Cover
Aloita nyt ilmaiseksi gezonde neonaat ; anatomie
Summary
# Embryonale en foetale ontwikkeling
De ontwikkeling van de foetus gedurende de zwangerschap omvat verschillende fasen, trimesters, en de cruciale rol van de placenta en navelstreng in de ondersteuning van dit proces.
### 1.1 De zwangerschap
#### 1.1.1 Leeftijd van de vrucht en zwangerschapsduur
Een zwangerschap duurt gemiddeld 40 weken of 280 dagen, gemeten vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie (AD). Dit wordt de zwangerschapsduur of amenorroeduur genoemd. Embryonale of foetale leeftijd wordt anders berekend, namelijk vanaf het moment van bevruchting, die gemiddeld 14 dagen na de eerste dag van de laatste menstruatie plaatsvindt. Een vrouw met een zwangerschapsduur van 6 weken heeft dus een embryo van 4 weken oud [6](#page=6).
De zwangerschap wordt ingedeeld in drie trimesters:
* **1e trimester:** 0 tot 14 weken AD (0 tot 12 weken embryonale/foetale leeftijd) [6](#page=6).
* **2e trimester:** 14 tot 26 à 28 weken AD (12 tot 24 à 26 weken foetale leeftijd) [6](#page=6).
* **3e trimester:** vanaf 26 à 28 weken AD (vanaf 24 à 26 weken foetale leeftijd) [6](#page=6).
Een geboorte wordt als \_a terme beschouwd wanneer deze plaatsvindt tussen de 37ste en 42ste week zwangerschapsduur (AD). Een geboorte vóór 37 weken wordt een preterme geboorte genoemd, en na 42 weken een postterme geboorte [6](#page=6).
#### 1.1.2 Het 1ste en 2e zwangerschapstrimester
Tot ongeveer 8 weken na de bevruchting (wat overeenkomt met 10 weken zwangerschapsduur) spreekt men van de embryonale periode, waarin de vrucht een embryo wordt genoemd. In deze fase vindt organogenese plaats, de aanleg van de organen. Deze periode is zeer gevoelig voor schadelijke externe invloeden die de orgaanontwikkeling negatief kunnen beïnvloeden [7](#page=7).
Nadat de vrucht een menselijke vorm heeft aangenomen en alle organen in kiem aanwezig zijn, begint de foetale periode. In dit stadium groeien de aangelegde organen en worden functies verder verfijnd [7](#page=7).
> **Tip:** Er bestaat literatuurverschil over de exacte duur van de embryonale periode; soms wordt deze gedefinieerd tot 12 of zelfs 14 weken zwangerschap [7](#page=7).
#### 1.1.3 Het 3e zwangerschapstrimester
Vanaf het begin van het 3e trimester zijn de meeste orgaansystemen voldoende uitgerijpt, met uitzondering van de longen. De foetus wordt vanaf dit punt als levensvatbaar beschouwd en kan potentieel buiten de uterus overleven. De foetus is dan bedekt met vernix (beschermende huidsmeer) en lanugobeharing. Subcutaan vet en bruin vet ontwikkelen zich; bruin vet dient als extra energiebron voor warmteproductie bij de pasgeborene en bevindt zich rond schouderbladen, ruggenmerg, nieren en bijnieren [8](#page=8).
De longontwikkeling zet zich voort vanaf ongeveer 24 weken AD, met de vorming van dunwandige primitieve longblaasjes (alveoli) waarrond capillairen groeien. Enkele weken later wordt gasuitwisseling mogelijk, wat zelfstandig extra-uterien leven toelaat. Vanaf 24 weken produceren de alveoli surfactant, een mengsel van fosfolipiden (lecithine (L) en sfyngomyeline (S)), dat de oppervlaktespanning verlaagt en voorkomt dat de alveoli samenvallen tijdens het uitademen, waardoor hypoxie wordt vermeden. Voldoende surfactant is essentieel voor een normale longfunctie. Onvoldoende productie leidt tot het Respiratory Distress Syndroom (RDS), ook wel de Hyaliene membraanziekte genoemd, wat een bedreigende aandoening is bij premature baby's. De L/S-ratio (lecithine/sfyngomyeline) wordt gebruikt om de longrijping te bepalen; een ratio groter dan 2 wijst op een zeer kleine kans op RDS [8](#page=8).
Tijdens dit trimester ontwikkelen zich de glomeruli in de nieren, verantwoordelijk voor bloedfiltering. De nieren zijn structureel pas compleet bij 35 weken, wat nierdisfunctie tot een potentieel probleem maakt bij premature baby's [8](#page=8).
#### 1.1.4 De placenta en de navelstreng
De volgroeide placenta is een schijfvormige structuur (circa 20 cm diameter, 2-3 cm dik, 500g gewicht) met een duidelijke foetale en maternale zijde. Het foetale bloed circuleert in de villi, terwijl het maternale bloed buiten de villi in de intervillieuze ruimte stroomt. Onder normale omstandigheden vindt er geen vermenging plaats tussen moederlijk en foetaal bloed, aangezien er een duidelijke placentabarrière is [8](#page=8) [9](#page=9).
Een kerntaak van de placenta is gasuitwisseling (aanvoer van zuurstof, afvoer van koolstofdioxide) en de aanvoer van voedingsstoffen zoals glucose, vetten en aminozuren. Aangezien de foetus niet ademt, neemt de placenta de zuurstof- en koolstofdioxide-uitwisselingsfunctie van de longen over. Zuurstofarm foetaal bloed, via de navelarteriën de placenta binnentrekkend, wisselt kooldioxide uit met het maternaal bloed en neemt zuurstof op. Zuurstofrijk bloed verlaat de placenta via de navelvene naar de foetus. Kleine moleculen zoals vitaminen, immunoglobulines, Na, Ca, K en Fe kunnen de placenta passeren voor voeding en afvoer van afvalstoffen, terwijl grote moleculen zoals insuline dit niet kunnen [9](#page=9).
De navelstreng ontwikkelt zich vanaf de 4e week en bevat twee arteriën (arteriae umbilicales), die zuurstofarm bloed van de foetus naar de placenta transporteren, en één vene (vena umbilicalis), die zuurstofrijk bloed van de placenta naar de foetus brengt. Deze bloedvaten zijn omgeven door de gelei van Wharton ter bescherming. De lengte van de navelstreng neemt toe gedurende de zwangerschap en kan variëren, met een gemiddelde lengte van ongeveer 60 cm bij een volgroeide foetus [10](#page=10).
* * *
# Overgang naar extra-uterien leven
De geboorte markeert een ingrijpende fysiologische overgang van het intra-uteriene leven, dat afhankelijk is van de moeder, naar een meer zelfstandig extra-uterien bestaan, waarbij de neonaat zich aanpast door middel van diverse adaptatieprocessen. De neonatale periode strekt zich uit van de geboorte tot de 28e levensdag [16](#page=16).
### 2.1 Gedragsveranderingen
Vanaf ongeveer de 12e tot 14e zwangerschapsweek vertoont de foetus al neurologische activiteiten zoals hikken en adembewegingen. Later ontwikkelen zich meer georganiseerde slaap- en waakpatronen. Direct na de geboorte is de neonaat sterk reactief met een snelle hartslag en verhoogde tonus, gevolgd door een rustigere fase. Binnen ongeveer zes uur na de geboorte normaliseert het gedrag, wat duidt op een voltooide eerste aanpassing aan het extra-uteriene leven [16](#page=16).
### 2.2 Veranderingen in de ademhaling
De foetale longen zijn gevuld met vloeistof die begint te worden geproduceerd in de tweede helft van de zwangerschap. De longfunctie wordt overgenomen door de placenta. Tijdens de geboorte wordt een deel van het longvocht uit de longen geperst door de druk op de thorax. Het resterende vocht wordt geleidelijk geresorbeerd via de bloed- en lymfecirculatie. Een geboorte via sectio kan leiden tot meer achtergebleven longvocht en tijdelijke ademhalingsmoeilijkheden (tachypnoe) [17](#page=17).
De ademhalingsreflex wordt opgewekt door:
* Temperatuurwisselingen en vele prikkels bij de geboorte, wat leidt tot een toename van stresshormonen [17](#page=17).
* De wegvallende thoraxdruk na passage door het geboortekanaal, wat zorgt voor thoraxexpansie en het "volzuigen" van de longen [17](#page=17).
* De verminderde zuurstoftoevoer via de navelstreng na afklemming, wat de ademhalingsorganen stimuleert [17](#page=17).
Vanaf dat moment nemen de longen de gasuitwisselingsfunctie over van de placenta [17](#page=17).
### 2.3 Veranderingen in de circulatie
#### 2.3.1 De foeto-placentaire circulatie
De foetale circulatie wijkt af van die van een geboren kind omdat de longen nog niet functioneel zijn. De placenta fungeert als foetale long en er is sprake van een foeto-placentaire circulatie. Voor optimale ontwikkeling is een goede oxygenatie cruciaal, met name voor de hersenen. Er zijn geen gescheiden circuits, maar verbindingen (shunts) die bloed vermengen [17](#page=17) [18](#page=18).
De verbinding met de placenta bestaat uit twee arteriae umbilicalis (zuurstofarm bloed van foetus naar placenta) en één vena umbilicalis (zuurstofrijk bloed van placenta naar foetus). Het zuurstofrijke bloed komt via de vena umbilicalis in de vena cava inferior terecht via de ductus venosus, die de lever omzeilt. In de vena cava inferior mengt dit bloed zich met zuurstofarm bloed uit de weefsels [18](#page=18).
Vanuit het rechter atrium heeft het bloed twee mogelijkheden:
* **Foramen ovale:** Een opening tussen het rechter en linker atrium. Het grootste deel van het bloed passeert via het foramen ovale naar het linker atrium, vervolgens naar het linker ventrikel en de aorta, waardoor de hersenen het meest zuurstofrijke bloed ontvangen [18](#page=18).
* **Ductus arteriosus (ductus van Botalli):** Een deel van het bloed gaat via het rechter ventrikel naar de longslagader, maar wordt via de ductus arteriosus direct naar de aorta geleid [18](#page=18).
Deze shunts omzeilen grotendeels de longcirculatie en zorgen voor een maximale bloedtoevoer naar de hersenen. De arteriae umbilicalis verlaten het foetale lichaam via de heupslagaders (arteriae iliacae internae) [18](#page=18).
> **Tip:** De vetgedrukte termen in de beschrijving van de foetale circulatie zijn specifiek voor deze circulatie [17](#page=17).
#### 2.3.2 Veranderingen in de circulatie bij de geboorte
Zodra de neonaat de eerste keer diep ademhaalt, treden directe functionele veranderingen op in de circulatie. Zuurstof vult de longen, waardoor de alveoli zich ontplooien en de weerstand in de longvaten daalt. Dit leidt tot een toename van de longcirculatie [19](#page=19).
De toegenomen bloedstroom naar de longen verhoogt de druk in het linker atrium en verlaagt deze in het rechter atrium. Hierdoor wordt de klep van het foramen ovale tegen het atriumseptum gedrukt, wat resulteert in een functionele sluiting. De ductus arteriosus sluit zich geleidelijk onder invloed van zuurstof en is binnen 24 uur functioneel gesloten. Na loskoppeling van de placenta verkrampen de navelstrengvaten spontaan, wat leidt tot de functionele sluiting van de ductus venosus. Structurele veranderingen treden in de maanden daarna op, waarbij de gesloten verbindingen ligamenten worden [20](#page=20).
> **Studietip:** Bekijk de verdiepende module op Canvas met ingesproken video's voor een beter begrip [20](#page=20).
### 2.4 Veranderingen in de nierfunctie
Voor de geboorte zijn de nieren niet essentieel omdat de placenta de regulatie van filtering, vocht- en zoutbalans, en hormoonproductie overneemt. Urine wordt wel geproduceerd vanaf 8 weken zwangerschap. De glomeruli zijn pas functioneel compleet op 35 weken zwangerschap [22](#page=22).
Na de geboorte zijn functionele nieren noodzakelijk. Net als de daling van de longvaatweerstand leidt een daling van de niervaatweerstand tot een toename van de niercirculatie en een verbetering van de nierfunctie binnen enkele dagen [22](#page=22).
De nierfunctie blijft echter nog vele maanden onrijp. Dit uit zich in een lage glomulaire filtratiesnelheid, beperkte uitscheiding van medicatie, en een verstoord zuur-base evenwicht en vochtbalans. De proximale tubulus van de neonaat houdt minder bicarbonaat vast, wat leidt tot gemakkelijk verlies via de urine en verzuring van het bloed. Het concentrerend vermogen van de nier is eveneens beperkt, waardoor elektrolyten met relatief veel vocht worden uitgescheiden [22](#page=22).
### 2.5 Veranderingen in de leverfunctie
Functies die in utero door de placenta worden uitgevoerd, moeten na de geboorte door de lever worden overgenomen. Dit geldt onder andere voor de uitscheiding van bilirubine. Het leverenzym glucuronyltransferase, noodzakelijk voor de omzetting van indirect bilirubine naar direct bilirubine, is de eerste dagen na de geboorte nog niet zeer actief. Dit kan bij geringe hemolyse leiden tot hyperbilirubinemie en geelzucht [22](#page=22).
De lever produceert protrombine (factor 2) en stollingsfactoren 7, 9 en 10, afhankelijk van vitamine K. Pasgeborenen hebben een tekort aan vitamine K omdat dit niet via de placenta wordt doorgegeven en de darmbacteriën nog onvoldoende zijn voor aanmaak. Dit kan leiden tot de "hemorragische ziekte" van de pasgeborene, met bloedingen zoals slijmvlies-, gastro-intestinale en cerebrale bloedingen. Daarom wordt na de geboorte vitamine K toegediend, vooral bij premature geboorten of traumatische bevallingen [23](#page=23).
### 2.6 Metabole veranderingen
#### 2.6.1 Suikermetabolisme tijdens de zwangerschap
Tijdens de zwangerschap ontvangt de foetus glucose via de placenta. Een teveel aan glucose wordt opgeslagen als glycogeen en onderhuids vet [23](#page=23).
#### 2.6.2 Suikermetabolisme bij de neonaat
Na de geboorte is de glucoseopname beperkt tot de voeding, die in de eerste dagen nog gering is. Dit leidt tot een daling van de glucoseconcentratie. Bovendien is er in de eerste levensdagen een verhoogd glucoseverbruik voor warmteproductie, ademarbeid en stofwisseling. Hierdoor treedt een fysiologische suikerdip op tussen de geboorte en 4 uur later. Een echte hypoglycemie ontstaat zelden bij gezonde neonaten dankzij alternatieve brandstofbronnen zoals vrije vetzuren en bruin vet [23](#page=23).
De streefwaarde voor glycemie bij de neonaat is tussen 45 en 150 milligram per deciliter (mg/dl) (normoglycemie). Een waarde boven 150 mg/dl wordt beschouwd als hyperglycemie, en onder 45 mg/dl als hypoglycemie. Volgens sommige richtlijnen wordt bij neonaten jonger dan 4 uur de ondergrens van 35 mg/dl gehanteerd [23](#page=23).
> **Tip:** Het opslaan van glucose als glycogeen en bruin vet tijdens de zwangerschap is een belangrijke voorbereiding op de metabole veranderingen na de geboorte [23](#page=23).
#### 2.6.3 Hypoglycemie voorkomen bij de neonaat
Preventieve maatregelen om hypoglycemie te voorkomen omvatten onmiddellijk "skin-to-skin" contact met de moeder na de geboorte, afdrogen, en voorkomen van afkoeling. Ook wordt gestreefd naar de eerste voeding binnen een uur na geboorte [24](#page=24).
Neonaten met risicofactoren voor hypoglycemie dienen extra gemonitord te worden. Dit zijn baby's bij wie de glucosespiegel gemakkelijker kan dalen door verminderde of minder beschikbare energiebronnen, of omdat ze intra-uterien zeer hoge glucoseconcentraties gewend waren [24](#page=24).
Belangrijke risicofactoren voor hypoglycemie bij de neonaat zijn:
* (Late) prematuriteit (35-37 weken) [24](#page=24).
* Afwijkingen in de groei: Intra-uteriene groeiretardatie (IUGR) of groeivertraging (lager dan P10) en macrosomie (hoger dan P90) [24](#page=24).
* Diabetes bij de moeder [24](#page=24).
* Hypothermie bij de neonaat [24](#page=24).
Bij risicobaby's worden aanvullende preventieve maatregelen nagestreefd:
* Minstens 8 voedingen per 24 uur [24](#page=24).
* Bij niet-efficiënt zuiggedrag laagdrempelig bijvoeden (bv. manueel afkolven van colostrum) [24](#page=24).
* Glycemiecontroles (volgens voorschrift arts of protocol), met een streefwaarde van minstens 45 mg/dl preprandiaal (voor de voeding), met minstens twee opeenvolgende normale waarden [24](#page=24).
> **Tip:** Groeipercentielen (P10 en P90) worden gebruikt om de groei van een foetus of neonaat te vergelijken met andere baby's van dezelfde zwangerschapsduur. Afwijkende groei wordt beschouwd als P90 [24](#page=24).
Attentheid op symptomen van hypoglycemie is essentieel, waaronder:
* Lethargie, hypotonie [25](#page=25).
* Irritabiliteit, hoge schrei [25](#page=25).
* Zwakke zuigkracht, niet (goed) drinken [25](#page=25).
* Hypothermie, braken, bleekheid, cyanose, tremulaties, convulsies [25](#page=25).
Indien preventieve maatregelen onvoldoende zijn, kan opname op de neonatologie noodzakelijk zijn [25](#page=25).
* * *
# Eerste zorgen en beoordeling van de neonaat
Dit hoofdstuk behandelt de directe zorg en beoordeling van de neonaat direct na de geboorte, met de nadruk op het bevorderen van stabiliteit en welzijn.
### 3.1 Skin to skin
#### 3.1.1 Definitie
Skin-to-skin contact, ook wel "het gouden uur", "kangaroeën", "kangaroocare", "skinnen" of "huid-op-huid contact" genoemd, houdt in dat de neonaat direct na de geboorte naakt op de blote borst of buik van de moeder wordt gelegd voor een ononderbroken periode van minimaal één uur. Dit wordt nagestreefd bij alle pasgeborenen, mits de gezondheidstoestand van moeder en kind dit toelaat [26](#page=26).
#### 3.1.2 Voordelen skin to skin
Skin-to-skin contact biedt diverse belangrijke voordelen voor zowel de neonaat als de moeder:
* **Gedragsstimulatie:** Bevordert spontane snuffel- en zuigreflexen binnen het eerste uur na de geboorte en een succesvolle borstvoeding op lange termijn [26](#page=26).
* **Thermoregulatie:** Het moederlichaam fungeert als een efficiënte warmtebron, waardoor de neonaat minder snel hypothermie ontwikkelt dan wanneer hij wordt ingewikkeld in warme doeken. Pasgeborenen hebben moeite met het reguleren van hun lichaamstemperatuur bij de overgang van de warme baarmoeder naar een koelere omgevingstemperatuur [26](#page=26).
* **Cardio-respiratoire stabiliteit:** Resulteert in een stabieler hartritme, bloeddruk en ademhaling, wat de neonaat helpt wennen aan het extra-uteriene leven [26](#page=26).
* **Kolonisatie met moeders huidflora:** Beschermt de baby tegen schadelijke bacteriën van zorgverleners en de omgeving, waardoor het risico op infecties wordt verkleind [27](#page=27).
* **Bevordering van moeder-kind binding (hechting):** Zorgt voor een gevoel van veiligheid, kalmte en ontspanning bij moeder en kind, wat optimale omstandigheden creëert voor de moeder-kind band. Dit wordt mede bevorderd door de vrijgave van oxytocine, het "liefdeshormoon" [27](#page=27).
* **Bijkomende voordelen van oxytocine:**
* Positieve invloed op de borstvoeding door de toeschietreflex van moedermelk [27](#page=27).
* Bevordert baarmoederinvolutie en voorkomt overmatig bloedverlies bij de moeder [27](#page=27).
* **Lange termijn effecten:** Studies tonen aan dat skin-to-skin contact zelfs tot op 20-jarige leeftijd een positieve invloed kan hebben op de sociale en gedragsontwikkeling van het kind [27](#page=27).
#### 3.1.3 Skin to skin in de praktijk
Skin-to-skin contact is breed verspreid en wordt nagestreefd in de verloskundige praktijk [27](#page=27).
* **Praktische uitvoering:** De baby wordt direct na de geboorte afgedroogd en naakt op de blote buik of borst van de moeder gelegd, bedekt met een warme deken of doek. De conditie van de baby kan tijdens dit contact worden beoordeeld. Interventies worden indien mogelijk uitgesteld tot na het uur skinnen en het eerste aanleggen [27](#page=27).
* **Onderbrekingen en herstel:** Indien omstandigheden (zoals de gezondheidssituatie) skin-to-skin contact niet toelaten, wordt dit zo snel mogelijk hersteld of herhaald [27](#page=27).
* **Betrokkenheid van de vader/andere ouder:** Skin-to-skin contact kan ook door de vader of andere ouder plaatsvinden [27](#page=27).
* **Voorlichting en communicatie:** Bij ouders die terughoudend zijn, is het belangrijk om hen te informeren over de voordelen. Goede communicatie is essentieel [28](#page=28).
* **Veiligheid:** Waakzaamheid is geboden; moeder en baby moeten regelmatig worden beoordeeld en geobserveerd. Veiligheidsmaatregelen omvatten [28](#page=28):
* Voorkomen dat de baby kan vallen [28](#page=28).
* Zorgen dat het neusje van de baby vrij blijft [28](#page=28).
* Bij vermoeide moeders, zorgen voor aanwezigheid van iemand anders in de kamer [28](#page=28).
### 3.2 Beoordeling van de conditie van de neonaat
#### 3.2.1 De Apgar-score
##### 3.2.1.1 Inleiding
De Apgar-score, ontwikkeld door Virginia Apgar, is een standaardmethode om de conditie van de neonaat direct na de geboorte te beoordelen. Vijf klinische criteria worden gescoord op een schaal van 0, 1 of 2 punten: ademhaling (A), hartfrequentie (P), spiertonus (G), kleur (A) en reactie op prikkels (R). De som van de scores (minimaal 0, maximaal 10) geeft een indicatie van de algehele conditie. De criteria en hun scores worden als volgt beoordeeld [29](#page=29):
Criterium0 punten1 punt2 puntenAdemhaling (A)AfwezigZwak, alle vormen van dyspnoeRegelmatig, goed doorhuilenPols, hartfrequentie (P)Afwezig<100/min≥ 100/minSpierspanning, tonus (G)Geen, slapZwak, enige flexie van de ledematenSterk, actieve beweging ledematenAspect, kleur (A)Blauw of bleekPerifere of matige cyanoseGeheel rozeReactie op prikkels (R)GeenZwakSterk
De Apgar-score wordt bepaald op 1, 5 en 10 minuten na de geboorte [29](#page=29).
##### 3.2.1.2 Interpretatie Apgar-score
De Apgar-score helpt bij het bepalen of interventies of reanimatie noodzakelijk zijn [30](#page=30).
* **Normaal:** Een score tussen 7 en 10 punten wordt als normaal beschouwd. Een gezonde neonaat vertoont herstel met een gelijkblijvende of hogere score bij volgende metingen [30](#page=30).
* **Prognostische waarde:** De score op 5 en 10 minuten is belangrijker dan de score op 1 minuut [30](#page=30).
* **Interventie nodig:** Een score tussen 4 en 7 punten vereist ingrijpen [30](#page=30).
* **Onmiddellijke hulp vereist:** Een score lager dan 4 punten vraagt om directe ondersteuning of reanimatie [30](#page=30).
* **Evaluatie van reanimatie:** De Apgar-score is een nuttig instrument om het succes van reanimatie te beoordelen [30](#page=30).
#### 3.2.2 Ademhaling
De gezonde pasgeborene heeft een regelmatige, synchrone buik- en borstademhaling tussen 30 en 60 ademhalingen per minuut. De kracht van het huilen is een indicatie voor de kwaliteit van de ademhaling [30](#page=30).
* **Tachypneu:** Te snelle ademhaling kan wijzen op respiratoire of cardiale insufficiëntie. Voorbijgaande tachypneu kan ontstaan door vertraagde absorptie van longvocht, vaak na een sectio, en verdwijnt meestal spontaan binnen 48-72 uur [30](#page=30).
* **Apneu:** Ademstilstand die kortdurend mag zijn in diepe rust [30](#page=30).
* **Dyspneu:** Bemoeilijkte ademhaling, herkenbaar aan neusvleugelen, kreunen, tirage (intrekkingen) of gaspen. Observatie en actie zijn cruciaal [30](#page=30).
Observatie van de ademhaling omvat het letten op regelmaat, frequentie en tekenen van dyspneu [30](#page=30).
#### 3.2.3 Hartfrequentie
De normale hartfrequentie van de neonaat ligt tussen 110 en 150 slagen per minuut [31](#page=31).
* **Bradycardie:** Hartritme <110 slagen/minuut [31](#page=31).
* **Tachycardie:** Hartritme >150 slagen/minuut [31](#page=31).
De hartfrequentie kan worden waargenomen door te voelen aan de basis van de navelstreng. Bij twijfel kan de hartslag worden gausculteerd met een stethoscoop of gepalpeerd in de lies (arteria femoralis). Een pulse-oxymeter biedt nauwkeurige monitoring [31](#page=31).
#### 3.2.4 Spierspanning (tonus)
Een gezonde pasgeborene heeft een sterke spierspanning met duidelijke flexie en actieve beweging van de ledematen, vooral tijdens het huilen [31](#page=31).
* **Verminderde spiertonus:** Kenmerkt zich door gestrekte ledematen (extensie) en een slappe indruk [31](#page=31).
* **Beoordeling:** De flexiegraad en beweging van de ledematen worden geobserveerd. Pogingen om de ledematen in extensie te brengen ondervinden bij goede tonus sterke weerstand; bij verminderde tonus kan het ledemaat gemakkelijk gestrekt worden en keert langzaam of niet terug naar flexie [31](#page=31).
#### 3.2.5 Kleur
De gezonde pasgeborene ziet er roze uit [31](#page=31).
* **Perifere cyanose:** Lichte blauwverkleuring van de ledematen door aanvankelijk verminderde veneuze terugvloei, die meestal binnen enkele minuten na opwarming verdwijnt [31](#page=31).
* **Algemene cyanose:** Meestal een gevolg van hypoxie (zuurstoftekort) tijdens de partus of door het niet op gang komen van de ademhaling. Kan snel herstellen na zuurstoftoediening, tenzij andere factoren de zuurstofopname belemmeren [32](#page=32).
* **Algemene bleekheid:** Kan duiden op te weinig circulerend volume (anemie), bloeding, hemolyse, verminderde aanmaak of shock. Oorzaak moet worden opgespoord, omdat zuurstoftoediening beperkt effectief is bij te weinig transportmiddelen (hemoglobine) [32](#page=32).
* **Fysiologische icterus:** Geelzucht die optreedt vanaf 36-48 uur na de partus. Geelzien binnen 24 uur wijst op een ernstige pathologie [32](#page=32).
Beoordeling van de kleur dient altijd in goed licht te gebeuren [32](#page=32).
#### 3.2.6 Reactie op prikkels
Een gezonde neonaat reageert sterk op stimulatie zoals aanrakingen, licht en geluid. Krachtig huilen en sterke bewegingen na een stevige prikkel (bv. wrijven over de rug) duiden op een goede reactie. Kleine jammergeluidjes en zwakke bewegingen wijzen op een zwakke reactie [32](#page=32).
### 3.3 Preventie van warmteverlies
#### 3.3.1 Thermoregulatie bij de neonaat
Neonaten hebben, ondanks dat de mens homeotherm is, extra inspanningen nodig om hun lichaamstemperatuur te reguleren. De ideale lichaamstemperatuur ligt tussen 36,5°C en 37,5°C. Afwijkingen hierboven (hyperthermie) of hieronder (hypothermie) kunnen schadelijk zijn. Thermoregulatie is een wisselwerking tussen warmteverlies en warmteproductie. Bij neonaten wordt dit evenwicht gemakkelijk verstoord door grote warmteverliezen, wat kan leiden tot toegenomen zuurstofbehoefte, hypoglycemie en verergering van metabole acidose. Het voorkomen van significante temperatuurdaling (<36°C) is cruciaal in de eerste levensfase [33](#page=33).
#### 3.3.2 Warmteverlies bij de neonaat
Warmteverlies bij de neonaat is aanzienlijk door:
* **Temperatuurverschil:** De overgang van de intra-uteriene omgeving (±37°C) naar de kamertemperatuur (±22°C) is een groot verschil van ongeveer 15°C [33](#page=33).
* **Relatief groot lichaamsoppervlak:** Het huidoppervlak in verhouding tot het lichaamsgewicht is groter dan bij oudere kinderen en volwassenen [33](#page=33).
Warmteverlies kan optreden via vier mechanismen [34](#page=34):
* **Verdamping (evaporatie):** Door het natte lichaamsoppervlak na de geboorte (vruchtwater). Snel en grondig afdrogen met een warme doek beperkt dit aanzienlijk [34](#page=34).
* **(Lucht)stroming (convectie):** Warmteverlies door luchtstroming langs het lichaamsoppervlak. Minimaliseren van luchtstromingen in de ruimte en het maximaal bedekken van de huid helpt. Ramen en deuren gesloten houden voorkomt tocht [34](#page=34).
* **Straling (radiatie):** Warmteoverdracht aan de koudere omgeving zonder direct contact. Het hoofd verliest ongeveer 20% van de warmte via de hoofdhuid. Dit kan worden beperkt door skin-to-skin contact, wikkelen in een warme doek en het dragen van een mutsje [34](#page=34).
* **Geleiding (conductie):** Warmteverlies door direct huidcontact met koude voorwerpen. Alles wat in contact komt met de baby moet voldoende opgewarmd zijn (bv. onderlaag, doeken, kleding, stethoscoop) [34](#page=34).
#### 3.3.3 Warmteproductie
Warmteproductie vindt plaats door het opvoeren van de stofwisseling, wat extra zuurstof en glucose verbruikt. Een extra energiebron is bruin vet, waarvan de verbranding warmte genereert onder invloed van noradrenaline en thyroxine. Rillen voor warmteproductie is bij de neonaat nog niet mogelijk. Vasthouden van warmte gebeurt door vasoconstrictie, een foetale houding en isolatie door onderhuids vet [35](#page=35).
#### 3.3.4 Temperatuurmeting
Tijdens de eerste zorgen wordt de lichaamstemperatuur rectaal of axillair gemeten om afwijkingen op te sporen. Daarna wordt de temperatuur minstens één keer per 24 uur gemeten [35](#page=35).
#### 3.3.5 Preventie en behandeling warmteverlies bij de neonaat
Bij een lichaamstemperatuur onder de 36,5°C moet de temperatuur verhoogd worden. Dit kan door skin-to-skin contact (eventueel aan de borst), extra bovenlaag, of een mutsje. Andere parameters moeten geëvalueerd worden en de temperatuur regelmatig gecontroleerd. Een eventueel badje wordt uitgesteld. Het plaatsen van warme voorwerpen in het bedje wordt afgeraden vanwege risico's [35](#page=35).
#### 3.3.6 Acties bij hyperthermie bij de neonaat
Hyperthermie (>37,5°C) kan optreden door te warme kleding, hoge omgevingstemperatuur, na inspanning, of normale dagelijkse schommelingen [36](#page=36).
* **Temperatuursverhoging:** Tussen 37,5°C en 38°C (rectaal gemeten) [36](#page=36).
* **Behandeling:** Meestal onnodig. Mogelijkheden om de temperatuur te verlagen zijn: extra hydratatie, minder kleding/mutsje, aangepaste omgevingstemperatuur, lauw bad (36,5°C), rust. **Leg de baby bij hyperthermie NIET skin-to-skin**. Parameters evalueren en temperatuur controleren is belangrijk [36](#page=36).
* **Koorts:** Een lichaamstemperatuur >38°C bij een pasgeborene vereist onmiddellijk medisch advies [36](#page=36).
### 3.4 Toedienen van vitamine K
#### 3.4.1 Toedieningsreden
Vitamine K is essentieel voor de aanmaak en activering van stollingsfactoren (protrombine, factor 2, 7, 9, 10) in de lever. Pasgeborenen hebben echter altijd een tekort aan vitamine K, wat leidt tot een verhoogd risico op bloedingen. Deze "vitamine K-deficiëntiebloedingen" (VKDB) kunnen zich in drie vormen presenteren [37](#page=37):
* **Vroegtijdige vorm:** Binnen 24 uur na geboorte, met kans op acute hersenbloeding [37](#page=37).
* **Klassieke vorm:** Tijdens de eerste 7 dagen na geboorte, als milde bloedingen (bv. gastro-intestinale, navel-, huidbloedingen) [37](#page=37).
* **Late vorm:** Tussen de 2e en 12e levensweek, zeldzaam maar zeer ernstig, met intra-craniële, huid- en gastro-intestinale bloedingen, hoge mortaliteit en risico op neurologische aandoeningen [37](#page=37).
Na de geboorte verdwijnt de vitamine K-deficiëntie geleidelijk door opname uit voeding en een sterkere darmflora. Kunstvoeding bevat de aanbevolen hoeveelheid vitamine K, terwijl moedermelk een lage hoeveelheid heeft en borstgevoede neonaten een andere darmflora hebben die minder vitamine K produceert [37](#page=37).
#### 3.4.2 Suppletie ter preventie van VKDB
Alle pasgeborenen ontvangen vitamine K (merknaam Konakion®) in dosissen van 1 of 2 mg als profylaxe [38](#page=38).
* **Direct na geboorte:** Een supplement wordt altijd toegediend om vroegtijdige en klassieke VKDB te voorkomen. Dit kan oraal (2 mg) of intramusculair (1 mg) [38](#page=38).
* **Intramusculaire toediening:** Biedt ook bescherming tegen late VKDB door een depotwerking [38](#page=38).
* **Orale toediening (zonder bescherming tegen late VKDB):**
* **Kunstvoeding:** Vitamine K in de voeding is voldoende; verdere suppletie is niet nodig [38](#page=38).
* **Borstvoeding:** Een onderhoudsdosis is noodzakelijk om late VKDB te voorkomen. Internationale richtlijnen verschillen, maar VBOV adviseert 2 mg oraal na 1 week, herhaald na 1 maand. Andere adviseren wekelijkse toediening tot 3 maanden. De verantwoordelijkheid ligt hierbij bij de ouders, wat discussiepunten oplevert [38](#page=38).
* **WHO-advies:** Alle pasgeborenen intramusculair 1 mg Konakion® toedienen ter preventie van alle vormen van VKDB, met zekerheid van opname en zonder onderhoudsdosis [38](#page=38).
* **Uitzondering:** Bij risicofactoren voor vitamine K-deficiëntie (bv. malabsorptiestoornissen) kan eenmalige intramusculaire toediening onvoldoende zijn; profylaxe wordt dan gebaseerd op de bepaling van stollingsfactoren [38](#page=38).
### 3.5 Overige zorgen aan de neonaat
#### 3.5.1 Inleiding
Het wassen van de neonaat wordt uitgesteld tot de eerste of tweede dag na de geboorte om afkoeling te voorkomen en de beschermende vernix te behouden. Enkel het aangezicht en het grootste vuil kunnen worden weggeveegd. Deze zorgen vinden plaats na het skin-to-skin contact van minimaal één uur [39](#page=39).
#### 3.5.2 Afnavelen en navelzorg
##### 3.5.2.1 Afnavelen
De navelstreng wordt bij voorkeur 1 tot 3 minuten na de geboorte afgeklemd met twee steriele kochers en daarna doorgeknipt. De kocher aan de babyzijde kan blijven zitten tijdens het skinnen. Definitief afnavelen gebeurt na het skin-to-skin moment met een steriele wegwerp navelklem, 1-3 cm van de huid. Het resterende stuk navelstreng wordt ongeveer een cm voorbij de klem afgeknipt. Alternatieven zoals de 'cord ring' (navelring) kunnen ook gebruikt worden [39](#page=39) [40](#page=40).
##### 3.5.2.2 Verdere navelzorg
De navelstomp valt meestal binnen 7 tot 11 dagen af. Hygiënisch en droog houden, met minimale afdekking (blootstelling aan de lucht), bevordert het natuurlijke proces en voorkomt infectie. Nauwkeurige observatie op tekenen van infectie (roodheid, zwelling, etter, slechte geur) is belangrijk. Bij infectietekenen is ontsmetting met alcohol aangewezen; in ernstige gevallen wordt medisch advies ingeroepen. De navelklem kan worden verwijderd zodra de stomp droog en verschrompeld is. Na het afvallen kan nog enige dagen muceus vocht geproduceerd worden; dagelijkse reiniging, droging en blootstelling aan lucht blijven aanbevolen. Indien de navel na 2 weken nog niet droog is, dient medisch advies ingewonnen te worden [40](#page=40).
#### 3.5.3 Wegen
##### 3.5.3.1 Bepalen geboortegewicht
Het geboortegewicht wordt bepaald om de gewichtsevolutie te kunnen opvolgen. Een aterm geboren baby weegt gemiddeld tussen 2,5 en 3,8 kg. De baby wordt naakt gewogen op een doek om warmteverlies door geleiding te beperken [41](#page=41).
##### 3.5.3.2 Verdere gewichtsevolutie
Het gewicht is een belangrijke parameter voor de gezondheid en voedingsinname. Aanbevolen weegfrequenties zijn op dag 1, 3, 5, 10-14 dagen, 1 maand, en 6-8 weken. Dagelijks wegen in de thuissetting wordt afgeraden wegens angst bij ouders en mogelijke negatieve impact op exclusieve borstvoeding. Iedere pasgeborene verliest de eerste dagen gewicht (gemiddeld 5-7% van geboortegewicht) door beperkte energie-inname, meconiumverlies, vochtverlies en calorieverbruik. Gewichtsverlies mag maximaal tot dag 5 duren en niet meer dan 10% bedragen. Na 2 weken moet het geboortegewicht opnieuw bereikt zijn. Significant gewichtsverlies vereist nauwkeurige opvolging, observatie van voedingen, frequenter voeden en eventuele stimulatie van melkproductie [41](#page=41) [42](#page=42).
#### 3.5.4 Meten
##### 3.5.4.1 Meten lengte neonaat
Een aterm geboren baby is gemiddeld 48 tot 52 cm lang. De lengtemeting op dag 0 is minder betrouwbaar door mogelijke toename (bv. bij stuitligging) of afname (bv. door caput succedaneum) [42](#page=42).
##### 3.5.4.2 Meten schedelomtrek neonaat
Een aterm geboren baby heeft een gemiddelde schedelomtrek van 33 tot 36 cm. Deze parameter kan de eerste dagen variëren door resorptie van een caput succedaneum en/of oplossen van de moulding [42](#page=42).
#### 3.5.5 Volledig fysiek onderzoek
Na de geboorte wordt de neonaat meerdere keren onderzocht [43](#page=43).
* **Dag 0:** Eerste onderzoek in de verloskamer door vroedvrouw of pediater om vroegtijdig afwijkingen vast te stellen [43](#page=43).
* **Dag 1:** Volledig fysiek onderzoek door een pediater [43](#page=43).
* **Dag 7:** Herhaling van het onderzoek door kinderarts of huisarts [43](#page=43).
Ouders zijn best aanwezig bij het onderzoek, met uitleg en voorlichting. Het onderzoek gebeurt in een warme kamer, waarbij het hele lichaam wordt onderzocht, van craniaal naar caudaal. Belangrijke observatiepunten zijn o.a.: aanwezigheid vernix/lanugo, maturiteitsaspect huid, caput succedaneum, cefaal hematoom, fontanellen, oorinplanting, mond en verhemelte, clavicula, navelstreng (2 arteria, 1 vene), wervelkolom, uitwendige genitalia, anaalsfincter, beweeglijkheid en toestand van extremiteiten, en reflexen (#page=43, 44) [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 3.5.6 Aankleden en identificatiebandje
De neonaat wordt aangekleed met voorverwarmde kleertjes om warmteverlies te voorkomen. Een identificatiebandje wordt aangebracht, idealiter voor het verlaten van de verloskamer [44](#page=44).
### 3.6 Reanimatie van de neonaat
#### 3.6.1 Inleiding
##### 3.6.1.1 Oorzaken problemen bij neonaat
De vele fysiologische veranderingen na de geboorte (gasuitwisseling, circulatie, hartfunctie) verhogen de kans op moeilijkheden kort na de geboorte. Een bevalling is een stresstest, en zuurstoftekort kan optreden. De meeste neonaten hebben lichte ondersteuning nodig, maar volledige reanimatie is zelden vereist. Bij de neonaat is bradycardie vrijwel altijd gevolg van zuurstoftekort; efficiënte ventilatie en oxygenatie zijn cruciaal voor een goede reanimatie [45](#page=45).
Types zuurstoftekort (gerangschikt naar ernst):
* **Hypoxemie:** Zuurstoftekort in bloed, cel- en orgaanfuncties blijven intact [45](#page=45).
* **Hypoxie:** Zuurstoftekort in perifere weefsels, redistributie naar vitale organen [45](#page=45).
* **Anoxie:** Algemeen zuurstoftekort met invloed op vitale organen [45](#page=45).
##### 3.6.1.2 Foetale reactie op zuurstoftekort
Bij zuurstoftekort blijft het foetaal hart nog enige tijd intact. Aanvankelijk snellere en diepere ademhalingsbewegingen. Bij ernstig en aanhoudend zuurstoftekort treedt bewustzijnsverlies op, gevolgd door ademhalingsstop (primaire apneu). Het lichaam gaat in energiebesparingsmodus, hartfrequentie daalt (bradycardie) [45](#page=45) [46](#page=46).
Bij langdurig zuurstoftekort treedt gasping op: diepe, snakkende ademhalingsbewegingen. Uiteindelijk stopt ook de hartspier en circulatie (terminale/secundaire apneu). Het hele proces duurt ongeveer 20 minuten [46](#page=46).
Bij peripartum zuurstoftekort is het bij geboorte niet altijd direct duidelijk of de neonaat in primaire apneu verkeert (kan nog gaspen) of in secundaire apneu (laatste gaspteug al gehad). De BLS-aanpak is ontwikkeld om in de meeste situaties van peripartum zuurstoftekort effectief te zijn [46](#page=46).
##### 3.6.1.3 BLS, ALS en T-ABC
* **BLS (Basic Life Support):** Basisreanimatie, specifiek voor neonaten Neonatal Life Support (NLS) genoemd. De vier stappen worden onthouden met het acroniem T-ABC [47](#page=47):
* **T:** Temperature (temperatuurbehoud, voorkomen hypothermie) [47](#page=47).
* **A:** Airway (vrijmaken van de luchtwegen) [47](#page=47).
* **B:** Breathing (masker- en ballonbeademing) [47](#page=47).
* **C:** Circulation (thoraxcompressies) [47](#page=47).
* **ALS (Advanced Life Support):** Omvat naast BLS ook medicatietoediening en intubatie [47](#page=47).
* **The Golden Minute:** De cruciale eerste minuut na de geboorte bij een neonaat met peripartum zuurstoftekort die niet ademt. Snel en efficiënt handelen is essentieel voor de prognose. Navelstreng doorknippen gebeurt direct [47](#page=47).
* **Belang van hulp:** Hulp inroepen is cruciaal tijdens de reanimatie; extra handen maken een groot verschil [47](#page=47).
##### 3.6.1.4 Belang van hulp
Doorheen het reanimatieprotocol is het belangrijk om te evalueren of hulp nodig is. Een noodoproepsysteem en telefonische verwittiging van de pediater zijn essentieel [47](#page=47).
#### 3.6.2 Stap 0: De voorbereiding
##### 3.6.2.1 Prenataal
Goede voorbereiding is de sleutel tot efficiënte reanimatie. Voor elke bevalling moeten zaken klaarstaan om kostbare tijd te besparen [48](#page=48):
* Klaarmaken van de omgeving: tochtvrij, warm, goede lichtbron [48](#page=48).
* Voldoende warme doeken [48](#page=48).
* Warmtelamp boven de opvangtafel inschakelen [48](#page=48).
* Reanimatiemateriaal controleren: klok, stethoscoop, O2, aspiratiemateriaal, ballon, maskers, Neopuff instellingen, mayocanule, laryngoscoop [48](#page=48).
* Indien nodig collega's of pediater verwittigen (vooral bij premature bevalling) [48](#page=48).
* Stoel voor partner voorzien [48](#page=48).
##### 3.6.2.2 De geboorte
Het geboortetijdstip wordt genoteerd. Indien mogelijk wacht men 1 tot 3 minuten met afnavelen [48](#page=48).
#### 3.6.3 Stap 1: T (Temperature): voorkomen hypothermie
Hypothermie verhoogt de zuurstofbehoefte en leidt tot anaërobe stofwisseling, melkzuurproductie en metabole acidose. Hypothermie verhoogt morbiditeit en mortaliteit. Na de geboorte moet het kind altijd worden afgedroogd met een warme doek. Nat linnen wordt verwijderd, het hoofd wordt bedekt met een muts, en het kind wordt indien mogelijk huid-op-huid bij de moeder gelegd, afgedekt met warme doeken. Bij reanimatie is temperatuurbehoud ook cruciaal; een warmtelamp kan helpen en het kind wordt niet langer dan nodig blootgesteld [49](#page=49).
#### 3.6.4 Beoordeling neonaat
#### 3.6.4.1.1 Apgar-score
Een lage Apgar-score (tussen 4 en 7 punten) of een dalende score kan aanleiding geven tot ingrijpen. Een score lager dan 4 punten vereist onmiddellijke ondersteuning [50](#page=50).
#### 3.6.4.1.2 Strikte indicatie
Belangrijkste indicaties voor reanimatie zijn:
* **Insufficiënte ademhaling:** Apneu, gasping of onregelmatige ademhaling [51](#page=51).
* **Bradycardie:** Hartslag <100 slagen/minuut [51](#page=51).
Ademhaling en hartslag zijn de grootste leidraad bij het besluiten of reanimatie noodzakelijk is [51](#page=51).
#### 3.6.5 Start reanimatie
1. **Hulp inroepen:** Indien nog niet gebeurd [51](#page=51).
2. **Positionering:** Neonaat op de reanimatietafel plaatsen met hoofd richting "vrije einde", met oog voor temperatuur (warmtelamp) [51](#page=51).
3. **Zorgverlener:** Neemt plaats aan het hoofd van de neonaat [51](#page=51).
4. **Reanimatieklok starten:** Cruciaal voor evaluatie elke 30 seconden. Stijging van hartfrequentie is eerste teken van verbetering [51](#page=51).
5. **Pulse-oxymeter:** Indien beschikbaar, bevestigen aan de rechterhand of pols (pre-ductaal) [51](#page=51).
#### 3.6.6 Stap 2: A (Airway): vrijmaken van de luchtwegen
Bij een slappe neonaat is een verminderde tonus van de farynx of hyperflexie van de nek vaak de oorzaak van een niet-vrije luchtweg [52](#page=52).
* **Goede positionering:** Op de rug, hoofd in neutrale positie (evenwijdig met oppervlak); doek of pampertje onder nek/schouders kan helpen. Kinlift met midden- of ringvinger om neutrale positie te behouden [52](#page=52).
* **Alternatieven:** Jaw-thrust methode, slijmpjes uit de mond halen met kompres [52](#page=52).
* **Aspiratie:** Alleen bij niet-ademende neonaat met dik meconium en indien insuffleren niet lukt. Vermeden wegens risico op vertraging, laryngospasme en bradycardie [52](#page=52).
* **ALS:** Larynxmasker of tracheale tube [52](#page=52).
Indien na het openen van de luchtweg nog steeds insufficiënte ademhaling en/of bradycardie optreedt, worden 5 insufflaties gegeven [52](#page=52).
#### 3.6.7 Stap 3.1: B (Breathing): beademen: 5 grote insufflaties ("lung aeration")
De neonaat die moeilijk ademt krijgt initieel 5 grote insufflatie-beademingen om de longen te ontplooien en longvocht te verwijderen [53](#page=53).
* **Methode:** Met masker en ballon, of Neopuff-toestel. Gebruik een goed aansluitend masker dat neus en mond bedekt [53](#page=53).
* **Correcte plaatsing masker (3 "P's"):**
* **Position:** Op de kin, rol over mond en neus [53](#page=53).
* **Pressure:** Duim en wijsvinger in "C"-vorm om masker op zijn plaats te houden [53](#page=53).
* **Pull:** Controleer kinlift [53](#page=53).
* **Zuurstof:** Kamerlucht volstaat initieel voor aterme neonaten [53](#page=53).
* **Toediening:** Langzaam (3 sec per beademing), bv. door luidop tellen ("21-22-23-1" etc.). De eerste 2-3 insufflaties verplaatsen longvocht, de laatste 2-3 vullen de longen. Bij Neopuff is de H2O-druk voor insufflaties 30 cm water (aterme neonaat) [53](#page=53).
#### 3.6.8 Herevaluatie neonaat
Na 5 insufflaties wordt opnieuw de ademhaling en hartslag geëvalueerd. Stijging van de hartfrequentie (binnen 30 sec) is het eerste teken van herstel. Indien de hartfrequentie niet stijgt, is waarschijnlijk de insufflatie inadequaat. Luchtweg opnieuw controleren en insufflaties herhalen. Observeren van thoraxexcursies tijdens beademingen is essentieel. Alleen indien er thoraxexcursies zijn, wordt verder gegaan in het protocol [54](#page=54).
#### 3.6.9 Stap 3.2: B (Breathing): beademen: ventilaties ("lung ventilation")
Indicatie voor ventilatie-beademingen is een neonaat die nog niet spontaan ademt, maar bij wie de longen zijn ontplooid [55](#page=55).
* **Methode:** Met kamerlucht, masker en ballon of T-stuk [55](#page=55).
* **Frequentie:** Ongeveer 60 ademhalingen per minuut (1 seconde per beademing) gedurende 30 seconden. Bij Neopuff wordt de H2O-druk verlaagd tot 20-25 cm H2O [55](#page=55).
* **Thoraxexcursies:** Moeten zichtbaar zijn; zo niet, beademingen herhalen na vrijmaken luchtweg [55](#page=55).
#### 3.6.10 Herevaluatie neonaat
Na 30 seconden ventilatie worden hartfrequentie en ademhaling geëvalueerd. Doorgaan met ventileren tot spontane, regelmatige ademhaling optreedt. Indien de hartfrequentie traag of afwezig blijft ondanks beademing, zijn thoraxcompressies nodig [55](#page=55).
#### 3.6.11 Stap 4: C (Circulation): thoraxcompressies (+ ventilaties)
Indicatie voor thoraxcompressies is een neonaat die niet spontaan ademt, ernstig bradycard is (<60 bpm), en bij wie de longen zijn ontplooid en geventileerd. Slechts 0,1% van de aterme neonaten heeft thoraxcompressies nodig [56](#page=56).
* **Techniek:** Beide handen om de thorax, 2 duimen (op elkaar) op het onderste derde deel van het sternum (1 vingerbreedte onder tepellijn). Borstkas voldoende diep indrukken (minimaal 1/3 van de diepte). Alternatief: 2-vingertechniek [56](#page=56).
* **Frequentie:** 120 compressies per minuut. Borstkas moet na elke compressie volledig omhoog komen [56](#page=56).
* **Synchronisatie:** Compressies met ventilaties (3:1 ratio) gedurende 30 seconden [56](#page=56).
* **Zuurstof:** Indien mogelijk verhoogd tot 100% [56](#page=56).
#### 3.6.12 Herevaluatie neonaat
De hartslag wordt elke 30 seconden gecontroleerd. Indien de hartslag boven 60/min stijgt, kunnen thoraxcompressies gestaakt worden. Indien de neonaat nog niet spontaan ademt, enkel ventilaties voortzetten. Als er geen recuperatie is, BLS voortzetten tot hulp arriveert voor ALS [57](#page=57).
#### 3.6.13 Besluit
* Altijd goed voorbereid zijn; materiaal gebruiksklaar [57](#page=57).
* Neonaat onmiddellijk beoordelen en zo snel mogelijk reanimeren indien geïndiceerd [57](#page=57).
* Continu evalueren of hulp nodig is [57](#page=57).
* Neonatale reanimatie is een samenspel van evaluatie en handelen [57](#page=57).
* Doorlopend aandacht voor temperatuurbehoud [57](#page=57).
* De regels van T-ABC kennen [57](#page=57).
* Goede beademing is de sleutel tot efficiënte reanimatie [57](#page=57).
* Neonaat elke 30 seconden (her)evalueren [57](#page=57).
#### 3.6.14 Simulatietraining
Simulatietraining biedt de kans om reanimatiehandelingen te oefenen op een simulatiepop [57](#page=57).
> **Tip:** Herhaal de theorie en bekijk de video's ter voorbereiding op de simulatietraining. Zorg dat je alle materialen kent en weet waar ze liggen [48](#page=48).
* * *
# Fysiologische en fysieke kenmerken van de neonaat
Pasgeborenen uiten hun welzijn of onbehagen via diverse signalen zoals lichaamshouding en huilen, wat nauwkeurige observatie door zorgverleners vereist.
### 4.1 Gedrag
#### 4.1.1 De verschillende gedragsstadia van de neonaat
Het gedrag van de neonaat kan worden onderverdeeld in slaap- en waakstadia, die cruciaal zijn voor ontwikkeling en welzijn.
##### 4.1.1.1 Slaapstadia
Twee slaapstadia worden onderscheiden:
* **Diepe slaap:** Gekenmerkt door minimale beweging, rustige gelaatsuitdrukking en regelmatige ademhaling. Het kind is moeilijk wekbaar. Per etmaal wordt gemiddeld 8 tot 9 uur in dit stadium doorgebracht [58](#page=58).
* **Lichte slaap (REM-slaap):** Wordt gekenmerkt door snelle oogbewegingen onder de oogleden. Het kind kan bewegen, lachen en geluid maken. De ademhaling is minder regelmatig. Dit stadium is essentieel voor de ontwikkeling van het centraal zenuwstelsel en duurt langer dan bij volwassenen (ongeveer 50% van de slaaptijd) [59](#page=59).
##### 4.1.1.2 Waakstadia
Er zijn vier waakstadia: doezelig, rustig alert, actief alert en huilend.
* **Doezelig:** Een transitie tussen slaap en waak, met enkele lichaamsbewegingen en wisselende oogopeningen zonder fixatie. De ademhaling is vaak onregelmatig. Visuele of auditieve prikkels kunnen leiden tot het rustig alert stadium [59](#page=59).
* **Rustig alert:** Weinig grove bewegingen, heldere en rustige observatie van de omgeving. Het kind is gevoelig voor prikkels en dit is een goed moment voor voeding en interactie. De ademhaling is regelmatig. Dit stadium duurt gemiddeld 2 tot 3 uur per etmaal [59](#page=59).
* **Actief alert:** Frequent ritmisch bewegen van hoofd en lichaam, onregelmatige ademhaling. Dit stadium leidt gemakkelijk tot opwinding door stimuli. De ogen kijken rond met milde focus [59](#page=59).
* **Huilend:** Zeer actief, met chaotische bewegingen en vaak een grimas. De huid kleurt donker. Dit stadium wordt herkend aan huilgeluiden en treedt gemiddeld 10% van de tijd op. De stadia van actieve alertheid en huilen duren gezamenlijk gemiddeld 1 tot 4 uur per etmaal [60](#page=60).
#### 4.1.2 Wat bepaalt het gedragsstadium?
Het gedragsstadium wordt beïnvloed door factoren zoals voeding, kamertemperatuur, licht, tactiele en auditieve prikkels, en adaptatie. Neonaten maken nog geen onderscheid tussen dag en nacht [60](#page=60).
#### 4.1.3 Het belang van het gedragsstadium (implicaties voor de zorgverlener)
Het herkennen van individuele verschillen in gedragsstadia en troostbaarheid is belangrijk voor de zorgverlener en kan onrust bij ouders voorkomen. Rekening houden met het gedragsstadium is cruciaal voor de voeding: een kind in diepe slaap zal voeding minder goed innemen dan een kind in een alert stadium [61](#page=61).
**Hongersignalen:**
* Zuigbewegingen met de lipjes [61](#page=61).
* Sabbelen op vingers of vuistje [61](#page=61).
* Meer bewegen van armen en benen [61](#page=61).
* Draaien van het hoofd en zoeken met de mond [61](#page=61).
* Openen van de mond bij aanraking van de lippen [61](#page=61).
* Zuigen op de vinger bij aanbieden [61](#page=61).
Huilen wordt gezien als een alarmsignaal dat op onderliggend ongemak of te laat reageren op hongersignalen duidt, en vereist eerst troost alvorens voeding. Niet-dringende zorg kan het best worden uitgesteld wanneer de neonaat in diepe slaap verkeert [61](#page=61).
### 4.2 Fysische kenmerken
#### 4.2.1 Reflexen
Neonaten beschikken over primitieve reflexen die typisch zijn voor de eerste levensweken of maanden en daarna spontaan verdwijnen. Deze reflexen zijn vaak gericht op overleving en de aan- of afwezigheid ervan geeft informatie over het functioneren van het centrale zenuwstelsel [64](#page=64).
* **Moro-reflex:** Een schrikreflex bij onverwachte prikkels, waarbij armen en vingers symmetrisch spreiden, gevolgd door een omhelsbeweging en huilen. Asymmetrie kan wijzen op plexusbeschadiging [64](#page=64).
* **ATNR (asymmetrische tonische nekreflex):** Bij hoofddraaiing in rugligging strekt de ledemaat in de kijkrichting, terwijl de andere kant gebogen blijft. Dit is een begin van oog-handcoördinatie [64](#page=64).
* **Loopreflex:** Bij rechtop houden onder de armpjes en contact met een oppervlak, initieert de neonaat stapbewegingen [64](#page=64).
* **Opstapreflex:** Bij plaatsing van de voetrug tegen een rand, zet de neonaat de voet omhoog [64](#page=64).
* **Tractierespons:** Bij optrekken aan beide handjes, buigen de ellebogen en beweegt het hoofd naar voren [64](#page=64).
* **Galantreflex:** Bij stimulatie aan de zijkant van het abdomen in buikligging, draait de rug en het bekken naar de stimulans. Dit helpt mogelijk bij de bevalling [65](#page=65).
* **Grijpreflex (hand en voet):** Bij aanraking van de handpalm of voetzool wordt een voorwerp vastgegrepen. De greep kan verrassend sterk zijn [65](#page=65).
* **Babinskireflex:** Het strekken van de tenen bij prikkeling van de voetzool [65](#page=65).
* **Zoekreflex:** Aanraken naast de mond zorgt voor hoofddraaiing en mondopening, ter facilitatie van tepel- of speenzoeking [65](#page=65).
* **Zuigreflex:** Bij aanraking van de lippen en het verhemelte worden zuigbewegingen gemaakt, essentieel voor voeding [65](#page=65).
#### 4.2.2 Zintuiglijke waarneming
De zintuigen van de neonaat zijn nog niet volledig ontwikkeld, maar ontwikkelen zich snel.
##### 4.2.2.1 Inleiding
Stimulatie van de zintuigen is cruciaal voor hun ontwikkeling [65](#page=65).
##### 4.2.2.2 Gezichtsvermogen
Zicht is het minst ontwikkelde zintuig. Neonaten kunnen fixeren en voorwerpen en gezichten volgen. Objecten worden het best waargenomen op 20-30 cm afstand. Ze kijken langer naar gezichten dan naar effen voorwerpen. Kleurenzicht is pas volledig ontwikkeld rond 4 maanden. Ze kunnen onderscheid maken tussen licht en donker en zijn gevoelig voor fel licht [66](#page=66).
##### 4.2.2.3 Gehoor
Neonaten reageren op geluid en onderscheiden hoge en lage tonen. De menselijke stem is de beste gehoorsprikkel. Bekende stemmen worden vanaf de eerste levensmaand herkend. Krachtig geluid kan een schrikreactie veroorzaken [66](#page=66).
##### 4.2.2.4 Smaak en reuk
Pasgeborenen proeven en ruiken verschillen tussen smaken en geuren, met een voorkeur voor zoet. Een neonaat kan na een week het verschil ruiken tussen de moeder en andere vrouwen en gebruikt geur om de borst te zoeken [66](#page=66).
##### 4.2.2.5 Tast
Tastzin is het eerste ontwikkelende zintuig en is van groot belang voor de fysieke en emotionele ontwikkeling. Tactiele prikkels stimuleren groei. Moeders volgen vaak een patroon van strelen, beginnend bij de extremiteiten, dan de romp, en ten slotte omarmen, wat lijkt aan te sluiten bij de behoefte van het kind [66](#page=66).
#### 4.2.3 Algemene kenmerken
##### 4.2.3.1 Spierspanning (tonus)
De spierspanning varieert met de zwangerschapsduur. Prematuren hebben verminderde tonus en een gestrekte houding. Aterm geboren neonaten hebben een goede spierspanning met voorkeur voor flexie van de extremiteiten [67](#page=67).
##### 4.2.3.2 Tremoren en convulsies
Korte, spontane tremoren (ritmische trillende bewegingen) zijn bij pasgeborenen normaal als ze gestopt kunnen worden door buigen of aanraken. Convulsies (stuipen), vaak gepaard gaande met abnormale oogbewegingen, zijn steeds afwijkend en vereisen nauwkeurige observatie voor onderscheid [67](#page=67).
##### 4.2.3.3 De huid
###### 4.2.3.3.1 Kleur
Cyanose wijst op asfyxie, bleekheid op anemie. Fysiologische icterus (geelzucht) treedt vanaf 36-48 uur na geboorte op. Geelzien direct na geboorte (<24u) duidt op pathologie [68](#page=68).
###### 4.2.3.3.1 Stofwisseling bilirubine
Bilirubine ontstaat bij afbraak van erytrocyten en is eerst ongeconjugeerd (vetoplosbaar). In de lever wordt dit geconjugeerd (wateroplosbaar) en uitgescheiden via gal of urine. Bilirubine kan via de enterohepatische cyclus heropgenomen worden [68](#page=68).
###### 4.2.3.3.1.1 Hyperbilirubinemie bij de neonaat
Neonaten hebben een verhoogde kans op hyperbilirubinemie door een lagere conjugatiecapaciteit van de lever, een kortere levensduur van foetale erytrocyten, een verhoogde enterohepatische cyclus en de aanwezigheid van meconium. Borstvoeding kan leiden tot een hoger bilirubinegehalte dan kunstvoeding, maar is geen reden om te stoppen. Prematuren hebben een nog grotere kans op hyperbilirubinemie [69](#page=69).
###### 4.2.3.3.1.2 Gevolgen/risico's van hyperbilirubinemie bij de neonaat
Langdurig hoge indirecte bilirubinegehaltes kunnen door de bloed-hersenbarrière dringen en leiden tot kernicterus, met mogelijke neurologische schade zoals ontwikkelingsachterstand, mentale handicap en gehoorproblemen [70](#page=70).
###### 4.2.3.3.1.3 Symptomen van hyperbilirubinemie bij de neonaat
Geelzucht is het belangrijkste symptoom, visueel beoordeeld via de dermale zones van Kramer. Slaperigheid, donkere urine en bij ernstige gevallen lethargie, geïrriteerdheid en convulsies kunnen optreden [70](#page=70).
###### 4.2.3.3.1.4 Preventie van hyperbilirubinemie bij de neonaat
Vroege, frequente en efficiënte voedingen bevorderen meconiumevacuatie. Indirect zonlicht kan helpen, maar direct zonlicht dient vermeden te worden [71](#page=71).
###### 4.2.3.3.1.5 Screening naar hyperbilirubinemie bij de neonaat
Nauwkeurige observatie op geelzien, met inspectie van huid, oogwit en tandvlees, is essentieel. Ook intake, uitscheiding, gewichtsverlies, gedrag en temperatuur worden gelet. Geelzucht bij baby's jonger dan 24 uur, of in combinatie met hypotonie, is altijd pathologisch [71](#page=71).
###### 4.2.3.3.1.6 Diagnose van hyperbilirubinemie bij de neonaat
Diagnose geschiedt via transcutane bilirubinemeting (TcB) of totaal serumbilirubinegehalte (TSB) door bloedafname [72](#page=72).
###### 4.2.3.3.1.7 Behandeling van hyperbilirubinemie bij de neonaat
Behandeling omvat fototherapie (onder speciale lampen) of, in ernstige gevallen, een wisseltransfusie. Richtlijnen voor fototherapie omvatten volledige ontkleeding, nauwkeurige temperatuurmonitoring, verhoogde vochttoediening en oogbescherming [72](#page=72) [73](#page=73).
###### 4.2.3.3.2 Milia
Kleine witte puntjes op de huid door verstopte talgklieren, onschuldig en verdwijnen spontaan [74](#page=74).
###### 4.2.3.3.3 Mongolenvlek
Blauw-grijze pigmentvlek, vooral op de rug, vaker voorkomend bij kinderen met Aziatische of negroïde achtergrond. Trekt meestal binnen 3-5 jaar weg [75](#page=75).
###### 4.2.3.3.4 Ooievaarsbeet
Rozige, grillig gevormde vlekken door lokale hypervascularisatie, meestal in hals of aangezicht. Verdwenen spontaan na enkele maanden tot een jaar [75](#page=75).
###### 4.2.3.3.5 Hemangiomen
Goedaardige woekeringen van bloedvaten.
* **Wijnvlek (naevus flammeus):** Paarsrode, niet-verheven vlek die bestaat uit bloedcapillairen. Meestal niet-spontaan verdwijnend [75](#page=75).
* **Aardbeihemangioom (aardbei naevus):** Helderrode, verheven vlek die na geboorte ontstaat en meestal langzaam wegtrekt tegen 7-jarige leeftijd [76](#page=76).
###### 4.2.3.3.6 Petechiën
Kleine, oppervlakkige bloeduitstortinkjes die na de bevalling vaak voorkomen op het gezicht en voorliggende deel en spontaan verdwijnen. Later optredende petechiën vereisen onderzoek [76](#page=76).
###### 4.2.3.3.7 Gebarsten of vervelde huid
Gezonde pasgeborenen vervellen de eerste 2 weken. Sterke vervelling kan wijzen op dysmaturiteit of serotoniteit [76](#page=76).
###### 4.2.3.3.8 Zuigelingenacné
Acné die enkele dagen tot maanden na de geboorte kan optreden, meestal het gevolg van ontstoken talgklieren of huidovergevoeligheid. Foutief wordt dit soms aan voeding gekoppeld. Geneest het snelst zonder manipulatie [76](#page=76).
###### 4.2.3.3.9 Vernix en lanugobeharing
Vernix is een beschermende laag huidsmeer, lanugo is beharing. Beide nemen af met zwangerschapsduur. Premature baby's hebben meer vernix en lanugo. Deze verdwijnen enkele dagen na de geboorte [76](#page=76).
##### 4.2.3.4 Het hoofd
###### 4.2.3.4.1 Moulding
Over elkaar schuiven van schedelbeenderen tijdens de bevalling om passage door het geboortekanaal te vergemakkelijken. Kan leiden tot een tijdelijk vervormd hoofd [77](#page=77).
###### 4.2.3.4.2 Fontanellen
Opening tussen schedelbeenderen, cruciaal voor hersengroei en moulding. De grote fontanel sluit zich na ongeveer 1,5 jaar, de kleine fontanel tussen 2 en 6 maanden. Een gebombeerde of ingevallen fontanel kan wijzen op afwijkingen [77](#page=77).
###### 4.2.3.4.3 Caput succedaneum en cefaal hematoom
* **Caput succedaneum:** Oedeemvorming op het hoofd door lokale druk tijdens de bevalling. Oppervlakkig, onschuldig en verdwijnt spontaan na enkele dagen [77](#page=77).
* **Cefaal hematoom (schedelhematoom):** Bloeding onder het beenvlies van het schedelbot. Kan toenemen in de eerste uren na geboorte, specifiek gelokaliseerd tussen schedelnaden. Resorptie duurt langer dan bij caput succedaneum. Beide komen vaker voor bij langdurige uitdrijving of kunstverlossing [78](#page=78).
###### 4.2.3.4.4 Het aangezicht
Inspectie omvat vorm en symmetrie (facialisparese), ogen (vorm, kleur, strabisme), oren (vorm, inplanting, pre-auriculair pitje), neus (ademhalingsproblemen), lippen en gehemelte (kleur, spleten), en tong (grootte, tongriempje) [79](#page=79).
##### 4.2.3.5 De thorax
Inspectie omvat ademhalingsbewegingen, tekenen van ademhalingsmoeilijkheden, borstkliervergroting (kan melkachtige vloeistof produceren) en tekenen van claviculafractuur (sleutelbeenbreuk) [80](#page=80).
##### 4.2.3.6 Het abdomen
Inspectie omvat tekenen van een ingevallen of opgezet abdomen. De navelstreng wordt gecontroleerd op veilige afklemming en de aanwezigheid van 2 arteria en 1 vene. Een enkele arteria umbilicalis komt voor bij 0,5% van de pasgeborenen en kan gepaard gaan met afwijkingen. Een huidnavel is een normale variant. Een navelbreuk (hernia umbilicalis) is een defect van de buikwand, vaak zichtbaar bij verhoogde intra-abdominale druk en sluit meestal spontaan [80](#page=80) [81](#page=81).
##### 4.2.3.7 De rug
Palpatie van de ruggenwervels om afwijkingen zoals abnormale krommingen of sluitingsdefecten van het wervelkanaal (spina bifida) op te sporen [81](#page=81).
* **Spina bifida aperta:** Meest voorkomende vorm, met uitpuilende vochtblaas (meningocèle) of inclusief ruggenmerg en zenuwbanen (myelomeningocèle). Vereist dringend ingrijpen [81](#page=81).
* **Spina bifida occulta:** Verborgen vorm waarbij de huid over het defect heen gegroeid is. Kan een zwelling onder de huid vertonen, soms met een lipoom, dura mater, hersenvocht of ruggenmerg. Prognose is beter dan bij spina bifida aperta [82](#page=82).
##### 4.2.3.8 Uitwendige geslachtsorganen
Bij onduidelijkheid van het geslacht dienen dringende onderzoeken gestart te worden [83](#page=83).
###### 4.2.3.8.1 Vrouwelijke uitwendige geslachtsorganen
Vaginale afscheiding of pseudo-menstruatie kan voorkomen door onttrekking van moederlijke hormonen. Bij aterm geboren neonaten bedekken de labia majora de labia minora [83](#page=83).
###### 4.2.3.8.2 Mannelijke uitwendige geslachtsorganen
Observatie van penis (lengte moet >2,8 cm zijn), voorhuid (vaak nog vergroeid, fymosis), en urethra (hypospadie, epispadie). Indaling van de testikels wordt nagegaan; cryptorchidie (niet-indalen) vereist opvolging. Zwelling van het scrotum kan voorkomen, evenals hydrocèle of liesbreuk [83](#page=83) [84](#page=84).
##### 4.2.3.9 Extremiteiten
Inspectie van stand, beweeglijkheid en symmetrie van extremiteiten en heupen [84](#page=84).
###### 4.2.3.9.1 Abductiebeperking van de heup met oog op congenitale heupdysplasie
Congenitale heupdysplasie (slecht ontwikkeld heupgewricht) kan leiden tot heupluxatie. Vroegtijdige herkenning via screeningstests is belangrijk. Behandeling omvat een spreidbeugel of gips [84](#page=84) [85](#page=85).
###### 4.2.3.9.2 Pes equinovarus (klompvoet)
Voet met afwijkende stand (naar binnen gedraaid). Vereist orthopedische behandeling met gipscorrectie [86](#page=86).
###### 4.2.3.9.3 Syndactylie en polydactylie
Samengegroeide (syndactylie) of extra (polydactylie) tenen/vingers. Vaak onderdeel van multipele afwijkingen [86](#page=86).
###### 4.2.3.9.4 Doorlopende handplooi
Een handplooi die van links naar rechts over de handpalm loopt, kan geassocieerd zijn met afwijkingen zoals het syndroom van Down [86](#page=86).
### 4.3 Uitscheiding
Uitscheiding geeft belangrijke informatie over voedingsintake en kan afwijkingen aan het urineweg- of maagdarmstelsel vroegtijdig opsporen [86](#page=86).
#### 4.3.1 Urine/mictie
Mictie treedt meestal binnen 12 uur na geboorte op. Langer dan 24 uur wachten kan wijzen op obstructies. Een normaal mictiepatroon is: 1x op dag 0/1, 2x op dag 2, 3x op dag 3, 4x op dag 4, 5x op dag 5, en na een goede voeding ongeveer 6x/24uur. Lichte roze urinezuurkristallen zijn meestal onschuldig, donkere urine kan wijzen op hyperbilirubinemie [87](#page=87).
#### 4.3.2 Stoelgang/defecatie
De stoelgang begint met meconium (geurloze, groenzwarte massa), liefst binnen 24-48 uur gezien. Daarna volgt overgangsstoelgang, afhankelijk van de voeding (mosterdkleurig bij borstvoeding, donkerder en vaster bij kunstvoeding). Een normaal stoelgangpatroon varieert, en een dag zonder ontlasting is niet per se abnormaal. Diarree kan wijzen op ondervoeding, voedingsintolerantie of infectie en brengt snel dehydratatie met zich mee [87](#page=87) [88](#page=88).
#### 4.3.3 Braken
Fysiologisch braken is vaak het gevolg van ingeslikte lucht. Pathologisch braken vereist correcte observatie van wat, wanneer, hoe en andere relevante factoren [88](#page=88).
### 5\. Screeningsonderzoeken bij de neonaat
#### 5.1 De Guthrietest
Zie draaiboek "bevolkingsonderzoek aangeboren aandoeningen" [89](#page=89).
#### 5.2 Pulse-oxymetrie screening
##### 5.2.1 Congenitale hartafwijkingen
Congenitale hartafwijkingen komen voor bij ongeveer 2% van de levendgeborenen en een laattijdige diagnose is geassocieerd met een slechtere uitkomst. Hypoxemie (zuurstoftekort in het bloed) wordt klinisch zelden opgemerkt zonder pulse-oxymetrie [89](#page=89).
##### 5.2.2 Screening via pulse-oxymetrie
Screening met pulse-oxymetrie, uitgevoerd 24-48 uur na geboorte, detecteert 77% van de congenitale hartafwijkingen. Een saturatiemeting van $\\ge$95% en een verschil van $\\le$3% tussen pre- en postductale meting is normaal. Afwijkende resultaten vereisen verdere opvolging door de pediater [90](#page=90).
#### 5.3 OAE-screening (neonatale gehoorscreening)
##### 5.3.1 Inleiding
Neonatale gehoorscreening (OAE-screening) meet oto-akoestische emissies in de gehoorgang om aangeboren gehoorafwijkingen op te sporen. Vroegtijdige behandeling van gehoorverlies (voor 6 maanden) verbetert de ontwikkelingskansen [92](#page=92).
##### 5.3.2 Verloop
De test is veilig, pijnloos, gratis en duurt enkele minuten. Bij een rustige of slapende neonaat worden beide oren getest [92](#page=92).
##### 5.3.3 Resultaat
* **PASS:** Geen aanwijzing voor gehoorverlies [93](#page=93).
* **REFER:** Aanwijzingen voor gehoorverlies, test dient herhaald te worden [93](#page=93).
* **FAIL:** Test is niet gelukt, dient herhaald te worden [93](#page=93).
Bij herhaaldelijk afwijkende resultaten volgt doorverwijzing naar een audiologisch centrum [93](#page=93).
#### 5.4 CMV-screening
##### 5.4.1 Wat is CMV?
Cytomegalovirus (CMV) is een veelvoorkomend virus dat meestal onschuldig verloopt, maar risico's inhoudt voor zwangere vrouwen en hun ongeboren baby's [94](#page=94).
##### 5.4.2 Congenitale CMV-infectie
###### 5.4.2.1 Wat is een congenitale CMV-infectie?
Een infectie overgedragen van de moeder op de foetus, vooral bij een eerste infectie tijdens de zwangerschap. Vooral in het eerste trimester kunnen de gevolgen ernstig zijn [94](#page=94).
###### 5.4.2.2 Gevolgen de neonaat
De meeste baby's met congenitale CMV worden gezond geboren. Ongeveer 10% heeft symptomen bij geboorte, 10% van de asymptomatische kinderen krijgt later problemen met gehoor, zicht of neurologische ontwikkeling. Goed onderzoek en opvolging zijn essentieel [95](#page=95).
###### 5.4.2.2 Preventie congenitale CMV-infectie
Preventie is cruciaal: vermijd contact met lichaamsvochten van jonge kinderen, zorg voor goede handhygiëne [95](#page=95).
##### 5.4.3 CMV-screening bij neonaten
Een speekseltest bij geboorte kan een congenitale CMV-infectie vaststellen, gevolgd door urineonderzoek ter bevestiging. Verdere onderzoeken en behandeling worden dan afgesproken. Deze test is vrijblijvend en niet terugbetaald [96](#page=96).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Amenorroeduur (AD) | De zwangerschapsduur berekend vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie. Dit is de standaardmaatstaf voor de duur van de zwangerschap. |
| Organogenese | Het proces waarbij de organen van een embryo worden aangelegd en gevormd tijdens de vroege stadia van de embryonale ontwikkeling. |
| Levbaarheidsgrens | Het punt in de zwangerschap waarna een foetus theoretisch buiten de uterus kan overleven, meestal rond de 24 weken zwangerschapsduur, hoewel dit afhankelijk is van medische technologie en zorg. |
| Surfactant | Een fosfolipidenmengsel dat door de longblaasjes (alveoli) wordt geproduceerd en de oppervlaktespanning verlaagt, waardoor het samenvallen van de alveoli tijdens de uitademing wordt voorkomen en gasuitwisseling mogelijk wordt. |
| Respiratory Distress Syndroom (RDS) | Een aandoening die wordt veroorzaakt door onvoldoende surfactantproductie in de longen, wat leidt tot ademhalingsmoeilijkheden, vooral bij premature baby's. Ook bekend als de Hyaliene membraanziekte. |
| L/S-ratio | De ratio van lecithine (L) tot sfyngomyeline (S) in het vruchtwater, een marker die wordt gebruikt om de rijpheid van de foetale longen te beoordelen en de kans op RDS in te schatten. Een ratio groter dan 2 duidt op een lage kans op RDS. |
| Glomeruli | Microscopische filtratie-eenheden in de nieren die verantwoordelijk zijn voor het filteren van bloed en de vorming van urine. |
| Foeto-placentaire circulatie | Het bloedcirculatiesysteem van de foetus, waarbij de placenta fungeert als de foetale longen voor gasuitwisseling en voeding. Dit systeem bevat specifieke verbindingen (shunts) om vitale organen van voldoende zuurstofrijk bloed te voorzien. |
| Foramen ovale | Een opening in het interatriale septum van het foetale hart die het bloed van het rechter atrium direct naar het linker atrium leidt, waardoor de longcirculatie wordt omzeild. |
| Ductus arteriosus (ductus van Botalli) | Een bloedvat dat de longslagader verbindt met de aorta in het foetale hart, waardoor bloed dat naar de longen wordt gepompt, grotendeels omzeild wordt en direct naar de systemische circulatie gaat. |
| Ductus venosus | Een bloedvat dat de vena umbilicalis verbindt met de vena cava inferior in het foetale circulatiesysteem, waardoor bloed van de placenta de lever omzeilt. |
| Apgar-score | Een snelle beoordeling van de fysiologische conditie van een pasgeborene op 1, 5 en 10 minuten na de geboorte, gebaseerd op ademhaling, hartfrequentie, spierspanning, kleur en reactie op prikkels. |
| Tachypneu | Een abnormaal snelle ademhalingsfrequentie bij de neonaat, die kan wijzen op ademhalingsmoeilijkheden of andere cardiale/respiratoire problemen. |
| Apneu | Een tijdelijke stop van de ademhaling, die bij pasgeborenen kan optreden. |
| Dyspneu | Bemoeilijkte ademhaling, gekenmerkt door symptomen zoals neusvleugelen, kreunen, tirage of gasping. |
| Bradycardie | Een abnormaal trage hartslag, gedefinieerd als minder dan 100 slagen per minuut bij neonaten. |
| Tachycardie | Een abnormaal snelle hartslag, gedefinieerd als meer dan 150 slagen per minuut bij neonaten. |
| Thermoregulatie | Het vermogen van het lichaam om de eigen lichaamstemperatuur te handhaven, ondanks schommelingen in de omgevingstemperatuur. Bij neonaten is dit proces nog onderontwikkeld. |
| Hypothermie | Een gevaarlijk lage lichaamstemperatuur, gedefinieerd als onder 36,5°C bij neonaten. |
| Hyperthermie | Een abnormaal hoge lichaamstemperatuur, gedefinieerd als boven 37,5°C bij neonaten. |
| Bruin vet | Een gespecialiseerd vetweefsel bij pasgeborenen dat warmte produceert door de verbranding van vetzuren, en zo helpt bij thermoregulatie. |
| Vitamine K-deficiëntiebloedingen (VKDB) | Bloedingen die optreden als gevolg van een tekort aan vitamine K bij pasgeborenen, wat essentieel is voor de aanmaak van bloedstollingsfactoren. Kan vroegtijdig, klassiek of laat optreden. |
| Profylaxe | Preventieve maatregelen, zoals het toedienen van vitamine K na de geboorte, om ziekten of aandoeningen te voorkomen. |
| Skin-to-skin contact | Direct huid-op-huid contact tussen moeder en pasgeborene direct na de geboorte, met vele voordelen voor de baby en moeder, waaronder warmteregulatie, stabilisatie en hechting. |
| Vernix caseosa | Een dikke, witte, beschermende laag huidsmeer die de foetale huid bedekt in de baarmoeder en bescherming biedt tegen het vruchtwater. |
| Lanugobeharing | Fijn, donzig haar dat de foetale huid bedekt tijdens de zwangerschap en na de geboorte nog aanwezig kan zijn, vooral bij premature baby's. |
| Meconium | De eerste ontlasting van een pasgeborene, een dikke, stroperige, groenzwarte massa die bestaat uit afgestoten darmcellen, gal en vruchtwater. |
| Lactatieperiode | De periode na de bevalling waarin de moeder borstvoeding geeft. |
| Congenitale hartafwijkingen | Hartafwijkingen die aanwezig zijn bij de geboorte, veroorzaakt door ontwikkelingsstoornissen van het hart tijdens de foetale ontwikkeling. |
| Pulse-oxymetrie | Een niet-invasieve medische techniek die de zuurstofsaturatie (SatO2) in het bloed en de hartfrequentie meet met behulp van lichtgolven. |
| Oto-akoestische emissies (OAE) | Geluiden die geproduceerd worden door de buitenste haarcellen in het binnenoor als reactie op geluidssignalen. Het meten hiervan wordt gebruikt bij gehoorscreenings. |
| Cytomegalovirus (CMV) | Een veelvoorkomend virus dat meestal onschuldig is, maar een risico kan vormen voor zwangere vrouwen en hun ongeboren baby's, wat kan leiden tot congenitale CMV-infectie. |
| Congenitale CMV-infectie | Een infectie met het Cytomegalovirus die de foetus in de baarmoeder oploopt, meestal veroorzaakt door een primaire infectie bij de moeder tijdens de zwangerschap. |
| Kernicterus | Een zeldzame, ernstige vorm van hersenbeschadiging die kan optreden als gevolg van extreem hoge niveaus van ongeconjugeerd bilirubine in het bloed van een neonaat, wat zich opstapelt in de hersenen. |
| Fototherapie | Een behandeling voor hyperbilirubinemie waarbij de neonaat wordt blootgesteld aan speciaal blauw licht, dat helpt bij de omzetting van bilirubine in een wateroplosbare vorm die gemakkelijker kan worden uitgescheiden. |
| Wisseltransfusie | Een medische procedure waarbij het bloed van de patiënt gedeeltelijk wordt vervangen door donorbloed, gebruikt in ernstige gevallen van hyperbilirubinemie of andere bloedaandoeningen. |
| Caput succedaneum | Een zwelling van zacht weefsel op het hoofd van een pasgeborene, meestal veroorzaakt door langdurige druk tijdens de geboorte, die het been en fontanel kan overschrijden en spontaan verdwijnt. |
| Cefaal hematoom | Een bloeding onder het beenvlies van het schedelbot, gevormd tijdens de geboorte, dat zich beperkt tot de schedelnaden en langzamer verdwijnt dan een caput succedaneum. |
| Spina bifida | Een aangeboren afwijking waarbij de wervelkolom en het ruggenmerg niet volledig sluiten, wat kan leiden tot neurologische problemen. Er zijn verschillende vormen, zoals aperta en occulta. |
| Congenitale heupdysplasie | Een aandoening waarbij het heupgewricht slecht is ontwikkeld, wat kan leiden tot luxatie (ontwrichting) van de heupkom. |
| Pes equinovarus (klompvoet) | Een voetmisvorming waarbij de voet naar binnen gedraaid is en de enkel naar beneden wijst, vaak door een abnormale positie in utero of een ontwikkelingsstoornis. |
| Syndactylie | Een aangeboren afwijking waarbij twee of meer vingers of tenen samengegroeid zijn. |
| Polydactylie | Een aangeboren afwijking waarbij er extra vingers of tenen aanwezig zijn. |
| Hypospadie | Een aangeboren afwijking bij jongens waarbij de urethra (urinebuis) niet aan de top van de glans uitmondt, maar ergens aan de onderzijde van de penis. |
| Epispadias | Een zeldzame aangeboren afwijking bij jongens waarbij de urethra aan de bovenzijde van de penis uitmondt. |
| Cryptorchidie | Het niet-ingedaald zijn van één of beide testikels in het scrotum bij mannelijke neonaten. |