Cover
Empieza ahora gratis Cursus motorische ontwikkeling 1 2025-2026.pdf
Summary
# Visie op bewegingsopvoeding voor kleuters
Beweging vormt de fundamentele basis voor de algehele ontwikkeling, het welzijn, de gezondheid en de sociale integratie van kleuters [5](#page=5).
### 1.1 Belang van beweging voor kleuters
De periode tot de leeftijd van 7 jaar wordt beschouwd als de meest cruciale ontwikkelingsfase. Jonge kinderen zijn van nature nieuwsgierig en actief, en ontdekken zowel hun eigen lichaam als de wereld om hen heen door middel van beweging. Motorische ontwikkeling is niet alleen de basis voor verdere bewegingsontwikkeling, maar ook voor maatschappelijk functioneren [5](#page=5).
#### 1.1.1 Bijdragen van beweging aan de algemene ontwikkeling en kwaliteit van leven
Onderzoek toont aan dat zintuiglijke, verstandelijke en psycho-sociale ontwikkeling nauw samenhangen met motorische ontwikkeling [5](#page=5).
* **Motorisch - Zintuiglijk:** Baby's grijpen naar objecten en brengen deze naar hun mond, waardoor ze tastbare eigenschappen ervaren [5](#page=5).
* **Motorisch - Verstandelijk:** Door te werpen, springen en klimmen, ervaren kleuters begrippen als hoog en laag. Motorische exploratie is essentieel voor de ontwikkeling van hun intelligentie en het "be-grijpen" van betekenissen en verbanden [5](#page=5).
* **Motorisch - Psycho-sociaal:** Bewegingsspel bevordert zelfstandigheid, durf, doorzettingsvermogen, respect en openheid. Motorisch vaardige kinderen ontwikkelen ook een positief zelfbeeld en voelen zich prettiger bij zichzelf en anderen [5](#page=5).
Motorische ontwikkeling is daarmee een fundamentele bouwsteen voor de totale ontwikkeling en legt de basis voor kwalitatief beter bewegen [5](#page=5).
#### 1.1.2 Bijdragen van beweging aan welzijn, gezondheid en schoolprestaties
Regelmatige fysieke activiteit draagt bij aan de huidige en toekomstige gezondheid en het welzijn van kinderen [6](#page=6).
* **Conditie en fitheid:** Beweging is cruciaal voor lichamelijke ontwikkeling en conditieopbouw. Fysieke inspanning bevordert de groei van spieren, botten, pezen en ligamenten [6](#page=6).
* **Concentratie en leerbaarheid:** Adequate fysieke activiteit verhoogt de doorbloeding in de hersenen, wat leidt tot betere leerbaarheid, meer aandacht en een grotere concentratie [6](#page=6).
* **Gezondheid op lange termijn:** Beweging heeft positieve effecten op aandoeningen zoals vaat- en hartziekten, osteoporose, diabetes en kanker [6](#page=6).
* **Stressvermindering en zelfbeeld:** Beweging fungeert als een stressverlagende factor en kan leiden tot een beter gevoel en een positief zelfbeeld [6](#page=6).
#### 1.1.3 Bijdragen van beweging aan maatschappelijke binding en sociale integratie
Deelname aan bewegingsactiviteiten biedt kinderen de kans om samen te spelen en te bewegen met anderen in diverse sociale contexten zoals de buurt, schoolplein of sportvereniging. Zich thuis voelen in het bewegingsaanbod draagt bij aan het gevoel van opgenomen zijn in sociale verbanden [6](#page=6).
### 1.2 Zijn Vlaamse kleuters voldoende bewegingsactief?
#### 1.2.1 Situering
Ondanks het algemene beeld dat kleuters van nature zeer actief zijn, rijst de vraag of Vlaamse kleuters voldoende bewegingskansen krijgen en voldoen aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid beweging voor optimale ontwikkeling en gezondheid. Een onderzoek naar het fysieke activiteitsniveau van 4- tot 6-jarige kleuters in Vlaanderen probeert hier antwoord op te geven [7](#page=7).
#### 1.2.2 Onderzoek fysiek activiteitsniveau (Labarque, Smits, Cardon, 2010)
Dit onderzoek, uitgevoerd door onderzoekers van de Hogeschool-Universiteit Brussel en de Universiteit Gent, analyseert het fysieke activiteitsniveau van Vlaamse kleuters en onderzoekt of dit voldoet aan de gezondheidsnormen. Het meten van fysieke activiteit bij kleuters is complex vanwege hun gevarieerde, onregelmatige bewegingspatronen en het onvermogen om hun eigen activiteit nauwkeurig te rapporteren. Daarom werd er gebruik gemaakt van accelerometers en pedometers [7](#page=7).
#### 1.2.3 Resultaten onderzoek fysiek activiteitsniveau
De resultaten van het onderzoek toonden aan dat Vlaamse kleuters gemiddeld 9,6 uur per dag (85% van hun wakkere tijd) sedentair of inactief doorbrengen. Slechts tien procent van hun tijd wordt besteed aan lichte activiteit, en slechts 34 minuten per dag (5%) aan matige tot intensieve fysieke activiteit. Amper 7% van de onderzochte kleuters voldeed aan de norm van één uur matig tot intensief bewegen per dag [7](#page=7).
> **Figuur 1:** Procentuele indeling van de gemeten fysieke activiteit bij 157 Vlaamse kleuters van 4 tot 6 jaar, gemeten gedurende 2 week- en 2 weekenddagen [7](#page=7). 85% sedentair of inactief 10% licht 5% matig + intens
#### 1.2.4 Oorzaken van te weinig intensieve lichaamsbeweging
Meerdere factoren dragen bij aan het lage bewegingsniveau bij Vlaamse kleuters:
* **De maatschappij:** Moderne maatschappijen bieden minder spontane bewegingskansen. Ontspanningsmomenten worden minder aan bewegen gewijd (bv. speelcomputers, televisie). Onveilige leefomgevingen door druk verkeer en negatieve mediaberichten ontmoedigen buitenspelen [8](#page=8).
* **Thuis:** Moderne woningen bieden vaak beperkte speelruimte. Ouders geven de voorkeur aan binnenshuis spelen uit veiligheidsoverwegingen, wat kinderen beperkt in hun bewegingsvrijheid en ontwikkeling. Televisiekijken neemt toe; kleuters kijken gemiddeld 74 minuten per weekdag en ruim twee uur per dag in het weekend. Buitenspelen beperkt zich tot 15 minuten op weekdagen en 45 minuten in het weekend [8](#page=8).
* **De school:** Hoewel het aantal uren bewegingsopvoeding is toegenomen (twee uur per week), is dit onvoldoende. Kleuterklassen bieden vaak te weinig ruimte om te bewegen en zijn soms meer opslagplaatsen voor materiaal dan speelruimten. Overbevolkte klassen dragen ook bij aan dit probleem [8](#page=8).
**Gevolgen van te weinig beweging:** Het chronisch te weinig bewegen op jonge leeftijd leidt tot een verhoogd risico op welvaartsziekten zoals hart- en vaatziekten, overgewicht, hoge bloeddruk, suikerziekte en botontkalking. In Vlaanderen heeft 15% van de 3- en 4-jarigen overgewicht, en 6% is zwaarlijvig, wat een voorspeller is voor obesitas op latere leeftijd. Kinderen die te weinig bewegen, hebben ook een grotere kans om als volwassene inactief te blijven. Bovendien kan een tekort aan beweging de algehele ontwikkeling van kinderen in gevaar brengen, gezien de sterke invloed van motorische ontwikkeling op andere ontwikkelingsdomeinen [8](#page=8).
#### 1.2.5 Aanbevelingen uit het onderzoek
Het is cruciaal om gedurende zowel gestructureerde (lessen bewegingsopvoeding) als ongestructureerde bewegingsmomenten voldoende aandacht te besteden aan beweging met de juiste intensiteit [9](#page=9).
* **Meer gestructureerde bewegingsmomenten:** Het kleuteronderwijs zou meer gestructureerde bewegingslessen moeten voorzien die gericht zijn op de ontwikkeling van motorische vaardigheden, fysieke conditie en een gezonde levensstijl [9](#page=9).
* **Ruime speelplaatsen en turnzalen:** Elke kleuterschool dient te beschikken over een ruime speelplaats en turnzaal om het natuurlijke bewegingsgedrag van kleuters te stimuleren [9](#page=9).
* * *
# Motoriek, motorische ontwikkeling en competentie
Dit gedeelte definieert motoriek en motorische ontwikkeling, schetst de algemene ontwikkeling van de prenatale fase tot de kleuterperiode, en introduceert psychomotorische, grootmotorische en kleinmotorische vaardigheden [17](#page=17).
### 2.1. Wat we verstaan onder motoriek en motorische ontwikkeling?
#### 2.1.1. Motoriek
Motoriek verwijst naar de persoonlijke wijze waarop een mens in interactie treedt met zijn leefwereld, waarbij het persoonlijk standpunt en de individuele mogelijkheden bepalend zijn voor het bewegingsgedrag. Het omvat de manier waarop iemand zich beweegt en reageert op zijn omgeving, zowel op mentaal als op motorisch niveau [17](#page=17).
#### 2.1.2. Motorische ontwikkeling
Motorische ontwikkeling is de verandering in het bewegingsgedrag die samenhangt met leeftijd. Kinderen worden geboren met de aangeboren structuren voor beweging, die zich verder ontwikkelen door rijping, differentiatie en interactie met de omgeving, evoluerend van reflexmatige patronen naar doelgerichte handelingen. Stimulatie door gerichte bewegingskansen is essentieel voor deze ontwikkeling. Motorische ontwikkeling leidt tot motorische competentie [17](#page=17).
### 2.2. Bewegingsopvoeding en motorische competentie
Bewegingsopvoeding richt zich op de motorische competentie van kinderen, waarbij de snelle ontwikkeling tussen 0 en 7 jaar centraal staat. Deze ontwikkeling wordt beïnvloed door fysiologische groei, erfelijke aanleg en omgevingsfactoren. Het tempo van de ontwikkeling is individueel, maar verloopt volgens wetmatige stadia. Een kleuteronderwijzer dient op de hoogte te zijn van de gemiddelde mogelijkheden per leeftijdsgroep om bewegingsimpulsen hierop af te stemmen en zinvolle bewegingskansen te bieden [18](#page=18).
### 2.3. Algemeen verloop van motorische ontwikkeling
De motorische ontwikkeling start reeds voor de geboorte en verloopt spectaculair snel in de eerste levensjaren. De belangrijkste fasen zijn [18](#page=18):
* **De prenatale fase:** De verwerving van de basisstructuur die nodig is om te kunnen bewegen, met de ontwikkeling van hartslag, lichte bewegingen, en reflexmatige patronen zoals zuigen en slikken. Bij de geboorte zijn deze bewegingspatronen aanwezig maar nog niet gecontroleerd [18](#page=18).
* **De periode van baby en peuter (eerste twee levensjaren):** De verwerving van levensnoodzakelijke bewegingsfuncties zoals oprichten, evenwicht bewaren, verplaatsen, grijpen en loslaten [19](#page=19).
* **De periode van peuter en kleuter:** Hierin worden psychomotorische, grootmotorische en kleinmotorische vaardigheden verder ontwikkeld [19](#page=19).
### 2.4. Psychomotorische vaardigheden
Psychomotorische vaardigheden zijn bewust vanuit de hersenen gestuurde bewegingen die essentieel zijn voor zelfredzaamheid in bewegingssituaties. Ze omvatten [20](#page=20):
#### 2.4.1. Lichaamsperceptie
Lichaamsperceptie zorgt ervoor dat kinderen zich bewust worden van hun lichaam, wat leidt tot gecontroleerd en gecoördineerd bewegen. Proprioceptieve waarneming speelt hierin een cruciale rol door informatie te verschaffen over lichaamshouding, -beweging en -spanning. Ontwikkelingen omvatten het aanvoelen en hanteren van lichaamsbegrenzing, lichaamsdelen, lichaamsassen en -houdingen, en lateraliteit [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Lichaamsbegrenzing aanvoelen:** Kinderen verkennen de grenzen van hun lichaam door zich in ruimtes te wringen en reikmogelijkheden te onderzoeken. Oudere kleuters vergelijken hun lichaamsgrootte en ontwikkelen aandacht voor de rug- en zijkanten [21](#page=21).
* **Lichaamsdelen aanvoelen:** Van het benoemen van hoofd-, romp- en ledemaatdelen evolueren ze naar het gedifferentieerd aanwijzen en verwoorden van specifieke delen en het ervaren van de onderlinge verbondenheid [22](#page=22).
* **Lichaamsassen en -houdingen aanvoelen en hanteren:** Dit betreft het toepassen van elementaire houdingen, het uitvoeren van evenwicht vereisende houdingen, en het imiteren van houdingen [23](#page=23).
* **Lateraliteit:** Dit omvat de symmetrische opbouw van het lichaam, de samenwerking tussen beide lichaamshelften, en het gebruik van het spelvlak. Kinderen evolueren van het nabootsen van eenvoudige symmetrische houdingen naar meer complexe asymmetrische bewegingen en het overkruisen van de middellijn. De samenwerking tussen de handen ontwikkelt zich van een gelijktijdige beweging naar een taakverdeling en alternerende bewegingen. De voorkeurslichaamszijde en -richting worden ook verder ontwikkeld [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Bewegingen afremmen:** Jonge kleuters hebben meer tijd nodig om te stoppen, terwijl oudere kleuters dit vrijwel onmiddellijk kunnen [26](#page=26).
* **Snel reageren:** Reactiesnelheid verbetert met de leeftijd, van traag naar snel reageren op eenvoudige en later gecombineerde signalen [27](#page=27).
* **Gedifferentieerd bewegen:** De bewegingen evolueren van één geheel waarbij het hele lichaam meebeweegt, naar het afzonderlijk bewegen van lichaamsdelen, met minder ongecontroleerde meebewegingen [27](#page=27).
#### 2.4.2. Ruimteperceptie
Ruimteperceptie helpt kinderen om vlot om te gaan met plaats, richting, afstand en bewegingsbanen, wat leidt tot betere oriëntatie in de ruimte [20](#page=20).
* **Omgaan met plaats:** Kinderen leren hun eigen plaats terugvinden in neutrale ruimtes, objecten plaatsen ten opzichte van zichzelf, zichzelf situeren ten opzichte van objecten en personen, en reageren op plaatsbegrippen [30](#page=30).
* **Omgaan met richting:** Kinderen kiezen richting in geïnteresseerde situaties, voeren verbale opdrachten uit, hanteren en verwoorden complexe richtingsbegrippen, gebruiken spontane richtingen, en ontwikkelen een voorkeurrichting [31](#page=31).
* **Omgaan met afstand:** Afstand wordt aanvankelijk overbrugd met het hele lichaam, later begrijpen kinderen dat ver en hoog moeilijker is en vergelijken ze afstanden. Ze kunnen zelf afstandsbegrippen hanteren en verwoorden [32](#page=32).
* **Omgaan met bewegingsbanen:** Kinderen achtervolgen bewegingsbanen, spelen actief in op bewegingsbanen van objecten of personen, en houden efficiënt rekening met deze banen [33](#page=33).
#### 2.4.3. Tijdsperceptie
Tijdsperceptie stelt kinderen in staat om bewegingen af te stemmen op een begin- en eindpunt, op snelheid, metrum en ritme [20](#page=20).
* **Omgaan met duur:** Kinderen ondergaan lang en kort bewegen, stemmen hun beweging af op aangegeven duur, verwoorden de duur van een handeling, en tasten af welke afstand ze kunnen overbruggen binnen een bepaalde tijdsduur [34](#page=34).
* **Omgaan met tempo:** Ze passen hun bewegingstempo aan op verbale opdrachten, wisselen traag en snel af, stemmen hun tempo spontaan af op dat van anderen of een bewegend toestel, en volgen aangegeven tempo's [35](#page=35).
* **Omgaan met bewegingen in een bepaalde tijdsvolgorde:** Kinderen imiteren bewegingen van de leerkracht, voeren reeksen van bewegingen na elkaar uit, laten spontaan handelingen op elkaar volgen met een doel, en onderbreken en vervolgen bewegingen [36](#page=36).
* **Omgaan met metrum en ritme:** Kinderen bewegen spontaan metrisch mee op muziek, horen verschillen in metrum, passen hun bewegingsmetrum aan, proberen te bewegen op onregelmatige ritmes, klappen en stappen ritmes na, doen herhalende bewegingen op muziek, en bedenken zelf eenvoudige ritmes [37](#page=37).
### 2.5. Groot motorische vaardigheden
Groot motorische vaardigheden zijn fundamentele bewegingsvormen die kinderen van nature ontwikkelen in hun spel. Deze verworven vaardigheden vormen de basis voor verdere motorische ontwikkeling en worden door oefening verfijnd. Hoe jonger kinderen bewegingen leren, hoe beter ze deze beheersen, mits dit binnen de zone van naaste ontwikkeling gebeurt. De vaardigheden worden onderverdeeld in [38](#page=38):
* **Locomotorische vaardigheden:** Beweging van het lichaam van het ene punt naar een ander punt [38](#page=38).
* **Stabiliteitsvaardigheden:** Het lichaam in balans houden, zowel statisch als dynamisch [38](#page=38).
* **Manipulatieve vaardigheden:** Objecten controleren met hand of voet of een hulpmiddel [38](#page=38).
#### 2.5.1. Gaan/lopen
* **Gaan:** Kenmerkt zich door een periode van dubbele steun [39](#page=39).
* **Jonge kleuters:** Hebben een brede steunbasis, geen altijd duidelijke voetafrol, en wandelen met gekruiste arm-beencoördinatie [39](#page=39).
* **Oudere kleuters:** Wandelen vlot met een smalle steunbasis, duidelijke voetafrol, en kunnen achterwaarts wandelen [39](#page=39).
* **Lopen:** Kenmerkt zich door een zweeffase waarbij beide voeten de grond verlaten [39](#page=39).
* **Jonge kleuters:** Lopen goed rechtdoor, hebben een soms moeilijk observeerbare zweeffase, en lopen met gekruiste arm-beencoördinatie [39](#page=39).
* **Oudere kleuters:** Lopen mooi rechtop, drijven de loopsnelheid op, en kunnen starten, stoppen en draaien tijdens het lopen [39](#page=39).
* **Variatiemogelijkheden:** Huppelen, op de tenen stappen, galloperen, verschillende richtingen, met hindernissen, en ritmisch lopen [39](#page=39).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Zorg voor een veilige uitloopzone, geschikt schoeisel, slipvrije vloer, veilige ruimte en las rustpauzes in [40](#page=40).
#### 2.5.2. Balanceren
Balanceren is het zichzelf in evenwicht houden door continue compenserende spiersamentrekkingen, essentieel voor alle houdingen en verplaatsingen. Het verbetert de precisie en snelheid van herstelreacties op evenwichtsverlies [41](#page=41).
* **Ontwikkelingslijn:** Jonge kleuters kunnen kort op één voet staan en hebben evenwicht op een breed steunvlak. Oudere kleuters kunnen langer op één voet staan, op tenen lopen, op een smal steunvlak stappen, voorwaarts over een smalle balk stappen en maken zijwaartse compensatiebewegingen [41](#page=41).
* **Variatiemogelijkheden:** Verschillende richtingen, met objecten, en met hindernissen [41](#page=41).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Zorg voor veilig schoeisel, slipvrije vloer, veilige ruimte en afwisseling [42](#page=42).
#### 2.5.3. Sluipen - Kruipen - Klimmen - Klauteren
* **Sluipen:** Horizontale voortbeweging in buiklig met continu grondcontact [43](#page=43).
* **Kruipen:** Horizontale voortbeweging op handen, voeten en knieën [43](#page=43).
* **Klauteren:** Schuin opwaartse voortbeweging op handen, voeten en knieën [43](#page=43).
* **Klimmen:** Verticale voortbeweging met handen en voeten [43](#page=43).
* **Jonge kleuters:** Kunnen goed sluipen en kruipen, maar dragen hun lichaamsgewicht nog niet goed. Ze gebruiken twee voeten per trede, verplaatsen handen en voeten bij klauteren en klimmen, en nemen lage hindernissen door erover te stappen [43](#page=43).
* **Oudere kleuters:** Kunnen eigen lichaamsgewicht een korte tijd dragen, één trede overslaan, gebruiken gekruiste coördinatie bij klauteren en klimmen, nemen voorwerpen mee en ontwikkelen snelheid [43](#page=43).
* **Variatiemogelijkheden:** Verschillende bewegingsvormen (voorwaarts, achterwaarts, zijwaarts, geblinddoekt), omhoog/omlaag/zijwaarts klauteren en klimmen, en gebruik van diverse materialen en fantasiebeelden [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Kies veilig materiaal, vermijd wedstrijdvormen, maak duidelijke afspraken, leg matten bij klimmen, blijf bij hoge toestellen en dwing kinderen niet hoger te gaan dan ze durven [44](#page=44).
#### 2.5.4. Hangen – Slingeren – Schommelen
* **Hangen:** Zich vasthouden aan een toestel waarbij het lichaamsgewicht gedragen wordt [45](#page=45).
* **Slingeren:** Een heen- en weergaande beweging maken, al dan niet met een toestel, zonder ondersteuning van het toestel [45](#page=45).
* **Schommelen:** Een heen- en weergaande beweging maken met behulp van een toestel, waarbij het toestel de beweging ondersteunt [45](#page=45).
* **Jongste kleuters:** Kunnen hun lichaamsgewicht nauwelijks dragen, hebben veel ondersteuning nodig en kunnen geen zwaaibeweging onderhouden [45](#page=45).
* **Oudere kleuters:** Kunnen hun lichaamsgewicht een korte tijd dragen, zelfstandig hangen, slingeren en schommelen, en een zwaaibeweging een korte tijd onderhouden [45](#page=45).
* **Variatiemogelijkheden:** Verschillende hang-, slinger- en schommelvormen, en gebruik van divers materiaal en fantasiebeelden [45](#page=45).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Zorg voor veiligheid, voldoende matten, duidelijke opstellingen, niet te hoge toestellen en let op de intensiteit, aangezien hangen en zwaaien vermoeiend is [46](#page=46).
#### 2.5.5. Roteren
Roteren is een vaardigheid waarbij het lichaam of een lichaamsdeel draait rond de lengte-, breedte- of diepte-as [47](#page=47).
* **Ontwikkelingslijn:** Jonge kleuters rollen liggend om de lengteas, ontdekken voor- en achterwaarts schommelen om de breedte-as, en wiegen zijwaarts om de lengte-as. Bij een koprol vormen ze een C-vorm en kunnen ze nog niet rechtop staan. Oudste kleuters rollen liggend met uitgestrekte armen, draaien rond een stang in voor- en achterwaartse richting, rollen in een bolletje en gebruiken armen en handen ter ondersteuning van de koprol [47](#page=47).
* **Variatiemogelijkheden:** Ronden om de breedte-as (voorwaarts, achterwaarts) en lengte-as (linksom, rechtsom) vanuit verschillende houdingen, met behulp van materiaal en fantasiebeelden [48](#page=48).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Zorg voor opstellingen die bekkensteun boven handsteun mogelijk maken, leg matten, maak hellingen niet te schuin, maak afspraken over veiligheid, laat kinderen de ronde beweging van nek en rug aanvoelen, rol op zachte ondergrond en vermijd oefeningen die duizeligheid veroorzaken [48](#page=48).
#### 2.5.6. Springen
Springen kenmerkt zich door een afstoot, een zweeffase en een landing, al dan niet voorafgegaan door een aanloop [49](#page=49).
* **Ontwikkelingslijn (algemeen):** Jonge kleuters zijn minder stabiel tijdens het springen en landen, gebruiken armen voor evenwicht, en vinden huppelen moeilijk. Oudste kleuters gebruiken armen meer ter ondersteuning, voeren sprongen uit met een korte aanloop en passen de sprongkracht aan [49](#page=49).
* **Springen in de verte:** Jonge kleuters springen vanuit stilstand met twee voeten samen. Oudste kleuters gaan dieper door de benen en gebruiken armen zijwaarts voor evenwicht [49](#page=49).
* **Springen in de hoogte:** Jonge kleuters halen weinig hoogte en ondersteunen de sprong niet met de armen. Oudste kleuters springen hoger, landen stabieler en ondersteunen de sprong met de armen [49](#page=49).
* **Springen in de diepte:** Jonge kleuters springen van onderste treden en hebben geen echte zweeffase. Oudere kleuters krijgen controle over de zweeffase en landen in evenwicht [49](#page=49).
* **Variatiemogelijkheden:** Verschillende bewegingsvormen (op, van, over, in, rond, tussen), met 1 of 2 voeten, en met divers materiaal [49](#page=49).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Zorg voor aangepaste hoogte, vermijd combinaties van diep en verspringen, voorzie veilige landingsplaatsen, voldoende springplaatsen en doe de sprong voor [50](#page=50).
#### 2.5.7. Werpen en vangen
* **Vangen:** Een voorwerp opvangen met handen of een hulpmiddel [51](#page=51).
* **Jonge kleuters:** Reageren vaak te laat, kunnen een grote bal met trage vlucht vangen met twee handen en omklemmen de bal met de borst [51](#page=51).
* **Oudere kleuters:** Volgen de bal, verplaatsen zich volgens de vlucht, vangen grote en kleine ballen met twee handen en beginnen de bal met voorkeurshand te vangen [51](#page=51).
* **Werpen:** Een voorwerp met de handen of een hulpmiddel projecteren [51](#page=51).
* **Jonge kleuters:** Werpen waarbij voeten op één lijn blijven, weinig rotatie van het lichaam, duwen het voorwerp eerder vanaf de schouder, en hebben moeite met richting [51](#page=51).
* **Oudere kleuters:** Werpen krachtiger en gerichter, roteren het lichaam, brengen de elleboog ter hoogte van de schouder, stappen uit bij het werpen en vertonen gekruiste coördinatie [51](#page=51).
* **Variatiemogelijkheden:** Met 1 of 2 handen, met hulpmiddel, onderhands, bovenhands, en met divers materiaal en doelen [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Maak duidelijke afspraken over begin- en eindsignaal, speelruimte en objecten, laat alle kleuters gelijktijdig werken, begin met vrij spelen, wissel van balgrootte en -type, plaats doelen op afstand van muren, en pas balvaardigheidsoefeningen met partners met mate toe [52](#page=52).
#### 2.5.8. Trappen
Trappen is een vaardigheid waarbij een voorwerp of lichaam doelgericht met de voet, onderbeen of dij geraakt wordt [53](#page=53).
* **Jonge kleuters:** Trappen een grote bal vanuit stilstand met gestrekt been en opgetrokken voetpunt, met weinig beweging in het lichaam en zonder ondersteuning [53](#page=53).
* **Oudere kleuters:** Trappen een bewegende bal, bewegen naar de bal toe, kunnen op één been staan om te trappen, gebruiken een grotere zwaai van het trapbeen en gebruiken armen ter ondersteuning [53](#page=53).
* **Variatiemogelijkheden:** Verschillende richtingen en lichaamsdelen, trappen op stilstaand en rollend voorwerp, en met divers materiaal en doelen [53](#page=53).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Idem als werpen en vangen, met toevoeging van zorgen dat kinderen niet in elkaars baltraject lopen en dat trappen tegen harde voorwerpen zonder schoenen pijn kan doen [53](#page=53).
#### 2.5.9. Heffen en dragen
* **Heffen:** Een voorwerp of lichaamsdeel in het verticale vlak verplaatsen [54](#page=54).
* **Dragen:** Een voorwerp vasthouden en zich eventueel verplaatsen [54](#page=54).
* **Jonge kleuters:** Mogen ongeveer 1,5 tot 2 kg heffen en dragen (max 10% van lichaamsgewicht), kunnen moeilijk gecoördineerd heffen en dragen samen, en weten niet onmiddellijk hoe dit efficiënt te doen [54](#page=54).
* **Oudere kleuters:** Mogen ongeveer 2 tot 2,5 kg heffen en dragen (max 10% van lichaamsgewicht), kunnen lichte dozen stapelen en ondervinden snel hoe voorwerpen efficiënt te heffen en dragen [54](#page=54).
* **Variatiemogelijkheden:** Dode of levende last, aan één kant heffen en dragen, verschillende materialen en houdingen [54](#page=54).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Laat kleuters nooit zware voorwerpen heffen of dragen, heffen moet functioneel zijn, wissel af met andere bewegingen, heffen gebeurt vanuit beenspieren, en maak duidelijke afspraken over richting en eindpunt [54](#page=54).
#### 2.5.10. Trekken en duwen
* **Trekken:** Een last naar het lichaam toe bewegen [55](#page=55).
* **Duwen:** Een last van het lichaam af bewegen [55](#page=55).
* **Jonge kleuters:** Kunnen de kracht moeilijk doseren, ontbreekt kracht en coördinatie om precies te richten [55](#page=55).
* **Oudere kleuters:** Hebben toenemend coördinatievermogen, beheersen de bewegingsvormen beter en kunnen grotere en zwaardere dingen voorttrekken of duwen [55](#page=55).
* **Variatiemogelijkheden:** Verschillende manieren van vastgrijpen, staand, zittend, met handen, voeten, en gebruik van divers materiaal [55](#page=55).
* **Methodisch didactische richtlijnen:** Kies voorwerpen die kinderen onder controle kunnen houden, zorg voor een veilige opstelling, kies partners van gelijke grootte en sterkte, let op de ondergrond en wissel af met andere bewegingen [55](#page=55).
### 2.6. Klein motorische vaardigheden
De ontwikkeling van klein motorische vaardigheden wordt kort besproken [56](#page=56).
* **2,5-3-jarigen:** Oog-handcoördinatie is in ontwikkeling, bewegingen zijn globaal en vanuit de schouder, met veel meebewegingen. Fijne hand- en vingermotoriek is moeilijk, met veel synkinesieën bij manipulatie [56](#page=56).
* **Vierjarigen:** Krijgen betere controle over oog-handcoördinatie, zijn handiger in manipuleren (knopen, schrijfgerief, kleuren, knippen) en ontwikkelen geleidelijk een voorkeurzijde [56](#page=56).
* **Vijfjarigen:** Beheersen klein-motorische vaardigheden die gedifferentieerde beweging van hand of vingers vragen (knippen, scheuren, boetseren, aanrijgen, plooien). Ze tonen een duidelijke voorkeurhand bij eenhandige taken. Het werpen en vangen van voorwerpen verbetert, maar echte bewegingscontrole is nog moeilijk [56](#page=56).
* * *
# Bewegingsopvoeding in de kleuterschool: praktijk en werkvormen
Dit deel gaat dieper in op de praktische realisatie van bewegingsopvoeding bij kleuters, met de focus op het belang van spel, beweging in de klas en bewegingsopvoeding in de zaal of buiten [57](#page=57).
## 3.1. Over spelen in bewegingsopvoeding
Spelen vormt de basis voor het uitdagen van kleuters en is de meest kindeigen leermethode die bijdraagt aan hun bewegingsontwikkeling. Alle werkvormen in de kleuterschool hebben een speels karakter. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vrij bewegingsspel en bewegingsspelen met regels, waarbij de begeleiding op de achtergrond plaatsvindt en er variërende speelkriebels en regels zijn [58](#page=58).
### 3.1.1. Vrij bewegingsspel
Vrij bewegingsspel biedt kinderen de gelegenheid om op hun eigen manier te spelen in een bewegingslandschap, waarbij de leerkracht het aanbod verzorgt en de kinderen de bewegingswijze zelf kiezen. Dit proces verloopt in drie fasen [59](#page=59):
1. **Exploreren**: Verkennen, bestuderen en onderzoeken van nieuw materiaal of een nieuwe ruimte [59](#page=59).
2. **Experimenteren**: Uitproberen en ontdekken van nieuwe mogelijkheden, waarbij het kind interesse en creativiteit toont [59](#page=59).
3. **Oefenen**: Gerichte aandacht op het bereiken van een doel, zoals fietsen of werpen, gedreven door intrinsieke motivatie [59](#page=59).
### 3.1.2. Bewegingsspel met regels
Bewegingsspelen met regels omvatten eenvoudige, speelse opdrachten die kinderen uitnodigen tot zelfactiviteit en zelfstandigheid. Er zijn drie soorten opdrachten [60](#page=60):
* **Open opdracht**: Kinderen kiezen volledig zelf hoe ze de opdracht uitvoeren [60](#page=60).
* **Halfopen opdracht**: Kinderen kiezen hoe ze de opdracht uitvoeren, maar moeten rekening houden met beperkingen [60](#page=60).
* **Gesloten opdracht**: De leerkracht geeft aan hoe de opdracht uitgevoerd moet worden [60](#page=60).
In de kleuterschool worden open en halfopen opdrachten het meest gebruikt [60](#page=60).
**Geleid spel** is een vorm waarbij de leerkracht kinderen via een spel tot bewegen uitnodigt. Het kenmerkt zich door een bepaald spelidee, speelkriebel of speldoel, spelregels, afspraken en een spelstructuur. Enkel de eenvoudigste vormen van geleid spel zijn geschikt voor kleuters, met weinig regels, competitie of tactisch inzicht [60](#page=60).
> **Tip:** Naarmate kinderen ouder worden, neemt het aandeel geleid spel toe ten opzichte van vrij spel [58](#page=58).
## 3.2. Bewegingsopvoeding in de klas
Bewegingsopvoeding mag niet beperkt blijven tot de lessen in de zaal; het moet geïntegreerd worden in alle klasactiviteiten. Dit is belangrijk omdat leren en bewegen vanaf de geboorte met elkaar verbonden zijn, kleuters een natuurlijke exploratiedrang hebben en bewegen ondersteunend werkt voor andere leergebieden. Beweging stimuleert de hersenen, verbetert de concentratie en het geheugen door meer bloed en zuurstof naar de hersenen te sturen, en legt een verbinding tussen de linker- en rechterhersenhelft. Kleuters hebben minstens één uur beweging per dag nodig voor hun ontwikkeling [61](#page=61).
### 3.2.1. Bewegingshoeken in de klas
Bewegingshoeken of speelzones worden gebruikt om het leer- en ontwikkelingspotentieel van kinderen te maximaliseren door een gevarieerd aanbod aan te bieden [62](#page=62).
#### 3.2.1.1. Doel van bewegingshoeken
* Kinderen de kans geven tot bewegingsrijk spel gedurende de dag [62](#page=62).
* Kinderen de kans geven om bewegingsspelen door te werken en verder te ontwikkelen, wat leidt tot verdieping en verbreding (bv. toevoegen van fantasie) [62](#page=62).
* Kleuters met specifieke noden aanspreken, zoals kinderen met extra bewegingsnood of met bijzondere begaafdheid voor motoriek [62](#page=62).
* Een universeel herkenbare uitdaging creëren die voor alle culturen toegankelijk is [62](#page=62).
#### 3.2.1.2. Opbouw van een bewegingshoek
1. **Vertrekpunt**: Gebaseerd op themaverkenning, motorische vaardigheden, het doorwerken van een bewegingsactiviteit, of impulsen vanuit de kinderen [62](#page=62).
2. **Strategie voor verdere opbouw (cyclus)**:
* **Impressie/gezamenlijke oriëntatie**: Aanbieden van materiaal of spel en op speelse wijze bespreken van kernwoorden [62](#page=62).
* **Observeren en begeleiden**: In kaart brengen van bewegings- en spelgedragingen, geven van didactische impulsen, en meespelen om te verkennen, verbinden en verrijken [63](#page=63).
* **Reflecteren**: Beoordelen van de betrokkenheid van de kinderen, de overeenstemming met verwachtingen, de betekenis van het spel voor de kinderen, en wat nodig is om het spel te verrijken (via organisatorische maatregelen, nieuwe impulsen, probleemstellingen, opdrachtenkaarten, of meespelen) [63](#page=63).
> **Tip:** Geef een bewegingshoek en het spel de tijd om te groeien [63](#page=63).
### 3.2.2. Bewegingsmomenten/opvulmomenten in de klas
Bewegingsmomenten zijn korte, klassikale momenten bedoeld voor intensieve beweging, die afwisseling bieden, overgangen soepel laten verlopen en specifieke ontwikkelingsdoelen ondersteunen [64](#page=64).
#### 3.2.2.1. Gebruik en duur
* **Gebruik**: Meerdere keren per dag, om tegemoet te komen aan bewegingsbehoefte na stilzitten, om concentratie te herstellen, of als gezamenlijke afronding [64](#page=64).
* **Duur**: Minimaal 2 minuten, maximaal 10 minuten [64](#page=64).
#### 3.2.2.2. Keuze van bewegingsmomenten
Bij de keuze moet rekening gehouden worden met:
* **Ruimte**: Gebruik van de hele klasruimte, zithoek, gang, etc. [64](#page=64).
* **Aantal kleuters**: Alle kleuters moeten gelijktijdig kunnen bewegen [64](#page=64).
* **Leeftijd**:
* **Jongste kleuters (2,5-3 jaar)**: Individuele bewegingen, tweezijdig/eenzijdig, enkelvoudige bewegingen, aanbod komt voornamelijk van de leerkracht [65](#page=65).
* **Oudste kleuters (4-5 jaar)**: Individueel, met partner of in groepjes, tweezijdig/eenzijdig met bewustmaking van links/rechts, globale en gelokaliseerde bewegingen, opdrachten die concentratie en geheugen aanspreken, kinderen kunnen zelf initiatief nemen [65](#page=65).
* **Materiaal**: Zonder materiaal, met klasmateriaal, kosteloos materiaal, of materiaal van de kleuters. Materiaalgebruik moet verantwoord en veilig zijn [65](#page=65).
* **Thema**: Niet alle momenten hoeven aan te sluiten, maar kan via materiaal, fantasiebeelden, muziek, begrippen, liedjes, etc. [65](#page=65).
* **Doelstelling**: Elk moment moet zinvol zijn met een duidelijke doelstelling en variatie in ontwikkelingsdoelen [65](#page=65).
#### 3.2.2.3. Variatie in het aanbod
Variatie kan worden bereikt door:
* Al dan niet materiaal te gebruiken en te variëren [66](#page=66).
* Ondersteuning van muziek, lied, vers, woord [66](#page=66).
* Vorm te variëren: spel, speelse opdracht, dans [66](#page=66).
* Samenwerking te variëren: individueel, partner, groep [66](#page=66).
* Tempo te variëren: snel/traag, onderbroken, ritmisch [66](#page=66).
* Bewegingsgrootte te variëren: groot/klein [66](#page=66).
* Ruimtegebruik te variëren: zithoek, hele klas, verschillende richtingen [66](#page=66).
**Taak van de kleuteronderwijzer**: Initiatief nemen, meedoen, voordoen, begeleiden [66](#page=66).
### 3.2.3. Begeleide activiteit beweging in de klas
Een begeleide bewegingsactiviteit in de klas is even belangrijk als die van andere leerdomeinen om kleuters bewust te laten ontwikkelen op het gebied van beweging [67](#page=67).
#### 3.2.3.1. Keuze van begeleide bewegingsspelen in de klas
Bij de keuze moet, naast algemene factoren (leeftijd, beginsituatie, thema, materiaal), extra rekening gehouden worden met:
* **Ruimte**: Beperkte ruimte en aanwezige voorwerpen vereisen aangepaste keuzes [67](#page=67).
* **Materiaal**: Kies materiaal dat weinig ruimte inneemt of dat kinderen individueel en ter plaatse kunnen hanteren [67](#page=67).
* **Bewegingsvorm**: Kies vormen die niet veel ruimte in beslag nemen [67](#page=67).
* **Duur en spelstructuur**: Bij voorkeur eenvoudige spelen met weinig regels en uitleg, zodat kinderen snel tot actie kunnen komen [67](#page=67).
* **Aansluiting bij andere activiteiten**: Het spel moet passen qua dynamiek (rustig na drukke activiteit, intensiever om te activeren), inhoud (aansluiting bij thema, gebeurtenis, moment van de dag) en organisatievorm (indien spel met beperkte groep gespeeld wordt, mag het andere activiteiten niet hinderen) [67](#page=67) [68](#page=68).
> **Voorbeeld:** Bij een morgenritueel kunnen kennismakings-, contact- of vertrouwensspelen passend zijn. Bij een verhaal kunnen bewegingsspelen die situaties of figuren uit het verhaal uitbeelden zinvol zijn [68](#page=68).
## 3.3. Bewegingsopvoeding in de zaal of buiten
In de zaal of buiten is er aanzienlijk meer bewegingsruimte, meer materiaalmogelijkheden en meer bewegingsmogelijkheden [69](#page=69).
### 3.3.1. Bewegingsspel in de zaal of buiten kiezen
Bij de keuze van bewegingsspelen voor de zaal of buiten, moeten, naast algemene factoren, de specificiteit van de situatie optimaal benut worden [69](#page=69).
* **Ruimte**: Grote ruimtes maken diverse opstellingen mogelijk (rijen, kringen). Kies opstellingen die duidelijk zijn voor de kleuters, beginnend met eenvoudige en overzichtelijke varianten voor jonge kinderen en evoluerend naar complexere voor oudere kinderen [69](#page=69).
* **Materiaal**: Materiaal dat meer ruimte inneemt of verplaatsing uitlokt kan gebruikt worden (bv. plint, valmat, fiets). Kinderen moeten ervaring hebben met het materiaal; nieuw materiaal leent zich beter voor vrij spel dan voor geleid spel [70](#page=70).
* **Bewegingsvorm**: Kies spelen waarbij kinderen zich voldoende kunnen verplaatsen (rondlopen, springen, werpen) en die aansluiten bij hun motorische ontwikkelingsniveau [70](#page=70).
* **Duur en spelstructuur**: Activiteiten mogen langer duren (20-30 min voor jongste, 30-45 min voor oudste) en de structuur mag complexer zijn, met meerdere spelen na elkaar, mits er een logische volgorde en samenhang is [70](#page=70).
* **Aansluiting bij andere activiteiten**: Spelen kunnen aansluiten bij het dag- of weekthema, of de belangstelling van de kinderen [70](#page=70).
### 3.3.2. Tikspelen
Tikspelen zijn populair in de kleuterschool vanwege hun eenvoudige organisatie, geschiktheid voor elke leeftijdsgroep, bewegingsintensiteit en ontwikkelingskansen (ruimtelijk inzicht, spelinzicht, sociale en emotionele vaardigheden) [71](#page=71).
#### 3.3.2.1. Kenmerken van tikspelen
* **Speelkriebel**: Voor de lopers is dit "niet aangetikt worden", voor de tikkers "zoveel mogelijk lopers aantikken". Voor jongste kleuters is dit niet altijd betekenisvol [71](#page=71).
* **Rolverdeling**: Tikker en lopers [71](#page=71).
* **De rol van de tikker**: De tikker speelt een bepalende rol. Een tikker die te weinig initiatief neemt, motiveert lopers niet; een te onstuimige tikker overweldigt lopers. Bij het vasthouden van aangetikte kinderen wordt slechts één kind aangetikt. Meerdere tikkers kunnen de intensiteit verhogen, tenzij dit de bedoeling van hindernissen ondermijnt [71](#page=71).
* **De rol van de lopers**: Weglopen van de tikker. Jongere kinderen komen soms naar de tikker toe of laten zich aantikken. De leerkracht moet de oorzaak hiervan achterhalen en kinderen stimuleren tot juist spelgedrag [72](#page=72).
* **Aangetikten**: Worden even apart gezet om spanning en motivatie te creëren, de tikker resultaat te laten zien, en aangetikten hun gedrag aan te passen [72](#page=72).
#### 3.3.2.2. Tikspelen kiezen
Tikspelen kunnen worden ingedeeld in zes basisstructuren, van eenvoudig naar moeilijk, die de moeilijkheidsgraad qua ruimtelijk en spelinzicht beïnvloeden [72](#page=72):
1. **Voorbereidend tikspel**:
* **Kenmerken**: 1 tikker, 1 loper; 1 looprichting (heen en terug); tikker loopt achter de loper [73](#page=73).
* **Voordeel**: Eenvoudig qua spelinzicht en ruimtelijk inzicht [73](#page=73).
* **Moeilijkheid**: Slechts twee kinderen actief [73](#page=73).
* **Leeftijd**: Geschikt voor driejarigen [73](#page=73).
2. **Basistikspel**:
* **Kenmerken**: 1 tikker, veel lopers; 1 looprichting (heen en terug naar de lijn); tikker achtervolgt [74](#page=74).
* **Voordeel**: Eenvoudig qua spelinzicht en ruimtelijk inzicht; alle kleuters zijn actief [74](#page=74).
* **Moeilijkheid**: Tikker kan in de war raken; lopers mogen niet te vroeg omkeren [74](#page=74).
* **Leeftijd**: Geschikt voor driejarigen [74](#page=74).
* **Variaties**: Materiaal voor de tikker leggen, materiaal achter de tikker leggen, tikker dichter bij de veilige plaats [75](#page=75).
3. **Overloopspel**:
* **Kenmerken**: 1 tikker, veel lopers; tikker staat in het midden; lopers moeten naar de overkant, voorbij de tikker; ontwijken van de tikker (die tegemoet loopt of achtervolgt) [76](#page=76).
* **Voordeel**: Duidelijke looprichting; alle kleuters actief; meer ontwikkelingskansen [76](#page=76).
* **Moeilijkheid**: Vraagt meer ruimtelijk inzicht (uitwijken, schijnbewegingen); tikker moet verschillende richtingen in het oog houden [76](#page=76).
* **Leeftijd**: Geschikt vanaf vier jaar [76](#page=76).
* **Variaties**: Verschillende tikkers op matjes, 1 tikker op een lange strook [77](#page=77).
4. **Tikspel met vrije plaatsen**:
* **Kenmerken**: 1 tikker, veel lopers; tikker moet verschillende richtingen in het oog houden; lopers betreden het onveilig terrein op eigen initiatief of na een startsignaal; ontwijken van de tikker [78](#page=78).
* **Voordeel**: Duidelijke looprichting; alle kleuters actief; meer ontwikkelingskansen [78](#page=78).
* **Moeilijkheid**: Vraagt meer ruimtelijk inzicht (uitwijken, schijnbewegingen); tikker moet verschillende richtingen in het oog houden [78](#page=78).
* **Leeftijd**: Geschikt vanaf vier jaar [78](#page=78).
* **Variatie**: Veilige plaatsen in de hoeken [79](#page=79).
5. **Tikspel met hindernissen**:
* **Kenmerken**: 1 tikker, veel lopers; tikker moet verschillende richtingen in het oog houden; geen vrije plaatsen, enkel beschutting achter hindernissen [80](#page=80).
* **Voordeel**: Alle kleuters actief; veel ontwikkelingskansen; hindernissen bieden bescherming [80](#page=80).
* **Moeilijkheid**: Vraagt meer ruimtelijk inzicht en spelinzicht; tikker moet veel initiatief nemen en uithoudingsvermogen hebben [80](#page=80).
* **Leeftijd**: Geschikt vanaf vijf jaar [80](#page=80).
* **Variaties**: Hindernissen kunnen op verschillende manieren worden opgesteld [80](#page=80).
6. **Vrij tikspel**:
* **Kenmerken**: 1 of meerdere tikkers, veel lopers; tikker moet verschillende richtingen in het oog houden; geen welbepaalde looprichting (door elkaar); geen vrije plaatsen of hindernissen [81](#page=81).
* **Voordeel**: Alle kleuters actief; veel ontwikkelingskansen; eenvoudige spelregels [81](#page=81).
* **Moeilijkheid**: Vereist goed ontwikkeld spelinzicht, ruimtelijk inzicht en uithoudingsvermogen [81](#page=81).
* **Leeftijd**: Geschikt vanaf vijf jaar; kan met jongere kinderen gespeeld worden mits de leerkracht tikker is, waarbij spelvreugde primeert [81](#page=81).
### 3.3.3. Beweging stimuleren met klein materiaal
Kinderen bewegen en experimenteren graag met bewegingen, waardoor bewegingsvaardigheden zich ontwikkelen. De kleuteronderwijzer kan deze kansen bieden via bewegingsactiviteiten met behulp van klein materiaal [82](#page=82).
#### 3.3.3.1. Klein materiaal kiezen en gebruiken
* **Uitgangspunt**: Materiaal moet aansluiten bij de belangstelling en exploratiedrang van kinderen en bewegingen uitlokken die de leerkracht wil ontwikkelen. De leerkracht stelt zich twee vragen [82](#page=82):
1. Wat zouden kinderen spontaan met dit materiaal doen [82](#page=82)?
2. Hoe kan ik hen stimuleren tot nog andere prettige bewegingen [82](#page=82)?
* **Soorten materiaal**:
* **Specifiek bewegingsmateriaal**: Ballen, kegels, hoepels, touwen, ritmiek linten, pittenzakjes, ballonnen [83](#page=83).
* **Kosteloos materiaal**: Kranten, doeken, plastic flessen, fietsbanden, autobanden, dozen, papieren/plastic zakken, bierviltjes, elektriciteitsbuis, natuurmateriaal, voddenballen, linten, stokken, oude tennisballen en blikken, kartonnen rollen, badmintonkokers, oude panty's, wasknijpers [83](#page=83).
* **Gebruik van het materiaal**: De gebruikte bewegingen worden bepaald door het soort materiaal en de wijze waarop het gebruikt wordt [84](#page=84).
* **Vast materiaal**: Materiaal wordt in een bepaalde opstelling geplaatst en niet gehanteerd (bv. hoepels verspreid, touwen op de grond) [84](#page=84).
* **Hanteermateriaal**: Materiaal wordt door de kleuters gehanteerd, individueel of in groep (bv. elke kleuter 1 hoepel/touw/matje) [84](#page=84).
> **Voorbeeld:** Hoepels verspreid nodigen uit tot lopen, erin gaan zitten, erover springen. Hoepels om te hanteren nodigen uit tot rollen, rond het lichaam laten draaien, erover springen, ermee schoppen [84](#page=84).
#### 3.3.3.2. Combinatiemogelijkheden
Na het verkennen van materiaal kan de leerkracht de ontwikkeling van andere bewegingen uitlokken door het materiaal te combineren [85](#page=85).
* **Materiaal met ander materiaal**: Ballonnen en krantenstokken, ballen en hockeysticks, pittenzakken en dozen [85](#page=85).
* **Materiaal met de ruimte**: Ballen naar de overkant rollen, ballon tegen het plafond mikken, pittenzakken over lijnen schuiven [85](#page=85).
* **Materiaal met de ander**: Ballon met twee in de lucht houden, bal met twee naar elkaar rollen, pittenzakken werpen tussen gespreide benen [85](#page=85).
Deze combinaties kunnen verder worden uitgebreid (materiaal met materiaal en ruimte, etc.). Complexere combinaties leiden meestal tot moeilijkere bewegingen en kunnen pas worden toegepast nadat kinderen voldoende gelegenheid hebben gehad om met het materiaal te experimenteren. Door deze verschillende gebruikswijzen en combinatiemogelijkheden kan de bewegingsontwikkeling van kleuters veelzijdig gestimuleerd worden [85](#page=85).
* * *
# Doelstellingen van bewegingsopvoeding in de kleuterschool
Bewegingsopvoeding in de kleuterschool heeft als hoofddoel het stimuleren van de algehele ontwikkeling van het kind door middel van motorische ontwikkeling en het leggen van een basis voor een gezonde levensstijl en positief sociaal functioneren. Het is zowel een middel als een doel op zich, waarbij kinderen leren bewegen en via bewegen breed ontwikkelen [10](#page=10).
### 4.1 Bewegingsopvoeding als (motorische) basisvorming in de kleuterschool
De doelen van bewegingsopvoeding in de kleuterschool worden vastgelegd in de decretale ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs, onder het leergebied "lichamelijke opvoeding". Deze doelen worden gerealiseerd binnen drie groepen van doelstellingen die de verschillende componenten van persoonlijkheidsvorming in hun samenhang ontwikkelen. Naast motorische competenties worden kinderen ook geconfronteerd met emoties, spelregels, zelfopgelegde prestaties, en het ontwikkelen van sociale contacten [10](#page=10).
De kern van de doelstellingen omvat:
* Ontwikkelen van de motorische competentie [10](#page=10).
* Ontwikkelen van een gezonde en veilige levensstijl [10](#page=10).
* Ontwikkelen van een positief zelfconcept en sociaal functioneren [10](#page=10).
#### 4.1.1 Ontwikkelen van motorische competenties
Motorische competentie houdt in dat men zichzelf "juist, aangepast en doorleefd" kan bewegen in een specifieke situatie [11](#page=11).
* **Juist en aangepast bewegen:** Dit vereist de nodige handigheid en inzicht, zoals door een deur gaan zonder aan te botsen [11](#page=11).
* **Doorleefd bewegen:** Dit wordt gekenmerkt door affectieve factoren en emoties, zoals een geconcentreerde blik bij het werpen naar een doel [11](#page=11).
De ontwikkelingsdoelen zijn gericht op het aanleren van grootmotorische vaardigheden zoals lopen en springen. Kinderen leren hun lichaam kennen en gebruiken, en stemmen hun bewegingen af op ruimte en tijd. Een goed lichaamsgevoel leidt tot efficiënter en functioneler bewegen. Bij kleuters wordt gewerkt aan het uitbouwen van bewegingsmogelijkheden rekening houdend met hun fysieke capaciteiten [11](#page=11).
> **Tip:** Het inwendig aanvoelen van het eigen lichaam is cruciaal voor een efficiënte reactie op situaties.
#### 4.1.2 Ontwikkelen van een gezonde, veilige en fitte levensstijl
Een gezonde en fitte levensstijl omvat gezondheid, fitheid, veiligheid en kwaliteit van leven, en bouwt een attitude op waarin bewegen een plaats krijgt [12](#page=12).
* **Gezondheid:** Dit betreft fysiek, psychisch en sociaal welbevinden. Bewegingsopvoeding kan kinderen bewust maken van hun basis "gezondheidsgevoel", waarbij voldoende bewegen en gezond eten essentieel zijn [12](#page=12).
* **Voorbeeld:** Kinderen ontwikkelen de gewoonte om dagelijks fruit te eten en buiten te spelen [12](#page=12).
* **Fysieke fitheid:** Dit betekent energiek en prettig voelen bij fysieke activiteiten, wat leidt tot plezier in bewegen en de ontwikkeling van capaciteiten zoals kracht, lenigheid, uithouding en snelheid [12](#page=12).
* **Voorbeeld:** Kinderen die lopen prettig vinden, zullen uit zichzelf veel lopen en graag hun snelheid testen in loopwedstrijdjes [12](#page=12).
* **Een veilige levensstijl:** Dit omvat enerzijds het aanvoelen wat veilig en onveilig is, en anderzijds het creëren van een veilige speel- en leefomgeving [12](#page=12).
* Bewegingsopvoeding bevordert het veiligheidsgevoel door het aanbieden van veilige bewegingssituaties, wat een voorwaarde is om te leren [12](#page=12).
* Kinderen leren door het formuleren van aandachtspunten wat veilig en niet veilig is, waarbij een positieve formulering belangrijk is om onveiligheid te voorkomen [12](#page=12).
* **Voorbeeld:** "De tweede mag pas van de glijbaan naar beneden als de eerste eraf is.". "Alleen van die toestellen springen waar een mat bij ligt." [12](#page=12).
* Veilig bewegen raakt ook aan zelfconcept en sociaal functioneren, doordat kinderen leren anderen niet in gevaar te brengen en verantwoordelijke risico's te nemen [12](#page=12).
#### 4.1.3 Positief zelfconcept en sociaal functioneren
**Zelfconcept:** Dit is het beeld dat men van zichzelf heeft als persoon, waarbij een realistisch positief zelfconcept essentieel is voor een harmonisch leven. Het "lichamelijk zijn" in de wereld speelt hierin een grote rol [13](#page=13).
* Positieve bewegingservaringen stimuleren het vertrouwen in het eigen lichaam en kunnen, wat bijdraagt aan een positief zelfconcept [13](#page=13).
* Reacties van de omgeving (goed- en afkeuringen) zijn mede bepalend voor de positiviteit van het zelfbeeld [13](#page=13).
* **Voorbeeld:** Een kind dat met steunwieltjes kan fietsen en aangemoedigd wordt om het alleen te proberen. Tegenover een kind dat valt en te horen krijgt dat het te klein is om te fietsen [13](#page=13).
* Aandacht wordt besteed aan zelfsturing vanuit een realistisch zelfbeeld, waarbij kinderen beslissingscompetentie ontwikkelen en zelf uitdagingen kiezen die passen bij hun aanleg en niveau [13](#page=13).
**Sociaal functioneren:** Dit betreft de manier en mate waarin een kind contact kan leggen, communiceren en samenwerken met anderen [13](#page=13).
* Bewegingsactiviteiten bieden talrijke kansen voor sociale interactie [13](#page=13).
* **Voorbeeld:** Samen dansen, een bal naar elkaar werpen, zich houden aan afspraken, verschillende rollen opnemen, respect tonen voor anderen en materiaal [13](#page=13).
#### 4.1.4 Leerplandoelen en onderwijsnetten
In Vlaanderen zijn er drie onderwijsnetten: het officieel gesubsidieerd onderwijs (OVSG en POV), het gemeenschapsonderwijs (GO!), en het gesubsidieerd vrij onderwijs (KOV en andere koepels). Elk net heeft eigen leerplannen die goedgekeurd moeten worden door de overheid en die de decretale doelen moeten omvatten [14](#page=14).
* Bij **GO!** vinden we de doelen onder het leergebied ‘lichamelijke opvoeding’ [14](#page=14).
* Bij **OVSG** vallen de doelstellingen onder de thema’s ‘gezondheid’ en ‘sociaal-relationele competenties’ [14](#page=14).
* **Katholiek Onderwijs Vlaanderen** hanteert het Zill concept [14](#page=14).
**Samenvattend:** Bewegingsopvoeding biedt kinderen een motorische basisvorming die essentieel is voor hun functioneren als mens in de samenleving. Veelvuldige en gevarieerde bewegingskansen, samenwerking, een veilige omgeving en positieve begeleiding zijn cruciaal voor een harmonische ontwikkeling [14](#page=14).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Motoriek | De persoonlijke wijze waarop een mens in interactie treedt met zijn leefwereld, dit omvat zowel het denken als het bewegen. |
| Motorische ontwikkeling | De ontwikkeling van het bewegingsgedrag, waarbij aangeboren lichaamsstructuren door rijping en interactie met de omgeving evolueren tot doelgerichte, verfijnde handelingen. |
| Motorische competentie | De vaardigheid bezitten om zichzelf op een adequate, passende en belevingsvolle manier te bewegen in een specifieke situatie, wat voortvloeit uit de motorische ontwikkeling. |
| Psychomotorische vaardigheden | Bewust vanuit de hersenen gestuurde bewegingen die essentieel zijn voor zelfredzaamheid, zoals lichaamsperceptie, ruimteperceptie en tijdsperceptie. |
| Lichaamsperceptie | Het bewust worden van het eigen lichaam, inclusief de waarneming van de stand, beweging, spierspanning en zwaarte, wat leidt tot lichaamsbesef en gecontroleerd bewegen. |
| Ruimteperceptie | Het vermogen om vlot om te gaan met plaats, richting, afstand en bewegingsbanen, wat helpt bij het oriënteren in de ruimte en het adequaat reageren op de omgeving. |
| Tijdsperceptie | Het vermogen om bewegingen af te stemmen op een begin- en eindpunt, de snelheid van opeenvolgende bewegingen, en op metrum en ritme. |
| Groot motorische vaardigheden | Fundamentele bewegingsvaardigheden die betrekking hebben op de beweging van het lichaam als geheel, zoals lopen, springen, balanceren en klimmen. |
| Klein motorische vaardigheden | Vaardigheden die fijne motoriek vereisen, zoals grijpen, manipuleren en oog-handcoördinatie, essentieel voor taken als schrijven en knippen. |
| Locomotorische vaardigheden | Vaardigheden die betrekking hebben op de beweging van het lichaam van het ene punt naar een ander punt in verschillende richtingen, bijvoorbeeld lopen en springen. |
| Stabiliteitsvaardigheden | Vaardigheden die gericht zijn op het in balans houden van het lichaam, zowel statisch als dynamisch, zoals rollen, zwaaien en hangen. |
| Manipulatieve vaardigheden | Vaardigheden die het controleren van objecten met handen of voeten omvatten, zoals gooien, vangen en schoppen. |
| Zone van naaste ontwikkeling | Het gebied tussen wat een kind zelfstandig kan en wat het kan met hulp van een meer capabele persoon, wat de optimale zone is voor stimulatie en leren. |
| Krachtige leeromgeving | Een leeromgeving die duurzame ontwikkeling stimuleert op motorisch, gezondheids- en sociaal-emotioneel gebied door middel van uitdagende situaties en materialen. |
| Bewegingshoek | Een specifieke zone in de klas die is ingericht om kleuters gedurende de dag gestructureerd en zelfstandig bewegingsactiviteiten te laten uitvoeren. |
| Bewegingsmoment | Een kort, klassikaal moment waarop alle kleuters intensief bewegen, bedoeld om afwisseling te bieden, concentratie te herstellen of overgangen soepel te laten verlopen. |
| Tikspelen | Spelletjes die gebaseerd zijn op de principes van achtervolgen en ontwijken, gericht op het stimuleren van loopintensiteit, ruimtelijk inzicht en sociale interactie. |
| Vrij bewegingsspel | Een speelvorm waarbij kinderen op eigen initiatief, in een aangeboden bewegingslandschap, zelf de bewegingswijze en uitvoering kiezen, wat exploratie, experimenteren en oefenen bevordert. |
| Geleid spel | Een spelvorm waarbij de leerkracht een spelidee, spelregels en een structuur aanbiedt, met als doel de kinderen te stimuleren tot bewegen binnen een specifiek kader. |
| Eigenwijs spel | Een spelvorm die gekenmerkt wordt door een spelidee dat spontaan vanuit het kind zelf ontstaat, waarbij de leerkracht enkel de randvoorwaarden en ondersteuning biedt. |
| Open opdracht | Een opdracht waarbij kinderen volledig vrij zijn in de uitvoering van de taak, wat hun creativiteit en zelfstandigheid stimuleert. |
| Halfopen opdracht | Een opdracht waarbij kinderen enige keuzevrijheid hebben in de uitvoering, maar rekening moeten houden met bepaalde beperkingen of voorwaarden. |
| Gesloten opdracht | Een opdracht met strikte instructies over hoe deze moet worden uitgevoerd, waarbij de leerkracht de precieze manier van handelen bepaalt. |