Criminology
Cover
2 ideal_victim_by_nils_christie (1).pdf
Summary
# Het concept van het ideale slachtoffer
Het concept van het ideale slachtoffer is een sociologisch en criminologisch concept dat de kenmerken onderzoekt die een persoon of groep het meest "geschikt" maken om als slachtoffer te worden beschouwd in de ogen van de samenleving en het rechtssysteem. Het gaat niet zozeer om degenen die zich het meest als slachtoffer voelen of het meest getroffen worden, maar om degenen die de "volledige en legitieme status van slachtoffer" krijgen toegekend. Dit concept is afhankelijk van individuele attributen, maar ook sterk beïnvloed door sociale, culturele en historische contexten [12](#page=12) [1](#page=1) [2](#page=2) [6](#page=6).
## 1. Het concept van het ideale slachtoffer
### 1.1 De aard van slachtofferschap
Het idee van slachtofferschap is geen objectief gegeven, maar wordt gevormd door de interpretatie van de situatie door de betrokkenen. Persoonlijke ervaringen kunnen variëren; wat voor de één een nederlaag is, kan voor de ander een reden zijn om zichzelf als slachtoffer te zien. Slachtofferschap kan worden onderzocht op zowel individueel (persoonlijkheidskenmerken) als sociaal systeemniveau (structuren die victimisatie bevorderen of minimaliseren) [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.2 Kenmerken van het ideale slachtoffer
Het ideale slachtoffer wordt gekenmerkt door een reeks eigenschappen die het gemakkelijker maken voor de samenleving om hen deze status toe te kennen [2](#page=2).
#### 1.2.1 Vijf klassieke attributen
Verschillende kenmerken maken een slachtoffer "ideaal" in de ogen van de samenleving [2](#page=2):
1. **Zwakheid:** Het slachtoffer is fysiek of sociaal kwetsbaar. Oudere, zieke of zeer jonge personen lenen zich hier goed voor [2](#page=2).
2. **Respectabel project:** Het slachtoffer was bezig met een moreel hoogstaande activiteit, zoals het zorgen voor een familielid [2](#page=2).
3. **Onschuldige locatie:** Het slachtoffer bevond zich op een plaats waar zij geen blaam trof, zoals op straat overdag [2](#page=2).
4. **Sterke en slechte dader:** De dader was fysiek overmachtiger en moreel verwerpelijk [2](#page=2).
5. **Onbekende dader:** Er was geen persoonlijke relatie tussen dader en slachtoffer [2](#page=2).
#### 1.2.2 Contrasterende voorbeelden
Een voorbeeld van een "niet-ideaal" slachtoffer is een jonge man die in een bar wordt beroofd door een kennis. Ondanks mogelijk ernstiger letsel of groter financieel verlies, is hij minder ideaal omdat hij:
* Sterk was.
* Niet bezig was met een respectabel project.
* Zich had moeten beschermen door elders te zijn.
* Even groot was als de dader.
* Dicht bij de dader stond [3](#page=3).
Rapecases illustreren dit verder: het ideale geval is een jonge maagd die ernstig mishandeld wordt, vergeleken met een ervaren vrouw of een prostituee [3](#page=3).
#### 1.2.3 Contextuele factoren en machtsverhoudingen
* **Familie geweld:** Slachtoffers van huiselijk geweld (echtgenotes, kinderen) worden vaak niet gezien als ideale slachtoffers, mede door culturele normen van mannelijke dominantie en het idee van de woning als een "kasteel". Vrouwen werden lang gezien als contractuele partners, en hun mishandeling werd niet direct als misdrijf beschouwd, maar eerder als "husbråk" (ruzie in huis) [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Veranderende sociale omstandigheden:** De opkomst van feminisme en economische onafhankelijkheid van vrouwen heeft geleid tot een verbetering van hun status als slachtoffer. Veranderde materiële omstandigheden en zelfbeeld maken het voor vrouwen gemakkelijker om hun definitie van de situatie als slachtoffer te laten gelden [4](#page=4).
* **Macht om het eigen lot te beïnvloeden:** Een belangrijk kenmerk van het ideale slachtoffer is de kracht om hun situatie bekend te maken en de status als ideaal slachtoffer succesvol te claimen, of de afwezigheid van sterke tegenkrachten die dit verhinderen [4](#page=4).
* **Balans van zwakte en kracht:** Om gehoord te worden, moet een slachtoffer sterk genoeg zijn om te spreken, maar niet zo sterk dat ze een bedreiging vormt voor andere belangen. Te veel kracht ondermijnt de status van een "zwak" slachtoffer dat sympathie verdient [5](#page=5).
### 1.3 Niet-ideale slachtoffers: historische en hedendaagse voorbeelden
Historische en hedendaagse gevallen tonen aan dat de toekenning van slachtofferstatus contextafhankelijk is en afhangt van maatschappelijke normen en machtsstructuren [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.3.1 Heksenjachten
In de Middeleeuwen werden vrouwen, vooral oudere vrouwen die als heksen werden beschouwd, niet gezien als ideale slachtoffers, ondanks hun zwakte. Dit kwam door:
* **Meer macht van oudere vrouwen:** Ze hadden belangrijke sociale functies (geboortes, ziekte, dood) en geheimen, wat hen macht gaf [6](#page=6).
* **Geloofssysteem:** Het geloof in de duivel en heksen als zijn dienaren maakte hen tot zondebokken voor ziekte en ongeluk. Zij waren de gepersonifieerde bron van kwaad, niet de passieve ontvangers daarvan [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.3.2 Structurele victimisatie (werkende klasse)
Personen die slachtoffer worden van structureel geweld, zoals de werkende klasse die te maken heeft met hogere levensverzekeringspremies of ongelijke kansen in het onderwijs, zijn vaak "niet-ideale" slachtoffers [7](#page=7).
* **Onwetendheid:** Zij zijn zich vaak niet bewust van de structurele oorzaken van hun nadelige positie en interpreteren tegenslagen als persoonlijke falen [7](#page=7).
* **Afwezigheid van specifieke daders:** Er is geen individuele schuldige aan te wijzen, wat de claim op slachtofferstatus bemoeilijkt [8](#page=8).
### 1.4 Daders en hun rol
De concepten van ideale slachtoffers en ideale daders zijn wederzijds afhankelijk [8](#page=8).
#### 1.4.1 De ideale dader
De ideale dader is moreel "zwart" tegenover het "witte" slachtoffer. Het is een gevaarlijke, externe figuur die een bedreiging vormt. Dit beeld is maatschappelijk nuttig omdat het de externe focus op de dader versterkt en de aandacht afleidt van de complexiteit van de eigen moraliteit en de rol van sociale omstandigheden [11](#page=11) [12](#page=12) [9](#page=9).
#### 1.4.2 Niet-ideale daders
* **Drugshandelaren ("narco-prikken"):** Hoewel ze publiekelijk als schurken worden gezien, zijn veel grote importeurs zelf gebruikers en dus ook slachtoffers van hun handel. Dit maakt hen "slechte" daders voor de beeldvorming die nodig is voor strenge straffen [8](#page=8).
* **Gewelddadige daders in de privésfeer:** De meeste gewelddadige delicten vinden plaats tussen bekenden, vaak onder invloed, en met onduidelijke initiatiefnemers. Dit beeld is veel minder "ideaal" dan de externe, monsterlijke dader [9](#page=9).
* **Gewone burgers als daders:** Studies naar bijvoorbeeld Noorse kampbewaarders tijdens de Tweede Wereldoorlog toonden aan dat de daders "gewone Noren" waren, net als de rest van de bevolking. De reactie hierop was terughoudendheid, omdat het beeld van de "normale" dader onaanvaardbaar was in een tijd die behoefte had aan externe, gedemoniseerde vijanden [9](#page=9).
### 1.5 Verschil tussen ideale, reële en bange slachtoffers
Ideale slachtoffers komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de meest frequente reële slachtoffers (bijvoorbeeld de man in de bar versus het oude dametje). Wel is er vaak een sterke correlatie tussen de eigenschappen van een ideaal slachtoffer en de angst om slachtoffer te worden. Reële slachtoffers daarentegen, die zich vaker in risicovolle gebieden bevinden, hebben vaak een realistischer beeld van de werkelijke risico's en zijn minder angstig [10](#page=10).
### 1.6 Slachtoffers en sociale omstandigheden
#### 1.6.1 De wenselijkheid van slachtoffers
Slachtoffers worden soms gewenst omdat hun status de aandacht vestigt op ernstige misstanden en kan leiden tot verbeteringen. Bijvoorbeeld, de erkenning van echtgenotes als slachtoffers van geweld is een belangrijke stap. Echter, het streven naar gelijkheid kan hun status als "ideaal" (zwak, ondergeschikt) slachtoffer ondermijnen [10](#page=10).
#### 1.6.2 Bescherming van ouderen
Oudere dames kunnen op twee manieren worden beschermd:
* **Meer politie en strengere straffen:** Dit leidt echter tot meer angst, wat hun levenskwaliteit beperkt [11](#page=11).
* **Versterking van hun sociale status:** Door ouderen een actievere rol en meer maatschappelijke belangrijkheid te geven, zouden ze minder afhankelijk zijn en minder angst voelen, hoewel ze mogelijk vaker reële slachtoffers zouden worden en minder aandacht zouden krijgen bij victimisatie [11](#page=11).
#### 1.6.3 De rol van de wetenschapper
Wetenschappers hebben de plicht de waarheid te vertellen, wat vaak botst met de maatschappelijke behoefte aan "ideale" (gedemoniseerde) daders. De boodschap dat de meeste daders "gewone mensen" zijn, maakt het moeilijk om de problemen te externaliseren en wordt daardoor niet altijd gehoord. Het creëren van gefragmenteerde samenlevingen met geïsoleerde individuen faciliteert de vorming van ideale slachtoffers en daders. Kennis en confrontatie tussen slachtoffers en daders kunnen leiden tot een realistischer evaluatie en gerichte sancties. Het is cruciaal om sociale systemen te creëren waarin concepten als criminaliteit en criminelen van beperkt nut zijn, en waarbij schuld en verwijt op een meer realistische manier worden benaderd [12](#page=12).
---
# De interdependentie tussen ideale slachtoffers en ideale daders
Dit deel bespreekt hoe de definitie van een ideaal slachtoffer de noodzaak creëert voor een corresponderend ideaal daderprofiel, en vice versa, en de impact daarvan op de maatschappelijke perceptie.
### 2.1 Het concept van het ideale slachtoffer en de ideale dader
Het concept van het "ideale slachtoffer" en de "ideale dader" is wederzijds afhankelijk en beïnvloedt sterk de maatschappelijke perceptie van criminaliteit en gerechtigheid. Wanneer een slachtoffer voldoet aan bepaalde criteria die hen "ideaal" maken, roept dit tegelijkertijd een corresponderend profiel op voor een "ideale" dader [8](#page=8).
#### 2.1.1 Kenmerken van het ideale slachtoffer
Ideale slachtoffers zijn doorgaans wezens die maximale sympathie opwekken en minimale kritiek oproepen. Ze worden gekenmerkt door hun kwetsbaarheid en onschuld. Denk hierbij aan de oude dame die haar heup breekt na een val op een ijzig pad; zij ontvangt sympathie maar geen grote koppen. De mate waarin een slachtoffer als "ideaal" wordt beschouwd, beïnvloedt direct hoe "ideaal" de bijbehorende dader wordt gezien [8](#page=8).
#### 2.1.2 Kenmerken van de ideale dader
De ideale dader is het morele tegenovergestelde van het ideale slachtoffer. Deze dader wordt vaak voorgesteld als een gevaarlijk individu dat van ver komt, bijna onmenselijk, en die moreel "zwart" is tegenover het "witte" slachtoffer. Deze externe, ontmenselijkte dader creëert angst en rechtvaardigt daarmee vaak zwaardere straffen of specifieke maatschappelijke reacties [11](#page=11) [9](#page=9).
### 2.2 De afwezigheid van het ideale profiel in de praktijk
De praktijk laat echter zien dat zowel ideale slachtoffers als ideale daders zeldzaam zijn.
#### 2.2.1 Niet-ideale slachtoffers en daders
* **Niet-ideale slachtoffers:** Dit zijn individuen die weliswaar lijden, maar niet de volledige sympathie of aandacht krijgen die bij een "ideaal" slachtoffer hoort. Voorbeelden hiervan zijn heksen uit het verleden, die ondanks hun moeilijkheden nog steeds cultureel veroordeeld konden worden, en arbeiders, die slachtoffer zijn van depersonaliseerde sociale omstandigheden in plaats van specifieke daders. Ook de "man in de bar" is statistisch gezien een vaker voorkomend slachtoffer dan de oude dame, maar wordt minder vaak als ideaal slachtoffer gepresenteerd [10](#page=10) [8](#page=8).
* **Niet-ideale daders:** Veel daders passen niet in het stereotype beeld van de ideale, afstandelijke schurk.
* **Drugshandelaren:** Hoewel vaak aangeduid als "narc-papegaaien" (haaien), zijn de grote importeurs vaak zelf gebruikers en dus ook slachtoffer van hun handel. Hun profiel is dus minder duidelijk als een ideale, losstaande dader [8](#page=8).
* **Geweldsdelinquenten:** Veel geweldplegers zijn bekend bij het slachtoffer, soms zelfs intiem, en de omstandigheden zijn vaak onduidelijk, met gedeelde intoxicatie. Dit staat haaks op het beeld van de afgelegen, vijandige dader [9](#page=9).
* **Oorlogsmisdadigers/Kampbewaarders:** Studies van oorlogsmisdadigers, zoals kampbewaarders, toonden aan dat deze individuen vaak "gewone" mensen waren die, onder specifieke omstandigheden, soortgelijk gedrag zouden kunnen vertonen. Dit beeld is moeilijk te rijmen met het idee van inherent kwaadaardige, ontmenselijkte daders [9](#page=9).
#### 2.2.2 De interconnectie tussen de twee idealen
De wederzijdse afhankelijkheid tussen het ideale slachtoffer en de ideale dader is cruciaal. Wanneer de maatschappij de neiging heeft om bepaalde individuen als "ideale slachtoffers" te bestempelen, creëert dit impliciet de behoefte aan een tegenhanger: de "ideale dader". Dit mechanisme wordt versterkt door de mediabelangstelling en het maatschappelijke verlangen naar duidelijke schuldigen en onschuldigen [8](#page=8).
### 2.3 De rol van sociale omstandigheden en perceptie
De perceptie van slachtofferschap en daderschap is sterk beïnvloed door sociale omstandigheden en de manier waarop informatie wordt verspreid.
#### 2.3.1 Angst en de media
Ideale slachtoffers, zoals oudere dames, zijn vaak extreem angstig om slachtoffer te worden. Dit komt deels door de onevenredige aandacht die media besteden aan dergelijke risico's, waardoor het lijkt alsof criminaliteit een veel grotere rol speelt dan in werkelijkheid. Deze angst kan leiden tot beperkingen in hun dagelijks leven [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 2.3.2 De "heksenstatus" als alternatief
Een alternatieve benadering voor kwetsbare groepen, zoals ouderen, is om hen meer sociale rol en macht te geven, vergelijkbaar met de "heksenstatus" in vroegere tijden – wat betekent dat ze niet in een afhankelijke, passieve positie verkeren. Meer sociale participatie en afhankelijkheid van anderen kan leiden tot minder angst en minder aandacht bij victimisatie, hoewel het hen ook kwetsbaarder kan maken voor reële criminaliteit [11](#page=11).
#### 2.3.3 De beperkingen van het ideaal-dader concept
Het concept van de ideale, afstandelijke dader dient er vaak toe om de "normale" maatschappij te beschermen tegen de confrontatie met de realiteit dat de meeste daders "niet-ideaal" zijn en vergelijkbaar met de rest van de bevolking. Dit externeert het probleem en belemmert pogingen om de ware aard van criminaliteit en de sociale oorzaken ervan te begrijpen. Criminologen die deze realiteit benadrukken, worden hierdoor vaak genegeerd [12](#page=12).
### 2.4 Kennis en contact als sleutel tot realisme
Het overwinnen van de mythe van de ideale slachtoffers en daders vereist directe confrontatie en kennis.
#### 2.4.1 De noodzaak van persoonlijk contact
Fragmentatie in de samenleving, met geïsoleerde individuen, creëert een vruchtbare bodem voor de vorming van ideale slachtoffers en daders. Kennis en persoonlijk contact met de dader leidt tot een realistischere en multidimensionale evaluatie van situaties, wat kan leiden tot beter gerichte sancties [12](#page=12).
#### 2.4.2 De rol van het strafproces
Het is belangrijk om slachtoffers een grotere rol te geven in het strafproces en te streven naar een "civilisatie" van het juridische proces. Het creëren van sociale systemen waarin mensen dichter bij elkaar staan, kan ertoe leiden dat begrippen als "criminaliteit" en "criminelen" van beperkt nut worden geacht. Blame en schuld zijn essentieel in het sociale leven, maar de nadruk op slachtoffers en daders als specifieke entiteiten is dat minder [12](#page=12).
> **Tip:** De obsessie met "ideale" profielen voor slachtoffers en daders kan een simplificatie zijn die de complexe sociale realiteit maskeert. Het bevorderen van direct contact en kennisdeling kan helpen om deze vereenvoudigde beelden te doorbreken en tot effectievere oplossingen te komen.
---
# Sociale condities en de constructie van slachtofferschap
Dit onderwerp onderzoekt hoe sociale, economische en culturele factoren de toekenning van slachtofferschap beïnvloeden.
## 3 Sociale condities en de constructie van slachtofferschap
De maatschappelijke structuur, economische omstandigheden en culturele overtuigingen bepalen in belangrijke mate hoe de status van slachtoffer wordt waargenomen en toegekend. Dit concept van het "ideale slachtoffer" is cruciaal in deze constructie [4](#page=4).
### 3.1 Het concept van het ‘ideale slachtoffer’
Het 'ideale slachtoffer' is niet altijd congruent met de meest voorkomende slachtoffers of degenen die daadwerkelijk het meest lijden. Integendeel, ideale slachtoffers zijn vaak diegenen die de meeste publieke sympathie en aandacht genereren, wat niet noodzakelijk overeenkomt met de frequentie van criminaliteit. Een belangrijke voorwaarde voor het zijn van een ideaal slachtoffer is de macht om iemands zaak kenbaar te maken en de status van slachtoffer succesvol te claimen, ofwel de afwezigheid van sterke tegenmachten die dit verhinderen [10](#page=10) [4](#page=4).
#### 3.1.1 Ideale slachtoffers en angst
Er is een significante correlatie aangetoond tussen de kwaliteiten die iemand tot een ideaal slachtoffer maken en een verhoogde angst om slachtoffer te worden van criminaliteit, met name geweld. Dit fenomeen wordt versterkt door de informatie die idealiter slachtoffers via de massamedia ontvangen, wat een overdreven beeld kan schetsen van criminaliteit als een dominante levensactiviteit [10](#page=10).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de perceptie van 'ideaal slachtofferschap' kan leiden tot meer angst, zelfs als de werkelijke risico's anders zijn.
#### 3.1.2 Evolutie van slachtofferschap: het geval van mishandelde vrouwen
Historisch gezien werden mishandelde vrouwen niet altijd als ideale slachtoffers gezien. In culturen waar mannelijke dominantie heerst en de sociale structuren dit toelaten, kan partnergeweld worden gereduceerd tot "geluid in huis" (husbråk). Recentere maatschappelijke veranderingen, zoals economische welvaart die scheidingen mogelijk maakt en de veranderde positie van vrouwen, hebben ertoe geleid dat zij dichter bij de status van ideaal slachtoffer komen. Vrouwen vinden het minder "natuurlijk" om geweld te ondergaan en kunnen hun ervaringen als geldige definities van de situatie claimen, wat politiek kan worden geuit als een claim om echte slachtoffers te zijn. Dit is echter een voortschrijdend proces [4](#page=4).
#### 3.1.3 Historische perspectieven: de heksenvervolgingen
Vrouwen, met name oudere vrouwen, waren niet altijd "ideale slachtoffers" die sympathie opriepen. In de Middeleeuwen werden vrouwen, vooral ouderen, die beschuldigd werden van hekserij, gemarteld en verbrand, wat toen een normaal onderdeel van het publieke leven was. Dit contrast met de huidige maatschappij, waar ouderen vaak als slachtoffers van onderdrukking worden gezien (zij het te laat), illustreert de veranderende sociale rollen en geloofssystemen [6](#page=6).
Twee contrasterende elementen tussen de Middeleeuwen en nu zijn:
1. **De rol van vrouwen:** Oudere vrouwen hadden in de Middeleeuwen mogelijk meer macht en belangrijke sociale functies (bij geboorte, ziekte, dood). Tegenwoordig hebben zij vaak een meer afhankelijke status, ontdaan van belangrijke sociale functies [6](#page=6) [7](#page=7).
2. **Het geloofssysteem:** In de Middeleeuwen was de hel een realiteit en de Duivel een centrale figuur, waarbij heksen als zijn dienaren werden gezien. Ziekte en ongeluk konden aan hen worden toegeschreven. Tegenwoordig worden dergelijke fenomenen verklaard door wetenschappelijke inzichten (virussen, cholesterol), wat heksen minder bruikbaar maakte als verklarend element voor onheil [6](#page=6).
De huidige situatie maakt de oude dame, ontdaan van macht en sociale functies, een geschikte kandidaat voor de rol van ideaal slachtoffer in criminele zaken, wat schuldgevoelens kan omzetten in aandacht en woede jegens de crimineel [7](#page=7).
### 3.2 Slachtofferschap en maatschappelijke structuren
Slachtofferschap is nauw verbonden met de sociale en economische structuren van een samenleving.
#### 3.2.1 Structureel geweld en de onwetende slachtoffers
Niet alle slachtoffers zijn zich bewust van hun slachtofferschap. Dit geldt met name voor slachtoffers van "structureel geweld", waarbij individuen onbewust en zonder kennis van de bron worden benadeeld. Een voorbeeld hiervan is de arbeidersklasse die hogere levensverzekeringspremies moet betalen omdat ze statistisch gezien korter leven dan functionarissen. Hoewel de maatschappij welvarender is geworden, blijven klassenverschillen bestaan, wat ertoe leidt dat mensen onnodig vroeg sterven door hun sociale klasse [7](#page=7).
Het werkende kind in het onderwijssysteem kan bijvoorbeeld een dergelijk onbewust slachtoffer zijn. Zij nemen deel aan een competitie die is ontworpen voor kinderen uit hogere klassen en interpreteren hun nederlagen als persoonlijke mislukkingen, wat bijdraagt aan een patroon van het accepteren van minder goede beloningen [7](#page=7).
#### 3.2.2 Slachtoffers en de noodzaak van erkenning
Slachtoffers zijn soms gewenst, met name wanneer dit de situatie van lijdende individuen verbetert. Vrouwen die hun ervaringen met partnergeweld naar buiten brengen, hebben gezorgd voor een verbetering in de definitie van dit gedrag als misdaad in plaats van slechts "geluid". De erkenning van vrouwen als een belangrijke categorie van slachtoffers is een noodzakelijke eerste stap. Echter, het nastreven van volledige gelijkheid zou hun status als ideale slachtoffers kunnen ondermijnen, aangezien het ideale slachtoffer zich in een ondergeschikte, zwakke positie bevindt [10](#page=10).
#### 3.2.3 Alternatieve benaderingen van slachtofferschap
Oude dames kunnen op twee manieren worden beschermd:
1. **Verhoogde veiligheid en sympathie:** Dit omvat meer politieaanwezigheid en strengere straffen. Dit kan echter leiden tot verhoogde angst en een leven dat wordt beperkt door de constante focus op hun potentiële slachtofferschap [11](#page=11).
2. **Versterking van sociale functies:** Dit houdt in dat ouderen niet zo afhankelijk worden gemaakt en een leven krijgen dat minder ontdaan is van belangrijke sociale functies. In plaats van passieve consumenten te zijn, zouden zij meer macht en een actiever sociaal leven kunnen hebben. Dit zou paradoxaal genoeg kunnen leiden tot vaker slachtoffer worden, minder aandacht wanneer dit gebeurt, en minder angst om slachtoffer te worden [11](#page=11).
#### 3.2.4 De ideale en niet-ideale crimineel
In bepaalde sociale processen is het belangrijk om bepaalde handelingen als misdaad te definiëren en bepaalde personen als criminelen te bestempelen, zoals bij partnergeweld of milieuvervuiling. Echter, de focus op de 'ideale crimineel' – een verre, onmenselijke figuur – kan ertoe leiden dat minder extreme, maar nog steeds schadelijke handelingen onopgemerkt blijven. Het oververeenvoudigde beeld van de ideale crimineel als een "monster" stelt de rest van de samenleving in staat om door te gaan zoals gewoonlijk, zonder de eigen moraliteit te verbeteren [11](#page=11).
Criminologen worden vaak genegeerd wanneer zij benadrukken dat de meeste criminelen niet ideaal zijn, maar lijken op andere mensen in de meeste aspecten van hun leven. Dit boodschap botst met de behoefte om problemen te externaliseren [12](#page=12).
> **Tip:** Realistische en multidimensionale evaluaties van criminaliteit en sancties komen voort uit kennis, wat bereikt kan worden wanneer mensen dichter bij elkaar staan.
### 3.3 Het belang van nabijheid en kennis
Gefragmenteerde samenlevingen met geïsoleerde individuen creëren ideale omstandigheden voor het ontstaan van ideale slachtoffers en ideale criminelen. Kennis leidt tot realistische en multidimensionale evaluaties en gerichte sancties. Een belangrijke methode om mensen zelf te laten ontdekken is om slachtoffers en daders realistische kansen te bieden om elkaar te leren kennen. Het strafproces moet de slachtoffer een belangrijkere rol geven, en het juridische proces moet meer geciviliseerd worden. Het doel is om sociale systemen te creëren waarin mensen zo dicht bij elkaar staan dat concepten als misdaad en criminelen van beperkt nut worden geacht. Blame en schuld zijn essentieel in het sociale leven, maar de auteur twijfelt of daders en slachtoffers dat zijn in de huidige opvatting [12](#page=12).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ideale slachtoffer | Een persoon of categorie individuen die, wanneer getroffen door criminaliteit, het meest gemakkelijk de volledige en legitieme status van slachtoffer krijgt toegewezen. Dit slachtoffer is vaak zwak, voerde een respectabel project uit, was op een plek waar hij/zij niet aan te wijzen was, en de dader was groot, slecht en onbekend. |
| Persoonlijkheidsniveau | Een analytisch niveau dat focust op de individuele neiging om zichzelf in de meeste levenssituaties als slachtoffer te ervaren, wat gezien kan worden als een persoonlijkheidstrek. |
| Sociaal systeem niveau | Een analytisch niveau dat kijkt naar systemen waarin veel slachtofferschap wordt waargenomen of juist weinig, en hoe deze systemen de perceptie van slachtofferschap beïnvloeden. |
| Ideale dader | De tegenhanger van het ideale slachtoffer; een dader die moreel zwart is tegenover een wit slachtoffer, vaak beschreven als een gevaarlijke vreemdeling die nauwelijks menselijk is. Dit profiel dient om het slachtofferlegitimatie te versterken. |
| Structureel geweld | Vormen van geweld die voortkomen uit de structuur van maatschappelijke systemen, zoals economische of sociale ongelijkheid, die leiden tot onnodige schade of sterfte, vaak zonder direct aanwijsbare daders. |
| Bewijs van ongepast gedrag | Gevonden bewijs dat wijst op een gedrag dat niet voldoet aan de normen, met name in de context van een competitie of wedstrijd, wat kan leiden tot een herdefinitie van een situatie als slachtofferschap. |
| Psychiatrische afwijking | Een verwijzing naar een medische of psychologische conditie die kan leiden tot afwijkend gedrag of de perceptie van het hebben van "kleine duivels", zoals beschreven bij de "aarts-zondaar". |
| Non-ideaal slachtoffer | Een slachtoffer dat niet voldoet aan de kenmerken van het ideale slachtoffer, bijvoorbeeld omdat de persoon sterk was, geen respectabel project uitvoerde, of een relatie had met de dader. Zulke slachtoffers krijgen minder sympathie en legitimiteit. |
| Wrevel en angst | Gevoelens van onrust en vrees die kunnen voortkomen uit de maatschappelijke focus op potentiële slachtofferschap, wat het leven van individuen kan handicappen. |
| Afhankelijkheid | Een staat van ondergeschiktheid of zwakte waarin een persoon zich bevindt, wat een voorwaarde kan zijn voor de status van ideaal slachtoffer, maar ook kan leiden tot een beperking van autonomie. |
Cover
2 Johnson_2006_Conflict_and_Control_Gender_Symmetry_and_Asymmetry.pdf
Summary
# Methodological and theoretical considerations in the study of intimate partner violence
Het bestuderen van huiselijk geweld vereist een genuanceerde aanpak die de diverse aard van dit fenomeen erkent, aangezien het niet als een enkelvoudig verschijnsel kan worden beschouwd [2](#page=2).
### 1.1 Het oplossen van het debat over gendersymmetrie
De langdurige discussie in de literatuur over gendersymmetrie bij intiem partnergeweld is ontstaan door het behandelen van heteroseksueel partnergeweld als één fenomeen. De feministische invalshoek benadrukt dat het een probleem is van mannen die vrouwelijke partners mishandelen terwijl de familie-geweldinvalshoek stelt dat vrouwen minstens even gewelddadig zijn. Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid kan worden verklaard door het besef dat partnergeweld niet een uniform fenomeen is en dat verschillende onderzoekstrategieën verschillende typen geweld aanboren die verschillen in hun relatie tot gender [3](#page=3).
#### 1.1.1 Verschillende onderzoekssamplingstrategieën en hun implicaties
* **Agency samples:** Studies die gebruikmaken van gegevens van instanties (zoals politie, ziekenhuizen, rechtbanken en opvanghuizen) tonen een overwicht aan mannelijk geweld. Deze samples zijn bevooroordeeld door de selectie van gevallen die actie van instanties vereisen, wat suggereert dat het geweld deel uitmaakt van een breder patroon van controle [3](#page=3) [4](#page=4).
* **General surveys (representatieve steekproeven):** Studies met representatieve steekproeven laten een grotere gendersymmetrie zien. Deze samples zijn echter ook bevooroordeeld door weigeringen, waardoor een aanzienlijk deel van de populatie niet wordt bereikt [3](#page=3).
#### 1.1.2 Hypothese van twee kwalitatief verschillende vormen van partnergeweld
De analyse suggereert de aanwezigheid van twee kwalitatief verschillende vormen van intiem partnergeweld:
1. **Intiem terrorisme:** Geweld dat deel uitmaakt van een algemene strategie van macht en controle door één partner [4](#page=4).
2. **Situationeel koppelgeweld (situational couple violence):** Geweld dat voortkomt uit de escalatie van conflicten binnen het koppel en niet deel uitmaakt van een algemeen controlepatroon [4](#page=4).
De hypothese is dat koppels die betrokken zijn bij situationeel koppelgeweld minder waarschijnlijk in contact komen met instanties, terwijl koppels die intiem terrorisme ervaren, minder snel deelnemen aan algemene enquêtes uit angst voor represailles [4](#page=4).
### 1.2 Onderscheid maken tussen soorten heteroseksueel intiem partnergeweld
Om onderscheid te maken tussen verschillende vormen van partnergeweld, is het cruciaal om niet alleen naar geweldshandelingen te kijken, maar ook naar de aanwezigheid van algemene controlemechanismen binnen de relatie. De focus ligt op patronen van gedrag die wijzen op een algemene intentie om controle uit te oefenen over de partner [4](#page=4).
#### 1.2.1 Het meten van controlemechanismen
De strategie om controle te meten omvat het bevragen van diverse niet-gewelddadige controle tactieken, naast gewelddadige handelingen. Dit vereist een focus op het gedrag van beide partners binnen de dyade [5](#page=5).
#### 1.2.2 Vier typen individueel partnergeweld, gebaseerd op dyadische controlecontext
Gebaseerd op de controlemechanismen van beide partners kunnen vier typen individueel geweld worden onderscheiden [5](#page=5):
1. **Intiem terrorisme:** Eén individu is gewelddadig en controlerend; de partner is niet gewelddadig of niet controlerend. In heteroseksuele relaties wordt dit bijna uitsluitend door mannen gepleegd [5](#page=5) [8](#page=8).
2. **Gewelddadige weerstand (violent resistance):** Eén individu is gewelddadig maar niet controlerend; de partner is gewelddadig en controlerend. Dit type geweld wordt in heteroseksuele relaties bijna uitsluitend door vrouwen vertoond [5](#page=5) [8](#page=8).
3. **Situationeel koppelgeweld (situational couple violence):** Eén individu is gewelddadig, maar geen van beide partners is gewelddadig en controlerend. Dit type is grotendeels gendersymmetrisch qua prevalentie, hoewel mannen binnen dit type gemiddeld gewelddadiger kunnen zijn [5](#page=5) [8](#page=8).
4. **Wederzijds gewelddadige controle (mutual violent control):** Beide individuen zijn gewelddadig en controlerend. Bij heteroseksuele koppels is dit type geweld per definitie gendersymmetrisch [5](#page=5) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Gebruik van de Frieze data voor het onderscheiden van geweldtypen
Een studie van Irene Frieze uit de jaren 70, met een gemengde samplingstrategie die zowel cliënten van instanties als een algemene steekproef omvatte, werd gebruikt om deze onderscheidingen te onderzoeken. Er werden zeven maten ontwikkeld om controle tactieken te meten, waaronder dreigementen, economische controle, gebruik van privileges en straffen, manipulatie van kinderen, isolatie, emotionele mishandeling en seksuele controle. Deze maten werden gestandaardiseerd en gebruikt in een clusteranalyse die een tweestapsoplossing suggereerde: een cluster met hoge scores op alle controle tactieken en een cluster met lage scores [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.4 Kenmerken van de geweldtypen
* **Intiem terrorisme:** Kenmerkt zich door frequent geweld, een hoge waarschijnlijkheid van escalatie (76% van de gevallen), ernstige verwondingen (76% van de gevallen), en de partner reageert zelden met geweld (mediaan ratio van vrouwelijk op mannelijk geweld van.17) [9](#page=9).
* **Situationeel koppelgeweld:** Geweld is minder frequent (mediaan drie incidenten), minder waarschijnlijk om te escaleren (28% van de gevallen), minder vaak met ernstige verwondingen (28% van de gevallen), en de partner reageert vaker met geweld (mediaan ratio van.40) [9](#page=9).
#### 1.2.5 Implicaties voor sampling en onderzoeksdesign
* **Algemene enquêtes** bevragen voornamelijk situationeel koppelgeweld, met slechts 11% van het geweld dat intiem terrorisme betreft [10](#page=10).
* **Instantie samples (rechtbanken, opvanghuizen)** onthullen voornamelijk intiem terrorisme. Echter, 29% van de geweldgevallen in rechtbanken en 19% in opvanghuizen betreft situationeel koppelgeweld, wat aangeeft dat onderzoek naar beide typen mogelijk is binnen deze settings [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.2.6 Gevaren van het negeren van de onderscheidingen
* **Fouten in het interpreteren van data:** Het negeren van deze onderscheidingen kan leiden tot verkeerde conclusies, zoals gesuggereerd door de initiële discussie over het "battered husband syndrome" [10](#page=10).
* **Onjuiste voorlichting:** Het toepassen van patronen die typisch zijn voor intiem terrorisme op koppels die situationeel koppelgeweld ervaren, kan leiden tot onjuiste informatie over de waarschijnlijke loop van hun relatie [10](#page=10).
### 1.3 Implicaties voor meting
Om onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende typen partnergeweld, is het essentieel om gegevens te verzamelen over een reeks controle tactieken die door *beide* partners worden gebruikt, naast informatie over geweldshandelingen [11](#page=11).
#### 1.3.1 Noodzaak van gestandaardiseerde meetinstrumenten
Hoewel er gestandaardiseerde methoden zijn voor het beoordelen van geweld (zoals de Conflict Tactics Scales - CTS), ontbreekt een dergelijke standaardisering voor het meten van controle. Er is behoefte aan consensus over een standaardset van controlemaatregelen om de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van onderzoeksresultaten te waarborgen [11](#page=11).
> **Tip:** Het is cruciaal om bij het onderzoeken van intiem partnergeweld verder te kijken dan alleen de gewelddadige incidenten en de bredere context van macht en controle binnen de relatie te betrekken.
> **Tip:** Verschillende onderzoekssamplingmethoden (agentiegegevens versus algemene enquêtes) richten zich op verschillende typen partnergeweld, wat verklaart waarom er schijnbaar tegenstrijdige resultaten worden gevonden met betrekking tot gendersymmetrie.
---
## 1. Methodologische en theoretische overwegingen bij de studie van partnergeweld
Het bestuderen van partnergeweld vereist nauwkeurige methodologische en theoretische benaderingen om de verschillende vormen en hun consequenties te onderscheiden [12](#page=12).
### 1.1 Typologieën van partnergeweld
De kernuitdaging bij het bestuderen van partnergeweld ligt in het creëren van onderscheidende typologieën die controlerend en niet-controlerend geweld omvatten [12](#page=12).
#### 1.1.1 Statistische methoden voor typologievorming
In de beginfase van het onderzoek werd gebruikgemaakt van clusteranalyse om groepen individuen met vergelijkbare reactieprofielen op een reeks items te identificeren. Latent class analysis kan eveneens worden toegepast voor dichotome items. Deze methoden bieden statistische criteria voor het bepalen van het optimale aantal groepen, maar missen duidelijke criteria om leden van verschillende groepen te onderscheiden, wat vergelijking tussen verschillende steekproeven bemoeilijkt [12](#page=12).
#### 1.1.2 De schaal- en dichotomiseringsbenadering
Meer recent onderzoek heeft de voorkeur gegeven aan het creëren van een controlegereedschap en het dichotomiseren daarvan om individuen met hoge en lage controletendensen te onderscheiden. Deze aanpak heeft het voordeel van duidelijke criteria voor indeling in de verschillende geweldstypen, waardoor vergelijkingen tussen studies mogelijk worden. De relaties tussen deze geweldstypen en kenmerken van het geweld zelf (frequentie, escalatie, ernst en wederkerigheid), evenals de fysieke en psychologische gevolgen voor het slachtoffer en de relatie, zijn aangetoond [12](#page=12).
#### 1.1.3 Belang van onderscheid tussen geweldstypen
Het is cruciaal om conclusies te heroverwegen die getrokken zijn uit literatuur die deze essentiële onderscheidingen heeft nagelaten. Bevindingen die situationeel partnergeweld, intiem terrorisme, gewelddadige weerstand en wederzijdse gewelddadige controle als één fenomeen behandelen, zijn problematisch. Deze verschillende vormen van geweld hebben niet dezelfde oorzaken, ontwikkelingstrajecten, consequenties of prognoses voor effectieve interventie. Voor een goed begrip van partnergeweld, effectieve interventie en beleidsaanbevelingen zijn deze onderzoeksonderscheidingen noodzakelijk [12](#page=12).
### 1.2 Recente ontwikkelingen en empirisch bewijs
Sinds de oorspronkelijke presentatie van het onderzoek is er aanzienlijke vooruitgang geboekt in het onderzoek naar verschillende typen partnergeweld [12](#page=12).
#### 1.2.1 Kenmerken van intiem terrorisme
Slachtoffers van intiem terrorisme worden vaker aangevallen en ervaren geweld dat minder snel stopt. Zij lopen vaker letsel op, vertonen meer symptomen van posttraumatische stressstoornis, gebruiken pijnstillers en missen werk. Deze slachtoffers verlaten hun partners vaker en nemen vaker een eigen woning in [13](#page=13).
#### 1.2.2 Consequenties van intiem terrorisme
Uit onderzoek in een arme wijk in Chicago bleek dat slachtoffers van intiem terrorisme een slechtere algemene gezondheid rapporteerden, vaker een arts bezochten, meer psychische nood ervoeren en vaker overheidssteun ontvingen. Slachtoffers van intiem terrorisme zochten vaker formele hulp (zoals politie, medische hulp, counseling), en deze associatie werd gemedieerd door factoren zoals de ernst van het geweld, verwondingen en waargenomen sociale steun. Hulp van familie of vrienden werd niet vaker gezocht [13](#page=13).
#### 1.2.3 Onderscheid tussen perpetrator-subtypen
Onderzoek met behulp van clusteranalyse heeft verschillende typen daders onderscheiden, waaronder een type dat overeenkomt met situationeel partnergeweld ('family only') en twee typen die lijken op intiem terrorisme (borderline/dysforisch en algemeen gewelddadig/antisociaal). Deze clusters verschillen onder andere in de persoonlijkheid van de daders, het geweldspatroon, de attitudes ten opzichte van vrouwen en het algemene niveau van controle in relaties [13](#page=13).
#### 1.2.4 Bevestiging van onderscheid tussen geweldstypen
Clusteranalyses op Britse steekproeven hebben de onderscheiding tussen intiem terrorisme en situationeel partnergeweld bevestigd, met ondersteuning voor bevindingen over verschillen in frequentie en ernst van het geweld [13](#page=13).
### 1.3 De voortdurende gender symmetrie-discussie
Ondanks de wetenschappelijke vooruitgang blijft de discussie over gender symmetrie in partnergeweld vaak de onderscheidingen tussen de verschillende typen geweld negeren. Publicaties die algemene enquêtegegevens gebruiken om aan te tonen dat mannen en vrouwen even gewelddadig zijn, impliceren ten onrechte dat zij even waarschijnlijk betrokken zijn bij intiem terrorisme. Recente literatuuroverzichten die de mythe van gender symmetrie ontkrachten, focussen nog steeds op meetproblemen als de belangrijkste oorzaak van tegenstrijdige bevindingen [13](#page=13).
> **Tip:** Het is belangrijk om kritisch te blijven ten opzichte van studies die partnergeweld als een uniform fenomeen behandelen, aangezien dit kan leiden tot verkeerde interpretaties en ineffectieve interventies [14](#page=14).
### 1.4 Theoretische onderbouwing en terminologie
De theoretische argumenten die ten grondslag liggen aan de onderscheidingen tussen geweldstypen zijn gebaseerd op het idee dat pogingen van mannen om algemene controle over hun vrouwen uit te oefenen, vooral in culturen waar het huwelijk als een egalitair partnerschap wordt gezien, op aanzienlijke weerstand kunnen stuiten. Dit kan leiden tot herhaaldelijk geweld en escalatie van ernst om controle te verkrijgen. Vrouwen die geconfronteerd worden met een partner die vastbesloten is de overhand te krijgen, zullen uiteindelijk mogelijk niet langer fysiek weerstand bieden, maar andere tactieken aanwenden om controle over hun leven te krijgen [15](#page=15).
#### 1.4.1 Evolutie van terminologie
De gebruikte terminologie is in de loop der jaren enigszins veranderd, hoewel de definities gelijk zijn gebleven. De term 'patriarchaal terrorisme' werd verlaten omdat deze de relatieve betrokkenheid van mannen en vrouwen bij dit type controlerend geweld vooronderstelde en impliceerde dat al dit geweld geworteld was in patriarchale structuren. Hoewel het nog steeds waarschijnlijk is dat de meeste intiem terrorisme door mannen in heteroseksuele relaties wordt gepleegd en geworteld is in patriarchale tradities, zijn er vrouwelijke intiem terroristen, ook in homoseksuele relaties. De term 'alledaags koppelijk geweld' (common couple violence) werd vervangen door 'situationeel koppelijk geweld' (situational couple violence) om te voorkomen dat dit geweld als acceptabel werd beschouwd en om duidelijker de wortels van dit geweld in de gesituëerde escalatie van conflict aan te geven [14](#page=14).
#### 1.4.2 De rol van controle versus geweld
Het is belangrijk te benadrukken dat de typologie is gedefinieerd op basis van de **controlcontext**, niet op basis van de frequentie of ernst van het geweld. Hoewel alle leden van de vier typen gewelddadig zijn geweest, zijn de onderscheidingen puur gebaseerd op de controledoelstellingen [14](#page=14) [15](#page=15).
### 1.5 Consequenties en interventie
#### 1.5.1 Schatting van de incidentie van geweldstypen
Het is bijna onmogelijk om precieze schattingen te ontwikkelen van de incidentie van de verschillende geweldstypen vanwege de vooroordelen van verschillende bemonsteringsstrategieën. Echter, gebaseerd op cijfers uit algemene enquêtes en gegevens van instanties die opvangstatistieken bijhouden, kan worden geschat dat er waarschijnlijk drie keer zoveel situationeel koppelijk geweld voorkomt als intiem terrorisme, wat betekent dat 75% van de vrouwen die geweld ervaren van hun mannelijke partners, situationeel koppelijk geweld ervaren [15](#page=15).
#### 1.5.2 Implicaties voor beleid en interventie
Het is essentieel dat beleidsmakers en interventie-experts de bestaande literatuur heroverwegen die de onderscheidingen tussen geweldstypen negeert. Het niet maken van deze onderscheidingen kan leiden tot ineffectieve hulpverlening en beleidsvorming. Er is een groeiende erkenning dat huiselijk geweld geen eenvormig fenomeen is [12](#page=12) [14](#page=14).
> **Tip:** Het is cruciaal om bij het beoordelen van onderzoek te letten op de gebruikte methodologie en of er onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende typen partnergeweld. Dit is van essentieel belang voor de validiteit van de bevindingen en de bruikbaarheid ervan voor praktijk en beleid [14](#page=14).
#### 1.5.3 Instrumenten voor typologieontwikkeling
Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van meetinstrumenten die geworteld zijn in de theorie van dwangmatige controle om deze typologieën verder te verfijnen [15](#page=15).
### 1.6 Kritiek op meetinstrumenten
De Conflict Tactics Scales (CTS) zijn bekritiseerd als onvoldoende voor het beoordelen van intiem partnergeweld. Het vergelijken van studies die allemaal de CTS gebruikten, elimineert deze potentiële bron van vertekening [14](#page=14).
### 1.7 Overige theoretische overwegingen
* De typologie is enigszins ongebruikelijk omdat deze dyadische informatie gebruikt om een typologie van individueel gedrag te creëren [14](#page=14).
* Er is enige verwarring geweest over de rol van de frequentie of ernst van geweld bij de constructie van deze typologie [14](#page=14).
* De interviews bevatten specifieke vragen over de frequentie en escalatie van geweld, evenals de ernst van verwondingen [14](#page=14).
Het is van groot belang dat de onderzoeksbenaderingen het complexe en genuanceerde karakter van partnergeweld erkennen door middel van nauwkeurige methodologische en theoretische kaders [12](#page=12).
---
# Onderscheid tussen intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld
Dit gedeelte van het studiemateriaal richt zich op het cruciale onderscheid tussen twee hoofdtypen partnergeweld: intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld, en belicht hun verschillende kenmerken, oorzaken en gevolgen [9](#page=9).
### 2.1 Definities en typologieën
Het onderscheid tussen verschillende vormen van partnergeweld is essentieel voor een accurate analyse en effectieve interventie [12](#page=12).
#### 2.1.1 Intiem terrorisme
Intiem terrorisme kenmerkt zich door een patroon van controlerend geweld, waarbij het doel is om macht en controle over de partner te verkrijgen en te behouden. Dit type geweld is doorgaans niet gender-symmetrisch in heteroseksuele relaties, waarbij mannen vaker de rol van intiem terrorist vervullen. In dit onderzoek is intiem terrorisme in 94 van de 97 gevallen door de echtgenoot gepleegd [9](#page=9).
#### 2.1.2 Situationeel koppelijk geweld
Situationeel koppelijk geweld daarentegen is individueel, niet-controlerend geweld dat voorkomt in een dyadische context, waarbij geen van beide partners controlerend geweld gebruikt. Dit type geweld is dichter bij gender-symmetrisch wat betreft prevalentie, hoewel mannen binnen situationeel koppelijk geweld over het algemeen vaker geweld plegen dan vrouwen [9](#page=9).
#### 2.1.3 Andere typologieën
* **Gewelddadige weerstand:** Dit verwijst naar gevallen waarin de ene partner gewelddadig is maar niet controlerend, terwijl de andere partner zowel gewelddadig als controlerend is. In de onderzochte steekproef van heteroseksuele relaties was dit type geweld bijna uitsluitend een vrouwelijk fenomeen, als reactie op intiem terrorisme door de man [9](#page=9).
* **Wederzijds gewelddadige controle:** Dit type geweld treedt op in relaties waarin beide partners gewelddadig en controlerend zijn. In de onderzochte steekproef bestond dit uit slechts vijf koppels (tien individuen) en is bij heteroseksuele koppels per definitie gender-symmetrisch [9](#page=9).
### 2.2 Kenmerken van gewelddadige acten
Er zijn significante verschillen in de aard van de gewelddadige acten tussen intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld [9](#page=9).
* **Frequentie:** Geweld bij intiem terrorisme is frequent, met een mediaan van 18 incidenten in de onderzochte huwelijken. Situationeel koppelijk geweld is veel minder frequent, met een mediaan van drie gewelddadige gebeurtenissen [9](#page=9).
* **Escalatie:** Intiem terrorisme escaleert in 76% van de gevallen, terwijl situationeel koppelijk geweld slechts in 28% van de gevallen escaleert [9](#page=9).
* **Letsel:** Het geweld bij intiem terrorisme is soms ernstig in 76% van de gevallen, vergeleken met 28% van de gevallen van situationeel koppelijk geweld [9](#page=9).
* **Wederkerigheid:** Bij intiem terrorisme reageert de vrouw zelden met geweld (mediaan van de verhouding van het aantal keren dat de vrouw geweldig was tot het aantal keren dat de echtgenoot geweldig was is.17). Bij situationeel koppelijk geweld was de mediaanratio.40 [9](#page=9).
Deze gegevens onderstrepen dat intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld geen identieke fenomenen zijn [9](#page=9).
### 2.3 De rol van steekproeftrekking (sampling)
De steekproefmethode die wordt gebruikt in onderzoek naar partnergeweld heeft een grote invloed op de resultaten en kan leiden tot vertekeningen [9](#page=9).
* **Algemene enquêtes:** Algemene enquêtes, zoals die typisch zijn voor veel gezinsgeweldonderzoek, tappen voornamelijk situationeel koppelijk geweld af. Slechts 11% van het geweld in dergelijke steekproeven betreft intiem terrorisme [10](#page=10).
* **Instantie-steekproeven:** Steekproeven uit instanties zoals rechtbanken en opvangcentra, die typisch zijn voor feministisch onderzoek, richten zich voornamelijk op intiem terrorisme [10](#page=10).
#### 2.3.1 Fouten als gevolg van steekproefbias
Het niet onderscheiden van deze typen geweld kan leiden tot misinterpretaties:
* Het artikel over het "battered husband syndrome" (Steinmetz, 1977) citeerde algemene enquêtedata, die voornamelijk situationeel koppelijk geweld vertegenwoordigen, om te suggereren dat mannen-battering net zo frequent is als vrouwen-battering. De gepresenteerde gegevens hadden echter geen betrekking op mannen-battering in de zin van intiem terrorisme [10](#page=10).
* De aanname dat patronen uit instantie-steekproeven (zoals geweld dat altijd escaleert) van toepassing zijn op al het partnergeweld is ook problematisch. Dit patroon geldt veel meer voor intiem terrorisme dan voor situationeel koppelijk geweld. Veel koppels die geweld ervaren, zijn echter betrokken bij situationeel koppelijk geweld, en voor hen wordt een onjuist beeld geschetst van het waarschijnlijke verloop van hun relatie [10](#page=10).
Hoewel deze steekproefbias dramatisch is, is geen van beide soorten mannelijk geweld exclusief te vinden in één type steekproef, wat aangeeft dat het mogelijk is om verschillen tussen deze twee typen geweld in verschillende onderzoeksinstellingen te bestuderen [10](#page=10).
### 2.4 Implicaties voor meting en onderzoek
Om de onderscheidingen tussen intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld te kunnen maken, is het cruciaal om specifieke gegevens te verzamelen [11](#page=11).
#### 2.4.1 Verzamelingsstrategieën
1. **Informatie over controletactieken:** Het is van het grootste belang om informatie te verzamelen over een reeks controletactieken voor beide partners. Veel bestaande enquêtes doen dit echter niet, wat een aanzienlijk tekort is [11](#page=11).
2. **Standaardisatie van metingen:** Er bestaat nog geen gestandaardiseerde aanpak voor het meten van controle, hoewel er verschillende schalen zijn ontwikkeld die als geschikte kandidaten kunnen dienen. Het is wenselijk dat er consensus ontstaat over een standaardset van controlemetingen [11](#page=11).
#### 2.4.2 Analyse van gegevens
* **Typologievorming:** Na het verzamelen van de gegevens kan een typologie van controlerend en niet-controlerend geweld worden gecreëerd. Vroege methoden zoals clusteranalyse en latente klassenanalyse konden clusters van individuen met vergelijkbare antwoordprofielen identificeren. Meer recente benaderingen omvatten het creëren van een controleschaal en deze te dichotomiseren om personen met hoge en lage controle te identificeren, wat duidelijkere criteria biedt voor plaatsing in de vier geweldstypen en vergelijkingen tussen studies mogelijk maakt [12](#page=12).
* **Gevolgen van onderscheid:** Het negeren van deze onderscheidingen kan leiden tot problematische conclusies. Intiem terrorisme, situationeel koppelijk geweld, gewelddadige weerstand en wederzijds gewelddadige controle kunnen niet dezelfde oorzaken, ontwikkelingstrajecten, gevolgen of prognoses voor effectieve interventie hebben. Het maken van deze onderscheidingen in onderzoek is essentieel voor een beter begrip van partnergeweld, effectieve interventie en beleidsaanbevelingen [12](#page=12).
### 2.5 Voortgang en gender symmetrie debat
Ondanks significante vooruitgang in het onderzoek naar verschillende typen intiem partnergeweld, blijft het gender symmetrie debat vaak deze onderscheidingen negeren. Studies die algemene enquêtedata gebruiken om aan te tonen dat mannen en vrouwen even gewelddadig zijn, impliciet dat ze ook even waarschijnlijk betrokken zijn bij intiem terrorisme. De auteur benadrukt dat de cumulerende bewijzen zijn argument ondersteunen dat om partnergeweld te begrijpen, effectief te interveniëren en nuttig beleid te ontwikkelen, er onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende typen geweld [13](#page=13) [14](#page=14).
> **Tip:** Het is cruciaal om kritisch te kijken naar de methodologie van studies over partnergeweld en na te gaan of er onderscheid wordt gemaakt tussen intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld. Dit onderscheid is fundamenteel voor het begrijpen van de dynamiek en gevolgen van dergelijk geweld.
> **Voorbeeld:** Een studie die alleen kijkt naar de frequentie van fysiek geweld, zonder rekening te houden met de controlerende aspecten, kan de ernst en de aard van intiem terrorisme onderschatten in vergelijking met situationeel koppelijk geweld [11](#page=11).
---
# De rol van controle in partnergeweld
Controle speelt een cruciale rol in het begrijpen van verschillende vormen van partnergeweld, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld [10](#page=10) [9](#page=9).
### 3.1 Typologieën van partnergeweld
Verschillende typologieën van partnergeweld zijn geïdentificeerd, gebaseerd op de aanwezigheid en aard van controle:
* **Intiem terrorisme**: Gekenmerkt door controle en geweld, meestal gepleegd door de echtgenoot [9](#page=9).
* **Gewelddadig verzet**: Een vorm van geweld waarbij de partner geweld gebruikt als reactie, zonder controlerend te zijn; dit wordt voornamelijk waargenomen bij vrouwen [9](#page=9).
* **Situationeel koppelijk geweld**: Individueel, niet-controlerend geweld binnen een relationele context, waarbij geen van beide partners gewelddadig en controlerend is. Hoewel gender-symmetrisch qua prevalentie, zijn mannen vaker de daders [9](#page=9).
* **Wederzijds gewelddadige controle**: Een situatie waarin beide partners zowel gewelddadig als controlerend zijn. Bij heteroseksuele koppels is dit per definitie gender-symmetrisch [9](#page=9).
> **Tip:** Het is essentieel om onderscheid te maken tussen deze typen geweld, omdat ze verschillende oorzaken, ontwikkelingspatronen, gevolgen en prognoses voor effectieve interventie hebben [12](#page=12).
### 3.2 Kenmerken van geweldstypen
De aard en frequentie van gewelddadige incidenten verschillen aanzienlijk tussen intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld:
* **Frequentie van incidenten**: Intiem terrorisme komt vaker voor, met een mediaan aantal van 18 incidenten in de onderzochte huwelijken, vergeleken met een mediaan van drie incidenten bij situationeel koppelijk geweld [9](#page=9).
* **Escalatie**: Intiem terrorisme escaleert in 76% van de gevallen, terwijl situationeel koppelijk geweld slechts in 28% van de gevallen escaleert [9](#page=9).
* **Ernst van verwondingen**: Het geweld bij intiem terrorisme was in 76% van de gevallen soms ernstig, tegenover 28% van de gevallen van situationeel koppelijk geweld [9](#page=9).
* **Wederkerigheid van geweld**: Vrouwen reageren zelden met geweld bij intiem terrorisme (mediaan verhouding vrouwelijk geweld tegenover mannelijk geweld van 0.17). Bij situationeel koppelijk geweld was de mediaan verhouding 0.40 [9](#page=9).
> **Tip:** Deze verschillen benadrukken dat intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld niet hetzelfde fenomeen zijn [9](#page=9).
### 3.3 Samplingsbias in onderzoek
Onderzoeksresultaten kunnen sterk beïnvloed worden door de gebruikte steekproefmethode:
* **Algemene survey-samples**: Deze tappen voornamelijk situationeel koppelijk geweld aan, met slechts 11% intiem terrorisme [10](#page=10).
* **Instantie-samples (bv. rechtbanken, opvanghuizen)**: Deze geven voornamelijk toegang tot intiem terrorisme, wat hen de voorkeur geeft voor onderzoek naar dit specifieke type geweld [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** De "battered husband syndrome" discussie werd geïnitieerd door Steinmetz die anekdotes over echt mannenmishandeling gebruikte, maar vervolgens surveygegevens citeerde die voornamelijk situationeel koppelijk geweld vertegenwoordigden. Dit illustreert hoe het verkeerd interpreteren van data op basis van de steekproef kan leiden tot onjuiste conclusies over de prevalentie en aard van geweld [10](#page=10) .
Ondanks de steekproefbias, kunnen beide soorten mannelijk geweld gevonden worden in verschillende onderzoeksinstellingen, wat mogelijkheden biedt voor verder onderzoek [10](#page=10).
### 3.4 Implicaties voor meting en onderzoek
Het accuraat meten van controle is cruciaal voor het onderscheiden van verschillende vormen van partnergeweld:
* **Verzamelen van data over controle tactieken**: Onderzoek moet informatie verzamelen over een breed scala aan controle tactieken van beide partners [11](#page=11).
* **Standaardisatie van meetinstrumenten**: Er is behoefte aan een consensus over standaard meetinstrumenten voor controle, vergelijkbaar met de Conflict Tactics Scales (CTS) voor geweld. Potentiële schalen omvatten die van Marshall Stets Tolman Pence en Paymar en Straus en zijn collega's [11](#page=11) .
### 3.5 Analytische benaderingen
Verschillende statistische methoden kunnen worden gebruikt om typologieën van controlerend en niet-controlerend geweld te creëren:
* **Clusteranalyse en latente klasse analyse**: Deze technieken identificeren groepen individuen met vergelijkbare respons patronen op controle items. Ze bieden statistische criteria voor het bepalen van het optimale aantal groepen [12](#page=12).
* **Vereenvoudigde schaalscores**: Een controle schaal kan worden gecreëerd en gedichotomiseerd om individuen met hoge en lage controle te identificeren, wat duidelijke criteria biedt voor plaatsing binnen de vier geweldstypen en vergelijkingen tussen studies vergemakkelijkt [12](#page=12).
> **Tip:** Het is cruciaal om conclusies die getrokken zijn uit literatuur die deze onderscheidingen niet maakt, opnieuw te evalueren [12](#page=12).
### 3.6 Conclusies en toekomstig onderzoek
De accumulatie van bewijs ondersteunt de noodzaak om onderscheid te maken tussen verschillende typen partnergeweld voor effectief onderzoek, interventie en beleid [12](#page=12) [14](#page=14).
* Slachtoffers van intiem terrorisme ervaren frequentere aanvallen, zijn vaker gewond, vertonen meer symptomen van posttraumatische stressstoornis, missen vaker werk en verlaten hun partners vaker [12](#page=12) [13](#page=13).
* Slachtoffers van intiem terrorisme melden een slechtere algemene gezondheid, vaker doktersbezoeken, meer psychische nood en een grotere kans op ontvangst van overheidssteun. Ze zoeken ook vaker formele hulp (politie, medisch, counseling) [13](#page=13).
* Kinderervaringen van huiselijk geweld zijn sterk gerelateerd aan de latere volwassen perpetratie van intiem terrorisme, maar niet aan situationeel koppelijk geweld [13](#page=13).
* Onderzoek van Holtzworth-Munroe en collega's identificeert typen daders, waarbij sommige corresponderen met situationeel koppelijk geweld en andere met verschillende soorten intiem terroristen (borderline/dysforisch en algemeen gewelddadig/antisociaal). Deze typen verschillen in persoonlijkheidskenmerken, geweldspatronen en de mate van controle die in relaties wordt uitgeoefend [13](#page=13).
De gender symmetrie discussie negeert vaak deze demonstraties van verschillende soorten intiem partnergeweld, wat leidt tot problematische generalisaties. Een geleidelijke erkenning dat huiselijk geweld geen eenmalig fenomeen is, is noodzakelijk [13](#page=13) [14](#page=14).
---
# Steekproefmethoden en hun impact op het onderzoek naar huiselijk geweld
Steekproefmethoden hebben een aanzienlijke invloed op de resultaten van onderzoek naar huiselijk geweld, wat kan leiden tot misinterpretaties als er geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende vormen van geweld [9](#page=9).
### 4.1 Soorten geweld en steekproefbias
Het onderzoek naar huiselijk geweld wordt geconfronteerd met aanzienlijke vertekeningen (biases) als gevolg van de gebruikte steekproefmethoden. Dit komt met name doordat verschillende steekproeven verschillende soorten geweld primair belichten. Er worden twee hoofdtypen geweld onderscheiden die hierbij relevant zijn [10](#page=10):
* **Intiem terrorisme (Intimate Terrorism - IT):** Dit type geweld wordt gekenmerkt door een patroon van controlerend gedrag en geweld, waarbij de dader zich richt op het overheersen en intimideren van de partner. In een steekproef van heteroseksuele relaties bleek dat in 97% van de gevallen de echtgenoot de dader was [9](#page=9).
* **Situationeel koppelijk geweld (Situational Couple Violence - SCV):** Dit type geweld is minder frequent en minder escalerend dan intiem terrorisme. Het is vaak gender-symmetrisch in termen van prevalentie, hoewel mannen binnen SCV over het algemeen wel gewelddadiger zijn dan vrouwen [9](#page=9).
#### 4.1.1 Kenmerken van intiem terrorisme versus situationeel koppelijk geweld
De verschillen tussen intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld zijn significant en hebben directe implicaties voor de interpretatie van onderzoeksdata (#page=9, 10) [10](#page=10) [9](#page=9):
* **Frequentie van incidenten:** Intiem terrorisme is veel frequenter, met een mediaan van 18 incidenten, vergeleken met 3 incidenten bij situationeel koppelijk geweld [9](#page=9).
* **Escalatie:** Intiem terrorisme escaleert in 76% van de gevallen, terwijl dit bij situationeel koppelijk geweld slechts in 28% van de gevallen gebeurt [9](#page=9).
* **Ernst van verwondingen:** De gewelddadige incidenten bij intiem terrorisme zijn soms ernstig in 76% van de gevallen, tegenover 28% bij situationeel koppelijk geweld [9](#page=9).
* **Reactie van de partner:** Bij intiem terrorisme reageren vrouwen zelden met geweld (mediaanratio van vrouwelijk geweld tot mannelijk geweld van 0.17). Bij situationeel koppelijk geweld is deze ratio hoger (mediaan 0.40) [9](#page=9).
> **Tip:** Het is cruciaal om te erkennen dat intiem terrorisme en situationeel koppelijk geweld geen synoniemen zijn. Het negeren van dit onderscheid kan leiden tot fundamenteel verkeerde conclusies over de aard en omvang van huiselijk geweld [9](#page=9).
### 4.2 De impact van steekproefmethoden
De gebruikte steekproefmethoden bepalen welke vorm van geweld het meest prominent aanwezig zal zijn in de onderzoeksresultaten [10](#page=10).
* **Algemene survey steekproeven:** Deze steekproeven omvatten voornamelijk situationeel koppelijk geweld, met slechts 11% van het geweld dat als intiem terrorisme wordt geclassificeerd [10](#page=10).
* **Gespecialiseerde steekproeven (bv. via justitie en opvangcentra):** Deze steekproeven, typisch voor feministisch onderzoek, richten zich voornamelijk op intiem terrorisme [10](#page=10).
#### 4.2.1 Gevolgen van steekproefbias
Het niet in acht nemen van de steekproefbias kan leiden tot misleidende conclusies en beleidsaanbevelingen [10](#page=10):
* **Misinterpretatie van prevalentie:** De studie van Steinmetz over het "battered husband syndrome" gebruikte algemene surveydata, die voornamelijk situationeel geweld representeren, om te stellen dat partnergeweld door vrouwen even frequent is als door mannen. De data ondersteunden deze claim echter niet voor intiem terrorisme, wat een veel serieuzer probleem is bij mannen. Hoewel mannenbatterij ernstig kan zijn, is het als algemeen fenomeen minder frequent dan vrouwengebruik van geweld [10](#page=10) .
* **Onnauwkeurige voorstelling van het verloop van geweld:** Adviezen gebaseerd op observaties in opvangcentra, zoals "geweld escaleert altijd," zijn meer van toepassing op intiem terrorisme. Dit geeft een onjuist beeld voor de meerderheid van de koppels die situationeel geweld ervaren [10](#page=10).
> **Tip:** Onderzoekers moeten zich bewust zijn van de aard van hun steekproef en de implicaties daarvan voor de generaliseerbaarheid van hun bevindingen naar alle vormen van huiselijk geweld.
### 4.3 Mogelijkheden voor onderscheid en verbetering
Ondanks de significante verschillen tussen de steekproefmethoden, is het mogelijk om beide typen geweld te bestuderen in verschillende onderzoekssettings [11](#page=11).
* **Onderzoek in algemene steekproeven:** Met voldoende grote steekproeven en specifieke vragen die onderscheid maken tussen de twee vormen van geweld, is het mogelijk om zowel situationeel koppelijk geweld als intiem terrorisme te bestuderen [11](#page=11).
* **Onderzoek in gespecialiseerde steekproeven:** Omdat vrouwen ook situaties van situationeel koppelijk geweld bij justitie of in opvangcentra aanbrengen, kunnen onderzoekers in deze contexten de effecten van interventiestrategieën op beide vormen van geweld bestuderen, mits de data hiertoe onderscheidend worden verzameld [11](#page=11).
#### 4.3.1 Implicaties voor meting
Om de nodige onderscheidingen te maken, is een aangepaste aanpak voor dataverzameling en -analyse vereist [11](#page=11).
* **Verzamelen van informatie over control tactieken:** Het is cruciaal om gedetailleerde informatie te verzamelen over de diverse control tactieken die door *beide* partners worden gebruikt. Niet alle bestaande onderzoeken doen dit. Surveys zoals de National Violence Against Women Survey vragen wel naar control tactieken van de aanvaller, maar niet naar die van de respondent. De National Family Violence surveys vragen naar het gedrag van beide partners, maar missen een breed scala aan control tactieken. Er moet geëist worden dat elke studie naar partnergeweld vragen stelt over de control tactieken en het geweld dat door beide partners wordt gebruikt [11](#page=11).
* **Standaardisatie van meetinstrumenten voor controle:** Hoewel er gestandaardiseerde methoden zijn voor het meten van geweld (zoals de Conflict Tactics Scales - CTS), ontbreekt een dergelijke standaardisatie nog voor het meten van controle. Er zijn verschillende bestaande schalen die als kandidaat dienen, waaronder die van Marshall voor psychologische mishandeling, Stets voor controle, en Tolman voor psychologisch misbruik. Het ontwikkelen van een consensus over een standaard set controlemate is wenselijk [11](#page=11) .
> **Tip:** Het belang van het meten van *beide* aspecten – geweld en controle – bij *beide* partners is fundamenteel voor een accuraat begrip van huiselijk geweld en het maken van de nodige onderscheidingen tussen verschillende vormen ervan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Intiem terrorisme | Een vorm van partnergeweld waarbij één individu gewelddadig en controlerend is, terwijl de partner niet gewelddadig of controlerend is. Dit type geweld wordt bijna uitsluitend door mannen gepleegd in heteroseksuele relaties en is vaak onderdeel van een bredere strategie van macht en controle. |
| Situationeel koppelsgeweld | Een vorm van partnergeweld waarbij een individu gewelddadig is, maar niet controlerend, en de partner ook niet gewelddadig of controlerend is. Dit type geweld ontstaat vaak door de escalatie van conflicten binnen het koppel en is gender-symmetrisch. |
| Gewelddadig verzet | Een vorm van partnergeweld waarbij één individu gewelddadig is maar niet controlerend, en de partner juist gewelddadig en controlerend is. In heteroseksuele relaties wordt dit type geweld bijna uitsluitend door vrouwen gepleegd als reactie op de controle van hun partner. |
| Wederzijdse gewelddadige controle | Een vorm van partnergeweld waarbij beide partners gewelddadig en controlerend zijn. Dit type geweld is per definitie gender-symmetrisch. |
| Gender symmetrie | Het concept dat mannen en vrouwen in gelijke mate betrokken zijn bij partnergeweld, zowel als dader als als slachtoffer. De tekst stelt dat deze symmetrie afhankelijk is van het type partnergeweld dat wordt bestudeerd. |
| Controle tactieken | Gedragingen die een individu gebruikt om algemene controle uit te oefenen over zijn of haar partner, naast fysiek geweld. Voorbeelden hiervan zijn bedreigingen, economische controle, isolatie, emotionele mishandeling en seksuele controle. |
| Conflict Tactics Scales (CTS) | Een veelgebruikt instrument om de aard van partnergeweld te meten. Hoewel het een standaardaanpak heeft geboden voor het beoordelen van geweld, wordt de geschiktheid ervan voor het meten van controle tactieken bekritiseerd. |
| Clusteranalyse | Een statistische methode die wordt gebruikt om groepen (clusters) van individuen te identificeren die vergelijkbare profielen van reacties hebben op een reeks items. In deze context wordt het gebruikt om verschillende typen partnergeweld te onderscheiden op basis van controle tactieken. |
| Steekproefstrategieën | De methoden die worden gebruikt om deelnemers te selecteren voor onderzoek. Verschillende steekproefstrategieën (bijvoorbeeld algemene enquêtes versus gegevens van instanties zoals politie en opvanghuizen) kunnen leiden tot verschillende bevindingen over de aard en prevalentie van partnergeweld, met name met betrekking tot gender symmetrie. |
| Dyadische controle context | De dynamiek van controle binnen een relatie tussen twee partners. De tekst benadrukt dat het begrijpen van partnergeweld vereist dat men kijkt naar de controlepatronen van beide partners binnen de relatie. |
| Situationeel koppelijk geweld | Geweld binnen een relatie dat optreedt in specifieke situaties en niet gepaard gaat met een algemeen patroon van controlerend gedrag. Dit type geweld is doorgaans minder frequent, minder geneigd tot escalatie en leidt minder vaak tot ernstige verwondingen dan intiem terrorisme. |
| Gewelddadige weerstand | Een situatie waarin een partner geweld gebruikt als reactie op het geweld van de ander, zonder zelf controlerend gedrag te vertonen. In de context van heteroseksuele relaties wordt dit type geweld voornamelijk door vrouwen toegepast als reactie op intiem terrorisme door mannen. |
| Wederzijds gewelddadige controle | Een relatie waarin beide partners zowel gewelddadig als controlerend zijn. Dit type geweld is per definitie gender-symmetrisch in heteroseksuele koppels. |
| Controle schaal | Een meetinstrument dat wordt gebruikt om de mate van controle die een persoon uitoefent binnen een relatie te kwantificeren. Deze schaal is cruciaal voor het onderscheiden van verschillende typen partnergeweld, met name intiem terrorisme. |
| Situationeel partnergeweld | Een vorm van partnergeweld die voorkomt in een specifieke situatie of conflict, waarbij geen van beide partners controlerend is. Dit type geweld is gender-symmetrisch in termen van prevalentie en wordt vaak veroorzaakt door de escalatie van een conflict, in plaats van een systematische poging tot controle. |
| Latent class analyse | Een statistische techniek die vergelijkbaar is met clusteranalyse, maar specifiek is ontworpen voor dichotome (twee-keuze) gegevens. Het identificeert verborgen groepen binnen een populatie met vergelijkbare responsen op een set items. |
| Macht en controle | Concepten die verwijzen naar de dynamiek binnen relaties waarbij een partner probeert dominantie te vestigen en de autonomie van de ander te beperken. Dit is een centraal thema bij het begrijpen van intiem terrorisme. |
| Steekproefbias | Een systematische fout in de selectie van deelnemers aan een onderzoek, waardoor de steekproef niet representatief is voor de populatie. Dit kan leiden tot misleidende onderzoeksresultaten, zoals het overschatten of onderschatten van de prevalentie van bepaalde vormen van huiselijk geweld. |
| Algemene steekproeven | Onderzoekspopulaties die zijn samengesteld uit een brede doorsnede van de bevolking, vaak verkregen via algemene enquêtes. Deze steekproeven neigen ertoe voornamelijk situationeel koppelijk geweld te registreren. |
| Instantie-steekproeven | Onderzoekspopulaties die zijn samengesteld uit personen die contact hebben gehad met instanties zoals rechtbanken of opvanghuizen. Deze steekproeven geven voornamelijk toegang tot intiem terrorisme. |
Cover
2 van-dijk-2009-free-the-victim-a-critique-of-the-western-conception-of-victimhood.pdf
Summary
# Analyze victim narratives for unexpected inner strengths, anger, and post-traumatic altruism
Dit deel van de studie onderzoekt hoe slachtofferverhalen conventionele opvattingen over passief lijden uitdagen en onverwachte innerlijke krachten, woede en zelfs posttraumatisch altruïsme onthullen, wat duidt op een verschuiving in het begrip van victimisatie.
### 1.1 De problematische aard van het 'slachtoffer'-label
Het label 'slachtoffer' wordt in veel westerse talen, in tegenstelling tot talen zoals Chinees en Japans waar men spreekt van de 'benadeelde partij', geassocieerd met offer en offerobjecten. Dit etymologische verband met het Latijnse 'victima', dat oorspronkelijk verwees naar offerdieren en later, rond de Reformatie, als ere-aanduiding voor Jezus Christus werd gebruikt, impliceert een passieve rol en suggereert dat de dader wellicht hogere motieven had. Dit label kan een snelle of zelfs enige vorm van herstel belemmeren en straalt een gebrek aan respect uit naar hen die lijden onder de gevolgen van criminaliteit. Steeds meer slachtoffers verzetten zich tegen dit label omdat het hun potentiële innerlijke kracht ontkent en hen 'opgesloten' doet voelen. Bekende slachtoffers zoals Natascha Kampusch en Treshi Meili hebben publiekelijk hun slachtofferstatus verworpen en verkiezen de term 'overlever' [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.2 Implicaties van het 'slachtoffer'-label voor de behandeling van slachtoffers
De morele imperatieven die verbonden zijn aan het 'slachtoffer'-label vormen de manier waarop slachtoffers in westerse samenlevingen worden behandeld. Het 'ideale slachtoffer' wordt gezien als onschuldig, diep lijdend, maar bereid om de dader te vergeven. Vanuit de gemeenschap wordt medelijden en respect verwacht voor personen die aan deze verwachtingen voldoen. Echter, slachtoffers die deze rol tegenspreken of trotseren, verliezen hun aanspraak op medelijden en respect en kunnen zelfs woede en morele verontwaardiging oproepen [8](#page=8).
> **Tip:** Positivistisch victimologisch onderzoek, zoals enquêtes, biedt veel kennis over de prevalentie en gevolgen van victimisatie, maar schiet tekort om fundamenteel te begrijpen hoe slachtoffers door de maatschappij worden geconstrueerd en hoe hun omgeving op hen reageert.
### 1.3 Narratieve analyse als methode voor het begrijpen van slachtofferervaringen
Om de authentieke stemmen van slachtoffers te begrijpen, wordt narratieve analyse als een veelbelovende methode voorgesteld. Autobiografische verslagen van prominente slachtoffers, zoals die van Natascha Kampusch en Meli Treishi, bieden een persoonlijk en ongecensureerd inzicht in hun ervaringen en de reactie van de maatschappij daarop. Hoewel deze narratieven gevormd worden door culturele conventies en persoonlijke belangen kunnen dienen, zijn ze van bijzonder belang omdat ze, ondanks hun subjectiviteit, getuigen van de authenticiteit van de ervaringen en de feitelijke inhoud ervan kan worden getoetst aan onafhankelijke informatie. Het is echter belangrijk te erkennen dat prominente slachtoffers die hun verhalen publiceren mogelijk niet representatief zijn voor minder veerkrachtige slachtoffers [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.4 Onverwachte innerlijke krachten bij slachtoffers
Een eerste gemeenschappelijke draad in de getuigenissen van slachtoffers/overlevers is de ontdekking van onverwachte innerlijke krachten tijdens het omgaan met hun victimisatie en de nasleep ervan. Sabine Dardenne ontdekte dat ze een sterk meisje was Natascha Kampusch realiseerde zich dat zij de sterkste was in haar relatie met haar ontvoerder en Terry Waite beschreef hoe de ontvoering hem en zijn familie individueel en collectief had versterkt. Deze ontdekking van innerlijke krachten bij slachtoffers wordt ook ondersteund door klinische studies die de fenomenen 'victim resilience' en 'post traumatic growth' identificeren [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Tip:** De proportie slachtoffers die onverwachte innerlijke krachten of persoonlijke groei ervaren, lijkt groter te zijn dan diegenen die lijden aan stressstoornissen. Dit suggereert dat prominente slachtoffers mogelijk representatiever zijn voor grotere groepen slachtoffers dan voorheen werd aangenomen.
### 1.5 Woede en het weigeren van vergeving
Een tweede terugkerend thema in de getuigenissen is de woede van het slachtoffer jegens de dader en een gerelateerde weigering om hem of haar te vergeven. Sabine Dardenne was vastbesloten getuigenis af te leggen om ervoor te zorgen dat Dutroux niet lichtzinnig wegkwam en weigerde categorisch vergeving aan te bieden. Mukhtar Mai beschrijft woede als een tegengif tegen depressie en een drijvende kracht om te overleven en vooruit te komen. Ook al worstelen veel slachtoffers met woedegevoelens, de mogelijkheid tot vergeving wordt vaak als onbespreekbaar beschouwd als de daders niet door het recht worden gestraft [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.5.1 Complexe gevoelens en de strijd met vergeving
Sommige slachtoffers, zoals Natascha Kampusch en Jan Philipp Reemtsma, uiten ambivalente gevoelens jegens hun ontvoerders, mede door de gedwongen intimiteit van de situatie. Deze complexiteit kan leiden tot schaamtegevoelens over het ervaren van wraakfantasieën, vooral wanneer geïnternaliseerde concepten van beschaving dit ontmoedigen. Ondanks deze ambivalente gevoelens blijft het verlangen naar gerechtigheid bestaan. De getuigenissen benadrukken de prevalentie, kracht en helende potentie van gevoelens van woede en wraak, maar tonen ook aan hoe slachtoffers worstelen met wraakfantasieën, soms vanwege hun waarden of ambivalente gevoelens. Het strafrechtelijk systeem biedt hierbij vaak weinig hulp [11](#page=11).
### 1.6 Posttraumatisch altruïsme
Hoewel niet expliciet uitgediept in de verstrekte tekstsegmenten, impliceert de focus op onverwachte innerlijke krachten, het overwinnen van trauma en de veerkracht van slachtoffers, een potentieel voor positieve transformatie en zelfs altruïsme na het trauma. De term 'posttraumatisch altruïsme' suggereert dat slachtoffers, na het doorwerken van hun ervaringen, zich inzetten voor anderen of voor een hoger doel, mogelijk voortkomend uit hun eigen lijden en herstel. Dit sluit aan bij de observatie dat de ervaring van victimisatie meer inhoudt dan enkel diep lijden [10](#page=10) [9](#page=9).
---
## 1. Innerlijke krachten, woede en post-traumatisch altruïsme bij slachtoffers
Dit hoofdstuk analyseert slachtoffervertellingen om onverwachte innerlijke krachten, de rol van woede en post-traumatisch altruïsme te ontdekken, waarbij wordt aangetoond hoe slachtoffers actief omgaan met hun ervaringen en zich inzetten voor anderen [12](#page=12).
### 1.1 De veelvoorkomende aard van onverwachte innerlijke kracht
Een opvallend thema in de getuigenissen van slachtoffers is hun vermogen tot innerlijke kracht, vaak tot hun eigen verrassing. Deze kracht manifesteert zich in veerkracht en autonomie, wat vaak botst met geïnternaliseerde stereotypen van passiviteit en hulpeloosheid die geassocieerd worden met slachtofferschap. Slachtoffers die trouw willen blijven aan zichzelf, worden gedwongen zich te verzetten tegen de sociale rollen die hen als passief worden toebedeeld [12](#page=12) [13](#page=13).
### 1.2 Post-traumatisch altruïsme: inzet voor anderen
Een significant en wijdverbreid thema is de neiging van slachtoffers om zich in te zetten voor sociale activiteiten ten behoeve van andere ongelukkigen of slachtoffers. Dit manifesteert zich in initiatieven zoals [12](#page=12):
* Ger Vaders die een leidende rol nam in de ontwikkeling van slachtofferhulp in Nederland [12](#page=12).
* Treshi Meili die haar baan opgaf om voor liefdadigheidsorganisaties te werken en vrijwilligerswerk te doen voor een slachtofferhulpgroep in New York [12](#page=12).
* Mukhtar Mai die compensatie gebruikte om scholen voor meisjes in haar dorp op te zetten [12](#page=12).
* Natascha Kampusch die een fonds oprichtte voor slachtoffers en een aanzienlijk bedrag doneerde aan slachtoffers van een ontvoering [12](#page=12).
* Terry Waite die een organisatie runt die hulp biedt aan arme gemeenschappen in ontwikkelingslanden [12](#page=12).
* Arjan Erkel die zich bezighoudt met diverse vormen van liefdadigheidswerk [12](#page=12).
* Hank Heijn die trots was op de beslissing van haar kinderen om deel van de erfenis aan een goed doel te besteden [12](#page=12).
* Reemtsma die zijn fortuin gebruikte voor filantropische doelen en onderzoek naar sociale problemen [12](#page=12).
* Het Jill Dando Institute of Crime Science in het Verenigd Koninkrijk, opgericht ter nagedachtenis aan een vermoord tv-persoonlijkheid [12](#page=12).
* De Lamplugh Foundation, opgericht door de moeder van een vermoordde vrouw [12](#page=12).
* De familie van Ron Goldman die het vonnisgeld uit een civiele zaak besteedde aan een fonds ter ondersteuning van overlevenden van geweldsmisdrijven [12](#page=12).
Deze neiging tot altruïsme wordt beschouwd als een van de meest voorkomende uitingen van post-traumatische groei [12](#page=12).
### 1.3 Reactieve scapegoating van slachtoffers: woede en miskenning
Een terugkerend element in slachtoffergetuigenissen is de discrepantie tussen hun zelfbeeld als autonome individuen met aanzienlijke sterke punten en legitieme eisen, en de beperkende sociale verwachtingen van hun omgeving. Slachtoffers ervaren vaak negatieve reacties van hun sociale omgeving, de media en/of ambtenaren wanneer zij een actievere rol aannemen. Deze ervaringen van secundaire victimisatie kunnen worden geïnterpreteerd als gevalletjes van directe victim blaming, wat dient als een psychologisch verdedigingsmechanisme om te herinneren dat we in een rechtvaardige wereld leven [13](#page=13).
Echter, een specifiek mechanisme lijkt hier in werking te zijn: de negatieve reacties worden niet zozeer veroorzaakt door de ernst van de victimisatie zelf, maar juist door de veerkrachtige coping-stijl van de slachtoffers. Hun autonomie en activisme triggeren negatieve reacties. Het sociale milieu kan weerstand bieden aan de assertiviteit van slachtoffers, hen als "verstoorders van de vrede" beschouwen [13](#page=13).
#### 1.3.1 Voorbeelden van reactieve scapegoating
* **Mrs Lamplugh**: Reageerde op de activistische coping-stijl van de moeder van een vermoord dochter met kritiek, onder meer door te suggereren dat haar gebrek aan zichtbare rouw betekende dat ze haar dochter niet erg had liefgehad. Dit wordt geïnterpreteerd als een informele sanctie op gedrag dat de rolverwachting van een slachtoffer schendt [13](#page=13).
* **Reemtsma**: Werd door professionele collega's op een conferentie van het International Study Group for Trauma, Violence and Homicide van de sprekerslijst gehaald, omdat men hem "ongeschikt" achtte gezien zijn ervaringen [14](#page=14).
* **Sabine Dardenne**: Haar weigering om psychiatrische behandeling te ondergaan lokte agressieve reacties uit. Ze werd door de aanklager afgeschilderd als een onbetrouwbare getuige, ondanks dat haar verklaring later door het hof werd gestaafd. De media en de aanklager keerden zich tegen haar toen ze zich uitsprak tegen een complottheorie [14](#page=14).
* **Natascha Kampusch**: Na een aanvankelijke golf van sympathie, ontstonden er speculaties in de media dat ze medeplichtig was aan haar eigen ontvoering, mede door haar sterke en evenwichtige optreden na haar vrijlating. Zowel zij als haar moeder werden beschuldigd van medeplichtigheid, ondanks dat alle beschuldigingen ongegrond werden verklaard [14](#page=14) [15](#page=15).
* **De ouders McCann**: Werden aanvankelijk bekritiseerd voor het achterlaten van hun dochter, en later beschuldigd van moord of medeplichtigheid aan de ontvoering. Hun activistische houding werd door sommigen als "niet-slachtofferlijk" beschouwd [15](#page=15).
* **Ger Vaders**: Na de bevrijding uitte hij kritiek op de overheid, wat leidde tot een diagnose van het Stockholm Syndroom en een poging hem als criticus te "incapaciteren". Zijn inzet voor slachtofferhulp werd niet door iedereen gewaardeerd, en hij werd het doelwit van lastercampagnes en doodsbedreigingen [16](#page=16).
* **John Tulloch**: Zijn gewonde gezicht werd iconisch na de bomaanslag in Londen, maar zijn beeld werd door de media gebruikt om politieke agenda's te steunen, zonder zijn toestemming. Zijn kritiek op de overheid lokte beschuldigingen uit van sympathie met terroristen [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Reemtsma**: Een Duitse krant publiceerde tegen de wens van zijn vrouw een foto van zijn verwonde gezicht, wat illustreert hoe de media de privacy van slachtoffers schenden en hen als publiek eigendom beschouwen [17](#page=17).
Het patroon van secundaire victimisatie omvat aanvankelijk sympathie, gevolgd door kritiek en zelfs vijandigheid wanneer slachtoffers autonomie opeisen, kritiek uiten of zich mengen in officiële onderzoeken. In sommige gevallen worden slachtoffers zelfs van medeplichtigheid beschuldigd [17](#page=17).
#### 1.3.2 Psychologische analyse van de reacties
De ambivalentie of vijandigheid van de media jegens assertieve slachtoffers kan worden verklaard door psychologische mechanismen. In mildere gevallen kan het voortkomen uit miscommunicatie, waarbij de omgeving verrast is door het gedrag. In extremere gevallen lijken de agressieve emoties die door het misdrijf zijn opgeroepen, omgeleid te worden naar de slachtoffers zelf; dit fenomeen staat bekend als scapegoating. Slachtoffers die niet voldoen aan de verwachting van zachtmoedigheid worden dan als "verstoorders van de vrede" gezien en worden door middel van victim blaming tot de orde geroepen [18](#page=18).
Binnen een christelijke culturele context biedt het label van het slachtoffer zowel een beloning (medelijden onder voorwaarde van zachtmoedigheid) als een straf. Slachtoffers die zich niet passief opstellen, lopen het risico doelwit te worden van de door het misdrijf opgewekte agressie. Dit kan worden omschreven als **reactieve victim scapegoating**, waarbij de veroorzaakte agressie op de slachtoffers wordt gericht als reactie op hun assertiviteit [18](#page=18).
### 1.4 Victimologie en de veronachtelijking van woede en kracht
De discipline van de victimologie heeft tot op heden weinig aandacht besteed aan de diepere betekenissen van het woord "slachtoffer" en de daaraan verbonden stereotypering [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Vroege victimologie**: Gericht op de eigen schuld van het slachtoffer, wat misbruikt kon worden voor victim blaming, met name bij slachtoffers van seksueel geweld. Deze stroming toonde vaak weinig sensitiviteit voor de behoeften van slachtoffers [19](#page=19).
* **Tweede golf victimologie**: Focus op de emotionele problemen en behoeften van slachtoffers, met name Post Traumatische Stress Syndroom (PTSS). Hoewel dit therapeutisch vriendelijker was, werd kritiek geuit op de exclusieve focus op angst en de negering van woedegevoelens. Onderzoek toont aan dat woede en vijandigheid net zo, zo niet vaker, voorkomen bij slachtoffers dan depressie of angst. De neiging van de behandelmodellen om het slachtoffer als zwak en passief af te beelden, in plaats van als woedend en actiegericht, wordt bekritiseerd [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Therapeutische interventies**: Standaardinterventies zijn vaak gericht op het vermijden van angstaanjagende herinneringen en negeren de noodzaak om met woede om te gaan. Het uiten van woede is therapeutisch belangrijk en kan helpen bij het herstel van eigenwaarde en het afschrikken van potentiële daders [20](#page=20).
#### 1.4.1 Woede en de noodzaak van expressie
Woedegevoelens zijn een veelvoorkomende reactie op traumatisering en kunnen, net als angst, centraal staan bij PTSS. Het onderdrukken van woede en wraakgevoelens wordt als therapeutisch contraproductief en maatschappelijk gevaarlijk beschouwd. Voor slachtoffers van seksueel misbruik kan de druk om hun daders te vergeven zelfs leiden tot hertraumatisering; het uiten van woede is hierbij cruciaal [19](#page=19) [20](#page=20).
### 1.5 Strafrechtspleging: tussen Scylla en Charybdis
Hervormingen die het strafrecht slachtvriendelijker maken, stuiten op felle tegenstand van juristen. De bezwaren richten zich op het verstoren van het evenwicht tussen aanklaag en verdediging en het bevorderen van een meer punitieve cultuur. De overtuiging dat slachtoffers intrinsiek punitief zijn, wordt echter weerlegd door empirisch onderzoek dat aantoont dat slachtoffers niet punitiever zijn dan de algemene bevolking. Slachtoffers zoeken vaak meer voldoening van hun rechtvaardigheidsgevoel dan wraak [20](#page=20) [21](#page=21).
**Tip:** De aanname dat slachtoffers primair gericht zijn op strenge straffen is een hardnekkige mythe die empirisch onderzoek niet ondersteunt [20](#page=20) [21](#page=21).
Nieuwe rechten voor slachtoffers, zoals het recht om in de rechtbank een verklaring af te leggen, leiden niet automatisch tot zwaardere straffen [21](#page=21).
#### 1.5.1 Restoratieve rechtspraak en de negering van slachtofferbehoeften
Restoratieve rechtspraak wordt naar voren geschoven als een alternatief, maar ook hier wordt soms de empirische werkelijkheid van slachtofferbehoeften genegeerd. Vroege voorstanders van restauratieve rechtspraak negeerden vaak de woede en vijandigheid van slachtoffers van ernstige misdrijven en hun behoefte aan straf. Het "ideale slachtoffer" van de conventionele rechtspraak – een kwetsbare, volkomen onschuldige en hulpeloze oude dame – is een geïdealiseerde, niet-empirisch onderbouwde constructie [21](#page=21).
**Tip:** Het is cruciaal om bij de ontwikkeling van slachtofferondersteuning en hervormingen in de rechtspraak rekening te houden met de volledige emotionele bandbreedte van slachtoffers, inclusief hun woede, assertiviteit en behoefte aan erkenning van hun innerlijke kracht.
---
## 1. Analyse van slachtofferverhalen op onverwachte innerlijke krachten, woede en posttraumatisch altruïsme
De analyse van slachtofferverhalen onthult de evolutie van restauratieve rechtvaardigheid, van een idealistische benadering die een 'ideale slachtofferrol' veronderstelde, naar een meer genuanceerde visie die de complexiteit van slachtofferervaringen erkent, inclusief hun woede en potentieel voor altruïsme [22](#page=22) [23](#page=23).
### 1.1 De kritiek op het 'ideale slachtoffer' in vroege restauratieve rechtvaardigheid
Vroege protagonisten van restauratieve rechtvaardigheid, zoals Bianchi, werden bekritiseerd omdat ze een 'ideale slachtofferrol' promootten die vrij was van woede en verlangens naar wraak. Dit 'ideale slachtoffer' werd verondersteld klaar te zijn om de dader te ontmoeten, excuses te accepteren en vergeving aan te bieden. Onderzoek suggereert dat deze vroege programma's slachtoffers grondig voorbereidden om een specifieke identiteit aan te nemen: ze moesten controle behouden over hun emoties, niet beledigend of wraakzuchtig worden, en indien mogelijk vergeven. Protagonisten zoals Burt Gallavay stelden dat slachtoffers niet passief mochten blijven of wraak mochten koesteren [22](#page=22).
#### 1.1.1 Invloeden van christelijke ethiek op vroege restauratieve rechtvaardigheid
De vroege concepten van restauratieve rechtvaardigheid werden sterk beïnvloed door de christelijke ethiek van vergeving. Operationele programma's in de VS, zoals de Victim Offender Reconciliation Programmes, werden vaak gelanceerd door geloofsorganisaties, zoals de Mennonite Church. Protagonisten zoals Zehr benadrukten de christelijke opvatting om lief te hebben, zelfs vijanden, en te vergeven. In Nederland uitte professor Herman Bianchi bezorgdheid over het verlies van christelijke waarden in het strafrecht en stelde hij dat slachtoffers van ernstige misdrijven beter af zouden zijn als hun zaken buiten de rechtbank werden afgehandeld. Hij pleitte ervoor dat kerken een rol zouden spelen in het bieden van sanctuaries voor daders, en theologen Allard en Northey zagen restauratieve rechtvaardigheid als een heropleving van traditionele christelijke waarden [22](#page=22).
### 1.2 Evolutie en kritiek op restauratieve rechtvaardigheid in de recente jaren
Recente jaren hebben geleid tot kritiek op vroege restauratieve rechtvaardigheidsprogramma's vanwege onbewezen aannames over de capaciteiten en behoeften van slachtoffers. Een belangrijk bezwaar is de positionering van restauratieve rechtvaardigheid als een alternatief voor het strafrecht. Voor veel slachtoffers van ernstige misdrijven is erkenning en geruststelling door het strafrecht een kernbehoefte. De veroordeling van een dader door een strafrechtbank wordt gezien als een uiting van solidariteit met het slachtoffer [23](#page=23).
#### 1.2.1 Integratie van restauratieve rechtvaardigheid binnen het strafrecht
Als reactie op deze kritiek zijn nieuwere generaties restauratieve rechtvaardigheidsprogramma's niet langer gepositioneerd als een alternatief, maar als een geïntegreerd onderdeel van het strafrecht. Huidige programma's zijn victim-sensitiever en erkennen de legitimiteit van gevoelens als woede en verontwaardiging. Volgens Strang zouden slachtoffers de ruimte moeten krijgen om gevoelens van woede, angst en verontwaardiging te uiten, evenals de wens dat de dader net zoveel pijn ervaart als zij [23](#page=23).
##### 1.2.1.1 Veranderingen in programmanamen als erkenning van victim-sensitiviteit
De evolutie is zichtbaar in de naamswijzigingen van programma's. Marc Umbreit, een pionier, hernoemde zijn Victim-Offender Reconciliation Conferences naar Victim-Sensitive Victim-Offender Mediation, en uiteindelijk naar Victim-Sensitive Offender Dialogues. Deze veranderingen duiden op een impliciete erkenning dat eerdere programma's mogelijk onvoldoende victim-sensitief waren. Zijn huidige programma's voor nabestaanden van moordslachtoffers richten zich niet meer op mediation, maar bieden slachtoffers simpelweg de gelegenheid om hun dader te ontmoeten [23](#page=23).
#### 1.2.2 Beperkingen voor slachtoffers in conventionele en onveranderde restauratieve systemen
Volgens experts in het conventionele strafrecht zijn slachtoffers te wraakzuchtig om stem te krijgen in strafprocedures. Hun deelname aan het proces wordt vaak beperkt door procedurele en inhoudelijke beperkingen, wat kan leiden tot subjectieve ontevredenheid. Hoewel veel vroege restauratieve programma's niet specifiek slachtoffergericht waren, werden slachtoffers wel uitgenodigd tot deelname, vaak onder de vooronderstelling dat zij in een geest van verzoening zouden komen, wat mogelijk niet overeenkwam met hun ware gevoelens. Slachtoffers die therapeutisch nuttige reacties zochten bij zowel het conventionele strafrecht als ongereformeerde restauratieve rechtvaardigheid, bevonden zich in een moeilijke positie, omdat ambtenaren met vooraf bepaalde ideeën over hun gedrag klaarstonden. In beide systemen werden slachtoffers met argwaan behandeld, met weinig begrip voor hun ware behoeften en authentieke opvattingen [23](#page=23).
> **Tip:** Wees kritisch op de aannames achter 'ideale slachtoffers' en erken dat woede een legitieme emotie is voor slachtoffers, die ruimte moet krijgen binnen restauratieve processen [22](#page=22) [23](#page=23).
>
> **Voorbeeld:** De verschuiving van 'Victim-Offender Reconciliation Conferences' naar 'Victim-Sensitive Offender Dialogues' illustreert de erkenning dat de focus moet liggen op de behoeften en gevoelens van het slachtoffer, in plaats van op een opgelegde verzoening [23](#page=23).
---
# Schuldverdeling en de constructie van schuld
Dit onderwerp onderzoekt hoe het concept van 'slachtoffer' en 'schuld' wordt geconstrueerd, zowel in de maatschappij als in juridische zin, en hoe dit de ervaring van slachtoffers beïnvloedt.
## 2.1 De constructie van het 'slachtoffer'-label
Het label "slachtoffer" is niet neutraal en kan ongewenste connotaties met zich meebrengen. In het westen wordt dit label vaak geassocieerd met het christelijke concept van vergeving, wat kan leiden tot een verwachting van passiviteit en het afzien van een activistische houding bij slachtoffers. Afwijkingen van deze verwachte, passieve rol kunnen leiden tot negatieve oordelen of zelfs tot het scapegoaten van het slachtoffer, waarbij deze wordt hergeconstrueerd als dader of medeplichtige [25](#page=25).
### 2.1.1 Maatschappelijke en psychologische aspecten van het label
Ondanks de mogelijke negatieve effecten, kan het label "slachtoffer" ook een beginpunt zijn voor maatschappelijke erkenning en steun. De studie van autobiografieën van bekende slachtoffers is waardevol, maar verder onderzoek naar de ervaringen van 'gewone' slachtoffers, bijvoorbeeld via dagboeken of interviews, is cruciaal. Dit kan bijdragen aan minder stereotiepe opvattingen over slachtoffers en hen meer ruimte geven om hun gevoelens en wensen te uiten [25](#page=25).
> **Tip:** Het concept van 'positieve victimologie' suggereert dat victimologie zich niet alleen moet richten op stoornissen en behandelbehoeften, maar ook op het 'koesteren van de sterktes' van slachtoffers en het transformeren van lijdenservaringen in sociale of politieke actie [25](#page=25).
Sommige slachtoffers vermijden bewust het label "slachtoffer" vanwege de geassocieerde stereotypen van zwakte en schaamte. Zij prefereren termen als "overlever", die veerkracht, vindingrijkheid en productiviteit impliceren [25](#page=25).
### 2.1.2 Etymologische en religieuze oorsprong
Het woord "victim" is etymologisch verwant aan het Duitse "Weihen" (consecreren, zoals in Weihnachten/Kerstmis) en het Sanskriet "Vinakti" (uitkiezen, apart zetten). Op het diepste niveau verwijst het naar degenen die, net als Jezus Christus, geheiligd werden na te zijn aangewezen als zondebok [26](#page=26).
In de islamitische context verwijzen woorden als Dchiya (of Qurbani) niet alleen naar het offerobject, maar ook primair naar de offerbereidheid van Abraham en zijn zoon. De Koran leert dat het kwijtschelden van vergelding uit barmhartigheid een daad van verzoening is [26](#page=26).
### 2.1.3 Hedendaagse voorbeelden van het 'slachtoffer'-label en de constructie van schuld
De ervaringen van bekende slachtoffers, zoals Natascha Kampusch, Sabine Dardenne, Treshi Meili, John Tulloch, Jan Philipp Reemtsma, Muktar Mai, Ger Vaders, Mrs. Heijn, Diana Lamplugh, de familie McCann, en Arjan Erkel, illustreren de complexe realiteit van victimisatie en de maatschappelijke reacties daarop [27](#page=27).
Een schrijnend voorbeeld is de reactie op Natascha Kampusch na haar ontsnapping, waarbij ze, door het delen van haar ervaringen en het reizen met haar ontvoerder, in de publieke opinie werd omgevormd van slachtoffer naar schuldige of zelfs oplichter. Dit illustreert hoe slachtoffers onder publieke druk kunnen komen te staan om hun gedrag te verantwoorden. Ook in de zaak van de familie McCann waren er initiële beschuldigingen aan het adres van de ouders [27](#page=27).
Onderzoek naar slachtoffers van medische missers toont aan dat de beschuldiging van 'mentaal instabiel' te zijn door artsen een belangrijke motief kan zijn voor juridische stappen. Negatieve labeling door verantwoordelijken komt ook voor bij slachtoffers van door de mens veroorzaakte rampen [27](#page=27).
Secundaire victimisatie, waarbij slachtoffers geconfronteerd worden met een vijandige receptie, is een tragisch fenomeen. Voorbeelden hiervan zijn de ontvangst van Sjoa-overlevenden die verloren eigendommen of kinderen terugvorderden in het naoorlogse Polen en Nederland, waarbij hen werd gevraagd hun sympathie niet op het spel te zetten door te veeleisend te zijn [27](#page=27).
## 2.2 Schuld en strafrechtelijke concepten
Het strafrecht hanteert vaak een dichotomie tussen schuld van de dader en de onschuld van het 'ideale slachtoffer'. Dit concept van het 'ideale slachtoffer' is een constructie binnen het strafrecht die de schuld van de dader moet benadrukken. Dit staat in contrast met de meer flexibele schuldconcepten in het civiele recht (tort law). Echter, de oorsprong van het slachtofferconcept ligt niet primair in juridische taal, maar in het informele taalgebruik, en de adoptie in juridische taal is relatief recent [26](#page=26).
### 2.2.1 De rol van straf in de solidariteit met het slachtoffer
Straf van de dader is belangrijk voor het slachtoffer, niet zozeer om wraakgevoelens te bevredigen, maar omdat het de solidariteit van de gemeenschap met het slachtoffer toont. Door de dader uit te sluiten, wordt het slachtoffer geïncludeerd. De straf communiceert in essentie dezelfde boodschap als vriendelijke brieven van medeleven [28](#page=28).
### 2.2.2 Mimesis en zondebokmechanismen
Rene Girard's werk biedt psychologische interpretaties die draaien om de concepten mimesis (nabootsing) en zondebokmechanismen. Girard paste dit interpretatieschema toe op antropologische en theologische onderwerpen. Een favoriet voorbeeld van Girard is Oedipus, die zich uiteindelijk neerlegt bij zijn lot als zondebok voor de problemen van Thebe [26](#page=26).
## 2.3 Deconstructie van schuld en de ervaring van slachtoffers
Het is essentieel om de constructie van schuld en het slachtofferlabel te onderzoeken om te begrijpen hoe slachtoffers worden ervaren en behandeld [25](#page=25).
> **Tip:** Een diepere analyse van de narratieven van slachtoffers kan bijdragen aan een genuanceerder beeld en helpen bij het ontwikkelen van maatschappelijke structuren die slachtoffers beter ondersteunen [25](#page=25).
De impact van het strafrechtelijk systeem op slachtoffers, en hoe zij zich daarin positioneren, is een belangrijk onderzoeksveld. Sommige slachtoffers voelen zich echter ongemakkelijk bij het idee dat zij de schuld krijgen, zelfs indirect, door de gebeurtenis zelf. De uitspraak "als mijn broer niet op de een of andere manier schuldig was aan zijn dood, dan was niemand veilig?" illustreert deze angst voor gedeelde schuld en de implicatie van het lot [27](#page=27) [28](#page=28).
---
# De rol en perceptie van het slachtofferlabel
Het label "slachtoffer" is complex en roept uiteenlopende associaties en verwachtingen op, die de ervaringen en reacties van getroffenen van misdrijven sterk kunnen beïnvloeden. Dit hoofdstuk onderzoekt de historische, etymologische en sociaal-culturele aspecten van het slachtofferlabel, evenals de percepties en de impact ervan op individuen en de maatschappij [25](#page=25) [33](#page=33).
### 3.1 Etymologie en historische oorsprong van het slachtofferlabel
Het woord "slachtoffer" heeft diepe etymologische wortels die verband houden met heiliging en het apart zetten. Het Engelse woord "victim" is verwant aan het Duitse "Weihen" (consecreren, zoals in "Weihnachten" - Kerstmis) en het Sanskriete "Vinakti" (afzonderen, apart zetten). Op het meest basale niveau verwijst het naar degenen die, net als Jezus Christus, heilig werden na als zondebok te zijn aangewezen [26](#page=26).
Historisch gezien verscheen het concept van het slachtoffer eerst in informeel taalgebruik en niet in juridische termen. In het oude criminele taalgebruik in het Engels, Frans, Nederlands of Zweeds werd de getroffen partij aangeduid als de private aanklager of partij in het proces, maar nooit als "slachtoffer". Het slachtofferconcept is pas zeer recent in juridisch taalgebruik opgenomen [26](#page=26).
#### 3.1.1 Religieuze en culturele connotaties
De religieuze connotaties van het slachtofferlabel zijn significant, met name de verbinding met het christelijke concept van vergeving van de dader. Dit kan leiden tot de verwachting dat slachtoffers hun daders moeten vergeven, wat bezwaren kan oproepen tegen een activistische houding. Binnen de islamitische context verwijzen de woorden Dchiya of Qurbani niet alleen naar het offerobject, maar ook primair naar de offerhouding van Abraham en zijn zoon. Hoewel moslims niet onder een morele verplichting staan om daders te vergeven, wordt dit wel verwacht als een daad van naastenliefde [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 3.1.2 Het "ideale slachtoffer" concept
Christie beschouwt het concept van het onschuldige "ideale slachtoffer" als een kenmerk van het strafrecht, dat de onschuld van het slachtoffer benadrukt om de schuld van de dader te onderstrepen. Dit wordt gedeeld door Fletscher, die de dichotomische aard van het strafrechtelijke schuldconcept tegenover het flexibelere schuldconcept in het civiele recht bespreekt [26](#page=26).
### 3.2 Perceptie en stigma van het slachtofferlabel
Het slachtofferlabel kan geassocieerd worden met negatieve stereotypen, zoals zwakte en schaamte, wat ertoe kan leiden dat getroffenen diensten weigeren. Julia Osmond, UN goodwillambassadeur, beschreef de ongemakkelijkheid die slachtoffers voelen met dit label, omdat het synoniem is met zwakte en schaamte, terwijl zij zichzelf als overlevenden, veerkrachtig en productief zien [25](#page=25).
#### 3.2.1 Negatieve waardeoordelen en scapegoating
Zelfs kleine afwijkingen van de verwachte, passieve slachtofferrol kunnen argwaan wekken en negatieve waardeoordelen uitlokken. In extreme gevallen kunnen slachtoffers die hun verwachte rollen van passieve lijdenden betwisten, zelf het doelwit worden van scapegoating en worden geherinterpreteerd als daders of medeplichtigen [25](#page=25).
#### 3.2.2 Secundaire victimisatie
Slachtoffers kunnen secundaire victimisatie ervaren wanneer hun rol of verantwoordelijkheid in twijfel wordt getrokken, of wanneer ze worden geconfronteerd met vijandige reacties. Een schrijnend voorbeeld hiervan is de ontvangst van teruggekeerde Holocaust-overlevenden die verloren eigendommen of kinderen terugvorderden; zij werden geconfronteerd met antisemitische uitingen en opmerkingen die hun sympathie in gevaar brachten. Ook bij medische malpractice kunnen patiënten worden bestempeld als mentaal instabiel, wat een motief kan zijn om juridische stappen te ondernemen [27](#page=27).
#### 3.2.3 De publieke perceptie van "schuld"
De publieke perceptie kan snel omslaan, zoals geïllustreerd door het geval van Natascha Kampusch. Nadat bleek dat ze met haar ontvoerder op vakantie was geweest, werd zij in de publieke opinie van slachtoffer tot "schurk" omgevormd, met een stortvloed aan haatmail tot gevolg. Vergelijkbaar trok de zaak van de familie McCann veel aandacht, waarbij de ouders aanvankelijk in de media in verdenking werden gesteld [27](#page=27).
### 3.3 Verder onderzoek en positieve victimologie
Het bestuderen van de autobiografieën van prominente slachtoffers zou gevolgd moeten worden door onderzoek naar de verhalen van "gewone" slachtoffers, bijvoorbeeld via dagboeken of diepte-interviews. Dit zou de victimologische kennis kunnen vergroten en leiden tot minder stereotiepe opvattingen over slachtoffers [25](#page=25).
#### 3.3.1 "Positieve victimologie"
Er is een pleidooi voor een verschuiving binnen de victimologie, weg van de exclusieve focus op stoornissen en behoeften, naar het erkennen van mogelijke voordelen van pijnlijke levensgebeurtenissen, geïnspireerd door de "positieve psychologie". Victimologie zou zich moeten richten op het 'voeden van krachten' bij slachtoffers en hen helpen hun negatieve ervaringen te benutten en om te zetten in sociale of politieke actie. Dit zou kunnen leiden tot de ontwikkeling van een "positieve victimologie" [25](#page=25).
#### 3.3.2 De rol van straf en gemeenschapssteun
De straf van de dader is belangrijk voor het slachtoffer, niet zozeer uit wraakgevoelens, maar omdat het de solidariteit van de gemeenschap met het slachtoffer toont. De straf sluit de dader uit en omvat daarmee het slachtoffer, wat vergelijkbaar is met de steunbetuigingen via vriendelijke brieven aan een terugkerend persoon [28](#page=28).
> **Tip:** Het is cruciaal om de negatieve connotaties van het slachtofferlabel te herkennen en te onderzoeken hoe deze de ervaringen en het herstel van getroffenen beïnvloeden. Een meer genuanceerde en minder stereotiepe benadering kan bijdragen aan betere ondersteuning en integratie van slachtoffers in de samenleving.
> **Voorbeeld:** Onderzoek naar de behoeften van slachtoffers zoals geuit door de slachtoffers zelf, benadrukt de complexiteit van hun ervaringen en de noodzaak van een breder perspectief dan enkel kwetsbaarheid. De analyse van de impact van het strafrecht op slachtoffers ("victimalisering van het strafrecht") toont aan hoe juridische processen de victimisatie kunnen versterken [29](#page=29) [32](#page=32).
---
# De rol van vergeving en verzoening in de slachtofferervaring
Dit onderdeel onderzoekt de complexe dynamiek van vergeving en verzoening binnen de context van de slachtofferervaring, inclusief de maatschappelijke verwachtingen en de persoonlijke beleving van slachtoffers.
### 4.1 De maatschappelijke verwachting van vergeving
De maatschappelijke perceptie van het "slachtoffer"-etiket brengt vaak impliciete of expliciete verwachtingen met zich mee, waaronder de notie van vergeving jegens de dader. Deze verwachting, die mede geworteld is in religieuze connotaties van het woord "victim" kan bij slachtoffers weerstand oproepen [25](#page=25).
* **Kritiek op het "ideale slachtoffer"-concept:** Het concept van het "onschuldige ideale slachtoffer", zoals beschreven door Christie, benadrukt de onschuld van het slachtoffer om de schuld van de dader te onderstrepen. Dit kan leiden tot een dichotomie tussen schuld en onschuld, wat niet altijd de complexiteit van slachtofferschap weerspiegelt. De oorsprong van het slachtofferconcept ligt echter niet primair in juridische taal, maar in informele taal [26](#page=26).
* **Christelijke connotaties en de verwachting van verzoening:** De christelijke interpretatie van "victima" als verzoening met de Vader draagt bij aan de maatschappelijke verwachting dat slachtoffers hun daders moeten vergeven. Dit kan slachtoffers onder druk zetten en hun emotionele expressie beperken [25](#page=25).
* **Islamitische perspectieven op verzoening:** In de islamitische context verwijzen termen als "Dchiya" of "Qurbani" naar de offers die Abraham bracht. Hoewel er geen morele verplichting tot vergeving is, suggereert de koran dat het kwijtschelden van vergelding door middel van liefdadigheid een daad van verzoening is. Dit impliceert dat slachtoffers, hoewel niet verplicht, wel geacht kunnen worden tot vergeving over te gaan uit barmhartigheid [26](#page=26).
### 4.2 Weerstand tegen het "slachtoffer"-etiket
Veel slachtoffers ervaren ongemak met het "slachtoffer"-etiket vanwege de bijbehorende stereotypen van zwakte en schaamte. Zij identificeren zich liever als "overlevenden" die veerkrachtig, levend en productief zijn [25](#page=25).
* **Stereotypen en negatieve waardeoordelen:** Afwijkingen van de verwachte, passieve slachtofferrol kunnen leiden tot negatieve waardeoordelen en achterdocht. In extreme gevallen kunnen slachtoffers die hun rol betwisten zelfs zelf worden gemythologiseerd als daders of medeplichtigen [25](#page=25).
* **De behoefte aan een bredere definitie van slachtofferschap:** Victimologische onderzoek zou zich minder exclusief moeten richten op stoornissen en de behoefte aan hulpverlening. Er moet meer aandacht komen voor de "sterktes" van slachtoffers en hoe zij negatieve ervaringen kunnen omzetten in sociale of politieke actie. Dit kan leiden tot een "positieve victimologie" [25](#page=25).
### 4.3 De rol van rechtspraak en gemeenschap
De rechtspraak en de gemeenschap spelen een rol in hoe slachtoffers worden behandeld en in hun verwerkingsproces.
* **Ondersteuning door het rechtssysteem:** De aanwezigheid van juridische structuren, zoals uniformen, wapens en toga's van rechters, kan slachtoffers tijdens het getuigen een gevoel van orde en "beschaving" geven, vooral na een traumatische ervaring. Dit kan hen helpen hun verhaal te vertellen [28](#page=28).
* **De betekenis van straf voor het slachtoffer:** Straf van de dader is belangrijk voor het slachtoffer, niet zozeer omwille van wraak (wat meestal niet gebeurt), maar omdat de straf de solidariteit van de gemeenschap met het slachtoffer toont. De straf sluit de dader uit en omvat daarmee het slachtoffer. Dit communiceert dezelfde boodschap als steunbetuigingen van individuen [28](#page=28).
### 4.4 Secondaire victimisatie en labeling
Slachtoffers kunnen te maken krijgen met secundaire victimisatie, waarbij de reacties van hun omgeving of het systeem de oorspronkelijke schade verergeren. Dit kan gebeuren door negatieve labeling [27](#page=27).
* **Voorbeelden van negatieve labeling:**
* In het geval van Natascha Kampusch werd zij, nadat geruchten ontstonden dat zij met haar ontvoerder op vakantie was gegaan, in de publieke opinie van slachtoffer tot schurk bestempeld. Dit leidde tot een stroom van haatmail [27](#page=27).
* Slachtoffers van medische missers werden door artsen als mentaal instabiel bestempeld, wat een belangrijke motivatie was om juridische stappen te ondernemen [27](#page=27).
* Repatriërende overlevenden van de Holocaust die hun verloren eigendommen of kinderen terug wilden, werden geconfronteerd met antisemitische reacties en de waarschuwing om het medelijden niet te verspelen door "te veeleisend" te zijn [27](#page=27).
* **De rol van media en publieke opinie:** Media en de publieke opinie kunnen snel omslaan, waardoor slachtoffers van helden tot schurken kunnen worden gemythologiseerd. Dit benadrukt de kwetsbaarheid van slachtoffers voor de grilligheid van de publieke perceptie [27](#page=27).
### 4.5 De complexiteit van vergeving en verzoening in de praktijk
De concepten vergeving en verzoening zijn niet altijd eenvoudig toe te passen in de realiteit van slachtofferschap.
* **Weigering van hulp door afkeer van het "slachtoffer"-etiket:** Sommige slachtoffers weigeren hulpdiensten, zelfs na ernstige schade, uit afkeer van het label "slachtoffer" en de bijbehorende stereotypen [25](#page=25).
* **De noodzaak van een 'positieve victimologie':** Victimologie zou meer aandacht moeten besteden aan mogelijke voordelen van pijnlijke levensgebeurtenissen. Dit betekent niet het bagatelliseren van trauma, maar het erkennen van de mogelijkheid van groei en transformatie [25](#page=25).
* **Narratieve analyse van slachtofferervaringen:** Onderzoek naar autobiografieën van bekende slachtoffers, en later naar de verhalen van gewone slachtoffers, kan bijdragen aan een minder stereotype beeldvorming en meer ruimte bieden voor vrije expressie van gevoelens en wensen [25](#page=25).
> **Tip:** Het is cruciaal om het verschil te begrijpen tussen de maatschappelijke verwachting van vergeving en de persoonlijke keuze van een slachtoffer om al dan niet te vergeven. Beide zijn valide aspecten van de slachtofferervaring.
> **Voorbeeld:** De zaak van Natascha Kampusch illustreert hoe snel de publieke opinie kan keren. Eerst gezien als een slachtoffer van een gruwelijke ontvoering, werd ze later bekritiseerd en beschuldigd van bedrog door de publieke perceptie die haar rol opnieuw definieerde. Dit onderstreept de impact van externe labeling op de slachtofferervaring [27](#page=27).
---
# De westerse opvatting van slachtofferschap en de oorsprong van het label 'slachtoffer'
Hier is een samenvatting voor het onderwerp "De westerse opvatting van slachtofferschap en de oorsprong van het label 'slachtoffer'", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 5. De westerse opvatting van slachtofferschap en de oorsprong van het label 'slachtoffer'
De westerse opvatting van slachtofferschap wordt diepgaand beïnvloed door de etymologische oorsprong van het woord 'slachtoffer' en de associatie met het lijden van Christus, wat leidt tot impliciete verwachtingen van passiviteit en vergeving.
### 5.1 De etymologische oorsprong van het label 'slachtoffer'
#### 5.1.1 Universele benamingen voor getroffenen van misdaad
In westerse talen worden personen die getroffen zijn door misdaad universeel aangeduid met termen die afgeleid zijn van het Latijnse woord *victima*, wat 'offer(dier)' betekent. Dit geldt niet alleen voor Romaanse talen, maar ook voor het Duitse *Opfer* (offer/offerande) en het Nederlandse *slachtoffer* (letterlijk: object dat geslacht wordt als offer). Ook in andere talen, zoals het IJslandse *Fornarlamb* (offerlam), het Grieks, Hongaars en Slavische talen, worden vergelijkbare concepten gehanteerd. Zelfs in het moderne Hebreeuws en Arabisch wordt met deze termen naar getroffenen verwezen. Dit staat in contrast met talen als Chinees en Japans, waar neutrale termen als 'partij die schade heeft geleden' worden gebruikt [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 5.1.2 De associatie met het lijden van Christus
De keuze voor het label *victima* is opmerkelijk omdat het melodramatisch en respectloos kan overkomen. Het suggereert een passiviteit die herstel ontkent en de dader in een gunstiger licht plaatst, alsof deze hogere, onzelfzuchtige motieven had. De term *holocaust* (offer door vuur) voor de genocide op de Joden wordt als problematisch beschouwd omdat het impliceert dat de gebeurtenis een hoger doel diende; daarom prefereert men de term *shoah* (God verlaten ramp) [2](#page=2).
Volgens het artikel ontstond het gebruik van het woord *victim* voor een mens in de westerse talen oorspronkelijk in theologische teksten rond de Reformatie. Een van de oudste vermeldingen in het Nederlands dateert uit 1557, waar Jezus Christus 'het slachtoffer van onze zonden' wordt genoemd. In het Frans wordt het woord *victime* in 1642 door Corneille gebruikt in de betekenis van 'vrijwillig slachtoffer' voor Christus. In het Engels verscheen het woord *victim* voor het eerst in de Rhemense Bijbel in de 16e eeuw, aanvankelijk enkel voor offerdieren. Pas rond 1736 werd het in het Engels gebruikt als erenaam voor Jezus Christus als 'verzoenend slachtoffer' dat de mensheid verloste. Deze theologische oorsprong, met name de identificatie van Jezus als *victima* of *Agnus Dei* (Lam Gods), lijkt de oorsprong van het label voor misdaadslachtoffers te zijn [1](#page=1) [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 5.1.3 De verschuiving naar algemeen gebruik
Hoewel het gebruik van *victim* voor menselijke lijders aanvankelijk als godslasterlijk werd beschouwd, begon het concept breder toegepast te worden vanaf de 17e eeuw, ongeveer een eeuw na de eerste theologische toepassing op Christus. In het Engels gebeurde dit pas aan het einde van de 18e eeuw. Deze bredere toepassing vond plaats in het spraakgebruik en niet als juridische term. De groeiende menswording van het beeld van Jezus Christus in de kunst, met name de populariteit van Passiespelen, en de erkenning van de Kruisiging als een geval van *scapegoating* (zondebokmechanisme), faciliteerden deze verschuiving. Gewone mensen begonnen het lijden van medemensen te herkennen als een echo van Christus' passie en pasten het *victima*-label toe op algemene menselijke slachtoffers van rampen en misdaden [4](#page=4) [5](#page=5).
### 5.2 Implicaties van het 'slachtoffer'-label
#### 5.2.1 Connotaties van medelijden en vergeving
Het *victima*-label brengt primair de connotatie van medelijden (co-misery) met zich mee. Door getroffenen als 'slachtoffers' te bestempelen, wordt hun diepe en onschuldige lijden erkend. Dit sluit aan bij het concept van het 'ideale slachtoffer' als een onschuldige, kwetsbare persoon, zoals de oude dame bij Nils Christie. Een belangrijke secundaire connotatie is die van vergeving, geïnspireerd door de woorden van Jezus aan het kruis: "Vergeef hen, want ze weten niet wat ze doen". Het Nieuwe Testament benadrukt de plicht tot vergeving, zelfs van vijanden [5](#page=5) [6](#page=6).
Deze nadruk op vergeving is niet louter theologisch. Veel kerken moedigen slachtoffers aan hun daders te vergeven, terwijl wraak als een zonde wordt beschouwd. Dit is zichtbaar in de rol van vergeving in de Waarheids- en Verzoeningscommissie in Zuid-Afrika, en in de acties van de Amish-gemeenschappen na een schoolmassamoord [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 5.2.2 De positie van het slachtoffer als zondebok
In tegenstelling tot vroeger, toen slachtoffers en hun families het recht hadden op wraak of bloedgeld, wordt hen nu een morele plicht tot afstand doen van dit recht opgelegd. Dit betekent dat slachtoffers een aanzienlijk offer moeten brengen ten behoeve van de gemeenschap. Vanuit de sociologische traditie van Durkheim wordt criminaliteit als sociaal functioneel gezien voor morele cohesie door bestraffing van de dader, wat impliciet veronderstelt dat slachtoffers afzien van vergelding [6](#page=6).
Het moderne maatschappelijke omgaan met slachtoffers plaatst hen in een positie die vergelijkbaar is met zondebokken in primitieve culturen. Net zoals de zondebok in Leviticus de zonden van de Israëlieten draagt en de woestijn in wordt gestuurd, worden misdaadslachtoffers geacht de door de dader verstoorde vrede te herstellen door hun recht op wraak op te geven. Volgens de theorieën van René Girard, die religieuze rituelen als sacrificial ziet, kan het strafproces worden geïnterpreteerd als een ritueel dat de belangen van het slachtoffer opoffert ten gunste van de gemeenschap. Succesvolle zondebokmechanismen vereisen oprechtheid van degenen die de uitwijzing organiseren, en de zondebok wordt gezien als 'goed geweld' [6](#page=6) [7](#page=7).
Op etymologisch niveau suggereert de hypothese dat de maatschappij door getroffenen 'slachtoffers' te noemen, hen tot quasi-zondebokken maakt, een diepere betekenis. De identificatie van Jezus als *victima* erkent zijn rol in een lange traditie van zondebokken die werden gedood om vrede te brengen. De kernkarakteristieken van een zondebok, zoals medeplichtigheid aan de eigen ondergang en onvermogen tot vergelding, passen bij Jezus, die zijn kwelgevers vergeeft en daardoor een ideaal model wordt voor misdaadslachtoffers [7](#page=7).
Het label 'slachtoffer' biedt een 'taalkundig genie': het erkent het diepe lijden en drukt tegelijkertijd de verwachting uit dat het slachtoffer zijn recht op wraak zal opofferen. Dit dubbele aspect – lijdend object van medelijden en actief subject van een offer – kan de snelle adoptie van het label verklaren [7](#page=7).
#### 5.2.3 Verwachtingen en reacties van de samenleving
De morele imperatieven verbonden aan het *victima*-label bepalen hoe misdaadslachtoffers in westerse samenlevingen worden behandeld. Het 'ideale slachtoffer' is onschuldig, lijdt diep, maar is bereid te vergeven. De gemeenschap toont medelijden en respect voor degenen die aan deze verwachtingen voldoen. Slachtoffers die afwijken van dit label, door hun eigenbelang te verdedigen of wraak te uiten, ondermijnen christelijke waarden en kunnen rekenen op woede en morele verontwaardiging in plaats van medelijden [8](#page=8).
Positivistische victimologische onderzoeken dragen bij aan kennis over de gevolgen van victimisatie, maar bieden weinig inzicht in hoe slachtoffers door de maatschappij worden geconstrueerd en hoe er op hen wordt gereageerd. De focus op psychische stoornissen, zoals posttraumatische stressstoornis, kan een verborgen bias reflecteren voortkomend uit het label 'slachtoffer' [8](#page=8).
#### 5.2.4 Slachtoffer-narratieven: innerlijke kracht, woede en posttraumatisch altruïsme
Narratieve analyse van autobiografische verslagen van hoogprofielslachtoffers biedt een manier om hun authentieke stemmen te verstaan. Deze narratieven laten zien dat slachtoffers vaak onverwachte innerlijke krachten ontdekken bij het omgaan met hun victimisatie. Voorbeelden zijn Sabine Dardenne, Natascha Kampusch en Terry Waite, die hun veerkracht beschrijven. Dit fenomeen, 'victim resilience' en 'post traumatic growth' genoemd, wordt bevestigd in klinische studies en lijkt bij een aanzienlijk deel van de slachtoffers voor te komen. Deze groeiende erkenning van veerkracht en groei bij slachtoffers, samen met de trend van publicatie van slachtofferbiografieën, duidt op een geleidelijke ontrafeling van conventionele representaties van slachtofferschap in het Westen [10](#page=10) [8](#page=8) [9](#page=9).
Een tweede terugkerend thema is de woede van slachtoffers jegens de dader en hun weigering om te vergeven. Sabine Dardenne uit haar woede en weigering tot vergeving, en beschrijft haar gevecht om te voorkomen dat haar dader er gemakkelijk vanaf komt. Mukhtar Mai ervaart woede als een tegengif tegen depressie en erkent de helende kracht van het uiten van woede en wraakgevoelens. Dit toont aan dat het overwinnen van victimisatie niet altijd gebaseerd is op vergeving, maar ook op het erkennen en kanaliseren van negatieve emoties [10](#page=10).
---
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt de complexe en vaak tegenstrijdige westerse opvattingen over slachtofferschap, de reacties van de omgeving op veerkrachtige slachtoffers, en de historische ontwikkeling van de victimologie en haar impact op de beeldvorming van slachtoffers.
### 5.1 De complexiteit van slachtofferervaringen
Victimologische analyses, met name die gebaseerd op getuigenissen van slachtoffers van ontvoering, tonen aan dat slachtofferschap verder gaat dan passief lijden en hulpeloosheid [12](#page=12).
#### 5.1.1 De rol van emoties en copingstrategieën
* **Woede en wraak:** Veel slachtoffers ervaren sterke gevoelens van woede en een instinct tot wraak als reactie op hun slachtofferschap. Dit kan worden gezien als een overlevingsmechanisme dat hen in staat stelt vooruit te gaan en actie te ondernemen, in plaats van te bezwijken voor wanhoop of dood [11](#page=11).
* Mukhtar Mai weigerde haar belagers te vergeven en vertrouwde op goddelijke straf als de rechtbank faalde [11](#page=11).
* Natascha Kampusch uitte ambivalente gevoelens ten opzichte van haar ontvoerder, wat werd geïnterpreteerd als Stockholm Syndroom [11](#page=11).
* Jan Philipp Reemtsma ervoer aanvankelijk verdriet dat omsloeg in fantasieën over het tormenteren van zijn ontvoerder. De gedwongen intimiteit tijdens de ontvoering belemmerde hem echter in zijn vermogen de dader voldoende te haten, wat hij als traumatisch beschouwde [11](#page=11).
* Arjan Erkel erkent eveneens ambivalente gevoelens door gedwongen intimiteit met zijn ontvoerders [11](#page=11).
* Critici wijzen erop dat films en literatuur vaak de behoefte aan wraak reflecteren, terwijl dit in de publieke sfeer wordt onderdrukt, ondanks dat het een diepgevoelde emotie is [11](#page=11).
* **Post-traumatisch altruïsme:** Een opvallend en veelvoorkomend thema is de neiging van slachtoffers om zich te engageren in sociale activiteiten ten gunste van andere slachtoffers of in liefdadigheidsorganisaties. Dit wordt gezien als een manifestatie van post-traumatische groei [12](#page=12).
* Ger Vaders werd een leidend figuur in slachtofferhulp in Nederland na een terroristische aanslag [12](#page=12).
* Treshi Meili gaf haar baan op om voor liefdadigheidsorganisaties te werken en vrijwilligerswerk te doen voor een slachtofferhulp in New York [12](#page=12).
* Mukhtar Mai gebruikte haar compensatie om scholen voor meisjes op te zetten [12](#page=12).
* Natascha Kampusch richtte een fonds op voor slachtoffers [12](#page=12).
* Terry Waite runt een organisatie die hulp biedt aan gemeenschappen in ontwikkelingslanden [12](#page=12).
* Arjan Erkel is actief in diverse vormen van liefdadigheidswerk [12](#page=12).
* Jan Philipp Reemtsma financierde een onderzoekscentrum naar sociale problemen, inclusief de effecten van collectieve victimisatie [12](#page=12).
* Initiatieven zoals het Jill Dando Institute of Crime Science en de Lamplugh Foundation in het Verenigd Koninkrijk, en het fonds van de familie Ron Goldman in de VS, illustreren dit fenomeen [12](#page=12).
#### 5.1.2 De mismatch tussen zelfbeeld en sociale verwachtingen
Slachtoffers ervaren vaak een discrepantie tussen hun zelfbeeld als autonome individuen met sterke punten en de beperkende sociale verwachtingen van hun omgeving. Deze mismatch kan leiden tot secundaire victimisatie, waarbij slachtoffers negatieve reacties ontvangen juist vanwege hun veerkracht en activisme [13](#page=13).
* **Sociale druk tot passiviteit:** Er bestaat een impliciete verwachting dat slachtoffers passief, stil en hulpeloos dienen te zijn. Afwijkend gedrag, zoals assertiviteit of het uiten van woede, wordt vaak bekritiseerd of geminimaliseerd [13](#page=13) [14](#page=14).
* Mrs Lamplugh werd bekritiseerd omdat haar gebrek aan zichtbare rouw zou impliceren dat ze haar dochter niet veel had liefgehad. Ze interpreteerde dit als informele sancties voor gedrag dat de rolverwachtingen van een slachtoffer doorbrak: "Een goed slachtoffer is vóór alles iemand die negatief gedefinieerd wordt: niet intelligent, niet zichtbaar, niet verbaal, niet boos. De enige toegestane modus is: blijf snikken en wees stil" [13](#page=13).
* Jan Philipp Reemtsma werd geweigerd als spreker op een conferentie voor traumaprofessionals, omdat men hem 'onbevoegd' achtte vanwege zijn ervaringen [14](#page=14).
* Sabine Dardenne werd als onbetrouwbare getuige afgeschilderd door de aanklager en media na het uiten van kritiek op een samenzweringstheorie rond de zaak-Dutroux. Haar weigering psychiatrische behandeling te ondergaan, ook al werd ze als 'niet mentaal patiënt' beschouwd, leidde tot agressieve reacties van haar omgeving [14](#page=14).
* **Mediareacties en verdachtmakingen:** De media spelen een significante rol in secundaire victimisatie, door slachtoffers te framen als medeplichtigen of daders wanneer zij afwijken van het verwachte slachtofferbeeld [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17).
* Natascha Kampusch werd beschuldigd van medeplichtigheid toen bleek dat ze haar ontvoerder had vergezeld op een uitstapje. Haar veerkrachtige optreden werd verdachtmakingen dat ze geen slachtoffer was. De media schilderden haar en haar moeder af als medeplichtigen, wat culmineerde in een 'moderne heksenjacht' [14](#page=14) [15](#page=15).
* De ouders McCann werden aanvankelijk bekritiseerd voor nalatigheid, maar later beschuldigd van betrokkenheid bij de verdwijning van hun dochter, mede vanwege hun actieve rol in de media [15](#page=15).
* Ger Vaders werd door een psychiater gediagnosticeerd met het Stockholm Syndroom, wat hij zag als een poging zijn autonomie af te nemen. Zijn kritiek op de overheid en steun voor slachtoffers leidde tot smaadcampagnes en doodsbedreigingen [16](#page=16).
* John Tulloch, een slachtoffer van de Londense bomaanslagen, werd door The Sun geportretteerd als steunend aan strengere anti-terreurwetgeving, ondanks zijn verzet daartegen. Zijn identiteit werd geappropriëerd om politieke agenda's te dienen. Zijn kritiek op de overheid leidde tot beschuldigingen van sympathie met terroristen [16](#page=16) [17](#page=17).
* Reemtsma bekritiseert de media voor het schenden van de privacy van slachtoffers, zoals bij de publicatie van een foto van zijn gewonde gezicht en het publiek maken van het ontredderde gelaat van Sabine Dardenne [17](#page=17).
#### 5.1.3 Reactieve scapegoating van slachtoffers
De negatieve reacties op veerkrachtige slachtoffers, met name door de media en autoriteiten, kunnen worden geïnterpreteerd als een vorm van 'reactieve scapegoating'. Wanneer slachtoffers niet voldoen aan de verwachting van passiviteit en hulpeloosheid, en hun autonomie opeisen, kunnen zij het doelwit worden van de agressie en angst die door de misdaad zijn opgeroepen [18](#page=18).
* **Mechanisme van scapegoating:** In de context van de christelijke cultuur biedt het label 'slachtoffer' zowel compassie als een 'stok'. Compassie wordt verleend op voorwaarde van meegaandheid. Wie deze voorwaarde schendt, loopt het risico het doelwit te worden van de agressie die door de misdaad is opgewekt. Dit kan leiden tot de aantijging dat slachtoffers medeplichtigen of zelfs daders zijn, waarmee de opgeroepen emoties worden omgeleid [18](#page=18).
### 5.2 Victimologie: een kritische blik op het label 'slachtoffer'
De academische discipline victimologie heeft historisch gezien de diepere betekenissen en de culturele connotaties van het woord 'slachtoffer' onvoldoende onderzocht, waardoor stereotypen onbedoeld werden gereproduceerd [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 5.2.1 De evolutie van de victimologie
* **Vroege victimologie (Mendelsohn, Von Hentig):** Deze stroming richtte zich op de schuld van het slachtoffer, met typologieën gebaseerd op de mate van eigen toerekeningsvatbaarheid. De centrale vraag was of het slachtoffer 'schuldig' was (La victime, est-elle coupable?). Deze aanpak werd bekritiseerd voor het potentieel voor slachtofferbeschuldiging, met name bij slachtoffers van seksueel geweld, en vertoonde weinig sensitiviteit voor de ervaringen en behoeften van slachtoffers [19](#page=19).
* **Tweede golf victimologie (therapeutisch georiënteerd):** Deze golf verschoof de focus naar de emotionele problemen en behoeften van slachtoffers, met Post Traumatische Stress Syndroom (PTSS) als centraal concept. Deze benadering was victim-vriendelijker en leidde tot evidence-based interventies. Echter, deze stroming werd bekritiseerd omdat ze zich voornamelijk richtte op gevoelens van angst en depressie, en gevoelens van woede en vijandigheid negeerde. Onderzoek toont aan dat woede en vijandigheid juist centraal kunnen staan bij PTSS [19](#page=19).
* De behandeling lijkt het stereotype van het slachtoffer als zwak en passief te hebben gereproduceerd en versterkt, in plaats van als boos en actiegericht [20](#page=20).
* Ondersteuningsinstanties en overheden vinden een angstig, passief slachtoffer mogelijk gemakkelijker te managen dan een boos slachtoffer dat actief om straf of maatschappelijke veranderingen vraagt [20](#page=20).
#### 5.2.2 Kritiek op therapeutische modellen
Standaard therapeutische interventies richten zich vaak op het overwinnen van angst voor herinneringen, waarbij de behoefte om met woedegevoelens om te gaan grotendeels wordt genegeerd. Het aandringen op vergeving door religieuze counselors kan slachtoffers van seksueel misbruik re-traumatiseren; het uiten van woede is therapeutisch essentieel [20](#page=20).
* **De rol van wraak en verzoening:** Filosofen en psychologen betogen dat gevoelens van wraak ego-sterkte en zelfrespect kunnen herstellen en potentiële daders kunnen afschrikken. Het onderdrukken van deze gevoelens in de moderne samenleving wordt als zowel therapeutisch contraproductief als gevaarlijk voor de samenleving beschouwd [20](#page=20).
### 5.3 Criminal Justice Hervormingen: Tussen hamer en aambeeld
Slachtofferorganisaties hebben gestreden voor meer rechten binnen het strafrecht, maar stuitten op weerstand van strafrechtadvocaten [20](#page=20).
#### 5.3.1 Tegenstand tegen slachtofferrechten
De oppositie tegen slachtofferrechten is gebaseerd op de vrees dat deze de balans tussen vervolging en verdediging verstoren en een meer punitieve cultuur bevorderen. Tegenstanders vrezen dat slachtoffers hun 'intrinsieke behoefte aan strenge straffen' zullen uiten, en dat de uitsluiting van slachtoffers uit het strafproces juist dient om humane strafbeleid te bewaren [20](#page=20).
* **De mythe van de intrinsieke punitiviteit van slachtoffers:** Empirisch victimologisch onderzoek toont echter consequent aan dat slachtoffers niet punitiever zijn dan het publiek in het algemeen. De perceptie van de slachtoffer als iemand met een inherente behoefte aan straf is dus grotendeels een mythe [20](#page=20).
---
Dit onderwerp verkent de historische en culturele wortels van de westerse opvatting van slachtofferschap, met name de invloed van christelijke moraal op de vorming van het 'ideale slachtoffer' en de implicaties van het slachtofferlabel.
### 5.1 Kritiek op traditionele opvattingen van slachtofferschap in het strafrecht
Onderzoek toont aan dat slachtoffers, ondanks hun mogelijke boosheid jegens daders, over het algemeen niet primair op wraak uit zijn, maar op genoegdoening van hun rechtsgevoel. Procedurele rechten voor slachtoffers, zoals het recht om het hof toe te spreken, leiden niet automatisch tot zwaardere straffen. Desondanks blijven slachtoffer-vriendelijke hervormingen binnen het strafrecht controversieel, wat in veel landen heeft geleid tot beperkingen op het spreekrecht van slachtoffers tot het uiten van de impact van het misdrijf, met uitsluiting van uitspraken over strafmaten [21](#page=21).
### 5.2 De opkomst en kritiek op herstelrecht
Herstelrecht wordt door sommigen als een veelbelovend alternatief voor conventioneel strafrecht gezien, zowel voor daders als slachtoffers. Voorstanders van herstelrecht kennen slachtoffers minder snel extreem punitieve houdingen toe dan traditionele juristen. De 'ideale slachtoffer'-conceptie in herstelrecht, die onschuld, hulpeloosheid en een gebrek aan woede en wraak predikt, is echter gebaseerd op een geïdealiseerd, christelijk-moralistisch beeld dat empirisch onderzoek niet ondersteunt. Vroege pioniers van herstelrecht, zoals Christie, Braithwaite en Bianchi, negeerden de behoeften van slachtoffers, inclusief hun behoefte aan gerechtigheid en soms straf, en bouwden hun theorieën meer op persoonlijke ervaringen en abstracte idealen dan op empirische kennis [21](#page=21).
> **Tip:** Houd rekening met het verschil tussen de theoretische conceptie van het 'ideale slachtoffer' in herstelrecht en de realiteit van de emoties en behoeften van echte slachtoffers.
De vroege programma's van herstelrecht, zoals Victim Offender Reconciliation Programmes, waren sterk beïnvloed door de christelijke ethiek van vergeving en verzoening. De nadruk lag op het 'trainen' van slachtoffers om controle te houden over hun emoties, niet vengeful te zijn en waar mogelijk te vergeven. Dit werd mede ingegeven door het verlangen naar het herstellen van christelijke waarden in het strafrecht [22](#page=22).
Recentere kritiek op herstelrecht wijst op de onbewezen aannames over de capaciteiten en behoeften van slachtoffers en het negeren van de symbolische functie van het strafrecht voor erkenning en geruststelling. De symbolische veroordeling van een dader door een rechtbank wordt gezien als een uitdrukking van solidariteit met het slachtoffer en als een gebaar van uitsluiting van de dader en terugkeer van het slachtoffer in de gemeenschap [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Marc Umbreit's naamswijziging van "Victim-Offender Reconciliation Conferences" naar "Victim-Sensitive Victim-Offender Mediation" en uiteindelijk naar "Victim-Sensitive Offender Dialogues" illustreert de evolutie naar een meer slachtoffer-gerichte benadering, waarbij de nadruk verschuift van bemiddeling naar het bieden van een gelegenheid voor slachtoffers om de dader te ontmoeten [23](#page=23).
### 5.3 Victim labelling: een nieuw onderzoeksveld
De focus op 'victim labelling' (slachtofferlabeling) is voorgesteld als een nieuw en belangrijk onderzoeksgebied binnen de victimologie. Dit concept erkent dat 'slachtofferstatus' niet enkel wordt toegekend, maar ook geclaimd, geëvalueerd en geverifieerd door de sociale omgeving. Het slachtofferlabel heeft echter ook negatieve connotaties, mede door de westerse, christelijke invloed die passiviteit, stil lijden en het afzien van wraak impliceert. Dit label kan leiden tot een sociaal geconstrueerde identiteit die schadelijk kan zijn voor het slachtoffer, door het opleggen van rolverwachtingen en het beperken van gedragsvrijheid [24](#page=24).
> **Tip:** Begrijp dat het verkrijgen van het 'slachtofferlabel' zowel voordelen (steun, erkenning) als nadelen (stigmatisering, passiviteit, beperkingen) kan hebben voor de persoon die het label draagt.
Slachtofferlabeling vindt plaats in zowel informele als formele contexten en kan leiden tot stigmatisering en weerstand tegen hulpverlening, omdat slachtoffers zich ongemakkelijk voelen bij het stereotype dat het label oproept (#page=24, 25). De verwachting van vergeving die aan het label kleeft, kan spanningen veroorzaken. In extreme gevallen kunnen slachtoffers die hun rol tegenspreken, zelf als dader of medeplichtige worden beschouwd [24](#page=24) [25](#page=25).
### 5.4 Toekomstige richtingen in victimologie
Onderzoek naar victim labelling, onder andere door het analyseren van autobiografieën en het uitvoeren van diepte-interviews, kan leiden tot minder stereotiepe opvattingen van slachtoffers en meer ruimte voor hun uitdrukking van gevoelens en wensen. Een belangrijke ontwikkeling zou de verschuiving naar een 'positieve victimologie' zijn, die, geïnspireerd door positieve psychologie, niet alleen focust op behoeften aan behandeling, maar ook op het 'koesteren van sterktes', het benutten van negatieve levenservaringen en het omzetten van lijden in sociale of politieke actie ter preventie van misdaad of hulp aan andere slachtoffers [25](#page=25).
Julia Osmond, welwillend ambassadeur van de VN voor de bestrijding van mensenhandel, benadrukte de ongemakkelijkheid van het label 'slachtoffer', dat vaak synoniem wordt gesteld aan zwakte en schaamte, terwijl veel slachtoffers juist overlevenden zijn die veerkrachtig, levendig en productief zijn. Dit benadrukt de noodzaak om slachtoffers niet enkel te zien in termen van hun geleden leed, maar ook in hun kracht en veerkracht [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Slachtoffer (Victim) | Een term die oorspronkelijk werd gebruikt voor offerdieren en later, met name in theologische teksten, voor Jezus Christus vanwege zijn offerrol. In moderne Westerse talen wordt het ook gebruikt voor personen die getroffen zijn door misdaad of rampen, wat vaak connotaties van medelijden en vergeving met zich meebrengt, maar ook de verwachting dat het slachtoffer zijn recht op wraak opgeeft. |
| Overlevende (Survivor) | Een alternatieve term voor slachtoffer, met name in gevallen van geweld tegen vrouwen, die de nadruk legt op kracht en veerkracht in plaats van passiviteit en hulpeloosheid. Deze term wordt steeds vaker gebruikt om de negatieve connotaties van het label "slachtoffer" te vermijden. |
| Innerlijke Kracht (Inner Strength) | Onverwachte mentale of emotionele veerkracht die individuen ontdekken bij het omgaan met traumatische ervaringen. Dit fenomeen wordt ook wel "slachtofferweerbaarheid" genoemd en suggereert dat slachtoffers meer potentieel hebben dan conventionele representaties van hulpeloosheid doen vermoeden. |
| Posttraumatische Groei (Post-traumatic Growth) | Een fenomeen waarbij individuen na een traumatische ervaring positieve psychologische veranderingen doormaken. Dit kan zich uiten in een verhoogd gevoel van dankbaarheid, een diepere waardering voor het leven, sterkere relaties, een groter gevoel van persoonlijke kracht en spirituele veranderingen. |
| Posttraumatisch Altruïsme (Post-traumatic Altruism) | De neiging van slachtoffers om na hun traumatische ervaring zich in te zetten voor het welzijn van anderen, met name mede-slachtoffers. Dit uit zich vaak in deelname aan sociale activiteiten, vrijwilligerswerk of het opzetten van steunorganisaties, en wordt beschouwd als een veelvoorkomende manifestatie van posttraumatische groei. |
| Vergeving (Forgiveness) | Een centraal concept in de christelijke theologie en moraal, waarbij slachtoffers worden aangemoedigd hun daders te vergeven. Dit wordt gezien als een essentieel onderdeel van het vredesproces na een misdaad, hoewel het in de praktijk vaak een conflict oplevert met de natuurlijke reactie van woede en verlangen naar vergelding. |
| Woede (Anger) | Een natuurlijke en vaak krachtige emotie die slachtoffers ervaren na een traumatische gebeurtenis. Het uiten van woede kan dienen als een tegengif voor depressie en hulpeloosheid, en wordt in sommige gevallen gezien als een noodzakelijke stap in het helingsproces, ondanks de sociale druk om te vergeven. |
| Scapegoating (Zondebokmechanisme) | Een sociaal proces waarbij een individu of groep de schuld krijgt van problemen of spanningen binnen een gemeenschap, vaak om de aandacht af te leiden van de werkelijke oorzaken. In de context van slachtoffers kan dit betekenen dat zij, door hun gedrag dat afwijkt van de verwachte passiviteit, zelf tot zondebok worden gemaakt en negatieve reacties oproepen. |
| Secundaire Victimization (Secundaire Victimization) | De negatieve reacties en behandeling die slachtoffers ervaren van hun sociale omgeving, media of officiële instanties nadat ze al slachtoffer zijn geworden van een misdaad. Dit kan voortkomen uit onbegrip, vooroordelen of het niet voldoen aan de verwachtingen van het "ideale slachtoffer". |
| Narratieve Analyse (Narrative Analysis) | Een onderzoeksmethode die zich richt op het analyseren van persoonlijke verhalen en autobiografische verslagen om de ervaringen en interpretaties van individuen te begrijpen. Deze methode wordt gebruikt om de authentieke stemmen van slachtoffers te onderzoeken, voorbij conventionele representaties van hun situatie. |
| Slachtofferlabel | Het proces waarbij een persoon wordt aangeduid als "slachtoffer", wat vaak gepaard gaat met stereotypen en verwachtingen, zoals vergeving van de dader, wat kan leiden tot weerstand bij slachtoffers om deze rol te accepteren. |
| Positieve victimologie | Een benadering binnen de victimologie die zich niet uitsluitend richt op de behoeften en stoornissen van slachtoffers, maar ook kijkt naar de mogelijke voordelen van pijnlijke levensgebeurtenissen en hoe slachtoffers hun negatieve ervaringen kunnen omzetten in sociale of politieke actie. |
| Ideale slachtoffer | Een concept binnen het strafrecht dat de onschuld van het slachtoffer benadrukt om de schuld van de dader te onderstrepen, wat een dichotomische kijk op schuld creëert in tegenstelling tot de flexibelere concepten in het civiele recht. |
| Zondebokmechanisme | Een proces waarbij een individu of groep wordt aangewezen als oorzaak van problemen, vaak om de aandacht af te leiden van andere factoren of om collectieve spanningen te ontladen. Dit kan ertoe leiden dat slachtoffers zelf als zondebok worden aangewezen. |
| Secundaire victimisatie | Het proces waarbij een slachtoffer opnieuw wordt geschaad, niet door de oorspronkelijke dader, maar door de reacties van de samenleving, de media, of het rechtssysteem, bijvoorbeeld door ongeloof, beschuldigingen of een vijandige bejegening. |
| Victimologiewetenschap | Het academische veld dat zich bezighoudt met de studie van slachtoffers, hun ervaringen, de oorzaken van victimisatie en de gevolgen daarvan, inclusief de sociale en juridische reacties op slachtofferschap. |
| Schuldconstructie | Het proces waarbij de verantwoordelijkheid voor een gebeurtenis of schade wordt toegewezen aan specifieke personen of entiteiten, wat kan worden beïnvloed door sociale, culturele en juridische factoren. |
| Mimesis | Een concept, met name geassocieerd met Rene Girard, dat verwijst naar het imiteren van verlangens en gedragingen, wat kan leiden tot rivaliteit en geweld. |
| Vergeving | Het proces van het laten varen van wrok of verlangen naar vergelding jegens iemand die onrecht heeft aangedaan. In de context van slachtofferschap kan de verwachting van vergeving een culturele druk uitoefenen. |
| Herstelrecht | Een benadering van rechtvaardigheid die zich richt op het herstellen van schade en het betrekken van alle betrokken partijen, inclusief slachtoffers, daders en de gemeenschap, om tot verzoening en genezing te komen. |
| Ideaal slachtoffer | Een concept binnen het strafrecht dat de onschuld van het slachtoffer benadrukt om de schuld van de dader te onderstrepen, vaak gebaseerd op een dichotomie tussen schuld en onschuld. |
| Victimologenkennis | De verzameling van kennis en inzichten binnen het vakgebied van de victimologie, die zich bezighoudt met de studie van slachtoffers, hun ervaringen, en hun relatie tot criminaliteit en het rechtssysteem. |
| Culturele beperkingen | Sociale en culturele normen en verwachtingen die het gedrag en de expressie van individuen, waaronder slachtoffers, beperken en beïnvloeden in hun interacties en uitingen. |
| Stereotypen van slachtoffers | Vereenvoudigde en vaak onjuiste voorstellingen van hoe slachtoffers zich zouden moeten gedragen of voelen, die kunnen leiden tot misverstanden, stigmatisering en het negeren van hun werkelijke behoeften. |
| Victimologie | Het wetenschapsgebied dat zich bezighoudt met de studie van slachtoffers, hun ervaringen, en hun rol binnen het strafrechtelijk systeem en de maatschappij. Het onderzoekt ook de maatschappelijke perceptie en bejegening van slachtoffers. |
| Verzoening | Een proces waarbij de relatie tussen dader en slachtoffer wordt hersteld, vaak na een conflict of misdaad. Dit kan gepaard gaan met vergeving, maar is niet altijd hetzelfde, en kan gericht zijn op het herstellen van sociale banden en het voorkomen van toekomstige conflicten. |
| Gedeelde schuld | Het idee dat zowel het slachtoffer als de dader een zekere mate van verantwoordelijkheid dragen voor de gebeurtenissen die tot victimisatie hebben geleid. Dit concept is controversieel en kan leiden tot victim blaming. |
| Geloof in een rechtvaardige wereld | Een psychologische neiging om te geloven dat de wereld inherent rechtvaardig is en dat mensen krijgen wat ze verdienen. Dit kan ertoe leiden dat slachtoffers de schuld krijgen van hun eigen lot, omdat men aanneemt dat er een reden moet zijn waarom hen iets ergs is overkomen. |
| Slachtofferschap | Het concept van het zijn van een slachtoffer, waarbij de nadruk ligt op de rol van passiviteit, lijden en vergeving, vaak voortkomend uit de associatie met het lijden van Jezus Christus in de westerse cultuur. |
| Victima | Latijns woord dat oorspronkelijk "offer" of "slachtoffer" betekende, en dat de oorsprong vormt van het Engelse woord "victim" en vergelijkbare termen in andere westerse talen, gebruikt om personen te beschrijven die getroffen zijn door misdaad of rampen. |
| Narratieve analyse | Een onderzoeksmethode die gebruikmaakt van autobiografische verslagen en persoonlijke verhalen van slachtoffers om hun ervaringen, interpretaties en de reacties van hun omgeving te begrijpen, met als doel de conventionele representaties van slachtofferschap te bevragen. |
| Posttraumatische groei | Het fenomeen waarbij individuen na het ervaren van een traumatische gebeurtenis onverwachte innerlijke krachten ontwikkelen, persoonlijke groei doormaken en een verhoogd gevoel van dankbaarheid, veerkracht en altruïsme ervaren, wat in contrast staat met de traditionele opvattingen over slachtofferschap. |
| Wraak | Het verlangen of de actie om schade te vergelden die men heeft ondergaan; in de context van slachtofferschap wordt dit vaak onderdrukt door de nadruk op vergeving, maar het kan ook een helende kracht hebben voor slachtoffers die zich hierin herkennen. |
Cover
4_Effecten.pptx
Summary
# Effecten van detentie op gedetineerden
Dit onderwerp verkent de diverse ervaringen en aanpassingen van gedetineerden aan het gevangenisleven, inclusief cognitieve, emotionele en gedragsmatige aspecten, waarbij de wisselwerking tussen de gevangeniscontext en de individuele kenmerken van de gedetineerde centraal staat.
## 1. Introductie tot de effecten van detentie
De effecten van detentie betreffen de ervaringen van en aanpassingen aan het gevangenisleven, die zich manifesteren op cognitief, emotioneel en gedragsmatig vlak. Twee dominante theoretische stromingen proberen deze effecten te verklaren: het deprivatiemodel en het importmodel.
### 1.1. Het deprivatiemodel
Het deprivatiemodel, zoals beschreven door Sykes, stelt dat de gevangeniscontext zelf de bron is van de deprivaties en ontberingen die gedetineerden ervaren. Deze deprivaties beïnvloeden verschillende levensdomeinen. Een belangrijk nadeel van dit model is dat het gedetineerden als een homogene groep beschouwt en te weinig rekening houdt met individuele verschillen.
### 1.2. Het importmodel
Het importmodel, ontwikkeld door Irwin en Cressey, benadrukt de invloed van individuele kenmerken die reeds vóór detentie aanwezig waren en die de aanpassing aan het gevangenisleven beïnvloeden. Factoren zoals gender, leeftijd, sociaaleconomische status (SES), cultuur, crimineel traject en gezondheid spelen hierbij een rol. Het profiel van gedetineerden verschilt significant van de algemene bevolking, waarbij kwetsbaarheid of de "rugzak" van de gedetineerde centraal staat. Een nadeel van dit model is dat de invloed van de detentiecontext zelf onderbelicht blijft.
### 1.3. Het integratief model
Gezien de tekortkomingen van zowel het deprivatie- als het importmodel, wordt een integratief model voorgesteld dat uitgaat van een wisselwerking tussen de persoon en de context. Importkenmerken, zoals SES en psychische gezondheid, beïnvloeden de effecten van deprivatie. Dit model is van praktisch belang: het deprivatiemodel biedt een basisanalyse van beïnvloedbare elementen door beleid, terwijl het importmodel zorgt voor differentiatie en nuancering bij het uitwerken van concrete strategieën. Er dient ook rekening gehouden te worden met de grote verschillen tussen gevangenissen en afdelingen.
> **Tip:** De context van detentie kan gemanipuleerd worden door beleid, maar de persoon zelf niet direct. Het integratief model benadrukt dat de omgeving de effecten op de persoon versterkt of verzacht.
## 2. De detentiecontext als totale institutie
Een totale institutie wordt gedefinieerd als een plaats waar een grote groep individuen in een gelijkaardige situatie, voor een aanzienlijke periode afgesloten van de bredere samenleving, een ingesloten en formeel geregeld leven leidt. Kenmerken hiervan zijn:
* **Geslotenheid:** Scheiding van de buitenwereld, waarbij alle aspecten van het leven zich op één plaats en onder dezelfde leiding voltrekken.
* **Collectieve levensstijl:** Een grote groep 'anderen' wordt gelijk behandeld en onderneemt gezamenlijke activiteiten.
* **Bureaucratisch formeel beheer:** Strikte hiërarchie en regels, waarbij alle dagelijkse aspecten strak van bovenaf geregeld zijn.
Binnen detentie als totale institutie manifesteren zich specifieke kenmerken:
* **Hiërarchie:** Machtsverschil tussen gedetineerden en personeel.
* **Gedwongen sociale relaties:** Een grote groep medegedetineerden zorgt voor verplichte interacties.
* **Routine:** Het dagelijkse leven is vreemd aan de eigen gewoonten en wordt dwingend geregeld.
* **Verlies van autonomie:** Dagelijkse activiteiten zoals eten, douchen en sporten zijn gereguleerd.
* **Aantasting van persoonlijkheid en privacy:** Regels gelden ook voor externe contacten (bv. bezoek) en faciliteiten zoals toiletten en camera's tasten de privacy aan.
## 3. Effecten van detentie
### 3.1. Effecten van detentie
#### 3.1.1. Mortificatieprocessen
Mortificatie van het zelf, zoals beschreven door Goffman, omvat de afbraak van de vroegere identiteit. Dit proces omvat "role stripping", waarbij sociale rollen worden verstoord en men uit zijn rol wordt gezet. De entree-procedure en formele mechanismen, zoals het afnemen van bezittingen en het dragen van een uniform, dragen hieraan bij. Na dit proces wordt er een nieuwe, vaak opgelegde, identiteit opgebouwd.
#### 3.1.2. Pains of imprisonment
Sykes identificeerde vijf centrale "deprivaties" die gepaard gaan met detentie:
* **Verlies van vrijheid:** De meest fundamentele ontbering.
* **Verlies van goederen en diensten:** Persoonlijke bezittingen moeten worden afgestaan en de toegang tot externe diensten (bv. reguliere tandarts) vervalt.
* **Verlies van heteroseksuele relaties:** Het onderhouden van relaties wordt bemoeilijkt.
* **Verlies van autonomie:** Beperking van de eigen handelingsvrijheid.
* **Verlies van veiligheid:** Risico op bedreiging, intimidatie of slachtofferschap binnen de gevangenisomgeving.
Deze deprivaties leiden tot aanpassing, die individueel en subjectief is en mede bepaald wordt door het penitentiaire beleid.
Crewe voegde hier in 2011 drie aanvullende "pains" aan toe:
* **Onvoorspelbaarheid (van beslissingen):** Afhankelijkheid van de rechtvaardigheid van de behandeling en de discretionaire bevoegdheid van het personeel, wat leidt tot onzekerheid en onbepaaldheid.
* **Psychologische beoordelingen en risicotaxaties:** De ervaring gereduceerd te worden tot een risicoprofiel, met weinig ruimte voor verandering.
* **Zelfbestuur (versus verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid):** Een toenemende verwachting van de gedetineerde om zelf controle uit te oefenen over de detentietijd en gedrag te reguleren, binnen een context van beperkte autonomie. Dit wordt ook wel "soft power" genoemd, subtiele psychologische controle.
Het leefklimaat binnen de gevangenis beïnvloedt het welbevinden en gedrag van gedetineerden. Dit is multidimensionaal en omvat aspecten als veiligheid, autonomie, fysiek welbevinden, zinvolle dagbesteding, contacten met personeel en contacten met de buitenwereld. Het leefklimaat is dynamisch en subjectief.
#### 3.1.3. Fase en duur detentie
* **Start detentie en transitie:** De overgang van vrijheid naar detentie, inclusief transfers, brengt een "shock of imprisonment" teweeg. Dit gaat gepaard met stress en grote onzekerheid. Voorlopige hechtenis voegt hier nog extra onzekerheid door het proces en de procedure aan toe. De verlieservaringen, met name met familie en vrienden, zijn hier het grootst.
> **Tip:** De "shock of imprisonment" is het meest voelbaar in de eerste weken. Naarmate iemand meer ervaring heeft met detentie, kunnen de "pains" minder zwaar worden ervaren.
De piek van psychische problemen, waaronder suïcides, treedt vaak vroeg in de detentie op, maar daalt na de eerste weken. Dit geldt minder voor vrouwen (versus mannen) en beklaagden (versus veroordeelden). Bij personen met psychose is er verbetering, maar het risico blijft verhoogd ten opzichte van de algemene bevolking.
* **Longitudinaal onderzoek naar cognitieve functies:** Onderzoek suggereert dat detentie een negatieve invloed kan hebben op executieve functies, zoals aandachtsfunctie en zelfcontrole. Deze cognitieve vaardigheden, gerelateerd aan de prefrontale cortex, zijn gevoelig voor de verarmde en stimulelusarme detentieomgeving (sedentair leven, isolatie, gebrek aan cognitieve uitdagingen). Dit kan relevant zijn voor zelfcontroletheorieën en recidive.
* **Verdere fase detentie: Prisonisering:** Dit betreft de aanpassing aan de gevangeniscultuur en informele regels en gedragsnormen, de "inmate code". Dit kan leiden tot het aannemen van de subcultuur of juist isolatie.
* **Duur detentie:** Hoe langer de detentie duurt, hoe groter de mate van machteloosheid en gebrek aan controle.
* **Institutionalisering:** Langdurige opsluiting kan leiden tot "institutionalisering", waarbij men vergroeid raakt met de regels en structuur. Dit kan het functioneren na vrijlating bemoeilijken, zeker bij een monotoon en passief regime, en beperkt contact met de buitenwereld.
* **Post-incarceration syndrome:** Dit syndroom bij langgestraften omvat posttraumatische stressstoornis (PTSS) in combinatie met geïnstitutionaliseerde persoonlijkheidskenmerken (bv. paranoia, wantrouwen), sociaal-sensorische desoriëntatie (bv. ruimtelijke desoriëntatie, moeite met sociale interacties) en sociale vervreemding. Deze veranderingen kunnen adaptief zijn in de gevangenis, maar maladaptief na vrijlating.
* **Straffen en maatregelen van onbepaalde duur:** Deze leiden tot stress en angst door onzekerheid en onvoorspelbaarheid van beslissingen, zoals bij internering.
* **Terugkeer in de samenleving:** De aanpassing aan de samenleving na detentie kan contraproductief werken door het stigma, de confrontatie met dit stigma en de "re-entry shock". De "pains of desistance" (isolement, hopeloosheid) en het verlies van structuur en voorspelbaarheid zijn hierbij relevant.
#### 3.1.4. Differentiatie
De uniformiteit in de analyse van deprivaties wordt genuanceerd door het belang van importkenmerken:
* **Leeftijd:** Oudere gedetineerden hebben specifieke noden. Het verouderingsproces kan versneld verlopen in detentie.
* **Geslacht:** Vrouwen ervaren detentie vaak zwaarder dan mannen. Het verlies van contact met kinderen, die vaak een verzorgende rol op zich nemen, is een zware deprivatie. Vrouwenafdelingen kennen andere dynamieken dan mannenafdelingen.
* **Transgender personen:** Naast de algemene "pains of imprisonment" ervaren transgender personen extra moeilijkheden, zoals zich in de verkeerde afdeling bevinden, problemen bij geslachtstransities in detentie, gebrek aan ondersteuning, en transphobia.
> **Tip:** Het belang van importkenmerken voor differentiatie is cruciaal voor het examen, gezien de link met de eerste les over de subjectieve zwaarte van detentie.
#### 3.1.5. Reflecties
* **Focus op "pains":** Er is een risico dat de focus op "pains of imprisonment" een doel op zich wordt, waardoor de analyse verengd raakt. Niet alle "pains" hebben dezelfde zwaarte, en de impact is subjectief.
* **Mogelijke "gains" van detentie:** In bepaalde gevallen kan detentie ook positieve effecten hebben, bijvoorbeeld voor daklozen die uit een gemarginaliseerde setting worden gehaald en toegang krijgen tot hulpverlening. De gevangenis kan als een "reinventive institution" fungeren, een keerpunt of tijdelijke "veilige haven" voor personen met problemen als verslaving, dakloosheid of slachtofferschap. Dit is echter relatief ten opzichte van de situatie vóór detentie.
> **Example:** Een dakloze verslaafde gedetineerde kan tijdelijk uit de precaire omstandigheden gehaald worden, waardoor er ruimte ontstaat voor hulpverlening.
### 3.2. Effecten van alternatieve straffen en maatregelen (ASM)
Bij ASM zijn er ook specifieke effecten:
* **Gains:** De acceptatie dat het in ieder geval geen gevangenis is, vooral bij personen zonder detentie-ervaring. Ondersteuning bij het stoppen met criminaliteit (desistance), opgelegde structuur en verbetering van probleemoplossende en pro-sociale vaardigheden.
* **Pains:** Dit omvat verplichtingen die de vrijheid beperken, een toename van verantwoordelijkheid, verwarring tussen vrij zijn en niet vrij zijn, en de dreiging van (her)opsluiting.
* **Pains of probation:** Impact op het dagelijks en privéleven door verplichtingen, tijd en kosten voor verplaatsingen, verplichting om over feiten te praten, en stigma.
* **Elektronisch toezicht (ET):** Hoewel vaak als gunst ervaren, beperkt ET de vrijheid geografisch en qua uurrooster. Dit kan leiden tot stress en conflict binnen relaties, en angst door individuele verantwoordelijkheid.
## 4. Conclusie: Import en deprivatie wordt export
De problemen en kwetsbaarheden die gedetineerden vóór detentie al hadden (import), worden vaak versterkt door de detentie zelf (deprivatie) en worden als het ware "geëxporteerd" na vrijlating. Dit omvat een ongunstige werk-, woon- en inkomenssituatie, verergerd door een strafblad dat tewerkstelling en huisvesting bemoeilijkt. De maatschappelijke context speelt een cruciale rol in de integratie.
> **Tip:** De effecten van detentie zijn niet beperkt tot de gedetineerde zelf, maar hebben ook impact op de bredere maatschappij.
---
# De rol van context en personeel in detentie
Dit onderwerp analyseert de gevangenis als een totale institutie en onderzoekt de impact van zowel de detentiecontext als het penitentiaire personeel op de ervaringen en het welzijn van gedetineerden.
### 2.1 De gevangenis als totale institutie
Een totale institutie, zoals gedefinieerd door Goffman, is een plaats waar een groot aantal individuen voor langere tijd van de buitenwereld is afgesloten en een ingesloten, formeel gereguleerd leven leidt. Kenmerken hiervan zijn:
* **Geslotenheid:** Een duidelijke scheiding van de buitenwereld, waarbij alle levensaspecten zich binnen de muren van de instelling afspelen onder één leidende instantie.
* **Collectieve levensstijl:** De aanwezigheid van een grote groep individuen die op dezelfde manier worden behandeld en samen dezelfde activiteiten ondernemen.
* **Bureaucratisch formeel beheer:** Een strikte hiërarchie met regels die het dagelijks leven strak en van bovenaf regelen.
Binnen de detentiecontext uit zich dit in een aanzienlijke machtsongelijkheid tussen gedetineerden en personeel, een dwingend gereguleerd leven dat de autonomie van de gedetineerde beperkt, en aantasting van persoonlijke levenssfeer door constante controle en beperkte privacy. Gedwongen sociale relaties en interpersoonlijk contact zijn eveneens kenmerkend.
### 2.2 Effecten van detentie
De effecten van detentie op gedetineerden worden traditioneel verklaard vanuit twee dominante stromingen, die in een integratief model worden samengevoegd:
#### 2.2.1 Deprivatiemodel en importmodel
* **Deprivatiemodel (Sykes):** Dit model stelt dat de gevangeniscontext zelf, door middel van deprivaties (verlies van vrijheid, goederen, diensten, heteroseksuele relaties, autonomie en veiligheid), leidt tot de effecten die gedetineerden ervaren. Het nadeel hiervan is dat gedetineerden als een homogene groep worden beschouwd.
* **Importmodel (Irwin & Cressey):** Dit model benadrukt de invloed van individuele kenmerken die reeds vóór detentie aanwezig waren, zoals gender, leeftijd, sociaaleconomische status, cultuur, crimineel traject en gezondheid. Het impliceert dat het profiel van gedetineerden afwijkt van de algemene bevolking en dat zij vaak kwetsbaarheden meebrengen. Het nadeel hier is dat de invloed van de detentiecontext wordt verwaarloosd.
* **Integratief model:** Dit model erkent de wisselwerking tussen importkenmerken en de effecten van deprivatie. Importkenmerken beïnvloeden hoe gedetineerden de deprivaties ervaren. Dit model is cruciaal voor de praktijk: het deprivatiemodel vormt de basisanalyse van beïnvloedbare elementen door beleid, terwijl het importmodel zorgt voor differentiatie en nuancering bij het uitwerken van concrete strategieën.
#### 2.2.2 Mortificatieprocessen
Mortificatie van het zelf, zoals beschreven door Goffman, verwijst naar de afbraak van de vroegere identiteit van een individu door middel van 'role stripping' (verstoring uit sociale rollen) en formele procedures bij binnenkomst (afname van bezittingen, het dragen van een uniform). Na dit proces bouwen gedetineerden vaak een nieuwe, opgelegde identiteit op.
#### 2.2.3 Pains of imprisonment
Sykes identificeerde vijf centrale deprivaties: verlies van vrijheid, goederen en diensten, heteroseksuele relaties, autonomie en veiligheid.
Crewe (2011) heeft deze lijst aangevuld met drie aanvullende 'pains':
* **Onvoorspelbaarheid (van beslissingen):** De afhankelijkheid van de rechtvaardigheid en discretionaire bevoegdheid van het personeel zorgt voor onzekerheid en onbepaaldheid.
* **Psychologische beoordelingen en risicotaxaties:** De ervaring gereduceerd te worden tot een risicoprofiel, met weinig ruimte voor verandering.
* **Zelfbestuur:** De toenemende verwachting dat gedetineerden zelf controle uitoefenen over hun detentietijd en gedrag, binnen een context van beperkte autonomie. Dit kan leiden tot extra lagen van subtiele controle en 'soft power'.
Het leefklimaat in gevangenissen, dat multidimensionaal is en aspecten zoals veiligheid, autonomie, fysiek welbevinden, zinvolle dagbesteding, en contacten met personeel en de buitenwereld omvat, is dynamisch en subjectief bepaald door de perceptie van de gedetineerde.
#### 2.2.4 Fase en duur van detentie
* **Start detentie:** De overgang van vrijheid naar detentie wordt gekenmerkt door de 'shock of imprisonment', met hoge stress en onzekerheid. Voorlopige hechtenis voegt hier nog extra onzekerheid aan toe door het proces en de procedure. Verlies van contacten met familie en vrienden is significant. De piek in psychische problemen, inclusief suïcides, daalt na de eerste weken, maar blijft hoger dan in de algemene bevolking, met specifieke verschillen tussen groepen gedetineerden.
* **Longitudinaal onderzoek:** Onderzoek toont aan dat detentie kan leiden tot een significante daling in aandachtsfunctie en zelfcontrole, wat de prefrontale cortex beïnvloedt. Een verarmde omgeving (sedentair, isolatie, gebrek aan cognitieve uitdagingen) draagt hieraan bij. Dit heeft implicaties voor recidive, zoals beschreven in de zelfcontroletheorie.
* **Verdere fase detentie (Prisonisering):** Gedetineerden passen zich aan de gevangeniscultuur en informele regels aan. De duur van detentie, mate van machteloosheid, gebrek aan controle en verwachtingen over vrijlating bepalen de mate van betrokkenheid bij deze subcultuur.
* **Institutionalisering:** Langdurige detentie kan leiden tot een 'vergroeid' zijn met de regels, routine en structuur, wat functioneren na vrijlating bemoeilijkt. Dit kan resulteren in het post-incarceratie syndroom, gekenmerkt door geïnstitutionaliseerde persoonlijkheidskenmerken, sociaal-sensorische desoriëntatie en sociale vervreemding. De aanpassingen die 'adaptief' zijn in de gevangenis, kunnen 'maladaptief' zijn na vrijlating.
* **Straffen en maatregelen van onbepaalde duur:** Deze leiden tot extra stress en angst door onzekerheid en onvoorspelbaarheid, zoals bij internering.
* **Terugkeer naar de samenleving:** De aanpassing binnen de gevangenis kan contraproductief zijn voor re-integratie. De confrontatie met stigma, hernieuwde aanpassing ('reentry shock') en de 'pains of desistance' (isolement, hopeloosheid, verlies van structuur) zijn significante uitdagingen.
#### 2.2.5 Differentiatie
De uniformiteit van het deprivatiemodel wordt genuanceerd door de belangrijke rol van importkenmerken:
* **Leeftijd:** Oudere gedetineerden hebben specifieke noden en worden geconfronteerd met een versneld verouderingsproces in detentiecontext.
* **Geslacht:** Vrouwen ervaren detentie vaak zwaarder dan mannen, met name door het verlies van contact met hun kinderen, een rol die voor hen vaak centraal staat.
* **Transgender personen:** Naast de algemene 'pains of imprisonment', ervaren zij specifieke uitdagingen zoals het verblijf op de 'verkeerde' afdeling, problemen bij geslachtsveranderingstrajecten, isolatie en transfoob stigma en discriminatie.
#### 2.2.6 Reflecties
Er is een kritische noot ten aanzien van 'pain spotting' als een doel op zich, waarbij de focus te veel op de negatieve effecten ligt. Er wordt gewezen op het belang van het onderzoeken van mogelijke 'gains' of positieve effecten van detentie. De gevangenis kan in bepaalde gevallen functioneren als een 'reinventive institution' of 'veilige haven' voor kwetsbare individuen die uit een precaire situatie worden gehaald. Dit is echter context-gebonden en tijdelijk, en roept vragen op over de geschiktheid van de gevangenis als plek voor dergelijke interventies en de relatie met strafdoelen zoals leedtoevoeging.
### 2.3 Effecten van alternatieve straffen en maatregelen (ASM)
Hoewel de focus van dit hoofdstuk op detentie ligt, worden de effecten van ASM kort aangestipt. Hierbij zijn er ook 'pains' (zoals beperkte autonomie, tijd en kosten, dreiging van heropsluiting, stigma) en 'gains' (zoals het ontwijken van de gevangenis, ondersteuning bij het stoppen van criminaliteit, verbetering van vaardigheden). De 'pains of probation' omvatten verplichtingen, de dreiging van voorwaarden en het stigma. Elektronisch toezicht wordt gemengd ervaren, waarbij het enerzijds een voorkeur geniet boven detentie, maar anderzijds ook beperkingen oplegt aan de vrijheid en sociale relaties.
### 2.4 Impact van personeel op detentie-ervaringen
Het penitentiaire personeel speelt een cruciale rol in de welzijn en ervaringen van gedetineerden. De context van het werken in detentie is zwaar, met factoren als overbevolking, personeelstekorten, en de dubbele rol van controleur en hulpverlener.
#### 2.4.1 Impact van professionelen
Penitentiair personeel kan de negatieve effecten van detentie (zoals isolement, verminderd zelfwaarde, controleverlies, geweldservaringen) versterken, maar ook positief beïnvloeden en verminderen. Een positieve relatie en ondersteuning door personeel dragen bij aan een succesvolle aanpassing binnen de detentie en na vrijlating.
* **Functiedifferentiatie:** Er is een trend naar functiedifferentiatie, met enerzijds beveiligingsassistenten en anderzijds detentiebegeleiders gericht op begeleiding.
* **Dynamische veiligheid:** Dit concept benadrukt veiligheid door middel van een actief regime en goed ontwikkelde relaties en communicatie tussen personeel en gedetineerden. Nauw contact, proactief handelen en het bieden van dagelijkse, zinvolle activiteiten zijn hierbij essentieel. Het principe 'any prisoner who is left in his cell is a threat to security or control' onderstreept het belang van interactie.
* **Procedurele rechtvaardigheid:** Rechtvaardige en consistente behandeling door het personeel verhoogt de legitimiteit van het systeem, wat leidt tot meer naleving van regels, minder geweld en stress, en een hogere veiligheid en welzijn.
* **Opleiding en vorming:** Goede opleiding van personeel, inclusief de-escalatietechnieken, is cruciaal voor zowel de jobtevredenheid als de effectiviteit in de omgang met gedetineerden.
De ervaringen met procedurele rechtvaardigheid bij politie kunnen zelfs de percepties van gedetineerden ten aanzien van andere actoren in de strafrechtsketen kleuren.
### 2.5 Import en deprivatie wordt export
De problemen en kwetsbaarheden die gedetineerden vóór detentie al hadden, kunnen door de detentie worden versterkt. Na vrijlating kunnen problemen zoals werkloosheid, schulden, en dakloosheid aanhouden of verergeren, mede door het stigma van een strafblad. Dit bevestigt en reproduceert bestaande kwetsbaarheden, en de maatschappelijke context speelt een belangrijke rol in de effecten van detentie, die dus niet beperkt blijven tot de gedetineerde zelf.
---
# Effecten van alternatieve straffen en maatregelen
Dit deel van de analyse richt zich op de ervaringen en consequenties van niet-detentie straffen en maatregelen, inclusief de zogenaamde 'pains of freedom' en 'pains of probation', evenals de effecten van elektronisch toezicht.
## 3. Effecten van alternatieve straffen en maatregelen
### 3.1 Effecten van detentie (kort overzicht)
Hoewel de focus ligt op alternatieve straffen en maatregelen, is een kort begrip van detentie-effecten nuttig voor context. Detentie kan leiden tot 'mortificatieprocessen', waarbij de identiteit van een persoon wordt afgebroken door het verlies van sociale rollen en de introductie tot de gevangeniscontext. Dit proces wordt gevolgd door de opbouw van een nieuwe, vaak opgelegde, identiteit. De 'pains of imprisonment', zoals geformuleerd door Sykes, omvatten de deprivaties van vrijheid, goederen en diensten, heteroseksuele relaties, autonomie en veiligheid. Latere uitbreidingen voegen hier onvoorspelbaarheid, psychologische beoordelingen en risicotaxaties, en de druk van zelfbestuur aan toe. Het leefklimaat in de gevangenis, dat factoren als veiligheid, autonomie, fysiek welbevinden, dagbesteding en contacten omvat, beïnvloedt het welzijn van gedetineerden op dynamische en subjectieve wijze.
De fase en duur van detentie spelen een cruciale rol. De 'shock of imprisonment' en de daaraan gerelateerde stress en onzekerheid zijn het meest intens aan het begin van de detentie. Psychische problemen en suïcidepogingen zijn piekervaringen in de eerste weken, die na verloop van tijd dalen, maar hoger blijven dan in de algemene bevolking. Langdurige detentie kan leiden tot 'prisonisering', waarbij gedetineerden zich aanpassen aan de gevangeniscultuur en informele regels. Institutionalisering, een gevolg van langdurige blootstelling aan het regime, kan het functioneren na vrijlating bemoeilijken, wat kan leiden tot het post-incarceratiesyndroom bij langgestraften. Straffen van onbepaalde duur, zoals internering, introduceren extra stress en angst door onzekerheid en onvoorspelbaarheid. De terugkeer naar de samenleving kan gecompliceerd worden door het stigma, de confrontatie met het strafblad en de 'pains of desistance', die isolement en hopeloosheid kunnen omvatten.
Differentiatie in detentie-ervaringen is belangrijk. Importkenmerken zoals leeftijd, geslacht en genderidentiteit beïnvloeden hoe gedetineerden de detentie ervaren. Oudere gedetineerden en transgender personen kunnen specifieke behoeften en extra 'pains' ervaren. Hoewel de focus vaak ligt op 'pains', kunnen er ook 'gains' zijn, zoals een tijdelijke verbetering van huisvesting of toegang tot hulpverlening voor gemarginaliseerde individuen, waarbij de gevangenis als een 'veilige haven' kan fungeren.
### 3.2 Effecten van alternatieve straffen en maatregelen (ASM)
Alternatieve straffen en maatregelen (ASM) kenmerken zich door een wisselwerking tussen bewegingsvrijheid en zichtbaarheid. Ze kunnen zowel 'pains' als 'gains' met zich meebrengen, wat leidt tot een zekere ambiguïteit in de beleving.
#### 3.2.1 Pains of freedom en gains van alternatieve straffen
De term 'pains of freedom' verwijst naar de ervaringen die optreden bij straffen die minder ingrijpend zijn dan detentie, zoals die in open gevangenissen of bij andere vormen van toezicht. Zelfs in contexten met meer bewegingsvrijheid kunnen er specifieke ongemakken optreden. Dit kan de verwarring zijn tussen vrij zijn en niet vrij zijn, en de last van opgelegde structuur en verantwoordelijkheden. Voor personen zonder eerdere detentie-ervaring kan de perceptie "het is tenminste geen gevangenis" domineren, wat als een 'gain' kan worden beschouwd.
Potentiële 'gains' van ASM omvatten:
* **Ondersteuning bij criminaliteitsstop (desistance):** ASM kunnen fungeren als een facilitator voor gedragsverandering.
* **Opgelegde structuur:** Dit kan voordelig zijn voor individuen die moeite hebben met zelfregulatie.
* **Verbetering van probleemoplossende en pro-sociale vaardigheden:** Door gerichte interventies kunnen deze vaardigheden worden ontwikkeld.
#### 3.2.2 Pains of probation
'Pains of probation' beschrijven de negatieve ervaringen die gepaard gaan met probatie en andere vormen van door de reclassering gesuperviseerd toezicht. Deze kunnen onder andere zijn:
* **Autonomie:** Oplegde verplichtingen kunnen een aanzienlijke impact hebben op het dagelijkse en privéleven.
* **Tijd en kosten:** Frequent contact met de reclassering, verplaatsingen naar hulpverleningsinstanties en het bijwonen van verplichte programma's vergen veel tijd en middelen.
* **Dreiging:** De voortdurende voorwaarde van naleving en de mogelijkheid van (her)opsluiting bij overtredingen creëren een constante dreiging.
* **Verplichting om over feiten te praten:** Dit kan emotioneel belastend zijn en is vaak een voorwaarde voor succesvolle probatie.
* **Stigma:** Zelfs buiten detentie kan er sprake zijn van stigmatisering door de maatschappij als gevolg van het strafrechtelijk label.
#### 3.2.3 Elektronisch toezicht (ET)
Elektronisch toezicht wordt over het algemeen verkiesbaar geacht boven detentie, waarbij het als een gunst wordt ervaren, hoewel het ook als straf kan worden gezien. De beleving van ET is echter complex en kent specifieke 'pains':
* **Beperkte vrijheid:** Dit uit zich in geografische beperkingen, strikte uurroosters en de confrontatie met verleidingen.
* **'Watching others' effect:** Het gevoel constant geobserveerd te worden kan stress genereren.
* **Sociaal en relationeel:** ET kan leiden tot spanningen en conflicten binnen relaties en het gezin, omdat ook huisgenoten zich moeten schikken naar de opgelegde schema's.
* **Angst:** Er kan angst ontstaan die voortkomt uit de individuele verantwoordelijkheid voor naleving en de mogelijke consequenties van overtredingen.
> **Tip:** De 'pains of freedom' en 'pains of probation' benadrukken dat ook buiten de muren van de gevangenis straffen en maatregelen ingrijpende psychologische en sociale gevolgen kunnen hebben voor individuen.
> **Example:** Een persoon onder elektronisch toezicht met een samenvattende enkelband kan overdag niet naar bepaalde locaties en moet zich voor een specifiek tijdstip thuis bevinden. Dit beperkt spontane sociale activiteiten en kan leiden tot spanningen met familieleden die hun eigen planning hierop moeten afstemmen.
---
# Gevolgen van detentie op de lange termijn en re-integratie
Dit onderwerp behandelt de langdurige effecten van detentie, zoals institutionele persoonlijkheidskenmerken en post-incarceratie syndroom, en de uitdagingen van re-integratie in de samenleving na vrijlating.
## 4. Gevolgen van detentie op de lange termijn en re-integratie
Detentie heeft ingrijpende gevolgen die zich niet beperken tot de periode van opsluiting, maar ook langdurige effecten hebben op de persoonlijkheid, het gedrag en de mogelijkheden tot re-integratie in de samenleving.
### 4.1 Institutionele effecten van detentie
Detentie wordt gekenmerkt door de context van een "totale institutie", een plaats waar individuen in vergelijkbare omstandigheden, afgesloten van de buitenwereld, een gestructureerd leven leiden. Dit leidt tot verschillende effecten, waaronder mortificatieprocessen en de "pains of imprisonment".
#### 4.1.1 Mortificatieprocessen
Mortificatie van het zelf, zoals beschreven door Goffman, verwijst naar de afbraak van de vroegere identiteit door middel van "role stripping", waarbij individuen uit hun sociale rollen worden ontzet. Dit gebeurt via entree-procedures en formele mechanismen die leiden tot de opbouw van een nieuwe, vaak opgelegde identiteit.
#### 4.1.2 Pains of imprisonment
Sykes identificeerde vijf centrale deprivaties die de basis vormen van de "pains of imprisonment": verlies van vrijheid, goederen en diensten, heteroseksuele relaties, autonomie en veiligheid. Later is deze lijst aangevuld met de "pains" van onvoorspelbaarheid, psychologische beoordelingen en risicotaxaties, en zelfbestuur, wat neerkomt op een toenemende verwachting van zelfcontrole binnen een context van beperkte autonomie.
Het leefklimaat in gevangenissen, dat aspecten zoals veiligheid, autonomie, fysiek welbevinden, zinvolle dagbesteding en contacten omvat, is multidimensionaal, dynamisch en subjectief.
#### 4.1.3 Fase en duur van detentie
De start van detentie brengt een "shock of imprisonment" met zich mee, gekenmerkt door grote onzekerheid en stress. Dit effect kan versterkt worden bij voorlopige hechtenis. De piek in psychische problemen en suïcides daalt na de eerste weken, maar blijft verhoogd, met specifieke patronen voor vrouwen en beklaagden.
Langdurige detentie kan leiden tot prisonisering, waarbij gedetineerden zich aanpassen aan de gevangeniscultuur en informele regels. Dit kan resulteren in institutionalisering, een staat van vergroeid zijn met de regels en routines van de gevangenis, wat het functioneren na vrijlating bemoeilijkt.
#### 4.1.4 Gevolgen voor cognitieve functies
Onderzoek suggereert dat detentie een significante daling kan veroorzaken in aandachtsfuncties en zelfcontrole, mogelijk door de verarmde omgeving van detentie, die weinig cognitieve uitdagingen biedt. Dit heeft implicaties voor zelfcontroletheorieën en recidive.
#### 4.1.5 Post-incarceration syndroom
Langgestraften kunnen het post-incarceration syndroom ontwikkelen, gekenmerkt door symptomen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) in combinatie met geïnstitutionaliseerde persoonlijkheidskenmerken zoals paranoia en wantrouwen, sociaal-sensorische desoriëntatie en sociale vervreemding. Deze veranderingen, adaptief binnen de gevangeniscontext, kunnen maladaptief zijn na vrijlating.
#### 4.1.6 Verschillen in detentie-ervaring (differentiatie)
De ervaring van detentie varieert sterk afhankelijk van individuele kenmerken ("importkenmerken") en het type detentie. Ouderen en vrouwen ervaren detentie anders dan jongeren en mannen, waarbij verlies van contact met kinderen voor vrouwen een bijzonder zware deprivatie kan zijn. Ook transgender personen ervaren specifieke "pains", zoals het verblijven op de verkeerde afdeling en problemen met genderbevestigende zorg.
> **Tip:** De subjectieve zwaarte van detentie wordt niet alleen bepaald door de deprivaties zelf, maar ook door de interactie met de individuele achtergrond van de gedetineerde.
#### 4.1.7 Reflecties op "pains" en "gains"
Er is een risico op overmatige focus op de negatieve effecten ("pain spotting") van detentie, terwijl er ook mogelijke "gains" kunnen zijn, zoals voor daklozen of verslaafden die tijdelijk uit een precaire situatie worden gehaald en toegang krijgen tot hulpverlening. De gevangenis kan voor sommigen een tijdelijke "veilige haven" zijn, relatief ten opzichte van hun situatie vóór detentie.
### 4.2 Re-integratie na detentie
Re-integratie na detentie is een complex proces, geconfronteerd met aanzienlijke uitdagingen, waaronder het stigma, de moeilijkheden bij het hervatten van een normaal leven, en de "pains of desistance".
#### 4.2.1 Import en deprivatie worden export
De problemen en kwetsbaarheden die individuen vóór detentie al hadden op het gebied van werk, huisvesting en inkomen, kunnen door detentie worden versterkt. Een strafblad bemoeilijkt tewerkstelling en huisvesting aanzienlijk. Dit bevestigt en reproduceert bestaande kwetsbaarheden, versterkt door het stigma en de uitsluiting waarmee gedetineerden worden geconfronteerd bij terugkeer in de samenleving.
#### 4.2.2 Stigma en maatschappelijke context
Het stigma dat gepaard gaat met detentie is vaak een langdurige belemmering voor re-integratie. Maatschappelijke factoren, zoals de houding ten opzichte van ex-gedetineerden, spelen een cruciale rol in het succes van re-integratie.
#### 4.2.3 Pains of desistance
Na vrijlating ervaren ex-gedetineerden vaak "pains of desistance", wat verwijst naar isolement door het verbreken van sociale netwerken, hopeloosheid, en het verlies van de voorspelbaarheid en structuur van detentie.
#### 4.2.4 De rol van alternatieve straffen en maatregelen (ASM)
Ook alternatieve straffen en maatregelen brengen hun eigen uitdagingen met zich mee.
##### 4.2.4.1 Pains of freedom en ambiguïteit
Bij straffen met meer bewegingsvrijheid en zichtbaarheid, zoals open regimes of huisarrest, kunnen "pains of freedom" ontstaan. Dit betreft de verwarring tussen vrij zijn en niet vrij zijn, de verplichtingen die de vrijheid beperken, en de dreiging van heropsluiting bij het niet naleven van voorwaarden.
##### 4.2.4.2 Elektronisch toezicht
Elektronisch toezicht (ET) wordt door velen geprefereerd boven gevangenisstraf, maar brengt beperkingen met zich mee op het gebied van geografische bewegingsvrijheid en strikte dagschema's. Dit kan leiden tot stress en conflicten binnen relaties en een verhoogd gevoel van individuele verantwoordelijkheid.
> **Example:** Een persoon onder elektronisch toezicht mag bijvoorbeeld zijn huis niet verlaten na 20:00 uur en moet zich melden bij een reclasseringswerker op vaste tijden, wat impact heeft op sociale activiteiten en werk.
##### 4.2.4.3 Verplichtingen en stigma
ASM-maatregelen zoals verplichte gesprekken over feiten of deelname aan therapie kunnen belastend zijn. Het stigma van het strafrechtelijk systeem blijft vaak ook bij deze milder lijkende straffen aanwezig.
### 4.3 Impact van personeel op re-integratie
Het personeel in detentie- en re-integratie settings speelt een cruciale rol in het welzijn en de aanpassing van gedetineerden, zowel binnen als na vrijlating.
#### 4.3.1 De rol van dynamische veiligheid
Dynamische veiligheid, gebaseerd op actieve regimes, goede relaties en communicatie tussen personeel en gedetineerden, is essentieel voor een positieve detentie-ervaring en succesvolle re-integratie. Dit staat in contrast met statische veiligheidsmaatregelen die contraproductief kunnen werken.
#### 4.3.2 Procedurele rechtvaardigheid
Rechtvaardige en consistente behandeling door personeel, bekend als procedurele rechtvaardigheid, verhoogt de legitimiteit van het systeem en kan leiden tot minder geweld, stress en meer welzijn. De ervaringen met politie kunnen de perceptie van latere contacten in de strafrechtsketen beïnvloeden.
#### 4.3.3 Opleiding en ondersteuning van personeel
Goede opleiding en ondersteuning van penitentiair personeel, inclusief de-escalatietechnieken en training in communicatie, is van vitaal belang om jobstress te verminderen en de effectiviteit van hun rol in re-integratie te vergroten. Dit geldt ook voor begeleiders in het kader van alternatieve straffen.
#### 4.3.4 Invloed op "pains" en "gains"
Personeel kan de negatieve effecten van detentie versterken, maar ook verminderen. Een positieve werkrelatie met personeel kan de kans op succesvolle aanpassing binnen en na vrijlating significant vergroten. Dit benadrukt het belang van het ontwikkelen van een sterke, ondersteunende band tussen personeel en de personen die zij begeleiden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Totale institutie | Een plaats van verblijf en werk waar een groot aantal individuen in een gelijkaardige situatie, voor een aanzienlijke periode afgesloten van de ruimere samenleving, tezamen een ingesloten, formeel geregeld leven leiden. Dit kenmerkt zich door geslotenheid, een collectieve levensstijl en bureaucratisch formeel beheer. |
| Deprivatiemodel | Een theoretisch kader dat stelt dat de effecten van detentie primair voortkomen uit de deprivaties (verlies van ervaringen, ontberingen) die inherent zijn aan de gevangeniscontext. Volgens dit model zijn gedetineerden homogene groepen die worden beïnvloed door de gevangenismuren en de regels daarbinnen. |
| Importmodel | Een theoretisch kader dat de nadruk legt op de invloed van individuele kenmerken die een gedetineerde reeds vóór de detentie bezat, zoals gender, leeftijd, sociaal-economische status, cultuur en crimineel traject. Deze 'rugzak' van de gedetineerde bepaalt volgens dit model hoe deze aanpast aan het gevangenisleven. |
| Integratief model | Een benadering die de wisselwerking tussen de detentiecontext en de individuele kenmerken van een gedetineerde erkent. Dit model stelt dat importkenmerken de effecten van deprivatie beïnvloeden, en vice versa, wat leidt tot een genuanceerdere kijk op de detentie-ervaring. |
| Mortificatieprocessen | Het proces van afbraak van de vroegere identiteit van een individu, vaak veroorzaakt door de entree-procedure en formele mechanismen binnen een institutie. Dit kan leiden tot 'role stripping', waarbij individuen uit hun sociale rollen worden ontzet en een nieuwe, vaak opgelegde, identiteit moeten opbouwen. |
| Pains of imprisonment | De vijf centrale deprivaties die door Sykes (1958) zijn geïdentificeerd als de belangrijkste negatieve ervaringen in detentie: verlies van vrijheid, goederen en diensten, heteroseksuele relaties, autonomie en veiligheid. Latere toevoegingen door Crewe (2011) omvatten onvoorspelbaarheid, psychologische beoordelingen en een gebrek aan zelfbestuur. |
| Prisonisering | Het proces waarbij gedetineerden zich aanpassen aan de gevangeniscultuur, inclusief de informele regels en gedragsnormen ('inmate code'). Dit kan leiden tot het aannemen van een subcultuur of isolatie, en de mate waarin dit gebeurt is afhankelijk van de duur van de detentie en de mate van machteloosheid. |
| Institutionalisering | Het fenomeen waarbij individuen zo vergroeid raken met de regels, routine en structuur van een institutionele omgeving, zoals een gevangenis, dat ze na vrijlating moeite hebben om buiten die context te functioneren. Dit wordt met name beïnvloed door de duur van de detentie, een monotoon regime en een gebrek aan autonomie. |
| Post-incarceration syndroom | Een combinatie van posttraumatische stressstoornis (PTSD) met geïnstitutionaliseerde persoonlijkheidskenmerken zoals paranoia en wantrouwen, sociaal-sensorische desoriëntatie, en sociale vervreemding. Deze veranderingen kunnen optreden na langdurige detentie en blijven bestaan na vrijlating, zelfs wanneer de omgeving wijzigt. |
| Dynamische veiligheid | Een benadering van veiligheid binnen een penitentiaire inrichting die steunt op een actief regime en goed ontwikkelde relaties en communicatie tussen personeel en gedetineerden. Dit omvat nauw contact, proactief handelen bij dreigende conflicten en het bevorderen van een positieve sfeer. |
| Procedurele rechtvaardigheid | De perceptie van rechtvaardigheid in de processen en procedures die worden toegepast, in plaats van alleen de uitkomst. Een rechtvaardige en consistente behandeling door het systeem kan de legitimiteit ervan verhogen, wat leidt tot meer naleving van regels, minder geweld en stress, en een grotere veiligheid en welzijn. |
| Pains of probation | De negatieve ervaringen die gepaard gaan met een proeftijd of andere vormen van toezicht buiten detentie, zoals beperkte autonomie door verplichtingen, impact op het dagelijks leven, de dreiging van heropsluiting en het stigma dat ermee gepaard gaat. Ook de verplichting om over feiten te praten is een veelvoorkomende pijn. |
| Elektronisch toezicht (ET) | Een strafmaatregel waarbij personen een elektronisch middel dragen om hun bewegingsvrijheid en naleving van regels te controleren. Hoewel het vaak als een voorkeur wordt gezien boven detentie, kan het leiden tot beperkte vrijheid, stress door huiselijke spanningen en angst vanwege de individuele verantwoordelijkheid. |
| Gains of imprisonment | Positieve effecten die gedetineerden kunnen ervaren tijdens hun detentie, met name in situaties waarin de gevangenis als een 'veilige haven' fungeert. Dit kan betrekking hebben op tijdelijke verbetering van problematische situaties zoals verslaving, dakloosheid, of het krijgen van hulpverlening en structuur. |
Cover
BaMV Criminologie 5 Ecologische benadering.pptx
Summary
# Sociologische verklaringen van criminaliteit
Dit onderwerp behandelt diverse sociologische benaderingen die proberen criminaliteit te verklaren, waaronder leertheorieën, controletheorieën en de labelingbenadering.
## 1. Sociologische verklaringen van criminaliteit
Sociologische verklaringen van criminaliteit richten zich op de maatschappelijke structuren en processen die crimineel gedrag beïnvloeden, in plaats van op individuele psychologische factoren. Ze onderzoeken hoe de omgeving, sociale interacties en maatschappelijke ongelijkheden bijdragen aan criminaliteit. Binnen dit brede veld zijn verschillende stromingen te onderscheiden, waaronder de ecologische benadering, leertheorieën, controletheorieën en de labelingbenadering.
### 1.1 De ecologische benadering
De ecologische benadering, sterk beïnvloed door de Chicago-school, bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de stedelijke omgeving. Deze stroming ziet de structuur van de maatschappij en met name de stad als een bepalende factor voor gedrag.
#### 1.1.1 De Chicago-school
De Chicago-school ontstond in een periode van snelle stedelijke groei en toenemende heterogeniteit, wat de sociale organisatie van de stad sterk beïnvloedde. De sociale ecologie onderzoekt de interactie tussen menselijke gemeenschappen en hun omgeving, inclusief de door mensen gecreëerde structuren zoals steden.
#### 1.1.2 Concentrische zonetheorie van Park en Burgess
Deze theorie, ontwikkeld door Park en Burgess, stelt dat de opbouw en groei van een stad volgens een bepaald patroon verloopt, vergelijkbaar met de groei van biologische organismen. Dit patroon is vooral zichtbaar in steden met een sterke industriële ontwikkeling en een groeiende bevolking. De stad wordt opgedeeld in vijf concentrische zones, die elk specifieke kenmerken en sociale processen kennen:
* **Zone 1: Het centrum**
Dit is de kern van de stad, economisch gunstig gelegen en gericht op financiële en commerciële activiteiten. De grondprijzen zijn er hoog en er wonen weinig mensen.
* **Zone 2: De overgangszone**
Deze zone kenmerkt zich door lichte industrie en wordt ingelijfd bij het centrum naarmate dit laatste groeit. Door de hoge marktwaarde van gronden is er sprake van verkrotting, vervallen gebouwen, lage huurprijzen en weinig voorzieningen. De bewoners hebben vaak een lage draagkracht, wat leidt tot het ontstaan van sloppenwijken (getto's) waar migranten zich vestigen. Deze zone kent een hoge residentiële mobiliteit.
* **Zone 3: Zone van arbeiderswoningen**
Deze zone heeft een relatief stabiel karakter en dient voornamelijk als woongebied voor mensen met een laag inkomen. De huurprijzen zijn lager en de woningen zijn vaak klein. Er is een matig aanbod aan voorzieningen. Migratie vanuit zone II vindt hier plaats, en deze zone fungeert als een buffer tussen de verpauperde zone II en de middenklasse.
* **Zone 4: De residentiële zone**
Dit is een latere zone van de stad, gekenmerkt door duurdere appartementen en vrijstaande woningen. Het wordt bewoond door de hogere middenklasse, vrije beroepen en nieuw rijken, die profiteren van comfortabele en moderne woningen.
* **Zone 5: De pendelaarszone**
Dit zijn de voorsteden, bewoond door mensen met een hoge sociaaleconomische status (SES), vaak in villa's en landhuizen.
#### 1.1.3 Sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
Shaw en McKay breidden de concentrische zonetheorie uit door deze te koppelen aan het concept van sociale desorganisatie. Zij stelden dat bepaalde structurele buurtkenmerken de sociale organisatie van een gemeenschap ontwrichten en zo criminaliteit bevorderen:
* **Lage economische status** van een buurt.
* **Hoge etnische heterogeniteit** van een buurt.
* **Hoge residentiële mobiliteit** van een buurt.
In sociaal georganiseerde buurten is er een hoge mate van solidariteit, cohesie en integratie. Dit resulteert in sterke informele sociale controle, waarbij bewoners onveilige situaties mijden en direct ingrijpen bij verdachte gebeurtenissen.
In sociaal gedesorganiseerde buurten ontbreekt deze gedeelde consensus over normen en waarden, wat leidt tot een verzwakte buurt en een gebrek aan informele sociale controle. Dit creëert een omgeving die criminaliteit gedoogt. Shaw en McKay toonden aan dat (jeugd)delinquentie sterk verbonden is met het sociale milieu en de omgeving waarin jongeren opgroeien. Het verschil tussen delinquente en niet-delinquente jongeren zit voornamelijk in de invloed van hun leefomgeving.
> **Tip:** De ecologische benadering suggereert dat het aanpakken van criminaliteit ook een ruimtelijke component heeft; het verbeteren van de sociale organisatie in achterstandswijken kan een preventieve werking hebben.
> **Voorbeeld:** Een buurt met veel sociale problemen, een mix van diverse etnische groepen en veel bewoners die snel verhuizen, heeft volgens Shaw en McKay een grotere kans op sociale desorganisatie en dus op hogere criminaliteitscijfers, onafhankelijk van de individuele kenmerken van de bewoners.
#### 1.1.4 Kritische kanttekeningen bij de ecologische benadering
De ecologische benadering roept ook kritische vragen op:
* Waarom pleegt de ene persoon in een zone met sociale desorganisatie wel criminaliteit en de andere niet? Dit suggereert dat individuele factoren wel degelijk een rol spelen.
* Er wordt gesproken over selectieve migratie en selectieve strafrechtshandhaving, wat impliceert dat niet alle groepen gelijk worden behandeld.
* De aanname dat stadsontwikkeling een natuurlijk proces is, wordt geproblematiseerd. Stedelijke vernieuwing en ruimtelijke ordening zijn vaak politiek gestuurde processen.
* Recent onderzoek betwijfelt de directe link tussen sociale banden, informele sociale controle en criminaliteit, en nuanceert de impact van immigratie.
### 1.2 Leertheorieën
Leertheorieën gaan ervan uit dat crimineel gedrag wordt aangeleerd, net als elk ander gedrag. Dit kan gebeuren via sociale interacties en de associatie met anderen die criminele activiteiten plegen of goedkeuren.
### 1.3 Controletieën
Controletieën richten zich op de vraag waarom mensen zich aan de maatschappelijke normen houden en niet toegeven aan de druk om crimineel gedrag te vertonen. Ze onderzoeken de sociale banden en de controlemechanismen die individuen ervan weerhouden crimineel te zijn.
### 1.4 De labelingbenadering
De labelingbenadering stelt dat gedrag niet inherent crimineel is, maar als dusdanig wordt benoemd (gelabeld) door de maatschappij en de autoriteiten. Het krijgen van een crimineel label kan leiden tot zelfvervulling, waarbij individuen zich gaan gedragen naar het label dat hen is opgelegd.
---
# De ecologische benadering en de Chicago-school
De ecologische benadering bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de stad, met de Chicago-school als een belangrijke exponent die zich richtte op sociale desorganisatie.
### 2.1 De ecologische benadering
De ecologische benadering binnen de sociologie vertrekt vanuit de wisselwerking tussen de mens en de stad. Het is een structureel-functionalistische benadering die stelt dat de structuur van de maatschappij gedrag bepaalt. Binnen deze benadering zijn er diverse leertheorieën die uitgaan van aangeleerd gedrag, controletheorieën die de druk om criminaliteit te plegen onderzoeken, en de labelingbenadering die stelt dat gedrag niet inherent crimineel is maar als zodanig wordt benoemd.
De ecologische benadering concentreert zich in het bijzonder op twee theorieën:
* De concentrische zonetheorie van Park en Burgess.
* De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay.
#### 2.1.1 De Chicago-school
De Chicago-school ontstond in een tijd van razendsnelle stedelijke groei en verandering in Chicago. Deze groei leidde tot een toenemende heterogeniteit, wat de sociale organisatie van de stad beïnvloedde. De sociale ecologie, een kernonderdeel van de Chicago-school, bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de door mensen gecreëerde stedelijke omgeving.
### 2.2 De concentrische zonetheorie van Park en Burgess
Park en Burgess bestudeerden de stad en de processen van sociale desorganisatie die zich daarin voordoen. Hun theorie is van toepassing op steden met een goede industriële ontwikkeling en een groeiende bevolking.
Het uitgangspunt van deze theorie is dat de opbouw en groei van een stad verloopt volgens een bepaald patroon, dat zich manifesteert in concentrische zones. Door stedelijke groei en economische ontwikkeling ontstaan de volgende zones:
* **Zone 1: Het centrum**
Dit is het economische hart van de stad, gekenmerkt door financiële en commerciële activiteiten en hoge grondprijzen. Er wonen doorgaans weinig mensen.
* **Zone 2: Overgangszone**
Deze zone is gelegen aan de rand van het centrum en wordt bij groei van zone I ingelijfd. Kenmerkend zijn lichte industrie, een hoge marktwaarde van gronden, maar ook verloederde gebouwen, lage huurprijzen, verkrotting en weinig voorzieningen. De bewoners hebben weinig draagkracht, en dit is vaak de zone waar migranten die hun geluk in de stad zoeken, zich vestigen, wat leidt tot een hoge residentiële mobiliteit. Ghetto's kunnen hier ontstaan.
* **Zone 3: Zone van arbeiderswoningen**
Deze zone heeft een relatief stabiel karakter en dient voornamelijk als woonfunctie voor mensen met een laag inkomen. De huurprijzen zijn lager en de woningen zijn vaak klein. Er is een matig aanbod aan voorzieningen. Deze zone vormt een buffer tussen de verpauperde overgangszone en de middenklasse.
* **Zone 4: Residentiële zone**
Dit is de laatste woonzone van de stad, gekenmerkt door duurdere appartementen en vrijstaande woningen. Hier woont de hogere middenklasse, waaronder vrije beroepers en nieuw rijken, in comfortabele, moderne woningen.
* **Zone 5: Pendelaarszone**
Dit zijn de voorsteden, waar mensen met een hoge sociaaleconomische status (SES) wonen in villa's en landhuizen.
Volgens de theorie zijn de problemen van sociale desorganisatie het hoogst in Zone II. De sociale controle is er verzwakt, normen en waarden worden minder nageleefd, en criminaliteit dreigt samen te vallen met het sociale leven. Elke zone heeft zijn eigen overheersende normen en waarden, en sociale gedragingen worden beschouwd als een reactie op de specifieke omgeving.
### 2.3 De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
Shaw en McKay illustreerden de concentrische zonetheorie met behulp van cijfermateriaal over de woonplaats van delinquente jongeren. Zij identificeerden drie structurele buurtkenmerken die de sociale organisatie van een lokale gemeenschap ontwrichten:
1. **Economische status van een buurt:** Een lage economische status.
2. **Etnische heterogeniteit van een buurt:** Een hoge mate van etnische diversiteit.
3. **Residentiële mobiliteit van een buurt:** Een hoge verloop van bewoners.
Buurten differentiëren in hun mate van organisatiegraad. Sociaal georganiseerde buurten kenmerken zich door:
* **Hoge mate van solidariteit:** Consensus over waarden en normen (bv. geen overlast).
* **Hoge mate van cohesie:** Sterke banden tussen buurtbewoners.
* **Hoge mate van integratie:** Sterke sociale interactie.
Dit leidt tot effectieve informele sociale controle: men mijdt onveilige plekken en er wordt direct ingegrepen bij verdachte gebeurtenissen.
Sociaal gedesorganiseerde buurten slagen er niet in om een dergelijke gedeelde consensus over belangrijke normen en waarden te ontwikkelen. Dit, mede door de lage SES, hoge residentiële mobiliteit en etnische heterogeniteit, creëert gedoogplaatsen voor criminaliteit. De buurt voelt verzwakt aan doordat mensen er niet om geven, en er is geen informele sociale controle, wat aansluit bij de bevindingen van de concentrische zonetheorie.
Shaw en McKay stelden dat (jeugd)delinquentie verbonden is met het sociale milieu. Jeugdige delinquenten verschillen qua persoonlijkheid niet fundamenteel van hun niet-delinquente leeftijdsgenoten; het verschil zit in de invloed van hun leefomgeving.
> **Tip:** Bij het toepassen van deze theorieën op casussen, is het belangrijk om te bedenken hoe de ecologische factoren (zones, buurtkenmerken) van invloed zijn op het gedrag van individuen. Vraag jezelf af hoe maatregelen om criminaliteit tegen te gaan, verschillen afhankelijk van of je vanuit de concentrische zonetheorie of de sociale desorganisatietheorie redeneert.
Kritische kanttekeningen bij deze benadering betreffen de beperkte aandacht voor individuele verschillen: waarom pleegt de ene persoon in een gedesorganiseerde zone wel criminaliteit en de ander niet? Ook worden vragen gesteld bij selectieve migratie, selectieve strafrechtshandhaving en de aanname van stadsontwikkeling als een natuurlijk proces. Processen van stadsvernieuwing en ruimtelijke ordening, evenals recent onderzoek dat de directe link tussen sociale banden, informele sociale controle en criminaliteit, en de impact van immigratie nuanceert, problematiseren de oorspronkelijke aannames.
---
# De concentrische zonetheorie van Park en Burgess
De concentrische zonetheorie van Park en Burgess stelt dat steden groeien volgens een patroon van concentrische cirkels, waarbij verschillende zones met specifieke sociale en economische kenmerken ontstaan.
### 3.1 De Chicago-school en de ecologische benadering
De Chicago-school, waarin Park en Burgess actief waren, ontwikkelde een ecologische benadering van sociologie. Deze benadering bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de stad, oftewel de door mensen gecreëerde omgeving. De groei van steden, met name in Chicago, leidde tot snelle veranderingen en toenemende heterogeniteit, wat de sociale organisatie van de stad beïnvloedde. De ecologische benadering ziet de structuur van de maatschappij als bepalend voor gedrag.
### 3.2 Uitgangspunten van de zonetheorie
De concentrische zonetheorie is van toepassing op steden met een goede industriële ontwikkeling en een groeiende bevolking. Het kernuitgangspunt is dat de opbouw en groei van een stad volgens een bepaald patroon verlopen, gedreven door stedelijke groei en economische ontwikkeling. Dit proces kan leiden tot sociale desorganisatie.
### 3.3 De vijf zones van de stad
Park en Burgess onderscheiden vijf concentrische zones in de stad, die van het centrum naar de periferie lopen:
#### 3.3.1 Zone 1: Het centrum
Dit is het economische hart van de stad, waar financiële en commerciële activiteiten plaatsvinden. De grondprijzen zijn er hoog en er woont relatief weinig bevolking.
#### 3.3.2 Zone 2: De overgangszone
Deze zone wordt gekenmerkt door lichte industrie. Naarmate zone I groeit, wordt zone II hierbij ingelijfd. De grondwaarde is er hoog, maar de gebouwen zijn vaak verloederd, de huurprijzen laag en de voorzieningen beperkt. De bewoners hebben weinig draagkracht. Deze zone trekt vaak migranten aan die hun geluk in de stad zoeken en kent een hoge residentiële mobiliteit. Hier kunnen zich ookgetto's vormen.
#### 3.3.3 Zone 3: Zone van arbeiderswoningen
Deze zone heeft een relatief stabiel karakter en dient voornamelijk als woonfunctie voor mensen met een laag inkomen. De huurprijzen zijn lager en de woningen en appartementen zijn doorgaans klein, met matige voorzieningen. Deze zone vormt een buffer tussen de verpauperde zone II en de middenklasse van zone IV, en er is sprake van migratie vanuit zone II.
#### 3.3.4 Zone 4: De residentiële zone
Dit is een latere zone van stadsuitbreiding, gekenmerkt door duurdere appartementen en vrijstaande woningen. Hier woont voornamelijk de hogere middenklasse, waaronder vrije beroepers en nieuw rijken, die zich in comfortabele, moderne woningen vestigen.
#### 3.3.5 Zone 5: De pendelaarszone
Dit zijn de voorsteden van de stad, waar mensen met een hoge sociaaleconomische status wonen in villa's en landhuizen.
### 3.4 Sociale desorganisatie in zone II
Volgens de theorie is de sociale problematiek het hoogst in zone II, de overgangszone. Hier zijn de sociale controle en de naleving van normen en waarden verzwakt, wat kan leiden tot een hogere criminaliteit. In elke zone overheersen immers andere normen en waarden, en sociaal gedrag wordt beschouwd als een reactie op de specifieke omgeving.
### 3.5 De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
Shaw en McKay illustreerden de concentrische zonetheorie met behulp van cijfermateriaal over de woonplaats van delinquente jongeren. Zij stelden dat drie structurele buurtkenmerken de sociale organisatie van een lokale gemeenschap ontwrichten:
* **Economische status van een buurt:** Een lage economische status.
* **Etnische heterogeniteit van een buurt:** Een hoge mate van etnische diversiteit.
* **Residentiële mobiliteit van een buurt:** Een hoge turnover van bewoners.
Buurten verschillen in hun mate van organisatie. Sociaal georganiseerde buurten kenmerken zich door:
* **Hoge mate van solidariteit:** Consensus over waarden en normen (bijvoorbeeld het vermijden van overlast).
* **Hoge mate van cohesie:** Sterke banden tussen buurtbewoners.
* **Hoge mate van integratie:** Sterke sociale interactie.
Dit leidt tot informele sociale controle, het mijden van onveilige plekken en directe interventies bij verdachte gebeurtenissen.
In sociaal gedesorganiseerde buurten ontstaat er geen gedeelde consensus over belangrijke normen en waarden, wat resulteert in een gebrek aan sociale controle en zwakke sociale banden. Dit komt onder andere door de eerder genoemde factoren (lage SES, residentiële mobiliteit, etnische heterogeniteit). Dit creëert omstandigheden die criminaliteit gedogen, omdat de buurt verzwakt is en er geen informele sociale controle is.
Shaw en McKay benadrukten dat jeugddelinquentie verbonden is met het sociale milieu en dat delinquente jongeren niet fundamenteel anders zijn dan hun niet-delinquente leeftijdsgenoten; het verschil ligt in de invloed van hun leefomgeving.
#### 3.5.1 Kritische kanttekeningen
De theorie krijgt ook kritiek:
* **Weinig aandacht voor individuele verschillen:** De theorie verklaart onvoldoende waarom sommigen in zone II wel criminaliteit plegen en anderen niet.
* **Selectieve migratie en strafrechtshandhaving:** Vragen rijzen over de rol van selectieve migratiepatronen en selectieve strafrechtshandhaving.
* **Natuurlijk proces van stadsontwikkeling:** De aanname dat stadsontwikkeling een natuurlijk proces is, wordt geproblematiseerd door processen van stadsvernieuwing en ruimtelijke ordening.
* **Directe link sociale banden en criminaliteit:** Recent onderzoek nuanceert de directe link tussen sociale banden, informele sociale controle en criminaliteit, evenals de impact van immigratie.
---
# De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay stelt dat drie kenmerken van buurten de sociale organisatie ontwrichten en zo bijdragen aan criminaliteit.
### 4.1 De ecologische benadering en de Chicago-school
De ecologische benadering binnen sociologische criminaliteitsverklaringen, sterk beïnvloed door de Chicago-school, bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de stad. Deze benadering ziet de structuur van de maatschappij als een bepalende factor voor menselijk gedrag. De Chicago-school ontstond in een periode van snelle urbanisatie en bevolkingsgroei, wat leidde tot toenemende heterogeniteit in de stad en een impact had op de sociale organisatie.
#### 4.1.1 De concentrische zonetheorie van Park en Burgess
Park en Burgess ontwikkelden de concentrische zonetheorie, die stelt dat de groei van een stad een bepaald patroon volgt, vormgegeven door processen van sociale desorganisatie. Deze theorie is met name van toepassing op steden met een sterke industriële ontwikkeling en een groeiende bevolking. De stad wordt opgedeeld in vijf concentrische zones:
* **Zone 1: Het centrum**
Dit is het economische hart van de stad, gekenmerkt door financiële en commerciële activiteiten en hoge grondprijzen. Er wonen relatief weinig mensen.
* **Zone 2: Overgangszone**
Deze zone grenst aan het centrum en wordt gekenmerkt door lichte industrie. Door de groei van zone 1 wordt deze zone ingelijfd, wat leidt tot een hoge marktwaarde van gronden. Dit resulteert in verloederde gebouwen, lage huurprijzen, gebrek aan voorzieningen en een lage draagkracht bij de bewoners. Deze zone vormt vaak een ghetto met migranten die naar de stad komen en kent hoge residentiële mobiliteit.
* **Zone 3: Zone van arbeiderswoningen**
Deze zone is relatief stabiel en dient voornamelijk als woongebied voor mensen met een laag inkomen. De woningen, appartementen en voorzieningen zijn kleiner en minder uitgebreid dan in andere zones. Er is migratie vanuit zone II, en deze zone fungeert als een buffer tussen de meer verpauperde zone II en de middenklasse zones.
* **Zone 4: Residentiële zone**
Dit is een latere zone van de stad, gekenmerkt door duurdere appartementen en vrijstaande woningen. Het wordt bewoond door de hogere middenklasse, vrije beroepen en nieuwe rijken, die in comfortabele, moderne woningen verblijven.
* **Zone 5: Pendelaarszone**
Dit zijn de voorsteden, bewoond door mensen met een hoge sociaaleconomische status (SES), met villa's en landhuizen.
Volgens de concentrische zonetheorie is zone II, de overgangszone, de plek waar problemen van sociale desorganisatie het meest voorkomen. Dit uit zich in verzwakte sociale controle, het niet langer naleven van normen en waarden, en een verhoogde kans op criminaliteit. Elke zone wordt gekenmerkt door eigen normen en waarden, en sociaal gedrag wordt beschouwd als een reactie op de specifieke omgeving.
### 4.2 De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
Shaw en McKay bouwden voort op de concentrische zonetheorie en gebruikten cijfermateriaal over de woonplaats van delinquente jongeren om hun theorie te illustreren. Zij identificeerden drie structurele buurtkenmerken die de sociale organisatie van een lokale gemeenschap ontwrichten:
1. **Economische status van een buurt (laag)**: Buurten met een lage economische status hebben vaak minder middelen en voorzieningen, wat kan leiden tot sociale problemen.
2. **Etnische heterogeniteit van een buurt (hoog)**: Een hoge mate van etnische diversiteit kan, in combinatie met andere factoren, leiden tot uitdagingen in het opbouwen van gedeelde normen en waarden en sociale cohesie.
3. **Residentiële mobiliteit van een buurt (hoog)**: Hoge verhuisfrequente bewoners bemoeilijkt het opbouwen van duurzame sociale banden en wederzijds vertrouwen.
#### 4.2.1 Kenmerken van sociaal georganiseerde en sociaal gedesorganiseerde buurten
Buurten verschillen in hun mate van organisatiegraad:
* **Sociaal georganiseerde buurten** kenmerken zich door:
* **Hoge mate van solidariteit**: Een gedeelde consensus over waarden en normen (bv. geen overlast).
* **Hoge mate van cohesie**: Sterke banden tussen buurtbewoners.
* **Hoge mate van integratie**: Sterke sociale interactie.
Deze kenmerken leiden tot informele sociale controle, het mijden van onveilige plekken en directe interventies bij verdachte gebeurtenissen.
* **Sociaal gedesorganiseerde buurten** slagen er niet in een dergelijke gedeelde consensus over belangrijke normen en waarden te ontwikkelen. Dit resulteert in:
* Verzwakte sociale controle.
* Geen sterke sociale banden.
De bovengenoemde kenmerken (lage SES, residentiële mobiliteit, etnische heterogeniteit) creëren omstandigheden die gedoogplaatsen voor criminaliteit vormen, doordat de buurt verzwakt is en bewoners er minder om geven of zich minder betrokken voelen.
#### 4.2.2 Criminaliteit en de sociale omgeving
Shaw en McKay stellen dat (jeugd)delinquentie verbonden is met het sociale milieu waarin jongeren opgroeien. Jonge delinquenten zijn volgens hen niet fundamenteel anders dan hun niet-delinquente leeftijdsgenoten; het verschil zit voornamelijk in de invloed van hun leefomgeving.
> **Tip:** De theorie van Shaw en McKay benadrukt de structurele oorzaken van criminaliteit, waarbij de buurt en de sociale organisatie van die buurt centraal staan.
> **Vraag ter overweging:** Hoe past de ecologische benadering, en specifiek de sociale desorganisatietheorie, toe op de hedendaagse stedelijke context? Welke maatregelen kunnen effectief zijn om criminaliteit en overlast tegen te gaan vanuit dit theoretisch kader?
#### 4.2.3 Kritiek en Nuancering
De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay kent ook kritiekpunten:
* **Weinig aandacht voor individuele verschillen**: De theorie verklaart minder goed waarom sommige individuen wel criminaliteit plegen in zone II en anderen niet.
* **Selectieve migratie en strafrechtshandhaving**: Er kan sprake zijn van selectieve migratie naar bepaalde buurten, en strafrechtelijke handhaving kan ook selectief zijn, wat de criminaliteitscijfers kan beïnvloeden.
* **Natuurlijk proces van stadsontwikkeling**: De aanname dat stadsontwikkeling een natuurlijk proces is, wordt bekritiseerd. Processen van stadsvernieuwing en ruimtelijke ordening spelen ook een rol.
* **Recenter onderzoek**: Recent onderzoek nuanceert de directe link tussen sociale banden en criminaliteit via informele sociale controle, en ook de impact van immigratie wordt nader onderzocht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociologische criminaliteitsverklaringen | Dit zijn theorieën die proberen criminaliteit te begrijpen door te kijken naar sociale structuren, processen en interacties binnen de maatschappij. Ze analyseren hoe sociale factoren bijdragen aan het ontstaan en de verspreiding van crimineel gedrag. |
| Ecologische benadering | Een sociologische benadering die de relatie tussen menselijke gemeenschappen en hun fysieke omgeving bestudeert. In de context van criminaliteit onderzoekt deze benadering hoe stedelijke structuren en omgevingskenmerken invloed hebben op criminaliteitscijfers. |
| Structureel – functionalistische benadering | Een theoretisch perspectief binnen de sociologie dat de samenleving beschouwt als een complex systeem waarvan de onderdelen samenwerken om stabiliteit en solidariteit te bevorderen. Het focust op de functies die verschillende sociale instituties vervullen. |
| Leertheorieën | Theorieën die stellen dat crimineel gedrag, net als ander gedrag, wordt aangeleerd door interactie met anderen, met name binnen intieme persoonlijke groepen. Dit omvat het leren van technieken voor het plegen van criminaliteit en de specifieke richting van motivaties, drijfveren en rationalisaties. |
| Controlet heorieën | Deze theorieën richten zich op de redenen waarom mensen zich aan de wet houden in plaats van waarom ze deze overtreden. Ze onderzoeken de sociale banden die individuen aan de maatschappij binden en voorkomen dat ze crimineel gedrag vertonen. |
| Labelingbenadering | Een sociologische theorie die stelt dat crimineel gedrag niet inherent is aan een daad, maar ontstaat door het proces waarbij het gedrag door anderen als crimineel wordt bestempeld. Het krijgen van een crimineel label kan leiden tot verdere stigmatisering en recidive. |
| Concentrische Zonetheorie | Een ecologische theorie van criminaliteit die stelt dat steden groeien in concentrische cirkels of zones, elk met verschillende sociale en fysieke kenmerken die de criminaliteit beïnvloeden. De theorie suggereert dat criminaliteit het hoogst is in de overgangszone tussen het centrale zakendistrict en de woonwijken. |
| Sociale desorganisatietheorie | Een theorie die stelt dat criminaliteit ontstaat in buurten die gekenmerkt worden door zwakke sociale banden, gebrek aan sociale controle en een gebrek aan gedeelde waarden en normen. Deze desorganisatie belemmert de gemeenschap in haar vermogen om criminaliteit te bestrijden. |
| Chicago-school | Een groep sociologen van de Universiteit van Chicago die aan het begin van de 20e eeuw pionierswerk verrichtten in de stedelijke sociologie en criminaliteitsstudies, met name door gebruik te maken van de ecologische benadering en de studie van sociale desorganisatie in Chicago. |
| Stedelijke groei | Het proces waarbij steden zich uitbreiden en ontwikkelen in omvang, bevolking en economische activiteit. Dit kan leiden tot significante sociale en ruimtelijke veranderingen, die op hun beurt de sociale organisatie en criminaliteit kunnen beïnvloeden. |
| Heterogeniteit | De diversiteit binnen een bevolking op basis van factoren zoals etniciteit, cultuur, taal, religie of sociaaleconomische status. Hoge heterogeniteit kan, volgens sommige theorieën, leiden tot sociale desorganisatie wanneer er minder gedeelde waarden en normen zijn. |
| Sociale ecologie | De studie van de relatie tussen menselijke samenlevingen en hun omgeving, inclusief de fysieke, sociale en economische aspecten. Het onderzoekt hoe deze interacties patronen van menselijk gedrag, inclusief criminaliteit, beïnvloeden. |
| Overgangszone | In de concentrische zonetheorie is dit de zone die grenst aan het zakencentrum en gekenmerkt wordt door verval, lage huurprijzen en een hoge residentiële mobiliteit, wat leidt tot verhoogde criminaliteit en sociale problemen. |
| Sociale controle | Het proces waarbij sociale groepen en instituties het gedrag van individuen reguleren om naleving van normen en waarden te verzekeren. Dit kan formeel zijn (door wetten en politie) of informeel (door buurtbewoners, familie en vrienden). |
| Informele sociale controle | De controle die wordt uitgeoefend door individuen en groepen in hun dagelijkse interacties, zonder de tussenkomst van formele autoriteiten. Dit omvat zaken als waakzaamheid van buren, sociale druk en het afkeuren van onacceptabel gedrag. |
| SES (Socio-economische status) | Een maatstaf die de sociaaleconomische positie van een individu of groep bepaalt, gebaseerd op factoren zoals inkomen, opleiding en beroep. Lage SES wordt vaak geassocieerd met hogere criminaliteitscijfers. |
| Residentiële mobiliteit | De mate waarin mensen verhuizen binnen een bepaalde gemeenschap of stad. Hoge residentiële mobiliteit kan sociale banden verzwakken en bijdragen aan sociale desorganisatie, omdat bewoners minder lang in een buurt wonen en minder investeren in de gemeenschap. |
| Etnische heterogeniteit | De mate van diversiteit van etnische groepen binnen een bepaalde populatie of buurt. Een hoge mate van etnische heterogeniteit kan soms geassocieerd worden met verminderde sociale cohesie en controle, hoewel dit een complexe relatie is die afhangt van vele factoren. |
| Organisatiegraad | De mate waarin een gemeenschap georganiseerd is om collectieve doelen te bereiken, zoals het handhaven van de orde en het bevorderen van het welzijn van haar leden. Hoge organisatiegraad wordt geassocieerd met sterke sociale controle en lage criminaliteit. |
| Cohesie | De mate waarin leden van een groep of gemeenschap zich met elkaar verbonden voelen en samenwerken. Hoge cohesie bevordert solidariteit en gedeelde normen, wat kan bijdragen aan een veiligere omgeving. |
| Solidariteit | Een gevoel van eenheid en onderlinge steun binnen een groep of gemeenschap. Solidariteit bevordert gedeelde waarden en normen, wat essentieel is voor sociale controle en het bestrijden van criminaliteit. |
| Integratie | Het proces waarbij individuen of groepen worden opgenomen in de bredere maatschappij of een gemeenschap, en deel gaan uitmaken van haar sociale, economische en politieke leven. Hoge sociale integratie kan bijdragen aan sociale cohesie en controle. |
| Delinquentie | Het plegen van strafbare feiten, met name door minderjarigen. De sociale desorganisatietheorie ziet delinquente gedragingen vaak als een gevolg van de sociale omgeving en het gebrek aan effectieve sociale controle. |
Cover
BaMV Criminologie 6 Structureel functionalisme.pptx
Summary
# Inleiding tot sociologische verklaringen van criminaliteit
Dit deel introduceert verschillende sociologische benaderingen voor het verklaren van criminaliteit, waarbij de nadruk ligt op hoe maatschappelijke structuren en interacties crimineel gedrag beïnvloeden.
### 1.1 Structureel functionalisme
De structureel-functionalistische benadering stelt dat de structuren van de samenleving ons gedrag bepalen. Deze niet-waarneembare structuren zijn divers en kunnen morfologisch (bv. leeftijdsstructuur), interactief (bv. aard van relaties) of normatief (bv. wetgeving, ideologieën) van aard zijn. Personen binnen dezelfde sociale eenheid, beïnvloed door dezelfde kenmerken, ontwikkelen vergelijkbare gedragspatronen, en subeenheden binnen de samenleving staan in verband met elkaar en kunnen elkaar beïnvloeden.
#### 1.1.1 Emile Durkheim en de anomietheorie
Emile Durkheim, een sleutelfiguur binnen het structureel functionalisme, introduceerde het concept van 'faits sociaux' (sociale feiten): zelfstandige, bovenindividuele fenomenen die gedrag bepalen en beheersen. Volgens Durkheim kan het sociale verklaard worden door het sociale. Hij benadrukte twee mechanismen voor verklaring: de relatie tussen sociale feiten (genetisch-causale verklaring) en de functie die een sociaal feit vervult (functionele verklaring).
Durkheim introduceerde het begrip **anomie**, een toestand van normatieve onzekerheid waarbij bestaande normen niet langer voldoen. Deze normatieve onzekerheid heeft een destabiliserend effect en vergroot de kans op afwijkend gedrag. Anomie wordt verklaard door snelle economische ontwikkeling die leidt tot een snelle verandering in de arbeidsdeling, waardoor regels niet meer aansluiten bij de nieuwe situatie.
In zijn studie 'Le Suicide' paste Durkheim dit toe op zelfdoding, dat hij als een sociaal feit beschouwde. Hij stelde dat zelfmoordcijfers verband houden met gemeenschapskenmerken:
* **Altruïstische zelfdoding:** Komt voor bij zeer sterke sociale cohesie.
* **Egoïstische zelfdoding:** Komt voor bij zwakke sociale integratie.
* **Anomische zelfdoding:** Ontstaat door plotselinge onderbreking van normatieve regulering, waardoor behoeften en middelen niet meer op elkaar zijn afgestemd.
* **Fatalistische zelfdoding:** Ontstaat door overdreven sterke regulering.
Durkheim beschouwde criminaliteit zelf ook als functioneel voor de samenleving:
* **Indirecte functie:** Criminaliteit markeert de grens van de collectieve moraliteit.
* **Directe functie:** Misdadigers kunnen gezien worden als voorlopers van sociale en morele veranderingen.
Hij beschouwt criminaliteit als het resultaat van een sociaal definiëringsproces.
#### 1.1.2 Robert Merton en de anomietheorie
Robert Merton bouwde voort op Durkheim's concept van anomie en paste dit toe op de verklaring van criminaliteit. Hij identificeerde twee universele elementen in een samenleving: culturele doelen (waarden) en geïnstitutionaliseerde middelen (normen) om die doelen te bereiken. Wanneer er een discrepantie ontstaat tussen deze doelen en middelen, ontstaat er spanning en anomie.
De Amerikaanse droom, waarbij succes (doel) bereikt kan worden door hard werk en inzet (middelen), is een centraal voorbeeld. Echter, de middelen zijn niet altijd gelijk verdeeld. Deze **discrepantie tussen doel en middelen leidt tot anomie**. Individuen passen zich hierop aan op verschillende manieren:
* **Conformiteit:** Accepteren zowel doelen als middelen.
* **Innovatie:** Accepteren doelen, maar gebruiken illegitieme middelen (dit is een primaire verklaring voor criminaliteit binnen deze theorie).
* **Ritualisme:** Verwerpen doelen, maar accepteren middelen (bv. bureaucratisch gedrag).
* **Terugtrekken:** Verwerpen zowel doelen als middelen (bv. zwervers, drugsverslaafden).
* **Rebellie:** Verwerpen bestaande doelen en middelen en vervangen deze door nieuwe.
> **Tip:** Merton's theorie verklaart goed waarom criminaliteit kan ontstaan wanneer individuen de culturele doelen wel onderschrijven maar de legitieme middelen om deze te bereiken niet ter beschikking hebben.
> **Bedenkingen bij Merton's theorie:**
> * Gaat de theorie uit van een consensus over na te streven doelen, wat in complexe samenlevingen niet altijd het geval is?
> * Biedt de theorie geen verklaring voor de discrepantie tussen culturele doelstellingen en de distributie van middelen zelf.
> * Waarom kiest een individu voor een specifieke aanpassingswijze?
> * Verklaart de theorie niet alle vormen van afwijkend gedrag (bv. seksuele misdrijven).
#### 1.1.3 Albert Cohen en de subcultuurtheorie
Albert Cohen breidde de anomietheorie uit door te focussen op de ontwikkeling van **delinquente subculturen**, vooral onder jongeren uit de lagere sociale klasse. Hij stelt dat de anomietheorie onvoldoende antwoord geeft op het bestaan en de ontwikkeling van subculturen.
Cohen's uitgangspunt is dat alle handelen gericht is op het oplossen van problemen, bepaald door de situatie en het referentiekader. Kinderen uit de lagere sociale klasse worden geconfronteerd met een ongelijke positie ten opzichte van de 'American Dream' (statusfrustratie), omdat hun toegeschreven status (bepaald door hun gezin van herkomst) laag is. Ze kunnen de status van kinderen uit hogere klassen niet evenaren, ondanks inspanningen.
Cohen onderscheidt drie mogelijke reacties op statusfrustratie:
* **College boy:** Probeert de normen van de middenklasse te adopteren en te voldoen aan de verwachtingen.
* **Corner boy:** Accepteert de situatie, vormt een referentiekader met leeftijdsgenoten en ontwikkelt een eigen subcultuur.
* **Delinquente subcultuur:** Ontstaat als reactie op statusfrustratie en wordt gekenmerkt door specifieke waarden die tegengesteld zijn aan de middenklassewaarden.
De **delinquente subcultuur** heeft volgens Cohen vijf kenmerken:
1. **Niet-utilitair:** De handelingen zijn niet primair gericht op materieel gewin.
2. **Kwaadaardig karakter:** Er is een intentie om de gevestigde orde te kwetsen of te vernielen.
3. **Negativistisch:** Gedrag is gericht tegen de normen van de middenklasse.
4. **Geen gespecialiseerd karakter:** De handelingen zijn vaak impulsief en ongepland.
5. **Gebrek aan plezier (hedonistisch) en directe bevrediging:** Focus ligt op het nu.
Cohen onderscheidt ook drie varianten van delinquente subculturen:
* **Criminele subcultuur:** Gericht op het verkrijgen van illegitieme middelen, met een focus op financiële voordelen en contacten met de onderwereld.
* **Conflict subcultuur:** Gekenmerkt door geweld en dreiging met geweld, vaak in gedesintegreerde buurten.
* **Subcultuur van de verslaafden (retreatist subculture):** Gekenmerkt door druggebruik en maatschappelijke afzondering.
> **Bedenkingen bij Cohen's theorie:**
> * In hoeverre verschillen de waarden van de lagere sociale klasse significant van de middenklasse?
> * Verklaart de theorie waarom delinquente subculturen (en hun specifieke kenmerken) ontstaan en blijven bestaan.
#### 1.1.4 Cloward en Ohlin: differentiële gelegenheidstheorie
Richard Cloward en Lloyd Ohlin bouwden verder op de theorieën van Merton en Cohen, maar voegden een cruciaal element toe: de **differentiële toegang tot zowel legitieme als illegitieme middelen**. Zij stellen dat niet alleen de beschikbaarheid van middelen, maar ook de toegang tot deze middelen, de ontwikkeling van delinquente subculturen beïnvloedt.
Ze integreren twee concepten:
1. **Anomietheorie (Merton):** De spanning die ontstaat door de discrepantie tussen culturele doelen en de mogelijkheid om deze via legitieme middelen te bereiken.
2. **Differentiële associatietheorie (Sutherland):** Crimineel gedrag wordt geleerd door interactie met anderen. Toegang tot illegitieme middelen wordt bepaald door de omgeving (buurt).
Cloward en Ohlin stellen dat jongeren in gedesintegreerde buurten (waar criminele en niet-criminele activiteiten minder verweven zijn) minder toegang hebben tot georganiseerde illegitieme structuren, wat kan leiden tot conflict- of terugtrekkingssubculturen. In geïntegreerde buurten, waar criminele en niet-criminele personen contact hebben, is er meer kans op het ontstaan van een **criminele subcultuur**, waarin illegitieme vaardigheden worden aangeleerd en gebruikt voor financieel gewin.
Ze onderscheiden drie vormen van delinquente subculturen op basis van toegang tot middelen en buurtkenmerken:
* **Criminele subcultuur:** Belang van financieel voordeel en toegang tot illegitieme middelen. Vooral in geïntegreerde buurten met netwerken.
* **Conflictsubcultuur:** Geweld en dreigen met geweld zijn centraal; beperkte toegang tot illegitieme middelen. Vaak in gedesintegreerde buurten.
* **Terugtrekkingssubcultuur (retreatist):** Druggebruik en maatschappelijke misprijzing; zwak georganiseerd.
> **Tip:** De differentiële gelegenheidstheorie benadrukt het belang van zowel de sociale structuur als de directe sociale omgeving bij het ontstaan van criminaliteit en subculturen.
#### 1.1.5 Walgrave en Vettenburg: theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid
Walgrave en Vettenburg hanteren een theorie van **maatschappelijke kwetsbaarheid** om ernstige delicten te verklaren, voornamelijk binnen een grotere groep jeugddelinquenten. Zij maken een onderscheid tussen minder ernstige, leeftijdsgebonden delicten (die vaak verdwijnen naarmate jongeren meer verantwoordelijkheden aangaan) en een kleinere groep die ernstigere en langdurigere delicten pleegt.
De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid beschrijft een complex samenspel van factoren die elkaar negatief beïnvloeden en versterken, leidend tot criminaliteit. Het concept duidt op het risico dat individuen, vooral uit sociaal zwakkere groepen, herhaaldelijk de negatieve aspecten van maatschappelijke instellingen (controle, sancties) ondergaan in plaats van het positieve aanbod.
Kernaspecten van maatschappelijke kwetsbaarheid:
* **Interactief:** Zowel de maatschappelijke instellingen als het individu zijn betrokken.
* **Cumulatief:** Eenmaal gekwetst door een instelling, wordt men kwetsbaarder voor volgende interacties.
* **Gezin als doorgeefluik:** Ongunstige omstandigheden in het gezin kunnen maatschappelijke kwetsbaarheid doorgeven.
Een kind dat opgroeit in een weinig stimulerende omgeving en achterstand oploopt op school, kan een stigma ontwikkelen, een negatief zelfbeeld krijgen, en zich keren tegen de maatschappij.
Walgrave en Vettenburg onderscheiden vier categorieën van antisociaal gedrag die de maatschappelijke kwetsbaarheid kunnen versterken:
1. **Schoolgebonden normoverschrijdend gedrag:** Spijbelen, sabotage, etc.
2. **Statusdelicten:** Delicten die specifiek zijn voor een bepaalde status of groep.
3. **Delinquent gedrag:** Minder ernstige overtredingen.
4. **(Bedreiging met) fysiek geweld:** Ernstigere vormen van agressie.
Onderzoek van De Groof en Smits toonde aan dat er een sterk verband is tussen problemen in het schoolsysteem en crimineel gedrag. Jongeren die falen in het onderwijs, dat als instrument voor sociale mobiliteit geldt, zoeken vaak status buiten school, wat kan leiden tot criminaliteit. Vroegtijdig schoolverlaten zonder diploma is een belangrijke voorspeller hiervan.
---
# Structureel functionalisme en de theorieën van Durkheim en Merton
De structureel functionalistische benadering stelt dat de structuur van de maatschappij ons gedrag bepaalt, waarbij sociale feiten en onzichtbare structuren centraal staan in het verklaren van sociaal verschijnsel, inclusief criminaliteit.
### 2.1 Structureel functionalisme algemeen
Structureel functionalisme verklaart sociale verschijnselen door te kijken naar niet-waarneembare structuren en kenmerken. Deze kenmerken zijn divers en kunnen morphologisch zijn (zoals leeftijdscategorieën en arbeidsverdeling), gerelateerd zijn aan de aard van interacties (kwaliteit van relaties), normatief (wetgeving, ideologieën) of gemeten gemiddelden (studie motivatie). Het uitgangspunt is dat individuen die deel uitmaken van dezelfde sociale eenheid en worden beïnvloed door dezelfde kenmerken, vergelijkbare gedragspatronen ontwikkelen. Subeenheden binnen de maatschappij houden bovendien verband met elkaar en kunnen elkaar beïnvloeden.
### 2.2 Emile Durkheim
Emile Durkheim, een sleutelfiguur binnen het structureel functionalisme, introduceerde de concepten van *faits sociaux*, *anomie*, en de verschillende vormen van solidariteit om sociaal gedrag te verklaren. Hij benadrukte dat het sociale verklaard moet worden door het sociale (*il faut expliquer le social par le social*).
#### 2.2.1 Faits sociaux
*Faits sociaux* (sociale feiten) zijn volgens Durkheim zelfstandige, onpersoonlijke en bovenindividuele fenomenen die het gedrag van mensen bepalen en beheersen. Ze kunnen verklaard worden door hun relatie met andere sociale feiten (genetisch-causale verklaring) of door hun functie binnen de samenleving (functionele verklaring).
#### 2.2.2 Anomie
Anomie is een toestand van normatieve onzekerheid die een destabiliserend effect heeft op de samenleving, waardoor de kans op afwijkend gedrag toeneemt. Dit concept wordt vooral verklaard door snelle economische en sociale veranderingen.
* **De la division du travail social**: In dit werk analyseert Durkheim hoe sociale integratie verschilt tussen samenlevingen. Hij stelt dat door snelle wijzigingen in de arbeidsdeling, bestaande regels de vernieuwde situatie niet meer adequaat reguleren. Anomie ontstaat hierdoor en leidt tot afwijkend gedrag en criminaliteit.
* **Le suicide**: In zijn studie naar zelfmoord toonde Durkheim aan dat zelfmoordcijfers verband houden met specifieke kenmerken van een gemeenschap.
* **Sociale integratie**: Zelfmoord komt relatief veel voor bij zeer sterke cohesie binnen een groep (altruïstische zelfdoding) en bij relatief zwakke sociale integratie (egoïstische zelfdoding).
* **Normatieve regulering**: Wanneer normatieve regulering plotseling wegvalt, stijgt het zelfmoordcijfer. Dit is de **anomische zelfmoord**, veroorzaakt door een deregulering waarbij behoeften en middelen niet meer op elkaar zijn afgestemd. Een tegenovergestelde situatie is de **fatalistische zelfmoord**, die voortkomt uit overdreven sterke regulering.
#### 2.2.3 Functionele verklaring van criminaliteit
Durkheim stelde de vraag in hoeverre criminaliteit en afwijkend gedrag functioneel kunnen zijn voor een samenleving. Hij onderscheidde twee functies:
* **Indirecte functie**: Criminaliteit markeert de grenzen van de collectieve moraliteit.
* **Directe functie**: Misdadigers kunnen worden gezien als voorlopers van sociale en morele veranderingen.
Hij beschouwde criminaliteit als het resultaat van een sociaal definiëringsproces.
### 2.3 Robert Merton: Anomietheorie
Robert Merton bouwde voort op Durkheim's concept van anomie en ontwikkelde een specifieke anomietheorie om criminaliteit te verklaren. Hij richtte zich op de spanning die ontstaat tussen culturele doelstellingen en de geïnstitutionaliseerde middelen om deze te bereiken.
#### 2.3.1 Kernconcepten van Merton's Anomietheorie
Merton identificeerde twee universele elementen in een maatschappij:
1. **Culturele doelstellingen (waarden)**: Deze definiëren wat wenselijk is in een samenleving, zoals succes.
2. **Geïnstitutionaliseerde middelen (normen)**: Dit zijn de geaccepteerde manieren en kanalen om deze doelstellingen te bereiken, zoals hard werken.
Anomie ontstaat wanneer er een discrepantie is tussen de culturele doelstellingen en de geïnstitutionaliseerde middelen, vooral wanneer deze middelen niet gelijk verdeeld zijn. Het bekende voorbeeld hiervan is de "American Dream", die stelt dat iedereen succes kan bereiken door hard te werken, terwijl in de praktijk de middelen hiervoor ongelijk verdeeld zijn.
#### 2.3.2 Aanpassingsvormen van Merton
Individuen reageren op deze discrepantie door middel van verschillende aanpassingsvormen:
* **Conformiteit**: Zowel de culturele doelstellingen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden geaccepteerd. Dit is de meest voorkomende reactie.
* **Innovatie**: De culturele doelstellingen worden geaccepteerd, maar de geïnstitutionaliseerde middelen worden afgewezen of vervangen door illegitieme middelen. Dit leidt vaak tot crimineel gedrag.
* **Ritualisme**: De geïnstitutionaliseerde middelen worden strikt nageleefd, maar de culturele doelstellingen worden losgelaten of als onbelangrijk beschouwd. Dit leidt tot een rigide naleving van regels zonder focus op het einddoel.
* **Terugtrekken (Retreatism)**: Zowel de culturele doelstellingen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden afgewezen. Dit leidt tot individuen die zich onttrekken aan de maatschappelijke normen en verwachtingen, bijvoorbeeld door middelengebruik of dakloosheid.
* **Rebellie**: Zowel de culturele doelstellingen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden afgewezen, maar tegelijkertijd worden nieuwe doelstellingen en middelen geïntroduceerd om de bestaande sociale structuur te vervangen. Dit kan leiden tot revolutionaire bewegingen.
#### 2.3.3 Kritiek op Merton's Anomietheorie
Ondanks zijn invloed roept Merton's theorie vragen op:
* Er is aangenomen dat er consensus bestaat over na te streven doelen, wat niet altijd het geval is.
* De theorie verklaart niet volledig waarom individuen specifieke aanpassingswijzen kiezen.
* Niet alle vormen van afwijkend gedrag (bijvoorbeeld seksuele misdrijven) passen binnen deze theorie.
> **Tip:** De aanpassingsvormen van Merton kunnen worden weergegeven in een schema met aan de ene as de acceptatie of afwijzing van culturele doelen, en aan de andere as de acceptatie of afwijzing van geïnstitutionaliseerde middelen.
> **Voorbeeld:** Een student die hard studeert om een diploma te behalen (conformiteit), versus een crimineel die een bank berooft om financieel succes te behalen (innovatie).
---
Hieronder volgt een schematische weergave van Merton's aanpassingsvormen:
| Aanpassing | Culturele Doelstellingen | Geïnstitutionaliseerde Middelen |
| :-------------- | :----------------------- | :------------------------------ |
| Conformiteit | + | + |
| Innovatie | + | - |
| Ritualisme | - | + |
| Terugtrekken | - | - |
| Rebellie | -/+ | -/+ |
Hierin staat '+' voor acceptatie en '-' voor afwijzing.
---
---
# Subcultuurtheorieën en differentiële gelegenheidstheorie
Deze theorieën onderzoeken hoe groepsdynamiek en ongelijke toegang tot legitieme en illegitieme middelen bijdragen aan de vorming van crimineel gedrag en subculturen.
### 3.1 De anomietheorie van Robert Merton
Robert Merton breidde de anomietheorie van Durkheim uit door de nadruk te leggen op de discrepantie tussen culturele doelen en geïnstitutionaliseerde middelen in de samenleving.
#### 3.1.1 Kernconcepten van Merton's anomietheorie
* **Culturele doelen:** De waarden en aspiraties die een samenleving nastreeft, zoals materieel succes (de "American Dream").
* **Geïnstitutionaliseerde middelen:** De legitieme methoden en middelen die worden geboden om deze culturele doelen te bereiken, zoals hard werken en onderwijs.
* **Anomie:** Een toestand van normatieve onzekerheid die ontstaat wanneer er een discrepantie is tussen de culturele doelen en de geïnstitutionaliseerde middelen. Dit kan leiden tot spanning en afwijkend gedrag.
#### 3.1.2 Aanpassingsvormen aan anomie
Merton identificeerde vijf manieren waarop individuen zich kunnen aanpassen aan deze spanning:
1. **Conformiteit:** Zowel de culturele doelen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden geaccepteerd. Dit is de meest voorkomende reactie.
2. **Innovatie:** De culturele doelen worden geaccepteerd, maar de geïnstitutionaliseerde middelen worden verworpen ten gunste van illegitieme methoden (bv. criminaliteit om financieel succes te behalen).
3. **Ritualisme:** De geïnstitutionaliseerde middelen worden geaccepteerd, maar de culturele doelen worden verwaarloosd of worden minder belangrijk. Men volgt de regels om de regels.
4. **Terugtrekking:** Zowel de culturele doelen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden verworpen. Dit leidt tot sociale uitsluiting (bv. verslaafden, daklozen).
5. **Rebellie:** Zowel de culturele doelen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden verworpen en vervangen door nieuwe doelen en middelen, vaak met als doel de bestaande sociale structuur te veranderen.
#### 3.1.3 Kritiek op Merton's theorie
* De theorie gaat uit van een consensus over de nagestreefde doelen, wat niet altijd het geval is.
* Ze verklaart niet volledig waarom individuen specifieke aanpassingsvormen kiezen.
* De nadruk ligt sterk op het individu en minder op interacties met anderen.
* Niet alle vormen van afwijkend gedrag passen in deze indeling (bv. seksuele misdrijven).
### 3.2 De subcultuurtheorie van Albert Cohen
Cohen bouwt voort op de anomietheorie, maar richt zich specifiek op de ontwikkeling van delinquente subculturen bij jongeren uit de lagere sociale klasse. Hij verklaart hiermee het ontstaan van subculturen, iets waar Merton onvoldoende antwoord op gaf.
#### 3.2.1 Kernconcepten van Cohen's subcultuurtheorie
* **Situatie:** Het fysieke en sociale kader waarin handelingen plaatsvinden.
* **Referentiekader:** Het interpretatiekader waardoor personen een situatie waarnemen en als problematisch beschouwen.
* **Statusfrustratie:** De frustratie die ontstaat bij jongeren uit de lagere klasse wanneer zij, ondanks inspanningen, niet de sociale status kunnen bereiken die door de dominante middenklassencultuur wordt nagestreefd (de "American Dream"). Zij ervaren dat hun toegeschreven status (gebaseerd op hun gezin) hen benadeelt.
#### 3.2.2 De drie mogelijke reacties op statusfrustratie
Cohen identificeert drie manieren waarop jongeren met statusfrustratie kunnen omgaan:
1. **College boy:** Een reactie waarbij het individu de middenklassewaarden probeert te internaliseren en te voldoen aan de verwachtingen van het onderwijssysteem, ondanks de moeilijkheden. Dit is een individuele aanpassing.
2. **Corner boy:** Een reactie waarbij het individu de middenklassewaarden afwijst en een eigen, tegencultuur ontwikkelt. Dit is een groepsreactie, de basis voor de delinquente subcultuur.
3. **Delinquente subcultuur:** Een groepsreactie die wordt gekenmerkt door specifieke gedragspatronen die afwijken van de dominante normen.
#### 3.2.3 Kenmerken van de delinquente subcultuur (volgens Cohen)
Cohen beschrijft vijf kenmerken van deze subcultuur:
1. **Niet utilitair:** Het gedrag is niet primair gericht op het verkrijgen van materieel voordeel.
2. **Kwaadaardig karakter:** Het gedrag is gericht op het vernietigen of aantasten van bestaande waarden en eigendommen.
3. **Negativistisch:** Het gedrag is gericht tegen de dominante middenklassewaarden.
4. **Geen gespecialiseerd karakter:** Het gedrag is vaak ongepland en impulsief.
5. **Ongepland:** Het gedrag is niet strategisch gepland voor persoonlijk gewin.
#### 3.2.4 Cohen's varianten van delinquente subculturen
Cohen onderscheidt drie varianten:
* **Conflict subcultuur:** Kenmerkend door geweld en destructief gedrag, vaak in gedesintegreerde buurten waar legitieme en illegitieme middelen ontoegankelijk zijn.
* **Subcultuur van de verslaafden (Drugsubcultuur):** Gericht op drugsgebruik en het minachten van de rest van de samenleving. Vaak zwak georganiseerd met weinig groepsautonomie.
* **Subcultuur van de semi-professionele dieven:** Hierbij is het criminele gedrag meer utilitair en specifiek gericht, met een zekere mate van organisatie en gespecialiseerde vaardigheden. Dit staat dichter bij het idee van het verwerven van status via illegitieme middelen.
#### 3.2.5 Kritiek op Cohen's theorie
* De theorie gaat ervan uit dat de waarden van de lagere klasse significant verschillen van die van de middenklasse, wat ter discussie staat.
* Het idee dat delinquente subculturen per definitie niet-utilitair en kwaadaardig zijn, wordt door latere theorieën genuanceerd.
* Het verklaart niet altijd waarom sommige subculturen blijven bestaan en andere niet, en waarom sommige subculturen geen delinquentie vertonen.
### 3.3 De differentiële gelegenheidstheorie van Cloward en Ohlin
Cloward en Ohlin bouwen voort op zowel Merton als Cohen, maar introduceren een cruciaal element: de ongelijke toegang tot zowel legitieme als **illegitieme** middelen. Ze focussen op delinquente subculturen waar criminele activiteiten centraal staan.
#### 3.3.1 Integratie van bestaande theorieën
Cloward en Ohlin combineren elementen van:
* **Merton's anomietheorie:** De spanning die ontstaat uit de discrepantie tussen doelen en middelen. Ze voegen hieraan toe dat het proces van vervreemding kan leiden tot groepsgedrag, waarbij jongeren die hun doelen niet legitiem kunnen bereiken, eigen regels ontwikkelen.
* **Sutherland's differentiële associatietheorie:** De theorie dat crimineel gedrag wordt geleerd door interactie met anderen. Cloward en Ohlin stellen dat niet alleen de toegang tot legitieme middelen ongelijk is verdeeld, maar ook de toegang tot illegitieme middelen.
#### 3.3.2 Kernconcepten van Cloward en Ohlin
* **Ongelijke toegang tot legitieme middelen:** Net als Merton erkennen zij dat niet iedereen dezelfde kansen heeft om succes te bereiken via legale wegen.
* **Ongelijke toegang tot illegitieme middelen:** Dit is de cruciale toevoeging. De mogelijkheid om crimineel gedrag te leren en toe te passen, hangt af van de omgeving waarin men zich bevindt. Dit wordt beïnvloed door de buurt:
* **Geïntegreerde buurten:** Er bestaan vaste relaties tussen criminele en niet-criminele personen. Criminaliteit heeft een georganiseerd karakter en er is toegang tot getrainde criminelen die de illegitieme vaardigheden kunnen overbrengen.
* **Gedesintegreerde buurten:** Criminaliteit is niet georganiseerd, gebeurt op kleinere schaal en er is weinig verwevenheid tussen criminele en niet-criminele organisaties. Dit beperkt de toegang tot georganiseerde illegitieme middelen.
#### 3.3.3 Drie vormen van delinquente subculturen (volgens Cloward en Ohlin)
Op basis van de toegang tot legitieme en illegitieme middelen onderscheiden zij drie typen subculturen:
1. **Criminele subcultuur:**
* **Kenmerk:** Benadrukt financieel voordeel en de effectieve inzet van illegitieme middelen.
* **Omgeving:** Gedijt in geïntegreerde buurten met sterke banden tussen criminelen, politie en administratie.
* **Status:** Verkregen door vaardigheid in illegale activiteiten en het onderhouden van een netwerk.
2. **Conflict subcultuur:**
* **Kenmerk:** Gekenmerkt door geweld, destructie en dreiging met fysiek geweld. Er is weinig toegang tot georganiseerde illegitieme middelen.
* **Omgeving:** Ontstaat in gedesintegreerde buurten waar sociale controle zwak is en waar fysieke kracht de belangrijkste weg is om status te verwerven.
* **Status:** Verkregen door succesvol te zijn in vechten en agressie.
3. **Terugtrekkingssubcultuur:**
* **Kenmerk:** Gericht op druggebruik en het zich afzetten tegen de rest van de samenleving.
* **Omgeving:** Vaak in gedesintegreerde buurten waar er weinig solidariteit en organisatie is. Dit is de minst stabiele subcultuurvorm.
* **Status:** Verkregen door het gebruik van drugs en het afwijzen van maatschappelijke normen.
#### 3.3.4 Stabiliteit van subculturen
De stabiliteit van deze subculturen hangt af van:
* **Aantrekkingskracht:** Hoe aantrekkelijk de geboden status en middelen zijn voor potentiële leden.
* **Mate van verwevenheid in de maatschappij:** Hoe goed de subcultuur is geïntegreerd in de bredere sociale en economische structuren.
### 3.4 De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid van Walgrave en Vettenburg
Deze theorie focust op ernstigere vormen van jeugddelinquentie en stelt dat bepaalde individuen door een cumulatief proces steeds kwetsbaarder worden voor negatieve interacties met maatschappelijke instellingen.
#### 3.4.1 Kernconcepten van Walgrave en Vettenburg
* **Maatschappelijke kwetsbaarheid:** Het risico dat iemand, met name door negatieve interacties met maatschappelijke instellingen (zoals school, jeugdzorg, politie), steeds meer negatieve ervaringen opdoet en minder profiteert van de positieve aspecten.
* **Cumulatief en interactief proces:** Kwetsbaarheid is geen statisch gegeven, maar bouwt zich op door herhaaldelijke negatieve ervaringen en interacties tussen het individu en de instellingen.
* **Gezin als doorgeefluik:** Het gezin speelt een cruciale rol in het doorgeven van maatschappelijke kwetsbaarheid, bijvoorbeeld door een stimuleringsarme omgeving.
#### 3.4.2 Fasen van antisociaal gedrag
Walgrave en Vettenburg onderscheiden vier categorieën van antisociaal gedrag:
1. **Schoolgebonden normoverschrijdend gedrag:** Spijbelen, vandalisme op school, etc.
2. **Statusdelicten:** Delicten die enkel strafbaar zijn omdat de dader minderjarig is (bv. alcoholgebruik).
3. **Delinquent gedrag (bedreiging met) fysiek geweld:** Gewelddadige handelingen.
4. **Ernstige delicten:** Ernstige misdrijven die het gevolg zijn van langdurige blootstelling aan maatschappelijke kwetsbaarheid.
#### 3.4.3 Onderzoek naar maatschappelijke kwetsbaarheid
Onderzoek toont aan dat falen in het schoolsysteem kan leiden tot een negatief zelfbeeld en de zoektocht naar status buiten school, wat de kans op delinquent gedrag vergroot. Een hoog percentage vroegtijdige schoolverlaters kan een indicator zijn van maatschappelijke kwetsbaarheid.
> **Tip:** Vergelijk de nadruk op 'middelen' in de theorieën van Merton, Cohen en Cloward & Ohlin. Merk op hoe Cloward & Ohlin de 'middelen' verbreden naar zowel legitieme als illegitieme toegang.
>
> **Tip:** Noteer de drie hoofdtypen subculturen bij Cohen en Cloward & Ohlin en vergelijk deze met elkaar. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?
>
> **Tip:** Begrijp het cumulatieve karakter van maatschappelijke kwetsbaarheid. Hoe bouwt het zich op en welke rol spelen instituties hierin?
---
# Theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid van Walgrave en Vettenburg
De theorie van Walgrave en Vettenburg beschouwt maatschappelijke kwetsbaarheid als een cumulatief proces van negatieve interacties met maatschappelijke instellingen, wat uiteindelijk kan leiden tot criminaliteit.
### 4.1 Kernconcepten van maatschappelijke kwetsbaarheid
De theorie focust zich op ernstige delicten en ziet het gezin als een cruciaal 'doorgeefluik' van maatschappelijke kwetsbaarheid. Dit proces is een negatieve, versterkende vicieuze cirkel waarbij individuen steeds kwetsbaarder worden door herhaalde negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen. Sociale mobiliteit, vaak nagestreefd via onderwijs, wordt in dit proces bemoeilijkt.
#### 4.1.1 Definitie en proces
Maatschappelijke kwetsbaarheid wordt gedefinieerd als het risico om, in contact met maatschappelijke instellingen, voornamelijk de negatieve aspecten (controle, sancties) te ondergaan en minder te profiteren van het positieve aanbod. Dit proces is:
* **Interactief:** Zowel de maatschappelijke instelling als het individu zijn betrokken.
* **Cumulatief:** Eenmaal 'gekwetst', wordt men kwetsbaarder voor volgende interacties met instellingen.
#### 4.1.2 Het gezin als doorgeefluik
Het gezin speelt een centrale rol in het doorgeven van maatschappelijke kwetsbaarheid. Kinderen die opgroeien in een ongunstige omgeving kunnen hierdoor achterstanden oplopen, een negatief zelfbeeld ontwikkelen en zich afkeren van de maatschappij, vaak zoekend naar steun bij lotgenoten.
#### 4.1.3 Maatschappelijke kwetsbaarheid en soorten antisociaal gedrag
Walgrave en Vettenburg onderscheiden vier categorieën van antisociaal gedrag, waarbij aanhoudende problemen met schoolgebonden normoverschrijdend gedrag of statusdelicten kunnen leiden tot conflicten met de school, escalatie en uitval, wat de maatschappelijke kwetsbaarheid versterkt.
1. **Schoolgebonden normoverschrijdend gedrag:** Gedrag dat de regels en normen op school overtreedt.
2. **Statusdelicten:** Delicten die gepleegd worden om een bepaalde status of erkenning te verkrijgen.
3. **Delinquent gedrag (bedreiging met) fysiek geweld:** Gedrag waarbij fysieke agressie of de dreiging daarmee centraal staat.
#### 4.1.4 Onderzoek naar de link tussen school en criminaliteit
Onderzoek, zoals dat van De Groof en Smits, toont een verband aan tussen problemen op school en crimineel gedrag. Jongeren die falen in het schoolsysteem, dat traditioneel gezien wordt als een instrument voor sociale mobiliteit, kunnen als mislukkelingen worden beschouwd. Dit gebrek aan succes buiten school kan ertoe leiden dat jongeren elders status gaan zoeken.
##### 4.1.4.1 Vroegtijdig schoolverlaten
Een aanzienlijk percentage jongeren verlaat het onderwijs zonder diploma, wat een voorspeller is voor verdere problemen. Spijbelen is hierin een belangrijke factor, en adequate en snelle reactie hierop is cruciaal.
> **Tip:** Begrijpen hoe falen in het onderwijssysteem kan leiden tot een negatief zelfbeeld en de zoektocht naar alternatieve (soms illegale) manieren om status te verwerven, is essentieel voor deze theorie.
##### 4.1.4.2 Maatschappelijke kwetsbaarheid als gevolg van falen
Wanneer jongeren falen in het schoolsysteem, een cruciale weg voor sociale mobiliteit, worden ze kwetsbaarder voor negatieve interacties met andere maatschappelijke instellingen, zoals de arbeidsmarkt, uitkeringsinstanties, de gezondheidszorg en het gerecht.
> **Voorbeeld:** Een jongere die slecht presteert op school en uiteindelijk zonder diploma de school verlaat, zal naar verwachting meer moeite ondervinden bij het vinden van werk. Deze tegenslag kan leiden tot frustratie en een verhoogde kans op contact met justitie, wat op zijn beurt de maatschappelijke kwetsbaarheid verder vergroot.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Structureel functionalisme | Een sociologische benadering die de samenleving ziet als een complex systeem waarvan de onderdelen samenwerken om stabiliteit en solidariteit te bevorderen. Maatschappelijke structuren worden geanalyseerd op hun functie voor het voortbestaan van de samenleving. |
| Feiten Sociaux (Faits Sociaux) | Concept geïntroduceerd door Emile Durkheim, verwijzend naar sociale feiten die buiten het individu staan, dwingend zijn en het gedrag van individuen beïnvloeden. Deze feiten zijn observeerbaar en bestudeerbaar als objectieve realiteiten. |
| Mechanische solidariteit | Vorm van sociale cohesie die kenmerkend is voor traditionele, meer homogene samenlevingen, gebaseerd op gelijkenis in normen, waarden en ervaringen van de leden. |
| Organische solidariteit | Vorm van sociale cohesie die kenmerkend is voor moderne, meer complexe samenlevingen, gebaseerd op de wederzijdse afhankelijkheid van individuen door specialisatie en arbeidsverdeling. |
| Anomie | Een toestand van normatieve onzekerheid of gebrek aan sociale regulering, waarbij bestaande normen niet langer voldoen of afwezig zijn, wat kan leiden tot verhoogd afwijkend gedrag en criminaliteit. |
| Le Suicide | Een invloedrijke studie van Emile Durkheim waarin zelfdoding als sociaal feit wordt verklaard door de relatie ervan met andere sociale feiten, zoals sociale integratie en normatieve regulering. |
| Anomietheorie (Merton) | Een theorie van Robert Merton die stelt dat criminaliteit ontstaat door een discrepantie tussen culturele doelen (zoals succes) en de legitiem geïnstitutionaliseerde middelen om deze doelen te bereiken, wat leidt tot anomie en verschillende aanpassingsvormen. |
| American Dream | Een cultureel ideaal in de Verenigde Staten dat stelt dat iedereen door hard werken en inzet succes kan bereiken en sociale mobiliteit kan realiseren, ongeacht afkomst. |
| Subcultuurtheorie (Cohen) | De theorie van Albert Cohen die stelt dat delinquente subculturen ontstaan als reactie op statusfrustratie bij jongeren uit de lagere sociale klasse, die de normen van de middenklasse niet kunnen naleven en daarom een eigen, afwijkend referentiekader ontwikkelen. |
| Referentiekader | Het perspectief of de bril waardoor een persoon een situatie waarneemt, interpreteert en als problematisch beschouwt, beïnvloed door sociale achtergrond en ervaringen. |
| Statusfrustratie | Een gevoel van ontevredenheid en tekortkoming dat ontstaat wanneer individuen, met name jongeren uit lagere sociale klassen, de gewenste status niet kunnen bereiken die de dominante cultuur voorschrijft. |
| Differentiële Gelegenheidstheorie (Cloward & Ohlin) | Een uitbreiding van de anomietheorie en differentiële associatietheorie, die stelt dat criminaliteit niet alleen wordt beïnvloed door de toegang tot legitieme middelen, maar ook tot illegitieme middelen en de structuren die deze leren en faciliteren. |
| Differentiële associatietheorie (Sutherland) | Een leertheorie die stelt dat crimineel gedrag wordt geleerd door interactie met anderen, met name door het verwerven van definities die wetsovertreding gunstig stemmen. |
| Maatschappelijke kwetsbaarheid | Het concept van Walgrave en Vettenburg dat verwijst naar het cumulatieve en interactieve proces waarbij individuen, door herhaalde negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen, steeds kwetsbaarder worden voor verdere negatieve gevolgen, wat kan leiden tot criminaliteit. |
| Statusdelicten | Delicten die specifiek worden gepleegd door jongeren om status te verwerven, vaak als reactie op het gebrek aan legitieme wegen om status te bereiken. |
Cover
College H10 Parcorr.pdf
Summary
# Introductie tot partiële correlatie
Dit deel introduceert de beperkingen van bivariate statistiek en de noodzaak van meer geavanceerde methoden om de complexiteit van sociale fenomenen te begrijpen, en legt de basis voor het concept van partiële correlatie.
### 1.1 Grenzen van de bivariate statistiek
De sociale werkelijkheid is complex en bivariate regressies en correlaties bieden vaak een oversimplificatie van deze realiteit. Dit kan leiden tot verwarring, vooral in populaire media. Het is moeilijk om complexe fenomenen geïsoleerd te bestuderen met enkel bivariate correlaties. Dit roept vragen op of een waargenomen samenhang een schijneffect is of mogelijk een indirect effect vertegenwoordigt [2](#page=2).
Een voorbeeld hiervan is de vraag waarom kinderen uit eenoudergezinnen meer delicten rapporteren. Om dit te begrijpen, zijn meer geavanceerde methoden nodig om de onderliggende mechanismen te onderzoeken [2](#page=2).
### 1.2 De partiële correlatie: wat is het?
De partiële correlatie meet de samenhang tussen twee variabelen nadat er statistisch voor één of meerdere storende variabelen (confounders) is gecontroleerd [3](#page=3) [5](#page=5).
Het is belangrijk te onthouden dat een bivariate samenhang op zichzelf geen causale betekenis kan krijgen, aangezien de correlatiecoëfficiënt een symmetrische maat is [3](#page=3) [5](#page=5).
Een samenhang tussen twee variabelen kan om twee redenen een schijnbare relatie zijn:
* De samenhang is **spurieus (schijnverband)** [5](#page=5).
* De samenhang is **indirect** [5](#page=5).
#### 1.2.1 Voorbeeld van een schijnverband
Beschouw het fictieve voorbeeld van een grote stad waar een sterke positieve samenhang wordt vastgesteld tussen het aantal verkochte zonnebrillen en het aantal gewelddadige straatincidenten tijdens de zomermaanden. De burgemeester zou bezorgd kunnen zijn en overwegen de verkoop van zonnebrillen te verbieden in bepaalde wijken om de stijging van gewelddadige incidenten tegen te gaan. In dit geval is het echter waarschijnlijk dat een derde variabele, namelijk de temperatuur of de zomermaanden zelf, de oorzaak is van zowel de toename in zonnebrillenverkoop als het aantal gewelddadige incidenten. De correlatie tussen zonnebrillenverkoop en geweld is dan een schijnverband. De partiële correlatie zou hier helpen om de ware samenhang te ontdekken door te controleren voor de invloed van de temperatuur of het seizoen [4](#page=4).
> **Tip:** Partiële correlatie helpt ons om de echte, onderliggende relatie tussen twee variabelen te isoleren door de invloed van andere factoren weg te nemen. Dit is cruciaal om foute conclusies te vermijden, zoals het verband tussen zonnebrillenverkoop en geweld.
---
# Detectie van schijn- en indirecte verbanden
Dit gedeelte behandelt hoe partiële correlatie kan worden ingezet om te bepalen of een waargenomen verband tussen twee variabelen authentiek is, of dat het een schijnverband (spurieus) of een indirect effect betreft, waarbij een derde variabele een rol speelt [11](#page=11) [6](#page=6).
### 2.1 Schijnverbanden (spurieuze relaties)
Een schijnverband, ook wel een spurieuze relatie genoemd, treedt op wanneer er een statistische samenhang bestaat tussen twee variabelen, maar deze samenhang niet causaal is, en wordt veroorzaakt door een derde, onderliggende variabele. Deze derde variabele, ook wel een controlevariabele of gemeenschappelijke oorzaak genoemd, beïnvloedt beide variabelen en creëert daardoor de illusie van een direct verband [11](#page=11) [9](#page=9).
#### 2.1.1 Criminologisch voorbeeld: Vandalisme en overlast
Een klassiek voorbeeld hiervan is het verband tussen vandalisme en overlast in een wijk. Een bivariate correlatie kan aantonen dat er een positieve samenhang is tussen het niveau van vandalisme en de mate van overlast. Echter, wanneer de sociale cohesie in de wijk als controlevariabele wordt meegenomen, blijkt de partiële correlatie tussen vandalisme en overlast nul te zijn en niet langer statistisch significant. Dit suggereert dat de oorspronkelijke bivariate correlatie misleidend was, omdat de sociale cohesie de gemeenschappelijke oorzaak is die zowel vandalisme als overlast beïnvloedt [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Tip:** Bij het interpreteren van correlaties is het cruciaal om altijd na te denken over mogelijke derde variabelen die een schijnverband kunnen veroorzaken. Partiële correlatie is een statistische techniek om dit te onderzoeken.
#### 2.1.2 Partiële correlatieanalyse in de praktijk
De analyse laat zien dat de bivariate correlatie tussen vandalisme en overlast 0.3 is (p < 0.01). Na controle voor sociale cohesie, wordt de partiële correlatie tussen vandalisme en overlast nul, wat niet meer statistisch significant is. Dit illustreert dat de bivariate correlatie misleidend kan zijn wanneer er geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van een schijnverband [9](#page=9).
### 2.2 Indirecte relaties
Een indirecte relatie treedt op wanneer de impact van de ene variabele op de andere niet direct is, maar verloopt via een intermediaire variabele. De intermediaire variabele fungeert als een 'brug' waarlangs het effect wordt doorgegeven [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 2.2.1 Voorbeeld: Empathie, regelovertreding en geanticipeerde schuld
Een voorbeeld van een indirect verband betreft de samenhang tussen 'empathie' en 'regelovertreding'. De gedeelde variantie tussen empathie en regelovertreding wordt verklaard door 'geanticipeerde schuld'. Dit betekent dat voor respondenten met vergelijkbare niveaus van geanticipeerde schuld, het verband tussen empathie en regelovertreding verdwijnt. 'Geanticipeerde schuld' is hier de intermediaire variabele [10](#page=10).
### 2.3 Het mechanisme van partiële correlatie
Het mechanisme achter de analyse van partiële correlatie is hetzelfde voor zowel schijnverbanden als indirecte relaties. Het verschil ligt echter in de richting van de pijlen in een conceptueel diagram dat de relaties tussen de variabelen weergeeft [11](#page=11).
* **Spurieuze relatie:** De controlevariabele (Z) is een gemeenschappelijke oorzaak die zowel de onafhankelijke variabele (X) als de afhankelijke variabele (Y) beïnvloedt.
$X \rightarrow Z \leftarrow Y$ [11](#page=11).
* **Indirecte relatie:** De controlevariabele (Z) is een intermediaire variabele die de impact van de onafhankelijke variabele (X) op de afhankelijke variabele (Y) mediëert.
$X \rightarrow Z \rightarrow Y$ [11](#page=11).
---
# Voorbeelden en berekening van partiële correlatie
Dit hoofdstuk illustreert het concept van partiële correlatie met concrete voorbeelden, inclusief methoden voor berekening via regressievergelijkingen, een directe formule, en de interpretatie van SPSS output.
### 3.1 Conceptuele introductie van partiële correlatie
Partiële correlatie biedt een methode om de unieke samenhang tussen twee variabelen te meten, terwijl de invloed van één of meerdere andere variabelen statistisch wordt gecontroleerd. Dit is essentieel wanneer er vermoedens bestaan dat een derde variabele een confounderend effect heeft op de bivariate relatie die onderzocht wordt. Het doel is om de gemeenschappelijke variantie, die de twee primaire variabelen delen met de controlevariabele, te verwijderen om zo de zuivere, onafhankelijke samenhang bloot te leggen [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [27](#page=27).
### 3.2 Illustratief voorbeeld: inspanning, score en angst
Laten we een scenario met drie variabelen bekijken om het concept te verduidelijken [12](#page=12):
* `X`: inspanningen gedaan voor het instuderen van statistiek [12](#page=12).
* `Y`: behaalde score in statistiek [12](#page=12).
* `Z`: angst voor statistiek [12](#page=12).
De bivariate correlaties zijn als volgt [13](#page=13):
* `rxy = +0.20` (een zwakke positieve samenhang tussen inspanningen en score) [13](#page=13).
* `rxz = +0.80` (een sterke positieve samenhang tussen inspanningen en angst) [13](#page=13).
* `ryz = -0.40` (een matige negatieve samenhang tussen score en angst) [13](#page=13).
De kwadraten van deze correlaties (`r²`) geven het percentage gedeelde variantie weer [13](#page=13) [14](#page=14):
* `r²xy = 0.04` (inspanningen en score delen 4% van hun variantie) [14](#page=14).
* `r²xz = 0.64` (inspanningen en angst delen 64% van hun variantie) [14](#page=14).
* `r²yz = 0.16` (score en angst delen 16% van hun variantie) [14](#page=14).
Het valt op dat zowel inspanningen (`X`) als de score (`Y`) variantie delen met angst (`Z`). Dit suggereert dat de angstvariabele (`Z`) mogelijk de bivariate relatie tussen inspanningen (`X`) en score (`Y`) beïnvloedt. Om de *unieke* samenhang tussen `X` en `Y` te meten, moet de gemeenschappelijke variantie met `Z` worden verwijderd. Dit wordt bereikt door het toepassen van partiële correlatie [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16).
### 3.3 Berekening via een reeks regressievergelijkingen
De berekening van de partiële correlatiecoëfficiënt voor drie variabelen (X1, X2, Y), waarbij we de partiële correlatie tussen Y en X1 onder controle van X2 onderzoeken (genoteerd als `Ryx1.x2`), kan worden uitgevoerd via een reeks regressiestappen [19](#page=19) [20](#page=20):
**Stap 1: Verwijder de variantie die X1 en X2 met elkaar delen** [21](#page=21).
* Voer een bivariate regressieanalyse uit van X1 op X2.
* Bereken de verwachte waarden voor X1 (genoteerd als `X1hat`) met de regressievergelijking: $X_{1hat} = a + b \cdot X_2$ [21](#page=21).
* Bereken de residuele waarden: $X_1 - X_{1hat}$. Deze residuen vertegenwoordigen de variantie in X1 die *niet* door X2 wordt verklaard [21](#page=21).
**Stap 2: Verwijder de variantie die Y en X2 met elkaar delen** [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
* Voer een bivariate regressieanalyse uit van Y op X2.
* Bereken de verwachte waarden voor Y (genoteerd als `Yhat`) met de regressievergelijking: $Y_{hat} = a + b \cdot X_2$ [24](#page=24).
* Bereken de residuele waarden: $Y - Y_{hat}$. Deze residuen vertegenwoordigen de variantie in Y die *niet* door X2 wordt verklaard [24](#page=24).
**Stap 3: Bereken de partiële correlatiecoëfficiënt** [25](#page=25) [26](#page=26).
* Bereken de zero-order correlatie tussen de residuele termen van stap 1 (`X1 - X1hat`) en stap 2 (`Y - Yhat`) [26](#page=26).
* Deze correlatie tussen de residuen is de partiële correlatiecoëfficiënt `Ry1.2`, oftewel de correlatie tussen Y en X1 onder controle van X2. Visueel stelt dit het 'roze gebied' voor in een Venn-diagram, dat de unieke overlap tussen X1 en Y weergeeft nadat de overlap met X2 is 'weggenomen' [26](#page=26) [27](#page=27).
**Stap 4: Voer een significantietoets uit van de partiële correlatiecoëfficiënt** [28](#page=28).
* De t-ratio wordt berekend met de formule:
$$t = \frac{r_{x_1y.x_2} \cdot \sqrt{n-3}}{\sqrt{1 - r_{x_1y.x_2}^2}}$$ [28](#page=28).
waarbij $r_{x_1y.x_2}$ de partiële correlatiecoëfficiënt is en $n$ het aantal observaties [28](#page=28).
* De berekende t-waarde wordt vergeleken met een kritieke t-waarde uit de t-tabel, rekening houdend met het aantal vrijheidsgraden ($n-3$) en een gekozen significantieniveau ($\alpha$) [28](#page=28) [29](#page=29).
* De nulhypothese stelt dat er geen partiële correlatie bestaat ($r=0$). Als de berekende t-waarde in het verweringsgebied valt (d.w.z. de kans op het observeren van zo'n waarde, gegeven dat de nulhypothese waar is, kleiner is dan $\alpha$), wordt de nulhypothese verworpen [29](#page=29).
### 3.4 Berekening met een directe formule (voor drie variabelen)
Voor het geval van drie variabelen kan de partiële correlatiecoëfficiënt ook direct worden berekend met de volgende formule [30](#page=30):
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{r_{XY} - (r_{XZ})(r_{YZ})}{\sqrt{1 - r_{XZ}^2} \cdot \sqrt{1 - r_{YZ}^2}}$$ [30](#page=30) [31](#page=31).
Hierin staan:
* $r_{XY \cdot Z}$: de partiële correlatie tussen X en Y, onder controle van Z [30](#page=30).
* $r_{XY}$: de bivariate correlatie tussen X en Y [30](#page=30).
* $r_{XZ}$: de bivariate correlatie tussen X en Z [30](#page=30).
* $r_{YZ}$: de bivariate correlatie tussen Y en Z [30](#page=30).
**Rekenvuorbeeld met de formule:** [30](#page=30) [31](#page=31).
Gegeven de volgende bivariate correlaties:
* `rXY = +0.50` ($r^2XY = 0.25$) [30](#page=30).
* `rXZ = +0.50` ($r^2XZ = 0.25$) [30](#page=30).
* `rYZ = +0.50` ($r^2YZ = 0.25$) [30](#page=30).
Invullen in de formule:
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{0.50 - (0.50)(0.50)}{\sqrt{1 - 0.25} \cdot \sqrt{1 - 0.25}}$$ [31](#page=31).
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{0.50 - 0.25}{\sqrt{0.75} \cdot \sqrt{0.75}}$$ [31](#page=31).
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{0.25}{0.75}$$ [31](#page=31).
$$r_{XY \cdot Z} = +0.33$$ [31](#page=31).
Hieruit volgt dat $r^2_{XY \cdot Z} = 0.11$. Dit betekent dat na controle voor Z, X en Y nog 11% van hun variantie delen, wat aanzienlijk lager is dan de initiële 25% gedeelde variantie (bivariaat). Het bivariate verband was dus overschat [31](#page=31).
### 3.5 Suppression-effecten
In de meeste gevallen wordt het bivariate verband zwakker wanneer gecontroleerd wordt voor een derde variabele. Echter, in sommige gevallen kan het verband juist sterker worden. Dit fenomeen wordt een **suppression-effect** genoemd, waarbij de derde variabele (de suppressorvariabele) het effect van de primaire relatie onderdrukt [32](#page=32).
**Voorbeeld van een suppression-effect:** [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35).
Laten we opnieuw de variabelen `Y` (score), `X` (inspanningen) en `Z` (angst) gebruiken met de volgende bivariate correlaties [33](#page=33):
* `rXY = +0.20` ($r^2XY = 0.04$) [33](#page=33).
* `rXZ = +0.80` ($r^2XZ = 0.64$) [33](#page=33).
* `rYZ = -0.40` ($r^2YZ = 0.16$) [33](#page=33).
De bivariate correlatie tussen inspanningen (`X`) en score (`Y`) is slechts `+0.20`. Laten we de partiële correlatie berekenen onder controle van angst (`Z`) met de formule [33](#page=33):
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{r_{XY} - (r_{XZ})(r_{YZ})}{\sqrt{1 - r_{XZ}^2} \cdot \sqrt{1 - r_{YZ}^2}}$$ [34](#page=34).
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{0.20 - (0.80)(-0.40)}{\sqrt{1 - 0.64} \cdot \sqrt{1 - 0.16}}$$ [34](#page=34).
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{0.20 - (-0.32)}{\sqrt{0.36} \cdot \sqrt{0.84}}$$ [34](#page=34).
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{0.52}{0.60 \cdot 0.9165}$$ [34](#page=34).
$$r_{XY \cdot Z} = \frac{0.52}{0.5499}$$ [34](#page=34).
$$r_{XY \cdot Z} \approx +0.95$$ [34](#page=34) [35](#page=35).
Het resultaat laat een drastische toename zien van de correlatie: van een zwakke `+0.20` (bivariaat) naar een zeer sterke `+0.95` (partieel). Dit suppression-effect impliceert dat angst (`Z`) eerder een negatieve invloed had op de waargenomen relatie tussen inspanning en score door zijn sterke correlatie met inspanning. Door angst te controleren, wordt de ware, veel sterkere positieve relatie tussen inspanning en score zichtbaar [35](#page=35).
### 3.6 Voorbeeld van SPSS output
SPSS kan worden gebruikt om zowel bivariate als partiële correlaties te berekenen [36](#page=36) [37](#page=37).
**Bivariate Correlatie Output:** [36](#page=36) [37](#page=37).
De output toont de Pearson correlatiecoëfficiënt tussen de variabelen. Een waarde van `-,480**` tussen 'kattekwaad' en 'morele normen' suggereert een significante negatieve correlatie op het 0.01 niveau [36](#page=36) [37](#page=37).
**Partiële Correlatie Output:** [37](#page=37).
Wanneer een controle variabele ('geanticipeerde schuld') wordt ingevoerd, wordt de partiële correlatie berekend. In het getoonde voorbeeld wordt de partiële correlatie tussen 'kattekwaad' en 'morele normen', gecontroleerd voor 'geanticipeerde schuld', weergegeven als `-,266`. Dit betekent dat na het statistisch verwijderen van de invloed van 'geanticipeerde schuld', de negatieve correlatie tussen 'kattekwaad' en 'morele normen' afneemt van `-,480` naar `-,266`, wat suggereert dat een deel van de oorspronkelijke bivariate relatie werd verklaard door 'geanticipeerde schuld' [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Partiële correlatie | Een statistische maat die de samenhang tussen twee variabelen onderzoekt, terwijl er statistisch gecontroleerd wordt voor de invloed van één of meerdere andere variabelen (storende variabelen of confounders). |
| Bivariate statistiek | Een tak van statistiek die zich bezighoudt met de analyse van de relatie tussen twee variabelen tegelijkertijd, zoals bivariate regressie of correlatie. |
| Storende variabele (confounder) | Een variabele die de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele kan beïnvloeden, waardoor een schijnverband kan ontstaan of een echt verband gemaskeerd kan worden. |
| Schijnverband (spurieuze relatie) | Een waargenomen correlatie tussen twee variabelen die niet causaal gerelateerd zijn, maar beide beïnvloed worden door een derde, gemeenschappelijke variabele. |
| Indirect effect | Een effect waarbij een onafhankelijke variabele een afhankelijke variabele beïnvloedt via een tussenliggende variabele (mediator). |
| Conceptueel diagram | Een visuele weergave van de theoretische relaties tussen variabelen, vaak met pijlen om de richting van de verwachte effecten aan te geven. |
| Regressievergelijking | Een wiskundige vergelijking die de relatie tussen een afhankelijke variabele en één of meer onafhankelijke variabelen beschrijft, vaak gebruikt om voorspellingen te doen. |
| Residuele waarden | Het verschil tussen de werkelijk waargenomen waarde van een afhankelijke variabele en de waarde die voorspeld wordt door een regressiemodel. |
| Significantietoets | Een statistische procedure om te bepalen of de resultaten van een onderzoek waarschijnlijk niet op toeval berusten, vaak door een nulhypothese te toetsen. |
| Nulhypothese | Een hypothese die stelt dat er geen effect, geen verband of geen verschil is tussen de onderzochte variabelen. |
| Verwerpingsgebied | In de statistische toetsing, het deel van de verdeling van de toetsingsgrootheid waarin de nulhypothese verworpen wordt. |
| Type I-fout | Een statistische fout waarbij de nulhypothese ten onrechte verworpen wordt, terwijl deze in werkelijkheid waar is. |
| Suppression-effect | Een fenomeen waarbij de correlatie tussen twee variabelen toeneemt (sterker wordt) wanneer er gecontroleerd wordt voor een derde variabele, wat aangeeft dat de derde variabele de oorspronkelijke relatie maskeerde. |
| SPSS | Statistical Package for the Social Sciences, een veelgebruikt softwarepakket voor statistische analyse. |
| Bivariate correlatie | Een maat die de sterkte en richting van de lineaire relatie tussen twee variabelen beschrijft. |
| rxy | Symbool voor de bivariate correlatiecoëfficiënt tussen variabele X en variabele Y. |
| r²xy | Symbool voor de proportie verklaarde variantie van variabele Y door variabele X. |
| r(XY.Z) | Symbool voor de partiële correlatiecoëfficiënt tussen variabele X en variabele Y, onder controle van variabele Z. |
Cover
College H9b_variantie_analyse.pdf
Summary
# Introductie tot enkelvoudige variantieanalyse
Dit gedeelte introduceert variantieanalyse (ANOVA) als een statistische toets om te bepalen of de gemiddelden van een metrische afhankelijke variabele significant verschillen tussen verschillende groepen, gedefinieerd door een categorische onafhankelijke variabele. De kernvraag is of de waargenomen verschillen tussen groepsgemiddelden groter zijn dan wat op basis van toeval verwacht mag worden [10](#page=10) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Concept van variantieanalyse (ANOVA)
Variantieanalyse, ook bekend als Analysis of Variance (ANOVA), is een statistische toets die de relatie onderzoekt tussen een categorische onafhankelijke variabele en een metrische afhankelijke variabele. Het primaire doel van ANOVA is om te evalueren of er significante verschillen bestaan tussen de gemiddelde waarden van de afhankelijke variabele over de verschillende groepen die door de onafhankelijke variabele worden gedefinieerd [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Onthoud dat ANOVA primair gericht is op het vergelijken van gemiddelden, niet op individuele datapunten.
### 1.2 De centrale vraagstelling
De centrale vraag die met ANOVA wordt beantwoord, luidt: "Zijn de gemiddelde waarden op de afhankelijke variabele gelijk voor alle groepen, of verschilt minstens één groepsgemiddelde significant van de andere?". Dit vertaalt zich naar de vraag of een categorische groepsvariabele een meetbaar effect heeft op een metrische afhankelijke variabele. Een effect wordt vastgesteld indien de groepsgemiddelden significant van elkaar verschillen [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.3 Partitionering van de som van de kwadraten
ANOVA is gebaseerd op het principe van de partitionering (opsplitsing) van de totale som van de kwadraten (sum of squares) van de afhankelijke variabele. De totale spreiding in de data wordt ontleed in twee componenten [5](#page=5) [6](#page=6):
* **Verklaarde variantie (Between Groups SS):** Dit deel vertegenwoordigt de spreiding tussen de groepsgemiddelden en het algemene gemiddelde van de afhankelijke variabele. Deze variantie wordt "verklaard" door de verschillen tussen de groepen die door de onafhankelijke variabele worden veroorzaakt [6](#page=6) [9](#page=9).
* **Niet-verklaarde variantie (Within Groups SS):** Dit deel vertegenwoordigt de spreiding van individuele scores ten opzichte van hun eigen groepsgemiddelde. Deze variantie wordt beschouwd als "niet-verklaard" door de onafhankelijke variabele en wordt toegeschreven aan willekeurige fouten of andere factoren die niet in het model zijn opgenomen [6](#page=6) [9](#page=9).
De relatie wordt formeel weergegeven als:
$$
\text{Total SS} = \text{Within Groups SS} + \text{Between Groups SS}
$$
### 1.4 Binnen- en tussengroepscomponenten
De totale variatie in de afhankelijke variabele kan worden gevisualiseerd als een som van twee componenten [7](#page=7):
* **Binnengroepsvaria(n)tie (Within groups SS):** Dit meet de variatie binnen elke afzonderlijke groep. Het kwantificeert hoe individuele observaties afwijken van het gemiddelde van hun eigen groep [6](#page=6) [9](#page=9).
* **Tussengroepsvaria(n)tie (Between Groups SS):** Dit meet de variatie tussen de gemiddelden van de verschillende groepen en het algemene gemiddelde. Het kwantificeert hoe de groepsgemiddelden zelf variëren [6](#page=6) [9](#page=9).
De centrale vraag is dus waar de meeste variatie zich bevindt: binnen de groepen of tussen de groepen. Als de variatie binnen de groepen groter is dan de variatie tussen de groepen, is het moeilijk om met zekerheid te stellen dat de groepsvariabele een significant effect heeft op de afhankelijke variabele, aangezien de gevonden groepsverschillen dan mogelijk puur het gevolg zijn van toevallige variatie [10](#page=10) [11](#page=11).
### 1.5 Illustratief voorbeeld
Stel dat onderzoekers het aantal verschillende delicten onderzoeken, met geslacht als categorische onafhankelijke variabele en het aantal delicten als metrische afhankelijke variabele. Jongens rapporteren gemiddeld meer delicten dan meisjes. Echter, er kunnen ook aanzienlijke verschillen zijn in het aantal gerapporteerde delicten *binnen* de groep van jongens, en ook *binnen* de groep van meisjes. Als deze binnengroepsvariatie groter is dan de tussengroepsvariatie (het verschil tussen het gemiddelde van jongens en meisjes), dan is het lastig om te concluderen dat geslacht een doorslaggevend effect heeft op het aantal delicten, aangezien de waargenomen verschillen ook door toeval binnen de groepen verklaard kunnen worden [11](#page=11).
---
# Centrale begrippen van variantieanalyse
Variantieanalyse (ANOVA) is een statistische techniek die wordt gebruikt om te bepalen of er significante verschillen zijn tussen de gemiddelden van drie of meer groepen. De kernbegrippen omvatten de ANOVA-tabel, de berekening van Mean Squares, de F-toets, interpretatie van de F-waarde, kritische waarden, en Eta² als maat voor effectgrootte [15](#page=15).
### 2.1 De ANOVA-tabel: verdeling van variantie
De ANOVA-tabel is een gestructureerde weergave die de totale variantie binnen de gegevens verdeelt in verschillende bronnen. De centrale vraag is of verschillen voornamelijk tussen groepen optreden, of binnen de groepen zelf aanwezig zijn [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.1.1 Essentiële componenten van de ANOVA-tabel
* **Sum of Squares (SS)**: Dit is de som van de gekwadrateerde afwijkingen van elke observatie ten opzichte van het gemiddelde [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18).
* De totale SS is de som van de SS voor de verschillen tussen groepen (Between Groups SS) en de SS voor de verschillen binnen groepen (Within Groups SS) [17](#page=17) [18](#page=18).
$$ \text{Total SS} = \text{Between Groups SS} + \text{Within Groups SS} $$
* **Degrees of Freedom (DF)**: Dit zijn de vrijheidsgraden, die bij benadering gelijk zijn aan het aantal waarnemingen of groepen min één, afhankelijk van de context (bij steekproeven) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18).
* De totale DF is de som van de DF voor de verschillen tussen groepen (Between Groups DF) en de DF voor de verschillen binnen groepen (Within Groups DF) [17](#page=17) [18](#page=18).
$$ \text{Total DF} = \text{Between Groups DF} + \text{Within Groups DF} $$
* **Mean Squares (MS)**: Dit is de variantie en wordt berekend door de Sum of Squares te delen door de Degrees of Freedom [13](#page=13) [14](#page=14) [18](#page=18).
$$ Ms = \frac{ss}{df} $$
* **Between Groups MS**: De variantie tussen de groepen.
* **Within Groups MS**: De variantie binnen de groepen (ook wel error variantie genoemd).
### 2.2 Significantietesten met de F-toets
De F-toets wordt gebruikt om de significantie van de verschillen tussen groepen te testen [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Berekening van de F-waarde**: De F-waarde is de verhouding tussen de verklaarde variantie (tussen groepen) en de niet-verklaarde variantie (binnen groepen) [19](#page=19) [20](#page=20).
$$ F = \frac{\text{Verklaarde variantie}}{\text{Niet-verklaarde variantie}} = \frac{\text{Between SS} / \text{DF}}{\text{Within SS} / \text{DF}} $$
* **Interpretatie van de F-waarde**: Een hogere F-waarde indiceert grotere verschillen tussen de groepen in verhouding tot de verschillen binnen de groepen [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Hypothesetesten**: Om te bepalen of de gevonden F-waarde statistisch significant is, wordt deze vergeleken met een kritische waarde uit een F-tabel [20](#page=20).
* De kritische waarde wordt bepaald op basis van het significantieniveau (α, vaak 0.05) en de vrijheidsgraden in de teller (Between Groups DF) en de noemer (Within Groups DF) [20](#page=20) [48](#page=48).
* Als de gevonden F-waarde groter is dan de kritische waarde, wordt de nulhypothese (H₀) verworpen, wat betekent dat er een significant verband is [20](#page=20).
> **Tip:** Raadpleeg altijd de juiste F-tabel en controleer nauwkeurig het aantal vrijheidsgraden voor zowel de teller als de noemer om de kritische waarde correct te bepalen.
#### 2.2.1 Voorbeeld van F-toets interpretatie
Stel, een berekende F-waarde is 1.34, met 2 vrijheidsgraden in de teller en 21 in de noemer. Bij een significantieniveau van α=0.05 is de kritische F-waarde 3.47. Omdat de berekende F-waarde (1.34) lager is dan de kritische waarde (3.47), is het gevonden verband niet statistisch significant [48](#page=48).
### 2.3 Eta²: Equivalent voor de determinatiecoëfficiënt
Eta² ($\eta^2$) is het equivalent van de determinatiecoëfficiënt ($R^2$) binnen variantieanalyse en meet de effectgrootte [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Definitie**: Eta² vertegenwoordigt de verhouding tussen de variantie tussen groepen (tussengroepsvariatie) en de totale variatie in de afhankelijke variabele (Y) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Berekening**: Eta² wordt berekend als de Between Groups SS gedeeld door de Total SS [49](#page=49).
$$ \eta^2 = \frac{\text{Between groups SS}}{\text{totaal SS}} $$
* **Interpretatie**: Eta² geeft aan welk percentage van de totale variatie in de afhankelijke variabele verklaard kan worden door de verschillen tussen de groepen. Een hogere Eta² duidt op een sterkere samenhang tussen de onafhankelijke (nominale) en afhankelijke (metrische) variabele [27](#page=27) [49](#page=49).
> **Voorbeeld:** Als Eta² gelijk is aan 0.1129, betekent dit dat 11.29% van de variatie in de afhankelijke variabele verklaard kan worden door de onafhankelijke variabele (gemeentetype in het voorbeeld). Zelfs als de verschillen niet statistisch significant zijn, kan de effectgrootte nog steeds informatief zijn [49](#page=49).
---
# Praktische toepassing en berekening van variantieanalyse
Dit gedeelte demonstreert hoe variantieanalyse (ANOVA) praktisch wordt toegepast en berekend aan de hand van een concreet voorbeeld, waarbij de componenten van de ANOVA-tabel worden uitgewerkt en geïnterpreteerd [28](#page=28).
### 3.1 Het principe van variantieanalyse
Variantieanalyse (ANOVA) wordt gebruikt om te onderzoeken of er significante verschillen zijn tussen de gemiddelden van meerdere groepen. De kernlogica berust op het vergelijken van twee soorten variantie: de variantie *tussen* de groepen en de variantie *binnen* de groepen [28](#page=28).
* **Tussen-groepsvariantie (Between-group variance)**: Meet hoeveel de gemiddelden van de verschillende groepen van elkaar afwijken. Dit is de "verklaarde variantie" in de afhankelijke variabele, toegeschreven aan de onafhankelijke variabele [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Binnen-groepsvariantie (Within-group variance)**: Meet de variatie binnen elke afzonderlijke groep. Dit wordt beschouwd als de "niet-verklaarde variantie" of de resterende variatie die niet door de groepsindeling wordt verklaard [28](#page=28) [29](#page=29).
Indien de variantie tussen de groepen groter is dan de variantie binnen de groepen, suggereert dit dat de onafhankelijke variabele (de groepsindeling) waarschijnlijk invloed heeft op de afhankelijke variabele. Als de varianties daarentegen vergelijkbaar zijn, is er geen duidelijke indicatie van invloed van de groepsindeling [28](#page=28).
> **Tip:** De variabele die wordt onderzocht (de uitkomstmaat) moet metrisch zijn, terwijl de variabele die de groepen definieert nominaal moet zijn [29](#page=29).
#### 3.1.1 De F-ratio
De F-ratio is de centrale statistiek in ANOVA en wordt berekend als de verhouding tussen de tussen-groepsvariantie en de binnen-groepsvariantie [29](#page=29).
$$
F = \frac{\text{Tussen-groepsvariantie (Between SS / DF)}}{\text{Binnen-groepsvariantie (Within SS / DF)}}
$$
Een hogere F-waarde suggereert een groter verschil tussen de groepsgemiddelden ten opzichte van de variatie binnen de groepen [29](#page=29).
### 3.2 Berekening van ANOVA-componenten: een voorbeeld
We gebruiken het voorbeeld van moordgraad per 10.000 inwoners in 24 Engelse gemeenten uit de 19e eeuw, onderverdeeld in drie gemeentetypes: industriesteden, handelssteden en agrarische nederzettingen. De onderzoeksvraag is: Heeft het gemeentetype invloed op de moordgraad? [28](#page=28) [30](#page=30).
De nulhypothese ($H_0$) stelt dat er geen significant verschil is in moordgraad tussen de gemeentetypes, terwijl de alternatieve hypothese ($H_a$) stelt dat er wel een significant verschil is [29](#page=29).
#### 3.2.1 Stap-voor-stap berekening
**1. Verzamel de data en bereken groepsgemiddelden:**
De gegevens zijn als volgt (moordgraad per 10.000 inwoners) [30](#page=30):
| Gemeentetype | Waarneming 1 | Waarneming 2 | ... | Waarneming 8 | Sum | Mean | N |
| :--------------------- | :----------- | :----------- | :-- | :----------- | :----- | :------ | :- |
| Industriesteden | 4,3 | 2,8 | ... | 10,2 | 68,6 | 8,575 | 8 |
| Handelssteden | 5,1 | 6,2 | ... | 3,3 | 44,8 | 5,6 | 8 |
| Agrarische nederzet. | 12,5 | 3,1 | ... | 1,9 | 47,6 | 5,95 | 8 |
| **Totaal** | | | | | **161** | **6,708333** | **24** |
**2. Bereken de binnengroepsvariantie (Within Sum of Squares - SS within):**
Dit is de som van de varianties binnen elke groep.
* **Industriesteden:** De som van de gekwadrateerde afwijkingen van elk datapunt ten opzichte van het groepsgemiddelde (8,575). De tekst geeft de berekening niet volledig weer, maar stelt dat de som van squares voor industriesteden 66,68 is [34](#page=34).
* **Handelssteden:** De som van de gekwadrateerde afwijkingen van elk datapunt ten opzichte van het groepsgemiddelde (5,6). De tekst toont een gedeeltelijke berekening resulterend in een binnengroepsvariantie van 73,16 [35](#page=35).
* **Agrarische nederzettingen:** De som van de gekwadrateerde afwijkingen van elk datapunt ten opzichte van het groepsgemiddelde (5,95). De tekst geeft de berekening niet volledig weer [36](#page=36).
De totale binnengroepsvariantie wordt berekend door de SS van de afzonderlijke groepen te sommeren:
$SS_{within} = SS_{industriesteden} + SS_{handelssteden} + SS_{agrarische nederzettingen}$.
De som van de gekwadrateerde afwijkingen binnen de groepen is in totaal 331,21 [37](#page=37).
**3. Bereken de vrijheidsgraden (Degrees of Freedom - df):**
* **Df voor binnengroepsvariantie ($df_{within}$):** Dit is het totale aantal waarnemingen min het aantal groepen. In dit geval: 24 waarnemingen - 3 groepen = 21. Dit kan ook berekend worden als $(n_1-1) + (n_2-1) + (n_3-1) = (8-1) + (8-1) + (8-1) = 7 + 7 + 7 = 21$ [38](#page=38).
* **Df voor tussengroepsvariantie ($df_{between}$):** Dit is het aantal groepen min 1. In dit geval: 3 groepen - 1 = 2 [44](#page=44).
**4. Bereken de Mean Square (MS) voor binnengroepsvariantie ($MS_{within}$):**
Dit is de binnengroepsvariantie gedeeld door de bijbehorende vrijheidsgraden.
$MS_{within} = \frac{SS_{within}}{df_{within}} = \frac{331,21}{21} = 15,77$ [41](#page=41).
**5. Bereken de tussengroepsvariantie (Between Sum of Squares - SS between):**
Dit is de som van de gekwadrateerde afwijkingen van de groepsgemiddelden ten opzichte van het algemene gemiddelde, vermenigvuldigd met de groepsomvang (aangenomen dat groepen even groot zijn), gedeeld door de vrijheidsgraden voor tussengroepsvariantie. De tekst geeft dat de $SS_{between}$ = 42,16 [43](#page=43).
**6. Bereken de Mean Square (MS) voor tussengroepsvariantie ($MS_{between}$):**
Dit is de tussengroepsvariantie gedeeld door de bijbehorende vrijheidsgraden.
$MS_{between} = \frac{SS_{between}}{df_{between}} = \frac{42,16}{2} = 21,08$ [45](#page=45).
**7. Bereken de F-waarde:**
De F-waarde is de verhouding van de twee Mean Squares:
$F = \frac{MS_{between}}{MS_{within}} = \frac{21,08}{15,77} \approx 1,34$ [46](#page=46) [48](#page=48).
**8. Bepaal de significantie:**
Om de significantie te bepalen, vergelijken we de berekende F-waarde met een kritieke F-waarde uit een F-tabel, of we kijken naar de p-waarde.
* **Vergelijking met kritieke F-waarde:** Met $df_{numerator} = 2$ en $df_{denominator} = 21$, en een significantieniveau ($\alpha$) van 0,05, is de kritieke F-waarde 3,47. Omdat de berekende F-waarde (1,34) lager is dan de kritieke waarde (3,47), is het gevonden verband niet statistisch significant op het niveau van $\alpha = 0,05$ [48](#page=48).
* **Vergelijking met p-waarde (uit de tabel):** De tabel toont dat de significantie (Sig.) voor de berekende F-waarde van 1,34 niet wordt weergegeven met een exacte p-waarde, maar de vergelijking met de kritieke waarde duidt op niet-significantie [49](#page=49).
**9. Bereken Eta-kwadraat ($\eta^2$):**
Eta-kwadraat geeft aan welk proportie van de totale variatie in de afhankelijke variabele verklaard kan worden door de onafhankelijke variabele.
$\eta^2 = \frac{SS_{between}}{SS_{total}}$
De totale Sum of Squares ($SS_{total}$) is de som van $SS_{between}$ en $SS_{within}$: $42,16 + 331,21 = 373,37$ [49](#page=49).
$\eta^2 = \frac{42,16}{373,37} \approx 0,1129$ [49](#page=49).
Dit betekent dat ongeveer 11,29% van de variatie in moordgraad verklaard kan worden door het gemeentetype. Echter, ondanks deze verklaarde variatie, is het effect niet statistisch significant [49](#page=49).
#### 3.2.2 Samenvattende ANOVA-tabel
De resultaten van de berekening worden samengevat in een ANOVA-tabel:
| Bron van variatie | Sum of Squares (SS) | Df | Mean Square (MS) | F | Sig. |
| :---------------- | :------------------ | :-- | :--------------- | :--- | :----- |
| Between groups | 42,16 | 2 | 21,08 | 1,34 | > 0,05 |
| Within groups | 331,21 | 21 | 15,77 | | |
| Total | 373,37 | 23 | | | |
Eta² = 0,1129 [49](#page=49).
### 3.3 Interpretatie van de resultaten in de praktijk
Bij de interpretatie van de resultaten is het cruciaal om zowel de F-waarde en p-waarde (significantie) als de Eta-kwadraat (effectgrootte) te beschouwen [49](#page=49).
* Als de F-waarde hoog is en de p-waarde kleiner is dan het gekozen significantieniveau (bv. 0,05), dan wordt de nulhypothese verworpen. Dit duidt op een statistisch significant verschil tussen de groepsgemiddelden [51](#page=51).
* Een lage p-waarde (bv. $p < 0,001$) betekent dat de kans op het observeren van de gevonden resultaten (of extremere resultaten) onder de aanname dat de nulhypothese waar is, erg klein is (< 0,1%) [51](#page=51).
**Voorbeeld van een significant resultaat:**
In een onderzoek naar empathische bezorgdheid tussen jongens en meisjes, werd een hoge F-waarde van 372,352 gevonden met een p-waarde kleiner dan 0,001. Omdat $p < 0,05$, kon de nulhypothese (geen verschil) worden verworpen. Er is een statistisch significant verschil in empathische bezorgdheid tussen jongens en meisjes [51](#page=51).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat zelfs met een statistisch significant resultaat, de Eta-kwadraat informatie geeft over de omvang van het effect. Een klein effect kan statistisch significant zijn in grote steekproeven, maar praktisch minder relevant.
#### 3.3.1 Kritieke F-waarden en significantieniveaus
De kritieke F-waarde bij een bepaald significantieniveau ($\alpha$) en vrijheidsgraden wordt gebruikt om de berekende F-statistiek te beoordelen [22](#page=22).
* **Voorbeeld:** Voor een F-statistiek met 3 vrijheidsgraden in de teller en 21 in de noemer:
* Bij $\alpha = 0,05$ is de kritieke F-waarde 3,47 [48](#page=48).
* Bij $\alpha = 0,01$ is de kritieke F-waarde hoger, wat een strengere eis stelt voor significantie [22](#page=22).
Als de berekende F-waarde lager is dan de kritieke F-waarde, wordt de nulhypothese niet verworpen [48](#page=48).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Enkelvoudige variantieanalyse | Een statistische toets die gebruikt wordt om te bepalen of de gemiddelden van de afhankelijke variabele significant van elkaar verschillen tussen twee of meer groepen, bepaald door één categorische onafhankelijke variabele. |
| Analysis of variance (ANOVA) | Een statistische methode die de totale variatie in een dataset verdeelt in componenten die aan verschillende bronnen van variatie kunnen worden toegeschreven, om hypothesen te toetsen over groepsgemiddelden. |
| Onafhankelijke variabele | Een variabele die wordt gemanipuleerd of gemeten om het effect ervan op een andere variabele te observeren; in ANOVA is deze variabele categorisch en definieert deze de groepen. |
| Afhankelijke variabele | Een variabele die wordt gemeten om te zien of deze wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele; in ANOVA is deze variabele metrisch. |
| Groepsvariabele | Een synoniem voor de onafhankelijke variabele wanneer deze categorisch is en observaties in verschillende groepen indeelt voor vergelijking. |
| Partitionering van de som van de kwadraten | Het proces waarbij de totale spreiding (Sum of Squares) van de afhankelijke variabele wordt opgesplitst in delen die verklaard kunnen worden door de onafhankelijke variabele (Between Groups SS) en delen die niet verklaard kunnen worden (Within Groups SS). |
| Sum of Squares (SS) | De som van de gekwadrateerde afwijkingen van waarnemingen ten opzichte van een gemiddelde. Het meet de totale spreiding binnen een dataset of een deel daarvan. |
| Within Groups SS (binnengroeps SS) | De som van de gekwadrateerde afwijkingen van individuele scores van hun eigen groepsgemiddelde. Dit vertegenwoordigt de variatie binnen de groepen, ook wel de 'niet-verklaarde' variatie genoemd. |
| Between Groups SS (tussengroepsvariantie) | De som van de gekwadrateerde afwijkingen van de groepsgemiddelden van het algemene gemiddelde. Dit vertegenwoordigt de variatie tussen de groepen, ook wel de 'verklaarde' variatie genoemd. |
| Degrees of Freedom (DF) | Het aantal onafhankelijke waarnemingen dat vrij kan variëren na het schatten van parameters. Voor groepen is dit het aantal groepen minus 1, en voor observaties binnen groepen is het het totale aantal observaties min het aantal groepen. |
| Mean Squares (MS) | De variantie binnen een groep of tussen groepen, berekend door de Sum of Squares te delen door de bijbehorende Degrees of Freedom. |
| F-toets | Een statistische toets die de verhouding berekent tussen de variantie tussen groepen en de variantie binnen groepen. Een hoge F-waarde suggereert significante verschillen tussen groepsgemiddelden. |
| Kritische F-waarde | De drempelwaarde uit de F-verdeling waartegen de berekende F-statistiek wordt vergeleken om de significantie van de resultaten te bepalen, afhankelijk van de gekozen significantieniveau ($\alpha$) en de vrijheidsgraden. |
| Eta² (Eta squared) | Een maat voor de effectgrootte in ANOVA, die het deel van de totale variatie in de afhankelijke variabele weergeeft dat verklaard wordt door de onafhankelijke variabele. Het is de verhouding tussen de tussengroepsvariatie en de totale variatie. |
| Nulhypothese (H₀) | De hypothese dat er geen statistisch significant verschil is tussen de groepsgemiddelden van de afhankelijke variabele. |
| Alternatieve hypothese (Hₐ) | De hypothese dat er wel een statistisch significant verschil is tussen ten minste twee groepsgemiddelden van de afhankelijke variabele. |
| p-waarde | De kans om een teststatistiek te verkrijgen die minstens zo extreem is als de waargenomen statistiek, ervan uitgaande dat de nulhypothese waar is. Een lage p-waarde (typisch < 0.05) leidt tot verwerping van de nulhypothese. |
Cover
cours crimino 3.docx
Summary
# Limportance de la victime dans la justice pénale et la construction de son statut
Voici un résumé complet et structuré sur l'importance de la victime dans la justice pénale et la construction de son statut.
## 1. L'importance de la victime dans la justice pénale et la construction de son statut
Ce sujet explore l'évolution de la justice pénale, qui s'oriente désormais vers la victime, en analysant la construction sociale de cet état et les défis liés à la reconnaissance du préjudice.
### 1.1 L'évolution de la justice pénale centrée sur la victime
Historiquement, la justice pénale était principalement axée sur la peine. Cependant, une évolution significative a orienté cette justice vers la victime. Autrefois absente ou reléguée à la partie civile sans participation active, la victime est aujourd'hui une composante essentielle du procès pénal.
### 1.2 La définition et la construction de l'état de victime
#### 1.2.1 Qu'est-ce qu'une victime ?
Être victime implique de subir un préjudice que la société doit reconnaître et réparer. Cependant, cette reconnaissance n'est pas immédiate ; l'état victimaire est souvent silencieux, ignoré et inconnu de la personne qui le vit. Il s'agit d'une situation factuelle, d'un vécu conscient, mais aussi potentiellement d'une expérience inconsciente.
#### 1.2.2 La construction sociale de l'état de victime
L'état de victime est une construction sociale. Il suppose :
* Une représentation sociale
* Un dommage reconnu socialement
* L'existence d'un interdit, d'une infraction et d'un auteur
* La nécessité d'un traitement et d'une réparation
Des situations complexes, comme des problèmes conjugaux, peuvent révéler le statut de victime, parfois grâce à l'intervention d'un tiers qui aide à comprendre la réalité du préjudice subi, tel qu'un viol.
#### 1.2.3 La victimologie : étude de l'état de victime
La victimologie est une science récente qui étudie l'état de victime et les réponses qui lui sont apportées. Elle s'appuie sur des approches statistiques, médicales et anthropologiques. Le terme "victime" dérive du grec "thyma", désignant une créature offerte en sacrifice aux dieux, impliquant une notion de sacré.
### 1.3 Le lien entre la victime, le sacrifice et la société
#### 1.3.1 La dimension sacrificielle de la victime
Le concept de sacrifice, historiquement lié à la protection d'un pouvoir divin et à la protection de la société, trouve un écho dans le traitement de la victime. L'idée est de donner raison à la victime pour la réintégrer dans la société, tout en vérifiant implicitement que ce n'est pas soi-même qui aurait pu se retrouver dans cette situation.
La victime devient une figure utilitaire, garante d'un équilibre idéal, faisant référence au sacré et étant socialement utile pour établir une différence fondamentale. Le sacrifice implique une violence (une mise à mort symbolique ou réelle) au profit d'un intérêt supérieur.
#### 1.3.2 Le bouc-émissaire et la culpabilité collective
La victime peut endosser le rôle de bouc-émissaire, une notion présente dans les récits religieux, où une entité est désignée pour porter la culpabilité de la communauté. Cette dynamique permet de canaliser la violence et de rétablir l'ordre social. La société sacrifie une victime car elle est confrontée à ses propres manques. La victime porte la culpabilité et se "sacrifie" pour que la société retrouve prospérité.
#### 1.3.3 René Girard et le désir mimétique
René Girard a théorisé que le désir mimétique est à l'origine de la violence contagieuse menaçant la société. Pour contrer cette menace, un coupable sacrifié (le bouc-émissaire) est nécessaire pour arrêter la contagion. Dans ce schéma, la victime n'a plus à se venger, c'est la société qui se charge de sa réparation.
Cette perspective souligne la dimension religieuse du sacrifice au fondement de la culture et l'utilité sociale de la victime.
### 1.4 La victime, la culpabilité et la responsabilité
#### 1.4.1 La confusion entre auteur, acte et culpabilité
Pour la victime, il y a souvent une confusion entre l'auteur, l'acte commis et la culpabilité. La victime peut se sentir coupable car elle ne comprend pas la situation et s'identifie psychologiquement à l'acte.
#### 1.4.2 Culpabilité et responsabilité
* **Culpabilité :** Elle est de l'ordre du passé. La victime entretient ce sentiment dans une tentative de faire annuler le passé.
* **Responsabilité :** Elle est une capacité à répondre, orientée vers l'avenir. Elle suppose une question posée par autrui et une capacité à y répondre. On ne peut être responsable que de ce dont on est la cause.
La victime, en situation de confusion, ne distingue pas la cause de la conséquence et ne peut donner de sens à sa culpabilité, car elle ne peut y répondre.
#### 1.4.3 L'enjeu de "La victime a raison"
Le slogan "La victime a raison" vise à rendre justice à la victime en lui permettant de retrouver le vrai sens des choses et d'attribuer la cause à l'auteur. Faire exister la victime socialement, c'est la sortir du silence et de l'incompréhension.
#### 1.4.4 Être victime et avoir raison
Avoir raison implique d'être dans son droit, d'être innocent, conscient, doté de libre arbitre et responsable. Or, l'état de victime ne permet pas toujours cette pleine conscience immédiate, indiquant un manque de conscience qui va à l'encontre de cette définition idéalisée de "celui qui a raison".
> **Tip:** Le concept de culpabilité chez la victime est complexe. Il ne s'agit pas d'une faute morale intrinsèque, mais souvent d'une confusion psychologique face à l'acte subi, où l'on cherche une explication ou une justification de ce qui est arrivé.
> **Exemple:** Une personne victime d'un vol pourrait ressentir une forme de culpabilité en se demandant si elle aurait pu agir différemment pour éviter l'agression, même si elle est objectivement innocente. La justice a pour rôle de dissocier clairement la culpabilité de l'auteur de l'innocence de la victime.
---
# La victimologie et les origines sacrificielles de la victime
Voici le résumé du chapitre sur la victimologie et les origines sacrificielles de la victime, prêt pour un examen.
## 2. La victimologie et les origines sacrificielles de la victime
Ce chapitre explore la victimologie comme l'étude de l'état de victime et des réponses qui lui sont apportées, en analysant les racines du terme "victime" dans le grec ancien et son association avec le sacrifice, le sacré et le rôle du bouc émissaire dans les sociétés.
### 2.1 La définition et la construction de l'état de victime
La justice pénale, historiquement centrée sur la peine, s'oriente désormais vers la victime. Autrefois absente des procès, la victime est aujourd'hui intégrée à travers la partie civile, participant activement à la procédure. La notion de victime repose sur la constatation d'un préjudice subi par un individu, auquel la société doit apporter une réparation. Cependant, une personne ne prend pas toujours conscience de son état de victime immédiatement.
L'état de victime est souvent caractérisé par le silence, l'ignorance et l'inconnu. Il s'agit d'une construction sociale impliquant un dommage reconnu, une infraction commise par un auteur, et la nécessité d'un traitement et d'une réparation. L'état victimaire peut être une situation factuelle, vécue consciemment ou inconsciemment. Par exemple, dans certaines situations conjugales, une tierce personne peut aider la victime à comprendre qu'elle a subi un viol.
Le concept de victime est rationnalisé, pensé et raisonné, s'ancrant dans l'inconscient, le manque et l'affect. Une victime peut ressentir de la culpabilité, croyant être à l'origine de sa propre faute ou de son défaut. La confusion entre cause et conséquence rend la victime incapable de distinguer clairement la culpabilité de l'auteur de son propre statut. Psychologiquement, socialement et physiquement, l'auteur et la victime peuvent se confondre dans l'expérience traumatique. L'objectif de la justice est de rétablir le sens des choses pour la victime en attribuant la cause du préjudice à l'auteur, lui permettant ainsi de sortir du silence et d'exister socialement.
> **Tip:** La victimologie est une science récente, s'appuyant sur des approches statistiques, médicales et anthropologiques pour étudier l'état de victime et les réponses sociétales à celui-ci.
### 2.2 Les origines grecques et sacrificielles du terme "victime"
Le terme "victime" trouve son origine dans le grec ancien "thýma", désignant une créature offerte aux dieux par sacrifice. Cette étymologie révèle un lien intrinsèque avec le sacré. L'acte de sacrifice visait à attirer la protection divine et, par extension, à protéger la société. En France, le droit vise à "donner raison" à la victime, ce qui se traduit par sa réintégration sociale après la reconnaissance de son préjudice.
Un enjeu utilitaire du concept de victime réside dans la distanciation sociale : reconnaître la victime permet de s'assurer que "ce n'est pas nous" qui sommes dans cette situation. La victime devient ainsi garante d'un équilibre idéal, faisant implicitement référence au sacré et servant un intérêt collectif en établissant une différence claire.
Le sacrifice implique une violence, une mise à mort, renvoyant à un intérêt supérieur. La victime peut ainsi assumer un rôle de bouc émissaire, un concept biblique où une créature est désignée pour porter les fautes de la communauté. Dans de nombreuses religions, le sacrifice est pratiqué parce que la société est confrontée à ses manques. La victime porte la culpabilité et se sacrifie pour le retour de la prospérité sociale.
La victime est porteuse d'un enjeu d'innocence, sa reconnaissance restaurant cet état. Elle porte en elle les manques collectifs, d'où l'intérêt général à son égard. Le sacrifice, acte de violence, inscrit la victime dans une perte, une vulnérabilité au sein de l'innocence générale. En la reconnaissant comme sacrée et en lui donnant raison, on annule cette perte et on la réintègre dans la société, malgré la faute de l'auteur.
### 2.3 La victimologie selon René Girard et le rôle du bouc émissaire
René Girard, dans ses ouvrages tels que "La violence et le sacré" et "Des choses cachées depuis la Fondation du monde", postule que le désir mimétique est à l'origine d'une violence contagieuse qui menace la destruction de la société. Pour contrer cette contagion, un coupable sacrifié est nécessaire pour arrêter le cycle de violence, jouant ainsi le rôle de bouc émissaire. Dans cette perspective, la victime n'a plus besoin de se venger ; c'est la société qui se charge de sa réparation.
Cette approche met en lumière la dimension religieuse du sacrifice au fondement de la culture et son utilité sociale fondamentale.
### 2.4 Le lien auteur-victime et la question de la responsabilité
L'enjeu de la victime concerne la responsabilité, distincte de la culpabilité au sens où le déterminisme n'implique pas le libre arbitre. L'auteur et l'acte peuvent se confondre dans la culpabilité. La victime se sent coupable par confusion, par incapacité à comprendre la situation et par identification à l'acte de l'auteur.
La culpabilité relève du passé, tandis que la responsabilité est une capacité à répondre. Pour qu'il y ait une réponse, il faut une question posée par un tiers à celui qui répond. La responsabilité engage un enjeu futur. On ne peut être responsable que de ce dont on est la cause. La victime, ne pouvant donner de sens à sa culpabilité auto-imposée, ne peut y répondre. Le sentiment de culpabilité, en entretenant le passé, tente d'annuler celui-ci, alors que la responsabilité est une capacité d'agir dans le présent et l'avenir.
Avoir raison signifie être dans son droit, être innocent, conscient et doté de libre arbitre, donc responsable. Cela suppose une conscience immédiate de son état, ce qui révèle souvent un manque de conscience chez la victime.
> **Example:** Une victime d'agression peut ressentir une culpabilité immense, se demandant ce qu'elle a fait pour mériter cela. La victimologie et la justice visent à lui faire comprendre que la cause est l'agresseur, et non elle-même, afin de rétablir sa capacité de responsabilité future.
---
# Le lien entre auteur et victime, la culpabilité et la responsabilité
Ce thème explore la relation complexe entre l'auteur et la victime d'une infraction, en analysant les notions de culpabilité et de responsabilité, ainsi que la confusion que peut ressentir la victime.
### 3.1 La victime et la victimologie
La justice pénale, traditionnellement centrée sur la peine, s'oriente de plus en plus vers la victime. Historiquement absente des procès, la victime est aujourd'hui partie intégrante de la procédure en tant que partie civile.
#### 3.1.1 Définition et perception de la victime
La victime est une personne ayant subi un préjudice que la société doit réparer. Cependant, la reconnaissance de cet état victimaire n'est pas toujours immédiate. L'état de victime est souvent silencieux, ignoré, et construit à travers une représentation sociale. Il suppose un dommage reconnu, une infraction, un auteur, et nécessite un traitement et une réparation. L'état victimaire peut être vécu consciemment ou inconsciemment.
> **Tip:** Le concept de victime est rationnalisé, pensé et raisonné, souvent ancré dans un vécu de manque ou d'affectation.
#### 3.1.2 Le rôle de la victimologie
La victimologie, science récente, étudie l'état de victime et les réponses qui lui sont apportées. Elle s'appuie sur des approches statistiques, médicales et anthropologiques. Le terme "victime" provient du grec "thyma", désignant une créature offerte en sacrifice aux dieux, impliquant une notion de sacré et de protection.
#### 3.1.3 La victime comme sacrifice et bouc-émissaire
Dans de nombreuses cultures, la victime assume un rôle de sacrifice, permettant de préserver l'équilibre social et de retrouver une forme de prospérité pour la communauté. Cette notion est liée à l'idée de bouc-émissaire, une figure qui porte la culpabilité collective pour apaiser une violence contagieuse. Le sacrifice, violence par excellence, permet de restaurer l'innocence générale en reconnaissant la victime et en annulant sa perte. Le philosophe René Girard a analysé le désir mimétique comme source de violence contagieuse, nécessitant un coupable sacrifié pour arrêter cette dynamique.
> **Example:** Le récit biblique d'Abraham et Isaac illustre la notion de sacrifice pour honorer une puissance supérieure, avant d'évoluer vers le sacrifice d'un animal (le bouc).
### 3.2 Le lien entre auteur et victime : culpabilité et responsabilité
#### 3.2.1 La confusion de la victime
La victime peut ressentir un sentiment de culpabilité, croyant être à l'origine de la faute ou du préjudice subi. Cette confusion provient de la difficulté à distinguer la cause et la conséquence. Psychologiquement, socialement et physiquement, l'auteur et la victime peuvent se confondre dans l'expérience du traumatisme. L'objectif de la justice est de rétablir cette distinction en attribuant la cause de l'acte à l'auteur, permettant à la victime de sortir du silence et de retrouver un sens à ce qui lui est arrivé.
#### 3.2.2 Distinction entre culpabilité et responsabilité
* **Culpabilité:** Elle renvoie au passé. Le sentiment de culpabilité peut résulter d'une tentative de faire annuler le passé ou d'une identification à l'acte commis par l'auteur, souvent due à une incompréhension de la situation.
* **Responsabilité:** Elle est tournée vers l'avenir. La responsabilité est la capacité à répondre d'un acte. Pour qu'il y ait responsabilité, il faut une question posée par un tiers et la capacité de celui qui est interrogé à y répondre. On ne peut répondre de ce dont on n'est pas la cause.
> **Tip:** Avoir raison, dans le contexte de la victime, implique d'être dans son droit, d'être conscient et doté de libre arbitre, et donc d'être responsable. Or, cela suppose que la victime ait une conscience immédiate de son état, ce qui n'est pas toujours le cas, indiquant un possible manque de conscience initiale.
#### 3.2.3 L'enjeu de la réponse
La victimologie et la justice visent à permettre à la victime de retrouver sa capacité à répondre, c'est-à-dire sa pleine responsabilité, en lui rendant son statut d'individu doté de libre arbitre et en dissociant sa propre personne de l'acte de l'auteur. La recherche d'une cause est une étape douloureuse mais essentielle pour la victime dans ce processus.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Victime | Personne qui subit un préjudice, un dommage reconnu socialement et résultant d'une infraction commise par un auteur. L'état victimaire implique une construction sociale et une reconnaissance de la part de la société. |
| Victimologie | Science récente qui étudie l'état de victime et les réponses apportées à celui-ci, en s'appuyant sur des approches statistiques, médicales et anthropologiques. Elle analyse les mécanismes psychologiques, sociaux et physiques liés au vécu de la victime. |
| Préjudice | Dommage matériel, moral ou physique subi par une personne. Dans le contexte juridique, il s'agit de la conséquence d'une infraction, qui nécessite une réparation. |
| Justice pénale | Système de lois et de procédures mis en place par un État pour prévenir et sanctionner les infractions pénales. Elle vise à maintenir l'ordre social, à punir les coupables et, de plus en plus, à prendre en compte les besoins de la victime. |
| Partie civile | Personne physique ou morale qui se constitue partie civile dans une procédure pénale pour demander réparation du préjudice subi du fait de l'infraction. Sa présence au procès témoigne de l'évolution du droit pénal centré sur la victime. |
| Causalité | Relation entre une cause et sa conséquence. En droit pénal, établir la causalité entre l'acte de l'auteur et le préjudice subi par la victime est essentiel pour établir la culpabilité. |
| Culpabilité | Sentiment ou état de responsabilité d'une personne pour une faute commise. Dans le contexte de la victime, elle peut ressentir de la culpabilité par confusion ou parce qu'elle ne comprend pas la situation, s'identifiant ainsi à l'acte commis. |
| Responsabilité | Capacité d'une personne à répondre de ses actes et de leurs conséquences. Contrairement à la culpabilité qui renvoie au passé, la responsabilité concerne l'aptitude à agir dans le futur et à rendre des comptes. |
| Libre arbitre | Faculté de l'être humain de décider et d'agir par lui-même, indépendamment de toute contrainte extérieure ou intérieure. Il est souvent opposé au déterminisme. |
| Sacrificiel | Relatif au sacrifice, acte d'offrir quelque chose de précieux, souvent un être vivant, à une divinité ou pour un intérêt supérieur. Historiquement, la victime a été associée à un rôle sacrificiel, permettant de rétablir l'équilibre social. |
| Bouc émissaire | Personne ou groupe désigné comme responsable de tous les maux ou des problèmes d'une communauté. Ce concept, lié à l'idée de sacrifice, permet de détourner la violence collective sur un individu. |
| Désir mimétique | Concept développé par René Girard, selon lequel le désir humain est largement imitatif. Ce désir mimétique peut conduire à la violence contagieuse qui menace la société, d'où la nécessité d'un bouc émissaire pour l'arrêter. |
Cover
fenomenen sv .docx
Summary
# Culturele criminologie en kunstcriminaliteit
Dit onderwerp onderzoekt de culturele dimensies van criminaliteit en de specifieke problematiek van kunstcriminaliteit, inclusief diefstal, fraude en illegale handel.
## 1. Culturele criminologie
Culturele criminologie beschouwt criminaliteit en de controle daarop als culturele constructies. De focus ligt niet uitsluitend op de daadwerkelijke wetsovertreding, maar ook op de betekenis, de beleving, de emoties en de context waarin criminaliteit plaatsvindt. Deze stroming is kritisch ten opzichte van de klassieke, rationele benadering van criminaliteit die uitgaat van een "homo economicus" – een calculerend individu dat louter rationele keuzes maakt.
Belangrijke concepten binnen de culturele criminologie zijn:
* **Carnival of Crime** (Presdee): criminaliteit wordt hier gezien als een vorm van transgressie, plezier en verzet tegen sociale ordening.
* **Seductions of Crime** (Katz): deze theorie benadrukt dat emoties, zoals opwinding, woede en trots, centrale drijfveren kunnen zijn voor crimineel gedrag.
* **Edgework** (Lyng): dit concept verwijst naar het bewust opzoeken van risico's en situaties van controleverlies.
* **Zombie theories** (Hayward): dit zijn theoretische concepten die ondanks kritiek en veroudering blijven circuleren binnen het criminologische discours.
In contrast met de mainstream criminologie, die vaak nadruk legt op statistieken en rationaliteit, richt culturele criminologie zich meer op de subjectieve beleving van zowel daders als slachtoffers.
> **Tip:** Culturele criminologie helpt ons te begrijpen dat criminaliteit meer is dan alleen een schending van regels; het is diep geworteld in culturele betekenissen en menselijke emoties.
## 2. Kunstcriminaliteit
Er bestaat geen eenduidige, universele definitie van kunstcriminaliteit. Een veelgebruikte definitie stelt dat het gaat om strafbare feiten waarbij kunst betrokken is. Volgens de International Foundation for Art Research (IFAR) omvatten kunstwerken een breed scala aan objecten, waaronder:
* Schilderijen, sculpturen en tekeningen
* Decoratieve kunst
* Antiquiteiten
* Etnografische objecten
De belangrijkste vormen van kunstcriminaliteit zijn:
* **Diefstal**: dit kan variëren van diefstal uit musea en privécollecties tot insider theft door personeel.
* **Plundering**: dit komt vaak voor in contexten van oorlog, conflict of politieke instabiliteit, waarbij culturele artefacten systematisch worden weggenomen.
* **Illegale handel in cultuurgoederen**: dit omvat de grensoverschrijdende handel in gestolen of illegaal verkregen kunst en artefacten.
* **Vervalsing en fraude**: het creëren of verkopen van valse kunstwerken alsof het authentieke stukken zijn.
* **Iconoclasme**: de doelbewuste vernietiging van kunst om symbolische of ideologische redenen.
* **Artnapping**: het ontvoeren van kunstwerken met als doel losgeld te eisen of politieke doelen te bereiken.
De motieven achter kunstdiefstal zijn divers en kunnen zijn:
* **Liefde voor kunst**: een passie voor het object zelf.
* **Financieel gewin**: het verkopen van kunst op de zwarte markt.
* **Politiek of ideologisch motief**: het gebruiken van kunst als politiek drukmiddel of om een boodschap uit te dragen.
* **Onderhandelen met justitie**: kunstwerken gebruiken als ruilmiddel in ruil voor strafvermindering.
* **Signaalfunctie**: het plegen van een diefstal om aandacht te vestigen op een bepaalde kwestie.
Om fraude en plundering in de kunstmarkt te voorkomen, zijn **due diligence** (zorgvuldigheid) en **provenance-onderzoek** (onderzoek naar de herkomst en eigendomsgeschiedenis) cruciaal.
> **Tip:** Het ontbreken van een gedetailleerde provenance is vaak een belangrijke rode vlag die kan wijzen op mogelijke illegale herkomst van een kunstwerk.
> **Example:** Een galerie koopt een eeuwenoud standbeeld zonder na te gaan waar het vandaan komt of wie de vorige eigenaars waren. Als later blijkt dat het standbeeld illegaal is opgegraven en geëxporteerd uit een ander land, is de galerie medeplichtig aan illegale handel in cultuurgoederen.
---
# Vuurwapentrafiek, publieke ruimte en milieucriminaliteit
Dit gedeelte behandelt de complexe problematiek van de illegale vuurwapenhandel in Europa, de dynamiek van de publieke ruimte voor jongeren, en de uitdagingen van milieucriminaliteit, inclusief de impact van ogenschijnlijk legale, maar schadelijke activiteiten.
### 3.1 Vuurwapentrafiek en -geweld
De illegale vuurwapenhandel in Europa kenmerkt zich door specifieke fenomenen:
* **Mierenhandel:** Dit verwijst naar de aanvoer van wapens in kleine hoeveelheden, wat de detectie bemoeilijkt.
* **Lange levensduur van wapens:** Illegale vuurwapens kunnen lang in omloop blijven, wat de controle bemoeilijkt.
* **Groot dark number:** Er is een aanzienlijk aantal niet-geregistreerde vuurwapens dat niet in officiële statistieken voorkomt.
De belangrijkste bronnen van illegale vuurwapens omvatten:
* **Ex-Joegoslavië:** Als gevolg van eerdere conflicten is er een aanzienlijke hoeveelheid wapens uit deze regio afkomstig.
* **Diefstal van legale wapens:** Wapens die legaal bezit zijn, kunnen gestolen worden en in het criminele circuit belanden.
* **Gedeactiveerde wapens:** Wapens die oorspronkelijk gedeactiveerd zijn, kunnen weer functioneel gemaakt worden.
* **Alarmwapens en ombouw:** Vuurwapens die ontworpen zijn voor alarmsignalen of sportdoeleinden kunnen worden omgebouwd tot dodelijke wapens.
* **3D-geprinte wapens:** De opkomst van 3D-printing biedt nieuwe mogelijkheden voor de productie van vuurwapens, wat de traceerbaarheid bemoeilijkt.
De context van het wapengebruik is cruciaal om de betekenis ervan te begrijpen. Hetzelfde vuurwapen kan een andere lading en impact hebben in situaties van huiselijk geweld dan binnen het drugsmilieu. In België wordt effectief vuurwapengebruik voornamelijk geassocieerd met drugscriminaliteit.
### 3.2 Publieke ruimte en jongeren
De publieke ruimte wordt gekenmerkt door:
* **Vrije toegankelijkheid:** Iedereen kan er vrijelijk toegang toe hebben.
* **Samenkomst van onbekenden:** Verschillende individuen komen er samen, vaak zonder elkaar te kennen.
* **Regulering via sociale normen:** Naast wettelijke regels wordt het gedrag in de publieke ruimte ook gestuurd door sociale normen.
Belangrijke principes die de interactie in de publieke ruimte reguleren, zijn:
* **Civil inattention:** Dit is het sociaal geaccepteerde negeren van anderen om de interactie minimaal te houden en de orde te bewaren.
* **Bystander effect:** De neiging van individuen om minder snel hulp te bieden in noodsituaties wanneer er meerdere mensen aanwezig zijn.
* **Coöperatieve motility:** De onbewuste en automatische coördinatie van bewegingen tussen mensen die zich in dezelfde publieke ruimte bevinden om botsingen te vermijden.
Jongeren gebruiken de publieke ruimte als een belangrijke plek voor leren en experimenteren. **Territorialisering** ontstaat wanneer jongeren een specifieke plek symbolisch claimen, vaak vanuit behoefte aan veiligheid. Dit fenomeen hangt nauw samen met sociale ongelijkheid en beperkte mobiliteitsmogelijkheden. Gender speelt hierbij een significante rol; meisjes ervaren de publieke ruimte vaak als minder veilig als gevolg van controle en intimidatie.
### 3.3 Milieucriminaliteit
Milieucriminaliteit kent een inherent ambigu karakter, aangezien veel schadelijk gedrag legaal is. Het kan worden onderverdeeld in drie hoofdtypen:
* **Bruine milieucriminaliteit:** Gerelateerd aan afval en vervuiling.
* **Groene milieucriminaliteit:** Schade aan fauna, flora en ecosystemen.
* **Witte milieucriminaliteit:** Omvat bio-piraterij en illegale praktijken met betrekking tot patenten op natuurlijke bronnen.
In lijn met de theorieën over **white collar crime** van Sutherland, is het essentieel om ook criminaliteit gepleegd door ogenschijnlijk respectabele actoren, zoals bedrijven, te bestuderen. Milieucriminaliteit kan leiden tot diverse vormen van schade:
* **Fysieke schade:** Directe aantasting van de natuurlijke omgeving.
* **Gezondheidsschade:** Negatieve impact op de menselijke gezondheid.
* **Economische schade:** Kosten voor herstel, opruiming of verloren economische potentie.
* **Intergenerationele schade:** Schade die toekomstige generaties treft.
De **PFAS-problematiek** illustreert hoe legale bedrijfsactiviteiten, hoewel niet per se illegaal, toch ernstige en wijdverbreide milieuschade kunnen veroorzaken. De term **black box** wordt gebruikt om de ondoorzichtige besluitvorming binnen organisaties te beschrijven, die vaak ten grondslag ligt aan schadelijke milieupraktijken.
> **Tip:** Bij het bestuderen van milieucriminaliteit is het cruciaal om verder te kijken dan strikt illegale handelingen en ook te focussen op legale, maar schadelijke activiteiten. De impact op mens, milieu en toekomstige generaties staat centraal.
---
# Drugscriminaliteit en internationale smokkel
Dit thema onderzoekt de structuur van drugscriminaliteit, de productie van synthetische drugs in België, de milieuvervuiling door drugsafval, internationale smokkelroutes via de haven van Antwerpen en de instroom van jongeren in deze criminaliteit.
### 3.1 Basisstructuur van drugscriminaliteit
Drugscriminaliteit kan op drie analytische niveaus worden beschouwd:
* **Groothandel:** Dit omvat internationale smokkelactiviteiten, zoals het transporteren van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Europa.
* **Tussenhandel:** Op dit niveau worden drugs versneden, verpakt en vervolgens herverdeeld.
* **Kleinhandel:** Dit betreft de uiteindelijke straatverkoop aan gebruikers.
De markt voor drugs wordt primair gestuurd door vraag en aanbod. Ondanks een mogelijke sociale normalisering van drugsgebruik, blijft de productie en handel ervan een sterk georganiseerde, winstgedreven activiteit.
### 3.2 Drugsproductie in België
België heeft zich ontwikkeld tot een van de grootste producenten van synthetische drugs, waaronder XTC en amfetamines. De kenmerken van deze productie zijn onder meer:
* **Productielocaties:** Vaak worden clandestiene laboratoria opgezet, meestal in afgelegen gebieden.
* **Omstandigheden:** De hygiënische omstandigheden in deze laboratoria zijn doorgaans zeer slecht.
* **Arbeidskrachten:** Er wordt gebruikgemaakt van ongeschoolde arbeidskrachten, die soms worden aangeduid als "labo-slaven".
* **Afvalproductie:** De productie genereert aanzienlijke hoeveelheden toxisch drugsafval; voor elke kilogram geproduceerde drugs kan tien tot dertig kilogram afval ontstaan.
* **Netwerkstructuur:** De productieketen is georganiseerd in een netwerk met verschillende rollen:
* **Opdrachtgevers/financiers:** De top van de criminele hiërarchie.
* **Dienstverleners:** Verantwoordelijk voor logistiek, levering van materialen en het ter beschikking stellen van panden.
* **Uitvoerders:** De personen die fysiek aanwezig zijn in de laboratoria.
Het is opmerkelijk dat de gevangenis soms fungeert als een plek waar personen voor drugsproductie worden gerekruteerd.
### 3.3 Drugsafval en milieuschade
Het illegale karakter van drugsafval maakt dat het niet op de reguliere manier kan worden afgevoerd. Dit leidt tot diverse schadelijke praktijken:
* **Dumpen:** Het afval wordt gedumpt in de natuur, waterlopen of in woongebieden.
* **Verbranding:** Soms wordt het afval in brand gestoken.
De gevolgen van deze praktijken zijn aanzienlijk:
* **Milieuvervuiling:** Ernstige aantasting van ecosystemen.
* **Gezondheidsrisico's:** Direct gevaar voor burgers die in de buurt wonen of het milieu gebruiken.
* **Financiële lasten:** Gemeenten en grondeigenaars worden geconfronteerd met de kosten voor opruiming en herstel.
### 3.4 Internationale drugssmokkel
#### 3.4.1 De Antwerpse haven
De haven van Antwerpen speelt een centrale rol in de internationale drugssmokkel vanwege haar strategische ligging in Europa en haar uitgebreide logistieke infrastructuur. De enorme volumes aan legale handel die door de haven gaan, bemoeilijken de controle op illegale goederen. Gangbare smokkelmethoden zijn onder andere:
* **Verbergen in containers:** Drugs worden verstopt in ladingen van legale goederen, zoals fruitcontainers.
* **Impregneren:** Drugs worden geïmpregneerd in materialen die als drager dienen.
* **De "Trojaanse methode":** Hierbij maken "uithalers" gebruik van hun toegang tot de haven om drugs te onderscheppen en te verwijderen.
Uithalers opereren voornamelijk op het niveau van de groothandel en vereisen specifieke insiderkennis om hun werk te kunnen doen.
#### 3.5 Instroom van jongeren in drugscriminaliteit
Hoewel de algemene jeugdcriminaliteit een dalende trend vertoont, is drugscriminaliteit juist geconcentreerd bij jongeren tussen de 12 en 25 jaar. Verschillende motieven spelen hierbij een rol:
* **Financieel gewin:** De mogelijkheid om snel geld te verdienen.
* **Status en groepsgevoel:** Het aanzien dat verworven wordt binnen bepaalde groepen en het gevoel erbij te horen.
* **Beperkte legale kansen:** Gebrek aan perspectieven op een legale toekomst.
De uitstapredenen uit deze criminaliteit zijn vaak ingegeven door:
* **Ontuchtering:** Realisatie van de ernst van de situatie na een arrestatie.
* **Schuldgevoel:** Gevoelens van schaamte of spijt tegenover familie.
* **Verlies van glamour:** Het besef dat de criminele levensstijl minder aantrekkelijk is dan gedacht.
Er zijn echter ook aanzienlijke barrières die een terugkeer naar een legaal leven bemoeilijken, zoals een strafblad en verbroken sociale banden.
#### 3.6 Aanpak van drugscriminaliteit
Een effectieve aanpak van drugscriminaliteit vereist een integrale benadering die zich richt op drie pijlers:
* **Preventie:** Dit moet structureel van aard zijn en niet louter moraliserend. Het gaat om het creëren van omstandigheden die criminaliteit minder aantrekkelijk maken.
* **Zorg:** Het aanpakken van onderliggende problemen die jongeren naar criminaliteit drijven, zoals verslaving, armoede of psychische problemen.
* **Repressie:** Gericht en effectief optreden tegen criminaliteit, met de nadruk op resultaat in plaats van louter symbolische acties.
De gelegenheidstheorie van Cohen en Felson is relevant voor het begrijpen van de kwetsbaarheid van locaties zoals havens. Deze theorie stelt dat criminaliteit toeneemt wanneer er geschikte doelwitten zijn, gemotiveerde daders en een tekort aan effectief toezicht.
> **Tip:** De gelegenheidstheorie benadrukt dat het vergroten van toezicht en het verkleinen van geschikte doelwitten de criminaliteitskans kan verkleinen, zelfs zonder de motivatie van de dader direct te veranderen.
---
# Space crime
Dit onderwerp introduceert het concept van space crime, definieert verschillende typen zoals economische en milieuschade in de ruimte, bespreekt de ambiguïteit ervan en stelt een criminologische benadering voor.
## 4. Space crime
Space crime omvat schadelijk of potentieel crimineel gedrag dat plaatsvindt in de ruimte, vanuit de ruimte wordt gepleegd, of gericht is op de ruimte. Dit domein is echter nog onderontwikkeld op het gebied van regelgeving en statistische gegevens. Er bestaan geen officiële criminaliteitscijfers specifiek voor ruimtecriminaliteit.
### 4.1 Typen space crime
Er kunnen verschillende typen space crime worden onderscheiden:
#### 4.1.1 Economische en white collar space crime
Dit type space crime richt zich op de oneerlijke of illegale exploitatie van hulpbronnen in de ruimte. Een voorbeeld hiervan is de illegale winning van helium-3 op de maan. Ook de privatisering van gemeenschappelijke hulpbronnen in de ruimte valt hieronder.
#### 4.1.2 Ruimtemilieuschade
Space crime kan ook leiden tot aanzienlijke milieuschade in de ruimte. Een belangrijk aspect hiervan is ruimtepuin (space junk). Dit afval vormt een groeiend risico en kan leiden tot een cascade-effect, waarbij een kettingreactie van botsingen ontstaat. Dit brengt grote risico's met zich mee voor operationele satellieten en observatiesystemen.
#### 4.1.3 Veiligheids- en machtskwesties
De toenemende rol van private bedrijven in de ruimte brengt ook veiligheids- en machtskwesties met zich mee. De afhankelijkheid van private satellietnetwerken, met name in conflictscenario's, kan een kwetsbaarheid vormen. Daarnaast is er de tendens tot militarisering van de ruimte, wat de potentiële gevaren verder vergroot.
### 4.2 Ambiguïteit van space crime
Net als bij milieucriminaliteit, kenmerkt space crime zich door een aanzienlijke ambiguïteit. Veel gedragingen die schadelijk zijn, zijn momenteel legaal of slechts slecht gereguleerd. Dit wordt versterkt door de toenemende commercialisering van de ruimte, terwijl de internationale regelgeving achterblijft bij de technologische en economische ontwikkelingen. De ruimte wordt steeds meer gedomineerd door machtige publieke en private actoren, wat de handhaving van regels bemoeilijkt.
### 4.3 Criminologische benadering van space crime
Een effectieve criminologische benadering van space crime vereist een kritische en "groene" criminologische lens. Dit houdt in dat er aandacht moet zijn voor de analyse van machtsstructuren, de aard van de toegebrachte schade en de toewijzing van verantwoordelijkheid.
> **Tip:** Inzichten uit realistische speculatie en sciencefiction kunnen dienen als methodologische inspiratie bij het analyseren van potentiële toekomstige vormen van space crime.
De term "black box" is ook hier relevant, omdat de besluitvormingsprocessen van ruimtevaartactoren vaak weinig transparant zijn en daardoor moeilijk te doorgronden voor externe waarnemers. Dit bemoeilijkt de identificatie en aanpak van schadelijk gedrag.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Culturele criminologie | Een stroming binnen de criminologie die criminaliteit en de controle daarop beschouwt als culturele producten en zich richt op betekenis, emotie, beleving en context in plaats van enkel op wetsovertreding. |
| Carnival of Crime | Een concept dat criminaliteit beschrijft als een vorm van transgressie, plezier en verzet tegen sociale orde, vergelijkbaar met de sfeer van een carnavaleske viering. |
| Seductions of Crime | Een theorie die stelt dat emoties zoals opwinding, woede en trots centrale drijfveren zijn voor het plegen van criminele handelingen. |
| Edgework | Het concept dat verwijst naar het actief opzoeken van risico en situaties van controleverlies als een vorm van intense ervaring. |
| Zombie theories | Verouderde criminologische theorieën die ondanks aanhoudende kritiek en weerlegging nog steeds circuleren en invloed hebben. |
| Kunstcriminaliteit | Strafbare feiten waarbij kunstwerken betrokken zijn, waaronder diefstal, plundering, illegale handel, vervalsing, fraude en iconoclasme. |
| Plundering | Het stelen van kunst of cultuurgoederen, vaak voorkomend in contexten van oorlog, machtswisselingen of politieke instabiliteit. |
| Iconoclasme | De vernietiging van kunstwerken of symbolen omwille van hun symbolische betekenis, vaak gedreven door ideologische of religieuze motieven. |
| Due diligence | De gepaste zorgvuldigheid die door onderzoek en verificatie wordt getoond om fraude, fouten of nalatigheid te voorkomen, met name bij de aankoop of verhandeling van kunst. |
| Provenance | De herkomst en geschiedenis van een kunstwerk, inclusief eigendomsoverdrachten, wat cruciaal is voor authenticiteit en waarde. |
| Vuurwapentrafiek | De illegale handel in vuurwapens, die in Europa vaak wordt gekenmerkt door kleinschalige smokkel, de lange levensduur van wapens en een aanzienlijk niet-geregistreerd aantal wapens. |
| Dark number | Het aantal criminele feiten of objecten (zoals illegale wapens) dat niet wordt gemeld, gedetecteerd of geregistreerd en dus buiten de officiële statistieken valt. |
| Publieke ruimte | Een toegankelijke openbare plaats waar mensen samenkomen, die gereguleerd wordt door zowel formele wetten als informele sociale normen. |
| Civil inattention | Het fenomeen waarbij mensen in de publieke ruimte oogcontact vermijden en elkaar negeren om confrontaties te voorkomen en sociale interactie te minimaliseren. |
| Bystander effect | Het verschijnsel waarbij individuen minder geneigd zijn om te helpen in een noodsituatie wanneer er andere omstanders aanwezig zijn. |
| Coöperatieve motility | Het gecoördineerde en collectieve bewegingsgedrag van individuen in de publieke ruimte, dat bijdraagt aan de orde en efficiëntie van de ruimte. |
| Territorialisering | Het proces waarbij groepen, zoals jongeren, een bepaalde fysieke ruimte symbolisch claimen en eigen maken, vaak uit behoefte aan veiligheid of sociale identiteit. |
| Milieucriminaliteit | Schadelijk gedrag dat de natuurlijke omgeving aantast, variërend van afvalvervuiling (bruin) tot schade aan flora en fauna (groen) en bio-piraterij (wit). |
| White collar crime | Criminaliteit gepleegd door personen in een positie van hoog sociaal, financieel of politiek aanzien, vaak in de uitoefening van hun beroep. |
| PFAS-problematiek | De schadelijke effecten van per- en polyfluoralkylstoffen, die ondanks hun vaak legale toepassing ernstige milieu- en gezondheidsschade kunnen veroorzaken. |
| Black box | Een metafoor voor een systeem of proces waarvan de interne werking ondoorzichtig is; besluitvorming binnen organisaties of overheden kan hierdoor onduidelijk zijn. |
| Drugscriminaliteit | Criminele activiteiten gerelateerd aan de productie, handel en het gebruik van illegale drugs, opererend op verschillende niveaus van groothandel tot kleinhandel. |
| Clandestiene labo's | Illegale faciliteiten waar synthetische drugs worden geproduceerd, vaak gekenmerkt door slechte omstandigheden en gevaarlijke afvalproductie. |
| Toxisch drugsafval | Gevaarlijke chemische restproducten die vrijkomen bij de productie van synthetische drugs, die ernstige milieu- en gezondheidsrisico's met zich meebrengen. |
| Uithalers | Personen die werkzaam zijn in de logistieke keten, met name in havens, en illegale goederen zoals drugs uit containers halen. |
| Gelegenheidstheorie | Een criminologische theorie die stelt dat criminaliteit plaatsvindt wanneer er geschikte gelegenheden zijn, die gekenmerkt worden door beschikbare doelwitten, gemotiveerde daders en een gebrek aan effectief toezicht. |
| Space crime | Schadelijk of potentieel crimineel gedrag dat plaatsvindt in, vanuit of gericht is op de ruimte, een nog onderontwikkeld domein qua regelgeving en onderzoek. |
| Space junk | Ruimtepuin, bestaande uit defecte satellieten, rakettrappen en andere door mensen gemaakte objecten die in een baan om de aarde zweven en een risico vormen. |
| Cascade-effect | Een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die ontstaan door een initiële gebeurtenis, zoals het risico op een kettingreactie van botsingen tussen ruimtepuinobjecten. |
| Commercialisering van de ruimte | De toenemende betrokkenheid van private bedrijven en commerciële belangen bij activiteiten in de ruimte, zoals satellietcommunicatie, ruimtevaarttoerisme en grondstoffenwinning. |
Cover
Inleiding tot de criminologie les 1 .docx
Summary
# Inleiding tot criminologie en de veiligheidsparadox
Hier volgt een gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "Inleiding tot criminologie en de veiligheidsparadox", opgesteld als een examengeklaarde studiehandleiding.
## 1. Inleiding tot criminologie en de veiligheidsparadox
Dit onderwerp introduceert de criminologie als wetenschap, verkent de discrepantie tussen objectieve criminaliteitsstatistieken en subjectieve veiligheidspercepties (de veiligheidsparadox), en schetst de historische evolutie van criminaliteitsbestrijding en de doelen van straffen.
### 1.1 De veiligheidsparadox: crimedrop versus onveiligheidsgevoel
Er is een trend waargenomen van een daling in geregistreerde criminaliteit sinds de jaren negentig. Deze "crimedrop" wordt echter genuanceerd door de opkomst van nieuwe vormen van criminaliteit en een toenemend algemeen onveiligheidsgevoel bij de bevolking. Dit leidt vaak tot strengere wetten en hogere straffen, waarvan de effectiviteit – met name op het gebied van afschrikking – ter discussie staat. De documentatie benadrukt dat het vergroten van de pakkans een effectievere strategie kan zijn dan enkel verzwaren van straffen.
### 1.2 Strafdoelen en effectiviteit
De kern van straffen wordt vaak onderverdeeld in verschillende doelen:
* **Vergelding:** De nadruk ligt op het laten ondergaan van de straf kort na het plegen van het feit, als een vorm van gerechtigheid of genoegdoening.
* **Afschrikking:** Dit concept kent twee varianten:
* **Algemene preventie:** Het afschrikken van de gehele bevolking door de bekendheid van straffen.
* **Individuele preventie:** Het specifiek afschrikken van de gepleegd delict door de dader.
* **Herstel:** Gericht op het herstellen van de schade die door criminaliteit is toegebracht.
Er wordt gesproken over een overbevolking van gevangenissen, waarbij mogelijke oplossingen als elektronisch toezicht en de bouw van nieuwe gevangenissen worden aangemerkt.
### 1.3 De criminaliteitscurve en individuele ontwikkeling
Criminaliteit vertoont vaak een curve, waarbij de piek van crimineel gedrag zich doorgaans bevindt tussen de leeftijd van achttien en vijfentwintig jaar. Factoren die bijdragen aan het stoppen van dit gedrag na deze piek zijn onder andere:
* **Sociale factoren:** Veranderingen in leefomgeving of sociale kringen.
* **Individuele factoren:** Rijping, een verandering in mentaliteit naarmate men volwassener wordt.
De "geslachtskloof" in criminaliteit, met name bij gewelddadige delicten, wordt genoemd als een significant fenomeen. Hoe jonger iemand met criminaliteit begint, hoe langer en intensiever de criminele carrière kan zijn.
### 1.4 Evolutie van criminaliteitsbestrijding en opvattingen over criminaliteit
Door de geschiedenis heen zijn de opvattingen over criminaliteit en de bestrijding ervan sterk geëvolueerd:
* **Ancien Régime:** De vorst of heersende macht bepaalde wat als criminaliteit werd beschouwd. Openbare straffen dienden als afschrikking.
* **De Verlichting en het Classicisme:** Met denkers als Cesare Beccaria kwam de focus te liggen op de daad zelf en het idee van de rationele mens. Er ontstond een gedachte van kosten-batenanalyse voor straffen, waarbij een lichte daad een lichte straf diende te krijgen. Het Magna Carta, als een vroege codex, markeert de verschuiving naar meer gestructureerde wetgeving.
* **Het Positivisme:** Onder invloed van denkers zoals Cesare Lombroso verschoof de focus naar de dader. Criminaliteit werd gezien als een gevolg van diverse factoren, waaronder sociale omstandigheden en individuele determinanten. Het idee was om de dader te helpen in plaats van enkel te bestraffen.
### 1.5 Definitie van criminaliteit
Er bestaan verschillende definities van criminaliteit:
* **Enge definitie:** Criminaliteit wordt uitsluitend gedefinieerd als gedrag dat strafbaar is gesteld in het strafwetboek. Dit leidt tot objectieve, meetbare categorieën zoals diefstal, inbraak of drugsbezit. "Schuldig verzuim" (niets doen waar men toe gehouden is) valt hier ook onder.
* **Brede sociale definitie:** Criminaliteit wordt gezien als een sociaal construct, een product van cultuurgebonden en sociale interacties. Deze definitie is breder en omvat ook gedragingen die niet strikt strafbaar zijn, maar wel als schadelijk of onrechtvaardig worden beschouwd. Radicale stromingen hanteren vaak deze definitie.
### 1.6 Criminaliteit, politiek en maatschappelijke context
Criminaliteit en de studie ervan staan niet los van de sociale en politieke context waarin zij plaatsvinden. Criminaliteit is vaak een reflectie van de tijdgeest en maatschappelijke normen.
> **Tip:** Denk aan het Amerikaanse alcoholverbod (Prohibition) als voorbeeld. Hoewel illegaal, nam consumptie en illegale handel niet af, maar verplaatste het zich. Ook de opkomst van OxyContin als legaal medicijn, dat later vanwege verslavendheid illegaal werd, illustreert hoe maatschappelijke en politieke percepties van schadelijkheid kunnen veranderen.
### 1.7 Normatieve versus reactieve definities
* **Normatieve criminaliteit:** Gedrag dat botst met geldende normen. Deze normen kunnen strafrechtelijk, moreel of sociaal van aard zijn. Wat in de ene cultuur crimineel is, kan in een andere acceptabel zijn.
* **Reactieve criminaliteitsdefinitie:** Criminaliteit wordt gedefinieerd door de sociale reactie op bepaald gedrag. Het is het proces waarbij bepaald gedrag als "criminaliteit" wordt bestempeld.
### 1.8 Wat is criminologie?
De criminologie kan op verschillende manieren worden benaderd:
* **Lombrosiaans project:** Gericht op het onderzoeken van de karakteristieken van individuen die criminaliteit plegen versus individuen die dat niet doen (etiologie).
* **Overheidsproject:** Empirisch onderzoek naar de werking van rechtshandhavingsinstanties (politie, gevangenissen) en de meting van criminaliteit, ten dienste van overheidsbeleid.
* **Garland's visie:** Moderne criminologie is een product van twee stromen die naar elkaar toe zijn gegroeid.
* **Sutherland's definitie:** "The study of the making of laws, the breaking of laws and of society’s reaction to breaking the laws." (De studie van de totstandkoming van wetten, het overtreden van wetten en de maatschappelijke reactie op het overtreden van wetten.)
### 1.9 Waarom plegen mensen criminaliteit?
Het is belangrijk te beseffen dat de meeste mensen geen criminaliteit plegen. Risicofactoren die bijdragen aan crimineel gedrag zijn onder andere:
* **Persoonlijke factoren:** Zoals de mate van zelfcontrole.
* **Directe omgeving:** Invloed van vrienden, ouders en familie.
* **Structurele factoren:** De buurt waarin iemand opgroeit.
Deze factoren maken iemand echter niet "gedoemd" tot criminaliteit; er zijn ook beschermende factoren die dit kunnen tegengaan.
### 1.10 Reacties op criminaliteit door de tijd heen
* **Middeleeuwen:** Kenmerkten zich door voorbeeldstraffen, publieke executies en de doodstraf. (De doodstraf werd in België pas in 1996 officieel afgeschaft, met de laatste executie in 1863.)
* **Verlichting:** Markeerden de opkomst van de gevangenisstraf als primaire strafvorm, met een focus op individuele preventie. Naast het strafrecht ontwikkelden zich ook administratief recht en andere bestuursrechtelijke reacties.
### 1.11 De keten van rechtshandhaving
De formele reacties op criminaliteit volgen doorgaans een keten:
* **Politie:** Stelt de feiten vast en stelt een proces-verbaal op.
* **Openbaar Ministerie (OM) / Parket:** Fungeert als een filter of spilfiguur in het strafproces.
* **Rechter:** Een onafhankelijke partij die de straf bepaalt.
* **Gevangenis:** Zorgt voor de tenuitvoerlegging van de straf.
### 1.12 Het "dark number" en zelfrapportage
* **Dark number:** Dit verwijst naar de niet-geregistreerde criminaliteit, dus de feiten die wel plaatsvinden, maar waarvoor geen aangifte wordt gedaan of die niet door de politie worden ontdekt.
* **Zelfgeraporteerd feit:** Informatie verkregen uit meldingen van eigen crimineel gedrag door individuen.
### 1.13 Publieke opinie, media en criminaliteit
* De publieke opinie kan een sterke invloed uitoefenen op het criminaliteitsbeleid.
* Er is discussie over de effectiviteit van strenge straffen op de afschrikking van potentiële daders en de reductie van recidive. Het vergroten van de pakkans wordt vaak als effectiever gezien.
* De media spelen een complexe rol in de beeldvorming rond criminaliteit. Ze kunnen politieke en praktische factoren weerspiegelen, met een focus op criminaliteit die kwetsbare groepen treft. De media kunnen zowel ophitsen als dienen als spreekbuis.
* Het is moeilijk een direct oorzaak-gevolg verband te leggen tussen mediaconsumptie en de angst voor criminaliteit of slachtofferschap.
> **Tip:** Let op stigmatiserend taalgebruik in de media (bv. "junkies") en de normalisering van gewelddadige gebeurtenissen (bv. "opnieuw aanslag"). Het is cruciaal om kritisch te kijken naar de relatie tussen mediaconsumptie en de waargenomen criminaliteit.
### 1.14 Criminologie als wetenschap
De vraag of criminologie een wetenschap is, kan worden beantwoord door te kijken naar:
* **Kennisobject:** De definitie van criminaliteit (eng vs. breed).
* **Theorievorming:** Ontwikkeling van theorieën zoals labeling en sociale invloed.
* **Methodologie:** Gebruik van databronnen en diverse onderzoeksmethoden.
Criminologie is ontstaan in de late 19e eeuw en wordt beschouwd als een jonge, multidisciplinaire wetenschap die hulpwetenschap is van het recht.
### 1.15 Criminalisering, decriminalisering en legalisering
Deze termen beschrijven verschillende manieren waarop de maatschappij omgaat met bepaald gedrag:
| Proces | Status van gedrag | Juridische consequenties | Voorbeeld |
| :----------------- | :---------------- | :----------------------------------------------------- | :------------------------------------------------- |
| **Criminaliseren** | Illegaal | Strafbaar, met mogelijke tussenkomst van rechter. | Drugsbezit. |
| **Decriminaliseren**| Strafbaar | Nog steeds strafbaar, maar met lichtere sancties, vaak administratief (bv. boete). Geen rechter nodig. | Gasboete (administratieve boete). |
| **Legalisieren** | Legaal | Niet langer strafbaar. Kan gereguleerd worden. | Alcohol (met leeftijdsgrens van achttien jaar). |
---
# Definities en stromingen binnen de criminologie
Dit onderdeel verkent de verschillende manieren waarop criminaliteit gedefinieerd wordt, zowel in enge als brede zin, en introduceert de historische stromingen binnen de criminologie, met aandacht voor de invloed van politiek en maatschappelijke context.
### 2.1 Definitieregelingen van criminaliteit
Criminaliteit kan op verschillende manieren gedefinieerd worden, afhankelijk van het perspectief dat wordt ingenomen.
#### 2.1.1 Enge definitie van criminaliteit
De enge definitie van criminaliteit is strikt gebonden aan het strafrecht. Hierbij wordt criminaliteit exclusief gedefinieerd als gedrag dat expliciet is verboden in het wetboek van strafrecht. Dit leidt tot duidelijke, objectieve maatstaven voor crimineel gedrag, zoals diefstal, inbraak of drugsbezit. Schuldig verzuim, oftewel het nalaten van handelen waar dit wettelijk verplicht is, valt hier ook onder.
#### 2.1.2 Brede sociale definitie van criminaliteit
Een bredere, sociale definitie beschouwt criminaliteit als een sociaal construct. In dit perspectief is criminaliteit een product van cultuurgebonden en sociale interacties. Deze radicale stroming erkent dat wat in de ene samenleving of cultuur als crimineel wordt beschouwd, in een andere kan worden geaccepteerd.
#### 2.1.3 Normatieve versus reactieve definitie
Een andere manier om criminaliteit te definiëren is via een onderscheid tussen normatieve en reactieve definities:
* **Normatieve criminaliteit:** Dit verwijst naar gedrag dat botst met heersende normen. Dit kunnen strafrechtsnormen zijn, maar ook morele normen of sociale normen. Wat als crimineel wordt beschouwd, is dus afhankelijk van de specifieke norm in kwestie.
* **Reactieve criminaliteitsdefinitie:** Deze definitie richt zich op de sociale reactie op bepaald gedrag. Criminaliteit wordt hierbij gezien als het proces waarbij gedrag wordt bestempeld als crimineel, wat resulteert in een specifieke invulling en aanpak van criminaliteit.
### 2.2 Historische stromingen binnen de criminologie
De criminologie kent verschillende historische stromingen die fundamenteel verschillen in hun kijk op de oorzaken en aard van criminaliteit.
#### 2.2.1 Het Ancien Régime en de Verlichting
In het Ancien Régime werd criminaliteit bepaald door de machthebbers, zoals de koning of vorst. Openbare, vaak wrede straffen dienden als afschrikmiddel. De Verlichting bracht hier verandering in met de opkomst van het classicisme.
#### 2.2.2 Classicisme
Het classicisme, beïnvloed door verlichte denkers, richtte zich op de **daad** zelf. Men ging uit van de rationele mens die een kosten-batenanalyse maakt. Maatregelen en straffen werden afgewogen tegenover het verwachte voordeel (minder criminaliteit). De centrale gedachte was dat een lichte daad een lichte straf verdiende. Het Magna Carta, als vroege codex, markeerde een stap naar meer gestandaardiseerde rechtspraak.
#### 2.2.3 Positivisme
Het positivisme, dat later opkwam, verlegde de focus naar de **dader**. Het centrale idee was dat de crimineel een 'gedetermineerde' mens was, wiens gedrag voortkwam uit diverse factoren. Cesare Lombroso was een belangrijke figuur binnen deze stroming, en stelde dat criminaliteit een gevolg was van biologische en sociale factoren. Het positivisme streefde ernaar de dader te helpen en te rehabiliteren.
> **Tip:** Het onderscheid tussen het classicisme (focus op de daad en de rationele mens) en het positivisme (focus op de dader en determinisme) is cruciaal voor het begrijpen van de ontwikkeling van criminologisch denken.
### 2.3 De rol van politiek en maatschappelijke context
Criminaliteit en de studie ervan vinden plaats binnen een specifieke sociale en politieke context. Dit betekent dat de definitie van criminaliteit en de reacties daarop een reflectie zijn van de tijd waarin we leven.
* **Voorbeeld:** De Amerikaanse drooglegging (prohibition) is een duidelijk voorbeeld van hoe politieke beslissingen de definitie van criminaliteit beïnvloeden. Wat legaal was (alcoholconsumptie), werd illegaal. Dit leidt echter niet altijd tot het verdwijnen van het gedrag, maar vaak tot de opkomst van illegale circuits. Ook de discussie rondom legale medicijnen die zeer verslavend blijken, zoals oxicodon, illustreert hoe maatschappelijke en politieke inzichten de status van bepaald gedrag kunnen veranderen.
### 2.4 Criminologie als wetenschap
De vraag of criminologie een wetenschap is, hangt samen met het object van studie en de gehanteerde methodologie.
* **Kennisobject:** De discussie over de enge versus brede definitie van criminaliteit is hierbij relevant.
* **Theorievorming:** Criminologie kent diverse theorieën, zoals labelingstheorie en theorieën over sociale invloed, die proberen criminaliteit te verklaren.
* **Methodologie:** De criminologie maakt gebruik van verschillende databronnen en onderzoeksmethoden om de werking van het rechtssysteem, politie en gevangenissen te bestuderen en criminaliteit te meten.
De criminologie is ontstaan in de late 19e eeuw en wordt beschouwd als een jonge, autonome, multidisciplinaire wetenschap die fungeert als hulpwetenschap van het recht.
#### 2.4.1 De 'Lombrosiaanse' en overheidsprojecten
Binnen de criminologie kunnen twee projecten worden onderscheiden:
* **Lombrosiaans project:** Dit project, genoemd naar Lombroso, richt zich op de etiologie van criminaliteit, door de karakteristieken van criminelen te onderzoeken en te vergelijken met niet-criminelen.
* **Overheidsproject:** Dit project is meer beleidsondersteunend en richt zich op empirisch onderzoek naar de werking van politie, gevangenissen en de meting van criminaliteit ten dienste van de overheid.
### 2.5 De 'Dark Number' en zelfrapportage
Een belangrijk concept in de criminologie is het zogenaamde 'dark number' of duistere getal. Dit verwijst naar de criminaliteit die niet wordt geregistreerd, omdat deze niet wordt opgemerkt, gemeld of vervolgd. Zelfgerapporteerd feitgedrag, waarbij individuen hun eigen criminele gedrag melden, kan helpen om dit dark number te verkleinen.
### 2.6 Criminaliteit in de media en publieke opinie
De publieke opinie over criminaliteit wordt sterk beïnvloed door media. Er is een complexe relatie tussen media, politiek en de praktische invulling van criminaliteitsbeleid. Media hebben de neiging om te focussen op criminaliteit die kwetsbare groepen treft, in plaats van op criminaliteit door machtige personen. De vraag of de media ophitsen of als spreekbuis dienen, is complex. Het is belangrijk om stigmatiserend taalgebruik te vermijden. De relatie tussen mediaconsumptie, angst voor criminaliteit en slachtofferschap is een onderzoeksveld binnen de criminologie.
#### 2.6.1 Criminaliseren, decriminaliseren en legaliseren
Deze termen beschrijven de verschillende manieren waarop de maatschappij omgaat met gedrag dat potentieel als crimineel kan worden beschouwd:
* **Criminaliseren:** Gedrag wordt illegaal en strafbaar verklaard. Bijvoorbeeld drugsbezit.
* **Decriminaliseren:** Gedrag blijft illegaal, maar de strafrechtelijke vervolging wordt verminderd of vervangen door administratieve boetes. Er komt geen rechter bij te pas. Bijvoorbeeld een gasboete.
* **Legiseren:** Gedrag wordt legaal en niet strafbaar. Bijvoorbeeld alcohol voor personen boven de 18 jaar.
### 2.7 Criminaliteitscurve en factoren
De criminaliteit vertoont een curve, waarbij de meeste individuen tussen 18 en 25 jaar oud stoppen met crimineel gedrag. Verschillende factoren beïnvloeden dit:
* **Sociale factoren:** Veranderingen in leefomgeving of sociale kring.
* **Individuele factoren:** Volwassen worden, verandering in mentaliteit.
Er is een geslachtskloof zichtbaar, met name bij geweldsmisdrijven, waarbij mannen vaker betrokken zijn dan vrouwen. Hoe vroeger iemand met criminaliteit begint, hoe langer en intensiever de criminele carrière kan zijn. Het feit dat de meeste mensen geen criminaliteit plegen, suggereert het bestaan van beschermende factoren tegenover risicofactoren (persoonlijke, omgevingsfactoren, structurele factoren). Men is dus niet gedoemd om criminaliteit te plegen.
### 2.8 Reacties op criminaliteit door de tijd heen
* **Middeleeuwen:** Kenmerkt zich door voorbeeldstraffen, publieke straffen en de doodstraf.
* **Verlichting:** Markeert de geboorte van de gevangenisstraf, met een focus op bijzondere preventie. Reacties omvatten administratief recht en strafrecht.
#### 2.8.1 De rol van politie, OM en rechter
* **Politie:** Stelt feiten vast en stelt een proces-verbaal op.
* **Openbaar Ministerie (OM):** Fungeert als een 'zeef' of spilfiguur in het vervolgingsproces.
* **Rechter:** Is onafhankelijk en bepaalt de straf.
* **Gevangenis:** De plaats van strafuitvoering.
#### 2.8.2 Strafdoelen
De doelen van straffen zijn divers:
* **Vergelding:** De straf moet direct na het feit worden opgelegd.
* **Afschrikking:**
* **Algemene preventie:** Het afschrikken van de gehele bevolking.
* **Individuele preventie:** Het specifiek afschrikken van een individu.
* **Herstel:** Het herstellen van de aangerichte schade of het leed.
> **Tip:** De effectiviteit van strafdoelen, zoals afschrikking, is een continu punt van discussie. Het vergroten van de pakkans wordt vaak als effectiever beschouwd dan enkel hogere straffen.
Overbevolking van gevangenissen is een probleem, waarbij oplossingen zoals elektronisch toezicht en het bijbouwen van gevangenissen worden overwogen. De publieke opinie en de media spelen een belangrijke rol in de perceptie van criminaliteit en de gewenste reacties daarop. De vraag naar de effectiviteit van beleid, zoals een criminedrop versus een onveiligheidsgevoel, is centraal.
---
# Reacties op criminaliteit en de rol van de media
Dit onderdeel onderzoekt de historische reacties op criminaliteit, de werking van het strafrechtelijk systeem, de mediapresentatie van criminaliteit en de status van criminologie als wetenschap.
### 3.1 Reacties op criminaliteit doorheen de geschiedenis
Historisch gezien zijn de reacties op criminaliteit geëvolueerd, sterk beïnvloed door de heersende maatschappelijke en politieke context.
#### 3.1.1 Ancien Régime en het klassiekisme
* **Ancien Régime:** De vorst bepaalde wat als criminaliteit werd beschouwd. Straf was vaak publiek en diende ter afschrikking.
* **Verlichting en Classicisme:** Deze stroming focuste op de daad zelf en ging uit van de rationele mens die een kosten-batenanalyse maakt. Hieruit vloeide het principe voort dat een lichte daad een lichte straf verdient. Het Magna Carta was een vroege codificatie van wetten.
#### 3.1.2 Positivisme en de focus op de dader
* **Positivisme:** De focus verschoof naar de dader. Criminaliteit werd gezien als een gevolg van deterministische factoren, zowel individueel als sociaal. Cesare Lombroso was een prominente figuur in deze stroming, die kenmerken van daders onderzocht.
#### 3.1.3 Moderne benaderingen
* **Moderne criminologie:** Deze is een product van twee stromen: het Lombrosiaanse project (onderzoek naar daders) en het overheidsproject (empirisch onderzoek ter ondersteuning van beleid, zoals de werking van politie en gevangenissen).
* **Definitie van criminaliteit:**
* **Enge definitie:** Criminaliteit wordt strikt gedefinieerd door het strafrecht (gedrag dat in het wetboek van strafrecht staat, zoals diefstal, inbraak, drugsbezit). Schuldige verzuim, oftewel nalatigheid, valt hier ook onder.
* **Brede sociale definitie:** Criminaliteit wordt gezien als een sociaal construct, een product van cultuurgebonden en sociale interactie. Deze radicalere stroming erkent dat wat in de ene cultuur als crimineel wordt beschouwd, in een andere acceptabel kan zijn.
* **Criminaliteit, politiek en maatschappij:** Criminaliteit en de studie ervan vinden plaats binnen een sociale en politieke context en reflecteren de tijdgeest. Voorbeelden hiervan zijn het verbod op alcohol in de Verenigde Staten (Prohibition) en de huidige discussies rondom legale en illegale middelen zoals opioïden.
#### 3.1.4 Normatieve versus reactieve definities
* **Normatieve criminaliteit:** Gedrag dat botst met normen, zoals strafrechtsnormen, morele normen of sociale normen.
* **Reactieve criminaliteitsdefinitie:** Criminaliteit als de sociale reactie op bepaald gedrag. Het is de bestempeling van gedrag als criminaliteit die het definieert.
### 3.2 De werking van het strafrechtelijk systeem
Het strafrechtelijk systeem bestaat uit verschillende actoren die elk een specifieke rol spelen in de aanpak van criminaliteit.
* **Politie:** Stelt feiten vast en stelt pv's (proces-verbalen) op.
* **Openbaar Ministerie (OM):** Fungeert als een filter of spilfiguur in het proces.
* **Rechter:** Bepaalt onafhankelijk de straf.
* **Gevangenis:** Is verantwoordelijk voor de strafuitvoering.
#### 3.2.1 Het 'dark number' en zelfrapportage
* **Dark number:** Dit verwijst naar de niet-geregistreerde criminaliteit die aan het officiële systeem ontsnapt.
* **Zelfgerapporteerd feit:** Informatie verkregen via meldingen van eigen crimineel gedrag door individuen.
### 3.3 Criminaliteit in de media
De manier waarop criminaliteit in de media wordt gepresenteerd, is een complexe mix van politieke en praktische factoren, wat kan leiden tot een focus op criminaliteit bij kwetsbaren in plaats van bij machtige individuen.
#### 3.3.1 Media: ophitser of spreekbuis?
Het is vaak moeilijk om een direct oorzaak-gevolgrelatie te bepalen tussen mediaberichtgeving en criminaliteit.
* **Tip:** Wees alert op stigmatiserend taalgebruik in media (bv. "junkies") en de normalisering van geweld door de manier van verslaggeving (bv. "opnieuw aanslag").
* Er is een wisselwerking tussen mediaconsumptie, angst voor criminaliteit en de kans om slachtoffer te worden. De publieke opinie kan als een "harde straf" fungeren.
### 3.4 Criminologie als wetenschap
De vraag of criminologie als wetenschap kan worden beschouwd, hangt af van het kennisobject en de gehanteerde methodologie.
* **Kennisobject:** Of er wordt uitgegaan van de enge of brede definitie van criminaliteit.
* **Theorievorming:** Criminologie kent diverse theorieën, zoals labellingstheorie en sociale invloedstheorieën.
* **Methodologie:** De wetenschap maakt gebruik van verschillende databronnen en onderzoeksmethoden.
* **Ontstaan en status:** Criminologie ontstond eind 19e eeuw en wordt beschouwd als een jonge, multidisciplinaire wetenschap die zowel een hulpwetenschap van het recht kan zijn als een autonome wetenschap.
#### 3.4.1 Criminalisering, decriminalisering en legalisering
Dit concept wordt grafisch voorgesteld door de volgende tabel:
| | Criminaliseren | Decriminaliseren | Legalisieren |
| :----------- | :------------- | :-------------- | :----------- |
| **Status** | Illegaal | Illegaal | Legaal |
| **Gedrag** | Strafbaar | Strafbaar | Niet strafbaar |
| **Sanctie** | Straf | Reguleren | |
| **Voorbeeld** | Drugsbezit | Gasboete (admin. boete) | Alcohol (+18) |
* **Criminaliseren:** Gedrag illegaal en strafbaar maken.
* **Decriminaliseren:** Gedrag legaal maken, maar nog wel reguleren, bijvoorbeeld via administratieve boetes.
* **Legalisieren:** Gedrag volledig niet strafbaar maken.
### 3.5 De effectiviteit van strafdoelen
De effectiviteit van verschillende strafdoelen, zoals afschrikking en herstel, wordt voortdurend bevraagd.
* **Afschrikking:**
* **Algemene preventie:** Afschrikken van de gehele bevolking.
* **Individuele preventie:** Een specifiek individu afschrikken.
* **Tip:** Het vergroten van de pakkans lijkt effectiever te zijn dan enkel strengere straffen.
* **Herstel:** Houdt zich bezig met het herstellen van de schade veroorzaakt door criminaliteit.
* **Vergelding:** Zorgt ervoor dat de straf kort na het feit wordt opgelegd en dient als vergelding voor de daad.
#### 3.5.1 Oplossingen voor overbevolking in gevangenissen
* Elektronisch toezicht.
* Bijbouwen van gevangenissen.
#### 3.5.2 Criminaliteitscurve
De criminaliteitscurve laat zien dat de meeste criminaliteit wordt gepleegd door individuen tussen de 18 en 25 jaar. Factoren zoals sociale omgeving, individuele ontwikkeling en het voortijdige begin van crimineel gedrag beïnvloeden de lengte en intensiteit van een criminele carrière. De geslachtsverdeling toont een grotere participatie bij mannen, met name bij geweldsdelicten.
* **Risicofactoren:** Persoonlijke factoren (zelfcontrole), directe omgeving (vrienden, familie) en structurele factoren (buurt) kunnen bijdragen aan criminaliteit.
* **Beschermende factoren:** Bestaan ook en voorkomen dat iemand gedoemd is tot criminaliteit.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Veiligheidsparadox | Een situatie waarin ondanks een daling van geregistreerde delicten, het gevoel van onveiligheid toeneemt, mogelijk door nieuwe vormen van criminaliteit of strengere regelgeving. |
| Strafdoelen | De verschillende redenen waarom straffen worden opgelegd, waaronder vergelding (de straf na het feit), afschrikking (algemeen en individueel) en herstel van de orde. |
| Algemene preventie | Een strafdoel dat gericht is op het afschrikken van de gehele bevolking van het plegen van strafbare feiten door middel van het opleggen van straffen aan daders. |
| Individuele preventie | Een strafdoel dat erop gericht is om een specifieke crimineel te ontmoedigen om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, bijvoorbeeld door behandeling of langdurige detentie. |
| Criminaliteitscurve | Een grafische weergave die de relatie tussen leeftijd en de kans op het plegen van criminaliteit laat zien, met een piek vaak rond de leeftijd van 18-25 jaar. |
| Ancien regime | De politieke en sociale structuur van vóór de Franse Revolutie, waarin de vorst de wetten bepaalde en openbare straffen werden gebruikt als afschrikmiddel. |
| Classicisme | Een stroming binnen de criminologie die de focus legt op de rationele mens en een kosten-batenanalyse van straffen, waarbij de straf in verhouding staat tot de daad. |
| Positivisme | Een stroming binnen de criminologie die de nadruk legt op de dader en de sociale, biologische en psychologische factoren die criminaliteit veroorzaken, met de intentie om de dader te helpen. |
| Lombroso | Een invloedrijke figuur binnen het positivisme, bekend om zijn onderzoek naar de fysieke en mentale kenmerken van criminelen en de theorie dat criminaliteit deels erfelijk bepaald is. |
| Enge definitie van criminaliteit | Een definitie van criminaliteit die zich uitsluitend richt op gedrag dat expliciet verboden is in het strafrecht, zoals diefstal, inbraak en drugsbezit. |
| Brede sociale definitie van criminaliteit | Een definitie van criminaliteit die het beschouwt als een sociaal construct, gevormd door cultuurgebonden en sociale interacties, en niet beperkt tot wat in de wet staat. |
| Normatieve definitie van criminaliteit | Criminaliteit gedefinieerd als gedrag dat botst met geldende normen, waaronder strafrechtsnormen, morele normen en sociale normen binnen een bepaalde samenleving of cultuur. |
| Reactieve definitie van criminaliteit | Criminaliteit gedefinieerd als de sociale reactie op bepaald gedrag, waarbij de maatschappij beslist wat als crimineel wordt bestempeld en hoe hierop wordt gereageerd. |
| Lombrosiaans project | Een onderzoeksprogramma dat de focus legt op het bestuderen van de karakteristieken van individuen die criminaliteit plegen, om zo de etiologie van crimineel gedrag te achterhalen. |
| Overheidsproject | Een onderzoeksbenadering binnen de criminologie die empirisch onderzoek doet naar de werking van politie, gevangenissen en criminaliteitsmeting, ter ondersteuning van overheidsbeleid. |
| Dark number | Het aantal criminele feiten dat wel plaatsvindt, maar niet wordt geregistreerd of ontdekt door de autoriteiten, waardoor het werkelijke aantal criminaliteit hoger ligt dan de statistieken aangeven. |
| Zelfgeraporteerd feit | Een crimineel gedrag dat door de dader zelf wordt gemeld, vaak in het kader van wetenschappelijk onderzoek, wat kan helpen om het "dark number" te verminderen. |
| Stigmatiserend taalgebruik | Het gebruik van denigrerende of veroordelende termen om specifieke groepen mensen of gedragingen te beschrijven, wat kan leiden tot uitsluiting en versterking van vooroordelen. |
| Criminologie als wetenschap | De vraag of criminologie voldoet aan de criteria van een wetenschap, gebaseerd op haar kennisobject, theorievorming en methodologie, wat discussie oproept over haar status als autonome discipline. |
| Criminaliseren | Het proces waarbij bepaald gedrag door de wet strafbaar wordt gesteld, waardoor het illegaal en strafbaar wordt. |
| Decriminaliseren | Het proces waarbij bepaald gedrag dat voorheen strafbaar was, niet langer als strafbaar wordt beschouwd, hoewel het mogelijk nog wel gereguleerd kan worden. |
| Legaliseren | Het proces waarbij bepaald gedrag of een product dat voorheen illegaal was, legaal wordt gemaakt en vaak onderworpen wordt aan regulering. |
Cover
martina_althoff,_het_beeld_van_de_jeugd_als_criminaliteits-_en_veiligheidsprobleem (1).pdf
Summary
# Het beeld van de jeugd als criminaliteitsprobleem in de media
De media spelen een significante rol in de constructie van de realiteit, met name wat betreft criminaliteit, waarbij jeugdcriminaliteit vaak disproportioneel wordt geframed als een ernstig veiligheidsprobleem, met nadruk op daders en ernstige delicten [3](#page=3).
### 1.1 Criminaliteitsbeelden in de media
Analyses van nieuwsberichten, met name in de geschreven pers, laten consistente patronen zien in de representatie van criminaliteit:
* **Oververtegenwoordiging van ernstige delicten:** Gewelddelicten zoals moord en doodslag krijgen onevenredig veel aandacht, terwijl vermogensdelicten onderbelicht blijven [3](#page=3).
* **Nadruk op geweld en dreiging:** Criminaliteit wordt primair gepresenteerd binnen een geweldscontext, waarbij de omvang ervan als bedreigend wordt voorgesteld, wat de noodzaak van repressieve maatregelen onderstreept [3](#page=3).
* **Focus op daders:** De persoonlijkheid van daders wordt negatief afgeschilderd en vormt een centraal onderwerp in mediarapportages. Criminaliteit wordt hierdoor voornamelijk als een individueel probleem gepresenteerd, in plaats van een maatschappelijk of sociaal fenomeen [3](#page=3).
* **Gebrek aan context en achtergrond:** Er wordt meer bericht over concrete gebeurtenissen en daders dan over de achterliggende oorzaken of de context van de daad [3](#page=3).
* **Beperkte aandacht voor slachtoffers:** Slachtoffers krijgen doorgaans weinig aandacht, tenzij er sprake is van overlijden of ernstige lichamelijke gevolgen [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Uniform beeld:** Media schetsen een gestandaardiseerd en uniform beeld van criminaliteit en victimisering, ongeacht de tijd, plaats of het mediakanaal [4](#page=4).
* **Formele versus inhoudelijke verschillen:** Hoewel er verschillen zijn in de stijl van presentatie (bv. dramatiserend in boulevardpers versus nuchter in kwaliteitskranten), is de inhoudelijke differentiatie van criminaliteitsbeelden minimaal [4](#page=4).
#### 1.1.1 Gevoelens van angst en 'moral panic'
Klassieke criminologische studies tonen aan dat massamedia sterk bijdragen aan de vorming en instandhouding van angstgevoelens en onveiligheid bij het publiek. Dit kan leiden tot 'moral panic', waarbij nieuwe criminaliteitsverschijnselen rond een bepaald thema ontstaan. De concepten 'crime waves', gedefinieerd als door media gecreëerde problematiseringen van misdaden zonder daadwerkelijke spectaculaire stijging, kenmerken zich door het definiëren van specifieke criminaliteitstypen (bv. geweld) en dadergroepen (bv. jonge, allochtone mannen) [4](#page=4).
### 1.2 De functie van massamedia
Er zijn twee tegengestelde theorieën over de functie van media met betrekking tot criminaliteitsbeelden:
* **Media als spiegel van de werkelijkheid (traditioneel perspectief):** Deze theorie stelt dat media de realiteit weergeven. Kritiek hierop is dat deze weergave vertekend kan zijn en een eenvormig beeld van criminaliteit schetst. Dit perspectief gaat uit van een lineaire relatie tussen media en realiteit, en een grote invloed op het individu [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Media als constructeurs van de werkelijkheid (kritisch perspectief):** Deze theorie, die beter aansluit bij onderzoeksresultaten over 'crime waves', stelt dat media actief de werkelijkheid construeren. Media selecteren gebeurtenissen en geven er een interpretatie aan, waardoor de realiteit mede wordt gevormd. Selectiviteit is hierbij inherent aan het berichtgevingsproces; media kunnen niet over alles berichten en moeten keuzes maken [5](#page=5).
#### 1.2.1 Nieuwsproductie en selectiecriteria
Nieuws wordt niet zomaar 'gemaakt', maar geselecteerd op basis van criteria die de nieuwswaarde bepalen [5](#page=5):
* **Dramatisch of onverwacht:** Gebeurtenissen die de aandacht trekken door hun aard [5](#page=5).
* **Emotioneel potentieel:** Gebeurtenissen die sterke emoties oproepen [5](#page=5).
* **Voorstelbaar:** Gebeurtenissen die passen binnen bestaande verwachtingspatronen [5](#page=5).
* **Negatief karakter:** Gebeurtenissen met negatieve consequenties (bv. conflicten, criminaliteit, catastrofen) [5](#page=5).
* **Individueel gedrag en menselijke eigenschappen:** Gebeurtenissen die gerelateerd zijn aan menselijk handelen [5](#page=5).
* **Bekende personen:** Betrokkenheid van publieke figuren vergroot de aantrekkingskracht [5](#page=5).
* **Eenvoudige interpretatie:** Complexe verklaringen worden minder snel overgenomen [5](#page=5).
* **Actualiteit en herhaling:** Nieuwe berichtgeving over een gebeurtenis verhoogt de nieuwswaarde [6](#page=6).
Deze criteria maken dat criminaliteit, als problematische situatie, een inherent potentieel 'nieuwsitem' is. Het 'containerbegrip' criminaliteit maakt het bovendien flexibel inzetbaar voor diverse verhalen en onderwerpen [6](#page=6).
#### 1.2.2 De definiërende macht van media
Media fungeren als een filter tussen gebeurtenissen en de publieke perceptie daarvan. Zij beschikken over een definiërende macht die hen in staat stelt hun interpretatie van de wereld aan het publiek op te leggen. Selectiviteit en beoordeling zijn hierbij geen defecten van de media, maar verwachte en gewenste functies van communicatie. Media produceren realiteit net zozeer als andere maatschappelijke actoren [6](#page=6).
> **Tip:** Begrijp dat media niet simpelweg rapporteren, maar actief selecteren, interpreteren en daarmee betekenis creëren rondom gebeurtenissen. De focus op criminaliteit als problematisch verschijnsel ligt dus ingebakken in het journalistieke proces.
### 1.3 Het beeld van jeugd als criminaliteitsprobleem
De mediaberichtgeving over criminaliteit staat niet los van de maatschappelijke context, maar sluit aan bij bestaande maatschappelijke interpretatiepatronen en discussies. Er is sprake van een wisselwerking tussen media en het politieke systeem, wat kan leiden tot een zelfversterkend proces, een 'amplificatiespiraal' [9](#page=9).
* **Constructie van publieke verontwaardiging:** Net als politici en wetenschappers, construeren massamedia de publieke verontwaardiging over jongeren op straat door hun berichtgeving [9](#page=9).
* **Focussen op afwijkend gedrag:** De pregnante manier waarop afwijkend gedrag van jongeren wordt gepresenteerd, vestigt de aandacht van politiek en andere instituties op dergelijke gevallen. Dit leidt ertoe dat incidenten als betekenisvolle gebeurtenissen worden gepresenteerd waarop gereageerd moet worden, wat vervolgens de perceptie van vergelijkbare toekomstige gebeurtenissen beïnvloedt [9](#page=9).
* **Historische continuïteit:** Het beeld van de jeugd als crimineel en/of gewelddadig is historisch geworteld. Sinds de negentiende eeuw is er in westerse landen voortdurend bezorgdheid over de opgroeiende generatie en hun vermeende afwijkende gedrag. Dit is terug te zien in overheidsrapporten en historische debatten, waar problematiseren en dramatisering van de jeugd als deliquent een constante factor is [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Een incident met jongeren op straat, bijvoorbeeld vandalisme, kan in de media worden uitvergroot en gekoppeld aan bredere thema's als 'jeugdoverlast' of 'criminaliteitstrends'. Dit kan leiden tot politieke druk om hierop te reageren, wat vervolgens de berichtgeving over soortgelijke situaties in de toekomst verder kan beïnvloeden, waardoor een cyclus ontstaat.
---
# Discoursanalyse als theoretisch kader
Discoursanalyse als theoretisch kader benadert discoursen als dominante culturele kaders die betekenisgeving en sociale constructies vormgeven.
### 2.1 De theoretische benadering van discours
Het concept discours wordt in deze benadering verder uitgewerkt dan enkel publieke discussies of mediadebatten. Het wordt beschouwd als een centrale culturele institutie die zin en betekenis produceert. Discoursen omvatten uitspraken die gedurende lange tijd bestaan en als serieus of gezaghebbend worden beschouwd. Deze uitspraken maken een institutionele aanspraak op het verkondigen van de waarheid of vertegenwoordigen wat experts zeggen binnen hun expertise. Ze bestaan onafhankelijk van specifieke situaties, maar hebben wel een aanzienlijke impact wanneer ze voorkomen [3](#page=3) [7](#page=7).
#### 2.1.1 Discours, betekenis en maatschappelijke context
Volgens Foucault (1991; 1988) is het mogelijk om alles te zeggen, maar een uitspraak wordt pas gehoord als deze losstaat van het spreekmoment. Collectief geaccepteerde betekenissen zijn verankerd in discoursen, omdat deze de manier zijn waarop betekenissen van zogenaamde serieuze uitspraken worden geproduceerd. Discoursen zijn via taal bemiddelde zin- en symboolsystemen die maatschappelijk erkende en geïnstitutionaliseerde betekenissen bevatten over zaken als normaliteit en deviantie. Deze betekenissen worden beheerst door politieke en sociale structuren van een maatschappij. De betekenissen die door of in discoursen worden geproduceerd, dienen als collectieve verklaringen voor fenomenen in de sociale wereld, maar worden ook subjectief gebruikt en gereproduceerd door sociale actoren om hun eigen handelingen te verklaren [7](#page=7).
Betekenisverlening moet vanuit een discourstheoretisch perspectief in relatie tot de maatschappelijke context worden beschouwd. Maatschappelijke communicatie wordt niet alleen direct, maar ook indirect, op de achtergrond, beïnvloed door maatschappelijk verankerde interpretaties. Een spreker sluit zich stilzwijgend aan bij bestaande denkbeelden om begrijpelijk en overtuigend te zijn, en om begrip en toestemming te ontvangen [8](#page=8).
#### 2.1.2 De rol van taal en culturele systemen
Culturele betekenissystemen kaderen de productie en perceptie van de sociale werkelijkheid, en de sociale werkelijkheid en de daarmee verbonden sociale verschijnselen vormen delen van de cultuur van een samenleving. Cultuur creëert een symbolensysteem dat niet alleen wereldbeelden en mythen omvat, maar ook kennis en daarmee interpretatiepatronen aanlevert. Taal, als uitdrukking van cultuur, is meer dan een middel om tot begrip en overeenstemming te komen; het is het structurerende element voor communicatie. In talige interacties vormen taal en de daarin verweven denkpatronen en zingevingverbanden centrale elementen voor de constituering van weten [8](#page=8).
Discoursanalyse is gericht op deze wetensordeningen: het onderzoekt hoe de dieptestructuur van weten in elkaar zit en hoe deze structuur, die verborgen blijft in dagelijks handelende subjecten maar wel hun denken en handelen structureert, samenhangt met sociale structuren [8](#page=8).
### 2.2 Discours en de constructie van de werkelijkheid
Vanuit een discourstheoretisch perspectief kan worden aangenomen dat sociale processen van betekenisverlening, latente betekenisstructuren en samenhangende regels, door middel van de door hen aangeboden betekenispatronen bijdragen aan de constructie van de werkelijkheid. Massamedia vormen hierin, door het massaal aanleveren van teksten en interpretaties over de sociale werkelijkheid, een centrale maatschappelijke institutie. Ze staan echter niet los van andere maatschappelijke instituties; samen vormen zij het publieke discours en kunnen zij hun interpretaties niet onafhankelijk daarvan produceren [8](#page=8).
> **Tip:** Een analyse van discoursen geeft inzicht in een bepaalde praktijk door te onderzoeken hoe betekenissen en interpretaties geconstrueerd worden binnen een maatschappelijke en culturele context [8](#page=8).
### 2.3 Discoursanalyse in de context van jeugdcriminaliteit
Wanneer jeugdcriminaliteit wordt onderzocht, worden we geconfronteerd met maatschappelijke definities en interpretaties van sociale fenomenen en hun collectieve betekenissen. Deze beelden zijn historisch overgeleverde interpretatiepatronen die niet alleen door de media, maar ook door verschillende maatschappelijke instanties, zoals politieke en pedagogische kringen, worden gereproduceerd. Het zijn uitspraken die een lange duur (longue durée) kennen en dominantie verwerven als geldig en gezaghebbend, zonder kritisch ter discussie te worden gesteld. Ze gelden onafhankelijk van een specifieke situatie en zijn op deze wijze reproduceerbaar in andere tijden [8](#page=8).
Mediaberichtgeving is een bestanddeel van het maatschappelijke discours en neemt actief deel aan de productie van maatschappelijk erkende betekenissen. Mediaberichten staan in wisselwerking met andere maatschappelijke debatten, waardoor het mogelijk wordt specifieke betekenissen en perspectieven op te leggen. Het beeld van de jeugd als criminaliteits- en veiligheidsprobleem is hier een voorbeeld van [8](#page=8).
> **Tip:** Discoursanalyse kan zichtbaar maken dat gebeurtenissen geconstitueerd worden door regels die diep verankerd zijn binnen een cultuur. Het kan overeenkomsten en verschillen tussen onderscheiden regels van een cultuur onderkennen [14](#page=14).
#### 2.3.1 Functies van interpretatiepatronen
Collectief geaccepteerde betekenissen en interpretatiepatronen over jongeren zijn in discoursen verankerd en worden gebruikt als collectieve verklaringen. Deze interpretatiepatronen hebben verschillende functies voor het alledaagse handelen van het individu [14](#page=14):
* Ze reduceren de complexiteit van de werkelijkheid [14](#page=14).
* Ze bespoedigen de reactie op complexe situaties en simplificeren de probleemaanpak [14](#page=14).
* Ze bedekken maatschappelijke tegenstrijdigheden [14](#page=14).
* Ze vergemakkelijken en bespoedigen communicatie [14](#page=14).
Wanneer een interpretatiepatroon zeer gangbaar is in de maatschappij, kan het voor de maatschappij een soort "kit" vormen die subjectieve voorstellingen en bijvoorbeeld media-interpretaties met elkaar verbindt en het zo mogelijk maakt het alledaagse leven te begrijpen. Om begrijpelijk te zijn of toestemming te krijgen, sluit men aan bij deze collectief geaccepteerde betekenissen over jongeren [14](#page=14).
#### 2.3.2 De rol van media in het discours
Collectieve betekenissen over jongeren zijn in het publieke discours verankerd en worden door verschillende maatschappelijke instanties gereproduceerd. De media zijn hierin niet de enige instanties, maar wel instanties met een enorme definiërende macht. Zij zijn niet de enige constructeurs, maar beïnvloeden met de ontwikkeling en het ontstaan van een mediamatschappij een belangrijk deel van het discours over jongeren. Echter, ook zij kunnen betekenisverlening alleen in relatie tot de maatschappelijke context en binnen het bestaande culturele weten uitoefenen. Media kunnen nauwelijks betekenissen buiten het publieke discours over jongeren produceren, maar maken daar zelf deel van uit [14](#page=14).
> **Example:** De constante nadruk op jeugd in het kader van criminaliteits- en veiligheidsproblemen, zelfs wanneer de feitelijke ontwikkeling van jeugdcriminaliteit dit niet rechtvaardigt, toont hoe discoursen specifieke beelden kunnen reproduceren die nauwelijks variëren door de tijd heen. De recente dramatisering van jeugdculturen als crimineel en gewelddadig is geen nieuw verschijnsel, maar een voortzetting van historische beeldvorming [14](#page=14).
---
# Historische ontwikkeling van jeugdbeelden en jeugdculturen
Dit hoofdstuk onderzoekt hoe maatschappelijke beelden over jeugd, moraliteit en afwijkend gedrag door de geschiedenis heen zijn geëvolueerd, met speciale aandacht voor de kenmerken van diverse jeugdculturen.
### 3.1 Het discours rondom jeugd en afwijking
Mediaberichtgeving en maatschappelijke interpretatiepatronen vormen een wisselwerking waarbij politieke systemen vaak een dominante rol spelen door hun informatievoorsprong. Dit proces kan worden beschreven als een zichzelf versterkende amplificatiespiraal, waarbij de media de werkelijkheid construeren door bepaalde gebeurtenissen of fenomenen als betekenisvol te presenteren, wat leidt tot publieke verontwaardiging en de druk op politieke en maatschappelijke instituties om te reageren [9](#page=9).
Historisch onderzoek naar jeugd en jeugdculturen toont aan dat het discours over adolescenten altijd al verweven was met thema's als moraal en afwijking. Vanaf de negentiende eeuw is er in westerse landen voortdurend bezorgdheid over de opgroeiende generatie en hun afwijkende of criminele gedrag. Deze problematisering en dramatisering van jeugd als delinquent en/of gewelddadig is een terugkerend thema in de jeugdanalyse [9](#page=9).
#### 3.1.1 Historische voorbeelden van jeugdproblematisering
* **Begin 20e eeuw:** In 1914 werd in Nederland al een "algemene klacht over de baldadigheid der jeugd" door de Tweede Kamer behandeld. Een staatscommissie sprak van een "angstwekkende stijging van de criminaliteit en tuchteloosheid" bij jongeren tussen dertien en achttien jaar [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Jaren twintig en dertig:** De bezorgdheid over jeugd nam af, mede door de bloei van de jeugdbeweging die idealistisch aan een betere toekomst wilde bijdragen. Arbeidersjongeren, die moeite hadden met deze idealen en te maken kregen met stijgende werkloosheid, werden als 'verwaarloosde jeugd' of 'straatjeugd' beschouwd, geassocieerd met toenemende criminaliteit en zedenverlies [10](#page=10).
* **Na 1945:** Hoewel er initieel vertrouwen in de jeugd werd geschonken met de opvatting "de jeugd heeft de toekomst", was de houding van ouderen en autoriteiten jegens jongeren vaak weifelend en tweeslachtig. Deze bezorgdheid kwam met name voor bij politici, wetenschappers en kerkvertegenwoordigers. Het begrip 'massajeugd' ontstond voor maatschappelijk verwilderde jeugd, specifiek de ongeschoolde arbeidersjeugd die als vatbaar voor crimineel gedrag werd gezien en leefde op een vitaal en instinctief niveau [10](#page=10).
#### 3.1.2 De opkomst van specifieke jeugdculturen
* **Halverwege de jaren vijftig: de nozems:** De nozems kwamen in het nieuws door hun gedrag bij jazzconcerten, extravagante kleding, luidruchtigheid en opspattende bromfietsen, wat tot opschudding leidde. Hun manier van vrijetijdsbesteding, zoals rondhangen bij bioscopen, met bromfietsen door straten rijden en voorbijgangers uitschelden, zorgde voor verontwaardiging. Deze nozems, die voornamelijk uit lagere klassen kwamen, vertoonden veel gelijkenissen met jeugdculturen in andere landen, zoals de **mods** in Engeland en de **Halbstarken** in Duitsland. De beschrijving van de Halbstarken door de Duitse criminoloog Günther Kaiser in 1959 toont een beeld van rondhangende arbeidersjongeren die zich provocerend gedroegen tegenover ouderen en voetgangers. De beelden rondom de nozems vertonen opvallende parallellen met hedendaagse beelden over hangjongeren [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Eind jaren vijftig tot jaren zeventig:** Na de nozems volgde de problematisering en 'demonisering' van rockers en provo's. In de jaren zeventig kwamen daar de randgroepjongeren bij [11](#page=11).
* **Jaren tachtig en negentig:** De krakers, milieu- en vredesbeweging, en tot het einde van de jaren tachtig de autonomen en voetbalvandalen werden eveneens als problematisch beschouwd [11](#page=11).
#### 3.1.3 De rol van uiterlijke kenmerken en afwijking
De eerste reactie van de samenleving op nieuwe jeugdtrends is vaak morele verontwaardiging, waarbij gedragingen, opvattingen, houdingen en kleding van jongeren als onbehoorlijk worden beschouwd. Het gaat hierbij niet zozeer om de bedoelingen van jongeren, maar om de vorm waarin zij zich presenteren. Uitingen zoals de vetkuif van de nozem, lange haren van de hippie, hanenkam van de punk, kale kop van de skinhead en dreadlocks van de rasta worden gezien als verstoringen van de orde. Deze uiterlijke kenmerken duiden echter minder op specifieke boodschappen dan op afwijking als zodanig en het niet accepteren van dominante culturele normen [11](#page=11) [12](#page=12).
### 3.2 Consistentie in maatschappelijke beelden over jeugd
Ondanks de variëteit in groepen, hun inhoud en oriëntatie, zijn de maatschappelijke beelden en de daarin verankerde voorstellingen over jeugd nauwelijks veranderd. Een consistente bevinding in onderzoek naar jeugdculturen is dat maatschappelijke reacties vaak klagen over een algemeen waardenverlies, zichtbaar door de bewust niet-conformistische levensstijl van adolescenten [12](#page=12).
#### 3.2.1 Verklaringen voor het ontstaan van jeugdculturen
* **Leeftijd als factor:** De leeftijd van een groep is weliswaar een verklaring voor de zoektocht die deze groep kenmerkt, maar niet de enige factor voor het ontstaan van een eigen cultuur [12](#page=12).
* **Cultuurpsychologische verklaring (Karl Mannheim):** Volgens Karl Mannheim zijn zowel de algemene culturele en maatschappelijke omstandigheden als de typische ontvankelijkheid van de jeugd bepalend voor het specifieke karakter van jeugdculturen. Jeugd wordt gezien als een overgangsperiode waarin jongeren sterk op elkaar aangewezen zijn, wat het ontstaan van eigen culturen die afwijken van de dominante cultuur bevordert. Jeugdcriminaliteit kan hierbij worden gezien als een passageprobleem [12](#page=12) .
* **Normatieve kaders van scene-jongeren:** Recente jeugdculturen, zoals scene-jongeren (bijvoorbeeld techno- of hiphopscene), hanteren wel degelijk normatieve kaders, maar deze hoeven niet te conformeren aan de hegemoniale orde [12](#page=12).
* **Onverwacht en onbedoeld ontstaan:** Jeugdculturen ontstaan niet zozeer op basis van rationele keuzes, maar juist onverwacht en onbedoeld. De betekenis ervan wordt pas duidelijk in confrontatie met de oudere generatie en de maatschappij [12](#page=12).
#### 3.2.2 De rol van levensstijl en identiteit
Het vertonen van een maatschappelijk non-conforme levensstijl is een centraal hoofdelement van jeugdculturen. Zelfs jeugdculturen die gelieerd zijn aan de middenklassencultuur provoceren met hun levensstijl. Hooligans, skinheads en autonomen representeren de rebelse aspecten, terwijl meer stijl-provocerende stromingen ook aanwezig zijn. Beide vormen van sociale deviantie dragen bij aan het zichtbaar maken van stijlen en symbolische kaders die aangeven dat ze anders en apart willen zijn, wat door het burgerdom vaak als schandalig wordt ervaren [13](#page=13).
Jeugdigheid is een kenmerk van hun identiteit; jongeren profileren zich bewust als jongeren. Jong zijn betekent anders, kritisch en niet verstokt zijn. Juist de positieve aspecten van jeugd worden door jongeren zelf benadrukt, en soms ook door ouderen, als progressief, modern en idealistisch. Dit leidt echter ook tot idealisering, waardoor falen en teleurstelling voorzienbaar zijn. Naast positieve en negatieve stigmatisering is er ook sprake van onverschilligheid, waarbij jongeren geen gehoor vinden of een vorm van zorg ontvangen die getransformeerd wordt tot negatieve beschouwing [13](#page=13).
### 3.3 Jeugd als normatieve constructie
Jeugd wordt gezien als een normatieve constructie, waarbij het beeld van jeugd als iets dat anders en tegelijkertijd gebrekkig is, bedreigend kan zijn voor zowel de maatschappij als voor jongeren zelf. Dit leidt tot het creëren van een beeld waarin jeugd voornamelijk problematisch wordt afgeschilderd en voorwerp wordt van beleidsmatige interventies, toezicht en controle binnen het kader van criminaliteitsbeleid, jeugdzorg en jeugdhulpverlening. Het onderzoek naar jeugd is daardoor vaak probleemresearch, met een geïndividualiseerde benadering van (probleem)jongeren [13](#page=13).
Afwijkend gedrag is bijna constitutief voor de leeftijd en sociale status van jongeren. In de sociologie spreekt men van een complementariteit van jeugd en delinquentie/criminaliteit, gegrondvest in het model 'jeugd', waarbij de jeugdcultuur ontstaat en draait rond de onvolwassenheid en het onvermogen van jeugd om de dominante cultuur direct te accepteren. Jongeren zijn individuen voor wie de heersende normen en waarden niet vanzelfsprekend geldig zijn [13](#page=13).
---
# De functie en rol van de massamedia
Massamedia functioneren niet als een passieve spiegel van de werkelijkheid, maar als actieve constructeurs daarvan, waarbij selectiviteit en interpretatie centraal staan in het nieuws- en wereldvormingsproces [5](#page=5).
### 4.1 Media als constructeurs van de werkelijkheid
Traditionele perspectieven beschouwen media als een spiegel die de realiteit weerspiegelt. Vanuit dit oogpunt is de functie van media het accuraat weergeven van gebeurtenissen, en kritiek richt zich op vertekeningen en eenzijdige beelden. Dit model gaat uit van een lineair verband tussen media en realiteit, met een grote invloed van media op het publiek, waarbij de media passief rapporteren en het bewustzijn van de toeschouwer penetreren [5](#page=5).
Een meer kritisch en huidig perspectief stelt daarentegen dat media constructeurs van de werkelijkheid zijn. Media worden gezien als "wereldbeeldmachines" die actief deelnemen aan de productie van de werkelijkheid. Ze maken selecties uit gebeurtenissen en stimuli, en geven hierdoor een interpretatie aan de werkelijkheid. Selectiviteit en de productie van normatieve begrippen worden binnen dit perspectief als inherente en gewenste functies van media beschouwd. Media zijn geen passieve, maar actieve transporteurs die, door te selecteren en te interpreteren, de realiteit mede vormgeven. Dit impliceert dat er geen objectief 'ware' of 'foute' weergave mogelijk is, omdat bij elke berichtgeving inherent iets wordt weggelaten [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen het "spiegel"-model en het "constructie"-model van de media. Het constructiemodel benadrukt de actieve rol van media in het vormen van ons wereldbeeld.
#### 4.1.1 Nieuwsproductie en selectiecriteria
Nieuws ontstaat niet vanzelf; gebeurtenissen worden nieuws zodra de media ervoor kiezen. Vanwege de enorme hoeveelheid dagelijkse gebeurtenissen hanteren media selectiecriteria om de nieuwswaarde van een gebeurtenis te bepalen. Deze criteria omvatten [5](#page=5):
* **Dramatisch of onverwacht:** Gebeurtenissen die verrassen of een hoge emotionele lading hebben [5](#page=5).
* **Emotioneel potentieel:** Gebeurtenissen die sterke emoties oproepen [5](#page=5).
* **Voldoen aan verwachtingspatronen:** Gebeurtenissen die voorspelbaar of herkenbaar zijn [5](#page=5).
* **Negatief karakter:** Gebeurtenissen die verbonden zijn met negatieve consequenties zoals conflicten, criminaliteit of catastrofen [5](#page=5).
* **Samenhang met individueel gedrag en menselijke eigenschappen:** Gebeurtenissen die persoonlijk gedrag en menselijke trekken belichten [5](#page=5).
* **Betrokkenheid van bekende personen:** Personen in de publieke belangstelling trekken meer aandacht [5](#page=5).
* **Eenvoudige interpretatie:** Complexe verklaringen zijn moeilijker te transformeren tot nieuws [5](#page=5).
* **Herhaling of aansluiting bij actualiteit:** Voortdurende berichtgeving of koppeling aan bestaande nieuwsverhalen verhoogt de nieuwswaarde [5](#page=5).
Hoe duidelijker deze kenmerken aanwezig zijn en hoe meer criteria een gebeurtenis vervult, hoe groter de kans dat deze als nieuws wordt gebracht. De media benadrukken deze kenmerken vervolgens om de nieuwswaarde te vergroten [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een natuurramp (dramatisch, negatief, emotioneel potentieel) zal sneller nieuws worden dan een dagelijkse administratieve wijziging, zelfs als die laatste objectief belangrijk is voor bepaalde groepen.
#### 4.1.2 Criminaliteit als containerbegrip en media-amplificatie
Het brengen van nieuws gaat doorgaans over problematische situaties, waardoor criminaliteit per definitie potentieel nieuws is. Criminaliteit wordt als een "containerbegrip" gezien, wat betekent dat het door media kan worden gebruikt als kader voor uiteenlopende onderwerpen, gebeurtenissen en verhalen. Dit vergroot de kans dat dergelijke onderwerpen aandacht krijgen, zeker wanneer ze aansluiten bij andere nieuwswaardige factoren. Mediaberichtgeving werkt hierdoor vaak dramatiserend [6](#page=6).
Media verzinnen geen nieuws over criminaliteit, maar geven gebeurtenissen wel een bepaalde interpretatie en kleur door de manier van selecteren en berichten. Luhmann stelt dat wat we weten over de maatschappij en de wereld, we weten via de massamedia. Dit roept de vraag op of individuele voorstellingen van 'waar' en 'niet waar' nog tegenover de via media overgedragen beelden kunnen bestaan [6](#page=6).
Massamedia hebben een officiële functie om informatie te leveren, meningsvorming te stimuleren, controle uit te oefenen en kritiek te formuleren. Ze fungeren als een filter tussen gebeurtenissen en de perceptie van het publiek. Hun definiërende macht stelt hen in staat hun interpretatie van de wereld aan het publiek op te leggen. Selectiviteit en beoordeling door media zijn vanuit dit perspectief geen tekortkomingen, maar verwachte en gewenste functies van communicatie. Media produceren, net als andere maatschappelijke actoren, realiteit, maar beschikken over specifieke bronnen en middelen om hun visie zichtbaar te maken. "The media define for the majority of the population what significant events are taking place, but they offer powerful interpretations of how to understand these events and the people or groups involved in them" [6](#page=6).
> **Tip:** Wees kritisch op de 'onzichtbare' selecties en interpretaties die media toepassen, zeker bij complexe onderwerpen als criminaliteit.
#### 4.1.3 Moral panic en crime waves
Klassieke studies in de criminologie tonen aan dat massamedia sterk bijdragen aan het ontstaan en voortbestaan van angst voor criminaliteit en een gevoel van onveiligheid. Rondom nieuwe criminaliteitsverschijnselen kan "moral panic" ontstaan (Cohen). Analyse van "crime waves" (Fishman, Hall) laat zien hoe politiek gedwongen wordt tot nieuwe maatregelen, zelfs als er feitelijk geen spectaculaire stijging van criminaliteit is. Deze crime waves worden beschouwd als media-constructies die bepaalde criminaliteitsvormen (zoals geweld) en daders (jonge, allochtone mannen) definiëren en problematiseren, zonder dat er sprake is van een objectieve, spectaculaire stijging [4](#page=4).
#### 4.1.4 De rol van politiek en media in de amplificatiespiraal
Mediaberichtgeving is geworteld in de culturele en politieke context van de maatschappij, en de publieke inkadering van sociale verschijnselen is variabel en afhankelijk van bestaande interpretatiepatronen. Mediaberichtgeving sluit aan bij maatschappelijke discussies en omgekeerd. Er is een wisselwerking tussen media en andere maatschappelijke systemen. Het politieke systeem, met zijn informatievoorsprong, neemt vaak een dominante positie in bij het aanleveren van nieuws [9](#page=9).
Het verband tussen mediaberichtgeving en het politieke systeem wordt beschreven als een "amplificatiespiraal". Media produceren en reproduceren publieke verontwaardiging over bijvoorbeeld jongeren op straat door hun berichtgeving, verwijzingen en getoonde belangstelling. De pregnante presentatie van afwijkend gedrag van jongeren vestigt de aandacht van politiek en andere instituties op dergelijke gevallen. Een incident wordt gepresenteerd als een betekenisvolle gebeurtenis waarop gereageerd moet worden. Dit beïnvloedt de perceptie van toekomstige, vergelijkbare gebeurtenissen. Er ontstaat een spiraal waarin de druk van media om te berichten en de druk van politiek om te reageren, toeneemt [9](#page=9).
> **Tip:** Begrijp de dynamiek van de amplificatiespiraal; media en politiek beïnvloeden elkaar wederzijds in het agenderen en framen van maatschappelijke kwesties.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Discoursanalyse | Een theoretische benadering die uitspraken en betekenissen onderzoekt binnen hun zingevende context of door middel van institutionalisering, waarbij aandacht wordt besteed aan hoe taal en symbolen maatschappelijk erkende betekenissen creëren. |
| Sociale constructie | Het proces waarbij bepaalde concepten, ideeën of identiteiten in de samenleving worden gevormd en geaccepteerd als "echt" of "waar" door middel van sociale interactie en gedeelde interpretaties. |
| Cijfers van het CBS | Jaarlijks gepubliceerde statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die informatie verschaffen over criminaliteitscijfers, waaronder het aantal minderjarige verdachten en verschillende soorten delicten. |
| Self-report enquêtes | Onderzoeken waarbij individuen zelf rapporteren over hun ervaringen als dader of slachtoffer van criminaliteit, vaak gebruikt om de officiële statistieken aan te vullen of te contrasteren. |
| Politiebeleid | Het beleid dat door de politie wordt gevoerd, wat invloed kan hebben op de manier waarop criminaliteit wordt geregistreerd en gerapporteerd, en dus op de cijfers die naar buiten komen. |
| Aangiftegedrag | De bereidheid van burgers om aangifte te doen van criminaliteit, wat mede de cijfers over criminaliteit beïnvloedt en kan variëren afhankelijk van maatschappelijke factoren. |
| Verschil in kwalificatie | De interpretatie en juridische classificatie van feitelijke gebeurtenissen als misdrijven, die kan veranderen door verhoogde maatschappelijke gevoeligheid of aanpassingen in wetgeving en interpretatie door politie en justitie. |
| Inflatie van geweld | Een toename in het aantal handelingen dat juridisch als geweld wordt gedefinieerd en geregistreerd, vaak als gevolg van een grotere maatschappelijke gevoeligheid voor geweld en een ruimere interpretatie van wat onder geweld valt. |
| Beleidsmedewerker | Iemand die werkzaam is bij de overheid of een andere instelling en zich bezighoudt met de ontwikkeling en implementatie van beleid, vaak op basis van onderzoeksresultaten en statistieken. |
| Mediaconstructie | Het proces waarbij de media actief deelnemen aan het creëren en vormgeven van beelden en interpretaties van gebeurtenissen en sociale fenomenen, in plaats van simpelweg de realiteit weer te geven. |
| Criminaliteitsbeelden | De representaties en percepties van criminaliteit zoals deze worden gepresenteerd in de media, politieke debatten en het publieke discours, die niet altijd overeenkomen met de feitelijke statistieken. |
| Moral panic | Een periode van intense publieke angst en verontwaardiging over een vermeende dreiging, vaak veroorzaakt door media-aandacht voor specifieke misdrijven of groepen, wat kan leiden tot overwogen maatschappelijke reacties en beleidsaanpassingen. |
| Crime waves | Periodes van vermeende spectaculaire stijgingen in criminaliteit, die vaak door de media worden gecreëerd of uitvergroot, en die politieke druk kunnen genereren om nieuwe maatregelen te implementeren. |
| Nieuwsfactoren | Criteria die bepalen of een gebeurtenis als nieuws wordt beschouwd en aandacht krijgt in de media, zoals actualiteit, negativiteit, onverwachtheid en emotionele lading. |
| Definiërende macht | Het vermogen van de media om te bepalen welke gebeurtenissen significant zijn, hoe ze begrepen moeten worden, en welke groepen of personen erbij betrokken zijn, en daarmee invloed uit te oefenen op de publieke opinie. |
| Institutionele aanspraak | De claim die bepaalde uitspraken maken om als gezaghebbend of waar te worden beschouwd, vaak gebaseerd op de expertise van de spreker of de vastlegging ervan binnen een institutioneel kader, zoals in wetenschappelijke of juridische contexten. |
| Normativiteit | Het proces waarbij bepaalde normen, waarden en gedragingen als wenselijk of onwenselijk worden bestempeld, en dat diep verankerd is in culturele en maatschappelijke structuren, en de manier waarop we de sociale wereld interpreteren. |
| Jeugdculturen | Subculturen die ontstaan onder jongeren, gekenmerkt door specifieke stijlen, waarden en gedragingen die vaak afwijken van de dominante maatschappelijke normen en waarden, en die historisch gezien vaak onderwerp zijn van maatschappelijke bezorgdheid en stigmatisering. |
| Afwijking (deviantie) | Gedrag dat afwijkt van de heersende sociale normen en waarden, en dat in de context van jeugd vaak wordt geassocieerd met moraliteit, criminaliteit en sociale controle. |
| Normenverlies | Een waargenomen afname van de naleving van maatschappelijke normen en waarden, met name onder jongeren, wat vaak wordt gekoppeld aan een toename van afwijkend of crimineel gedrag. |
| Versterking van integratie, solidariteit en cohesie | Functies die sociale processen en gedeelde betekenissen vervullen in het binden van een samenleving, het creëren van een gevoel van saamhorigheid en het handhaven van sociale orde, zoals beschreven door Durkheim. |
Cover
merged_presentation_choladeck.pptx
Summary
# De rol en werking van slachtofferhulp in België
Dit onderwerp beschrijft de verschillende diensten en hun werking ter ondersteuning van slachtoffers van misdrijven, inclusief de methoden en principes die gehanteerd worden, de historische context, de doelstellingen en de samenwerking tussen verschillende instanties.
## 1. Inleiding tot slachtofferhulp in België
In België zijn er drie hoofdrolspelers in de slachtofferzorg: de politionele slachtofferbejegening, de Dienst Slachtofferonthaal (DSO) en de Dienst Slachtofferhulp van het CAW. Deze diensten werken elk op hun eigen manier, maar onderling overleg en samenwerking zijn cruciaal om slachtoffers optimaal te ondersteunen en secundaire victimisering te voorkomen. Het principe van de hulpverlening is onafhankelijkheid, professionaliteit en een aanbod op maat, vaak gratis en binnen een specifiek werkingsgebied.
## 2. Historische context en doelstellingen van slachtofferhulp
### 2.1 Ontstaan en evolutie
De aandacht voor slachtoffers is in de jaren '90 sterk toegenomen, mede onder invloed van gebeurtenissen zoals het Dutroux-schandaal. De Dienst Slachtofferonthaal (DSO) werd in 1993 opgestart met als doel justitie efficiënter, humaan en toegankelijker te maken door een brug te slaan tussen het gerechtelijk apparaat en het slachtoffer. Artikel 3 bis van het Strafvorderingsrecht benadrukt het algemene recht op informatie en correcte bejegening voor slachtoffers en hun verwanten.
### 2.2 Doelstellingen van slachtofferbeleid
Het slachtofferbeleid heeft een dubbele doelstelling:
1. Vermijden dat de gerechtelijke tussenkomst aanleiding geeft tot secundaire victimisering.
2. Het slachtoffer de mogelijkheid bieden om het opgelopen trauma te overwinnen en zo snel mogelijk een nieuw evenwicht te vinden.
## 3. De politionele slachtofferbejegening (PSB)
De PSB staat in voor de eerste opvang van slachtoffers, het verstrekken van informatie en het inschatten van de noodzaak tot doorverwijzing. Dit omvat onder andere het melden van slecht nieuws bij nabestaanden, bijvoorbeeld na een verdacht overlijden of zelfdoding.
## 4. De Dienst Slachtofferonthaal (DSO)
### 4.1 Toegang tot de dienst
Slachtoffers kunnen bij DSO terecht na misdrijven, verkeersongevallen met zwaargekwetsen of doden, of bij nabestaanden van personen die overleden zijn onder verdachte omstandigheden. De plaats van de feiten bepaalt welke DSO-dienst bevoegd is (plaats van de feiten voor meerderjarigen, officiële woonplaats voor minderjarigen).
### 4.2 Aanmeldingen en opdrachtgevers
DSO kan worden ingeschakeld door parketmagistraten, onderzoeksrechters, rechtbanken, slachtoffers zelf, na(ast)bestaanden en externe diensten zoals ZSG (Zorg- en VeiligheidsHuis), SH (Slachtofferhulp) en politie. Om te kunnen tussenkomen, is een "vatting" nodig: een toelatingsdocument ingevuld door de opdrachtgever.
### 4.3 Takenpakket
Het takenpakket van DSO kan worden onderverdeeld in twee hoofdpijlers: individuele en structurele taken.
#### 4.3.1 Individuele opdrachten
* **Informeren:** DSO verstrekt algemene informatie over het verloop van een klacht, de statuten van slachtoffer (benadeelde persoon, burgerlijke partij) en houdt slachtoffers op de hoogte van gebeurtenissen zoals aanhoudingen.
* **Bijstand:** Dit omvat assistentie tijdens het lopende onderzoek, inzage in het dossier, bijstand bij zittingen, teruggave van overtuigingsstukken, en ondersteuning bij strafuitvoering.
* **Inzage van dossiers:** DSO leest dossiers grondig in en bereidt slachtoffers voor op wat ze zullen lezen, waarbij rekening wordt gehouden met hun vragen en de aanwezigheid van potentieel belastend materiaal zoals foto's. Digitale inzages zijn ook mogelijk.
* **Bijstand bij zittingen:** DSO informeert slachtoffers vooraf over de zittingszaal en de rollen van de aanwezigen, en biedt ondersteuning tijdens de zitting zelf. Ook bij de teruggave van in beslag genomen goederen wordt bijstand verleend.
* **Bijstand tijdens strafuitvoering:** Dit kan informatieverstrekking betreffen over contactverboden, regioverboden of andere aspecten van de strafuitvoering.
* **Doorverwijzen:** DSO verwijst slachtoffers door naar gespecialiseerde partners zoals advocaten, de balie voor pro Deo bijstand, het CAW voor psychosociale opvolging, of de politie voor nieuwe feiten.
#### 4.3.2 Structurele taken
* **Sensibiliseren:** DSO bewaakt de aandacht voor het slachtoffer in de samenleving, onder andere door deelname aan de Dag van het Slachtoffer.
* **Signaleren:** Signaleren van knelpunten en behoeften in de slachtofferzorg.
* **Overleg:** Regulier overleg met andere diensten om de werking op elkaar af te stemmen en samenwerking te bevorderen.
## 5. Victimologie: begripsomschrijving en patronen in slachtofferschap
### 5.1 Begripsomschrijving van victimologie
Victimologie is de wetenschappelijke studie van slachtofferschap. De definitie van een "slachtoffer" kan complex zijn en afhangen van verschillende factoren. De EU-richtlijn 2012 definieert een slachtoffer als een natuurlijke persoon die schade heeft geleden als direct gevolg van een strafbaar feit, of familieleden van een persoon wiens overlijden hierdoor is veroorzaakt. De vraag wie bepaalt wie een slachtoffer is, en de contextuele veranderlijkheid hiervan, is een belangrijk thema. Criminaliteit wordt ook gezien als een sociale constructie.
### 5.2 Kwantitatieve en kwalitatieve afbakening van slachtofferschap
* **Kwantitatieve afbakening:** Dit betreft de cirkels van slachtoffers: primair (direct getroffen), secundair (familie, eerste aanwezigen) en tertiair (breder publiek, mensen met gelijkaardige ervaringen).
* **Secundaire victimisering:** Dit is verdere victimisering als reactie op het primaire slachtofferschap, vaak binnen het strafrechtssysteem (blaming the victim, uitsluiting, onbegrijpelijke procedures).
* **Kwalitatieve afbakening:** De term "slachtoffer" roept bepaalde verwachtingen op die niet altijd overeenkomen met de realiteit. De focus op het "ideale slachtoffer" (zwak, geen relatie met dader) contrasteert met de feitelijke vaststellingen. De impact van slachtofferschap wordt beschreven aan de hand van verschillende dimensies, zoals de morele toon (moralization gap), de context, en het tijdsframe.
### 5.3 Patronen in slachtofferschap
#### 5.3.1 Beschrijven van patronen
Criminaliteit kan worden gemeten via officiële statistieken, zelfrapportage en slachtofferenquêtes. De International Crime Victim Survey (ICVS) is een belangrijke internationale enquête die ervaringen met criminaliteit, aangiftebereidheid en ervaringen met slachtofferhulp bevraagt.
#### 5.3.2 Verklaren van patronen
Bepaalde groepen lopen meer risico op slachtofferschap. Factoren zoals leeftijd, geslacht, leefstijl en routineactiviteitentheorieën spelen een rol. Ook herhaald slachtofferschap en risico-heterogeniteit (kwetsbare groepen) zijn relevant. Er is een aanzienlijke overlap tussen daderschap en slachtofferschap, waarbij beide categorieën niet wederzijds exclusief zijn.
#### 5.3.3 Risicogroepen en kwetsbaarheid
* **Kinderen:** Kinderen vormen een significante risicogroep voor slachtofferschap, waarbij dit vaak niet wordt gezien of gemeld. De gevolgen voor hun ontwikkeling en welzijn kunnen enorm zijn. Verschillende typologieën van slachtofferschap bij kinderen bestaan, zoals pandemisch, acuut en buitengewoon slachtofferschap.
* **Fear of Crime:** Angst voor criminaliteit hangt samen met risicoperceptie, de waargenomen gevolgen van slachtofferschap en de (perceptie van) controle. Paradoxaal genoeg zijn zij die het minste risico lopen vaak het meest angstig.
* **Punitiveness:** Er is geen significant verschil vast te stellen tussen slachtoffers en niet-slachtoffers wat betreft de wens naar strengere straffen. Slachtoffers geven vaak de voorkeur aan rehabilitatie en erkenning boven louter leedtoevoeging.
## 6. Het Good Lives Model (GLM)
Het Good Lives Model (GLM) is een sterktegerichte benadering die stelt dat ieder mens streeft naar een "good life", een leven waarin belangrijke doelen op een prosociale manier worden bereikt. Delinquentie wordt gezien als een manier om primaire levensbehoeften te vervullen, zij het op een maladaptieve manier. Het GLM onderscheidt primaire (bv. gezondheid, verbinding, autonomie) en secundaire levensbehoeften, en identificeert obstakels (capaciteit, willen, conflicten, reikwijdte) die de vervulling hiervan belemmeren. De aanpak omvat anamnese, analyse, planning en actie.
## 7. Het Risk-Need-Responsivity (RNR) Model
Het RNR-model is een invloedrijk theoretisch kader voor de behandeling van delinquenten, gericht op het verminderen van recidive. Het model is gebaseerd op de General Personality and Cognitive Social Learning Theory (GPCSL).
### 7.1 Kernprincipes
* **Risicoprincipe:** De intensiteit en duur van de interventie moeten afgestemd zijn op het recidiverisico van de persoon. Laag-risico personen vereisen minimale interventie, hoog-risico personen intensieve interventie. Risico's worden voorspeld met behulp van risk assessments.
* **Need Principle (Criminogene noden):** Interventies moeten gericht zijn op de "central eight risk/need factors", factoren die direct correleren met crimineel gedrag. Deze omvatten: criminele geschiedenis, pro-criminele attitudes, pro-criminele associaties, antisociale persoonlijkheidspatronen, familiale omstandigheden, school/werk omstandigheden, vrije tijd omstandigheden, en middelenmisbruik.
* **Responsivity Principle:** Interventies moeten aangepast zijn aan de individuele kenmerken van de cliënt, zoals cognitief niveau, leerstijl, emotionele intelligentie en taalgebruik (specifieke responsiviteit). Algemene responsiviteit houdt in dat interventies gebaseerd zijn op cognitieve gedragstherapie en sociale leertheorie.
### 7.2 Kritieken op het RNR-model
Ondanks de wetenschappelijke onderbouwing, zijn er kritieken op het RNR-model, met name de focus op risicoreductie, de mogelijke vernauwing van de blik op de persoon, en de beperkte motivatie die het model kan genereren. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van alternatieve of aanvullende kaders zoals het GLM.
## 8. Elektronisch Toezicht (ET)
Elektronisch toezicht is een manier van strafuitvoering waarbij de veroordeelde een straf of maatregel buiten de gevangenis ondergaat, met controle op naleving door elektronische middelen. De doelstellingen omvatten re-integratie bevorderen, recidive vermijden, strafuitvoering optimaliseren, en economische redenen.
### 8.1 Technologieën en toepassingen
ET maakt gebruik van technologieën zoals radiofrequentie (RF) en Global Positioning System (GPS). Er zijn diverse ET-mandaten, waaronder thuisdetentie, elektronisch toezicht voor minderjarige delictplegers, en een slachtofferapplicatie.
### 8.2 Cijfers en praktijk
Het aantal aansluitingen van enkelbanden is aanzienlijk, met een groeiend aantal toepassingen. De operationele aanpak van VCET (Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht) omvat een ketenwerking met administratieve opvolging, bijstand, informatieverstrekking en alarmbeheer.
### 8.3 Innovatie en projecten
VCET innoveert met projecten zoals een digitaal portaal (Mijnenkelband.be), risicopredictie met AI, en pilootprojecten voor alcoholmonitoring en een slachtofferapplicatie.
## 9. Forensische psychiatrie en internering
### 9.1 Interneringsmaatregel
De interneringsmaatregel is gericht op het beveiligen van de maatschappij en het behandelen van personen met een geestesstoornis die het oordeelsvermogen of de controle over hun daden ernstig aantast. Dit vereist een psychiatrisch deskundigenonderzoek om het verband tussen de stoornis, de feiten en het herhalingsrisico te bepalen. Internering is een veiligheidsmaatregel van onbepaalde duur.
### 9.2 Forensische behandeling
Forensische behandeling combineert de behandeling van de psychische problematiek met de focus op het wegnemen of beheersen van factoren die tot het strafbaar feit hebben geleid. Het doel is het voorkomen van terugval in delictgedrag en veilige resocialisatie. Het RNR-model en het Good Lives Model (GLM) vormen de basisprincipes voor deze behandeling.
### 9.3 Zorglandschap
Het forensisch zorglandschap kent verschillende niveaus van beveiliging (low, medium, high security) en mobiele/ambulante begeleiding. Samenwerking tussen verschillende partners, waaronder justitieassistenten, is cruciaal.
## 10. De rol van slachtofferhulp in de praktijk
De praktijk van slachtofferhulp wordt gekenmerkt door een behoefte aan duidelijke afspraken, consequent handelen, transparantie en een sociaal-therapeutische benadering. Het teamwerk en vroegsignalering zijn essentieel, waarbij de hulpverlener alert moet zijn voor manipulatiepogingen. De nadruk ligt op het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen gedrag, het stellen van grenzen en het bevorderen van prosociale vaardigheden.
---
# Victimologie: begrip, patronen en angst voor criminaliteit
Dit deel van de studiehandleiding biedt een diepgaande verkenning van victimologie, waarbij de definitie van slachtofferschap, patronen daarin, en de psychologische impact van criminaliteit zoals angst worden behandeld.
## 2 Victimisatie: begrip, patronen en angst voor criminaliteit
### 2.1 Begrip van victimisatie
#### 2.1.1 Definiëring van victimisatie
De definitie van een 'slachtoffer' is complex en kan op verschillende manieren worden afgebakend, zowel kwantitatief als kwalitatief.
* **Europese Richtlijn 2012:** Definieert een slachtoffer als een natuurlijke persoon die rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van een strafbaar feit, inclusief lichamelijke, geestelijke of emotionele schade, of economisch nadeel. Ook familieleden van personen wiens overlijden rechtstreeks door een strafbaar feit is veroorzaakt en die hierdoor schade hebben geleden, vallen onder deze definitie.
* **Complexiteit in definitie:** De vraag wie als slachtoffer wordt bepaald, is mede afhankelijk van maatschappelijke constructies en verandert door de tijd heen. Denk hierbij aan situaties zoals 'spiking' (iemand die zonder weten drugs krijgt toegediend) of de erkenning van slachtofferschap in contexten als prostitutie, of de status van personen die zich verzetten tegen onrecht (zoals Nelson Mandela, Rosa Parks, Martin Luther King). Historisch gezien werd geweld, zoals huiselijk of seksueel geweld, soms anders gedefinieerd, waarbij seksueel geweld vroeger als een misdrijf tegen het eigendom van de man werd beschouwd.
* **'Rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit':** De precieze koppeling tussen een strafbaar feit en de geleden schade is niet altijd eenduidig. De EU-richtlijn erkent dat de rechten van de dader onverlet blijven en dat de term 'dader' ook een verdachte of beklaagde kan omvatten, zonder afbreuk te doen aan het vermoeden van onschuld. Dit roept de vraag op hoe het vermoeden van onschuld kan worden verzoend met de erkenning van slachtofferschap, zeker wanneer de noden van het slachtoffer direct acuut zijn, terwijl een veroordeling lang kan duren.
* **Sociale constructie van criminaliteit:** Victimologie erkent dat criminaliteit en daarmee ook slachtofferschap deels sociale constructies zijn. De vraag wie bepaalt wat als slachtofferschap telt en wie als dader en slachtoffer wordt aangemerkt, is cruciaal.
#### 2.1.2 Kwantitatieve afbakening van slachtofferschap
Dit aspect richt zich op wie er allemaal als slachtoffer beschouwd kan worden, verder dan de direct getroffenen.
* **Primair slachtoffer:** De persoon die direct het slachtoffer wordt van een misdrijf.
* **Secundair slachtoffer:** Dit omvat de directe familieleden van het primaire slachtoffer, maar ook de eerste hulpverleners of getuigen die direct geconfronteerd worden met de gevolgen van het misdrijf.
* **Tertiair slachtoffer:** Een bredere groep mensen die zich identificeert met het slachtofferschap, bijvoorbeeld door gelijkaardige ervaringen of door de impact van een misdrijf op de bredere gemeenschap (zoals bij terrorisme). De 'ambitie' van een terroristische daad is vaak juist om een breed publiek te bereiken en angst te zaaien.
* **Secundaire victimisatie:** Dit is een verdere victimisatie die optreedt als reactie op het primaire slachtofferschap. Dit kan gebeuren binnen het strafrechtssysteem zelf (bijvoorbeeld door 'blaming the victim', het uitsluiten van het slachtoffer, het niet respecteren van hun ervaringen, of het onnodig bemoeilijken van het proces) of door de media en de omgeving. Het verwijzen van de schuld (gedeeltelijk) naar het slachtoffer, het niet serieus nemen van hun verhaal, of het overschrijven van hun ervaringen zijn voorbeelden hiervan.
#### 2.1.3 Kwalitatieve afbakening van victimisatie
Dit gaat over de beleving en verwachtingen rondom het concept 'slachtoffer'.
* **Betekenis van het woord 'slachtoffer':** Het woord 'slachtoffer' (afgeleid van 'victima' of offerdier) impliceert een lot dat aanvaard moet worden en mogelijk zelfs tot vergeving moet leiden. Dit beeld strookt echter niet altijd met de realiteit van slachtoffers en kan leiden tot gevolgen wanneer zij niet aan dit geïdealiseerde beeld voldoen.
* **Veranderend mensbeeld:** Met de tanende invloed van religieuze macht en de toename van secularisatie, groeit de aandacht voor de rechten van slachtoffers. Alternatieve termen zoals 'overlevende', 'benadeelde partij' of 'betrokkene' worden soms gebruikt om de passieve rol van het slachtoffer te vermijden en de nadruk te leggen op eigen kracht en autonomie.
* **Het 'ideale slachtoffer' (Nils Christie):** Dit concept beschrijft een slachtoffer dat voldoet aan bepaalde verwachtingen om als legitiem te worden beschouwd:
* Op een legitieme plaats bevinden.
* Zwak zijn in relatie tot de dader.
* Geen relatie hebben met de dader.
* De dader is groot en sterk.
* Het slachtoffer niets te verwijten valt.
Dit ideale beeld contrasteert sterk met de feitelijke realiteit, waar vaak een grote overlap is tussen daders en slachtoffers (bijvoorbeeld bij daklozen of kinderen) en daders niet altijd groot en sterk zijn.
* **Moralization Gap (Baumeister):** Dit verwijst naar het verschil in morele toon tussen de narratieven van de dader en het slachtoffer.
* **Slachtoffer:** Ervaart het onrecht als totaal onrechtvaardig, ernstig en onherstelbaar, met impact die het moment van het delict overschrijdt. De oorzaak ligt volledig bij de dader.
* **Dader:** Kan verzachtende omstandigheden aanvoeren, de omvang van de schade minimaliseren, en de oorzaak bij contextfactoren leggen. De impact van de daad wordt vaak beperkt tot de specifieke situatie.
Hoewel deze narratieven niet exclusief zijn, benadrukken ze het belang van hoe het conflict wordt beschreven en beleefd.
### 2.2 Patronen in victimisatie
#### 2.2.1 Beschrijven van victimisatiepatronen
Het beschrijven van victimisatiepatronen maakt gebruik van verschillende methoden om criminaliteit te meten.
* **Officiële statistieken:** Gebaseerd op gegevens van politie, parket en rechtbanken. Deze hebben echter te kampen met de 'dark number' (niet-geregistreerde criminaliteit) en variërende aangiftebereidheid en registratieprocedures.
* **Zelfrapportage (self-report):** Enquêtes waarbij individuen zelf hun ervaringen met criminaliteit rapporteren. Dit kan helpen de problemen van officiële statistieken te ondervangen, maar kent ook beperkingen zoals sociale wenselijkheid en methodologische fouten.
* **Slachtofferenquêtes (victim surveys):** Specifieke bevragingen gericht op slachtofferschap. Onderzoek zoals de International Crime Victim Survey (ICVS) bevraagt ervaringen met criminaliteit, aangiftebereidheid, en ervaringen met slachtofferhulp in diverse landen.
#### 2.2.2 Verklaren van victimisatiepatronen
Verschillende theorieën proberen te verklaren waarom bepaalde groepen een hoger risico lopen op victimisatie.
* **Levensstijl- en routineactiviteitentheorie:** Bepaalde levensstijlen vergroten de kans op slachtofferschap door een grotere blootstelling aan potentieel criminogene situaties (bv. uitgaansleven, digitale wereld, bezit van materieel goed). Het CRAVED-principe (Concealable, Removable, Available, Valuable, Enjoyable, Disposable) beschrijft kenmerken van objecten die aantrekkelijk zijn voor criminelen.
* **Herhaald slachtofferschap:** Bestaand slachtofferschap vergroot de kans op herhaald slachtofferschap. Dit kan verklaard worden door:
* **Risico-heterogeniteit:** Slachtoffers behoren vaak tot hogere risicogroepen (bv. bepaalde buurten, of individuen met specifieke gedragingen).
* **Situatie-afhankelijkheid:** Het eerste slachtofferschap kan de dader bewust maken van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en het slachtoffer kan door angst of machteloosheid zijn blootstelling vergroten.
* **Overlap daderschap en slachtofferschap:** Er is een aanzienlijke overlap tussen daders en slachtoffers (soms wel 40-60%). Dit kan situationeel zijn (bv. vechtpartijen in het uitgaansleven waarbij men de ene keer dader, de andere keer slachtoffer is) of temporeel (veel daders kennen een geschiedenis van slachtofferschap).
* **Risicogroepen:**
* **Jongeren:** Zijn een bijzonder kwetsbare groep. Hoewel hun slachtofferschap vaak onderbelicht blijft, kunnen de gevolgen enorm zijn (persoonlijke ontwikkeling, gezondheidsproblemen, verhoogde kans op slachtoffer- en daderschap als volwassene).
* **Kinderen:** Verschillende typologieën van kinder victimisatie bestaan, gaande van "pandemisch" (veelvoorkomende vormen zoals fysieke straffen, verbaal geweld, pesterijen, emotionele verwaarlozing) tot "acuut" (plots zichtbaar geweld, uithuisplaatsing) en "buitengewoon" (kinderontvoering, moord). Vaak krijgt buitengewoon slachtofferschap disproportioneel veel aandacht, terwijl pandemisch slachtofferschap wordt genormaliseerd of geminimaliseerd.
* **Volwassenen:** Risicofactoren zoals jong zijn, mannelijk zijn, single zijn, middenklasse, en jonge vrouwen (bij seksuele misdrijven) worden vaak genoemd.
* **Invloed van de privésfeer:** Situaties van slachtofferschap bij kinderen of binnen gezinsverbanden worden vaak niet ontdekt of gemeld omdat ze zich in de privésfeer afspelen. Normalisatie van gedrag en systeemdynamieken kunnen hierbij een rol spelen. De impact op mogelijk toekomstig daderschap is echter aanzienlijk (cyclus van geweld).
### 2.3 Angst voor criminaliteit (Fear of Crime)
#### 2.3.1 Definiëring en dimensies
Angst voor criminaliteit is een veelvoorkomend fenomeen dat de perceptie van veiligheid beïnvloedt. Het hangt samen met drie dimensies:
* **Risicoperceptie:** De inschatting van de waarschijnlijkheid om slachtoffer te worden.
* **Gevolgen van slachtofferschap:** De inschatting van de ernst van de mogelijke gevolgen.
* **Perceptie van controle:** Het gevoel van controle te hebben over de situatie en mogelijke risico's.
#### 2.3.2 De 'fear of crime paradox'
Er bestaat vaak een paradox: degenen die het minste risico lopen op slachtofferschap, zijn vaak het meest angstig, en omgekeerd. Een verminderde perceptie van risico kan juist leiden tot een verhoogde kwetsbaarheid voor slachtofferschap. Echter, na een daadwerkelijk slachtofferschap neemt de angst en risicoperceptie wel significant toe.
#### 2.3.3 Impact van angst op 'punitiveness'
De angst voor criminaliteit kan de houding ten opzichte van straffen beïnvloeden. Onderzoek (zoals de ICVS) toont echter aan dat er geen significant verschil is tussen slachtoffers en niet-slachtoffers wat betreft de wens voor strengere straffen. Slachtoffers geven vaker de voorkeur aan rehabilitatie en wensen vooral erkenning en preventie dat het misdrijf zich herhaalt. De publieke opinie kan echter wel door angst worden gestuurd richting een verlangen naar strengere straffen, wat als 'penaal populisme' wordt aangeduid.
### 2.4 Conclusie: complexiteit en impact
Victimisatie is een complex fenomeen met diverse definities, patronen en gevolgen. De studie van victimologie is essentieel om de ervaringen van slachtoffers te begrijpen, hun rechten te waarborgen en effectieve preventie- en ondersteuningsstrategieën te ontwikkelen. Angst voor criminaliteit is een belangrijke psychologische impact die zowel individuele als maatschappelijke reacties stuurt, en die niet altijd direct correleert met het daadwerkelijke risico op slachtofferschap. De interactie tussen strafrecht, slachtofferrechten en maatschappelijke percepties blijft een centraal thema binnen de victimologie.
---
# Penologie: straftheorieën, behandelmodellen en recidivepreventie
Hier is een gedetailleerd studieoverzicht van "Penologie: straftheorieën, behandelmodellen en recidivepreventie".
## 3. Penologie: straftheorieën, behandelmodellen en recidivepreventie
Dit onderwerp onderzoekt de theoretische fundamenten en praktische toepassingen binnen de penologie, met een specifieke focus op de redenen voor straffen, de modellen voor behandeling en de strategieën gericht op het verminderen van recidive.
### 3.1 Straftheorieën
Straftheorieën bieden de filosofische en juridische rechtvaardiging voor het opleggen van straffen door de staat. Ze kunnen grofweg worden ingedeeld in retributieve en utilitaristische benaderingen, evenals herstelrecht.
#### 3.1.1 Retributivisme (vergelding)
Het retributivisme, geworteld in metafysische en empirische tradities, stelt dat straf een gerechtvaardigde reactie is op een overtreding van de morele of juridische orde.
* **Metafysisch retributivisme:**
* Gebaseerd op het idee van een hogere morele orde (bv. Kant). Schendingen van deze orde vereisen een proportionele straf om deze te herstellen.
* Leedtoevoeging is noodzakelijk, niet als doel op zich, maar om morele schade te herstellen en gerechtigheid te bewerkstelligen.
* Gaat uit van een rationeel handelend mens.
* Kritiek: benadert delictplegers niet altijd rationeel; negeert selectiviteit in het strafrechtssysteem en de relativiteit van criminaliteit.
* **Empirisch retributivisme:**
* Kanaliseert morele verontwaardiging en wraakgevoelens binnen de samenleving naar een gerechtvaardigde straf.
* Eert het leed van het slachtoffer en erkent het daderschap.
* **Just Deserts:** een meer pragmatische actualisering, die rekening houdt met context en nuance, in plaats van strikte, uniforme straffen.
* Kritiek: onderscheid tussen vergelding en wraak is cruciaal; slachtofferwensen zijn niet altijd de drijfveer; risico op 'penale populisme'.
#### 3.1.2 Utilitarisme (nutstheorie)
Utilitarisme, gebaseerd op het "grootste geluk principe", beschouwt straf als een middel om criminaliteit te beheersen en het welzijn van de samenleving te maximaliseren.
* **Algemene preventie:**
* **Normering:** straf benadrukt het bestaan en de handhaving van normen.
* **Afschrikking:** de straf dient zodanig te zijn dat deze potentiële delinquenten weerhoudt van criminaliteit. De pakkans is hierbij belangrijker dan de hoogte of aard van de straf.
* **Onschadelijkmaking:** het ontmoedigen van potentiële delinquenten.
* Kritiek: afschrikking werkt vaak niet effectief.
* **Speciale preventie:**
* **Afschrikking:** door het strafkarakter van de straf te benadrukken (bv. zwaardere straf bij recidive).
* **Onschadelijkmaking:** beveiliging van de maatschappij.
* **Verbetering delinquent:**
* **Rehabilitatie/Resocialisatie:** herwinnen van rechten en versterken van competenties (persoonlijk), en ondersteuning bij het vinden van werk, huisvesting en vrije tijd (sociaal). Dit omvat ook het aflossen van schuld (moreel).
#### 3.1.3 Herstelrecht
Herstelrecht beschouwt criminaliteit primair als een conflict tussen dader en slachtoffer, met de nadruk op het herstel van schade en het helen van de relatie tussen de betrokken partijen.
* **Kernprincipes:**
* Criminaliteit veroorzaakt schade aan slachtoffers en relaties.
* Het strafrechtssysteem kan dit conflict tussen dader en slachtoffer negeren.
* Stigmatisering van daders kan recidive verhogen.
* Het leed van het slachtoffer wordt niet noodzakelijkerwijs verzacht door leed aan de dader toe te voegen ("twee onrechtvaardigheden maken nog geen rechtvaardigheid").
* Kritiek: de definitie van 'herstel' kan complex zijn; de rol van dwang binnen herstelrecht; de mogelijkheid tot risicovolle herstelpraktijken.
#### 3.1.4 Hybride Modellen en Wettelijke Doelstellingen
In de praktijk combineren strafrechtelijke systemen vaak meerdere strafdoelen. Artikel 27 van het Strafwetboek (België) somt de volgende doelen op:
1. Uiting geven aan maatschappelijke afkeuring.
2. Bevorderen van herstel van maatschappelijk evenwicht en schade.
3. Bevorderen van maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader.
4. Beschermen van de maatschappij.
De rechter moet deze doelen afwegen tegen ongewenste neveneffecten en de proportionaliteit van de straf waarborgen. Gevangenisstraf is de laatste optie indien andere straffen of maatregelen niet volstaan.
#### 3.1.5 Intrinsieke en Organisatorische Doelstellingen
* **Intrinsieke doelstellingen:** Bescherming van de burger tegen mogelijke willekeur van de overheid (rechtsbeschermende functie).
* **Organisatorische doelstellingen:** De context waarin bestraffing plaatsvindt, inclusief budgettaire, personele, infrastructurele en regelgevende kaders.
### 3.2 Behandelmodellen en Recidivepreventie
Behandelmodellen binnen de penologie zijn gericht op het verminderen van recidive door zich te richten op de oorzaken van crimineel gedrag. Twee belangrijke modellen zijn het Risk-Need-Responsivity (RNR) model en het Good Lives Model (GLM).
#### 3.2.1 Het Risk-Need-Responsivity (RNR) Model
Het RNR-model, gebaseerd op de "General Personality and Cognitive Social Learning Theory" (GPCSL), stelt dat gedrag grotendeels is aangeleerd en sterk wordt beïnvloed door cognities, attitudes en overtuigingen.
##### 3.2.1.1 Kernprincipes van het RNR-model
Het model omvat 15 principes, vaak gereduceerd tot drie kernprincipes:
1. **Risicoprincipe (Risk):**
* De intensiteit van interventie moet worden afgestemd op het recidiverisico van de individuele cliënt.
* **Interventiedosering:**
* Laag risico: minimale interventie.
* Medium risico: 3-9 maanden, wekelijks, 150 uur.
* Hoog risico: 1.5 jaar, minstens tweemaal per week, 300 uur.
* **Risico-inschattingen:** Gebruik van gestandaardiseerde instrumenten (bv. LSI-R, HCR-20, SAVRI) om recidiverisico's te voorspellen. De voorspellende validiteit wordt vaak uitgedrukt via de AUC-waarde.
* **Beperkingen:** ecologische fout, predictive shrinkage, programma-integriteit.
2. **Need Principe (Need):**
* Interventies moeten zich richten op **criminogene noden** (factoren die direct verband houden met recidive).
* **'Central Eight' criminogene noden:**
* **Criminele geschiedenis:** (statische factor) geeft indicatie van ernst en relevantie voor andere noden.
* **Procriminele attitudes:** (cognitief) houdingen die crimineel gedrag rechtvaardigen of bagatelliseren. Omvat neutralisatietechnieken, identificatie met criminelen, en verwerping van conventionele waarden. Aanpak: uitdagen van attitudes, inbrengen van prosociale attitudes, en modeling.
* **Procriminele associaties:** invloed van criminele vrienden en kennissen. Versterkt leerprocessen en wederzijdse bekrachtiging.
* **Antisociaal persoonlijkheidspatroon:** kenmerken zoals lage zelfbeheersing, impulsiviteit, agressie, en negatieve emotionaliteit. Kan biologische componenten hebben (bv. prefrontale cortex, temperament).
* **Familiale omstandigheden:** (ouderschap, hechting, gezinssysteem, ACE's - Adverse Childhood Experiences). Negatieve invloeden kunnen leiden tot versterking van criminele attitudes en gedrag.
* **School/Werk:** zwakke academische prestaties of werkloosheid, vaak gerelateerd aan persoonlijkheidskenmerken. Structurele interventies kunnen helpen.
* **Vrije tijd/Buurt:** gestructureerde vrije tijd leidt tot prosociale contacten. Buurt op zich is minder predictief, eerder een uiting van reeds aanwezige risicofactoren.
* **Middelenmisbruik:** alcohol en drugs (sterke correlaties met geweld, levensdelicten, en criminele associaties). Behandeling is cruciaal.
* Niet-criminogene noden kunnen ter ondersteuning van motivatie worden aangepakt.
3. **Responsiviteitsprincipe (Responsivity):**
* **Algemene responsiviteit:** interventies dienen gebaseerd te zijn op cognitieve gedragstherapie en sociale leertheorie (bv. rollenspel, gedragsalternatieven, cognitieve herstructurering, modeling, vaardigheidstraining).
* **Specifieke responsiviteit:** rekening houden met individuele kenmerken zoals cognitief niveau, leerstijl, emotionele intelligentie, extraversie, taalgebruik, en motivatie.
* **Brede benadering:** hoe hoger het risico, hoe meer criminogene noden worden aangepakt.
* **Sterkte-benadering:** ondersteunend binnen specifieke responsiviteit.
* **Gestructureerd werken:** volgens risico-inschatting en programma-integriteit.
* **Professionele beoordelingsvrijheid:** ruimte om af te wijken van structuren indien gemotiveerd.
* **Organisatorische principes:** interventies bij voorkeur in gemeenschapsgerichte contexten; personeel getraind in relationeel en gestructureerd werken; draagvlak van management.
##### 3.2.1.2 Kritieken op het RNR-model
* Focus op risico kan de complexiteit van individuele levens en trauma negeren.
* Een mens is meer dan een optelsom van risico's.
* Risicobenadering motiveert niet altijd.
* Correlaties zijn geen causale verbanden.
#### 3.2.2 Het Good Lives Model (GLM)
Het GLM biedt een alternatief of aanvulling op het RNR-model door zich te richten op het bevorderen van welzijn en het bereiken van een "goed leven" op een prosociale manier.
* **Kernidee:** Iedere mens streeft naar een "goed leven" waarin belangrijke doelen op een prosociale manier worden bereikt. Delinquentie ontstaat wanneer primaire levensbehoeften op een criminele manier worden nagestreefd of wanneer middelen om deze behoeften te vervullen ontbreken.
* **Primaire levensbehoeften:**
* Leven (gezondheid, fysieke veiligheid)
* Verbinding (graag zien, graag gezien worden)
* Deel zijn van een groep/gemeenschap
* Goed zijn in iets (werk, spel)
* Autonomie (zeggenschap over eigen leven)
* Creativiteit
* Geluk en plezier
* Leren en kennis ontwikkelen
* Zingeving (een doel hebben)
* Innerlijke rust
* **Secundaire levensbehoeften:** Middelen om primaire levensbehoeften te vervullen.
* **Obstakels:**
* **Capaciteit:** gebrek aan vaardigheden, cognitie, attitudes, psychologische kenmerken, of fysieke beperkingen.
* **Willen:** ongepaste (illegale) middelen gebruiken om behoeften te vervullen.
* **Conflicten:** primaire levensbehoeften die met elkaar conflicteren.
* **Reikwijdte/Scope:** vernauwde blik op slechts één levensbehoefte, wat problemen veroorzaakt op andere gebieden.
* **Praktische toepassing (4 stappen):**
1. **Anamnese:** inventarisatie van behoeften, obstakels, sterktes en belangrijke levenservaringen.
2. **Analyse:** integratie van informatie met aandacht voor verbanden met delictgedrag.
3. **Planning:** opmaak van een GLM-plan gericht op het vervullen van primaire levensbehoeften.
4. **Actie:** koppelen van activiteiten aan het GLM-plan.
* **Voordelen t.o.v. RNR:**
* Holistische en sterkte-gerichte benadering.
* Focust op "a good life" in plaats van enkel risicoreductie.
* Meer motiverend en cliëntgericht.
#### 3.2.3 Motiverende Gespreksvoering
Gezien veel forensisch werk in een gedwongen context plaatsvindt, is motiverende gespreksvoering essentieel om de cliënt te betrekken bij het behandelproces. Dit omvat technieken zoals engageren, focussen, ontlokken van verandertaal, en plannen.
#### 3.2.4 Neurobiologie in Forensisch Werk
Er is toenemende aandacht voor de impact van neurobiologische factoren (bv. darmgezondheid, voeding, slaap, ontstekingsniveaus) op gedrag, stemming, en impulscontrole. Deze factoren moeten worden meegenomen in risico-inschatting en behandelplannen.
#### 3.2.5 Desistance (Afhaken van Criminaliteit)
Desistance is het proces waarbij daders stoppen met crimineel gedrag. Dit is een gradueel proces waarbij de frequentie, ernst en het type delicten verminderen.
* **Fasen:**
* **Primair:** minder/geen feiten plegen.
* **Secundair:** duurzame gedragsverandering met een nieuwe identiteit.
* **Tertiair:** nieuwe identiteit wordt maatschappelijk erkend.
* **Belangrijke factoren:** 'turning points' (vast werk, woonst, relatie), sociale steun, hoop, en identiteit.
### 3.3 Victimologie en Criminaliteit
Victimologie bestudeert slachtofferschap en de patronen die daarin voorkomen.
#### 3.3.1 Begripsomschrijving Slachtofferschap
* **Definitie:** Een natuurlijke persoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade heeft geleden (EU-richtlijn 2012/29/EU). Dit omvat ook familieleden van overledenen.
* **Complexiteit:** wie bepaalt wie slachtoffer is, en wat telt als slachtofferschap, is historisch en sociaal veranderlijk. Het onderscheid tussen slachtoffer, dader, en beide is niet altijd duidelijk (bv. Nelson Mandela, Rosa Parks).
* **Rechtstreeks gevolg:** de directe causale link tussen het feit en de schade kan complex zijn. Veroordeling is niet altijd een voorwaarde voor erkenning van slachtofferschap.
* **Kwantitatieve afbakening:**
* **Primair slachtoffer:** directe betrokkene.
* **Secundair slachtoffer:** directe omgeving (familie, eerste getuigen).
* **Tertiair slachtoffer:** breder publiek, mensen met gelijkaardige ervaringen (bv. terrorisme).
* **Secundaire victimisatie:** verdere victimisatie als reactie op primair slachtofferschap, binnen of buiten het strafrechtssysteem (bv. blaming the victim, uitsluiting, niet serieus genomen worden).
* **Kwalitatieve afbakening:**
* Het woord 'slachtoffer' impliceert een passieve rol. Alternatieven zoals 'overlevende', 'benadeelde partij', of 'betrokkene' worden soms gebruikt.
* **'Ideal victim' (Nils Christie):** een legitiem slachtoffer dat zwak is t.o.v. de dader, geen relatie heeft met de dader, en niets te verwijten valt. Dit contrasteert met de realiteit waar dader en slachtoffer vaak overlappen (bv. daklozen, kinderen).
* **Moralization Gap (Baumeister):** het verschil in morele toon tussen dader en slachtoffer. Het slachtoffer ervaart alles als totaal onrechtvaardig, terwijl de dader verzachtende omstandigheden aanvoert.
#### 3.3.2 Patronen in Slachtofferschap
* **Beschrijven:**
* **Meting:** officiële statistieken, zelfrapportage (self-report), en slachtofferenquêtes (victim surveys).
* **International Crime Victim Survey (ICVS):** wereldwijde bevraging naar ervaringen met criminaliteit, aangiftebereidheid en ervaringen met slachtofferhulp.
* **Aangiftebereidheid:** redenen voor niet-rapportering omvatten o.a. het feit als triviaal beschouwen, schaamte, angst voor gevolgen, of geen vertrouwen in het systeem.
* **Verklaren (Risicofactoren):**
* **Levensstijl- en routineactiviteitentheorie:** bepaalde levensstijlen verhogen blootstelling aan criminogene situaties (bv. uitgaansleven, digitale wereld).
* **CRAVED-principe:** kenmerken van objecten die aantrekkelijk zijn voor daders (concealable, removable, available, valuable, enjoyable, disposable).
* **Herhaald slachtofferschap:** bestaand slachtofferschap vergroot de kans op herhaling.
* **Risico-heterogeniteit:** slachtoffers behoren vaak tot hogere risicogroepen.
* **Situatie-afhankelijkheid:** eerste slachtofferschap kan de dader- en slachtofferrol beïnvloeden.
* **Daderschap en slachtofferschap zijn geen wederzijds exclusieve categorieën; er is een significante overlap.**
* **Kinderen:** een bijzonder kwetsbare groep. Hun slachtofferschap wordt vaak niet gezien of gemeld, met potentieel ernstige gevolgen voor hun ontwikkeling.
* **Typologieën van kinder-slachtofferschap (Finkelhor):**
* **Pandemisch:** veelvoorkomend (fysieke straffen, pesten).
* **Acuut:** plots en zichtbaar (geweld, uithuisplaatsing).
* **Buitengewoon:** zeer zeldzaam (kinderontvoering, moord).
* **Relatie met dader:** veelal binnen de privésfeer, wat ontdekking bemoeilijkt en impact heeft op daderschap (cyclus van geweld).
#### 3.3.3 Fear of Crime (Angst voor Criminaliteit)
* **Factoren (Hale):** risicoperceptie, perceptie van de gevolgen van slachtofferschap, en perceptie van controle.
* **Fear of Crime paradox:** zij die het minste risico lopen op slachtofferschap zijn vaak het meest angstig. Verminderde perceptie van controle kan juist leiden tot slachtofferschap.
* **Punitiveness:** slachtoffers zijn niet per se strenger in hun strafwensen dan niet-slachtoffers; rehabilitatie wordt vaker verkozen. Ze zoeken erkenning en preventie.
### 3.4 Elektronisch Toezicht (ET)
Elektronisch toezicht is een vorm van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of maatregelen, waarbij de veroordeelde de straf buiten de gevangenis ondergaat onder elektronisch toezicht.
* **Doelstellingen:**
* Bevorderen van re-integratie en vermijden van recidive.
* Optimaliseren van de strafuitvoering (bv. tegengaan van overbevolking).
* Op maat gemaakte begeleiding.
* Economische redenen.
* **Technologieën:** Radiofrequentie (RF) en Global Positioning System (GPS).
* **Mandaten:** Diverse toepassingen, afhankelijk van het type delict, de duur van de straf en de status van de justitiabele (verdachte, veroordeelde, geïnterneerde).
* **Toezichtsmateriaal:** Enkelband, home unit, beacon, tracker.
* **Proces:** Bevat fasen van interventie, activatie, uitvoering (monitoring 24/7), en deactivatie.
* **Innovaties:** Digitale portalen (Mijnenkelband.be), risicopredictie met AI, alcoholmonitoring, en elektronische monitoring van minderjarige delictplegers.
* **Impact van de noodwet (2025):** Vergroot de inzetbaarheid van ET ter bestrijding van gevangenisoverbevolking.
### 3.5 Forensische Psychiatrie en Internering
Forensische psychiatrie richt zich op de overlap tussen psychiatrie en recht, met focus op risicomanagement, diagnose en behandeling van psychische stoornissen bij delictplegers.
* **Interneringsmaatregel:** Indien een persoon een ernstig misdrijf pleegt, lijdt aan een geestesstoornis die het oordeelsvermogen aantast, en er gevaar is op herhaling, kan internering worden bevolen. Dit is een veiligheids- en beschermingsmaatregel van onbepaalde duur.
* **Psychiatrisch Deskundigenonderzoek:** Beoordeelt de aanwezigheid van een geestesstoornis, het oorzakelijk verband met de feiten, het risico op herhaling, en de aangewezen behandeling. Dit is een advies.
* **Kamer ter Bescherming van de Maatschappij (KBM):** Beslist over de concrete uitvoering van de internering, inclusief plaatsing en verlofregelingen.
* **Uitdagingen:** Decennialang een "schandvlek" in België, met veroordelingen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wegens ontoereikende opvang in gevangenissen. Er is een streven naar aangepaste zorg en re-integratie.
* **Forensische Behandeling:** Combineert behandeling van de psychische problematiek met het aanpakken van factoren die tot het strafbaar feit hebben geleid, met als doel terugvalpreventie en veilige resocialisatie.
### 3.6 Competenties van een Forensische Hulpverlener
Essentieel zijn: het maken en nakomen van afspraken (zeg wat je doet, doe wat je zegt), het hanteren van grenzen, het stimuleren van zelfoefening van vaardigheden en het nemen van verantwoordelijkheid, het werken met groepsdynamiek, transparantie, authenticiteit, consequent handelen, vroegsignalering, en teamwerk. Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen regels en afspraken.
---
# Forensische psychiatrie en internering
Dit onderwerp verkent de forensische psychiatrie, die zich bezighoudt met het snijvlak van psychiatrie en recht, met een specifieke focus op risicomanagement en de behandeling van psychische problematiek bij daders, inclusief de interneringsmaatregel en de rol van de Kamer van Bescherming van de Maatschappij.
### 4.1 Forensische psychiatrie: definitie en doelstellingen
De forensische psychiatrie is het raakvlak tussen de psychiatrie en het recht. Het primaire doel is het risicomanagement en de behandeling van psychische problematiek bij personen die strafbare feiten hebben gepleegd. De kernactiviteiten omvatten risicotaxatie en risicomanagement, essentieel voor het begrijpen en beheren van potentiële gevaren.
**Doelstellingen:**
* **Risicomanagement:** Het identificeren, inschatten en beheersen van het risico op recidive of ander schadelijk gedrag.
* **Behandeling:** Het aanpakken van de onderliggende psychische problematiek die bijdraagt aan het strafbaar gedrag, teneinde terugval te voorkomen.
* **Veiligheid:** Het waarborgen van de veiligheid van de maatschappij door middel van passende maatregelen en behandelingen.
* **Re-integratie:** Het, waar mogelijk en veilig, begeleiden van individuen naar een prosociale re-integratie in de samenleving.
De forensische psychiatrie kent een specifieke psychopathologie, vaak gekenmerkt door ongewone of extreme symptomen en comorbiditeit, wat de complexiteit van behandeling vergroot. Behandeling is gericht op zowel de psychische problematiek als de factoren die tot het strafbaar feit hebben geleid, met als doel delictgedrag te voorkomen, risico's te herkennen en te beheersen, en achterliggende oorzaken aan te pakken. Vaak is er sprake van externe motivatie vanuit het justitiële systeem, en de zorg is "beveiligd", waarbij justitie een cruciale partner is.
### 4.2 Behandelprincipes in de forensische psychiatrie
De behandeling binnen de forensische psychiatrie is gebaseerd op bewezen effectieve principes, met een sterke nadruk op het risico-model en een holistische benadering.
#### 4.2.1 Het Risico-Behoefte-Responsiviteitsmodel (RNR)
Dit model is de hoeksteen van effectieve forensische behandeling en stelt dat interventies gericht moeten zijn op:
* **Risico (Risk):** De intensiteit en duur van interventies moeten worden afgestemd op het individuele recidiverisico. Personen met een laag risico hebben minimale interventie nodig, terwijl personen met een hoog risico intensieve behandeling vereisen. Dit impliceert nauwkeurige risicotaxatie.
* **Behoefte (Need):** Interventies moeten zich richten op "criminogene noden", dat wil zeggen, dynamische risicofactoren die direct verband houden met crimineel gedrag. Deze omvatten onder andere pro-criminele attitudes, pro-criminele associaties, antisociaal persoonlijkheidspatroon, familiale omstandigheden, school/werkproblemen, vrije tijd, en middelengebruik.
* **Responsiviteit (Responsivity):** Behandelmethoden moeten worden aangepast aan de cognitieve vaardigheden, leerstijl, emotionele intelligentie en motivatie van de cliënt. Over het algemeen is cognitieve gedragstherapie (CGT) de meest effectieve benadering, met technieken zoals rollenspel, gedragsalternatieven, cognitieve herstructurering, modellering, bekrachtiging en huiswerkopdrachten.
**Central eight risk/need factors:**
* **Criminele geschiedenis:** De enige statische risicofactor, maar geeft indicatie van ernst en helpt bij het identificeren van dynamische noden.
* **Pro-criminele attitudes:** Gevormd door morele ontwikkeling, maatschappelijke omstandigheden, neutralisatietechnieken, identificatie met criminelen, en het verwerpen van conventionele waarden.
* **Pro-criminele associaties:** Sterk gecorreleerd met crimineel gedrag, beïnvloed door ouders, uitsluiting, en de versterking van leerprocessen en interpersoonlijke bekrachtiging.
* **Antisociaal persoonlijkheidspatroon:** Kenmerkt zich door lage zelfbeheersing (constraint) en hoge negatieve emotionaliteit (negativity).
* **Familiale omstandigheden:** De kwaliteit van hechting, systemische plek in het gezin, en de impact van Adverse Childhood Experiences (ACE's) spelen een cruciale rol.
* **School/werk:** Zwakke academische prestaties en beperkte werkervaring zijn risicofactoren, maar programma's gericht op ondersteuning en succeservaringen kunnen positief effect hebben.
* **Vrije tijd:** Gestructureerde vrije tijd kan leiden tot prosociale contacten en morele cognities.
* **Middelenmisbruik:** Alcohol en drugsgebruik zijn sterk gecorreleerd met geweld, levensdelicten en criminele associaties. Effectieve interventies richten zich op CGT en gemeenschapssteun.
Het RNR-model benadrukt ook organisatorische principes, zoals het belang van gemeenschapsgerichte contexten, getraind personeel, en ondersteuning vanuit het management.
#### 4.2.2 Het Good Lives Model (GLM)
Het Good Lives Model biedt een alternatieve, sterkte-gerichte benadering die complementair kan zijn aan het RNR-model. Het stelt dat delinquente handelingen vaak voortkomen uit het op een negatieve manier nastreven van fundamentele levensbehoeften. Het GLM focust op het bereiken van een "goed leven" op een prosociale manier, door primaire levensbehoeften te vervullen en obstakels te overwinnen.
**Primaire levensbehoeften:**
* Leven (gezondheid, fysieke veiligheid)
* Verbinding (graag zien, graag gezien worden)
* Deel zijn van een groep/gemeenschap
* Goed zijn in iets (werk, spel)
* Autonomie (zeggenschap over eigen leven)
* Creativiteit
* Geluk en plezier
* Leren en kennis ontwikkelen
* Zingeving (een doel hebben)
* Innerlijke rust
**Obstakels:**
* **Capaciteit:** Gebrek aan vaardigheden, cognitieve beperkingen, attitudes, psychologische kenmerken of fysieke beperkingen.
* **Wil:** Ongepaste (illegale) middelen gebruiken om behoeften te vervullen.
* **Conflicten:** Primaire levensbehoeften die met elkaar conflicteren.
* **Reikwijdte:** Een vernauwde blik op één primaire levensbehoefte, wat problemen veroorzaakt in andere gebieden.
Het GLM hanteert een holistische benadering die welzijnsbevordering centraal stelt en motiveert door te focussen op positieve doelen.
### 4.3 De interneringsmaatregel
De interneringsmaatregel is een veiligheidsmaatregel die zowel beveiligt als behandelt. De voorwaarden voor internering zijn:
1. Het plegen van een wanbedrijf of misdaad dat de fysieke of psychische integriteit van derden aantast of bedreigt.
2. Op het moment van de beslissing lijden aan een geestesstoornis die het oordeelsvermogen of de controle over eigen daden tenietdoet of ernstig aantast.
3. Het gevaar bestaan dat de persoon, als gevolg van zijn geestesstoornis en eventuele andere risicofactoren, opnieuw feiten zal plegen die aanleiding kunnen geven tot internering.
Een psychiatrisch deskundigenonderzoek, uitgevoerd door een forensisch psychiater (eventueel met bijstand van andere deskundigen), beoordeelt de aanwezigheid van een geestesstoornis, het oorzakelijk verband tussen de stoornis en de feiten, het risico op herhaling, en de meest aangewezen behandeling. Dit leidt tot een advies over toerekeningsvatbaarheid of ontoerekeningsvatbaarheid.
De interneringsmaatregel heeft een onbepaalde duur en is bedoeld om de maatschappij te beschermen en tegelijkertijd zorg op maat te bieden aan de geïnterneerde, teneinde een menswaardig leven en maximale re-integratie mogelijk te maken.
#### 4.3.1 De Kamer van Bescherming van de Maatschappij (KBM)
Na een beslissing tot internering valt de geïnterneerde onder de bevoegdheid van de Kamer van Bescherming van de Maatschappij (KBM). De KBM beslist over de concrete uitvoering van de internering en de meest geschikte zorg, waaronder:
* Uitgaansvergunningen en -verloven
* Beperkte detentie
* Elektronisch toezicht
* Invrijheidsstelling op proef
* Plaatsing in een geschikte afdeling of inrichting (bijvoorbeeld forensisch psychiatrische centra, specifieke afdelingen in gevangenissen, of psychiatrische ziekenhuizen).
De KBM speelt een cruciale rol in het bepalen van het traject van geïnterneerden en zorgt voor een aangepaste omkadering die inspeelt op zorg- en beveiligingsnoden. Historisch gezien heeft België veroordelingen gekregen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wegens het opsluiten van geïnterneerden in gevangenissen zonder aangepaste hulp, wat heeft geleid tot hervormingen.
### 4.4 Het forensisch zorglandschap
Het forensische zorglandschap is divers en omvat verschillende niveaus van beveiliging en zorgvormen, variërend van laag- tot hoog-security.
* **Low-security:** Vaak ambulante programma's (IOP) of plaatsingen in psychiatrische ziekenhuizen (ZH), bijzondere verblijfsafdelingen (BW), of psychiatrische verzorgingsteams (PVT).
* **Medium-security:** Afdelingen in gespecialiseerde centra zoals U.PC. Sint-Kamillus Bierbeek, OPZC Rekem, PC Sint-Jan Baptiste Zelzate, units voor seksueel delinquenten, en forensische VAPH-units.
* **High-security:** Forensische psychiatrische centra (FPC Gent, Antwerpen) en high-risk/security afdelingen.
Daarnaast bestaat er mobiele en ambulante forensische begeleiding door gespecialiseerde teams, CGG/CAW's, en upgrade projecten. Het netwerk internering biedt informatie over het zorgaanbod.
### 4.5 Competenties van een forensische hulpverlener
Forensische hulpverleners dienen specifieke competenties te bezitten:
* **Basisvertrouwen en afspraken nakomen:** Dit is fundamenteel, aangezien het basisvertrouwen bij cliënten vaak ontbreekt. Afspraken moeten consequent worden nagekomen om manipulatie en escalatie te voorkomen.
* **Sociaal-therapeutische benadering:** Werken vanuit gelijkwaardigheid, verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedrag, en het benutten van groepsdynamiek.
* **Grenzen stellen:** Duidelijke grenzen aangeven en consequenties hanteren.
* **Transparantie en authenticiteit:** Eerlijk en oprecht zijn in de bejegening.
* **Vroegsignalering:** Snel reageren op veranderingen of risicosignalen.
* **Teamwerk:** Goede afstemming en communicatie binnen het team is essentieel.
Hulpverleners moeten zich bewust zijn van de manipulatieve capaciteiten van cliënten en alert zijn op "gevoelige plekken". De samenwerking met justitie is cruciaal, met een belangrijke rol voor justitie-assistenten.
### 4.6 Uitdagingen in het forensisch zorglandschap
Het forensisch zorglandschap kent diverse uitdagingen:
* **Overbevolking in gevangenissen:** Noodwetten en elektronisch toezicht worden ingezet om deze problematiek aan te pakken.
* **Complexiteit van behandeling:** Comorbiditeit, externe motivatie, en de combinatie van beveiliging en zorg vereisen gespecialiseerde aanpakken.
* **Stigmatisering:** Geïnterneerden en forensisch psychiatrische patiënten worden vaak geconfronteerd met stigmatisering.
* **Financiële en personele middelen:** Adequate middelen zijn essentieel voor effectieve zorg en behandeling.
* **Continuïteit van zorg:** Zorgen voor een vloeiende overgang tussen verschillende beveiligingsniveaus en zorgvormen.
Innovaties zoals het Good Lives Model, de focus op neurobiologie, motiverende gespreksvoering en de verdere ontwikkeling van elektronisch toezicht (zoals de slachtofferapplicatie en alcoholmonitoring) trachten deze uitdagingen aan te gaan en de effectiviteit van de forensische zorg te verhogen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Slachtofferhulp | Diensten die psychosociale, praktische en juridische ondersteuning bieden aan slachtoffers van misdrijven en hun naasten, met als doel hun herstel en de verwerking van het trauma te bevorderen. |
| Dienst Slachtofferonthaal | Een gespecialiseerde dienst die slachtoffers en nabestaanden bijstand verleent tijdens de gerechtelijke procedure en informatie verstrekt over hun rechten en de procedure. |
| Dienst Slachtofferhulp (CAW) | Een dienst die psychosociale en praktische hulp biedt aan slachtoffers, gericht op het helpen overwinnen van trauma en het vinden van een nieuw evenwicht na een misdrijf. |
| Victimologie | De wetenschappelijke studie van slachtofferschap, de oorzaken, gevolgen en de behandeling van slachtoffers, en hun relatie tot het strafrechtelijk systeem en de maatschappij. |
| Secundaire victimisatie | Verdere victimisatie die optreedt als reactie op het primaire slachtofferschap, vaak binnen het strafrechtssysteem of door de reacties van de omgeving, wat leidt tot blame the victim of een gebrek aan respect. |
| Ideal victim | Het concept van een 'ideaal slachtoffer' verwijst naar stereotypen die vaak niet overeenkomen met de realiteit van slachtofferschap, waarbij het slachtoffer als zwak, zonder relatie tot de dader en zonder blaam wordt voorgesteld. |
| Fear of crime | De angst voor criminaliteit, die beïnvloed wordt door de perceptie van risico, de gevolgen van slachtofferschap en de perceptie van controle, en die paradoxaal genoeg vaak hoger is bij zij die minder risico lopen. |
| Punitiveness | De mate waarin een samenleving of individu de voorkeur geeft aan strengere straffen en een strafgerichte benadering van criminaliteit, vaak beïnvloed door publieke opinie en media. |
| Penologie | De studie van de toepassing, de effectiviteit en de doelstellingen van straffen en strafsystemen, met inbegrip van de analyse van recidive en de ontwikkeling van interventiestrategieën. |
| RNR-model (Risk-Need-Responsivity) | Een forensisch behandelmodel dat zich richt op het inschatten van het risico op recidive, het aanpakken van criminogene noden en het aanpassen van de behandeling aan de individuele kenmerken van de dader. |
| Good Lives Model (GLM) | Een sterktegerichte benadering in de forensische behandeling die streeft naar welzijnsbevordering door prosociaal tegemoet te komen aan belangrijke levensbehoeften, met als doel recidive te verminderen en een "goed leven" te faciliteren. |
| Recidive | Het opnieuw plegen van strafbare feiten door een persoon die eerder is veroordeeld, wat een belangrijke indicator is voor de effectiviteit van straf- en behandelingsmaatregelen. |
| Elektronisch toezicht (ET) | Een vorm van strafuitvoering die de veroordeelde toestaat een deel of het geheel van de straf buiten de gevangenis uit te zitten, waarbij de naleving wordt gecontroleerd door elektronische middelen. |
| Internering | Een maatregel die gericht is op beveiliging en behandeling van personen die een ernstig misdrijf hebben gepleegd en lijden aan een geestesstoornis, met als doel de maatschappij te beschermen en de geïnterneerde te behandelen. |
| Forensische psychiatrie | Het specialisme dat zich bezighoudt met de raakvlakken tussen psychiatrie en recht, inclusief de diagnostiek en behandeling van psychische stoornissen bij daders en het inschatten van risico's op recidive. |
| Criminogene noden | Factoren die direct verband houden met crimineel gedrag en die, indien aangepakt, de kans op recidive kunnen verkleinen, zoals pro-criminele attitudes, associates en persoonlijkheidskenmerken. |
| Levensstijl- en routineactiviteitentheorie | Theorieën die stellen dat bepaalde levensstijlen en routines de blootstelling aan potentieel criminele situaties vergroten, waardoor de kans op slachtofferschap toeneemt. |
| Moralization Gap | Het verschil in de morele toon tussen de interpretatie van een gebeurtenis door een dader en een slachtoffer, waarbij de dader verzachtende omstandigheden zoekt en het slachtoffer het onrecht benadrukt. |
| Anomie | Een toestand van normatieve onzekerheid binnen een samenleving, die kan leiden tot destabilisatie en een verhoogde kans op afwijkend gedrag, zoals beschreven door Émile Durkheim. |
| Panopticon | Een architectonisch concept van een gevangenisontwerp waarbij een centrale wachttoren een efficiënte bewaking van alle cellen mogelijk maakt, wat leidt tot zelfdisciplinering door het constante gevoel van toezicht. |
| Utilitarisme | Een ethische theorie die stelt dat de beste actie degene is die het grootste geluk voor het grootste aantal mensen oplevert, toegepast op straffen betekent dit dat straffen nuttig moeten zijn voor algemene of speciale preventie. |
| Retributivisme | Een straftheorie die stelt dat straf gerechtvaardigd is als vergelding voor een begane misdaad, gebaseerd op het principe van proportionele leedtoevoeging om de morele orde te herstellen. |
Cover
merged_presentation_choladeck.pptx
Summary
# Slachtofferhulp en -zorg in België
Dit onderwerp omvat de diensten die slachtoffers in België ondersteunen, met een focus op de Dienst Slachtofferonthaal en de Dienst Slachtofferhulp van CAW, hun taken, doelstellingen en onderlinge samenwerking.
## 1\. Slachtofferhulp en -zorg in België
In België zijn er drie hoofddiensten die zich bezighouden met slachtofferzorg:
### 1.1 De drie pijlers van slachtofferzorg
* **Eerstelijnshulp: Dienst Politionele Slachtofferbejegening (DPS)**
* Verantwoordelijk voor de eerste opvang, het onthaal en de informatieverstrekking aan slachtoffers.
* Beoordelen de noodzaak van doorverwijzing.
* Voorbeeld: Het melden van een verdacht overlijden aan nabestaanden.
* **Tweedelijnshulp: Dienst Slachtofferonthaal (DSO)**
* Bieden informatie en bijstand gedurende de gehele gerechtelijke procedure.
* Vallen onder het slachtofferbeleid dat tot doel heeft secundaire victimisatie te voorkomen en slachtoffers te helpen bij het verwerken van trauma en het vinden van een nieuw evenwicht.
* **Tweedelijnshulp: Dienst Slachtofferhulp van het CAW**
* Bieden psychosociale ondersteuning en praktische hulp.
Het is cruciaal dat deze diensten onderling overleg plegen om hun werkingen op elkaar af te stemmen en effectief samen te werken.
> **Tip:** Hoewel de Dienst Slachtofferonthaal informatie en bijstand verleent, bieden zij geen psychologische hulp; hiervoor wordt doorverwezen.
### 1.2 Het begin en de doelstellingen van Slachtofferonthaal
De Dienst Slachtofferonthaal (DSO) werd in 1993 opgestart, mede naar aanleiding van de Dutroux-affaire, met als doel het verbeteren van de informatie aan slachtoffers en het humaner maken van de opvang. Dit kadert in artikel 3 bis van het Wetboek van Strafvordering, dat slachtoffers het algemene recht op informatie en correcte bejegening toekent.
De dubbele doelstelling van het slachtofferbeleid, waarbinnen de tussenkomst van DSO valt, is:
1. Voorkomen dat de gerechtelijke tussenkomst aanleiding geeft tot secundaire victimisatie.
2. Het slachtoffer de mogelijkheid bieden om het opgelopen trauma te overwinnen en zo snel mogelijk een nieuw evenwicht te vinden.
### 1.3 Wie kan terecht bij de Dienst Slachtofferonthaal?
De DSO kan slachtoffers bijstaan in de volgende situaties:
* Slachtoffers/nabestaanden van misdaden en wanbedrijven.
* Slachtoffers/nabestaanden van verkeersongevallen of arbeidsongevallen met zwaargewonden of doden.
* Nabestaanden van personen die overleden zijn onder verdachte omstandigheden.
Wat betreft de plaats van de feiten, geldt voor meerderjarigen de plaats van de feiten, en voor minderjarigen de plaats van hun officiële woonplaats.
### 1.4 Hoe komt men terecht bij de Dienst Slachtofferonthaal?
Aanmeldingen kunnen komen van verschillende partijen:
* **Opdrachtgevers:** Parketmagistraten, onderzoeksrechters, rechtbanken.
* **Initiatiefnemers:** Slachtoffers zelf, na(ast)bestaanden, externe diensten (zoals ZSG, SH, politie, etc.).
Een 'vatting', een toelatingsdocument ingevuld door de opdrachtgever, is vereist om tussenkomst te regelen.
### 1.5 Takenpakket van de Dienst Slachtofferonthaal
Het takenpakket van DSO kan worden onderverdeeld in twee hoofdpeilers: individuele opdrachten en structurele taken.
#### 1.5.1 Individuele opdrachten
Deze omvatten enerzijds eerstelijnstaken en anderzijds dossiergebonden taken.
* **Eerstelijnstaken:**
* **Informeren:** Algemene informatie over het verloop van een klacht, de verschillende statuten van een slachtoffer (benadeelde persoon, burgerlijke partij), en op de hoogte houden van aanhoudingen. De dienst tracht de cliënt instrumenten aan te reiken om controle terug te nemen, met een emancipatorische en schadebeperkende houding.
* Voorbeeld van vragen: 'Ik heb klacht ingediend, wat nu?' of 'Ik heb een dagvaarding ontvangen, wat moet ik doen?'.
* **Doorverwijzen:** Doorverwijzen naar partners zoals verzekeringen, notarissen, CAW, politie, juridische eerstelijnsbijstand, of het parket voor specifieke noden.
* Voorbeeld: Klacht ingediend maar nog niet bekend op parket; doorverwijzen naar politie voor navraag naar SVZ.
* Voorbeeld: Vragen over schadevergoeding; doorverwijzen naar de bevoegde diensten.
* **Dossiergebonden taken (Bijstand):**
* **Bijstand tijdens lopend onderzoek:** Dit omvat inzage in het dossier, bijstand tijdens zittingen, teruggave van overtuigingsstukken en wedersamenstellingen.
* **Inzage van een dossier:** Kan plaatsvinden in lopende dossiers (bv. tijdens een Gerechtelijk Onderzoek) of kort na de eindbeslissing. Er wordt eerst een grondige inlezing gedaan en de kernpunten genoteerd. De inzage zelf wordt begeleid, waarbij de ervaringen en verwachtingen van het slachtoffer centraal staan. Er wordt aandacht besteed aan de confrontatie met foto's en digitale inzagemogelijkheden.
* **Bijstand tijdens zitting:** Voorafgaand wordt de zittingszaal getoond om stress te verminderen. Tijdens de zitting wordt de rol van elke aanwezige besproken, de plaatsing toegelicht, en indien nodig bijstand verleend aan het slachtoffer. Na de zitting wordt het vonnis meegedeeld.
* **Teruggave van overtuigingsstukken:** Zaken die in beslag zijn genomen, kunnen na onderzoek aan slachtoffers/nabestaanden worden teruggegeven, soms pas na het vonnis. De staat van de stukken wordt vooraf duidelijk beschreven.
* **Strafuitvoering:** Betrokkenheid bij de uitvoering van straffen, o.a. via contactverboden, regioverboden en informatieverschaffing.
#### 1.5.2 Structurele taken
Deze taken zijn gericht op sensibilisering, signalering en overleg.
* **Sensibiliseren:** Het bewaken van de aandacht voor het slachtoffer in de samenleving, bijvoorbeeld door activiteiten rond de Dag van het Slachtoffer.
* **Signaleren:** Het signaleren van knelpunten in de hulpverlening en het aandragen van oplossingen.
* **Overleg:** Actief deelnemen aan overlegstructuren met andere hulpverleningsdiensten en justitiële partners.
### 1.6 Slachtofferhulp binnen CAW Zuid-West-Vlaanderen
CAW Zuid-West-Vlaanderen biedt diverse hulpverleningsvormen, waaronder specifiek slachtofferhulp.
#### 1.6.1 Werkingsgebied en doelgroep
De dienst werkt binnen vier politiezones en biedt hulp aan:
* Slachtoffers van (recente) misdrijven.
* Naast- en nabestaanden van misdrijven.
* Getuigen van misdrijven.
* Nabestaanden van zelfdoding.
* Verkeersslachtoffers.
* Slachtoffers bij rampen.
* Kinderen (intermediaire en rechtstreekse zorg).
#### 1.6.2 Hulpvraag en aanmeldingen
Cliënten kunnen op verschillende manieren bij het CAW terecht:
* **Spontaan:** Rechtstreeks contact opnemen.
* **Via 1712:** Het Vlaams Centrum voor Kinderzorg en Gezinswerk.
* **Via andere diensten:** Politie, Huisartsen, CLB, OCMW, scholen, ziekenhuizen, ZSG (Zorg- en Veiligheidshuis), Veilig Huis.
#### 1.6.3 Werkwijze
* **Onafhankelijk:** De dienst opereert onafhankelijk van andere diensten.
* **Professionele en vrijwillige hulpverleners:** Zowel professionele krachten als vrijwilligers zijn actief.
* **Locatie:** Hulp kan op de dienst zelf of mobiel worden geboden.
* **Maatwerk:** Individuele begeleiding op maat.
* **Duur:** De begeleiding kan zowel kortdurend als langdurig zijn.
* **Groepswerk:** Er wordt ook groepswerk georganiseerd.
* **Gratis:** Alle dienstverlening is kosteloos.
* **Afstemming:** Er is afstemming met andere regio's.
* **Opvolging:** Postpakketten worden na drie mislukte contactpogingen verstuurd.
* **Registratie:** Opmaak van myneva en opstart van OSCAR.
* **Hercontactname:** Bij geen hulpvraag wordt er hercontact genomen.
#### 1.6.4 Verwerkingsproces van schokkende gebeurtenissen
De dienst hanteert een eerste-lijns visie op het verwerkingsproces van schokkende gebeurtenissen, gekenmerkt door:
* Een proces van vermijden en herbeleven.
* Erkenning dat verwerking een uniek traject is.
* Aandacht voor de omgeving van het slachtoffer.
De basishouding omvat het bieden van advies, consultatie en doorverwijzing.
#### 1.6.5 Contactgegevens
* **Telefoon:** 0800 13 500 (elke werkdag tussen 9u en 17u).
* **E-mail:** [onthaal@cawzuidwestvlaanderen.be](mailto:onthaal@cawzuidwestvlaanderen.be) (behandeling binnen 2 werkdagen).
### 1.7 Victimologie: begripsomschrijving en patronen in slachtofferschap
Victimologie bestudeert slachtofferschap vanuit verschillende invalshoeken.
#### 1.7.1 Begripsomschrijving van slachtofferschap
* **Definiëring:** De EU-richtlijn 2012 definieert een slachtoffer als een natuurlijke persoon die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, inclusief familieleden van overledenen als gevolg van een strafbaar feit.
* **Complexiteit van definities:** De vraag wie bepaalt wie een slachtoffer is, is complex en historisch veranderlijk. Bewustzijn van slachtofferschap, acceptatie, en de rol van dader versus slachtoffer zijn hierin centrale thema's. De definitie kan ook verder reiken dan enkel de strafrechtelijke context (bv. Mandela, Rosa Parks).
* **'Rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit':** De interpretatie hiervan is cruciaal, met aandacht voor de spanning tussen een veroordeling en de directe noden van het slachtoffer.
* **Kwantitatieve afbakening:** Hierbij wordt gekeken naar de kring van slachtoffers: primair (direct geraakt), secundair (familie, eerste aanwezigen) en tertiair (bredere groep met gelijkaardig slachtofferschap, zoals bij terreur). Secundaire victimisatie – verdere victimisatie als reactie op primair slachtofferschap – is een belangrijk aandachtspunt.
* **Kwalitatieve afbakening:** Het woord 'slachtoffer' impliceert vaak een passieve rol en het aanvaarden van lot. Dit spoort niet altijd met de realiteit, wat kan leiden tot gevolgen voor slachtoffers die niet aan dit beeld voldoen. Alternatieven zoals 'overlevende' of 'betrokkene' worden besproken.
* **'Ideal victim' (Nils Christie):** Dit concept beschrijft een slachtoffer dat voldoet aan bepaalde verwachtingen (legitieme plek, zwak t.o.v. dader, geen relatie met dader, niets te verwijten). Dit contrasteert vaak met de realiteit, waar veel dader-slachtoffers overlappen.
* **Moralization Gap (Baumeister):** Het verschil in morele toon tussen de narratieven van dader en slachtoffer, waarbij het slachtoffer het onrecht vaak als ernstig en onherstelbaar ervaart, terwijl de dader verzachtende omstandigheden benadrukt.
#### 1.7.2 Patronen van slachtofferschap
* **Beschrijven:** Criminaliteit wordt gemeten via officiële statistieken, zelfrapportage en slachtofferenquêtes (zoals de International Crime Victim Survey - ICVS). De ICVS geeft inzicht in de ervaring van criminaliteit, aangiftebereidheid en ervaringen met slachtofferhulp.
* **Aangiftebereidheid:** Factoren die aangifte ontmoedigen zijn onder meer onwetendheid, gebrek aan mogelijkheid tot rapportage (bij kinderen), angst voor wraak, het feit als triviaal beschouwen, schaamte, of wantrouwen in het rechtssysteem.
* **Verklaren:**
* **Wie loopt meer risico?** Factoren zoals leeftijd (jong), geslacht (mannelijk), burgerlijke staat (single), levensstijl (uitgaand), en specifieke kwetsbaarheid (jonge vrouwen voor seksuele misdrijven) spelen een rol.
* **Levensstijl- en Routineactiviteitentheorie:** Bepaalde levensstijlen vergroten de blootstelling aan criminogene situaties. Het CRAVED-principe (Concealable, Removable, Available, Valuable, Enjoyable, Disposable) beschrijft kenmerken van objecten die dieven aantrekkelijk vinden.
* **Herhaald slachtofferschap:** Bestaand slachtofferschap vergroot de kans op herhaald slachtofferschap, wat verband houdt met risico-heterogeniteit (slachtoffers behoren vaker tot hogere risicogroepen) en situatie-afhankelijkheid (de eerste ervaring beïnvloedt zowel dader als slachtoffer).
* **Daderschap en slachtofferschap:** Deze categorieën zijn niet wederzijds exclusief; er is een aanzienlijke overlap, zowel situationeel (in het uitgaansleven) als temporeel (veel daders kennen een geschiedenis van slachtofferschap als kind).
* **Kinderen als risicogroep:** Kinderen vormen een grote risicogroep voor slachtofferschap, dat echter vaak onopgemerkt blijft. De gevolgen voor hun ontwikkeling kunnen enorm zijn.
* **Typologie van slachtofferschap bij kinderen (Finkelhor):** Pandemisch (bv. fysieke straffen, pesterijen), acuut (bv. ernstig fysiek geweld) en buitengewoon (bv. ontvoering). Media-aandacht focust vaak disproportioneel op buitengewoon slachtofferschap.
* **Impact van gezinsdynamieken:** Slachtofferschap binnen de privésfeer wordt minder ontdekt, maar heeft grote impact op hersenontwikkeling, emotieregulatie en hechting.
* **Fear of Crime:** Angst voor criminaliteit hangt af van risicoperceptie, de perceptie van de gevolgen van slachtofferschap, en (perceptie van) controle in dergelijke situaties. Er bestaat vaak een paradox waarbij zij die het minste risico lopen, er het meest angstig voor zijn.
* **Punitiveness:** Er is geen significant verschil waargenomen tussen slachtoffers en niet-slachtoffers wat betreft de wens voor strengere straffen; slachtoffers zoeken vaak eerder erkenning en preventie dan louter vergelding.
### 1.8 Verschillende diensten en hun rol
Het document benoemt diverse diensten die betrokken zijn bij slachtofferhulp, waaronder:
* **Dienst Slachtofferonthaal (DSO):** Focus op informatie en bijstand tijdens de gerechtelijke procedure.
* **CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk):** Biedt psychosociale ondersteuning en praktische hulp.
* **Justitiehuizen en Veilige Huizen:** Algemene ondersteuning en doorverwijzing.
* **Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht (VCET):** Biedt elektronisch toezicht als alternatief voor (volledige) detentie, met als doel re-integratie te bevorderen, strafuitvoering te optimaliseren, en kosten te beperken. Verschillende technologieën worden ingezet (radiofrequentie, GPS) en er zijn diverse mandaten (bv. thuisdetentie, elektronisch toezicht voor minderjarigen).
* **Kamer ter Bescherming van de Maatschappij (KBM):** Beslist over de uitvoering van interneringsmaatregelen, met focus op zorg en beveiliging.
* **Forensische Psychiatrie:** Behandeling van psychische problematiek bij daders met als doel terugval in delictgedrag te voorkomen. Hierbij wordt zowel gekeken naar risicomanagement (RNR-model) als welzijnsbevordering (Good Lives Model).
### 1.9 Theoretische kaders in de forensische hulpverlening
* **Risk-Need-Responsivity (RNR) Model:** Dit model, gebaseerd op de General Personality and Cognitive Social Learning Theory, richt zich op het afstemmen van interventies op het recidiverisico (Risk), de criminogene noden (Need), en de individuele leerstijl en kenmerken (Responsivity). De 'central eight risk/need factors' (criminele geschiedenis, procriminele attitudes/associaties, antisociaal persoonlijkheidspatroon, familiale omstandigheden, school/werk, vrije tijd, middelenmisbruik) zijn hierbij centraal.
* **Good Lives Model (GLM):** Dit model focust op het bevorderen van een 'goed leven' door op prosociale wijze tegemoet te komen aan belangrijke levensbehoeften (bv. leven, verbinding, autonomie). Delinquentie wordt gezien als een negatieve manier om deze behoeften te vervullen. GLM werkt holistisch en sterktegericht.
* **Neurobiologie:** Recent onderzoek benadrukt de invloed van neurobiologische factoren (bv. hersen-darm-as, voeding, slaap) op gedrag, wat meegenomen dient te worden in risicotaxatie en behandelplannen.
* **Desistance:** Het proces waarbij daders stoppen met criminaliteit, gekenmerkt door graduele gedragsverandering, ontwikkeling van een nieuwe identiteit, en sociale steun (turning points).
### 1.10 Interventie en behandeling
* **Forensische behandeling:** Combineert behandeling van psychische problematiek met risicomanagement, gericht op het voorkomen van terugval en resocialisatie.
* **Motiverende gespreksvoering:** Essentieel in de forensische context door de gedwongen setting, gericht op het engageren, focussen, ontlokken van verandertaal en plannen van actie.
* **De strafdoelstellingen:** In de rechtspraak worden verschillende doelstellingen nagestreefd, waaronder:
* **Instrumenteel:** Het beheersen van criminaliteit via preventie, afschrikking, rehabilitatie of onschadelijkmaking (retributivisme, utilitarisme, herstel).
* **Intrinsiek:** Bescherming van de burger tegen de overheid (rechtsbeschermende functie).
* **Organisatorisch:** De context waarin bestraffing plaatsvindt (middelen, personeel, regels).
* **Hybride modellen:** In de praktijk combineren strafsystemen vaak meerdere strafdoelen.
Het uiteindelijke doel is om slachtoffers adequate ondersteuning te bieden en recidive te verminderen, met aandacht voor zowel de individuele noden als de maatschappelijke context.
* * *
# Victimologie: theorie en patronen van slachtofferschap
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de kernconcepten van victimologie, waaronder de definitie van slachtofferschap, de analyse van patronen in slachtofferschap, de factoren die het risico op slachtofferschap beïnvloeden, en de concepten van 'fear of crime' en 'punitiveness'.
## 2 Victimologie: theorie en patronen van slachtofferschap
### 2.1 Begripsomschrijving van slachtofferschap
De definitie van slachtofferschap is complex en kan op verschillende manieren worden benaderd.
#### 2.1.1 Formele definities
De EU-richtlijn 2012 definieert een slachtoffer als volgt:
* Een natuurlijke persoon die als direct gevolg van een strafbaar feit schade heeft geleden, met inbegrip van lichamelijke, geestelijke of emotionele schade of economisch nadeel.
* Familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een strafbaar feit en die schade hebben geleden als gevolg van het overlijden van die persoon.
Het concept 'rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit' kan echter arbitrair zijn. De nood van het slachtoffer is er direct, terwijl een juridische veroordeling jaren kan duren. De EU-richtlijn erkent dit door de rechten van de dader te laten onverlet, zelfs vóór een mogelijke veroordeling.
#### 2.1.2 Impliciete definities en de rol van perceptie
De vraag wie als slachtoffer wordt bepaald, is niet altijd eenduidig.
* **Bewustzijn van slachtofferschap:** Moet men zich bewust zijn van het slachtofferschap om als zodanig te worden beschouwd (bv. 'spiking', Gisele Pelicot)?
* **Aanvaarding van slachtofferschap:** Is het nodig om het slachtofferschap te accepteren (bv. Natascha Kampusch, die zich liever als overlevende zag)?
* **Participatie in criminaliteit:** Wie is slachtoffer bij drugsproductie of prostitutie? Is een prostituee een slachtoffer als ze zelf akkoord gaat?
* **Dubbele rollen:** Personen als Nelson Mandela, Rosa Parks en Martin Luther King konden zowel daders als slachtoffers zijn.
* **Veranderlijkheid van definities:** Historisch gezien zijn definities van strafbare feiten en bijbehorende slachtofferschap veranderlijk (bv. seksueel geweld werd vroeger beschouwd als een misdrijf tegen de eigendom van de man).
* **Criminaliteit als sociale constructie:** Het bepalen van wie een slachtoffer is, is mede afhankelijk van maatschappelijke en juridische constructies.
#### 2.1.3 Kwantitatieve afbakening van slachtofferschap
Slachtofferschap kan op verschillende niveaus worden afgebakend:
* **Primaire slachtoffers:** De directe persoon die slachtoffer wordt van een misdrijf.
* **Secundaire slachtoffers:** Familieleden van het primaire slachtoffer, eerste getuigen of hulpverleners.
* **Tertiaire slachtoffers:** Een bredere groep die gelijkaardig slachtofferschap ervaart, zoals bij terrorisme waarbij de ambitie is om een breder publiek te bereiken.
#### 2.1.4 Secundaire victimisatie
Secundaire victimisatie is verdere victimisatie als reactie op het primaire slachtofferschap, vaak binnen het strafrechtssysteem. Dit kan zich uiten in:
* 'Blaming the victim': de verantwoordelijkheid deels bij het slachtoffer leggen (vooral bij seksuele delicten).
* Uitsluiting van het slachtoffer uit het proces.
* Het niet serieus nemen van het verhaal van het slachtoffer, waarbij de ervaring van het slachtoffer wordt overschreden.
* Het proces onbegrijpelijk maken.
#### 2.1.5 Kwalitatieve afbakening van slachtofferschap
Het woord 'slachtoffer' kan connotaties hebben die niet altijd stroken met de realiteit. Traditioneel impliceert het een passieve rol, een offerdier dat zijn lot aanvaardt, waardig draagt en tot vergeving komt.
* **Problemen met de traditionele definitie:** Dit beeld kan negatieve gevolgen hebben voor slachtoffers die niet aan dit ideaalbeeld voldoen.
* **Alternatieven:** Door de tanende kerkelijke macht en de groei van rechten van slachtoffers, worden alternatieven zoals 'overlevende', 'benadeelde partij' of 'betrokkene' overwogen. Deze reflecteren de passieve rol van het slachtoffer minder en passen beter bij de evolutie binnen de criminologie en het strafrecht.
#### 2.1.6 De 'ideal victim'
Nils Christie introduceerde het concept van de 'ideal victim', een beeld van een legitiem slachtoffer dat aan bepaalde kenmerken voldoet:
* Zich op een legitieme plaats bevinden.
* Zwak zijn in relatie tot de dader.
* Geen relatie hebben met de pleger.
* Een dader die groot en sterk is.
* Niets te verwijten valt.
Dit contrast met de feitelijke vaststellingen van slachtofferschap (bv. overlap tussen dader en slachtoffer bij daklozen of kinderen, of sterkere daders) is significant.
#### 2.1.7 Moralization Gap
De 'moralization gap' (Baumeister) beschrijft het verschil in morele toon tussen de narratieven van dader en slachtoffer:
* **Slachtoffer:** ervaart totaal onrechtvaardig, onherstelbaar leed, waarbij de oorzaak bij de dader ligt en de impact de delictperiode overschrijdt.
* **Dader:** zoekt naar verzachtende omstandigheden, minimaliseert de omvang van de daad, en legt de oorzaak bij contextfactoren, waarbij de impact gelimiteerd is tot de situatie.
Hoewel deze narratieven niet exclusief zijn, bieden ze inzicht in de interpretatie van delicten. Er zijn ook narratieven van herstel, groei en weerbaarheid voor zowel daders als slachtoffers.
### 2.2 Patronen in slachtofferschap
#### 2.2.1 Beschrijven van patronen
Het meten van criminaliteit en slachtofferschap kan via:
* **Officiële statistieken:** Gebaseerd op politie-, parket- en rechtbankgegevens. Beperkingen zijn de 'dark number' (niet-geregistreerde criminaliteit) en aangiftebereidheid.
* **Zelfrapportages (self-report):** Bevraging van individuen over hun eigen crimineel gedrag of slachtofferschap. Kan problemen van sociale wenselijkheid en methodologische fouten met zich meebrengen.
* **Slachtofferenquêtes (victim surveys):** Vragenlijsten gericht op de ervaringen van slachtoffers. De 'International Crime Victim Survey' (ICVS) is een voorbeeld, die data verzamelt over ervaringen met criminaliteit, aangiftebereidheid en hulpverlening in vele landen.
#### 2.2.2 Aangiftebereidheid
Slachtoffers rapporteren niet alle feiten om diverse redenen, waaronder:
* Gebrek aan kennis over slachtofferschap.
* Betrokkenheid bij het feit.
* Geen mogelijkheid tot rapportage (bv. bij kinderen).
* Voorkomen van wraak.
* Angst voor de gevolgen.
* Het feit als triviaal beschouwen.
* De dader niet gestraft willen zien.
* Gebrek aan vertrouwen in het rechtssysteem.
* Schaamte.
#### 2.2.3 Verklaren van patronen: risicofactoren
Verschillende theorieën proberen te verklaren wie een verhoogd risico loopt op slachtofferschap.
* **Levensstijl- en routineactiviteitentheorie:** Bepaalde levensstijlen (bv. veel uitgaan, digitale wereld, materieel bezit) vergroten de blootstelling aan criminogene situaties. Het CRAVED-principe (concealable, removable, available, valuable, enjoyable, disposable) beschrijft kenmerken van objecten die gestolen worden.
* **Herhaald slachtofferschap:** Bestaand slachtofferschap vergroot de kans op herhaald slachtofferschap. Dit kan verklaard worden door:
* **Risico-heterogeniteit:** Slachtoffers behoren vaker tot hogere risicogroepen.
* **Situatie-afhankelijkheid:** Het eerste slachtofferschap kan zowel de dader als het slachtoffer beïnvloeden.
* **Daderschap en slachtofferschap:** Er is een aanzienlijke overlap tussen daders en slachtoffers, wat situationeel (bv. in uitgaansleven, intrafamiliaal geweld) of temporeel (veel daders hebben een geschiedenis van slachtofferschap) kan zijn.
* **Kwetsbaarheid van kinderen:** Kinderen vormen een grote risicogroep voor slachtofferschap, wat vaak niet wordt gezien of gemeld. De gevolgen voor hun persoonlijke ontwikkeling, mentale gezondheid en latere kansen op slachtoffer- én daderschap zijn significant.
* **Pandemisch slachtofferschap:** Zeer frequente vormen zoals fysieke straffen, verbaal geweld, pesterijen, emotionele verwaarlozing, die vaak niet als criminaliteit worden beschouwd.
* **Acuut slachtofferschap:** Plots zichtbaar slachtofferschap zoals fysiek geweld, uithuisplaatsing, overval.
* **Buitengewoon slachtofferschap:** Zeer zeldzame gebeurtenissen zoals kinderontvoering of moord, die onevenredig veel media-aandacht krijgen.
* **Relatie met dader tijdens kindertijd:** Kinderen zijn vaker slachtoffer van daders binnen hun directe omgeving (ouders, familie), wat de ontdekking en melding bemoeilijkt. De impact op hersenontwikkeling, emotieregulatie en hechting kan leiden tot een vicieuze cirkel van geweld.
### 2.3 'Fear of crime'
'Fear of crime' verwijst naar de angst voor criminaliteit en hangt af van drie dimensies (Hale):
* **Risicoperceptie:** De inschatting van de kans om slachtoffer te worden.
* **Gevolgen van slachtofferschap:** De perceptie van de impact van slachtofferschap.
* **Perceptie van controle:** Het gevoel van machteloosheid in dergelijke situaties.
De **fear of crime paradox** stelt dat degenen met het minste risico op slachtofferschap er vaak het meest angstig voor zijn, en omgekeerd. Dit kan leiden tot een verminderde risicoperceptie, wat juist weer kan leiden tot meer slachtofferschap (tenzij er reeds sprake is van slachtofferschap, wat de angst dan weer verhoogt).
### 2.4 'Punitiveness'
'Punitiveness' verwijst naar de mate waarin men een straffende houding aanneemt ten opzichte van daders. Onderzoek, zoals de International Crime Victim Survey (ICVS), heeft aangetoond dat er vaak geen significant verschil is tussen slachtoffers en niet-slachtoffers wat betreft de voorkeur voor strengere straffen. Slachtoffers hechten meer belang aan erkenning en het voorkomen van herhaling dan aan de strengste straf. Dit is een belangrijk inzicht, omdat politiek vaak het strenger straffen als erkenning voor slachtoffers gebruikt, wat niet altijd overeenkomt met de wensen van de slachtoffers zelf.
* * *
**Belangrijke aandachtspunten voor de studie:**
* **Kritische analyse:** Wees kritisch op de definities en de rol van sociale constructies in victimologie.
* **Overlap dader-slachtoffer:** Begrijp de complexiteit van situaties waarin personen zowel dader als slachtoffer kunnen zijn.
* **Verschil secundaire en herhaalde victimisatie:** Maak een duidelijk onderscheid tussen deze twee concepten.
* **'Ideal victim' vs. realiteit:** Besef dat het beeld van de 'ideal victim' vaak niet overeenkomt met de werkelijkheid van slachtofferschap.
* **Impact van media:** Analyseer hoe media-aandacht patronen van slachtofferschap kan beïnvloeden.
* **De 'fear of crime' paradox:** Begrijp de schijnbare tegenstrijdigheid tussen risicoperceptie en feitelijk risico.
* * *
# Penologie: behandelmodellen en strafuitvoering
Dit hoofdstuk biedt een diepgaande analyse van diverse behandelmodellen binnen de penologie, met een focus op hun theoretische grondslagen, praktische toepassingen en de uitdagingen in de strafuitvoering. De belangrijkste modellen die worden besproken zijn het Good Lives Model (GLM) en het Risk-Need-Responsivity (RNR) model, aangevuld met inzichten uit motiverende gespreksvoering, neurobiologie en de problematiek van desistance. Daarnaast wordt aandacht besteed aan elektronisch toezicht (ET) en de rol van forensische psychiatrie.
### 3.1 Het Good Lives Model (GLM)
Het Good Lives Model (GLM) is een behandelkader dat is ontstaan uit kritiek op het RNR-model, met name de focus op risico's en tekorten. Het GLM stelt dat individuen streven naar een 'goed leven', gedefinieerd als een leven waarin men op een prosociale manier belangrijke doelen bereikt. Criminaliteit wordt gezien als een indirect of direct middel om deze doelen te bereiken.
#### 3.1.1 Algemene principes van het GLM
* **Sterktegerichte benadering:** In tegenstelling tot risicogerichte modellen, focust het GLM op de sterke punten en positieve aspiraties van de cliënt.
* **Streven naar een 'goed leven':** De centrale premisse is dat iedereen een beter leven wil, niet simpelweg minder schadelijke.
* **Prosociale doelen:** Het model streeft ernaar dat individuen hun belangrijke doelen prosociaal bereiken.
* **Criminaliteit als middel:** Delinquentie kan voortkomen uit het op een criminele manier bereiken van doelen, of uit het nastreven van doelen die leiden tot criminele activiteiten.
#### 3.1.2 Primaire en secundaire levensbehoeften
Het GLM onderscheidt twee soorten levensbehoeften:
* **Primaire levensbehoeften:** Dit zijn de fundamentele doelen die essentieel zijn voor welzijn, zoals:
* Leven (gezondheid en fysieke veiligheid)
* Verbinding (graag zien en gezien worden)
* Deel zijn van een groep/gemeenschap
* Goed zijn in iets (werk, spel)
* Autonomie (zeggenschap over eigen leven)
* Creativiteit
* Geluk en plezier
* Leren en kennis ontwikkelen
* Zingeving (een doel hebben in het leven)
* Innerlijke rust
* **Secundaire levensbehoeften:** Dit zijn middelen om primaire levensbehoeften te vervullen.
#### 3.1.3 Obstakels in het vervullen van levensbehoeften
Het GLM identificeert vier soorten obstakels die de vervulling van levensbehoeften kunnen belemmeren en tot criminaliteit kunnen leiden:
* **Obstakel van capaciteit:** Gebrek aan vaardigheden, kennis of fysieke/psychologische mogelijkheden.
* **Obstakel van willen:** Het gebruik van ongepaste of illegale middelen om behoeften te vervullen.
* **Obstakel van conflicten:** Conflicten tussen verschillende primaire levensbehoeften.
* **Obstakel van reikwijdte/scope:** Een vernauwde blik die leidt tot een eenzijdige focus op één behoefte, wat problemen veroorzaakt op andere levensgebieden.
#### 3.1.4 Toepassing van het GLM in de praktijk
Het GLM wordt toegepast in een vierstappenproces:
1. **Anamnese:** Inventariseren van levensbehoeften, obstakels, sterktes en belangrijke levenservaringen van de cliënt.
2. **Analyse:** Integreren van de anamnesegegevens, met aandacht voor de link met delictgedrag.
3. **Planning:** Opstellen van een GLM-plan gericht op het vervullen van primaire levensbehoeften.
4. **Actie:** Koppelen van de eerste activiteiten aan het GLM-plan.
#### 3.1.5 GLM versus RNR
Het GLM wordt gezien als een aanvulling op of alternatief voor het RNR-model. Het legt de nadruk op welzijn en motivatie, in plaats van enkel op risicoreductie. Het transformeert het concept van 'criminogene noden' naar 'primaire/secundaire levensbehoeften' en integreert een sterktegerichte benadering, wat de responsiviteitprincipes van RNR verdiept.
### 3.2 Het Risk-Need-Responsivity (RNR) Model
Het RNR-model is een invloedrijk theoretisch kader dat richtlijnen biedt voor effectieve interventies bij delinquenten. Het model is gebaseerd op de General Personality and Cognitive Social Learning Theory (GPCSL) en stelt dat gedrag grotendeels wordt aangeleerd, en dat cognities en overtuigingen een cruciale rol spelen in dit leerproces.
#### 3.2.1 Kernprincipes van het RNR-model
Het RNR-model rust op drie kernprincipes:
* **Risicoprincipe:** De intensiteit van de interventie moet worden afgestemd op het recidiverisico van de cliënt. Hoog-risico cliënten vereisen intensievere interventies dan laag-risico cliënten.
* **Behoefteprincipe (Need Principle):** Interventies moeten zich richten op de 'criminogene noden', oftewel de dynamische risicofactoren die direct gecorreleerd zijn met crimineel gedrag.
* **Responsiviteitsprincipe:** Interventies moeten aangepast zijn aan de cognitieve, leer- en persoonlijkheidskenmerken van de cliënt (algemene responsiviteit) en rekening houden met specifieke individuele kenmerken (specifieke responsiviteit).
#### 3.2.2 De 'Central Eight' Risk/Need Factors
Dit zijn de belangrijkste criminogene noden die centraal staan in het RNR-model:
1. **Criminele geschiedenis:** Een statische risicofactor die indicatief is voor de ernst van het delictgedrag en input levert voor andere noden.
2. **Procriminele attitudes:** Overtuigingen en rationalisaties die crimineel gedrag ondersteunen (bv. neutralisatietechnieken, identificatie met criminelen, verwerping van conventionele waarden).
3. **Procriminele associaties:** Sterke correlaties met delinquente peers, die het leerproces en interpersoonlijke bekrachtiging beïnvloeden.
4. **Antisociaal persoonlijkheidspatroon:** Kenmerken zoals lage zelfbeheersing, impulsiviteit, agressiviteit en negatieve emotionaliteit. Er is een link met biologische factoren, zoals de prefrontale cortex en temperament.
5. **Familiale omstandigheden:** Kwaliteit van hechting, opvoedingsstijlen (bv. coërcieve interacties), en de impact van Adverse Childhood Experiences (ACE's).
6. **School/werk omstandigheden:** Zwakke academische prestaties en/of instabiele werksituaties. Gestructureerde vrijetijdsbesteding en beroepsopleidingen kunnen recidive verminderen.
7. **Vrije tijd:** Gestructureerde vrijetijdsbesteding kan prosociale contacten bevorderen. De directe woonomgeving (buurt) heeft op zichzelf geen predictieve waarde, maar is eerder een uiting van reeds aanwezige risicofactoren.
8. **Middelenmisbruik (drugs en alcohol):** Sterke correlaties met gewelds- en levensdelicten. Effectieve interventies omvatten cognitieve gedragstherapie en gemeenschapsgerichte ondersteuning, met motiverende gespreksvoering als cruciale component vanwege de vaak lage intrinsieke motivatie.
#### 3.2.3 RNR methodologie en principes
Het RNR-model wordt ondersteund door diverse onderzoeksmethoden, waaronder cross-sectioneel, longitudinaal en multi-wave longitudinaal onderzoek. Het model kent 15 principes, die vaak worden teruggebracht tot de drie kernprincipes. Organisatorische principes omvatten onder meer het plaatsvinden van interventies in gemeenschapsgerichte contexten en de noodzaak van getraind personeel.
#### 3.2.4 Kritieken op het RNR-model
Kritieken op het RNR-model richten zich op de focus op risico's, de potentiële vernauwing van de kijk op een individu als een optelsom van risico's, en de beperkte motivatie die een risicobenadering kan opwekken. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van aanvullende behandelkaders zoals het GLM.
### 3.3 Motiverende Gespreksvoering (MG)
Motiverende Gespreksvoering (MG), ontwikkeld door Miller & Rollnick, is een cliëntgerichte benadering die wordt gebruikt om intrinsieke motivatie voor verandering te versterken. Het is met name relevant in gedwongen hulpverleningscontexten, zoals in de forensische psychiatrie. De algemene gesprekstechnieken omvatten:
* **Engageren:** Het opbouwen van een werkrelatie en vertrouwensband.
* **Focussen:** Het kaderen van het doel van het gesprek en richting geven.
* **Ontlokken:** Aandacht besteden aan de 'verandertaal' die de cliënt uitspreekt.
* **Plannen:** Toewerken naar concrete actie en afspraken.
### 3.4 Neurobiologie en Forensisch Werken
De laatste jaren is er toenemende aandacht voor de rol van (basis)neurobiologische aspecten binnen de forensische hulpverlening. De 'brain-gut axis', impact van voeding, slaapdeprivatie en ontstekingsniveaus worden meegenomen in risicotaxatie en behandelplannen. Deze inzichten kunnen helpen bij het begrijpen van gedrag zoals impulscontrole en stemmingregulatie.
### 3.5 Desistance
Desistance is het proces waarbij daders stoppen met het plegen van criminaliteit. Dit is een gradueel proces dat gekoppeld is aan een nieuwe identiteit en maatschappelijke erkenning. Belangrijke factoren binnen dit proces zijn 'turning points' (vast werk, relatie, woonst), sociale steun, hoop en identiteit. Het proces van desistance verschilt van de behandelingskaders die gericht zijn op het sturen van gedragsverandering.
### 3.6 Elektronisch Toezicht (ET)
Elektronisch Toezicht (ET) is een vorm van strafuitvoering die de veroordeelde toestaat om de straf buiten de gevangenis uit te ondergaan, met controle op naleving door middel van elektronische middelen.
#### 3.6.1 Doelstellingen en definitie
De doelstellingen van ET omvatten het bevorderen van re-integratie, het vermijden van recidive, het optimaliseren van strafuitvoering, het bieden van begeleiding op maat en economische redenen. ET kan worden ingezet voor diverse mandaten, zoals voorlopige hechtenis (ETVH), thuisdetentie (ETTD) en autonome straffen (ETAS).
#### 3.6.2 Technologieën en materiaal
Twee hoofdtechnologieën worden gebruikt:
* **Radiofrequentie (RF):** Controleert of een justitiabele binnen een toegestane perimeter blijft, meestal via een 'home unit' in de woning.
* **Global Positioning System (GPS):** Maakt continue lokalisatie van de justitiabele mogelijk.
#### 3.6.3 Cijfers en praktijk
In België neemt het aantal aansluitingen voor ET, met name voor verdachten (ETVH), aanzienlijk toe. Het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht (VCET) coördineert de uitvoering en biedt monitoring, ondersteuning en alarmbeheer. Innovaties zoals het portaal Mijnenkelband.be en pilootprojecten (bv. alcoholmonitoring, slachtofferapplicaties) bevorderen de efficiëntie en effectiviteit van ET.
#### 3.6.4 Uitdagingen en vooruitblik
Uitdagingen omvatten de impact van noodwetgeving ter vermindering van overbevolking, de integratie van private partners en de juridische aspecten van beschadiging of verduistering van toezichtsmateriaal. De uitbreiding van ET naar minderjarige delictplegers en de integratie met justitiehuizen zijn belangrijke ontwikkelingen.
### 3.7 Forensische Psychiatrie
Forensische psychiatrie houdt zich bezig met de raakvlakken tussen psychiatrie en recht, met een focus op risicotaxatie, risicomanagement en behandeling van personen met psychische problematiek die in aanraking komen met het strafrecht.
#### 3.7.1 Interneringsmaatregel
De interneringsmaatregel wordt opgelegd aan personen die een misdrijf plegen en op het moment van de beslissing een geestesstoornis hebben die het oordeelsvermogen of de controle over eigen daden ernstig aantast. Het doel is bescherming van de maatschappij en zorg op maat voor de geïnterneerde. Psychiatrisch deskundigenonderzoek is cruciaal voor het bepalen van de toerekeningsvatbaarheid en de aangewezen behandeling.
#### 3.7.2 Forensische Behandeling
Forensische behandeling is gericht op het voorkomen van recidive door het herkennen en controleren van risico's en het aanpakken van achterliggende oorzaken van delictgedrag. De behandeling combineert psychische problematiek met de focus op delictfactoren, met een sterke nadruk op risicomanagement en een veilige weg naar re-integratie. Het RNR-model en het Good Lives Model (GLM) zijn belangrijke theoretische kaders binnen de forensische behandeling.
#### 3.7.3 Forensisch Zorglandschap
Het forensische zorglandschap omvat verschillende beveiligingsniveaus (low, medium, high security) en mobiele/ambulante teams. Er is een duidelijke samenwerking tussen forensische psychiatrie, justitie en hulpverleningsorganisaties.
#### 3.7.4 Competenties van een Forensische Hulpverlener
Essentiële competenties omvatten het maken en nakomen van afspraken, het hanteren van grenzen, het stimuleren van zelfoefening van vaardigheden en verantwoordelijkheid, het teamgericht werken en vroegsignalering. Transparantie, authenticiteit en consequent handelen zijn cruciaal, gezien de tendens van cliënten om te manipuleren.
* * *
**Tip:** Zorg ervoor dat je de principes van het GLM en RNR kunt contrasteren en toepassen op casuïstiek. Begrijp de kernbehoeften van het GLM en de criminogene noden van RNR. Wees voorbereid op vragen over de rol van neurobiologie en de effectiviteit van verschillende strafdoelstellingen.
**Voorbeeld:** Een cliënt met een geschiedenis van geweldsmisdrijven en een procriminele attitude zou binnen het RNR-model aangepakt worden door interventies gericht op het uitdagen van zijn attitudes en het aanbieden van prosociale alternatieven (responsiviteit en behoefte). Binnen het GLM zou men kijken naar zijn primaire levensbehoeften (bv. veiligheid, verbinding) en hoe deze op een niet-criminele manier kunnen worden vervuld, waarbij zijn sterktes (capaciteiten) worden benut.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| CAW | Christelijke Alliantie voor Welzijn. Een organisatie die sociale hulp en dienstverlening aanbiedt aan kwetsbare mensen in Vlaanderen, met een focus op integrale hulpverlening. |
| Dienst Slachtofferonthaal (DSO) | Een specifieke dienst binnen het CAW die slachtoffers van misdrijven bijstaat, hen informeert over hun rechten en hen begeleidt tijdens gerechtelijke procedures. |
| Dienst Slachtofferhulp | Een dienst die psychosociale en praktische hulp biedt aan slachtoffers van misdrijven, vaak in samenwerking met andere instanties zoals de politie en het Slachtofferonthaal. |
| Dienst Politionele Slachtofferbejegening (SPS) | De dienst die instaat voor de eerste opvang en informatieverstrekking aan slachtoffers van misdrijven, en eventuele doorverwijzingen regelt. |
| Secundaire victimisatie | Verdere victimisatie die optreedt als gevolg van de reactie op het primaire slachtofferschap, bijvoorbeeld door onzorgvuldige bejegening door instanties of de media. |
| Ideal victim | Een theoretisch concept dat een 'ideaal' slachtoffer beschrijft, dat voldoet aan bepaalde verwachtingen (zoals zwak zijn ten opzichte van de dader en geen relatie met de pleger hebben), wat vaak contrasteert met de realiteit. |
| Fear of crime | De angst voor criminaliteit die kan afhangen van de perceptie van risico, de gevolgen van slachtofferschap en de perceptie van controle in een potentieel gevaarlijke situatie. |
| Punitiveness | De mate waarin iemand geneigd is tot het straffen van daders; hoe bestraffend iemands voorkeur is en de mate van strafgerichtheid. |
| Risico-Need-Responsivity (RNR) model | Een model dat de principes van risico (interventie afstemmen op risico), behoefte (focus op criminogene noden) en responsiviteit (interventies afstemmen op de cliënt) hanteert voor de behandeling van justitiabelen. |
| Good Lives Model (GLM) | Een sterktegerichte benadering die streeft naar het bevorderen van welzijn door cliënten te helpen belangrijke levensbehoeften op een prosociale manier te vervullen, met als doel recidive te verminderen. |
| Motiverende gespreksvoering | Een hulpverleningsstijl die gericht is op het versterken van de interne motivatie van een cliënt voor verandering door middel van een samenwerkende en accepterende benadering. |
| Desistance | Het proces waarbij daders stoppen met het plegen van criminaliteit, wat gradueel kan verlopen en verband houdt met factoren als werk, relaties en identiteitsverandering. |
| Recidive | Het opnieuw plegen van een strafbaar feit door iemand die reeds eerder veroordeeld is voor een misdrijf. Dit kan wettelijk of sociaal-wetenschappelijk gedefinieerd worden. |
| Elektronisch Toezicht (ET) | Een vorm van strafuitvoering waarbij een veroordeelde (een deel van) de straf buiten de gevangenis ondergaat, met naleving van een uitvoeringsplan dat elektronisch wordt gecontroleerd. |
| Internering | Een maatregel die zowel beveiliging als behandeling beoogt voor personen die een misdrijf plegen en lijden aan een geestesstoornis die hun oordeelsvermogen of controle over daden ernstig aantast, met als doel het gevaar op herhaling te beheersen. |
| Forensische psychiatrie | Het raakvlak tussen psychiatrie en recht, gericht op risicotaxatie, risicomanagement en de behandeling van psychische problematiek bij plegers van strafbare feiten, met als doel recidive te voorkomen. |
| Panopticon | Een architectonisch concept van een gevangenisontwerp waarbij een centrale wachttoren alle cellen overziet, waardoor gevangenen het gevoel hebben constant geobserveerd te worden, wat leidt tot zelfdisciplinering. |
| Strafdoelstellingen | De doelen die met de oplegging van een straf worden nagestreefd, zoals vergelding, algemene en speciale preventie, rehabilitatie, herstel van maatschappelijk evenwicht en bescherming van de maatschappij. |
| Retributivisme | Een strafdoelstelling gebaseerd op het principe van vergelding, waarbij de straf gezien wordt als een noodzakelijk en proportioneel antwoord op een begane inbreuk op de morele of juridische orde. |
| Utilitarisme | Een strafdoelstelling die uitgaat van het principe van nut en welzijn, waarbij straffen worden toegepast om criminaliteit te voorkomen (algemene preventie) en recidive te verminderen (speciale preventie). |
| Herstelrecht | Een benadering van criminaliteit die het conflict tussen dader en slachtoffer centraal stelt, gericht op het herstellen van de schade en het bevorderen van de betrokkenheid van alle partijen, vaak buiten het traditionele strafrecht om. |
| Criminogene noden | Risicofactoren die direct verband houden met crimineel gedrag en recidive, zoals pro-criminele attitudes, associaties, en antisociaal persoonlijkheidspatronen, die aangepakt moeten worden in de behandeling. |
| Prosociale associaties | Sociale contacten en groepen die positief gedrag en normen bevorderen, in tegenstelling tot pro-criminele associaties, en die belangrijk zijn voor rehabilitatie en desistance. |
| Levensstijl- en routineactiviteitentheorie | Een theorie die stelt dat bepaalde levensstijlen en routineactiviteiten (zoals uitgaan of veel materieel bezit hebben) de kans op slachtofferschap van criminaliteit vergroten door een hogere blootstelling aan potentieel criminogene situaties. |
| Moralization Gap | Het verschil in morele toon en interpretatie tussen hoe een dader en een slachtoffer hun handelingen en de impact daarvan ervaren en presenteren. |
| Wet Externe Rechtspositie (WER) | Een wet die gefaseerd de mogelijkheden voor de uitvoering van vrijheidsstraffen of maatregelen buiten de gevangenis regelt, waaronder elektronisch toezicht. |
| Kamer van Bescherming van de Maatschappij (KBM) | Een orgaan dat beslist over de concrete uitvoering van een interneringsmaatregel, inclusief het bepalen van de meest geschikte zorg en plaatsing, en het toekennen van verloven of invrijheidstelling. |
Cover
Wat doen we met problematische jongeren.pdf
Summary
# Definitie en aard van probleemgedrag bij jongeren
Dit onderwerp verkent de verschillende definities van problematische jongeren vanuit het perspectief van politie en hulpverlening, de aard van probleemgedrag, de ontwikkeling ervan, en de sociale constructie van normaliteit en abnormaliteit.
### 1.1 De definitie van problematische jongeren
Er bestaat geen eenduidige definitie van "problematische jongeren"; het begrip wordt verschillend geïnterpreteerd door diverse instanties. Politiefunctionarissen definiëren problematische jongeren primair als zij die overlast veroorzaken en zich schuldig maken aan criminaliteit. Hulpverleners daarentegen neigen naar een definitie die gericht is op jongeren die psychosociale problemen ervaren. Deze dichotomie illustreert een onderscheid tussen jongeren die 'problemen veroorzaken' en jongeren die 'zelf problemen hebben' [1](#page=1).
### 1.2 Wat verstaan we onder probleemgedrag?
Opv Groeiende jongeren ervaren problemen als een inherent onderdeel van de volwassenwording. Dit omvat zowel lichamelijke veranderingen als psychosociale uitdagingen zoals gevoelens van eenzaamheid, neerslachtigheid en een negatief zelfbeeld, waar de meeste jeugdigen een oplossing voor vinden. In mindere mate geldt dit ook voor gedragsproblemen zoals vandalisme, criminaliteit en risicovolle gewoonten, die voor de jongere vaak als min of meer normaal en functioneel worden ervaren [1](#page=1).
#### 1.2.1 De sociale constructie van normaliteit en abnormaliteit
Veel problemen die jongeren ervaren, gaan vanzelf over, deels omdat er weinig kennis is over wat normale ontwikkeling inhoudt. Concepten als normaal, abnormaal, ziek en gezond zijn in feite sociale constructies die worden bepaald door de sociale context [1](#page=1).
> **Tip:** Het is cruciaal om te beseffen dat de beoordeling van gedrag sterk afhankelijk is van de tijd, plaats en sociale normen. Het neerschieten van een SS-er tijdens WO-II kon als een heldendaad worden beschouwd, terwijl hetzelfde vergrijp vijf jaar later als een ernstig misdrijf zou gelden [1](#page=1).
#### 1.2.2 Risicogedrag versus probleemgedrag
Het begrip 'risicogedrag', dat op het eerste gezicht duidelijk lijkt, is bij nader inzien verwarrend. Risicogedrag, zoals het gebruik van alcohol en drugs, gevaarlijke sporten en criminaliteit, kan zowel positieve als negatieve consequenties hebben voor de ontwikkeling van een jongere [1](#page=1).
Tegenwoordig wordt er vaker gesproken van 'probleemgedrag' in plaats van risicogedrag. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen [1](#page=1):
* Gedrag dat direct tot problemen voor de jongere leidt (bijvoorbeeld criminaliteit) [1](#page=1).
* Gedrag dat gevolgen heeft voor de gezondheid in de volwassenheid (bijvoorbeeld overmatig drankgebruik) [1](#page=1).
* Gedrag dat zowel direct als op latere leeftijd ernstige consequenties kan hebben (bijvoorbeeld tienerzwangerschap en een mislukte schoolcarrière) [1](#page=1).
Probleemgedrag belemmert een gunstige ontwikkeling van de jongere en kan worden beschouwd als ontwikkelingsproblemen [2](#page=2).
#### 1.2.3 Gevolgen van probleemgedrag
Probleemgedrag heeft niet alleen een negatieve impact op de jongere zelf, maar leidt ook tot materiële en immateriële schade voor de samenleving. Denk hierbij aan herstelkosten na vernielingen, overlast voor buurtbewoners, slachtoffers van strafbare feiten, en kosten voor gezondheidszorg en hulpverlening [2](#page=2).
### 1.3 Cijfers en typeringen van probleemjongeren
Recent onderzoek suggereert dat tussen de 10 en 15% van de jongeren tussen 12 en 25 jaar getypeerd kan worden als 'probleemjongere'. Dit zijn jongeren die problemen veroorzaken of zelf in problemen verkeren. Voorbeelden van dergelijk gedrag en situaties omvatten rondhanggedrag, overlast op wijkniveau, criminaliteit, spijbelen, afwijkend schoolgedrag, zwerfgedrag, middelengebruik, psychisch/seksueel/lichamelijk slachtofferschap, en psychiatrische problematiek [2](#page=2).
### 1.4 Categorisering van probleemgedrag: externaliserend en internaliserend
Probleemgedrag bij jongeren kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: externaliserend en internaliserend probleemgedrag. Deze tweedeling beschrijft reacties van de jongere op een probleemsituatie [2](#page=2).
* **Internaliserend probleemgedrag:** Hierbij internaliseert de adolescent de probleemsituatie, waarbij hij zichzelf als belangrijke oorzaak ziet of het probleem op zichzelf betrekt. Gevolgen hiervan kunnen zijn: een negatief zelfbeeld, stress, eetproblemen en depressie. Dit gedrag is niet altijd direct observeerbaar [2](#page=2).
* **Externaliserend probleemgedrag:** De jongere reageert zijn problemen af op anderen of de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn riskante gewoonten, spijbelen en criminaliteit. Dit gedrag is daarentegen wel direct observeerbaar [2](#page=2).
### 1.5 Beleidsmatige aandacht voor externaliserend probleemgedrag
In het jeugdbeleid ligt de nadruk veelal op externaliserend probleemgedrag, aangezien dit het gedrag is waar de maatschappij het meeste hinder van ondervindt. Een scan van projecten gericht op probleemgedrag bij jongeren toont aan dat een aanzienlijk deel van deze projecten zich richt op externaliserend probleemgedrag. Dit suggereert dat er meer wordt geïnvesteerd in de bestrijding van overlastgevend (zichtbaar) gedrag, terwijl er minder aandacht is voor de mogelijke onderliggende oorzaken. Dit kan leiden tot symptoombestrijding of een verschuiving van het probleem [2](#page=2).
---
# Externaliserend en internaliserend probleemgedrag en beleidsmatige aandacht
Dit onderwerp behandelt de tweedeling van probleemgedrag bij jongeren in externaliserend en internaliserend, en analyseert de beleidsmatige focus, die voornamelijk gericht is op externaliserend gedrag, met een kritische blik op de aard, omvang en tekortkomingen van projecten hieromtrent, zoals symptoombestrijding en een gebrek aan evaluatie.
### 2.1 De aard van probleemgedrag bij jongeren
Probleemgedrag bij jongeren kan zowel problemen *van* de jongere als problemen *met* de jongere omvatten, en kan zowel de ontwikkeling van de jongere zelf belemmeren als materiële en immateriële schade aan de samenleving veroorzaken. Schade kan zich uiten in herstelkosten van vernielingen, overlast, slachtofferschap van strafbare feiten, en kosten voor gezondheidszorg en hulpverlening. Recente onderzoeken schatten dat 10 tot 15% van de jongeren tussen 12 en 25 jaar getypeerd kan worden als 'probleemjongere', wat zich kan manifesteren in gedragingen zoals rondhangen, overlast, criminaliteit, spijbelen, zwerfgedrag, middelengebruik, en diverse vormen van slachtofferschap of psychiatrische problematiek [2](#page=2).
### 2.2 Tweedeling: externaliserend en internaliserend probleemgedrag
Probleemgedrag bij jongeren kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: externaliserend en internaliserend probleemgedrag. Deze gedragingen zijn reacties van de jongere op een probleemsituatie [2](#page=2).
* **Internaliserend probleemgedrag:** Hierbij betrekt de adolescent de probleemsituatie op zichzelf, wat kan leiden tot een negatief zelfbeeld, stress, eetproblemen en depressie. Dit gedrag is vaak niet direct observeerbaar [2](#page=2).
* **Externaliserend probleemgedrag:** Dit gedrag uit zich door zich af te reageren op anderen of de omgeving, en omvat onder andere riskante gewoonten, spijbelen en criminaliteit. Dit gedrag is doorgaans wel direct observeerbaar [2](#page=2).
> **Tip:** Het onderscheid tussen externaliserend en internaliserend gedrag is cruciaal voor het begrijpen van de focus van beleid en interventies.
### 2.3 Beleidsmatige aandacht voor externaliserend probleemgedrag
Het beleid rond jeugdproblematiek richt zich overwegend op externaliserend probleemgedrag, aangezien dit het gedrag is waar de maatschappij het meest hinder van ondervindt. Een inventarisatie van ruim 500 projecten gericht op probleemgedrag van jongeren toonde aan dat het leeuwendeel zich richt op externaliserend gedrag. Dit duidt op een investering in de bestrijding van zichtbaar, overlastgevend gedrag, met minder aandacht voor de onderliggende oorzaken. Vaak is hierdoor sprake van symptoombestrijding of een verschuiving van het probleem [2](#page=2).
#### 2.3.1 Tekortkomingen in de beleidsmatige aanpak
De inventarisatie van projecten wijst op verschillende tekortkomingen in de aanpak van probleemgedrag:
* **Gebrek aan integraliteit:** Veel projecten kennen weinig integrale kenmerken en missen samenwerkingsverbanden met diverse partners [3](#page=3).
* **Focus op jongens:** Het merendeel van de projecten richt zich op jongens en jonge mannen, terwijl de aandacht voor meisjes en jonge vrouwen – waar vaker internaliserend probleemgedrag voorkomt – zeer gering is [3](#page=3).
* **Gebrek aan systematische evaluatie:** Projecten worden nauwelijks systematisch geëvalueerd. Dit uit zich in het ontbreken van nulmetingen, meetbare doelstellingen en tussen- of eindevaluaties, waardoor er geen harde uitspraken gedaan kunnen worden over de effecten van projecten en projecten niet bijgesteld kunnen worden. Naar schatting vindt bij slechts 5% van de projecten een gedegen evaluatie plaats [3](#page=3).
* **Tijdelijk karakter van projecten:** Veel projecten worden gefinancierd voor een bepaalde periode. Het is twijfelachtig of deze structureel ingebed kunnen worden na afloop van de financiering, wat kan leiden tot het verspillen van inspanningen. Dit wordt deels gerechtvaardigd door het gebrek aan evaluatieonderzoek dat inzicht zou moeten geven in de effecten [3](#page=3).
* **Contra-indicaties voor deelname:** Sommige projecten hanteren drugverslaving en psychiatrische problematiek als contra-indicaties voor deelname. Dit terwijl juist deze groepen, zoals zwerfjongeren, vaak met een veelvoud aan problemen kampen. Een integrale aanpak is noodzakelijk voor effectieve hulp aan deze groepen [3](#page=3).
* **Isolering van problemen:** Veel projecten richten zich op één specifiek (zichtbaar) probleemgebied, zoals overlast in een buurt. Echter, problemen komen zelden geïsoleerd voor. Het geïsoleerd aanpakken van een enkel probleem leidt vaak tot symptoombestrijding, waarbij de achterliggende problematiek genegeerd wordt [3](#page=3).
> **Example:** Een project dat zich enkel richt op het beboeten van jongeren die 's avonds rondhangen in een wijk, zonder te onderzoeken waarom zij daar zijn (bijvoorbeeld gebrek aan opvang, sociale problemen), is een voorbeeld van symptoombestrijding [3](#page=3).
---
# Hulpverleningsaandacht en sectoreale verschillen in de aanpak van probleemgedrag
Dit onderwerp analyseert de hulpverleningsaandacht voor internaliserend en externaliserend probleemgedrag, de discrepantie daartussen, de dominantie van internaliserende problematiek in de jeugdzorg, sectoreale verschillen en de kans op uitval en afwijzing bij jongeren met externaliserend gedrag.
### 3.1 Hulpverleningsaandacht voor internaliserend en externaliserend probleemgedrag
Ondanks de maatschappelijke aandacht voor externaliserend probleemgedrag, blijkt de jeugdzorg zich primair te richten op jeugdigen met internaliserende problematiek. Jeugdigen met sterk externaliserend gedrag komen aanzienlijk minder voor en lijken een sluitpost te vormen binnen de jeugdzorginstellingen. Een grootschalig onderzoek (Van der Ploeg & Scholte, 1996) dat alle typen jeugdzorg omvatte, heeft dit onderbouwd [4](#page=4).
#### 3.1.1 De indeling in internaliserend en externaliserend probleemgedrag
Bij de indeling van probleemgedrag wordt onderscheid gemaakt tussen internaliserend en externaliserend gedrag, hoewel er overlap kan bestaan tussen beide typen. Vaak domineert echter één van beide clusters. Externaliserend gedrag werd in het genoemde onderzoek geïnventariseerd aan de hand van 10 kenmerken (van agressief tot geweld) en internaliserende problemen aan de hand van 6 kenmerken (van somber tot gevoelens van afwijzing) [4](#page=4).
* Het gemiddeld aantal geïnternaliseerde problemen per jeugdige in de jeugdzorg bedroeg 2.58 [4](#page=4).
* Het gemiddeld aantal externaliserende problemen per jeugdige bedroeg 1.38, wat bijna de helft minder is [4](#page=4).
Tabel 1 toont de frequenties van probleemgedragingen per type:
| Type | Geen | Eén | Twee | Drie of meer |
| :---------------------- | :--- | :---- | :---- | :----------- |
| Geïnternaliseerde problemen | 16% | 19% | 19% | 46% |
| Agressief gedrag | 26% | 23% | 23% | 28% |
| Anti-sociaal gedrag | 56% | 16% | 8% | 20% |
| Verslavingsproblemen | 68% | 12% | 4% | 16% |
Uit Tabel 1 blijkt dat de meeste jeugdigen in de jeugdzorg kampen met geïnternaliseerde problemen zoals angst en depressie. Het aantal jeugdigen met agressieve gedragingen is ook aanzienlijk. Naarmate het gedrag problematischer wordt (antisociaal, verslaving), neemt het aantal jeugdigen af [5](#page=5).
#### 3.1.2 Sectoreale verschillen in de aanpak van probleemgedrag
Tabel 2 toont het gemiddeld aantal problemen per sector, uitgesplitst naar internaliserend en externaliserend probleemgedrag [5](#page=5).
| Sector | Internaliserend probleemgedrag | Externaliserend probleemgedrag |
| :------------------------- | :----------------------------- | :----------------------------- |
| **Residentieel (totaal)** | 2.76 | 1.57 |
| Basisvariant | 2.45 | 0.90 |
| Plusvariant | 3.03 | 1.90 |
| **Dagbehandeling (totaal)**| 2.65 | 1.24 |
| Psychiatrische setting | 2.75 | 1.84 |
| MKD/Boddaert | 2.46 | 1.10 |
| **Ambulant (totaal)** | 2.29 | 1.34 |
| Jeugdsecties Riagg | 2.24 | 0.91 |
| Adviesbureaus | 2.41 | 1.58 |
| Gezinsvoogdij | 1.96 | 1.23 |
| Raad v.d. Kinderbescherming| 2.45 | 1.78 |
Uit deze tabel wordt duidelijk dat jeugdigen met internaliserend probleemgedrag de jeugdzorg domineren. Het aantal jeugdigen met externaliserend probleemgedrag blijft in alle sectoren achter. De hoogste aantallen externaliserend gedrag worden aangetroffen in de plusvarianten van de residentiële sector, psychiatrische dagcentra en bij de Raad voor de Kinderbescherming. Eerder onderzoek (Moser, 1992; Scholte e.a., 1992) bevestigde reeds dat jeugdigen met sterk externaliserend gedrag in de minderheid zijn binnen de jeugdzorg [5](#page=5).
### 3.2 Externaliserend gedrag nader bekeken vanuit het perspectief van de jeugdzorg
Het onderzoek van Van der Ploeg & Scholte maakt een onderscheid binnen externaliserend gedrag: agressief gedrag, antisociale gedragingen (weglopen, spijbelen, diefstal, geweld, vandalisme) en verslavingsproblemen. Vooral jeugdigen met antisociaal gedrag en verslavingsproblemen bezorgen de samenleving de meeste problemen. Agressie, zoals driftig zijn of dwarsliggen, wordt ook als externaliserend beschouwd maar is doorgaans minder ernstig dan antisociaal gedrag of verslavingsproblemen. Deze problematiek komt meer voor bij oudere jeugd [5](#page=5) [6](#page=6).
Tabel 3 toont het gemiddeld aantal meest ernstige externaliserende problemen (antisociaal en verslaving) per sector [6](#page=6).
| Sector | Antisociaal | Verslaving |
| :------------------------- | :---------- | :--------- |
| **Residentieel** | 0.89 | 0.66 |
| Basisvariant | 0.42 | 0.52 |
| Plusvariant | 1.06 | 0.53 |
| **Dagbehandeling** | 0.35 | 0.06 |
| Psychiatrische setting | 0.90 | 0.40 |
| Boddaert/MKD | 0.22 | 0.00 |
| **Ambulant** | 0.81 | 0.88 |
| Riagg | 0.20 | 0.15 |
| Raad v/d Kinderb. | 1.48 | 1.52 |
| Gezinsvoogdij | 1.54 | 1.33 |
| Adviesbureaus | 1.01 | 1.40 |
Opvallend is dat drie ambulante sectoren (Raad v/d Kinderbescherming, Gezinsvoogdij, Adviesbureaus) gemiddeld het meest antisociaal en verslavingsgedrag tegenkomen, terwijl de Riagg's dit vrijwel niet zien. In residentiële settings wordt relatief weinig jeugdigen met verslavingsproblematiek behandeld [6](#page=6).
### 3.3 Sterk externaliserend gedrag verhoogt de kans op uitval en afwijzing
De maatschappelijke aandacht voor sterk externaliserend probleemgedrag staat in contrast met de beperkte bemoeienis van de jeugdzorg daarmee. Deze jeugdigen lopen een verhoogde kans om niet in behandeling te worden genomen, en als ze wel worden opgenomen, hebben ze een verhoogd risico op voortijdige uitval [6](#page=6).
#### 3.3.1 Typen voortijdige uitvallers
Uit het onderzoek van Van der Ploeg & Scholte blijken drie typen voortijdige uitvallers te onderscheiden [7](#page=7):
1. **Agressieve jeugdigen:** met vrijetijdsproblemen (agressie tegen personen/zaken, disfunctioneren in vrije tijd, problemen met leeftijdgenoten) [7](#page=7).
2. **Antisociale jeugdigen:** met spijbelen, drugsgebruik, diefstal en andere delinquente gedragingen [7](#page=7).
3. **Jeugdigen met school/werkproblemen:** disfunctioneren op school of werk [7](#page=7).
Er werd geen aparte categorie uitvallende jeugdigen met internaliserende problemen gevonden, aangezien dit gedrag weinig voorkomt bij voortijdige vertrekkers. In alle sectoren van de jeugdzorg bestaat ongeveer de helft van de uitvallers uit jeugdigen van het eerste type (agressieve jeugdigen). De andere twee typen kwamen aanzienlijk minder voor. Dit is begrijpelijk voor antisociale jeugdigen, omdat er minder van hen in de jeugdzorg verblijven, maar geldt niet voor jeugdigen met school/werkproblemen [7](#page=7).
#### 3.3.2 Afgewezen jeugdigen
Onderzoek naar afgewezen jeugdigen toont aan dat jeugdigen met antisociaal gedrag significant vaker worden afgewezen. Afgewezen jeugdigen onderscheiden zich van opgenomen jeugdigen door een hogere leeftijd, een Nederlandse achtergrond en een (voormalig) verblijf in het Speciaal Onderwijs [7](#page=7).
### 3.4 De balans opgemaakt: jongeren als slachtoffer van gescheiden werelden?
De discrepantie tussen de specifieke projecten voor jeugdigen met externaliserend gedrag en de beperkte aanwezigheid van deze jeugdigen in de reguliere jeugdzorg kent verschillende mogelijke verklaringen [7](#page=7):
1. **Perceptie van moeilijkheid:** De jeugdzorg vindt deze jeugdigen te moeilijk en problematisch, en meent onvoldoende mogelijkheden te hebben om agressie en antisociaal gedrag te hanteren en te behandelen. Ze worden gezien als te veel overlast gevend [7](#page=7).
2. **Voorkeur voor minder problematische jeugdigen:** Hulpverleners en gedragskundigen zijn vaker ingesteld op gemotiveerde en minder problematische jeugdigen. Opleidingen richten zich ook minder op antisociale, pre-delinquente jeugdigen, en beter opgeleiden werken bij voorkeur in instellingen met minder problematische kinderen [7](#page=7).
3. **Beschouwing als buiten-categorie:** Antisociale jongeren worden door de jeugdzorg vaak beschouwd als een categorie waarvoor reguliere jeugdzorg niet is bestemd en waarvoor speciale voorzieningen nodig zijn, hoewel dit slechts mondjesmaat wordt gerealiseerd [7](#page=7).
4. **Succeskansen:** Meer succes is te behalen met jeugdigen met geïnternaliseerde problemen (minder weglopen, meer motivatie) dan met jeugdigen met externaliserend gedrag. Het is daardoor lonender om energie te steken in internaliserende problematiek [8](#page=8).
5. **Aanbod en zelfselectie:** Zolang er voldoende aanbod is en instellingen zelf bepalen wie ze opnemen, zullen zij geneigd zijn de minder problematische jeugdigen te behandelen, waardoor de moeilijkste categorie een sluitpost blijft [8](#page=8).
6. **Projecten als 'uitvlucht':** Het in stand houden van steeds nieuwe, specifieke projecten kan ertoe leiden dat de reguliere jeugdzorg zich minder geroepen voelt om hier zelf iets aan te doen [8](#page=8).
Waarschijnlijk speelt een combinatie van deze factoren mee in de geringe bijdrage van de jeugdzorg aan de aanpak van antisociale jeugdigen [8](#page=8).
Er lijkt sprake te zijn van twee gescheiden circuits voor behandeling en aanpak van internaliserend en externaliserend probleemgedrag, met onvoldoende aandacht voor de relatie tussen beide gedragstypen, ondanks de bekende overlap [8](#page=8).
#### 3.4.1 Pleidooi voor een ander beleid
Om te voorkomen dat probleemjongeren het slachtoffer worden van deze gescheiden werelden, is een ander beleid gewenst. In plaats van nieuwe, specifieke projecten te starten, zou er meer samenwerking moeten komen tussen jeugdzorginstellingen en andere betrokken partners (jeugd- en jongerenwerk, politie, gemeenten, onderwijs). Deze samenwerking moet leiden tot uitwisseling van expertise en een uitbreiding van aanpak- en hulpmogelijkheden. Tevens dienen er meer mogelijkheden te komen voor de behandeling en opname van jeugdigen met sterk externaliserend gedrag, wat zowel inhoudelijke inspanningen (programma-ontwikkelingen) als financiële bijdragen vereist [8](#page=8).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Probleemgedrag | Gedrag dat een gunstige ontwikkeling van de jongere in de weg staat en zowel directe problemen voor de jongere kan veroorzaken als gevolgen kan hebben voor de gezondheid op latere leeftijd, met materiële en immateriële schade voor de samenleving tot gevolg. |
| Risicogedrag | Gedragingen, zoals alcohol- en drugsgebruik, gevaarlijke sporten en criminaliteit, die zowel positieve als negatieve consequenties kunnen hebben voor de ontwikkeling van de jongere, en dat bij nader inzien een verwarrend en minder duidelijk afgebakend begrip is dan probleemgedrag. |
| Externaliserend probleemgedrag | Gedrag waarbij de jongere zijn problemen afreageert op anderen of de omgeving, zoals riskante gewoonten, spijbelen en criminaliteit, dat direct observeerbaar is en waar de maatschappij het meest hinder van ondervindt. |
| Internaliserend probleemgedrag | Gedrag waarbij de adolescent de probleemsituatie individualiseert en het probleem op zichzelf betrekt, met als gevolgen een negatief zelfbeeld, stress, eetproblemen en depressie; dit gedrag is niet altijd direct observeerbaar. |
| Symptoombestrijding | Een aanpak die zich richt op het bestrijden van zichtbare problemen of uitingen van een onderliggende problematiek, zonder de oorzaken aan te pakken, wat leidt tot verschuiving of voortzetting van het probleem. |
| Integrale aanpak | Een aanpak die gericht is op het holistisch behandelen van een probleem, waarbij verschillende partners en aspecten van de problematiek worden meegenomen om de effectiviteit te vergroten, met name bij zeer problematische jongeren. |
| Jeugdzorg | Het geheel van voorzieningen en hulpverlening gericht op jeugdigen die problemen ervaren in hun ontwikkeling of gedrag, met als doel hun welzijn en ontwikkeling te bevorderen. |
| Uitval | Het voortijdig beëindigen van deelname aan een behandelprogramma of traject binnen de jeugdzorg, vaak gerelateerd aan specifieke probleemgedragingen zoals agressie, antisociaal gedrag of school-/werkproblemen. |
| Afwijzing (in jeugdzorg) | Het niet toelaten van een jeugdige tot een behandelprogramma of instelling, vaak gebaseerd op de aard en ernst van het gedrag, waarbij jeugdigen met bepaald externaliserend gedrag vaker worden afgewezen. |
| Overlap (tussen gedragstypen) | Het fenomeen waarbij een jeugdige niet uitsluitend één type probleemgedrag vertoont, maar een combinatie of vermenging van kenmerken van zowel internaliserend als externaliserend gedrag. |