Cover
Aloita nyt ilmaiseksi H1 - Fysiologie van de nier
Summary
# Functies van de nier
De nier vervult diverse cruciale functies voor het lichaam, waaronder de regulatie van het extracellulaire volume, de bloeddruk, de osmolariteit en de ionenbalans. Daarnaast speelt de nier een rol in de homeostatische regulatie van de pH, de uitscheiding van afvalstoffen en de aanmaak van belangrijke hormonen [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 Regulatie van extracellulair volume en bloeddruk
De gemiddelde arteriële bloeddruk (MAP) bepaalt de perfusiedruk in de organen, wat essentieel is voor de zuurstofopname. De MAP wordt beïnvloed door vier belangrijke factoren: het bloedvolume, het hartdebiet, de systeemweerstand en de relatieve distributie van het bloed [1](#page=1).
* **Bloedvolume:** Dit wordt bepaald door de inname en het verlies van vocht. Verlies kan passief zijn (zoals bloedingen) of gereguleerd worden door de nieren [1](#page=1).
* **Hartdebiet:** Dit is het product van het hartritme en het slagvolume [1](#page=1).
* **Systeemweerstand:** Deze wordt voornamelijk bepaald door de diameter van de arteriolen. Vernauwing leidt tot hogere druk en kan op termijn leiden tot hypertrofie van het linkerventrikel [1](#page=1).
* **Bloeddistributie:** Vooral bepaald door de diameter van de venulen. Vernauwing van venulen stuurt meer bloed naar het hart [1](#page=1).
### 1.2 Regulatie van osmolariteit
Osmolariteit verwijst naar de concentratie van opgeloste deeltjes in het extracellulaire vocht en bepaalt de vochtgradiënt. Het wordt uitgedrukt in mOsm/L plasma of mOsm/kg water, beide metende de concentratie van osmotisch actieve deeltjes per eenheid oplosmiddel. Toniciteit is de *effectieve* osmolariteit die invloed heeft op cellen [1](#page=1).
* De nieren houden de osmolariteit constant tussen 270 en 290 mOsM, voornamelijk gereguleerd door de natriumconcentratie en in mindere mate door glucose en ureum [1](#page=1).
* De effectieve osmolariteit of toniciteit wordt bepaald door $2[\text{Na}^+]$ plus glucose [1](#page=1).
* Verschuivingen in water tussen intracellulair (IC) en extracellulair (EC) vocht, veroorzaakt door verschillen in toniciteit, kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor cellen in gesloten compartimenten zoals de hersenen en nieren [1](#page=1).
#### 1.2.1 Toediening van oplossingen aan het extracellulair vocht
* **Permeabele stof:** Toevoeging leidt tot een verhoogde osmolariteit in het extracellulaire compartiment, maar geen verhoogde toniciteit. De stof verspreidt zich naar het intracellulaire compartiment om de concentraties te egaliseren [2](#page=2).
* **Niet-permeabele stof:** Toevoeging leidt tot zowel een verhoogde osmolariteit als toniciteit in het extracellulaire compartiment. Omdat de deeltjes niet intracellulair kunnen, stroomt water van IC naar EC, wat leidt tot celkrimp en cellulaire dehydratatie [2](#page=2).
### 1.3 Behoud van ionenbalans
De nieren reguleren continu de urine-uitscheiding van ionen, afgestemd op inname en lichaamsbehoeften [2](#page=2).
* **Natrium ($ \text{Na}^+ $):** Het belangrijkste elektrolyt voor de regulatie van extracellulair vocht en osmolariteit [2](#page=2).
* **Kalium ($ \text{K}^+ $) en Calcium ($ \text{Ca}^{2+} $):** Worden nauw gereguleerd door de nieren [2](#page=2).
De nieren kunnen ionen filteren en resorberen via de tubuli om de excretie te finetunen [2](#page=2).
### 1.4 Homeostatische regulatie van pH
De pH van het plasma wordt constant gehouden tussen 7,38 en 7,42. Bij een stijging van de pH scheiden de nieren overtollig waterstofionen ($ \text{H}^+ $) uit en houden ze bicarbonaat ($ \text{HCO}_3^- $) vast als buffer. Hoewel de nieren een belangrijke rol spelen in de pH-homeostase, werken ze langzamer dan de longen, die zuur direct omzetten naar CO2 en O2 [2](#page=2).
> **Tip:** Bij zuur-base verstoringen, zoals metabole acidose of alkalose, spelen de nieren een compenserende rol, zij het met een langere responstijd dan de longen.
### 1.5 Uitscheiding van afvalstoffen
De nieren elimineren metabole afbraakproducten en lichaamsvreemde stoffen via de urine. Hieronder vallen [3](#page=3):
* Ureum, creatinine, urinezuur [3](#page=3).
* Urobilinogeen [3](#page=3).
* Geneesmiddelen [3](#page=3).
* Endogene hormonen (bv. insuline): Verlies van nierfunctie kan leiden tot een verminderde behoefte aan insulinetherapie bij diabetici [3](#page=3).
* Stoffen zoals saccharine en benzoaat [3](#page=3).
### 1.6 Aanmaak van hormonen
De nieren produceren diverse belangrijke hormonen:
* **Erytropoëtine (EPO):** Wordt exclusief in de nieren aangemaakt en stimuleert het beenmerg om meer rode bloedcellen (RBC) te produceren. Meer RBC's verbeteren het zuurstoftransport, maar maken het bloed ook visceuzer [3](#page=3).
* **Renine:** Initieert een hormonale cascade die de zoutbalans en bloeddruk reguleert. Een effect van renine is de vrijgave van aldosteron, wat leidt tot vasthouden van water en zout, verhoging van het bloedvolume en verbeterde doorbloeding van de nefronen [3](#page=3).
* **1α-hydroxylase:** Dit enzym zet 25-hydroxyvitamine D (25-OH-vitD) om in de actieve vorm 1,25-dihydroxyvitamine D (1,25-OH-vitD). Vitamine D is cruciaal voor de calciumbalans [3](#page=3).
> **Tip:** Parathyroïdhormonen proberen een tekort aan calcium ($ \text{Ca}^{2+} $) te compenseren door botafbraak, wat kan leiden tot osteoporose [3](#page=3).
### 1.7 Het nefron en reservecapaciteit
* **Functionele eenheid:** De nier bestaat uit nefronen, die urine produceren die via de renale pelvis en ureter naar de blaas stroomt. De nier is opgebouwd uit een buitenste cortex en een binnenste medulla [3](#page=3).
* **Aantal nefronen:** Elke nier heeft ongeveer 10^6 nefronen, wat een aanzienlijke reservecapaciteit biedt [3](#page=3).
* **Reservecapaciteit:** Het serumcreatinine stijgt pas significant als de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) met 50% is afgenomen. Homeostatische verstoringen treden pas op bij ongeveer 75% nierfunctieverlies. Dit kan een probleem zijn bij chronische ziekten, omdat de stijging van creatinine dan pas laat wordt opgemerkt. Gemiddeld heeft een persoon ongeveer 2 miljoen nefronen, wat voldoende compensatiemogelijkheden biedt bij problemen [3](#page=3).
---
# Structuur en werking van het nefron
Het nefron is de fundamentele functionele eenheid van de nier, verantwoordelijk voor de urinevorming en het handhaven van de homeostase door middel van filtering, reabsorptie en secretie van stoffen [4](#page=4).
### 2.1 Structuur van het nefron
De nier is onderverdeeld in een buitenste cortex en een binnenste medulla. Urine verlaat de nefronen en stroomt via de renale pelvis en de ureter naar de blaas. Een nefron bestaat uit een glomerulus en een systeem van tubuli, omgeven door een netwerk van bloedvaten. Er zijn ongeveer 1 miljoen nefronen per nier [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.1 Soorten nefronen
Nefronen kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdtypes:
* **Corticale nefronen:** Deze maken ongeveer 80% van alle nefronen uit, waarbij de tubuli voornamelijk in de cortex gelegen zijn [4](#page=4).
* **Juxta-medullaire nefronen:** Deze vormen de overige 20% en hebben een lange uitloper die tot in het merg reikt. Deze zijn essentieel voor het reguleren van de concentratie in het plasma en het excreet [4](#page=4).
#### 2.1.2 De glomerulus en Bowman's kapsel
De glomerulus is een complex vaatkluwen dat zich in een virtuele holte bevindt, omgeven door het Bowman's kapsel. Het Bowman's kapsel vangt het filtraat op en leidt dit naar de tubuli [5](#page=5).
**Glomerulaire filtratiebarrière:**
Deze barrière scheidt het bloed in de glomerulaire capillairen van het filtraat in de holte van het Bowman's kapsel. In gezonde nieren laat het zouten en kleine proteïnen door naar de tubuli, terwijl grotere proteïnen en bloedcellen in de capillairen blijven. De barrière bestaat uit drie componenten [5](#page=5):
1. **Endotheelcellen:** Met kleine poriën die de doorgang van de meeste proteïnen toelaten [5](#page=5).
2. **Basale membraan:** Bestaat uit collageen en andere matrix-eiwitten en vormt de belangrijkste barrière voor proteïnen [5](#page=5).
3. **Podocyt-diafragma's:** Deze ontstaan door de nauwsluitende voetjes van de podocyten en vormen het laatste deel van de barrière [5](#page=5).
##### 2.1.2.1 Podocyten
De podocyten, gelegen aan het viscerale blad van het Bowman's kapsel, hebben uitsteeksels met voetjes die zich aan het basale membraan hechten. Problemen met de podocyten, zoals podocytopathie, kunnen leiden tot abnormale poriën en proteïnurie (eiwit in de urine) [5](#page=5) [6](#page=6).
### 2.2 Werking van het nefron
Per dag wordt er ongeveer 180 liter plasma gefilterd, waarvan slechts ongeveer 1,5 liter als urine wordt uitgescheiden. Dit vereist een zorgvuldige balans tussen filtering, secretie en reabsorptie om de osmolariteit van het lichaam te handhaven [4](#page=4).
#### 2.2.1 Filtratie
Filtratie vindt uitsluitend plaats in de glomerulus. Slechts 20% van het plasma dat de glomerulus passeert, wordt gefilterd [4](#page=4) [5](#page=5).
**Glomerulaire filtratie rate (GFR):**
De GFR is een maat voor de hoeveelheid bloed die per tijdseenheid door de glomeruli wordt gefilterd. Deze wordt beïnvloed door verschillende factoren en ondergaat autoregulatie om een constante filtratie te garanderen over een breed scala aan gemiddelde arteriële bloeddrukken (MAP) [6](#page=6).
* **Myogene respons:** De intrinsieke reactie van vasculaire gladde spiercellen op drukveranderingen, vergelijkbaar met autoregulatie in andere arteriolen. Dit mechanisme zorgt ervoor dat de GFR constant blijft tussen een MAP van 80 tot 180 mmHg, door middel van vasodilatatie of vasoconstrictie van de afferente arteriole [6](#page=6).
* **Tubuloglomerulaire feedback:** Een paracriene controle die voornamelijk wordt gereguleerd door het juxtaglomerulaire apparaat. De macula densa in de distale tubulus is een gevoelige sensor voor de flow en kan stoffen afgeven die de afferente arteriolen vernauwen of verwijden, waardoor de bloedtoevoer en dus de filtratiedruk wordt gereguleerd [7](#page=7).
* **Hormonen en autonome neuronen:** Sympathische neuronen zorgen voor vasoconstrictie, angiotensine II voor efferente vasoconstrictie, en prostaglandines voor afferente vasodilatatie. Deze factoren beïnvloeden niet alleen de arteriolen, maar ook de podocyten en mesangiale cellen [7](#page=7).
**Filtratiecoëfficiënt:**
Dit wordt bepaald door de beschikbare oppervlakte van de glomerulaire capillairen voor filtratie en de permeabiliteit van de capillairen en het Bowman's kapsel. Bij aandoeningen zoals glomerulosclerose kan een deel van de filter onbeschikbaar worden [7](#page=7).
> **Tip:** Een stenose in de afferente arteriole leidt tot een verminderde doorbloeding en GFR. Als compensatie kunnen de efferente arteriolen verwijden, wat de druk verder kan doen afnemen [6](#page=6).
> **Tip:** Trombose in het afvoerende vat (efferente arteriole) kan leiden tot een verhoogde intracapillaire druk en filtratie. Dit kan de nierfunctie aantasten en de renale bloedflow (RBF) verlagen [6](#page=6).
#### 2.2.2 Reabsorptie
Reabsorptie vindt plaats over alle delen van de tubuli: de proximale tubuli, de lis van Henle, de distale tubuli en de verzamelbuis (ductus colligens). Dit proces is sterk afhankelijk van de samenstelling van het plasma en concentratiegradiënten. Grote hoeveelheden vocht en opgeloste stoffen worden teruggewonnen uit het filtraat [4](#page=4).
#### 2.2.3 Secretie
Via secretie worden extra afvalstoffen uit het bloed naar de tubuluslumen getransporteerd. Dit kan plaatsvinden in de proximale tubuli, distale tubuli en verzamelbuizen [4](#page=4).
#### 2.2.4 Excretie
Het excreet is de uiteindelijke urine die het lichaam verlaat, met een volume van ongeveer 1,5 liter per dag. De excretie snelheid van een stof hangt af van filtering, reabsorptie en secretie [4](#page=4) [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Als de excretie snelheid van substantie A groter is dan die van substantie B, betekent dit dat A meer wordt gefilterd, of dat A wordt gesecreteerd, of dat de reabsorptie van B groter is dan die van A [8](#page=8).
#### 2.2.5 Osmotische druk in de efferente arteriolen
De osmotische druk van het plasma is hoger in de efferente arteriolen dan in de afferente arteriolen. Dit komt doordat filtratie vocht uit het plasma verwijdert, waardoor de concentratie van opgeloste stoffen, zoals eiwitten, toeneemt [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Wanneer de plasma-eiwitconcentratie daalt, neemt de oncotische druk af. Dit resulteert in een hogere netto filtratiedruk en dus een hogere GFR [8](#page=8).
### 2.3 Reservecapaciteit van de nieren
Gezonde nieren beschikken over een aanzienlijke reservecapaciteit. Het serumcreatinine stijgt pas wanneer de nierfunctie (GFR) met 50% is afgenomen, en homeostatische verstoringen treden pas op bij ongeveer 75% nierfunctieverlies. Dit kan echter een probleem zijn bij chronische nierziekten, omdat de verslechtering pas laat wordt opgemerkt [3](#page=3).
### 2.4 Nierfunctie en hormoonproductie
Nieren zijn ook verantwoordelijk voor de productie van hormonen zoals erytropoëtine (EPO), renine en 1α-hydroxylase [3](#page=3).
* **EPO:** Stimuleert het beenmerg voor de aanmaak van rode bloedcellen [3](#page=3).
* **Renine:** Initieert een hormooncascade die de zoutbalans en bloeddruk reguleert, waaronder de productie van aldosteron dat vocht vasthoudt [3](#page=3).
* **1α-hydroxylase:** Zet 25-hydroxyvitamine D om in de actieve vorm 1,25-dihydroxyvitamine D, essentieel voor de calciumbalans [3](#page=3).
> **Tip:** Verlies van nierfunctie kan leiden tot een verminderde behoefte aan insuline bij diabetici, omdat de nieren deze anders afbreken [3](#page=3).
---
# Regulatie van de glomerulaire filtratie
De glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) wordt nauwkeurig gereguleerd door intrinsieke en extrinsieke mechanismen die de nierfunctie stabiliseren, zelfs bij schommelingen in de bloeddruk [6](#page=6).
### 3.1 Intrinsieke regulatie van de GFR
De intrinsieke regulatie is gebaseerd op de autoregulatie van de nieren, die zorgt voor een constante GFR binnen een breed bereik van de gemiddelde arteriële bloeddruk (MAP) [6](#page=6).
#### 3.1.1 Myogene respons
De myogene respons is het aangeboren vermogen van de gladde spiercellen in de vaatwanden om te reageren op drukveranderingen. Bij een toename van de druk in de afferente arteriolen contraheren de gladde spiercellen, wat leidt tot vasoconstrictie en een verminderde bloedtoevoer naar de glomerulus. Omgekeerd, bij een daling van de druk, ontspannen de spiercellen, wat resulteert in vasodilatatie en een verhoogde bloedtoevoer. Dit mechanisme helpt om de GFR stabiel te houden tussen een MAP van 80 tot 180 mmHg [6](#page=6).
> **Tip:** De myogene respons is een snelle, intrinsieke reactie van de vaatwanden zelf, onafhankelijk van externe signalen.
#### 3.1.2 Tubuloglomerulaire feedback (TGF)
De tubuloglomerulaire feedback is een paracriene regulatiemechanisme dat wordt gemedieerd door het juxtaglomerulaire apparaat. De macula densa, gelegen in de distale tubulus, detecteert veranderingen in de ionen- en vloeistofconcentratie in de tubulusvloeistof. Als de GFR toeneemt, neemt de flow door de macula densa toe, wat leidt tot de afgifte van adenosine. Adenosine veroorzaakt vasoconstrictie van de afferente arteriolen, waardoor de bloedtoevoer naar de glomerulus wordt verminderd en de GFR wordt verlaagd. Bij een afname van de GFR is het effect omgekeerd: vasodilatatie van de afferente arteriolen [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Als de systemische bloeddruk plotseling stijgt, zal de GFR initieel toenemen. De macula densa detecteert de verhoogde flow en concentratie van natriumchloride, wat leidt tot de afgifte van stoffen die de afferente arteriolen vernauwen en de GFR terugbrengen naar de normale waarde.
#### 3.1.3 Filtratiecoëfficiënt ($K_f$)
De filtratiecoëfficiënt ($K_f$) is een maat voor de effectiviteit van de filtratiebarrière en wordt bepaald door het beschikbare filtratieoppervlak en de permeabiliteit van de capillairen en het kapsel van Bowman. Een vermindering van het effectieve filtratieoppervlak, zoals bij glomerulosclerose waarbij bindweefsel de capillairen afsluit, verlaagt de $K_f$ en dus de GFR. Ongeveer 40% van de filter moet afgesloten zijn voordat dit een significante invloed heeft op de filtratie [7](#page=7).
De netto filtratiedruk is een belangrijke factor in de GFR. De formule hiervoor is:
$$ P_{net} = P_{glomerulus} - P_{Bowman} - \pi_{plasma} $$
Waarbij:
* $P_{net}$ de netto filtratiedruk is.
* $P_{glomerulus}$ de hydrostatische druk in de glomerulaire capillairen is.
* $P_{Bowman}$ de hydrostatische druk in het kapsel van Bowman is.
* $\pi_{plasma}$ de oncotische druk van het plasma (door eiwitten) is.
Een daling van de plasma-eiwitten leidt tot een lagere oncotische druk, wat resulteert in een hogere netto filtratiedruk en dus een hogere GFR [8](#page=8).
### 3.2 Extrinsieke regulatie van de GFR
Naast intrinsieke mechanismen wordt de GFR ook beïnvloed door hormonen en het autonome zenuwstelsel.
#### 3.2.1 Hormonale invloeden
Diverse hormonen kunnen de GFR moduleren door de weerstand in de afferente en efferente arteriolen te beïnvloeden, evenals de filtratiecoëfficiënt [7](#page=7).
* **Angiotensine II:** Veroorzaakt vasoconstrictie van de efferente arteriolen. Dit verhoogt de druk in de glomerulaire capillairen en kan de GFR verhogen bij een lage bloeddruk, maar kan bij diabetische nefropathie de renale bloedtoevoer (RBF) verlagen [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Prostaglandines:** Veroorzaken vasodilatatie van de afferente arteriolen, wat de bloedtoevoer naar de glomerulus verhoogt en bijdraagt aan de GFR-regulatie [7](#page=7).
#### 3.2.2 Autonome neuronen
Het sympathische zenuwstelsel kan via sympathische neuronen vasoconstrictie van de afferente arteriolen veroorzaken, wat leidt tot een verlaging van de GFR en de renale bloedtoevoer [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Bij een acute bloeding of ernstige stress kan de sympathische activiteit toenemen, wat leidt tot vasoconstrictie van de afferente arteriolen om de bloeddruk te handhaven en de bloedtoevoer naar vitale organen te prioriteren ten koste van de nierfunctie.
#### 3.2.3 Effect op podocyten en mesangiale cellen
De effecten van vasodilatatie en vasoconstrictie zijn niet beperkt tot de afferente en efferente arteriolen, maar omvatten ook podocyten en mesangiale cellen, die de GFR verder kunnen beïnvloeden [7](#page=7).
### 3.3 Toepassingen en berekeningen
De principes van GFR-regulatie kunnen worden toegepast op klinische scenario's en oefeningen.
#### 3.3.1 Gemiddelde bloeddruk (MAP) berekenen
De gemiddelde arteriële bloeddruk kan worden berekend met behulp van de diastolische en systolische bloeddruk met de formule:
$$ MAP = Diastolische druk + \frac{1}{3}(Systolische druk - Diastolische druk) $$
Bijvoorbeeld, voor een bloeddruk van 143/107 mmHg:
$MAP = 107 + \frac{1}{3}(143 - 107) = 107 + \frac{1}{3} = 107 + 12 = 119$ mmHg [8](#page=8).
#### 3.3.2 Effecten van arteriële dilatatie/contractie op GFR en RBF
* **Afferente arteriole dilateert:** De druk in het aanvoerende vat neemt af, waardoor er meer druk beschikbaar is voor de capillairen, wat resulteert in een hogere GFR en een hogere renale bloedtoevoer (RBF) [8](#page=8).
* **Afferente arteriole contraheert:** Minder bloed stroomt de glomerulus in, wat leidt tot een lagere GFR en een lagere RBF, zelfs als de systemische bloeddruk constant blijft [8](#page=8).
* **Stenose afferent arteriool:** Vermindert de doorbloeding en dus het GFR. Compensatoir zal de efferente arteriole dilateren, wat de druk verder laat wegvallen [6](#page=6).
* **Trombose efferent arteriool:** Leidt tot een hogere intracapillaire druk en hogere filtratie. Dit kan echter later gevolgen hebben voor de RBF door diabetische nefropathie [6](#page=6).
#### 3.3.3 Osmotische druk in efferente arteriolen
De osmotische druk van het plasma is hoger in de efferente arteriolen dan in de afferente arteriolen omdat tijdens de filtratie vocht wordt verwijderd, waardoor de concentratie van plasma-eiwitten stijgt [8](#page=8).
#### 3.3.4 Vergelijking van excretiesnelheden
Als de excretiesnelheid van substantie A groter is dan die van substantie B, kan dit betekenen dat:
* A meer wordt gefilterd dan B.
* A wordt gesecreteerd.
* De reabsorptie van B groter is dan die van A.
* Of een combinatie hiervan. Zonder verdere informatie kan het niet met zekerheid worden bepaald [8](#page=8).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gemiddelde arteriële bloeddruk (MAP) | De gemiddelde druk in de arteriën gedurende één hartcyclus, die de perfusiedruk naar organen bepaalt en essentieel is voor de zuurstoftoevoer. |
| Hartdebiet | Het volume bloed dat het hart per minuut uitpompt, bepaald door het hartritme en het slagvolume. |
| Systeemweerstand | De weerstand die het bloed ondervindt bij het stromen door de bloedvaten, voornamelijk bepaald door de diameter van de arteriolen. |
| Osmolariteit | Een maat voor de concentratie van opgeloste deeltjes in een oplossing, uitgedrukt in mOsm/L plasma of mOsm/kg water. |
| Toniciteit | De effectieve osmolariteit van een oplossing, die bepaalt of en hoe water de cel in of uit gaat, leidend tot zwelling of krimp van cellen. |
| Metabole afbraakproducten | Afvalstoffen die ontstaan door de stofwisseling in het lichaam, zoals ureum, creatinine en urinezuur, die door de nieren worden uitgescheiden. |
| Erytropoëtine (EPO) | Een hormoon dat voornamelijk in de nieren wordt aangemaakt en de productie van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. |
| Renine | Een enzym dat door de nieren wordt geproduceerd en een cascade van hormonen initieert die betrokken zijn bij de regulatie van de zoutbalans en bloeddruk. |
| Nefron | De microscopische functionele eenheid van de nier, verantwoordelijk voor het filteren van bloed, het reabsorberen van nuttige stoffen en het uitscheiden van afvalstoffen via urine. |
| Glomerulus | Een netwerk van haarvaten binnen het nierlichaampje (corpusculum renale), waar de eerste stap van de filtratie van bloed plaatsvindt. |
| Bowman's kapsel | Een kuitvormige structuur die de glomerulus omgeeft en het filtraat opvangt dat uit de glomerulus wordt gefilterd. |
| Tubuli | Een systeem van buisjes in het nefron waar de reabsorptie van nuttige stoffen en de secretie van afvalstoffen plaatsvinden. |
| Filtratie | Het proces waarbij vloeistoffen en kleine opgeloste stoffen vanuit het bloed door een membraan worden geperst, in de nieren gebeurt dit in de glomerulus. |
| Reabsorptie | Het proces waarbij nuttige stoffen vanuit het filtraat in de tubuli terug worden opgenomen in het bloed. |
| Secretie | Het proces waarbij stoffen vanuit het bloed actief worden uitgescheiden in de tubuli van het nefron. |
| Excretie | Het uitscheiden van afvalstoffen en overtollig vocht uit het lichaam in de vorm van urine. |
| Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) | Het volume bloedplasma dat per tijdseenheid door de glomeruli wordt gefilterd, een belangrijke indicator van de nierfunctie. |
| Myogene respons | Het intrinsieke vermogen van gladde spiercellen in de vaatwand om te reageren op drukveranderingen door te contraheren of te dilateren, wat bijdraagt aan de autoregulatie van de bloedtoevoer. |
| Tubuloglomerulaire feedback | Een mechanisme waarbij de concentratie van stoffen in de distale tubulus de diameter van de afferente arteriole reguleert, en zo de GFR beïnvloedt. |
| Podocyt | Gespecialiseerde cellen met voetvormige uitsteeksels die de buitenste laag van de glomerulaire capillairen bekleden en essentieel zijn voor de vorming van de filtratiebarrière. |