Cover
Empieza ahora gratis Sv immuno.docx
Summary
## Introductie tot het immuunsysteem
Het immuunsysteem is een complex netwerk van cellen, weefsels en organen dat het lichaam beschermt tegen ziekteverwekkers en schadelijke stoffen. Het onderscheidt lichaamseigen van lichaamsvreemde structuren en reageert selectief op bedreigingen. Een immuunreactie vindt plaats in gevasculariseerd (doorbloed) weefsel en kan zowel lokale als algemene symptomen veroorzaken.
### Functies van het immuunsysteem
Het immuunsysteem heeft diverse cruciale functies:
* **Verdediging tegen pathogenen:** Bescherming tegen micro-organismen zoals virussen, bacteriën, schimmels en parasieten.
* **Neutraliseren van toxines:** Het lichaam produceert antilichamen (Al'en) tegen schadelijke toxines.
* **Tumor surveillance:** Het bewaken van organen en het elimineren van tumorcellen.
* **Opruimen van afgestorven weefsel:** Het efficiënt verwijderen van dode of beschadigde cellen, wat bijdraagt aan weefselherstel en homeostase.
### Onderscheid lichaamseigen en lichaamsvreemd
Een fundamentele taak van het immuunsysteem is het onderscheiden van lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen.
* **Lichaamseigen stoffen:** Deze worden normaal gesproken met rust gelaten. Wanneer dit onderscheid faalt, kan een auto-immuunreactie ontstaan, waarbij het lichaam zichzelf aanvalt.
* **Lichaamsvreemde stoffen:** Niet alle lichaamsvreemde stoffen lokken een reactie uit. Alleen schadelijke stoffen worden herkend en bestreden. Indien dit herkenningsmechanisme tekortschiet, kunnen allergische reacties optreden (bv. melkallergie).
### Reactie op pathogenen
Het immuunsysteem reageert snel, overal en gelijktijdig met verschillende mechanismen tegen diverse pathogenen.
* **Grootte van pathogenen:**
* Kleine cellen worden bestreden via fagocytose.
* Grotere cellen (bv. parasieten) worden vernietigd door stoffen die door immuuncellen (zoals eosinofielen) worden vrijgegeven, soms met collaterale schade aan omliggend weefsel.
* **Locatie van pathogenen:**
* **Intracellulaire pathogenen** (bv. virussen, mycobacteriën): Het cellulaire immuunsysteem (o.a. NK-cellen, Th-1 cellen, CTL) is hier cruciaal. Dit omvat inductie van apoptose van geïnfecteerde cellen.
* **Extracellulaire pathogenen** (bv. bacteriën, parasieten, schimmels): Het humorale immuunsysteem (antilichamen, complement, neutrofielen, monocyten) speelt hierbij een sleutelrol.
## Opbouw van het immuunsysteem
Het immuunsysteem is opgebouwd uit twee hoofdcomponenten die nauw samenwerken:
1. **Niet-specifiek aangeboren/innate immuunsysteem:**
* Reageert snel en algemeen op een breed scala aan pathogenen.
* Herkenning gebeurt via patroonherkenningsreceptoren (PRRs) die algemene moleculaire patronen op microben herkennen.
* Heeft geen immunologisch geheugen.
2. **Specifiek verworven/adaptive immuunsysteem:**
* Reageert specifiek op individuele pathogenen.
* Heeft immunologisch geheugen, wat leidt tot een snellere en effectievere reactie bij herinfectie.
* Wordt uitgevoerd door T- en B-lymfocyten.
Beide systemen hebben zowel humorale als cellulaire componenten:
* **Humoraal:** Extracellulaire pathogenen (antigenen) worden herkend door B-lymfocyten. Deze differentiëren tot plasmacellen die antilichamen (Al'en) produceren.
* **Cellulair:** 'Blinde' T-lymfocyten worden geactiveerd door antigeen-presenterende cellen (APC's).
* **T-helpercellen (Th):** Helpen bij de activatie van zowel B- als T-cellen door het produceren van cytokines.
* **Cytotoxische T-lymfocyten (CTL of Tc):** Veroorzaken apoptose van geïnfecteerde cellen.
### Verdedigingslinies/barrières
Het immuunsysteem maakt gebruik van verschillende barrières die in samenwerking werken:
#### Niet-immunologische barrières
Deze barrières zijn de eerste lijn van verdediging en kunnen variëren per orgaan (bv. alveolaire macrofagen in de longen).
* **Fysische/mechanische barrières:**
* **Huid:** Meerlagig epitheel met een ondoordringbare hoornlaag.
* **Slijmvliezen (mucosa):** Éénlagig epitheel (behalve in vagina en mond) zonder hoornlaag, met tight junctions die penetratie bemoeilijken.
* **Flow:** Vloeistoffen (bv. urine) voeren bacteriën weg. Turbulentie in de luchtwegen zorgt ervoor dat ingeademde deeltjes op slijmvliezen blijven plakken en via hoesten/snuiten worden verwijderd.
* **Desquamatie:** Afschilfering van huidcellen, wat penetratie bemoeilijkt.
* **Trilharen:** Duwen pathogenen naar buiten.
* **Chemische barrières:**
* **pH:** Zuur milieu in maag (pH 1.5) en urine (pH 5-6) doodt pathogenen.
* **Vetzuren op de huid en lysozymen in traanvocht:** Tokisch voor bacteriën en virussen.
* **Biologische barrières:**
* **Kolonisatieresistentie:** De aanwezigheid van commensale bacteriën (normale flora) verhindert dat pathogenen zich kunnen hechten.
#### Immunologische barrières
Deze maken gebruik van de samenwerking tussen het aangeboren en adaptieve immuunsysteem.
### Aangeboren/innate immuunsysteem
* **Niet-specifiek:** Herkent algemene patronen op veel verschillende pathogenen.
* **Niet-klonaal:** Immuuncellen passen zich niet specifiek aan aan individuele pathogenen.
* **Onmiddellijk antwoord.**
* **Werkt op basis van PRRs:** Herkent Pathogen-Associated Molecular Patterns (PAMPs) en Damage-Associated Molecular Patterns (DAMPs).
* **Geen geheugen:** Secundaire immuunresponsen worden ondersteund door T- en B-cellen, maar het aangeboren systeem zelf heeft geen geheugen.
**Functies:**
* **Fagocytose:** Opruimen van pathogenen en beschadigd weefsel.
* **Opruimen van geïnfecteerde cellen of tumorcellen:** Via NK-cellen en tumorsurveillance.
* **Antigeenpresentatie:** Dendritische cellen (DC's) presenteren antigenen aan T-lymfocyten in secundaire lymfoïde organen.
#### Patroonherkenningsreceptoren (PRRs)
PRRs op immuuncellen (DC's, macrofagen, polymorfonucleaire granulocyten - PMN) herkennen PAMPs op pathogenen en DAMPs op beschadigde lichaamseigen cellen. Dit lokt een immuunreactie uit.
**Functies van PRR-activatie:**
* **Productie van cytokines en chemokinen:** Starten van de ontstekingsreactie en activeren van het verworven immuunsysteem.
* **Activatie van fagocyten:** Verbeteren van de dodingscapaciteit en secretie van antimicrobiële eiwitten.
* **Antigeenpresentatie:** PRR-activatie op APC's (bv. DC's) leidt tot verhoogde expressie van MHC-klasse II en co-stimulatoire moleculen. Dit is cruciaal voor de presentatie van antigenen aan naïeve CD4+ T-helpercellen.
**Locaties van PRRs:**
* Celmembraan (bv. TLR-4)
* Cytoplasma
* Endolysosomale membranen
**Onderscheid tussen 'eigen' (E) en 'niet-eigen' (NE) via PAMPs en DAMPs:**
* **PAMPs (Pathogen-Associated Molecular Patterns):** Moleculen die evolutionair behouden zijn en specifiek op pathogenen voorkomen (bv. LPS op gram-negatieve bacteriën). PRRs herkennen deze PAMPs, wat leidt tot activatie van de APC en een ontstekingsreactie.
* **DAMPs (Damage-Associated Molecular Patterns):** Moleculen die vrijkomen uit beschadigde of gestreste lichaamseigen cellen. Deze signaleren gevaar en lokken een immuunreactie uit.
#### Cellulaire componenten van het aangeboren immuunsysteem
* **Fagocyten:**
* **PMN granulocyten (neutrofielen, eosinofielen, basofielen):** Fagocyteren en degranuleren.
* **Mononucleaire fagocyten (monocyten/macrofagen):** Fagocyteren en presenteren antigenen.
* **Dendritische cellen (DC's):** Belangrijkste antigeen-presenterende cellen; fagocyteren pathogenen en transporteren antigenen naar secundaire lymfoïde organen voor presentatie aan T-cellen.
* Fagocytose kan bevorderd worden door **opsonisatie** (het bedekken van pathogenen met moleculen zoals antilichamen of complementcomponenten die de herkenning door fagocyten vergemakkelijken) of door interferonen (met name IFN-$\gamma$).
**Gevolgen van fagocytose:**
1. **Doden en opruimen van micro-organismen.**
2. **Degranulatie:** Vrijzetting van stoffen die lokale/algemene ontsteking veroorzaken.
3. **Antigeentransport:** APC's transporteren antigenen naar secundaire lymfoïde organen om het adaptieve immuunsysteem te activeren.
**Lokale en algemene symptomen van ontsteking:**
* **Lokale symptomen:** Calor (warmte), rubor (roodheid), tumor (zwelling), dolor (pijn), functio laesa (functieverlies). Deze worden veroorzaakt door de aan- en activering van neutrofielen.
* **Algemene symptomen:** Geproduceerd door cytokines die via de bloedbaan naar doelorganen reizen (bv. hersenen, lever, beenmerg), resulterend in koorts, anorexie, slaperigheid, malaise, en verhoogde aanmaak van acute-fase eiwitten.
* **ILCs (Innate Lymphoid Cells):** Ondersteunende rol in het immuunsysteem, met snelle afweer en homeostase. Ze gedragen zich als T-helpercellen maar missen T-cel receptoren. Ze zijn belangrijk in slijmvliezen voor snelle immuunresponsen. Er zijn 5 subgroepen, waaronder NK-cellen.
* **NK-cellen (Natural Killer cells):** Subgroep van ILCs. Induceren niet-specifiek apoptose van virus-geïnfecteerde of tumorale cellen. Ze baseren hun actie op een balans tussen activerende en inhiberende receptoren, waarbij een laag MHC-I niveau op de doelwitcel leidt tot activatie.
* **Mechanismen:**
* **Direct:** Inductie van apoptose via perforine/granzymen of de CD95/Fas-ligand route.
* **Indirect:** Productie van cytokines zoals IFN-$\gamma$, die naburige cellen beschermen en macrofagen activeren.
* **Dendritische cellen (DC's):** De belangrijkste APC's. Communiceren met het adaptieve immuunsysteem in secundaire lymfoïde organen. Ze nemen antigenen op in perifere weefsels (als immature DC, iDC) en transporteren deze naar secundaire lymfoïde organen waar ze rijpen (mature DC, mDC). Hier presenteren ze antigenen via MHC-moleculen aan naïeve T-cellen.
#### Humorale componenten
Eiwitten die oplosbaar zijn in lichaamsvloeistoffen en secreten (speeksel, zweet).
* **Functies:**
* **Bacterio-/virostatisch of -cytisch:** Remmen of doden pathogenen.
* **Neutraliseren van pathogenen.**
* **Opsonisatie:** Bevorderen van fagocytose.
* **Bronnen:** Epitheelcellen, macrofagen, neutrofielen, lever.
#### Complement
Een systeem van eiwitten dat pathogenen kan doden. Activering via drie routes:
1. **Alternatieve route:** Directe activatie door het pathogeen.
2. **Lectineroute:** Mannose-bindend lectine (MBL) bindt aan mannose-houdende structuren op pathogenen.
3. **Klassieke route:** Geactiveerd door antilichamen (IgG, IgM).
De activatie van complement leidt tot de vorming van het **Membrane Attack Complex (MAC)**, dat gaten in het celmembraan van pathogenen slaat en cellyse veroorzaakt.
**Functies van complement:**
* **Cellyse via MAC.**
* **Opsonisatie.**
* **Activatie van endotheelcellen:** Bevordering van inflammatie.
* **Chemotaxis:** Aantrekken van andere immuuncellen (bv. neutrofielen).
* **Celactivatie:** o.a. basofielen en mestcellen.
#### Interferonen
Antivirale cytokines die virusreplicatie remmen. IFN-$\gamma$ speelt een cruciale rol in zowel het aangeboren als het adaptieve immuunsysteem.
### Verworven/adaptieve immuniteit
* **Specifiek:** Lymfocyten herkennen specifieke pathogenen via hun epitopen.
* **Klonaal:** Een populatie van B- en T-cellen die een specifiek antigeen herkent, wordt geactiveerd en proliferateert.
* **Geheugen:** Leert van contact met pathogenen, wat leidt tot snellere en sterkere reacties bij herinfectie.
#### Het immuunantwoord
* **Primaire respons:** Bij eerste blootstelling aan een antigeen. Lange latentieperiode en lagere affiniteit van antilichamen.
* **Secundaire respons:** Bij herinfectie. Snellere latentieperiode en hogere affiniteit van antilichamen door geheugencellen en affiniteitsmaturatie.
### Lymfoïde organen
* **Primaire lymfoïde organen:** Waar immuuncompetente cellen ontstaan en rijpen (beenmerg, thymus). Hier vindt ook centrale tolerantie plaats om auto-reactiviteit te voorkomen.
* **Secundaire lymfoïde organen:** Waar immuuncellen antigeen ontmoeten en worden geactiveerd (lymfeknopen, milt, MALT). Hier vinden de immunologische synapsen plaats.
* **Lymfeknoop:** Aanvoer van antigenen via lymfe, van lymfocyten via bloed. B-cellen in de cortex (follikels), T-cellen in de paracortex.
* **Milt:** Filter voor bloed. T-zone in PALS, B-zone in follikels.
* **MALT (Mucosa-Associated Lymphoid Tissue):** Bevat M-cellen voor antigeentransport naar lymfoïde structuren zoals Peyerse platen.
#### Immunologische synapsen
* **Eerste immunologische synaps:** Communicatie tussen een mature dendritische cel (mDC) en een naïeve T-cel in een secundair lymfoïde orgaan. Leidt tot T-cel activatie en polarisatie.
* **Tweede immunologische synaps (cognate synaps):** Communicatie tussen een geactiveerde T-helpercel en een geprimde B-cel. Leid tot B-cel activatie, productie van antilichamen, isotypeswitch en affiniteitsmaturatie.
### B-lymfocyten en de productie van antilichamen (Ig)
B-cellen herkennen antigenen direct via hun membraangebonden B-cel receptoren (mIg). Na activatie differentiëren ze tot plasmacellen die antilichamen (Al'en) secreteren.
* **Functies van antilichamen:** Neutralisatie van antigenen en toxines, complementactivatie, opsonisatie.
* **Structuur:** Bestaat uit twee zware en twee lichte ketens. Het Fab-deel bindt het antigeen, het Fc-deel bepaalt de biologische functie.
* **Diversiteit:** Grote diversiteit aan antilichamen door gensegmentherschikking (VDJ-recombinatie) en somatische hypermutatie.
* **Tolerantie:** Mechanisme om autoreactieve B-cellen te elimineren of te neutraliseren.
#### Immuuncomplexen en kruisreactiviteit
Immuuncomplexen (antigeen-antilichaam complexen) spelen een rol bij diagnostiek. Kruisreactiviteit treedt op wanneer een antilichaam kan binden aan een epitoop dat lijkt op het oorspronkelijke antigeen.
### T-lymfocyten en het cellulaire immuunsysteem
T-cellen zijn 'blind' en herkennen antigenen alleen wanneer deze worden gepresenteerd door MHC-moleculen op APC's.
* **T-cel receptor (TcR):** Herkent het MHC-antigeen complex.
* **T-cel subpopulaties:** T-helpercellen (Th1, Th2, Th17, Tfh, Treg), cytotoxische T-lymfocyten (CTL) en regulatoire T-cellen (Treg).
* **T-cel polarisatie:** De richting van de T-cel differentiatie wordt bepaald door cytokines geproduceerd door APC's.
* **Thymusprocessing:** Positieve en negatieve selectie in de thymus zorgt ervoor dat T-cellen eigen MHC-moleculen herkennen en niet autoreactief zijn.
* **Functies:** Th-cellen ondersteunen B-cellen en CTL's; CTL's doden geïnfecteerde of tumorale cellen.
#### Controle van T-cel activatie
Co-stimulatoire moleculen (bv. CD28 op T-cellen en CD80/86 op APC's) zijn nodig voor volledige T-cel activatie. Inhiberende receptoren zoals CTLA-4 en PD-1 spelen een rol bij het dempen van de immuunrespons.
## Les 3: De ontstekingsreactie
Ontsteking is een beschermende reactie van het lichaam op weefselschade of infectie, die optreedt in gevasculariseerd weefsel. Het omvat vier fasen:
1. **Hyperemie (vasodilatatie):** Toename van de bloedtoevoer naar het getroffen gebied, wat leidt tot warmte (calor) en roodheid (rubor). Mediatoren zoals histamine en monocytaire cytokines spelen hierbij een rol.
2. **Exsudaatvorming (toename permeabiliteit):** Verhoogde doorlaatbaarheid van bloedvaten, waardoor vocht en eiwitten uit het bloed naar het weefsel lekken. Dit veroorzaakt zwelling (tumor) en pijn (dolor) door druk op zenuwuiteinden.
3. **Infiltraat (diapedese):** Migratie van leukocyten (vooral neutrofielen) vanuit het bloed naar het weefsel om pathogenen te bestrijden.
4. **Reparatie:** Herstel van het beschadigde weefsel, wat kan leiden tot littekenvorming of volledige regeneratie.
### Vorming van arachidonzuurmetabolieten
Tijdens de vroege fasen van ontsteking (hyperemie en exsudaatvorming) worden arachidonzuurmetabolieten gevormd, zoals prostaglandines en leukotriënen, die pro-inflammatoire effecten hebben.
* **Corticoïden:** Krachtige ontstekingsremmers die de fosfolipase A2 activiteit remmen, waardoor de aanmaak van arachidonzuurmetabolieten wordt verminderd.
* **COX-remmers (NSAID's):** Remmen de cyclo-oxygenase (COX) pathway, wat leidt tot verminderde productie van prostaglandines.
### Algemene ontstekingsverschijnselen
Centrale effecten van ontstekingscytokines (IL-1, IL-6, TNF-$\alpha$) kunnen leiden tot koorts, anorexie en algehele malaise. De lever produceert acute-fase eiwitten zoals C-reactief proteïne (CRP) onder invloed van IL-6.
## Les 4: Antigeenpresentatie en MHC
Het immuunsysteem gebruikt MHC-moleculen om peptiden van antigenen te presenteren aan T-cellen.
* **MHC Klasse I:** Aanwezig op bijna alle gekernde lichaamscellen. Presenteert intracellulaire antigenen (bv. virale peptiden) aan CD8+ cytotoxische T-cellen.
* **MHC Klasse II:** Aanwezig op professionele APC's (DC's, macrofagen, geactiveerde B-cellen). Presenteert extracellulaire antigenen aan CD4+ T-helpercellen.
### Belang van MHC-moleculen
* **T-cel opleiding:** Positieve en negatieve selectie in de thymus is gebaseerd op de interactie tussen T-cel receptoren en MHC-moleculen.
* **Initiatie van immuunrespons:** APC's presenteren antigenen via MHC-moleculen om T-cellen te activeren.
* **Individualiteit:** De grote diversiteit aan MHC-allelen (polygenie en polymorfisme) zorgt voor een gepersonaliseerd immuunrespons en is cruciaal voor het succes van orgaantransplantaties.
### Antigenpresentatie aan T-cellen
* **Exogene antigenen (buiten de cel):** Worden opgenomen door APC's, verwerkt in endolysosomen en gepresenteerd via MHC Klasse II aan CD4+ T-helpercellen.
* **Endogene antigenen (binnen de cel):** Gevormd in de cel (bv. virale peptiden), verwerkt in het cytoplasma en gepresenteerd via MHC Klasse I aan CD8+ CTL's.
* **Kruispresentatie:** APC's kunnen ook exogene antigenen presenteren via MHC Klasse I aan CD8+ T-cellen, wat cruciaal is voor de initiatie van een cellulaire immuunrespons tegen extracellulaire pathogenen.
### T-cel stimulatie
Naast het MHC-antigeen complex is co-stimulatie via moleculen zoals CD28 (op T-cellen) en CD80/86 (op APC's) essentieel voor T-cel activatie. Cytokines bepalen de polarisatie van T-cellen naar specifieke subtypen (bv. Th1, Th2).
## Les 5: Complement
Het complementsysteem is een reeks plasma-eiwitten die essentieel zijn voor zowel het aangeboren als het adaptieve immuunsysteem. Het werkt complementair aan antilichamen en kan pathogenen direct doden of de eliminatie ervan bevorderen.
### Activatie van complement
Complement kan op drie manieren worden geactiveerd:
1. **Klassieke route:** Geactiveerd door antilichamen (IgG, IgM) gebonden aan antigenen.
2. **Lectineroute:** Geactiveerd door mannose-bindend lectine (MBL) dat bindt aan koolhydraten op pathogenen.
3. **Alternatieve route:** Direct geactiveerd door pathogenen, met name op negatief geladen oppervlakken.
### Gevolgen van complementactivatie
* **Cellyse:** Vorming van het **Membrane Attack Complex (MAC)** dat gaten slaat in het celmembraan van pathogenen.
* **Opsonisatie:** C3b-fragmenten bedekken pathogenen, waardoor ze beter herkend en gefagocyteerd kunnen worden.
* **Inflammatie:** Anafylatoxines (C3a, C5a) trekken ontstekingscellen aan en activeren mestcellen en basofielen.
* **Chemotaxis:** Aantrekken van neutrofielen en andere immuuncellen naar de plaats van infectie.
* **Klaring van immuuncomplexen:** Verwijdering van circulerende antigen-antilichaam complexen.
### Complementreceptoren
Receptoren op immuuncellen (bv. CR1, CR2 op B-cellen) die complementcomponenten herkennen en fagocytose of B-cel activatie bevorderen.
### Regulatie van complement
Het complementsysteem is sterk gereguleerd om schade aan lichaamseigen cellen te voorkomen. Deficiënties in complementfactoren of regulatoren kunnen leiden tot verhoogde vatbaarheid voor infecties of auto-immuunziekten.
## Les 6: Immunoglobulinen en humorale immuniteit
Immunoglobulinen (Ig), ook wel antistoffen (Al'en) genoemd, zijn glycoproteïnen geproduceerd door B-lymfocyten. Ze zijn cruciaal voor de humorale immuunrespons.
### Basisstructuur van immunoglobulinen
* Elk Ig-molecuul bestaat uit twee identieke zware ketens en twee identieke lichte ketens.
* Het **Fab-deel** (Fragment antigen-binding) bevat de variabele regio's die het antigeen herkennen.
* Het **Fc-deel** (Fragment crystallizable) bevat de constante regio's die de biologische functie van het Ig bepalen (bv. complementactivatie, binding aan celreceptoren).
### Indeling van immunoglobulinen
* **Isotypen:** Vijf klassen (IgM, IgG, IgA, IgD, IgE), bepaald door de structuur van de zware keten.
* **Subklassen:** Verder onderverdeeld binnen sommige isotypen (bv. IgG1-4, IgA1-2).
* **Vorm:** Monomeer (bv. IgG) of polymeer (bv. dimeer IgA, pentameer IgM).
### Functies van immunoglobulinen
* **Neutralisatie:** Blokkeren van de activiteit van pathogenen of toxines.
* **Opsonisatie:** Verbeteren van fagocytose.
* **Complementactivatie:** Initiëren van de complementcascade (vooral IgG en IgM).
* **Antigen-afhankelijke celgemedieerde cytotoxiciteit (ADCC):** Antilichamen binden aan doelwitcellen, waarna NK-cellen de doelwitcel doden.
* **IgA:** Belangrijk voor mucosale immuniteit; neutraliseert pathogenen in secreties.
* **IgE:** Betrokken bij de afweer tegen parasieten en allergische reacties.
### Synthese en activatie van B-cellen
* **Primaire respons:** Na blootstelling aan een antigeen wordt een naïeve B-cel geactiveerd (meestal T-cel afhankelijk). Dit leidt tot differentiatie tot plasmacellen die IgM produceren, en de vorming van geheugen B-cellen.
* **Secundaire respons:** Geheugen B-cellen worden snel geactiveerd bij herinfectie, wat leidt tot snelle productie van antilichamen met hogere affiniteit (na isotypeswitch en affiniteitsmaturatie).
* **Isotypeswitch:** Verandering van de geproduceerde Ig-klasse (bv. van IgM naar IgG) onder invloed van T-cel cytokines.
* **Affiniteitsmaturatie:** Verbetering van de bindingsaffiniteit van antilichamen voor het antigeen door somatische hypermutatie.
### T-cel afhankelijke vs. T-cel onafhankelijke activatie
* **T-cel afhankelijk:** Vereist hulp van T-helpercellen, leidt tot de vorming van geheugen B-cellen en isotypeswitch. Meestal bij eiwit-antigenen.
* **T-cel onafhankelijk:** Snelle respons op antigenen met repetitieve epitopen (bv. polysachariden). Produceert voornamelijk IgM en leidt niet tot geheugen of isotypeswitch.
### Idiotypen, isotypen en allotypen
* **Idiotype:** Het unieke antigenbindende deel van een antilichaam.
* **Isotype:** De klasse van het antilichaam (bv. IgG, IgM), bepaald door de zware keten.
* **Allotype:** Genetische variaties in Ig-moleculen tussen individuen.
Dit studiehandleiding biedt een uitgebreid overzicht van de immunologie, bedoeld om u optimaal voor te bereiden op uw examens. Succes met studeren!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Pathogenen | Micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, schimmels en parasieten, die ziekte kunnen veroorzaken. |
| Toxines | Giftige stoffen die door micro-organismen of lichaamseigen cellen worden geproduceerd en die een immuunrespons kunnen uitlokken. |
| Tumor surveillance | Het proces waarbij het immuunsysteem tumoren detecteert en elimineert om de ontwikkeling ervan te voorkomen. |
| Homeostase | Het in stand houden van een stabiel inwendig milieu in het lichaam, essentieel voor het goed functioneren van cellen en organen. |
| Auto-immuunreactie | Een immuunreactie waarbij het immuunsysteem lichaamseigen stoffen aanvalt, wat leidt tot schade aan eigen weefsels. |
| Immuunrespons | De reactie van het immuunsysteem op lichaamsvreemde stoffen of pathogenen, met als doel deze te neutraliseren of te elimineren. |
| Viraal geïnfecteerde cel | Een lichaamseigen cel die geïnfecteerd is met een virus en waarbij het virus zich repliceert. |
| Cytotoxische T-lymfocyten (CTL) | Een type T-cel dat geïnfecteerde of tumorale cellen kan doden door apoptose te induceren. |
| Antigen presenterende cel (APC) | Cellen zoals dendritische cellen en macrofagen die antigenen presenteren aan T-lymfocyten, wat essentieel is voor het activeren van het adaptieve immuunsysteem. |
| Cytokines | Signaalmoleculen die door immuuncellen worden geproduceerd om te communiceren en de immuunrespons te reguleren. |
| Patroonherkenningsreceptoren (PRRs) | Receptoren op immuuncellen van het aangeboren immuunsysteem die specifieke moleculaire patronen op pathogenen herkennen (PAMPs) of tekenen van celschade (DAMPs). |
| Fagocytose | Het proces waarbij een cel, zoals een macrofaag of neutrofiel, pathogenen of celdebris opneemt en verteert. |
| Apoptose | Gecontroleerde celdood, een proces dat essentieel is voor de ontwikkeling en het onderhoud van weefsels, en voor de eliminatie van geïnfecteerde of tumorale cellen. |
| Innate immuunsysteem | Het niet-specifieke, aangeboren immuunsysteem dat onmiddellijk reageert op pathogenen. |
| Adaptieve immuunsysteem | Het specifieke, verworven immuunsysteem dat zich aanpast aan specifieke pathogenen en geheugen opbouwt. |
| Humoraal immuunsysteem | Het deel van het immuunsysteem dat werkt via antistoffen (immunoglobulinen) geproduceerd door B-lymfocyten. |
| Cellulair immuunsysteem | Het deel van het immuunsysteem dat werkt via cellen, zoals T-lymfocyten, die direct cellen aanvallen of de immuunrespons reguleren. |
| Epitopen | Specifieke delen van een antigeen die herkend worden door antilichamen of T-celreceptoren. |
| MHC-moleculen (Major Histocompatibility Complex) | Moleculen op het celoppervlak die peptiden presenteren aan T-lymfocyten, cruciaal voor het onderscheid tussen eigen en lichaamsvreemd. |