geboren worden en daardoor minder kansen hebben [13](#page=13).
* **Nieuwe armoede:** Mensen die op volwassen leeftijd in armoede belanden door tegenslagen zoals echtscheiding of werkloosheid. Zij hebben vaak meer beschermende factoren dan generatie-armen [14](#page=14).
* **Gekleurde armoede:** Een term die de specifieke kenmerken van armoede binnen bepaalde groepen benadrukt [14](#page=14).
* **Armoedemodellen:** Verschillende modellen verklaren armoede vanuit micro-, meso- of macroniveau, en vanuit interne (schuld) of externe (ongeval) oorzaken [15](#page=15) [16](#page=16).
##### 1.4.2.2 Gevolgen van armoede
* **Sociale uitsluiting:** Niet bij de groep horen, niet kunnen deelnemen aan de samenleving [13](#page=13).
* **Negatief zelfbeeld:** Gevoelens van minderwaardigheid, machteloosheid en falen [13](#page=13).
* **Vicieuze cirkel:** Een opeenstapeling van negatieve ervaringen die de kwetsbaarheid versterken [10](#page=10) [13](#page=13).
#### 1.4.3 Het effect van de welvaartsstaat op armoede en sociale uitsluiting
De welvaartsstaat tracht armoede en sociale ongelijkheid te beperken via herverdeling maar kent ook **perverse effecten** [17](#page=17) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Matthëuseffect:** Een omgekeerde transfer waarbij de sterksten meer profiteren van sociale voorzieningen dan de meest behoeftigen. Dit kan komen door politieke besluitvorming die de middenklasse bevoordeelt, sociaal-culturele verschillen die de deelname aan sociale voorzieningen beïnvloeden, of prioriteiten in het beleid die gericht zijn op arbeidsparticipatie [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Werk als norm:** Het overheersende discours dat werk als een norm stelt, kan leiden tot uitsluiting van degenen die niet aan deze norm voldoen. Dit kan de kwetsbaarheid vergroten, vooral wanneer hulpverlening voorwaardelijk wordt [23](#page=23).
##### 1.4.3.1 Meten van armoede
Verschillende methoden worden gebruikt om armoede te meten, elk met voor- en nadelen [18](#page=18):
* **Wettelijke methode:** Baseert zich op een officieel of impliciet vastgelegd minimuminkomen in sociale of fiscale wetgeving. Het voordeel is een exacte armoedegrens en een duidelijk beleidskader, maar het nadeel is dat deze grens arbitrair kan zijn en mogelijk niet voldoet aan reële sociale behoeften [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Subjectieve methode:** Gaat uit van de dagelijkse ervaringen van gezinnen bij het beheren van hun budget. Dit wordt als democratisch beschouwd, maar kan leiden tot sterk uiteenlopende schattingen van het nodige minimuminkomen [20](#page=20).
* **Relatieve methode:** Definieert de armoedegrens als een percentage van een macro-economische grootheid zoals het mediaan inkomen. Voordelen zijn exacte grenzen en internationale vergelijkbaarheid, maar de keuze van het percentage is arbitrair en de methode meet eerder inkomensongelijkheid dan armoede [21](#page=21) [22](#page=22).
De impact van de welvaartsstaat op armoede is dubbel: enerzijds herverdeelt ze middelen, anderzijds kunnen de structuren en beleidskeuzes binnen de welvaartsstaat pervers uitpakken en de kwetsbaarheid vergroten [23](#page=23).
---
# Factoren die de toegang tot de arbeidsmarkt beïnvloeden
Dit deel van de studiehandleiding onderzoekt de diverse factoren en barrières die de deelname aan de arbeidsmarkt bemoeilijken, geanalyseerd vanuit verschillende perspectieven [2](#page=2) [3](#page=3).
### 2.1 De kracht op de arbeidsmarkt en de noodzaak tot analyse
De Vlaamse arbeidsmarkt wordt geconfronteerd met een toenemende kracht, gedreven door dynamieken op de vraag- en aanbodzijde. De afgelopen jaren kenmerkten zich door een sterke arbeidsvraag, mede door economische groei, en een verschuiving in de gevraagde profielen (diploma's, competenties, werkattitudes). Tegelijkertijd staat het arbeidsaanbod onder druk door een dalende bevolking op beroepsactieve leeftijd, de uitstroom van 55-plussers en een hoog aantal niet-beroepsactieve personen met afstand tot de arbeidsmarkt. Om de impact van activeringsbeleid te kunnen inschatten, is het cruciaal om cijfers te analyseren en de onderliggende terminologie te begrijpen [2](#page=2).
### 2.2 Kernbegrippen en indicatoren van de arbeidsmarkt
Om de situatie op de arbeidsmarkt te duiden, worden verschillende concepten onderscheiden:
#### 2.2.1 De beroepsbevolking
De beroepsbevolking omvat alle personen die werken of actief beschikbaar zijn voor werk. Zij kunnen, willen en mogen werken [3](#page=3).
* **Werkenden:** Iedereen die effectief betaald werk heeft [3](#page=3).
* **Werklozen:** Iedereen die geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en beschikbaar is om te werken [3](#page=3).
#### 2.2.2 Niet-beroepsactieven
Dit zijn personen op beroepsactieve leeftijd die niet werken en niet tot de beroepsbevolking behoren, omdat ze niet op zoek zijn naar werk of niet beschikbaar zijn om te werken (bijvoorbeeld wegens studeren, zorgtaken, ziekte). Binnen deze groep worden verdere subcategorieën onderscheiden [3](#page=3):
* **Latente werklozen:** Niet actief op zoek naar werk, maar wel beschikbaar. Voorbeelden zijn ontmoedigde werkzoekenden die de hoop hebben opgegeven. Ze lijken op werklozen maar vallen buiten de officiële definitie [3](#page=3) [5](#page=5).
* **Niet-beschikbare werklozen:** Actief op zoek naar werk, maar tijdelijk niet beschikbaar. Een voorbeeld is iemand die solliciteert maar tijdelijk niet kan starten door gezondheidsproblemen of familiale omstandigheden [3](#page=3).
* **Inzetbaren:** Personen die momenteel niet zoeken en niet beschikbaar zijn, maar wel potentieel hebben om te werken. Dit is een heterogene groep met grote verschillen in afstand tot de arbeidsmarkt [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Voorbeelden van inzetbaren:** Huishoudens die niet werken wegens gebrek aan kinderopvang, studenten die tijdelijk niet beschikbaar zijn, bruggenpensioneerden, personen met een arbeidsgehandicap die mits aanpassingen kunnen participeren [3](#page=3).
* **Niet-inzetbaren / arbeidsongeschikten:** Personen die aangeven niet te kunnen werken wegens langdurige ziekte, handicap of blijvende belemmeringen. Hier ziet men opvallend meer kortgeschoolden en 50-plussers [3](#page=3) [5](#page=5).
#### 2.2.3 Belangrijke indicatoren
Verschillende indicatoren geven inzicht in de toestand van de arbeidsmarkt:
* **Activiteitsgraad (participatiegraad):** Het percentage van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat werkt of op zoek is naar werk. De wettelijke leeftijd om te werken varieert tussen 15-18 jaar en 60-65 jaar [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Werkloosheidsgraad:** Het percentage werkzoekenden in de totale beroepsbevolking [4](#page=4).
* **Werkgelegenheidsgraad (tewerkstellingsgraad / werkzaamheidsgraad):** Het percentage van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat effectief een job heeft [4](#page=4).
> **Tip:** De wettelijke leeftijdsgrenzen voor beroepsactiviteit verschillen per land en per periode, maar liggen doorgaans tussen 15-18 jaar en 60-65 jaar [3](#page=3).
### 2.3 Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
Dit concept verwijst naar personen die om persoonlijke, sociale, structurele of gezondheidsredenen moeilijke toegang hebben tot werk, ook al hebben ze potentieel of motivatie om te werken. Deze groep overlapt met de categorieën 'inzetbaren', 'latente werklozen' en 'werklozen'. Het beleid probeert steeds meer personen die voorheen als 'niet-inzetbaren' werden beschouwd, te activeren [4](#page=4).
#### 2.3.1 Kwetsbare groepen en hun afstand tot de arbeidsmarkt
Verschillende groepen lopen een verhoogd risico op een afstand tot de arbeidsmarkt:
* **Jongeren (met name NEETS):** Jongeren tussen 15 en 24 jaar die niet werken, geen opleiding volgen en niet naar school gaan ('Not in Education, Employment or Training' - NEETs). In 2023 bevonden zich ruim 83.000 jongeren in Vlaanderen in deze situatie. Meer dan de helft gaf aan geen arbeidswens te hebben, wat duidt op complexe problematiek. De jeugdwerkloosheidsgraad lag boven de 11,8% en de transitie van school naar werk verloopt moeizaam [5](#page=5).
> **Typische maatregelen voor jongeren:** Brugprojecten tussen school en werk, duaal leren, outreach jongerenwerk, intensieve begeleidingstrajecten, stageplaatsen, leerwerktrajecten, startbanen en tijdelijk gesubsidieerde tewerkstelling [5](#page=5).
* **Personen met een migratieachtergrond:** Vooral personen komende van buiten de EU-27 landen. Hun werkzaamheidsgraad steeg tot 64,5% maar blijft significant lager dan bij autochtone werkzoekenden. Ze zijn vaker langdurig werkloos en de uitstroom naar werk verloopt trager. De deelname aan opleidingen blijft achter, wat hun kansen op duurzame tewerkstelling beperkt. België scoort laag in Europa wat betreft de werkzaamheidsgraad van niet-Europese migranten [6](#page=6).
> **Typische maatregelen voor personen met migratieachtergrond:** Taal- en inburgeringstrajecten, mentorprogramma's met ervaren werknemers, diversiteitsplannen, praktijktesten tegen discriminatie, brugfiguren in de buurt, taalbuddy's en gerichte opleidingen [6](#page=6).
* **Ouderen (met name 55-plussers):** Ondervinden moeilijkheden op de arbeidsmarkt, hoewel hun werkzaamheidsgraad de afgelopen tien jaar sterk is gestegen tot 60,8%. Echter, deze blijft bijna 26 procentpunten lager dan bij jongere volwassenen. Eenmaal werkloos, vinden ze moeilijk opnieuw aansluiting. De gemiddelde uittredeleeftijd ligt met 60,7 jaar relatief vroeg. Sectoren als logistiek, transport en de social profit hebben een groter aandeel 60-plussers dan de horeca [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Typische maatregelen voor ouderen:** Financiële stimuli voor langer werken (werkbonus), doelgroepverminderingen (RSZ-vermindering voor werkgevers die werknemers met afstand tot de arbeidsmarkt aanwerven), begeleiding bij loopbaantransities, aangepaste werkomstandigheden, loopbaancheques en levenslang leren, sensibilisering van werkgevers rond leeftijdsbewust personeelsbeleid [6](#page=6).
* **Kortgeschoolden:** Personen zonder diploma secundair onderwijs. Hun werkzaamheidsgraad bedraagt slechts 52,6%, tegenover 78% bij middengeschoolden en meer dan 90% bij hooggeschoolden. Ze zijn vaker langdurig werkloos, vinden minder gemakkelijk terug werk en nemen nauwelijks deel aan opleidingen. Deze groep omvat relatief meer mannen, oudere werknemers (40% is 55-plusser) en personen met een migratieachtergrond of handicap [7](#page=7).
> **Typische maatregelen voor kortgeschoolden:** Opleidings- en kwalificatiekansen via volwassenenonderwijs en VDAB, trajecten naar het behalen van een diploma secundair onderwijs, instapopleidingen en maatwerkbanen [7](#page=7).
* **Baarloze gezinnen:** Vaak alleenstaande ouders of grote gezinnen geconfronteerd met een combinatie van lage scholing, beperkte arbeidsdeelname en lage opleidingsgraad. Deze huishoudens bevinden zich vaak in een vicieuze cirkel van armoede en uitsluiting [7](#page=7).
> **Typische maatregelen voor baarloze gezinnen:** Combinatie van werk en zorg ondersteunen (kinderopvang, schooltoelage, flexibele werkuren), integrale armoedebestrijding met activering en opleiding, werkervaringstrajecten in de sociale economie, integrale trajectbegeleiding [7](#page=7).
* **Personen met een arbeidsgehandicap of langdurige gezondheidsproblemen:** Slechts 47,3% van deze groep is aan het werk. Velen zijn niet-beroepsactief of werken deeltijds. Meer dan de helft ontvangt een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. Er is echter een sterke daling zichtbaar in de werkloosheidscijfers voor deze groep [7](#page=7).
> **Typische maatregelen voor personen met een handicap of ziekte:** Loonsubsidies en begeleidingssubsidies voor werkgevers (Vlaamse Ondersteuningspremie - VOP), gesubsidieerde tewerkstelling in maatwerkbedrijven, jobcoaching, aanpassingen van werkposten, re-integratietrajecten na langdurige ziekte, flexibele arbeidsvormen [7](#page=7).
Deze zes kwetsbare groepen vormen samen een aanzienlijke arbeidsreserve [7](#page=7).
### 2.4 Kritische kanttekeningen bij de activering van kwetsbare groepen
Onderzoek en het werkveld uiten kritiek op de aanpak van de activering van kwetsbare groepen. Er wordt gewezen op een dubbele mismatch op de arbeidsmarkt [7](#page=7):
* **Kwantitatieve mismatch:** Het aantal vacatures stijgt, terwijl het aantal werkzoekenden zonder werk daalt, wat resulteert in een nijpende krapte op de arbeidsmarkt [7](#page=7).
* **Kwalitatieve mismatch:** De aanwezige competenties op de arbeidsmarkt komen steeds minder overeen met wat organisaties nodig hebben voor nu en in de toekomst [7](#page=7).
> **Tip:** De Vlaamse overheid streeft naar een werkzaamheidsgraad van 80%. Gerichte beleidsmaatregelen, activeringsprojecten en opleidingsinitiatieven zijn cruciaal om dit doel te bereiken [7](#page=7).
---
# De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid en armoede
De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid, ontwikkeld door Vetteburg en Walgrave stelt dat bepaalde bevolkingsgroepen een verhoogd risico lopen om 'gekwest' te worden door de maatschappelijke organisatie zelf. Deze groepen worden geconfronteerd met de controlerende, sanctionerende en discriminerende aspecten van maatschappelijke instellingen, en maken minder gebruik van positieve ondersteuning zoals informatie, vorming, hulpverlening en respect [8](#page=8).
### 4.3.1.1 Kernaspecten van de theorie
De theorie gaat ervan uit dat achterstelling en uitsluiting verklaard kunnen worden door een samenspel van elkaar versterkende factoren op drie niveaus: structureel, institutioneel en individueel. Structurele uitsluitingsmechanismen worden gezien als grondoorzaak en liggen vaak aan de basis van uitsluiting op de andere niveaus [9](#page=9).
#### 4.3.1.1.1 Structureel niveau
Het structurele niveau verwijst naar de inrichting van de samenleving op economisch, sociaal en cultureel vlak. Het risico op maatschappelijke kwetsbaarheid zit in de structurele positie van de bevolkingsgroep, met name tot de lagere sociale klasse behoren. Kenmerkend voor deze klasse is een gebrek aan gezag om de eigen cultuur op te nemen en te valoriseren in de maatschappelijk erkende cultuur. Het economisch, sociaal en cultureel kapitaal van mensen onderaan de sociale ladder zorgt voor een kloof tussen hen en de zaken die de samenleving verwacht [9](#page=9).
De belangen van deze onderste laag van de samenleving worden onvoldoende of niet verdedigd, wat resulteert in minder tegemoetkoming aan hun specifieke noden en behoeften binnen gemeenschappen en organisaties. Het 'algemeen belang' is doorgaans het belang van de hogere klassen, degenen met meer definitiemacht [9](#page=9).
#### 4.3.1.1.2 Institutioneel en individueel niveau
Het institutioneel niveau betreft de interactie met instellingen, waarbij de nadruk ligt op de mate waarin deze gericht zijn op emancipatie of op beheersing en controle. Het individueel niveau gaat over de interne verwerkingsprocessen en de internalisering van maatschappelijke processen en hun effecten [10](#page=10) [9](#page=9).
Dit is geen passieve kwetsbaarheid, maar een actief proces waarbij de manier waarop de samenleving is ingericht, bestaande problemen versterkt en een negatieve spiraal van achteruitgang veroorzaakt. Mensen worden kwetsbaarder door de opeenstapeling van negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen, wat leidt tot een versterking van hun sociaal-economische, culturele en psychische achterstand [9](#page=9).
> **Tip:** De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid benadrukt dat de maatschappij zelf bijdraagt aan de kwetsbaarheid van bepaalde groepen, in plaats van enkel te kijken naar individuele tekortkomingen.
### 4.3.1.2 Interactief proces van maatschappelijke kwetsbaarheid
Maatschappelijke kwetsbaarheid is een dynamisch en interactief proces dat zich afspeelt tussen individuen en de maatschappelijke instellingen waarmee zij in contact komen. Kwetsuren ontstaan in de interactie tussen mensen in kwetsbare posities en de instellingen. De positie van het individu in de samenleving zorgt ervoor dat de verwachtingen van instellingen niet aansluiten bij de noden van het individu [10](#page=10).
#### 4.3.1.2.1 Het emancipatie- en beheersingsaspect
Instellingen kunnen zowel een emancipatie- als een beheersingsaspect hebben. Het emancipatieaspect verwijst naar het positieve aanbod van instellingen om de levenssituatie van cliënten te verbeteren via vorming, informatie of ondersteuning. Het beheersingsaspect omvat stigmati sering, afwijzing en een laag zelfbeeld, wat kan leiden tot afzetting tegen de maatschappij en versterking van kwetsbaarheid [10](#page=10).
Instellingen kunnen worden ingedeeld op een continuüm van niet-dwingend (sterk emanciperend) tot dwingend (sterk controlerend). Niet-dwingende instellingen werken uitsluitend op vraag van de cliënt en vermijden dwang. Semi-dwingende instellingen bieden een positief aanbod, maar dit is verplicht, zoals onderwijs. Dwingende instellingen stellen controle en conformering centraal en beschikken over machtsmiddelen om hun eisen af te dwingen. Hoe meer het beheersingsaspect aanwezig is, hoe groter het kwetsingsrisico voor de cliënt [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 4.3.1.2.2 Cumulatief en zelfversterkend proces
Maatschappelijke kwetsingen kunnen zich herhalen in alle verdere contacten met instituties, zoals school, werkgever, sociale dienst of politie. Een eerste negatieve ervaring kan de kwetsbaarheid inluiden, waarbij latere kwetsuren zich opstapelen en de persoon steeds kwetsbaarder maken voor verdere problemen. Dit leidt tot een negatieve spiraal van achteruitgang [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 4.3.1.2.3 Rol van maatschappelijke instellingen
Maatschappelijke instellingen kunnen, in plaats van hulp te bieden, juist bijdragen aan de sociale degradatie van kwetsbare groepen. Maatschappelijke kwetsing is nefast voor het vertrouwen in maatschappelijke dienstverlening, de omgeving en het zelfvertrouwen. Dit kan leiden tot isolatie en generatiearmoede [10](#page=10).
### 4.3.2 Armoede in de welvaartsstaat
Armoede wordt gedefinieerd als een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen, een kloof die zij niet op eigen kracht kunnen overbruggen. Armoede manifesteert zich op diverse levensdomeinen zoals onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, gezondheidszorg, vrije tijd, inkomen en gezin [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 4.3.2.1 Definitie en kenmerken van armoede
Jan Vranken, autoriteit op het gebied van armoede, definieert armoede als een netwerk van sociale uitsluiting dat de kloof tussen armen en de rest van de samenleving vergroot. Deze kloof kan enkel overbrugd worden wanneer de samenleving inspeelt op het psychologische kapitaal van personen in armoede en hun omgeving, en economisch, sociaal en cultureel kapitaal toegankelijk maakt [12](#page=12) [13](#page=13).
Armoede kent een buitenkant (de zichtbare gevolgen zoals financiële problemen) en een binnenkant (gevoelens, gedachten en gedragingen). De buitenkant is een vicieuze cirkel van sociale uitsluiting, waarbij een negatieve uitkomst op één levensdomein leidt tot problemen op andere domeinen [13](#page=13).
> **Tip:** Het onderscheid tussen generatiearmoede en nieuwe armoede is cruciaal. Generatiearmen hebben minder beschermende factoren en een dieper aangetast zelfbeeld dan nieuwe armen die door tegenslagen in armoede belanden.
#### 4.3.2.2 Oorzaken en modellen van armoede
Armoede kan op vier manieren worden geanalyseerd, gebaseerd op het niveau van de oorzaak (individueel of maatschappelijk) en de aard van de oorzaak (intern of extern) [15](#page=15).
1. **Individueel schuldmodel (micro, intern):** Legt de schuld voor armoede bij het individu zelf (bv. luiheid, spilzucht). Dit model miskent de omstandigheden waarin mensen leven en de spanning tussen maatschappelijk gewaardeerde doelen en beperkte middelen [16](#page=16).
2. **Individueel ongevalmodel (micro, extern):** Zoekt oorzaken in persoonlijke tegenslagen zoals ziekte, verlies van baan of handicap. Dit model belicht echter niet de maatschappelijke processen die leiden tot armoede [16](#page=16).
3. **Institutioneel schuldmodel (meso, intern):** Zoekt de verklaring in de inrichting en het functioneren van instituties en groepen, gestuurd door een bepaalde cultuur (bv. 'armoedecultuur' of 'middenklassecultuur' binnen middenveldorganisaties) [16](#page=16).
4. **Institutioneel ongevalmodel (meso, extern):** Richt zich op externe factoren zoals stereotypering, stigmatisering en ontoereikend beleid voor minderheden [17](#page=17).
5. **Maatschappelijk ongevalmodel (macro, extern):** Legt de nadruk op veranderingen in conjunctuur, technologische ontwikkelingen en demografische veranderingen [17](#page=17).
6. **Maatschappelijk schuldmodel (macro, intern):** Ziet armoede als iets dat de samenleving zelf voortbrengt en in stand houdt, door sociale ongelijkheden in inkomen, status en macht, en een gesegmenteerde arbeidsmarkt [17](#page=17).
#### 4.3.2.3 Hoe meten we armoede?
Verschillende methoden proberen armoede in cijfers te vatten, elk met voor- en nadelen [18](#page=18).
* **Wettelijke methode:** Hanteert een wettelijk minimuminkomen dat in sociale of fiscale wetgeving is vastgelegd. Het voordeel is een exact bedrag, maar de lijn is resultaat van incrementele politieke besluitvorming en garandeert geen volwaardig bestaan [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Subjectieve methode:** Baseert de armoedegrens op de dagelijkse ervaringen van gezinnen bij het beheren van hun budget. Dit is democratisch, maar antwoorden stijgen naargelang het inkomen, waardoor verschillende leefstandaarden als minimum worden geschat [20](#page=20).
* **Relatieve methode:** Definieert de armoedegrens als een percentage van een macro-economische grootheid zoals het mediaan inkomen. Het voordeel is een exacte en internationaal vergelijkbare armoedelijn, maar de keuze van het percentage is arbitrair en de methode meet eerder inkomensongelijkheid dan armoede. Gekwantificeerd inkomen wordt gebruikt met een equivalentiefactor die rekening houdt met gezinsgrootte en -samenstelling [21](#page=21) [22](#page=22).
### 4.3.3 Impact van de welvaartsstaat op armoede en maatschappelijke kwetsbaarheid
De welvaartsstaat heeft als doel armoede en sociale ongelijkheid te verminderen via herverdeling. Echter, er treedt ook een omgekeerde transfer op, het Matteuseffect, waarbij voordelen meer naar hogere sociale categorieën gaan dan naar lagere. Hoewel de welvaartsstaat zonder twijfel de armoedecijfers drukt, lukt het niet om armoede volledig te elimineren. De focus op individuele verantwoordelijkheid binnen activeringsbeleid, in plaats van de rol van de samenleving en instellingen, kan de kwetsbaarheid juist vergroten [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 4.3.3.1 Het Matteuseffect en perverse effecten
Het Matteuseffect, vernoemd naar een bijbelse parabel, beschrijft hoe degenen die al veel hebben, meer krijgen, terwijl degenen die weinig hebben, zelfs datgene wat ze hebben, dreigen te verliezen. In de context van de welvaartsstaat betekent dit dat sociale uitgaven niet altijd evenredig ten goede komen aan de meest behoeftigen, wat leidt tot een scheve verdeling. Dit kan komen door politieke besluitvorming, sociaal-culturele verschillen, of de doelstellingen die binnen de welvaartsstaat prioriteit krijgen [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 4.3.3.2 De rol van activeringsbeleid
Het activeringsbeleid verschuift van 'werk als recht' naar 'werk als norm', waarbij de nadruk ligt op individuele participatie en het uitsluiten van degenen die niet voldoen aan de norm. Dit kan, in plaats van uitsluiting te verminderen, juist leiden tot grotere uitsluiting en versterkte maatschappelijke kwetsbaarheid, met name wanneer hulpverlening een voorwaardelijk karakter krijgt binnen de actieve welvaartsstaat. De focus op discipline en sancties in het activeringsbeleid kan bijdragen aan de maatschappelijke kwetsbaarheid van deze groepen [23](#page=23).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Welvaartsstaat | Een staat die zich richt op het welzijn van haar burgers door middel van sociale voorzieningen, zoals uitkeringen, gezondheidszorg en onderwijs, om sociale zekerheid te waarborgen en armoede te bestrijden. |
| Arbeidskrapte | Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij er meer vacatures zijn dan beschikbare arbeidskrachten, wat kan leiden tot een personeelstekort in bepaalde sectoren of regio's. |
| Activiteitsgraad (Participatiegraad) | Het percentage van de bevolking in de beroepsactieve leeftijd dat daadwerkelijk werkt of actief op zoek is naar werk, wat een indicator is van de economische participatie van een samenleving. |
| Werkgelegenheidsgraad ( Tewerkstellingsgraad / Werkzaamheidsgraad) | Het percentage van de beroepsactieve bevolking dat daadwerkelijk een betaalde baan heeft, wat de mate van economische activiteit en productiviteit weerspiegelt. |
| Werkloosheidsgraad | Het percentage van de beroepsactieve bevolking dat zonder werk is maar wel actief op zoek is naar werk en direct beschikbaar is om te beginnen. |
| Afstand tot de arbeidsmarkt | Een parapluterm voor individuen die belemmeringen ervaren bij het vinden en behouden van werk, om diverse persoonlijke, sociale, structurele of gezondheidsgerelateerde redenen. |
| Inzetbaren | Personen die momenteel niet actief zoeken of beschikbaar zijn, maar wel potentieel hebben om in de toekomst te werken, wat hen een reservepotentieel voor de arbeidsmarkt maakt. |
| Niet-inzetbaren / Arbeidsongeschikten | Personen die aangeven niet te kunnen werken wegens langdurige ziekte, handicap of andere blijvende beperkingen, wat hen doorgaans buiten de actieve arbeidsmarkt plaatst. |
| Latente werklozen | Personen die niet actief op zoek zijn naar werk, maar wel beschikbaar zouden zijn indien zich een passende kans voordoet; dit omvat vaak ontmoedigde werkzoekenden. |
| Maatschappelijke kwetsbaarheid | Een theoretisch concept dat stelt dat bepaalde bevolkingsgroepen een verhoogd risico lopen om negatief beïnvloed te worden door de maatschappelijke organisatie en structuren, vaak door controle en discriminatie. |
| Armoede | Een complexe toestand van gebrek aan financiële middelen en sociale uitsluiting, die zich manifesteert op diverse levensdomeinen en het moeilijk maakt om deel te nemen aan de gangbare maatschappelijke patronen. |
| Generatiearmoede | Armoede die zich van de ene generatie op de andere voortplant, waarbij kinderen in een arm gezin worden geboren en daardoor minder kansen hebben op diverse gebieden, wat leidt tot een miskenning van basisvaardigheden. |
| Nieuwe armen | Personen die niet in armoede zijn geboren, maar op volwassen leeftijd in armoede belanden als gevolg van tegenslagen zoals scheiding, werkloosheid of ziekte, en die vaak nog wel over basisvaardigheden en een sociaal netwerk beschikken. |
| Wetenschappelijke methode voor armoede | Een aanpak om armoede te meten door te kijken naar een wettelijk vastgesteld minimum inkomen of een uitkering waarop men recht heeft als andere inkomstenbronnen tekortschieten, wat een objectieve maatstaf probeert te bieden. |
| Subjectieve methode voor armoede | Een methode om armoede te bepalen op basis van de dagelijkse ervaringen en inschattingen van huishoudens zelf over wat een minimaal toereikend inkomen is om rond te komen. |
| Relatieve methode voor armoede | Een manier om armoede te definiëren als een percentage van een macro-economische grootheid, zoals het mediane of gemiddelde besteedbare gezinsinkomen, waardoor de armoedegrens meebeweegt met de algemene welvaart. |
| Equwivalente schaal | Een factor die wordt gebruikt om de inkomens van huishoudens van verschillende groottes en samenstellingen te vergelijken, zodat een gezin met meer leden een hoger inkomen nodig heeft om als welvarend te worden beschouwd. |
| Matteuseffect | Een sociologisch fenomeen waarbij degenen die al in een bevoorrechte positie verkeren, meer voordelen ontvangen, terwijl degenen die al minder hebben, verder achterop raken, wat leidt tot een scheve herverdeling van middelen. |
Cover
Ongelijkheid 2025.pptx
Summary
# Ongelijkheid in rijkdom en inkomen wereldwijd
Dit topic behandelt de extreme concentratie van rijkdom bij de allerrijksten en de groeiende kloof tussen rijk en arm, waarbij de focus ligt op de onevenredige vergaring van welvaart door de top en het achterblijven van de armsten.
## 1. Ongelijke verdeling van rijkdom
Wereldwijde ongelijkheid in rijkdom is extreem, met een aanzienlijke concentratie bij een kleine elite.
### 1.1 De rijkste 1 procent
* De rijkste 1 procent bezit een buitensporig groot deel van de globale rijkdom. Rapporten tonen aan dat deze groep 43 procent van de globale rijkdom in handen heeft.
* Vergelijkingen door de jaren heen illustreren de toename van deze concentratie:
* In 2010 bezaten de 388 rijksten evenveel als de armste helft van de wereldbevolking.
* In 2015 daalde dit aantal tot 62 rijksten die evenveel bezaten als de armste helft van de wereldbevolking.
* Recentere rapporten (2023-2024) stellen dat de 2153 rijkste miljardairs meer rijkdom bezitten dan 60 procent van de wereldbevolking (4,6 miljard mensen).
### 1.2 Groei van rijkdom bij de top
* De afgelopen tien jaar is het aantal miljardairs verdubbeld.
* Hun vermogen is jaarlijks met gemiddeld 7,4 procent toegenomen.
* Een groot deel van de recent gecreëerde welvaart gaat naar de top:
* 90 procent van alle welvaart ging naar de rijkste 10 procent van de bevolking.
* 63 procent ging specifiek naar de rijkste 1 procent.
* De armste 50 procent ontving hierbij bijna niets.
### 1.3 Gevolgen voor de armen
* Bijna de helft van de wereldbevolking leeft met minder dan vijf dollar per dag.
* De kloof tussen rijk en arm wordt steeds groter.
* Economische groei komt niet altijd terecht bij degenen die het het hardst nodig hebben.
### 1.4 Inkomensongelijkheid
* Inkomen uit kapitaal is vele malen groter dan inkomen uit arbeid.
* Deze trend wordt versterkt door een economisch systeem dat rijken nog rijker maakt, terwijl vrouwen en kwetsbare groepen achterblijven.
> **Tip:** Let op de trend van toenemende inkomensongelijkheid, waarbij vermogen steeds meer geconcentreerd raakt bij een kleine groep, wat de economische mobiliteit voor anderen beperkt.
### 1.5 Carbon billionaires en klimaatcrisis
Recent onderzoek van Oxfam (2022) benadrukt de rol van de allerrijksten in de klimaatcrisis:
* De ultra-rijken dragen per persoon het meest bij aan de klimaatcrisis.
* De rijkste miljardairs stoten door hun investeringen een miljoen keer meer CO2 uit dan de gemiddelde persoon.
* De rijkste 1 procent van de mensheid is verantwoordelijk voor twee keer zoveel CO2-uitstoot als de armste 50 procent.
* Tegen 2030 zal de CO2-voetafdruk van de rijkste 1 procent naar verwachting 30 keer groter zijn dan wat verenigbaar is met de 1,5°C-doelstelling van het Parijse Klimaatakkoord.
> **Tip:** Verbind de concentratie van rijkdom aan ecologische impact. De levensstijl en investeringen van de ultra-rijken hebben disproportionele gevolgen voor het milieu.
### 1.6 Vermogen en ongelijkheid in België
* Ondanks dat cijfers vaak gebaseerd zijn op enquêtes, is België een zeer ongelijk land wat vermogen betreft.
* Het ontbreken van een vermogenskadaster in België maakt het moeilijk om de precieze vermogens van de rijksten te kwantificeren.
* Recente schattingen suggereren dat de rijkste 1 procent ongeveer 24 procent van het nettovermogen bezit, en de rijkste 10 procent ongeveer 54 procent.
* De reële ongelijkheid is waarschijnlijk nog groter dan de beschikbare data aangeeft.
### 1.7 Ongelijkheid en macht
Jason Hickel stelt dat de relatie tussen inkomen en macht complex is en bijdraagt aan de voortdurende ongelijkheid:
* Elke extra dollar die bij de rijken terechtkomt, voegt meer toe aan hun macht.
* Dit komt doordat geld dat ver verwijderd is van een basale behoefte-drempel, meer beschikbaar is om aan machtsuitgavingen te besteden.
* De relatie tussen inkomen en macht is omgekeerd logaritmisch: hoe rijker men is, hoe meer macht elke extra eenheid geld toevoegt.
* Bovendien drijven de rijken door hun uitgaven aan macht de 'prijs' van macht op, waardoor deze verder buiten bereik komt voor armen.
> **Tip:** Begrijp dat economische ongelijkheid zich direct vertaalt in politieke ongelijkheid en democratische structuren kan ondermijnen.
### 1.8 Conclusie over ongelijkheid
* De ongelijkheid is sterk toegenomen, ook binnen landen.
* De groeiende ongelijkheid heeft verreikende gevolgen voor het welzijn van mens en planeet.
* Economische ongelijkheid vertaalt zich in politieke ongelijkheid en ondermijnt democratische structuren.
## 2. Armoede
De definitie en omvang van armoede zijn onderwerp van discussie, waarbij verschillende grenzen leiden tot sterk uiteenlopende cijfers.
### 2.1 Wat is armoede?
* Er is discussie over de internationale armoedegrens van $2,15 per dag, die door experts in twijfel wordt getrokken.
* Deze grens is mogelijk verlaagd om vooraf gestelde VN-doelstellingen te behalen.
### 2.2 Welke armoedegrens?
Verschillende armoedegrenzen geven een divers beeld van de wereldwijde armoede:
* **Wereldbank (extreme armoede):** $2,15 per dag
* Dit definieert extreme armoede voor 714 miljoen mensen (9% van de wereldbevolking).
* **Absolute armoedegrens (VSA/Europa):** $6,85 per dag
* Volgens deze grens leven 3,63 miljard mensen in armoede (46% van de wereldbevolking).
* **Ethische grens:** $8,40 per dag (grens voor normaal voedingspatroon en levensverwachting)
* Volgens deze grens leven 4,4 miljard mensen in armoede (57% van de wereldbevolking).
### 2.3 Armoede en de morele schaamteloosheid ervan
Thomas Pogge benadrukt dat de moreel relevante maatstaf voor armoedebestrijding niet de absolute aantallen of proporties zijn, maar de omvang van de wereldwijde armoede in vergelijking met ons vermogen om deze te beëindigen.
* Hoewel armoede absoluut is afgenomen, is onze capaciteit om armoede te beëindigen nog nooit zo groot geweest.
* De kosten om armoede te beëindigen als een percentage van het inkomen van de niet-armen zijn veel sneller gestegen dan de procentuele daling van het armoedecijfer.
* Volgens deze maatstaf doen we het slechter dan ooit tevoren, omdat de overgrote meerderheid van de opbrengsten van de wereldeconomie wordt ingenomen door de rijken.
* De "morele schaamteloosheid" van armoede is volgens deze methode 2,69 keer erger dan in 1990.
* Het verschil is te wijten aan toenemende wereldwijde ongelijkheid: de inkomensgroei van de rijken is sneller dan die van anderen, waardoor de kosten van armoedebestrijding een kleiner deel van hun inkomen vormen in vergelijking met het totale wereldinkomen.
* In 1990 zou het beëindigen van armoede 12,9 procent van het totale inkomen van niet-armen hebben gekost.
* In 2013 zou dit slechts 3,9 procent zijn geweest.
> **Tip:** Wees kritisch op absolute armoedecijfers. De morele impact van armoede wordt duidelijker wanneer deze wordt afgezet tegen de capaciteit van de wereld om deze te beëindigen en de inkomensgroei van de rijksten.
* De globale economie slaagt er niet in om in de basisbehoeften van de meerderheid van de mensheid te voorzien, ondanks de overvloed.
* Econoom David Woodward berekende dat, gezien de huidige verdeling van wereldwijde inkomensgroei, het honderden jaren zou duren om iedereen boven de $5 per dag te krijgen, wat een ecologisch absurde productietoename vereist.
* Het dichten van de armoedekloof vereist een enorme stijging van het wereldwijde BBP, wat de huidige economische structuur problematiseert.
### 2.4 Armoede als een systemische keuze
* Armoede is geen natuurlijk fenomeen, maar een gevolg van beleid.
* In een wereld met zoveel rijkdom hoeft armoede niet te bestaan; het bestaan ervan is een systeemkeuze.
* Elke persoon die in armoede leeft, is een product van een economisch systeem dat is ontworpen om de overvloed onevenredig te verdelen ten gunste van de rijken.
* De armste 57 procent levert onderbetaalde arbeid en goedkope middelen voor massaconsumptie en eliteaccumulatie, voornamelijk in het mondiale noorden.
* Ze hebben rechtvaardigheid nodig, geen liefdadigheid.
* Werknemers in het Globale Zuiden leveren 90 procent van de arbeid die de wereldeconomie draait, maar ontvangen slechts 21 procent van het globale inkomen.
#### 2.4.1 Een verschil in productiviteit?
* Fysieke productiviteitsverschillen verklaren de grote loonkloof tussen Noord en Zuid en de ongelijke uitwisseling niet volledig.
* Werknemers in exportindustrieën in het Zuiden produceren vaak evenveel of meer fysieke output per uur dan hun tegenhangers in het Noorden, soms zelfs met modernere technologieën.
* Wanneer zuidelijke industrieën minder efficiënte technologieën gebruiken, vertegenwoordigen productiviteitsverschillen slechts een klein deel van de loonkloof.
* Noordelijke bedrijven kiezen ervoor om zuidelijke arbeidskrachten te gebruiken, niet alleen vanwege lagere uurloonkosten, maar vooral omdat de lonen lager zijn per eenheid fysieke output. Offshoring vindt plaats omdat het loonverschil groter is dan elk fysiek productiviteitsverschil.
#### 2.4.2 Armoede als onderdeel van de globale economie
* Het voortbestaan van armoede en onderontwikkeling is grotendeels te wijten aan toe-eigening door ongelijke ruil, wat voortkomt uit loononderdrukking of inkomensdeflatie in de periferie.
* De consumptie in armere landen wordt ingeperkt om arbeid, hulpbronnen en goederen gemakkelijker beschikbaar te maken voor toe-eigening door noordelijke staten en bedrijven.
* Deze dynamiek verklaart de hardnekkige ongelijkheid tussen de kern en de periferie.
* Onder omstandigheden van ongelijke ruil is convergentie niet haalbaar.
* Ontwikkeling, armoedebestrijding en het verminderen van wereldwijde ongelijkheid vereisen een verschuiving in het machtsevenwicht tussen Noord en Zuid, zodat het Zuiden zijn productieve capaciteiten kan terugwinnen om aan de basisbehoeften van de bevolking te voldoen.
### 2.5 De spanning tussen arbeid en kapitaal
* Arbeid ontvangt wereldwijd gemiddeld slechts 51,6 procent van het wereldwijde BBP als loon (periode 2017-2021).
* Slechts de helft van de waarde die in de wereldeconomie wordt geproduceerd, gaat naar werknemers in de vorm van lonen.
* In België bedroeg dit percentage 54,3 procent in 2024, een daling ten opzichte van 57,7 procent in 2013.
> **Tip:** Analyseer de verdeling van economische waarde. Een kleiner deel voor arbeid betekent dat kapitaal een grotere en onevenredige claim heeft op de geproduceerde rijkdom.
## 3. Honger in de wereld
Na decennia van afname, is de trend van honger wereldwijd gekeerd en is het aantal mensen dat honger lijdt weer toegenomen.
### 3.1 Honger is opnieuw aan het stijgen
* Sinds 2015 is de trend van honger, gemeten aan de hand van ondervoeding, omgekeerd en is het aantal mensen dat honger lijdt gestegen.
* Meer dan 820 miljoen mensen lijden vandaag nog steeds honger, wat het behalen van het doel van Zero Hunger tegen 2030 bemoeilijkt.
* In 2018 had 1 op de 9 mensen honger wereldwijd; in 2020 was dit 1 op de 10.
### 3.2 Honger volgens VN
* 26,4 procent van de wereldbevolking kent matige of ernstige voedselonzekerheid, wat wijst op een onevenwichtige voeding.
* 1 op de 7 pasgeboren baby's heeft een laag geboortegewicht.
* 148,9 miljoen kinderen onder de vijf jaar (21,9%) lijden aan dwerggroei / chronische ondervoeding.
* 49,5 miljoen kinderen onder de vijf jaar (7,3%) lijden aan acute ondervoeding.
### 3.3 Voedselonzekerheid
* Voedselonzekerheid, matige of ernstige, treft een aanzienlijk deel van de wereldbevolking. Dit duidt op problemen met de toegang tot en beschikbaarheid van voedsel.
### 3.4 Honger in een wereld van overproductie
* Honger is geen kwestie van landbouwopbrengsten, maar van ongelijkheid en globaal economisch beleid.
* Er is genoeg voedsel om de huidige wereldbevolking acht tot tien keer te voeden, zelfs zonder geavanceerde technologische innovaties.
* Rijkere landen kampen met systematische voedseloverschotten.
* Echter, de wereldeconomie kent structurele problemen die leiden tot honger ondanks overproductie. Dit onderstreept het belang van een kritische analyse.
> **Tip:** De paradox van overproductie naast honger wijst op fundamentele problemen in distributie, toegang en economische structuren, in plaats van tekorten aan voedselproductie zelf.
## Conclusie: Pessimisme van het intellect, optimisme van de wil
De analyse van ongelijkheid, armoede en honger vereist een **pessimisme van het intellect**: een eerlijke, kritische en onbevreesde blik op de wereld en de systemische oorzaken van deze problemen. Tegelijkertijd is **optimisme van de wil** essentieel: het geloof dat een betere toekomst mogelijk is en dat verandering van het huidige systeem haalbaar en noodzakelijk is. Zonder kritische analyse blijven we steken in zelfgenoegzaamheid, terwijl een cynische kijk verandering onmogelijk acht. De uitdaging ligt in het confronteren van de realiteit met de wil om een rechtvaardiger en duurzamer systeem te creëren.
---
# Armoede: definities, oorzaken en gevolgen
Dit deel van de studiehandleiding verkent de diverse definities van armoede, bevraagt de gehanteerde armoedegrenzen en analyseert hoe armoede, ondanks economische groei, blijft bestaan als gevolg van systemische keuzes en beleid.
### 2.1 Wat is armoede?
De definitie van armoede is complex en er is discussie over de gehanteerde grenzen.
* **Absolute armoedegrens:** De meest bekende internationale armoedegrens, gehanteerd door de Wereldbank, definieert extreme armoede als leven met minder dan $2,15 per dag. Dit bedrag wordt echter door experts in twijfel getrokken. Sommige critici suggereren dat deze grens is verlaagd om aan vooraf gestelde VN-doelstellingen te voldoen.
* **Verschillende armoedegrenzen:**
* De Wereldbank hanteert $2,15 per dag, wat neerkomt op extreme armoede voor ongeveer 9% van de wereldbevolking.
* Een hogere grens van $6,85 per dag, gehanteerd in de VS en Europa, zou 46% van de wereldbevolking (3,63 miljard mensen) als arm bestempelen.
* Een ethische grens van $8,40 per dag, die een normaal voedingspatroon en levensverwachting mogelijk maakt, zou 57% van de wereldbevolking (4,4 miljard mensen) als arm beschouwen.
> **Tip:** Wees kritisch op de armoedegrenzen die worden gehanteerd. Ze kunnen de werkelijke omvang van armoede vertekenen, afhankelijk van de gebruikte definitie en de politieke context.
### 2.2 De morele schaamteloosheid van armoede
Armoede wordt niet alleen gemeten in absolute aantallen, maar ook in de context van onze wereldwijde mogelijkheden om deze uit te roeien.
* **Vergelijkende maatstaf:** Volgens Thomas Pogge is de moreel relevante maatstaf voor het bestrijden van armoede niet zozeer het absolute aantal armen, maar de omvang van de wereldwijde armoede in verhouding tot ons vermogen om deze te beëindigen.
* **Afname van armoede versus capaciteit:** Hoewel de absolute armoede is afgenomen, is onze capaciteit om armoede uit te roeien sneller gegroeid. De kosten om armoede te beëindigen, uitgedrukt als een percentage van het inkomen van niet-armen, zijn significant gedaald.
* **"Morele schaamteloosheid":** Op basis van deze vergelijkende maatstaf, doet de wereld het slechter dan ooit. De "morele schaamteloosheid" van armoede, gemeten als het verschil tussen de potentiële capaciteit om armoede te beëindigen en de werkelijke uitkomst, is aanzienlijk toegenomen.
* In 1990 kostte het beëindigen van armoede 12,9% van het totale inkomen van niet-armen.
* In 2013 was dit gedaald tot slechts 3,9%.
* **Rol van de rijken:** De toename van de rijkdom van de allerrijksten is de voornaamste reden voor deze discrepantie. Een groter deel van de mondiale economische groei komt terecht bij de rijken, waardoor de kosten van het beëindigen van armoede een kleiner percentage van hun inkomen vormen, maar het percentage van het wereldinkomen dat nodig is om armoede te bestrijden, blijft verwaarloosbaar klein.
> **Voorbeeld:** De claim dat we met gemak de hele wereldbevolking kunnen voeden, ondanks de overvloed aan voedselproductie, wordt genuanceerd door te stellen dat de economie structurele problemen heeft die dit verhinderen.
### 2.3 Armoede als een systemische keuze
Armoede is geen natuurlijk fenomeen, maar een gevolg van specifieke beleidskeuzes en economische systemen.
* **Systeemkeuze:** In een wereld met aanzienlijke rijkdom hoeft armoede niet te bestaan. Het voortbestaan ervan is een bewuste keuze van het economische systeem, dat de overvloed onevenredig verdeelt ten gunste van de reeds rijken.
* **Rol van de armsten:** De armste 57% van de wereldbevolking levert onderbetaalde arbeid en goedkope grondstoffen voor massaconsumptie en accumulatie door elites, voornamelijk in het mondiale noorden.
* **Gerechtigheid in plaats van liefdadigheid:** Wat de armsten nodig hebben, is geen liefdadigheid, maar gerechtigheid. Werknemers in het mondiale zuiden leveren 90% van de arbeid die de wereldeconomie draait, maar ontvangen slechts 21% van het globale inkomen.
### 2.4 Een verschil in productiviteit?
De loonkloof tussen het mondiale noorden en zuiden kan niet verklaard worden door verschillen in fysieke productiviteit.
* **Moderne technieken in het Zuiden:** Veel productie in het zuiden gebeurt met moderne technieken en technologieën geleverd door internationaal kapitaal. Werknemers produceren hierdoor evenveel of meer per uur dan hun tegenhangers in het noorden.
* **Productiviteitsverschillen versus loonkloof:** Zelfs in gevallen waar zuidelijke exportindustrieën minder efficiënte technologieën gebruiken, vertegenwoordigen productiviteitsverschillen slechts een klein deel van de loonkloof.
* **Beslissing van Noordelijke bedrijven:** Noordelijke bedrijven kiezen ervoor om arbeidskrachten in het zuiden te gebruiken, niet alleen vanwege lagere uurloon, maar vooral omdat de lonen per eenheid fysieke output goedkoper zijn. Dit verklaart offshoring, aangezien het loonverschil groter is dan welk fysiek productiviteitsverschil dan ook.
### 2.5 Armoede als onderdeel van de globale economie
Het voortbestaan van armoede en onderontwikkeling in de wereld wordt grotendeels veroorzaakt door ongelijke ruil en loononderdrukking in de periferie.
* **Toe-eigening door ongelijke ruil:** Consumptie in het zuiden wordt beperkt om arbeid, grondstoffen en goederen gemakkelijker beschikbaar te maken voor toe-eigening door Noordelijke staten en bedrijven.
* **Convergentie onmogelijk:** Onder omstandigheden van ongelijke ruil, waarbij productie in armere landen wordt geconsumeerd in rijkere landen, is economische convergentie (het kleiner worden van de welvaartsverschillen) niet haalbaar.
* **Machtsevenwicht:** Ontwikkeling, armoedebestrijding en het verminderen van wereldwijde ongelijkheid vereisen een verschuiving in het machtsevenwicht tussen noord en zuid. Dit stelt het zuiden in staat om zijn productieve capaciteiten te gebruiken ten behoeve van de bevolking.
### 2.6 De spanning tussen arbeid en kapitaal
De verdeling van de economische waarde tussen arbeid en kapitaal laat zien dat werknemers een kleiner deel van de economische taart ontvangen.
* **Arbeidsaandeel in BBP:** Wereldwijd ontving arbeid tussen 2017 en 2021 gemiddeld 51,6% van het wereldwijde BBP. Dit betekent dat slechts de helft van de gecreëerde waarde in de vorm van lonen naar werknemers gaat.
* **België:** In België was dit aandeel 54,3% in 2024, een daling ten opzichte van 57,7% in 2013.
### 2.7 Honger in een wereld van overproductie
Honger is geen kwestie van ontoereikende landbouwopbrengsten, maar van ongelijkheid en globaal economisch beleid.
* **Honger is opnieuw aan het stijgen:** Na decennia van afname, keerde de trend van honger in de wereld om in 2015. Meer dan 820 miljoen mensen lijden momenteel honger.
* **Voedselonzekerheid:** In 2020 leed 1 op de 10 mensen wereldwijd honger, en 26,4% van de wereldbevolking ervaart matige tot ernstige voedselonzekerheid.
* **Overproductie versus gebrek:** Er wordt genoeg voedsel geproduceerd voor de gehele wereldbevolking, en zelfs meer. Rijkere landen kampen met systematische voedseloverschotten.
* **Structurele problemen:** De wereldeconomie kent echter structurele problemen die leiden tot honger, ondanks de overvloed aan voedsel.
* **Ongelijkheid als oorzaak:** De oorzaak van honger ligt in de ongelijke verdeling van middelen en de mondiale economische structuren, en niet in een tekort aan voedsel.
> **Tip:** Het onderscheid tussen "pessimisme van het intellect" en "optimisme van de wil" is cruciaal voor een kritische analyse van armoede en ongelijkheid. Het vereist een eerlijke en kritische blik op de realiteit (pessimisme van het intellect), gecombineerd met het geloof in de mogelijkheid van positieve verandering en de wil om het systeem aan te pakken (optimisme van de wil).
---
# De klimaatcrisis en de rol van de ultra-rijken
Dit topic onderzoekt de disproportionele bijdrage van de ultra-rijken aan de klimaatcrisis door hun vervuilende investeringen en consumptiepatronen, en de impact hiervan op de wereldwijde uitstoot.
### 3.1 De exponentiële groei van de ultra-rijken en hun ecologische voetafdruk
De kloof tussen de allerrijksten en de rest van de wereldbevolking is immens en groeit gestaag. Recente analyses tonen aan dat een zeer kleine groep, met name de rijkste miljardairs, een onevenredig groot deel van de wereldwijde welvaart bezit. Dit vermogen is in de afgelopen tien jaar verdubbeld, terwijl hun vermogen per jaar met gemiddeld 7,4 procent toenam. De welvaart die de afgelopen jaren is gecreëerd, vloeit grotendeels naar de top: 90 procent ging naar de rijkste 10 procent, waarvan 63 procent naar de rijkste 1 procent. De armste 50 procent van de wereldbevolking ontvangt hierdoor nagenoeg niets. Dit staat in schril contrast met het feit dat bijna de helft van de wereldbevolking leeft met minder dan vijf dollar per dag.
Deze extreme vermogensconcentratie heeft directe gevolgen voor de klimaatcrisis. Recent onderzoek heeft aangetoond dat de ultra-rijken, per persoon, de grootste bijdrage leveren aan de klimaatcrisis. Hun vervuilende investeringen leiden tot een uitstoot die een miljoen keer hoger ligt dan die van de gemiddelde persoon. De rijkste 1 procent van de wereldbevolking is verantwoordelijk voor twee keer zoveel CO2-uitstoot als de armste 50 procent. Tegen 2030 zal de CO2-voetafdruk van deze groep naar verwachting 30 keer groter zijn dan het niveau dat compatibel is met de 1,5°C-doelstelling van het Parijse Klimaatakkoord.
### 3.2 Investeringen, consumptie en de klimaatimpact van de elite
De hoge uitstoot van de ultra-rijken is primair te wijten aan hun investeringsportefeuilles en consumptiepatronen. Hun rijkdom wordt vaak geïnvesteerd in sectoren die sterk vervuilend zijn, zoals fossiele brandstoffen. Dit creëert een vicieuze cirkel waarbij kapitaalaccumulatie direct leidt tot verdere ecologische schade. Hoewel de exacte cijfers voor vermogen en ongelijkheid in specifieke landen, zoals België, soms moeilijk te meten zijn door een gebrek aan vermogensregisters, suggereren recente studies dat de reële ongelijkheid waarschijnlijk nog groter is dan wat uit enquêtes blijkt.
### 3.3 Ongelijkheid en macht: een verwevenheid
De relatie tussen rijkdom en macht is cruciaal om de klimaatcrisis te begrijpen. Extra vermogen dat naar de rijken gaat, vergroot hun invloed en macht. Hoe rijker de elite wordt, hoe meer deze middelen kan inzetten om politieke en economische structuren te beïnvloeden, vaak ten koste van klimaatbeleid dat collectief welzijn dient. Deze toenemende economische ongelijkheid vertaalt zich direct in politieke ongelijkheid, wat democratische processen ondermijnt en effectieve klimaatactie bemoeilijkt. De economische groei komt daardoor niet terecht bij degenen die het het meest nodig hebben, en de welvaart wordt onevenredig verdeeld.
### 3.4 De ecologische consequenties van extreme rijkdom
De manier waarop de globale economie functioneert, is structureel ontworpen om de overvloed van de planeet onevenredig te laten toekomen aan de reeds rijken. Dit resulteert niet alleen in schrijnende armoede, maar ook in een ecologische crisis die ons collectieve voortbestaan bedreigt. De consumptiepatronen van de ultra-rijken, met onder andere privéjets en grote landhuizen, dragen significant bij aan hun ecologische voetafdruk. Het is essentieel om kritisch te kijken naar de systemen die deze ongelijkheid in stand houden en de klimaatcrisis verergeren.
> **Tip:** Het concept van "Pessimisme van het intellect, optimisme van de wil" is een nuttig kader om de complexe realiteit van ongelijkheid en de klimaatcrisis te benaderen. Het moedigt een eerlijke en kritische analyse aan, gecombineerd met de hoop en de wil om te veranderen en een betere toekomst te creëren.
---
# Honger in de wereld: een stijgende trend
Dit topic analyseert de recente toename van honger wereldwijd, ondanks dat er voldoende voedsel wordt geproduceerd, en benadrukt dat honger primair een gevolg is van ongelijkheid en economisch beleid in plaats van onvoldoende opbrengsten.
## 3.1 Honger is opnieuw aan het stijgen
Na een periode van gestage afname, is de wereldwijde trend van honger, gemeten aan de hand van de prevalentie van ondervoeding, sinds 2015 omgekeerd. De afgelopen jaren is het aantal mensen dat honger lijdt langzaam toegenomen.
* In 2015 keerde de trend om.
* Het aantal mensen dat honger lijdt is langzaamaan toegenomen.
* Meer dan 820 miljoen mensen hebben vandaag de dag nog steeds honger.
* Dit ondermijnt de ambitie om het doel van 'Zero Hunger' tegen 2030 te bereiken.
## 3.2 Honger volgens VN
De Verenigde Naties rapporteren de volgende statistieken met betrekking tot honger en voedselonzekerheid:
* In 2018 leed 1 op de 9 mensen honger wereldwijd.
* In 2020 was dit toegenomen tot 1 op de 10 mensen.
* 26,4% van de wereldbevolking ervaart matige of ernstige voedselonzekerheid, wat duidt op een onevenwichtige voeding.
* 1 op de 7 pasgeboren baby's heeft een laag geboortegewicht.
* 148,9 miljoen kinderen onder de vijf jaar (21,9%) lijden aan dwerggroei (chronische ondervoeding).
* 49,5 miljoen kinderen onder de vijf jaar (7,3%) lijden aan acute ondervoeding.
## 3.3 Voedselonzekerheid
Voedselonzekerheid is een veelvoorkomend probleem dat de beschikbaarheid van voldoende en kwalitatief voedsel voor iedereen belemmert.
> **Tip:** Voedselonzekerheid is niet alleen een kwestie van het absolute gebrek aan voedsel, maar ook van de toegang, stabiliteit en gevarieerdheid van de voeding.
## 3.4 Honger in een wereld van overproductie
Centraal in dit topic staat de paradox dat honger niet wordt veroorzaakt door een tekort aan voedselproductie, maar door mondiale ongelijkheid en economisch beleid.
* De wereld produceert momenteel ruim voldoende voedsel om de gehele wereldbevolking te voeden, en zelfs om acht tot tien keer de huidige bevolking te onderhouden zonder noodzakelijkerwijs nieuwe technologische doorbraken.
* Rijkere landen kampen vaak met systematische voedseloverschotten.
* De kern van het probleem ligt in de ongelijke verdeling van welvaart en de structurele tekortkomingen van het mondiale economische systeem.
> **Concept:** Het "pessimisme van het intellect, optimisme van de wil" (Antonio Gramsci) is hier relevant: het vereist een eerlijke en kritische analyse van de wereld (pessimisme van het intellect) om tegelijkertijd te geloven in de mogelijkheid van verandering en om actief te streven naar een betere toekomst (optimisme van de wil).
>
> * **Pessimisme van het intellect:** Eerlijk en kritisch durven kijken naar de wereld.
> * **Optimisme van de wil:** Geloven dat er een betere toekomst mogelijk is en dat we het systeem kunnen veranderen.
## 3.5 Honger als gevolg van ongelijkheid en beleid
De analyse van honger in de wereld leidt tot de conclusie dat het geen natuurlijk fenomeen is, maar een direct gevolg van economische systemen en beleidskeuzes die leiden tot extreme ongelijkheid.
* Honger is geen kwestie van landbouwopbrengsten, maar van ongelijkheid en globaal economisch beleid.
* Elke persoon die in armoede leeft, is een product van een economisch systeem dat de overvloed van de planeet onevenredig verdeelt ten gunste van de rijken.
* De armste 57% van de wereldbevolking levert onderbetaalde arbeid en goedkope grondstoffen voor massaconsumptie en accumulatie door de elite, voornamelijk in het globale noorden. Zij hebben behoefte aan gerechtigheid, niet enkel aan liefdadigheid.
* Werknemers in het Globale Zuiden leveren ongeveer 90% van de arbeid die de wereldeconomie draaiende houdt, maar ontvangen slechts 21% van het globale inkomen.
### 3.5.1 Een verschil in productiviteit?
Onderzoek suggereert dat verschillen in fysieke productiviteit de grote loonkloof tussen het Noorden en het Zuiden en de waargenomen ongelijke uitwisseling niet volledig verklaren.
* In exportindustrieën in het Zuiden wordt vaak moderne technologie gebruikt, waarbij werknemers vergelijkbare of hogere fysieke outputs per uur produceren dan hun tegenhangers in het Noorden.
* Zelfs in gevallen waar zuidelijke exportindustrieën minder efficiënte technologieën hanteren, vertegenwoordigen productiviteitsverschillen slechts een klein deel van de loonkloof.
* Het fenomeen van offshoring wordt gedreven door het feit dat loonverschillen groter zijn dan productiviteitsverschillen per eenheid output. Noordelijke bedrijven kiezen voor zuidelijke arbeidskrachten vanwege de lagere uurkosten en de nog lagere kosten per eenheid fysieke output.
### 3.5.2 Armoede als onderdeel van de globale economie
Het voortbestaan van armoede en onderontwikkeling wereldwijd wordt grotendeels toegeschreven aan toe-eigening door ongelijke ruil, wat voortkomt uit loononderdrukking en inkomensdeflatie in de periferie.
* De consumptie van mensen in het Zuiden wordt beperkt om arbeid, hulpbronnen en goederen gemakkelijker beschikbaar te maken voor toe-eigening door noordelijke staten en bedrijven.
* Deze dynamiek verklaart de hardnekkige ongelijkheid tussen de kern (Noorden) en de periferie (Zuiden).
* Onder omstandigheden van ongelijke ruil is economische convergentie tussen regio's niet haalbaar.
* Ontwikkeling, de uitroeiing van armoede, en een geloofwaardig traject om wereldwijde ongelijkheid te verminderen, vereisen een verschuiving in het machtsevenwicht tussen Noord en Zuid. Dit zou het Zuiden in staat stellen zijn productieve capaciteiten te herwinnen om aan de basisbehoeften van de eigen bevolking te voldoen.
### 3.5.3 De spanning tussen arbeid en kapitaal
De verdeling van de economische waarde tussen arbeid en kapitaal is een cruciaal aspect van de mondiale economie, waarbij arbeid wereldwijd een relatief klein deel van de gecreëerde waarde ontvangt.
* Wereldwijd ontving arbeid tussen 2017 en 2021 gemiddeld 51,6% van het wereldwijde BBP (Bruto Binnenlands Product) in de vorm van lonen. Dit betekent dat slechts de helft van de door de wereldeconomie geproduceerde waarde naar werknemers gaat.
* In België was dit aandeel 54,3% in 2024, een daling ten opzichte van 57,7% in 2013. Dit illustreert de toenemende spanning tussen de beloning van arbeid en de winsten uit kapitaal.
---
# De relatie tussen ongelijkheid, macht en democratie
Economische ongelijkheid vertaalt zich direct naar politieke ongelijkheid, waarbij de groeiende macht van de rijken democratische structuren ondermijnt.
### 5.1 De omvang van economische ongelijkheid
De mondiale rijkdom is extreem onevenredig verdeeld. Rapporten tonen aan dat een zeer klein percentage van de bevolking (de rijkste 1%) een significant deel van de globale rijkdom bezit. In recente jaren is de vermogensgroei van miljardairs aanzienlijk, terwijl de welvaartsgroei voor de lagere inkomensgroepen minimaal is of zelfs negatief. Dit resulteert in een situatie waarin een groot deel van de wereldbevolking met zeer weinig inkomen per dag moet rondkomen.
* De rijkste 1% bezit een aanzienlijk deel van de globale rijkdom.
* De vermogens van miljardairs zijn de afgelopen tien jaar sterk toegenomen, vaak met een jaarlijks percentage dat hoger ligt dan de algemene economische groei.
* Een groot deel van de recent gecreëerde welvaart vloeit naar de rijkste 10%, en in het bijzonder naar de rijkste 1%, terwijl de armste helft van de bevolking nauwelijks profiteert.
* Een significant deel van de wereldbevolking leeft onder de internationale armoedegrens van vijf dollar per dag.
Inkomsten uit kapitaal overtreffen momenteel vaak de inkomsten uit arbeid, wat bijdraagt aan de toenemende kloof.
#### 5.1.1 Vermogen en ongelijkheid in België
Ook in landen als België is er sprake van aanzienlijke vermogensongelijkheid. Het ontbreken van een vermogenskadaster maakt het moeilijk om de exacte omvang van de rijkdom van de allerrijksten te bepalen. Schattingen suggereren echter dat de rijkste procenten van de bevolking een onevenredig groot deel van het nettovermogen in handen hebben.
> **Tip:** Wees kritisch op de cijfers; het ontbreken van een volledig vermogenskadaster in sommige landen kan leiden tot onderschatting van de werkelijke ongelijkheid.
### 5.2 De link tussen ongelijkheid en macht
Jason Hickel stelt dat er een directe relatie bestaat tussen inkomensongelijkheid en macht. Extra vermogen dat naar de rijken gaat, vergroot hun macht. Hoe rijker iemand is, hoe meer dit vermogen kan worden ingezet om macht te verwerven. Deze relatie is indirect: meer geld wordt besteed aan macht, wat de prijs van macht opdrijft en deze verder buiten bereik van armere groepen brengt.
* Economische ongelijkheid vertaalt zich direct in politieke ongelijkheid.
* De toename van inkomensongelijkheid is een wereldwijd fenomeen, ook binnen landen.
* De groeiende economische ongelijkheid heeft verreikende negatieve gevolgen voor zowel het welzijn van mensen als voor de planeet.
* Politieke structuren kunnen worden ondermijnd door de onevenredige macht van welgestelde individuen en groepen.
### 5.3 De impact van de rijksten op klimaatverandering
Onderzoek toont aan dat de meest welgestelde individuen, de 'carbon billionaires', een disproportioneel grote bijdrage leveren aan de klimaatcrisis. Hun investeringen en levensstijl leiden tot een enorme CO2-uitstoot.
* De rijkste miljardairs stoten per persoon vele malen meer CO2 uit dan de gemiddelde persoon, voornamelijk door hun investeringen.
* De rijkste 1 procent van de wereldbevolking is verantwoordelijk voor een veel grotere CO2-uitstoot dan de armste 50 procent.
* Tegen 2030 zal de CO2-voetafdruk van de rijkste 1 procent naar verwachting aanzienlijk hoger zijn dan wat compatibel is met de temperatuurdoelstellingen van het Parijse Klimaatakkoord.
### 5.4 Herdefiniëren van armoede en de morele schaamteloosheid
De gangbare definities van extreme armoede, zoals gehanteerd door instellingen als de Wereldbank, worden in twijfel getrokken. Experts suggereren dat deze grenzen mogelijk te laag zijn en mede zijn vastgesteld om bepaalde beleidsdoelstellingen te halen.
* **Absolute armoedegrens (bv. Wereldbank):** Een laag dagelijks inkomen, vaak minder dan drie dollar, dat een groot deel van de wereldbevolking treft.
* **Absolute armoedegrens (bv. VS/Europa):** Een hogere grens, die laat zien dat een nog groter deel van de wereldbevolking in armoede leeft.
* **Ethische grens:** Een inkomen dat noodzakelijk wordt geacht voor een normaal voedingspatroon en levensverwachting.
#### 5.4.1 De morele dimensie van armoede
Thomas Pogge argumenteert dat de moreel relevante maatstaf voor het bestrijden van armoede niet zozeer gaat om absolute aantallen of proporties, maar om de omvang van de wereldwijde armoede in verhouding tot ons vermogen om deze te beëindigen. Vanuit dit perspectief doen we het slechter dan ooit, ondanks de afname van extreme armoede in absolute termen.
* De capaciteit van de wereld om armoede te beëindigen is sneller gegroeid dan de procentuele daling van het armoedecijfer.
* De kosten om armoede te beëindigen als percentage van het inkomen van de niet-armen zijn sterk gedaald, wat betekent dat we de middelen hebben om armoede te stoppen, maar dit niet effectief doen.
* De existentiële armoede wordt steeds groter in vergelijking met ons vermogen om deze te stoppen. Dit wordt versterkt door de onevenredige inkomensgroei bij de rijken.
#### 5.4.2 Armoede als een systemische keuze
Armoede wordt niet als een natuurlijk fenomeen beschouwd, maar als een gevolg van specifiek beleid en economische systemen. In een wereld met overvloedige middelen is het bestaan van armoede een keuze van het systeem.
* De globale economie slaagt er niet in om in de basisnoden van de meerderheid van de mensheid te voorzien, ondanks de overvloed aan productie.
* Armoede is het product van een economisch systeem dat ontworpen is om de welvaart onevenredig toe te laten komen aan de al rijken.
* De armste 57% van de wereldbevolking levert onderbetaalde arbeid en middelen voor massaconsumptie en eliteaccumulatie.
##### 5.4.2.1 Een verschil in productiviteit?
De aanzienlijke loonkloof tussen Noord en Zuid kan niet volledig worden verklaard door verschillen in fysieke productiviteit. Hoewel moderne technieken vaak worden toegepast in exportindustrieën in het Zuiden, blijft het loonverschil disproportioneel groot ten opzichte van eventuele productiviteitsverschillen.
* Bedrijven in het Noorden kiezen ervoor om arbeidskrachten in het Zuiden in te zetten, niet alleen omdat de uurlonen lager zijn, maar vooral omdat de kosten per eenheid fysieke output lager zijn.
* Offshoring vindt plaats omdat het loonverschil groter is dan welk fysiek productiviteitsverschil dan ook.
Het voortbestaan van armoede en onderontwikkeling is deels te wijten aan toe-eigening door ongelijke ruil, wat resulteert in loononderdrukking en inkomensdeflatie in de periferie. Om dit te veranderen, is een verschuiving in het machtsevenwicht tussen Noord en Zuid noodzakelijk, zodat armere landen hun productieve capaciteiten kunnen benutten ten behoeve van hun eigen bevolking.
#### 5.4.3 De spanning tussen arbeid en kapitaal
Gemiddeld ontvangt arbeid wereldwijd een relatief klein deel van het wereldwijde Bruto Binnenlands Product (BBP). Dit betekent dat slechts ongeveer de helft van alle gecreëerde waarde in de wereldeconomie naar werknemers gaat in de vorm van lonen. In België ligt dit percentage iets hoger, maar toont het een dalende trend.
### 5.5 Honger in een wereld van overproductie
Ondanks de bewering dat er genoeg voedsel wordt geproduceerd voor de gehele wereldbevolking, is honger wereldwijd weer aan het stijgen. Dit illustreert dat honger primair geen kwestie is van landbouwopbrengsten, maar van ongelijkheid en globaal economisch beleid.
* Na een periode van afname keerde de trend van honger in de wereld terug rond 2015.
* Het aantal mensen dat honger lijdt, is toegenomen, waardoor het behalen van de 'Zero Hunger'-doelstelling voor 2030 uitdagend is.
* Een significant deel van de wereldbevolking kampt met matige of ernstige voedselonzekerheid, en miljoenen kinderen lijden aan chronische of acute ondervoeding.
* Er wordt voldoende voedsel geproduceerd om de huidige wereldbevolking en zelfs een veel grotere populatie te voeden.
De realiteit van honger in een wereld van overproductie wijst op structurele problemen binnen de wereldeconomie, die sterk worden beïnvloed door ongelijke machtsverhoudingen en economisch beleid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ongelijkheid | Het oneerlijk verdeeld zijn van middelen, kansen of macht binnen een samenleving, wat leidt tot grote verschillen tussen groepen mensen. |
| Armoede | Een toestand waarin personen of huishoudens niet beschikken over de middelen (zoals inkomen, voedsel, huisvesting) die nodig zijn om aan de basisbehoeften te voldoen en een acceptabel levensniveau te handhaven. |
| Wereldwijde rijkdom | De totale waarde van alle activa, zoals financiële bezittingen, onroerend goed en andere economische middelen, die wereldwijd in bezit zijn van individuen, bedrijven en overheden. |
| Miljardair | Een persoon wiens nettovermogen een miljard eenheden van een bepaalde valuta (meestal Amerikaanse dollars) of meer bedraagt. |
| CO2-voetafdruk | De totale hoeveelheid broeikasgassen, voornamelijk kooldioxide, die wordt uitgestoten door menselijke activiteiten, producten, diensten of organismen. |
| Vermogen | Het totale bezit aan economische goederen van een persoon of entiteit, minus eventuele schulden; dit omvat tastbare en ontastbare bezittingen. |
| Nettovermogen | De totale waarde van alle bezittingen van een persoon of huishouden, minus de totale schulden; dit is een maatstaf voor de financiële gezondheid. |
| Macht | Het vermogen van een individu of groep om de gedragingen van anderen te beïnvloeden of te controleren, vaak door middel van economische, politieke of sociale middelen. |
| Politieke ongelijkheid | Ongelijke verdeling van politieke invloed, middelen en mogelijkheden binnen een samenleving, wat kan leiden tot ongelijke vertegenwoordiging en besluitvorming. |
| Armoedegrens | Een economische drempelwaarde die wordt gebruikt om te bepalen wie als arm wordt beschouwd, gebaseerd op een minimuminkomen of -consumptie die nodig is om in basisbehoeften te voorzien. |
| Absolute armoedegrens | Een minimuminkomensniveau dat nodig wordt geacht om essentiële behoeften zoals voedsel, kleding en onderdak te dekken, vaak universeel toegepast. |
| Ethische grens | Een armoedegrens die is vastgesteld op een niveau waarbij mensen een normaal voedingspatroon en levensverwachting kunnen realiseren, wat een hoger levensstandaardniveau impliceert dan de absolute armoedegrens. |
| Morele schaamteloosheid van armoede | Een concept dat de ethische verwerpelijkheid van armoede benadrukt, vooral in contexten waar de middelen en capaciteit om armoede te bestrijden aanwezig zijn maar onvoldoende worden ingezet. |
| Systemische keuze | Een beslissing of reeks beslissingen binnen een systeem (economisch, sociaal, politiek) die consequenties heeft voor de uitkomsten van dat systeem, in plaats van te wijten te zijn aan individuele falen. |
| Ongelijke ruil | Een economisch proces waarbij goederen of diensten worden uitgewisseld tegen een waarde die niet overeenkomt met de werkelijke waarde van de productiefactoren of de geleverde arbeid, vaak ten gunste van rijkere landen of entiteiten. |
| Loononderdrukking | Een beleid of economische omstandigheid die de lonen kunstmatig laag houdt, vaak ten koste van de werknemers en ten gunste van werkgevers of de accumulatie van kapitaal. |
| Voedselonzekerheid | De situatie waarin mensen geen toegang hebben tot voldoende, veilig en voedzaam voedsel om een actief en gezond leven te leiden, wat kan variëren van milde tot ernstige vormen. |
| Ondervoeding | Een tekort aan calorieën, eiwitten of andere voedingsstoffen dat leidt tot negatieve gezondheidseffecten, waaronder groeiachterstand bij kinderen, zwakte en verhoogde vatbaarheid voor ziekten. |
| Geweldloze weerbaarheid (Pessimisme van het intellect, optimisme van de wil) | Een combinatie van een kritische en realistische analyse van de wereld (pessimisme van het intellect) en een onwrikbaar geloof in de mogelijkheid en noodzaak van verandering en een betere toekomst (optimisme van de wil). |