Cover
Empieza ahora gratis Samenvatting examen januari.pdf
Summary
# Inleiding tot dialectologie en sociolinguïstiek
Dit overzicht introduceert de kernconcepten van dialectologie en sociolinguïstiek, hun historische ontwikkeling en interdisciplinaire aard, met een focus op taalvariatie en de invloed van sociale factoren.
## 1. Kernconcepten en Disciplines
### 1.1 Sociolinguïstiek
Sociolinguïstiek is de empirische studie van taal in de maatschappij. Het onderzoekt wie hoe, wanneer en waar spreekt, en wat de effecten daarvan zijn. Deze discipline is ontstaan vanaf de jaren 60 en richt zich op de structuur in taalgebruik (performance). Het is een interdisciplinair onderzoeksveld dat methodes en theorieën uit de sociologie en linguïstiek combineert [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.1 Centrale Vragen
* Wie spreekt?
* Hoe spreekt die persoon?
* Wanneer spreekt die persoon?
* Waar spreekt die persoon?
* Welk effect heeft dit taalgebruik [1](#page=1)?
#### 1.1.2 Historische Context en Vernieuwingen
Voorafgaand aan de sociolinguïstiek waren er inzichten uit de historische taalkunde en antropologisch onderzoek die de basis vormden.
* **Historische taalkunde:** Focuste op interne factoren en het achterhalen van taalwetten, zoals klankveranderingen. Inzichten over 'push' en 'pull' chains toonden echter aan dat taalinterne factoren onvoldoende waren om taalverandering volledig te verklaren. Men begon te beseffen dat sociale factoren een rol spelen en dat een taalgemeenschap nooit perfect homogeen is [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Antropologisch onderzoek:** Benadrukte de functie van taal bij sociale rituelen en andere aspecten van het sociale leven, naast de referentiële functie [1](#page=1).
Vernieuwingen die leidden tot de sociolinguïstiek omvatten:
* Het besef dat er geen homogene taalgemeenschap is [1](#page=1).
* Taal wordt niet als een op zichzelf staand systeem beschouwd [1](#page=1).
* Variabiliteit wordt erkend en centraal gesteld [1](#page=1).
* Categorische regels worden vervangen door frequentieanalyses [1](#page=1).
* Focus op taalgebruik (performance) en het koppelen van taalvormen aan sociale eigenschappen van sprekers en spreeksituaties [1](#page=1).
#### 1.1.3 Competence versus Performance (Generatieve Grammatica)
De generatieve grammatica van Chomsky focuste primair op *competence*, het perfecte taalvermogen van een ideale spreker-luisteraar in een homogene taalgemeenschap, los van grammaticaal irrelevante factoren zoals geheugenbeperkingen of afleidingen. Dit paradigma streefde naar het vinden van formele regels en ging uit van een aangeboren universele grammatica. Sociolinguïstiek daarentegen richt zich op *performance*, de effectieve realisatie van taal, en de structuren daarin, beïnvloed door sociale factoren [2](#page=2).
#### 1.1.4 Micro- en Macrosociolinguïstiek
Sociolinguïstiek kan worden onderverdeeld in twee perspectieven:
* **Microsociolinguïstiek:** Vertrekt vanuit de taalvariatie zelf en linkt deze aan sociale factoren. Het onderzoekt taalverandering en de rol van attitudes. Het centrale model is de correlatie tussen een afhankelijke linguïstische variabele (bv. t-deletie) en een onafhankelijke sociale variabele (bv. sociale klasse) [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Macrosociolinguïstiek:** Vertrekt vanuit de maatschappij en de taalgemeenschap (speech community). Het onderzoekt de rol van taalvariatie in de maatschappij en hoe taal sociale conflicten uitvecht. Het kan dienen als basis voor taalbeleid en analyse van sociale problemen zoals onderwijs, arbeidsmarkt en globalisatie [4](#page=4).
#### 1.1.5 Terminologie
* **Variatie:** Het verschil of de afwisseling binnen een bepaald geheel of tussen elementen [3](#page=3).
* **Variabele:** Een kenmerk of eigenschap die kan veranderen of verschillende waarden kan aannemen [3](#page=3).
* **Variant:** Specifieke vormen of versies die afgeleid zijn van hetzelfde basisgegeven [3](#page=3).
* **Variëteit:** De verzameling of het geheel van verschillende soorten, vormen of types binnen een categorie [3](#page=3).
* **Afhankelijke variabele:** Waarin men geïnteresseerd is [3](#page=3).
* **Onafhankelijke variabele:** Heeft invloed op de afhankelijke variabele [3](#page=3).
#### 1.1.6 William Labov en de Department Store Study
William Labov wordt beschouwd als de "founding father" van de sociolinguïstiek, met een focus op het microperspectief. Zijn "Department Store Study" ging in tegen vier assumpties van de toenmalige taalkunde [3](#page=3):
1. Synchrone en diachrone taalsystemen moeten apart bestudeerd worden.
2. Taalverandering kan pas achteraf bestudeerd worden.
3. Gevoelens over taal mogen niet door taalkundigen worden blootgelegd.
4. Niet-linguïstische factoren mogen niet worden meegenomen in taalkundig onderzoek.
In de Department Store Study werd de uitspraak van de 'r' aan het einde van woorden of voor een medeklinker onderzocht. Labov vermoedde dat taalverandering al aan de gang was en observeerde duidelijke patronen. Jongeren lieten vaker de 'r' vallen dan ouderen, wat aantoont dat taalverandering observeerbaar is in synchrone variatie en gerelateerd is aan sociale factoren. De "apparent time hypothesis" stelt dat taalverandering bestudeerd kan worden door leeftijdsverschillen op één bepaald moment in de tijd te onderzoeken, uitgaande van de aanname dat iemands taal vanaf een bepaalde leeftijd niet meer verandert [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** "Apparent time" is een schatting van taalverandering gebaseerd op de aanname dat leeftijdsverschillen in synchronie de diachrone ontwikkeling weerspiegelen. Het staat tegenover "real time" onderzoek dat dezelfde personen over een langere periode volgt.
### 1.2 Dialectologie
Dialectologie is de studie van dialecten en regionale taalvariatie. Hoewel er veel interesse is onder niet-taalkundigen, bestaat er ook veel misvatting over. De UGent heeft een rijke traditie op dit gebied met bekende dialectologen zoals Blancquaert, Pée, Vanacker, Taeldeman, Devos en Van Keymeulen [1](#page=1) [5](#page=5).
#### 1.2.1 Streektaal versus Dialect
Het onderscheid tussen streektaal en dialect is vaak politiek geladen, mede door het Europese Handvest voor de bescherming van minderheidstalen. Een streektaal wordt soms als een volwaardige taal beschouwd (met "army and navy"), terwijl een dialect een variant van een taal is. Echter, voor de doeleinden van deze cursus worden "streektaal" en "dialect" als synoniemen beschouwd [5](#page=5).
#### 1.2.2 Ontstaan van Dialecten
* **Misvatting:** Dialecten zijn rond 1600 ontstaan [5](#page=5).
**Correctie:** Dialecten zijn ontstaan door de Germaanse volksverhuizingen in de 3e tot 5e eeuw na Christus, en vertonen meer Germaanse dan Romaanse kenmerken. Daarvoor werden Keltische talen gesproken [5](#page=5).
* **Misvatting:** Het West-Vlaamse dialect is het oudste dialect van Vlaanderen [5](#page=5).
**Correctie:** West-Vlaams is weliswaar het meest archaïsche en bevat de meeste oude vormen, maar dit betekent niet automatisch dat het het oudste is in absolute zin [5](#page=5).
* **Misvatting:** Dialect ontstaat als mensen de standaardtaal niet goed beheersen [5](#page=5).
**Correctie:** Het is omgekeerd: de standaardtaal ontstaat uit dialecten [5](#page=5).
* **Feit:** Het West-Vlaamse en Oost-Vlaamse dialect vormden vroeger één dialectgebied. Pas later ontstond er een scheiding, mede door de Brabantse expansie [5](#page=5).
#### 1.2.3 Romantiek en Dialectologie
De periode van de Romantiek stimuleerde de dialectologie door de nadruk op het eigene en de volksgeest. Dit leidde tot het verzamelen van lijsten met typische woorden per dorp, maar nog zonder systematische onderzoeksmethoden [6](#page=6).
#### 1.2.4 Dialectgeografisch Onderzoek
Dialectgeografisch onderzoek is van breed historisch belang omdat dialectkaarten inzicht kunnen bieden in de historische evolutie van taal [6](#page=6).
* **Principe:** Wat naast elkaar op een kaart staat, heeft zich historisch na elkaar ontwikkeld [6](#page=6).
* **Periferie:** De oudste variant van een klank komt vaak voor in de periferie van een dialectgebied (bv. 'hoes'/'moes' in Limburg, 'huus'/'muus' in West-Vlaanderen) [6](#page=6).
* **Palatalisering:** Een klankverandering waarbij de tong meer naar voren wordt gekruld [6](#page=6).
* **Foneem en Lexicale diffusie:** Een klankverandering die zich in het lexicon voortdoet. De verspreiding van een klankverandering hangt samen met de frequentie en het economisch belang van woorden [7](#page=7).
* **Diftongeren:** Het maken van een tweeklank, zoals 'uu' naar 'ui' [7](#page=7).
* **Polygenese:** Een verandering die zich gelijktijdig op meerdere plaatsen voordoet [7](#page=7).
* **Terraslandschap:** Een model waarbij een kenmerk in kracht toeneemt (voorkomt in meer woorden) richting een bepaalde richting, wat leidt tot een breed overgangsgebied met soms per woord aparte isoglossen. Een voorbeeld hiervan is het verschil tussen Hoogduits en Nederduits (bv. 'maken'/'machen', 'ik'/'ich') [7](#page=7).
#### 1.2.5 Taaltheoretisch Belang van Dialectologie
Historische taalkunde ging lang uit van uitzonderingsloze wetten. Dialectologie diende lange tijd als de "dienstmaagd" van de historische taalkunde. Het Rijnlandse waaier-model toont overgangsgebieden met soms per woord aparte isoglossen. Dit leidde tot het inzicht dat er geen mechanische, uitzonderingsloze taalwetten bestaan. Men probeerde dit te omzeilen door onderscheid te maken tussen 'neogrammatische verandering' (uitzonderingsloos, gradueel, onbewust, niet-sociaal) en 'Lautersatz' (abrupt, bewust, prestige-gedreven, lexicale diffusie), maar al snel werd duidelijk dat deze twee verweven zijn. Dialectgeografie ontwikkelde zich als methode om taalverandering in kaart te brengen [7](#page=7).
#### 1.2.6 De Observer's Paradox
Dit verwijst naar het probleem dat onderzoekers taalgebruik alleen kunnen achterhalen door mensen systematisch te observeren, wat paradoxaal genoeg hun natuurlijke spraak kan beïnvloeden [8](#page=8).
> **Tip:** Oplossingen voor de Observer's Paradox zijn onder meer: lokale mensen engageren voor opnames, kleinere opnametoestellen gebruiken, en de eerste 15 minuten van een opname weggooien. Informed consent (geïnformeerde toestemming) is essentieel [8](#page=8).
#### 1.2.7 Traditionele Dialectologie versus Hedendaags Onderzoek
* **Traditioneel beeld:** Om de oudste dialectvormen te observeren, zocht men naar laagopgeleide vrouwen op het platteland [8](#page=8).
* **NORM-informanten:** Traditioneel werden "Non-mobile, Old, Rural, Male" informanten gebruikt. Echter, onderzoek toonde aan dat mannen langer aan dialect vasthielden. Vrouwen gebruikten taal meer als prestigemiddel en waren verantwoordelijk voor kinderopvoeding, wat hun taalgebruik mogelijk beïnvloedde [8](#page=8).
#### 1.2.8 Dialectometrie
Dialectometrie berekent de afstanden tussen dialecten op basis van een groot aantal kwantitatieve gegevens om objectief te meten hoe dialecten aan elkaar gerelateerd zijn [8](#page=8).
* **Voorbeeld (Heeringa et al.):** Gebruik van fonetische transcripties van duizenden woorden in honderden plaatsen, met behulp van de Levenshtein-afstand (hoeveel operaties nodig zijn om twee reeksen van elkaar te maken). Resultaten worden weergegeven op kaarten waar gelijkende kleuren op elkaar lijkende dialecten met kortere afstanden aanduiden [8](#page=8).
#### 1.2.9 Dialectgrenzen in het Nederlandse Taalgebied
De belangrijkste dialectgrenzen lopen van noord naar zuid niet van oost naar west. Deze grenzen lopen door tot in Nederland en weerspiegelen de vestiging van verschillende Germaanse stammen na de val van het Romeinse Rijk [9](#page=9):
* **Kustwestgermanen (bv. Saksen):** Geassocieerd met Vlaamse dialecten, die veel overlappingen hebben met Engelse woorden [9](#page=9).
* **Franken (in Limburg en Brabant):** Geassocieerd met Brabantse en Limburgse dialecten. Een kenmerk is de secundaire umlaut (klankverandering bij klinkers), die zowel bij korte als lange klinkers voorkomt en morfologisch kan werken [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.2.10 Ingveoonse Taalverschijnselen
Een Ingveoons taalverschijnsel is een taalverschijnsel dat het Engels, het Fries en de Nederlandse kustdialecten gemeenschappelijk hebben. Dit suggereert dat de volkeren die deze gebieden germaniseerden, al sterk op elkaar leken [10](#page=10).
#### 1.2.11 Brabantse Expansie
Door de Brabantse expansie zijn oorspronkelijk Brabantse dialectkenmerken, met name op lexicaal gebied, over heel Vlaanderen verspreid, soms tot in West-Vlaanderen. Echter, algemeen verspreide kenmerken zoals de 'ge'/'gij' vormen zijn zo wijdverbreid dat men hier moeilijk van Brabantse expansie kan spreken [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.2.12 Dialectatlassen en Onderzoekers
Verschillende onderzoekers hebben bijgedragen aan de dialectologie door het samenstellen van dialectatlassen en -enquêtes:
* **Leonard Lodewijk De Bo:** Bekend om zijn West-Vlaamse idioticon (dialectwoordenboek), een voorbeeld van een particularist [11](#page=11).
* **Ferdinand Wrede:** Stelde de *Deutscher Sprachatlas* samen op basis van Wenker-zinnen, een gigantische dataverzameling resulterend in kaarten [11](#page=11).
* **Jules Guilliéron:** Benadrukte het belang van mondelinge data en reisde rond om bevindingen fonetisch neer te schrijven, waarbij hij zijn eigen fonetisch schrift ontwikkelde [11](#page=11).
#### 1.2.13 Dialectonderzoek aan Belgische Universiteiten
* **Dialectenquête Pieter Willems:** Kwam tot stand in Leuven en is de oudste enquête over dialecten. Maakte gebruik van de Kloekencode om plaatsen uniek te coderen [11](#page=11).
* **De Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND):** Een mondelinge enquête met 141 zinnen, fonetisch genoteerd en resulterend in vele kaarten [12](#page=12).
* **Het Gesproken Corpus van de (zuidelijk-)Nederlandse dialecten:** Het enige corpus waarvan nog alle audio aanwezig is. Onderzoek loopt nog steeds en het bevat de grootste verzameling data van levensverhalen van laaggeletterde Vlamingen [12](#page=12).
* **Verzameling van de Zuid-Nederlandse Dialectcentrale:** Kwam tot stand in Gent.
#### 1.2.14 Lexicale Diversiteit en Frequentie
De paper "Botany meets lexicology: The relationship between experiential salience and lexical diversity" (Franco & Geeraerts) onderzoekt de relatie tussen de frequentie waarmee concepten (bv. planten) voorkomen en de lexicale diversiteit ervan. De hypothese is dat minder frequente concepten meer lexicale diversiteit hebben. Een mogelijke verklaring is dat frequente concepten meer nood hebben aan linguïstische uniformiteit voor communicatie, ook buiten de eigen gemeenschap. Naast frequentie spelen ook andere factoren zoals folklore en de 'magie' rond bepaalde planten (bv. toxische eigenschappen) een rol in lexicale diversiteit. Lexicologie is de studie van de vormelijke aspecten van woorden en woordenschat [12](#page=12).
---
# Lexicale diversiteit en taalvariatie
Dit onderdeel verkent de relatie tussen de hoeveelheid woorden voor een concept, hoe opvallend dat concept is, en hoe vaak het voorkomt, specifiek toegepast op botanische terminologie, met een focus op de methoden voor het meten van lexicale diversiteit [12](#page=12).
### 2.1 Lexicologie, onomasiologie en semasiologie
* **Lexicologie** is de studie van alle vormelijke aspecten van het woord en de woordenschat [13](#page=13).
* **Onomasiologie** bestudeert hoe concepten benoemd worden, vertrekkend vanuit een concept. Het is een subtak van de lexicologie [13](#page=13).
* **Semasiologie** vertrekt vanuit specifieke woorden en kijkt naar hun betekenissen. Het is het omgekeerde van onomasiologie [13](#page=13).
### 2.2 Saillantie en lexicale diversiteit
**Saillantie** is de mate waarin men zich bewust is van iets, waardoor het de aandacht trekt en cognitief opvallend is. Saillantie speelt een belangrijke rol in taalverandering. Een concept dat men vaker tegenkomt, is doorgaans saillanter [13](#page=13).
De kernhypothese van het onderzochte artikel is dat voor concepten die zeer frequent voorkomen in onze leefwereld, er minder lexicale diversiteit is, en omgekeerd. De mogelijke verklaring hiervoor is dat men voor frequente concepten meer behoefte heeft aan communicatie, ook buiten de eigen regio, wat leidt tot een grotere nood aan linguïstische uniformiteit [12](#page=12).
Echter, het onderzoek toont aan dat lexicale diversiteit niet enkel afhangt van de frequentie waarmee een plant in de omgeving wordt aangetroffen, maar ook van andere factoren. Factoren zoals de rol van een plant in folklore, of het bezit van toxische eigenschappen, kunnen leiden tot meer woorden voor die plant, vaak geassocieerd met 'magie' [12](#page=12).
#### 2.2.1 Meten van plantenfrequentie
Plantenfrequentie kan op verschillende manieren gemeten worden [13](#page=13):
* **Absolute frequentie**: Dit is de pure telling van hoe vaak iets voorkomt [13](#page=13) [15](#page=15).
* **Relatieve frequentie**: Dit is de frequentie in vergelijking met een totaal aantal observaties of een ander referentiepunt [13](#page=13) [16](#page=16).
* Gebruik van de **atlas van de flora van Vlaanderen en het Brussels gewest** [13](#page=13).
#### 2.2.2 Meten van lexicale diversiteit
Verschillende methoden kunnen worden gebruikt om lexicale diversiteit te meten [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15):
* **Number of records**: Gebaseerd op data uit dialectwoordenboeken. Dit kan echter te sterk beïnvloed worden door het aantal waarnemingen (N) [13](#page=13) [19](#page=19).
* **Number of different lexemes**: Het aantal unieke woorden, onafhankelijk van buiging of vervoeging. Een lexeem is een eenheid van lexicale betekenis, waarbij abstractie wordt gemaakt van verbuiging en vervoeging. Bijvoorbeeld, 'lopen' en 'liep' behoren tot hetzelfde lexeem, maar 'loper' met een andere betekenis is een ander lexeem [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Type Token Ratio (TTR)**: De verhouding tussen het aantal verschillende lexemen (types) en het totale aantal lexemen (tokens) in een corpus. Een hogere TTR duidt op grotere lexicale diversiteit [14](#page=14).
* *Token*: Aantal verschijningsvormen van een woord.
* *Type*: Aantal unieke woorden.
* Formule: $TTR = \frac{\text{Aantal unieke lexemen}}{\text{Totaal aantal lexemen}}$ [14](#page=14).
* Voorbeeld: In de zin ‘De kat liep achter de andere kat’ zijn er 7 tokens en 5 types, dus de TTR is 5/7 [14](#page=14).
* **Internal uniformity**: Houdt rekening met hoe frequent elk van de verschillende woorden wordt opgegeven. Hoge uniformiteit betekent dat één woord significant frequenter is dan andere woorden. Dit kan ook worden gezien als een maat voor standaardisering [14](#page=14) [19](#page=19).
#### 2.2.3 Correlatietest
Een correlatietest wordt gebruikt om een verband te zoeken tussen twee variabelen [14](#page=14).
* **Correlatiecoëfficiënt**: Geeft de sterkte en richting van het verband aan. De vorm kan worden weergegeven door $y = ax + b$, waarbij $a$ de correlatiecoëfficiënt is. Een negatieve waarde duidt op een negatief verband [14](#page=14) [16](#page=16).
* **P-waarde**: Een maat voor de waarschijnlijkheid dat een resultaat op toeval berust [14](#page=14) [16](#page=16).
* Ligt tussen 0 en 1.
* Een p-waarde van 0 betekent dat het resultaat zeer onwaarschijnlijk aan toeval toe te schrijven is [15](#page=15).
* Een significantieniveau van 0.05 wordt vaak gehanteerd: als de p-waarde kleiner is dan 0.05, mag een betrouwbare conclusie worden getrokken. De p-waarde wordt ook wel alfa ($\alpha$) genoemd [15](#page=15).
### 2.3 Resultaten van het onderzoek
De onderzoekers verwachtten dat het aantal lexemen zou afnemen bij toenemende plantenfrequentie (hoe meer planten, hoe minder lexemen). De resultaten toonden echter het omgekeerde aan [15](#page=15).
* **Hypothese 1**: Hoe frequenter de plant, hoe lager de lexicale diversiteit (lager aantal lexemen, lagere TTR, hogere interne uniformiteit). Deze hypothese werd niet volledig bevestigd. De hypothese klopte wel voor TTR, maar niet voor het aantal lexemen en interne uniformiteit. Er werd een positieve correlatie gevonden in plaats van de verwachte negatieve [16](#page=16) [19](#page=19).
* **Hypothese 2**: Een plant die lokaal laagfrequent is, maar globaal frequent, zou minder hoge lexicale diversiteit moeten vertonen dan een plant die globaal laagfrequent is [16](#page=16).
#### 2.3.1 Regressieanalyse
Om deze hypotheses te onderzoeken, werd een lineaire regressie uitgevoerd [17](#page=17).
* **Regressie**: Een statistische methode om te voorspellen hoe een variabele verandert als gevolg van één of meer andere variabelen [17](#page=17).
* **Afhankelijke variabele (outcome/response variable)**: De variabele die men wil voorspellen [17](#page=17).
* **Onafhankelijke variabele (predictor)**: Variabelen waarvan men de invloed op de afhankelijke variabele onderzoekt [17](#page=17).
* **Verschil met correlatietest**: Regressie voorspelt de uitkomstwaarde van één variabele, terwijl correlatie de sterkte en richting van een wederzijds verband bepaalt [17](#page=17).
* **Soorten variabelen**:
* **Kwalitatieve/categorische**: Nominaal (geen volgorde) of ordinaal (wel volgorde) [17](#page=17).
* **Kwantitatieve/numerische/continue/schaalvariabele**: Kan een cijferwaarde hebben [17](#page=17).
In dit onderzoek waren er drie afhankelijke variabelen (aantal lexemen, TTR, interne uniformiteit) en drie onafhankelijke variabelen (plantfrequentie als vast effect, regio als random effect, plant als random effect) [17](#page=17).
* **Eenvoudige lineaire regressie**: $Y = a + bx + \varepsilon$, waarbij Y de afhankelijke variabele is, x de onafhankelijke variabele, $a$ de intercept, $b$ de coëfficiënt, en $\varepsilon$ de foutterm [17](#page=17).
* **Meervoudige lineaire regressie**: Gebruikt meerdere onafhankelijke variabelen. De coëfficiënt per predictor geeft de belangrijkheid aan voor het voorspellen van de afhankelijke variabele [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 2.3.2 Resultaten van de regressieanalyse
* Voor het **aantal lexemen** en **interne uniformiteit** werden de hypothesen niet bevestigd [19](#page=19).
* Voor de **TTR** klopte de hypothese wel (model 2) [19](#page=19).
### 2.4 Waarom resultaten niet als verwacht?
De auteurs wijzen op verschillende mogelijke redenen voor de onverwachte resultaten [19](#page=19):
* Het **aantal lexemen** is mogelijk te sterk beïnvloed door het aantal 'records' (waarnemingen) [19](#page=19).
* TTR en interne uniformiteit meten conceptueel verschillende fenomenen [19](#page=19).
* Interne uniformiteit is ook een maat voor standaardisering; als de taal sterk gestandaardiseerd is, gebruikt men hetzelfde woord voor hetzelfde concept. Plantenfrequentie heeft invloed op het aantal lexemen, maar leidt niet noodzakelijk tot standaardisering van één lexeem in een hele regio [19](#page=19).
* Mogelijk zijn de indelingen per ecologische regio te 'ruw', en zouden andere indelingen tot andere resultaten kunnen leiden [19](#page=19).
* **Frequentie impliceert niet noodzakelijk experïentiële saillantie**. Men kan planten frequent tegenkomen maar er minder bewust van zijn dan van minder frequente planten. De benoemingsbehoefte is wellicht niet altijd hoog bij laagfrequente planten die geen rol spelen in het dagelijks leven. Factoren als giftigheid of bruikbaarheid spelen waarschijnlijk een grotere rol dan hoe vaak men een plant tegenkomt [20](#page=20).
### 2.5 Beperkingen van het onderzoek
Het onderzoek kent diverse beperkingen [20](#page=20):
* Enkel planten die in woordenboeken zijn opgenomen, werden meegenomen, vaak de frequentere planten [20](#page=20).
* Woordenboeken zijn niet allemaal op hetzelfde moment gemaakt, wat kan leiden tot verschillen in dialectverlies [20](#page=20).
* De definitie van een 'apart lexeem' is een moeilijke taak voor dialectologen [20](#page=20).
* Er zijn mogelijk andere maten voor lexicale diversiteit en andere semantische velden die onderzocht kunnen worden [20](#page=20).
### 2.6 Nuttige terminologie
* **Hyperoniem**: Een woord dat qua betekenis andere, specifiekere woorden overkoepelt (bv. 'plant') [15](#page=15).
* **Hyponiem**: Een specifiek woord dat onder een hyperoniem valt (bv. 'paardenbloem') [15](#page=15).
* **Heteroniem**: Twee vormvarianten voor eenzelfde begrip [15](#page=15).
> **Tip:** Zorg ervoor dat je de verschillende methoden om lexicale diversiteit te meten (Number of records, Number of different lexemes, TTR, Internal uniformity) kunt uitleggen en toepassen. Ook de begrippen correlatietest en p-waarde zijn cruciaal voor het examen. Wees specifiek over de hypothesen en de bevindingen van het onderzoek [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [19](#page=19).
---
# Standaardisering van taal en hyperstandaardisering
Dit onderwerp verkent de processen van taalstandaardisering in Vlaanderen, met een specifieke focus op het fenomeen van hyperstandaardisering, de impact van taalbeleid, normatieve ideeën en de evolutie van tussentaal.
### 3.1 Het proces van taalstandaardisering in Vlaanderen
#### 3.1.1 Definitie van standaardtaal en standaardisering
Een standaardtaal wordt vaak omschreven als een taal zonder regionale variatie, maar deze definitie is in de praktijk zelden haalbaar. Meer accurate kenmerken zijn [21](#page=21):
* Een taal die frequent in formele situaties wordt gesproken [21](#page=21).
* Een gecodificeerde taal, met referentiepunten zoals de Algemene Nederlandse Spraakkunst, Het Groene Boekje, Woordenlijst.org en Van Dale [21](#page=21).
* Een taal met 'overt prestige', geassocieerd met intelligentie, opleiding en beschaving [21](#page=21).
Standaardisering omvat twee belangrijke veranderingen:
* **Verandering in taalproductie:** Meer uniformiteit, met 'juiste' varianten die worden vastgelegd, vooral in formele contexten [22](#page=22).
* **Verandering in taalpercepties/ideologieën:** Hiërarchisering van taalvormen, waarbij één vorm als prestigieuzer wordt beschouwd dan andere [22](#page=22).
#### 3.1.2 De Vlaamse standaardiseringsgeschiedenis: vertraagd of onvoltooid?
Er wordt vaak gesteld dat Vlaanderen een achterstand zou hebben in het standaardiseringsproces. Dit kan echter afhangen van het perspectief [21](#page=21):
* **Productieperspectief:** Hierbij zou er inderdaad sprake kunnen zijn van een verouderde standaardisering [22](#page=22).
* **Ideologisch perspectief:** Vanuit dit oogpunt leidt een andere beoordeling van de situatie in Vlaanderen [22](#page=22).
De bewering van een achterstand diende vaak als een strategische legitimering voor taalzuiveringscampagnes in Vlaanderen, met als doel het Nederlands daar te verspreiden en te standaardiseren [22](#page=22).
#### 3.1.3 Twintigste-eeuwse taalzuiveringsinspanningen in Vlaanderen
De twintigste eeuw kenmerkt zich door markante taalzuiveringsinspanningen in Vlaanderen. Deze inspanningen hadden tot doel de aansluiting bij het Nederlands in Nederland te bevorderen en Vlaamse 'barbarismen' (door anderen als foutief ervaren woorden uit een andere taal) te elimineren [22](#page=22) [23](#page=23).
**Methodologie:** Het onderzoek naar deze periode maakt gebruik van discoursanalyse, waarbij teksten worden onderzocht op hun ideologische lading en er 'tussen de regels' wordt gelezen. Bronnen hiervoor zijn onder andere het VRT-archief en tijdschriften van ABN-actoren [22](#page=22).
**ABN-actoren en het Nederlands in Vlaanderen:** De openbare omroep speelde een cruciale rol in deze standaardtaalcampagnes. Er was een poging tot 'rabiaat integrationisme', waarbij Vlaamse woorden zoals 'beenhouwerij' werden vervangen door Nederlandse equivalenten zoals 'slagerij' [22](#page=22).
**De 'spraakmakende gemeente':** Dit concept verwijst naar een culturele intellectuele elite wiens taalgebruik als norm geldt. In Vlaanderen werd het idee van een eigen spraakmakende gemeente als afwezig beschouwd, waardoor men naar Nederland keek. De Vlaamse elite was destijds sterk verfranst [23](#page=23).
**Specifieke normatieve ideeën:**
* **Vermannelijking van substantieven:** Vlaanderen accepteerde niet dat de perceptie van geslacht bij woorden minder gevoelig werd, zoals in Nederland [23](#page=23).
* **Een eigen uitspraaknorm:** Men was overtuigd dat afwijkingen van de Nederlandse uitspraak toegestaan of zelfs verplicht waren, terwijl veranderingen in Nederland (zoals monoftongering of stemhebbende medeklinkers die stemloos worden) als fout werden beschouwd [23](#page=23).
* **Ambivalentie tegenover dialect:** Hoewel er een ideaal van naast elkaar bestaan van dialect en standaardtaal bestond, moest het dialect vaak wijken. Dit leidde tot nevenschade aan het dialect, waarbij dialectsprekers werden geportretteerd als achtergebleven [23](#page=23).
* **Stigmatisering van dialect:** Dialect werd gezien als een hinderpaal op weg naar beschaving [23](#page=23).
* **Drastische maatregelen:** Er werden campagnes gevoerd, voorstellen gedaan om kinderen naar Nederland te sturen, en er werd overwogen om leerkrachten uit hun dialectmilieu te verwijderen [23](#page=23).
#### 3.1.4 De effecten van hyperstandaardisering
Hyperstandaardisering verwijst naar de intensieve taalzuiveringsinspanningen in Vlaanderen gedurende de 20e eeuw. De effecten hiervan waren onder meer [22](#page=22):
1. **Succesvolle installatie van een collectief metataal bewustzijn:** Er ontstond een cultureel dominante overtuiging dat er maar één vorm van taal dominant is (standaardiseringsideologie). Attitudestudies, zoals het matched guise experiment, tonen aan dat mensen, zelfs als ze standaardtaal niet belangrijk vinden, sprekers ervan vaak een hoger IQ toekennen. Ideologisch gezien waren de taalcampagnes dus succesvol [24](#page=24).
2. **Verhevigd dialectverlies:** Cijfers uit 2014 tonen een snelle achteruitgang van dialectgebruik over generaties heen, met variaties tussen provincies (meer dialect op het platteland, minder door migratie in Limburg). Jongeren rapporteren weinig dialectkennis. Mannen spreken meer dialect dan vrouwen, en lagere sociale klassen meer dan hogere, wat duidt op een neerwaartse spiraalbeweging door het onderwijs in Standaardnederlands [25](#page=25).
* **Structureel dialectverlies/nivellering:** Wie nog dialect spreekt, verliest bepaalde kenmerken [26](#page=26).
* **Functioneel verlies:** Steeds minder mensen spreken dialect in steeds minder situaties. Dit wordt mede veroorzaakt door negatieve attitudes die door hyperstandaardisering zijn aangewakkerd, hoewel dialectverlies ook zonder die campagnes zou hebben plaatsgevonden [26](#page=26).
3. **Idiosyncratische taalpraktijk:** De campagnes hebben geleid tot een eigen Vlaamse taalpraktijk. Tussentaal, wat niet synoniem is met 'schoon Vlaams' (willen maar niet kunnen), is intussen de nieuwe moedertaal geworden en wordt gekenmerkt door hypercorrectie. Hypercorrectie ontstaat wanneer men zo zijn best doet om geen taalfouten te maken, dat men juist fouten maakt, zoals G/H-verwarring of lexicale fouten. De auteurs suggereren dat Vlamingen juist taalonzekerder zijn geworden door de campagnes. Symbolische gevolgen van niet aan de prescriptie voldoen zijn onder meer perceptie als minder intelligent en onbedoelde leereffecten (hypercorrecties) [26](#page=26) [27](#page=27).
4. **Blijvende abnormalisering van de Vlaamse taalsituatie:** De campagnes hebben een 'waarheidsregime' geïnstalleerd waarbij meningen als feiten worden aanvaard en alternatieve waarheden worden genegeerd. Dit creëerde een selffulfilling prophecy, waarbij de voorspelling van een achterstand werkelijkheid werd door het gecreëerde gedrag. Dit fenomeen wordt ook wel chizoglossie genoemd [27](#page=27).
### 3.2 Transformatie en 'late standaardisering'
#### 3.2.1 Huidige taalsituatie in Vlaanderen
Momenteel bevinden we ons in een periode waarin tussentaal steeds vaker in formele situaties wordt gebruikt. Dit kan leiden tot een 'standaardtaalvacuüm' of 'destandaardisering', waarbij de taal met het meeste prestige nauwelijks wordt gesproken. Niet-normatief taalgebruik betekent echter niet per se verzet tegen de norm; tussentaal kan juist 'hip' of 'cool' worden afgezet in de media en processen van restandaardisering uitlokken, wat leidt tot een nieuwe taakverdeling binnen de media [27](#page=27).
#### 3.2.2 Alternatief: 'late' of 'hoge' standaardisering
Naar analogie van grootschalige cultuuronderzoeken uit die tijd, bevindt men zich vandaag in het postmoderne tijdperk. Hoewel de basiswaarden van de moderniteit (vooruitgangsoptimisme, geloof in wetenschap en technologie) nog steeds relevant zijn, impliceert destandaardisering een absolute breuk die niet volledig heeft plaatsgevonden [27](#page=27) [28](#page=28).
**Standaard Language Ideology:** Deze ideologie blijft in Vlaanderen relatief intact; attitudetests tonen aan dat het Nederlands van de VRT nog steeds hoog scoort, en de meerderheid van de Vlamingen vindt standaardtaal belangrijk, met name als eenheidstaal voor mensen met een migratie-achtergrond die gelijke kansen in de maatschappij biedt [28](#page=28).
### 3.3 Taalgebruik op TV: vroeger en nu
#### 3.3.1 Het charter van de VRT
Het huidige charter van de VRT stelt dat standaardtaal de norm is voor journalisten en presentatoren, met enige flexibiliteit voor experts en in fictie en humor. In journalistieke kernrollen is Nieuwsnederlands de absolute norm. Beleid wordt echter niet altijd even goed uitgevoerd [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.3.2 Kwantitatief onderzoek naar taalgebruik in fictie
Een onderzoek van Van Hoof & Vandekerckhove analyseerde 21 oude en recente fictiereeksen om de evolutie van taalgebruik in fictie te bestuderen. Ze berekenden een tussentaalindex op basis van zeven tussentaalmarkeerders, zoals de realisatie van de eind-T en adnominale flexie. De onderzoekers waren kritisch over de tussentaalindexmethode [29](#page=29).
**Tussentaalmarkeerders:**
1. Realisatie eind-t [30](#page=30).
2. Realisatie begin-h [30](#page=30).
3. Adnominale flexie [30](#page=30).
4. Realisatie diminutief [30](#page=30).
5. Subjectsvormen van het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud [30](#page=30).
6. Realisatie van het onderschikkend woord aan het begin van de zin (met expletief 'dat') [30](#page=30).
7. Negatie [30](#page=30).
#### 3.3.3 Methodologie: Logistische regressie
In plaats van een tussentaalindex, werd logistische regressie toegepast. Deze methode wordt gebruikt om de kans op een categorische afhankelijke variabele (hier: standaardtalig of niet-standaardtalig) te voorspellen op basis van onafhankelijke variabelen [32](#page=32).
**Onafhankelijke variabelen:**
* Periode (vast effect, binair: rond 1980 of late 2000s) [32](#page=32).
* Dialectgebruik (vast effect, numeriek) [32](#page=32).
* Interactie tussen periode en dialectgebruik [32](#page=32).
* Aflevering (willekeurig effect) [32](#page=32).
* Personage (willekeurig effect) [32](#page=32).
* Tussentaalmarkeerder (willekeurig effect) [32](#page=32).
Het onderzoek concludeert dat hedendaagse fictie duidelijker tussentaliger is dan fictie rond 1980. Er werd een significant interactie-effect gevonden tussen periode en dialectgebruik, wat betekent dat het effect van de ene variabele samenhangt met de andere. Hoe meer dialect een personage spreekt, hoe minder verschil er is tussen oudere en recente series [34](#page=34) [36](#page=36).
Een belangrijke nuance is dat de meeste tussentaalmarkeerders ook dialectkenmerken zijn, waardoor het lastig is om puur tussentaalgebruik van dialectgebruik te onderscheiden. Primiare dialectkenmerken, die lokaal en niet wijdverspreid zijn, worden doorgaans als eerste weggelaten bij een switch naar standaardtaal [33](#page=33).
De aanname dat fictie in de BRT-periode (rond 1980) overwegend of uitsluitend standaardtalig was, is onjuist. Het spectrum was breder en omvatte zowel standaardtalige, tussentalige als dialectische series. In hedendaagse fictie is er een ruimer variatiespectrum observeerbaar dan in series van rond 1980. De evoluties in VRT-taalgebruik zijn een weerspiegeling van taalevoluties in de Vlaamse realiteit [36](#page=36).
> **Tip:** Wees kritisch over de 'kwantitatieve filosofie' achter onderzoeken, met name bij het interpreteren van bevindingen over standaardisering en dialectverlies. Houd rekening met de omvang van de dataset en mogelijke vertekenende factoren [21](#page=21).
> **Tip:** Begrijp dat de definitie van 'standaardtaal' (homogeen, regioneutraal) in de praktijk zelden voorkomt. De notie van 'prestige' is cruciaal in de waardering van taalvarianten [21](#page=21).
> **Tip:** Bij het analyseren van taal in fictie, let op de methodologische keuzes, zoals het gebruik van een tussentaalindex versus logistische regressie. De terminologie (variabele, variant) is belangrijk voor examens [29](#page=29) [30](#page=30) [32](#page=32).
> **Tip:** Houd rekening met het concept van 'hypercorrectie' als een gevolg van overmatige inspanning om normconform te spreken. Dit kan leiden tot onbedoelde taalfouten [26](#page=26).
---
# Taalvariatie in Nederland en Suriname
Dit gedeelte vergelijkt de taalsituaties in Nederland en Suriname, met aandacht voor dialectverlies, regiolectvorming, taalbeleid en de perceptie van verschillende taalvariëteiten.
### 4.1 Nederland versus Vlaanderen: vergelijkingen en verschillen
De taalsituatie in Nederland en Vlaanderen vertoont zowel overeenkomsten als verschillen. Gemeenschappelijke factoren zijn taalcontact, factoren die dialectverlies triggeren, diglossie, dialectverlies en regiolectvorming, de standaardtaalideologie, en informalisering ten gunste van normverruiming. Verschillen liggen in de geschiedenis van standaardisering, het taalbeleid met betrekking tot het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, een mogelijk verder gevorderd dialectverlies in Nederland, een grotere acceptatie van regionale kleuring in het Standaardnederlands, andere kenmerken van tussentaal, en de aanwezigheid van "tabula-rasagebieden" door inpoldering in Nederland [37](#page=37).
#### 4.1.1 Definitie van Regiolect en Informalisering
Een **regiolect** wordt gedefinieerd als de taalvorm die ontstaat wanneer een dialect zijn typische kenmerken verliest. **Informalisering** verwijst naar het algemene tijdperk waarin informelere omgangsvormen, ook in taal, meer geaccepteerd worden, zoals te zien is bij de openbare omroep. Dit concept is gerelateerd aan het civilisatieproces van Norbert Elias en de omgekeerde visie van Cas Wouters [37](#page=37).
#### 4.1.2 Europees Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden
Het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, een verdrag uit 1992 van de Raad van Europa, moedigt landen aan om regionale of minderheidstalen te bevorderen en te beschermen. Een **regionale taal** is een taal die al lang in een bepaald gebied voorkomt en niet verwant is met de nationale taal. Een **minderheidstaal** is niet gebonden aan een gebied, maar heeft wel een lange geschiedenis binnen een bepaalde taal. Nederland heeft het handvest ondertekend en geratificeerd, wat leidt tot beleidsontwikkeling en steun voor onderwijs in deze talen. Voorbeelden van regionale talen in Nederland zijn Fries, en minderheidstalen omvatten Nedersaksisch, Limburgs, Jiddisch, Roma en Sinti talen. Er is discussie over de status van Zeeuws, Brabants en Drents. België heeft het handvest ondertekend, maar niet geratificeerd [37](#page=37).
#### 4.1.3 Standaardtaal en Poldernederlands
In Nederland zijn er meer sprekers van het Standaardnederlands dan in Vlaanderen. De standaardtaal in Nederland is endogeen ontwikkeld uit Nederlandse dialecten. **Poldernederlands** verwijst naar klankveranderingen die nu als standaardtaal worden gezien, mede als gevolg van inpoldering, waarbij nieuwe gebieden zijn ontgonnen [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 4.1.4 Dialectverlies en Regiolectvorming
Er wordt onderscheid gemaakt tussen primaire, secundaire en tertiaire dialectkenmerken. **Hyperdialectismen** zijn fouten die gemaakt worden wanneer men probeert dialect te spreken. Dialectresistente gebieden zijn onder andere Limburg, Ameland, Volendam en Urk [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 4.1.5 Klankveranderingen in Poldernederlands
Het fenomeen poldernederlands heeft geleid tot de opvatting dat het een aparte taalvorm is. Verschillende klankveranderingen hangen samen, wat geïllustreerd kan worden aan de hand van de klinkerdriehoek. Een **push chain** treedt op wanneer de ene klank de plaats van de andere inneemt, bijvoorbeeld eerst middenvocalen en daarna tweeklanken, zoals beschreven door Van De Velde. Een **pull chain** vindt plaats wanneer tweeklanken eerst veranderen, gevolgd door middenvocalen, zoals beschreven door Stroop. Synchrone analyse per spreker kan helpen om de variatie binnen een gemeenschap op één moment te bestuderen. De perceptie van deze verandering, en of het een aparte variëteit is, kan gemeten worden aan de hand van perceptiedata [39](#page=39).
#### 4.1.6 Tabula-rasagebieden
**Tabula-rasagebieden** zijn gebieden die door inpoldering zijn ontstaan, wat kan leiden tot een taalsituatie met minder historische invloeden. De taal van nieuwslezers in Nederlandse inpolderingsgebieden vertoont weinig verschil met Vlaamse nieuwslezers [39](#page=39).
### 4.2 De taalsituatie in Suriname
De taalsituatie in Suriname wordt gekenmerkt door een sterke diaspora, met veel Surinamers die familie in Nederland hebben of een opleiding in Nederland overwegen. Schneiders' 'Dynamic model' beschrijft de evolutie van een postkoloniaal Engels tot een endogene taalvariëteit, met vijf fasen die politieke geschiedenis, identiteitsverandering en sociolinguïstische aspecten omvatten [40](#page=40).
#### 4.2.1 Koine, Pidgin en Creooltaal
Een **koine** is een mengtaal die ontstaat wanneer verschillende, onderling verstaanbare dialecten samenkomen. Een **pidgin** ontstaat wanneer talen die onderling minder verstaanbaar zijn, met elkaar in contact komen. Een **creooltaal** ontstaat wanneer een pidgin een moedertaal wordt [40](#page=40).
#### 4.2.2 Kenmerken van Surinaams-Nederlands
Typische kenmerken van Surinaams-Nederlands zijn het veelvuldige gebruik van aanwijzende voornaamwoorden in plaats van lidwoorden, en het gebruik ervan in plaats van of bij ja-neevragen [41](#page=41).
#### 4.2.3 Historische en Sociolinguïstische Context van Suriname
Suriname kwam in de 17e eeuw in Nederlandse handen na conflicten met Engeland, en werd economisch winstgevend door plantageproducten. Nederland speelde een grote rol in de trans-Atlantische slavenhandel. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werden contractarbeiders uit Azië gehaald, wat leidde tot de huidige multiculturele samenleving. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Suriname meer zelfbestuur en werd het onafhankelijk van Nederland in 1975. Er blijven sterke culturele banden, maar de politieke relatie was lange tijd gespannen [42](#page=42).
#### 4.2.4 Meertaligheid door de Geschiedenis van Suriname
In het precolombiaanse tijdperk sprak men inheemse talen zoals Caraïbische en Arowakse talen. Na 1650 kwamen Westerse invloeden: Engels (1651-1667), Nederlands (vanaf 1667 als bestuurstaal, met leerplicht vanaf 1876). Creooltalen zoals Sranan(tongo) en marrontalen (Saramakaans, Ndyuka, Paramakaans, Aluku, Matawai) ontwikkelden zich. Na de afschaffing van de slavernij werden nieuwe werkkrachten gezocht, wat leidde tot de komst van Hakka-sprekende Chinezen (vanaf 1853), Hindi-sprekenden (Hindostanen, 1873), en Javaans-sprekenden (sinds 1890). Nieuwere migratiegolven brachten Mandarijn, Braziliaans-Portugees, Spaans en Franssprekenden [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 4.2.5 Etnische Diversiteit en Taalidentiteit
Suriname is etnisch zeer divers, zonder een dominante groep. Er is geen strikte link meer tussen taal en etniciteit, wat voorheen wel het geval was, zeker sinds de Vernederlandsing van het onderwijs [43](#page=43).
#### 4.2.6 Onderzoeksmethoden en Percepties van Taalvariëteiten
Onderzoek naar taalattitudes maakt gebruik van verschillende methoden, waaronder **matched-guise** en **verbal-guise** experimenten. Bij een matched-guise experiment spreekt één spreker verschillende fragmenten in, terwijl bij verbal-guise meerdere sprekers worden ingezet om de stemkwaliteit en leeftijd gelijk te houden [44](#page=44).
> **Tip:** Wees kritisch op de representativiteit van matched-guise experimenten voor het dagelijkse leven, aangezien beoordeling in de praktijk vaak contextafhankelijk is [45](#page=45).
#### 4.2.7 Labels versus Audio als Stimuli
Het gebruik van **labels** (conceptuele methode) kan leiden tot een vereenvoudigd concept van taal, los van context, en meet stereotypen. Het gebruik van **audiofragmenten** is meer gecontextualiseerd en vereist controle over zoveel mogelijk factoren [45](#page=45).
#### 4.2.8 Onderzoeksdesign: Free Response en Meerkeuzevragen
Onderzoek kan gebruikmaken van **free response** (open antwoord) of **meerkeuzevragen** (MCQ). Een **indexicaal veld** verwijst naar de constellatie van sociale betekenissen die ideologisch met elkaar verbonden zijn, en hoe een taalvariant meerdere sociale betekenissen kan hebben, afhankelijk van de context [46](#page=46).
##### 4.2.8.1 Indexicale Ordes
1. **First order indexicality:** Varianten worden geassocieerd met specifieke taalgebruikers [46](#page=46).
2. **Second order indexicality:** Via metonymie verschijnen nieuwe betekenissen [46](#page=46).
#### 4.2.9 Data-analyse: Standaardisering en Valentiewaarde
De analyse van data kan inhouden dat woorden gestandaardiseerd worden en aan elk woord een **valentiewaarde** wordt toegekend. Een valentiewaarde is een experimenteel gevalideerde maat voor hoe positief of negatief een woord gemiddeld wordt ervaren in een taalgemeenschap. Bij een tekort aan schaalverdelingen tussen verschillende talen (bv. 7-puntsschaal voor Nederlands, 9-puntsschaal voor Engels) kan de **z-score** worden gebruikt om data op dezelfde statistische schaal te plaatsen. De z-score vergelijkt de waarde met het gemiddelde en de afwijking daarvan [46](#page=46) [47](#page=47).
> **Tip:** Wees alert op de mogelijke problemen bij het vergelijken van schalen met verschillende punten voor verschillende talen en hoe dit opgelost kan worden met z-scores [47](#page=47).
#### 4.2.10 Uniciteitswaarde
De **uniciteitswaarde** van een woord per taalvariëteit meet het totale aantal keren dat een woord aan een specifieke variëteit werd toegekend, gedeeld door het aantal keren dat het voor alle fragmenten voorkwam [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 4.2.11 Perceptie van Taalvariëteiten door Surinamers en Vlamingen
In vergelijking met Vlamingen in een vergelijkbaar experiment, blijken Surinamers in het algemeen minder vaak negatieve kernwoorden aan stimuli toe te kennen. Dit kan komen doordat Surinamers het moeilijk vinden om negatief te spreken over andere variëteiten, mogelijk door het cultuurbeleid [48](#page=48).
#### 4.2.12 Nederlands-Nederlands versus Surinaams-Nederlands
Nederlands-Nederlands bleek positief beoordeeld te worden als label, maar negatief als audiofragment, terwijl Surinaams-Nederlands weinig verschil liet zien tussen label- en audio-evaluatie. Dit suggereert een complexere perceptie wanneer de taal in context wordt aangeboden [48](#page=48).
#### 4.2.13 Regressie-analyse en Taalattitudes
Een regressie-analyse kan de valentiewaarde van een label of audiofragment voorspellen op basis van variabelen zoals taalvariëteit en survey type. Een sterretje in de analyse duidt op een interactie tussen variabelen. Creoolse Surinamers staan over het algemeen het meest negatief tegenover Nederlands-Nederlands [49](#page=49) [50](#page=50).
#### 4.2.14 Endonormatieve Oriëntatie in Suriname
De data suggereren een **endonormatieve oriëntatie** op het Surinaams-Nederlands, waarbij Surinaamse benamingen beter of even goed werden ondervonden als Nederlandse. Dit wordt mede geleid door creoolse Surinamers [50](#page=50).
#### 4.2.15 Evaluatie van Sranan en Surinaams-Nederlands
Het Sranan staat evaluatief op gelijke voet met het Surinaams-Nederlands, hoewel er informatie verloren gaat door woorden te reduceren tot ‘positief’ en ‘negatief’. Sranan wordt echter als minder prestigieus ervaren dan Nederlands [50](#page=50).
---
# Methodologie en kritische analyse van taalkundig onderzoek
Deze sectie bespreekt methodologische benaderingen in taalkundig onderzoek, met speciale aandacht voor kritische evaluaties van deze methoden.
### 5.1 Historische methoden en kritiek
#### 5.1.1 Dialectgeografie en de beperkingen van één informant
Dialectgeografie, sinds het werk van Gauchat erkende de interne variatie binnen een dialect. Echter, voor dialectgeografisch onderzoek werd doorgaans volstaan met slechts één informant per gemeente. Dit werd later bekritiseerd vanuit de sociolinguïstiek. Hoewel sociale variatie wel werd ingezien, werd deze door dialectologen niet als interessant genoeg beschouwd voor systematisch onderzoek [51](#page=51).
#### 5.1.2 Generatieve taalkunde versus sociolinguïstiek
Binnen de generatieve taalkunde werd een cruciaal onderscheid gemaakt tussen *competence* en *performance*. *Competence* verwijst naar de abstracte taalkennis die ieder individu zou bezitten, terwijl *performance* de concrete realisatie van die abstracte kennis betreft. De generatieve taalkunde legde de nadruk op *competence*. De sociolinguïstiek ontstond als een reactie hierop, met de stelling dat *performance* even belangrijk is voor het begrijpen van hoe taal werkt [51](#page=51).
> **Tip:** Begrijpen van het onderscheid tussen *competence* en *performance* is essentieel om de motivatie achter de ontwikkeling van de sociolinguïstiek te doorgronden.
### 5.2 Kritische analyse van methodologische keuzes
De kritiek op het gebruik van slechts één informant per gemeente in dialectgeografie illustreert een bredere thematiek in taalkundig onderzoek: de validiteit en representativiteit van onderzoeksmethoden. Het negeren van sociale variatie kan leiden tot een vertekend beeld van taalkundige fenomenen. De sociolinguïstiek benadrukt de noodzaak om zowel de abstracte systemen van taal als de concrete uitingen en variaties daarvan te bestuderen. Dit impliceert dat onderzoeksmethoden aangepast moeten worden om de complexiteit en gelaagdheid van taalgebruik te reflecteren. Methodologische keuzes moeten altijd kritisch worden geëvalueerd in het licht van de onderzoeksvraag en de potentiële beperkingen van de gekozen aanpak [51](#page=51).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Diatopisch | Verwijst naar geografische variatie in taal, zoals regionale verschillen in uitspraak of woordenschat. Dit is een van de dimensies waarop taalvariatie kan worden geanalyseerd. |
| Diastratisch | Verwijst naar sociale variatie in taal, waarbij taalgebruik verschilt op basis van sociale factoren zoals leeftijd, geslacht, sociale klasse of etniciteit. |
| Diafasisch | Verwijst naar situationele variatie in taal, waarbij taalgebruik afhangt van de specifieke context of situatie, zoals de formaliteit van de omgeving of de relatie tussen sprekers. |
| Sociolinguïstiek | Een interdisciplinair onderzoeksveld dat de relatie tussen taal en maatschappij bestudeert. Het onderzoekt hoe sociale factoren het taalgebruik beïnvloeden en vice versa. |
| Dialectologie | De studie van dialecten, regionale variëteiten van een taal. Traditioneel richtte dit veld zich op het verzamelen van data, met name bij oudere, plattelandsbewoners. |
| NORM-speaker | Een afkorting die een traditioneel ideaal type informant beschrijft in dialectologisch onderzoek: Non-mobile, Old, Rural, Male (niet-mobiel, oud, plattelandsbewoner, man). |
| Competence | In de generatieve grammatica verwijst competence naar de ideale, intuïtieve kennis die een spreker heeft van zijn taal, onafhankelijk van daadwerkelijk taalgebruik. |
| Performance | In de generatieve grammatica verwijst performance naar de effectieve, concrete realisatie van taal in gesproken of geschreven vorm, inclusief eventuele fouten of beperkingen. |
| Variatie | Het verschil of de afwisseling binnen een bepaald geheel of tussen elementen, wat een fundamenteel concept is in de taalwetenschap. |
| Variabele | Een kenmerk of eigenschap die kan veranderen of verschillende waarden kan aannemen, zoals leeftijd, sociale klasse of een specifieke klank. |
| Varianten | Specifieke vormen of versies die afgeleid zijn van hetzelfde basisgegeven, bijvoorbeeld verschillende uitspraken van een bepaalde klank. |
| Variëteit | De verzameling of het geheel van verschillende soorten, vormen of types binnen een categorie, zoals een dialect of een tussentaal. |
| Departement store study | Een bekend onderzoek van William Labov dat de correlatie tussen de uitspraak van de 'r' en sociale factoren in een warenhuis onderzocht, als voorbeeld van synchronische studie van taalverandering. |
| Apparent time hypothese | Een methode om taalverandering te bestuderen door leeftijdsverschillen in taalgebruik op één moment in de tijd te onderzoeken, uitgaande van de aanname dat taal stabiel wordt na een bepaalde leeftijd. |
| Macrosociolinguïstiek | Een benadering binnen de sociolinguïstiek die vertrekt vanuit de maatschappij en de rol van taal(variatie) daarin onderzoekt, vaak met oog voor grotere sociale fenomenen. |
| Streektaal | Een taal die binnen een bepaald gebied wordt gesproken en vaak erkend wordt als een aparte taal, in tegenstelling tot een dialect dat vaak als een variëteit van de nationale taal wordt gezien. |
| Dialect | Een regionale variëteit van een taal, gekenmerkt door specifieke fonologische, lexicale en grammaticale kenmerken die afwijken van de standaardtaal. |
| Germaanse volksverhuizingen | Historische migratiebewegingen van Germaanse stammen in Europa, die de basis legden voor de ontwikkeling van diverse Germaanse talen en dialecten. |
| Brabantse expansie | Een historische verspreiding van Brabantse dialectkenmerken naar andere gebieden, wat invloed had op de ontwikkeling van dialecten in Vlaanderen. |
| Lexicale diffusie | Het proces waarbij een taalverandering zich verspreidt via de woordenschat, waarbij specifieke woorden geleidelijk de nieuwe klank of vorm aannemen. |
| Palatalisering | Een fonetisch proces waarbij een klank wordt gevormd door de tong meer naar het harde verhemelte (palatum) te bewegen. |
| Foneem | De kleinste betekenisonderscheidende eenheid in een taal; een klank die, indien vervangen, de betekenis van een woord kan veranderen. |
| Polygenese | Het verschijnsel waarbij een verandering zich gelijktijdig op meerdere plaatsen voordoet, zonder dat er sprake is van directe beïnvloeding tussen die plaatsen. |
| Terraslandschap | Een geografisch patroon van taalvariatie waarbij isoglossen (lijnen die gebieden met dezelfde taalvorm scheiden) elkaar overlappen of in parallelle banen lopen, wat wijst op een geleidelijke overgang. |
| Neogrammatische verandering | Een type taalverandering dat wordt gekenmerkt door uitzonderingsloosheid, graduele ontwikkeling en onbewuste processen, in tegenstelling tot door prestige gedreven veranderingen. |
| Lautersatz | Een abrupt, door prestige gedreven taalverandering, vaak bewust aangestuurd, dat verschilt van de graduele en onbewuste neogrammatische verandering. |
| Observer's paradox | Het probleem dat het observeren van mensen hun gedrag kan beïnvloeden, waardoor het moeilijk is om te achterhalen hoe mensen spreken wanneer ze niet worden geobserveerd. |
| Dialectometrie | Een methode binnen de dialectologie die kwantitatieve gegevens gebruikt om de afstanden en relaties tussen dialecten te meten en te visualiseren, vaak met behulp van kaarten. |
| Isoglosse | Een geografische lijn op een taalkaart die het grensgebied aangeeft waar een specifieke taalvorm (klank, woord, grammaticale constructie) voorkomt. |
| Kustwestgermanen | Een groep Germaanse stammen, waaronder de Saksen, die zich in de oudheid langs de kustgebieden van Noordwest-Europa vestigden en invloed hadden op de ontwikkeling van talen in die regio. |
| Frankische dialecten | Dialecten die voortkomen uit de taal van de Franken, een Germaanse stam die zich in de vroege middeleeuwen verspreidde over delen van continentaal Europa. |
| Secundaire umlaut | Een klankverandering waarbij een klinker wordt beïnvloed door een naburige klinker of medeklinker, zelfs als deze zich iets verderop in het woord bevindt of als de oorspronkelijke klinker lang is. |
| Ingveoons | Een groep West-Germaanse talen of dialecten die gemeenschappelijke kenmerken delen, waaronder het Engels, het Fries en de Nederlandse kustdialecten. |
| Lexicologie | De tak van de taalkunde die de woordenschat van een taal bestudeert, inclusief de vorm, betekenis, oorsprong en ontwikkeling van woorden. |
| Onomasiologie | Een onderzoeksbenadering binnen de lexicologie die vertrekt vanuit een concept en onderzoekt hoe dit concept in verschillende talen of dialecten wordt benoemd. |
| Semasiologie | Een onderzoeksbenadering binnen de lexicologie die vertrekt vanuit specifieke woorden en de betekenissen die aan die woorden zijn verbonden onderzoekt. |
| Saillantie | De mate waarin iets opvalt of de aandacht trekt. In taalonderzoek kan saillantie verwijzen naar hoe opvallend een bepaald taalgebruik is voor sprekers. |
| Lexeem | Een abstracte eenheid van betekenis in de woordenschat, onafhankelijk van specifieke verbuigingen of vervoegingen. Bijvoorbeeld, "lopen", "loop" en "liep" behoren tot hetzelfde lexeem. |
| Type token ratio (TTR) | Een maat voor lexicale diversiteit die de verhouding berekent tussen het aantal unieke woorden (types) en het totale aantal woorden (tokens) in een tekst of corpus. |
| Interne uniformiteit | Een maat die aangeeft hoe gelijkmatig de woordenschat is verdeeld voor een bepaald concept. Hoge uniformiteit betekent dat één woord veel vaker voorkomt dan andere. |
| Correlatietest | Een statistische test die het verband tussen twee variabelen onderzoekt, waarbij de correlatiecoëfficiënt de sterkte en richting van het verband aangeeft. |
| P-waarde | De kans dat een waargenomen resultaat (zoals een correlatie) het gevolg is van toeval. Een lage p-waarde (<0.05) suggereert dat het resultaat statistisch significant is. |
| Hyponiem / Hyperoniem | Een hyponiem is een woord dat een specifiekere betekenis heeft binnen een bredere categorie (bijv. 'paardenbloem' is een hyponiem van 'plant'). Een hyperoniem is het overkoepelende woord (bijv. 'plant'). |
| Heteroniem | Twee vormvarianten die hetzelfde begrip aanduiden, bijvoorbeeld 'auto' en 'wagen'. |
| Concept | Een abstract idee of een mentaal beeld van iets in de werkelijkheid. |
| Tussentaal | Een taalvorm die zich bevindt tussen dialect en standaardtaal, vaak gekenmerkt door kenmerken uit beide, en die functioneert als een nieuwe moedertaal voor veel sprekers. |
| Hypercorrectie | Het overmatig corrigeren van eigen taalgebruik, vaak uit onzekerheid, wat leidt tot fouten die juist afwijken van de norm. |
| Discourseanalyse | Een onderzoeksmethode die teksten analyseert op hun ideologische lading, verborgen betekenissen en de manier waarop taal sociale en politieke machtsstructuren weerspiegelt. |
| ABN-actoren | Actoren of organisaties die zich inspannen voor de verspreiding en standaardisering van het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN). |
| Rabiaat integrationisme | Een streven om aansluiting te zoeken bij de standaardtaal zoals die in Nederland wordt gesproken, met de bedoeling om zo een grotere eenheid in de taal te bereiken. |
| Barbarisme | Een woord of uitdrukking die als foutief of ongepast wordt beschouwd omdat het afkomstig is uit een vreemde taal en niet is geïntegreerd in de eigen taal. |
| Spraakmakende gemeente | Een groep culturele en intellectuele elites wiens taalgebruik als norm wordt beschouwd en invloedrijk is in de maatschappij. |
| Matched guise experiment | Een experimenteel design waarbij deelnemers luisteren naar audiofragmenten ingesproken door dezelfde persoon, maar met verschillende taalvarianten, om taalattitudes te meten. |
| Verbal guise | Een experimentele methode vergelijkbaar met matched guise, maar waarbij verschillende sprekers worden gebruikt om taalvariëteiten te presenteren. |
| Indexicaal veld | Een concept dat aangeeft dat taalvarianten meerdere sociale betekenissen kunnen hebben, afhankelijk van de context en de interpretatie van de luisteraar. |
| Valentiewaarde | Een experimenteel bepaalde maat voor hoe positief of negatief een woord of taalvariant gemiddeld wordt ervaren binnen een taalgemeenschap. |
| Uniciteitswaarde | Een maat die aangeeft hoe specifiek een bepaald woord of taalvariant is voor een bepaalde taalgemeenschap of variëteit. |
| Endonormatieve oriëntatie | Een oriëntatie waarbij de norm voor taalgebruik intern wordt bepaald door de sprekers van de taalvariëteit zelf, in plaats van extern te leunen op een andere norm. |
| Standaardtaal | De formele, vaak gecodificeerde en prestigieuze variant van een taal die gebruikt wordt in formele situaties en die als norm geldt. |
| Informalisering | Het algemene proces waarbij omgangsvormen en taalgebruik informeler worden, wat leidt tot een grotere acceptatie van informele taalvarianten in publieke sferen. |
| Regiolect | Een taalvorm die ontstaat wanneer een dialect typische kenmerken verliest en dichter bij de standaardtaal komt, maar nog steeds regionale invloeden vertoont. |
| Tabula-rasagebieden | Gebieden waar nieuwe taalvariëteiten zijn ontstaan door significante migratie of inpoldering, wat heeft geleid tot een meer homogene taalontwikkeling zonder sterke historische dialectische basis. |
| Creooltaal | Een pidgintaal die de moedertaal is geworden van een gemeenschap, waardoor deze complexe grammaticale structuren en een uitgebreidere woordenschat heeft ontwikkeld. |
| Pidgin | Een vereenvoudigde mengtaal die ontstaat wanneer sprekers van verschillende talen met elkaar moeten communiceren, zonder een gemeenschappelijke taal te hebben. |
| Koine | Een mengtaal die ontstaat uit de interactie van verschillende, onderling verstaanbare dialecten, resulterend in een nieuwe, bredere variëteit. |
| Migrantentaal | Taalgebruik van mensen met een migratie-achtergrond, dat kan variëren van het aanleren van de nieuwe taal tot het behouden van kenmerken van de moedertaal. |
| Diaglossie | Een sociolinguïstische situatie waarin twee verschillende varianten van een taal naast elkaar bestaan en elk hun eigen specifieke functie hebben in de maatschappij (bijvoorbeeld een hoge en een lage variant). |
| Normverruiming | Een proces waarbij de grenzen van de standaardtaal verschuiven en meer variatie, inclusief informelere vormen, wordt geaccepteerd. |
| Europese Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden | Een verdrag van de Raad van Europa dat landen aanmoedigt om regionale of minderheidstalen te bevorderen en te beschermen. |
| Push chain | Een mechanisme van taalverandering waarbij een klankverandering een "kettingreactie" veroorzaakt, waarbij de verdwijnende klank ruimte maakt voor een nieuwe klank, of omgekeerd. |
| Pull chain | Een mechanisme van taalverandering waarbij een klankverandering wordt gedreven door de noodzaak om homofonie te vermijden, of om een klank te introduceren die in andere klanken ontbreekt. |
| Verschil tussen between en within subjects design | Twee onderzoeksdesigns: "between subjects" waarbij verschillende groepen worden vergeleken, en "within subjects" waarbij dezelfde groep meerdere condities ondergaat. |
| Indexicale ordes | De verschillende betekenislagen die aan een taalvariant kunnen worden toegekend, afhankelijk van de context en de interpretatie van de luisteraar. |
| Eerste orde indexicaliteit | De directe associatie van een taalvariant met specifieke sprekers of groepen sprekers. |
| Tweede orde indexicaliteit | De verdere betekenis die aan een taalvariant wordt toegekend via metonymie of metafoor, vaak voortbouwend op de eerste orde indexicaliteit. |
| Hapax | Een woord dat slechts één keer voorkomt in een gegeven dataset of tekstcorpus. |
| Z-score | Een gestandaardiseerde score die aangeeft hoeveel standaarddeviaties een bepaald datapunt afwijkt van het gemiddelde van de dataset. |
| Verstaanbaarheid | Het vermogen om een taal of dialect te begrijpen, zelfs als het afwijkt van de eigen taalvariëteit. |