Cover
Empieza ahora gratis Samenvatting sociologie (zelf).docx
Summary
# Economisch handelen en economische instituties
Dit gedeelte onderzoekt de aard van economisch handelen voorbij marktruil en introduceert de concepten van formele en substantieve economie, met drie ideaaltypes: ruil, reciprociteit en redistributie, evenals de enclave-economie als toepassing.
## 1. Economisch handelen is meer dan marktruil
Economisch handelen wordt vaak gereduceerd tot instrumenteel-rationeel handelen binnen een markteconomische omgeving. Echter, er bestaan diverse andere vormen van handelen die ook economisch van aard zijn, zoals binnen huiselijke kringen, vrijwilligerswerk of giften. Deze vormen van handelen worden niet altijd gedreven door marktcoördinatie.
### 1.1. Wat is economisch handelen?
* **Actie:** Gedrag dat intentioneel is en een bewuste mentale ingreep vereist. Wat we doorgaans 'economisch' gedrag noemen, is intentioneel.
* **Institutie:** Duurzame, sociaal georganiseerde elementen die sociale en individuele noden vervullen en de sociale orde en continuïteit van het sociaal leven ondersteunen.
De economische analyse reduceert economisch handelen vaak tot instrumenteel-rationeel handelen in een markteconomische omgeving. Dit negeert andere economische instituties zoals de huiselijke eetcultuur, vrijwilligerswerk, giften aan goede doelen en sociale uitnodigingen, die mede door andere coördinatiemechanismen dan de markt gedreven kunnen worden.
### 1.2. Formele versus substantieve economie
Karl Polanyi onderscheidt twee benaderingen:
* **Formele benadering:** Generaliseert vanuit de aanname van maximalisatie in een markteconomie. Dit perspectief is gebaseerd op recente ontwikkelingen in markteconomische coördinatie.
* **Substantieve benadering:** Beschouwt economische systemen vanuit een breder historisch en sociaal perspectief. Markteconomische transacties bestaan altijd naast andere economische instituties.
### 1.3. Drie ideaaltypes
Polanyi identificeert drie ideaaltypische vormen van economische coördinatie:
* **Ruil:** Transacties op een markt waarbij twee partijen wilsovereenstemming bereiken over de uitwisseling van goederen voor geld, met wederzijds nut als drijfveer. Dit is geen ruilhandel in de enge zin.
* **Reciprociteit:** Wederzijdse verplichtingen, voornamelijk binnen primaire relaties zoals het gezin. Dit gaat verder dan formele giften en impliceert een voortdurende interactie met markteconomische ruilrelaties, zoals zichtbaar in huishoudelijke arbeidsverdeling.
* **Redistributie:** De verplaatsing van hulpbronnen naar een centraal punt en vervolgens terug naar de gemeenschap. Belastingheffing is een primair voorbeeld, maar ook vrijwillige giften aan goede doelen vallen hieronder. Hedendaagse staatse redistributie, met name via belastingen, is een dwingende en algemene vorm.
* **Horizontale redistributie** vindt plaats op basis van het verzekeringsbeginsel.
* **Verticale redistributie** kan progressief of regressief zijn.
### 1.4. Een toepassing: de enclave-economie
De enclave-economie, een toepassing van etnische economie, kenmerkt zich door de geografische concentratie van etnische ondernemingen, vaak met familiebanden die gebaseerd zijn op reciprociteit. De economische activiteiten zijn diep ingebed in de gemeenschap, waarbij gunsten, bijstand en ruil voortdurend door elkaar lopen. Voorbeelden zijn de Brabantstraat in Brussel, met een concentratie van ondernemingen gerund door mensen met Marokkaanse roots, variërend van kleinhandel tot diensten.
## 2. Economisch handelen is ingebed in het sociale
Het concept 'inbedding' (embeddedness), oorspronkelijk van Polanyi, beschrijft de verwevenheid tussen de samenleving en het economische systeem. De doorbraak van de markteconomie, die de samenleving domineert, staat hier tegenover een economie die ingebed is in de samenleving.
### 2.1. Kritiek op Polanyi's concept
* **A priori oordeel:** De stelling dat pre-kapitalistische economieën ingebed zijn, kan een vooroordeel zijn dat geval per geval bekeken moet worden.
* **Eenzijdige inbedding:** De focus ligt vaak enkel op de inbedding van de economie in de samenleving, terwijl de omgekeerde richting (de rest van de samenleving ingebed in de economie) evenzeer mogelijk is.
### 2.2. Inbedding: multidimensionaal concept
Inbedding kan vanuit vier dimensies worden bekeken:
* **Cognitieve inbedding:** Systematische bias en definities van de situatie.
* **Normatieve inbedding:** Verwachte of afgekeurde situaties en interacties, zoals het middeleeuwse verbod op woeker of spijswetten.
* **Structurele inbedding:** Relationele netwerken en de structuur van de samenleving. De 'prijs' van informatie kan afhangen van iemands ego-netwerk.
* **Politieke inbedding:** De effecten van machtsverdelingen. Politieke contacten kunnen toegang tot markten vergemakkelijken.
## 3. Economische structuren als historisch product
De sociologie hanteert een meer historiserende benadering dan de economische wetenschap.
### 3.1. De neolithische revolutie
De overgang van jager-verzamelaar samenlevingen naar landbouweconomieën, die niet abrupt of uniform verliep.
#### 3.1.1. Het Malthusiaanse model
* **Malthusiaanse wet:** De voortplantingsdrang leidt tot exponentiële bevolkingsgroei.
* **Malthusiaanse val:** Voedselvoorziening groeit lineair, wat leidt tot een kloof die wordt gedicht door 'positieve checks' zoals honger en epidemieën.
#### 3.1.2. De 'original affluent society' theorie van Sahlins
Sahlins betoogt dat de Malthusiaanse wet niet opgaat voor de meeste paleolithische samenlevingen. Deze samenlevingen kenmerkten zich door:
* **Subsistentie:** Beperkte behoeften en een impliciete beperking van demografische groei.
* **Gemakkelijke voedselvoorziening:** Weinig arbeid nodig voor jagen en verzamelen.
* **Lage levensstandaard, maar boven overleving:** Doelstellingen werden met beperkte inspanningen gerealiseerd.
* **Mobiliteit:** De eis van mobiliteit beperkte demografische groei en dus dalende opbrengsten per capita.
Deze theorie wordt ondersteund door antropologische en historisch-archeologische data, en benadrukt dat zowel 'tekort' (ratio van vervulling op behoeften) als behoeften zelf variabel zijn.
### 3.2. Dubbele 'revolutie'
Deze revolutie omvatte veranderingen in het systeem (behoeftevoorziening van jagers-verzamelaars naar landbouw) en bij individuen (geïnternaliseerde behoeften).
## 4. Kapitalisme als economische organisatie
Kapitalisme wordt gedefinieerd als een zelfsturend maar geconstrueerd systeem van coördinatie door ruil op een markt met duurzame winstverwerving als motivator.
### 4.1. Wat kapitalisme NIET is
* **Pejoratieve connotatie:** 'Kapitalisme' wordt vaak negatief beoordeeld, in tegenstelling tot de meer neutrale term 'vrije markt'. Sociale wetenschappen streven echter naar een waardevrije analyse.
* **Kapitalisme als hebzucht:** Hoewel hebzucht een rol speelt, is het een algemener fenomeen dat ook in pre-kapitalistische systemen voorkomt. Kenmerkend voor kapitalisme is de eigen regulering van hebzucht en de waardering van vermogen uit markttransacties boven vererfd vermogen.
### 4.2. Wat kapitalisme WEL is
* **Marktruil gericht op winst:** Kenmerkt zich door bescherming van eigendomsrechten door de staat en ondernemingen die systematisch winst nastreven.
* **Zelfsturend maar geconstrueerd systeem:** Het is een complex systeem met een eigen dynamiek, maar ook afhankelijk van politieke en intellectuele elites voor de constructie en het voortbestaan ervan.
### 4.3. Genese en dynamiek van het kapitalisme
#### 4.3.1. De uniciteitsthese versus revisionisme
* **Uniciteitsthese:** Kapitalisme ontstond in het Westen en verspreidde zich geografisch. Dit wordt deels verklaard door de culturele ontwikkeling in China na de Ming dynastie.
* **Revisionisme:** Stelt de uniciteitsthese in vraag. De kloof tussen China en het Westen ontstond pas rond 1800, voornamelijk door ecologische factoren (relatief nadelige bevolking-land ratio) en niet zozeer door culturele stilstand.
#### 4.3.2. Kolonisering van de leefwereld
De expansie van het kapitalisme kan ook binnen eenzelfde samenleving plaatsvinden, waarbij steeds meer gebieden van het leven in de kapitalistische logica worden opgenomen (bijvoorbeeld commercialisering van cultuur of voortplanting, zoals commercieel draagmoederschap in India). Jürgen Habermas' concept van de 'kolonisering van de leefwereld' beschrijft hoe het systeem (economie) de leefwereld (privéleven, gemeenschap) overneemt.
### 4.4. Kapitalisme of kapitalismes?
Er is discussie over de diversiteit van kapitalisme:
#### 4.4.1. Webers typologie
Weber onderscheidde vier types kapitalisme:
* **Traditioneel kapitalisme:** Gericht op handel en beperkte bancaire functies, zoals in middeleeuwse steden.
* **Politiek kapitalisme:** Benut winstmogelijkheden uit politieke gebeurtenissen en processen (bijv. kolonialisme).
* **Avonturierkapitalisme:** Richt zich op snelle, toevallige winstmogelijkheden.
* **Rationeel kapitalisme:** De meest volwassen vorm, gericht op duurzame winst door marktruil.
#### 4.4.2. Liberale versus gecoördineerde systemen (Varieties of Capitalism)
Deze typologie focust op hoe ondernemingen coördinatieproblemen oplossen:
* **Liberale markteconomieën:** Marktgericht, flexibel, met nadruk op radicale innovatie (bv. Angelsaksische landen).
* **Gecoördineerde markteconomieën:** Gebaseerd op langdurige afspraken, met nadruk op incrementele innovatie (bv. Scandinavische, continentale Europese en Japanse systemen).
## 5. Reciprociteit en giftrelaties
Giften of reciprociteit worden beschouwd als een van de drie mogelijke coördinatiemechanismen in de economie, hoewel ze voor veel economen een vreemd concept blijven.
### 5.1. De oorsprong van reciprociteit: Mauss over de gift
Marcel Mauss' analyse van de potlatch en de Kula-ring illustreert hoe giften sociale samenhang creëren en reciproque relaties mogelijk maken.
* **Potlatch:** Plechtige rituelen met schenkingen, vaak competitief, gericht op statusbevestiging.
* **Kula-ring:** Een ceremonieel uitwisselingssysteem van schelpen, dat sociale vertrouwensbanden creëert en ruil mogelijk maakt.
### 5.2. Aard en functies van de gift
Giften zijn geen belangeloze, maar wederzijdse handelingen, waarbij de gift belangeloos moet lijken. Er geldt een drievoudige verplichting: geven, ontvangen en retourneren. De tijdsdimensie creëert een voortdurende relatie.
* **Manifeste functies:** Redenen om iets te doen (bijv. voorziening van goederen, bron van status).
* **Latente functies:** Positieve, onbewuste gevolgen voor de groep of het systeem (bijv. creëren van sociale cohesie en vertrouwen, wat ruil mogelijk maakt).
### 5.3. Types van reciprociteit (Sahlins)
Een continuüm van altruïstisch naar maximaliserend, dat ook sociale afstand uitdrukt:
* **Veralgemeende reciprociteit:** Asymmetrisch, waarbij teruggift in de toekomst of verleden ligt (bijv. grootouders die iets geven aan kleinkinderen).
* **Symmetrische reciprociteit:** Gelijkwaardige uitwisseling, zonder noodzakelijke ongelijkheid (bijv. verjaardagscadeaus).
* **Negatieve reciprociteit:** Gericht op afpakken of nadeel toebrengen voor eigen voordeel.
### 5.4. Grootschalige giftsystemen: evergetisme
Evergetisme is een publiek systeem van giften door elitaire individuen aan de collectiviteit, zoals het schenken van feesten of gebouwen. Het onderscheidt zich van latere systemen zoals cliëntelisme en christelijke liefdadigheid door de algemeenheid van de gift. Evergetisme bloeide in de Griekse stadstaten, de Romeinse republiek en het Romeinse keizerrijk, en diende voornamelijk ter verwerving van sociaal prestige.
### 5.5. Giften onder het kapitalisme
* **'Ideologie' van de gift:** De waardering van giften om hun immateriële betekenis, niet om hun nut. Reciprocieuze instituties interageren met ruil, waarbij objecten een 'biografie' hebben en van statuut wisselen.
* **Functies van reciprociteit:** Emotionele gratificatie, relationele fundering en statusreproductie blijven functies van reciprociteit in het kapitalisme.
* **Concurrentie tussen gift en ruil:** Over het algemeen zijn giftsystemen minder efficiënt dan ruilsystemen, behalve in kleinschalige coördinatie. In specifieke gevallen, zoals bloedinzameling, kan een vrijwillig giftsysteem efficiënter zijn door de afwezigheid van 'crowding out' effecten en informatie-asymmetrie.
## 6. Staatse redistributie
Redistributie door de staat omvat een dubbele beweging van hulpbronnen naar het centrum en terug naar de burgers, met belastingen als belangrijkste hedendaagse bron.
### 6.1. Ontstaan van de staat: de belastingstaat
Joseph Schumpeter zag de gecentraliseerde belastinginning als een cruciale factor in het ontstaan van de moderne staat.
* **De staat:** Een politiek verband dat zich onderscheidt van huishoudens en clans door de concentratie van dwangmiddelen.
* **Evolutie van de staat:** Van patrimonialisme (heersers zien de staat als persoonlijk bezit) naar de natiestaat (soeverein territorium) en de natie-staat (identificatie met de staat).
### 6.2. Redistributie van wat?
De inning van middelen, oorspronkelijk via buit en schatting, evolueerde naar belastingen. Dit proces was vaak gewelddadig en ging gepaard met de nationalisatie van taken en de ontwikkeling van staatsapparaten die investeerden in kennis.
### 6.3. De welvaartsstaat: oorsprong en typologie
De welvaartsstaat streeft naar een gegarandeerde minimale levensstandaard, compensatie van inkomensverlies en aanbod van sociale diensten.
* **Bijstand vs. sociale verzekeringen:** Bijstand is selectief en inkomensafhankelijk, terwijl sociale verzekeringen gebaseerd zijn op participatie in het stelsel.
* **Uitgebreidheid van de redistributie:** Aanzienlijke verschillen bestaan tussen landen in de mate van sociale uitgaven.
#### 6.3.1. Types van welvaartsstaten (Esping-Andersen)
* **Liberale regimes:** Gekenmerkt door beperkte risico's, nadruk op bijstand en marktoriëntatie (bv. Angelsaksische landen).
* **Sociaaldemocratische regimes:** Gekenmerkt door een hoger niveau van redistributie, anti-markt en universalisme (bv. Scandinavische landen).
* **Conservatieve regimes:** Arrangementen gesegmenteerd naar status/beroep en familialisme (bv. continentale Europese landen).
---
# Kapitalisme als economische organisatie
Dit deel definieert kapitalisme aan de hand van twee criteria: een zelfsturend maar geconstrueerd systeem van marktcoördinatie gericht op winst, en bespreekt de genese, dynamiek en verschillende typologieën ervan.
### 2.1 Wat kapitalisme niet is
In het dagelijks taalgebruik wijkt de betekenis van 'kapitalisme' af van de sociologische definitie. Enerzijds heeft het vaak een pejoratieve connotatie, geassocieerd met hebzucht en een negatieve beoordeling, met name door marxisten en andersglobalisten. Anderzijds gebruiken sommige voorstanders het juist als geuzennaam.
In de sociologische benadering streeft men naar een zo waardenvrij mogelijke analyse. Kapitalisme als puur synoniem voor hebzucht is onvoldoende onderscheidend, aangezien hebzucht in vele economische systemen aanwezig is. Wat wel typisch kapitalistisch is, is de eigen regulering van hebzucht en de specifieke waardering van vermogen uit markttransacties (winst) boven vererfd vermogen, in tegenstelling tot pre-kapitalistische samenlepplingen.
### 2.2 Wat kapitalisme wel is
Kapitalisme kan worden gedefinieerd aan de hand van twee onderscheidende criteria:
1. Een **zelfsturend maar geconstrueerd systeem** van coördinatie door ruil op een markt.
2. **Duurzame winstverwerving** als motivator.
#### 2.2.1 Marktruil gericht op winst
Dit criterium sluit aan bij Polanyi's typologie van coördinatiemechanismen. Het kenmerkt zich door:
* **Eigendomsrecht beschermd door de staat:** Zonder dat de markt zelf geweldmiddelen bezit, zorgt de staat voor de bescherming van eigendomsrechten.
* **Systematische winst nastreven door ondernemingen:** Ondernemingen streven naar winst, hoewel deze niet steeds wordt gehaald.
#### 2.2.2 Zelfsturend maar geconstrueerd systeem
Dit aspect bevat een schijnbare paradox:
* **Zelfsturend aspect:** Kapitalisme wordt gezien als een complex systeem met een eigen dynamiek die het inzicht van de deelnemers kan overstijgen, zoals Marx beschreef.
* **Geconstrueerd aspect:** Het ontstaan en voortbestaan van het kapitalisme is afhankelijk van bewuste interventies door politieke en intellectuele elites. Staten speelden een actieve rol in het construeren van markten, waarbij het 'laissez-faire'-principe eerder een ideologische onderbouwing was dan een feitelijke afwezigheid van overheidsbemoeienis.
### 2.3 Genese en dynamiek van het kapitalisme
Er zijn twee stellingen over de expansie van de kapitalistische economische organisatie:
#### 2.3.1 De uniciteitsthese en revisionisme
* **Uniciteitsthese:** Stelt dat kapitalisme zich in het Westen (Europa) heeft ontwikkeld en zich van daaruit geografisch heeft verspreid. Traditioneel wordt aangenomen dat het Westen tot de 16e-17e eeuw een achterstand had ten opzichte van India, het Midden-Oosten en China.
* **Revisionisme:** Stelt deze uniciteitsthese ter discussie. Revisionisten argumenteren dat:
* De kloof tussen China en het Westen pas recenter, rond 1800, is ontstaan.
* Niet cultuur, maar ecologische factoren de Chinese achterstand verklaren. China hield tot de industriële revolutie gelijke tred in vermarkting en monetarisering. De achterstand ontstond pas na de tweede helft van de 18e eeuw, met de mechanisering en centralisatie van werkplaatsen. De aanname van een 'high level equilibrium trap' suggereert dat snelle bevolkingsgroei door demografische factoren, in combinatie met overvloedige goedkope arbeid, technologische innovaties minder waarschijnlijk maakte.
#### 2.3.2 Kolonisering van de leefwereld
Deze these, voornamelijk uitgewerkt door Jürgen Habermas, beschrijft een expansie die niet enkel geografisch, maar ook binnen een samenleving plaatsvindt.
* **Expansie van markten:** Markten creëren nieuwe markten, zoals aandelen- en derivatenmarkten.
* **Inlijving van de samenleving:** Steeds meer domeinen van het leven worden onderworpen aan de kapitalistische logica, zoals de commercialisering van cultuur of voortplanting (bijvoorbeeld commercieel draagmoederschap).
Habermas onderscheidt twee soorten sociaal handelen:
* **Strategisch handelen:** Instrumenteel-rationeel, gericht op succes.
* **Communicatief handelen:** Gericht op wederzijds begrip, vindt plaats in de 'leefwereld' (privéleven, gemeenschap) en creëert identiteit en gemeenschap.
De 'sfeer van het systeem' werkt volgens criteria van efficiëntie en effectiviteit, vaak gemonetariseerd. Problemen ontstaan wanneer alle verhoudingen op deze manier worden gewaardeerd, wat Habermas de 'kolonisering van de leefwereld' noemt.
**Kanttekeningen:**
* Dit beeld is niet algemeen. Vóór het kapitalisme waren bepaalde zaken, zoals mensen als slaven, wél te koop.
* De leefwereld heeft altijd al geld uitgedrukt, bijvoorbeeld via verlovingsringen of geschenken.
### 2.4 Kapitalisme of kapitalismes?
Er is een continu debat over de dimensies van kapitalisme en of het niet opgesplitst moet worden in verschillende types. Twee invloedrijke typologieën zijn:
#### 2.4.1 Webers typologie
Max Weber onderscheidde vier types kapitalisme, met een zekere evolutionaire logica:
1. **Traditioneel kapitalisme:** Gericht op handel en beperkte bancaire functies (krediet). Kenmerkend voor middeleeuwse steden.
2. **Politiek kapitalisme:** Winstmogelijkheden gecreëerd door politieke gebeurtenissen en processen (bv. kolonialisme, overheidsmonopolies).
3. **Avonturierkapitalisme:** Gekenmerkt door snelle, toevallige, uitzonderlijke winstmogelijkheden (bv. roofeconomie, piraterij). Politiek kapitalisme kan een subvorm zijn.
4. **Rationeel kapitalisme:** De meest volwassen vorm, zoals uiteengezet in de definitie van kapitalisme. Kan samengaan met elementen uit de andere types.
#### 2.4.2 Liberale versus gecoördineerde systemen (Varieties of Capitalism)
Deze recente typologie focust op de institutionele verschillen tussen landen. De centrale uitgangspunten zijn:
* **Ondernemingen en hun coördinatieproblemen:** Ondernemingen staan centraal en hoe zij problemen van asymmetrische informatie en controle oplossen, is bepalend.
* **Institutionele complementariteit:** Een keuze voor een bepaalde oplossing in één domein maakt een soortgelijke oplossing in een ander domein voordeliger, wat leidt tot typische institutionele regimes.
* **Comparatieve institutionele voordelen:** De verschillen tussen regimes worden in stand gehouden door hun specifieke voordelen, met name op het gebied van innovatie.
Er worden twee hoofdtypen onderscheiden:
* **Liberale Markteconomieën (LME):** Vooral Angelsaksische landen. Marktgestuurd, flexibel, bevordert radicale innovatie.
* **Gecoördineerde Markteconomieën (CME):** Scandinavische landen, continentaal Europa, Japan. Gebaseerd op langdurige afspraken, stabiel, bevordert incrementele innovatie.
> **Tip:** Het onderscheid tussen LME en CME is cruciaal om de diversiteit van kapitalistische systemen te begrijpen en te analyseren waarom verschillende landen op specifieke manieren innoveren en economisch presteren.
### 2.5 Genese van het moderne kapitalisme
De opkomst van het kapitalisme is nauw verbonden met de ontwikkeling van de moderne staat. Joseph Schumpeter's werk over de 'belastingstaat' is hierin centraal.
#### 2.5.1 De staat en de belastingstaat
* **De staat:** Een politiek verband dat zich onderscheidt van huishoudens of stammen door zijn centralisatie van dwangmiddelen. De staat veronderstelt een sedentaire samenleving en heeft zich ontwikkeld van patrimonialisme (staat als persoonlijk bezit) naar de nationale staat en uiteindelijk de natiestaat, gekenmerkt door identificatie met de staat als 'verbeelde gemeenschap'.
* **Redistributie van geweldmiddelen en belastingen:** Het ontstaan van de moderne staat is sterk gerelateerd aan de controle over en financiering van geweldmiddelen. Staten zagen zich genoodzaakt om middelen te vergaren voor oorlogsvoering, waarbij belastinginning cruciaal werd. Dit proces was vaak gepaard gaande met conflicten tussen elites en onderhorigen.
* **Staatsvorming en belastinginning:** De vorming van staten ging gepaard met de nationalisatie van belastingen, vaak na een lange periode van uitbesteding aan belastingpachters. Dit leidde tot schoksgewijze stijgingen in belastingontvangsten (Peacock-Wiseman hypothese).
#### 2.5.2 De welvaartsstaat: origine en typologie
De welvaartsstaat heeft drie hoofddoelstellingen: een gegarandeerde minimale levensstandaard, compensatie voor gebeurtenissen die de levensstandaard verlagen, en het aanbieden van sociale diensten.
> **Tip:** Het onderscheid tussen bijstand (inkomenstoets) en sociale verzekeringen (bijdrage-gebaseerd) is fundamenteel voor het begrip van verschillende sociale zekerheidsstelsels.
Er bestaan aanzienlijke verschillen in de omvang van de sociale uitgaven tussen landen, die deels te verklaren zijn door demografische structuren en de mate van sociale arrangementen.
##### 2.5.2.1 Typen welvaartsstaten
* **Liberale regimes:** Angelsaksische landen. Nadruk op beperkte risico's, bijstandsstelsels en marktgeoriënteerde oplossingen.
* **Sociaaldemocratische regimes:** Scandinavische landen. Hoge mate van redistributie, universalisme, egalitarisme en een actief arbeidsmarktbeleid.
* **Conservatieve regimes:** Continentaal Europa. Arrangementen gesegmenteerd naar status/beroep, sterk familialisme en een passief arbeidsmarktbeleid.
### 2.6 Debat over de gift in het kapitalisme
Hoewel ruil dominant is, blijven giftrelaties (reciprociteit) bestaan en vervullen zij specifieke functies in het kapitalisme.
#### 2.6.1 De 'ideologie' van de gift en functies
* **Functies van reciprociteit:**
* **Emotionele gratificatie:** Gespecialiseerde coördinatie binnen primaire groepen.
* **Relationele fundering:** Creëren van steun- en ruilrelaties die markttransacties mogelijk maken.
* **Statusreproductie:** Huwelijksfeesten, VIP-events.
* **Concurrentie tussen gift en ruil:** Giften zijn doorgaans minder efficiënt dan ruil op grote schaal, behalve in kleinschalige coördinatie. Een uitzondering is de organisatie van bloedinzameling, waar vrije giften (in het VK) efficiënter bleken dan betaling (in de VS en USSR) vanwege informatie-asymmetrie en het 'crowding out'-effect van betaling op vrijwillige motivatie.
> **Example:** De studie van Richard Titmuss over bloedinzameling illustreert hoe een systeem gebaseerd op vrijwillige giften (donors) superieur kan zijn aan een systeem van betaling (verkopers) door het elimineren van selectieve informatie en het behoud van de intrinsieke motivatie om te helpen.
---
# Reciprociteit en giftrelaties
Dit gedeelte verkent de rol van reciprociteit en giftrelaties in de economie, voortbouwend op het werk van Mauss, en onderzoekt de aard, functies en types van giften, grootschalige giftsystemen zoals evergetisme, en de plaats van giften onder het kapitalisme.
### 1 De oorsprong van reciprociteit: Mauss over de gift
De focus op 'vervulling van behoeften' omvat ook de productie van sociale samenhang. Mauss belicht dit via twee antropologische voorbeelden: de potlatch en de Kula-ring.
#### 1.1 Potlatch en Kula-ring
* **Potlatch:** Dit waren plechtige rituelen waarbij geschenken werden uitgedeeld aan genodigden. Het was een sterk competitief systeem waarin status werd bevestigd door de omvang van de geschenken.
* **Kula-ring:** Dit betrof twee circuits van uitwisseling van goederen. Schelpen armbanden en halskettingen werden in tegengestelde richtingen uitgewisseld als een apart 'geld'. Deze objecten bleven binnen een ceremonieel systeem van reciproce uitwisseling. Een latente functie hiervan was het creëren van een voorgeschreven sociale vertrouwensband, wat vervolgens ruil mogelijk maakte.
#### 1.2 Aard en functies van de gift
Reciproce relaties bestaan naast en in combinatie met ruil. Giften zijn geen belangeloze, eenzijdige handelingen, maar juist wederzijds of reciproque. Het cruciale verschil met ruil is dat de gift **belangeloos moet lijken**. In reciproque relaties bestaat een drievoudige verplichting:
1. **Geven:** De plicht om een gift te doen.
2. **Ontvangen:** De plicht om een gift te aanvaarden.
3. **Retourneren:** De plicht om de gift op een later moment te retourneren.
Deze tijdsdimensie creëert een permanent 'onevenwicht' in de relatie, waardoor deze in principe voortduurt, in tegenstelling tot een eenmalige ruiltransactie.
Giften hebben twee soorten functies:
* **Manifeste functies:** Dit zijn de expliciete, bewust nagestreefde redenen om iets te doen. Voorbeelden bij giften zijn:
* Het voorzien in gewilde goederen (zoals bij de potlatch).
* Het verkrijgen van status en prestige (zoals bij de potlatch).
* **Latente functies:** Dit zijn de positieve gevolgen voor de groep of het systeem die niet bewust worden gemotiveerd of herkend. Een voorbeeld is het creëren van relationele banden die sociale cohesie en vertrouwen mogelijk maken, wat op zijn beurt ruil ten goede komt. Dit sluit aan bij de Durkheimiaanse kritiek op de economie, die stelt dat marktransacties voortkomen uit bestaande sociale verbanden, niet omgekeerd.
> **Tip:** Het onderscheid tussen manifeste en latente functies is essentieel voor het begrijpen van veel vormen van sociaal en economisch handelen, waaronder giften.
#### 1.3 Types van reciprociteit
Een invloedrijk model, voorgesteld door Sahlins, ziet reciprociteit als een continuüm van altruïstisch tot maximaliserend. Dit continuüm drukt ook sociale afstand uit: hoe dichter men bij anderen staat emotioneel of symbolisch, hoe meer altruïstisch de reciprociteit zal zijn.
* **Gegeneraliseerde reciprociteit:** Dit treedt op tussen mensen die heel dicht bij elkaar staan, zoals grootouders die iets geven aan hun kleinkinderen. Er is vaak een asymmetrie in macht en positie, en de teruggift zit in de toekomst of het verleden (bijvoorbeeld: ik doe dit omdat mijn ouders hetzelfde deden, of ik doe dit omdat ik verwacht dat mijn kinderen dit ooit ook zullen doen).
* **Symmetrische reciprociteit:** Dit is de meest voorkomende vorm, zoals bij verjaardagscadeaus. Hier hoeft geen ongelijkheid te bestaan en wordt een min of meer directe teruggave verwacht.
* **Negatieve reciprociteit:** Dit is de minst voorkomende vorm. In plaats van te schenken, wil men iets afpakken of een voordeel behalen ten koste van een ander, wat neerkomt op diefstal of uitbuiting.
### 2 Grootschalige giftsystemen: evergetisme
Evergetisme verwijst naar een publiek systeem van giften, waarbij individuen uit de elite schenkingen doen aan de collectiviteit. Dit nam de vorm aan van het bedelen van voedsel, het organiseren van feesten en evenementen (zoals gladiatorenspelen), en het schenken van gebouwen (zoals tempels).
* **Centraal kenmerk:** De gift is gericht aan de **hele stad of gemeenschap**, niet aan specifieke groepen of individuen. Deze algemeenheid onderscheidt evergetisme van latere systemen zoals cliëntelisme en christelijke liefdadigheid.
* **Cliëntelisme:** Hoewel er ook hier een ongelijke relatie bestaat tussen gever en ontvanger, neigt cliëntelisme naar symmetrische reciprociteit, waarbij de cliënt de patroon steunt met stemgedrag of andere vormen van steun.
* **Christelijke caritas:** Dit was gericht op 'de arme', een concept dat in de klassieke oudheid nog niet bestond.
Evergetisme bloeide in drie periodes:
1. **Griekse stadstaten (vanaf ca. 350 v.Chr.):** Ontstond toen notabelen de directe democratie overnamen, wat samenviel met de depolitisering van het publieke leven.
2. **Romeinse Republiek:** Oligarchen kochten steun van kiezers.
3. **Romeinse Keizerrijk:** De keizer kreeg een quasi-monopolie op de meest prestigieuze spelen, die een belangrijke basis vormden voor de populaire legitimering van het keizerschap.
Evergetisme ontstond als een vrijwillig systeem, maar evolueerde al snel naar een publieke verwachting en zelfs een afgedwongen regime. Dit leidde tot twee vormen:
* **Vrijwillig evergetisme:** Hierbij primeert spontaniteit.
* **Giften *ob honorem*:** Dit waren giften die werden gedaan uit plicht vanwege een publieke functie.
De centrale vraag is wat evergeten motiveerde. Materieel belang is weinig overtuigend, behalve als latente functie van systeembehoud. Een betere verklaring is 'prestige', dat verschillende vormen aannam: sociale afstand voor Griekse notabelen, bijval van het publiek voor oligarchen, en de bevestiging van keizerlijke superioriteit voor keizers.
> **Samenvatting evergetisme:** De stedelijke elite schonk gebouwen, voedsel of evenementen aan de collectiviteit van burgers, met als manifeste functie het creëren van sociaal prestige. Het ontstond vrijwillig, maar werd een door het publiek verwacht en zelfs afgedwongen regime.
### 3 Giften onder het kapitalisme
De hierboven behandelde casussen zijn premodern. De vraag is wat de plaats van gift-economieën is onder het kapitalisme.
#### 3.1 De ‘ideologie’ van de gift
Door de dominantie van marktruil zijn de functies van reciprociteit veranderd. Er is minder noodzaak voor reciproce transacties voor materiële behoeftebevrediging. Dit gaat gepaard met een groeiende afkeuring van instrumentele rationaliteit in giftcirculatie. De waardering richt zich meer op immateriële betekenis dan op nut, wat de 'ideologie van de gift' wordt genoemd. Dit heeft geleid tot systematisch denken over de relatie tussen gift en ruil. Reciproque instituties interageren met ruil op twee manieren:
* Objecten hebben een 'biografie' waarin ze voortdurend van statuut wisselen, ook tussen ruil- en giftcirculatie. Zo worden geschenken doorgaans op de markt gekocht.
* Door giften uit te wisselen, worden steun- en ruilrelaties mogelijk gemaakt.
#### 3.2 Functies van reciprociteit in het kapitalisme
Reciprociteit blijft als economisch mechanisme van coördinatie bestaan om minstens drie redenen:
* **Emotionele gratificatie:** Giften fungeren als gespecialiseerde coördinatie binnen primaire groepen.
* **Relationele fundering:** giften leggen de basis voor relaties. Een toepassing hiervan is te vinden bij de Gwembe Tonga in Zambia.
* **Statusreproductie:** giften kunnen worden gebruikt voor statusverhoging of -handhaving, zoals bij huwelijksfeesten of VIP-feesten.
#### 3.3 Concurrentie tussen gift en ruil
De vraag is of, los van de emotionele component, giftsystemen efficiënter kunnen zijn dan ruilsystemen. Over het algemeen is het antwoord nee, behalve in kleinschalige coördinatie.
Echter, soms kunnen giftsystemen ook een efficiënte rol spelen in grootschalige coördinatie. Een klassiek voorbeeld hiervan is de organisatie van bloedinzameling, onderzocht door Titmuss. Hij vergeleek systemen van bloed geven (of verkopen) in de VS, de Sovjet-Unie en het VK. In het VK werd bloed om niet gegeven, terwijl in de VS en de Sovjet-Unie soms (direct of indirect) voor bloed werd betaald.
Titmuss' these stelt dat vrije giften leiden tot efficiëntere resultaten. De belangrijkste reden hiervoor is de **informatie-asymmetrie** op de 'markt' voor bloed: de potentiële kopers hebben beperkte kennis over de levensstijl van de gever/verkoper. Door betaling te laten vallen, hebben donoren geen belang om incorrecte informatie te geven; zij geven uit vrije wil en willen anderen helpen. Een gemengd systeem (betaling én vrijwilligheid) kan leiden tot 'crowding out', waarbij de vrijwillige motivatie wordt ondermijnd door de commerciële prikkels.
> **Conclusie:** Betaling voor bloed kan de vrijwillige motivatie doden. Donors die uit vrije wil geven, hebben er baat bij eerlijk te zijn over hun gezondheid, terwijl verkopers mogelijk liegen om geld te verdienen.
---
# Staatse redistributie
Dit deel behandelt de oorsprong en typologie van staatse redistributie, met een focus op de belastingstaat en de welvaartsstaat, en analyseert de rol van belastingen in staatsvorming en de kenmerken van verschillende welvaartsstaatregimes.
### 4.1 Ontstaan van de staat: de belastingstaat
Het ontstaan van gecentraliseerde belastinginning wordt gezien als een cruciale factor in de vorming van de moderne staat. Joseph Schumpeter benadrukte de "crisis van de belastingstaat" als grondslag voor de fiscale sociologie.
#### 4.1.1 De staat en staatsvorming
De staat kan worden gedefinieerd als een politiek verband dat zich onderscheidt van huishoudens, stammen en clans door de concentratie van dwangmiddelen. De vorming van staten is nauw verbonden met de ontwikkeling van sedentaire samenlevingen en landbouw. In de vroege stadia zagen heersers de staat vaak als persoonlijk bezit (patrimonialisme). De moderne nationale staat, die zich in Europa in de vroegmoderne tijd ontwikkelde, kenmerkt zich door soevereine controle over een aaneengesloten territorium. De overgang naar de natiestaat, waarbij identificatie met de staat centraal staat, volgde later.
#### 4.1.2 De rol van geweldmiddelen en belastingen
Een fundamenteel verschil tussen vroegere en hedendaagse staten ligt in de relatie tussen de elite en de bevolking. In vroegere staten leken elites vaak op afpersers die bedreigingen creëerden om vervolgens betalingen te eisen voor bescherming. Dit dynamiek werd gedreven door het streven van statelijke elites naar controle over geweldmiddelen en de middelen om deze te vergaren, waarbij oorlogen als een handelswaar werden beschouwd.
Hoewel de dagelijkse toepassing van geweld door de overheid is afgenomen dankzij het geweldmonopolie, zijn moderne conflicten potentieel verwoestender. Essentieel voor de succesvolle ontwikkeling van een staat is de inning van middelen. Aanvankelijk gebeurde dit via buit en schattingen, maar steeds meer via belastingen. Dit proces was niet eenvoudig en kende perioden van uitbesteding van belastinginning, gepaard gaande met aanzienlijke dwang en misbruik. Succesvolle staten investeerden echter in eigen kennis en legden zo de basis voor de nationalisatie van belastingen, wat leidde tot een dominante trend van hogere belastingdruk. Dit proces wordt vaak beschreven als een "ratel"-effect (Peacock-Wiseman hypothese), waarbij belastinginkomsten schoksgewijs stijgen.
> **Tip:** Begrijp de link tussen oorlogsvoering, de behoefte aan middelen en de ontwikkeling van belastingsystemen als een kernaspect van staatsvorming.
### 4.2 De welvaartsstaat: oorsprong en typologie
De welvaartsstaat heeft drie hoofddoelstellingen: het garanderen van een minimale levensstandaard, het compenseren van gebeurtenissen die de levensstandaard verlagen, en het aanbieden van sociale diensten ter ondersteuning van de eerste twee doelstellingen.
#### 4.2.1 Definitie en historiek van de welvaartsstaat
Belangrijke concepten binnen de welvaartsstaat zijn bijstand en sociale verzekeringen. Bijstandssystemen zijn gebaseerd op een inkomenstoets en verlenen hulp aan burgers met aantoonbare tekorten. Sociale verzekeringen daarentegen bieden inkomensbescherming aan iedereen die bijdraagt aan het systeem, ongeacht vermogenstoestand, en zijn vaak gerelateerd aan het loon.
#### 4.2.2 Uitgebreidheid van redistributie
Er bestaan aanzienlijke verschillen in de omvang van de sociale uitgaven tussen verschillende welvaartsstaten. Over het algemeen geven West-Europese en Scandinavische landen een groter deel van hun bruto binnenlands product (BBP) uit aan sociale doeleinden dan Angelsaksische landen of transitie-economieën. Het is echter belangrijk op te merken dat publieke uitgaven niet altijd de volledige sociale inspanning weerspiegelen. Sociale bescherming kan ook deels door private organisaties worden uitgevoerd, en fiscaal beleid kan sociale inspanningen significant beïnvloeden.
#### 4.2.3 Typen welvaartsstaten
Er worden drie hoofdtypen welvaartsstaatregimes onderscheiden:
* **Liberale regimes:**
* **Oorsprong:** 19e-eeuwse Engelse politieke economie. Kenmerkend voor Angelsaksische landen met zwakke sociaaldemocratische of christendemocratische bewegingen.
* **Kenmerken:** Beperkte risico's worden ondersteund, nadruk op selectieve bijstandsstelsels, marktgeoriënteerd.
* **Sociaaldemocratische regimes:**
* **Oorsprong:** Vooral in Scandinavische landen.
* **Kenmerken:** Hoog niveau van redistributie, anti-marktgericht met staatse interventies, universalisme en egalitarisme. Dit leidt tot een actief arbeidsmarktbeleid met bemiddeling en opleiding.
* **Conservatieve regimes:**
* **Oorsprong:** 19e-eeuwse conservatieve ideeën, absolutistisch etatisme in Duitsland en de katholieke sociale doctrine. Kenmerkend voor continentaal Europa.
* **Kenmerken:** Arrangementen zijn gesegmenteerd naar status en beroep, met een sterke nadruk op het gezin (familialisme). Dit resulteert doorgaans in een passiever arbeidsmarktbeleid.
> **Voorbeeld:** De sociale zekerheid in Nederland, met zijn universele basisverzekeringen en aanvullende sociale voorzieningen, vertoont kenmerken van zowel sociaaldemocratische als conservatieve modellen, afhankelijk van het specifieke domein. De nadruk op het gezin (familialisme) is bijvoorbeeld sterk aanwezig in de kinderopvangtoeslag.
> **Tip:** Probeer bij het analyseren van een specifieke welvaartsstaat te bepalen welke kenmerken dominant zijn en welk regime-type het best past, rekening houdend met de nuances.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Economisch handelen | Intentioneel gedrag dat gericht is op de productie en distributie van beschikkingsmiddelen, en dat ingebed is in maatschappelijke fenomenen. |
| Institutionele solidariteit | Duurzame, sociaal georganiseerde elementen van de sociale structuur die individuele en sociale noden vervullen en de sociale orde ondersteunen. |
| Formele economie | Een benadering van de economie die zich concentreert op instrumenteel-rationeel handelen binnen een markteconomische omgeving en uitgaat van maximalisatie. |
| Substantieve economie | Een benadering die economisch handelen ziet als ingebed in andere maatschappelijke fenomenen en erkent dat economische systemen historisch evolueren. |
| Ruil | Een coördinatiemechanisme waarbij twee partijen via marktransacties wilsovereenstemming bereiken over goederen of diensten, met wederzijds voordeel. |
| Reciprociteit | Een coördinatiemechanisme gebaseerd op wederzijdse verplichtingen, vaak geassocieerd met geschenken en primaire relaties, wat leidt tot een permanente dynamiek in de relatie. |
| Redistributie | Een coördinatiemechanisme waarbij hulpbronnen naar een centrum worden verplaatst en vervolgens weer naar buiten, vaak via belastingen of vrijwillige giften, om de samenleving te dienen. |
| Enclave-economie | Een economisch systeem gekenmerkt door de geografische concentratie van etnische ondernemingen, waar economische activiteiten sterk ingebed zijn in de gemeenschap. |
| Inbedding (embeddedness) | Het concept dat de economie niet losstaat van de samenleving, maar erin verweven is, en dat economische activiteiten beïnvloed worden door sociale, normatieve, structurele en politieke dimensies. |
| Cognitieve inbedding | De systematische bias en definities van de situatie die de economische besluitvorming beïnvloeden, zoals bepaalde verwachtingen of interpretaties van kansen. |
| Normatieve inbedding | De invloed van sociale normen, waarden en verwachtingen op economisch handelen, waarbij bepaald gedrag wordt goedgekeurd of afgekeurd. |
| Structurele inbedding | De manier waarop relationele netwerken en de sociale structuur de economische transacties en beslissingen beïnvloeden, zoals de rol van sociale connecties in informatie-uitwisseling. |
| Politieke inbedding | De invloed van machtsverhoudingen en politieke beslissingen op economische activiteiten, zoals de rol van politieke contacten bij het verkrijgen van marktoegang. |
| Kapitalisme | Een economische organisatie gekenmerkt door een zelfsturend maar geconstrueerd systeem van coördinatie door ruil op een markt, met duurzame winstverwerving als motivator. |
| Marksistische economie | Een economische benadering die kritisch staat tegenover kapitalisme, vaak met een focus op klassentegenstellingen, uitbuiting en de accumulatie van kapitaal. |
| Neoliberalisme | Een economische ideologie die pleit voor vrije markten, minimale overheidsinterventie en privatisering, en die kapitalisme als een positief systeem beschouwt. |
| Zelfsturend systeem | Een economisch systeem dat wordt gekenmerkt door een eigen dynamiek en complexiteit die de intenties van individuele deelnemers overstijgt, zoals gesuggereerd door Karl Marx. |
| Geconstrueerd systeem | Een economisch systeem dat niet organisch ontstaat, maar het product is van bewuste tussenkomst door politieke en intellectuele elites, zoals de constructie van markten door staten. |
| Uniciteitsthese | De stelling dat kapitalisme uniek is ontstaan in het Westen en zich van daaruit geografisch heeft verspreid over de rest van de wereld. |
| These van de kolonisering van de leefwereld | Het idee dat de logica van het kapitalisme zich uitbreidt naar andere delen van het menselijk leven, zoals de commercialisering van intieme relaties of persoonlijke ervaringen. |
| Leefwereld | De sfeer van menselijk bestaan die gericht is op symbolische interactie, identiteit en gemeenschapsvorming, zoals het privéleven en de civitas. |
| Systeem | De sfeer van materieel bestaan, waaronder de economie, die opereert volgens criteria van efficiëntie en effectiviteit, vaak gemonetariseerd. |
| Kolonisering van de leefwereld | Het proces waarbij de logica van het systeem (efficiëntie, monetarisering) de leefwereld doordringt en de symbolische betekenis van menselijke interacties ondermijnt. |
| Max Weber's typologie | Een classificatie van kapitalisme in vier types: traditioneel, politiek, avonturier en rationeel kapitalisme, met een evolutionaire logica naar het laatste type. |
| Varieties of Capitalism | Een hedendaagse theorie die kapitalistische economieën vergelijkt op basis van institutionele complementariteit en comparatieve institutionele voordelen, resulterend in liberale en gecoördineerde systemen. |
| Institutionele complementariteit | Het principe dat een bepaalde institutionele keuze in één domein de voorkeur voor vergelijkbare keuzes in andere domeinen versterkt, wat leidt tot coherente regimes. |
| Comparatieve institutionele voordelen | De voordelen die verschillende institutionele regimes bieden in specifieke economische activiteiten, zoals radicale innovatie in liberale markteconomieën versus incrementele innovatie in gecoördineerde economieën. |
| Potlatch | Een plechtig ritueel van schenkingen binnen een competitief systeem, waarbij status wordt bevestigd door de omvang en het belang van de geschonken goederen. |
| Kula-ring | Een systeem van rituele uitwisseling van schelpen armbanden en halskettingen in de Salomonseilanden, dat sociale vertrouwensbanden creëert en ruilhandel mogelijk maakt. |
| Drievoudige verplichting in reciproque relaties | De verplichting om te geven, te ontvangen en terug te geven, wat de duurzaamheid van de relatie garandeert en een voortdurend ‘onevenwicht’ creëert. |
| Manifeste functies | De direct herkenbare en bewuste redenen waarom sociale handelingen worden uitgevoerd, zoals het verkrijgen van goederen of status. |
| Latente functies | De onbewuste of onbedoelde positieve gevolgen van sociale handelingen voor de groep of het systeem, zoals het creëren van sociale cohesie. |
| Evergetisme | Een publiek systeem van giften waarbij de elite materiële goederen of diensten schenkt aan de collectiviteit, voornamelijk om sociaal prestige te verwerven. |
| Cliëntelisme | Een ongelijke relatie tussen een patroon en een cliënt, waarbij de cliënt wederkerigheid verwacht in de vorm van steun of stemgedrag. |
| Christelijke caritas | Liefdadigheid gericht op de arme, met wortels in het joodse ethische denken en onderscheidend van eerdere vormen van giften. |
| Ideologie van de gift | De waardering van giften om hun immateriële betekenis en symbolische waarde, in plaats van hun instrumentele nut, wat een reactie is op de dominantie van marktruil. |
| Crowding out | Het fenomeen waarbij de introductie van betaling voor iets dat voorheen vrijwillig werd gegeven, de vrijwillige motivatie ondermijnt en de efficiëntie kan verminderen. |
| Staatse redistributie | De verplaatsing van hulpbronnen naar een centraal orgaan, zoals de staat, en vervolgens terug naar de burgers, voornamelijk door middel van belastingen en sociale voorzieningen. |
| Belastingstaat | Een staat waarin gecentraliseerde belastinginning een cruciale rol speelt in het ontstaan en functioneren van de moderne staat, inclusief de organisatie van geweldmiddelen. |
| Welvaartsstaat | Een staatsvorm die zich richt op het garanderen van een minimale levensstandaard, het compenseren van risico's en het aanbieden van sociale diensten, met verschillende typologieën (liberaal, sociaaldemocratisch, conservatief). |
| Bijstand | Een vorm van sociaal beleid die gebaseerd is op een inkomenstoets en gericht is op burgers met aantoonbare financiële problemen. |
| Sociale verzekeringen | Een vorm van sociaal beleid waarbij bijdragen aan het systeem recht geven op inkomensbeschermende maatregelen, onafhankelijk van de vermogenstoestand. |
| Liberale regimes (welvaartsstaat) | Welvaartsstaten die zich kenmerken door beperkte risicoddekking, nadruk op bijstand en een marktgeoriënteerde aanpak, typisch in Angelsaksische landen. |
| Sociaaldemocratische regimes (welvaartsstaat) | Welvaartsstaten die een hoog niveau van redistributie nastreven met een anti-markt en universalistische, egalitaire benadering, kenmerkend voor Scandinavische landen. |
| Conservatieve regimes (welvaartsstaat) | Welvaartsstaten die arrangementen segmenteren op basis van status of beroep en sterk leunen op het principe van familisme, gangbaar in continentaal Europa. |