Cover
Empieza ahora gratis samenvatting ortho.pdf
Summary
# De grondhouding van de orthopedagogisch begeleider
De grondhouding van de orthopedagogisch begeleider is fundamenteel voor een effectieve begeleidingsrelatie en wordt gekenmerkt door specifieke professionele eigenschappen en een dynamisch evenwicht tussen polaire aspecten [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 Wat voor alle orthopedagogisch begeleiders geldt
De basis van orthopedagogisch werk is de begeleidingsrelatie; de begeleider maakt het verschil door hun grondhouding [2](#page=2).
### 1.2 Opvoeden, begeleiden, ondersteunen: een tweevoudig dialogaal gebeuren
Volgens Wim ter Horst is opvoeden een tweevoudig dialogaal gebeuren. Het begrip 'dialoog' is afgeleid van het Griekse 'dia' (uiteen, dwars doorheen) en 'logos' (woord), wat samen te vertalen is als 'samenspraak'. Dit tweevoudige aspect verwijst enerzijds naar de agogische relatie tussen cliënt en begeleider, en anderzijds naar het bevorderen van de relatie tussen de cliënt en de 'dichte' (huidige) en 'volle' (toekomstige) werkelijkheid om hem heen. Dialoog omvat meer dan alleen praten; het is elke vorm van wederzijdse uitwisseling waarin de cliënt zijn behoeften toont en de unieke persoonlijkheid van de begeleider een belangrijke rol speelt [2](#page=2).
### 1.3 Grondhouding van de opvoeder/begeleider
Wim ter Horst identificeert vijf essentiële kenmerken van de grondhouding van een opvoeder of begeleider [3](#page=3):
#### 1.3.1 Liefhebben
Dit kenmerk stelt de vraag of kinderen wel echte opvoeders hebben, waarbij liefde wordt gezien als een gratis, helderziende en kringsgewijze eigenschap die essentieel is voor het eigendom van kinderen [3](#page=3).
#### 1.3.2 Overschot
Dit verwijst naar de vitaliteit en levenskracht die een opvoeder over heeft voor het kind. Een overschot aan toekomstgerichtheid, moed, hoop, liefde, geloof, doorzettingsvermogen en vertrouwen is nodig om het gewone leven te herstellen. Vragen hierbij zijn of de opvoeder de puberteit door is, voldoende uitgeslapen is en niet te veel belemmerd wordt door eigen problemen [3](#page=3).
#### 1.3.3 Bijtanken
Wanneer een opvoeder geen overschot aan vitaliteit heeft en daardoor emotioneel niet beschikbaar is, is bijtanken cruciaal. Begeleiders moeten hiervoor voldoende tijd kunnen nemen [3](#page=3).
#### 1.3.4 Openheid
Openheid betekent je openstellen voor de noden, wensen en mogelijkheden van de cliënt en emotioneel beschikbaar zijn. Dit is meer dan fysieke aanwezigheid; het impliceert aandacht, goed kijken, luisteren en gepast reageren op wat de cliënt voelt en nodig heeft. Ook het zicht hebben op eigen pedagogische vooroordelen is hierbij belangrijk. Een tekort aan vitaliteit belemmert openheid [3](#page=3).
#### 1.3.5 Intentionaliteit
Intentionaliteit houdt in dat het handelen van de begeleider gericht is op de eigenheid, mogelijkheden en beperkingen van de cliënt. Dit uit zich in duidelijke signalen in woord en daad, het aanvoelen wie het initiatief neemt en het herkennen van de hulpvraag van de cliënt [4](#page=4).
### 1.4 Grondvormen van menselijk contact
Ter Horst beschrijft negen grondvormen van menselijk contact, die aantonen dat dialoog niet beperkt is tot taal [4](#page=4).
#### 1.4.1 Aanraken: troosten, knuffelen, steunen
Aanraken is essentieel voor veiligheid, zeker voor kinderen, en speelt een grote rol in het leerproces via de tastzin. Mishandeling, seksueel misbruik of zware beperkingen kunnen deze vorm van dialoog verstoren. Het hanteren van aanraken dient bewust en gedoseerd te gebeuren, bijvoorbeeld door holding, kangoeroeën of massage [4](#page=4).
#### 1.4.2 Verzorgen: zorg dragen voor
Dit omvat twee aspecten:
* **Verzorgd worden:** Dit symboliseert 'ik heb je graag', 'dat wil ik voor jou doen' en 'bij mij mag je veiligheid verwachten'. Het is een kans op persoonlijke aandacht en nodigt uit tot contact [5](#page=5).
* **Zorg dragen voor:** De cliënt neemt, ondersteund door de begeleider, zelf zorg op zich voor dingen, planten, dieren of mensen [5](#page=5).
#### 1.4.3 Spelen: stoeien, zich ontspannen
Spel, alles wat men doet omwille van de activiteit zelf, is belangrijk voor alle leeftijden en draagt bij aan sociale vaardigheden, lichaamsbewustzijn, discipline en leren [5](#page=5).
#### 1.4.4 Eten en drinken: genieten, samen zijn
Maaltijden zijn belangrijke momenten van ontmoeting, samenzijn en verbinding, die verder gaan dan enkel voedselinname. Activiteiten zoals boodschappen doen, koken en afwassen zijn hierbij ook betekenisvol. Belangrijk voor de begeleider is te weten hoe maaltijden te bereiden en organiseren, met oog voor zowel groep als individu [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.4.5 (Feest) vieren: het gewone doorbreken
Vieren, een crosscultureel gebeuren, betekent het markeren van iets bijzonders en brengt diverse grondvormen samen. Feesten bieden structuur, bieden een moment in de kijker te staan (verjaardagen) en doorbreken de routine terwijl ze toch houvast geven [6](#page=6).
#### 1.4.6 Erop uittrekken: nieuwe ervaringen opdoen
Samen op uit trekken biedt de mogelijkheid om nieuwigheden te ontdekken bij zichzelf, de omgeving en de ander, elkaar op een andere manier te leren kennen en de dagelijkse sleur te doorbreken [6](#page=6).
#### 1.4.7 Werken: samen iets opknappen
Samenwerken voor een doel leidt tot resultaat en arbeidsvreugde, wat het zelfwaardegevoel verhoogt. Een zinvolle sfeer en stapsgewijze aanlering zijn hierbij van belang [6](#page=6).
#### 1.4.8 Leren: vaardiger worden
Dit omvat het vergaren van kennis, het ontwikkelen van houdingen en het bieden van wederzijdse perspectieven, en hoort thuis in elke leefsituatie [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.4.9 Praten, luisteren
Praten is het delen van wat in je omgaat, luisteren het ontvangen van wat in de ander omgaat. Dit kan op vele manieren, inclusief met mensen die verbale respons missen, met humor, variaties in communicatie en totaal communiceren (woordtaal ondersteund door lichaamstaal) [7](#page=7).
De conclusie is dat het cruciaal is om steeds de grondvormen te zoeken die het meest bevorderlijk zijn voor de dialoog met de specifieke cliënt in de specifieke situatie. Problemen met bepaalde grondvormen kunnen liggen bij de cliënt, de opvoeder of de situatie [7](#page=7).
### 1.5 Polariteiten in de professionele grondhouding
De professionele grondhouding kenmerkt zich door een dynamisch evenwicht tussen polaire aspecten [8](#page=8):
#### 1.5.1 Afstand/ nabijheid
Afstand nemen helpt bij het objectiveren, perspectief nemen en methodisch werken, terwijl nabijheid steunt op empathie, betrokkenheid en medeleven. Gepaste nabijheid kan enkel ontwikkeld worden wanneer de noodzaak van afstand erkend wordt [8](#page=8).
#### 1.5.2 Openheid/ geslotenheid
Openheid kan congruent zijn en gericht op de ander, terwijl geslotenheid discretie inhoudt en gericht is op de begeleidingsrelatie. Begeleiders moeten nadenken over welke gedachten, gevoelens en wensen ze willen delen en wanneer. Het concept van congruente houding, echtheid, respect en onvoorwaardelijke acceptatie (Rogers) en selectieve authenticiteit (Cohn) helpen bij het vinden van een goed evenwicht [8](#page=8).
#### 1.5.3 Houvast/ruimte
Houvast biedt veiligheid en bevordert afhankelijkheid, wat een voorwaarde is voor relatie, ontwikkeling en welbevinden. Een begeleider die houvast biedt, is betrouwbaar, communiceert duidelijk, neemt leiding en stelt grenzen. Ruimte biedt uitdaging en bevordert onafhankelijkheid door cliënten te stimuleren risico's te nemen, ervaringen op te doen en keuzes te maken. Dit is geen laissez-faire houding, maar gebeurt met grote betrokkenheid [9](#page=9).
### 1.6 Een eigen begeleidingsstijl ontwikkelen
Een goede begeleidershouding biedt tegelijkertijd houvast en ruimte vanuit onvoorwaardelijke acceptatie van de persoon van de cliënt [9](#page=9).
#### 1.6.1 Acceptatie
Acceptatie is een actieve houding die voortdurend afstemming vraagt op de belevingswereld en eigenheid van de cliënt. Het betekent aanvaarding, waardering en verwelkoming, en vereist respect, kameraadschap en een empathische houding. Onvoorwaardelijke acceptatie van de persoon staat los van het accepteren van elk gedrag [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.6.2 Begeleidingsstijl
(Zie pagina's 22-24 voor verdere details over begeleidingsstijl.) [10](#page=10).
#### 1.6.3 Beïnvloedingsstrategieën (Van Tilburg)
Beïnvloedingsstrategieën zijn de manieren waarop begeleiders "in overleg gaan" met cliënten. De keuze hiervoor hangt af van het vermogen van de cliënt tot dialoog en samenwerking, wat samenhangt met het vermogen tot zelfcontrole. Van Tilburg onderscheidt vier strategieën [10](#page=10):
* **Overleggen:** Gericht op consensus, met een gelijkwaardige positie en rekening houdend met elkaar [10](#page=10).
* **Onderhandelen:** Gericht op compromis, met gesloten keuzes en alternatieven binnen een afwijzing van een verzoek [10](#page=10).
* **Overtuigen:** Gericht op het overtuigen van het eigen standpunt met argumenten, zonder ruimte voor onderhandeling [10](#page=10).
* **Overnemen:** Verplichtend, waarbij aan niet-opvolgen consequenties verbonden zijn; de beslissing wordt in plaats van de ander genomen [11](#page=11).
De eerste twee strategieën vereisen vooral coachende vaardigheden (ruimte bieden), terwijl de laatste twee meer structurerende vaardigheden inzetten (houvast bieden) [11](#page=11).
### 1.7 Het scheppen van een gepast leefklimaat (Kok)
Orthopedagogisch handelen omvat het opbouwen van een groeibevorderende relatie en het scheppen van een ontwikkelingsbevorderend leefklimaat. Een gepast leefklimaat is ontwikkelingsbevorderend, garandeert en stimuleert kwaliteit van leven, en zorgt ervoor dat een cliënt zich goed voelt. Dit klimaat besteedt aandacht aan de passende sfeer en het juiste ritme [11](#page=11).
#### 1.7.1 Sfeer
Een affectief goed leefklimaat straalt vertrouwen, aanvaarding en veiligheid uit. De sfeer wordt bepaald door materiële aspecten van de leefomgeving, de samenstelling van de groep en de relatie tussen opvoeder en cliënt [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 1.7.2 Ritme
Ritme verwijst naar de ordening, structuur, regelmaat, duidelijkheid en snelheid van het samenleven. Iedereen heeft een bepaald leefritme nodig om zich optimaal te ontplooien. De nood aan regelmaat en duidelijkheid hangt af van de eigenheid van de cliënt. Het einddoel is dat de cliënt maximaal zijn eigen leefritme kan aanbrengen. Het ritme wordt bepaald door de ordening van tijd en ruimte, duidelijkheid in handelen en duidelijkheid over personen. Structuur is een algemeen menselijke behoefte die helpt om gepast te verduidelijken en dient op maat van de individuele hulpvragen te worden ingezet, rekening houdend met het vermogen tot zelfsturing. De mate waarin structuur wordt geboden, is omgekeerd evenredig aan het vermogen tot zelfsturing. Structuur moet gezien worden als een middel tot bevrijding en groei, niet als een beperking. Belangrijk is dat cliënten niet vastlopen in de structuur en leren om soepel om te gaan met variaties [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 1.7.3 Situatiehantering
Van de orthopedagogisch begeleider wordt verwacht dat hij dynamisch en flexibel kan inspelen op situaties ten voordele van de cliënt, zodat deze zich verder kan ontplooien en goed voelt. Dit kan inhouden: niets doen als de cliënt het aankan, de situatie vereenvoudigen indien te complex, grenzen verruimen bij emotionele nood, of variëren met relatie en klimaat bij formalistische reacties. Andere technieken zijn ombuigen, afleiden, versterken, negeren, dreigen met maatregelen of uitdagen [14](#page=14) [15](#page=15).
---
# Kwaliteit van leven als doel in de orthopedagogie
Het concept van kwaliteit van leven is essentieel als leidend doel binnen agogische interventies, waarbij de acht dimensies van Schalock, de implicaties van het prioriteren van kwaliteit van leven en ondersteunende modellen centraal staan.
### 2.1 Werken met mensen: waartoe?
Het antwoord op de vraag "Waartoe wil je begeleiden, met welk doel voor ogen?" bepaalt fundamenteel hoe de rol van de begeleider wordt ingevuld. Begrippen als welzijn en geluk zijn containerbegrippen omdat hun betekenis verschuift afhankelijk van de context. Het concept "Quality of Life" (Kwaliteit van Leven) is geoperationaliseerd door Robert Schalock [16](#page=16).
### 2.2 Doel van agogisch handelen: kwaliteit van leven
Kwaliteit van leven wordt beschouwd als zowel een subjectief als een objectief gegeven. Subjectief betekent dat het onderhevig is aan individuele interpretaties en wat voor de ene persoon kwaliteit betekent, kan verschillen voor een ander. Objectief verwijst naar universele elementen die voor iedereen gelijk zijn, ook voor personen met een beperking of bijzondere ondersteuningsvraag. Het is cruciaal voor een begeleider om te beseffen dat de eigen interpretatie van kwaliteit van leven niet noodzakelijk overeenkomt met die van de cliënt. Drie factoren worden genoemd als essentieel voor geluk: welbevinden/welzijn, onafhankelijkheid en sociale participatie [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.2.1 De dimensies van kwaliteit van leven (Schalock)
Schalock definieert acht belangrijke dimensies die universeel en objectief de kwaliteit van leven van alle mensen beïnvloeden [17](#page=17):
* **Emotioneel welbevinden:** Omvat veiligheid, spiritualiteit, vreugde, vrij zijn van stress en zelfbeeld [17](#page=17).
* **Interpersoonlijke relaties:** Betreft intimiteit, seks, affectie, familie, ontmoeting, vriendschap en steun [17](#page=17).
* **Materieel welbevinden:** Gaat over persoonlijk bezit, geld, zekerheid, eten, werk en sociaaleconomische status [17](#page=17).
* **Persoonlijke ontplooiing:** Omvat onderwijs en vorming, vaardigheden, het realiseren van doelen, persoonlijke competentie en zinvolle activiteit [17](#page=17).
* **Lichamelijk welbevinden:** Houdt in gezondheid, voeding, recreatie, mobiliteit, gezondheidszorg, ziekteverzekering, ontspanning en dagbesteding [17](#page=17).
* **Zelfbepaling:** Draait om autonomie, keuze, beslissingen, persoonlijke controle, zelf richting geven en persoonlijke waarden en doelen [17](#page=17).
* **Sociale inclusie:** Omvat aanvaard worden, status, steun, werkomgeving, deelname aan de samenleving, rol en vrijwillig werk [17](#page=17).
* **Rechten:** Behelst privacy, stemrecht, toegang, burgerrechten en informatie [17](#page=17).
Deze acht domeinen kunnen ook worden gegroepeerd in drie overkoepelende factoren [18](#page=18):
1. **Welbevinden:** Emotioneel, materieel en lichamelijk welzijn [18](#page=18).
2. **Onafhankelijkheid:** Zelfontplooiing en zelfbepaling [18](#page=18).
3. **Sociale participatie:** Sociale inclusie, interpersoonlijke relaties en rechten [18](#page=18).
#### 2.2.2 De dimensies van kwaliteit van leven: een dynamisch samenspel
De dimensies van kwaliteit van leven vormen een dynamisch samenspel [18](#page=18).
### 2.3 Kiezen voor kwaliteit van leven: implicaties
Het prioriteren van kwaliteit van leven als doel in agogische interventies lijkt vanzelfsprekend, maar is in de praktijk niet altijd de leidraad. Vaak duiken andere doelstellingen op die strijdig kunnen zijn met het nastreven van een optimale kwaliteit van leven [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** Marie, die zichzelf verwondt door haar duim tegen haar gehemelte te drukken, krijgt "dikke wanten" aangemeten om dit gedrag te verhinderen. Hoewel dit haar lichamelijk welzijn verbetert en het zelfverwondend gedrag stopt, belemmeren de wanten ook haar communicatie, spel, zelfontplooiing en zelfstandig eten. Dit illustreert hoe een specifieke doelstelling (stopzetten van zelfbeschadiging) ten koste kan gaan van andere cruciale dimensies van kwaliteit van leven, zoals zelfbepaling en persoonlijke ontwikkeling [18](#page=18) [19](#page=19).
Wanneer kwaliteit van leven als overkoepelend kader wordt gehanteerd, leiden interventies tot andere keuzes, waarbij het verminderen van zelfverwondend gedrag weliswaar belangrijk blijft, maar niet het enige focuspunt is [19](#page=19).
#### 2.3.1 Emotioneel welzijn onder druk
(Zie cursus p. 41-42) [19](#page=19).
#### 2.3.2 Zelfbepaling en persoonlijke ontwikkeling onder druk
(Zie cursus p. 43) [19](#page=19).
#### 2.3.3 Interpersoonlijke relaties en sociale inclusie onder druk
(Zie cursus p. 43-44) [19](#page=19).
#### 2.3.4 Hoe kan jij als orthopedagogisch begeleider deze risico’s verkleinen?
(Zie cursus p. 44-45) [19](#page=19).
### 2.4 Kwaliteit van leven: een universeel gegeven: the Circle of courage
Het model "Circle of Courage" benadrukt het belang van sociale relaties en identificeert vier basiswaarden van opvoeding en begeleiding: Belonging, Mastery, Independence en Generosity. Deze waarden corresponderen met vier fundamentele behoeften: "Ik hoor erbij", "Ik kan het", "Ik doe het zelf", en "Ik doe het voor jou" [20](#page=20).
* **Belonging (ergens bij horen) / Verbondenheid:** Voortkomend uit de behoefte om erbij te horen en relaties aan te gaan, draagt dit bij aan zelfvertrouwen en een positief zelfbeeld [20](#page=20).
* **Mastery (competenties/vaardigheden hebben) / Meesterschap:** Voortkomend uit de behoefte aan zelfontwikkeling, leidt dit tot inspiratie, motivatie en eigenwaarde [20](#page=20).
* **Independance (identiteit/autonomie) / Zelfstandigheid:** Voortkomend uit de behoefte aan autonomie, wordt dit ontwikkeld door het maken van eigen keuzes zonder directe interventie, wat essentieel is voor het opbouwen van een eigen identiteit [21](#page=21).
* **Generosity (wederkerigheid/het zorgen voor zichzelf en voor de ander) / Behulpzaamheid:** Voortkomend uit de behoefte om bij te dragen aan de maatschappij, leidt het ervaren van betrokkenheid bij het welzijn van anderen tot een bewuster, zorgzamer en verantwoordelijker leven [21](#page=21).
Het inzetten op elk van deze pijlers zorgt ervoor dat mensen meer kwaliteit in hun leven ervaren en meer veerkracht opbouwen. Onevenwicht tussen deze vier waarden kan leiden tot sociaal-emotionele en gedragsmatige belemmeringen. Het belang van sociale relaties komt vooral tot uiting in de waarden "belonging" en "generosity" [21](#page=21).
### 2.5 Kwaliteit van zorg versus kwaliteit van leven
(Zie cursus p. 47-48) [21](#page=21).
---
# Paradigma's en de maatschappelijke context van orthopedagogisch handelen
Dit onderwerp onderzoekt hoe verschillende historische denkbeelden over personen met bijzondere behoeften de huidige maatschappelijke visies en orthopedagogische praktijken hebben gevormd en beïnvloed [22](#page=22) [31](#page=31).
### 3.1 Orthopedagogisch handelen: werken in de samenleving
Orthopedagogisch handelen is ingebed in de bredere samenleving en wordt beïnvloed door zowel individuele als gedeelde opvattingen [29](#page=29).
#### 3.1.1 Mijn vanzelfsprekendheden
Ieders persoonlijke "vanzelfsprekendheden" – dingen die zo vanzelfsprekend lijken dat een andere mening vreemd wordt geacht – worden gevormd door de eigen voorgeschiedenis en eigenheid. Deze leiden tot een persoonlijk mensbeeld dat de houding en het gedrag ten opzichte van anderen beïnvloedt. Als orthopedagogisch begeleider is het cruciaal om inzicht te hebben in dit eigen referentiekader, dat bestaat uit eigen waarden, normen en het mensbeeld. Reflectie op wat belangrijk is, waar men naar streeft en wat als vanzelfsprekend wordt beschouwd, helpt om de eigen houding en het gedrag te begrijpen [29](#page=29).
#### 3.1.2 Onze vanzelfsprekendheden
Het persoonlijke mensbeeld wordt mede beïnvloed door het heersende mens- en wereldbeeld in de samenleving, oftewel de gedeelde vanzelfsprekendheden. Wie als "iemand met verminderde of bedreigde kansen" wordt gezien, wordt voor een groot deel bepaald door deze maatschappelijke opvattingen, die onderhevig zijn aan tijd, plaats, context en cultuur [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 3.1.3 Ons referentiekader = paradigma
Een **visie** is een weerspiegeling van een mensbeeld, wereldbeeld en de heersende waarden en normen. Een **paradigma** is een breder, algemeen aanvaard systeem van vooronderstellingen, methoden, uitgangspunten, mens- en wereldbeelden, waarden en normen dat op een bepaald moment en binnen een bepaalde cultuur fungeert als gemeenschappelijk referentiekader [30](#page=30).
* **Voordelen van een paradigma:** Het brengt rust en eensgezindheid, omdat het een gemeenschappelijke manier van kijken en denken biedt [30](#page=30).
* **Nadelen van een paradigma:** Het kan belemmerend werken doordat het "anders denken" niet altijd toelaat. Hulpverleners hebben de neiging om nieuwe informatie te passen binnen hun bestaande paradigma, of deze te negeren [30](#page=30).
#### 3.1.4 Paradigma’s verschuiven
Een paradigmawissel vindt plaats wanneer een nieuw paradigma gepaste antwoorden biedt, bijval krijgt van wetenschappers en de kritiek op het vorige paradigma niet meer beantwoord kan worden. Het nieuwe paradigma is niet noodzakelijk "beter", maar beter aangepast aan de tijdgeest. Paradigma's kunnen naast elkaar blijven bestaan en elkaar aanvullen. Een paradigmawissel vereist tijd omdat het diep ingesleten denkpatronen verandert [30](#page=30).
### 3.2 Historiek in vogelvlucht
De kijk op en het denken over personen met een beperking is door de geschiedenis heen, afhankelijk van plaats, context en cultuur, geëvolueerd [31](#page=31).
#### 3.2.1 Het defectparadigma
Dit paradigma legt de klemtoon op "het gebrek", "het tekort" of "de afwijking" als een individueel gegeven. Het denken is gericht op de "defect" of afwijking van de norm, wat een intra-individueel verklaringsmodel is. Het defectparadigma kent twee dominante modellen voor handicap: een moreel-religieus model en een medisch model [34](#page=34).
* **Kenmerken:**
* Klemtoon op "het gebrek", "het tekort", "de afwijking" als individueel gegeven [34](#page=34).
* Denken in termen van "defect" of afwijking van de norm (intra-individueel verklaringsmodel) [34](#page=34).
* Moreel-religieus model [34](#page=34).
* Medisch model [34](#page=34).
* **Kritieken op het defectparadigma:**
* Ziekte wordt gezien als een combinatie van biomedische en sociale factoren, niet enkel intra-individueel [35](#page=35).
* Statische kijk op handicap en stoornissen heeft schadelijke, ontwikkelingsremmende effecten [35](#page=35).
* Negatieve effecten van leven in een instituut ("Total institutions") [35](#page=35).
#### 3.2.2 Het ontwikkelingsparadigma
Dit paradigma ziet een samenspel van biomedische en omgevingsfactoren. De begeleiding richt zich op het verder ontwikkelen van de vermogens van een persoon, niet louter op verzorging. Dit paradigma gaat gepaard met de opkomst van ideeën rond integratie en normalisatie, en de ontwikkeling van kleinschalige woon- en werkvormen naast grote voorzieningen [35](#page=35).
* **Kenmerken:**
* Samenspel van biomedische factoren en omgevingsfactoren [35](#page=35).
* Begeleiding richt zich op het verder ontwikkelen van vermogens [35](#page=35).
* Opkomst van ideeën rond integratie en normalisatie [35](#page=35).
* Ontwikkeling van kleinschalige woon/werkvormen zoals dagcentra [35](#page=35).
* **Verschillende niveaus van integratie:**
* **Fysieke integratie:** Fysiek aanwezig zijn in de samenleving (wonen, werken, ontspannen) [35](#page=35).
* **Sociale integratie:** Contacten en relaties in de buurt, op het werk, op school [35](#page=35).
* **Persoonlijke integratie:** Nauwere relaties, vriendschappen, langdurige contacten, betrokkenheid en liefdesrelaties [35](#page=35).
* **Maatschappelijke integratie:** Volwaardig functioneren als burger in de samenleving [35](#page=35).
* **Kritieken op het ontwikkelingsparadigma:**
* Fundamentele splitsing tussen "wij" (deskundigen/maatschappij) en "zij" (hulpbehoevenden) [36](#page=36).
* Totale zorg door focus op de zorgbehoevende kant, het zorgsysteem dat een doel op zich wordt, en het hulpverlenerssyndroom dat leidt tot aangeleerde hulpeloosheid [36](#page=36).
* Integratie vaak niet meer dan fysieke integratie [36](#page=36).
* Weinig aandacht voor de eigen invloed van de hulpvragende persoon [36](#page=36).
* Voorwaardelijk wooncontinuüm waarbij doorstromen naar de samenleving voldoende vaardigheden van de cliënt vereist [36](#page=36).
* Normalisatieprincipe vaak misbegrepen of verkeerd toegepast, leidend tot de "tirannie van het Normal" [36](#page=36).
#### 3.2.3 Het burgerschapsparadigma
Dit paradigma stelt dat personen met een ondersteuningsvraag volwaardige burgers zijn en sowieso lid van de samenleving. Het waardeert diversiteit en gaat niet uit van gelijkheid, maar van gelijkwaardigheid. Het is een actieve houding om drempels die tot uitsluiting leiden weg te werken, een opdracht voor alle leden van de samenleving [36](#page=36).
* **Kenmerken:**
* Personen met een ondersteuningsvraag zijn volwaardige burgers [36](#page=36).
* Waardering van diversiteit in de samenleving (sociaal kapitaal) [36](#page=36).
* Actieve houding om drempels tot uitsluiting weg te werken [36](#page=36).
* Ondersteuning in plaats van zorg [36](#page=36).
* Inclusie in plaats van integratie [36](#page=36).
* Handicap is een sociale constructie [36](#page=36).
* Klemtoon op mogelijkheden, dromen en wensen [36](#page=36).
* Bevorderen van zelfbepaling en empowerment [36](#page=36).
* De maatschappij moet zich anders organiseren, drempels wegwerken en diversiteit respecteren [37](#page=37).
### 3.3 Sporen van deze paradigma’s in het heden
De historische paradigma's laten sporen na in het hedendaagse maatschappelijk denken en handelen [37](#page=37).
* **Uitsluiting:** Niet mogen meedoen vanwege een handicap [37](#page=37).
* *Voorbeeld:* Een leerkracht weigert een leerling omdat de school niet is uitgerust voor kinderen met een verstandelijke beperking [37](#page=37).
* **Segregatie:** Leven in een aparte omgeving, samen met andere personen met een handicap [37](#page=37).
* *Voorbeeld:* Werken in een beschutte werkplaats, wonen in een gesloten instelling, paralympische spelen [37](#page=37).
* **Integratie:** Mogen meedoen, maar de persoon moet zelf de drempels overwinnen [37](#page=37).
* *Voorbeeld:* Een rolstoelgebruiker kan niet meedoen aan een teamdag omdat de locatie niet toegankelijk is [37](#page=37).
* **Inclusie:** Kunnen meedoen, erbij horen, en de drempels zijn weggewerkt [37](#page=37).
* *Voorbeeld:* Een blind meisje gaat naar een gewone school, waarbij de sportdag aangepast wordt zodat zij kan deelnemen [37](#page=37).
### 3.4 Van een individuele naar een sociale benadering van ‘het probleem’
Het orthopedagogisch handelen evolueert van het primair focussen op individuele tekorten naar een bredere sociale benadering waarbij de context en maatschappelijke factoren centraal staan [38](#page=38).
### 3.5 Het burgerschapsparadigma, inzoomend op…
Het burgerschapsparadigma, ontwikkeld door Van Gennep, rust op drie pijlers: volwaardig burgerschap, keuze en controle, en ondersteuning. Het uiteindelijke doel is het bevorderen van een goede kwaliteit van leven [38](#page=38).
#### 3.5.1 Volwaardig burgerschap
Dit principe stelt dat iedereen gelijke rechten en plichten in de samenleving heeft [38](#page=38).
* **Gelijkwaardigheid ≠ Gelijkheid:** Gelijkheid negeert verschillen en ontneemt kansen, terwijl gelijkwaardigheid erkent dat iedereen van gelijke waarde is, ongeacht verschillen. Gelijkwaardigheid betekent het verschil in mogelijkheden en noden zien en bereid zijn daaraan tegemoet te komen [39](#page=39).
* *Gelijkwaardig handelen (relatie begeleider-cliënt):* Naast de ander staan, bewust omgaan met macht, eigen waarden kritisch bekijken vanuit het perspectief van de cliënt, transparant werken en afspraken zoveel mogelijk in samenspraak maken [39](#page=39).
* **10 aspecten van een grondhouding van gelijkwaardigheid (Erik Bosch):**
1. Zich willen en kunnen verplaatsen in de leefwereld van een ander (observeren, actief luisteren, oprechte interesse) [40](#page=40).
2. Willen zoeken naar de betekenis van gedrag [40](#page=40).
3. Interesse tonen voor iemands levensgeschiedenis [40](#page=40).
4. Kritisch willen samenwerken met anderen (afstemming, feedback, zelfreflectie) [40](#page=40).
5. Zichzelf kunnen geven (emoties uiten met respect voor grenzen) [40](#page=40).
6. De ander kunnen accepteren (eigen waarden relativeren) [40](#page=40).
7. Evenwicht afstand-nabijheid behouden (methodisch en spontaan) [40](#page=40).
8. Verantwoordelijk kunnen en willen zijn (zorgvuldige beslissingen nemen) [40](#page=40).
9. Kunnen en willen zorgen voor een ander (aandacht, geduld, acceptatie) [40](#page=40).
10. Kritische zelfreflectie (eigen functioneren in vraag stellen vanuit cliëntperspectief) [40](#page=40).
* **Inclusie:** Het recht op volwaardige deelname aan de samenleving op gelijke voet, met respect voor individuele keuzes. Dit is een relationeel en actief proces waarbij de samenleving inspanningen levert. Inclusie is tweerichtingsverkeer, waarbij niet alleen de persoon met een beperking zich aanpast, maar ook de maatschappij inspanningen levert [41](#page=41).
* **Vier kenmerken van inclusie:**
1. **Participatie:** Erbij horen, met gelijke rechten [41](#page=41).
2. **Verbondenheid:** Sociaal en emotioneel verweven zijn [41](#page=41).
3. **Wederkerigheid:** Geven en nemen tussen persoon en omgeving [41](#page=41).
4. **Erkenning:** Accepteren van "anders zijn", inclusief mogelijkheden en groeikansen [41](#page=41).
* **Kwartiermaken:** Een methodiek om gastvrijheid te creëren voor "nieuwelingen" en een klimaat waarin mensen kunnen meedoen naar eigen wens en mogelijkheid. Het bevordert een cultuur waarin niet-standaardburgers kunnen gedijen. Ontwikkeld door Doortje Kal. Kernbegrippen: erkenning, gastvrijheid en opschorting [41](#page=41) [42](#page=42).
#### 3.5.2 Keuze en controle
Dit principe stelt dat iedereen controle over het eigen bestaan heeft. Dit is gericht op emancipatie, het verwerven van controle, en het stimuleren van participatie [38](#page=38) [42](#page=42).
* **Zelfregie en keuzevrijheid:** Mensen worden gestimuleerd om hun leven meer in eigen handen te nemen en "regie" te hebben. Keuzes maken kan geleerd en begeleid worden, beginnend bij eenvoudige keuzes en evoluerend naar complexere kwesties. Keuzes moeten gedoseerd worden aangeboden, met behulp van hulpmiddelen en op maat van de cliënt. Het is essentieel dat het de keuze van de cliënt is [42](#page=42).
* **Inspraak en participatie:** De participatieladder van Van Hove kent drie treden: recht op informatie, recht op gehoord te worden, en recht op beslissingen nemen [43](#page=43).
* **Empowerment:** Een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op hun eigen situatie en omgeving. Dit gebeurt door het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn, en het stimuleren van participatie. Het wordt ook wel krachtgerichte ondersteuning genoemd. Kenmerkend is de samenwerking met ervaringsdeskundigen. Het zorgt voor een verschuiving van denken in termen van beperkingen naar denken in termen van kracht [43](#page=43).
* **Niveaus van empowerment:**
* **Individueel niveau:** Ontwikkeling tot zelfbewuste, actieve burgers die controle hebben over hun leven, met focus op persoonlijke controle, vaardigheden/inzichten en participatie [44](#page=44).
* **Groepsniveau:** Opkomen voor zichzelf en samen met anderen actie ondernemen voor een gemeenschappelijk doel, zoals self-advocacy-organisaties [44](#page=44).
* **Politiek-structureel niveau:** Meewerken aan "een andere wereld" waarbij maatschappelijk onderdrukkende factoren worden aangepakt [44](#page=44).
#### 3.5.3 Ondersteuning
Dit principe stelt dat sommige mensen ondersteuning nodig hebben om hun leven vorm te geven en keuzes te maken [38](#page=38).
* **Ondersteuning vs. Zorg en begeleiding:** Kenmerken van ondersteuningsdenken zijn: individu als uitgangspunt, geen voorwaarden, eigen perspectieven en dromen als vertrekpunt, gebruik maken van relaties, flexibiliteit en creativiteit, samenwerking, technologiegebruik, focus op wat mensen kunnen, gebruik van passende taal, en de persoon als eigenaar van zijn ondersteuning [44](#page=44).
* **Netwerkversterking:** Naast professionele ondersteuning wordt het belang van het sociaal netwerk (ouders, familie, vrienden, buurt) erkend. Een sterk sociaal netwerk draagt bij aan de greep op het leven en de eigen regie van de cliënt. De orthopedagogisch begeleider draagt actief bij aan het versterken van dit netwerk en ziet netwerkleden als partners [44](#page=44) [45](#page=45).
* **Vermaatschappelijking van de zorg:** Dit is een verschuiving binnen de zorg richting ondersteuning, waarbij mensen met een ondersteuningsvraag een eigen zinvolle plek in de samenleving innemen met benutten en stimuleren van hun mogelijkheden. De ondersteuning verloopt zoveel mogelijk geïntegreerd in de samenleving. Het doel is een ondersteunende samenleving te creëren waar zorg op maat in en door de samenleving plaatsvindt, met een ruim, ondersteunend netwerk, waarbij wonen, leren, werken en vrijetijdsbesteding IN de samenleving plaatsvinden, strevend naar volwaardig burgerschap en inclusie [45](#page=45).
---
# Methodisch agogisch handelen en interdisciplinaire samenwerking
Methodisch agogisch handelen (MAH) is een systematische, doelgerichte en procesmatige aanpak van orthopedagogische begeleiding, waarbij de samenwerking met diverse deskundigen en netwerkleden essentieel is [47](#page=47).
### 4.1 Methodisch agogisch handelen
Agogisch handelen wordt gekenmerkt door vier aspecten die samen het 'methodisch' karakter vormen: doelgericht, systematisch, procesmatig en bewust handelen. Dit vereist zorgvuldigheid, zowel technisch als ethisch, en houdt in dat gedrag wordt bijgestuurd na reflectie op eerder handelen. Reflecteren betekent terugkijken op ervaringen in een specifieke context, er betekenis aan geven en keuzes maken voor nieuwe perspectieven [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 4.1.1 Voordelen van methodisch agogisch handelen
Methodisch agogisch handelen biedt diverse voordelen:
* **Anticiperen:** Mogelijkheid om vooruit te kijken en het handelen daarop af te stemmen [48](#page=48).
* **Heldere communicatie:** Het plan kan helder worden gemaakt naar cliënt en andere betrokkenen [48](#page=48).
* **Overdraagbaarheid:** Het handelen kan worden overgedragen aan collega's, wat de continuïteit voor de cliënt ten goede komt [48](#page=48).
* **Evalueren:** Mogelijkheid tot evaluatie en bijsturing van het handelen [48](#page=48).
#### 4.1.2 Lijnen, cirkels en spiralen
Planmatig werken kan op drie manieren geschematiseerd worden [48](#page=48):
* **Lineair model:** Alle stappen staan achter elkaar op een lijn, wat beperkt bruikbaar is [48](#page=48).
* **Circulair model:** De evaluatie van handelen leidt tot een nieuwe uitgangspositie voor verdere afwegingen [48](#page=48).
* **Cyclisch model:** Elke doorloop van de cirkel brengt de begeleider op een ander niveau, vergelijkbaar met een spiraal [48](#page=48).
#### 4.1.3 Het einde van de intuïtie?
Planmatig werken is nooit een doel op zich, maar staat ten dienste van de kwaliteit van het handelen. Er moet gezocht worden naar een evenwicht tussen spontaan, intuïtief handelen en grondige analyse en het opstellen van gedetailleerde handelingsplannen [49](#page=49).
#### 4.1.4 De regulatieve cirkel van het methodisch agogisch handelen
De regulatieve cirkel beschrijft het proces van methodisch agogisch handelen. De gouden regel is om de stappen zoveel mogelijk in dialoog met de cliënt te doorlopen [49](#page=49).
#### 4.1.5 Stappen in het MAH
Het vertrekpunt voor ondersteuning is een bevragende en luisterende houding van de hulpverlener, waarbij de cliënt als volwaardig burger met eigen wensen centraal staat [49](#page=49).
##### 4.1.5.1 Vraagverduidelijking/ analyse: verhelderen van de uitgangssituatie
De eerste stap is het verhelderen van de uitgangssituatie, vertrekkend vanuit de vraag en subjectieve beleving van de cliënt. Belangrijke vragen hierbij zijn: "Wat is er met jou gebeurd?" en "Wat is jouw kwetsbaarheid en jouw weerbaarheid?". Aandachtspunten zijn [49](#page=49) [50](#page=50):
* De uitgangssituatie hoeft geen probleem te zijn, maar kan ook een vraag tot optimalisatie of groei zijn [50](#page=50).
* Ga uit van de betekenisverlening door de cliënt [50](#page=50).
* Ken de grenzen van je eigen kunnen en werk interdisciplinair [50](#page=50).
* Vraagverduidelijking is een dynamisch beeld, geen statisch portret [50](#page=50).
* Hanteer meerdere informatiebronnen, inclusief het cliëntsysteem [50](#page=50).
##### 4.1.5.2 Het bepalen van de doelen
De tweede stap is het bepalen van de doelen, vertrekkend vanuit de analyse van de beginsituatie. De centrale vraag is: "Waar wil je naartoe?". Doelstellingen moeten [50](#page=50):
* Geformuleerd worden in termen van het (voorlopig) eindpunt, alsof het resultaat bereikt is [50](#page=50).
* Zonder de te ondernemen actie of de reden voor de keuze te vermelden [50](#page=50).
* **SMART** zijn: Specifiek, Meetbaar (evalueerbaar), Aanvaardbaar, Realistisch en Tijdsgebonden [50](#page=50).
Valkuilen bij het formuleren van doelstellingen zijn onder andere: het niet aansluiten bij de analyse, gebrek aan cliëntbetrokkenheid, te vage of te grote doelen, en het formuleren van doelen van de hulpverlener in plaats van de cliënt. Het gebruik van "ver-" of "-eren" werkwoorden zoals "verbeteren" of "veranderen" maakt doelen niet evalueerbaar [51](#page=51).
##### 4.1.5.3 Strategie: het kiezen van de weg, de middelen
De derde stap is het bepalen van de strategie: hoe werk je naar het doel toe?. De vraag hierbij is: "Wat heb je nodig?". Bij strategiebepaling weeg je alternatieven af op basis van [51](#page=51):
* Aansluiting bij de eigenheid van de cliënt [51](#page=51).
* Doeltreffendheid (effectiviteit) [51](#page=51).
* Doelmatigheid (efficiëntie) [51](#page=51).
* Aansluiting bij de eigen competentie, werkwijze en begeleidingsstijl [51](#page=51).
* Mogelijke neveneffecten [51](#page=51).
Een "goede" methode is relevant voor de doelgroep, effectief, duurzaam, past in de huidige visie, heeft draagvlak, is leerbaar en is tijdig [52](#page=52).
##### 4.1.5.4 Interventie: doen
De vierde stap is interventie, het daadwerkelijk uitvoeren van het plan. Dit veronderstelt voortdurende monitoring van het ondersteuningsproces, waaronder de werkrelatie met de cliënt en andere hulpverleners, de strategie, randvoorwaarden en de kadering binnen de missie en visie van de voorziening. Dit vereist opmerkzaamheid, communicatie, creativiteit, flexibiliteit en beslissingsvermogen [52](#page=52).
##### 4.1.5.5 Terugblikken en evalueren
De vijfde stap is terugblikken en evalueren. Aandachtspunten zijn [53](#page=53):
* **Cliënt:** Hield de cliënt zich aan afspraken en wordt hij niet overvraagd? [53](#page=53).
* **Hulpverleners (incl. jezelf):** Deed je wat je moest doen en verliep de samenwerking prettig? [53](#page=53).
* **Product (effect van interventies):** Waren de interventies goed gekozen en werd het doel bereikt? [53](#page=53).
* **Proces:** Was er voldoende afstemming met de cliënt en bleef de cliënt centraal staan? [53](#page=53).
### 4.2 Je staat er niet alleen voor: interdisciplinaire samenwerking
Interdisciplinaire samenwerking is cruciaal in het agogisch werkveld [53](#page=53).
#### 4.2.1 (Natuurlijke) netwerkleden
Netwerkleden zijn alle mensen die een rol spelen in het leven van de cliënt. Natuurlijke netwerkleden zijn betrokken om niet-professionele redenen en worden meestal niet betaald voor hun omgang met de cliënt (bv. ouders, vrienden, partners). Ze kennen de cliënt goed en zijn betrokken op diens welzijn. Netwerkleden zijn belangrijke partners in alle fasen van het MAH, omdat ze relevante informatie kunnen verschaffen, hun eigen visie op doelen kunnen hebben en kunnen helpen bij strategieën [53](#page=53).
#### 4.2.2 Gedragsdeskundigen
* **Orthopedagoog:** Stelt handelingsplannen op en geeft opvoedkundige informatie en advies aan begeleiders, leerkrachten en ouders [54](#page=54).
* **Psycholoog:** Stelt diagnoses van psychologische en emotionele stoornissen, adviseert en begeleidt cliënten, en geeft psychotherapie [54](#page=54).
#### 4.2.3 Maatschappelijk werker
Ondersteunt cliënten bij maatschappelijke of sociale problemen [54](#page=54).
#### 4.2.4 (Para)medici
Deze professionals voeren medische handelingen uit, maar zijn geen artsen [54](#page=54).
* **Kinesitherapeut (kinesist):** Stimuleert, revalideert en herstelt spiercapaciteit, gewrichten of organische functies, voornamelijk de grove motoriek [54](#page=54).
* **Ergotherapeut:** Werkt aan de zelfredzaamheid, productiviteit en mobiliteit van de cliënt, voornamelijk de fijne motoriek [54](#page=54).
* **Logopedist:** Behandelt stem-, spraak-, leer- en taalproblemen [54](#page=54).
* **Verpleegkundige (verpleger):** Biedt lichamelijke hulp en psychische en sociale ondersteuning [54](#page=54).
* **Verzorgende/ zorgkundige:** Staat in voor persoonsverzorging, huishoudelijke dienstverlening, en psychologische en algemene pedagogische ondersteuning [54](#page=54).
#### 4.2.5 Arts
Dit omvat huisartsen en specialisten zoals psychiaters en neurologen [54](#page=54).
#### 4.2.6 Andere
Dit kan bijvoorbeeld een leerkracht of een muziektherapeut zijn [55](#page=55).
#### Het agogisch werkveld: beleidsmatige organisatie
De welzijnssector in Vlaanderen is complex. Er zijn vier werkvormen te onderscheiden [55](#page=55):
1. **Residentieel:** Personen verblijven 24/7 in de voorziening (bv. internaat, Onthaal-, Observatie- en Oriëntatie Centrum) [55](#page=55).
2. **Semi-residentieel:** Biedt opvang overdag zonder overnachting (bv. semi-internaat, dagcentrum) [55](#page=55).
3. **Ambulant:** Algemene psychosociale ondersteuning waarbij de cliënt zich naar de hulpverlener verplaatst (bv. Centrum Geestelijke Gezondheidszorg) [55](#page=55).
4. **Mobiel:** Algemene psychosociale ondersteuning waarbij de hulpverlener zich naar de cliënt verplaatst (bv. thuisbegeleidingsdienst, dienst begeleid wonen) [55](#page=55).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Grondhouding | De fundamentele innerlijke houding, instelling en persoonlijkheidskenmerken die een begeleider meebrengt in de professionele relatie met een cliënt, welke de kwaliteit van de interactie en het begeleidingsproces bepaalt. |
| Dialogaal gebeuren | Een interactie of relatie die gekenmerkt wordt door wederkerigheid en uitwisseling tussen twee of meer partijen, waarbij zowel het directe contact tussen de betrokkenen als hun relatie met de bredere omgeving centraal staan. |
| Leefklimaat | De totale omgevingsfactoren, zowel materieel als sociaal-emotioneel, binnen een leefgroep of instelling die de sfeer, de ontwikkeling en het welzijn van de cliënten beïnvloeden. |
| Kwaliteit van leven (Quality of Life - QoL) | Een breed en subjectief concept dat de algemene tevredenheid en het welbevinden van een individu in verschillende levensdomeinen omvat, zoals welzijn, onafhankelijkheid en sociale participatie. |
| Dimensies van kwaliteit van leven | De specifieke, universeel herkenbare factoren die de kwaliteit van leven van een persoon beïnvloeden, zoals emotioneel welbevinden, interpersoonlijke relaties, materiële zekerheid en zelfbepaling. |
| Persona | Een rol of karakter dat iemand aanneemt, vaak in een professionele context, waarbij specifieke kenmerken, gedragingen en communicatiestijlen worden gehanteerd. |
| Paradigma | Een fundamenteel denkkader, een geheel van aannames, concepten, waarden en methoden dat een bepaalde groep wetenschappers of professionals deelt en dat hun manier van kijken naar en omgaan met de werkelijkheid vormgeeft. |
| Defectparadigma | Een historisch perspectief op personen met een beperking dat uitgaat van een individueel "gebrek" of "afwijking" van de norm, vaak verklaard vanuit moreel-religieuze of medische modellen. |
| Ontwikkelingsparadigma | Een benadering die uitgaat van een samenspel tussen biomedische en omgevingsfactoren, gericht op het ontwikkelen van de vermogens van een persoon, en die ideeën van integratie en normalisatie bevordert. |
| Burgerschapsparadigma | Een hedendaags perspectief dat stelt dat personen met een ondersteuningsvraag volwaardige burgers zijn met gelijke rechten en plichten, waarbij de nadruk ligt op inclusie, keuze, controle en ondersteuning in plaats van zorg. |
| Methodisch agogisch handelen (MAH) | Een systematische, doelgerichte en procesmatige aanpak van professionele begeleiding, waarbij weloverwogen stappen worden doorlopen om effectieve interventies te realiseren. |
| Empowerment | Een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen meer controle krijgen over hun eigen situatie en omgeving, wat leidt tot verhoogd zelfbewustzijn, participatie en eigenwaarde. |
| Netwerkversterking | Het actief ondersteunen en uitbouwen van de sociale kring rondom een cliënt, bestaande uit familie, vrienden, buren en andere informele contacten, om zo de zelfredzaamheid en het welzijn te bevorderen. |
| Vermaatschappelijking van de zorg | Een verschuiving binnen de hulpverleningssector van geïsoleerde voorzieningen naar een meer geïntegreerde ondersteuning binnen de samenleving, waarbij de focus ligt op het benutten van mogelijkheden en het bevorderen van volwaardig burgerschap. |
| Empowermnet op individueel niveau | Processen waarbij individuen in een onderdrukte positie zich ontwikkelen tot meer bewuste en actieve burgers, die in staat zijn hun eigen leven vorm te geven door middel van persoonlijke controle, vaardighedenontwikkeling en participatie. |
| Participatie | Het actief deelnemen aan en deel uitmaken van de samenleving, met gelijke rechten en mogelijkheden, en het opbouwen van sociale en emotionele verbindingen. |
| Kwartiermaken | Een methodiek gericht op het creëren van gastvrijheid en een klimaat waarin nieuwkomers, vaak na periodes van uitsluiting, volledig kunnen deelnemen aan de samenleving, waarbij drempels worden weggenomen en diversiteit wordt gewaardeerd. |