Cover
Aloita nyt ilmaiseksi HfdstIIA_B_1BaB&B2025.pdf
Summary
# Vroege menselijke ontwikkeling en stamcellen
Dit onderwerp behandelt de initiële stadia van de menselijke ontwikkeling, vanaf de bevruchting tot de vorming van kiembladen, met een focus op de rol van stamcellen.
### 1.1 De eerste delingsstadia van de zygote
Na de bevruchting ondergaat de zygote een reeks snelle celdelingen, ook wel klievingsdelingen genoemd. Binnen drie dagen na de bevruchting vormt zich een klompje cellen genaamd de morula. Vervolgens, na vier tot vijf dagen, evolueert dit tot een blastocyst, een structuur die een met vloeistof gevulde holte bevat. De inner cell mass binnen de blastocyst bestaat uit 'pluripotente' embryonale stamcellen, die het potentieel hebben om zich tot elk celtype in het lichaam te ontwikkelen. De buitenste laag van de blastocyst is de zona pellucida, een glycoproteïne-rijke membraan die ook bekend staat als de glashuid [10](#page=10).
> **Tip:** De inner cell mass is cruciaal omdat deze de voorlopers van alle weefsels van het embryo bevat.
### 1.2 Hechting en implantatie in het endometrium
Tegen het einde van de eerste week na de bevruchting begint de blastocyst zich te hechten aan het endometrium, de baarmoederwand, een proces dat implantatie wordt genoemd. Hierbij ontstaat de syncytiotrophoblast, die voortkomt uit de trofoblast en het foetale deel van de placenta vormt. De syncytiotrophoblasten vormen uitstulpingen, villi genaamd, die dieper in de baarmoederwand groeien en nauw contact maken met de maternale bloedtoevoer. Deze syncytiotrophoblasten worden omringd door cytotrophoblasten, die uit niet-gefuseerde trofoblasten bestaan. In deze regio worden foetale bloedvaten gevormd die in zeer nauw contact staan met maternale bloedvaten, wat de uitwisseling van stoffen tussen het groeiende foetus en de placenta mogelijk maakt [11](#page=11).
### 1.3 Vorming van het tweelagige embryo
Na ongeveer negen tot tien dagen na de bevruchting ontstaat een tweelagig embryo. Dit embryo bestaat uit twee cellagen: de epiblastcellen, die zich zullen ontwikkelen tot het ectoderm, en de hypoblastcellen, die zich zullen ontwikkelen tot het endoderm [11](#page=11).
### 1.4 Gastrulatie en de vorming van kiembladen
Gastrulatie is een fundamenteel proces waarbij de inner cell mass van de blastocyst transformeert door actieve celmigratie en differentiatie tot een drielagig embryo. Tijdens dit proces ontstaan de drie primaire kiembladen: het ectoderm, mesoderm en endoderm. Bij gastrulatie, rond dag 15/16, ontstaat een primitieve streek. Vanuit deze streek migreren cellen naar verschillende locaties, zowel in de hypoblast als tussen de epiblast en de hypoblast, wat leidt tot de vorming van de drie kiembladen [12](#page=12).
> **Voorbeeld:** Het ectoderm zal uiteindelijk de huid, het zenuwstelsel en de zintuigen vormen; het mesoderm zal de spieren, botten en bloedvaten vormen; en het endoderm zal de bekleding van de organen van het spijsverteringsstelsel en de ademhalingsorganen vormen.
---
# Epithaalweefsel: Structuur en functie
Epitheelweefsel is een type weefsel dat bestaat uit dicht opeengepakte cellen die lichaamoppervlakken bedekken en organen bekleden, en een cruciale rol speelt bij bescherming, secretie en absorptie [15](#page=15) [16](#page=16).
### 2.1 Kenmerken van epitheelweefsel
Epitheelweefsels worden gekenmerkt door hun dichtheid van cellen met minimale intercellulaire substantie. Ze bedekken alle in- en uitwendige oppervlakken van het lichaam, waaronder de huid, het spijsverteringskanaal, de urinewegen, de luchtwegen en lichaamsholtes, waardoor ze een scheiding vormen met de buitenwereld. Namen als epitheel, mesotheel en endotheel verwijzen naar de specifieke locatie van deze dekweefsels; epitheel grenst aan de buitenomgeving, mesotheel bevindt zich in de serieuze vliezen zonder verbinding met de buitenwereld, en endotheel bevindt zich nog verder naar binnen [15](#page=15) [16](#page=16).
### 2.2 Functies van epitheelweefsel
De functies van epitheelweefsel zijn divers en omvatten:
* **Bescherming:** Bescherming tegen mechanische of andere invloeden uit de omgeving [16](#page=16).
* **Secretie en Excretie:** Afgifte van diverse producten, zoals hormonen of spijsverteringsenzymen, door klierweefsel dat uit epitheelcellen kan bestaan [16](#page=16).
* **Absorptie:** Opname van benodigde stoffen door het lichaam, zoals in het darmkanaal [16](#page=16).
Deze functies worden weerspiegeld in de specifieke bouw en organisatie van de epitheelcellen [16](#page=16).
### 2.3 Classificatie van epitheel
Epitheel wordt geclassificeerd op basis van twee hoofdfactoren [19](#page=19):
1. **Aantal cellagen:**
* **Eénlagig epitheel:** Bestaat uit een enkele laag cellen [19](#page=19).
* **Pseudogestratificeerd epitheel:** Lijkt meerlagig, maar alle cellen rusten op de basale membraan; de kernen liggen echter niet op één rij [19](#page=19).
* **Meerlagig epitheel:** Bestaat uit meerdere lagen cellen [19](#page=19).
2. **Celvorm:** Dit onderscheid wordt gemaakt op basis van de vorm van de cellen in de enkele laag (bij éénlagig epitheel) of de oppervlakkige laag (bij meerlagig epitheel) [19](#page=19).
* **Afgeplat (plavei) epitheel:** De hoogte van de cellen is kleiner dan hun breedte [19](#page=19).
* **Kubisch epitheel:** De hoogte van de cellen is gelijk aan hun breedte [19](#page=19).
* **Cilindrisch (kolomvormig) epitheel:** De hoogte van de cellen is groter dan hun breedte [19](#page=19).
Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt op functie:
* **Bedekkende epithelia:** Primair voor bedekking en bescherming [19](#page=19).
* **Klierepithelia:** Primair voor secretie [19](#page=19).
### 2.4 Celmembraan specialisaties
Epiteliale cellen vertonen gespecialiseerde structuren op hun celmembraan die essentieel zijn voor hun functie. Deze specialisaties leiden tot **gepolariseerde cellen**, waarbij de plasmamembraan is onderverdeeld in verschillende domeinen met specifieke vet- en eiwitsamenstellingen. De **apicale membraan** staat in contact met het lumen of de buitenwereld, terwijl de **basolaterale membraan** in contact staat met het onderliggende weefsel [25](#page=25).
#### 2.4.1 Specialisaties van het apicale oppervlak
Het apicale oppervlak kan diverse structuren vertonen:
* **Microvilli:**
* Korte, vingervormige uitsteeksels die het oppervlak vergroten (tot factor 30 per microvillus) wat resulteert in een snellere absorptie [26](#page=26).
* Ze kunnen samen een **bortelzoom** of **staafjeszoom** vormen, zoals in het darmepitheel [26](#page=26).
* Inwendig bevat elke microvillus een bundel van twintig tot dertig **actinefilamenten**, die basaal verankerd zijn aan het **terminale web** in het apicale cytoplasma [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Stereocilia (stereovilli):**
* Zeer lange, niet-beweeglijke microvilli of pilaarvormige membraanuitstulpingen gevuld met actine [29](#page=29).
* Te vinden in epitheelcellen van de epididymis, het proximale deel van de ductus deferens, en in zintuighaarcellen van het gehoor- en evenwichtsorgaan [29](#page=29).
* **Cilia (trilharen):**
* Langer (7-10 μm) en dikker (0.2-0.3 μm) dan microvilli [30](#page=30).
* Bevatten **microtubuli** in een specifieke (9+2) configuratie, met een kern die het **axoneem** wordt genoemd, en motorproteïnen die zorgen voor beweging [30](#page=30) [31](#page=31).
* Essentieel voor **mucociliair transport** in de luchtwegen, waarbij slijm met gevangen deeltjes wordt afgevoerd [30](#page=30).
* Een verstoorde trilhaarwerking kan leiden tot luchtwegproblemen, aangeboren (primaire ciliaire dyskinesie) of verworven (secundaire ciliaire dyskinesie) [30](#page=30).
* **Primair cilium (monocilium):**
* Bijna alle gedifferentieerde eukaryote cellen bezitten een primair cilium [33](#page=33).
* Heeft een (9+0) configuratie van microtubuli in dwarsdoorsnede [33](#page=33).
* Functioneert als een **sensorisch organel** dat omgevingsinformatie naar binnen brengt en celprocessen regelt [34](#page=34).
#### 2.4.2 Specialisaties van de laterale membraan
De laterale membraan vertoont gespecialiseerde cel-cel verbindingen:
* **Occluding junctions (tight junctions / zonula occludens):**
* Gelegen apicaal in de cel [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
* Functie: Voorkomen van penetratie van stoffen. Transport is mogelijk via de cellen (transcellulair) of tussen de cellen door (paracellulair) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Anchoring junctions:**
* Functie: Verankering van het cytoskelet en binding tussen cellen [35](#page=35) [36](#page=36) [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Adhering junctions (AJ) / zonula adherens / aderens junction:** Verbonden met het actine cytoskelet [39](#page=39).
* **Desmosomen / macula adherens:** Verbonden met intermediaire filamenten [40](#page=40).
* **Communication junctions (gap / nexus junctions):**
* Functie: Doorlaten van signaalmoleculen, fungeren als elektrische synapsen [35](#page=35) [36](#page=36) [41](#page=41).
* Deze juncties kunnen openen en sluiten [41](#page=41).
* **Interdigitaties:**
* Vergroten het laterale celoppervlak, wat belangrijk is voor cellen die betrokken zijn bij vloeistof- en ionentransport, zoals in het epitheel van de dunne darm en galblaas [42](#page=42).
#### 2.4.3 Specialisaties van het basale domein
Het basale domein van epitheelcellen kenmerkt zich door:
* **Basale membraan (lamina basalis):**
* Een structuur die tegen het basale gedeelte van de cellen ligt en het onderliggende bindweefsel scheidt [43](#page=43).
* Bestaan uit collageen, laminine, glycoproteinen en proteoglycanen [46](#page=46).
* Wordt door de epitheelcellen zelf geproduceerd [46](#page=46).
* Kan met H/E-kleuring slechts in enkele weefsels zichtbaar zijn (bv. luchtpijp), maar is goed aan te tonen met PAS-kleuring door de hoge concentratie proteoglycanen [43](#page=43) [44](#page=44).
* EM-onderzoek toont de lamina basalis, die traditioneel werd beschouwd als opgebouwd uit lamina lucida en lamina densa, nu vooral als de lamina densa [45](#page=45).
* **Cel-extracellulaire matrix juncties:**
* **Focale adhesie plaques:** Vormen dynamische verbindingen met de extracellulaire matrix (ECM), waarbij het actine cytoskelet betrokken is [47](#page=47).
* **Hemidesmosomen:** Vormen sterke interacties met de ECM, waarbij intermediaire filamenten betrokken zijn [47](#page=47).
* **Invouwingen van de basale celmembraan:**
* Verhogen het bindings- en contactoppervlak aanzienlijk [43](#page=43) [47](#page=47).
* Vooral belangrijk bij cellen voor vloeistof- en ionentransport (bv. niertubuli), waar vaak veel mitochondria aanwezig zijn vanwege het hoge energieverbruik [48](#page=48).
> **Tip:** Begrijp de relatie tussen de specifieke celstructuren (microvilli, cilia, junctions, basale membraan) en de functie van het epitheelweefsel. Dit is cruciaal voor het begrijpen van weefseltypen en hun diagnostische betekenis.
> **Tip:** Let op de terminologie: basale membraan (LM) versus lamina basalis (EM).
> **Voorbeeld:** De grote oppervlaktevergroting door microvilli in het darmepitheel is essentieel voor efficiënte absorptie van voedingsstoffen. De trilharen in de luchtwegen zorgen voor de continue verwijdering van schadelijke deeltjes, wat een belangrijk afweermechanisme is [26](#page=26) [30](#page=30).
---
# Klierweefsel en secretoire functies
Klierweefsel is gespecialiseerd weefsel dat verantwoordelijk is voor de productie en afgifte van specifieke stoffen binnen het lichaam.
### 3.1 Definitie en algemene classificatie van klieren
Een klier is gedefinieerd als een weefsel dat tot doel heeft bepaalde stoffen te produceren of te transporteren. Klieren worden primair onderscheiden in klieren met interne secretie (endocriene klieren) en klieren met externe secretie (exocriene klieren). In sommige epithelia kunnen individuele cellen stoffen produceren die niet de bloedbaan bereiken, maar waarop naburige cellen reageren [49](#page=49).
### 3.2 Endocriene versus exocriene klieren
#### 3.2.1 Endocriene klieren
Endocriene klieren geven hun product direct af aan het bloed of andere lichaamseigen vloeistoffen, dus intern in het lichaam. Voorbeelden van endocriene klieren en hun producten zijn [49](#page=49):
* De alvleesklier produceert insuline en glucagon. Insuline verlaagt het bloedsuikergehalte, terwijl glucagon het bloedsuikergehalte verhoogt [54](#page=54).
* De schildklier produceert het hormoon thyroxine, dat aerobe dissimilatie in cellen stimuleert en zo warmteproductie bevordert. De afgifte van thyroxine wordt gecontroleerd door de hypofyse, die op zijn beurt door de hypothalamus wordt aangestuurd. Verhoogde thyroxine in het bloed stimuleert de verbranding (afbraakstofwisseling) in vele organen, wat kan leiden tot een stijging van de lichaamstemperatuur [54](#page=54).
* De hypofyse, een kleine maar gecompliceerde klier in de hersenen, produceert een breed scala aan hormonen die diverse lichaamsfuncties reguleren, inclusief aspecten van de menselijke stemming [54](#page=54).
#### 3.2.2 Exocriene klieren
Exocriene klieren geven hun product via een buisje af aan de buitenkant van het lichaam of aan een holte in het lichaam [49](#page=49).
##### 3.2.2.1 Soorten secretie bij exocriene klieren
Exocriene klieren kennen verschillende secretie mechanismen:
* **Merocriene secretie:** Vindt plaats door exocytose van de celapex (top van de cel) naar een holte of lumen [49](#page=49).
* **Apocriene secretie:** Vindt plaats door afsplitsing van apicaal celcytoplasma, waarin het celproduct is opgenomen [49](#page=49).
* **Holocriene secretie:** Hierbij wordt de gehele cel losgelaten, inclusief de daarin aanwezige celproducten [49](#page=49).
##### 3.2.2.2 Typen meercellige exocriene klieren
Meercellige exocriene klieren worden ingedeeld in drie groepen:
* **Buisvormige klieren (tubulaire klieren):** Een voorbeeld hiervan zijn zweetklieren [50](#page=50).
* **Trosvormige klieren (alveolaire klieren):** Voorbeelden zijn talgklieren [50](#page=50).
* **Gemengde klieren (tubulo-alveolaire klieren):** De oorsmeerklier is een voorbeeld van dit type [50](#page=50).
##### 3.2.2.3 Voorbeelden van exocriene klieren en hun producten
* **Alvleesklier (pancreas):** Produceert spijsverteringsenzymen [52](#page=52).
* **Zweetklieren:** Gelegen in de huid en produceren zweet [52](#page=52).
* **Talgklieren:** Produceren talg [52](#page=52).
* **Traanklieren:** Bevinden zich in de ooghoeken en produceren traanvocht [52](#page=52).
* **Melkklieren:** In de borst, geven melk af via de tepel [52](#page=52).
* **Speekselklieren:** Gelegen in de mond en produceren speeksel [52](#page=52).
* **Celtypen in speekselklieren:**
* **Sereuze cellen:** Scheiden waterig speeksel af, dat ptyaline bevat. Ptyaline is een enzym dat de vertering van polysacchariden initieert [52](#page=52).
* **Mucineuze cellen:** Scheiden meer visceus speeksel af, dat dient als smeermiddel in de mondholte [52](#page=52).
* **Locatie van celtypen in speekselklieren:**
* De glandula parotis (parotisklieren) bevat voornamelijk sereuze celtypen [52](#page=52).
* De glandula sublingualis (sublingualisklieren) bevat voornamelijk mucineuze cellen [52](#page=52).
* De glandula submandibularis (submandibularisklieren) bevat een combinatie van beide celtypen [52](#page=52).
* **Maagklieren:** Het maagslijmvlies bevat miljoenen buisvormige maagklieren die maagsap afscheiden. Dit maagsap bevat slijm, zoutzuur, het enzym pepsinogeen en het hormoon gastrine [53](#page=53).
### 3.3 Myo-epitheelcellen
In sommige klieren, zoals zweetklieren, melkklieren (mamma) en speekselklieren, komen speciale cellen voor die rond de secretorische uiteinden van de klier liggen. Dit zijn de myo-epitheliale cellen. Ze bevinden zich altijd samen met de secretorische cellen binnen een basaal membraan. Deze cellen kunnen contraheren en helpen zo bij de afgifte van de secretie [55](#page=55).
---
# Bloedvaten: Structuur en functie
Dit deel beschrijft de histologische opbouw van arteriën en venen, inclusief hun lagen en gespecialiseerde structuren zoals endotheelcellen en kleppen, alsook de functie van haarvaatjes.
### 4.1 Histologische opbouw van arteriën en venen
Arteriën en venen delen een algemene histologische opbouw die bestaat uit drie distincte lagen [56](#page=56):
* **Tunica intima:** Dit is de binnenste laag van het bloedvat [56](#page=56).
* **Endotheel:** Deze laag bestaat uit een monolaag van endotheelcellen die direct in contact staan met het bloed [56](#page=56).
* **Functie van endotheelcellen:** De endotheelcellen zijn sensorisch en kunnen veranderingen in de omgeving waarnemen, zoals druk, zuurstofgehalte en bloedstroom. Ze zijn in staat om specifieke factoren te produceren om de optimale bloedtoestand te handhaven [56](#page=56).
* **Subendotheel:** Een laag die onder het endotheel ligt [56](#page=56).
* **Tunica media:** De middelste laag van het bloedvat [56](#page=56).
* **Samenstelling:** Deze laag bestaat voornamelijk uit gladde spiercellen en een extracellulaire matrix van collageen [56](#page=56).
* **Elasticiteit:** Arteriën die zich dicht bij het hart bevinden, bevatten veel elastische vezels in de tunica media. Het collageen in deze laag draagt bij aan zowel stevigheid als elasticiteit [56](#page=56).
* **Dikte:** Arteriën hebben een significant dikkere laag gladde spiercellen dan venen. Dit is noodzakelijk om de bloedstroom met variërende snelheden en drukken, kenmerkend voor arteriën, op te vangen. De elasticiteit van de wanden helpt deze schommelingen in druk te absorberen [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Tunica adventitia:** De buitenste laag van het bloedvat [56](#page=56).
* **Samenstelling:** Deze laag is opgebouwd uit dun, vezelig bindweefsel [56](#page=56).
* **Ondersteunende structuren:** De tunica adventitia bevat ook een vaatnetwerk (vasa vasorum) dat het bloedvatweefsel van bloed voorziet, lymfevaten en zenuwen [56](#page=56).
### 4.2 Gespecialiseerde structuren
* **Elastische membranen:** De verschillende lagen van arteriën en venen worden gescheiden door elastische membranen [56](#page=56).
* **Lamina elastica interna:** Het membraan tussen de tunica intima en de tunica media [56](#page=56).
* **Lamina elastica externa:** Het membraan tussen de tunica media en de tunica adventitia [56](#page=56).
* **Kleppen:** Venen zijn voorzien van kleppen om de terugstroom van bloed tegen te gaan. Dit is cruciaal omdat de bloeddruk in venen lager is en het bloed langzamer stroomt. Deze kleppen zorgen ervoor dat het bloed in één richting naar het hart stroomt [56](#page=56) [57](#page=57).
### 4.3 Functie van haarvaatjes (capillaire vaten)
Haarvaatjes, ook wel capillaire vaten genoemd, zijn zeer dunne bloedvaten die tot diep in de weefsels doordringen [57](#page=57).
* **Structuur:** Ze bestaan uit slechts één laag endotheelcellen [56](#page=56) [57](#page=57) [59](#page=59).
* **Functie:** Dankzij hun extreem dunne wanden zijn haarvaatjes de primaire locatie voor de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen het bloed en de omringende weefsels. Deze efficiënte uitwisseling is mogelijk vanwege de minimale afstand die stoffen hoeven af te leggen [56](#page=56) [57](#page=57) [59](#page=59).
### 4.4 Arteriën versus venen: druk en stroomsnelheid
* **Arteriën (Slagaders):**
* **Transport:** Arterieën takken rechtstreeks af van de aorta en transporteren bloed van het hart naar de organen. Met uitzondering van de longslagaders transporteren ze zuurstofrijk bloed [57](#page=57).
* **Druk en stroom:** Door de pompwerking van het hart is de druk in arteriën kloppend (pulserend). Dit veroorzaakt de voelbare polsslag. Het bloed stroomt met grote kracht door de arteriën. De dikkere, elastische wanden helpen de hoge en variabele druk op te vangen [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Dikte:** Naarmate arteriën verder van het hart verwijderd raken, worden ze dunner en monden uiteindelijk uit in haarvaatjes [57](#page=57).
* **Venen:**
* **Transport:** Venen transporteren zuurstofarm bloed terug naar het hart [57](#page=57).
* **Druk en stroom:** De bloeddruk in venen is lager dan in arteriën, wat resulteert in een langzamere, minder pulserende bloedstroom [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Wandstructuur:** Venen hebben slappere wanden in vergelijking met arteriën [57](#page=57).
* **Kleppen:** De aanwezigheid van kleppen is essentieel om de bloedstroom richting het hart te waarborgen en terugstroming te voorkomen [56](#page=56) [57](#page=57).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Zygote | Een diploïde cel die ontstaat na de fusie van een eicel en een zaadcel tijdens de bevruchting; het eerste stadium van een nieuw individu. |
| Morula | Een vroeg stadium van embryonale ontwikkeling, bestaande uit een compacte bol van blastomeren (gefragmenteerde eicel) na de celdeling van de zygote. |
| Blastocyst | Een vroeg embryo dat zich ontwikkelt tot een holle bal van cellen, bestaande uit een buitenste laag (trofoblast) en een binnenste celmassa (embryoblast), die zich implanteert in de baarmoederwand. |
| Pluripotente stamcellen | Cellen die het potentieel hebben om te differentiëren tot elk celtype in het lichaam, maar niet tot extra-embryonale weefsels zoals de placenta. |
| Epitheel | Een type weefsel dat de in- en uitwendige oppervlakken van organen en lichaamsholten bedekt en beschermt, en betrokken is bij absorptie, secretie en sensorische functies. |
| Mesotheel | Een speciale vorm van epitheel die de serieuze membranen bedekt, zoals het buikvlies (peritoneum), borstvlies (pleura) en hartzakje (pericardium). |
| Endotheel | Een speciaal type epitheel dat de binnenkant van bloedvaten, lymfevaten en lichaamsholten bekleedt, en betrokken is bij transport en vasculaire functies. |
| Gastrulatie | Het proces waarbij het tweelagige embryo (epiblast en hypoblast) wordt omgevormd tot een drielagig embryo door de vorming van drie primaire kiembladen: ectoderm, mesoderm en endoderm. |
| Ectoderm | Het buitenste kiemblad dat zich ontwikkelt tot de huid, het zenuwstelsel, de ogen en andere uitwendige structuren. |
| Mesoderm | Het middelste kiemblad dat zich ontwikkelt tot spieren, botten, bloedvaten, het hart en bindweefsel. |
| Endoderm | Het binnenste kiemblad dat zich ontwikkelt tot het spijsverteringsstelsel, de luchtwegen en de klieren die daaraan verbonden zijn. |
| Microvilli | Kleine, vingerachtige uitsteeksels van het celmembraan aan het apicale oppervlak van epitheelcellen, die de oppervlakte vergroten voor absorptie. |
| Cilia (trilharen) | Langere, beweeglijke uitsteeksels van het celmembraan die helpen bij het transporteren van stoffen, zoals slijm in de luchtwegen. |
| Stereocilia (stereovilli) | Zeer lange, niet-beweeglijke microvilli die voornamelijk voorkomen in de bijbal en in het gehoor- en evenwichtsorgaan. |
| Tight junctions (zonula occludens) | Celverbindingen die apicaal in het epitheelweefsel voorkomen en de doorgang van stoffen tussen cellen voorkomen, waardoor een barrière wordt gevormd. |
| Anchoring junctions (hechtingsverbindingen) | Celverbindingen die zorgen voor mechanische stevigheid door het cytoskelet van de ene cel te verbinden met dat van een naburige cel of met de extracellulaire matrix. |
| Gap junctions (nexus junctions) | Celverbindingen die directe communicatie tussen naburige cellen mogelijk maken door de doorgang van kleine moleculen en ionen toe te staan. |
| Basale membraan (lamina basalis) | Een dunne laag extracellulaire matrix die onder epitheelcellen ligt en dient als ondersteuning, scheiding en filter. |
| Exocriene klieren | Klieren die hun secreties produceren en afgeven via een afvoerbuisje naar een uitwendig oppervlak of een lichaamsholte. |
| Endocriene klieren | Klieren die hun hormonen direct in de bloedbaan of lymfe afgeven, zonder gebruik te maken van afvoerbuisjes. |
| Secretie | Het proces waarbij cellen specifieke stoffen produceren en afscheiden, zoals hormonen, enzymen of slijm. |
| Merocriene secretie | Een vorm van exocriene secretie waarbij het product door exocytose wordt vrijgegeven, zonder dat de cel beschadigd raakt. |
| Apocriene secretie | Een vorm van exocriene secretie waarbij een deel van het apicale cytoplasma, inclusief het product, wordt afgesplitst. |
| Holocriene secretie | Een vorm van exocriene secretie waarbij de hele cel afsterft en de inhoud ervan als secreet wordt vrijgegeven. |
| Tunica intima | De binnenste laag van de wand van bloedvaten, bestaande uit endotheelcellen en een dunne laag bindweefsel. |
| Tunica media | De middelste laag van de wand van bloedvaten, voornamelijk bestaande uit gladde spiercellen en elastische vezels. |
| Tunica adventitia | De buitenste laag van de wand van bloedvaten, bestaande uit fibreus bindweefsel, bloedvaten en zenuwen. |
| Arterie | Een bloedvat dat bloed van het hart afvoert; kenmerkt zich door dikke, gespierde wanden die hoge druk aankunnen. |
| Vene | Een bloedvat dat bloed naar het hart toe afvoert; heeft dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillaire vaten (haarvaatjes) | De kleinste bloedvaten met wanden die bestaan uit slechts één laag endotheelcellen, ideaal voor de uitwisseling van stoffen met het omringende weefsel. |