Cover
Empieza ahora gratis oefening.pdf
Summary
# Fundamentele concepten van fysieke en motorische ontwikkeling
Dit onderwerp verkent de kernbegrippen van groei (morfologie) en functionele vooruitgang (ontwikkeling), inclusief de biologische en omgevingsinvloeden die motorische ontwikkeling sturen.
## 1. Morfologie: groei
Morfologie, in de context van fysieke ontwikkeling, verwijst naar het biologische proces dat resulteert in een toename van de omvang, massa of afmetingen van lichaamsdelen. Dit omvat veranderingen in lengte, gewicht, omtrek en proporties [3](#page=3).
### 1.1 Kenmerken van groei
* Groei vindt plaats van conceptie tot late adolescentie of vroege volwassenheid [3](#page=3).
* Het is een continu proces, maar verloopt episodisch, met periodes van snelle of gestage groei [3](#page=3).
* Het tempo en de timing van groei variëren aanzienlijk per weefsel en lichaamssysteem [3](#page=3).
* Groei is een automatisch proces [3](#page=3).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat "fysieke groei" en "biologische groei" synoniemen zijn voor morfologie [3](#page=3).
### 1.2 Cellulaire groei en krimp
Groei en krimp op cellulair niveau worden beschreven door de volgende processen:
* **Cellulair:**
* **Hypertrofie:** Een toename van de functionele eenheden binnen een cel [3](#page=3).
* **Hyperplasie:** Het proces van celdeling en replicatie van DNA, wat leidt tot een groter celvolume [3](#page=3).
* **Accretie:** Het samenklonteren van organische en anorganische stoffen [3](#page=3).
* **Hypotrofie:** Een krimp van de cel, waarbij functionele stoffen oplossen [3](#page=3).
* **Atrofie:** Het afsterven van een cel [3](#page=3).
### 1.3 Intrinsieke factoren: maturatie
Maturatie is het proces van volwassen worden, wat een kwalitatieve vooruitgang in de biologische samenstelling inhoudt. Het verwijst naar de timing en het tempo van deze vooruitgang richting de volwassen biologische toestand [3](#page=3).
* Maturatie is niet gelijk aan "maturity" (volwassenheid), maar eerder een stadium [3](#page=3).
* **Piekgroeisnelheid** is het tijdstip waarop de groeisnelheid het hoogst is. Dit moment varieert per weefsel en systeem (bijvoorbeeld skelet, spieren, zenuwstelsel) [3](#page=3).
* Maturatie beïnvloedt de functie, en daarmee de ontwikkeling, wat de onderlinge verbondenheid benadrukt [3](#page=3).
## 2. Functie: ontwikkeling
Ontwikkeling wordt gedefinieerd als een continu proces van verandering in functionele capaciteit en/of gedrag dat automatisch plaatsvindt [4](#page=4).
### 2.1 Kenmerken van ontwikkeling
* Ontwikkeling is leeftijdsgebonden en verloopt zonder onderbreking [4](#page=4).
* Het is een opeenvolgende verandering die op een ordelijke wijze plaatsvindt [4](#page=4).
* Ontwikkeling strekt zich uit over verschillende functionele domeinen, zoals motorisch, cognitief, emotioneel en sociaal [4](#page=4).
* Ontwikkeling verschilt van groei doordat het veranderingen in functie betreft, in tegenstelling tot veranderingen in lichaam en morfologie [4](#page=4).
### 2.2 Motorische ontwikkeling
Motorische ontwikkeling is de studie van veranderingen in motorisch gedrag gedurende de levensloop. Het is een opeenvolgend, continu, leeftijdsgebonden proces waarin een individu zich ontwikkelt van eenvoudige, ongeorganiseerde en ongeschoolde bewegingen naar het verwerven van georganiseerde, complexe motorische vaardigheden. Dit proces gaat uiteindelijk over in het aanpassen van vaardigheden die gepaard gaan met veroudering [4](#page=4).
Het wordt gekenmerkt als een sequentieel, continu, leeftijdsgebonden proces van verandering in bewegingspatronen, en de onderlinge wisselwerking tussen beperkingen (of factoren) in het individu, de omgeving en de taak die deze veranderingen aansturen [4](#page=4).
### 2.3 Extrinsieke factoren: adaptatie
Adaptatie is een veranderingsproces dat voortkomt uit extrinsieke factoren zoals culturele context, opleiding en omgeving. Deze veranderingen maken een effectieve interactie met de taak en omgeving mogelijk. Ze kunnen tijdelijk en verdwijnend zijn, of permanent (leren) [4](#page=4).
### 2.4 Gerelateerde concepten
* **Motorisch leren (Motor learning):** Het proces van relatief duurzame veranderingen in motorisch potentieel als gevolg van specifieke oefening of ervaring met de omgeving [4](#page=4).
* **Veroudering (Ageing):** Het proces dat zich in de loop van de tijd voltrekt en leidt tot verlies van aanpassingsvermogen of volledige functionaliteit, uiteindelijk resulterend in de dood [4](#page=4).
* **Motorische controle (Motor control):** Onderzoek naar de neurale, fysieke en gedragsmatige aspecten van beweging, en hoe bekwaam we zijn in een motorische vaardigheid [4](#page=4).
### 2.5 Waarom veranderingen bestuderen?
Het bestuderen van veranderingen in ontwikkeling is belangrijk om:
* Menselijke variabiliteit te begrijpen [4](#page=4).
* De status van individuen te volgen [4](#page=4).
* Voortgang te meten [4](#page=4).
* Vergelijkingen te maken [4](#page=4).
* Fysieke activiteit en prestaties te interpreteren [4](#page=4).
* Toekomstige ontwikkelingen te voorspellen [4](#page=4).
* De optimale, ontwikkelingsgeschikte aanpak te hanteren bij onderwijs en training [4](#page=4).
## 3. Chronologische leeftijd en leeftijdsgroepen
Chronologische leeftijd is een belangrijke factor bij het bestuderen van ontwikkeling, hoewel er aanzienlijke verschillen kunnen zijn tussen culturen en landen [4](#page=4) [5](#page=5).
## 4. Wederkerigheid tussen fysieke en motorische ontwikkeling
Fysieke en motorische ontwikkeling zijn onderling gerelateerd en met elkaar verbonden. Contextuele factoren beïnvloeden hoe het genotype resulteert in een fenotype [6](#page=6).
### 4.1 Studie: relatie tussen lopen en botsterkte
Een studie met 53 baby's onderzocht de relatie tussen het moment waarop het lopen begon en de botsterkte [6](#page=6).
* **Onderzochte aspecten:** Tijdstip van motorische mijlpalen (kruipen, staan, lopen met ondersteuning, zelfstandig lopen) en botkenmerken (botmassa, botdoorsnede, botdichtheid, periostale omtrek, polair traagheidsmoment) gemeten met pQCT [6](#page=6).
* **Resultaten:** Toename in kracht bleek een beperkende factor voor het begin van het lopen. Sarcopenie (verlies van spiermassa) leidt tot veranderingen in bewegingspatronen [6](#page=6).
### 4.2 Studie: lichamelijke groei, activiteit en motorische vaardigheden in adolescentie
Een andere studie onderzocht de relatie tussen lichamelijke groei, activiteitsniveau en de ontwikkeling van motorische vaardigheden bij adolescenten, met een vergelijking tussen kinderen met DCD (Developmental Coordination Disorder) en een controlegroep [6](#page=6).
* **Steekproef:** 37 Nederlandse jongens (gemiddelde leeftijd 11,6 jaar), gevolgd gedurende 2,5 jaar [6](#page=6).
* **Gemeten variabelen:** Groei (lengte, lichaamsgewicht), motorische competentie (Movement-ABC), en activiteitsniveau (vragenlijst) [6](#page=6).
* **Methodologie:** Multilevel regressiemodel om het effect van groeisnelheid en activiteitsniveau op motorische ontwikkeling te schatten [6](#page=6).
* **Conclusie:** Onhandigheid bij adolescenten kan optreden doordat we op een "vreemde" manier groeien tijdens de groeispurt, wat de motorische prestaties negatief beïnvloedt. De groeisnelheid had een negatief effect op motorische prestaties [6](#page=6).
## 5. Onderzoek naar veranderingen
Het onderzoeken van ontwikkelingsveranderingen is tijdrovend en kostbaar [6](#page=6).
* **Cross-sectionele benadering:** Vergelijking van verschillende individuen op één specifiek tijdstip [6](#page=6).
* **Mixed longitudinal benadering:** Een groep van verschillende leeftijden wordt gedurende een kortere periode gevolgd om culturele of contextuele invloeden te bestuderen [6](#page=6).
## 6. Ontwikkelingsparadox
De paradox van universaliteit en variabiliteit in motorische ontwikkeling verwijst naar het contrast tussen universele ontwikkelingsfasen en individuele verschillen [7](#page=7).
* **Fase:** Het ontstaan van universeel gedrag [7](#page=7).
* **Variabiliteit:** Individuele verschillen in prestaties, timing en traject [7](#page=7).
* Hoewel er een universeel idee is van (gemiddelde) motorische ontwikkeling, kunnen individuele verschillen aanzienlijk zijn [7](#page=7).
* De ontwikkelingsvolgorde wordt als vast beschouwd (ontwikkelingsfasen), maar er is veel variatie in de timing van motorische mijlpalen, individuele prestaties en zelfs de volgorde van sommige vaardigheden [7](#page=7).
### 6.1 Karakterisering van atypische ontwikkeling
Atypische ontwikkeling kan worden gekenmerkt door:
* **Vertraging:** Een aanzienlijke vertraging in het bereiken van mijlpalen of vaardigheden op één of meer gebieden, maar nog wel in een verwachte volgorde, vergeleken met typische ontwikkeling [7](#page=7).
* **Afwijking:** Het bereiken van ontwikkelingsvaardigheden op een bepaald gebied dat buiten de verwachte volgorde valt [7](#page=7).
* **Dissociatie:** Het bereiken van ontwikkelingsvaardigheden in aanzienlijk verschillende tempo's tussen twee of meer ontwikkelingsgebieden [7](#page=7).
* **Regressie:** Verlies van eerder verworven ontwikkelingsmijlpalen of vaardigheden, of het niet verwerven van nieuwe vaardigheden [7](#page=7).
## 7. Theoretische perspectieven
De studie van motorische ontwikkeling wordt beïnvloed door zowel biologische als psychologische benaderingen. Historisch gezien markeerde het werk van Darwin over veranderingen binnen soorten en Galton over tweelingstudies het begin van onderzoek op dit gebied [7](#page=7).
---
# Historische periodes en theoretische perspectieven in motorische ontwikkeling
Dit gedeelte verkent de evolutie van het onderzoeksveld van motorische ontwikkeling door middel van verschillende periodes en de bijbehorende theoretische benaderingen zoals maturatie, informatieverwerking en dynamische systemen [7](#page=7).
### 2.1 De paradox van universele versus individuele ontwikkeling
De motorische ontwikkeling kent een paradox tussen de universaliteit van motorische ontwikkeling, waarbij universele gedragssequenties en -fasen worden verwacht, en de aanzienlijke individuele variabiliteit in prestaties, timing en trajecten. Hoewel de volgorde van ontwikkeling vaststaat (ontwikkelingsfasen), kunnen de timing van motorische mijlpalen en individuele prestaties sterk variëren. Atypische ontwikkeling kan gekarakteriseerd worden door vertraging (vertraging in bereiken van mijlpalen in verwachte volgorde), afwijking (vaardigheden buiten de verwachte volgorde), dissociatie (verschillende tempo's tussen ontwikkelingsgebieden) en regressie (verlies van eerder verworven vaardigheden) [7](#page=7).
### 2.2 Theoretische perspectieven op motorische ontwikkeling
Het onderzoek naar motorische ontwikkeling is door de jaren heen beïnvloed door verschillende theoretische perspectieven [7](#page=7).
#### 2.2.1 De maturatieperiode (1928-1946)
Deze periode wordt gekenmerkt door de opvatting dat motorische veranderingen primair voortkomen uit de automatische groei en rijping van het centrale zenuwstelsel, een genetisch bepaald proces met beperkte controle door de omgeving. De focus lag op het fysieke lichaam en biologische/fysiologische factoren, en veranderingen werden als plotseling en veroorzaakt door rijping beschouwd, in tegenstelling tot het meer geleidelijke proces van leren [8](#page=8).
* **Arnold Gesell (1880-1961):**
* Een Amerikaanse psycholoog en kinderarts, sterk beïnvloed door embryologie en morfologie [8](#page=8).
* Hij stelde de recapitulatietheorie voor, waarbij ontogenetische ontwikkeling de fylogenetische ontwikkeling zou recapitueren [8](#page=8).
* Gesell geloofde in universele ontwikkelingsstadia die in dezelfde volgorde optreden bij elk kind, zij het met variaties in snelheid [8](#page=8).
* Zijn benadering was gebaseerd op genetisch/biologisch determinisme, waarbij ontwikkeling primair werd gezien als een resultaat van erfelijke factoren met weinig behoefte aan externe stimulatie [8](#page=8).
* **Co-twin study (Gesell & Thompson, 1929):**
* Deze studie met identieke tweelingen onderzocht de relatie tussen leren en rijping [8](#page=8).
* Hoewel training de rijping leek te versnellen en de timing van leren belangrijk was, bleef rijping de belangrijkste drijfveer [8](#page=8).
* Deze studie droeg bij aan de ontwikkeling van de eerste ontwikkelingsnormen [8](#page=8).
* **Myrtle McGraw (1899-1988):**
* Een Amerikaanse psycholoog en neurobioloog die zich richtte op de rijping van het centrale zenuwstelsel en de neurale basis van motorische patronen [8](#page=8).
* Ze observeerde de transformatie van neonatale reflexen naar ongeorganiseerd gedrag en vervolgens naar stabiele, doelgerichte bewegingen [8](#page=8).
* McGraw benadrukte de interactie tussen rijping en leren/ervaring, en stelde dat "volwassen worden en leren geen verschillende processen zijn, maar slechts verschillende facetten van het fundamentele proces van groei" [9](#page=9).
* **Andere invloedrijke figuren en studies:**
* **Johnny en Jimmy studie:** Onderzocht het differentiële effect van oefening op fylogenetisch (fundamenteel) en ontogenetisch (complex, vereist oefening) motorisch gedrag [10](#page=10) .
* **Mary Shirley:** Onderzocht de ontwikkeling van lopen bij baby's en identificeerde duidelijke groeperingen of volgordes in de ontwikkeling van houdingscontrole en voortbeweging [10](#page=10).
* **Nancy Bailey (1899-1994):** Ontwikkelde de Bayley-schalen voor de ontwikkeling van zuigelingen, een normatieve motorische test voor kinderen tot drie jaar [10](#page=10).
#### 2.2.2 De normatieve/descriptieve periode (1946-1970)
In deze periode, met name in de jaren '50, richtten docenten lichamelijke opvoeding zich op de motorische ontwikkeling. De focus verschoof van het proces van ontwikkeling naar het product (bewegingsresultaat) en er werd gekeken naar de relatie met fysieke groei. Ook werd een koppeling gemaakt tussen perceptueel-motorische ontwikkeling en leerproblemen [10](#page=10).
* **Biomechanische periode (1960-1970):** In deze latere subfase binnen de normatieve periode kwam er meer aandacht voor biomechanische beschrijvingen van ontwikkelingssequenties en een grotere nadruk op omgevings- en leerfactoren [10](#page=10).
#### 2.2.3 De proces-georiënteerde periode (1970-1989)
Vanaf de jaren '70 ontstond er een hernieuwde interesse van psychologen in de mechanismen van motorische vaardigheidsontwikkeling. De focus verschoof naar de onderliggende processen die ten grondslag liggen aan gedragsverandering, hoewel de productgerichte benadering bleef bestaan. Twee belangrijke theoretische perspectieven domineerden deze periode [10](#page=10):
1. **Informatieverwerkingsbenadering:**
* Deze benadering koppelt de interactie tussen gedrag en omgeving aan ontwikkeling en verschuift de focus naar de onderliggende ontwikkelingsprocessen [11](#page=11).
* Het onderzoekt perceptueel-cognitieve processen zoals zicht, geheugen en aandacht, in tegenstelling tot de maturatie-aanhangers die zich richtten op groei en fysiologische factoren [11](#page=11).
* De hersenen worden gemetaphoriseerd als een computer, een passieve ontvanger van input (Stimulus -> Respons -> Response Product -> Response Effect) [11](#page=11).
* Onderzoek, grotendeels uitgevoerd bij volwassenen, richtte zich op geheugen, aandacht, perceptie en de rol van feedback, met vergelijkende studies bij kinderen [11](#page=11).
* Onderzoeksparadigma's uit de volwassenonderzoek, zoals eenvoudige reactietijdtaken en Go-NoGo-taken (remming), werden toegepast [11](#page=11).
* **Cognitief-ontwikkelingsperspectief (Jean Piaget, 1896-1980):** Hoewel niet strikt een informatieverwerkingsbenadering, deelde Piaget de nadruk op cognitieve processen. Zijn theorie beschrijft geordende stadia van cognitieve ontwikkeling, waarbij het kind via actieve exploratie en interactie met de omgeving problemen ontdekt. Hij zag het kind niet als een passieve ontvanger en benadrukte het belang van spel. Het idee dat motorische controle en cognitie met elkaar verweven zijn, was een belangrijk inzicht [11](#page=11).
2. **Dynamische systemen benadering:**
* Deze benadering combineert principes uit de fysica (niet-lineaire dynamica) en biologie [11](#page=11).
* Het beschrijft niet-lineaire dynamica in biologische systemen, waarbij de output niet evenredig is aan de input [11](#page=11).
* Het uitvoersysteem wordt gezien als een emergente eigenschap die ontstaat uit interacties tussen systeemcomponenten en is niet vastgelegd of expliciet ontworpen. Dit concept wordt ook wel "ecological realism" genoemd [11](#page=11).
* **Ecological Systems Theory (Urie Bronfenbrenner):** Deze theorie beschrijft vijf systemen (microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem, chronosysteem) die de ontwikkeling van het individu beïnvloeden, en benadrukt de interacties tussen deze systemen en het individu [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Bernstein:** Stelde dat het lichaamssysteem het gedrag beperkt en dat motorisch gedrag flexibel wordt samengesteld, niet vastgelegd. Dit leidt tot zelforganisatie en de ontwikkeling van coördinatie en controle door continue interactie tussen het zenuwstelsel en de periferie [13](#page=13) .
* **Esther Thelen (1941-2004):** Onderzocht locomotie en stelde dat het geen eendimensionaal proces is van corticale rijping, maar een resultaat van interactieve componenten en "tijdschema's" voor groei en ontwikkeling [13](#page=13).
* **Karl M. Newell (1945-…):** Ontwikkelde het idee dat motorisch gedrag het resultaat is van een dynamische interactie tussen beperkingen die verband houden met het individu (structureel en functioneel), de taak en de omgeving [13](#page=13).
> **Tip:** Begrijp de verschuiving in focus van de maturatieperiode (biologische rijping) naar de informatieveverwerkingsbenadering (cognitieve processen) en ten slotte naar de dynamische systemen benadering (interactie van meerdere factoren) om de evolutie van het veld te vatten.
> **Tip:** Let op hoe de verschillende theoretische perspectieven de rol van de omgeving en ervaring anders definiëren. Waar maturatie deze minimaliseert, benadrukken de andere benaderingen juist de interactie met de omgeving.
> **Tip:** Wees alert op de specifieke onderzoeksmethoden en metaforen die bij elk perspectief horen (bv. tweelingstudies bij maturatie, computer metafoor bij informatieverwerking, complex systeem analyse bij dynamische systemen).
---
# Methoden voor het meten van lichaamskenmerken en motorische vaardigheden
Dit hoofdstuk behandelt de methoden voor het meten van antropometrie en lichaamssamenstelling, evenals gestandaardiseerde tests en observatiemethoden om motorische competentie bij kinderen te evalueren.
## 3. Methoden voor het meten van lichaamskenmerken en motorische vaardigheden
### 3.1 Antropometrie en lichaamssamenstelling
Antropometrie, ook wel biometrie, fysieke antropologie of (kin)antropometrie genoemd, omvat het meten van het menselijk lichaam om morfologische kenmerken te bepalen die verband houden met grootte, afmetingen, vorm, samenstelling en volwassenheid. Deze kenmerken zijn van invloed op fysieke conditie, atletische prestaties en gezondheid [19](#page=19).
#### 3.1.1 Belang van antropometrie
* **Atletische prestaties:** Morfologische kenmerken zijn gerelateerd aan de belasting, waardoor groei en ontwikkeling gemonitord kunnen worden. Dit is klinisch relevant, bijvoorbeeld bij dwerggroei. Trainingsbelasting kan worden geoptimaliseerd [19](#page=19).
* **Gezondheid:** De verhouding tussen vetmassa en andere componenten kan wijzen op medische aandoeningen. Het kan ook dienen voor de evaluatie van interventies op het gebied van voeding en training [19](#page=19).
* **Ergonomie:** Antropometrische gegevens spelen een rol bij het ontwerpen van producten en omgevingen die passen bij de menselijke lichaamsvorm en -afmetingen [19](#page=19).
#### 3.1.2 Technische overwegingen
Internationale normen voor antropometrische beoordeling omvatten de volgende aspecten [19](#page=19):
* **Equipment:** Gebruik van gestandaardiseerde meetinstrumenten zoals een stadiometer, weegschaal, antropometrische tape, huidplooicaliper en antropometer [20](#page=20).
* **Anatomical landmarks and planes:** Correcte identificatie van anatomische oriëntatiepunten is essentieel voor nauwkeurige metingen [20](#page=20).
* **Basis measurements:** Dit omvat huidplooien, omtrekken (girths), lengtes en breedtes [19](#page=19).
* **Niveau van antropometrist:** Er zijn verschillende niveaus (1-4), waarbij niveau 3 en 4 als referentiemetingen worden beschouwd [20](#page=20).
#### 3.1.3 Standaardisatie voor precisie, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid
Om precisie, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te garanderen, zijn de volgende punten cruciaal [20](#page=20):
* **Training en ervaring:** De onderzoeker moet goed getraind en ervaren zijn.
* **Kennis van anatomie:** Een diepgaande kennis van anatomische oriëntatiepunten is noodzakelijk.
* **Kennis van technieken:** Correcte uitvoering van de meettechnieken is vereist.
* **Samenwerking:** Samenwerken met een waarnemer en notulist kan de betrouwbaarheid verhogen.
* **Meerdere metingen:** Het uitvoeren van meerdere metingen en het berekenen van het gemiddelde of de mediaan kan meetfouten reduceren [20](#page=20).
* **Externe factoren:** Standaardisatie van omgevingsfactoren zoals tijdstip van meting, locatie, gebruikte materialen, de fysieke toestand van de persoon (bijv. na inspanning) en hydratatiestatus is belangrijk [20](#page=20).
#### 3.1.4 Technische meetfout (TEM) en standaard meetfout (SEM)
De technische meetfout (TEM), ook wel de standaard meetfout van de meting (SEM) genoemd, kwantificeert de variabiliteit van een meting [21](#page=21).
De formule voor de TEM is:
$$ \text{TEM} = \sqrt{\frac{\sum_{i=1}^{n} (x_{1i} - x_{2i})^2}{2n}} $$
waarbij $x_1$ en $x_2$ gepaarde metingen zijn en $n$ het aantal paren metingen is [21](#page=21).
TEM kan worden onderverdeeld in:
* **Intra-tester/examiner:** Variabiliteit binnen metingen van dezelfde onderzoeker [21](#page=21).
* **Inter-tester/examiner:** Variabiliteit tussen metingen van verschillende onderzoekers [21](#page=21).
* **Absolute:** De TEM wordt uitgedrukt in de oorspronkelijke meeteenheid [21](#page=21).
* **Relatieve (% van gemiddelde):** De TEM wordt uitgedrukt als een percentage van het gemiddelde van de metingen [21](#page=21).
#### 3.1.5 Interpretatie en toepassing van TEM
TEM wordt gebruikt om betrouwbaarheidsintervallen te bepalen en te detecteren of een verandering significant is [21](#page=21).
* Een huidplooimeting van 13.3 mm met een TEM van 0.84 mm betekent dat er ongeveer 68% kans is dat de ware waarde ligt tussen 13.3 mm - 1 * TEM en 13.3 mm + 1 * TEM [21](#page=21).
* Voor een 95% kans ligt de ware waarde tussen 13.3 mm - 2 * TEM en 13.3 mm + 2 * TEM [21](#page=21).
Om veranderingen te detecteren, zoals tussen een baseline en een follow-up meting, wordt de standaard meetfout van het verschil gebruikt:
* Standaard error of the difference = TEM * $\sqrt{2}$ [21](#page=21).
* De **minst detecteerbare verschil (LDD)** is gebaseerd op deze fout: bij 68% zekerheid is dit TEM * 1, en bij 95% zekerheid is dit TEM * 2 [21](#page=21).
#### 3.1.6 Veelgebruikte indices en ratio's
Verschillende indices en ratio's worden gebruikt om lichaamskenmerken te evalueren:
* **Arm to height ratio (ape-index):** Spanwijdte gedeeld door lengte. Een waarde groter dan 1 is kenmerkend voor de Vitruvian Man en kan relevant zijn in sporten zoals zwemmen, discuswerpen, basketbal, roeien en klimmen [22](#page=22).
* **Quetelet index (BMI):** Gewicht (kg) gedeeld door lengte in het kwadraat (m²) [22](#page=22).
* Ondergewicht: BMI < 18.5 kg/m² [22](#page=22).
* Normaal gewicht: BMI tussen 18.5 en 24.9 kg/m² [22](#page=22).
* Overgewicht: BMI tussen 25 en 29.9 kg/m² [22](#page=22).
* Obesitas: BMI ≥ 30 kg/m² [22](#page=22).
> **Tip:** De BMI kent beperkingen; aanbevelingen variëren, er zijn aparte normen voor kinderen, het kan misleidend zijn voor zeer gespierde atleten, en de schaal is niet optimaal voor zowel lange als korte personen [22](#page=22).
* **Ponderal index:** Gewicht (kg) gedeeld door lengte in de derde macht (m³) [22](#page=22).
* **Waist-to-Hip ratio (WHR):** Tailleomtrek gedeeld door heupomtrek. Is een indicator van gezondheid, vruchtbaarheid en aantrekkelijkheid [22](#page=22).
* **Waist-to-Height ratio (WHtR):** Tailleomtrek gedeeld door lichaamslengte. Geeft inzicht in de verdeling van lichaamsvet [22](#page=22).
* **Broca index:** Normaal gewicht = Lichaamslengte (cm) – 100. Er is een correctie voor mannen en vrouwen [23](#page=23).
* **Manouvrier index / Skelic index:** Lengte van het been gedeeld door de lengte van de romp [23](#page=23).
### 3.2 Lichaamssamenstelling
Lichaamssamenstelling verwijst naar de verhouding van verschillende componenten waaruit het lichaam is opgebouwd, zoals vetmassa en vetvrije massa (Fat-Free Mass, FFM) [25](#page=25).
#### 3.2.1 Modellen van lichaamssamenstelling
* **Twee-componentenmodel:** Verdeelt het lichaamsgewicht in vetmassa (FM) en vetvrije massa (FFM) [25](#page=25).
* Vet (lipiden, voornamelijk triglyceriden) is een meer labiele component, beïnvloed door dieet en fysieke activiteit [25](#page=25).
* FFM is heterogeen en bestaat uit water, eiwitten, mineralen (botten en zachte weefsels) en glycogeen [25](#page=25).
* **Vijf-componentenmodel (Wang et al.):** Dit model biedt een meer gedetailleerde analyse van lichaamssamenstelling op verschillende niveaus [25](#page=25):
1. **Atomisch:** Zuurstof, koolstof, waterstof, etc. [25](#page=25).
2. **Moleculair:** Water, lipiden, eiwitten, etc. [25](#page=25).
3. **Cellulair:** Celmassa, extracellulaire vloeistoffen (ECF), extracellulaire vaste stoffen (ECS) [25](#page=25).
4. **Weefsel-systeem:** Skeletspieren, vetweefsel, bot, bloed, etc. [25](#page=25).
5. **Gehele lichaam:** Grootte, vorm, fysiek, volume, dichtheid [25](#page=25).
#### 3.2.2 Lipiden
Lipiden zijn niet hetzelfde als vet; 90% van lipiden bestaat uit triglyceriden [25](#page=25).
* **Essentiële lipiden (ongeveer 10%):** Cruciaal voor celmembranen, hersenen, hart, nieren, lever, huid en borsten [25](#page=25).
* **Niet-essentiële lipiden (ongeveer 90%):** Dienen als thermische isolatie en energiereserve, opgeslagen subcutaan, visceraal/intramusculair en abdominaal [25](#page=25).
#### 3.2.3 Verschillen tussen mannen en vrouwen
Er zijn significante verschillen in lichaamsmassa en de samenstelling ervan tussen mannen en vrouwen. Vrouwen hebben over het algemeen een hoger percentage lichaamsvet, met name essentieel vet, terwijl mannen een hoger percentage spiermassa en bot hebben [26](#page=26).
| Kenmerk | Mannen (gemiddeld) | Vrouwen (gemiddeld) |
| :---------------- | :----------------- | :------------------ |
| Lichaamsmassa | 70 kg | 56,7 kg |
| Vetvrije massa (FM) | 61,7 kg (88,1%) | 48,2 kg (85,0%) |
| Spieren | 31,3 kg (44,7%) | 20,4 kg (36,0%) |
| Bot | 10,4 kg (14,9%) | 6,8 kg (12%) |
| Lichaamsvet totaal | 10,5 kg (15%) | 15,3 kg (27%) |
| Lichaamsvet opslag | 8,4 kg (12%) | 8,5 kg (15%) |
| Essentieel vet | 2,1 kg (3%) | 6,8 kg (12%) |
#### 3.2.4 Methoden voor het meten van vetmassa
De meting of schatting van vetmassa is belangrijk voor zowel gezondheid als prestaties. Diverse methoden kunnen worden ingezet, waaronder visuele inspectie, huidplooimetingen, radiografie, echografie, MRI, DEXA, bio-elektrische impedantieanalyse (BIA) en hydrostatisch wegen. Het is belangrijk te beseffen dat schattingen altijd gebaseerd zijn op aannames [26](#page=26).
##### 3.2.4.1 Hydrostatisch wegen (Hydrodensitometry)
Dit is een methode gebaseerd op het principe van Archimedes, waarbij de opwaartse drijfkracht die op een in water ondergedompeld lichaam wordt uitgeoefend, gelijk is aan het gewicht van het verplaatste water [27](#page=27).
De dichtheid van het lichaam ($D_{lichaam}$) wordt berekend met de volgende formule:
$$ D_{lichaam} = \frac{LGL}{((LGL - LGW) / D_{water}) - RV - MD} $$
waarbij:
* $LGL$ = Lichaamsgewicht (massa) in lucht [27](#page=27).
* $LGW$ = Lichaamsgewicht (massa) in water [27](#page=27).
* $D_{water}$ = Dichtheid van het water [27](#page=27).
* $RV$ = Residu volume in de longen [27](#page=27).
* $MD$ = Residu volume van gas in het maag-darmkanaal [27](#page=27).
**Voordelen:** Relatief goedkoop en redelijk nauwkeurig (werd lang beschouwd als de gouden standaard) [27](#page=27).
**Nadelen:** Kan oncomfortabel zijn voor de persoon, tijdrovend, vereist expertise en specifieke faciliteiten. Problemen zoals gasvolume in longen en maag-darmkanaal, stabiliteit van weegschalen, temperatuurafhankelijke waterdichtheid en individuele hydratatie kunnen meetfouten veroorzaken [27](#page=27).
##### 3.2.4.2 Huidplooien en antropometrische vergelijkingen
Schattingen van lichaamsdichtheid kunnen worden gedaan met behulp van huidplooimetingen en regressievergelijkingen. Er bestaan meer dan 100 van dergelijke vergelijkingen, die specifiek zijn voor bepaalde populaties, rekening houdend met leeftijd, geslacht en etniciteit [27](#page=27).
Een algemene vorm van zo'n vergelijking is:
$$ D_{density} = a + b_1 \cdot x_1 + b_2 \cdot x_2 + \dots + b_n \cdot x_n $$
waarbij $x_i$ de gemeten huidplooien zijn [27](#page=27).
**Aannames en fouten:** Deze vergelijkingen zijn gebaseerd op aannames over constante samendrukbaarheid van huid en onderhuids vet, constante huiddikte (die afneemt bij ouderen), uniforme vetverdeling en een vaste verhouding tussen inwendig en uitwendig vet. Dit leidt tot voorspellingsfouten (SEE) van ongeveer 0.00533 g/cm³ voor mannen en 0.00508 g/cm³ voor vrouwen, wat correspondeert met ongeveer 2.4% en 2.3% lichaamsvet [27](#page=27).
De schatting van vetpercentage uit lichaamsdichtheid gebeurt vaak met de Siri-vergelijking, gebaseerd op het twee-componentenmodel:
$$ \text{fat\%} = \left( \frac{495}{\text{density}} \right) - 450 $$
Deze formule gaat uit van een constante dichtheid voor vetmassa (FM) van 0.9 g/ml en voor vetvrije massa (FFM) van 1.1 g/ml [28](#page=28).
De biologische fout ontstaat doordat de dichtheid van FM en FFM niet constant is, en de proportionele bijdragen van FFM-componenten en hun dichtheid kunnen variëren tussen individuen. Dit leidt tot een SD van de schatting van 0.0084 g/ml in de algemene populatie (wat neerkomt op 3.7% lichaamsvet). Voor atleten kan dit verschil kleiner zijn door een meer homogene FFM-dichtheid (SD van 0.006 g/ml, 2.6% lichaamsvet) [28](#page=28).
##### 3.2.4.3 Whole Body Plethysmography (BodPod)
Deze methode schat de lichaamsdichtheid door middel van plethysmografie van het hele lichaam, gebaseerd op de wet van Boyle: $P_1V_1 = P_2V_2$. Lichaamsdichtheid wordt dan berekend als gewicht gedeeld door volume [28](#page=28).
##### 3.2.4.4 Totale lichaamsvocht (Total Body Water - TBW) met isotope dilution
* **Principe:** Water is voornamelijk aanwezig in vetvrije massa (ongeveer 73.9% van FFM). Door een stabiele isotoop van water toe te dienen, kan na een gelijkmatige verdeling de totale hoeveelheid water worden geschat [29](#page=29).
* **Formules:**
* $C_1 V_1 = C_2 V_2$ (dilutieprincipe) [29](#page=29).
* $TBW = (A-E) / C$, waarbij $A$ de toegediende hoeveelheid tracer is, $E$ de uitgescheiden hoeveelheid, en $C$ de concentratie van de tracer in lichaamsvloeistoffen [29](#page=29).
* $FFM = TBW / 0.732$ [29](#page=29).
* $FM = Lichaamsmassa - FFM$ [29](#page=29).
* **Voordelen:** Nauwkeurig, niet oncomfortabel [29](#page=29).
* **Nadelen:** Gebaseerd op het twee-componentenmodel, technisch en duur, invasief [29](#page=29).
##### 3.2.4.5 Dual-Energy X-ray Absorptiometry (DEXA)
* **Principe:** DEXA maakt gebruik van röntgenstraling met twee verschillende energieniveaus om de verzwakking van fotonen door verschillende weefsels (botmineraal, vetvrij weefsel, vetweefsel) te meten. Een algoritme zet deze metingen om in schattingen van botmineraalgehalte, vetvrij zacht weefsel en vetweefsel [29](#page=29).
* **Voordelen:** Snel, comfortabel, kan regionale metingen uitvoeren, en werkt met een drie-componentenmodel (bot, vetvrij weefsel, vetweefsel) [30](#page=30).
* **Nadelen:** Gebruikt röntgenstraling (invasief), dure apparatuur, en de algoritmen zijn instrument-specifiek, wat variaties tussen apparaten kan veroorzaken (14-25%) [29](#page=29).
##### 3.2.4.6 Bioelectrical Impedance Analysis (BIA)
* **Principe:** Magere weefsels geleiden elektriciteit beter dan vetweefsel, omdat ze meer elektrolyten en water bevatten. BIA schat de FFM op basis van de elektrische impedantie (weerstand) van het lichaam [30](#page=30).
* **Methode:** Een zwakke elektrische stroom wordt door het lichaam gestuurd via elektroden, terwijl andere elektroden de spanningsval meten [30](#page=30).
* **Formule (voorbeeld):** Een veelgebruikte formule is:
$$ FFM = -4.104 + (0.518 \cdot \frac{BL^2}{R}) + (0.231 \cdot BW) + (0.130 \cdot Re) + (4.229 \cdot \text{geslacht}) $$
waarbij $R$ de weerstand is, $Re$ reactantie, $BL$ de lichaamslengte, en geslacht 1 voor man en 0 voor vrouw is [30](#page=30).
* **Voordelen:** Relatief snel, eenvoudig, comfortabel en vereist weinig expertise [30](#page=30).
* **Nadelen:** Gevoelig voor intra-individuele variabiliteit door factoren als hydratatie, temperatuur, plaatsing van elektroden en houding [30](#page=30).
## 3.3 Motorische vaardigheden testen
Motorische competentie wordt gedefinieerd als de vaardigheid in het uitvoeren van een breed scala aan motorische vaardigheden, inclusief onderliggende processen zoals coördinatie, controle en de kwaliteit van beweging. Motorische ontwikkeling is de leeftijdsspecifieke meting van deze vaardigheden [31](#page=31).
#### 3.3.1 Uitdagingen bij het meten van motorische vaardigheden
Er zijn twee belangrijke uitdagingen:
1. **Gedrag:** Motorische vaardigheden zijn gedrag, wat de meting complex maakt doordat veel factoren dit gedrag kunnen beïnvloeden [31](#page=31).
2. **Spectrum:** Het betreft zowel het product (de uitkomst van de beweging) als het proces (hoe de beweging tot stand komt), en het omvat een breed spectrum dat ook leeftijdsspecifiek is [31](#page=31).
#### 3.3.2 Focus op de kindertijd
In de kindertijd komen drie belangrijke aspecten van motorische ontwikkeling naar voren [32](#page=32):
* **Motorische mijlpalen:** Belangrijke ontwikkelingsstadia in het eerste levensjaar [32](#page=32).
* **Fundamentele bewegingsvaardigheden:** Basisvaardigheden die essentieel zijn voor verdere ontwikkeling [32](#page=32).
* **Gespecialiseerde bewegingsvaardigheden:** Vaardigheden die in specifieke contexten, zoals sport, worden toegepast [32](#page=32).
#### 3.3.3 Categorieën van motorische vaardigheden
Motorische vaardigheden worden vaak ingedeeld in drie hoofdcategorieën, hoewel dit kan variëren afhankelijk van de test of benadering [32](#page=32):
1. **Locomotorische vaardigheden:** Bewegingen die het lichaam van de ene plaats naar de andere verplaatsen (bv. lopen, rennen, springen) [32](#page=32).
2. **Object control vaardigheden:** Vaardigheden die betrekking hebben op het manipuleren van objecten. Deze kunnen verder worden onderverdeeld in fijnmotorische en grofmotorische vaardigheden, en vaardigheden in eigen tempo versus intern tempo. Voorbeelden zijn vangen, werpen, schoppen, slaan, dribbelen [32](#page=32).
3. **Balansvaardigheden:** Het vermogen om het lichaam in evenwicht te houden, statisch of dynamisch [32](#page=32).
Een precieze beschrijving van wat er gemeten wordt is cruciaal, omdat de onderscheiding tussen deze categorieën soms moeilijk is. Coördinatie of balans kan ook geïntegreerd zijn in andere vaardigheden. Er zijn meer gedetailleerde classificaties, zoals de 12 categorieën die genoemd worden voor vangen en werpen, klimmen, slaan, zwaaien, trappen, roteren, dribbelen, glijden, heffen en dragen, springen en landen, trekken en duwen, wandelen en lopen [32](#page=32).
#### 3.3.4 Waarom motorische vaardigheden meten?
Het meten van motorische vaardigheden dient meerdere doelen [32](#page=32):
* **Categoriseren:** Identificatie van problemen of talent [32](#page=32).
* **Planning:** Ontwikkeling van interventies en instructies [32](#page=32).
* **Evaluatie:** Vaststellen van veranderingen over tijd [32](#page=32).
* **Feedback:** Ondersteuning van herontwikkeling en prestatieverbetering [32](#page=32).
* **Voorspelling:** Identificatie van risico's, detectie van problemen en oriëntatie [32](#page=32).
#### 3.3.5 Methodes van meting
Er zijn twee primaire benaderingen voor het meten van motorische vaardigheden [33](#page=33):
##### 3.3.5.1 Productgericht meten
* **Kenmerken:** Kwantitatief, focust op de uitkomst (het resultaat), bepaalt het niveau van bekwaamheid, resulterend in één score voor motorische competentie [33](#page=33).
* **Voorbeeld:** Hoe lang kan een kind op één been staan? [33](#page=33).
##### 3.3.5.2 Procesgericht meten
* **Kenmerken:** Kwalitatief, focust op hoe de uitkomst is bereikt en de onderliggende mechanismen, inclusief somatische, fysiologische en psychologische processen [33](#page=33).
* **Voorbeeld:** Meting met een krachtplaat die duur, afwijking, snelheid, acceleratie, krachtspectrum en bijdrage van verschillende lichaamsdelen registreert [33](#page=33).
#### 3.3.6 Referentiekader
* **Norm-referenced:** Vergelijkt de prestatie van een individu met die van een referentiepopulatie. Verschillende typen normen bestaan, zoals leeftijd-normen, percentielen en gestandaardiseerde scores. Het is cruciaal dat de referentiegroep passend is voor de te meten populatie, rekening houdend met seculiere trends, culturele verschillen en socio-economische status [33](#page=33).
* **Criterion-referenced:** Beoordeelt de prestatie ten opzichte van vooraf bepaalde criteria die gebaseerd zijn op onderzoek, waarbij bekend is hoe een beweging eruit zou moeten zien. De score kan een 'ja/nee' zijn of een indicatie van het voldoen aan het criterium [33](#page=33).
#### 3.3.7 Score omzetting
Resultaten van motorische tests worden vaak omgezet van ruwe scores naar standaardscores of percentielen. Dit helpt om de afstand tussen de score van het individu en de norm te kwantificeren [33](#page=33).
#### 3.3.8 Voorbeelden van motorische tests
* **Peabody Developmental Motor Scales – 2 (PDMS-2):** Meet zowel grove als fijne motorische vaardigheden bij kinderen van 0-60 maanden [18](#page=18) [33](#page=33).
* **Test of Gross Motor Development – 2 (TGMD-2):** Beoordeelt 6 locomotorische vaardigheden (rennen, gallopperen, hinkelen, springen, horizontaal springen, glijden) en 6 object control vaardigheden (slaan, dribbelen, vangen, schoppen, gooien, rollen). Het is een proces-georiënteerde test [33](#page=33).
* **KörperkoordinationsTest für Kinder 3+ (KTK3+):** Een test voor kinderen van 3 tot en met 19.99 jaar, met focus op balans/locomotoriek en coördinatie/objectbeheersing [33](#page=33).
* **Movement Assessment Battery for Children – 2 (MABC-2):** Een veelgebruikte test voor kinderen van 4-12 (of 16) jaar om motorische problemen te identificeren. Het omvat 8 items onderverdeeld in drie clusters: manuele dexteriteit (fijne motoriek), balvaardigheden en statische/dynamische balans. De ruwe scores worden omgezet naar standaardscores, een totaalscore en percentielen [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Atletische vaardigheden parcours in de gymzaal:** Meet de tijd die een kind nodig heeft om een parcours af te leggen [33](#page=33).
#### 3.3.9 Observatie en stapsgewijze screening
Een effectieve observatie vereist kennis van motorische ontwikkeling en ervaring. Een stapsgewijze screening kan de volgende elementen omvatten [34](#page=34):
1. Doelgerichte observatie door een leerkracht of trainer.
2. Perceptie van ouders.
3. Uitvoering van een motorische test.
4. Meer diepgaande bewegingsanalyse.
Het onderscheid tussen het diagnosticeren van motorische problemen en monitoring is dun; bij klinische problemen dient verwezen te worden naar een zorgverlener [34](#page=34).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Motorische ontwikkeling | Het opeenvolgende, continue, leeftijdsgebonden proces waarbij een individu zich ontwikkelt van eenvoudige, ongeorganiseerde en ongeschoolde bewegingen naar het verwerven van zeer georganiseerde, complexe motorische vaardigheden en uiteindelijk naar het aanpassen van vaardigheden die gepaard gaan met veroudering. |
| Groei (Morfologie) | Een biologisch proces dat leidt tot een toename in omvang, massa of afmetingen van (delen van) het lichaam, zoals lengte, gewicht, omtrek en proporties. Dit proces vindt continu plaats van conceptie tot vroege volwassenheid. |
| Maturatie (Intrinsieke factoren) | Het proces van volwassen worden dat leidt tot kwalitatieve vooruitgang in de biologische samenstelling. Het verwijst naar de timing en het tempo van de vooruitgang naar de volwassen biologische toestand, en heeft invloed op de functie en daarmee op de ontwikkeling. |
| Ontwikkeling (Functie) | Een continu proces van verandering in functionele capaciteit en/of gedrag dat automatisch plaatsvindt, leeftijdsgebonden is en zich ordelijk voltrekt over verschillende functionele domeinen zoals motorisch, cognitief, emotioneel en sociaal. |
| Adaptatie (Extrinsieke factoren) | Het veranderingsproces als gevolg van extrinsieke factoren zoals culturele context, opleiding en omgeving, wat leidt tot effectieve interactie met de taak en omgeving. Deze veranderingen kunnen tijdelijk of permanent zijn (leren). |
| Motorisch leren | Het proces van relatief duurzame veranderingen in motorisch potentieel als gevolg van specifieke oefening of ervaring met de omgeving. |
| Motorische controle | Het onderzoek naar de neurale, fysieke en gedragsmatige aspecten van beweging, en hoe bekwaam een individu is in een motorische vaardigheid. |
| Plastische hersenen | De eigenschap van de hersenen om structureel en functioneel te veranderen als reactie op ervaringen, leren en training, wat leidt tot verbeterde cognitieve en motorische vaardigheden. |
| Dynamische systemen benadering | Een theoretisch perspectief dat stelt dat motorische ontwikkeling voortkomt uit de interactie van beperkingen die verband houden met het individu, de taak en de omgeving. De output is niet evenredig aan de input en het uitvoersysteem is een emergente eigenschap. |
| Antropometrie | De wetenschap van de meting van het menselijk lichaam om morfologische kenmerken te bepalen die verband houden met grootte, afmetingen, vorm, samenstelling en volwassenheid, en die van invloed zijn op fysieke conditie, atletische prestaties en gezondheid. |
| Lichaamssamenstelling | De relatieve hoeveelheden vetmassa en vetvrije massa in het lichaam, die essentieel zijn voor gezondheid, prestaties en het evalueren van interventies. |
| Productgerichte meting | Een meetmethode die zich richt op het resultaat of de uitkomst van een motorische vaardigheid, zoals de duur van een taak of de eindpositie, zonder de nadruk te leggen op het proces zelf. |
| Procesgerichte meting | Een meetmethode die zich richt op de kwalitatieve aspecten van hoe een motorische vaardigheid wordt uitgevoerd, inclusief de onderliggende somato-, fysio- en psycho-processen die bijdragen aan de beweging. |
| Norm-gerelateerde meting | Een testmethode waarbij de prestatie van een individu wordt vergeleken met die van een representatieve referentiegroep om de positie van het individu binnen die groep te bepalen (bijv. percentielen). |
| Criterium-gerelateerde meting | Een testmethode waarbij de prestatie van een individu wordt vergeleken met vooraf gedefinieerde criteria of standaarden, om te bepalen of specifieke vaardigheden zijn bereikt. |