Cover
Aloita nyt ilmaiseksi FYSIOLOGIE.pdf
Summary
# Basisprincipes van fysiologie en celstructuur
Dit onderwerp behandelt de fundamentele concepten van fysiologie, de organisatieniveaus van levende materie, en de gedetailleerde structuur en functie van een cel, inclusief het celmembraan en transportmechanismen [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Wat is fysiologie?
Fysiologie bestudeert het werken en de functie van levende materie en biologische functies. Het gaat samen met andere wetenschappen zoals anatomie, biochemie, chemie en fysica [1](#page=1).
**Kenmerken van leven:**
* Reactievermogen (prikkelbaarheid en aanpassingsvermogen) [1](#page=1).
* Groei [1](#page=1).
* Voortplanting [1](#page=1).
* Beweging (inwendig en/of uitwendig) [1](#page=1).
* Stofwisseling/metabolisme (biochemische reacties in het lichaam) [1](#page=1).
De celfysiologie wordt beschouwd als de hoeksteen van de menselijke fysiologie [1](#page=1).
### 1.2 Organisatieniveaus van levende materie
Levende materie is georganiseerd op verschillende niveaus [1](#page=1):
1. **Chemisch of moleculair niveau:**
* Atoom: de kleinste stabiele bouwsteen van materie (bv.: koolstof) [1](#page=1).
* Molecule: atomen die verbinding aangaan (bv.: glucose) [1](#page=1).
2. **Celniveau:**
* Cel: de kleinste levende eenheid van het lichaam (bv.: hartspiercel) [1](#page=1) [2](#page=2).
3. **Weefselniveau:**
* Weefsel: groepering van gelijksoortige cellen die samenwerken voor specifieke functies (bv.: hartspierweefsel) [1](#page=1).
4. **Orgaanniveau:**
* Orgaan: twee of meer verschillende weefsels die samenwerken voor een specifieke functie (bv.: hart) [1](#page=1).
5. **Orgaanstelselniveau:**
* Orgaanstelsel: organen die samenwerken (bv.: bloedvatenstelsel) [1](#page=1).
6. **Organisme-niveau:**
* Het hoogste organisatieniveau, waarbij alle orgaanstelsels samenwerken om het leven en de gezondheid in stand te houden (bv.: de mens) [1](#page=1).
#### 1.2.1 Ééncellig versus meercellig
* De cel is de functionele en kleinste leefeenheid [2](#page=2).
* **Eéncellige organismen** bestaan uit één cel die zelfstandig kan leven en zich voortplanten (bv.: bacterie, pantoffeldiertje) [2](#page=2).
* **Meercellige organismen** zijn een grote groepering van onderling afhankelijke cellen. Bij meercellige organismen vindt **differentiatie** plaats, waarbij cellen zich specialiseren in bouw en functie, maar toch basisbehoeften hebben. Het menselijk lichaam telt extreem veel cellen en heeft een hoge celvervanging (turn-over), zoals bij rode bloedcellen (2.500.000 cellen per seconde) [2](#page=2).
### 1.3 De bouw van de cel
De cel is de functionele eenheid die instaat voor transport van stoffen, stofwisseling, excretie/secretie, groei en vermenigvuldiging. De basisbouw van een cel omvat het plasmamembraan, de kern en het cytoplasma. Het cytoplasma bestaat uit celorganellen en cytosol; cytosol is de vloeistof tussen de organellen [2](#page=2).
### 1.4 Het celmembraan: structuur
Het celmembraan vormt een scheiding tussen het interne en externe milieu van de cel, wat noodzakelijk is omdat de samenstelling van deze milieus verschilt. Het membraan is echter ook selectief doorlatend om uitwisseling mogelijk te maken [2](#page=2).
* **Microscopisch:** Het celmembraan is 5-10 nm dik en niet zichtbaar met een lichtmicroscoop, maar wel met een elektronenmicroscoop, waar het drie lagen vertoont [2](#page=2).
* **Scheikundig:** Het membraan bestaat uit een lipidedubbellaag en bevat vetten (fosfolipiden, cholesterol), eiwitten en koolhydraten [2](#page=2).
### 1.5 Transport doorheen een membraan
Het celmembraan fungeert als een barrière waarvoor specifieke transportmechanismen nodig zijn voor uitwisseling. Transport kan **passief** of **actief** verlopen [2](#page=2).
#### 1.5.1 Passief transport
Passief transport is de beweging van deeltjes door het membraan, gedreven door een chemische en/of elektrische gradiënt, zonder dat de cel hiervoor energie hoeft te leveren [3](#page=3).
* **Chemische gradiënt:** Een concentratieverschil van deeltjes [3](#page=3).
* **Elektrische gradiënt:** Een elektrisch potentiaalverschil [3](#page=3).
* **Elektrochemische gradiënt:** Een combinatie van zowel concentratie- als elektrisch potentiaalverschil [3](#page=3).
**Vormen van passief transport:**
* **Diffusie:**
* Het proces waarbij opgeloste deeltjes zich verplaatsen van een gebied met hoge concentratie naar een gebied met lagere concentratie, door een permeabel membraan heen [3](#page=3).
* Veronderstelt een concentratieverschil en een permeabel membraan [3](#page=3).
* Voorbeeld: gassen [3](#page=3).
* **Geleide diffusie (Facilitated diffusion):**
* Opname van grotere deeltjes via transporteiwitten (carriers) [3](#page=3).
* Dit is selectief en vindt plaats van hoge naar lage concentratie, zonder energieverbruik [3](#page=3).
* Voorbeeld: glucose [3](#page=3).
* **Osmose:**
* De diffusie van het oplosmiddel (water) door een semi-permeabel membraan [3](#page=3).
* Het oplosmiddel verplaatst zich van een lage concentratie opgeloste stof naar een hoge concentratie opgeloste stof, strevend naar evenwicht [3](#page=3).
**Elektrische en elektrochemische gradiënt:**
* Geladen deeltjes (ionen) ondervinden zowel een chemische als een elektrische gradiënt [3](#page=3).
* Elektrodiffusie is de diffusie van geladen deeltjes via ionenkanalen, gedreven door een elektrisch potentiaalverschil [3](#page=3).
* Wanneer een **evenwichtssituatie** ontstaat, heffen het concentratie- en het elektrische potentiaalverschil elkaar op. Dit leidt tot een (trans)membraanpotentiaalverschil, waarbij de binnenzijde van de cel doorgaans negatief geladen is ten opzichte van de extracellulaire ruimte [4](#page=4).
#### 1.5.2 Actief transport
Actief transport vereist energiewinning door de cel en maakt verplaatsing van deeltjes mogelijk, zelfs tegen een gradiënt in [4](#page=4).
* **A. Moleculaire pompsystemen:** Voor kleine deeltjes, met behulp van transporteiwitten tegen de gradiënt in, met energieverbruik [4](#page=4).
* Voorbeeld: Na+/K+-pomp in zenuwcellen [4](#page=4).
* **B. Membraneuze pompsystemen (blaasjestransport):** Voor grotere deeltjes [4](#page=4).
* **Endocytose (opname):**
* Fagocytose: opname van vaste deeltjes (bv. bacteriën). Dit is het proces waarbij een cel ziekteverwekkers of schadelijke deeltjes opneemt en verteert [4](#page=4).
* Pinocytose: opname van vloeibare deeltjes (bv. vetdruppels). Dit is het proces waarbij een cel vloeistof en daarin opgeloste stoffen opneemt via kleine blaasjes uit de omgeving [4](#page=4).
* **Exocytose (uitscheiding):** Uitscheiding van stoffen uit de cel [4](#page=4).
### 1.6 De cel: Organellen
Naast het celmembraan bevat de cel diverse organellen. Een belangrijk organel is de mitochondrion [4](#page=4).
#### 1.6.1 Mitochondriën
* **Functie:** Mitochondriën zijn de "energiecentrales" van de cel en zorgen voor energieproductie. Ze vormen ATP uit ADP, waarbij specifieke enzymen in de cristae nodig zijn [4](#page=4).
* **Bouw:**
* Boonvormig, met een diameter van 1-7 µm [4](#page=4).
* Omgeven door een dubbel membraan: een glad buitenmembraan en een binnenmembraan met instulpingen (cristae) die granulen bevatten [4](#page=4).
* Binnenin bevindt zich de stroma of matrix [4](#page=4).
> **Tip:** Onthoud dat de celmembraan een cruciale rol speelt in zowel bescherming als selectieve uitwisseling van stoffen. Het onderscheid tussen passief en actief transport is fundamenteel voor het begrijpen van cellulaire homeostase.
> **Example:** De werking van de Na+/K+-pomp is een klassiek voorbeeld van actief transport, essentieel voor het handhaven van ionengradiënten die nodig zijn voor zenuwimpulsen. Zonder energie zou deze pomp niet tegen de gradiënt in kunnen werken [4](#page=4).
---
# De fysiologie van het bewegingsapparaat: botten en spieren
Dit gedeelte behandelt de structuur, functie en groei van het beenderstelsel, evenals de verschillende soorten spierweefsel (skelet-, hart- en glad spierweefsel) en hun mechanismen voor contractie en beweging [5](#page=5).
### 2.1 Het beenderstelsel
Het beenderstelsel vervult vijf belangrijke functies in het lichaam: ondersteuning, opslag, bloedcelvorming, bescherming en hefboomwerking [5](#page=5).
#### 2.1.1 Functies van het beenderstelsel
1. **Ondersteuning**: Biedt structurele ondersteuning en dient als raamwerk voor de aanhechting van zachte weefsels en organen [5](#page=5).
2. **Opslag**: Fungeert als reservoir voor calciumzouten en fosfaten, en slaat vetten op in het gele beenmerg als energiereserve [5](#page=5).
3. **Vorming bloedcellen**: Het rode beenmerg is verantwoordelijk voor de productie van rode en witte bloedcellen, evenals andere bloedbestanddelen [5](#page=5).
4. **Bescherming**: Omringt en beschermt vitale organen, zoals het hart (ribben), de longen (ribben), de hersenen (schedel), het ruggenmerg (wervels) en de voortplantings- en spijsverteringsorganen (bekken) [5](#page=5).
5. **Hefboomwerking**: Botten fungeren als hefbomen die de grootte en richting van bewegingen, mogelijk gemaakt door spieren, bepalen [5](#page=5).
#### 2.1.2 Macroscopische kenmerken van beenderen
Beenderen kunnen worden ingedeeld in vier hoofdtypen op basis van hun vorm [5](#page=5):
* **Lange beenderen**: Langer dan breed, zoals de humerus en het femur [5](#page=5).
* **Korte beenderen**: Hebben nagenoeg gelijke afmetingen, zoals de ossa carpi (polsbeenderen) [5](#page=5).
* **Platte beenderen**: Zijn dun en relatief breed, voorbeelden zijn de ossa parietalia (wandbeenderen van de schedel), de costae (ribben) en de scapulae (schouderbladen) [5](#page=5).
* **Onregelmatige beenderen**: Hebben complexe vormen die niet in de andere categorieën passen, zoals de vertebrae (wervels) [5](#page=5).
#### 2.1.3 Structuur van een lang bot
Een lang bot bestaat uit de diafyse (schacht) en de epifysen (uiteinden). De diafyse bevat de mergholte, gevuld met beenmerg. De epifysen zijn bedekt met gewrichtskraakbeen [6](#page=6).
Er worden twee soorten beenweefsel onderscheiden [6](#page=6):
* **Compact beenweefsel** (substantia compacta): Vormt de wand van de diafyse [6](#page=6).
* **Spongieus beenweefsel** (substantia spongiosa): Vult de epifysen en bekleedt de mergholte [6](#page=6).
Het buitenste oppervlak van het bot wordt bedekt door het periosteum [6](#page=6).
Fundamentele structurele eenheden in botweefsel zijn [6](#page=6):
* **Osteocyten**: Botcellen [6](#page=6).
* **Lacunen**: Holtes waarin groepen osteocyten zich bevinden [6](#page=6).
* **Lamellen**: Dunne laagjes gecalcificeerde matrix [6](#page=6).
* **Canaliculi**: Kleine kanaaltjes die lacunen met elkaar verbinden en met bloedvaten [6](#page=6).
#### 2.1.4 Compact en spongieus beenweefsel
**Compact beenweefsel** is georganiseerd in osteonen (systemen van Havers). Een osteon bestaat uit botcellen in concentrische cilinders rond een centraal kanaal (kanaal van Havers) dat bloedvaten bevat. Verbindingskanalen (volkmann-kanalen) met bloedvaten verbinden de centrale kanalen met het periosteum en de mergholte [6](#page=6).
**Spongieus beenweefsel** bestaat uit trabeculae, die een open netwerk vormen in plaats van osteonen. Canaliculi zijn ook aanwezig in spongieus beenweefsel [6](#page=6).
#### 2.1.5 Cellen in het beenweefsel
Er zijn drie hoofdtypen cellen in beenweefsel [6](#page=6) [7](#page=7):
* **Osteoblasten**: Vormen nieuw botweefsel (ossificatie) door botmatrix te produceren en calcificatie te bevorderen. Ze differentiëren tot osteocyten wanneer ze volledig omgeven zijn [7](#page=7).
* **Osteocyten**: Volwassen botcellen die de normale botstructuur handhaven en helpen bij botherstel [7](#page=7).
* **Osteoclasten**: Grote, meer-kernige cellen die bot afbreken (osteolyse of resorptie) door zuren en enzymen te produceren. Ze spelen een rol in de regulatie van de calcium- en fosfaathuishouding [7](#page=7).
#### 2.1.6 Botvorming
Er zijn twee hoofdtypen botvorming: intramembraneuze botvorming en enchondrale verbening [7](#page=7).
* **Intramembraneuze botvorming**: Stamcellen differentiëren tot osteoblasten, waarna ossificatie begint. Osteoblasten worden osteocyten. Dit proces vindt plaats bij de vorming van de platte schedelbeenderen, de onderkaak en de sleutelbeenderen [7](#page=7).
* **Enchondrale verbening**: Dit proces verloopt in meerdere stappen [7](#page=7):
1. Kraakbeencellen (chondrocyten) vergroten, de omringende matrix calcificeert en de chondrocyten sterven af [7](#page=7).
2. Botvorming begint aan het oppervlak van de schacht, bloedvaten groeien binnen, en osteoblasten vormen oppervlakkig bot [7](#page=7).
3. Bloedvaten dringen het kraakbeen binnen, fibroblasten differentiëren tot osteoblasten, en spongieus beenweefsel wordt gevormd in de primaire beenkern [7](#page=7).
4. Osteoclasten breken deel van het spongieuze weefsel af, waardoor een mergholte ontstaat. Het epifysekraakbeen blijft groeien, waardoor het bot langer wordt [7](#page=7).
5. Centra van de epifysen calcificeren, secundaire beenkernen ontstaan door bloedvaten en osteoblasten, en een dunne laag kraakbeen blijft over als gewrichtskraakbeen [7](#page=7).
#### 2.1.7 Botgroei
Botgroei kan op twee manieren plaatsvinden: lengtegroei en breedtegroei (appositionele groei) [7](#page=7).
* **Lengtegroei**: Vindt plaats door de groei van het epifysekraakbeen. Tijdens de puberteit versnelt de botgroei doordat de botvorming door osteoblasten sneller gaat dan de groei van het epifysekraakbeen [7](#page=7).
* **Appositionele botgroei**: Zorgt voor een toename van de botdiameter. Cellen van het periosteum ontwikkelen zich tot osteoblasten, die extra botmatrix vormen. Tegelijkertijd breken osteoclasten het binnenste oppervlak af, waardoor de mergholte groter wordt [7](#page=7).
#### 2.1.8 Vereisten voor normale botgroei
Normale botgroei is afhankelijk van de volgende factoren [8](#page=8):
* **Vitamine D3**: Noodzakelijk voor de opname van calcium en fosfaat uit de spijsvertering en voor de mineralisatie van botten. Tekorten leiden tot osteomalacie (bij volwassenen) of rachitis (bij kinderen) [8](#page=8).
* **Vitamine C**: Belangrijk voor de normale groei en het onderhoud van beenderen. Een tekort kan leiden tot scheurbuik en verminderde activiteit van osteoblasten [8](#page=8).
* **Hormonen**: Groeihormoon, schildklierhormoon en geslachtshormonen spelen een rol in botgroei [8](#page=8).
### 2.2 Fysiologie van de voortbeweging
#### 2.2.1 Soorten bewegingen
Naast de contractie van spieren, die de primaire vorm van voortbeweging is, zijn er ook andere vormen van celbeweging [8](#page=8):
* **Amoeboïde beweging**: Beweging met 'schijntvoetjes', zoals bij witte bloedcellen en macrofagen [8](#page=8).
* **Ciliare beweging**: Gebruik van trilharen (cilia) door trilhaarepitheelcellen [8](#page=8).
* **Flagellaire beweging**: Gebruik van een zweepstaart (flagel), zoals bij spermatozoa [8](#page=8).
#### 2.2.2 Soorten spierweefsel
Er worden drie soorten spierweefsel onderscheiden op basis van hun structuur en functie [14](#page=14) [8](#page=8):
* **Dwarsgestreept skeletspierweefsel**:
* Kenmerken: Meerkernig, dwarsgestreept, groot en lang [8](#page=8).
* Contractie: Sterk, vlug en willekeurig [8](#page=8).
* Locatie: Spiieren van armen, benen en tussen de ribben [8](#page=8).
* **Dwarsgestreept hartspierweefsel**:
* Kenmerken: Eenkernig, dwarsgestreept, kort [8](#page=8).
* Contractie: Sterk, vlug en onwillekeurig [8](#page=8).
* Locatie: Alleen in het hart [8](#page=8).
* **Glad spierweefsel**:
* Kenmerken: Spoelvormige cellen, geen dwarsstreping [8](#page=8).
* Contractie: Zwakker, trager en onwillekeurig [8](#page=8).
* Locatie: Rondom organen zoals de maag en bloedvaten [8](#page=8).
#### 2.2.3 Skeletspierweefsel
##### 2.2.3.1 Structuur van skeletspierweefsel
Elke skeletspiercel bevat de gebruikelijke celorganellen, zoals mitochondriën [9](#page=9).
* **Sarcolemma**: Het celmembraan dat instaat voor de geleiding van het actiepotentiaal (AP) [9](#page=9).
* **Contractieel apparaat**: Bestaat uit dikke en dunne myofilamenten en is verantwoordelijk voor contractie [9](#page=9).
* **Sarcotubulair systeem**: Een netwerk van tubuli dat zorgt voor de koppeling tussen excitatie en contractie (excitatie-contractie koppeling) [9](#page=9).
Bij een synaps is het proces als volgt:
1. Aankomst van een zenuw-AP bij de synapsknop [9](#page=9).
2. Vrijmaking van neurotransmitters [9](#page=9).
3. Neurotransmitters binden aan receptoren op de motorische eindplaat [9](#page=9).
4. Als de drempelwaarde wordt bereikt, ontstaat een spier-AP [9](#page=9).
5. De spiervezel trekt samen (contractie) [9](#page=9).
Het contractiele apparaat is opgebouwd uit macromeren, waarbij myofilamenten zich organiseren in herhalende, functionele eenheden genaamd sarcomeren. Interacties tussen dikke en dunne filamenten leiden tot spiercontracties [9](#page=9).
##### 2.2.3.2 Myofilamenten
* **Dikke filamenten**: Zijn opgebouwd uit myosine. Myosine bestaat uit een staart en een bolvormige kop die tijdens contractie aan actine hechten [10](#page=10).
* **Dunne filamenten**: Zijn opgebouwd uit actine, tropomyosine en troponine [10](#page=10).
* **Actine**: Een klein, bolvormig eiwit met actieve plaatsen voor interactie met myosine [10](#page=10).
* **Tropomyosine**: Een langwerpig molecuul dat in rust de actieve plaatsen op de dunne filamenten bedekt [10](#page=10).
* **Troponine**: Een bolvormig eiwit dat tropomyosine op zijn plaats houdt en een hoge affiniteit heeft om calcium te binden [10](#page=10).
Het contractiele apparaat is opgebouwd uit sarcomeren, de functionele eenheden van de spiervezel. Dikke filamenten bevinden zich in het midden van een sarcomeer, terwijl dunne filamenten aan beide uiteinden zijn bevestigd aan de Z-lijn. De rangschikking van dikke en dunne filamenten geeft het spierweefsel zijn gestreepte uiterlijk [10](#page=10).
Belangrijke structuren binnen het sarcomeer zijn [10](#page=10):
* **Z-lijn**: Eiwitten die de uiteinden van de dunne filamenten vasthechten [10](#page=10).
* **M-lijn**: Eiwitten die de dikke filamenten verbinden [10](#page=10).
* **H-band**: De zone tussen de dunne filamenten [10](#page=10).
* **A-band**: De zone waar de dikke filamenten liggen [10](#page=10).
* **I-band**: De zone waar geen dikke filamenten liggen [10](#page=10).
##### 2.2.3.3 Sarcotubulair systeem
Het sarcotubulair systeem is een netwerk van kanaaltjes omsloten door membranen [10](#page=10).
* **Sacroplasmatisch reticulum**: Een buisvormig netwerk, een gespecialiseerde vorm van het endoplasmatisch reticulum, dat in de lengterichting van de spiervezel loopt. De uiteinden verwijden tot blaasjes (cisternen) die dienen als opslagplaats voor calcium [10](#page=10).
* **T-tubuli** (transversale tubuli): Lopen dwars op de lengterichting en staan in open verbinding met de extracellulaire ruimte. Ze liggen naast de cisternen [10](#page=10).
De functie van het sarcotubulair systeem is het koppelen van excitatie (spier-AP) aan spiercontractie [10](#page=10).
##### 2.2.3.4 Contractiemechanisme
De koppeling van een zenuw-AP tot een spier-AP, die leidt tot spiercontractie, vindt plaats bij de neuromusculaire junctie. De membraanrustpotentiaal van een spiercel ligt tussen -80 en -90 mV [11](#page=11).
* **Spier-AP**: Ontstaat na prikkeling van de skeletspier en heeft vergelijkbare kenmerken als een zenuw-AP (depolarisatie door Na⁺-instroom, repolarisatie door K⁺-uitstroom). Een spier-AP lokt een enkelvoudige contractie uit, waarbij de spier één keer samentrekt en ontspant [11](#page=11).
* **Tijdsverschil**: Een spier-AP duurt enkele milliseconden, terwijl een contractie ongeveer 200 milliseconden duurt. Een spier-AP is een elektrisch fenomeen (mV), terwijl contractie een mechanisch fenomeen is (verandering in lengte of krachtopbouw) [11](#page=11).
De koppeling tussen het spier-AP en contractie wordt verklaard door het **glijdend filamentenmodel** [11](#page=11).
##### 2.2.3.5 Glijdend filamentenmodel
Dit model verklaart de samentrekking van sarcomeren, waarbij de dunne filamenten naar het midden van het sarcomeer glijden langs de stilstaande dikke filamenten. Het mechanisme omvat de volgende stappen [11](#page=11):
1. **Binding van myosinekopjes**: De myosinekopjes binden aan de actieve plaatsen op de dunne filamenten, wat leidt tot de vorming van een "kruisbrug" [11](#page=11).
2. **Draaiing van de kruisbrug**: De kruisbrug draait naar het midden van het sarcomeer, waardoor het dunne filament in die richting wordt getrokken [11](#page=11).
3. **Losmaken van de kruisbrug**: De kruisbrug maakt zich los en keert terug naar zijn oorspronkelijke positie [11](#page=11).
4. **Herhaling**: De cyclus van aanhechten, draaien, losmaken en terugkeren herhaalt zich, wat leidt tot voortdurende contractie [11](#page=11).
> **Tip**: Rigor mortis (lijkstijfheid) treedt op na overlijden omdat er geen ATP meer beschikbaar is. Zonder ATP kunnen de myosinekopjes zich niet losmaken van de actinefilamenten, waardoor de spier in samengetrokken toestand blijft [12](#page=12).
##### 2.2.3.6 Rol van calcium bij contractie
Calciumionen (Ca²⁺) spelen een cruciale rol bij spiercontractie [12](#page=12).
* **Gerelaxeerde spier**: In een ontspannen spier is er geen vrij Ca²⁺ aanwezig. Tropomyosine en troponine blokkeren de bindingsplaatsen voor myosine op actine, waardoor er geen kruisbruggetjes worden gevormd [12](#page=12).
* **Contracterende spier**: Ca²⁺ wordt vrijgegeven uit het sarcoplasmatisch reticulum. Calcium bindt aan troponine, waardoor de bindingsplaatsen voor myosine op actine vrijkomen. Dit maakt de vorming van kruisbruggetjes en de contractiecyclus mogelijk [12](#page=12).
De overgang van een membraanpotentiaalverandering naar Ca²⁺-vrijgave verloopt als volgt [12](#page=12):
1. Een zenuw-AP leidt tot een spier-AP via de neuromusculaire junctie en verspreidt zich via de T-tubuli [12](#page=12).
2. Het spier-AP bereikt de cisternen van het sarcoplasmatisch reticulum, wat leidt tot de vrijgave van Ca²⁺ [12](#page=12).
3. Bindingsplaatsen voor myosine op actine komen vrij, waardoor kruisbruggetjes kunnen ontstaan en contractie optreedt [12](#page=12).
4. Tijdens repolarisatie worden neurotransmitters afgebroken en wordt Ca²⁺ teruggepompt in het sarcoplasmatisch reticulum [12](#page=12).
5. De bindingsplaatsen op actine worden weer bedekt, de vorming van kruisbruggetjes stopt, en de contractie eindigt [12](#page=12).
##### 2.2.3.7 Enkelvoudige en tetanische contractie
* **Enkelvoudige contractie**: Een enkele prikkel leidt tot één samentrekking en ontspanning. Dit is niet erg effectief [13](#page=13).
* **Sommatie**: Treedt op wanneer een tweede prikkel arriveert voordat de spier volledig ontspannen is. Dit resulteert in een krachtigere samentrekking omdat de Ca²⁺-heropname nog niet voltooid is [13](#page=13).
* **Onvolledige tetanus**: Opeenvolgende contracties met gedeeltelijke ontspanning ertussen, leidend tot een toenemende trekkracht tot een maximaal niveau [13](#page=13).
* **Volledige tetanus**: Er is geen ontspanningsfase meer; de spier blijft continu maximaal samengetrokken [13](#page=13).
> **Tip**: Tetanus is een ziekte veroorzaakt door de bacterie *Clostridium tetani*, die een gifstof produceert die het CZS aantast en leidt tot langdurige, krachtige contracties van de skeletspieren [13](#page=13).
##### 2.2.3.8 Botulisme en Myasthenia gravis
* **Botulisme**: Wordt veroorzaakt door voedselverontreiniging met een gifstof die de vrijlating van acetylcholine (ACh) bij de synapsknoop verhindert. Dit verstoort het actiepotentiaal van het sarcolemma en kan leiden tot dodelijke verlamming. BOTOX is een gerelateerd product [14](#page=14).
* **Myasthenia gravis**: Een auto-immuunziekte waarbij het immuunsysteem de ACh-receptoren op de motorische eindplaat aanvalt, waardoor deze verloren gaan. Dit leidt tot progressieve spierverlamming. Genetische factoren kunnen ook een rol spelen [14](#page=14).
#### 2.2.4 Hartspierweefsel
##### 2.2.4.1 Structuur van hartspierweefsel
Hartspiervezels vormen een netwerk van onderling verbonden cellen. Hartspiercellen zijn kleiner dan skeletspiercellen, hebben slechts één centrale kern en zijn dwarsgestreept vanwege de aanwezigheid van sarcomeren. Het sarcotubulaire systeem is minder uitgebreid dan in skeletspieren [14](#page=14).
* **Intercalaire schijven**: Verbindingszones tussen hartspiercellen die nexusverbindingen (gap junctions) bevatten. Deze kanalen faciliteren de snelle geleiding van ionen en kleine moleculen, waardoor prikkels zich snel door het hele hart verspreiden [14](#page=14).
##### 2.2.4.2 Contractie van hartspierweefsel
De basisprincipes van contractie in hartspierweefsel zijn vergelijkbaar met skeletspieren: spier-AP → Ca²⁺-vrijgave → kruisbrugvorming → contractie. Echter, hartspierweefsel heeft unieke eigenschappen [14](#page=14):
1. **Gesynchroniseerde contractie**: Een enkele elektrische prikkel verspreidt zich via de nexusverbindingen, waardoor alle hartspiercellen gelijktijdig contraheren [15](#page=15).
2. **Langdurig actiepotentiaal**: Het actiepotentiaal duurt ongeveer 200 milliseconden [15](#page=15).
* Snelle depolarisatie door Na⁺-instroom [15](#page=15).
* Plateaufase door langdurige Ca²⁺-instroom, die de contractie aanhoudt [15](#page=15).
* Repolarisatie wanneer Ca²⁺-instroom stopt en K⁺-uitstroom de rustpotentiaal herstelt [15](#page=15).
3. **Geen tetanische contractie mogelijk**: Dit komt door de lange refractaire periode (de periode waarin het membraan niet opnieuw kan reageren). Hierdoor treedt geen sommatie of opeenstapeling van contracties op. Dit is essentieel om te voorkomen dat het hart continu samentrekt, zodat het bloed kan blijven pompen [15](#page=15).
> **Klinisch voorbeeld**: Myocarditis is een ontsteking van de hartspier, vaak veroorzaakt door virale infecties, die kan leiden tot symptomen als kortademigheid, vermoeidheid en pijn op de borst [15](#page=15).
Hier is een vergelijking tussen skeletspiervezels en hartspiervezels [15](#page=15):
| Kenmerk | Skeletspiervezel | Hartspiervezel |
| :----------------------- | :------------------------------- | :--------------------------------- |
| Aantal kernen | Meerdere | 1 (centraal) |
| Sarcomeren | Aanwezig | Aanwezig |
| Bezenuwing | Willekeurig (somatisch ZS) | Onwillekeurig (autonoom ZS) |
| Sarcotubulair systeem | Sterk ontwikkeld | Minder ontwikkeld |
| Verbinding tussen cellen | Geen | Intercalaire schijven met nexusverbindingen |
| Refractaire periode | Kort | Lang |
| Tetanische contractie | Mogelijk | Niet mogelijk |
#### 2.2.5 Glad spierweefsel
##### 2.2.5.1 Voorkomen en functie
Glad spierweefsel komt voor in de wand van holle organen zoals de maag, darmen, bloedvaten, blaas en baarmoeder. Het zorgt voor veranderingen in de diameter of het volume van deze organen. De besturing is onwillekeurig via het autonome zenuwstelsel. Glad spierweefsel kan zowel actief samentrekken als actief uitrekken, in tegenstelling tot skeletspieren [16](#page=16).
##### 2.2.5.2 Structuur van glad spierweefsel
De spiercellen van glad spierweefsel zijn spoelvormig, hebben één kern en vertonen geen dwarsstreping (dus geen sarcomeren). Hoewel dikke en dunne myofilamenten aanwezig zijn, zijn deze onregelmatig gerangschikt, wat resulteert in het ontbreken van een zichtbaar streeppatroon. Het sarcotubulair systeem is zwak ontwikkeld en er zijn geen T-tubuli, wat leidt tot tragere signaalgeleiding [16](#page=16).
##### 2.2.5.3 Contractie van glad spierweefsel
De contracties van glad spierweefsel zijn traag en worden veroorzaakt door langzame veranderingen in de Ca²⁺-concentratie. Er is een grote variatie in actiepotentialen, afhankelijk van het orgaan [16](#page=16).
Belangrijke kenmerken zijn:
* Kan zowel actief samentrekken als actief uitrekken [16](#page=16).
* **Vasoconstrictie**: Vernauwing van bloedvaten [16](#page=16).
* **Vasodilatatie**: Verwijding van bloedvaten [16](#page=16).
Het mechanisme van contractie in glad spierweefsel verschilt enigszins van dwarsgestreept spierweefsel:
* In gladde spieren bindt Ca²⁺ aan myosinefilamenten via calmoduline [16](#page=16).
* In dwarsgestreepte spieren bindt Ca²⁺ aan troponine op actinefilamenten [16](#page=16).
##### 2.2.5.4 Twee typen glad spierweefsel
Er worden twee typen glad spierweefsel onderscheiden [16](#page=16):
| Type | Kenmerken | Vergelijking met |
| :---------- | :------------------------------------------------------------------------ | :----------------- |
| **Multi-unit** | Elke cel heeft eigen bezenuwing; geen nexusverbindingen; cellen werken onafhankelijk. | Skeletspiervezels |
| **Single-unit** | Cellen verbonden via nexusverbindingen; geleidingsnetwerk; trekken samen als één geheel; prikkel verspreidt zich automatisch. | Hartspierweefsel |
---
# Ademhalings- en bloedsomloopfysiologie
Dit onderwerp behandelt de ademhalingsfysiologie, inclusief de bouw en werking van de longen, ventilatie en gasuitwisseling, en de bloedsomloopfysiologie, inclusief de functies, samenstelling en circulerende elementen van het bloed, evenals de structuur en werking van het hart.
### 3.1 Ademhalingsfysiologie
#### 3.1.1 Bouw van de longen
De luchtwegen zijn onder te verdelen in geleidende delen en gasuitwisselingsgebieden [17](#page=17).
* **Geleidende luchtwegen:** Neusholte → keelholte (pharynx) → strottenhoofd (larynx) → luchtpijp (trachea) → bronchiën → bronchiolen [17](#page=17).
* **Gasuitwisseling:** Vindt plaats in de longzakjes met alveolen [17](#page=17).
Structuren in de luchtwegen zoals kraakbeenringen voorkomen het dichtklappen ervan. Trilhaarepitheel en slijmvlies beschermen tegen indringers, maar worden beschadigd door roken. Roken brengt meer dan 4000 giftige stoffen met zich mee, en leidt tot aanzienlijke sterfte. Cystische fibrose is een ziekte waarbij dik slijm de ademhaling bemoeilijkt, infecties veroorzaakt en kan leiden tot hartfalen [17](#page=17).
#### 3.1.2 Werkingsmechanisme van het ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel heeft diverse functies:
* Een groot oppervlak voor gaswisseling tussen lucht en bloed [17](#page=17).
* Het verplaatsen van lucht van en naar het uitwisselingsoppervlak in de longen [17](#page=17).
* Bescherming tegen uitdroging, temperatuursveranderingen en ziekteverwekkers door het filteren, verwarmen en bevochtigen van lucht [17](#page=17).
* Het vormen van geluiden voor communicatie [17](#page=17).
* Het doorgeven van reukprikkels [17](#page=17).
Het ademhalingsproces bestaat uit drie stappen:
1. **Longventilatie:** Lucht in- en uitstroom van de longen [17](#page=17).
2. **Gasuitwisseling:** Passieve diffusie van O₂ en CO₂ via alveolen en capillairen [17](#page=17).
3. **Gastransport:** O₂ van longen naar weefsels, en CO₂ van weefsels naar longen. Uitgeademde lucht bevat minder O₂ en meer CO₂ en waterdamp [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 3.1.3 Longventilatie
Een ademhalingscyclus omvat één in- en één uitademing. Gasuitwisseling vindt uitsluitend plaats in de alveolen [18](#page=18).
* **Dode ruimtes:**
* **Anatomisch:** De geleidende luchtwegen, die ongeveer 30% van elke ademhaling innemen [18](#page=18).
* **Fysiologisch:** Alveolen zonder doorbloeding, wat leidt tot "verspilde ventilatie" [18](#page=18).
#### 3.1.4 Longvolumes en -capaciteiten
Longvolumes en -capaciteiten kunnen gemeten worden met een spirometer. De totale longcapaciteit (TLC) is de maximale hoeveelheid lucht die in de longen past [18](#page=18).
| Term | Omschrijving | Gemiddelde waarde |
| :--------------------------- | :------------------------------------------------- | :---------------- |
| Ademfrequentie (f) | Aantal ademhalingen/minuut | 12-15 (volw.), 18-20 (kind) |
| Ademvolume (vₜ) | Lucht per ademhaling | 450-600 ml |
| Ademminuutvolume | f x vₜ | ±6 L/min |
| Totale longcapaciteit (TLC) | Max. volume lucht in longen | ±6 L |
| Inspiratoir reservevolume (IRV) | Extra lucht bij inademen | ±2,5 L |
| Expiratoir reservevolume (ERV) | Extra lucht bij uitademen | ±1,5 L |
| Vitale capaciteit (VC) | Max. lucht in & uit per cyclus | ±4,5 L |
| Restvolume (RV) | Lucht die achterblijft na max. uitademen | ±1,5 L |
| Inspiratoire capaciteit (IC) | vₜ + IRV | ±3 L |
| Functionele residuele capaciteit (FRC) | ERV + RV | ±3 L |
De relatie tussen deze volumes is: TLC = VC + RV = IC + FRC = IRV + vₜ + ERV + RV [18](#page=18).
#### 3.1.5 Ademhalingsbewegingen
* **Rusttoestand:** De borstholte wordt omsloten door de borstkas en het middenrif. De longen bevinden zich in aparte pleuraholten. In rust is er geen luchtverplaatsing, omdat de druk binnen gelijk is aan de buitenluchtdruk. Een klaplong (pneumothorax) ontstaat wanneer lucht in de pleuraholte komt, waardoor de long inklapt; behandeling bestaat uit het verwijderen van de lucht en het sluiten van de opening [18](#page=18).
* **Inademing (actief):** De longen volgen de beweging van de borstkas en het middenrif. Bij borstademhaling trekken de tussenribspieren samen, waardoor de borstkas omhoog beweegt. Bij buikademhaling trekt het middenrif samen en wordt vlakker, wat het longvolume vergroot, de druk verlaagt en lucht doet instromen [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Uitademing:** Rustig ademen is een passief proces waarbij spieren ontspannen, het volume afneemt, de druk stijgt en lucht wegstroomt. Geforceerd ademen is een actief proces waarbij spieren samentrekken [19](#page=19).
### 3.2 Bloedsomloopfysiologie
#### 3.2.1 Algemene functies van het bloed
Het bloed heeft essentiële functies in het lichaam [19](#page=19).
* **Transport:** Gassen (O₂ en CO₂), voedingsstoffen, hormonen, afvalstoffen en warmte [19](#page=19).
* **Bescherming & Afweer:** Bloedstolling voorkomt vloeistofverlies bij verwondingen. Het immuunsysteem verdedigt tegen gifstoffen en ziekteverwekkers [19](#page=19).
#### 3.2.2 Samenstelling van het bloed
Bloed bestaat uit plasma en vaste bestanddelen [19](#page=19).
* **Plasma (± 55%):** De vloeibare fractie, bestaande uit water (90%), eiwitten (albumine, globulinen, fibrinegeen), glucose, vetten, aminozuren, elektrolyten en afvalstoffen [19](#page=19).
* Albumine (60%) is belangrijk voor het osmotisch evenwicht [19](#page=19).
* Globulinen (35%) fungeren als antistoffen en transporteiwitten [19](#page=19).
* Fibrinogeen speelt een rol bij bloedstolling [19](#page=19).
* **Vaste bestanddelen (± 45%):** Rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes [19](#page=19).
#### 3.2.3 Rode bloedcellen (Erythrocyten)
Rode bloedcellen zijn biconcaaf, hebben geen kern of mitochondriën en leven ongeveer 120 dagen [19](#page=19).
* **Functie:** Transport van O₂ en CO₂ via hemoglobine (Hb). Hb heeft vier subeenheden met ijzerhoudende heemgroepen [19](#page=19).
* Binding van O₂ leidt tot oxyhemoglobine, wat helderrood van kleur is [19](#page=19).
* CO bindt ongeveer 150 keer sterker dan O₂, wat kan leiden tot CO-vergiftiging en zuurstoftekort [19](#page=19).
* **CO₂-transport:**
* Opgelost in plasma (7%) [20](#page=20).
* Gebonden aan Hb als carbamino-Hb (23%) [20](#page=20).
* Omgezet tot HCO₃⁻ in rode bloedcellen (70%) [20](#page=20).
* **Erytropoëse:** De vorming van rode bloedcellen vindt plaats in het beenmerg, gestimuleerd door EPO uit de nieren bij lage O₂-waarden. Ijzer en vitamine B₁₂ zijn essentieel voor dit proces. Bij hoogtestage wordt meer EPO geproduceerd, wat leidt tot meer rode bloedcellen en een verbeterd O₂-transport [20](#page=20).
* **Bloedgroepen:** Bepaald door membraaneigenschappen (A, B, AB, O). O is de universele donor en AB de universele acceptor [20](#page=20).
> **Tip:** De zuurstofdissociatiecurve toont een S-vormig verloop, waarbij de binding van O₂ aan Hb wordt vergemakkelijkt na de binding van de eerste molecule. In de longen is de partiële druk van zuurstof (pO₂) hoog, waardoor Hb bijna volledig verzadigd is. In de weefsels geeft Hb ongeveer 25% van zijn O₂ af in rust, en tot 80% bij actieve weefsels [20](#page=20).
#### 3.2.4 Witte bloedcellen (Leukocyten)
Witte bloedcellen zijn betrokken bij de afweer van het lichaam [20](#page=20).
* **Typen:**
1. **Granulocyten:**
* Neutrofielen: eerste reactie bij infectie [20](#page=20).
* Eosinofielen: bij allergieën [20](#page=20).
* Basofielen: bij verwonding [20](#page=20).
2. **Monocyten:** Rijpen uit tot macrofagen en zijn verantwoordelijk voor fagocytose [20](#page=20).
3. **Lymfocyten:**
* B-lymfocyten: betrokken bij humorale afweer (produceren antistoffen) [20](#page=20).
* T-lymfocyten: betrokken bij cellulaire afweer (vernietigen geïnfecteerde cellen) [20](#page=20).
* **Functie:** Niet-specifieke afweer (snelle, algemene reactie zoals fagocytose) en specifieke afweer (trager, doelgericht via B- en T-lymfocyten) [20](#page=20).
#### 3.2.5 Bloedplaatjes (Trombocyten)
Bloedplaatjes zijn celfragmenten afkomstig van megakaryocyten. Ze hebben geen kern, wel mitochondriën, en leven ongeveer 10 dagen. Hun belangrijkste functie is bloedstolling [20](#page=20).
#### 3.2.6 Bloedsomloop
De bloedsomloop bestaat uit het hart als pompmechanisme, de kleine bloedsomloop (hart ↔ longen) en de grote bloedsomloop (hart ↔ rest van het lichaam) [20](#page=20).
* **Bloedvaten:**
* **Arteriën:** Voeren bloed weg van het hart [20](#page=20).
* **Capillairen:** Hier vindt uitwisseling van stoffen plaats [20](#page=20).
* **Venen:** Voeren bloed terug naar het hart [20](#page=20).
* **Vasoconstrictie en vasodilatatie:** Regelen de doorbloeding [20](#page=20).
#### 3.2.7 Bouw van het hart
Het hart is verdeeld in vier afdelingen:
* **Rechteratrium:** Ontvangt zuurstofarm bloed [20](#page=20).
* **Rechterventrikel:** Pompt bloed naar de longen [20](#page=20).
* **Linkeratrium:** Ontvangt zuurstofrijk bloed [20](#page=20).
* **Linkerventrikel:** Pompt bloed naar het lichaam en heeft een dikkere wand [20](#page=20).
Belangrijke bloedvaten die met het hart verbonden zijn, zijn de vena cava, arteria pulmonalis, vena pulmonalis en aorta. De hartwand bestaat uit het endocard (binnenlaag), myocard (spierlaag) en epicard (buitenlaag). Het pericard is het hartzakje dat het hart omgeeft. Kleppen in het hart voorkomen terugstroming van bloed [21](#page=21):
* **AV-kleppen:** Tussen de atria en ventrikels [21](#page=21).
* **Halvemaanvormige kleppen:** Bij de aorta en longslagader [21](#page=21).
De prikkelgeleiding van het hart begint bij de sinusknoop (pacemaker) die 70-80 impulsen per minuut genereert, waarna de AV-knoop de prikkel doorgeeft aan de ventrikels [21](#page=21).
#### 3.2.8 Weg van het bloed
De bloedstroom door het hart en de circulaties is als volgt: Holle ader → rechteratrium → rechterventrikel → longslagader → longen → longader → linkeratrium → linkerventrikel → aorta → lichaam → holle ader [21](#page=21).
#### 3.2.9 Hartcontractie (Hartcyclus)
* **Systole:** Contractie van het hart, waarbij bloed wordt uitgestoten [21](#page=21).
* **Diastole:** Ontspanning van het hart, waarbij het zich vult met bloed [21](#page=21).
De fasen van de hartcyclus zijn:
1. **Atriumsystole:** De atria trekken samen en vullen de ventrikels [21](#page=21).
2. **Ventrikelsystole:** De ventrikels trekken samen en stuwen bloed naar de aorta en longslagader [21](#page=21).
3. **Ventrikeldiastole:** Het hart ontspant en begint zich opnieuw te vullen [21](#page=21).
De harttonen worden veroorzaakt door het sluiten van de kleppen: de eerste toon door het sluiten van de AV-kleppen en de tweede toon door het sluiten van de halvemaanvormige kleppen. Een ECG (Electrocardiogram) meet de elektrische activiteit van het hart en wordt gebruikt voor het opsporen van hartritmestoornissen [21](#page=21).
#### 3.2.10 Bloeddruk
Bloeddruk wordt uitgedrukt als bovendruk (systolisch, tijdens contractie) en onderdruk (diastolisch, tijdens ontspanning). Factoren die de bloeddruk beïnvloeden zijn leeftijd, dag-nachtritme, zoutinname en de elasticiteit van de bloedvaten [21](#page=21).
| Onderdeel | Belangrijkste functie |
| :--------------------- | :-------------------------------------------------- |
| Rode bloedcellen | O₂ & CO₂ transport |
| Witte bloedcellen | Afweer/immuniteit |
| Bloedplaatjes | Bloedstolling |
| Plasma | Transport & osmotisch evenwicht |
| Hart | Pompt bloed |
| Bloedvaten | Transportkanaal |
| Kleppen | Voorkomen terugstroom |
| EPO | Stimuleert RBC-aanmaak |
| Sinus- & AV-knoop | Prikkelgeleiding van hartslag |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fysiologie | De studie van de werkende principes en functies van levende materie, met inbegrip van biologische processen die ten grondslag liggen aan het leven. |
| Cel | De kleinste levende en functionele eenheid van alle bekende organismen, die de basis vormt van alle levensprocessen en organismen. |
| Membraan | Een selectief doorlatende barrière die de interne omgeving van een cel scheidt van de externe omgeving, essentieel voor de controle van stofuitwisseling. |
| Passief transport | Het bewegen van deeltjes door een celmembraan zonder dat de cel energie hoeft te verbruiken, gedreven door concentratie- of elektrische gradiënten. |
| Diffusie | Het proces waarbij opgeloste deeltjes zich spontaan verplaatsen van een gebied met een hoge concentratie naar een gebied met een lagere concentratie, totdat een evenwicht is bereikt. |
| Osmose | De specifieke diffusie van een oplosmiddel, meestal water, door een semi-permeabel membraan van een gebied met een lage concentratie opgeloste stof naar een gebied met een hoge concentratie opgeloste stof. |
| Actief transport | Het bewegen van deeltjes door een celmembraan waarvoor energie van de cel vereist is, vaak om deeltjes tegen een gradiënt in te verplaatsen. |
| Endocytose | Een proces waarbij de cel deeltjes opneemt uit de omgeving door het vormen van blaasjes aan het celmembraan, wat kan plaatsvinden via fagocytose (vaste deeltjes) of pinocytose (vloeibare deeltjes). |
| Exocytose | Een proces waarbij de cel materialen uit het inwendige van de cel naar buiten transporteert door het fuseren van blaasjes met het celmembraan. |
| Mitochondriën | Celorganellen die verantwoordelijk zijn voor cellulaire ademhaling en energieproductie door de omzetting van ADP naar ATP in een proces dat bekend staat als ATP-synthese. |
| Beenweefsel | Een type bindweefsel dat het skelet vormt, bestaande uit botcellen (osteocyten), een gecalcificeerde matrix en bloedvaten, en dat functies vervult zoals ondersteuning, bescherming en opslag. |
| Osteoblasten | Cellen die betrokken zijn bij de vorming van nieuw botweefsel door middel van ossificatie en de productie van de botmatrix. |
| Osteoclasten | Reusachtige cellen die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van botweefsel (resorptie) en het reguleren van calcium- en fosfaathuishouding. |
| Spierweefsel | Een weefsel bestaande uit spiercellen die gespecialiseerd zijn in contractie, wat beweging mogelijk maakt. Er zijn drie hoofdtypen: skeletspier-, hartspier- en glad spierweefsel. |
| Sarcomeer | De basiseenheid van de contractiele organisatie in dwarsgestreept spierweefsel, bestaande uit overlappende filamenten van actine en myosine die de gestreepte uitstraling veroorzaken. |
| Glijdend filamentenmodel | Een theorie die verklaart hoe spiercontractie plaatsvindt door het glijden van dunne (actine) filamenten langs dikke (myosine) filamenten, wat resulteert in verkorting van de sarcomeer. |
| Calcium (Ca²⁺) | Een essentieel ion dat een sleutelrol speelt in spiercontractie door binding aan troponine (in dwarsgestreepte spieren) of myosine (in gladde spieren), wat de interactie tussen actine en myosine mogelijk maakt. |
| Longventilatie | Het proces van het inademen en uitademen van lucht, waarbij de borstkas en het middenrif een rol spelen om de drukverschillen te creëren die luchtstroming door de luchtwegen mogelijk maken. |
| Gasuitwisseling | Het passieve proces van diffusie van zuurstof (O₂) en koolstofdioxide (CO₂) tussen de alveoli in de longen en de capillairen, evenals tussen de weefsels en de capillairen. |
| Bloedplasma | Het vloeibare bestanddeel van bloed, dat voor ongeveer 90% uit water bestaat en eiwitten, voedingsstoffen, hormonen, elektrolyten en afvalstoffen bevat. |
| Erythrocyten (rode bloedcellen) | Cellen die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof (O₂) en koolstofdioxide (CO₂) in het bloed, dankzij het hemoglobine (Hb) dat ze bevatten. |
| Leukocyten (witte bloedcellen) | Cellen die deel uitmaken van het immuunsysteem en verantwoordelijk zijn voor de verdediging van het lichaam tegen infecties en ziekteverwekkers. |
| Trombocyten (bloedplaatjes) | Kleine, kernloze celfragmenten die een cruciale rol spelen in het proces van bloedstolling om bloedverlies bij verwondingen te voorkomen. |
| Sinusknoop | De natuurlijke pacemaker van het hart, gelegen in het rechteratrium, die elektrische impulsen genereert om de hartslag te initiëren en te reguleren. |