Psychopathology
Cover
klp les 2.pptx
Summary
# Inleiding tot psychopathologie en normaliteit versus pathologie
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "Inleiding tot psychopathologie en normaliteit versus pathologie", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 1. Inleiding tot psychopathologie en normaliteit versus pathologie
Dit onderwerp introduceert het domein van de psychopathologie, definieert psychische stoornissen en verkent het onderscheid tussen normaal en abnormaal gedrag, rekening houdend met culturele en maatschappelijke factoren, en bespreekt het concept van een continuüm versus een polaire opvatting van psychopathologie.
### 1.1 Omschrijving en situering van psychopathologie
Psychopathologie wordt gedefinieerd als "de wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden" of "het geheel van psychische stoornissen". Er zijn twee hoofdindelingen in handboeken:
* **Psychologie van het pathologische (syndroombenadering):** Vertrekt vanuit klinische beelden als geheel.
* **Pathologie van het psychische (symptoombenadering):** Richt zich op symptoom per symptoom.
De psychopathologie en psychiatrie beïnvloeden elkaar wederzijds. Psychiatrie richt zich op het individu en de praktische toepassing van kennis, terwijl psychopathologie zich richt op het algemeen geldende en theoretische aspecten die richting geven aan de praktijk. Een psychische stoornis wordt beschouwd als er iets "moeilijk" loopt waardoor mensen lijden.
### 1.2 Normaliteit versus pathologie
Het bepalen van wat abnormaal is, is complex. De tekst stelt dat psychische stoornissen pas als zodanig beschouwd kunnen worden als ze wereldwijd en door de eeuwen heen voorkomen. Stoornissen kennen echter variaties door:
* **Pathogene elementen:** Algemene kenmerken van een stoornis.
* **Pathoplastische elementen:** Tijd- en plaatsgebonden invloeden.
Er wordt gepleit voor een **dimensionale opvatting** (continuüm) in plaats van een **polaire/categorale opvatting** (zwart/wit), omdat dit de werkelijkheid beter weerspiegelt.
> **Tip:** Een puur categorale opvatting (alles of niets) is vaak niet houdbaar vanwege de hoge comorbiditeit en ontwikkelingsgerelateerde veranderingen in psychische aandoeningen.
### 1.3 Begrippen in de psychopathologie
Diverse begrippen zijn essentieel voor het begrijpen van psychopathologie:
* **Klinisch beeld:** Het beeld dat direct zichtbaar is voor de arts of hulpverlener, gebaseerd op observatie van houding, gedrag en uiterlijke kenmerken.
* **Prevalentie:** De frequentie van het voorkomen van een bepaalde aandoening op een specifiek moment binnen een omschreven populatie (totaal van oude en nieuwe gevallen).
* **Symptoom:** Een ziekteteken, uiting, signaal of kenmerk van een pathologisch proces.
* **Hoofdsymptoom:** Direct oriënterende functie voor de diagnose.
* **Bij-symptoom:** Niet direct richtinggevend, maar kan het klinisch beeld completeren.
* **Syndroom:** Een groep van symptomen die dikwijls samen optreden.
* **Diagnose (descriptieve diagnose):** Een beschrijving van de symptomen en syndromen, gekenmerkt door hun eigenschappen, ongeacht de mogelijke verklaringen.
* **Differentiaal diagnose:** Een reeks diagnoses die gegeven kan worden aan éénzelfde klinisch beeld, waarbij onderscheid gemaakt moet worden.
* **Comorbiditeit:** Het samen voorkomen van twee of meerdere verschillende stoornissen.
* **Etiologie:** De herkenning van factoren die de stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden (uitlokkende factoren).
* **Pathogenese:** Het onderzoek naar de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot de stoornis hebben geleid.
* **Prognose:** Een door onderzoek gefundeerde voorspelling van het mogelijke beloop van de stoornis, zowel zonder als met therapeutische ingrepen.
* **Therapie:** Het ontwerp en de uitvoering van interventies (gebaseerd op diagnose, etiologie, pathogenese en prognose) met als doel het pathologisch functioneren te doen verdwijnen, verbeteren of de gevolgen ervan te beperken (revalidatie).
* **Ziektebesef:** Het besef van de patiënt dat er een ziekte aanwezig is.
* **Ziekte-inzicht:** Het inzicht van de patiënt in de oorzaken, het verloop, de prognose en de behandeling van de ziekte.
### 1.4 Classificatie in de psychopathologie
Diagnostiek, letterlijk "het nauwkeurig leren kennen", heeft een dubbele betekenis: het proces en het resultaat. Classificatie is hierbij een middel, geen doel.
#### 1.4.1 Betekenis van classificatie
Classificatie is essentieel als basis van elke wetenschap (het creëren van een taal), om belangrijke beslissingen te nemen, voorspellingen te maken en onderzoekspopulaties te onderscheiden. Men classificeert voortdurend, ook in het dagelijks leven.
Er zijn verschillende manieren om pathologische verschijnselen te ordenen:
* **Categorale classificatie:** Psychische stoornissen worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende, niet-overlappende klassen.
* **Dimensionale classificatie:** Psychische stoornissen worden gesitueerd op een dimensie of continuüm (bv. introversie-extraversie).
* **Prototypische classificatie:** Psychische stoornissen worden onderverdeeld naar de mate waarin ze gelijken op een prototypisch voorbeeld.
> **Tip:** De dimensionale benadering weerspiegelt de werkelijkheid beter dan een strikt categorale benadering, omdat psychische kenmerken vaak op een spectrum voorkomen.
#### 1.4.2 DSM en ICD
Twee belangrijke classificatiesystemen zijn:
* **DSM-5(-TR):** De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, uitgegeven door de American Psychiatric Association.
* **ICD-11:** De International Classification of Diseases, uitgegeven door de Wereldgezondheidsorganisatie.
Beide systemen hanteren een **prototypische en categorale classificatie**, waarbij men de mate van gelijkenis met een prototypisch voorbeeld beoordeelt. Er is een beslissing of er wel of geen stoornis is (categoriaal).
Een psychische stoornis volgens de DSM-5 wordt gekenmerkt door een combinatie van factoren, waaronder:
* Lijdensdruk (lijden).
* Ernstige belemmeringen in het functioneren.
* Risico op dood, pijn of verlies van vrijheid.
* Een langere duur van de belemmeringen die niet meer past binnen een normale reactie op een bepaalde context.
#### 1.4.3 Kenmerken van de DSM-5(-TR)
Het uitgangspunt van de DSM is dat afwijkend gedrag een uiting is van onderliggende stoornissen, veroorzaakt door een complexe interactie van aanleg en omgeving. Belangrijk is dat de DSM:
* Stoornissen ordent, niet mensen.
* Een loutere opsomming van kenmerken geeft.
* Geen verklaringen biedt (a-theoretisch is).
* Gebaseerd is op een prototypisch en categoriaal classificatiemodel, waarbij een minimum aantal symptomen aan criteria moet voldoen.
* Het onmogelijk maakt om de ernst aan te duiden.
**Belangrijke veranderingen in DSM-5(-TR):**
* **Afschaffing van de vijf assen:** De voorheen onderscheiden assen I, II en III zijn samengevoegd tot één lijst.
* **Invoering van dimensies:** Er is meer mogelijkheid om gradaties aan te geven (bv. licht, matig, ernstig) bij bepaalde stoornissen zoals de depressieve stoornis.
* **Nieuwe suïcideschalen** voor risicotaxatie.
* **Overkoepelende ASS-diagnose** (Autismespectrumstoornis).
* **Nieuwe stoornissen:** Zoals premenstruele stemmingsstoornis, disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis en binge eating disorder.
* **Persisterende-rouwstoornis** bij psychotrauma en stressorgerelateerde stoornissen.
**DSM-5 blijft bron van controverse:**
Er is kritiek op:
* De overmatige pathologisering van gedrag door de uitbreiding van diagnosticeerbare stoornissen.
* Wijzigingen in classificatie (bv. Asperger).
* De ruimere en vagere formulering van classificatiecriteria.
* Het gebrek aan transparantie in het revisieproces.
* De te beperkte invoering van dimensies, vooral bij persoonlijkheidsstoornissen.
* Het te veel medicaliseren en problematiseren van gedrag.
* Er wordt gepleit voor meer persoonlijke psychodiagnostiek.
Ondanks de kritiek heeft de DSM een grote invloed op herkenning, conceptualisering, classificatie en behandeling in de praktijk.
**Opbouw DSM-5(-TR):**
De DSM-5(-TR) bestaat uit drie secties:
* **Sectie I: DSM-5 basics:** Bevat uitleg en instructies over het gebruik van de DSM. Hierin wordt rekening gehouden met ontwikkelingsgerelateerde aspecten, culturele en geslachtsverschillen. Het multiaxiale systeem is verdwenen. As IV wordt vervangen door "notities over psychosociale aspecten" en As V door "aantekeningen mbt belemmerend functioneren". Het aantal subtypes is verminderd, wat leidt tot meer spectrumstoornissen.
* **Sectie II: Diagnostische criteria:** De kern van de DSM, met de classificaties en criteria voor psychische stoornissen. Er wordt geëvolueerd naar een meer dimensionale benadering, met enige verzachting van het categoriale systeem en specificatie van de ernst.
* **Sectie III: Nieuwe metingen en modellen:** Dit is een "blik op de toekomst" met "emerging measures and models" die een levend document vormt en nieuwe kennis permanent incorporeert. Hierin worden onder andere assessment measures, cultural formulation, een alternatief model voor persoonlijkheidsstoornissen en condities voor verder onderzoek (conditions for further study) opgenomen.
> **Voorbeeld:** In Sectie III wordt bijvoorbeeld de World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS 2.0) voorgesteld als een dimensioneel instrument voor het beoordelen van beperkingen in functioneren.
#### 1.4.4 Beoordelingsmethoden (diagnostiek)
Verschillende methoden worden gebruikt voor diagnostiek:
* **Klinisch interview:** Het meest gebruikte middel. Het is een gesprek of interactie (inhoudelijk en emotioneel) waarbij algemene informatie, beschrijving van het probleem, psychosociale en medisch-psychiatrische geschiedenis, medicijngebruik, en cognitief functioneren aan bod komen. Kan on-, semi- of gestructureerd zijn.
* **Psychologische tests:** Gestructureerde beoordelingsmethoden die relatief stabiele eigenschappen en trekken meten (bv. IQ, persoonlijkheid, aandacht, executieve functies). Kan bestaan uit zelfbeoordelingsvragenlijsten (bv. MMPI-3, SCL-90-S) of projectief materiaal.
* **Tip:** Bij zelfbeoordelingsvragenlijsten is er een gevaar voor sociale wenselijkheid en kan de persoon zelf de enige bron van informatie zijn, wat beperkingen meebrengt.
* **Neuropsychologisch onderzoek:** Meet gedrag of prestaties die een indicatie kunnen geven van onderliggende neurologische beperkingen of beschadigingen. Dit gebeurt vaak in samenwerking met een neuroloog en kan psychologische tests en beeldvormingstechnieken omvatten.
* **Gedragsbeoordeling:** Observatie van gedrag, zowel in natuurlijke omgevingen als in testomgevingen. Een functionele analyse onderzoekt antecedenten en consequente van gedrag. Zelfwaarneming (bv. dagboeken) en cognitieve beoordeling (bv. gedachtendagboek) vallen hier ook onder.
* **Fysiologische beoordeling/beeldvorming:** Het meten van fysiologische reacties die samenhangen met afwijkend gedrag of emoties (bv. bloeddruk, hartslag, galvanische huidrespons (GSR), spierspanning). Ook beeldvormingstechnieken van de hersenen (bv. EEG, fMRI, CT, MRI, PET) behoren hiertoe.
### 1.5 Culturele en maatschappelijke factoren
Culturele en maatschappelijke factoren spelen een cruciale rol bij het bepalen van normaliteit en abnormaliteit. De grens tussen normaal en pathologisch verschilt sterk tussen culturen. De DSM-5(-TR) poogt hier rekening mee te houden door:
* **Cross-culturele variaties bij diagnostische criteria** in Sectie II.
* Het aanbieden van een **Cultural Formulation Interview** in Sectie III om de invloed van culturele factoren op de opvattingen van patiënten over symptomen en behandeling te onderzoeken.
Geslachtsverschillen kunnen ook de uiting van een stoornis bepalen, en dit wordt waar nodig in de DSM-5(-TR) opgenomen.
> **Tip:** Het is van essentieel belang om culturele context te overwegen bij het stellen van diagnoses, omdat wat in de ene cultuur als normaal wordt beschouwd, in een andere cultuur als pathologisch kan worden gezien.
---
# Classificatie van psychische stoornissen
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor de classificatie van psychische stoornissen, gebaseerd op de verstrekte documentatie, met de nadruk op pagina's 11-30.
## 2. Classificatie van psychische stoornissen
Deze sectie van de studiehandleiding behandelt de betekenis, noodzaak en verschillende methoden van classificatie van psychische stoornissen, met een focus op de DSM-5 en ICD-11.
### 2.1 Betekenis van classificatie
Classificatie is een fundamenteel onderdeel van elke wetenschap en dient als een gedeelde taal om kennis te ordenen en te communiceren. In de psychopathologie is classificatie essentieel voor:
* Het nemen van belangrijke beslissingen binnen de klinische praktijk.
* Het maken van voorspellingen over het beloop van stoornissen (prognose).
* Het onderscheiden van onderzoekspopulaties voor wetenschappelijk onderzoek.
Het proces van diagnostiek, letterlijk het nauwkeurig leren kennen, omvat zowel het proces van diagnosticeren als het resultaat daarvan. Classificatie is daarbij een middel, geen doel op zich.
#### 2.1.1 Verschillende benaderingen van classificatie
Er bestaan verschillende manieren om psychische stoornissen te ordenen:
* **Categorieële classificatie**: Psychische stoornissen worden ingedeeld in duidelijk afgebakende, elkaar niet overlappende klassen. Dit is een "zwart-wit" benadering.
* **Dimensionale classificatie**: Psychische stoornissen worden gesitueerd op een continuüm of dimensie, wat beter de werkelijkheid weerspiegelt. Een voorbeeld is de dimensie introversie-extraversie.
* **Prototypesclassificatie**: Stoornissen worden ingedeeld op basis van de mate waarin individuen lijken op een prototypisch voorbeeld van die stoornis. Dit combineert elementen van zowel categorieële als dimensionale benaderingen.
> **Tip:** De polaire/categoriale opvatting (normaal versus abnormaal) is vaak niet goed hanteerbaar in de praktijk, omdat veel symptomen op een continuüm voorkomen. Een dimensionale opvatting sluit beter aan bij de klinische realiteit.
#### 2.1.2 Belangrijke begrippen in de psychopathologie
* **Psychopathologie**: De wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden, oftewel het geheel van psychische stoornissen.
* **Klinisch beeld**: Het beeld dat direct zichtbaar is voor een arts of hulpverlener.
* **Prevalentie**: De frequentie waarmee een bepaalde aandoening voorkomt binnen een specifieke populatie op een bepaald moment (som van oude en nieuwe gevallen).
* **Symptoom**: Een ziekteteken of uiting, een signaal of kenmerk van een pathologisch proces.
* **Hoofdsymptoom**: Een symptoom met een direct oriënterende functie voor de diagnose.
* **Bij symptoom**: Een symptoom dat niet direct richtinggevend is, maar wel het klinisch beeld completer maakt.
* **Syndroom**: Een groep van vaak samen optredende symptomen.
* **Diagnose (descriptieve diagnose)**: Een beschrijving van de symptomen en syndromen, ongeacht de mogelijke verklaringen.
* **Differentiaaldiagnose**: Een reeks mogelijke diagnoses die gesteld kunnen worden bij éénzelfde klinisch beeld.
* **Comorbiditeit**: Het samen voorkomen van twee of meer verschillende stoornissen bij dezelfde persoon.
* **Etiologie**: De studie van de factoren die een stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden.
* **Pathogenese**: Het onderzoek naar de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot de stoornis leiden.
* **Prognose**: Een op onderzoek gebaseerde voorspelling van het mogelijke beloop van een stoornis, zowel met als zonder therapeutische interventie.
* **Therapie**: Het ontwerp en de uitvoering van interventies met als doel het pathologisch functioneren te doen verdwijnen, verbeteren of de gevolgen ervan te beperken.
* **Ziektebesef**: Het besef van de patiënt dat er sprake is van een ziekte.
* **Ziekte-inzicht**: Het inzicht van de patiënt in de oorzaken, het beloop, de prognose en de behandeling van de ziekte.
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'pathogene elementen' (algemene kenmerken van een stoornis die cultureel en tijdsbestendig zijn) en 'pathoplastische elementen' (tijd- en plaatsgebonden invloeden) is belangrijk om de variatie in stoornisbeelden te begrijpen.
### 2.2 De DSM en ICD classificatiesystemen
Twee belangrijke classificatiesystemen die wereldwijd gebruikt worden, zijn:
* **DSM-5(-TR)**: De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5e editie (met revisie) van de American Psychiatric Association.
* **ICD-11**: De International Classification of Diseases, 11e revisie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Beide systemen hanteren een combinatie van prototypesclassificatie en een categoraal systeem, hoewel de DSM-5(-TR) meer richting een dimensionale benadering evolueert.
#### 2.2.1 De benadering van een stoornis in de DSM-5
Volgens de DSM-5 is er sprake van een psychische stoornis wanneer er een combinatie is van de volgende factoren:
* **Lijdensdruk**: Aanzienlijk psychisch lijden bij de persoon.
* **Ernstige belemmeringen in het functioneren**: Beperkingen in sociale, beroepsmatige of andere belangrijke activiteiten.
* **Risico op dood, pijn, verlies van vrijheid**: De stoornis brengt een verhoogd risico op negatieve uitkomsten met zich mee.
* **Langere duur van de belemmeringen**: De klachten passen niet meer binnen een normale reactie op een bepaalde context of gebeurtenis.
#### 2.2.2 Belangrijke veranderingen in de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) introduceerde significante veranderingen ten opzichte van eerdere edities:
* **Afschaffing van het multiaxiale systeem**: De vijf assen (As I, II, III, IV, V) zijn verdwenen. As I (klinische stoornissen), As II (persoonlijkheidsstoornissen en ontwikkelingsstoornissen) en As III (somatische aandoeningen) worden niet langer onderscheiden.
* As IV (psychosociale en omgevingsproblemen) wordt vervangen door "notities over psychosociale aspecten".
* As V (wereldwijde beoordeling van functioneren) wordt vervangen door "aantekeningen met betrekking tot belemmerend functioneren", waarvoor in Sectie III van de DSM-5(-TR) specifieke instrumenten worden aangereikt.
* **Introductie van dimensies**: Hoewel het systeem grotendeels categoriaal blijft, is er meer ruimte voor het aangeven van gradaties (licht, matig, ernstig) bij sommige stoornissen, zoals depressieve stoornissen. Dit is een stap richting een meer dimensionale benadering.
* **Nieuwe diagnoses en aanpassingen**:
* Suïcideschalen voor risicotaxatie zijn toegevoegd.
* Een overkoepelende diagnose voor Autismespectrumstoornis (ASS) is ingevoerd.
* Nieuwe stoornissen zijn toegevoegd, waaronder Premenstruele stemmingsstoornis en Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis (bij depressieve stoornissen), en Binge-eating disorder (bij voedings- en eetstoornissen).
* De Persisterende-rouwstoornis is toegevoegd onder "Psychotrauma en stressorgerelateerde stoornissen".
* **Minder subtypes**: Er is een reductie van het aantal subtypes bij bepaalde stoornissen, wat leidt tot een grotere nadruk op spectrumstoornissen (bv. ASS, psychose).
#### 2.2.3 Opbouw van de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) is opgebouwd uit drie secties:
* **Sectie I: DSM-5 basics**: Bevat uitleg over het gebruik van de handleiding, instructies en algemene concepten. Hierin worden ook ontwikkelingsgerelateerde aspecten, culturele invloeden en geslachtsverschillen in relatie tot stoornissen opgenomen.
* **Sectie II: Diagnostische criteria**: Dit is de kern van het classificatiesysteem en bevat de gedetailleerde criteria voor de verschillende psychische stoornissen. Hoewel er een neiging is naar dimensionaliteit, blijft het grotendeels een categoriaal systeem. De criteria zijn enigszins verruimd en de mate van ernst moet gespecificeerd worden.
* **Sectie III: Nieuwe metingen en modellen**: Deze sectie wordt gezien als een "blik op de toekomst" en bevat opkomende metingen en modellen die verder onderzoek stimuleren. Het functioneert als een soort appendix voor nog niet volledig geaccepteerde of verder te onderzoeken classificaties en instrumenten.
* **Assessment measures**: Meer dimensionale/kwantitatieve instrumenten, waaronder vragenlijsten voor algemene psychiatrische symptomen, specifieke symptomen (bv. psychose), en de World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS 2.0).
* **Cultural formulation**: Handvatten om rekening te houden met culturele context, waaronder de Cultural Formulation Interview (CFI) die de invloed van culturele factoren op de opvattingen van patiënten over symptomen en behandeling onderzoekt.
* **Alternative DSM-5 model for Personality Disorders**: Een meer dimensionaal model voor persoonlijkheidsstoornissen, gebaseerd op een 3-voudige assessment: niveau van persoonlijkheidsfunctioneren (op continuüm), classificatie van pathologische trekken (5 brede domeinen) en classificatie van pathologische prototypen (6 typen).
* **Conditions for further study**: Stoornissen die nog verder onderzoek behoeven en nog niet officieel opgenomen zijn in Sectie II.
> **Tip:** De DSM-5(-TR) wordt beschouwd als een "levend document" dat voortdurend nieuwe kennis tracht te incorporeren. Kennis uit Sectie III kan in toekomstige revisies worden opgenomen in Sectie II.
#### 2.2.4 Controverse rondom de DSM
Het classificatiesysteem van de DSM is niet zonder controverse:
* **Overmatige pathologisering**: Er is bezorgdheid dat een uitbreiding van het aantal diagnosticeerbare stoornissen leidt tot overmatige pathologisering van normaal menselijk gedrag.
* **Verruiming en vaagheid van criteria**: Wijzigingen in classificatiecriteria en formuleringen worden soms als ruimer en vager ervaren, wat de diagnostiek kan bemoeilijken.
* **Gebrek aan transparantie**: Het herzieningsproces is niet altijd even transparant verlopen.
* **Te beperkte invoering van dimensionaliteit**: Hoewel dimensies zijn geïntroduceerd, is deze verandering niet altijd vergaand genoeg doorgevoerd, met name bij persoonlijkheidsstoornissen.
* **Pleidooi voor meer persoonlijke psychodiagnostiek**: Sommige critici bepleiten een meer persoonlijke en minder categoriale benadering van psychodiagnostiek.
Ondanks de kritiek heeft de DSM een grote invloed op de herkenning, conceptualisering, classificatie en behandeling van psychische stoornissen in de klinische praktijk.
### 2.3 Kenmerken van de DSM-5 benadering
* **Uitgangspunt**: Afwijkend gedrag wordt gezien als een uiting van onderliggende stoornissen, veroorzaakt door een complexe interactie van aanleg en omgeving.
* **Focus op stoornissen, niet op mensen**: Het systeem ordent stoornissen, en niet primair de persoon die de stoornis heeft.
* **A-theoretisch**: De DSM-5 geeft geen verklaring voor het ontstaan van stoornissen, maar is een opsomming van kenmerken.
* **Prototypes en categorieën**: Gebaseerd op een combinatie van het prototypische en categoriale classificatiemodel, waarbij een minimum aantal symptomen aan de criteria moet voldoen.
* **Beperking in ernstindicatie**: Het systeem maakt het soms lastig om de exacte ernst van een stoornis aan te duiden, hoewel er binnen de DSM-5 meer nadruk op grading is komen te liggen.
> **Voorbeeld:** Bij de diagnose depressieve stoornis kan men nu specifiëren of de ernst licht, matig of ernstig is, wat een meer genuanceerde beoordeling toelaat dan in eerdere edities.
### 2.4 Diagnostische beoordelingsmethoden
Naast classificatie zijn diverse methoden van beoordeling cruciaal voor diagnostiek:
#### 2.4.1 Klinisch interview
Dit is de meest gebruikte diagnostische methode. Het is een gesprek of interactie, zowel inhoudelijk als emotioneel, waarin algemene informatie, de aard van het probleem, psychosociale en medisch-psychiatrische geschiedenis, medicijngebruik, en cognitief functioneren (motoriek, bewustzijn, aandacht, denken) worden onderzocht. Interviews kunnen ongestructureerd, semi-gestructureerd of gestructureerd zijn.
#### 2.4.2 Psychologische tests
Gestructureerde beoordelingsmethoden die relatief stabiele eigenschappen en trekken meten en indicaties kunnen geven van afwijkingen.
* **Zelfbeoordelingsvragenlijsten**: Patiënten beantwoorden gestructureerde items over hun persoonlijkheidstrekken en eigenschappen (bv. MMPI-3, DAPP-BQ, SCL-90-S). Voordelen zijn het gebruiksgemak en de hoge betrouwbaarheid, maar sociale wenselijkheid en beperkt inzicht kunnen nadelen zijn.
* **Projectief materiaal**: Tests gebaseerd op interpretatie van ongestructureerd materiaal (bv. Rorschach-test).
#### 2.4.3 Neuropsychologisch onderzoek
Meet gedrag of prestaties die een indicatie kunnen geven van onderliggende neurologische beperkingen of beschadigingen. Dit omvat psychologische tests, gedragsobservatie en beeldvormingstechnieken.
#### 2.4.4 Gedragsbeoordeling
* **Observatie**: In natuurlijke omgevingen of testomgevingen.
* **Functionele analyse**: Analyse van gedrag door het onderzoeken van antecedenten (wat ging eraan vooraf) en consequenties (wat volgde erop).
* **Zelfwaarneming**: Registratieopdrachten (bv. dagboek, apps), zoals een gedachtendagboek.
#### 2.4.5 Fysiologische beoordeling en beeldvorming
Meten van fysiologische reacties die samenhangen met afwijkend gedrag of emoties, zoals bloeddruk, hartslag, galvanische huidrespons (GSR, zweetproductie), en spierspanning (EMG). Beeldvormingstechnieken van de hersenen omvatten EEG, fMRI, CT-scan, MRI, PET-scan.
### 2.5 Classificatie van symptomen
De DSM-5 categoriseert symptomen binnen verschillende domeinen:
#### 2.5.1 Expressie en motoriek
* **Lichaamshouding en psychomotoriek**: Overactiviteit (hyperkinesie, agitatie), onderactiviteit (bradykinesie, akinesie), disactiviteit (stereotypie, echopraxie).
* **Spraak**: Versneld (logorroe), vertraagd (bradyfasie), geremd (stotteren), geblokkeerd (mutisme), herhalend (echolalie).
#### 2.5.2 Bewustzijn
* **Helderheid**: Verhoogd (bv. manie), verlaagd (bv. absence), vernauwd, verwardheid.
* **Aandacht/opmerkzaamheid**: Verhoogd (hyperalertheid), verminderd (concentratieproblemen).
* **Oriëntatie**: Vermogen om zichzelf te plaatsen in tijd, ruimte, ten opzichte van eigen persoon en anderen. Desoriëntatie kan chronologisch, topografisch of interpersoonlijk zijn.
#### 2.5.3 Zelfbeleving
* **Zelfbeeld**: Verstoringen zoals ik-vitaliteit (gevoel te sterven), ik-activiteit (verlies van autonomie), ik-consistentie (gevoel te verbrokkelen), ik-afgrenzing (verlies van onderscheid ik/niet-ik), ik-identiteit (gevoel iemand anders te zijn).
* **Globale verstoringen**: Depersonalisatie (zelfvervreemding), derealisatie (onwerkelijkheidsgevoel).
* **Lichaamservaring**: Verstoord lichaamsschema (bv. anorexia nervosa), preoccupatie met fysieke toestand (bv. fantoompijn), preoccupatie met uiterlijk (bv. dysmorfofobie).
#### 2.5.4 Waarneming
* **Sensorische vervormingen**: Kwantitatief (bv. hyper-/hypo-esthesie) en kwalitatief (bv. micropsie, macropsie).
* **Illusies**: Juiste registratie van een reëel object, maar met toegevoegde, niet-behorende eigenschappen.
* **Hallucinaties**: Perceptie zonder reëel object aanwezig te zijn, mogelijk via alle zintuigen (visueel, auditief, olfactorisch, tactiel, gustatoir).
#### 2.5.5 Denken en geheugen
* **Formele denkstoornis**: Stoornissen in de organisatie of vorm van denken (bv. concretisme, magisch denken) en in het verloop van denken (bv. ideeënvlucht, perseveratie).
* **Inhoudelijke denkstoornis**: Obsessies (dwanggedachten), overgewaardeerde ideeën, wanen (oncorrigeerbare foutieve overtuigingen).
* **Geheugenstoornis**: Kwantitatief (amnesie) en kwalitatief (confabulatie, déjà vu).
* **Intelligentie**: Verschillende gradaties van zwakbegaafdheid.
#### 2.5.6 Gevoelens en verlangen
* **Gevoelsleven**: Stoornissen in de gevoeligheid voor stemmingen en emoties (affectlabiliteit, apathie, incongruentie) en in de inhoud van stemming en emotie (angst, depressiviteit, euforie).
* **Verlangen en wil**: Stoornissen in de impulscontrole (drang zonder controle) en verslaving (herhaaldelijk geen controle).
---
# Diagnostische methoden in de psychopathologie
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over diagnostische methoden in de psychopathologie, opgesteld als een examengericht studiemateriaal.
## 3. Diagnostische methoden in de psychopathologie
Dit gedeelte verkent de diverse beoordelingsmethoden die gebruikt worden binnen de psychopathologie, waaronder het klinisch interview, psychologische tests, neuropsychologisch onderzoek, gedragsbeoordeling en fysiologische beoordeling/beeldvorming.
### 3.1 Het klinisch interview
Het klinisch interview is de meest gebruikte diagnostische methode en betreft een gesprek of interactie, zowel inhoudelijk als emotioneel, tussen de hulpverlener en de cliënt.
Onderwerpen die tijdens een klinisch interview aan bod komen, omvatten:
* Algemene informatie over de cliënt.
* Beschrijving van het probleem of de klachten.
* Psychosociale geschiedenis (achtergrond, relaties, sociale steun).
* Medisch-psychiatrische geschiedenis (eerdere stoornissen, behandelingen).
* Huidige medische problemen en medicijngebruik.
* Cognitief functioneren, inclusief motoriek, bewustzijn, aandacht en denken.
Interviews kunnen variëren in structuur:
* **Ongestructureerd interview:** Flexibel, met open vragen, gericht op het verkennen van de cliënt zijn of haar verhaal.
* **Semi-gestructureerd interview:** Bevat een lijst met onderwerpen die besproken moeten worden, maar de volgorde en diepgang kunnen variëren.
* **Gestructureerd interview:** Volgt een strikt protocol met vooraf bepaalde vragen, wat de vergelijkbaarheid tussen cliënten vergroot.
Daarnaast kan de vorm van de interactie (mens-mens of mens-computer) invloed hebben op de informatie die verkregen wordt.
### 3.2 Psychologische tests
Psychologische tests zijn gestructureerde beoordelingsmethoden die gebruikt worden om relatief stabiele eigenschappen, trekken of afwijkingen te meten. Ze kunnen een indicatie geven van onderliggende psychische problematiek.
Vormen van psychologische tests:
* **Tests (IQ, persoonlijkheid, aandacht, executieve functies):** Deze meten specifieke cognitieve capaciteiten of persoonlijkheidskenmerken.
* **Zelfbeoordelingsvragenlijsten:** Bestaan uit gestructureerde items waarbij de cliënt zichzelf beoordeelt op bepaalde kenmerken, zoals persoonlijkheidstrekken of psychische symptomen. Bekende voorbeelden zijn de MMPI-3, DAPP-BQ en SCL-90-S.
> **Tip:** Hoewel zelfbeoordelingsvragenlijsten eenvoudig te gebruiken zijn en vaak een hoge betrouwbaarheid hebben, is er een risico op sociale wenselijkheid (het antwoorden op een manier die als sociaal acceptabel wordt gezien) en kunnen ze minder informatief zijn als ze de enige bron van informatie vormen.
* **Projectief materiaal:** Tests waarbij de cliënt op ongestructureerde prikkels moet reageren, wat meer inzicht zou geven in onbewuste processen (bv. Rorschach-test, Thematic Apperception Test).
### 3.3 Neuropsychologisch onderzoek
Neuropsychologisch onderzoek richt zich op het meten van gedrag of prestaties die een indicatie kunnen geven van onderliggende neurologische beperkingen of beschadigingen van de hersenen. Dit onderzoek wordt vaak uitgevoerd door een neuroloog in samenwerking met een klinisch neuropsychologisch onderzoeker.
Methoden binnen neuropsychologisch onderzoek omvatten:
* Gedragsobservatie (zie gedragsbeoordeling).
* Psychologische tests (specifieke tests gericht op cognitieve functies die door hersenbeschadiging beïnvloed kunnen worden).
* Beeldvormingstechnieken van de hersenen (zie fysiologische beoordeling/beeldvorming).
### 3.4 Gedragsbeoordeling
Gedragsbeoordeling omvat de observatie en analyse van gedrag.
* **Observatie:** Gedrag kan worden geobserveerd in de natuurlijke omgeving (thuis, school, werk) of in een testomgeving (bv. achter een éénrichtingsspiegel).
* **Functionele analyse:** Dit is een gedetailleerde analyse van gedrag door de *antecedenten* (dat wat aan het gedrag voorafgaat) en de *consequenten* (dat wat op het gedrag volgt) te onderzoeken.
* **Zelfwaarneming:** Cliënten worden gevraagd hun eigen gedrag te registreren, bijvoorbeeld via dagboeken of specifieke apps. Dit kan ook gelden voor cognitieve processen, zoals bij een gedachtendagboek.
### 3.5 Fysiologische beoordeling en beeldvorming
Dit type beoordeling richt zich op het meten van fysiologische reacties die samenhangen met psychische toestanden of afwijkend gedrag.
Methoden omvatten:
* **Bloeddrukmeter:** Meet de bloeddruk.
* **Hartslagmeter:** Meet de hartslagfrequentie.
* **Galvanische huidrespons (GSR):** Meet de elektrische geleidbaarheid van de huid, die toeneemt bij transpiratie (vaak gerelateerd aan emotionele opwinding).
* **Elektromyogram (EMG):** Meet de spierspanning.
**Beeldvorming van de hersenen:**
Diverse technieken worden gebruikt om de structuur en functie van de hersenen in beeld te brengen:
* **Elektro-encefalogram (EEG):** Meet elektrische activiteit van de hersenen.
* **Functionele MRI (fMRI):** Meet hersenactiviteit door veranderingen in bloedtoevoer te detecteren.
* **Computertomografie (CT-scan):** Maakt gedetailleerde dwarsdoorsneden van de hersenen.
* **Magnetische Resonantie Beeldvorming (MRI):** Gebruikt magnetische velden en radiogolven om gedetailleerde beelden van de hersenen te maken.
* **Positron Emissie Tomografie (PET-scan):** Meet metabole activiteit in de hersenen.
### 3.6 Classificatie van symptomen (en hun beoordeling)
De beoordeling van symptomen binnen de psychopathologie is cruciaal voor het stellen van een diagnose. De DSM-5(-TR) en ICD-11 zijn belangrijke classificatiesystemen die hierbij gehanteerd worden. De beoordeling omvat diverse domeinen van psychisch functioneren:
#### 3.6.1 Expressie en motoriek
Beoordeelt de zichtbare uitingen en bewegingen van een persoon.
* **Lichaamshouding en psychomotoriek:**
* *Overactiviteit:* Hyperkinesie (onwillekeurige bewegingen), hypertonie (verhoogde spierspanning), agitatie (rusteloosheid).
* *Onderactiviteit:* Bradykinesie (trage bewegingen), hypokinesie (verminderde bewegingsactiviteit), akinesie (afwezigheid van beweging).
* *Disactiviteit:* Stereotypie (herhalende, zinloze bewegingen), echopraxie (nabootsen van bewegingen), apraxie (moeite met uitvoeren van aangeleerde bewegingen).
* **Spraak:**
* *Versneld:* Logorroe (woordenvloed).
* *Vertraagd:* Bradyfasie (langzaam spreken).
* *Geremd:* Stotteren (hortend en stotend spreken).
* *Geblokkeerd:* Mutisme (niet spreken).
* *Herhalend:* Echolalie (herhalen van wat iemand anders zegt).
#### 3.6.2 Bewustzijn
Beoordeelt de mate van helderheid, aandacht en oriëntatie.
* **Stoornis in de helderheid:**
* *Verhoogd bewustzijn:* Kan voorkomen bij manische periodes.
* *Verlaagd bewustzijn:* Bijvoorbeeld een absence (korte onderbreking van het bewustzijn).
* *Bewustzijnsvernauwing:* Beperkt bewustzijn.
* *Verwardheid:* Ontbreken van helderheid.
* **Stoornis in aandacht of opmerkzaamheid:**
* *Verhoogde aandacht:* Hyperalert zijn.
* *Verminderde aandacht:* Concentratieproblemen.
* **Stoornis in de oriëntatie:** Het vermogen om zichzelf te plaatsen in tijd, ruimte, ten opzichte van de eigen persoon en anderen.
* *Desoriëntatie:* Chronologisch (tijd), topografisch (plaats), interpersoonlijk (personen).
#### 3.6.3 Zelfbeleving
Onderzoekt stoornissen in het zelfbeeld, de lichaamservaring en het gevoel van eigen identiteit.
* **Stoornis in het zelfbeeld:**
* *Specifieke verstoringen:* Verlies van ik-vitaliteit (gevoel te sterven), ik-activiteit (verlies van autonomie), ik-consistentie (gevoel te verbrokkelen), ik-afgrenzing (ontbreken van onderscheid tussen 'ik' en 'niet-ik'), ik-identiteit (gevoel iemand anders te zijn).
* *Globale verstoringen:* Depersonalisatie (gevoel van zelfvervreemding), derealisatie (onwerkelijkheidsgevoel).
* **Stoornis in de lichaamservaring:**
* Verstoord lichaamsschema (bv. bij anorexia nervosa).
* Preoccupatie met fysieke toestand (bv. fantoompijn).
* Preoccupatie met uiterlijk voorkomen (bv. dysmorfofobie).
#### 3.6.4 Waarneming
Onderzoekt verstoringen in hoe prikkels worden geregistreerd en geïnterpreteerd.
* **Sensorische vervormingen:**
* *Kwantitatief:* Hyperesthesie (verhoogde gevoeligheid), hypo-esthesie (verminderde gevoeligheid), anesthesie (geen gevoeligheid).
* *Kwalitatief:* Micropsie (objecten lijken kleiner), macropsie (objecten lijken groter).
* **Illusies:** Een reëel object wordt waargenomen, maar met toegevoegde eigenschappen die niet tot het object behoren (juiste registratie, foute interpretatie).
* **Hallucinaties:** Een perceptie zonder dat er een reëel object aanwezig is. Kan alle zintuiglijke functies betreffen (visueel, auditief, olfactorisch, tactiel, gustatoir).
#### 3.6.5 Denken en geheugen
Beoordeelt de vorm, het verloop en de inhoud van het denken, alsook geheugenfuncties en intelligentie.
* **Formele denkstoornis:** Stoornissen in de organisatie of vorm van denken (bv. concretisme, magisch denken) en in het verloop van denken (bv. ideeënvlucht, perseveratie).
* **Inhoudelijke denkstoornis:**
* *Obsessies:* Dwanggedachten (egodystoon - ik-vreemd).
* *Overwaardige ideeën:* Ideeën die de persoon te veel beheersen (egosyntoon - ik-eigen, bv. dysmorfofobie).
* *Wanen:* Oncorrigeerbare, foutieve overtuigingen (bv. over schuld, onsterfelijkheid, een vreemde geur verspreiden, paranoia).
* **Stoornis van geheugen:** Kwantitatieve stoornissen (bv. amnesie) en kwalitatieve stoornissen (bv. confabulatie, déjà vu).
* **Stoornis van intelligentie:** Verschillende gradaties van zwakbegaafdheid.
#### 3.6.6 Gevoelens en verlangen
Onderzoekt stoornissen in stemming, emoties, verlangen en wilskracht.
* **Stoornissen in het gevoelsleven:**
* *Gevoeligheid voor stemmingen en emoties:* Affectlabiliteit (snelle stemmingswisselingen), apathie (gebrek aan emoties), incongruentie (ongepaste emotionele reactie).
* *Inhoud van stemming en emotie:* Angst, depressiviteit, rouw, boosheid, euforie.
* **Stoornissen in verband met verlangen en wil:**
* *Wil/verlangen controle:* Problemen met zelfcontrole.
* *Drang:* Gebrek aan controle over impulsieve handelingen.
* *Verslaving:* Herhaaldelijk geen controle over gedrag.
---
# Classificatie van symptomen en psychische functies
Dit onderwerp focust op de classificatie van specifieke symptomen en stoornissen binnen verschillende psychische functies, zoals expressie en motoriek, bewustzijn, zelfbeleving, waarneming, denken en geheugen, en gevoelens en verlangen.
### 4.1 Indeling en begrippen in de psychopathologie
Psychopathologie is de wetenschap of studie van geestelijk of psychisch lijden, en omvat het geheel van psychische stoornissen. Er zijn twee benaderingen: de syndroombenadering (handboeken die vertrekken vanuit klinische beelden als geheel) en de symptoombenadering, die vandaag centraal staat en symptoom per symptoom vergelijkt. De psychopathologie heeft een wederzijdse beïnvloeding met de psychiatrie; de psychopathologie is theoretisch en algemeen geldend, terwijl de psychiatrie zich richt op de praktijk en het individu.
#### 4.1.1 Normaliteit versus pathologie
De grens tussen normaal en abnormaal is cultureel en maatschappelijk bepaald. Stoornissen kennen zowel algemene pathogene elementen als tijd- en plaatsgebonden pathoplastische elementen. Een polaire/categorale opvatting (zwart/wit) is vaak niet hanteerbaar; een dimensionele opvatting, die de werkelijkheid beter weerspiegelt, is vaak geschikter.
#### 4.1.2 Belangrijke begrippen
* **Klinisch beeld:** Het beeld dat direct door een hulpverlener wordt waargenomen.
* **Prevalentie:** De frequentie van het voorkomen van een aandoening in een specifieke populatie op een bepaald moment (oude en nieuwe gevallen).
* **Symptoom:** Een ziekteteken, uiting, signaal of kenmerk van een pathologisch proces. Hoofdsymptomen zijn direct richtinggevend, bijsymptomen maken het klinisch beeld completer.
* **Syndroom:** Een groep van vaak samen optredende symptomen.
* **Diagnose (descriptieve diagnose):** De beschrijving van symptomen en syndromen, ongeacht mogelijke verklaringen.
* **Differentiaaldiagnose:** Een reeks diagnoses die gegeven kan worden aan éénzelfde klinisch beeld, waarbij onderscheid gemaakt moet worden.
* **Comorbiditeit:** Het samen voorkomen van twee of meerdere verschillende stoornissen.
* **Etiologie:** De herkenning van factoren die de stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden.
* **Pathogenese:** Het onderzoek naar de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot de stoornis hebben geleid.
* **Prognose:** Een door onderzoek gefundeerde voorspelling van het mogelijke beloop van de stoornis, met en zonder therapeutische interventie.
* **Therapie:** Het ontwerp en de uitvoering van interventies om pathologisch functioneren te doen verdwijnen, verbeteren of de gevolgen ervan te beperken.
* **Ziektebesef:** Het besef van de patiënt dat er een ziekte is.
* **Ziekte-inzicht:** Het inzicht van de patiënt in de oorzaken, het verloop, de prognose en de behandeling van de ziekte.
### 4.2 Classificatie
Classificatie is een essentieel middel binnen de wetenschap en diagnostiek. Het biedt een gemeenschappelijke taal, is de basis voor het nemen van beslissingen, het maken van voorspellingen en het onderscheiden van onderzoekspopulaties.
#### 4.2.1 Betekenis van classificatie
Classificatie is een middel, geen doel op zich. Het doel is het nauwkeurig leren kennen van psychopathologische verschijnselen.
#### 4.2.2 Vormen van classificatie
* **Categorale classificatie:** Psychische stoornissen worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende, elkaar niet overlappende klassen.
* **Dimensionale classificatie:** Psychische stoornissen worden gesitueerd op een continuüm (bijvoorbeeld introvert-extravert).
* **Prototypische classificatie:** Psychische stoornissen worden onderverdeeld naar de mate waarin ze gelijken op een prototypisch voorbeeld.
#### 4.2.3 DSM en ICD
* **DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders):** Uitgegeven door de American Psychiatric Association. De meest recente versie is DSM-5(-TR).
* **ICD (International Classification of Diseases):** Uitgegeven door de Wereldgezondheidsorganisatie. De meest recente versie is ICD-11.
Beide systemen maken gebruik van prototypische en categorale classificatie, met aandacht voor de variabiliteit binnen individuen en de overlap van kenmerken. Een stoornis in de DSM wordt gekenmerkt door lijdensdruk, ernstige belemmeringen in het functioneren, risico op dood, pijn, verlies van vrijheid, en een langere duur van belemmeringen die niet meer passen binnen een normale reactie op een context.
### 4.3 Kenmerken van de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) is gebaseerd op het uitgangspunt dat afwijkend gedrag een uiting is van onderliggende stoornissen, veroorzaakt door een complexe interactie van aanleg en omgeving. Het ordent stoornissen, niet mensen, en is een opsomming van kenmerken zonder verklaring (a-theoretisch). Het hanteert een prototypisch en categorale classificatiemodel met minimumaantal symptomen, maar kan de ernst niet altijd goed aanduiden.
#### 4.3.1 Categorieën van psychische stoornissen in de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) kent een breed scala aan categorieën voor psychische stoornissen, die een gedetailleerd overzicht bieden.
#### 4.3.2 Belangrijke veranderingen in DSM-5(-TR)
* Afschaffing van de vijf assen.
* Invoering van dimensies om gradaties (licht-matig-ernstig) aan te geven.
* Nieuwe suïcideschalen voor risicotaxatie.
* Overkoepelende diagnose voor Autismespectrumstoornis (ASS).
* Toevoeging van nieuwe stoornissen, zoals Premenstruele stemmingsstoornis en Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis, en Binge eating disorder.
* Persisterende-rouwstoornis is toegevoegd onder "Psychotrauma en stressorgerelateerde stoornissen".
#### 4.3.3 Controverse rond de DSM-5
De DSM-5(-TR) blijft een bron van controverse. Kritiekpunten zijn onder meer de mogelijke overpathologisering van gedrag, te ruime en vage criteria, en een gebrek aan transparantie in het revisieproces. Hoewel dimensies zijn ingevoerd, wordt dit niet altijd ver genoeg doorgevoerd, met name bij persoonlijkheidsstoornissen. Er is een pleidooi voor meer persoonlijke psychodiagnostiek. Desalniettemin heeft de DSM een grote invloed op de herkenning, conceptualisering, classificatie en behandeling in de praktijk.
#### 4.3.4 Opbouw van de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) is opgebouwd uit drie secties:
* **Sectie I: DSM-5 basics:** Bevat uitleg en instructies.
* **Sectie II: Diagnostische criteria:** De kern van de classificatie.
* **Sectie III: Nieuwe metingen en modellen:** Bevat "emerging measures and models", een blik op de toekomst en nieuwe kennis.
De DSM-5(-TR) is een levend document dat permanent nieuwe kennis incorporeert. Het categoriale systeem is verzacht, met verruimde criteria en specificatie van ernst, evoluerend naar een meer dimensionele benadering. Ontwikkelingsgerelateerde aspecten, culturele aspecten en geslachtsverschillen zijn beter geïntegreerd. Het multi-axiale systeem is verdwenen; As IV is vervangen door 'notities over psychosociale aspecten' en As V door 'aantekeningen mbt belemmerend functioneren'. Het aantal subtypes is verminderd, wat leidt tot meer spectrumstoornissen.
##### 4.3.4.1 Sectie III: Opzet en inhoud
Sectie III is geen appendix maar een visie op de toekomst met "emerging measures and models". Het bevat:
* **Assessment measures:** Meer dimensionele/kwantitatieve instrumenten, zoals vragenlijsten voor algemene psychiatrische symptomen en de World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS 2.0).
* **Cultural formulation:** Handvatten om rekening te houden met culturele invloeden, zoals het Cultural Formulation Interview.
* **Alternative DSM-5 Model for Personality Disorders:** Een 3-voudige assessment voor persoonlijkheidsstoornissen, inclusief niveau van persoonlijkheidsfunctioneren, classificatie van pathologische trekken en classificatie van pathologische prototypen.
* **Conditions for further study:** Stoornissen waarvoor nog verder onderzoek nodig is en die nog niet in Sectie II zijn opgenomen.
### 4.4 Diagnostiek (beoordelingsmethoden)
Diagnostiek omvat het proces en het resultaat van het nauwkeurig leren kennen van psychopathologische verschijnselen.
#### 4.4.1 Klinisch interview
Het klinisch interview is de meest gebruikte beoordelingsmethode, een gesprek of interactie (inhoudelijk en emotioneel). Onderwerpen zijn algemene informatie, beschrijving van het probleem, psychosociale en medisch-psychiatrische geschiedenis, medicijngebruik, en cognitief functioneren (motoriek, bewustzijn, aandacht, denken). Interviews kunnen on-, semi- of gestructureerd zijn.
#### 4.4.2 Psychologische tests
Tests (IQ, persoonlijkheid, aandacht, executieve functies) zijn gestructureerde beoordelingsmethoden die relatief stabiele eigenschappen meten en indicaties geven voor afwijkingen. Vormen zijn zelfbeoordelingsvragenlijsten (MMPI-3, DAPP-BQ, SCL-90-S) en projectief materiaal. Voordelen zijn eenvoud en hoge betrouwbaarheid, maar er is gevaar voor sociale wenselijkheid en beperkingen als het de enige informatiebron is.
#### 4.4.3 Neuropsychologisch onderzoek
Dit meet gedrag of prestaties die een indicatie kunnen geven van onderliggende neurologische beperkingen of beschadigingen. Het omvat gedragsobservatie, psychologische tests en beeldvormingstechnieken.
#### 4.4.4 Gedragsbeoordeling
* **Observatie:** In natuurlijke omgevingen (thuis, school, werk) of in een testomgeving (one-way screen).
* **Functionele analyse:** Analyse van gedrag via antecedenten en consequenten.
* **Zelfwaarneming/registratie-opdrachten:** Dagboeken of apps.
* **Cognitieve beoordeling:** Bijvoorbeeld een gedachtendagboek.
#### 4.4.5 Fysiologische beoordeling/beeldvorming
Dit meet fysiologische reacties die samenhangen met afwijkend gedrag of emoties, zoals bloeddruk, hartslag, galvanische huidrespons (GSR), en elektromyogram (EMG). Beeldvormingstechnieken van de hersenen omvatten EEG, fMRI, CT-scan, MRI en PET-scan.
### 4.5 Classificatie van symptomen per psychische functie
#### 4.5.1 Expressie en motoriek
* **Lichaamshouding en psychomotoriek:**
* Overactiviteit: hyperkinesie, hypertonie, agitatie.
* Onderactiviteit: bradykinesie, hypokinesie, akinesie.
* Disactiviteit: stereotypie, echopraxie, apraxie.
* **Spraak:**
* Versneld: logorroe (woordenvloed).
* Vertraagd: bradyfasie (langzaam spreken).
* Geremd: stotteren.
* Geblokkeerd: mutisme (niet spreken).
* Herhalend: echolalie (herhalen wat iemand anders zegt).
#### 4.5.2 Bewustzijn
* **Stoornis in de helderheid:** verhoogd (manische periode), verlaagd (absence), vernauwing, verwardheid.
* **Stoornis in aandacht of opmerkzaamheid:** verhoogd (hyperalert), verminderd (concentratieproblemen).
* **Stoornis in de oriëntatie:** vermogen om zich te plaatsen in tijd, ruimte, tav de eigen persoon en anderen (desoriëntatie: chronologisch, topografisch, interpersoonlijk).
#### 4.5.3 Zelfbeleving
* **Stoornis in het zelfbeeld:**
* Specifieke verstoringen: Ik-vitaliteit (gevoel te sterven), Ik-activiteit (verlies van autonomie), Ik-consistentie (gevoel te verbrokkelen), Ik-afgrenzing (ontbreken van onderscheid ik/niet-ik), Ik-identiteit (gevoel iemand anders te zijn).
* Globale verstoringen: Depersonalisatie (zelfvervreemding), derealisatie (onwerkelijkheidsgevoel).
* **Stoornis in de lichaamservaring:** verstoord lichaamsschema (bv. anorexia nervosa), preoccupatie met fysieke toestand (bv. fantoompijn), preoccupatie met uiterlijk voorkomen (bv. dysmorfofobie).
#### 4.5.4 Waarneming
* **Sensorische vervormingen:**
* Kwantitatief: hyperesthesie, hypo-esthesie, anesthesie.
* Kwalitatief: micropsie, macropsie.
* **Illusies:** Juiste registratie van een reëel object, maar met toegevoegde, niet-bestaande eigenschappen.
* **Perceptuele misinterpretatie:** Juiste registratie, foute interpretatie.
* **Hallucinaties:** Perceptie zonder reëel object. Kan alle zintuiglijke functies betreffen (visueel, auditief, olfactorisch, tactiel, gustatoir).
#### 4.5.5 Denken en geheugen
* **Formele denkstoornissen:**
* In organisatie/vorm: concretistisch, magisch.
* In verloop: ideeënvlucht, perseveratie.
* **Inhoudelijke denkstoornissen:**
* Obsessies: dwanggedachten (egodystoon).
* Overwaardige ideeën: dysmorfofobie (egosyntoon).
* Wanen: oncorrigeerbare foutieve overtuigingen (schuld, onsterfelijkheid, eigen lichaam, buitenwereld - paranoia).
* **Stoornissen van geheugen:**
* Kwantitatief: amnesie.
* Kwalitatief: confabulatie, déjà vu.
* **Stoornis van intelligentie:** Verschillende gradaties van zwakbegaafdheid.
#### 4.5.6 Gevoelens en verlangen
* **Stoornissen in het gevoelsleven:**
* In gevoeligheid voor stemmingen en emoties: affectlabiliteit, apathie, incongruentie.
* In inhoud van stemming en emotie: angst, depressiviteit, rouw, boosheid, euforie.
* **Stoornis in verband met verlangen en wil:**
* Controle over wil en verlangen.
* Drang: geen controle.
* Verslaving: herhaaldelijk geen controle.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Psychopathologie | De wetenschap of studie van geestelijk of psychisch lijden, alsook het geheel van psychische stoornissen. |
| Syndroombenadering | Een benadering binnen de psychopathologie waarbij men vertrekt vanuit klinische beelden als geheel, waarbij een groep van dikwijls samen optredende symptomen wordt bestudeerd. |
| Symptoom | Een ziekteteken, uiting, signaal of kenmerk van een pathologisch proces. Dit kan een hoofdsymptoom zijn, dat direct richtinggevend is, of een bijsymptoom, dat het klinisch beeld compleet maakt. |
| Klinisch beeld | Het beeld dat direct door de arts of hulpverlener zichtbaar is bij een patiënt, vaak gebaseerd op observatie van gedrag, houding en expressie. |
| Prevalentie | De frequentie van het voorkomen van een bepaalde aandoening op een specifiek moment binnen een omschreven populatie, waarbij zowel oude als nieuwe gevallen worden meegenomen. |
| Differentiaaldiagnose | Een reeks van mogelijke diagnoses die gegeven kunnen worden aan éénzelfde klinisch beeld, met het doel om het onderscheid tussen verschillende aandoeningen te maken. |
| Etiologie | De erkenning van de factoren die een stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden. Dit betreft de oorzaken van de stoornis. |
| Prognose | Een door onderzoek gefundeerde voorspelling van het mogelijke beloop van een stoornis, zowel zonder als met therapeutische ingrijpen. |
| Classificatie | Een middel dat gebruikt wordt om pathologische verschijnselen te ordenen, wat dient als basis voor elke wetenschap, het nemen van beslissingen, het maken van voorspellingen en het onderscheiden van onderzoekspopulaties. |
| Categoriale classificatie | Een manier van classificeren waarbij psychische stoornissen worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende klassen die elkaar niet overlappen, vergelijkbaar met een "zwart-wit" benadering. |
| Dimensionale classificatie | Een classificatiemethode waarbij psychische stoornissen worden gesitueerd op een dimensie of continuüm, wat de werkelijkheid beter weerspiegelt doordat gradaties mogelijk zijn. |
| Prototypische classificatie | Een classificatiemethode waarbij psychische stoornissen worden onderverdeeld naar de mate waarin ze gelijken op een prototypisch voorbeeld, wat een combinatie is van categoriale en dimensionale aspecten. |
| DSM-5 (-TR) | Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5e editie (met tekstuele revisie), een classificatiesysteem voor psychische stoornissen ontwikkeld door de American Psychiatric Association. |
| ICD-11 | De International Classification of Diseases, 11e revisie, een wereldwijd classificatiesysteem voor ziekten en gezondheidsproblemen ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie. |
| Comorbiditeit | Het samen voorkomen van twee of meerdere verschillende stoornissen bij dezelfde persoon. |
| Pathogenese | Het onderzoek naar de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot een specifieke stoornis hebben geleid. |
| Hallucinaties | Waarnemingen die optreden zonder dat er een reëel object aanwezig is, en die betrekking kunnen hebben op alle zintuiglijke functies (visueel, auditief, olfactorisch, tactiel, gustatoir). |
| Wanen | Oncorrigeerbare, foutieve overtuigingen die niet passen bij de culturele achtergrond van de persoon en die betrekking kunnen hebben op de eigen persoon, het eigen lichaam of de buitenwereld. |
Cover
SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOPATHOLOGIE.docx
Summary
## Introductie tot de ontwikkelingspsychopathologie
De ontwikkelingspsychopathologie (OPP) is een jong en dynamisch onderzoeksveld binnen de psychologie dat zich richt op het begrijpen van de relaties tussen normale ontwikkeling en de afwijkende ontwikkelingen daarvan, met als doel afwijkend gedrag te beschrijven, verklaren en voorspellen door de tijd heen.
## OPP: conceptualisatie en historiek
Het domein van de ontwikkelingspsychopathologie is relatief jong, wat te wijten is aan diverse factoren:
* **Nauwelijks aandacht voor stoornissen bij kinderen:** Vroeger lag de focus voornamelijk op psychopathologie bij volwassenen.
* **Ontbreken van adequaat instrumentarium:** Er was lange tijd een gebrek aan ontwikkelingsgevoelige, betrouwbare en valide meetinstrumenten.
* **Tijdsintensieve studies:** Onderzoek vereist vaak longitudinale studies met grote steekproeven en lange follow-up periodes.
OPP kan worden gezien als het onderzoeksveld dat de basis legt voor de klinische ontwikkelingspsychologie (KLOP). KLOP bouwt voort op de inzichten uit OPP en voegt daar diagnostiek, preventie en interventie bij kinderen en adolescenten aan toe. Het is belangrijk om OPP te onderscheiden van zowel klinische psychologie (focus op het 'hier en nu') als ontwikkelingspsychologie (focus op normale ontwikkeling), hoewel er overlappingen zijn in de methoden, zoals prospectieve en longitudinale studies.
**Voorbeeld van OPP-onderzoek:**
Een studie naar de gevolgen van angst bij moeders tijdens de zwangerschap voor hun nakomelingen, die over meerdere jaren werd gevolgd met behulp van diverse methoden (vragenlijsten, observaties, cognitieve taken) en meerdere informanten. De resultaten toonden aan dat maternale angst tijdens de zwangerschap voorspellend kan zijn voor gedragsproblemen en cognitieve controleproblemen op latere leeftijd, wat de complexiteit en de lange termijn effecten van vroege ontwikkelingsfactoren illustreert.
## OPP = verklaren
Het verklaardomein van OPP richt zich op het ontrafelen van de oorsprong, instandhouding en het verloop van psychopathologie bij kinderen en adolescenten. Dit vereist een multi-level analyse, waarbij verschillende verklaringsniveaus worden geïntegreerd:
* **Biologisch niveau:** Genen, eiwitten, hersenmechanismen en -structuren.
* **Individueel niveau:** Gedrag, temperament, cognitieve stijlen.
* **Relationeel niveau:** Ouder-kindrelatie, peer-relaties.
* **Omgevingsniveau:** Gezin, school, bredere maatschappelijke factoren (bv. sociale media).
**Het model van Pennington ** illustreert de integratie van deze analyseniveaus, waarbij het de relatie tussen biologische factoren (bv. genen, hersenen) en gedrag (sociaal, emotioneel, cognitief) onderzoekt. Dit model erkent de complexiteit en de bidirectionele causaliteit tussen deze factoren, en benadrukt het belang van epigenetische invloeden, waarbij omgeving en opvoeding genexpressie kunnen beïnvloeden. De toekomst van OPP ligt in het definiëren van psychopathologie op basis van onderliggende mechanismen in plaats van symptomen, wat kan leiden tot een beter begrip van comorbiditeit en de ontwikkeling van gepersonaliseerde interventies [2002](#page=2002).
> **Tip:** Het begrijpen van de verschillende verklaringsniveaus is cruciaal, omdat dit de basis vormt voor het kiezen van de juiste behandelingsstrategieën.
## OPP = voorspellen
Voorspellen in OPP omvat het identificeren van factoren die de ontwikkeling van psychopathologie waarschijnlijker maken. Longitudinaal onderzoek is hierbij essentieel. Het is echter belangrijk te nuanceren dat deze voorspellingen gebaseerd zijn op statistische kansen voor risicogroepen en geen absolute zekerheden bieden voor individuen. Factoren die de ontwikkeling van psychopathologie voorspellen, zijn vaak complex en interageren met elkaar, en er is altijd ruimte voor toevalsfactoren. Het concept van 'historisme', waarbij men zoekt naar 'de' enige oorzaak, is misleidend; de focus moet liggen op de instandhouding van problemen en de beïnvloedbaarheid daarvan.
### Toepassing binnen OPP: ontwikkelingstrajecten
Het bestuderen van ontwikkelingstrajecten helpt om patronen van gedrag over tijd te identificeren.
**Voorbeeld 1: Ontwikkelingstrajecten van fysieke agressie**
Onderzoek naar fysieke agressie bij Canadese kinderen toonde aan dat er drie trajecten zijn: licht agressief (dalend met de leeftijd), middelmatig agressief (dalend met de leeftijd) en hoog agressief (stabiel en hoog). Predictoren voor het hoog agressieve traject omvatten mannelijk geslacht, lage sociaaleconomische status, lage opleiding van de moeder en vijandig ouderschap. Dit onderstreept het belang van vroege interventie om adaptieve probleemoplossingsstrategieën aan te leren.
**Voorbeeld 2: Ontwikkelingstrajecten van lichaamsontevredenheid**
Een longitudinale studie naar lichaamsontevredenheid bij adolescenten tot volwassenheid identificeerde stabiele en wisselende trajecten. Vroege adolescentie bleek een gevoelige periode te zijn, waarbij factoren als depressieve symptomen, lager zelfbeeld, slechte ouder-kindrelatie, diëten bij leeftijdsgenoten en pesten voorspellend waren voor stabiel hoge trajecten. Preventie-inspanningen gericht op zelfbeeld en ouder-kindrelaties zijn daarom cruciaal in deze levensfase.
> **Tip:** De studie van ontwikkelingstrajecten benadrukt het belang van vroege interventie en preventie om problematische patronen te doorbreken.
## OPP = beschrijven
Het beschrijvende aspect van OPP richt zich op het definiëren van wat afwijkt van de normale ontwikkeling. Dit is cruciaal voor:
* **Communicatie:** Een gedeelde taal en classificatie (bv. DSM, ASEBA) zorgt voor eenduidigheid onder professionals.
* **Onderzoek:** Het bepalen van incidentie en prevalentie van stoornissen.
* **Diagnostische cyclus:** Het opstellen van hypothesen over de aard en aanwezigheid van psychopathologie bij een individu.
**Verschillende benaderingen:**
Classificatiesystemen zoals de DSM en het ASEBA-systeem (met de CBCL) zijn beide wetenschappelijk onderbouwd en wereldwijd verspreid. Hoewel ze op gedragsniveau classificeren, komen de onderliggende oorzaken of biologische markers niet altijd aan bod. Beide systemen zijn in ontwikkeling en proberen meer aandacht te besteden aan het ontwikkelingsperspectief, met een hybride benadering die zowel categorische als dimensionele aspecten integreert.
**Andere aspecten voor het bepalen van afwijking:**
Naast classificatiesystemen zijn de volgende punten belangrijk:
* **Levensloopperspectief:** Gedrag moet worden gesitueerd binnen de normale ontwikkelingstaken en leeftijdsadequaatheid. Gedrag dat niet past bij de ontwikkelingsfase wordt als maladaptief beschouwd.
* **Ontwikkelingstrajecten:** Het volgen van patronen van gedrag over tijd.
* **Hulpvraag:** Slechts een klein percentage van de jongeren met psychopathologie zoekt hulp, wat de prevalentie kan onderschatten.
* **Lijden/impairement:** De mate waarin het gedrag het functioneren van het kind belemmert, is een cruciale indicator.
## Prevalentie van kinderpsychopathologie
In de Benelux kampt ongeveer 10-15% van de kinderen met psychopathologie, wat betekent dat 85% het wel goed doet. Prevalentiecijfers variëren echter sterk en zijn afhankelijk van factoren zoals studiegroep (regio, cultuur), meetinstrument (bv. klinisch interview vs. vragenlijst), leeftijd, informant (ouders, leerkrachten, kind zelf), en het soort probleem of stoornis. De COVID-19 pandemie heeft geleid tot een toename van zorgen omtrent de mentale gezondheid van kinderen en adolescenten wereldwijd.
## Stabiliteit van kinderpsychopathologie
Longitudinale studies tonen aan dat psychopathologie in de kindertijd en adolescentie een sterke predictor kan zijn voor latere ontwikkelingsfasen, vooral binnen hetzelfde brede band domein (homotypische stabiliteit). Echter, fluctuaties in ernst en expressie van problematiek gedurende de ontwikkeling zijn eerder regel dan uitzondering. Hoewel er meer evidentie is voor homotypische dan heterotypische stabiliteit (mutatie van de ene stoornis naar de andere), kan psychopathologie zich ook manifesteren als een combinatie van stoornissen (comorbiditeit) of als een verandering in de expressie van de stoornis. Veel individuen zullen minstens één keer in hun leven voldoen aan de criteria van een klinische stoornis.
## Wat is normale ontwikkeling?
Het begrijpen van normale ontwikkeling is fundamenteel voor OPP. Ontwikkelingstaken zijn normale uitdagingen die een kind op een bepaalde leeftijd moet doorlopen. Deze taken kunnen spanningen met zich meebrengen die leiden tot veranderingen in gedrag, gevoelens en gedachten. Zolang deze reacties tijdelijk zijn en kinderen er niet in blijven hangen (vaak met steun van hun omgeving), duiden ze niet noodzakelijk op afwijkende ontwikkeling of een psychische stoornis.
**Culturele factoren** spelen een belangrijke rol in hoe gedragingen worden geïnterpreteerd en hoe verwachtingen worden geuit, wat kan leiden tot verschillen in de uitingen van psychopathologie en de interpretatie van normaal gedrag.
## Modellen van normale ontwikkeling
Verschillende modellen helpen bij het verklaren van normale ontwikkeling en hoe deze kan afwijken:
### Trekmodel
Dit model stelt dat ontwikkeling wordt bepaald door stabiele, relatief onbeïnvloedbare individuele karakteristieken (trekken), die endogeen zijn en niet door de omgeving worden beïnvloed. Dit model is grotendeels verworpen omdat het de rol van de omgeving negeert. Het 'littekenmodel' is een variant hierop, waarbij blijvende schade door aversieve ervaringen de persoonlijkheidsontwikkeling maladaptief beïnvloedt.
### Omgevingsmodellen/Contextueel model
Deze modellen benadrukken de invloed van externe omgevingsfactoren (exogene factoren) op de ontwikkeling. Ze gaan uit van een dynamisch mensbeeld waarbij het individu kan veranderen als de omgeving verandert.
* **Ecologisch model (Bronfenbrenner):** Beschouwt contexten op microniveau (dichte relaties), mesoniveau (interactie tussen contexten) en macroniveau (maatschappelijke factoren).
* **Kritische kanttekeningen:** Deze modellen kunnen een passief mensbeeld hanteren, waarbij de persoon zelf weinig invloed heeft. Ze houden onvoldoende rekening met de subjectieve definitie van 'positieve' of 'negatieve' omgevingen en de rol van kritische perioden.
### Interactiemodel
Dit model stelt dat ontwikkeling het resultaat is van een actieve wisselwerking tussen kind- en omgevingskenmerken.
* **Goodness of fit-model:** Benadrukt de match of mismatch tussen kindkenmerken en omgevingsfactoren. Een 'poorness of fit' kan leiden tot onaangepast gedrag.
* **Transactioneel model:** Gaat een stap verder door te stellen dat kind en omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden en veranderen als gevolg van de interactie. Bidirectionele causaliteit staat hier centraal. Dit model is cruciaal voor het begrijpen van psychopathologie, waarbij diathese (kwetsbaarheid) en stress samenkomen om pathologie te ontwikkelen. Stressoren kunnen hierbij acuut of chronisch zijn en verschillende niveaus beslaan (individueel, relationeel, maatschappelijk).
### Risico- en beschermende factoren
Risico- en beschermende factoren zijn essentieel voor het begrijpen van ontwikkelingsuitkomsten. Ze kunnen op verschillende niveaus worden ingedeeld (organisch, intrapersoonlijk, interpersoonlijk, hoger-orde) en interageren op complexe wijze (bv. cumulatief risicomodel). Genen worden vaker gezien als kwetsbaarheidsfactoren dan als directe risicofactoren. Temperament, opvoedingsstijl, en omgevingsfactoren zoals armoede en verwaarlozing zijn belangrijke risicofactoren. Beschermende factoren, zoals een goede ouder-kindrelatie, intelligentie en sociale steun, kunnen het negatieve effect van risicofactoren verminderen.
### Veerkracht
Veerkracht (resilience) is het vermogen om zich aan te passen ondanks aanzienlijke tegenslag. Dit domein is relatief jong en richt zich op het identificeren van beschermende factoren en processen die adaptatie bevorderen. Veerkracht is niet alleen het vermijden van problemen, maar ook het vermogen om te herstellen na tegenslag. Het wordt beïnvloed door zowel individuele kenmerken als relationele en omgevingsfactoren. Preventieprogramma's richten zich vaak op het versterken van beschermende factoren, omdat dit soms effectiever kan zijn dan het direct aanpakken van risicofactoren.
## Hoofdstuk 1: Vroege socialisatieproblemen
Vroege socialisatie, het proces waarbij kinderen sociale vaardigheden en emotionele competenties ontwikkelen, is cruciaal voor een gezonde ontwikkeling. Problemen in dit domein kunnen zich uiten in slaap-, zindelijkheids-, voedings- en eetproblemen.
### Slaapproblemen
Normale slaapontwikkeling verloopt geleidelijk van korte slaapcycli bij baby's naar langere periodes van slaap 's nachts. Milde slaapproblemen zijn vaak onderdeel van de normale ontwikkeling en van voorbijgaande aard. Klinische slaapproblemen worden gekenmerkt door interferentie met het dagelijks functioneren, zoals schoolprestaties of psychosociaal welzijn, en kunnen leiden tot prikkelbaarheid of slaperigheid.
**DSM-5 Categorieën:**
* **Insomnie:** Problemen met inslapen of doorslapen.
* **Hypersomnie:** Overmatige slaapbehoefte.
* **Parasomnie:** Abnormaal gedrag tijdens de slaap (nachtmerries, pavor nocturnus, slaapwandelen).
**Comorbiditeit en Verloop:**
Slaapproblemen komen frequent voor bij kinderen en zijn vaak geassocieerd met internaliserende problemen zoals angst en depressie. Ze kunnen persisteren tot volwassenheid en een risicofactor vormen voor verdere psychopathologie.
**Etiologie en Mechanismen:**
Zowel biologische factoren (bv. rijping van het zenuwstelsel) als psychologische factoren (bv. temperament, angst voor separatie) spelen een rol. Ouderlijke factoren, zoals inconsequente opvoeding, overbezorgdheid of het te vroeg forceren van slaaproutines, kunnen de ontwikkeling van slaapproblemen beïnvloeden. Transactionele mechanismen, waarbij het probleem zichzelf in stand houdt, zijn ook relevant.
### Zindelijkheidsproblemen
Normale zindelijkheid ontwikkelt zich door fysiologische rijping en leerprocessen, waarbij controle over sluitspieren wordt verkregen. Problemen ontstaan wanneer deze processen verstoord worden, wat kan leiden tot enuresis (urineverlies) of encopresis (ontlastingverlies).
**DSM-5 Categorieën:**
* **Enuresis:** Herhaalde urinelozing in bed of kleding (primair of secundair).
* **Encopresis:** Herhaaldelijk defeceren op daartoe niet bestemde plaatsen (retentief of niet-retentief).
**Prevalentie en Comorbiditeit:**
Zindelijkheidsproblemen komen relatief vaak voor en kunnen geassocieerd zijn met gedragsproblemen, leerproblemen en andere internaliserende of externaliserende stoornissen.
**Etiologie en Mechanismen:**
Factoren op biologisch niveau (rijping, werking sluitspier) en psychologisch niveau (temperament, angst, autonomiedrang) spelen een rol. Ouderlijke factoren zoals overbezorgdheid, te vroeg forceren of een te grote focus op het probleem kunnen de ontwikkeling belemmeren. Maatschappelijke veranderingen, zoals de beschikbaarheid van luiers, kunnen ook invloed hebben op de aanvang van zindelijkheid.
### Voedings- en Eetproblemen
Voeding is cruciaal voor groei en ontwikkeling. Problemen ontstaan wanneer het leerproces van regulatie van inname, acceptatie van smaken en interactie met de omgeving wordt verstoord. De ontwikkeling van voedselvoorkeuren begint al prenataal en wordt sterk beïnvloed door de sociale omgeving. Neofobie (angst voor nieuwe voedingsmiddelen) is evolutionair begrijpelijk, maar kan een belemmering vormen.
**DSM-5 Categorieën:**
* **Pica:** Eten van oneetbare zaken.
* **Ruminatiestoornis:** Terug laten komen en herkauwen van voedsel.
* **Vermijdende/Restrictieve Voedselinnamestoornis (ARFID):** Falen om te voldoen aan voedings- en energiebehoeften, zonder angst voor gewichtstoename of verstoring van lichaamsbeeld.
* **Anorexia Nervosa (AN), Bulimia Nervosa (BN), Binge Eating Disorder (BED):** Specifieke eetstoornissen met eigen criteria.
**Prevalentie en Comorbiditeit:**
Eet- en voedingsproblemen komen frequent voor, met name bij kinderen met ontwikkelingsstoornissen. Ze zijn vaak geassocieerd met angststoornissen, autismespectrumstoornissen en ADHD.
**Verloop en Prognose:**
Voedingsproblemen in de vroege kindertijd kunnen stabiel blijven en voorspellend zijn voor latere eetstoornissen. Tijdig ingrijpen is cruciaal voor een gunstige prognose.
**Etiologie en Mechanismen:**
Een multicausaal model omvat biologische factoren (bv. oraal-motorische aspecten), kindfactoren (bv. temperament, zelfregulatie), ouderlijke vaardigheden (bv. druk, restrictie, beloning met voeding) en socioculturele factoren (bv. media-idealen, 'food away from home'). Er is sprake van complexe interacties tussen deze factoren, waarbij het **transactionele model** centraal staat.
## Hoofdstuk 2: Trauma
Kinderen en adolescenten kunnen geconfronteerd worden met schokkende gebeurtenissen, wat kan leiden tot stressreacties. Indien deze reacties langdurig aanhouden en de verwerking gestagneerd is, spreekt men van trauma, wat een ernstige bedreiging vormt voor de persoonlijke integriteit. Reacties op trauma variëren sterk afhankelijk van de leeftijd, waarbij symptomen kunnen variëren van slaap- en eetproblemen bij baby's tot gedragsmatige veranderingen, angsten en depressie bij oudere kinderen en adolescenten.
### DSM-5: Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen
De DSM-5 erkent PTSS als de bekendste stoornis, maar ook minder schokkende levensgebeurtenissen kunnen, indien ze niet goed verwerkt worden, leiden tot posttraumatische stressreacties. PTSS wordt gekenmerkt door vier symptoomclusters: intrusieve symptomen, vermijdingsgedrag, negatieve veranderingen in gedachten en stemming, en veranderingen in arousal en reactiviteit. Er zijn specifieke criteria voor kinderen onder de 6 jaar en er worden subtypes onderscheiden (met dissociatieve of uitgestelde symptomen). Naast PTSS zijn ook andere stoornissen, zoals reactieve hechtingsstoornis en aanpassingsstoornis, mogelijk.
### Prevalentie en Verloop
Een aanzienlijk deel van de kinderen wordt blootgesteld aan traumatische gebeurtenissen, met uiteenlopende prevalentiecijfers afhankelijk van de definitie en meetmethode. PTSS ontwikkelt zich bij ongeveer 1 op de 6 kinderen na een traumatische gebeurtenis, waarbij meisjes en gebeurtenissen met een interpersoonlijk karakter een hoger risico vormen. Trauma kan het dagelijks functioneren ernstig belemmeren en de ontwikkeling bedreigen.
### Risico- en Protectieve Factoren
Risicofactoren omvatten biologische kwetsbaarheid, demografische factoren (bv. vrouwelijk geslacht), eerdere psychopathologie en cumulatieve traumatische gebeurtenissen. Beschermende factoren zijn onder meer sociale steun, mannelijk geslacht en het ontbreken van eerdere traumatisering.
### Trauma en de Hersenen
Traumatische ervaringen kunnen leiden tot veranderingen in de hersenen, met name in het belonings-, geheugen- en bedreigingssysteem. Dit kan resulteren in een verhoogde gevoeligheid voor stress, negatieve emoties, verminderd zelfvertrouwen en een groter risico op mentale problemen. Vroege interventies en het opbouwen van vertrouwensrelaties kunnen de plasticiteit van de hersenen positief beïnvloeden en de gevolgen van trauma helpen verminderen.
## Hoofdstuk 3: Hechting en Kindermishandeling
### Gehechtheid
Gehechtheid, zoals beschreven door Bowlby, is een biologisch bepaalde component van menselijke natuur, gericht op het aangaan van sterke emotionele banden met belangrijke individuen. Een veilige hechting wordt gekenmerkt door een 'secure base' (veilige basis) voor exploratie en een 'safe haven' (veilige haven) bij stress. Een onveilige hechting kan ontstaan door een gebrek aan sensitiviteit en responsiviteit van de verzorger, wat leidt tot interne werkmodellen die het zelfbeeld en sociale/emotionele competenties beïnvloeden. Gehechtheid is niet statisch, maar kan gedurende de levensloop veranderen en wordt beïnvloed door interacties en contexten.
#### Classificatie: Categoriale vs. Dimensionele Visie
De categoriale visie onderscheidt veilige, angstige, vermijdende en gedesorganiseerde hechting. De dimensionele visie, die meer nuance biedt, beschrijft hechting op basis van angstige en vermijdende dimensies. Hoewel onveilige hechting een risicofactor is voor psychopathologie, is het geen stoornis op zich. Hechtingsstoornissen (reactieve hechtingsstoornis en ontremd-sociaalcontactstoornis) zijn wel specifieke psychopathologieën die ontstaan als reactie op pathogene zorg.
### Kindermishandeling
Kindermishandeling omvat fysieke, seksuele en emotionele mishandeling, evenals verwaarlozing. Het is een ernstige risicofactor die kan leiden tot onveilige en gedesorganiseerde hechting. Intergenerationele overdracht van mishandeling is een complex fenomeen, waarbij gehechtheidsproblemen, negatieve werkmodellen en ecologische factoren een rol spelen. Beschermende factoren, zoals ondersteunende opvoeders of therapie, kunnen deze cyclus doorbreken.
**Preventie:**
Vroegtijdige interventieprogramma's, zoals het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) en Video feedback to Promote Positive Parenting (VIPP), zijn gericht op het ondersteunen van ouders en het bevorderen van veilige ouder-kindrelaties. Ook attachment-based family therapy (ABFT) kan effectief zijn bij het herstellen van vertrouwen.
## Hoofdstuk 4: Stemmingsproblemen & Depressie bij Kinderen en Adolescenten
Depressieve symptomen komen bij kinderen en adolescenten vaker voor dan voorheen werd gedacht, met een geleidelijke toename van de kindertijd naar de adolescentie, waar meisjes een hoger risico lopen. De prognose is niet altijd gunstig, met een hoog hervalpercentage.
### Definitie en DSM-5
Depressie kan zich uiten als een symptoom, syndroom of stoornis, gekenmerkt door een negatieve stemming, verminderd plezier en interesse, en vaak een negatieve cognitieve triade (negatief zelfbeeld, negatieve kijk op de wereld en de toekomst). De DSM-5 erkent verschillende depressieve stoornissen, met aandacht voor leeftijdsspecifieke uitingen, hoewel de diagnostiek van depressie bij kinderen uitdagend kan zijn vanwege de overlap met normale stemmingswisselingen en andere psychopathologie.
### Ontwikkelingstaken en Manifestaties
De uiting van depressieve symptomen kan variëren afhankelijk van de ontwikkelingsfase en de bijbehorende ontwikkelingstaken. Bij peuters en kleuters kan dit zich uiten als prikkelbaarheid of separatieangst, bij schoolkinderen als slechtere schoolprestaties en angst, en bij adolescenten als sociale isolatie, impulsiviteit of suïcidale gedachten.
### Comorbiditeit en Verklaringen
Depressie komt vaak voor in combinatie met andere stoornissen, zoals angststoornissen, gedragsstoornissen en middelengebruik. Verklarende modellen omvatten genetische/biologische factoren (neurotransmitters, familiale aanleg), temperament (negatieve emotionaliteit, lage positieve emotionaliteit, lage effortful control), emotieregulatieproblemen, en cognitieve kwetsbaarheden (negatieve zingevingsstijl, aangeleerde hulpeloosheid, informatieverwerkingsbias). Het diathese-stressmodel en transactionele modellen zijn hierbij relevant.
### Preventie en Behandeling
Preventieprogramma's, zoals het 'Boost Camp' gericht op emotieregulatie, kunnen helpen bij het stimuleren van copingvaardigheden. Behandeling kan cognitieve gedragstherapie omvatten, gericht op het veranderen van maladaptieve gedachten en gedrag.
## Hoofdstuk 5: Angst en Rouw
### Angst
Angst is een normale, adaptieve emotie die ons helpt bij het omgaan met dreigende situaties. Angststoornissen ontstaan wanneer de angst disproportioneel, langdurig en belemmerend wordt voor het dagelijks functioneren. Angstreacties kunnen zich uiten in cognities ("ik ben in gevaar"), fysiologie (versnelde hartslag, ademhaling) en gedrag (vluchten, vermijding).
#### Normaal vs. Abnormaal
De inhoud en intensiteit van angsten evolueren met de leeftijd, van concrete angsten bij jonge kinderen (bv. voor harde geluiden, scheiding) naar meer abstracte en anticipatorische angsten bij adolescenten (bv. voor falen, sociale afkeuring). Abnormale angst of een angststoornis wordt gekenmerkt door interferentie met het dagelijks functioneren, leeftijdsinadequaatheid of extreme intensiteit.
#### Prevalentie, Verloop en Risicofactoren
Angststoornissen zijn de meest voorkomende psychopathologie bij jongeren. Ze kunnen chronisch zijn, maar spontaan herstel is ook mogelijk. Risicofactoren omvatten erfelijkheid, gedragsinhibitie (temperamentsfactor), angstsensitiviteit, biologische kwetsbaarheid (bv. verhoogde cortisolspiegels) en negatieve leerervaringen (klassieke conditionering, observationeel leren, negatieve informatie). Omgevingsfactoren zoals onveilige gehechtheid, overbeschermende opvoedingsstijlen en stressvolle levensgebeurtenissen spelen eveneens een rol. Beschermende factoren zijn onder meer effortful control (aandachts- en gedragscontrole), waargenomen controle en een positieve ouder-kindrelatie.
### Gecompliceerde Rouw
Rouw is een natuurlijk proces na verlies, dat door iedereen anders wordt ervaren en beïnvloed wordt door de band met de overledene en het ontwikkelingsstadium van de rouwende. Het omvat vier taken: het verlies onder ogen zien, de pijn van het verlies ervaren, zich aanpassen aan het leven zonder de overledene, en opnieuw leren genieten van het leven terwijl de herinnering levendig wordt bewaard.
#### Gecompliceerde Rouw als Stoornis
Gecompliceerde rouw ontstaat wanneer het rouwproces vastloopt, wat leidt tot chronisch lijden, een verscheurend verlangen naar de overledene, en significante beperkingen in het functioneren. De DSM-5 erkent de persisterende complexe rouwstoornis als een aparte categorie, met specifieke criteria gericht op de duur en aard van de rouwreacties.
#### Verklarende Modellen
Cognitief-gedragsmatige modellen verklaren gecompliceerde rouw door problemen bij de integratie van het verlies in het autobiografisch geheugen, negatieve opvattingen over de rouwreacties, en angstige vermijding of depressief terugtrekgedrag. Deze mechanismen beïnvloeden en versterken elkaar, wat leidt tot het vastlopen in het rouwproces.
## Hoofdstuk 6: Gedragsproblemen bij Adolescenten
Gedragsproblemen, waaronder agressie en regelovertredend gedrag, zijn complexe uitingen die vaak ontstaan door een samenspel van individuele, relationele en omgevingsfactoren.
### Evidence-Based Werken en het STOP4-7 Programma
Evidence-based werken in de hulpverlening vereist het combineren van het beste beschikbare bewijs met klinische expertise en cliëntvoorkeuren. Het STOP4-7 programma is een vroeg interventie- en preventieprogramma dat zich richt op kinderen tussen vier en zeven jaar met externaliserend gedrag, door middel van kind-, oudertraining en schoolinterventies. De aanpak is ecologisch en omvat technieken zoals positieve bekrachtiging, structuur bieden, consequente discipline en het bevorderen van sociale vaardigheden.
### DSM-5: Disruptieve Impulsbeheersings- en Andere Gedragsstoornissen
De DSM-5 categoriseert gedragsproblemen onder stoornissen zoals de Oppositioneel-opstandige stoornis (ODD), Norm-overschrijdende gedragsstoornis (CD) en Periodiek explosieve stoornis. Deze stoornissen worden gekenmerkt door een patroon van boze stemming, ruziezoekend gedrag of schending van normen en rechten van anderen.
### Prevalentie, Comorbiditeit en Prognose
Gedragsproblemen komen frequent voor, met een hogere prevalentie bij jongens, vooral in de adolescentie. Ze gaan vaak gepaard met comorbiditeit, zoals ADHD, leerproblemen, angst- en stemmingsstoornissen, en middelengebruik. De prognose is vaak negatief zonder behandeling, met een hoge stabiliteit van de problemen over generaties heen.
### Ontwikkelingsmodellen en Verklaringsperspectieven
Vroege ontwikkeling, met name de interactie tussen ouder en kind (dwingproces, coercieve processen), is cruciaal. Verwerping door leeftijdsgenoten en aansluiting bij deviante peers kunnen leiden tot delinquentie. Verklaringsmodellen omvatten biologische, leertheoretische, informatieverwerkings- en ecologische/transactionele perspectieven, die de complexe interacties tussen individuele kwetsbaarheden en omgevingsinvloeden belichten.
## Hoofdstuk 7: Verslaving + Zelfverwondend Gedrag
### Verslaving
De adolescentie is een kritieke fase voor de ontwikkeling van de hersenen, met een onevenwicht tussen het limbisch systeem (belonende processen) en de prefrontale cortex (controle en planning). Dit maakt adolescenten kwetsbaar voor middelengebruik en verslaving. Het duaal procesmodel beschrijft de interactie tussen deze systemen.
#### Shift in Visie en Criterian
De visie op middelengebruik bij jongeren is verschoven van een gecontroleerde consumptie naar een strengere focus op abstinentie, vanwege de grotere schadelijke effecten op de ontwikkelende hersenen. De DSM-5 criteria voor middelgerelateerde stoornissen beschrijven een problematisch gebruikspatroon dat leidt tot klinisch significante beperkingen of lijdensdruk, onderverdeeld in stoornissen door middelengebruik en middelengeïnduceerde stoornissen. Gedragsverslavingen, zoals gamen en gokken, krijgen ook meer aandacht.
#### Prevalentie, Comorbiditeit en Verloop
Middelengebruik en verslaving komen frequent voor bij adolescenten, met een toenemende prevalentie met de leeftijd. Comorbiditeit met andere psychiatrische stoornissen is hoog, waarbij vaak sprake is van wederzijdse beïnvloeding. Het verloop van verslaving kent verschillende fasen, van positieve bekrachtiging tot compulsief gebruik en negatieve bekrachtiging, en wordt beïnvloed door genetische factoren, sociale context, persoonlijkheid, expliciete cognities en executieve functies.
#### Preventie en Beschermende Factoren
Preventie is cruciaal, gezien de grotere gevolgen van middelengebruik tijdens de adolescentie. Effectieve preventie vereist een combinatie van voorlichting aan ouders, structurele politieke maatregelen en het aanpakken van risicofactoren. Beschermende factoren omvatten genetische aanleg, sterke sociale banden, proactieve ouderlijke betrokkenheid en het ontwikkelen van gezonde coping- en emotieregulatiestrategieën.
### Zelfverwondend Gedrag (ZVG)
Zelfverwondend gedrag, gedefinieerd als het opzettelijk toebrengen van fysiek letsel zonder suïcidale intentie, komt vaak voor bij adolescenten, met een hogere prevalentie bij meisjes. Het wordt vaak gezien als een vorm van emotieregulatie, een poging om negatieve gevoelens te verminderen of te communiceren.
#### DSM-5 Criteria en Prevalentie
De DSM-5 heeft niet-suïcidale zelfbeschadiging (NSSI) erkend als een apart syndroom, gekenmerkt door het toebrengen van letsel met specifieke intenties of gevolgen. ZVG is vaak comorbide met andere stoornissen, zoals depressie, angststoornissen, eetstoornissen en middelengebruik.
#### Verloop, Risico- en Protectieve Factoren
ZVG kent vaak een bifasisch verloop, met pieken in de adolescentie en vroege volwassenheid. Risicofactoren omvatten negatieve emotionaliteit, problematische emotieregulatie, impulsiviteit, traumatische ervaringen, onveilige hechting en blootstelling aan zelfverwondend gedrag bij leeftijdsgenoten of via sociale media. Beschermende factoren zijn onder meer een positieve identiteitsontwikkeling, veilige hechting, sociale steun en het leren van adaptieve emotieregulatiestrategieën. ZVG wordt beschouwd als een copingmechanisme en een non-verbale vorm van communicatie.
## Hoofdstuk 8: Eetproblemen bij Kinderen en Adolescenten
Eetproblemen bij kinderen en adolescenten zijn divers en kunnen variëren van verstoringen in eetgedrag tot klinische eetstoornissen zoals Anorexia Nervosa, Bulimia Nervosa en Binge Eating Disorder.
### Definitie en DSM-5
De DSM-5 categoriseert eetstoornissen breed, met specifieke criteria voor verschillende stoornissen, rekening houdend met ontwikkelingsaspecten. Obesitas is een medische aandoening, maar kan samengaan met eetstoornissen. Kernpathologie bij eetstoornissen is de centrale rol van gewicht, lichaamsvorm en eten in de zelfevaluatie.
### Prevalentie, Comorbiditeit en Verloop
Eetstoornissen komen vaker voor bij meisjes, met een hogere incidentie in de adolescentie. Ze gaan gepaard met significante comorbiditeit met depressie, angststoornissen, middelengebruik en zelfverwondend gedrag. Vroege signalen, zoals lichaamsontevredenheid en ongezonde dieettechnieken, kunnen al op jongere leeftijd worden gedetecteerd en zijn voorspellend voor latere eetstoornissen. De prognose is variabel, maar hoe vroeger de behandeling start, hoe gunstiger deze is.
### Ontstaan en Instandhouding
Een multicausaal model verklaart het ontstaan en de instandhouding van eetproblemen, met aandacht voor equifinaliteit en multifinaliteit. Factoren zoals onrealistische schoonheidsidealen, sociale vergelijking (via ouders, peers, media), onveilige hechting, temperament, executief functioneren en emotieregulatie spelen een rol. Het **tripartite influence model** beschrijft hoe sociale actoren idealen promoten, die via mediërende processen tot lichaamsontevredenheid leiden.
#### Beschermende Factoren en Preventie
Beschermende factoren omvatten een positieve ouder-kindrelatie, veilige gehechtheid, mediawijsheid en een kritische denkstijl. Universele preventieprogramma's gericht op het verbeteren van het lichaamsbeeld en het bevorderen van gezonde copingstrategieën kunnen effectief zijn, mits ze interactief zijn, een brede doelgroep aanspreken en leerkrachten betrekken. Een ecologische aanpak die ook omgevingsfactoren aanpakt, is van belang.
## Hoofdstuk 8: Eetproblemen bij Kinderen en Adolescenten
Eetproblemen bij kinderen en adolescenten zijn divers en omvatten verstoringen in het eetgedrag die kunnen leiden tot klinische eetstoornissen. Het begrijpen van normale voedings- en eetontwikkeling is cruciaal om afwijkend gedrag te herkennen.
### Definitie en DSM-5 Categorieën
De DSM-5 classificeert eetstoornissen, waaronder Pica, Ruminatiestoornis, ARFID, Anorexia Nervosa, Bulimia Nervosa en Binge Eating Disorder. Deze classificaties houden rekening met ontwikkelingsaspecten en gedragsmatige indicatoren.
### Prevalentie, Comorbiditeit en Verloop
Eetstoornissen komen vaker voor bij meisjes en de incidentie is hoger bij adolescenten. Ze gaan vaak gepaard met comorbiditeit met depressie, angst, middelengebruik en zelfverwondend gedrag. Vroege signalen, zoals lichaamsontevredenheid en ongezonde dieetpraktijken, kunnen voorspellend zijn voor latere eetstoornissen. De prognose varieert, waarbij een vroege aanvang en behandeling de kans op herstel vergroten.
### Ontstaan en Instandhouding: Multicausale Modellen
Een multicausaal model verklaart het ontstaan en de instandhouding van eetstoornissen, waarbij interacties tussen biologische factoren (temperament, genetica), psychologische factoren (cognities, emotieregulatie, hechting) en socioculturele invloeden (media-idealen, sociale vergelijking) een rol spelen. Het tripartite influence model beschrijft hoe sociale actoren en mediapraktijken bijdragen aan lichaamsontevredenheid, met name door sociale vergelijking en internalisatie van idealen.
#### Rol van Gehechtheid en Emotieregulatie
Onveilige hechting en maladaptieve emotieregulatiestrategieën worden consistent geassocieerd met eetpathologie. Verstoorde ouder-kindrelaties en de moeilijkheid om emoties te reguleren kunnen bijdragen aan eetbuien en restrictief eetgedrag.
#### Preventie
Universele preventieprogramma's gericht op het verbeteren van het lichaamsbeeld, mediawijsheid en zelfbeeld zijn veelbelovend, hoewel de effecten vaak van korte duur zijn. Een ecologische aanpak die zowel individuele als omgevingsfactoren beïnvloedt, is essentieel voor duurzame preventie.
## Hoofdstuk 11: Suicidaal Gedrag
Suicidaal gedrag, hoewel minder frequent dan bij andere leeftijdsgroepen, is een belangrijke doodsoorzaak bij jongeren en komt vaker voor in de vorm van pogingen. Het is een complex fenomeen dat wordt beïnvloed door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren.
### Kenmerken en Modellen
Een suïcidale toestand wordt gekenmerkt door hopeloze gedachten, intense negatieve gevoelens, lichamelijke klachten en (non-)verbale waarschuwingssignalen. Het biopsychosociaal model van Rudd en het integratief verklarend model van Van Heeringen bieden een raamwerk voor het begrijpen van de multifactoriële aard van suïcidaliteit. Het suïcidale proces is langdurig en fluctuerend, waarbij acute en chronische suïcidaliteit kunnen worden onderscheiden.
### Risico- en Beschermende Factoren
Voorbeschikkende factoren omvatten genetische kwetsbaarheid, neurobiologische afwijkingen, traumatische levensgebeurtenissen, psychologische kwetsbaarheden (bv. lage impulscontrole, zwart-wit denken) en demografische factoren. Uitlokkende factoren zijn recente stressvolle levensgebeurtenissen, psychische problemen en drempelverlagende factoren (bv. beschikbaarheid van middelen). Beschermende factoren zijn onder meer een sterk steunnetwerk, communicatie, positieve copingstrategieën, zelfvertrouwen, veerkracht en toegang tot kwalitatieve geestelijke gezondheidszorg.
## Hoofdstuk 5: Angst en Rouw
### Angst en Angststoornissen
Angst is een basisemotie die ons helpt bedreigingen te hanteren. Angststoornissen ontstaan wanneer de angst disproportioneel, langdurig en belemmerend wordt. Angstontwikkeling verloopt met de leeftijd van concrete naar abstractere angsten. Risicofactoren omvatten erfelijkheid, gedragsinhibitie, angstsensitiviteit, biologische kwetsbaarheid en negatieve leerervaringen. Beschermende factoren zijn onder meer effortful control, waargenomen controle en een positieve ouder-kindrelatie. Angststoornissen kunnen chronisch zijn, maar spontaan herstel is mogelijk.
### Rouw en Gecompliceerde Rouw
Rouw is een natuurlijk proces na verlies, dat individueel verschilt en zich door de tijd heen manifesteert in verschillende taken. Gecompliceerde rouw ontstaat wanneer het rouwproces vastloopt, wat leidt tot chronisch lijden en significante beperkingen. De DSM-5 erkent de persisterende complexe rouwstoornis als een aparte categorie, met criteria gericht op de duur en aard van de rouwreacties. Cognitieve en gedragsmatige modellen verklaren gecompliceerde rouw door problemen in de integratie van het verlies, negatieve opvattingen over de rouwreacties en vermijdingsgedrag.
## Hoofdstuk 6: Gedragsproblemen bij Adolescenten
Gedragsproblemen, waaronder agressie en regelovertredend gedrag, zijn complexe uitingen die vaak een vroege start hebben en prognostisch ongunstig kunnen zijn zonder interventie. Het begrijpen van de ontwikkelingstaken en de interactie tussen kindfactoren (bv. temperament, executieve functies) en omgevingsfactoren (bv. opvoeding, peer-invloed) is cruciaal.
### Het STOP4-7 Programma
Dit programma is een evidence-based interventie die zich richt op het verbeteren van gedragsproblemen bij jonge kinderen door middel van ouder- en kindtraining, en schoolinterventies. De aanpak is ecologisch en omvat strategieën zoals positieve bekrachtiging, consequente discipline en het aanleren van sociale vaardigheden.
### Verklarende Modellen en Preventie
Verschillende modellen, waaronder het dwingproces (coercive process) en ecologische/transactionele modellen, helpen bij het verklaren van de ontwikkeling van gedragsproblemen. Een vroege interventie, met name tussen de leeftijd van 4 en 8 jaar, is het meest effectief. Preventieprogramma's gericht op het versterken van pro-sociale vaardigheden en het creëren van een positieve omgeving kunnen de ontwikkeling van antisociaal gedrag tegengaan.
## Hoofdstuk 7: Verslaving + Zelfverwondend Gedrag
### Verslaving
De adolescentie is een kwetsbare periode voor de ontwikkeling van verslaving door de nog niet volledig ontwikkelde prefrontale cortex en het versterkte limbisch systeem. Dit leidt tot een grotere gevoeligheid voor beloning en impulsiviteit. Het duaal procesmodel, dat de interactie tussen deze systemen beschrijft, biedt inzicht in de mechanismen van verslaving.
#### Middelen- en Gedragsverslavingen
De DSM-5 classificeert middelgerelateerde stoornissen en erkent ook gedragsverslavingen zoals gokken. Comorbiditeit met andere psychopathologie is hoog. Middelengebruik kan leiden tot aanzienlijke neurobiologische en psychologische veranderingen, met gevolgen voor de ontwikkeling en latere levensloop.
#### Risico- en Protectieve Factoren
Risicofactoren omvatten genetische aanleg, persoonlijkheidskenmerken (bv. hoge BAS-gevoeligheid), sociale context (peers, ouderlijk gebruik), expliciete cognities (verwachtingen) en executieve functiestoornissen. Beschermende factoren zijn onder meer sterke sociale banden, pro-sociale peers, gezonde ouderlijke begeleiding en effectieve emotieregulatie.
### Zelfverwondend Gedrag (ZVG)
Zelfverwondend gedrag, gedefinieerd als het opzettelijk toebrengen van fysiek letsel zonder suïcidale intentie, wordt vaak gezien als een copingmechanisme voor het omgaan met intense negatieve emoties, identiteitsverwarring en sociale problemen.
#### Risico- en Protectieve Factoren
Risicofactoren omvatten traumatische ervaringen, onveilige hechting, negatieve emotionaliteit, problematische emotieregulatie en de invloed van peers en sociale media. Beschermende factoren zijn onder meer een veilige hechting, positieve identiteitsontwikkeling, sociale steun en het leren van adaptieve coping- en emotieregulatiestrategieën. Het is cruciaal om ZVG te benaderen als een vorm van communicatie en coping, en niet als aanstellerij.
## Hoofdstuk 8: Eetproblemen bij Kinderen en Adolescenten
Eetproblemen bij kinderen en adolescenten zijn divers en kunnen variëren van verstoringen in eetgedrag tot klinische eetstoornissen zoals Anorexia Nervosa, Bulimia Nervosa en Binge Eating Disorder. Het begrijpen van normale voedings- en eetontwikkeling is cruciaal om afwijkend gedrag te herkennen.
### Definitie en DSM-5 Categorieën
De DSM-5 classificeert eetstoornissen, waaronder Pica, Ruminatiestoornis, ARFID, Anorexia Nervosa, Bulimia Nervosa en Binge Eating Disorder. Deze classificaties houden rekening met ontwikkelingsaspecten en gedragsmatige indicatoren.
### Prevalentie, Comorbiditeit en Verloop
Eetstoornissen komen vaker voor bij meisjes, met een hogere incidentie in de adolescentie. Ze gaan vaak gepaard met comorbiditeit met depressie, angststoornissen, middelengebruik en zelfverwondend gedrag. Vroege signalen, zoals lichaamsontevredenheid en ongezonde dieetpraktijken, kunnen voorspellend zijn voor latere eetstoornissen. De prognose is variabel, maar hoe vroeger de behandeling start, hoe gunstiger deze is.
### Ontstaan en Instandhouding: Multicausale Modellen
Een multicausaal model verklaart het ontstaan en de instandhouding van eetstoornissen, waarbij interacties tussen biologische factoren (bv. temperament, genetica), psychologische factoren (bv. cognities, emotieregulatie, hechting) en socioculturele invloeden (bv. media-idealen, sociale vergelijking) een rol spelen. Het tripartite influence model beschrijft hoe sociale actoren en mediapraktijken bijdragen aan lichaamsontevredenheid, met name door sociale vergelijking en internalisatie van idealen.
#### Rol van Gehechtheid en Emotieregulatie
Onveilige hechting en maladaptieve emotieregulatiestrategieën worden consistent geassocieerd met eetpathologie. Verstoorde ouder-kindrelaties en de moeilijkheid om emoties te reguleren kunnen bijdragen aan eetbuien en restrictief eetgedrag.
#### Preventie
Universele preventieprogramma's gericht op het verbeteren van het lichaamsbeeld, mediawijsheid en zelfbeeld zijn veelbelovend, hoewel de effecten vaak van korte duur zijn. Een ecologische aanpak die zowel individuele als omgevingsfactoren beïnvloedt, is essentieel voor duurzame preventie.
## Hoofdstuk 11: Suicidaal Gedrag
Suicidaal gedrag, hoewel minder frequent dan bij andere leeftijdsgroepen, is een belangrijke doodsoorzaak bij jongeren en komt vaker voor in de vorm van pogingen. Het is een complex fenomeen dat wordt beïnvloed door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren.
### Kenmerken en Modellen
Een suïcidale toestand wordt gekenmerkt door hopeloze gedachten, intense negatieve gevoelens, lichamelijke klachten en (non-)verbale waarschuwingssignalen. Het biopsychosociaal model van Rudd en het integratief verklarend model van Van Heeringen bieden een raamwerk voor het begrijpen van de multifactoriële aard van suïcidaliteit. Het suïcidale proces is langdurig en fluctuerend, waarbij acute en chronische suïcidaliteit kunnen worden onderscheiden.
### Risico- en Beschermende Factoren
Voorbeschikkende factoren omvatten genetische kwetsbaarheid, neurobiologische afwijkingen, traumatische levensgebeurtenissen, psychologische kwetsbaarheden (bv. lage impulscontrole, zwart-wit denken) en demografische factoren. Uitlokkende factoren zijn recente stressvolle levensgebeurtenissen, psychische problemen en drempelverlagende factoren (bv. beschikbaarheid van middelen). Beschermende factoren zijn onder meer een sterk steunnetwerk, communicatie, positieve copingstrategieën, zelfvertrouwen, veerkracht en toegang tot kwalitatieve geestelijke gezondheidszorg.
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Vroegtijdige conclusies over causaliteit:** Longitudinaal onderzoek biedt correlaties, geen absolute causale verbanden.
* **Onderschatting van de rol van omgeving:** Ook in genetisch beïnvloedde domeinen speelt de omgeving een cruciale rol.
* **Op zichzelf staande verklaringen:** Psychopathologie is zelden terug te voeren op één enkele factor; een multicausaal en transactioneel perspectief is essentieel.
* **Generalisatie zonder nuance:** Resultaten uit specifieke populaties kunnen niet altijd direct worden gegeneraliseerd.
* **Negeren van het ontwikkelingsperspectief:** Symptomen en gedragingen moeten altijd worden geïnterpreteerd binnen de context van de normale ontwikkeling.
* **Verwarring tussen risicofactoren en beschermende factoren:** Beide zijn cruciaal voor een volledig beeld.
* **Onvoldoende aandacht voor beschermende factoren:** Deze bieden aanknopingspunten voor preventie en interventie.
* **Gebrek aan integratie van verschillende verklaringsniveaus:** Biologische, psychologische en omgevingsfactoren zijn onderling verbonden.
* **Te simpele kijk op stabiliteit en verandering:** Ontwikkeling is dynamisch en kan worden beïnvloed door interventies.
* **Focus enkel op psychopathologie:** Het bestuderen van normale ontwikkeling en veerkracht biedt waardevolle inzichten.
Glossary
## Glossary
| Term | Definitie |
| :----------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Ontwikkelingspsychopathologie (OPP) | Een algemene benadering om de relaties tussen de normale ontwikkeling en de afwijkende ontwikkelingen daarvan te begrijpen, met als doel het beschrijven, verklaren en voorspellen van afwijkende gedragingen en processen door de tijd heen. |
| Klinische ontwikkelingspsychologie (KLOP) | Een stap verder dan OPP, gericht op het voorkomen en behandelen van psychische problemen bij kinderen en adolescenten, waarbij diagnostiek, preventie en interventie centraal staan. |
| Transactioneel model | Een model dat stelt dat kind en omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden en veranderen als gevolg van hun interacties, wat leidt tot dynamische en cyclische verbanden in de ontwikkeling. |
| Diathese-stress model | Een model dat verklaart hoe psychopathologie ontstaat door de interactie tussen een onderliggende kwetsbaarheid (diathese) van het individu en stressoren uit de omgeving (stress), waarbij beide noodzakelijk zijn voor het ontstaan van een stoornis. |
| Risicofactor | Een factor die een negatieve invloed heeft op de normale ontwikkeling van een kind en de kans op een maladaptieve uitkomst verhoogt, vaak probabilistisch van aard en niet direct causaal. |
| Beschermende factor | Een factor die de negatieve invloed van een risicofactor op de ontwikkeling geheel of gedeeltelijk tenietdoet, waardoor de kans op een maladaptieve uitkomst verkleind wordt. |
| Veerkracht | De capaciteit van een dynamisch systeem om stand te houden of te herstellen na substantiële uitdagingen die het systeem bedreigen of hebben bedreigd, waarbij zowel adaptieve als maladaptieve pathways mogelijk zijn. |
| Gedragsinhibitie | Een biologisch bepaalde temperamentfactor die gekenmerkt wordt door de neiging om verlegen en angstig te reageren op nieuwe en onbekende situaties, en die fungeert als een algemene kwetsbaarheidsfactor voor angststoornissen. |
| Emotieregulatie | Het proces waarbij individuen hun emotionele reacties beheren, zowel in termen van het ervaren als het uiten ervan, wat cruciaal is voor een gezonde psychosociale ontwikkeling en het voorkomen van psychopathologie. |
| Intern Werkmodel (IWM) | Een cognitieve representatie van het zelf en van belangrijke anderen, gevormd door vroege interacties, die de verwachtingen en interpretaties van de persoon over relaties en zichzelf beïnvloedt, en die een rol speelt in de ontwikkeling van hechting en psychopathologie. |