Cover
Empieza ahora gratis Didactische werkvormen 12 november.pptx
Summary
# Definitie en belang van didactische werkvormen
Didactische werkvormen beschrijven de gezamenlijke weg die docenten en leerlingen bewandelen om beoogde doelen op een efficiënte wijze te bereiken, waarbij zowel het onderwijsaspect van de lesgever als het leeraspect van de leerling centraal staan.
### 1.1 Wat is een didactische werkvorm?
#### 1.1.1 De kern van een didactische werkvorm
Een didactische werkvorm is de gangbare term die de interactie en activiteit tussen leerkracht en leerlingen beschrijft om leerdoelen te realiseren. Het suggereert geen specifieke rol voor wie iets doet, noch definieert het de aard van de activiteit zelf. De term "didactisch" benadrukt de educatieve intentie, terwijl "werkvorm" de aanpak of methode aangeeft.
#### 1.1.2 De twee kanten van een didactische werkvorm
Elke didactische werkvorm kent twee essentiële perspectieven:
* **Het onderwijsaspect (activiteit van de lesgever):** Dit omvat de handelingen, voorbereidingen en interventies van de docent om het leerproces te faciliteren.
* **Voorbeeld:** Een lesgever die vragen stelt over de ervaringen van leerlingen met een bepaald onderwerp.
* **Voorbeeld:** Een lesgever die een verhaal vertelt ter illustratie van een concept.
* **Het leeraspect (activiteit van de leerling):** Dit betreft de betrokkenheid, reacties en het leerproces van de leerlingen zelf.
* **Voorbeeld:** Leerlingen die hun voorkennis en ervaringen delen met betrekking tot een onderwerp.
* **Voorbeeld:** Leerlingen die actief luisteren naar een verhaal of uitleg.
### 1.2 Het belang van verschillende didactische werkvormen
Het gebruik van diverse didactische werkvormen is cruciaal om tegemoet te komen aan de uiteenlopende leerbehoeften, leerstijlen en de verschillende fasen van het leerproces. Het bevordert een actieve betrokkenheid van leerlingen en stelt de lesgever in staat om op verschillende manieren kennis over te dragen en te toetsen.
#### 1.2.1 Typologie van didactische werkvormen
Didactische werkvormen kunnen worden gecategoriseerd op basis van de aard van de interactie en de mate van sturing:
1. **Instructievorm:**
* **Kenmerken:** De activiteit gaat primair uit van de lesgever. Leerlingen nemen een meer passieve rol aan door te luisteren, kijken of denken.
* **Voorbeelden:** Vertelling, beluisteren van muziek, demonstratie, filmvertoning, poppenkast, digitale prentenboeken.
* **Toepassing:** Effectief voor het introduceren van nieuwe stof, het geven van heldere uitleg of het demonstreren van procedures.
2. **Gespreksvorm / Interactievorm:**
* **Kenmerken:** Gekenmerkt door tweerichtingverkeer, waarbij vragen stellen centraal staat (van zowel leerkracht als leerling). Bevordert actief denken en dialoog.
* **Soorten gesprekken:**
* **Kringgesprek:** Een onderzoekende, dialogische werkvorm gericht op activering van denkprocessen en het ontdekken van kennis.
* **Onthaalgesprek:** Vaak meer een praatrondje met minder diepgaande interactie dan een kringgesprek.
* **Onderwijsleergesprek:** Gericht op het oproepen van voorkennis, het laten ontdekken van nieuwe kennis, het activeren van denkprocessen en het komen tot conclusies.
* **Evaluatiegesprek:** De lesgever toetst kennis, inzicht en begrip om aan te tonen dat lesdoelen zijn behaald.
* **Discussie (probleemoplossende discussie):** Leerlingen worden aangezet tot productief denken om tot een gezamenlijke oplossing van een probleem te komen. Voordeel is het stimuleren van gezamenlijke probleemoplossing.
* **Vraagtechnieken:** Essentieel zijn duidelijke, denkstimulerende vragen. Vermeden moeten worden: retorische vragen, ja/nee-vragen en te suggestieve vragen. Technieken zoals pauzeren, vragen doorspelen, toespitsen en nader verklaren zijn belangrijk.
* **Soorten vragen (Taxonomie van Bloom):**
* Kennisvragen (feiten, definities)
* Begripsvragen (hoofdzaak/bijzaak, vergelijkingen)
* Toepassingsvragen (toepassen van kennis)
* Analysevragen (motieven, oorzaken, gevolgen)
* Synthesevraagen (generalisaties, voorspellingen, oplossingen)
* Evaluatievragen (meningen, oordelen)
* **Toepassing:** Geschikt voor het verkennen van ideeën, het verdiepen van begrip, het activeren van voorkennis en het bevorderen van kritisch denken.
3. **Individuele opdrachtsvorm:**
* **Kenmerken:** Leerlingen werken zelfstandig en er is geen directe communicatie tussen hen. De opdracht is doelgericht en wordt door de lesgever voorzien, waarbij rekening wordt gehouden met individuele noden en de zone van naaste ontwikkeling.
* **Voorbeelden:** Het maken van een keuzeopdracht, zoals het formuleren van hashtags die associaties oproepen met een concept, of het creëren van een striptekening bij de leerstof.
* **Toepassing:** Ideaal voor het individueel verwerken van leerstof, het oefenen van specifieke vaardigheden of het aanbieden van gedifferentieerde taken.
4. **Samenwerkingsvorm / Coöperatief leren:**
* **Kenmerken:** Leerlingen helpen elkaar om te leren, wat kan plaatsvinden in groepsverband, partnerwerk of projectwerk. Dit vereist enige oefening en is afhankelijk van de ontwikkelingsfase van de leerlingen.
* **Voorbeelden:** Gezelschapsspelen (waarbij beurten afgewacht moeten worden), samen een bewegingsoefening uitvoeren, samen iets maken met constructiemateriaal.
* **Toepassing:** Bevordert sociale vaardigheden, peer teaching, gezamenlijke probleemoplossing en een dieper begrip door discussie en uitleg aan medeleerlingen.
5. **Spelvorm:**
* **Kenmerken:** Het spelplezier staat centraal, met welomschreven streefdoelen en duidelijke afspraken en spelregels.
* **Voorbeelden:** Leerspelen, gezelschapsspelletjes, zangspelen, loopspelen.
* **Continuüm:** Spelvormen kunnen variëren van lesgevergestuurd (met strikte regels) tot leerlinggestuurd (vrijer, zoals in de poppenkamer).
* **Toepassing:** Maakt leren leuk en motiverend, helpt bij het inoefenen van vaardigheden en het toepassen van kennis in een speelse context.
> **Tip:** Het kiezen van de juiste didactische werkvorm hangt af van de leerdoelen, de leeftijd en het niveau van de leerlingen, en de beschikbare tijd en middelen. Een effectieve lesgever wisselt werkvormen af om de betrokkenheid en het leerrendement te maximaliseren.
> **Voorbeeld:** Een les over het herkennen van verschillende dieren kan beginnen met een instructievorm (lesgever toont afbeeldingen en vertelt), gevolgd door een gespreksvorm (leerlingen bespreken de kenmerken van de dieren) en afsluiten met een spelvorm (een memoryspel met dierenparen).
---
# Verschillende soorten didactische werkvormen
Dit deel van het document introduceert en categoriseert diverse didactische werkvormen die gebruikt kunnen worden in het onderwijs, met de nadruk op hun kenmerken en toepassingen.
### 2.1 Wat is een didactische werkvorm?
Een didactische werkvorm wordt gedefinieerd als "de weg, die docenten en leerlingen samen bewandelen, om de beoogde doelen op een efficiënte wijze te bereiken." De term "didactische werkvorm" is de meest gangbare benaming. Deze term suggereert echter niet wie de activiteit uitvoert en zegt nog niets over de aard van de activiteit zelf.
Een didactische werkvorm kent twee kanten:
* **Onderwijsaspect:** de activiteit van de lesgever.
* **Leeraspect:** de activiteit van de leerlingen.
**Voorbeelden:**
* **Activiteit van de lesgever:** De lesgever stelt vragen aan de leerlingen over hun ervaringen met konijnen.
* **Activiteit van de leerlingen:** De leerlingen vertellen wat ze al deden met en weten over konijnen.
### 2.2 Categorieën van didactische werkvormen
Hieronder worden de verschillende categorieën van didactische werkvormen uitgewerkt met hun specifieke kenmerken en voorbeelden.
#### 2.2.1 Instructievorm
**Kenmerken:**
* De activiteit gaat primair uit van de lesgever.
* De leerlingen luisteren, kijken en denken passief mee.
**Voorbeelden:**
* Vertelling
* Beluisteren van een muziekstuk
* Demonstratie
* Filmvertoning
* Poppenkast
* Digitale prentenboek
> **Tip:** Beoordeel een instructievorm op effectiviteit door na te gaan of de leerlingen actief betrokken worden bij het leerproces, ook al is de activiteit primair van de lesgever.
#### 2.2.2 Gespreksvorm/interactievorm
**Kenmerken:**
* Kenmerkt zich door tweerichtingverkeer tussen lesgever en leerlingen, of tussen leerlingen onderling.
* Vragen stellen staat centraal, zowel door de lesgever als door de leerling.
**Soorten gespreksvormen:**
* **Kringgesprek:** Een onderzoekende, dialogische werkvorm waarbij leerlingen actief nadenken en participeren.
* **Onthaalgesprek:** Vaak meer een praatrondje, minder onderzoekend dan een kringgesprek.
* **Onderwijsleergesprek:** De lesgever probeert voorkennis op te roepen, nieuwe kennis te laten ontdekken, denkprocessen te activeren en tot conclusies te komen. De nadruk ligt op zowel onderwijs als leren.
* **Evaluatiegesprek:** De lesgever toetst kennis, inzicht en begrip, en laat aantonen dat leerdoelen behaald zijn.
* **Discussie:** Kan leiden tot een minder afgerond gevoel indien niet goed gestuurd.
* **Probleemoplossende discussie:** Leerlingen worden aangezet tot productief denken om tot een gezamenlijke oplossing van een probleem te komen.
**Vraagtechnieken en soorten vragen:**
Bij gespreksvormen is het cruciaal om effectieve vraagtechnieken te hanteren en verschillende soorten vragen te stellen, zoals gedefinieerd door de taxonomie van Bloom:
1. **Kennisvragen:** Vragen naar feiten en definities (bv. "Wie zie je op deze prent?").
2. **Begripsvragen:** Vragen naar hoofdzaken, vergelijkingen, gelijkenissen en verschillen (bv. "Waarover gaat het verhaal?").
3. **Toepassingsvragen:** Vragen naar het toepassen van kennis en regels (bv. "Hoeveel kleuters is onze klas lang?").
4. **Analysevragen:** Vragen naar motieven, oorzaken, gevolgen (bv. "Waarom mag je op school geen snoep eten?").
5. **Synthesevragen:** Vragen naar generalisaties, voorspellingen, nieuwe oplossingen (bv. "Wat zou er gebeuren als er geen politie was?").
6. **Evaluatievragen:** Vragen naar meningen en oordelen (bv. "Welke oplossing vind je het beste en waarom?").
> **Tip:** De laatste drie categorieën (analyse, synthese, evaluatie) worden vaak te weinig gebruikt door leerkrachten, terwijl ze essentieel zijn voor dieper leren.
> **Voorbeeld:** Een stelling zoals "Een interactievorm is beter dan een instructievorm" kan als basis dienen voor een productieve discussie binnen een gespreksvorm.
#### 2.2.3 Individuele opdrachtsvorm
**Kenmerken:**
* Er is geen directe communicatie tussen de leerlingen, maar ze werken wel binnen hun zone van naaste ontwikkeling.
* De opdracht moet doelgericht zijn.
* De lesgever voorziet een individuele opdracht voor elke leerling, die hier zelfstandig mee aan de slag gaat, aangepast aan individuele noden.
**Voorbeelden:**
* **Hashtag-opdracht:** Leerlingen noteren hashtags die geassocieerd kunnen worden met een bepaald thema (bv. 'werkvorm').
* **Striptekening maken:** Leerlingen maken een strip bij de leerstof.
* Keuzeopdrachten die aansluiten bij de leerstof.
#### 2.2.4 Samenwerkingsvorm/coöperatief leren
**Kenmerken:**
* Leerlingen helpen elkaar om te leren.
* Dit kan gebeuren via groepswerk, partnerwerk, projectwerk, etc.
* Voor jonge kinderen kan dit nog uitdagend zijn en vereist het aansluiting bij hun ontwikkelingsniveau (zone van naaste ontwikkeling).
**Haalbare voorbeelden:**
* Gezelschapsspel (bv. op beurten wachten).
* Samen een bewegingsoefening uitvoeren.
* Samen iets maken met constructiemateriaal.
> **Tip:** Houd rekening met de beginsituatie van de leerlingen en sluit aan bij hun zone van naaste ontwikkeling om samenwerkingsvormen succesvol te maken.
#### 2.2.5 Spelvorm
**Kenmerken:**
* Het spelplezier staat centraal.
* Er is steeds een welomschreven streefdoel en duidelijke afspraken en spelregels.
* Er is een continuüm van lesgevergestuurd naar leerlinggestuurd spel.
* Spellen kunnen vrijer zijn (bv. in de poppenkamer) of gestuurder met duidelijke regels.
**Voorbeelden:**
* Leerspelen
* Gezelschapsspelletjes
* Zangspelen
* Loopspelen
> **Voorbeeld:** Een opdracht om samen een puzzel te maken, kan worden gezien als een gestuurde spelvorm met duidelijke regels en een gezamenlijk doel.
**Opdracht:** Reflecteer welke werkvormen je tijdens je schoolloopbaan bent tegengekomen. Kies drie werkvormen en beschrijf per werkvorm:
* Wat de leerkracht doet.
* Wat de leerlingen doen.
* Wanneer de werkvorm geschikt is en wanneer niet.
---
# Vraagtechnieken en soorten vragen
Dit onderdeel duikt dieper in specifieke vraagtechnieken en de taxonomie van Bloom, met als doel het activeren van denkprocessen en het toetsen van kennis bij leerlingen door middel van zes verschillende soorten vragen.
### 3.1 Didactische werkvormen: een overzicht
Een didactische werkvorm beschrijft de weg die docenten en leerlingen samen bewandelen om beoogde doelen op een efficiënte wijze te bereiken. Deze term is gangbaar, maar suggereert nog niet wie de activiteit uitvoert of wat de aard van de activiteit is. Een didactische werkvorm kent altijd twee kanten:
* Een activiteit van de lesgever (onderwijsaspect).
* Een activiteit van de leerling (leeraspect).
Voorbeelden van deze twee aspecten zijn:
* **Activiteit van de lesgever:**
* Vragen stellen over ervaringen.
* Een verhaal vertellen.
* **Activiteit van de leerling:**
* Vertellen wat men weet over een onderwerp.
* Luisteren naar een verhaal.
De volgende categorieën van didactische werkvormen worden onderscheiden:
#### 3.1.1 Instructievorm
Kenmerken van een instructievorm zijn:
* De activiteit gaat uit van de lesgever.
* De leerlingen luisteren, kijken en denken passief mee.
Voorbeelden zijn:
* Vertelling
* Beluisteren van een muziekstuk
* Demonstratie
* Filmvertoning
* Poppenkast
* Een digitaal prentenboek
#### 3.1.2 Gespreksvorm / Interactievorm
Deze werkvormen kenmerken zich door:
* Tweerichtingverkeer.
* Het stellen van vragen staat centraal, zowel door de leerkracht als door de leerling.
Specifieke vormen binnen deze categorie zijn:
* **Kringgesprek:** Een onderzoekende, dialogische werkvorm waarbij leerlingen worden uitgedaagd na te denken. Dit verschilt van een onthaalgesprek, dat vaker een informeel praatrondje is.
* **Onderwijsleergesprek:** De lesgever roept voorkennis op, laat leerlingen nieuwe kennis ontdekken, activeert denkprocessen en begeleidt hen naar een conclusie. Hierbij ligt de nadruk op zowel onderwijs als leren, met een dialogisch karakter.
* **Evaluatiegesprek:** De lesgever toetst kennis, inzicht en begrip, en beoogt aan te tonen dat de lesdoelen zijn behaald.
* **Discussie / Probleemoplossende discussie:** Een discussie kan soms als onafgerond aanvoelen. Een probleemoplossende discussie zet leerlingen aan tot productief denken om tot een gezamenlijke oplossing van een probleem te komen.
**Tip:** Bij gespreksvormen is het belangrijk om denkvragen te stellen en retorische, ja-neen-vragen of te suggestieve vragen te vermijden.
#### 3.1.3 Individuele opdrachtsvorm
Bij deze werkvorm is er geen communicatie tussen de leerlingen.
* De lesgever voorziet een individuele, doelgerichte opdracht voor elke leerling.
* Leerlingen werken volgens hun individuele noden, binnen hun zone van naaste ontwikkeling.
Voorbeelden van opdrachten:
* Een hashtag bedenken die associeert met een bepaald onderwerp (minimaal 5 hashtags).
* Het maken van een striptekening die de leerstof illustreert.
* Het oplossen van een puzzel.
#### 3.1.4 Samenwerkingsvorm / Coöperatief leren
Hierbij helpen leerlingen elkaar om te leren.
* Voorbeelden zijn groepswerk, partnerwerk en projectwerk.
* Deze vorm kan voor jonge kinderen uitdagend zijn en vereist aansluiting bij hun ontwikkelingsniveau en zone van naaste ontwikkeling.
Haalbare voorbeelden voor jonge kinderen zijn:
* Gezelschapsspelen (waarbij beurten afwachten centraal staat).
* Samen een bewegingsoefening uitvoeren.
* Samen iets maken met constructiemateriaal.
#### 3.1.5 Spelvorm
Centraal bij de spelvorm staat het spelplezier.
* Er is steeds een welomschreven streefdoel en duidelijke afspraken en spelregels.
Voorbeelden zijn:
* Leerspelen
* Gezelschapsspelletjes
* Zangspelen
* Loopsspelen
Kenmerken van de spelvorm zijn een continuüm van lesgevergestuurd naar leerlinggestuurd, waarbij er meer vrijheid kan zijn (bv. in de poppenkamer) of juist gestuurd wordt door afspraken en regels (bv. bij het maken van een puzzel per twee).
### 3.2 Vraagtechnieken
Effectieve vraagtechnieken zijn essentieel voor het stimuleren van leerprocessen. Enkele belangrijke technieken zijn:
* **Pauzeren:** Na het stellen van een vraag even wachten om leerlingen de kans te geven na te denken.
* **Passieve leerlingen activeren:** Strategieën inzetten om alle leerlingen te betrekken bij het antwoorden.
* **Vragen doorspelen:** De vraag die aan één leerling gesteld is, eventueel doorsturen naar een andere leerling.
* **Duidelijke vragen stellen:** Zorgen dat de vraag helder en begrijpelijk is voor de leerlingen.
* **Stel vooral denkvragen:** Vragen die aanzetten tot nadenken, analyseren of creëren.
* **Stel geen retorische vragen:** Vragen die geen antwoord behoeven.
* **Stel geen ja-neen-vragen:** Deze beperken de mogelijkheden tot antwoorden.
* **Stel geen te suggestieve vragen:** Vragen die een bepaald antwoord al suggereren.
* **Toespitsen:** Een vraag specifieker maken.
* **Nader verklaren:** Een antwoord van een leerling verder uitdiepen.
* **Relateren:** Een verband leggen tussen het antwoord en andere kennis of situaties.
* **Herhaal de antwoorden van de leerlingen niet:** Moedig zelfstandigheid aan en vermijd het herhalen van antwoorden.
### 3.3 Soorten vragen op basis van de taxonomie van Bloom
De taxonomie van Bloom verdeelt vragen in zes niveaus, die corresponderen met verschillende cognitieve denkprocessen. Alle zes de soorten zijn belangrijk voor goede instructie, waarbij de laatste drie vaak te weinig worden gebruikt door leerkrachten.
1. **Kennisvragen:** Vragen naar feiten en definities.
* *Voorbeeld:* Wie zie je op deze prent? Wat is een Viking?
2. **Begripsvragen:** Vragen naar hoofdzaken en bijzaken, vergelijkingen, gelijkenissen en verschillen.
* *Voorbeeld:* Waarover gaat het verhaal? Wat is het verschil tussen een konijn en een haas?
3. **Toepassingsvragen:** Vragen naar het toepassen van kennis en regels in nieuwe situaties.
* *Voorbeeld:* Hoeveel kleuters is onze klas lang? (door dit te meten).
4. **Analysevragen:** Vragen naar motieven, oorzaken en gevolgen.
* *Voorbeeld:* Waarom mag je op school geen snoep eten?
5. **Synthesevragen:** Vragen naar generalisaties, voorspellingen of het creëren van nieuwe oplossingen.
* *Voorbeeld:* Wat zou er gebeuren als er geen politie was? Hoe kunnen we het verkeer aan de schoolpoort veiliger maken?
6. **Evaluatievragen:** Vragen naar meningen, oordelen en waardeoordelen.
* *Voorbeeld:* Wat vond je moeilijk bij het maken van het vliegtuig? Welke oplossing vind je het beste en waarom?
**Tip:** Door bewust te werken met de hogere niveaus van Bloom's taxonomie (analyse, synthese, evaluatie) kan de diepgang van het leren aanzienlijk worden vergroot.
---
# Toepassing en reflectie op werkvormen
Dit gedeelte focust op de praktische toepassing en reflectie van didactische werkvormen door middel van opdrachten, oefeningen en discussies, met als doel het analyseren van eigen ervaringen en het evalueren van de effectiviteit van verschillende methoden.
### 4.1 Wat is een didactische werkvorm?
Een didactische werkvorm kan gedefinieerd worden als de weg die docenten en leerlingen samen bewandelen om beoogde doelen op een efficiënte wijze te bereiken. De term "didactische werkvorm" is de meest gangbare benaming, maar suggereert nog niet wie de activiteit uitvoert en zegt niets over de aard van de activiteit zelf. Een didactische werkvorm heeft twee kanten: een activiteit van de lesgever (het onderwijsaspect) en een activiteit van de leerlingen (het leeraspect).
**Voorbeelden van beide aspecten:**
* **Lesgever (onderwijsaspect):**
* De lesgever stelt vragen aan de leerlingen over hun ervaringen met een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld konijnen).
* De lesgever vertelt een verhaal over een onderwerp.
* **Leerlingen (leeraspect):**
* De leerlingen vertellen wat ze al weten over konijnen.
* De leerlingen luisteren naar het verhaal.
### 4.2 Soorten didactische werkvormen
Didactische werkvormen kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën, elk met specifieke kenmerken en toepassingen.
#### 4.2.1 Instructievorm
Kenmerken van een instructievorm zijn dat de activiteit primair uitgaat van de lesgever, terwijl de leerlingen luisteren, kijken en denken.
**Voorbeelden:**
* Vertelling
* Beluisteren van een muziekstuk
* Demonstratie
* Filmvertoning
* Poppenkast
* Digitaal prentenboek
**Reflectievragen:**
* Is een specifiek voorbeeld (zoals het bekijken van een fragment over onderwijs via filmpjes) een instructievorm? Waarom wel of niet?
* Vind je dit een goede werkvorm? Wanneer wel en wanneer niet?
#### 4.2.2 Gespreksvorm / Interactievorm
Bij een gespreksvorm of interactievorm staat tweerichtingsverkeer centraal, waarbij vragen stellen (door leerkracht of leerling) cruciaal is.
**Voorbeelden:**
* Kringgesprek
* Onderwijsleergesprek
* Evaluatiegesprek
* (Probleemoplossende) discussie
**Verschillen en kenmerken:**
* **Kringgesprek versus onthaalgesprek:** Een onthaalgesprek is vaak meer een praatrondje, terwijl een kringgesprek een onderzoekende, dialogische werkvorm is.
* **Onderwijsleergesprek:** Hierbij tracht de lesgever voorkennis op te roepen, nieuwe kennis te laten ontdekken, denkprocessen te activeren en tot een conclusie te komen. De nadruk ligt op "onderwijs", "leer" en "gesprek".
* **Evaluatiegesprek:** De lesgever toetst kennis, inzicht en begrip om aan te tonen dat de lesdoelen behaald zijn.
* **Discussie versus probleemoplossende discussie:** Bij een probleemoplossende discussie worden leerlingen aangezet tot productief denken om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Een gewone discussie kan soms met een minder fijn of onafgerond gevoel eindigen.
**Opdrachten ter reflectie en oefening:**
* **Opdracht in duo (vraagtechnieken):** Iemand is leerkracht, de ander is kleuter. De leerkracht stelt vragen. Na afloop worden 10 vragen genoteerd. Vervolgens wordt besproken in hoeverre specifieke vraagtechnieken (zoals pauzeren, passieve leerlingen activeren, vragen doorspelen, duidelijke vragen stellen, denkvragen stellen, geen retorische, ja-neen of suggestieve vragen stellen, toespitsen, nader verklaren, relateren, antwoorden van leerlingen niet herhalen) goed of minder goed werden toegepast.
* **Opdracht in duo (soorten vragen):** Oefenen met het identificeren en toepassen van soorten vragen, gebaseerd op de taxonomie van Bloom. Alle zes de soorten vragen (kennis-, begrips-, toepassings-, analyse-, synthese- en evaluatievragen) zijn belangrijk bij goede instructie, hoewel de laatste drie te weinig gebruikt worden.
* **Kennisvragen:** Vragen naar feiten en definities.
* **Begripsvragen:** Vragen naar hoofdzaken, bijzaken, vergelijkingen, gelijkenissen en verschillen.
* **Toepassingsvragen:** Vragen naar het toepassen van kennis en regels.
* **Analysevragen:** Vragen naar motieven, oorzaken, gevolgen.
* **Synthesevragen:** Vragen naar generalisaties, voorspellingen, nieuwe oplossingen.
* **Evaluatievragen:** Vragen naar meningen en oordelen.
* **Opdracht in duo (stelling):** Discussie over de stelling "Een interactievorm is beter dan een instructievorm", met reflectie op de ingenomen meningen en de gezamenlijke conclusie.
#### 4.2.3 Individuele opdrachtsvorm
Bij deze werkvorm is er geen directe communicatie tussen de leerlingen, wat aansluit bij de zone van naaste ontwikkeling.
**Kenmerken:**
* Moet doelgericht zijn.
* De lesgever voorziet een individuele opdracht voor elke kleuter.
* Elke kleuter werkt zelfstandig, aansluitend bij individuele noden.
**Voorbeelden van individuele opdrachten (keuzeopdrachten):**
* **Hashtag:** Tien hashtags bedenken die geassocieerd kunnen worden met het woord "werkvorm".
* **Strip:** Een striptekening maken bij de geleerde leerstof.
#### 4.2.4 Samenwerkingsvorm / Coöperatief leren
Hierbij helpen kleuters elkaar om te leren. Dit omvat groepswerk, partnerwerk en projectwerk.
**Belangrijke overwegingen:**
* Dit kan voor kleuters nog uitdagend zijn en vereist aansluiting bij hun ontwikkelingsniveau en zone van naaste ontwikkeling.
* Beginsituatieanalyse is cruciaal.
**Haalbare voorbeelden:**
* Gezelschapsspel (bv. beurt afwachten).
* Samen een bewegingsoefening uitvoeren.
* Samen iets maken, bijvoorbeeld met constructiemateriaal.
#### 4.2.5 Spelvorm
Centraal staat het spelplezier, met steeds een welomschreven streefdoel en duidelijke afspraken en spelregels.
**Voorbeelden:**
* Leerspelen
* Gezelschapsspelletjes
* Zangspelen
* Loopspelen
**Kenmerken:**
* Er is een continuüm van lesgevergestuurd naar leerlinggestuurd.
* Sommige spelvormen zijn vrijer (bv. in de poppenkamer), andere zijn meer gestuurd door afspraken en regels (bv. puzzel maken per twee).
### 4.3 Toepassing en reflectie op eigen ervaringen
Het analyseren van eigen schoolervaringen met werkvormen is een essentieel onderdeel van het leerproces.
**Opdracht:**
* Welke werkvormen zijn de studenten tijdens hun schoolloopbaan tegengekomen? Een lijst opmaken, eventueel met eigen benamingen of beschrijvingen.
* Kies drie werkvormen uit de lijst en noteer per werkvorm:
* Wat de leerkracht deed (activiteit leerkracht).
* Wat de leerlingen deden (activiteit leerling).
* Wanneer deze werkvorm volgens de student geschikt is en wanneer niet.
> **Tip:** Het kritisch evalueren van de effectiviteit van verschillende werkvormen in diverse contexten draagt bij aan een dieper begrip van didactische principes.
> **Voorbeeld:** Een student kan reflecteren op hoe een kringgesprek in de kleuterklas anders verloopt dan een klassengesprek in het middelbaar onderwijs, en welke factoren (leeftijd, groepsgrootte, doel van het gesprek) hierbij een rol spelen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Didactische werkvorm | Een didactische werkvorm is de gezamenlijke weg die docenten en leerlingen bewandelen om de beoogde leerdoelen op een efficiënte wijze te bereiken, waarbij zowel de activiteit van de lesgever als die van de leerling centraal staat. |
| Werkvorm | Een werkvorm beschrijft de manier waarop een les wordt vormgegeven en is het proces dat docenten en leerlingen samen doorlopen om tot bepaalde leerresultaten te komen. |
| Instructievorm | Een instructievorm is een didactische werkvorm waarbij de activiteit voornamelijk uitgaat van de lesgever en de leerlingen luisteren, kijken of denken, zoals bij een vertelling of een demonstratie. |
| Gespreksvorm/Interactievorm | Dit type werkvorm kenmerkt zich door tweerichtingsverkeer, waarbij het stellen van vragen centraal staat, zowel vanuit de leerkracht als vanuit de leerling, met als doel kennisoverdracht en activering van denkprocessen. |
| Onderwijsleergesprek | Een onderwijsleergesprek is een specifieke gespreksvorm waarbij de lesgever voorkennis ophaalt, nieuwe kennis laat ontdekken, denkprocessen activeert en de leerlingen tot een conclusie leidt. |
| Evaluatiegesprek | Een evaluatiegesprek is een gespreksvorm waarbij de lesgever de kennis, het inzicht en het begrip van de leerlingen toetst om aan te tonen dat de leerdoelen van de les zijn behaald. |
| Individuele opdrachtsvorm | Bij deze werkvorm krijgt elke leerling een doelgerichte, individuele opdracht, afgestemd op persoonlijke noden, waarbij er geen directe communicatie plaatsvindt tussen de leerlingen onderling. |
| Samenwerkingsvorm/Coöperatief leren | Dit betreft werkvormen waarbij leerlingen elkaar helpen om te leren, zoals bij groepswerk of partnerwerk, met als doel gezamenlijke leerresultaten te behalen. |
| Spelvorm | Een spelvorm is een didactische werkvorm waarbij spelplezier centraal staat, met welomschreven doelen en duidelijke afspraken en spelregels, zoals leerspelen en gezelschapsspelletjes. |
| Taxonomie van Bloom | De taxonomie van Bloom is een classificatiesysteem dat denkvaardigheden opdeelt in zes niveaus: kennis, begrip, toepassing, analyse, synthese en evaluatie, om het leren te structureren en te beoordelen. |
| Kennisvragen | Vragen die gericht zijn op het oproepen van feiten en definities, bijvoorbeeld: Wie zie je op deze prent? |
| Begripsvragen | Vragen die peilen naar het begrijpen van hoofdzaken en bijzaken, vergelijkingen, gelijkenissen en verschillen, bijvoorbeeld: Waarover gaat het verhaal? |
| Analysevragen | Vragen die de leerlingen aanzetten tot het identificeren van motieven, oorzaken of gevolgen, bijvoorbeeld: Waarom mag je op school geen snoep eten? |