Cover
Empieza ahora gratis MEV.pdf
Summary
# Basisprincipes van verpleegkundige zorg
Dit onderdeel behandelt de acht basisprincipes die de kern vormen van kwaliteitsvolle en veilige verpleegkundige zorg, zoals hygiëne, asepsis, veiligheid, comfort en ergonomie [16](#page=16).
### 1.1 Bepaling en belang van basisprincipes
Basisprincipes zijn acht fundamentele principes, gebaseerd op theoretische inzichten, die bij elke verpleegkundige interventie maximaal gerespecteerd moeten worden. Het kennen en toepassen ervan is essentieel voor het bieden van veilige, doordachte en efficiënte zorg, zowel tijdens stages als in de beroepspraktijk. Ze stellen verpleegkundigen in staat routinetaken vlotter uit te voeren en hun aandacht te richten op de zorgontvanger. Kritisch denken en de flexibiliteit om van standaardprocedures af te wijken in complexe situaties vormen de basis voor professionele, flexibele en persoonsgerichte zorg [17](#page=17).
#### 1.1.1 Leerdoelen
Na het bestuderen van dit onderdeel kan de student:
* Alle basisprincipes opsommen en illustreren met concrete voorbeelden [16](#page=16).
* Weergeven wat de basisprincipes inhouden en wat hun doel is [16](#page=16).
* Bij elke (nieuwe) verpleegkundige interventie zelfstandig creatieve keuzes maken, onderbouwd door de basisprincipes [16](#page=16).
* Vanuit de basisprincipes verantwoorden waarom bepaalde keuzes gemaakt worden en hoe deze kunnen evolueren naargelang de veranderende situatie van de zorgontvanger [16](#page=16).
* Argumenteren dat basisprincipes in elke verpleeginterventie vervat zitten [16](#page=16).
* De basisprincipes toepassen tijdens de uitvoering van elke verpleegkundige vaardigheid [16](#page=16).
* De basisprincipes gebruiken om een uitgevoerde vaardigheid te evalueren [16](#page=16).
* Prioriteit geven aan bepaalde basisprincipes, dit verantwoorden en concreet illustreren [16](#page=16).
#### 1.1.2 Overzicht van de basisprincipes
Bij elke verpleegkundige interventie worden de volgende acht basisprincipes toegepast. Ze kunnen algemeen (voor elke handeling) of specifiek (afhankelijk van de handeling) zijn. De volgorde hieronder geeft meestal de prioriteit weer, maar de situatie kan een andere volgorde vereisen [17](#page=17).
* Hygiëne en asepsis [17](#page=17).
* Veiligheid van de zorgontvanger / deskundig werken [17](#page=17).
* Beleving van de zorgontvanger [17](#page=17).
* Zelfzorg en inspraak [17](#page=17).
* Comfort [17](#page=17).
* Ergonomie [17](#page=17).
* Economie [17](#page=17).
* Ecologie [17](#page=17).
> **Tip:** De volgorde van prioriteit kan variëren afhankelijk van de specifieke zorgontvanger en de situatie. Zo kan bij een terminale zorgontvanger de beleving belangrijker zijn dan strikte hygiëne [17](#page=17).
### 1.2 Hygiëne en asepsis
Hygiëne is een basisvoorwaarde in de zorgsector, aangezien infecties een voortdurende bedreiging vormen, vooral voor verzwakte zorgontvangers. Het risico is groter in instellingen zoals ziekenhuizen en woonzorgcentra door intensieve behandelingen en open toegangspoorten voor kiemen (wonden, katheters, sondes). Infectiepreventie is een essentieel onderdeel van kwaliteitsvolle zorg [18](#page=18).
#### 1.2.1 Doel van hygiëne en asepsis
De hoofddoelen zijn het vermijden van zelfbesmetting (auto-infectie) en kruisinfectie (overdracht van ziekteverwekkers tussen personen). Het bewustzijn rond infectieverspreiding, zoals versterkt door de COVID-19-pandemie, benadrukt het belang van handhygiëne, afstand houden, beschermingsmateriaal en ventilatie [18](#page=18).
#### 1.2.2 Culturele aspecten en individuele verschillen
Hygiëne is deels cultureel bepaald en hangt af van achtergrond, overtuiging en gewoontes. Wat als "proper" wordt beschouwd, kan verschillen. Dit uit zich bijvoorbeeld in de manier van wassen (water vs. toiletpapier), deelname van familie aan de zorg (zeker intieme zorg), de wens om verzorgd te worden door hetzelfde geslacht om religieuze redenen, of het gebruik van alternatieve verzorgingsmiddelen. Verschillen in de frequentie en betekenis van persoonlijke hygiëne bestaan ook. Een open houding en respectvolle communicatie zijn cruciaal [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 1.2.3 Praktische richtlijnen voor hygiënisch werken
Studenten en zorgverleners nemen standaardgewoontes aan om veilig en professioneel te werken [19](#page=19):
* **Verzorgd voorkomen:** Propere werkkledij, opgestoken haar, korte nagels zonder lak of kunstnagels, geen sieraden aan handen of polsen [19](#page=19).
* **Handhygiëne:** Wassen of ontsmetten van handen vóór en ná elk contact met een zorgontvanger, bij het aan- en uittrekken van handschoenen, en na toiletbezoek [19](#page=19).
* **Gebruik van handschoenen:** Bij risico op contact met lichaamsvochten, wondvocht, bloed of slijmvliezen, maar niet als vervanging van handhygiëne [19](#page=19).
* **Werkrichting:** Altijd van proper naar vuil werken (bv. gezicht -> bovenlichaam -> intieme zones; niet-geïnfecteerde wonden -> geïnfecteerde wonden) [19](#page=19).
* **Materiaalgebruik:** Veilig gebruik van materiaal (vervaldata, steriele verpakkingen, scheiding proper/vuil) [19](#page=19).
* **Afvalverwerking:** Gebruikt materiaal onmiddellijk weggooien in de juiste vuilnisbakken of containers [19](#page=19).
* **Isolatie en beschermingskledij:** Volgen van richtlijnen bij cliënten met besmettelijke aandoeningen [19](#page=19).
* **Ontsmetting:** Oppervlakken, hulpmiddelen en herbruikbaar materiaal ontsmetten volgens voorschriften, met aandacht voor dosering en inwerktijd [19](#page=19).
* **Alertheid bij open toegangspoorten:** Extra waakzaamheid bij open wonden, sondes, katheters of drains om contact met besmettingsbronnen te vermijden, ook indirect (handgrepen, bedrails, telefoons) [19](#page=19).
> **Tip:** Hygiënisch werken is een kwestie van logisch en professioneel nadenken over hoe besmetting voorkomen kan worden, in plaats van enkel regeltjes af te vinken. Dit ontwikkelt een automatische "zorgreflex" [19](#page=19).
### 1.3 Veiligheid van de zorgontvanger verzekeren – deskundig werken
Veiligheid is een kerntaak van elke zorgverlener, gericht op het beschermen van de zorgontvanger tegen fysieke, psychische en sociale risico's. Onzorgvuldige zorg kan leiden tot angst, verwarring of verlies van privacy [19](#page=19).
#### 1.3.1 Voorbereiding
Veilig werken begint met een grondige voorbereiding, waarbij alle beschikbare informatie over de zorgontvanger wordt verzameld via het elektronisch patiëntendossier, overdrachten, gesprekken met collega's, mantelzorgers en de zorgontvanger zelf. Onvoldoende informatie vergroot de kans op fouten en kan onbedoeld gedrag veroorzaken dat angst of verwarring uitlokt [20](#page=20).
#### 1.3.2 Kennis en inzicht
Kennis van ziektebeelden, behandelingen en het doel van interventies is onmisbaar voor veilige zorg. Een verpleegkundige moet weten waarom een handeling wordt uitgevoerd, hoe deze correct te doen, en wat de mogelijke gevolgen zijn. Inzicht in hoe een handeling het lichaam, de gemoedstoestand of de zelfredzaamheid beïnvloedt, is cruciaal voor passende reacties bij complicaties [20](#page=20).
#### 1.3.3 Observatie en rapportage
Tijdens de uitvoering is voortdurende alertheid en observatie op meerdere niveaus vereist: lichamelijke signalen (pijn, ademhaling, kleur), gedrag, stemming en reacties. Deze informatie moet worden meegenomen in nazorg en rapportage, en een professionele overdracht aan collega's is essentieel. Observaties worden vastgelegd in het elektronisch patiëntendossier en indien nodig mondeling gedeeld [20](#page=20).
#### 1.3.4 Eigen grenzen en bevoegdheden
Het kennen van eigen grenzen en bevoegdheden als student of zorgverlener is belangrijk. Handelingen worden alleen uitgevoerd indien bekend, begrepen en waarvoor men is opgeleid. Bij twijfel wordt overlegd, vragen gesteld of eerst geobserveerd. Onzekerheid verbergen kan tot gevaarlijke situaties leiden [20](#page=20).
#### 1.3.5 Respect voor privacy
Respect voor privacy is een integraal onderdeel van veilige zorg. Zorgontvangers moeten zich op hun gemak voelen, zeker bij intieme handelingen. Afdekken waar mogelijk, rekening houden met schaamtegevoelens en toestemming vragen, dragen bij aan menswaardige zorg [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Een verpleegkundige die weet dat een zorgontvanger gisteren slecht nieuws kreeg, zal de communicatie en aanpak aanpassen om extra stress te vermijden.
### 1.4 Beleving van de zorgontvanger
Elke zorgontvanger ervaart zorg vanuit zijn eigen perspectief, in een wisselwerking tussen de persoon, de omgeving en de zorgverlener. Ziek zijn maakt mensen kwetsbaar en gevoelig voor gevoelens die door contact en gebeurtenissen worden opgeroepen. Het herkennen en helpen verwerken van deze gevoelens is cruciaal [21](#page=21).
#### 1.4.1 Veelvoorkomende gevoelens
* **Angst voor het onbekende:** Ziekenhuisomgeving, personeel en onderzoeken kunnen onwennig of bedreigend aanvoelen. Zorgverleners realiseren zich soms niet hoe vreemd alles kan zijn voor de zorgontvanger [21](#page=21).
* **Verstoring van privacy:** Intieme details moeten gedeeld worden en de aanwezigheid van medepatiënten verhoogt de verstoring, wat stress kan veroorzaken [21](#page=21).
* **Onrust rond diagnose:** De angst voor onderzoeken kan de onzekerheid over de diagnose tastbaar maken [21](#page=21).
#### 1.4.2 Verzachting van gevoelens
Verpleegkundigen kunnen helpen door:
* **Actief en open luisteren:** De situatie vanuit het perspectief van de zorgontvanger benaderen [21](#page=21).
* **Duidelijke en begrijpelijke informatie:** Gebruik van gewone taal in plaats van vakjargon om angst te verminderen en grip op de situatie te vergroten [21](#page=21).
* **Respect voor privacy:** Naleven van het beroepsgeheim en respecteren van persoonlijke grenzen [21](#page=21).
* **Ruimte geven voor uiten van gevoelens:** Zorgontvangers de gelegenheid bieden hun emoties te uiten [21](#page=21).
> **Tip:** Besef dat wat voor jou normaal is (bv. routines in het ziekenhuis), voor de zorgontvanger onzekerheid kan betekenen [21](#page=21).
### 1.5 Zelfzorg en inspraak
Ziekte plaatst zorgontvangers vaak in een afhankelijke positie, met lichamelijke beperkingen en in een onbekende omgeving met eigen regels. Dit kan leiden tot onzekerheid en onrust, hoewel sommigen tijdelijk controle loslaten geruststellend vinden. Echter, de meeste zorgontvangers hechten waarde aan meebeslissen, meeweten en zoveel mogelijk zelf doen [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 1.5.1 Bevordering van autonomie
Actief inzetten op autonomie betekent de zorgontvanger betrekken bij keuzes, motiveren tot zelfzorg en niet onnodig handelingen overnemen. Ondersteuning en hulpmiddelen bieden, terwijl persoonlijke voorkeuren en gewoontes gerespecteerd worden, is essentieel [22](#page=22).
#### 1.5.2 Vermijden van paternalisme
Paternalisme, waarbij de zorgverlener zonder overleg beslist omdat het "beter" is voor de persoon, ondermijnt autonomie en kan betuttelend aanvoelen [22](#page=22).
> **Voorbeeld:** Een verpleegkundige die een zorgontvanger om 7 uur laat wassen zonder overleg, terwijl deze persoon thuis gewend is uit te slapen, respecteert de autonomie niet [22](#page=22).
#### 1.5.3 Afstemming in de thuiszorg
Ook in de thuiszorg is respect voor autonomie essentieel, met afstemming op het dagritme en de gewoontes van de persoon. Het aanmoedigen van zelfstandigheid bevordert zelfredzaamheid en zelfvertrouwen. Autonomie betekent betrokkenheid, keuzevrijheid en ondersteuning in wat nog lukt, om de zorg menselijk en respectvol te houden [22](#page=22).
### 1.6 Comfort
Comfort is een essentieel onderdeel van zorg, zelfs wanneer vertrouwde levenspatronen doorbroken worden. Het beïnvloedt hoe de zorgontvanger het verblijf en de behandeling ervaart [22](#page=22).
#### 1.6.1 Factoren die comfort beïnvloeden
Comfort omvat meer dan een goed bed of een warme kamer; het betreft hoe iemand zich voelt in lichaam, ruimte en contact met anderen. Factoren zijn [22](#page=22):
* **Lichaamshouding:** Ontspannen houding vermindert pijn en spanning [22](#page=22).
* **Temperatuur:** Aangename kamer- en kledingtemperatuur, voldoende bedekking [22](#page=22).
* **Geluid:** Storende geluiden kunnen ongemak veroorzaken, terwijl aangename of rustgevende geluiden comfort bieden [23](#page=23).
* **Omgeving en sfeer:** Een aangename sfeer op de kamer of woning, herkenning door persoonlijke spullen, duidelijke dagstructuur [23](#page=23).
* **Organisatie van zorg:** Een goed geplande en vlot uitgevoerde interventie geeft rust. Een verwacht en welkom gevoel bij het eerste contact is belangrijk [23](#page=23).
* **Aandachtvolle handelingen:** Zelfs eenvoudige handelingen zoals de tafel afvegen dragen bij aan comfort [23](#page=23).
#### 1.6.2 Comfort en autonomie
Comfort is verbonden met autonomie. Door na te denken over wat echt nodig is en de zorg zo min mogelijk belastend te maken, wordt het comfort verhoogd [23](#page=23).
> **Tip:** Verpleegkundigen moeten flexibel omgaan met de situatie, rekening houden met het welzijn van de persoon, en oog hebben voor comfort door aandacht, respect en goede communicatie [23](#page=23).
### 1.7 Ergonomie
Ergonomie richt zich op het afstemmen van werk op de fysieke mogelijkheden van de zorgverlener, met als doel taken uit te voeren met veilige bewegingen, minimale belasting en maximaal comfort. Correcte ergonomie voorkomt lichamelijke klachten zoals rugpijn en overbelasting [23](#page=23).
#### 1.7.1 Praktische toepassingen
Gebruik van tools zoals tilliften en glijzeilen verhoogt veiligheid en efficiëntie. Werkplekken moeten logisch georganiseerd zijn met materiaal binnen handbereik en op een juiste hoogte gewerkt worden [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Bij het toedienen van een inspuiting moet de naaldcontainer binnen handbereik zijn [23](#page=23).
### 1.8 Economie
Zorg is kostbaar en middelen zoals tijd, personeel en materialen zijn beperkt. Kwaliteitsvolle zorg blijft echter essentieel. De totale kost omvat niet alleen materiële uitgaven, maar ook de lange termijn effecten op herstel [24](#page=24).
#### 1.8.1 Kritische kijk op middelen
Schaarse middelen vereisen kritische reflectie op routines en gewoontes. Het vermijden van onnodige onderzoeken of overtollige materialen is belangrijk, zeker wanneer deze niet terugbetaald worden en de zorgontvanger financieel belasten [24](#page=24).
#### 1.8.2 Tijdgebruik en kostbewustzijn
Efficiënt handelen betekent het plannen van handelingen om meer in minder tijd te doen, zonder verlies van zorgkwaliteit. Kostbewust werken omvat ook respect voor het persoonlijk eigendom van de zorgontvanger [24](#page=24).
#### 1.8.3 Meedenken over oplossingen
Verpleegkundigen kunnen meedenken over betaalbare en effectieve alternatieven die beter worden terugbetaald [24](#page=24).
### 1.9 Ecologie
De toenemende hoeveelheid wegwerpmateriaal in ziekenhuizen leidt tot veel afval en milieuvervuiling. Duurzaam werken in de zorg vereist echter een balans met hygiëne, kwaliteit en kostenefficiëntie [24](#page=24).
#### 1.9.1 Balans tussen ecologie en andere principes
Er moet een afweging gemaakt worden tussen ecologie en economie, milieubewustzijn en zorgveiligheid, en duurzaamheid en hygiënenormen. Disposables kunnen essentieel zijn voor infectiepreventie (bv. tijdens COVID-19) [24](#page=24).
#### 1.9.2 Praktische bijdragen
Instellingen zetten in op gescheiden afvalstromen, recycling en herbruikbare materialen. Verpleegkundigen dragen hieraan bij door [24](#page=24):
* **Doelgericht gebruik van disposables:** Alleen gebruiken wanneer strikt noodzakelijk en zuinig zijn in materiaalverbruik [24](#page=24).
* **Correct doseren van antiseptica:** Overmatig gebruik vermijden [24](#page=24).
* **Nauwgezet volgen van afvalstromen:** Glas, gewoon afval, risicomateriaal, radioactief afval correct scheiden [24](#page=24).
* **Duurzame afvalverwerking:** Afval optimaal gescheiden, verwerkt en waar mogelijk duurzaam behandeld [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Het kritisch omgaan met gewoontes en materiaalgebruik, zoals het kiezen voor herbruikbaar materiaal waar mogelijk, draagt bij aan een duurzame zorg [24](#page=24).
---
# Klinisch redeneren in de verpleegkunde
Klinisch redeneren is het systematische en cyclische proces van gegevensverzameling, analyse, probleemidentificatie, doelstellingen formuleren, interventies plannen en uitvoeren, en de evaluatie van zorg om de gezondheidstoestand van een individuele zorgontvanger vast te stellen en hieraan tegemoet te komen [29](#page=29).
### 2.1 Definitie en belang van klinisch redeneren
Klinisch redeneren wordt gedefinieerd als het continue proces van gegevensverzameling en -analyse gericht op de vragen en problemen van een individu en diens naasten, in relatie tot ziekte en gezondheid, inclusief risico-inschatting, vroegsignalering, probleemherkenning, interventie en monitoring. Het is een methodiek die het verpleegkundig handelen stuurt om adequaat en efficiënt te handelen bij de individuele zorgontvanger. Het belang van klinisch redeneren ligt in het bieden van "zorg op maat" door de belevingswereld van de zorgontvanger centraal te stellen en somatische en niet-somatische zorg te integreren. Kritisch denken is hierbij essentieel, waarbij vragen worden gesteld over de betekenis van gegevens en procedures, en onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en bijzaken, symptomen en oorzaken [29](#page=29) [30](#page=30) [55](#page=55).
### 2.2 De fasen van het verpleegkundig proces
Het klinisch redeneren volgt een systematisch, cyclisch proces dat de volgende fasen omvat:
#### 2.2.1 Gegevensverzameling en ordening
Dit is de eerste stap in het verpleegkundig proces, waarbij relevante en belangrijke gegevens systematisch worden verzameld om de zorgbehoefte van de zorgontvanger vast te stellen, een plan op te stellen en de zorg bij te sturen [34](#page=34).
* **Verzamelingsmethoden:**
* **Anamnesegesprek:** Een gestructureerd gesprek om gegevens te verzamelen [34](#page=34).
* **Soorten anamneses:**
* Initiële, algemene anamnese: Bij opname, een algemeen gesprek [34](#page=34).
* Initiële, gerichte anamnese: Gericht op het onderkennen van een specifiek probleem bij het eerste contact [34](#page=34).
* Vervolganamnese (algemeen): Herhaaldelijk algemene gegevens verzamelen door veranderingen in de tijd [35](#page=35).
* Vervolganamnese (gericht): Gericht op een specifiek gezondheidsprobleem [35](#page=35).
* **Informatiebronnen:** De zorgontvanger zelf (primair), familie, andere hulpverleners, medische/verpleegkundige dossiers, verwijsbrieven, onderzoeksresultaten, vakliteratuur (secundair) [35](#page=35).
* **Soorten gegevens:** Objectief (observaties) en subjectief (wat de zorgontvanger zegt) [35](#page=35).
* **Taken van de verpleegkundige:** Snel overzicht van de situatie, stellen van prioriteiten, kiezen van strategie, structuur bieden aan de zorgontvanger [36](#page=36).
* **Vereiste vaardigheden:** Communicatieve vaardigheden, houding en gedrag, wijze van vragen stellen, gebruik van vakjargon, actief luisteren, doorvragen, gestructureerd of ongestructureerd verzamelen [36](#page=36).
* **Ordening van gegevens:**
* **Gezondheidspatronen van Gordon:** Een georganiseerd principe met 11 anamnesegebieden om structuur te brengen in informatie, wat leidt tot een holistische benadering en verpleegkundige diagnoses [37](#page=37).
* **Functionele gezondheidspatronen:** Patronen van gezond gedrag [38](#page=38).
* **Disfunctionele gezondheidspatronen:** Gedragingen die het algemeen functioneren negatief beïnvloeden [38](#page=38).
* **De elf patronen:**
1. Gezondheidsbeleving en -instandhouding [38](#page=38).
2. Voedings-/stofwisselingspatroon [40](#page=40).
3. Uitscheidingspatroon [41](#page=41).
4. Activiteitenpatroon [43](#page=43).
5. Slaap-rustpatroon [44](#page=44).
6. Cognitie en waarneming [45](#page=45).
7. Zelfbelevingspatroon [47](#page=47).
8. Rollen/relatiepatroon [48](#page=48).
9. Sexualiteit en voortplanting [49](#page=49).
10. Coping en stresstolerantie [50](#page=50).
11. Waarden en levensovertuiging [51](#page=51).
* **Andere ordeningsprincipes:** ICF (WHO), Omaha systeem [37](#page=37).
* **Redeneerhulpen voor gegevensverzameling en -ordening:**
* **ABCDE-methodiek:** Gericht op snelle gegevensverzameling van vitale functies in acute situaties [52](#page=52).
* **A**irway (luchtweg)
* **B**reathing (ademhaling)
* **C**irculation (circulatie)
* **D**isability (neurologisch)
* **E**xposure/Environment (blootstelling/omgeving)
* **(I)SBAR(R):** Communicatiemethodiek voor snelle en accurate overdracht van informatie [53](#page=53).
* **I**dentification (identificatie)
* **S**ituation (situatie/probleem)
* **B**ackground (achtergrond/voorgeschiedenis)
* **A**ssessment (beoordeling van actuele/verwachte problemen)
* **R**ecommendation (aanbeveling)
* **R**eadback/Repeat (herhalen en noteren)
#### 2.2.2 Analyseren van de informatie
Na het verzamelen en ordenen van gegevens, volgt de analyse met behulp van kritisch denken. Dit houdt in dat gegevens betekenis krijgen en gescreend worden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en bijzaken, en oorzaken en symptomen. Kritisch denken omvat rationaliteit, reflectie, vaardigheden, creativiteit en kennis [55](#page=55).
#### 2.2.3 Het bepalen van het probleem/stellen van een diagnose
Dit is de stap waar verpleegkundige diagnoses worden gesteld op basis van de geanalyseerde informatie [59](#page=59).
* **Diagnostiek versus verpleegkundige diagnostiek:** Diagnostiek is het vaststellen van de aandoening of oorzaak van een probleem, terwijl verpleegkundige diagnostiek de beschrijving is van afwijkingen die vatbaar zijn voor verpleegkundige interventie [59](#page=59).
* **Evolutie en gebruik:** De term 'verpleegkundige diagnose' is relatief jong en heeft de verpleegkundige zorgverlening doen evolueren van puur uitvoerend naar ook zelfstandig adviserend. NANDA (North American Nursing Diagnosis Association) speelt hierin een belangrijke rol [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Definitie volgens Gordon:** Beschrijft feitelijke of dreigende gezondheidsproblemen waarvoor verpleegkundigen bevoegd en bekwaam zijn om te behandelen [60](#page=60).
* **Werkdefinitie NANDA:** Een klinisch oordeel over een menselijke reactie (of vergrote kans daarop) van een persoon, gezin, groep of gemeenschap op veranderende gezondheidsproblemen en/of levensprocessen, vormt de basis voor verpleegkundige interventies [60](#page=60).
* **Soorten verpleegproblemen/-diagnosen:**
* **Actuele problemen:** Aanwezig op het moment van diagnose, met nadruk op relatie met aanleiding/oorzaak [61](#page=61).
* **Potentiële problemen:** Te verwachten op basis van pathologie/behandeling, met preventieve acties en formulering als "gevaar voor/risico op" [61](#page=61).
* **Bedekte problemen:** Verborgen door de zorgontvanger, vereisen inzicht in belevingswereld [61](#page=61).
* **Aandachtspunten bij het bepalen van problemen:** Niet alle problemen zijn verpleegproblemen; aandacht voor somatische en niet-somatische problemen; het zijn problemen van de zorgontvanger, niet van de verpleegkundige; relevantie en overeenstemming met zorgontvanger zijn belangrijk [61](#page=61).
* **Correct formuleren (PES-structuur):**
* **P**roblem (probleem, label) [62](#page=62).
* **E**tiologie (oorzaak, beïnvloedende/risicofactoren) [62](#page=62).
* **S**igns en Symptoms (verschijnselen: objectieve bevindingen en subjectieve klachten) [62](#page=62).
* Bij potentiële problemen ontbreekt de 'S' [62](#page=62).
#### 2.2.4 Het bepalen van doelstellingen en evaluatiecriteria
Doelstellingen geven aan wat samen met de zorgontvanger bereikt moet worden, en zijn essentieel voor evaluatie [65](#page=65).
* **Te verwachten resultaat/evaluatiecriteria:** Moeten concreet, meetbaar en observeerbaar zijn [65](#page=65).
* **Formulering:** Via RUMBA of SMART criteria [65](#page=65).
* **RUMBA:** Relevant, understandable (begrijpelijk), measurable (meetbaar), behaviour (gedragsverandering), achievable (haalbaar) [65](#page=65).
* **SMART:** Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden [66](#page=66).
#### 2.2.5 Het plannen van interventies (actieplanning)
Verpleegkundige interventies zijn handelingen om resultaten voor de zorgontvanger te verbeteren, gebaseerd op deskundig oordeel en kennis [68](#page=68).
* **Soorten handelingen:** A-handelingen (zelfstandig), B-handelingen (technisch), C-handelingen (toevertrouwd) [68](#page=68).
* **Planning:** Gaat uit van de individuele zorgontvanger; vereist kennis van ziekte en ondersteuning, en intermenselijke relaties [68](#page=68).
* **Complexiteit van de situatie:** Beïnvloedt de autonomie van de basisverpleegkundige. Factoren zoals stabiliteit, aantal zorgnoden, betrokkenheid van zorgverleners, communicatie en risico op complicaties bepalen de complexiteit [69](#page=69) [92](#page=92).
* **Formuleren van de planning:** Duidelijke omschrijving van wat, hoe, en indien mogelijk wanneer. Schriftelijke weergave is cruciaal voor bijsturing en samenwerking [69](#page=69).
#### 2.2.6 Uitvoering van de planning en evaluatie
Dit is de stap waarin de geplande acties worden uitgevoerd en het bekomen resultaat wordt beoordeeld ten opzichte van de doelstellingen [71](#page=71).
* **Evaluatie:** Een continue proces dat terugblikt op elke stap. Vragen zoals: Is de zorg effectief? Is de zorg nog nodig? Heeft de zorg ongewenste neveneffecten? Zijn er onvoorziene problemen? [67](#page=67) [71](#page=71).
* **Positieve evaluatie:** Plan en acties worden voortgezet [71](#page=71).
* **Negatieve evaluatie:** Plan of uitvoering wordt herzien [71](#page=71).
### 2.3 Verpleegkundige diagnostiek versus multidisciplinaire problemen versus medische diagnosen
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen deze concepten [73](#page=73).
* **Multidisciplinair probleem:** Een fysiologische complicatie van ziekte, onderzoek of behandeling, die door verpleegkundigen wordt gemonitord om tijdig signalering mogelijk te maken. De arts plant interventies, verpleegkundigen voeren deze uit en reguleren het probleem [73](#page=73).
* **Medische diagnose:** Betreft een ziekte of aandoening, zonder noodzakelijk de menselijke reacties hierop [75](#page=75).
* **Onderscheid:** Een schema helpt bij het onderscheiden: als de indicaties op een gezondheidsprobleem wijzen en de verpleegkundige bevoegd is om interventies uit te voeren, is het een verpleegkundige diagnose. Zo niet, dan wordt gekeken of het een feitelijk of dreigend probleem is, wat kan duiden op een medische diagnose of een multidisciplinair probleem [76](#page=76).
### 2.4 Patiëntveiligheid en Crisis Resource Management (CRM)
Klinisch redeneren is essentieel voor patiëntveiligheid en voorkomt fouten die kunnen leiden tot ongewenste medische voorvallen [77](#page=77).
* **Het Zwitsers kaas model:** Illustreert hoe fouten ontstaan door gebrekkige systemen en processen, naast menselijke actieve fouten en latente gebreken [78](#page=78).
* **CRM-principes:** Ontstaan uit de luchtvaart en geïntroduceerd in de gezondheidszorg om patiëntveiligheid te optimaliseren door het gebruik van alle beschikbare middelen (personeel, materiaal, kennis) [79](#page=79).
* Ken de werkplek [79](#page=79).
* Anticipeer en plan vooruit [79](#page=79).
* Schakel vroegtijdig hulp in [79](#page=79).
* Toon leiderschap en teamlidmaatschap [80](#page=80).
* Verdeel de werklast [80](#page=80).
* Mobiliseer alle beschikbare hulpbronnen [80](#page=80).
* Communiceer effectief [80](#page=80).
* Gebruik alle beschikbare informatie [81](#page=81).
* Voorkom en bestrijd tunnelvisie [81](#page=81).
* Check en dubbelcheck [81](#page=81).
* Gebruik cognitieve redeneerhulpen [81](#page=81).
* Herbeoordeel de situatie regelmatig [81](#page=81).
* Gebruik goed teamwork [81](#page=81).
* Verdeel aandacht verstandig [82](#page=82).
* Stel prioriteiten dynamisch bij [82](#page=82).
### 2.5 Vereiste verpleegkundige kwaliteiten
Effectief klinisch redeneren vereist een combinatie van cognitieve, creatieve, intermenselijke, ethische, culturele, verpleegtechnische en technologische vaardigheden [32](#page=32).
---
# Hygiënische zorgen en handhygiëne
Dit document behandelt de essentiële aspecten van hygiënische zorg en handhygiëne binnen de verpleegkunde, met een specifieke focus op praktische uitvoering, observatie en rapportage bij volwassenen en zuigelingen.
## 3. Hygiënische zorgen en handhygiëne
### 3.1 Handhygiëne
Handhygiëne is cruciaal voor infectiepreventie en vereist correcte uitvoering en motivatie van de zorgverlener. De e-learning tool ZWIeP (Zorg en Welzijn: Infectiepreventie E-learning Platform) biedt modules over overdrachtswegen van infectie, algemene voorzorgsmaatregelen, persoonlijke beschermingsmiddelen, bijkomende voorzorgsmaatregelen en omgevingshygiëne [95](#page=95) [96](#page=96).
**Leerdoelen:**
* Basisvoorwaarden voor correcte handhygiëne en hygiënisch werken opsommen en toepassen [95](#page=95).
* Motiveren wanneer handen gewassen en/of ontsmet moeten worden [95](#page=95).
* Handen correct wassen en ontsmetten met alcoholische handontsmetting [95](#page=95).
* Motiveren wanneer handschoenen gebruikt moeten worden en ze correct aan- en uittrekken [95](#page=95).
### 3.2 Hygiënische zorgen
Hygiënische verzorging is essentieel voor het algemeen welbevinden van de mens. Het omvat het proper en in goede conditie houden van het lichaam (huid, nagels, gebit, mond, haren, ogen, oren, neus) en het bevorderen van de bloeddoorstroming [100](#page=100) [98](#page=98).
#### 3.2.1 Belang van hygiënische verzorging
Hygiënische verzorging is belangrijk voor het functioneren op verschillende vlakken:
* **Lichamelijk welbevinden:** Een goede huidconditie is de eerste verdedigingslinie tegen infecties en beschadigingen. Overmatig wassen bij ouderen kan de huid juist droog en broos maken, wat de kans op infecties vergroot [100](#page=100) [98](#page=98).
* **Psycho-emotioneel functioneren:** Wassen en verzorgen verhogen het gevoel van eigenwaarde en comfort. Er dient rekening gehouden te worden met eventuele schaamtegevoelens van de zorgontvanger [100](#page=100) [99](#page=99).
* **Sociaal functioneren:** Storende lichaamsgeuren kunnen leiden tot isolement. Culturele achtergronden en rituelen dienen gerespecteerd te worden [100](#page=100) [98](#page=98).
* **Spiritueel – existentieel functioneren:** Kan botsen met de waarden en normen van de zorgverlener, waarbij goede communicatie belangrijk is .
#### 3.2.2 Observaties en rapportages bij hygiënische zorgen
Tijdens de lichamelijke verzorging is het belangrijk om de zorgontvanger te observeren op lichamelijk, psychisch en sociaal vlak [99](#page=99).
##### 3.2.2.1 Huid
Een gezonde huid is droog, soepel, elastisch en gaaf. Veroudering en ziekte kunnen de huid droger maken (xerosis) .
* **Droge huid:** Kan leiden tot roodheid, schilfering, ontvelling, barstvorming en jeuk. Oorzaken zijn onder andere medicatie, ziektes, veel transpireren en uitdroging. Een droge huid biedt minder bescherming tegen bacteriën .
* **Kleur:** Veranderingen kunnen wijzen op ziekte. Observatiepunten bij getinte mensen zijn de oogleden, slijmvliezen, nagelbedden, mond, tong, handpalmen en voetzolen .
* **Bleke huid:** Kan duiden op verminderde doorbloeding (kou, shock, anemie) .
* **Cyanose:** Meestal gevolg van hart- of longziekten, merkbaar aan vingertoppen en blauwe lippen .
* **Roodheid:** Algemeen bij versterkte doorbloeding (warmte, koorts, opwinding), vlekkerig bij ontstekingen of allergieën. Lokale, niet-wegdrukbare roodheid op drukplekken kan wijzen op decubitus. Petechiën wijzen op kleine capillaire bloedingen .
* **Geelzucht (icterus):** Ophooping van bilirubine, vaak gevolg van leverziekten of galwegafsluiting .
* **Hematomen:** Veroorzaakt door bloeduitstorting, sneller ontstaan bij gebruik van bloedverdunners of bloedziekten .
* **Moedervlekken:** Controle op veranderingen zoals groei, donkerder worden, bloeden of jeuken, wat kan wijzen op melanoom .
* **Huidturgor:** De elasticiteit van de huid.
* **Verminderde huidturgor:** Bij verdwijning onderhuidse vetlaag, uitdroging (dehydratatie), of door rimpelvorming bij het ouder worden. Een huidplooi blijft staan wanneer deze wordt losgelaten .
* **Verhoogde turgor:** Door oedeem (vochtophoping onder de huid) .
* **Uitzicht:** Huidafwijkingen zoals acné, wratvorming, eczeem, wonden, korstvorming, bultjes, vlekjes, decubitus, krabeffecten (indicatie van jeuk), skin tears, en intertrigo (smetten) .
* **Intertrigo ('smetten'):** Ontstaat in huidplooien waar vocht en wrijving optreedt .
* **Therapie:** Huidreacties bij bestraling of andere huidbelastende therapie vereisen gespecialiseerde zorg .
**Rapportage huidconditie:** Huidconditie (geur, temperatuur, turgor, integriteit, hygiëne), klachten, type/plaats/omvang/vorm/kleur huidbeschadiging, gevoelsveranderingen, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties van de zorgontvanger .
##### 3.2.2.2 Nagels
Nagels hebben een beschermende functie. Leeftijd en aandoeningen kunnen afwijkingen veroorzaken (onychopathie) .
* **Afwijkingen:** Onychauxis (kalknagel), horlogeglasnagels (trommelstokvingers), ingegroeide nagels, cyanose (slechte doorbloeding), bruine verkleuring (door roken) .
**Rapportage nagelconditie:** Nagelconditie, klachten, type/plaats/omvang/vorm/kleur nagelbeschadiging, gevoelsveranderingen, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties van de zorgontvanger .
##### 3.2.2.3 Haren
Haar kan een reflectie zijn van de lichamelijke en emotionele toestand van de zorgontvanger .
* **Observaties:** Haaruitval (door veroudering, therapie, ziektes), stoornissen in haargroei (hormonaal), vergrijzing, roos (huidschilfering), hoofdluis .
**Rapportage haarconditie:** Conditie haar/hoofdhuid, klachten, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, reacties zorgontvanger, complicaties, tijdstip scheren, en ongewoon bloeden .
##### 3.2.2.4 Ogen
* **Observaties:** Slaapkorstjes, overvloedige secreties, irritatie (roodheid, traanproductie), infectie (roodheid, jeuk, lichtschuwheid, slijmafscheiding), glans (lichte koorts), dofheid (stervenden), pupillen (mydriasis in donker, miosis bij licht) .
**Rapportage oogconditie:** Conditie ogen/omliggende structuren, klachten, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties zorgontvanger .
##### 3.2.2.5 Oren
Normale verzorging omvat het dagelijks wassen van het uitwendige oor. Gebruik geen wattenstaafjes om oorsmeer te verwijderen, dit duwt het dieper .
* **Observaties:** Pus of etter bij oorontsteking. Aandachtspunten bij hoortoestellen: controle op werking, reiniging, batterijen, vermijden haarproducten, bewaren, uitzetten, plaatsen en volumeregeling .
**Rapportage oorconditie:** Conditie oren, klachten, gebruik hoortoestel, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties zorgontvanger .
##### 3.2.2.6 Neus
De neus heeft geen bijzondere zorg nodig en wordt dagelijks gewassen. Verhoogde slijmproductie of bemoeilijkte ademhaling kunnen optreden .
##### 3.2.2.7 Mond
Een gezonde mond kenmerkt zich door een gezonde uitstraling, tandplakvrije tanden en tandvlees, soepele lippen, schone mondslijmvliezen, afwezigheid van infecties en een frisse adem. Mondgezondheid beïnvloedt de algemene gezondheid en omgekeerd .
* **Mondproblemen:** Cariës (tandbederf), erosie (verlies tandweefsel door zuren), gingivitis (ontstoken tandvlees), halitose (slechte adem), aften, traumatische ulceraties, stomatitis, candiasis (spruw bij zuigelingen), cheilitis angularis (scheurmond), afwijkingen speekselklieren (xerostomie - droge mond) (#page=114, page=115, page=116) .
**Rapportage mondconditie:** Conditie tandvlees, lippen, mondhoeken, mondslijmvliezen, gebit, klachten, type/plaats/omvang/vorm/kleur mondbeschadiging, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties zorgontvanger .
##### 3.2.2.8 Handen
* **Observaties:** Kloofjes (fissuren), wratten .
##### 3.2.2.9 Voeten
Voeten zijn kwetsbaar door belasting en afstand tot centrale circulatie .
* **Observaties:** Overmatige eeltvorming, kloven tussen tenen, schimmelinfectie, likdoorns, plantaire wratten, afgenomen bloedtoevoer (bij diabetes, vaatziekten), onaangename geur, intertrigo (smetten) .
**Rapportage voetconditie:** Conditie voeten, klachten, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties zorgontvanger .
#### 3.2.3 Hygiënische zorgen bij een volwassene
##### 3.2.3.1 Aan- en uitkleden
Rekening houden met gewoonten, smaak, culturele verschillen en weersomstandigheden. Werk systematisch en in een warme ruimte .
* **Bedlegerige zorgontvangers:** Kledij mag beweging niet belemmeren, moet goed wasbaar zijn en vervangen kunnen worden .
* **Zorgontvanger met bewegingsbeperking:** Kies kledij die zelfstandig aan- en uitgedaan kan worden. Kleding van mensen met verstandelijke beperking dient gemerkt te worden .
* **Uitvoering:** Begin bij voorkeur met bovenkleding, stem tempo af op zorgontvanger, stimuleer zelfzorg, zorg voor rustige bewegingen. Bij halfzijdige verlamming of pijnlijke ledematen: uitkleden bij niet-aangedane zijde, aankleden bij aangedane zijde. Hulpmiddelen kunnen ondersteunen .
##### 3.2.3.2 Wassen en baden
* **Bedbad:** Stappenplan in deel 4 van de syllabus .
* **Rapportage wassen/baden:** Mate van zelfredzaamheid, veiligheid van bad/douche, type wasbeurt, welzijn zorgontvanger, huidconditie, informatiebehoefte .
* **Verzorgend wassen (met wasdoekjes):** Een alternatief voor wassen met water en zeep, kan prettiger zijn voor de zorgontvanger en efficiënter voor de zorgverlener .
* **Aandachtspunten:** Lotion vervliegt snel, ogen apart wassen, pH-waarde van doekjes is 3,5-4,5, nieuw pakje per wasbeurt en per zorgontvanger, opwarmen mogelijk (#page=124, page=125) .
* **Intieme hygiëne bij vrouwen:** Waszen in de richting van de anus naar de rug, gebruik schoon deel washand voor elke streek. Sterk ruikende afscheiding dient gerapporteerd te worden .
* **Intieme hygiëne bij mannen:** Waszen van liezen, scrotum, penis. Voorhuid voorzichtig terugtrekken en eikel wassen. Wees voorzichtig bij phymosis .
* **De stuit wassen:** Na de geslachtsorganen, van anus naar rug toe wassen om verspreiding van colibacteriën te voorkomen .
* **Gebruik van zeep bij intieme hygiëne en stuit:** Herhaaldelijk wassen met gewone zeep wordt afgeraden omdat dit de vetzuurlaag van de huid aantast en het risico op problemen vergroot. Gebruik pH-neutrale zeep of alleen water .
* **Het bad:** Risico's zoals uitglijden en verbranden. Altijd water temperatuur controleren, bij zorgontvanger blijven en zorgen voor een alarmbel. Therapeutisch bad kan ingezet worden bij bepaalde aandoeningen .
* **Douchen:** Kan sneller en hygiënischer zijn dan baden. Rekening houden met oudere zorgontvangers die hier niet aan gewend zijn .
* **Wassen aan de lavabo:** Meest gebruikelijk bij ouderen, herkenbare methode .
* **Wassen met wasdoekjes:** Voordelen voor zorgontvanger (minder vermoeidheid, jeuk, pijn) en zorgverlener (tijdsbesparing) .
##### 3.2.3.3 Zorgen aan de haren
Omvat onderzoek, wassen, drogen, borstelen, scheren van gezichtsbeharing en eventueel inschakelen van een kapper .
##### 3.2.3.4 Scheren van een zorgontvanger
Keuze tussen elektrisch scheerapparaat of veiligheidsscheermesje .
##### 3.2.3.5 Zorgen aan de ogen
Tijdens het wassen van het gezicht. Reinigen oogleden van buitenste naar binnenste ooghoek met water zonder zeep. Extra aandacht bij verminderd knipperen, oogdruppels/zalf, bewusteloosheid, halfzijdige verlamming of hersenaandoening .
##### 3.2.3.6 Zorgen aan de mond
* **Mondinspectie:** Systematische inspectie van 9 anatomische gebieden met niet-steriele handschoenen, tongspatel, deppers en lichtbron. Richtlijnen voor mondhygiëne zijn beschikbaar .
#### 3.2.4 Hygiënische zorgen bij een zuigeling
##### 3.2.4.1 Het verschonen
Regelmatig verschonen, bij voorkeur na de voeding. De huid van een zuigeling is broos; urine en faeces kunnen luierdermatitis veroorzaken. Billen wassen met lauwwarm water en zeep, goed drogen. Beschermende zalf kan gebruikt worden bij geïrriteerde huid .
##### 3.2.4.2 Het bad van een zuigeling (babybad)
Baden is belangrijk voor hygiëne, kan plezier geven, observatie mogelijk maken en het contact tussen ouders en kind versterken .
* **Tips:** Baad in goed verwarmde kamer (22°C-24°C), water op lichaamstemperatuur (ongeveer 37°C), alles klaar leggen, baby correct optillen, nooit alleen laten, inzepen kan met washandje of handen, hoofdje ondersteunen bij afspoelen, huidplooien goed afdrogen, verzorging neus, ogen, haren en nageltjes na aankleden (#page=128, page=129) .
* **Indicaties:** Hygiëne, bevorderen psychomotoriek, bloedsomloop, ademhaling, huidademhaling, totale observatie, sociaal contact .
* **Volgorde van wassen:** Ogen (buitenste naar binnenste ooghoek), gezicht, haar (af en toe met babyshampoo), melkkorstjes losweken met olie, achter oren, nek, rug, onderbuik, benen, voeten, liesplooien, intiem toilet, stuit, aars en bilnaad. Bij jongens voorhuid niet terugtrekken. Bij meisjes vulvalippen spreiden en schoonmaken .
* **Aandachtspunten:** Angst van ouders opvangen, rekening houden met badrituelen allochtone ouders, bij droge huid zeep vermijden en badolie/toiletmelk gebruiken, grotere zuigelingen mogen rechtop zitten, slijm/etter in ogen behandelen met NaCl 0,9%, nageltjes recht afknippen vanaf 4-6 weken, neus reinigen met wattenstaafje, navelstomp droog deppen, alleen oorschelpen schoonmaken, achter de oren behandelen met amandelolie/toiletmelk (#page=130, page=131). Alternatieven voor badje: bademmer, verzorgingskussen, mee onder de douche .
* **Hygiënische zorgen bij een zuigeling (algemeen):** Specifieke videofragmenten en vragen ter voorbereiding van vaardighedendagen (#page=131, page=132) .
---
# Hanteringsbeleid en mobiliteit van de zorgontvanger
Dit onderwerp behandelt ergonomie, het gebruik van hulpmiddelen en technieken voor het veilig verplaatsen en ondersteunen van zorgontvangers, met speciale aandacht voor patiëntveiligheid.
## 4. Hanteringsbeleid en mobiliteit van de zorgontvanger
### 4.1 Inleiding
Het bevorderen van lichaamsbeweging bij alle zorgontvangers, ongeacht hun mobiliteit, is een cruciale verpleegkundige taak om gewrichten, beenderen en skeletspieren in conditie te houden. Lichaamsbeweging helpt bij het behouden van een juiste lichaamshouding, voorkomt contracturen, bevordert de bloedsomloop, en vermindert het risico op tromboflebitis, doorligwonden en oedeem. Verpleegkundigen passen ergonomische principes toe om zichzelf te beschermen tegen blessures tijdens het verplaatsen van zorgontvangers. De gratis eUlift app is een hulpmiddel dat assisteert bij het evalueren van de mobiliteit van zorgontvangers en het aanleren van correcte verplaatsingstechnieken door middel van 3D-animaties .
### 4.2 Wetgevend kader
Preventie van werkgerelateerde letsels is een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel de werknemer als de werkgever. Werkgevers zijn verplicht om gunstige randvoorwaarden te creëren, zoals het voorzien van opleiding, voldoende tijd, hulpmiddelen en het bevorderen van welzijn. Wetgeving zoals het Koninklijk Besluit (KB) manueel hanteren van lasten en de Welzijnswet van 1996, stellen eisen aan werkgevers om rugklachten en andere lichamelijke letsels te voorkomen (#page=136, 137) .
Belangrijke aspecten van deze wetgeving zijn:
* **KB manueel hanteren van lasten:** Legt minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften vast voor het manueel hanteren van lasten, met focus op organisatorische maatregelen, geschikte middelen (mechanische uitrusting), veilige werkplekinrichting, en verplichte voorlichting en opleiding van werknemers .
* **Welzijnswet:** Verplicht de werkgever om het welzijn van werknemers te bevorderen door werk aan te passen aan fysieke mogelijkheden, overmatige vermoeidheid te voorkomen en rekening te houden met werkorganisatie, ergonomie, arbeidsmiddelen en psychosociale belasting .
Aanvullende wetten en normen die ergonomie verbeteren omvatten onder andere KB's met betrekking tot beeldschermwerk, bureaustoelen, bureautafels, statische werkhoudingen, en manueel hanteren van lasten (ISO Normen 11226 en 11228) .
Zorgkundigen mogen zorgontvangers conform het zorgplan in een functionele houding brengen met technische hulpmiddelen en hierop toezicht houden, alsook instaan voor vervoer. Basisverpleegkundigen en VVAZ mogen daarnaast zorgontvangers vervoeren die bestendig toezicht vereisen .
### 4.3 Basishoudingen en -bewegingen
Om rugvriendelijk te werken, is het essentieel om bewust te zijn van het eigen lichaam en controle te hebben over bewegingen. De principes voor een goede houding zijn :
* **Vermijd voorwaarts buigen:** Gebruik een goede werkhoogte, zoals het op de juiste hoogte plaatsen van het bed of de bureaustoel, en buig door de knieën met een rechte rug .
* **Vermijd achterwaarts buigen:** Reik niet boven het hoofd .
* **Vermijd zijwaarts buigen:** Maak gebruik van zijwaartse buig-strekbewegingen .
* **Vermijd draaibeweging en torsie:** Hanteer het principe van 'drie neuzen recht vooruit' (neus en grote tenen wijzen naar het werkterrein) .
* **Houd ladingen dichtbij het lichaam:** Houd ellebogen dicht bij de romp .
* **Vermijd snelle bewegingen:** Een verplaatsing die niet met een trage start kan worden uitgevoerd, is waarschijnlijk te zwaar .
Het EULifthandboek beschrijft oefeningen voor correcte houdingen zoals de bankhouding, rappel, voorwaartse, achterwaartse en zijwaartse buig-strekbewegingen, pivoteren, knielen en de golfersbeweging .
### 4.4 Zorgtaken en verplaatsingen
Een verplaatsing met de zorgontvanger is een risicovolle onderneming die zorgvuldige voorbereiding vereist. De volgende stappen moeten bij elke verplaatsing worden doorlopen :
1. Weten welke verplaatsing er gaat plaatsvinden .
2. Weten hoe de verplaatsing uitgevoerd gaat worden .
3. Weten wat de mogelijkheden van de zorgontvanger zijn .
4. Weten welke hulpmiddelen eventueel gebruikt zullen worden .
De mobiliteit van de zorgontvanger bepaalt mede de benodigde verplaatsingstechniek en hulpmiddelen. Er bestaan mobiliteitsklassen zoals de Bedside Mobility Assessment Tool (BMAT) en de 5 Knibbe Mobiliteitsklassen (MK5). Bij zorgontvangers met mobiliteitsklasse MK5-C wordt zoveel mogelijk een beroep gedaan op hulpmiddelen .
Oefeningen voor verschillende verplaatsingen zijn:
* Hoger in zit (in (rol)stoel) .
* Zit-naar-stand transfer .
* Stand-naar-zit transfer .
* Zit-naar-zit transfer .
* Zit-naar-lig transfer .
* Lig-naar-zit transfer .
* Rug-naar-zij transfer .
* Hoger in bed .
### 4.5 Hulpmiddelen
Hulpmiddelen kunnen het comfort van zowel zorgontvanger als zorgverlener aanzienlijk verhogen en de zelfstandigheid van de zorgontvanger bevorderen. Weerstand tegen hulpmiddelen kan komen door associaties met verminderde onafhankelijkheid of vermeend tijdsverlies. Het is belangrijk dat hulpmiddelen vlot beschikbaar, eenvoudig te gebruiken en gemakkelijk te onderhouden zijn. Soms kunnen hulpmiddelen echter de revalidatie negatief beïnvloeden, zoals het gebruik van een passieve tillift bij een zorgontvanger met sta-functie die zelfredzaamheid remt .
Overzicht van belangrijke hulpmiddelen:
* **Rolstoel:** Diverse soorten (manueel, elektrisch). Belangrijk is goede positionering van de zorgontvanger om functionaliteit, zelfredzaamheid en decubituspreventie te waarborgen. Remmen moeten altijd geactiveerd zijn bij verplaatsing of wanneer de rolstoel onbeheerd wordt achtergelaten .
* **Houdingscorrigerende zitkussens:** Inclusief abductiekloos en V-kussens voor stabiliteit en ondersteuning. Korrelkussens zijn aan te bevelen vanwege hun positioneringsgemak en comfort .
* **Voorzettafels:** Gebruikt voor maaltijden, fixatie bij onrust of om vooruitschuiven te voorkomen .
* **Fixatieband:** Ter beveiliging bij onrust en valrisico .
* **Optrekbeugel of trekstang:** Vaak onterecht 'papegaai' genoemd, verstelbaar in hoogte, afstand en zwenkbaar .
* **Hoog-laagbed:** Een hulpmiddel voor verplaatsing en positionering met functies als Trendelenburg en semi-Fowlerhouding .
* **Antiglijmat/antislipmat:** Een dun geweven stuk stof met antislipeigenschappen om onderuitglijden te voorkomen .
* **Glijmat/glijzeil:** Soepel, glad materiaal dat wrijvingsarme verplaatsingen mogelijk maakt. Glijzeil is een 'tunnel', glijmat is een enkelvoudig stuk .
* **Glijlaken en steeklaken:** Glijlaken wordt gebruikt in combinatie met een steeklaken of molton .
* **Tildoek/steeklaken:** Handig voor het wenden en verplaatsen van zorgontvangers, helpt de rug van de hulpverlener te ontlasten .
* **Rolbord:** Een stevig glijbord met een Teflon-roldoek-systeem voor verbedding en het overbruggen van oneffenheden of openingen tussen bedden .
* **Glijplank of 1-richtingsmat:** Gemaakt van plastic of gladgemaakt hout, voor zittende verplaatsingen en het overbruggen van hoogte- of afstandsverschillen .
* **Draaischijf of pivotschijf:** Twee schijven die elkaar laten draaien, om staande zorgontvangers te draaien zonder voeten te verplaatsen of onder de stuit te plaatsen voor transfers .
* **Handvatten, steunbaren en onrusthekkens:** Ter ondersteuning, bijvoorbeeld bij het toilet .
* **Opstapstoel/opstahulp:** Hulpmiddelen voor zorgontvangers die wel kunnen staan maar moeite hebben met lopen of transfers .
* **Actieve tillift:** Helpt de zorgontvanger tot stand te komen, waarbij natuurlijke bewegingspatronen worden gevolgd. Hangen in de actieve tillift is ontoelaatbaar .
* **Passieve tillift en plafondtillift:** Gebruikt wanneer steunname niet meer mogelijk is. Tilzakken met volledige lichaamsondersteuning zijn veilig en comfortabel voor lange afstanden of bij het verschonen van incontinentiemateriaal. Verschillende jukken (2-punts, 4-punts, 10-punts) bieden variabele ondersteuning (#page=148, 149). Plafondtilliften zijn een alternatief wanneer klassieke passieve tilliften niet gebruikt kunnen worden .
* **Looprek:** Bevordert het evenwicht, heeft geen wielen .
* **Rollator/shopper:** Goed om mee te lopen, maar niet voor revalidatie vanwege de wielen .
* **Krukken:** Gebruikt om één of beide benen minder te belasten .
* **Wandelstok:** Vermindert de druk op de benen met ongeveer 40% .
### 4.6 Verplaatsen van een zorgontvanger met een rolstoel of bed
Verplaatsingen van zorgontvangers met een bed of rolstoel kunnen onaangenaam of onveilig worden ervaren. Een kwaliteitsvolle uitvoering hangt af van de basisprincipes .
#### 4.6.1 Algemene aandachtspunten bij verplaatsing met bed/rolstoel
* **Informatie verzamelen:** Informeer goed over de zorgontvanger (mogelijkheden, beperkingen, ervaring) en raadpleeg de procedure van de voorziening .
* **Keuze van vervoermiddel:** Overweeg of de verplaatsing het best te voet, met de rolwagen of met bed gebeurt .
* **Veiligheid:** Zorg dat de zorgontvanger niet uit het bed of de rolwagen kan vallen, gebruik fixeermateriaal en pas de rijstijl aan .
* **Kledij:** Zorg voor aangepaste kledij, bijvoorbeeld een kamerjas of dikke pull .
* **Omgeving:** Vermijd tochtige plaatsen en drukke gangen .
* **Rijden:** Neem bochten kalm, stap niet te snel en let op obstakels zoals drempels of putjes .
* **Veiligheidsmaatregelen:** Tref indien nodig veiligheidsmaatregelen, zoals een infuushouder bij een lopend infuus .
* **Achterlaten van zorgontvangers:** Indien een zorgontvanger alleen wordt achtergelaten (bijvoorbeeld op een afdeling), beoordeel of dit veilig kan. Informeer de verantwoordelijke of blijf aanwezig tot de zorg kan worden overgedragen. Zorg dat de zorgontvanger kan communiceren. Plaats bedden en rolwagens in remstand. Leg uit hoe hulp kan worden ingeroepen .
* **Communicatie:** Betrek de zorgontvanger bij het proces en vertel waarheen gereden wordt .
* **Interesse tonen:** Toon belangstelling en controleer of er onduidelijkheden zijn wanneer de zorgontvanger naar een onderzoek of behandeling gaat .
#### 4.6.2 Specifieke aandachtspunten bij het verplaatsen met een bed
* **Hulpverleners:** Gebruik indien nodig twee hulpverleners als er geen elektrisch aandrijfsysteem beschikbaar is .
* **Rijrichting:** Rijd de zorgontvanger rustig met het gezicht in de rijrichting om hem te laten volgen. Wijk hiervan af als observatie belangrijk is .
* **Wielgebruik:** Houd rekening met de mogelijkheden van de wielen. Twee vaste en twee losse wielen (zwenkwielen) zijn ideaal voor zowel rechte als bochtige parcoursen. Vier losse wielen maken nauwkeuriger manoeuvreren in smalle doorgangen mogelijk, maar rechtdoor sturen is minder stabiel .
#### 4.6.3 Specifieke aandachtspunten bij het verplaatsen met een rolstoel
* **Type rolstoel:** Verzamel kennis over de bediening en onderdelen van het specifieke type rolstoel. Stel zitting, armleuningen, beensteunen en voetensteunen correct in. Controleer remmen en zwenkwielen .
* **Terrein:**
* **Hobbelig terrein:** Vraag de zorgontvanger mee de rijroute te inspecteren. Rijd stoepranden bij voorkeur voorwaarts op en achterwaarts af, door de voorwielen omhoog te duwen met de voet op de steundop achterop de rolstoel. Waarschuw de zorgontvanger .
* **Hellend terrein:** Gebruik remmen bij stilstand. Rijd een helling langzaam af (achterwaarts rijden) en laat de zorgontvanger naar het hoogste punt kijken. Rijd een helling langzaam op om rugsparend te werken .
* **Zachte ondergronden:** Gras, modder of grind zijn te mijden .
* **Grootte/lichaamsgewicht van de zorgontvanger:** Een kleinere, lichtere zorgontvanger is gemakkelijker te duwen. Zwaardere gebruikers vereisen sterkere duwers .
* **De zorgontvanger zelf:** Pas je aan de zorgontvanger aan. Vraag naar hun tips en ervaringen. Laat waar mogelijk de zorgontvanger zelf onderdelen van de rolstoel bedienen. Vraag hoe de zorgontvanger begeleid wil worden. Mijd onverwachte bewegingen. Praat met de zorgontvanger op ooghoogte. Voorkom dat de rolstoelgebruiker 'onderuit zakt' en zorg dat de knieën bedekt zijn en de rugleuning wordt gebruikt .
* **Context:** Houd rekening met de omgeving (ziekenhuis vs. uitstap). Houd afstand in groepen en vermijd rijden over drempels of tegen deurstijlen bij zorgontvangers met verse buikwonden .
* **Behoed jezelf van letsels:** Zorg voor comfortabele handgrepen (licht gebogen ellebogen), blijf dicht bij de rolstoel, houd een rechte rug, belast beide schouders gelijkmatig, en gebruik het hele lichaam (benen en lichaamsgewicht) bij het duwen .
### 4.7 Haptonomie, zorgontvangers met obesitas en decubituspreventie bij verplaatsing
Haptonomie kan de zelfredzaamheid van de zorgontvanger tijdens verplaatsingen verhogen. Het lichaamstype van obese zorgontvangers kan invloed hebben op de verplaatsing. Er is een verband tussen verplaatsingen en decubituspreventie .
---
# Parameters en vitale functies
Dit onderwerp verschaft inzicht in de vitale en niet-vitale parameters, hun meting, interpretatie en de toepassing van methodieken zoals ABCDE en EWS voor een optimale patiëntenzorg.
### 5.1 Vitale parameters
Vitale parameters geven informatie over de levensnoodzakelijke functies van het lichaam. Deze worden beïnvloed door diverse factoren zoals leeftijd, geslacht, etniciteit, medicatie, pijn, leefwijze, omgeving, stofwisseling, circadiaans ritme en hormonen. Het meten van deze parameters is essentieel bij opname, bij veranderingen in de gezondheidstoestand, voorafgaand aan onderzoeken, voor en na medicatietoediening, en na verpleegkundige handelingen die invloed kunnen hebben op de vitale functies. Resultaten moeten altijd in verband worden gebracht met de medische toestand, het uiterlijk en de algemene indruk van de zorgontvanger [18](#page=18) [20](#page=20).
#### 5.1.1 Ademhaling
De ademhaling is een vitale functie die informatie geeft over de gasuitwisseling en de ventilatie van de longen.
##### 5.1.1.1 Normale ademhaling
Een normale ademhaling is oninspannend, geruisloos en pijnloos. De frequentie bij volwassenen ligt tussen de 14 en 18 ademhalingen per minuut, met een regelmatige, gelijkmatige diepte en symmetrische borst-buikademhaling .
##### 5.1.1.2 Factoren met invloed op de ademhaling
* **Persoonlijke factoren:** Leeftijd (jongeren sneller, ouderen langzamer dan volwassenen), psychische en lichamelijke gesteldheid (angst, blijdschap, slechte conditie) .
* **Omgevingsfactoren:** Klimaat (ijle lucht in de bergen kan positief, te ijle lucht negatief werken), leef- en werkklimaat (rokerige ruimtes), luchtkwaliteit (smog, verontreiniging) .
* **Overige aspecten:** Houding en beweging, circulatie, stofwisseling, levensritme (werken, rusten, slapen, stress) .
##### 5.1.1.3 Afwijkende ademhaling
Afwijkende ademhalingen kunnen de ADL-functies, communicatie, eetlust en vochtbalans beïnvloeden .
* **Apneu:** Ademhalingsstilstand, levensbedreigend .
* **Dyspneu:** Bemoeilijkte ademhaling, kortademigheid bij inspanning (dyspnoe d'effort) of in rust (orthopneu) .
* **Bradypneu:** Langzame ademhaling (<10/min), o.a. door opiaten .
* **Tachypneu:** Versnelde ademhaling (>24/min), o.a. bij koorts, angst, inspanning .
* **Hypoventilatie:** Onvoldoende ademhaling met O₂-tekort, o.a. door opiaten of pijn .
* **Hyperventilatie:** Te snelle en diepe ademhaling door spanning/emoties, leidt tot lage pCO₂ en alkalose .
* **Hoorbare ademhaling:** Veroorzaakt door vernauwing/obstructie (astma, bronchitis, longoedeem), kan piepend (expiratoire stridor), rochelend of reutelend klinken .
* **Snurkende ademhaling:** Door verslapping tong bij bewusteloosheid/narcose .
* **Piepende inademing/inspiratoire stridor:** Mogelijk door aspiratie .
* **Hoesten:** Krachtig uitademen bij prikkeling luchtwegen .
* **Hikken:** Plotselinge samentrekking middenrif .
* **Afwijkende adempatronen:** Cheyne-Stokes (afwisselende diepte/snelheid met apneu), Biot (ademhalingen afgewisseld met apneu), Kussmaul (zeer diepe, snelle ademhaling bij acidose) .
* **Gasping:** Happende ademhaling met hulpademhalingsspieren, geringe luchttoevoer .
##### 5.1.1.4 Gegevens verzamelen over de ademhaling
* **Anamnese:** Vragen over longziekten, risicofactoren (inactiviteit, hartklachten), klachten (kortademigheid, hoest), invloed op ADL, rookgedrag, allergieën, pijn bij ademen, medicatie .
* **Observatie:** Frequentie, diepte (gebruik hulpademhalingsspieren), regelmaat, adempatronen, geluid, geur, huidskleur (cyanose), sputum (uiterlijk, reuk, samenstelling) .
##### 5.1.1.5 Meten van de ademhaling
De ademhalingsfrequentie wordt gemeten door observatie van de borstkasbeweging gedurende een halve minuut, gelijktijdig met de pols om de patiënt niet te alarmeren .
##### 5.1.1.6 Technische onderzoeken
* **Pulseoxymetrie:** Niet-invasieve meting van zuurstofsaturatie (SaO₂) en hartfrequentie. Een SaO₂ van <90% is een ernstige verlaging. Factoren die de meting beïnvloeden zijn leeftijd, aandoeningen (COPD, CO-vergiftiging), huidconditie, contraststoffen, elektrische interferentie en beweging .
* **Arteriële bloedgaswaarde:** Meet oxygenatie, ventilatie en zuur-base evenwicht .
##### 5.1.1.7 Verpleegkundige interventies: de ademhaling
Interventies richten zich op voorlichting, het scheppen van voorwaarden (frisse lucht, juiste houding, vochtinname, helpen met ophoesten, materiaal voorzien), het begeleiden van patiënten met ademhalingsproblemen, vrijmaken van luchtwegen, en het voorkomen van complicaties zoals hypostatische pneumonie en atelectase .
* **Vrijmaken luchtwegen:** Snuiten neus, gebruik van neusdruppels/sprays (NaCl 0,9% aanbevolen) .
* **Voorkomen hypostatische pneumonie/atelectase:** Goede houding, regelmatige houdingswisselingen, voldoende vochtinname, diep doorademen (10-20x/uur), helpen met ophoesten, aspiratie (in uiterste geval), kinesitherapie, luchtbevochtiging .
#### 5.1.2 Pols
De pols (polsslag) is het voelbare arteriële kloppen, veroorzaakt door hartcontracties .
##### 5.1.2.1 Anatomie/fysiologie
Het hart bestaat uit boezems en kamers, gescheiden door kleppen. De hartspierwerking is een ritmische samentrekking (systole) en ontspanning (diastole). Het hartdebiet is de hoeveelheid bloed per minuut. Het hart werkt autonoom, maar wordt beïnvloed door neurologische en hormonale factoren .
##### 5.1.2.2 Bepaling
De pols wordt geobserveerd op hartfrequentie, hartritme en slagvolume .
##### 5.1.2.3 Belang van polscontrole
Polscontrole geeft informatie over de hartwerking en circulatie, helpt bij diagnose, en dient ter controle bij behandeling .
##### 5.1.2.4 Observaties
* **Hartfrequentie:** Aantal hartslagen per minuut in rust. Normaal 60-100/min bij volwassenen. Bradycardie (<60/min), tachycardie (>100/min). Beïnvloed door leeftijd, geslacht, inspanning, rust, gewoontes, spijsvertering .
* **Hartritme:** Regelmatigheid van de hartslagen. Onregelmatigheid (aritmie) kan wijzen op hartaandoening .
* **Slagvolume:** Hoeveelheid bloed per contractie. Een sterke pols is goed voelbaar, een zwakke pols vereist meer druk .
##### 5.1.2.5 Meten van de pols
* **Indicaties:** Op voorschrift, bij afwijkingen, flauwte, bewusteloosheid, postoperatief .
* **Tijdstip:** Meestal 's morgens en 's avonds, vaker bij afwijkingen, continu bij levensbedreigende situaties .
* **Geschikte plaatsen:** Arteriën aan het lichaamsoppervlak boven bot (slapen, hals, arm, pols, lies, knieholte, voetrug, onderbeen) .
* **Uitvoering:** Vraag naar inspanning, verzamel materiaal, oefen lichte druk uit, tel pulsaties minimaal 15 seconden (vermenigvuldig met 4 voor/min), bij onregelmatige pols langer tellen .
* **Rapportage:** Registratie in dossier, mondeling rapporteren bij afwijkende waarden .
#### 5.1.3 Bloeddruk of arteriële druk
De bloeddruk (tensie) is de druk die nodig is om bloed door het vaatstelsel te stuwen .
##### 5.1.3.1 Bepaling
* **Systolische druk:** Maximale druk tijdens kamersystole, geeft info over pompkracht van het hart .
* **Diastolische druk:** Minimale druk tijdens diastole, geeft info over elasticiteit vaten en perifere weerstand .
* Normaalwaarden volwassenen: systolisch 100-130 mmHg, diastolisch 60-80 mmHg .
* **Polsdruk:** Verschil tussen systolische en diastolische druk, idealiter <40 mmHg. Bloeddruk is individueel en wordt beïnvloed door vele factoren .
##### 5.1.3.2 Regulatie
* **Neurale regulatie:** Via vasomotorisch centrum in verlengde merg, reguleert vasodilatatie/vasoconstrictie van arteriolen .
* **Hormonale regulatie:** Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAA), ADH, adrenaline en noradrenaline verhogen de bloeddruk .
##### 5.1.3.3 Andere beïnvloedende factoren
* **Fysiologische factoren:** Elasticiteit vaatwand, hartminuutvolume, perifere vaatweerstand, circulerend bloedvolume .
* **Overige factoren:** Leeftijd, lichamelijke inspanning, stress, angst, voeding (alcohol, zout, koffie) .
##### 5.1.3.4 Pathologische veranderingen
* **Hypertensie:** Verhoogde bloeddruk (>140/90 mmHg). Kan primair (85-90%) of secundair (door oorzaak) zijn. Symptomen zijn zeldzaam (hoofdpijn, misselijkheid) .
* **Hypotensie:** Verlaagde bloeddruk, pas problematisch bij klachten (duizeligheid, syncope) .
* **Orthostatische hypotensie:** Daling bloeddruk bij opstaan (systolisch ≥20 mmHg of diastolisch ≥10 mmHg). Oorzaken zijn falende bloeddrukregulatie (vasoconstrictie, hartslagversnelling). Symptomen: duizeligheid, hartkloppingen, zwart voor ogen, bewustzijnsverlies .
* **Eerste opstaan na bedrust:** Vereist voorbereiding (gegevens verzamelen, informeren patiënt, pols/bloeddruk controle, stoel klaarzetten). Interventies bij lichtheid in hoofd: zitten/hurken, benen kruisen, vuisten maken, bilspieren aanspannen .
##### 5.1.3.5 Meten van de bloeddruk
* **Principe:** Afsluiten bloedvat met externe druk; Korotkov-geruisen hoorbaar bij vernauwingen .
* **Tijdstip:** Voor uitgangswaarden, bij onderzoeken, behandelingen, houdingsveranderingen, specifieke aandoeningen .
* **Methodes:** Auscultatiemethode (Riva Rocci), palpatiemethode (Vaquez), automatische bloeddrukmeter .
* **Materiaal:** Manchet, manometer (kwik, veer, digitaal), stethoscoop .
* **Opname bloeddruk:**
* **Voorbereiding:** Patiënt informeren, ontspannen houden, niet laten praten. Vermijd arm met infuus, shunt, CVA-aangedane zijde .
* **Auscultatiemethode:** Manchet aanleggen, ventiel sluiten, oppompen tot polsslag verdwijnt, langzaam laten leeglopen. Systolische druk aflezen bij eerste toon (Korotkov), diastolische bij verzwakking tonen .
* **Palpatiemethode:** Enkel systolische waarde te bepalen door pols te voelen .
* **Automatische meter:** Volg gebruiksaanwijzing .
* **Opmerkingen:** Juiste manchetmaat, kwikkolom op ooghoogte, arm vrij laten, meten aan dezelfde arm, herhaal procedure bij missen waarde .
* **Rapportage:** Schriftelijk (dossier, gebruikte arm/houding), mondeling bij afwijkende waarden .
#### 5.1.4 Bewustzijn
Bewustzijn is een vitale functie; stoornissen kunnen wijzen op neurologische aandoeningen of andere oorzaken (ademhaling, hartstilstand, etc.) .
##### 5.1.4.1 Verpleegkundige interventies bij bewustzijn
* **Glasgow Coma Scale (GCS/EMV-score):** Meet mate van gedaald bewustzijn (Eyes, Motoric, Verbal). Score 3-15 (normaal 15, coma 3) .
* Mild hersenletsel: 13-15.
* Gemiddeld hersenletsel: 9-12.
* Ernstig hersenletsel: ≤ 8.
* **Decorticale houding:** Flexie armen, extensie benen (ernstige hersenschorsbeschadiging) .
* **Decerebrale houding:** Extensie armen en benen (ernstige beschadiging grote hersenen) .
* **AVPU-score:** Alert, Verbal, Pain, Unresponsive (vereenvoudigde GCS voor kinderen) .
* **Andere neurologische onderzoeken:** Pupillen (grootte, gelijkheid, reactie op licht), spierkracht (handknijpen), spiertonus (weerstand bij bewegen ledematen) .
#### 5.1.5 Lichaamstemperatuur
De lichaamstemperatuur wordt gereguleerd door de hypothalamus en is een resultaat van warmteproductie en -verlies .
##### 5.1.5.1 Normale lichaamstemperatuur
Ligt doorgaans tussen 36,0°C en 37,5°C, afhankelijk van leeftijd en meetmethode. Factoren zoals circadiaans ritme, menstruatiecyclus, lichaamsactiviteit, stress, omgevingstemperatuur, kleding en leeftijd kunnen schommelingen veroorzaken .
##### 5.1.5.2 Afwijkende waarden
* **(Sub)febris:** 37,5°C tot 38°C .
* **Febris (koorts):** 38°C tot 41°C .
* **Hyperthermie:** >41°C (levensbedreigend) .
* **Hypothermie:** <35°C (onderkoeling) .
##### 5.1.5.3 Koorts
* **(Patho)fysiologie:** Verhoogde setpoint in hypothalamus door pyrogene factoren .
* **Definitie:** Verhoogde kerntemperatuur boven normale variatie, rectaal ≥38°C .
* **Oorzaken:** Infecties, lichaamsvreemde eiwitten, hersenletsels, weefseldestructie, tumoren, dehydratatie, kraambedkoorts, resorptiekoorts .
* **Fasen van koorts:**
* **Oplopen temperatuur:** Koude, bleke huid, koudegevoel, rillingen, verhoogde spiertonus, frisson, ijlkoorts, pilomotorische reflex .
* **Plateaufase:** Hoge koorts, rode/droge huid, warm aanvoelen, transpireren, verhoogde pols/ademhaling, dorst, hoofdpijn, verwardheid, delirium, albuminurie, spier-/gewrichtspijn, verminderde eetlust .
* **Dalen temperatuur:** Rode, warme huid door vasodilatatie, hevige transpiratie (risico op dehydratatie), verminderde urineproductie, koortsblaren .
* **Temperatuurverloop:** Kritische daling (snelle daling, zweten), lytische daling (langzame daling), febris remittens (wisselend >1°C, laagste >38°C), febris intermittens (wisselend, laagste rond 37°C) .
* **Verzorging bij koorts:** Informatie geven, goede ventilatie, observatie (temperatuur, pols, ademhaling, vochtbalans), lichaamshygiëne (droge mond, huidplooien, kleding/linnen wisselen), vochtinname bevorderen (2500-3000ml), voeding (koolhydraten, eiwitten), medicatie (antipyretica), koude maatregelen, mobilisatie .
* **Specifieke maatregelen bij koude rillingen:** Warmte toedienen (dekens, kruiken), dokter verwittigen, temperatuur opnemen na stoppen rillen .
* **Koortsdelirium:** Verwardheid, onrust, ijlen bij hoge koorts; continue observatie, veiligheid waarborgen, koortswerende middelen .
##### 5.1.5.4 Hypothermie
* **Definitie:** Lichaamstemperatuur <35°C .
* **Stadia:** Graad I (bij bewustzijn, rillen, 35-32°C), Graad II (verzwakt bewustzijn, niet rillen, <32-28°C), Graad III (buiten bewustzijn, <28-24°C), Graad IV (geen vitale functies, <24°C) .
* **Oorzaken:** Accidentele onderkoeling (drenkelingen, trauma), centrale hypothermie (CZS-letsels), daling warmteproductie (ondervoeding, shock) .
* **Behandeling:** Aandacht vitale parameters (ABCDE), aanpak oorzaken, toedienen van warmte (perifeer en centraal). Perifeer opwarmen kan 'after-drop' veroorzaken .
##### 5.1.5.5 Hyperthermie
* **Definitie:** Sterk verhoogde lichaamstemperatuur >40,5°C. Normale warmteafgifte wordt overweldigd .
* **Oorzaken:** Maligne hyperthermie, hittestuwing, bepaalde tumoren, delirium tremens, druggebruik, gecontroleerde hyperthermie .
* **Symptomen:** Hittekramp, duizeligheid, desoriëntatie, hoofdpijn, stuipen, bewusteloosheid .
* **Behandeling:** Aandacht vitale parameters (ABCDE), aanpak oorzaken, externe koeling, centrale toediening koude vloeistoffen, medicatie .
##### 5.1.5.6 Perifeer meten van de lichaamstemperatuur (thermometrie)
* **Soorten thermometers:** Elektronisch digitaal, oor, wegwerp, temperatuurgevoelige band, fopspeen, slaap/voorhoofd. Kwikthermometers worden niet meer gebruikt vanwege gevaren .
* **Methodes:**
* **Rectaal:** Goede reflectie kerntemperatuur, relatief lang, minder hygiënisch/confortabel .
* **Oraal:** Beïnvloed door eten/drinken, kauwen, roken. 0,3-0,6°C lager dan rectaal .
* **Tympanisch/auraal:** In uitwendige gehoorgang. Variabele resultaten, beïnvloed door positie en oorafsluiting .
* **Axillair:** Onder de oksel. Weinig belastend, maar gevoelig voor doorbloeding, zweet en omgevingstemperatuur .
* **Inguinaal:** In de lies. Vergelijkbare voor-/nadelen als axillair .
* **Slaap/voorhoofd:** Contactloze infraroodmeting bij arteria temporalis. Veilig, nauwkeurig, hygiënisch, praktisch .
* **Verschillen tussen methoden:** Rectaal (0°C), Oraal (-0,3 tot -0,6°C), Axillair (-0,5°C), Aurale (-0,5 tot -0,7°C) .
* **Aandachtspunten:** Wacht na eten/drinken/roken bij orale meting. Oksel drogen bij axillaire meting. Patiënt op zij leggen bij rectale meting. Oorschelp naar achteren trekken bij tympanische meting .
* **Temperatuur meten bij kinderen:** Rectaal bij <3 jaar, tympanisch mogelijk bij >3 jaar (afhankelijk van studie) .
* **Hygiënische maatregelen:** Thermometer reinigen en ontsmetten na elk gebruik, gebruik beschermhoesje .
* **Rapportage:** Registratie methode, tijdstip, symptomen. Bij afwijkende waarden: hulpmiddel controleren, opnieuw meten, patiënt observeren, arts verwittigen .
#### 5.1.6 Pijn
Pijn wordt steeds meer beschouwd als een zesde vitale parameter. Het is een waarschuwingssysteem en kan het genezingsproces vertragen .
##### 5.1.6.1 Definities van pijn
* Onplezierige, sensorische en emotionele ervaring, gepaard gaande met feitelijke of mogelijke weefselbeschadiging .
* Pijn is wat de zorgontvanger zegt dat het is en treedt op wanneer de zorgontvanger zegt dat het optreedt .
##### 5.1.6.2 Soorten pijn
* **Acute pijn:** Duur tot 6 maanden, duidelijke relatie met prikkel .
* **Chronische pijn:** Duur > 6 maanden, niet altijd aantoonbare weefselbeschadiging .
* **Maligne pijn:** Veroorzaakt door kanker of kankerbehandeling .
* **Postoperatieve pijn:** Acute pijn na operatie .
##### 5.1.6.3 Meten van pijn
Pijn is multidimensionaal en persoonsafhankelijk. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kwantitatief (hoeveelheid, duur, plaats) en kwalitatief (betekenis, hinder) meten, en tussen eendimensionale en multidimensionale instrumenten .
* **Eenvoudig meten:**
* **Visuele Analoge Schaal (VAS):** 10 cm lijn van 'geen pijn' tot 'ondraaglijke pijn' .
* **Numeric Rating Scale (NRS):** Getal tussen 0-10 voor pijnintensiteit. 1-4 mild, 5-6 matig, 7-10 ernstig .
* **Verbal Rating Scale (VRS):** Pijnintensiteit matchen met uitdrukkingen .
* **Faces Pain Scale Revised (FPS-R):** Speciaal voor kinderen .
* **Likertschaal:** Ordinaal meetniveau met meerkeuzeantwoorden .
* **Lichaamstekening:** Patiënt tekent pijnlocatie en sensaties .
* **Gericht meten d.m.v. vragenformulieren:** Gebaseerd op pijnbeschrijving (intensiteit, lokalisatie, beloop) .
* **Observatieschalen:** Gebruikt indien patiënt zelf geen rapportage kan geven (bv. bij baby's, mensen met cognitieve beperkingen). Voorbeelden: POKIS, Abbey Pain Scale, CHIPPS, DOLOPLUS, PAINAD, COMFORTNeo, PACSLAC-D .
### 5.2 ABCDE-methodiek als observatietool
De ABCDE-methodiek is een systematische benadering voor het observeren van vitale parameters en wordt gebruikt als een observatietool .
* **A - Airway:** Ademweg vrij? Vreemd voorwerp, kunstgebit, braaksel, bloed, sputum? Ademgeluiden? Luchtbeweging? Stabilisatie wervelkolom bij trauma .
* **B - Breathing:** Ademhaling aanwezig/afwezig? Frequentie, diepte, SpO₂, symmetrie borstkas, ademarbeid, adempatroon, bijgeluiden. Ademhaling is een vaak vergeten vitale parameter .
* **C - Circulation:** Hartfrequentie, ritme, polsaties, bloeddruk, huidconditie (warm, koud, klam, grauw), capillaire refill, bloedverlies, urineproductie, vochtbalans .
* **D - Disability:** Bewustzijnsgraad, pupilreacties, zintuiglijke functies, motoriek. Bloedglucosegehalte is belangrijk (hyper-/hypoglycemie beïnvloedt bewustzijn) .
* **E - Exposure/Environment:** Lichamelijk onderzoek (wonden, zwelling, decubitus, pijn), drains, maagsonde, allergieën, medicatie, voorgeschiedenis, nuchterheid, omgevingstemperatuur .
### 5.3 Early Warning Score (EWS)
De Early Warning Score (EWS) is een wetenschappelijk onderbouwd scoresysteem om vroegtijdig achteruitgang van de zorgontvanger te herkennen en te behandelen, waardoor levensbedreigende situaties voorkomen kunnen worden .
* **Parameters:** Ademhalingsfrequentie, hartfrequentie, systolische bloeddruk, bewustzijn, lichaamstemperatuur. Soms aangevuld met zuurstofsaturatie en diurese (Modified EWS - MEWS) .
* **Scoring:** Elke parameter krijgt een score (0-3) gebaseerd op afwijking van normaalwaarden .
* **Bewustzijnsbeoordeling:** AVPU/WAPA methode .
* **Extra punten:** Zuurstofsaturatie <90% ondanks zuurstoftoediening (score 3), urineproductie <75ml/4 uur (score 1), buikgevoel verpleegkundige (score 1) .
* **Resultaten en gevolgen:** Frequentie van beoordeling hangt af van score (<2: elke 4 uur, =2: elke 3 uur, =3: arts bellen, elke 30 min beoordelen). Medicatie en specifieke patiëntengroepen kunnen de score beïnvloeden. EWS biedt objectiviteit voor communicatie met arts en bepaalt meetfrequentie .
### 5.4 Niet-vitale parameters
Naast vitale parameters zijn er diverse niet-vitale parameters die gemeten kunnen worden, zoals gewicht, lengte, BMI, glycemie, huidskleur, etc. .
#### 5.4.1 Gewicht
Regelmatige weging is belangrijk.
* **Aandachtspunten:** Vast tijdstip (ochtend), dezelfde weegschaal, zonder schoenen/zware kleding, lege blaas, duidelijke rapportage .
* **Soorten weegschalen:** Analoge, elektronische stoelweegschaal, weegplatform (met pre-TARE functie), weegunit op tillift .
#### 5.4.2 Lengte
* **Staand meten:** Van voeten tot schedel, met rug en achterhoofd tegen meetlat .
* **Andere methoden (bij beperkingen):**
* **Meetlint:** Van kruin tot voet .
* **Zithoogte:** Afstand zitvlak tot hoofd, gebruikt voor lichaamsverhoudingen .
* **Armspanlengte:** Afstand middelvinger-middelvinger met gestrekte armen .
* **Kniehoogte:** Via formule, bij bedlegerige patiënten .
* **Ulnalengte:** Afstand olecranon tot styloïd van ulna, omgezet naar lengte via schema .
#### 5.4.3 BMI (Body Mass Index)
BMI is een index van gewicht in verhouding tot lengte .
* **Formule:** BMI = gewicht (kg) / lengte (m)² .
* **Grenswaarden volwassenen:**
* Ondergewicht: ≤ 18,5
* Normaal gewicht: 18,5 – 24,9
* Overgewicht: 25 – 29,9
* Obesitas: ≥ 30
* Morbide obesitas: ≥ 40 .
---
# Decubituspreventie en -behandeling
Decubitus is een complexe, veelvoorkomende complicatie in de gezondheidszorg die voortkomt uit langdurige druk en schuifkrachten op het weefsel, verergerd door verminderde weefseltolerantie .
### 6.1 Probleemstelling en definitie
Decubitus, ook wel bekend als doorligwonden of drukletsels, is een degeneratieve weefselverandering veroorzaakt door zuurstoftekort als gevolg van weefselvervorming door een combinatie van druk en schuifkracht. Een recentere definitie beschrijft het als gelokaliseerde schade aan de huid en/of onderliggend zacht weefsel, meestal over een benige uitsteeksel of gerelateerd aan medische hulpmiddelen, die kan variëren van intacte huid tot een open ulcus en pijnlijk kan zijn. De tolerantie van zacht weefsel voor druk en schuifkracht wordt beïnvloed door factoren zoals microklimaat, voeding, perfusie, comorbiditeiten en de conditie van het zachte weefsel .
### 6.2 Oorzaken en risicofactoren
Decubitus ontstaat door een combinatie van druk en schuifkracht, wat leidt tot weefselvervorming en een verhoogde kans op decubitus .
#### 6.2.1 Druk
Druk is een kracht die loodrecht op het weefsel wordt uitgeoefend. Wanneer de druk hoger is dan in de capillairen, collaberen deze, wat leidt tot een verminderde zuurstof- en voedselvoorziening naar de cel en belemmering van de afvoer van afvalstoffen. Schade kan ontstaan door directe beschadiging (afhankelijk van grootte en intensiteit van de druk) of door ischemie (zuurstoftekort, afhankelijk van de tijdsduur van de druk), wat kan leiden tot celdood .
#### 6.2.2 Schuifkracht
Schuifkrachten ontstaan wanneer weefsellagen ten opzichte van elkaar verschuiven, vaak door onderuitzakken in bed of stoel. Dit kan leiden tot het afklemmen en verscheuren van bloedvaten, en bij verplaatsing van een onderuitgezakte patiënt ontstaat wrijving tussen de huid en de onderlaag. Ernstige vervorming kan leiden tot diepe necrose .
#### 6.2.3 Combinatie van druk en schuifkracht
De combinatie van druk en schuifkracht verhoogt de kans op decubitus aanzienlijk, waarbij schuifkracht het effect van druk vergroot .
#### 6.2.4 Risicofactoren: weefseltolerantie
Risicofactoren die de weefseltolerantie beïnvloeden, bepalen of de intensiteit en duur van druk en schuifkracht voldoende zijn om decubitus te veroorzaken. Deze factoren omvatten weefselvolume, leeftijd, hydratatie van de huid, zuurstofvoorziening (dalende zuurstoftoevoer of toenemende behoefte), koorts, anemie en atherosclerose. Een verminderde weefseltolerantie beïnvloedt de drukspreidende capaciteit van de weefsels. Mensen die zich niet zelf kunnen verplaatsen of weinig onderhuids vetweefsel hebben, lopen een verhoogd risico .
#### 6.2.5 Factoren met invloed op drukkracht
* **Pathologie:** Aandoeningen zoals artritis, multiple sclerose, ruggenmergletsels, pijn of verminderd bewustzijn verminderen de neiging tot houdingsverandering. Diabetes met neuropathie kan leiden tot verminderde gevoeligheid in de extremiteiten .
* **Zelfconcept en motivatie:** Een laag zelfbeeld of een verminderd inschattingsvermogen kan leiden tot minder zelfstandige houdingsveranderingen .
* **Medicatie:** Tranquillizers en slaapmiddelen kunnen de pijnsensatie verlagen, waardoor de druk langer aanhoudt .
* **Medische/verpleegkundige interventie:** Langdurige operaties onder narcose veroorzaken langdurige compressiekracht .
* **Onderlaag:** De hardheid van de onderlaag en de houding bepalen mede de grootte van de drukkracht .
#### 6.2.6 Factoren met invloed op schuifkracht
* **Houding:** Onderuitzakken of schuinzakken vergroot het risico op schuifkracht. Het 'vertillen' in plaats van 'versleuren' helpt schuifkracht te verminderen .
* **Onderlaag:** Een soepeler onderlaag die het wegzakken van de patiënt toelaat, vermindert het risico op het 'hangmateffect' en behoudt het drukopheffend vermogen .
* **Incontinentie:** Hoewel incontinentie zelf geen decubitus veroorzaakt, hebben patiënten met incontinentie vaak een mindere algemene conditie, wat het risico vergroot. Een vochtige huid door incontinentie kan leiden tot hogere schuifkrachten .
* **Frictie:** Continue wrijving kan leiden tot blaarvorming en schaafwonden, waarbij het wondvocht de kans op schuifkracht vergroot. Frictieletsels zijn in eerste instantie geen decubitusletsels .
#### 6.2.7 Factoren met invloed op weefseltolerantie
* **Drukspreidende capaciteit van het weefsel:**
* **Weefselmassa:** Weinig weefsel boven botten leidt tot directe drukgeleiding. Atrofie van spieren vermindert de drukspreidende capaciteit .
* **Leeftijd:** Ouder worden vermindert de elasticiteit van de huid, de hoeveelheid elastine, subcutaan weefsel en spierstructuur, en de celvernieuwing .
* **Uitdroging:** Onvoldoende vochtinname vermindert de huidelasticiteit en verhoogt de vervormbaarheid van weefsel .
* **Metabole tekorten:** Vitamine C-tekorten belemmeren de vorming en het onderhoud van collageen .
* **Corticosteroïden:** Langdurig gebruik kan, in combinatie met eiwittekort, de collageenaanmaak verstoren .
* **Stress:** Verhoogde aanmaak van glucocorticoïden door stress verstoort de collageenaanmaak .
* **Zuurstoftoevoer/zuurstofbehoefte:**
* **Temperatuur:** Verhoogde lichaamstemperatuur (koorts) verhoogt de zuurstofbehoefte. Gebrekkige afvoer van lichaamswarmte kan ook leiden tot een verhoogde zuurstofbehoefte .
* **Medicatie:** Betablokkers (bij hypertensie) kunnen de bloeddoorstroming van de huid beïnvloeden .
* **Metabole tekorten:** Malnutritie vertraagt wondheling. Eiwittekort kan oedeem veroorzaken, wat de zuurstoftoevoer naar de periferie belemmert .
* **Roken:** Tabaksgebruik kan leiden tot atherosclerose en vasoconstrictie, wat de zuurstofvoorziening vermindert .
* **Pathologie:** Aandoeningen met verminderd zuurstofaanbod, versnelde vasculaire occlusie of vertraagde reactieve hyperemie verhogen het risico. Patiënten met pulmonaire aandoeningen of bloedarmoede lopen een verhoogd risico door een verminderd zuurstofgehalte in het bloed .
### 6.3 Indeling van decubitus
Decubitus wordt ingedeeld in graden op basis van internationale richtlijnen (EPUAP, NPIAP, PPPIA) .
#### 6.3.1 Graad 1: Niet-wegdrukbare roodheid van de intacte huid
Intacte huid met plaatselijke, niet-wegdrukbare roodheid. Bij een donkere huid kan dit anders ogen. Kleurveranderingen zoals paarse of kastanjebruine verkleuringen kunnen wijzen op diepe weefselschade. Een drukschijfje kan gebruikt worden om onderscheid te maken tussen wegdrukbare en niet-wegdrukbare roodheid .
#### 6.3.2 Graad 2: Verlies van een deel van de huidlaag met blootliggende dermis
Verlies van een deel van de huid met blootliggende dermis. Het wondbed is vitaal, roze of rood, en vochtig. Vetweefsel en dieperliggende weefsels zijn niet zichtbaar. Granulatieweefsel, fibrine en necrose zijn afwezig. Deze categorie mag niet gebruikt worden voor vochtgerelateerde huidletsels (MASD) .
#### 6.3.3 Graad 3: Verlies van de volledige huidlaag
Verlies van de volledige huidlaag, waarbij vetweefsel zichtbaar is. Granulatieweefsel en opgerolde wondranden kunnen aanwezig zijn. Fibrine en/of necrose kunnen zichtbaar zijn. De diepte varieert per lichaamslocatie. Ondermijning en tunnelvorming kunnen voorkomen .
#### 6.3.4 Graad 4: Verlies van de volledige weefsellaag
Verlies van een volledige weefsellaag met blootliggend(e) of direct voelbare fascia, spieren, pezen, ligamenten, kraakbeen of bot. Fibrine en/of necrose kunnen zichtbaar zijn. Opgerolde wondranden, ondermijning en/of tunnelvorming komen frequent voor .
#### 6.3.5 Niet-classificeerbare decubitus: niet zichtbaar huid- en weefselverlies
Onzichtbaar huid- en weefselverlies waarbij de omvang van de schade niet kan worden bevestigd door fibrine of necrose. Stabiele necrose op hielen of ledematen met verminderde bloedvoorziening mag niet worden verwijderd of verweekt .
#### 6.3.6 Decubitus met diepe weefselschade
Intacte of niet-intacte huid met plaatselijke, hardnekkige, niet-wegdrukbare dieprode, kastanjebruine of paarse verkleuring, of epidermale loslating. Dit letsel is het gevolg van intense en/of langdurige druk- en schuifkrachten tussen bot en spierlaag .
### 6.4 Risicoplaatsen
Decubitus ontstaat het meest op plaatsen waar botten zich dicht onder de huid bevinden met weinig vetweefsel. Dit zijn met name de stuit en hielen, maar ook ellebogen, enkels, heupen, knieën, schouders en het achterhoofd .
* **Zijligging:** Enkels, zijkant van voeten, binnen-/buitenkant knieën, heupen, ellebogen, schouders, oor .
* **Rugligging:** Hielen, stuit, ellebogen, schouderbladen, wervelkolom, achterhoofd .
* **Buikligging:** Wreven, tenen, schenen, knieën, bekkenrand, ribben .
* **Zithouding:** Billen (zitbeenknobbels en stuit), hielen, ellebogen .
* **Gebruik van zuurstofbril:** Neus .
### 6.5 Risicobepaling
Om decubitus te vermijden, is het essentieel om oog te hebben voor risicogroepen en risicoplaatsen. Risicoschalen helpen bij het inschatten van het risico .
#### 6.5.1 Nortonschaal
De Nortonschaal omvat 5 items: algemene toestand, geestelijke toestand, activiteit, mobiliteit en incontinentie. Elk item wordt gescoord op een 4-puntenschaal (totaal 5-20 punten). Een score van 14 of lager duidt op een risicopatiënt. Een score lager dan 12 betekent een extra verhoogd risico. Patiënten met minder dan 15 punten moeten minimaal wekelijks gescoord worden .
* **Beperkingen:** Houdt geen rekening met weefseltolerantie (bv. voedingstoestand) en schuifkracht is geen indicator .
#### 6.5.2 Bradenschaal
De Bradenschaal bestaat uit 6 items: zintuiglijke waarneming, activiteit, mobiliteit, vochtigheid, voedingstoestand en frictie/schuifkracht. De scores variëren tussen 6 en 23. Een score lager dan 17 wordt beschouwd als een risicopatiënt. Hoe lager de score, hoe hoger het decubitusrisico .
#### 6.5.3 Aanbevelingen bij gebruik risicoschaal
* Risicoanalyse is niet enkel gebaseerd op een schaal, maar ook op klinische blik .
* Patiënten met verminderde activiteit en/of mobiliteit moeten steeds als risicopatiënt worden beschouwd .
* Bij niet-wegdrukbare roodheid op een drukpunt moet preventie direct worden opgestart .
* Risicoscreening moet herhaald worden bij verbetering/verslechtering van de algemene toestand of stagnatie van wondheling .
#### 6.5.4 Het beoordelen van de voedingstoestand
Een goede inschatting van de voedingstoestand is cruciaal voor decubituspreventie en -behandeling. Screeningsinstrumenten zoals NRS 2002, MUST en MNA kunnen worden gebruikt. Bij suboptimale voedingstoestand moeten interventies gepland worden en regelmatige herevaluatie is aangewezen .
### 6.6 Preventie van decubitus
Preventie richt zich op het verminderen van druk, schuifkracht en het optimaliseren van weefseltolerantie .
#### 6.6.1 Uitgangspunten bij preventie
* Vermindering van de grootte van druk en schuifkracht .
* Vermindering van de duur van druk en schuifkracht .
* Aandacht voor aspecten van weefseltolerantie (bv. voeding en vocht) .
#### 6.6.2 Continuïteit bij de preventie
Decubituspreventie moet continu plaatsvinden, 24 uur per dag, en continu worden opgevolgd .
#### 6.6.3 Maatregelen voor decubituspreventie
* **Algemene maatregelen:**
* Vaststellen van risico met een risicoscorelijst .
* Gericht observeren van risicoplaatsen .
* Vaststellen en optimaliseren van de voedingstoestand .
* Mobiliseren waar mogelijk .
* Bij immobiliteit, aandacht voor een droge, gladde, soepele onderlaag .
* Goed voorlichten van de patiënt .
* **Specifieke maatregelen:**
* Huidverzorging en bescherming .
* Verminderen van druk en schuifkrachten door houdingsverbetering .
* Verminderen van druk en schuifkrachten door wisselhouding .
* Verminderen van druk door antidecubitusmaterialen .
#### 6.6.4 Vermindering van de grootte van druk en schuifkracht
* **Lichaamshoudingen:**
* Voorkeur voor de **semi-Fowlerhouding 30°** (ruglig met laagste druk en schuifkracht). Het hoofdeinde en voeteneinde worden 30° omhoog getild, ondersteund door een kussen onder de benen .
* Beperk rechtopzitten in bed; gebruik bij voorkeur een **halfzittende houding (60°)** en beperk deze in duur. Een 90° zittende houding wordt best vermeden .
* Bij zijligging: **30° zijligging** in plaats van 90°. Het sacrum moet drukvrij zijn (controleer met een hand tussen onderlaag en sacrum/stuit). Benen minimaal plooien (30° heupflexie, 30° knieflexie) .
* **Buikligging:** Kan een alternatief bieden met lage druk, vergelijkbaar met semi-Fowler. Voeten kunnen over de rand van de matras, of een kussen onder de onderbenen ter voorkoming van druk op de tenen. Overleg met arts is nodig .
* Zittende patiënten: bij voorkeur achteroverzittende houding met benen op een bankje en hielen vrij. Voorkom onderuitglijden of schuinzakken door gebruik van kussens en een schuin aflopende zitting .
* **Zwevende hielen:**
* Hielen vereisen speciale aandacht vanwege de hoge druk door een klein drukoppervlak .
* Oplossing: zorgen dat de hielen geen contact maken met het drukoppervlak ('zwevende hielen') .
* Gebruik een wigvormig hielkussen uit drukreducerend materiaal, dat de breedte van de matras heeft. Ondersteun het kniegewricht .
* Gewone kussens, opgerolde moltons of schapenvachten worden afgeraden .
* **Drukreducerende systemen:**
* **Statische systemen:** Niet elektrisch gedreven, de lichaamstemperatuur past de vorm aan. Voorbeelden: foammatrassen, watermatrassen, hollevezelmatrassen .
* *Foammatrassen:* Visco-elastisch, passen zich aan de druk aan .
* *Luchtmatras:* Bestaat uit luchtkamers, vergelijkbaar drukreducerend vermogen als visco-elastische matrassen .
* *Watermatras:* Nadelen zijn beperkte spontane houdingsveranderingen en moeilijk positioneren .
* *Hollevezelmatrassen:* Geen significant verschil in druk vergeleken met standaard ziekenhuismatrassen .
* **Dynamische systemen:** Elektrisch gedreven, vergroten het contactoppervlak en verminderen druk en schuifkracht. Voorbeelden: "air-fluidised" bedden en "low air-loss" systemen .
* *Low-air-loss systemen:* Pomp en matras met luchtdoorlatende hoes; permanente warme luchtstroom compenseert luchtverlies .
* *Air-fluidised bedden:* Kuipsysteem met siliconenkorrels die door warme lucht als vloeistof gedragen worden .
* *Continue-lage-druksystemen:* Matras met luchtdichte compartimenten; sensoren regelen luchtdruk .
* **Drukreducerende kussens:**
* Essentieel bij zitten om druk op het zitvlak te verminderen .
* Voorkom het "bottoming-out" effect, waarbij de patiënt op het onderliggende oppervlak steunt in plaats van op het kussen .
#### 6.6.5 Vermindering van de duur van druk en schuifkracht
* **Wisselhouding:**
* Het positioneren in een andere houding om drukpunten te wijzigen .
* Moet continu, stipt en zeven dagen per week worden toegepast, zowel overdag als 's nachts, en ook in zittende positie .
* Het schema moet individueel worden aangepast aan de patiënt .
* Wisselhouding in zittende houding moet frequenter gebeuren dan in liggende houding .
* Arbeidsintensief; gebruik steunlaken om schuren te vermijden .
* Een voorbeeld van een goed schema is: semi-Fowler 30°, zijligging 30° links, semi-Fowler 30°, zijligging 30° rechts .
* **Alternerende systemen:**
* Matras met compartimenten die afwisselend worden opgeblazen en leeggepompt .
* Deze systemen kunnen wisselhouding niet volledig vervangen en moeten gecombineerd worden met zwevende hielen en wisselhouding .
#### 6.6.6 Inefficiënte of schadelijke maatregelen
* Massage .
* Gebruik van schapenvachten .
* Gebruik van verbanden ter hoogte van hielen en/of ellebogen .
* Ijsfrictie of toepassen van warmte .
* Gebruik van poly-urethaanfolies .
### 6.7 Praktische toepassing
#### 6.7.1 Casus Mevrouw Janssens
Mevrouw Janssens (87 jaar) verblijft in een woon- en zorgcentrum. Ze is fragiel, eet en drinkt slecht, en neemt slaappillen. Ze is weinig actief en zakt onderuit in haar stoel. Ze wordt geclassificeerd als risicopatiënt en behandeld met een alternerende drukmatras en een gelkussen. Ondanks deze maatregelen ontwikkelt ze necrose aan beide hielen .
#### 6.7.2 Opdrachten bij de casus
1. **Relevante gegevens uit de casus en link met risicofactoren:**
* **Invloed van comprimerende kracht (drukkracht):** Leeftijd (87 jaar), slaappillen (verminderd reactievermogen/pijnsensatie), weinig actief, zakt onderuit, lage bloeddruk/duizeligheid bij opstaan (beperkte mobiliteit/houdingsverandering) .
* **Invloed van schuifkracht:** Zakt onderuit in de zetel .
* **Invloed van weefseltolerantie:** Leeftijd, slechte voedingstoestand (uitdroging, weinig eten), medicatie (slaappil) .
2. **Scoren met Nortonschaal en Bradenschaal:**
* **Nortonschaal:** Aangezien de exacte scores niet gegeven zijn, is interpretatie beperkt. Echter, met haar leeftijd, slechte voeding, verminderde activiteit, mobiliteit en medicatiegebruik is een lage score te verwachten, wat haar als risicopatiënt classificeert .
* **Bradenschaal:** Haar slechte voedingstoestand, verminderde zintuiglijke waarneming (door medicatie), beperkte activiteit en mobiliteit, en de kans op vocht/schuifkracht door onderuitzakken zouden leiden tot een lage score, wat haar als risicopatiënt classificeert .
3. **Kritische bespreking van hulpmiddelen en strategieën:**
* **Maatregelen gericht op grootte/duur van de druk:**
* *Alternerende drukmatras:* Goed voor drukvermindering, maar vervangt wisselhouding niet volledig .
* *Gelkussen:* Kan druk verminderen, maar effectiviteit hangt af van het type en correct gebruik .
* **Maatregelen gericht op schuifkracht:**
* *Alternerende drukmatras en gelkussen* kunnen indirect helpen door de patiënt stabieler te houden .
* Het onderuitzakken in de stoel is een probleem dat actief aangepakt moet worden (bv. door houdingsondersteuning) .
* **Maatregelen gericht op weefseltolerantie:**
* *Verbetering voedingstoestand:* Cruciaal, maar wordt in de casus als problematisch beschreven .
* *Hydratatie:* Belangrijk, maar niet expliciet benoemd in de casus .
* **Andere maatregelen:**
* *Massage met crème:* Massage wordt afgeraden voor decubituspreventie. Het gebruik van crème kan nuttig zijn voor huidverzorging, maar voorkomt decubitus niet op zichzelf .
* *Hielen ingepakt in watten en omzwachteld:* Dit is een **inefficiënte en schadelijke maatregel**. Het creëert wrijving en drukpunten, en kan zelfs tot necrose leiden, zoals in dit geval is gebeurd. De hielen zouden 'zwevend' moeten zijn .
### Bijlagen
#### Bijlage 1: Nortonschaal
Gedetailleerde beschrijving van de criteria voor Fysieke toestand, Mentale toestand, Activiteit, Mobiliteit en Incontinentie, met bijbehorende puntenscores. Een score ≤ 14 identificeert de zorgontvanger als risicopatiënt .
#### Bijlage 2: Bradenschaal
Gedetailleerde beschrijving van de criteria voor Zintuiglijke waarneming, Vocht, Activiteit, Mobiliteit, Voeding en Wrijvings- en schuifkrachten, met bijbehorende puntenscores .
---
# Voeding en vochtbalans
Dit onderdeel behandelt de principes van gezonde voeding, de zorg voor voeding en vochtinname, slikstoornissen en het opstellen van een vochtbalans .
### 7.1 Gezond voedingspatroon en de voedingsdriehoek
Voeding is een fundamentele levensbehoefte. Een voedingspatroon is een combinatie van voedingsmiddelen met een bepaald gezondheidseffect, waarbij individuele en culturele voorkeuren een rol spelen. Een gezond voedingspatroon zorgt voor de inname van essentiële voedingsstoffen, een optimaal lichaamsgewicht en kan het risico op chronische aandoeningen helpen voorkomen. Factoren die een voedingspatroon beïnvloeden zijn omgevingsfactoren, sociaal-culturele factoren en persoonsgebonden factoren .
#### 7.1.1 Uitgangspunten voedingsdriehoek
De voedingsdriehoek is bedoeld voor de algemene bevolking vanaf 1 jaar. De Westerse bevolking heeft de neiging meer te eten en te kopen dan nodig, vaak eenzijdig met veel bewerkte producten en te weinig plantaardige voedingsmiddelen, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen en voedselverspilling. De voedingsdriehoek kent drie uitgangspunten :
* **Eet in verhouding meer plantaardige dan dierlijke voeding:** Plantaardige voeding is gunstig voor de gezondheid en het milieu. De aanbeveling is minder vlees, vooral rode en bewerkte varianten, en afwisseling met alternatieve eiwitbronnen zoals peulvruchten .
* **Eet en drink zo weinig mogelijk lege calorieën:** Lege calorieën leveren energie, maar weinig nuttige voedingsstoffen. De overvloedige beschikbaarheid van voedsel en minder beweging dragen bij aan overconsumptie .
* **Verspil geen voeding en matig je consumptie:** Voedselverspilling en overmatige consumptie zijn een bedreiging voor gezondheid en milieu .
### 7.2 De zorg voor voeding en vocht
Het fysiologische proces van slikken bestaat uit verschillende fasen. De ICF-classificatie onderscheidt twee fasen: inname van voedsel en slikken .
#### 7.2.1 De inname van voedsel
De inname van voedsel, ook wel de voorbereidende orale fase genoemd, omvat het in de mond nemen, kauwen en het vormen van een voedselbolus. Processen die hierbij een rol spelen zijn zuigen, afhappen, kauwen, bewegen van voedsel in de mond en speekselvorming. Problemen bij de inname van voedsel zijn observeerbaar en kunnen aangepast worden, bijvoorbeeld door voedsel kleiner te snijden of fijn te maken .
#### 7.2.2 Slikken
Slikken is het proces van de beweging van voedsel en vloeistof door de mond, keelholte en slokdarm naar de maag. Het bestaat uit drie fasen :
* **Orale (transport) fase:** transport van de voedselbolus en vloeistof van de mondholte naar de keel .
* **Faryngeale fase:** beweging van voedsel en vloeistof door de keelholte .
* **Oesofageale fase:** beweging van voedsel en vloeistof door de slokdarm naar de maag .
De slikfasen worden grotendeels bepaald door onwillekeurige bewegingen. Verslikken, waarbij voedsel per ongeluk in de luchtpijp terechtkomt, kan leiden tot slikstoornissen die moeilijker te controleren zijn .
#### 7.2.3 De taken van de verpleegkundige bij de zorg voor voeding en vocht
De verpleegkundige heeft een brede rol in de zorg voor voeding en vocht, waaronder het inschatten van de zorgbehoefte, het vaststellen van verpleegkundige diagnoses, het voorkomen en herkennen van afwijkingen in de voedingstoestand, het aanpassen en uitvoeren van zorg, het bevorderen van vochtinname en vochtbalans, het evalueren en rapporteren van zorg, het bevorderen van gezond voedingsgedrag, en deelname aan interdisciplinair overleg .
##### 7.2.3.1 Inschatten van de zorgbehoefte
Het inschatten van de zorgbehoefte gebeurt door gegevens te verzamelen uit verschillende bronnen (anamnese, dossier, overleg met zorgverleners en naasten) en door observatie van de zorgontvanger .
> **Tip:** De casus van meneer Vermeulen illustreert de noodzaak van gerichte gegevensverzameling bij een zorgontvanger met dementie die niet gericht kan spreken .
Factoren die de inname van voeding en vocht kunnen beïnvloeden en dus relevant zijn voor het inschatten van de zorgbehoefte omvatten leeftijd, gewoonten, eetlust, voorschriften (dieet, nuchter zijn), allergieën, lichaamsgewicht, lichamelijke en mentale toestand, medicatie, slikproblemen, gebit, zelfzorgactiviteiten, medische diagnose, hulpmiddelen, kennis en houding van de zorgontvanger, en sociale, economische, culturele en religieuze achtergrond .
Belangrijke observaties voor het inschatten van de zorgbehoefte zijn: wat en hoeveel de zorgontvanger eet en drinkt, het eetgedrag, het vermogen tot zelfstandig eten (ADL/IADL), gedachten en gevoelens ten opzichte van inname, de aanwezigheid van voedingsproblemen (slikstoornissen, misselijkheid, diarree, etc.), de voedingstoestand (gewicht, lengte, BMI) en de aanwezigheid van mantelzorg en sociaal netwerk .
##### 7.2.3.2 Voedingsproblemen herkennen en verpleegkundige diagnoses stellen
Voedingsproblemen kunnen leiden tot diagnoses zoals zelfzorgtekort bij het eten, ondervoeding, overvoeding en vochttekort. Bij het stellen van een diagnose is het belangrijk om de oorzakelijke of beïnvloedende factoren (etiologie) te achterhalen, die lichamelijk, psychisch, sociaal of cultureel kunnen zijn .
##### 7.2.3.3 Afwijkingen in de voedingstoestand herkennen
Slechte voedingstoestanden, zoals ondervoeding (malnutritie) en overvoeding (obesitas), dienen voorkomen en adequaat behandeld te worden. Screening is essentieel om zorgontvangers zonder risico, met risico op ondervoeding, of met ondervoeding te identificeren. Screeningsinstrumenten bevatten items zoals antropometrische beoordeling (BMI, omtrek), globale beoordeling (levensstijl, medicatie, status), voedselbeoordeling (maaltijden, inname) en subjectieve beoordeling (zelfperceptie) .
> **Voorbeeld:** De casus van mevrouw Sevré toont aan dat factoren als zware griep, ziekenhuisopname, dementie, immobilisatie en verminderde eetlust kunnen leiden tot ondervoeding en gewichtsverlies .
#### 7.2.4 Hulpmiddelen bij voeding en vocht
Er zijn diverse hulpmiddelen om de zelfzorg bij voeding- en vochtinname te ondersteunen of over te nemen, waaronder aangepast bestek, bekers met speciale handgrepen (bv. neusuitsparing), bestekhouders, en borden met randen en antislipdoppen .
#### 7.2.5 Het opdienen van voeding
Het opdienen van voeding dient stapgericht georganiseerd te worden en aangepast te zijn aan de zorgontvanger. Wegwerpservetten of slabben kunnen gebruikt worden om de kledij te beschermen .
#### 7.2.6 Correcte houding bij voeding
Een comfortabele en correcte houding is cruciaal voor veilig eten en drinken en voor de mogelijkheid tot zelfstandig eten. Aanbevolen houdingen zijn :
* **Zithouding aan tafel:** Voeten gesteund, enkels en knieën 90°, heupen 90° of iets minder, symmetrische romp, nek iets verlengd, armen gesteund op tafel .
* **Gesteund zitten in bed:** Hoofdsteun op heuphoogte, bed op kniehoogte (Fowler-houding), kussens voor ondersteuning, stabiel tafeltje, bedhekken voor veiligheid. De hoofdsteun dient in lichte flexie te zijn .
Bij het zittend voeden dient de zorgverlener een correcte werkhouding aan te nemen, recht tegenover de zorgontvanger .
### 7.3 Slikstoornissen (dysfagie)
Dysfagie of een slikstoornis wordt omschreven als een verminderd vermogen om vloeistoffen en/of vast voedsel van de mond naar de maag over te brengen. Normale fysiologische veroudering kan veranderingen in de inname en het slikken veroorzaken, maar leidt niet direct tot slikproblemen bij gezonde ouderen. Wel kunnen deze problemen ontstaan in combinatie met ernstige verzwakking .
#### 7.3.1 Oorzaken van slikstoornissen
De oorzaken van slikstoornissen worden ingedeeld in neurologische en niet-neurologische oorzaken .
* **Neurologische oorzaken:**
* Cardiovasculair accident (CVA) of beroerte: veroorzaakt uitval van hersenfuncties die het slikvermogen aantasten. Kenmerken zijn verslikken in vloeistoffen, moeite met kauwen, voedselresten in de wang en voedselverlies uit de mondhoek .
* Ziekte van Parkinson: kenmerkt zich door motorische en niet-motorische stoornissen .
* Dementie: geheugen- en concentratiestoornissen kunnen leiden tot problemen met het herkennen van eten of hoe te eten (agnosie, apraxie). Vermoeidheid, pijn, spanning en angst spelen ook een rol .
* Multiple sclerose (MS) .
* Neuromusculaire aandoeningen .
* **Niet-neurologische oorzaken:** Deze zijn het gevolg van lokale of mechanische veranderingen in het hoofd-halsgebied .
* Kaak- en gebitsproblemen: ontbrekende gebitselementen of protheses .
* Ontstekingen en tumoren in het mond- en keelgebied .
* Radiotherapie, chemotherapie en operaties in het mond- en keelgebied .
* Aanwezigheid van een tracheacanule .
#### 7.3.2 Gevolgen van slikstoornissen
De gevolgen van slikstoornissen kunnen zijn: luchtwegproblemen met aspiratiepneumonie, ondervoeding en dehydratie, verminderde fysieke conditie en wondgenezing, en participatieproblemen met sociale isolatie .
#### 7.3.3 Taak van de verpleegkundige bij slikstoornissen
De taak van de verpleegkundige bij slikstoornissen omvat anamnese afnemen, slikstoornissen opsporen en signaleren, inname aanpassen en specifieke hulp bieden, medisch-technische zorg uitvoeren, mondhygiëne verzorgen, en doorverwijzen naar gespecialiseerde zorgverleners .
##### 7.3.3.1 Slikstoornissen opsporen en signaleren
Slikproblemen kunnen worden herkend aan verslikken, hoesten tijdens eten/drinken, speeksel- of voedselverlies uit de mond, moeite met tongbewegingen of kauwen, moeite met slikbeweging, slechte coördinatie ademhaling-slikken, achterblijven van voeding in de mond, pijn bij kauwen/slikken, smaakverlies, traag eten, enkel pap eten, snel moe worden, veranderde stemklank (borrelig, nat), en het gevoel dat voedsel blijft steken .
##### 7.3.3.2 Specifieke hulp bij eten en drinken bieden
Richtlijnen voor hulp bij slikstoornissen omvatten: zorgontvanger rechtop positioneren, rustige omgeving creëren, gebitsprothese en neus controleren, zorgontvanger benaderen aan de niet-aangedane zijde, verbale begeleiding (spreekt en slikken gaan niet samen), één koffielepel per hap aanbieden, koude dranken gebruiken, voldoende tijd nemen, mondsluiting en hoofdhouding controleren, geen tuitbekers of rietjes gebruiken, keelschrapen na slikken, rustperiodes inbouwen, residu in de mond controleren na voeding, goede mondhygiëne, en indien nodig overgaan op andere toedieningswegen of aangepaste voeding (glad gemalen, dik vloeibaar) volgens de IDDSI-schalen .
De IDDSI-terminologie kent zeven gradaties voor voedingsconsistenties en verdikte vloeistoffen :
* 0: dunvloeibaar
* 1: lichtvloeibaar
* 2: matigvloeibaar
* 3: dikvloeibaar
* 4: zeer dikvloeibaar/gladgemalen
* 5: fijngemalen en smeuïg
* 6: zacht en klein gesneden
* 7: normaal
### 7.4 Vochtbalans
De vochtbalans is het verschil tussen vochtinname en vochtafscheiding. Bij een normale balans zijn inname en afgifte gelijk .
| Vochtopname (ml) | Vochtuitscheiding (ml) |
| :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------- |
| Uit drank: 1000-1500 | Via de huid: 500-700 |
| Uit vast voedsel: 600-900 | Via de ademhaling: 400 |
| Via oxidatie: 350-400 (vocht vrijgekomen bij omzetting van eiwitten, vetten en koolhydraten) | Via de ontlasting: 80-100 |
| **Totaal:** 2000 – 2800 | Via de urine: 1000-1600 |
| **Vochtopname via andere wegen:** Via infuus, Via sondevoeding, Medicatie | **Totaal:** 1980 – 2800 |
| | **Extra vochtverlies:** Via wondvocht, Via stoma, Via braken |
#### 7.4.1 Negatieve en positieve vochtbalans
Een negatieve vochtbalans ontstaat bij onvoldoende vochtinname of te veel vochtuitscheiding, met uitdroging (dehydratie) als gevolg. Een positieve vochtbalans ontstaat wanneer de vochtinname groter is dan de vochtuitscheiding, met vocht vasthouden (oedeem) als gevolg .
#### 7.4.2 Redenen van verstoorde vochtbalans
De vochtbalans kan om diverse redenen verstoord zijn :
* **Minder drinken:** Verminderd dorstgevoel (bv. bij ouderen), angst voor incontinentie, afhankelijkheid, misselijkheid, ziektetoestand .
* **Meer vochtverlies:** Door ziekte (diarree, braken, koorts, verhoogde urineproductie) .
* **Minder urineproductie:** Door nierziekten .
* **Vocht vasthouden:** Oedeem kan ontstaan door hart-, lever- of nierziekten, of medicatiegebruik .
#### 7.4.3 Berekenen van de vochtbalans
De vochtbalans wordt per 24 uur berekend met een tabel die vochtinname (IN) en vochtuitscheiding (UIT/OUT) bijhoudt. De urineopbrengst wordt op verschillende manieren genoteerd bij zorgontvangers zonder of met een verblijfsonde .
* **Zonder verblijfsonde:** Patiënt plast op een vast moment (bv. 8.00 uur), deze urine wordt niet genoteerd. Vanaf dat moment wordt alle urine gemeten tot hetzelfde tijdstip de volgende dag .
* **Met verblijfsonde:** De urinecollector wordt op vaste tijdstippen binnen 24 uur geleegd en de urine gemeten. De laatste meting vindt plaats op het oorspronkelijke tijdstip van lediging .
---
# Uitscheiding en zorg rondom incontinentie en stoma
*Summary generation failed for this topic.*
---
# Medicatietoediening en diabeteszorg
Dit onderwerp omvat een gedetailleerd overzicht van diverse medicatietoedieningswegen en de integrale zorg voor patiënten met diabetes mellitus, inclusief diagnose, behandeling en complicaties.
### 9.1 Medicatietoediening
Medicatietoediening is een essentiële verpleegkundige vaardigheid die nauwkeurigheid, kennis en patiëntgerichte zorg vereist om de veiligheid en effectiviteit van de behandeling te waarborgen .
#### 9.1.1 Toedieningswegen van een geneesmiddel
Geneesmiddelen kunnen op verschillende manieren worden toegediend, afhankelijk van het beoogde effect en de specifieke situatie van de zorgontvanger. Deze worden ingedeeld in lokale en systemische toediening .
##### 9.1.1.1 Lokale toediening
Lokale toediening richt zich op het direct aanbrengen van medicatie op de plaats waar het zijn werking moet uitoefenen, zoals op de huid of slijmvliezen. Dit gebeurt door middel van zalven, crèmes, druppels, sprays, spoelingen en inhalaties .
* **Via het oog:** Oogdruppels worden gebruikt voor desinfectie, pijnverlichting, verdoving of pupilverwijding. Houdbaarheidsdatum na opening is één maand, tenzij anders vermeld. Vermijd gebruik bij zachte contactlenzen vanwege mogelijke irritatie door conserveringsmiddelen. Bij meerdere soorten druppels of zalf, eerst de dunste, dan de dikste toepassen .
* **Via de neus:** Neusdruppels en neussprays behandelen lokaal het neusslijmvlies. Bij baby's en peuters die niet kunnen snuiten, wordt fysiologisch water of een spoelflesje gebruikt .
* **Via het oor:** Oordruppels zijn na opening één maand houdbaar. Koude druppels kunnen duizeligheid veroorzaken .
##### 9.1.1.2 Systematische toediening
Systematische toediening brengt medicatie in de bloedbaan, waardoor het door het hele lichaam of naar een specifiek doelorgaan wordt verspreid. Dit kan via de enterale of parenterale weg .
* **Enteraal:** Toediening via het maag-darmkanaal, meestal oraal, maar ook via een sonde. Orale, sublinguale en rectale toediening worden in farmacologie behandeld, maar per os wordt hier verder uitgediept .
* **Parenteraal:** Toediening anders dan via het maag-darmstelsel, direct in de bloedbaan via injectie, infusie of implantatie. Dit wordt gebruikt wanneer orale inname niet mogelijk is of snelle absorptie vereist is .
#### 9.1.2 Inhalatietherapie
Inhalatietherapie is een methode voor directe toediening van medicatie via de luchtwegen, wat leidt tot lokale, selectieve werking, snellere resultaten en minder systemische bijwerkingen .
* **Effectiviteit:** Een deel van de ingeademde deeltjes slaat neer in de bovenste luchtwegen (impactie), wat de therapeutische effectiviteit kan verminderen en lokale bijwerkingen kan veroorzaken .
* **Voordelen:** Minder systemische bijwerkingen, lagere doseringen nodig, snelle werking .
* **Nadelen:** Vereist voldoende diepe inademing, onzekerheid over de daadwerkelijke longdepositie, lokale bijwerkingen in mond/keel, complexiteit van verschillende apparaten, vereist goede hand-mondcoördinatie .
* **Soorten medicatie:** Bronchodilatoren, corticosteroïden en combinatiepreparaten .
* **Nevenwerkingen:** Lokale nevenwerkingen zoals mondcandidiase, heesheid, oogirritatie, huidirritatie. Systemische bijwerkingen van bronchodilatoren omvatten beven, tremor, hartkloppingen, onrust, duizeligheid, hoofdpijn en keelirritatie. Mucolytica kunnen bronchospasmen veroorzaken. Corticosteroïden kunnen schimmelgroei, heesheid en hoest veroorzaken .
* **Inhalatiesystemen:**
* **Dosis-aerosol (puffer):** Vereist krachtig schudden voor gebruik. Nooit uitademen in de dosis-aerosol. Gebruik een voorzetkamer, vooral bij inhalatiecorticosteroïden. Volg de juiste volgorde van toediening (eerst bronchodilatoren, dan andere middelen). Ademtechniek: langzaam en diep inademen, adem 5-10 sec. inhouden, rustig uitademen. Mond spoelen na gebruik, vooral bij corticosteroïden [436-438](#page=436,437,438).
* **Poederinhalator:** Energie voor medicijnvrijgave komt van inspiratoire flow. Vereist snelle en diepe ademhaling. Bij gebruik van meerdere medicijnen, eerst bronchodilatoren toedienen. Ademtechniek: snel en diep inademen, adem 5-10 sec. inhouden, rustig uitademen. Mond spoelen na gebruik [439-441](#page=439,440,441).
* **Verneveling aerosol:** Medicatie wordt opgelost, verneveld en ingeademd via een masker. Gebruik perslucht, geen zuurstof, tenzij op doktersvoorschrift. Geschikt voor zorgontvangers met moeite met puffers of verminderde ademhalingscapaciteit. Vereist minimaal 4 ml vloeistof, verdunnen indien nodig. Vernevelingstijd ongeveer 10 minuten. Oogbescherming is belangrijk. Volg de juiste volgorde van toediening. Reinig het apparaat na elk gebruik [441-445](#page=441,442,443,444,445).
#### 9.1.3 Vaginale medicatie en spoeling
Vaginale medicatie, zoals zetpillen of crèmes, wordt gebruikt voor diverse aandoeningen. Vaginale spoelingen worden toegepast voor ontsmetting of reiniging. Zorg voor privacy, laat de zorgontvanger urineren, en laat de zorgontvanger na inbrengen minimaal 10 minuten liggen .
#### 9.1.4 Rectale medicatie
Rectale toediening via zetpillen, klysma's of gels is een alternatief wanneer orale inname niet mogelijk is. Voorbeelden zijn paracetamol, diazepam en laxatiemiddelen. Respecteer privacy, positionering en controleer op contra-indicaties .
#### 9.1.5 Per os medicatie
"Per os" (p.o.) betekent "door de mond". Dit is een enterale route waarbij medicatie via het maag-darmkanaal wordt opgenomen. Slikproblemen komen frequent voor .
* **Aandachtspunten:** Patiëntenvoorlichting (naam, dosis, doel), patiëntverificatie (twee identificatoren), patiëntveiligheid (medicatie-labels controleren, nuchterheid nagaan), medicatievoorbereiding (niet zomaar pletten of openen, beschermende maatregelen bij cytotoxische medicatie) [448-449](#page=448,449).
* **Hulpmiddelen:** Medicatie verpulveraars, pillenbrekers, orale spuitjes .
#### 9.1.6 Inspuitingen (Parenterale toediening)
Inspuitingen dienen medicatie vloeibaar, steriel en apyrogeen toe voor snelle absorptie. Verpleegkundigen voeren B2-handelingen uit op voorschrift van een arts .
* **Soorten inspuitingen:** Intracutaan (IC), Intradermale (ID), Subcutaan (SC), Intramusculair (IM), Intraveneus (IV). Artsen voeren Intra-arterieel, Intra-cardiaal, Intra-articulair, Intrathecaal, Intrapleuraal, Intraperitoneaal uit .
* **Voordelen:** Toediening mogelijk bij enterale route-onbeschikbaarheid, snellere werking (geen first-pass effect), langere werking bij depotpreparaten .
* **Nadelen:** Pijn en ongemak, risico op infectie, weefselschade, onomkeerbaarheid, hogere kosten .
* **Spuiten en naalden:**
* **Spuit:** Bestaat uit cilinder, aanzetstuk (conus) met luer-slip of luer-lock, stamper. Schaalverdeling in milliliters of eenheden [453-454](#page=453,454).
* **Naald:** Aanzetstuk met luer-tip of luer-lock, kleurcode voor diameter (gauge), lengte in inches. Hogere gauge = fijnere naald .
* **Optreknaald:** Dikker, langer, enkel voor opzuigen medicatie, daarna vervangen .
* **Subcutane naald:** Dun, voor injectie onderhuids vetweefsel (insuline, anticoagulantia) .
* **Intramusculaire naald:** Dikker, langer, voor injectie in de spier. Lengte varieert naar lichaamsbouw (25-38 mm voor volwassenen) .
* **Veiligheidsnaald:** Na prikken afschermbaar, voorkomt prikaccidenten .
##### 9.1.6.1 De intradermale inspuiting (ID.)
* **Doel:** Injectie van kleine hoeveelheid (≤ 0,1 ml) in de dermis, vormt een papel .
* **Indicaties:** Lokale anesthesie, huid- en allergietesten (Mantouxtest) .
* **Plaatsbepaling:** Voorste onderarm, rug onder schouderbladen .
* **Uitvoering:** Voorbereiding (5 juisten, hygiëne, materiaal: 1 ml spuit, 25-27G naald). Huid niet ontsmetten. Huid aanspannen, naald (lumen omhoog) in hoek van 5-15° inbrengen. Langzaam inspuiten, papelvorming. Nazorg: hygiëne, rapportage, informeren zorgontvanger over beoordelingstijdstip .
##### 9.1.6.2 De subcutane (SC.) inspuiting
* **Doel:** Langzame, uniforme absorptie in systemische circulatie door lage doorbloeding van subcutane weefsel .
* **Indicaties:** Insuline, anticoagulantia (LMWH), analgetica, vaccins, adrenaline, allergiemedicijnen .
* **Plaatsbepaling:** Voorkeur: abdomen (1 cm rondom navel, 1 cm boven symphysis pubis, 1 cm onder onderste ribboog; bij kinderen >2 cm van navel). Buitenkant bovenarm, voorzijde en laterale dij, schouderbladstreek (zelden) .
* **Ontsmetten:** Niet nodig bij SC-inspuiting, ook niet bij verminderde immuniteit. Visueel schone huid is vereist .
* **Complicaties:** Pijn/irritatie, lipohypertrofie (abnormale vetophoping door herhaaldelijk injecteren op dezelfde plaats), lipodystrofie (vetverlies, kuiltjes), infecties .
* **Aandachtspunten:** Vermijd injectieplaatsen met lipohypertrofie, hematomen, littekens. Roteer injectieplaatsen om lipohypertrofie te voorkomen. Kijken en palperen. Therapietrouwheid waarborgen bij zelfinjectie .
* **Zelfinjectie – Health Literacy – Teach Back principe:** Health literacy is het vermogen om gezondheidsinformatie te verkrijgen, begrijpen en toepassen. Teach-back verifieert begrip door zorgontvanger de informatie in eigen woorden te laten uitleggen. Cruciaal voor correct zelfinjecteren (rotatieschema, nieuw naaldje). Betrek zorgontvanger actief .
* **Mogelijke Health Literacy Interventies:** Persoonlijke ondersteuning, familiale/sociale ondersteuning, vereenvoudiging van communicatie, visuele hulpmiddelen, regelmatige evaluaties, digitale hulpmiddelen, cultureel gepaste zorg .
* **Subcutane toediening van insuline:**
* **Indicaties:** Type 1, type 2 en zwangerschapsdiabetes .
* **Toedieningsmethoden:** Insulinepennen (voorgevuld/herbruikbaar), insulinespuiten (0,3-1 ml, met schaalverdeling in I.E.), insulinepompen (continue toediening, vooral type 1), intraveneuze insuline (acute situaties), intraperitoneale insuline (PD-patiënten) [464-466](#page=464,465,466).
* **Insulinenaalden:** Voorkeur: 4mm naaldpen. Vervang naald na elk gebruik. Gebruik veiligheidsnaalden [466-467](#page=466,467).
* **Opnamesnelheid beïnvloedende factoren:** Injectieplaats, diepte, temperatuur, fysieke activiteit, type insuline, dosis, huidplooi, lipohypertrofie [467-468](#page=467,468).
* **Aandachtspunten bij injecteren insuline:** Individueel gebruik pen, controle, bewaren insuline, juiste naalden (4mm voorkeur), observatie injectiezones (lipohypertrofie), rotatieschema, nieuwe naald per injectie, veilig verwijderen naald, reserve insuline. Ontsmetten nooit nodig [469-470](#page=469,470).
* **Uitvoering SC. inspuiting:** Injecteren onder 90° of 45° hoek, met of zonder huidplooi. **Bij insuline altijd 90° zonder huidplooi.** Voorkeursnaaldlengte 4mm. Let op priming van de pen en palpatie van de injectieplaats op lipohypertrofie .
##### 9.1.6.3 De intramusculaire (IM.) inspuiting
* **Doel:** Medicijn diep in een spier injecteren voor snelle bloedbaanopname en distributie .
* **Indicaties:** Snelwerkende medicatie, vaccinaties, medicatie niet geschikt voor orale inname, langdurige werking (depot), niet-coöperatieve zorgontvangers, lokale behandeling [474-475](#page=474,475).
* **Veel voorkomende voorbeelden:** Vaccins (griep, COVID-19), antibiotica, hormooninjecties, pijnstillers, vitamine B12 .
* **Plaatsbepaling:**
* **M. Deltoideus (deltaspier):** Voorkeur voor kleine hoeveelheden en vaccinaties (kinderen ≥ 3 jaar, volwassenen). Max. 2 ml. Locatie: midden van deltaspier, 2,5 cm onder acromion [475-476](#page=475,476).
* **M. Vastus Lateralis (dijbeenspier):** Voorkeur voor baby's en kinderen < 3 jaar voor vaccinaties. Max. 5 ml. Locatie: middelste deel, laterale zijde bovenbeen [476-478](#page=476,477,478).
* **M. Gluteus Maximus (dorsogluteale plaats):** Gebruikt voor grotere volumes, langzame absorptie. Max. 5 ml. Locatie: bovenste buitenste kwadrant van de bil. Minder aanbevolen wegens risico op zenuw-/vaatschade [478-479](#page=478,479).
* **M. Gluteus Medius (ventrogluteale plaats):** Veiliger dan dorsogluteaal, vrij van grote zenuwen/bloedvaten. Max. 3-5 ml. Niet voor kinderen < 3 jaar. Locatie: tussen de vingertoppen die een V vormen op de heup [479-480](#page=479,480).
* **Ontsmetten:** Alleen nodig bij zorgontvangers met verlaagde weerstand. Nooit bij vaccins .
* **Complicaties:** Pijn, hematoom, infectie, abcesvorming, zenuwbeschadiging, spieratrofie, lipodystrofie, aspiratie van bloed (enkel bij gluteus maximus nodig), allergische reacties, systemische bijwerkingen [481-482](#page=481,482).
* **Aandachtspunten:** Juiste injectieplaats en reden, injectietechniek (90°, Z-track), langzaam injecteren, stabiliseren naald, vermijd massage, angst zorgontvanger, contra-indicaties .
* **Uitvoering:** Voorkeur Z-track/rangeertechniek om medicatielekkage, pijn, weefselschade, huidvlekken te voorkomen .
#### 9.1.7 Optrekken van oplosmiddel – medicatie
Medicatie kan uit ampullen of flacons worden opgetrokken. Poeder dient soms eerst opgelost te worden. Optreknaald altijd vervangen door toedieningsnaald .
* **Ampul:** Glasen omhulsel met medicijn, te breken.
* **Flacon:** Glazen flesje met rubberen stop.
* **Tweekamercompartimentflacon (Act-O-Vial):** Twee compartimenten die door druk op de dop worden gemengd .
### 9.2 De zorgontvanger met diabetes mellitus
Diabetes mellitus is een chronische aandoening die gekenmerkt wordt door een te hoge bloedsuikerspiegel. De ontdekking van insuline in 1921 was cruciaal voor de behandeling. In België heeft naar schatting 5.9% van de volwassenen diabetes, met een voorspelde stijging .
#### 9.2.1 Diabetes mellitus
* **Definitie:** Chronische aandoening met verstoorde glucosetolerantie door een absoluut of relatief insulinegebrek .
* **Centrale rol van insuline:** Insuline, geproduceerd door de bètacellen van de pancreas, fungeert als een sleutel die de glucose-opname door cellen mogelijk maakt .
#### 9.2.2 Types diabetes mellitus
* **Diabetes type 1:** Absoluut insulinegebrek door auto-immuunreactie die bètacellen vernietigt. Ontstaat meestal op jonge leeftijd. Oorzaak onduidelijk (erfelijkheid, omgevingsfactoren) .
* **Diabetes type 2:** Insulineresistentie en/of relatief insulinegebrek. Komt voor bij 90-95% van de patiënten, meestal >40 jaar. Risicofactoren: erfelijkheid, leeftijd, ongezonde levensstijl, zwaarlijvigheid [491-492](#page=491,492).
* **Zwangerschapsdiabetes:** Ontstaat tijdens de zwangerschap, verdwijnt meestal na de bevalling. Verhoogt risico op type 2 diabetes later .
* **Prediabetes:** Hogere bloedsuikerwaarden dan normaal, maar nog niet voldoende voor een diabetesdiagnose. Signaal voor levensstijlaanpassing .
#### 9.2.3 Misvattingen over diabetesterminologie
* Oude termen zoals jeugddiabetes/ouderdomsdiabetes en insuline-afhankelijke/niet-insuline-afhankelijke diabetes zijn verouderd en kunnen leiden tot verwarring. De indeling is gebaseerd op pathofysiologie, niet op leeftijd of behandeling. Erfelijkheid speelt bij beide vormen een rol .
#### 9.2.4 Diagnose en opvolging
* **Symptomen:** Glucosurie (glucose in urine) door overschrijding van de renale drempel, polyurie (veel plassen), polydipsie (veel drinken) door uitdroging, vermoeidheid, verhoogde eetlust met vermagering .
* **Verschil type 1 en 2:** Type 1 wordt vaak snel vastgesteld door uitgesproken symptomen. Type 2 symptomen zijn minder duidelijk en de diagnose kan jaren duren .
* **Bloedglucosemetingen:**
* **Fasting Plasma Glucose (FPG):** Nuchtere bloedglucosemeting na 8 uur vasten. Diabetes: ≥ 126 mg/dl .
* **Glucose Challenge Test (GCT):** Bij zwangere vrouwen (24-28 weken). 50g glucose drinken, bloedafname na 1 uur. Indien >130 mg/dl, orale glucosetolerantie test (OGTT) [494-495](#page=494,495).
* **Orale Glucose Tolerantie Test (OGTT):** Nuchter, 75g glucose drinken, bloedafname op meerdere momenten. Diabetes: ≥ 200 mg/dl op een meetmoment .
* **Willekeurige plasma glucose test:** Bloedcontrole op elk moment. Diabetes: ≥ 200 mg/dl .
* **HbA1c (Geglyceerd Hemoglobine):** Geeft gemiddelde bloedsuikerspiegel over 2-3 maanden weer. Diagnostisch: ≥ 6,5% (48 mmol/mol). Streefwaarde: ≤ 7% (≤ 53 mmol/mol) [495-496](#page=495,496).
* **Glycemiebepaling op capillair bloed:** Gebruikt voor opvolging bij bekende diabetes, vaak zelfcontrole.
* **Indicatie:** Bij insulineafhankelijke diabetes (vóór maaltijd/slapen, bij ziekte, nuchter blijven voor onderzoek, na hypo/hyperglycemie). Bij zwangere insulineafhankelijke diabetes .
* **Omschrijving:** Prikken met prikker/lancet, bloeddruppel op teststrook in glucometer .
* **Plaatsbepaling:** Zijkant van de vinger (vermijd duim/wijsvinger, oedemateuze vinger), oorlel, hiel (kinderen) .
* **Benodigd materiaal:** Glucometer, steriele prikker, teststrook, naaldcontainer, afvalrecipiënt, niet-steriele deppers .
* **Sensor (Continue Glucose Monitoring - CGM):** Meet glucose in interstitieel vocht via onderhuidse sensor. Geeft actuele waarde en trend aan met 10-15 minuten vertraging. Terugbetaald voor type 1 diabetes en bepaalde type 2 patiënten.
* **Intermittent Scanning (is-CGM):** Sensor met zender, waarde aflezen met scanner. Om de twee weken vervangen .
* **Real Time (rt-CGM):** Sensor met zender, continu doorgestuurd naar ontvanger (pomp, smartphone). Geen scannen nodig .
#### 9.2.5 Leven met diabetes
* **Medicamenteuze behandeling:** Verwijzing naar OPO farmacologie .
* **Voeding:** Beperk verzadigde vetten, kies vezelrijke producten. Koolhydraatinname belangrijk om te reguleren (te veel: hyperglycemie, te weinig: hypoglycemie). Vergelijk producten aan de hand van het etiket [502-503](#page=502,503).
* **Sport – Beweging:** Vermindert risicofactoren hart- en vaatziekten, helpt bij gewichtsbeheer, verbetert fitheid en psychisch welzijn. Verhoogt insulinegevoeligheid. Intensieve inspanning kan leiden tot hypo- of hyperglycemie door adrenaline [503-504](#page=503,504).
* **Welzijn:** Impact op mentaal welzijn en zelfmanagement is groot. Angst voor complicaties, stigma en depressie komen vaker voor .
* **Andere levensstijlfactoren:**
* **Roken:** Verhoogt schade aan bloedvaten/zenuwen, verhoogt risico op complicaties, vermindert insulinewerking, verhoogt risico op type 2 diabetes/prediabetes .
* **Alcohol:** Calorierijk, kan metabolisme verstoren (hypoglycemie), suikers in dranken kunnen glycemie verhogen .
#### 9.2.6 Preventie van diabetes
* **Type 1:** Preventie is moeilijk door onduidelijke oorzaken .
* **Type 2:** Preventie mogelijk door gezonde levensstijl (beweging, voeding, stoppen met roken, gezond gewicht) kan risico met 50% verminderen. Niet-beïnvloedbare factoren: leeftijd, erfelijke aanleg .
#### 9.2.7 Acute verwikkelingen
* **Hypoglycemie (glycemie < 70 mg/dl):** Tekort aan glucose in het bloed.
* **Oorzaken:** Overdosis insuline/antidiabetica, onvoldoende voedsel, te zware inspanning, alcohol .
* **Symptomen:** Honger, zweten, hartkloppingen, tremor, bleekzien (milde). Hoofdpijn, verwardheid, rusteloosheid (ernstig). Convulsies, coma (levensbedreigend) [507-508](#page=507,508).
* **Behandeling:** Bij bewustzijn: snelwerkende suikers (cola, druivensuiker). Hercontrole na 10-15 min. Nadien traagwerkende suikers (boterham). Bij bewusteloosheid: NOOIT drinken, glucagon toedienen (hypokit of nasaal). Na 15 min hercontrole. Zodra bewust, traagwerkende suikers [508-509](#page=508,509). Glucagon is minder effectief bij orale antidiabetica, ziekenhuisopname kan nodig zijn .
* **Hyperglycemie (glycemie > 200 mg/dl):** Te veel glucose in het bloed.
* **Oorzaken:** Te veel eten, weinig beweging, onvoldoende medicatie, stress/ziekte .
* **Symptomen:** Polyurie, polydipsie, droge mond, vermoeidheid, vermageren .
* **Behandeling:** (Extra) insuline toedienen volgens bijspuitschema. Glycemie controleren. Voldoende suikerarme dranken drinken .
* **Preventie:** Regelmatige controle, medicatie aanpassen, eetgewoonten, arts raadplegen bij stress/ziekte, meer bewegen. **Bij twijfel: behandelen als hypoglycemie.** .
* **Diabetische ketoacidose (DKA):** Ontstaat bij ernstige hyperglycemie door absoluut insulinetekort. Lichaam verbrandt vet, vormt ketonen die bloed aanzuren.
* **Oorzaken:** Nieuw gediagnosticeerde DM type 1, onderbroken insulinetoediening, stress/ziekte, bepaalde medicatie .
* **Symptomen:** Snelle, diepe ademhaling (Kussmaul) met acetongeur, nausea/braken, dorst, polyurie, dehydratatie, droge tong/huid, slaperigheid, buik-/spierpijn, wazig zien .
* **Opsporing ketonen:** In urine (teststrip) of bloed (aangepaste glucosemeter) .
* **Behandeling:** Vocht, koolhydraten en insuline toedienen met intensieve controle .
#### 9.2.8 Laattijdige verwikkelingen
Ontstaan door hoge glycemiewaarden die glycosylering van bloedvaten en weefsels veroorzaken.
* **Angiopathie (bloedvatenschade):** Micro- en macro-angiopathie. Versnelt atherosclerose, vernauwt bloedvaten (hartinfarct, CVA, perifeer vaatlijden). Kleine bloedvaten: retinopathie (blindheid), nefropathie (nierfalen). Risicofactoren: roken, hoog cholesterol, hoge bloeddruk, overgewicht .
* **Neuropathie (zenuwschade):** Verminderd gevoel (voeten, pijn, wonden), motorische problemen (dropvoet), autonome problemen (hypotensie, diarree). Onomkeerbare schade, focus op goede diabetescontrole en preventie .
* **Nefropathie (nieren):** Schade aan kleine bloedvaten en filtersysteem. Eiwitten in urine (albuminurie) .
* **Infecties:** Verhoogde glucosevorming is voedingsbodem voor micro-organismen. Afweerfunctie witte bloedcellen verminderd. Lang aanslepende infecties .
* **Diabetische voet:** Combinatie van neuropathie (verminderd gevoel) en micro-angiopathie (huidconditie). Kleine wondjes ontstaan makkelijk, worden laat opgemerkt, infecteren snel en genezen traag door slechte doorbloeding .
Vroege opsporing, goede diabetesregulatie, controle van bloeddruk en lipiden zijn essentieel ter preventie van laattijdige verwikkelingen .
---
# Zwachtelverbanden en vaatlijden
Dit onderwerp behandelt de toepassing van zwachtelverbanden voor compressietherapie, de preventie en behandeling van veneus en arterieel vaatlijden, en het gebruik van therapeutische elastische kousen.
## 10. Zwachtelverbanden
Verbandleer omvat de kunde van het aanbrengen van (zwachtel)verbanden, inclusief de technieken en aandachtspunten .
### 10.1 Indicaties voor zwachtelverbanden
Zwachtelverbanden kunnen voor diverse redenen worden aangelegd:
* Wondbehandeling of wondbedekking .
* Bloedstelping .
* Vochtopname .
* Letsel aan het bewegingsapparaat .
* Ondersteuning van een lichaamsdeel .
* Uitoefenen van druk op een lichaamsdeel .
* Fixatie of immobilisering .
Een combinatie van deze indicaties is ook mogelijk .
### 10.2 Materiaal
Bij het aanleggen van een zwachtelverband moet rekening gehouden worden met de breedte, benodigde hoeveelheid en het soort verband. Er kan gebruik worden gemaakt van een elastisch rolverband of een gaasverband. Voor de bevestiging wordt kleefpleister aangeraden, omdat verbandklemmen ernstige verwondingen kunnen veroorzaken .
### 10.3 Houding en techniek
Bij het aanleggen van zwachtels zijn er diverse aandachtspunten:
* Het doel van het verband moet altijd voor ogen gehouden worden .
* De verpleegkundige dient een gemakkelijke, ergonomische positie aan te nemen en al het materiaal vooraf klaar te leggen .
* De houding van de zorgontvanger is belangrijk; het te zwachtelen lichaamsdeel dient ontspannen te zijn. Een gespannen houding kan na ontspanning leiden tot een gewijzigde drukverdeling en functieverlies van het verband .
* Altijd "in de rol" kijken voor een betere drukverdeling, wat cruciaal is voor de functie van het verband en ter voorkoming van belemmering van de bloedsomloop .
* Een constante rek aanhouden tijdens het aanleggen en ervoor zorgen dat slagen elkaar voor tweederde overlappen, draagt bij aan een goede drukverdeling .
* Om knelverbanden bij extremiteiten te vermijden, dient men van distaal naar proximaal te werken. Distale vingers en tenen dienen vrij te blijven voor observatie van bloedsomloop, bewegingsmogelijkheden en gewaarwordingen .
* Om oedeem te voorkomen, kan het omzwachtelde lichaamsdeel hoog gehouden worden en activiteit gestimuleerd worden .
### 10.4 Voorbereiding
De voorbereiding omvat:
* Verzamelen van gegevens: doel van het verband, bepalen van de breedte .
* Informatie verstrekken aan de zorgontvanger .
* De zorgontvanger een comfortabele houding geven .
* Bevestigingsmateriaal vooraf klaarmaken .
### 10.5 Aanleggen van een zwachtelverband (voor rechtshandige persoon)
De werkwijze omvat:
* Plaatsing voor de zorgontvanger .
* De zwachtel in de rechterhand nemen met de rol naar boven .
* Werken van links naar rechts .
* Beginnen aan het uiteinde van het lidmaat en naar boven werken (distaal naar proximaal) .
* Starten met cirkelslagen om het verband te bevestigen, of een alternatieve methode met de eerste winding schuin en de tweede circulair erboven .
* Het hoekje van de eerste winding omslaan en fixeren met een derde winding .
* Elke nieuwe slag laat een derde deel van het vorige onbedekt .
* Eindigen met cirkelslagen .
* Bevestigen met kleefpleisters .
* Het verband moet stevig en gelijkmatig zijn aangelegd, zonder de bloedsomloop te hinderen. Controle van extremiteiten op kleur, doorbloeding, warmte en koude is essentieel .
### 10.6 Afnemen van een zwachtelverband
Het afnemen gebeurt door het losgemaakte deel van de zwachtel over te nemen. Bij besmette/bevuilde verbanden dienen handschoenen gedragen te worden conform de regel van asepsis .
Een verbandschaar met een "platte kop" kan gebruikt worden om de huid te ontzien bij het verwijderen .
#### 10.6.1 Oprollen van een zwachtel
Bij het oprollen moet een gelijkmatige spanning verkregen worden om het terug aanbrengen te vergemakkelijken .
##### 10.6.1.1 Oprollen met 1 persoon
Hierbij wordt eerst een stevig hoofd gemaakt, waarna de zwachtel met een oprolbeweging met de hand wordt opgerold, waarbij de rol meedraait bij de terugkerende beweging. Bij smalle zwachtels is de techniek vergelijkbaar, waarbij het vrije uiteinde tussen specifieke vingers wordt genomen .
##### 10.6.1.2 Oprollen met 2 personen
Eén persoon maakt een stevig hoofd, terwijl de tweede persoon het verband effent en lichtjes fixeert .
### 10.7 Aandachtspunten bij het aanleggen van een klassiek zwachtelverband
Belangrijke aandachtspunten zijn:
* Plaats een hydrofiel gaas tussen lichaamsdelen die aan elkaar worden verbonden om maceratie te voorkomen .
* Zorg dat watten bij een drukverband buiten de zwachtel uitsteken voor een evenwichtige drukverdeling .
* Zwachtel altijd van distaal naar proximaal om stuwing te voorkomen .
* Controleer of het verband voldoet voor het beoogde doel (bloedstelping, compressie, immobilisatie) .
* Controleer op te strakke verbanden: verstoorde arteriële vascularisatie (koude ledematen, bleke/blauw/paarse huid, gestoorde capillaire refill), verstoorde veneuze afvloei (stuwing, oedeem, pijn), en neurogene compressie (tintelingen, sensibiliteits- of motorische stoornissen). Vergelijk met het niet-verbonden lidmaat .
* Geef mondelinge toelichting en wijs op mogelijke complicaties en de te ondernemen acties. Adviseer contact op te nemen bij knellen, loslaten of tekenen van ontsteking .
* Registreer bevindingen, handelingen, bijzonderheden en afspraken zorgvuldig .
### 10.8 Soorten zwachtelverbanden
#### 10.8.1 Het cirkelverband of kringverband
* **Gebruik:** Bevestiging aan het begin of einde van een zwachtelverband, of als zelfstandig verband op rolvormige lichaamsdelen zoals voorhoofd, hals, pols, vinger .
* **Werkwijze:** De windingen verlopen circulair rond het lidmaat en bedekken elkaar volledig .
#### 10.8.2 Het spiraalverband of omgerold verband
* **Gebruik:** Om grotere oppervlakten te bedekken op rolvormige lichaamsdelen zoals boven- of onderarm, hand, vinger, boven- en onderbeen .
* **Werkwijze:** De windingen bedekken elkaar voor de helft of voor tweederde .
#### 10.8.3 Het spicaverband - kruisverband - korenaarverband - cijfer acht verband
* **Gebruik:** Op onregelmatige lichaamsdelen of als stevig verband op rolvormige lichaamsdelen .
* **Werkwijze:** De windingen verlopen in de vorm van het cijfer acht, waarbij elke volgende winding de voorgaande voor tweederde bedekt .
#### 10.8.4 Het uiteenlopend schildpadverband/scharnierverband
* **Gebruik:** Uitsluitend op goed beweeglijke gewrichten zoals elleboog, knie en enkel .
* **Werkwijze:** Bestaat uit cijfer acht windingen waarbij de half circulaire windingen op de strekzijde liggen en de kruisslagen op de buigzijde gestapeld zijn. Het uiteenlopende schildpadverband wordt nog gebruikt .
* **Voorbeeld 1: schildpadverband thv. de elleboog:** Elleboog licht geplooid, 2-3 cirkelslagen op de elleboog, afwisselend uiteengaan van onder naar boven, eindigen met 3 cirkelslagen boven de elleboog .
* **Voorbeeld 3: schildpadverband thv. de hiel:** 2 cirkelslagen rond het midden van de hiel, afwisselend uiteengaan van onder naar boven, eindigen met 3 cirkelslagen. Dient ter bevestiging en ondersteuning van de hiel .
#### 10.8.5 Recurrent verband - teruglopend verband
* **Materiaal:** Zwachtelverband, kleefpleister. Elastische netverbanden zoals Surgifix® of Bandafix® kunnen ook gebruikt worden .
* **Gebruik:** Om een extremiteit geheel te bedekken (voet, vinger, stomp, hand), of als bedekkend/steunend verband .
* **Werkwijze:** Bestaat uit 3 lengteslagen die de extremiteit geheel bedekken .
* **Voorbeeld: stompverband onder de knie:** Begin met een ruim verband vooraan, een slag over het distale eind, tweede en derde slag over het distale eind naar links en rechts om de hoeken in te zwachtelen. Geen cirkelslagen om insnoering te voorkomen, maar cijfer acht slagen die proximaal stijgen en bovenaan kruisen. Er wordt meer trek uitgeoefend op de zijkanten om een ronde vorm te bekomen, met het oog op protheseaangepastheid. Eindigen met cirkelslagen boven de knie .
* **Voorbeeld: hoofdverband:** Begin met een ruim verband vooraan van het voorhoofd tot laag in de nek. Tweede en derde slag over het hoofd naar links en rechts. Verder van links naar rechts zwachtelen. Cirkelslagen rond het hoofd om de slagen te fixeren .
## 11. Preventie en behandeling van vaatlijden
Dit onderdeel behandelt veneuze insufficiëntie, veneuze ulcera, ambulante compressietherapie (ACT), therapeutische elastische kousen (TEK) en anti-trombose kousen (TED) .
### 11.1 Veneuze insufficiëntie
#### 11.1.1 (Patho)fysiologie
Veneuze insufficiëntie is een langzaam proces waarbij de venen disfunctioneel worden. Normale venen zorgen voor veneuze retour (afvoer van zuurstofarm bloed) en drainage van toxische elementen. Het veneuze systeem omvat oppervlakkige en diepe venen, verbonden door perforerende venen. De pompwerking van de kuitspier is essentieel voor de veneuze retour tegen de zwaartekracht in. Veneuze kleppen voorkomen terugstroming .
Factoren zoals leeftijd, erfelijkheid, obesitas, zwangerschap, letsels, of langdurig stilzitten/staan kunnen leiden tot stase van bloed. Dit veroorzaakt drukverhoging op de veneuze wand of kleppen, wat leidt tot elasticiteitsverlies, klepinsufficiëntie en/of obstructie. Bloed stroomt dan terug via de perforerende venen naar de oppervlakkige venen, wat kan leiden tot varices (spataderen) en oedeem .
#### 11.1.2 Mogelijke gevolgen van veneuze insufficiëntie
* **Ulcus cruris venosum:** Ontstaat door atrofische huid en oedeem als gevolg van veneuze circulatieproblemen. De slechte doorbloeding bemoeilijkt wondgenezing, wat kan leiden tot een chronisch ulcus .
* **Diepe veneuze trombose (DVT):** Kan ontstaan bij beschadiging van de venewand, bloedstase en een verstoord antistollingssysteem. Een DVT is een bloedstolsel in een diepe vene dat de bloedstroom kanObstructie. Een loskomend stolsel kan een embolie veroorzaken, potentieel met fatale gevolgen in de longen .
#### 11.1.3 Symptomen van veneuze insufficiëntie
Kenmerkende symptomen zijn:
* Krampen in de kuit, vooral 's nachts .
* 's Avonds dikke enkels en onderbenen door oedeem .
* Vermoeid en zwaar gevoel in de benen, verbeterend bij lopen of hoog leggen van de benen .
* Vaak uitgezette bloedvaten aan de zijkant van de voetzool .
* Okerkleurige dermatitis aan de schenen (initieel roodpaars, nadien bruin), door afbraak van bloedvaten en vrijkomen van erytrocyten .
* Wondvorming, meestal aan de buitenkant van de enkel, niet scherp begrensd .
#### 11.1.4 Adviezen bij veneuze insufficiëntie
* Geef begrip en ruimte voor keuzes aan de zorgontvanger .
* Liggen en lopen is beter dan zitten en staan .
* Vermijd immobiliteit; stimuleer lopen en aangepast schoeisel voor de kuitspierpomp .
* Leg het been hoog bij rust .
* Ontraad roken .
* Vermijd overmatige warmte (vloerverwarming, hete baden, zonnebaden) .
* Stimuleer een adequaat lichaamsgewicht en voeding .
* Zorg voor gepaste pijnbestrijding .
* Draag zwachtels of elastische kousen, ook 's nachts .
### 11.2 Ambulante compressietherapie (ACT)
ACT omvat een combinatie van zwachtelen (druk geven) en bewegen (wandelen) om oedeem aan onderbenen en voeten te verminderen. Dit stimuleert de bloeddoorstroming, verbetert de afvoer van afvalstoffen en de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen, wat wondgenezing bevordert. Het aanbrengen van verbanden en kousen ter preventie en/of behandeling van veneuze aandoeningen valt onder de B2 handelingen en vereist een medisch voorschrift .
#### 11.2.1 Compressietherapie toepassen
Bij een ongecompliceerd veneus ulcus is compressietherapie (elastische kousen of compressief drukverband) de eerste keuze. ACT geeft druk van buitenaf en duwt oedeem terug de capillairen in, wat de doorbloeding en wondgenezing bevordert. Bewegen is een voorwaarde voor het slagen van de therapie .
* **Inelastische windels (korte rek zwachtels):** Worden bij voorkeur gebruikt voor ACT, zijn weinig uitrekbaar en worden ook 's nachts gedragen .
* **Elastische windels (lange rek zwachtels):** Sterk uitrekbaar, vaker gebruikt bij minder mobiele zorgontvangers. Ze zorgen voor blijvende druk, ook in rust. Lange rek zwachtels worden minder toegepast vanwege risico op complicaties zoals afknelling .
#### 11.2.2 Indicaties voor ambulante compressietherapie
* Chronisch oedeem .
* Chronische veneuze insufficiëntie .
* Ulcus cruris venosum .
* Erysipelas .
* Lipo-oedeem .
* Preventie en behandeling van (oppervlakkige en diepe veneuze) trombose .
* Onvoldoende werking lymfevaten .
* Varices .
#### 11.2.3 Contra-indicaties voor ambulante compressietherapie
* Ernstige arteriële insufficiëntie (risico op necrose door ontoereikende arteriële bloedtoevoer) .
* Instabiele hartdecompensatie met oedeem .
* Allergie voor bestanddelen van zwachtels of kousen .
#### 11.2.4 Compressie met inelastische windels (korte rek zwachtels)
* **Klittenbandzwachtels (ACD):** Inelastisch materiaal dat zorgontvangers of mantelzorgers zelf kunnen aanbrengen. Bieden een oplossing voor drukverval en vergemakkelijken het dragen van schoenen. Mogen ook 's nachts gedragen worden .
#### 11.2.5 Aandachtspunten na het aanbrengen van de zwachtels
* Stimuleer beweging en lopen om het effect van de zwachtels te versterken via de spierpomp .
* Zorg voor goed schoeisel, eventueel aangepast, vooral bij voetvergroeiingen .
* Goede nagel- en huidverzorging is belangrijk .
* Vermijd te strak aanleggen om afknelling van bloedvaten of zenuwen te voorkomen (controleer tenen op kleur en temperatuur) .
* Te los zittende verbanden geven onvoldoende compressie en zakken af .
* Let op trombose bij zorgontvangers met vaatklachten .
* Houd de voet in een hoek van 90 graden met het onderbeen tijdens zwachtelen om druk en wrijving op de wreef te voorkomen .
* Breng zo snel mogelijk nieuwe zwachtels aan na het verwijderen van de oude om oedeemvorming te voorkomen .
* Zorg dat alle huid bedekt is van tenen tot knie om oedeemvorming te voorkomen .
#### 11.2.6 Mogelijke problemen bij ambulante compressietherapie
| Probleem | Interventie |
| :------------------------------------------ | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Pijn na het zwachtelen | Laat de zorgontvanger lopen. Bij aanhoudende pijn na 15 minuten, contacteer een arts; kan duiden op verkeerd aangelegd verband. | .
| Huidirritatie | Voor het zwachtelen de huid insmeren met een vette, huidvriendelijke, ongeparfumeerde zalf. Optioneel: eerst een dun buisverband aanleggen. | .
| Vensteroedeem (bobbel door niet-overlappende zwachtels) | Verwijder de oude zwachtels en zwachtel opnieuw. | .
| Blauwe tenen na het zwachtelen | De zwachtel kan te strak zitten. Verwijder de oude zwachtel en zwachtel opnieuw. | .
| Drukplekken (bij verkeerd polsterverband) | Verwijder de oude zwachtels en het polsterverband, zwachtel opnieuw. | .
| Trombose | Contacteer een arts en benoem symptomen. | .
| Witte tenen na het zwachtelen (arteriële insufficiëntie) | Verwijder de zwachtel onmiddellijk. Contacteer een arts en benoem symptomen. | .
| Striemen en blaren (ongelijke spanning) | Verwijder de zwachtel. Zwachtel opnieuw met constante spanning en volg de vorm van het been. | .
### 11.3 Arteriële ulcera
Arteriële ulcera komen frequent voor bij patiënten met diabetes mellitus, atherosclerose, roken of eerdere letsels aan een ledemaat. Het zijn chronische verwondingen door een arteriële circulatiestoornis, leidend tot verminderde zuurstof- en voedingsstoffenvoorziening in de periferie. Evaluatie van de arteriële bloedsomloop gebeurt door polsslag te voelen, temperatuur en kleur van ledematen te observeren, en te letten op pijn bij rust. Diagnostiek omvat dopplermetrie en de enkel-armindex (systolische bloeddruk enkel/arm). Een index $\geq$ 1 is normaal; $< 0,5$ wijst op ernstig arterieel vaatlijden .
**Ernstige arteriële insufficiëntie (enkel-armindex < 0,5) mag NOOIT behandeld worden met ambulante compressietherapie (ACT)**, omdat dit de arteriële bloedtoevoer kan beperken en necrose kan veroorzaken. De differentiatie tussen arteriële en veneuze ulcera is cruciaal .
Behandeling van arteriële ulcera omvat het aanpakken van de oorzaak, pijnbestrijding, aanpassing van levensstijl, vasodilatoren, trombolytische middelen en eventueel chirurgisch ingrijpen .
#### 11.3.1 Vergelijking tussen arteriële en veneuze ulcera
| Kenmerk | Arteriële ulcera | Veneuze ulcera |
| :--------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Beïnvloedende factoren | Aandoening van de perifere bloedvaten, Atherosclerose, Diabetes mellitus, Hypertensie, Roken, Verhoogd cholesterolgehalte, Hogere leeftijd. | Klepinsufficiëntie in de venen, Insufficiëntie van de spierpomp (door verlamming of inactiviteit), Antecedent van diepe veneuze trombose, Chronische veneuze insufficiëntie, Obesitas, Hogere leeftijd. | .
| Anatomische plaats | Tussen de tenen of teentoppen, Bovenop de middelste teenkootjes, Ter hoogte van een (oud) trauma. | Mediaal onderbeen en enkel, Gebied rond de enkel (slechtst doorbloed). | .
| Wondkenmerken | Gelijkmatige, scherp begrensde randen; wondbodem vaak necrotisch; meestal niet geurend; gebleekt of paars weefsel rond de wonde; hevige pijn (vooral 's nachts, vermindert door been uit bed te laten hangen); cellulitis, paarsrode/blauwe verkleuring; weinig exsudaat; afwezigheid van oedeem; claudicatio intermittens ('etalagebenen'); koude, blauwwitte voeten/onderbenen; weinig beenbeharing; perifere pulsaties zwak tot afwezig. | Onregelmatige wondranden; oppervlakkige wonde; rossig granuleus weefsel; weinig tot middelmatig veel pijn (vooral nachtelijke pijn en kuitkrampen); matig tot veel exsudaat; pitting oedeem van enkels/onderbenen (trekt weg in avond); meestal sterk ruikende ulcera; lokale bruin/blauwe pigmentatie of ontkleuring (atrofie blanche); verharding van de huid; moe, zwaar gevoel bij stilstaan (vermindert bij lopen/hoog leggen); jeuk; droge eczematische huid rond ulcus en onderbeen. | .
### 11.4 Therapeutische elastische kousen (TEK) en anti-trombose kousen (TED)
#### 11.4.1 Therapeutische elastische kousen (TEK)
TEK worden ingezet als onderhoudsbehandeling na ACT, om de afvoer van bloed en lymfevocht uit de onderste extremiteiten te bevorderen. Ze bestaan in verschillende drukklassen (vaak klasse 2 voorgeschreven ter bevordering van therapietrouw) en kunnen naadloos (rond gebreid) of met naad (vlak gebreid) zijn .
#### 11.4.2 Anti-trombose kousen (TED)
TED-kousen (Trombo-Embolism Deterrent) hebben als doel veneuze stase te vermijden en stolsels te voorkomen, en worden vaak postoperatief gedragen .
**Aandachtspunten bij TED-kousen:**
* Gelijkmatige drukverdeling, vrij van rimpels .
* Huid blijft intact, perifere pols blijft voelbaar .
* Zorgontvanger is voldoende geïnformeerd en kan het doel verwoorden .
Slecht passende kousen kunnen leiden tot DVT en decubitus. Het correct opmeten van de benen is essentieel .
##### 11.4.2.1 Problemen bij het aanbrengen van TED-kousen
| Probleem | Interventie |
| :-------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Compressiekousen niet beschikbaar | Gebruik korte-rekzwachtels. | .
| Compressiekousen te wijd en bieden geen steun | Meet opnieuw en vergelijk met de maattabel. Vervang oude kousen door nieuwe. Droog kousen niet in de wasdroger. | .
##### 11.4.2.2 Lange en extra lange kousen
Metingen vereist: grootste omtrek dij, grootste omtrek kuit, lengte van hiel tot net onder zitvlak .
##### 11.4.2.3 Halflange kous
Metingen vereist: kuitomtrek, lengte van hiel tot achterkant knie .
##### 11.4.2.4 Werkwijze aanbrengen kousen
1. Hand in de kous tot aan de hiel steken .
2. Midden van de hiel vastpakken en kous tot aan de hiel binnenstebuiten keren .
3. Kous zorgvuldig over voet en hiel trekken; hiel van zorgontvanger moet in hiel van kous passen .
4. Kous verder trekken over enkel en kuit; verandering van steek moet 2,5 tot 5 cm onder de knieholte zitten .
5. Bij het hoger trekken, het inzetstukje naar binnen draaien naar de dijslagader. Bovenrand optrekken tot de plooi onder de bilspier. Elke rimpel gladstrijken zonder de steekverandering te verplaatsen. Teenstukje naar voren trekken om rimpels op enkel en wreef te verwijderen en zorg voor bewegingsvrijheid van de tenen .
**Aandachtspunten voor een goede werking van TED-kousen:**
1. Kousen mogen niet in contact komen met zalf, olie etc. die elasticiteit kunnen schaden .
2. Let op afzakken van de kousen om veneuze retour niet te belemmeren .
3. Controleer bloedsomloop (temperatuur, kleur voeten, verkleuring nagelbedden) en oedeem boven de kousen .
4. Trek om de 3 dagen schone kousen aan; bij voorkeur 2 paar bestellen. Wassen verwijdert lichaamsvocht en verlengt de gebruiksduur .
---
# Slaap en vrijheidsbeperkende maatregelen
Dit onderdeel behandelt de neurofysiologie van slaap, de factoren die de slaap beïnvloeden, slaapproblemen en preventie, alsook de principes, gevolgen en alternatieven voor vrijheidsbeperkende maatregelen.
### 11.1 Slaap
#### 11.1.1 Rust en slaap
* **Rust** wordt gedefinieerd als ontspanning zonder emotionele spanningen of lichamelijk ongemak .
* **Slaap** is een normale, periodiek optredende toestand van rust van het organisme, gekenmerkt door een verlaging van het bewustzijn en afgesloten zijn van de buitenwereld, waarin ook dromen kunnen voorkomen. Het onderscheidt zich van coma en narcose doordat men op elk gewenst moment gewekt kan worden. Slaap wordt algemeen aangenomen als een herstellende functie voor het lichaam, met name voor de hersenen. Tijdens de slaap verwerken en ordenen de hersenen opgenomen informatie, waardoor ze de volgende dag opnieuw kunnen functioneren .
#### 11.1.2 Registratie van de slaap
De wetenschappelijke studie van slaap begon in 1937 met de ontwikkeling van de elektro-encefalografie (EEG). De EEG brengt de elektrische activiteit van de hersenschors in kaart door middel van ritmische stroomschommelingen (golven) die geregistreerd worden met elektroden op de hoofdhuid .
Verschillende soorten hersengolven kunnen worden onderscheiden:
* **Alfa-golven:** regelmatige golven met een frequentie van 8-13 Hz .
* **Beta-golven:** onregelmatige, kleine golven met een hogere frequentie van ongeveer 13-35 Hz .
* **Delta-golven:** hoge, langzame golven met een lage frequentie van 1,5-4 Hz .
* **Theta-golven:** regelmatige, laagfrequente golven van 4-7 Hz .
* **Spindel of spoel (sigmagolven):** een golfcomplex met een frequentie tussen 10 en 14 Hz .
Tijdens de slaap is de hersenactiviteit anders dan tijdens waaktoestand. De registratie van deze golven maakt het mogelijk om verschillende slaapstadia te onderscheiden, die grafisch worden weergegeven in een hypnogram .
#### 11.1.3 De verschillende slaapfasen
Slaap is geen uniforme toestand en wisselt tussen REM (Rapid Eye Movement) en non-REM slaap .
* **Non-REM (NREM) slaap:**
* **Fase 1 (sluimerfase):** Overgang tussen wakker en slapen, waarbij spieren ontspannen, het bewustzijn daalt en het lichaam schokkende bewegingen kan maken .
* **Fase 2 (lichte slaap):** Ademhaling en hartslag vertragen, lichaamstemperatuur daalt licht .
* **Fase 3 (diepe slaap):** Spieren zijn volledig verslapt, bloeddruk, ademhaling en hartslag dalen verder. De stofwisseling en hersenactiviteit worden trager. Deze fase is cruciaal voor lichamelijk herstel en groei van de hersenen. Het is de fase waarin men het moeilijkst te wekken is en gedesoriënteerd kan blijven na het ontwaken .
* **REM slaap (Fase 4):**
* Ademhaling en hartslag versnellen.
* Ogen bewegen snel heen en weer.
* Hersenen worden actiever.
* De persoon droomt.
* REM-slaap is voornamelijk van belang voor psychisch herstel, waaronder mentaal herstel, memoriseren, de overdracht van informatie naar het langetermijngeheugen en het verwerken van emotionele gebeurtenissen .
NREM- en REM-slaap wisselen elkaar systematisch af in slaapcycli, die elk 90 tot 100 minuten duren. Een slaapcyclus begint met NREM-slaap en eindigt met REM-slaap. Gedurende de nacht vinden 4 tot 6 slaapcycli plaats .
Het hypnogram toont de slaappatronen en verschilt per leeftijd. Over het algemeen hebben jonge kinderen meer slaap nodig dan volwassenen. Baby's slapen ongeveer 17 uur per dag, tieners zo'n 9 uur, en volwassenen gemiddeld 7-8 uur. Ouderen slapen doorgaans korter dan volwassenen en hebben minder diepe slaap .
#### 11.1.4 Neurofysiologie van de slaap
De verschillende stadia van waken en slapen worden geregistreerd met polysomnografisch onderzoek (PSG), dat gebruik maakt van EEG, EMG (electromyogram) en EOG (electro-oculogram). Dit onderzoek, vaak uitgevoerd in een slaaplabo, brengt de kwaliteit en kwantiteit van de slaap in kaart .
Tijdens de diepe NREM-slaap (NREM-4) stijgt de cerebrale bloedtoevoer en zuurstofopname, en neemt de groeihormoonproductie toe. De REM-slaap is de droomfase .
#### 11.1.5 Functie van de slaap
* **Slaap als natuurlijke behoefte:** Slaap is essentieel voor herstel en het aanleggen van reserves voor de volgende dag. Fysiologisch is slaap 'goed' als de energiewinst (anabolisme) groter is dan het energieverlies (katabolisme) .
* **Belang van goede slaap:**
* Diepe NREM-slaap is belangrijk voor lichamelijk herstel, groei, activering van het immuunsysteem en de ontwikkeling van het zenuwstelsel .
* REM-slaap is cruciaal voor psychisch herstel, waaronder mentaal herstel, geheugenconsolidatie, en de verwerking van emotionele gebeurtenissen .
#### 11.1.6 Invloed van slaaponthouding
Slaaponthouding kan leiden tot vermoeidheid, slaperigheid overdag, concentratiestoornissen, prikkelbaarheid en een toename van de voedselinname. Een slaaptekort wordt gekenmerkt door een onuitgerust gevoel overdag, ongeacht het aantal uren slaap .
Langdurig slaaptekort kan geassocieerd worden met:
* Stemmingsstoornissen .
* Stoornissen van het korte geheugen .
* Fouten bij prestatietests .
* Stoornissen in zintuiglijke waarnemingen (wanen, hallucinaties) .
* Cognitieve stoornissen .
* Verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen .
* Risico's op glucose-intolerantie .
* Daling van het groeihormoon .
Kortetermijngevolgen zijn onder andere:
* Functionele klachten (hoofdpijn, maag- en darmklachten) .
* Gestoorde immuunrespons .
* Verhoogd risico op ongevallen (thuis en in het verkeer) .
Selectieve onthouding van diepe slaap kan leiden tot depressie, geremde motoriek en lichamelijke klachten. Selectieve onthouding van REM-slaap kan de stemming tijdelijk verbeteren en de motorische activiteit verhogen, maar kan gepaard gaan met verminderde zelfcontrole, verhoogde emotionaliteit en angst .
#### 11.1.7 Slaapanamnese en verpleegkundige diagnosen
Het in kaart brengen van slaapproblemen begint met een anamnese, observatie en het bijhouden van een slaapdagboek. De NANDA-classificatie kent drie verpleegkundige diagnosen gerelateerd aan slaap: 'verstoorde slaap', 'slapeloosheid' en 'slaapgebrek' .
#### 11.1.8 Factoren met invloed op de slaap
* **Leeftijd:**
* **Pasgeborene:** Slaapt ongeveer twee derde van de dag met een kortere slaapcyclus .
* **(Jong)volwassene:** De slaap bereikt zijn normale structuur en duur, gemiddeld 7-8 uur .
* **Oudere:** De totale slaapduur en -kwaliteit dalen. Het aandeel diepe slaap neemt af ten gunste van lichte slaap. Ouderen zijn vaker ochtendmensen, gaan vroeger naar bed en staan vroeger op, en zijn gevoeliger voor verschuivingen in het slaap-waakritme. Meer kans op slaapstoornissen met het stijgen van de leeftijd .
* **Individuele behoefte:** De gemiddelde slaapbehoefte is 7-8 uur, maar varieert sterk per persoon en leeftijd. Voldoende slaap is nodig om overdag alert en efficiënt te functioneren. Te veel slaap kan ook leiden tot stoornissen zoals hoofdpijn en dysforie .
* **Lichamelijke inspanning:** Regelmatige en gedoseerde inspanning bevordert de slaap. Mentale inspanning vlak voor het slapen kan inslapen bemoeilijken; een geleidelijke afbouw hiervan wordt aanbevolen .
* **Omgevingsfactoren:**
* **Lawaai:** Negatieve invloed op slaapkwaliteit, ook door geluiden van zorgpersoneel en apparatuur .
* **Temperatuur:** Een optimale temperatuur ligt tussen 16-18°C. Temperaturen boven 24°C belemmeren de slaap .
* **Licht:** Melatonineproductie, die het circadiaans ritme reguleert, wordt beïnvloed door licht. Te veel licht 's nachts en gebruik van beeldschermen voor het slapengaan kunnen het slaap-waakritme verstoren .
* **Slaapaccommodatie:** Een oncomfortabel bed of kussen, verkeerde houding, of gebrek aan privacy kunnen slecht slapen veroorzaken .
* **Voedingsfactoren:** Een te volle of lege maag, en stoffen zoals cafeïne (in koffie, frisdranken, medicijnen, chocolade) kunnen het inslapen en doorslapen bemoeilijken. Alcohol kan inslapen bevorderen maar leidt tot een onrustige, gefragmenteerde slaap. Stimulerende middelen zoals nicotine vertragen het inslapen .
#### 11.1.9 Preventie bij slaapproblemen
Preventie richt zich op het elimineren van factoren die een goede slaap verhinderen. Slaapmedicatie is een laatste redmiddel en enkel gerechtvaardigd bij ernstige, kortdurende slapeloosheid of een acute opflakkering met hoge lijdensdruk .
#### 11.1.10 Begeleiding van een goede nachtrust
* **Algemeen:** Een regelmatig slaap-waakpatroon is gebaat. Samenbrengen van mensen met een vergelijkbaar ritme in één kamer kan helpen .
* **Onderkennen problemen:** Zorgvragers moeten slaapproblemen melden. Verpleegkundigen dienen zich bewust te zijn van het belang van slaap en slaap-waakpatronen integreren in de anamnese .
* **Voor het slapengaan:** Zorg voor toiletmogelijkheden, informeer over effecten van alcohol/stimulantia, stimuleer activiteit overdag, handhaaf thuisgewoontes, vermijd zware maaltijden, zorg voor ontspanning en vermijd elektronica .
* **Tijdens het slapen:** Minimaliseer storende omgevingsfactoren (geluid, licht), zorg voor comfortabel bed en houding, voldoende ventilatie en een temperatuur onder 24°C .
* **Interventies:** Slaapvoorlichting en slaaphygiënische maatregelen zijn essentieel. Multidisciplinair overleg en bespreking van problemen en spanningen in het team zijn nodig. Kennis over slaapmedicatie is belangrijk .
* **Overdag:** Zorg voor voldoende daglicht, beweging en vermijd dutjes overdag .
#### 11.1.11 Slaapmiddelen
Slaapmiddelen worden door een arts voorgeschreven. Observatie is essentieel voor een juiste dosering. Lichte slaapmiddelen hebben de voorkeur. Bij toediening moet de zorgvrager klaar zijn voor de nacht, het bed in orde zijn en de kamer rustig blijven .
### 11.2 Vrijheidsbeperkende maatregelen
Vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast wanneer de veiligheid van de persoon of anderen in het gedrang komt, of wanneer er risico is op onderbreking van levensnoodzakelijke therapie. Deze maatregelen brengen echter aanzienlijke risico's met zich mee, waaronder psychologische, lichamelijke gevolgen en mortaliteit, en moeten als laatste redmiddel worden ingezet. Een fixatieluw beleid is noodzakelijk. In Vlaanderen werd in 2018 bij ongeveer 20% van de bewoners in woon- en zorgcentra overdag en 40% 's nachts fysieke fixatie toegepast .
#### 11.2.1 Fysieke fixatie: een vorm van vrijheidsbeperking
* **Definitie:** Vrijheidsbeperkende maatregelen omvatten een breder spectrum dan fysieke fixatie alleen. Fysieke fixatie zijn handelingen die direct op de persoon worden toegepast, terwijl vrijheidsbeperkende maatregelen direct of indirect kunnen worden toegepast. Fysieke/mechanische fixatie wordt gedefinieerd als 'het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd' .
* **Intentie versus beleving:** Zorgprofessionals passen vrijheidsbeperkende maatregelen vaak toe vanuit een beschermende intentie, maar dit wordt niet altijd door de zorgontvanger zo ervaren .
#### 11.2.2 Wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen?
##### 11.2.2.1 Mythes over fixatie (Evans & Strumpf, 1990)
Er bestaan diverse mythes over fixatie, waarvan de belangrijkste zijn :
* **Mythe 1: Ouderen met valrisico moeten gefixeerd worden.** Dit is onjuist. Fysieke fixatie is geen effectieve interventie tegen valincidenten en kan zelfs het risico op ernstig letsel bij vallen verhogen door verminderde spieractiviteit en balans. Menselijkere alternatieven zijn beschikbaar .
* **Mythe 2: Het is een morele taak om zorgontvangers te beschermen met fixatiemateriaal.** Hoewel bescherming een rol speelt, kan fixatie meer schade veroorzaken dan het voorkomt, zowel lichamelijk als psychisch. Gedrag zoals onrust en agressie kan voortkomen uit lichamelijke ongemakken of omgevingsfactoren, en vereist eerst een analyse van de oorzaak .
* **Mythe 3: Wettelijke vervolging bij onvoldoende fixatie.** Rechtszaken komen vaker voort uit ondeskundig aanbrengen van fixatiemateriaal dan uit nalatigheid bij het niet fixeren .
* **Mythe 4: Bejaarde zorgontvangers vinden fixatie niet erg.** De beleving van de zorgontvanger is cruciaal en individueel .
* **Mythe 5: Fixeren is nodig wegens te weinig personeel.** Fixeren leidt juist tot een hogere werkdruk door de noodzaak van regelmatige controles. Toch kan werkdruk ervoor zorgen dat er sneller gefixeerd wordt .
* **Mythe 6: Er zijn geen alternatieven voorhanden.** Er zijn diverse alternatieven voor fysieke fixatie beschikbaar .
##### 11.2.2.2 Fixatie in de beroepsgerelateerde wetgeving
Het gebruik van fixatiemiddelen valt onder beveiligingsmaatregelen, die een vrijheidsberovend of -beperkend karakter hebben. De wetgeving, waaronder de Wet zorg en dwang in Nederland, beschermt zorgontvangers tegen onvrijwillige zorg. In België mag fixeren en isoleren enkel toegepast worden ter voorkoming van lichamelijke letsels bij de zorgontvanger of anderen, en niet louter voor het comfort van personeel of om uit bed stappen te voorkomen, tenzij de zorgontvanger hier zelf om verzoekt .
##### 11.2.3 Principes bij gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Bij noodsituaties waar de veiligheid in het geding is, kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn, mits deze voldoen aan volgende principes :
1. **Uitzonderlijk, weloverwogen en gemotiveerd:** Elke fixatie vereist individuele beoordeling en de minst restrictieve vorm.
2. **Juiste middel:** Het fixatiemiddel moet passen bij de toestand van de zorgontvanger en de reden van fixatie.
3. **Procedure voor ongedaan maken:** Een aangepaste procedure voor het snel kunnen verwijderen van fixatie moet aanwezig zijn.
4. **Technische zorgvuldigheid en observatie:** Het middel moet correct worden aangebracht, gebruikt en gecontroleerd op slijtage.
5. **Maximale controle en toezicht:** Regelmatige controle van vitale parameters, beweging, bloeddoorstroming, persoonlijke behoeften en het fixatiemateriaal is vereist.
6. **Regelmatige onderbreking:** Fixatie moet zo kort mogelijk duren en regelmatig onderbroken worden.
7. **Familiebetrokkenheid:** Familie kan een geruststellende aanwezigheid bieden.
8. **Kortste duur:** De noodzaak van fixatie moet regelmatig geëvalueerd worden.
9. **Onderliggende factoren:** Zoek altijd naar de onderliggende oorzaken van probleemgedrag.
10. **Hygienisch onderhoud:** Fixatiemateriaal moet conform de richtlijnen van de producent worden onderhouden.
11. **Correcte rapportering:** Reden, maatregelen, begin- en einduur, evaluatie en algemene observatie moeten gedocumenteerd worden.
#### 11.2.4 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen kan ingrijpende gevolgen hebben .
* **Lichamelijke gevolgen:**
* **Achteruitgang van mobiliteit:** Verminderde spiermassa, spierkracht en balans, wat leidt tot een hoger valrisico .
* **Meer incontinentie:** Beperking van toiletbezoek .
* **Huidletsels en decubitus:** Door langdurig in dezelfde houding te liggen of te zitten .
* **Meer kans op infecties:** Pneumonie, urineweginfecties, constipatie door verminderde mobiliteit .
* **Toenemende afhankelijkheid:** Met risico op ondervoeding en dehydratatie .
* **Cardiale stress:** Door wijzigingen in bloeddruk en polsslag .
* **Trauma of overlijden:** Door onjuist gebruik van fixatiemateriaal .
* **Psychische gevolgen:**
* Gevoel van vrijheidsbeperking, angst, onzekerheid, agressie of depressie .
* Meer onrust, verzet en drang tot bevrijding, wat het risico op lichamelijk letsel verhoogt .
* Meer gebruik van medicatie die het gedrag beïnvloedt, met bijwerkingen .
* Belemmering van sociale contacten .
#### 11.2.5 Fysieke fixatiemiddelen
Diverse middelen kunnen worden gebruikt, ingedeeld naar gradatie van ingrijpen, van minst tot meest ingrijpend :
* **Middelen:** Plukpyjama's, tafelbladen, bedhekken, onrustlakens, lendengordels, pols- en enkelbanden, rolwagens met voorzettafel, tentbedden, verpleegdekens, verpleegpyjama's .
* **Aandachtspunten bij gebruik:**
* **Fixatieriemen (lendengordel, pols- en enkelbanden):** Altijd in combinatie met andere banden (3- of 5-puntsfixatie) gebruiken, nooit in vlakke ruglig. Bed in Fowlerhouding plaatsen. 3- of 5-puntsfixatie is voor zware agitatie of cognitieve stoornissen na overweging van alternatieven. Pols- en enkelbanden moeten nauw aansluiten (maximaal één vinger ertussen) en regelmatig gecontroleerd worden op afklemming. Gebruik van windels is onveilig .
* **Voorzettafel:** Valt onder licht fixatiemateriaal, wordt als fixatie beschouwd indien gebruikt om rechtstaan te verhinderen. Bij agitatie in combinatie met fixatievest aanbrengen .
* **Bedsponden:** Matig restrictief. Niet toepassen bij motorische onrust of klimneigingen. Bed in laagste stand plaatsen. Alternatieven zoals een extra laag bed of bedwiggen zijn te verkiezen .
* **Tentbed:** Matig restrictief, aangewezen bij personen die het bed niet zelfstandig mogen verlaten. Afgeraden bij agressie, claustrofobie of aanwezigheid van infusen .
* **Verpleegdeken en verpleegpyjama:** Zwaar restrictief, aangewezen bij zware agitatie, enkel 's nachts en in combinatie met onrusthekken .
#### 11.2.6 Chemische fixatie
Chemische fixatie betreft fixatie door medicatie, zoals anxiolytica, sedativa, hypnotica, neuroleptica en antipsychotica, die invloed hebben op bewegingsvrijheid en cognitie. Het is cruciaal om de intentie van het voorschrijven te achterhalen: indien de medicatie dient om gedrag te beïnvloeden ter beperking van vrijheid, spreken we van chemische fixatie. Chemische fixatie is altijd een laatste keuze en enkel door een arts voorgeschreven .
#### 11.2.7 Slimme technologie als alternatief
Technologische hulpmiddelen kunnen als alternatief dienen voor fysieke of chemische fixatie :
* Infrarood bewegingsdetectie verbonden met het verpleegoproepsysteem .
* Sensoren in bed en onder de matras .
* Optiscan: detectieveld op de vloer dat een oproep genereert wanneer de zorgvrager opstaat .
* Topscan: detectieveld boven het bed dat een oproep genereert bij verandering van houding .
* Optiseat: sensor in het kussen die een oproep genereert wanneer de zorgvrager uit de stoel opstaat .
* Dwaalbeveiliging met chips (in schoen of armband) die deuren sluit als de zorgvrager een afdelingsgrens nadert .
#### 11.2.8 Oproep tot een evidence-based fixatiearm beleid
Het verminderen van fixatie vereist opleiding van verpleegkundigen, die de kennis over fixatie en alternatieven vergroot en een kritische houding stimuleert. Afbouw van vrijheidsbeperking vraagt multidisciplinair overleg. Er bestaat een breed gamma aan alternatieven .
* **Alternatieven voor dwaalgedrag en valrisico:**
* Elektronische hulpmiddelen zoals opsta-alarmering en dwaaldetectie .
* Aanpassingen in de fysieke omgeving (oriëntatieverlichting, doordacht loopcircuit) .
* Voldoende personeel, met name 's nachts, vermindert het gebruik van fixatie .
* Voor valrisico zijn alternatieven: sta- en loophulpmiddelen, heupbeschermers, verlaagde bedden, valmatten, en opsta-alarmering .
Het implementeren van een evidence-based fixatiearm beleid vereist training, multidisciplinair overleg en het consequent toepassen van alternatieven .
---
# Vaardighedendagen
Hier is een gedetailleerde samenvatting van de "Vaardighedendagen" gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, bedoeld als een examenklare studiegids.
## 12. Vaardighedendagen
De vaardighedendagen zijn een essentieel onderdeel van de opleiding Verpleegkundige Methodiek en Vaardigheden 1, gericht op het praktisch inoefenen van verpleegkundige handelingen en het ontwikkelen van klinisch redeneren aan de hand van casussen.
### 12.1 Doelen en Competenties
* **Leerdoelen:** Na het bestuderen van dit onderdeel kan de student:
* Klinisch redeneren bij een toegewezen casus en hieruit een aangepast zorgplan opstellen.
* De zorg aanpassen aan de behoeften en sterktes van een individuele zorgontvanger.
* De aangeboden vaardigheden zelfstandig en volgens het stappenplan uitvoeren [1](#page=1).
* **Te behalen competenties:** De domeinspecifieke leerresultaten komen overeen met de competenties van het opleidingsonderdeel Verpleegkundige Methodiek en Vaardigheden 1, met de focus op het praktisch en zelfstandig inoefenen van handelingen, inclusief het bijbehorende redeneerproces [1](#page=1).
### 12.2 Houding en Voorbereiding als Student
* **Houding:** Studenten worden aangemoedigd om alle leerkansen te grijpen, verantwoordelijkheid te nemen, respectvol om te gaan met medestudenten en materiaal, en een verzorgd voorkomen te hebben conform stagevoorschriften. Samenwerking met maximaal vier studenten per groep is de norm [3](#page=3).
* **Meebrengen van materiaal:** School stelt materiaal beschikbaar voor oefening. Wegwerpmateriaal mag mee naar huis. Voor de eerste vaardigheidsdag wordt specifiek materiaal voor hygiënische zorgen gevraagd (handdoeken, washandjes, zeep, tandenborstel en -pasta). Tevens wordt aangeraden om de cursus, schrijfmateriaal en een zakboek verpleegkundige diagnosen mee te nemen [4](#page=4).
* **Vereiste voorkennis en voorbereiding:** Studenten wordt verwacht de hoorcolleges te hebben nagekeken, videomateriaal en casussen vooraf te bestuderen, en onbekende termen of pathologie op te zoeken. Een grondige voorbereiding is essentieel voor een optimaal leereffect [6](#page=6).
### 12.3 Structuur van de Vaardighedendagen
Er worden vijf vaardighedendagen georganiseerd, elk met specifieke thema's, casussen en stappenplannen.
* **Vaardighedendag 1:** Richt zich op hygiënische zorgen, ledigen van collecteerzakken, incontinentiemateriaal aanbrengen/vervangen en hanteringsbeleid. Er worden drie casussen gepresenteerd: Ingrid Janssen, Pieter De Vries en Jozef Kowalski [7.5](#page=612) [7](#page=7).
* **Vaardighedendag 2:** Behandelt parameters, lavementen en stomazorg. Casussen zijn Els Devries, Jan Peeters en Karel Hommes [8.4](#page=619) [8](#page=8).
* **Vaardighedendag 3:** Focust op intramusculaire inspuitingen, subcutane inspuitingen (insuline en LMWH) en inhalatietherapie. Casussen omvatten Gérard Berno, Sophie Janssen en Isabel Janssens [9.4](#page=625) [9](#page=9).
* **Vaardighedendag 4:** Behelst glycemiebepaling, ambulante compressietherapie (ACT) en Basic Life Support (BLS). De casussen zijn Jan Bruggeman, Conny De Smet en drie BLS-scenario's (Situatie A, B, C) [10.4](#page=630) [10](#page=10).
* **Vaardighedendag 5:** Biedt de mogelijkheid om nog minder beheerste casussen en handelingen te oefenen, met integratie van relationele vaardigheden. Docenten nemen de rol van zorgontvanger op zich [11](#page=11).
### 12.4 Vaardigheden voor het Examen
Voor het examen dienen de volgende vaardigheden gekend te zijn:
* Parameters: bloeddruk, pols, temperatuur, saturatie, pijn [12](#page=12).
* Glycemie meten [12](#page=12).
* Insuline toedienen (subcutaan) [12](#page=12).
* Anticoagulantia toedienen (subcutaan) [12](#page=12).
* Correcte dosis berekenen, voorbereiden en toedienen van intramusculaire injecties [12](#page=12).
* Ledigen van een collecteerzak [12](#page=12).
* Ambulante compressietherapie (ACT) [12](#page=12).
* Basic Life Support (BLS) [12](#page=12).
* Correct toepassen van handhygiëne bij elke vaardigheid, inclusief weten wanneer handen te wassen, ontsmetten en handschoenen te gebruiken [12](#page=12).
* Toepassen van hanteringsbeleid, inclusief correcte houdingen bij transfers [12](#page=12).
* Kennen van materiaal voor incontinentie- en stomazorg [12](#page=12).
### 12.5 Stappenplannen voor Verpleegkundige Handelingen
De bundel bevat gedetailleerde stappenplannen voor diverse verpleegkundige handelingen, onderverdeeld in de volgende categorieën:
#### 12.5.1 Klinisch Redeneren
Een overzicht van het klinisch redeneren wordt gegeven om studenten te begeleiden bij het analyseren van casussen en het opstellen van zorgplannen [13.1](#page=637).
#### 12.5.2 Hygiënische Zorgen
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, wasbekken, zeep, washandjes, handdoeken, afdekmolton, vers linnen, celdoekjes, niet-steriele handschoenen, afvalrecipiënt, schone kleding, incontinentiemateriaal, mondzorgmateriaal, kam/borstel [13.2.1](#page=638).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (verzamelen gegevens, plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (bedhoogte aanpassen, zorgontvanger installeren, uitkleden, wassen van lichaam en intieme zone, drogen, aankleden, mondzorg, haren verzorgen, observeren) en nazorg (privacy opheffen, comfort, materiaal reinigen/opruimen, rapporteren) [13.2.2](#page=638).
#### 12.5.3 Parameters
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, bloeddrukmeter, stethoscoop, thermometer, oxymeter, deppers, alcoholisch antisepticum, afvalrecipiënt, horloge, schrijfgerief [13.3.1](#page=643).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (verzamelen gegevens, plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (zorgontvanger installeren, bloeddruk meten inclusief manchet aanbrengen, druk opvoeren, ventiel lossen, aflezen, manchet verwijderen; polsslag palperen en interpreteren; temperatuur meten; saturatie meten via de vinger) en nazorg (privacy opheffen, comfort, materiaal reinigen/opruimen, rapporteren) [13.3.2](#page=643).
#### 12.5.4 Ledigen Collecteerzak
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, niet-steriele handschoenen, alcoholisch antisepticum, deppers/celdoekjes, vloerbescherming, opvangrecipiënt, afvalrecipiënt [13.4.1](#page=647).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (materiaal voorbereiden, handschoenen aandoen, bedhoogte, vloerbescherming, ontsmetten sluiting, urine laten afvloeien, afvoerklep ontsmetten, sluiting sluiten, opvangrecipiënt ledigen, handschoenen uitdoen, handontsmetting), en nazorg (privacy, comfort, materiaal reinigen/opruimen, rapporteren) [13.4.2](#page=647).
#### 12.5.5 Zwachtelen
* **13.5.1 Aanbrengen van een zwachtelverband:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, juiste zwachtel, kleefpleister, schaar [13.5.1.1](#page=650).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (comfortabele houding, cirkelslagen, rol correct afrollen, constante rek, distaal naar proximaal werken, overlappen, eindigen met cirkelslagen, fixeren met kleefpleister) en nazorg (privacy, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.5.1.2](#page=650).
* **13.5.2 Compressie met elastische windels/korte rek zwachtels:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, korte rek windels, schaar, verbandpleister, ev. hydraterende crème, buisverband, polstermateriaal [13.5.2.1](#page=653).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (comfortabele houding, verwijderen oude verbanden, inspectie benen, dubbel tubulair verband, polsteren uitstekende delen, voet in 90°, zwachtel van binnen naar buiten aanzetten, constante rek, distaal naar proximaal, overlappen, circulair rond enkel, tot twee vingers onder knieplooi, horizontale winding onder knie, zwachtelrol volgen anatomie, naar boven laten lopen, fixeren met kleefpleister, controle circulatie/sensibiliteit/motoriek, herhalen indien nodig) en nazorg (privacy, educatie over lopen/hoogstand, dragen dag en nacht, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.5.2.2](#page=653).
* **13.5.3 Compressie met elastische windels/lange rek zwachtel:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, lange rek windels, schaar, verbandpleister [13.5.3.1](#page=661).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (comfortabele houding, verwijderen oude verbanden, inspectie benen, voet in 90°, zwachtel van binnen naar buiten aanzetten, constante druk tot knieplooi of liesplooi, circulaire toer onder knie/liesplooi, fixeren met kleefpleister, controle circulatie/sensibiliteit/motoriek, herhalen indien nodig) en nazorg (privacy, educatie over hoogstand, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.5.3.2](#page=661).
#### 12.5.6 Voeding en Vochttoediening
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, dienblad, bedtafel, bestek, hulpmiddelen, kledijbescherming [13.6.1](#page=665).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens ivm leeftijd, gewoonten, dieet, etc.; plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (omgeving, eigen houding, houding zorgontvanger, kledij beschermen, dienblad plaatsen, helpen met eten, temperatuur, tempo volgen, mond/handhygiëne, observeren, opruimen dienblad, comfort), en nazorg (privacy, comfort, materiaal opruimen, rapporteren hoeveelheid/soort voedsel, gedrag, slikproblemen) [13.6.2](#page=665).
#### 12.5.7 Medicatietoediening
* **13.7.1 Subcutane inspuiting en toedienen insuline:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, medicatie in spuit, naald, deppers, naaldcontainer, draagbord/nierbekken, alcoholisch antisepticum, afvalrecipiënt [13.7.1.1](#page=669).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, 5x juist-lijst, insulinepen specifieke stappen, plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (houding, plaatsbepaling: ventrale/laterale zijde bovenarm/dij, abdomen, crista ileaca; rotatieschema, injectieplaats controleren, huid proper maken (ontsmetten niet nodig tenzij verminderde weerstand), air-lock, huidplooi maken/huid spannen, verwittigen voor prik, naald inbrengen (90° of 45°), medicatie langzaam inspuiten, wachten, naald verwijderen, deppen indien nodig, naald in naaldcontainer), en nazorg (privacy, educatie, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.7.1.2](#page=669).
* **13.7.2 Subcutane inspuiting – anticoagulantia:** Verwijst naar het stappenplan voor subcutane inspuiting [13.7.2.1](#page=675).
* **13.7.3 Intramusculaire inspuiting:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, alcoholisch antisepticum, medicatie in spuit, naald, deppers, naaldcontainer, draagbord/nierbekken, kleefpleister, afvalrecipiënt [13.7.3.1](#page=675).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (houding, injectieplaats controleren, plaatsbepaling: m. gluteus medius, m. gluteus maximus, m. deltoïdeus, m. rectus femoris, m. vastus lateralis; huid ontsmetten indien nodig (30 sec contacttijd), huid spannen, Z-track methode, verwittigen voor prik, naald vlot en loodrecht inbrengen, naald fixeren, aspireren indien nodig (enkel bij m. gluteus maximus), medicatie langzaam inspuiten, wachten, naald verwijderen, deppen, kleefpleister aanbrengen), en nazorg (privacy, educatie, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.7.3.2](#page=675).
* **13.7.4 Optrekken medicatie in poedervorm uit flacon:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, medicatieflacon, oplosmiddelampul, spuit, optreknaald, injectienaald, deppers, schaar, alcoholisch antisepticum, identificatieklever, naaldcontainer, glascontainer, papieren doekje, alcoholisch antisepticum voor werkoppervlak [13.7.4.1](#page=683).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne), uitvoering (werkoppervlak voorbereiden, flacon voorbereiden (flip-off verwijderen, gummi ontsmetten), oplosmiddel optrekken, oplosmiddel in flacon spuiten met gefractioneerde methode, poeder oplossen (rollen in handpalmen, niet schudden), vloeistof oprekken (lucht in flacon spuiten, langzaam vullen), spuit ontluchten, volume controleren, optreknaald verwijderen, injectienaald plaatsen, identificatieklever aanbrengen), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne) [13.7.4.2](#page=683).
* **13.7.5 Optrekken medicatie uit ampul:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, ampul, spuit, optreknaald, injectienaald, depper, identificatieklever, naaldcontainer, glascontainer, papieren doekje, alcoholisch antisepticum voor werkoppervlak [13.7.5.1](#page=686).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne), uitvoering (werkoppervlak voorbereiden, ampul voorbereiden (vloeistof in top, top afbreken met depper), optreknaald op spuit plaatsen, medicatie oprekken (met of zonder hulp), spuit ontluchten, volume controleren, optreknaald verwijderen, injectienaald plaatsen, identificatieklever aanbrengen), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne) [13.7.5.2](#page=686).
* **13.7.6 Oplossen van medicatie door middel van een transfernaald – oplosmiddel bevindt zich in een flacon:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, medicatieflacon, oplosmiddelflacon, transfernaald, schaar, naaldcontainer, glascontainer, afvalrecipiënt, depper, alcoholisch antisepticum, papieren doekje [13.7.6.1](#page=690).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne), uitvoering (werkoppervlak voorbereiden, flacons voorbereiden (flip-off verwijderen, gummi ontsmetten), transfernaald plaatsen in beide flacons, oplosmiddel naar medicatieflesje laten lopen, lege flacon verwijderen, poeder oplossen (rollen), identificatieklever aanbrengen), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne) [13.7.6.2](#page=690).
* **13.7.7 Oplossen van medicatie door middel van een transfernaald – oplosmiddel voor toediening via een minibag:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, medicatieflacon, minibag, transfernaald, schaar, naaldcontainer, glascontainer, afvalrecipiënt, depper, alcoholisch antisepticum, papieren doekje [13.7.7.1](#page=692).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne), uitvoering (werkoppervlak voorbereiden, flacon voorbereiden, minibag voorbereiden, transfernaald plaatsen in flacon en minibag, medicament in minibag brengen (flacon onder minibag, licht druk uitoefenen, rollen, geheel omkeren, knijpen in minibag), lege flacon verwijderen, transfernaald verwijderen, identificatieklever aanbrengen op minibag), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne) [13.7.7.2](#page=692).
* **13.7.8 Inhalatietherapie:** Verwijst naar instructiefiches en videomateriaal op Toledo [13.7.8](#page=695).
#### 12.5.8 Glycemiebepaling
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, naaldcontainer, deppers, handschoenen, glucometer, teststrookje, steriele prikker, afvalrecipiënt [13.8.1](#page=696).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (prikker plaatsen, priktoestel voorbereiden, diepte instellen, goede prikplaats kiezen (zijkant vinger, oorlel, hiel bij kinderen), prikplaats reinigen/handen wassen, droogwrijven, teststrook aanbrengen, glucometer controleren, lichte stuwing, handschoenen aandoen, vinger aanprikken, bloeddruppel op teststrook, nadrukken, teststrook verwijderen, waarde aflezen), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne, privacy, educatie over waarde, comfort, rapporteren) [13.8.2](#page=696).
#### 12.5.9 Hanteringsbeleid
Dit onderdeel beschrijft het proces van transfers, waarbij rekening wordt gehouden met de transfer zelf, de uitvoering door de zorgverlener (ergonomie, communicatie), de mogelijkheden van de zorgontvanger (kracht, begrip, gewicht, bijzondere omstandigheden) en benodigde hulpmiddelen [13.9](#page=700).
#### 12.5.10 Klysma en Lavement
* **13.10 Toedienen kant-en-klaar (micro)klysma:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, microklysma, celdoekjes, handschoenen, afvalrecipiënt, afdekmolton, bedbescherming, bedpan/toiletstoel [13.10.1](#page=701).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (rughygiëne, bedhoogte, houding zorgontvanger, bedbescherming, handschoenen, vloeistof op canule, canule inbrengen (richting navel), klysma leegdrukken, klysma verwijderen, stuit reinigen, zorgontvanger laten liggen, toiletbezoek, onderlichaam schoonmaken, handschoenen uitdoen, handontsmetting), en nazorg (privacy, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.10.2](#page=701).
* **13.11 Toedienen groot (zout)lavement:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, irrigator, zout, rectale canule, glijmiddel, celdoekjes, handschoenen, afvalrecipiënt, afdekmolton, bedbescherming, bedpan/toiletstoel [13.11.1](#page=704).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal (oplossing klaarmaken in utility), hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (rughygiëne, bedhoogte, houding zorgontvanger (linker zijligging), bedbescherming, handschoenen, glijmiddel, canule inbrengen (voorzichtig), irrigator op schouderhoogte, kraantje openen, lavement toedienen, kraantje dicht, irrigator neerzetten, canule verwijderen, loskoppelen, afvalrecipiënt, zorgontvanger laten liggen, toiletbezoek, onderlichaam schoonmaken, handschoenen uitdoen, handontsmetting), en nazorg (privacy, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.11.2](#page=704).
#### 12.5.11 BLS bij volwassene
* **Te ondernemen acties:** Beoordelen gevaar, bewustzijn controleren, indien bewusteloos: vrije ademweg geven, ademhaling controleren, om hulp roepen, AED, hulpdiensten verwittigen, hartmassage starten (30 compressies, 100-120/min, 5-6 cm diep), beademing starten (2 effectieve uitzettingen) [13.12](#page=708).
#### 12.5.12 Hygiënische Zorgen bij een Zuigeling
* **13.13.1 Het verschonen:**
* **Te ondernemen acties:** Voorbereiding (gegevens, hygiëne, materiaal: verzorgingskussen, ontsmettingsstof, luier, washandje, vochtige doekjes, luierzalf, handschoenen, vuilnisemmer), uitvoering (handen wassen, schort, ontsmetten kussen, zuigeling op kussen, handschoenen, luier losmaken, reinigen van voor naar achter, goed droogdeppen, luier verwijderen, propere luier aan, luierzalf, luier vastmaken, aankleden, handontsmetting), en nazorg (terugleggen in bed, handhygiëne, afvalcircuits, rapporteren) [13.13.1](#page=709).
* **13.13.2 Babybad:**
* **Te ondernemen acties:** Voorbereiding (gegevens, hygiëne, omgevingstemperatuur, materiaal: verzorgingskussen, zeep, shampoo, gaasjes, borstel, vochtige doekjes, luierzalf, thermometer, nagelschaartje, tandenborstel/pasta, handdoeken, washandje, schone kledij/luier, handschoenen, linnen-/vuilnisemmer), uitvoering (schort, ontsmetten kussen/badje, bad vullen, watertemperatuur controleren, kledij klaarleggen, baby uit bed pakken, baby uitkleden, luier verschonen, baby inzepen, kind vastnemen, kind afspoelen, kind afdrogen, luier aanbrengen, neus/oren/nagels/haren verzorgen, handontsmetting), en nazorg (terugleggen in bed, materiaal ontsmetten, handhygiëne, afvalcircuits, rapporteren) [13.13.2](#page=711).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Algemene informatie | Dit hoofdstuk verschaft praktische informatie over de cursus, zoals de lesplanning, evaluatiecriteria, aanwezigheid en het belang van professioneel taalgebruik in de verpleegkunde. |
| Basisprincipes (Grypdonck, 1991) | Een reeks van acht principes die fundamenteel zijn voor elke verpleegkundige interventie, met als doel veilige, doordachte en efficiënte zorg te bieden, rekening houdend met de specifieke noden van de zorgontvanger. |
| Klinisch redeneren | Een continu proces van gegevensverzameling en analyse, gericht op de vragen en problemen van een individu en diens naasten, in relatie tot ziekte en gezondheid. Het omvat risico-inschatting, vroegsignalering, probleemherkenning, interventie en monitoring. |
| Verpleegkundige anamnese | De eerste fase van het verpleegkundig proces, gericht op het systematisch verzamelen van relevante gegevens om de zorgbehoefte van de zorgontvanger vast te stellen, een zorgplan op te stellen en dit tijdig bij te kunnen sturen. |
| Functionele gezondheidspatronen van Gordon | Een ordeningsprincipe ontwikkeld door Marjory Gordon, bestaande uit elf gezondheidspatronen die structuur brengen in de verzameling en ordening van patiëntengegevens, met als doel een holistische benadering te garanderen. |
| ABCDE-methodiek | Een redeneerhulp, oorspronkelijk ontwikkeld voor acute traumazorg, die structuur brengt in de benadering, het onderzoek en de behandeling van een zorgontvanger door het systematisch nagaan van vitale functies (Airway, Breathing, Circulation, Disability, Exposure/Environment). |
| (I)SBAR(R) | Een communicatiemethodiek voor het gestructureerd en accuraat overdragen van informatie tussen zorgprofessionals, staande voor Situation, Background, Assessment, Recommendation, (Identification) en (Readback/Repeat). |
| Kritisch denken | Het proces van het analyseren, interpreteren, evalueren en besluiten nemen op basis van gegevens en ervaringen, waarbij rationaliteit, reflectie, creativiteit en kennis centraal staan. |
| Patiëntveiligheid | Een kerntaak van elke zorgverlener, gericht op het beschermen van de zorgontvanger tegen extra risico's, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal. |
| Crisis Resource Management (CRM) | Een set van principes, oorspronkelijk uit de luchtvaart, die gericht zijn op het optimaal gebruiken en coördineren van alle beschikbare hulpmiddelen om de patiëntveiligheid en de uitkomst van de zorg te verbeteren, zelfs in crisissituaties. |
| Zwitsers kaas model | Een model dat uitlegt hoe fouten in een zorgsysteem ontstaan door een opeenvolging van barrières met zwakke plekken (gaten), waardoor incidenten kunnen voorkomen, zelfs als elke barrière op zich functioneel lijkt. |
| Handhygiëne | Een essentiële basisvoorwaarde voor het voorkomen van infecties en het waarborgen van de hygiëne in de zorgsector, bestaande uit het correct wassen en ontsmetten van de handen. |
| Hygiënische zorgen | De dagelijkse zorg voor het lichaam en uiterlijk, essentieel voor het lichamelijk, psycho-emotioneel en sociaal welbevinden van de zorgontvanger. |
| Parameters | Metingen die informatie geven over de vitale functies (ademhaling, pols, bloeddruk, temperatuur, pijn) en niet-vitale functies (gewicht, lengte, BMI) van een zorgontvanger, cruciaal voor het beoordelen van de gezondheidstoestand. |
| Basic Life Support (BLS) | Essentiële levensreddende handelingen die worden uitgevoerd bij een circulatiestilstand, inclusief borstcompressies en beademing, om de zuurstof- en bloedtoevoer naar vitale organen te behouden. |
| Decubitus | Lokale beschadiging van de huid en/of onderliggend weefsel, meestal over benige uitsteeksels, veroorzaakt door druk en/of schuifkracht, met als doel deze te voorkomen door risicobepaling en preventieve maatregelen. |
| Voeding en vochtbalans | Het belang van adequate voeding en vochtinname voor de gezondheid, het opstellen van een voedingsplan, het herkennen van slikstoornissen en het monitoren van de vochtbalans om uitdroging of vochtophoping te voorkomen. |
| Uitscheiding | Het proces waarbij afvalstoffen het lichaam verlaten via het urinair stelsel, maag-darmstelsel, ademhalingsstelsel en de huid, inclusief de zorg rondom incontinentie, fecale impactie en stoma's. |
| Mictie | Het proces van urinelozen, een willekeurig proces waarbij de blaas wordt geleegd, en waarbij observaties van diurese, frequentie en urinekenmerken cruciaal zijn voor de beoordeling van de gezondheidstoestand. |
| Defecatie | Het proces van ontlasting, waarbij feces uit het lichaam wordt verwijderd, en waarbij observaties van frequentie, consistentie, kleur en samenstelling belangrijk zijn voor de beoordeling van de darmfunctie. |
| Medicatietoediening | De systematische en lokale toediening van geneesmiddelen via verschillende toedieningswegen, met strikte naleving van de 5 juisten om medicatiefouten te voorkomen en de veiligheid van de zorgontvanger te waarborgen. |
| Inspuiting | Een parenterale toedieningsroute van medicatie, waarbij het geneesmiddel direct in de bloedbaan wordt gebracht via subcutane, intramusculaire of intraveneuze weg, wat zorgt voor een snelle en effectieve werking. |
| Diabetes mellitus | Een chronische aandoening gekenmerkt door een te hoge bloedsuikerspiegel, veroorzaakt door een tekort aan insuline (type 1) of insulineresistentie (type 2), met acute en laattijdige verwikkelingen als gevolg. |
| Zwachtelverbanden | Technieken en aandachtspunten voor het aanbrengen van verschillende soorten verbanden met als doel wondbehandeling, bloedstelping, ondersteuning, druk, fixatie of immobilisatie, conform de basisprincipes van verpleegkundig handelen. |
| Vaatlijden | Aandoeningen van de bloedvaten, waaronder veneuze insufficiëntie en arteriële ulcera, die kunnen leiden tot oedeem, huidveranderingen en wondvorming, en waarvoor ambulante compressietherapie en aangepast schoeisel essentieel zijn. |
| Slaap | Een normale periodiek optredende toestand van rust, essentieel voor lichamelijk en psychisch herstel, waarbij de verschillende slaapfasen (NREM en REM) en factoren die de slaap beïnvloeden, van belang zijn voor de verpleegkundige zorg. |
| Vrijheidsbeperkende maatregelen | Handelingen die de bewegingsvrijheid van een persoon beperken, toegepast als laatste redmiddel om de veiligheid van de zorgontvanger of anderen te waarborgen, met strikte aandacht voor principes, gevolgen en alternatieven. |
| Vaardighedendagen | Praktische oefensessies waarin studenten verpleegkunde de theoretische kennis toepassen op casuïstiek, met focus op klinisch redeneren en het zelfstandig uitvoeren van verpleegkundige handelingen. |