Interpersonal Relations In Psychology
Cover
Forsyth (2020).pdf
Summary
# Groepsweerstand tegen gezondheidsmandaten
Dit onderwerp onderzoekt de redenen achter groepsweerstand tegen gezondheidsmandaten tijdens de COVID-19-pandemie, met een specifieke focus op de rol van groepstenken.
## 1. Groepsweerstand tegen gezondheidsmandaten
Publieke gezondheidsinterventies, zoals verplichte vaccinaties of quarantaines tijdens een epidemie, zijn noodzakelijk om de verspreiding van besmettelijke ziekten te beperken, maar in veel gevallen stuiten deze initiatieven op weerstand van bepaalde groepen. Tijdens de COVID-19-pandemie protesteerden antiquarantaine-groepen tegen de mandaten voor sociale afstand en thuisblijven, omdat zij van mening waren dat deze bevelen hun recht op vergadering, reizen en werken schonden. Deze analyse onderzoekt mediabeschrijvingen van dergelijke groepen om te bepalen of hun afwijkende reacties op een wettelijk en medisch gerechtvaardigd gezondheidsinitiatief voortkwamen uit groepstenken: de verslechtering van oordeel en rationaliteit die soms in groepen optreedt [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 Historische voorbeelden van weerstand
De weerstand tegen gezondheidsinterventies is geen nieuw fenomeen. Voorbeelden hiervan zijn [2](#page=2):
* De Anti-Mask League in San Francisco tijdens de griep pandemie van 1918, die protesteerde tegen het dragen van gezichtsmaskers in het openbaar [2](#page=2).
* Groepen in New Hampshire die zich in 2009 verzetten tegen de wet die het gebruik van veiligheidsgordels verplicht stelde [2](#page=2).
* Vakbonden die zich organiseerden om vaccinaties tegen polio, pokken en mazelen te bestrijden, zoals de Anti-Vaccination Society of America in 1879 [2](#page=2).
Tijdens de COVID-19-pandemie van 2020 ontstonden er in de Verenigde Staten antiquarantaine-groepen die protesteerden tegen de niet-farmaceutische interventies. Deze groepen argumenteerden dat de beperkingen hun fundamentele rechten schonden en meer kwaad dan goed deden. Sommige demonstranten blokkeerden zelfs medische faciliteiten en intimideerden zorgpersoneel [2](#page=2).
### 1.2 Theoretische verklaringen voor groepsgedrag
Verschillende theoretische perspectieven kunnen dit gedrag verklaren:
* **"Mob mentaliteit" (Le Bon, 1895/1960):** Mensen verliezen hun individualiteit in groepen, waardoor hun overtuigingen, acties en emoties convergeren en intensiveren. Dit maakt groepen vatbaar voor manipulatie door leiders [3](#page=3).
* **Psychodynamische verklaringen:** Groepsgedrag kan voortkomen uit onbewuste angsten van leden, die rebels reageren op autoriteit om goedkeuring te zoeken voor het verlichten van existentiële angst [3](#page=3).
* **Convergentietheorieën:** Deze theorieën richten zich op het type individuen dat zich aansluit bij dergelijke groepen, omdat ze mensen aantrekken met compatibele behoeften, verlangens en motivaties. Een gevoel van gemeenschapsvernedering kan een drijfveer zijn om deel te nemen aan radicale politieke groepen [3](#page=3).
### 1.3 De theorie van groepstenken
Een meer specifieke verklaring voor opvallend en onverstandig groepsgedrag is de theorie van groepstenken (groupthink) van Irving Janis. Janis identificeerde gemeenschappelijke processen en omstandigheden in groepen die catastrofes meemaakten versus groepen die dit vermeden. Groepen die ernstige fouten maken, vertonen bepaalde gedeelde eigenschappen die leiden tot groepstenken: een verstoorde denkstijl die groepsleden onbekwaam maakt om rationele beslissingen te nemen. Hoewel de oorspronkelijke gevallen die Janis bestudeerde uniek waren en de processen niet objectief gedocumenteerd, biedt de groepstenken-theorie een robuuste beschrijving van situationele en groepsniveauvariabelen die de kwaliteit van besluitvormingsprocessen kunnen beïnvloeden. De theorie is toegepast op diverse groepen, waaronder politieke besluitvormers, overheidsinstanties, onderwijs- en zorgprofessionals, en bedrijfsleven [3](#page=3).
#### 1.3.1 Invloed van groepstenken op besluitvorming
Groepstenken wordt gekenmerkt door een verslechtering van de mentale efficiëntie, realiteitstoetsing en moreel oordeel. Dit kan leiden tot [9](#page=9):
* Het negeren van informatie die de bestaande overtuigingen van de groep tegenspreekt [5](#page=5).
* Het haasten naar consensus zonder adequate afweging van alternatieven [5](#page=5).
* Een voorkeur voor hiërarchische en op status gerichte structuren in plaats van egalitaire structuren [5](#page=5).
### 1.4 Situaties en kenmerken die bijdragen aan groepstenken
De theorie van groepstenken identificeert verschillende factoren die de kans op dit fenomeen vergroten:
#### 1.4.1 Cohesie en identiteit
* **Groepscohesie:** Een gevoel van eenheid, kameraadschap en gedeelde identiteit is de enige noodzakelijke voorwaarde voor groepstenken volgens Janis. Cohesieve groepen bieden voordelen zoals meer plezier, duurzaamheid en effectiviteit bij het bereiken van doelen. Echter, cohesie verhoogt ook de druk om zich te conformeren aan groepsdoelen, beslissingen en normen. Dissenters kunnen negatieve gevolgen ondervinden, zoals sociale uitsluiting [4](#page=4).
* **Gedeelde sociale identiteit:** Identificatie met een groep wordt sterker wanneer andere groepen als tegenstanders worden gezien, wat typisch is voor protestgroepen. Extreme identificatie kan leiden tot het opgeven van het persoonlijke zelf en het overnemen van collectieve groepskwaliteiten. Dit kan resulteren in het uitvoeren van objectief irrationele handelingen, omdat individuen zichzelf niet meer onderscheiden van de groep [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.4.2 Isolatie
Groepen die groepstenken ervaren, zijn vaak geïsoleerd van externe informatiebronnen. De COVID-19 quarantainemaatregelen versterkten dit effect door sociale netwerken te beperken en de toegang tot bredere perspectieven te verminderen. Dit kan leiden tot "echokamers", waar gelijkgestemde individuen informatie filteren die hun gedeelde opvattingen bevestigt, wat kan resulteren in groepspolarisatie [5](#page=5).
#### 1.4.3 Stress
Een bedreigende situatie, zoals een pandemie en economische depressie, vergroot de kans op groepstenken. Individuele stress door isolatie en verlies van inkomsten kan leiden tot een verminderd vermogen om rationeel te denken. Op groepsniveau kan stress leiden tot verhoogde cohesie en een meer defensieve, aannemelijke oriëntatie in plaats van rationele probleemoplossing. Dit kan resulteren in een behoefte aan cognitieve afsluiting, waarbij onzekerheid wordt vermeden door een snelle, definitieve conclusie te omarmen, zelfs als deze niet volledig gebaseerd is op feiten [5](#page=5).
### 1.5 Symptomen van groepstenken
Groepen die lijden aan groepstenken vertonen kenmerkende, vaak onjuiste, manieren van waarnemen van de groep en andere groepen, die bekend staan als groepillusies [6](#page=6).
#### 1.5.1 Illusies van moraliteit
Leden van groepen met groepstenken zijn ervan overtuigd dat zij moreel juist handelen. De COVID-19-protesters bijvoorbeeld, geloofden dat zij het recht hadden om vrij te reizen en te werken, en dat de thuisblijfbeleid in strijd was met hun rechten. Dit kan leiden tot weerstand tegen argumenten die hun gedrag als immoreel bestempelen omdat het anderen schaadt [6](#page=6) [9](#page=9).
#### 1.5.2 Illusies van onkwetsbaarheid
Groepen met groepstenken zijn overmatig zelfverzekerd in hun beslissingen, zelfs als deze gebaseerd zijn op onjuiste informatie. Ze geloven dat niets hun succes kan tegenhouden, wat kan leiden tot een falen om alternatieven te overwegen of plannen aan te passen [6](#page=6).
#### 1.5.3 Illusies van eenstemmigheid
Diversiteit aan meningen is zeldzaam in groepen met groepstenken; leden vertonen een opvallende gelijkenis in hun acties, emoties en overtuigingen. Dit is echter vaak een illusie; veel leden kunnen twijfels hebben, maar passen zich aan om sociale afwijzing of verlies van status te vermijden [6](#page=6).
#### 1.5.4 Normatieve druk
Ondanks dat weerstand tegen gezondheidsbeleid relatief zeldzaam is in de algemene bevolking, kan het binnen een specifieke groep de norm worden. Deze normen bevatten vaak een moreel component dat definieert wat "het juiste" is om te doen. Leden die twijfels hebben, drukken deze niet publiekelijk uit om sociale afwijzing te voorkomen. De druk tot conformiteit wordt versterkt binnen groepen die groepstenken ervaren, waardoor afwijkende meningen worden onderdrukt [7](#page=7).
### 1.6 Interventies tegen groepstenken
Om groepsweerstand tegen gezondheidsmandaten te verminderen, kunnen groepsniveau-interventies worden overwogen:
#### 1.6.1 Cohesie en identiteit
* **Vervagen van groepsgrenzen:** Het promoten van een gemeenschappelijke 'in-group'-identiteit kan de overtuiging van eigen superioriteit verminderen. Dit kan door gedeelde kwaliteiten te benadrukken, zoals identificatie met een gemeenschap, een gemeenschappelijke erfgoed, of een gemeenschappelijke vijand (zoals een virus) [8](#page=8).
* **Bewustzijn van diversiteit:** Het benadrukken van de interne diversiteit binnen groepen kan insulariteit en vooroordelen verminderen [8](#page=8).
#### 1.6.2 Isolatie en contact tussen groepen
* **Intergroepscontact:** Contact tussen groepen kan vooroordelen verminderen door bekendheid te creëren en de uitwisseling van informatie via informele kanalen te bevorderen. Vriendschappen tussen groepen kunnen helpen misverstanden over ziekte en preventieve maatregelen te corrigeren [8](#page=8).
* **Gestructureerd contact:** Contact moet idealiter plaatsvinden in situaties waar beide groepen eerlijk worden behandeld en een wederzijds voordelig doel nastreven [8](#page=8).
#### 1.6.3 Stress en informatievoorziening
* **Tijdige en accurate informatie:** Het verstrekken van betrouwbare informatie over de ernst van een bedreiging en de effectiviteit van voorzorgsmaatregelen kan de distress en onzekerheid verminderen. Informatie van vertrouwde bronnen, bij voorkeur uit de eigen groep, is effectiever [9](#page=9).
* **Perifere route van overtuiging:** Levendige beelden, emotioneel geladen frasen en slogans kunnen overtuigender zijn dan feiten, vooral als leden de motivatie of mogelijkheid missen om informatie centraal te verwerken [9](#page=9).
#### 1.6.4 Het ongedaan maken van groepillusies
* **Identificeren van psychologische wortels:** In plaats van direct de verkeerde overtuigingen te weerleggen, kan het nuttiger zijn om de psychologische redenen achter de overtuigingen te achterhalen [9](#page=9).
* **Aanpassen van gedrag aan morele behoeften:** Argumenten die aansluiten bij de behoefte om als moreel respectabel te worden gezien, kunnen effectiever zijn dan directe kritiek [9](#page=9).
* **Alternatieve doelstellingen:** Interventies die alternatieve manieren identificeren om groepsdoelen te bereiken, kunnen leden aanzetten tot heroverweging van hun strategieën [9](#page=9).
#### 1.6.5 Normatieve druk
* **Verantwoordingsplicht:** Mensen conformeren zich minder aan groepsnormen als ze weten dat ze verantwoordelijk worden gehouden voor hun acties [10](#page=10).
* **Verhoging van autonomie:** Situaties die autonomie en onafhankelijkheid benadrukken, kunnen conformiteit verminderen [10](#page=10).
* **Modificeren van groepsnormen:** Het toestaan dat één of meer leden afwijken van de groepsnormen kan de conformiteitsdruk verminderen [10](#page=10).
* **Sociale normen aanpak:** Het presenteren van accurate informatie over de feitelijke distributie van voorkeuren, overtuigingen en gedragingen kan misvattingen over wat normaal is, tegengaan [10](#page=10).
* **Leiderschap:** Leiders kunnen normen beïnvloeden door openheid voor kritiek te bevorderen en isolatie te beperken. Leiders die hun mening vroegtijdig uiten of consensus boven kritische discussie stellen, kunnen groepstenken onbedoeld bevorderen. Het kan leiden tot de vorming van normen die irrationeel en ongezond gedrag bij volgers aanmoedigen [10](#page=10).
---
# Groepstenken en de kenmerken ervan
Groepstenken beschrijft een patroon van denken dat optreedt bij goed functionerende groepen, waarbij de leden hun motivatie om overeenstemming te bereiken belangrijker achten dan het kritisch evalueren van alternatieve actieplannen [3](#page=3).
### 2.1 De theorie van groepstenken
De theorie van groepstenken, ontwikkeld door Irving Janis, verklaart waarom groepen soms buitengewoon vreemde en onverstandige beslissingen nemen. Dit fenomeen treedt op wanneer groepsgerichte processen de leden verhinderen om informatie nauwkeurig te beoordelen, fouten te identificeren en superieure alternatieven te overwegen. Hoewel de theorie moeilijk empirisch te toetsen is vanwege de vele complexe en multilevel theoretische constructen, biedt ze een robuuste beschrijving van de situationele en groepsgerichte variabelen die de kwaliteit van besluitvormingsprocessen kunnen beïnvloeden. De theorie is succesvol toegepast op diverse groepen, waaronder politieke besluitvormers, overheidsinstanties, onderwijsinstellingen, militaire strategen, zorgverleners en professionals in het bedrijfsleven [3](#page=3).
#### 2.1.1 Oorzakelijke omstandigheden van groepstenken
Volgens Janis zijn er verschillende omstandigheden die de kans op groepstenken vergroten:
* **Cohesie en identiteit**: Hoge groepscohesie, een gevoel van eenheid, esprit de corps en gedeelde identiteit, is een noodzakelijke voorwaarde voor groepstenken. Cohesieve groepen zijn vaak prettiger, blijven langer intact, leden besteden meer tijd en energie aan de groep, en ze zijn succesvoller in het bereiken van hun doelen. Echter, cohesie kan ook leiden tot druk om te voldoen aan groepsdoelen, beslissingen en normen. Dissenters kunnen negatieve interpersoonlijke consequenties ervaren, zoals uitsluiting, spot of zelfs ostracisme. Een sterke groepscohesie kan ook leiden tot insulariteit, waarbij de connecties met buitenstaanders verzwakken. In grotere, meer diffuse groepen kunnen clusters van cohesieve subgroepen bestaan, wat de structurele eenheid vergroot. De cohesie van een grote groep kan meer bepaald worden door de toewijding aan de groepsdoelen en de identificatie met de groep zelf, dan door de interpersoonlijke banden. Naarmate sociale identificatie toeneemt, denken individuen dat hun groepslidmaatschap persoonlijk significant is, hun gehechtheid aan de groep neemt toe en hun zelfconcept breidt zich uit met collectieve kwaliteiten. Dit kan leiden tot een meer affectief gedreven, emotioneel intense identificatie, waardoor de groep niet alleen cognitief, maar ook emotioneel belangrijk wordt. Het gevoel van het eigen zelf kan ook steeds meer gedepersonaliseerd raken. Hoewel groepseenheid op zichzelf groepstenken mogelijk niet triggert, kan een bedreiging van een gedeelde sociale identiteit dit wel doen. Groepsleden zijn bijzonder geneigd zich met hun groep te identificeren wanneer andere groepen in oppositie lijken te staan. Bij extreme identificatie kan het persoonlijke zelf versmelten met het collectieve, groepsgerichte zelf, waardoor leden eerder bereid zijn objectief irrationele dingen te doen [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Tip:** Hoewel groepscohesie veel voordelen biedt, is het belangrijk om de potentiële negatieve gevolgen voor de besluitvorming in gedachten te houden.
* **Isolatie**: Groepen die relatief geïsoleerd zijn, profiteren niet van blootstelling aan feiten en gegevens van buitenaf. Fysieke isolatie, zoals tijdens quarantaine, kan de neiging van groepen om "echokamers" te worden, versterken. Dit zijn clusters van gelijkgestemden die informatie die niet consistent is met hun gedeelde opvattingen, filteren, terwijl informatie die hun overtuigingen bevestigt, wordt gefaciliteerd. Beperkte blootstelling aan een reeks meningen kan leiden tot groepspolarisatie, waarbij gelijkgestemden discussiëren en hun overtuigingen extremer worden in plaats van gematigder [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Tijdens de COVID-19 pandemie trokken antiquarantaine protestgroepen zich terug in hun eigen informatiebubbel, waardoor alternatieve perspectieven op de ernst van de ziekte en de effectiviteit van preventieve maatregelen werden genegeerd.
* **Stress**: Groepen die te maken hebben met een bedreigende situatie lopen een groter risico op groepstenken. Stress kan de capaciteit om informatie grondig te verwerken, alternatieven af te wegen en rationele beslissingen te nemen, verminderen. Stress kan er ook voor zorgen dat groepen meer gefocust raken op consensus en defensief gedrag vertonen, in plaats van op rationele probleemoplossing. Dit kan leiden tot "cognitieve afsluiting", een verlangen naar een definitief antwoord, ongeacht de onzekerheid of ambiguïteit. Dergelijke groepen vermijden informatie die hun positie tegenspreekt en accepteren gemakkelijk informatie die hun standpunt ondersteunt. Ze zijn minder geneigd tot integratieve oplossingen tijdens conflicten en neigen naar een "take it or leave it" benadering [5](#page=5).
> **Tip:** Wanneer groepen onder stress staan, is het cruciaal om processen te implementeren die kritische evaluatie en een open uitwisseling van ideeën bevorderen.
#### 2.1.2 Symptomen van groepstenken
Groepen die in de val van groepstenken trappen, vertonen kenmerkende symptomen:
* **Groepsillusies**: Deze zijn karakteristiek, maar inaccuraat, in de manier waarop de groep en andere groepen worden waargenomen [6](#page=6).
* **Illusies van moraliteit**: Leden van een groep die groepstenken ervaart, zijn ervan overtuigd dat zij moreel juist handelen. Ze geloven dat ze de morele hoge grond hebben op alle relevante kwesties. Zelfs de uitspraken van juridische autoriteiten houden geen stand wanneer leden zeker zijn van de morele rechtvaardiging van hun standpunt [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Religieuze groepen die bezwaar maken tegen beperkingen op het aantal deelnemers aan diensten, met het argument dat de scheiding van kerk en staat hun recht op het houden van religieuze diensten beschermt.
* **Illusies van onkwetsbaarheid**: Een groep die groepstenken ervaart, is vol vertrouwen en neemt aan dat ze juist handelen, ook al is dit niet het geval. Er is weinig bewijs van aarzeling en voorzichtigheid in de beraadslagingen van deze groepen. Ze geloven dat niets hun succes in de weg kan staan. Een gevoel van groepseffectiviteit kan leiden tot het nalaten om alternatieven te overwegen of plannen te herzien wanneer de situatie verandert [6](#page=6).
* **Illusies van unanimiteit**: Diversiteit aan meningen is zeldzaam in groepen die groepstenken ervaren; ze neigen naar een opvallende gelijkenis in hun acties, emoties en overtuigingen. Janis suggereerde dat de unanimiteit van dergelijke groepen meer een illusie dan realiteit is. Een aanzienlijk aantal leden kan bedenkingen hebben, maar gaat toch akkoord om hun status in de groep te behouden en conflicten te vermijden. Het uiten van afwijkende meningen kan leiden tot uitsluiting uit de groep [6](#page=6).
* **Normatieve druk**: In groepen die groepstenken ervaren, worden normen vaak geassocieerd met een moreel component, dat definieert wat het "juiste" is om te doen. Individuele leden die aarzelen om het groepsstandpunt te volgen, uiten hun bedenkingen niet publiekelijk om sociale afwijzing en verlies van status te vermijden. Conformiteitspressies nemen toe, terwijl krachten die leden ondersteunen die het oneens zijn met de groep, verzwakken. Hoewel leden denken dat ze onafhankelijke denkers zijn, hebben ze vaak onbewust de normen van hun groep geïnternaliseerd [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Protesteren tegen redelijk gezondheidsbeleid, zoals vaccinatie of het dragen van mondkapjes, kan tegengesteld zijn aan sociale normen in de bredere samenleving, maar kan binnen een specifieke groep met groepstenken als normatief worden beschouwd.
### 2.2 Omgaan met groepen die groepstenken vertonen
Het weerstand bieden aan gezondheidsinitiatieven kan geworteld zijn in groepsprocessen, zoals groepscohesie, identiteit, isolatie, stress, groepsillusies en normatieve druk. Het verklaren van deze irrationele daden door middel van groepsprocessen, hoe alledaags ook, bagatelliseert de acties niet. Het aanpakken van groepstenken vereist groep-niveau interventies die de "verslechtering van mentale efficiëntie, realiteitstests en moreel oordeel" kunnen verminderen. Hoewel er algemene strategieën bestaan om groepstenken te minimaliseren, is empirisch bewijs cruciaal voorafgaand aan implementatie [7](#page=7).
---
# Interventies om groepstenken te verminderen
Dit onderwerp behandelt mogelijke strategieën en interventies op groepsniveau om de effecten van groepstenken te minimaliseren en de weerstand tegen gezondheidsinitiatieven te verminderen.
### 3.1 Algemene benaderingen voor het omgaan met groepen die groepstenken vertonen
Weerstand tegen volksgezondheidsinitiatieven, zoals vaccinatie of het dragen van veiligheidsgordels, wordt vaak verklaard door individuele, idiosyncratische redenen. Echter, een deel van deze weerstand kan geworteld zijn in groepsprocessen die Janis identificeerde in zijn groepstenkentheorie: cohesie en identiteit, isolatie en stress, groepsillusies, en normatieve druk. Een groepstenkenbenadering stelt vijf algemene strategieën voor om de "verslechtering van mentale efficiëntie, realiteitstoetsing en moreel oordeel" in groepen te verminderen [7](#page=7).
> **Tip:** Hoewel de oorzaken van groepstenken in anti-gezondheidsprotestgroepen aanwezig waren, is het belangrijk om de acties van groepsleden niet te dehumaniseren. Hun gedrag kan voortkomen uit alledaagse groepsprocessen die de besluitvormingscapaciteit van een groep ondermijnen [7](#page=7).
### 3.2 Cohesie en identiteit
Anti-gezondheidsprotesten kunnen worden gezien als intergroepsconflicten, waarbij een groep met een duidelijke agenda en waarden zich verzet tegen de vereisten van een andere groep om zich te houden aan een gezondheidsmandaat. Groepen vertonen vaak een voorkeur voor hun eigen groep (ingroepbias), wat wordt ondersteund door stereotiepe opvattingen over de leden van die groepen. Deze conflicten escaleren vaak door stereotypering en uitsluiting, wat kan leiden tot verbale agressie, discriminatie en fysiek geweld [8](#page=8).
Een strategie om deze conflicten te verminderen is het vervagen van de grenzen tussen groepen of het volledig oplossen van de onderscheidingen. Het 'common in-group identity model' beveelt aan om de zelfcategorisaties van groepsleden te verschuiven, zodat zij zich identificeren met één bovenliggende groep in plaats van twee aparte en tegengestelde groepen. Dit kan worden bereikt door onderscheidende kenmerken te minimaliseren en gedeelde kwaliteiten, zoals identificatie met een gemeenschap, gemeenschappelijke afkomst, of een gemeenschappelijke vijand (bijv. een virus), meer naar voren te brengen [8](#page=8).
#### 3.2.1 Beperken van bias door diversiteit te benadrukken
Bias kan ook worden beperkt door individuen meer bewust te maken van de diversiteit binnen hun eigen groep en in andere groepen. Hoewel leden van protestgroepen verenigd kunnen zijn in hun oppositie tegen gezondheidsinitiatieven, kunnen ze verschillen in welvaart, politieke waarden, etniciteit, ras, enzovoort. Het benadrukken van deze kwaliteiten en het identificeren van leden van de buitenroep die deze kwaliteiten delen, kan insulariteit en bias verminderen [8](#page=8).
> **Tip:** Sociale identiteiten zijn veerkrachtig. Pogingen om deze identiteiten te verschuiven vereisen aanzienlijk vooronderzoek en fijnregeling. Campagnes die een gedeelde identiteit creëren, kunnen bijvoorbeeld averechts werken als kijkers zich niet kunnen identificeren met de woordvoerders [8](#page=8).
#### 3.2.2 Uitdagingen bij identiteitsverschuiving
Recategorisatie is ook onwaarschijnlijk als groepen historisch gezien tegenover elkaar hebben gestaan. Met name statusongelijkheden, percepties van slachtofferschap, gebrek aan vertrouwen, collectieve woede en ontkenning van verantwoordelijkheid voor schade kunnen voorkomen dat een groep lid wordt van een bovenliggende sociale categorie [8](#page=8).
### 3.3 Isolatie en intergroepscontact
Groepen die groepstenken ervaren, zijn vaak geïsoleerd van andere groepen en van de informatie die deze groepen verstrekken. Intergroepscontact, dat over het algemeen vooroordelen vermindert, kan daarom de vooroordelen van protestanten tegen autoriteiten en burgers die naleving van gezondheidsvoorschriften aanbevelen, verminderen. Contact genereert niet alleen de bekendheid met leden van andere groepen die nodig is om categorische onderscheidingen te herzien, maar stimuleert ook de uitwisseling van informatie via minder geformaliseerde communicatielijnen en kan leiden tot vriendschappen die sociale groepen overstijgen. Omdat veel individuen informatie van een vriend of familielid meer vertrouwen dan deskundig advies, biedt het vormen van sociale banden tussen groepen een middel om misverstanden over ziekte en de effectiviteit van preventieve behandelingen te corrigeren [8](#page=8).
> **Tip:** Contact op zich is vaak onvoldoende. Oppervlakkig contact of zelfs vijandig contact tussen groepen kan de relaties tussen de groepen verder verstoren [8](#page=8).
Idealiter vindt contact plaats in een situatie waarin beide groepen eerlijk worden behandeld en streven naar een uitkomst die beide groepen ten goede komt [8](#page=8).
### 3.4 Stress
Volksgezondheidsinterventies, zoals quarantaine, zijn ontworpen om individuen te helpen omgaan met de fysieke bedreiging voor hun gezondheid, maar verminderen mogelijk niet de stress, onzekerheid en angst die groepsleden ervaren. Hoewel theorieën over gezondheidsbesluitvorming het erover eens zijn dat een toename van de ernst van de dreiging meestal gezondheidsbevorderende acties genereert, zijn angst, onzekerheid over de effectiviteit van de behandeling en de overtuiging dat men waarschijnlijk geen schade zal ondervinden, geassocieerd met non-compliance [9](#page=9).
> **Tip:** Tijdige, nauwkeurige en consistente informatie over de ernst van de dreiging, maar ook over de effectiviteit van de aanbevolen voorzorgsmaatregelen, is cruciaal voor het publiek [9](#page=9).
#### 3.4.1 Informatiestrategieën
Informatiestrategieën zijn succesvoller als ze een perifere route naar overreding nemen in plaats van een directe route. Centraal routeverwerking vereist cognitieve uitwerking van de boodschap. Als deze uitwerking gunstige gedachten genereert, worden mensen overtuigd, maar als de boodschap negatieve gedachten stimuleert, kan de oorspronkelijke houding zelfs sterker worden. Als mensen de motivatie of het vermogen missen om de boodschap nauwkeurig te onderzoeken – wat waarschijnlijker is als hun groep groepstenken ervaart – zullen levendige beelden, emotioneel geladen formuleringen en slogans waarschijnlijk overtuigender zijn dan feiten en informatie [9](#page=9).
### 3.5 Groepsillusies corrigeren
Het corrigeren van onjuiste opvattingen, zoals het geloof dat het coronavirus een hoax is of dat social distancing het infectierisico niet vermindert, is geen gemakkelijke taak. Studies naar gemotiveerd redeneren suggereren dat individuen niet voortdurend streven naar het maximaliseren van de nauwkeurigheid van hun waarnemingen en inzichten, maar eerder informatie zoeken die hun bestaande overtuigingen en houdingen versterkt, vooral wanneer ze deel uitmaken van een groep die groepstenken ervaart [9](#page=9).
#### 3.5.1 De psychologische wortels van overtuigingen identificeren
Hornsey en Fielding stelden voor om in plaats van informatie te verstrekken die individuele misvattingen direct weerlegt, de psychologische wortels van iemands vasthouden aan hun overtuigingen te identificeren. Bijvoorbeeld, als groepsleden een 'illusie van moraliteit' hebben en zichzelf als moreel goede mensen willen zien, zullen argumenten dat hun acties immoreel zijn en anderen schaden, waarschijnlijk niet effectief zijn. Daarentegen kunnen argumenten die aansluiten bij de behoefte om moreel respectabel te worden gezien, maar suggereren dat gedrag moet worden aangepast om hun morele integriteit te tonen, effectiever zijn [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De populariteit van protesten tegen quarantaine zou waarschijnlijk afnemen als autoriteiten aankondigen dat er een dag extra social distancing wordt toegevoegd aan de kalender telkens als een groep van 10 of meer personen samenkomt om tegen de quarantaine te protesteren [9](#page=9).
Een 'illusie van onkwetsbaarheid' kan voortkomen uit de behoefte om succesvol te zijn in het bereiken van groepsdoelen. Interventies die alternatieve middelen om doelen te bereiken identificeren, en communicatie die suggereert dat de oorspronkelijke strategieën niet effectief zullen zijn, kunnen ertoe leiden dat leden hun oorspronkelijke keuzes heroverwegen [9](#page=9).
### 3.6 Normatieve druk
Conformiteit is de standaardreactie in de meeste alledaagse groepsinstellingen, maar deze neiging wordt nog sterker wanneer situationele krachten groepstenken triggeren. Wanneer groepstenken een groep overneemt, lijken ongebruikelijke, buitengewone of belachelijke acties en houdingen redelijk, terwijl weerstand tegen de groepsnormen vreemd lijkt. Het beperken van de conformiteit van individuen aan groepsnormen of het veranderen van de groepsnormen zelf is daarom een belangrijke interventie om gevaarlijke, ongezonde of illegale acties te voorkomen [10](#page=10).
#### 3.6.1 Situationele factoren die conformiteit beïnvloeden
Studies naar conformiteit hebben een aantal situationele factoren geïdentificeerd die de sterkte van normatieve druk beïnvloeden. Individuen conformeren zich bijvoorbeeld minder aan groepsnormen wanneer ze weten dat ze verantwoordelijk worden gehouden voor hun acties. Anonimiteit verhoogt ook de mate van non-conformiteit net als situationele primes die verhoogde niveaus van autonomie en onafhankelijkheid inhouden en het fysiek scheiden van individuen van anderen. Hoewel dergelijke interventies slechts een kleine minderheid kunnen beïnvloeden, kunnen ze voldoende zijn om de unanimiteit van de groep te ondermijnen. Druk om te conformeren piekt wanneer alle groepsleden handelen in overeenstemming met groepsnormen. Interventies die een of meer groepsleden toestaan om te handelen op manieren die inconsistent zijn met de groepsnormen, zullen theoretisch de druk om te conformeren aan de groepsnormen in het algemeen verminderen [10](#page=10).
#### 3.6.2 Het wijzigen van normen
Normen kunnen ook directer worden gewijzigd door groepsleden te voorzien van beschrijvende informatie over de verdeling van voorkeuren, overtuigingen en gedragingen binnen hun groep en in andere sociale groepen. Deze benadering, de basis van de 'sociale normen aanpak' in preventieprogramma's, richt zich op het veranderen van de perceptie van normen in plaats van de norm zelf. Dergelijke interventies werken door accurate informatie te presenteren over de mate van overeenstemming binnen de groep en daardoor de verkeerde aannames van leden over wat als normaal en acceptabel wordt beschouwd, tegen te gaan [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** De acties van antiquarantijnprotesters worden ondersteund door het geloof dat de meerderheid van de mensen tegen de COVID-19 gezondheidsmandaten is, terwijl deze positie in feite ongebruikelijk is [10](#page=10).
#### 3.6.3 De rol van leiders in normvorming
Janis suggereerde dat groepsleiders, gezien hun positie van autoriteit en invloed, de normen van de groep aanzienlijk kunnen beïnvloeden. President Kennedy paste bijvoorbeeld de normen van zijn adviesgroep aan om afwijkende meningen aan te moedigen, isolatie te beperken en voortijdige cognitieve afsluiting te voorkomen na de Bay of Pigs-invasie. In veel andere groepen die Janis onderzocht, hebben leiders onbedoeld de weg bereid voor groepstenken door hun standpunten vroegtijdig te uiten en de groep aan te moedigen te streven naar overeenstemming in plaats van kritische discussie [10](#page=10) .
In het geval van antiquarantijnprotesten maakten sommige burgerleiders van deze gezondheidskwestie een politieke kwestie. U.S. President Donald Trump twitterde bijvoorbeeld herhaaldelijk over het onderwerp, moedigde een einde aan de quarantaine aan en steunde extremistische groepen die demonstreerden tegen de gezondheidsmandaten. Onderzoek suggereert dat deze interventie waarschijnlijk de antiquarantijnse verzetinspanningen versterkte, vooral onder zijn aanhangers. Wanneer individuen Trumps antivaccinatie-tweets lazen, waren ze meer geneigd de legitimiteit van vaccinaties om ziekten te beperken in twijfel te trekken. Dit onderstreept dat de invloed van leiders op de normen van hun groepen aanzienlijk is, en zij verantwoordelijk moeten worden gehouden als hun acties leiden tot de vorming van normen die ertoe leiden dat hun volgers zich irrationeel en ongezond gedragen [10](#page=10).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Groepstenken (Groupthink) | Een fenomeen binnen sterk samenhangende groepen waarbij de drang naar consensus en conformiteit leidt tot een verslechtering van het oordeelsvermogen en rationele besluitvorming. Dit kan resulteren in een gebrek aan kritische evaluatie van alternatieven en slechte beslissingen. |
| Cohesie (Cohesion) | De mate waarin leden van een groep zich met elkaar verbonden voelen, een gevoel van eenheid en gedeelde identiteit ervaren, en betrokken zijn bij de groepsdoelen. Hoge cohesie kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op groepsdynamiek en besluitvorming. |
| Isolatie (Isolation) | Een omstandigheid waarbij een groep gescheiden is van externe informatiebronnen en perspectieven, wat kan leiden tot een versterking van bestaande overtuigingen en een verminderde kritische evaluatie van situaties. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van groepstenken. |
| Stress (Stress) | Een toestand van verhoogde mentale of emotionele spanning die kan optreden als reactie op bedreigende situaties. Stress kan de cognitieve capaciteit om informatie te verwerken en rationele beslissingen te nemen verminderen, en groepsdynamiek negatief beïnvloeden. |
| Groepsillusies (Group Illusions) | Kenmerkende, maar onjuiste, manieren waarop leden van een groep de groep en andere groepen waarnemen. Voorbeelden zijn illusies van moraliteit, onkwetsbaarheid en unanimiteit, die bijdragen aan het gebrek aan kritisch denken in groepstenken. |
| Normatieve druk (Normative Pressures) | De sociale invloed die groepsleden uitoefenen op elkaar om zich te conformeren aan groepsnormen en -verwachtingen. In groepen die lijden aan groepstenken, is deze druk vaak verhoogd, wat afwijkende meningen ontmoedigt. |
| Sociale identiteit (Social Identity) | Het deel van iemands zelfconcept dat voortkomt uit lidmaatschap van een sociale groep. Sterke sociale identiteit kan leiden tot een grotere betrokkenheid bij de groep en een grotere neiging om de normen en waarden van de groep te omarmen. |
| Recategorisatie (Recategorization) | Een interventiestrategie die gericht is op het veranderen van de manier waarop individuen zichzelf en anderen indelen in groepen. Het doel is om de grenzen tussen groepen te vervagen of een gemeenschappelijke, overkoepelende identiteit te creëren om intergroepsconflicten te verminderen. |
| Intergroepscontact (Intergroup Contact) | Interactie tussen leden van verschillende sociale groepen. Dit kan, onder de juiste omstandigheden, leiden tot een vermindering van vooroordelen, een grotere wederzijdse begrip en een betere uitwisseling van informatie. |
| Motiverende redenering (Motivated Reasoning) | Het proces waarbij individuen informatie interpreteren en evalueren op een manier die hun bestaande overtuigingen en attitudes bevestigt, in plaats van objectief naar bewijs te zoeken. Dit versterkt de neiging om te geloven wat men wil geloven. |
| Beschrijvende normen (Descriptive Norms) | Normen die beschrijven wat de meeste mensen in een bepaalde situatie doen. Dit staat tegenover prescriptieve normen, die aangeven wat men zou moeten doen. Het aanpakken van misvattingen over beschrijvende normen kan gedragsverandering bevorderen. |
Cover
H4 Sociale perceptie.pptx
Summary
# Non-verbale communicatie en eerste indrukken
Dit onderwerp onderzoekt hoe we zonder woorden communiceren en hoe deze signalen onze initiële oordelen over anderen beïnvloeden.
### 1.1 Non-verbale communicatie
Non-verbale communicatie omvat alle vormen van communicatie die niet via gesproken of geschreven woorden verlopen. Dit kan variëren van gezichtsuitdrukkingen en oogcontact tot lichaamshouding, gebaren en stemgeluid. Deze signalen kunnen opzettelijk of onopzettelijk worden verzonden en dienen om emoties, attitudes en persoonlijkheidskenmerken over te brengen en waar te nemen. Zelfs in digitale communicatie, zoals sms, kunnen emoticons dienen als een vorm van non-verbale expressie om de intentie van de boodschap te verduidelijken.
#### 1.1.1 Gezichtsuitdrukkingen van emoties
De oorsprong van het idee dat non-verbale communicatie soortspecifiek is, wordt toegeschreven aan Charles Darwin. Onderzoek, met name door Paul Ekman, suggereert dat de codering en decodering van zes basale emoties – woede, blijdschap, verrassing, angst, afschuw en verdriet – universeel zijn. De interpretatie van deze gezichtsuitdrukkingen kan echter bemoeilijkt worden door:
* **Vermenging van affect:** Wanneer meerdere emoties tegelijkertijd worden uitgedrukt.
* **Contextuele afhankelijkheid:** De betekenis van een gezichtsuitdrukking kan variëren afhankelijk van de situatie of andere signalen. Bijvoorbeeld, boze gezichtsuitdrukkingen worden soms alleen herkend bij direct oogcontact, terwijl een frons ook kan duiden op concentratie of nadenken tijdens een gesprek.
#### 1.1.2 Cultuur en de vormen van non-verbale communicatie
Hoewel sommige non-verbale signalen universeel lijken, zijn er aanzienlijke culturele verschillen in hoe deze worden geuit en geïnterpreteerd. Dit geldt met name voor:
* **Manifestatieregels van emotionele gezichtsuitdrukkingen:** Welke emoties in welke situaties openlijk getoond mogen worden.
* **Oogcontact:** De mate van direct oogcontact die als acceptabel wordt beschouwd.
* **Persoonlijke ruimte:** De afstand die men als comfortabel ervaart tussen zichzelf en anderen.
* **Aanraking:** De frequentie en aard van fysiek contact.
* **Gebaren:** Hand- en hoofdgebaren kunnen sterk verschillen per cultuur, hoewel een kleine groep van deze gebaren, genaamd emblemen, universeel begrepen kan worden.
### 1.2 Eerste indrukken
Onze eerste indrukken van personen of objecten worden in razendsnel tempo gevormd, soms in minder dan een tiende van een seconde, puur gebaseerd op non-verbale signalen zoals gezichtsuitdrukkingen. Dit snelle oordeel, gebaseerd op zeer beperkte informatie (thin-slicing), kan verrassend accuraat zijn, zelfs beter dan willekeurig gokken. De betrouwbaarheid van het uiterlijk kan bijvoorbeeld helpen om emoties sneller en beter te herkennen, wat mogelijk prosociaal gedrag bevordert.
#### 1.2.1 De aanhoudende invloed van eerste indrukken
De kracht van eerste indrukken ligt in hun blijvende invloed. Ze vullen bestaande mentale schema's (sociale cognitie) aan en kunnen de manier waarop we latere informatie interpreteren, sturen. Het zogenaamde **primacy-effect** betekent dat de informatie die we het eerst ontvangen, de grootste impact heeft op onze beoordeling. Dit fenomeen, in combinatie met belief perseverance (de neiging om vast te houden aan initiële overtuigingen), kan ervoor zorgen dat eerste indrukken zeer resistent zijn tegen verandering, zelfs als er tegenstrijdig bewijs is.
> **Tip:** Het primacy-effect benadrukt het belang van een positieve eerste indruk. Zorg ervoor dat je in situaties waar een eerste indruk wordt gevormd, zo attent en professioneel mogelijk bent.
> **Voorbeeld:** Stel je twee profielen voor:
> * **Amal:** Beschreven als interessant, intelligent en ijverig, maar ook als impulsief en kritisch.
> * **Dominique:** Beschreven als interessant, eigenwijs en jaloers, maar ook als kritisch, impulsief, intelligent en ijverig.
> De eerste indruk die je van Amal hebt (intelligent en ijverig) kan de latere negatieve eigenschappen (impulsief, kritisch) enigszins verzachten in je interpretatie. Voor Dominique kan de initiële negatieve indruk (eigenwijs en jaloers) de positieve eigenschappen (intelligent en ijverig) overschaduwen.
#### 1.2.2 Eerste indruk gebruiken om jezelf te presenteren (impressiemanagement)
Impressiemanagement is het proces waarbij individuen proberen de indrukken die anderen van hen krijgen, te beïnvloeden. Dit kan bewust gebeuren door de manier waarop we onszelf presenteren, via onze non-verbale communicatie en de informatie die we delen. Het begrijpen van het primacy-effect is hierbij cruciaal.
### 1.3 Causale attributie: waarom?
Attributietheorieën onderzoeken hoe we de oorzaken van iemands gedrag verklaren. Dit vormt mede onze indrukken van anderen.
#### 1.3.1 De aard van het attributieproces
Volgens Heider kunnen we oorzaken van gedrag indelen in twee categorieën:
* **Interne attributie:** Gedrag wordt toegeschreven aan persoonlijke eigenschappen, disposities of intenties van de persoon.
* **Externe attributie:** Gedrag wordt toegeschreven aan situationele factoren buiten de controle van de persoon.
De manier waarop we attribueren, beïnvloedt onze positieve of negatieve indrukken en kan zelfs leiden tot specifieke attributiepatronen binnen relaties.
#### 1.3.2 Het covariatiemodel van Kelley
Harold Kelley's covariatiemodel stelt dat we bij het vormen van attributies drie soorten informatie analyseren:
* **Consensus:** Hoe gedragen andere mensen zich in dezelfde situatie ten opzichte van dezelfde stimulus?
* **Onderscheidend vermogen (distinctiveness):** Hoe reageert de actor op andere stimuli?
* **Consistentie:** Hoe vaak komt het gedrag tussen de actor en dezelfde stimulus in de tijd samen voor?
Hoewel dit model vaak voorspelt hoe mensen attribueren, zijn met name consistentie en onderscheidend vermogen belangrijke indicatoren. Omdat we niet altijd over alle benodigde informatie beschikken, maken we soms conclusies op basis van ontbrekende data. Dit suggereert dat mensen geneigd zijn tot logische en rationele attributieprocessen.
#### 1.3.3 De fundamentele attributiefout
De fundamentele attributiefout is de neiging om de oorzaken van het gedrag van anderen te overschatten in termen van interne, dispositionele factoren, terwijl externe, situationele factoren worden onderschat. Dit wordt ook wel de correspondentievertekening genoemd. Dit kan gebeuren omdat we vaak weinig informatie hebben over situationele oorzaken of hoe de betrokken persoon de situatie interpreteert. Bovendien hebben we de neiging om als een 'persoonlijkheidspsycholoog' te denken, waarbij we ons richten op de persoon zelf.
Het attributieproces verloopt vaak in twee stappen:
1. Een snelle, spontane initiële attributie.
2. Een meer inspannende, bewuste tweede stap die plaatsvindt wanneer we alert en gemotiveerd zijn om dieper na te denken.
#### 1.3.4 Zelfdienende attributies
Zelfdienende attributies zijn de neiging om succes aan interne factoren toe te schrijven (bv. "Ik ben slim") en falen aan externe factoren (bv. "De leraar was oneerlijk"). Dit gedrag draagt bij aan het behoud van een positief zelfbeeld en de wens dat anderen positief over ons denken. Het geloof in een rechtvaardige wereld kan hier ook een rol spelen, leidend tot defensieve attributies waarbij slachtoffers de schuld krijgen ("blaming the victim").
#### 1.3.5 De 'blinde vlek'-bias
Deze bias verwijst naar onze neiging te geloven dat anderen gemakkelijker ten prooi vallen aan attributionele vertekeningen dan wijzelf.
### 1.4 Cultuur en sociale perceptie
Culturele achtergronden hebben een significante invloed op hoe we sociale informatie waarnemen en interpreteren.
#### 1.4.1 Holistisch versus analytisch denken
Westerse culturen benadrukken vaak individuele autonomie en analytisch denken, waarbij de focus ligt op objecten en hun eigenschappen, los van hun context. Oost-Aziatische culturen daarentegen leggen de nadruk op groepsautonomie en holistisch denken, waarbij men de relaties tussen objecten en hun context in ogenschouw neemt. Dit heeft gevolgen voor hoe we de wereld om ons heen interpreteren en gedrag verklaren. Neurologisch onderzoek bevestigt deze verschillen in denkstijlen.
#### 1.4.2 Culturele verschillen in de fundamentele attributiefout
In individualistische culturen, zoals in veel Westerse landen, is er een sterkere voorkeur voor dispositionele, interne attributies bij het verklaren van gedrag. Dit is niet aangeboren, zoals blijkt uit onderzoek bij kinderen, en suggereert dat individuen in deze culturen meer als 'persoonlijkheidspsychologen' opereren. In collectivistische culturen kijken mensen vaker verder dan dispositionele verklaringen en nemen ze ook situationele factoren mee in hun analyse.
#### 1.4.3 Cultuur en andere attributionele biases
* **Zelfdienende bias:** Deze bias, waarbij succes intern en falen extern wordt toegeschreven, is minder prominent in Aziatische culturen. In plaats daarvan worden soms meer zelfkritische attributies gedaan.
* **Geloof in een rechtvaardige wereld:** Dit geloof is sterker aanwezig in culturen met grote verschillen in rijkdom en armoede, wat kan bijdragen aan het 'blaming the victim'-fenomeen.
> **Tip:** Denk als een sociaal psycholoog. Overweeg zowel interne als externe factoren bij het vaststellen van de oorzaken van iemands gedrag. Menselijk gedrag is complex en zelden het resultaat van slechts één factor.
>
> **Tip:** Beschouw een attributie als een hypothese die je kunt bijstellen op basis van nieuwe informatie. Blijf dus onderzoeken en wees bereid toe te geven wanneer je het bij het foute eind had; hiervan kun je veel leren.
---
# Attributietheorie en verklaring van gedrag
Deze sectie onderzoekt hoe we de oorzaken van menselijk gedrag bepalen, inclusief de interne en externe factoren die we overwegen, en de algemene neigingen en fouten die we daarbij maken.
### 2.1 Causale attributie: waarom?
Attributietheorie houdt zich bezig met de processen waarmee individuen de oorzaken van gedrag bij zichzelf en anderen verklaren.
#### 2.1.1 De aard van het attributieproces
Fritz Heider introduceerde een fundamentele tweedeling in dit proces:
* **Interne attributie:** Het toeschrijven van gedrag aan factoren die inherent zijn aan de persoon, zoals persoonlijkheidskenmerken, vaardigheden of inspanning.
* **Externe attributie:** Het toeschrijven van gedrag aan factoren buiten de persoon, zoals de situatie, geluk of de acties van anderen.
Deze toewijzing van oorzaken beïnvloedt onze indrukken van mensen en kan, indien consistent, leiden tot specifieke attributiepatronen binnen relaties.
#### 2.1.2 Het covariatiemodel van Kelley
Harold Kelley's covariatiemodel biedt een kader om te voorspellen hoe mensen attributies maken door het onderzoeken van drie soorten informatie over de actor en de stimulus:
* **Consensus (Overeenstemming):** Hoe gedragen andere mensen zich tegenover dezelfde stimulus? Als veel anderen zich op dezelfde manier gedragen, is de consensus hoog.
* **Onderscheidend vermogen (Distinctiveness):** Hoe reageert de actor op andere stimuli? Als de actor op veel verschillende stimuli op dezelfde manier reageert, is het onderscheidend vermogen laag.
* **Consistentie (Consistency):** Hoe vaak komt het gedrag tussen de actor en de stimulus samen voor? Als het gedrag vaak voorkomt, is de consistentie hoog.
Volgens Kelley leiden hoge waarden voor consensus, onderscheidend vermogen en consistentie tot een externe attributie. Lage consistentie suggereert echter vaak een interne attributie, hoewel de afwezigheid van een specifieke oorzaak ook kan leiden tot interne toeschrijving.
> **Tip:** Hoewel het covariatiemodel een rationeel proces suggereert, hebben we niet altijd alle benodigde informatie om een volledige analyse te doen. Mensen maken dan toch conclusies op basis van de beschikbare data.
#### 2.1.3 De fundamentele attributiefout
De fundamentele attributiefout verwijst naar onze neiging om het gedrag van anderen te overschatten in termen van dispositionele (interne) factoren en de invloed van situationele (externe) factoren te onderschatten. Dit wordt ook wel de correspondentievertekening genoemd. Dit gebeurt om meerdere redenen:
* **Weinig informatie over situationele oorzaken:** We hebben vaak niet genoeg inzicht in de omstandigheden waarin iemand zich bevindt.
* **Perceptuele salientie:** De persoon zelf is vaak het meest opvallende aspect van een situatie, waardoor we geneigd zijn ons daarop te focussen. Dit leidt ertoe dat we onbewust 'denken als persoonlijkheidspsychologen', die de nadruk leggen op individuele kenmerken.
Attributie wordt gezien als een tweeledig proces:
1. **Eerste stap:** Een snelle, spontane toeschrijving, vaak gebaseerd op heuristieken.
2. **Tweede stap:** Een meer bewuste en inspannende analyse die plaatsvindt wanneer we alert en gemotiveerd zijn om de oorzaak nauwkeuriger te bepalen.
#### 2.1.4 Zelfdienende attributies
Zelfdienende attributies zijn vertekeningen die gericht zijn op het beschermen van ons zelfbeeld:
* **Succes:** We schrijven succes vaak toe aan interne, dispositionele factoren ("Ik ben slim").
* **Mislukking:** We schrijven mislukking vaak toe aan externe, situationele factoren ("Het was de schuld van het materiaal" of "Ik had pech").
Dit gedrag wordt gemotiveerd door de wens om een positief zelfbeeld te behouden en door de wens dat anderen ook positief over ons denken. Het kan ook voortkomen uit een geloof in een rechtvaardige wereld, wat leidt tot defensieve attributieprocessen zoals 'blaming the victim' – het idee dat slachtoffers van negatieve gebeurtenissen deze zelf veroorzaakt hebben.
#### 2.1.5 De 'blinde vlek'-bias
Deze bias treedt op wanneer we van mening zijn dat anderen gemakkelijker ten prooi vallen aan attributionele vertekeningen dan wijzelf. We herkennen de vertekeningen bij anderen beter dan bij onszelf.
### 2.2 Cultuur en sociale perceptie
Culturele achtergronden hebben een significante invloed op hoe we gedrag waarnemen en verklaren.
#### 2.2.1 Holistisch versus analytisch denken
* **Westerse culturen:** Leggen vaak de nadruk op individuele autonomie en neigen naar analytisch denken, waarbij de nadruk ligt op objecten en hun eigenschappen, los van hun context.
* **Oost-Aziatische culturen:** Benadrukken groepsautonomie en holistisch denken, waarbij de aandacht meer gericht is op de context en de relaties tussen objecten.
Deze denkstijlen worden bevestigd door neurologisch onderzoek en beïnvloeden hoe we de wereld om ons heen interpreteren en het gedrag van anderen verklaren.
#### 2.2.2 Culturele verschillen in de fundamentele attributiefout
In individualistische culturen is er een sterkere voorkeur voor dispositionele (interne) attributies bij het verklaren van gedrag. Collectivistische culturen kijken echter vaker verder dan deze dispositionele verklaringen en nemen ook situationele factoren mee. Dit verschil is niet aangeboren, aangezien kinderen uit diverse culturen nog geen sterke culturele voorkeuren vertonen, wat suggereert dat deze denkpatronen cultureel worden aangeleerd.
#### 2.2.3 Cultuur en andere attributionele biases
De zelfdienende bias, waarbij succes intern en mislukking extern wordt toegeschreven, is minder prominent in Aziatische culturen. In sommige Aziatische culturen worden juist meer zelfkritische attributies gemaakt. Het geloof in een rechtvaardige wereld is vaker aanwezig in culturen met extreme verschillen in rijkdom en armoede, mogelijk als een manier om de sociale orde te rechtvaardigen.
> **Tip:** Denk als een sociaal psycholoog. Neem zowel interne als externe attributies in overweging als je de oorzaken van gedrag van een ander wilt vaststellen. Heb je de neiging om een van de mogelijkheden te benadrukken? Menselijk gedrag is complex en doorgaans het resultaat van zowel interne als externe factoren! Beschouw een attributie als een hypothese over een ander, die je op basis van nieuwe informatie kunt bijstellen. Blijf daarom exploreren! Benadruk niet alleen wanneer je het bij het juiste eind had, maar geef ook toe wanneer je het bij het foute eind had – hiervan kun je veel leren!
---
# Culturele invloeden op sociale perceptie
Hieronder volgt een samenvatting van de culturele invloeden op sociale perceptie, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 3 Culturele invloeden op sociale perceptie
Dit onderwerp onderzoekt hoe onze culturele achtergrond, met name de verschillen tussen Westerse en Oost-Aziatische perspectieven, onze manier van denken, gedragsverklaringen en de toepassing van sociale cognitieve principes beïnvloedt.
### 3.1 Holistisch versus analytisch denken
Verschillende culturen benaderen de interpretatie van de wereld en het verklaren van gedrag op fundamenteel andere manieren. Westerse culturen leggen doorgaans de nadruk op individuele autonomie en hanteren een analytische denkstijl. Dit houdt in dat men zich richt op individuele objecten en hun eigenschappen, en deze los van hun context analyseert. Oost-Aziatische culturen daarentegen, focussen meer op groepsautonomie en hanteren een holistische denkstijl. Hierbij wordt gekeken naar de context, relaties en de algehele situatie, waarbij men de nadruk legt op de interactie tussen objecten en hun omgeving. Dit verschil in denken wordt ondersteund door neurologisch onderzoek en heeft significante gevolgen voor hoe individuen informatie verwerken en sociale gebeurtenissen interpreteren.
### 3.2 Culturele verschillen in de fundamentele attributiefout
De fundamentele attributiefout, waarbij men de neiging heeft om de oorzaken van gedrag van anderen toe te schrijven aan interne, dispositionele factoren en situationele factoren onderschat, vertoont culturele variaties.
* **Individualistische culturen (zoals in het Westen):** Hier is een duidelijke voorkeur voor dispositionele, interne attributies zichtbaar. Mensen worden sneller gezien als verantwoordelijk voor hun daden op basis van hun persoonlijkheidskenmerken. Dit suggereert dat individuen in deze culturen zich gedragen als 'persoonlijkheidspsychologen', waarbij ze de nadruk leggen op de innerlijke drijfveren van personen.
* **Collectivistische culturen (zoals in Oost-Azië):** In deze culturen kijken mensen vaker verder dan enkel dispositionele verklaringen. Ze houden meer rekening met externe, situationele factoren en de bredere context. Kinderen vertonen deze voorkeur voor dispositionele attributies nog niet, wat suggereert dat het geen aangeboren eigenschap is, maar aangeleerd wordt door culturele socialisatie.
### 3.3 Cultuur en andere attributionele biases
Culturele invloeden strekken zich ook uit tot andere cognitieve vertekeningen, zoals de zelfdienende attributiebias en het geloof in een rechtvaardige wereld.
* **Zelfdienende bias (succes interne attributie, mislukking externe attributie):** Dit fenomeen, waarbij succes aan zichzelf wordt toegeschreven en falen aan externe factoren om het zelfbeeld te beschermen, is minder prominent aanwezig in Aziatische culturen. In plaats daarvan worden soms meer zelfkritische attributies gemaakt.
* **Geloof in een rechtvaardige wereld:** Het geloof dat mensen krijgen wat ze verdienen, wat kan leiden tot het 'blamen van het slachtoffer', is sterker aanwezig in culturen met grotere verschillen in rijkdom en armoede.
> **Tip:** Menselijk gedrag is complex en zelden het resultaat van slechts één factor. Probeer altijd zowel interne als externe factoren in overweging te nemen bij het verklaren van iemands gedrag.
> **Tip:** Beschouw een attributie als een hypothese. Wees bereid om deze hypothese aan te passen op basis van nieuwe informatie en erken wanneer je het bij het juiste eind had of wanneer je ernaast zat. Dit helpt bij het leren en een accurater begrip.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Non-verbale communicatie | Het proces van het overbrengen van informatie, emoties en attitudes door middel van signalen die geen woorden gebruiken, zoals gezichtsuitdrukkingen, gebaren, lichaamshouding en stemgeluid. |
| Gezichtsuitdrukkingen van emoties | De uitingen van gevoelens via het gezicht die universeel zijn voor alle mensen, ongeacht hun culturele achtergrond, zoals blijdschap, verdriet, woede, angst, verrassing en afschuw. |
| Manifestatieregels | Cultureel bepaalde normen die bepalen wanneer en hoe intens emoties getoond mogen worden in verschillende sociale situaties en voor verschillende personen. |
| Eerste indrukken | De snelle en vaak onbewuste oordelen die we vormen over personen of objecten op basis van beperkte, vaak non-verbale, informatie, die een grote invloed kunnen hebben op latere interacties. |
| Thin-slicing | Het proces waarbij we op basis van zeer korte observaties van iemands gedrag of uiterlijk snelle en verrassend accurate conclusies trekken over hun persoonlijkheid of eigenschappen. |
| Primacy-effect | Het fenomeen waarbij informatie die als eerste wordt gepresenteerd, een grotere invloed heeft op onze indrukken en beoordelingen dan informatie die later wordt gegeven. |
| Impressiemanagement | De bewuste inspanning om de indrukken die anderen van ons hebben te beïnvloeden door ons gedrag en onze communicatie strategisch aan te passen. |
| Attributietheorie | Een sociaalpsychologische theorie die verklaart hoe mensen de oorzaken van gedrag toeschrijven, zowel dat van zichzelf als dat van anderen, door te kijken naar interne (persoonlijke) of externe (situationele) factoren. |
| Interne attributie | De neiging om iemands gedrag toe te schrijven aan zijn of haar innerlijke eigenschappen, persoonlijkheid of motivaties. |
| Externe attributie | De neiging om iemands gedrag toe te schrijven aan omgevingsfactoren, de situatie of externe omstandigheden. |
| Covariatiemodel | Een theorie die beschrijft hoe mensen causale attributies maken door informatie te verzamelen over consensus, onderscheidend vermogen en consistentie van gedrag. |
| Consensusinformatie | Gegevens die aangeven hoe andere mensen zich gedragen in dezelfde situatie met dezelfde stimulus. |
| Onderscheidend vermogen | Gegevens die aangeven hoe de actor (de persoon die gedrag vertoont) zich gedraagt ten opzichte van andere stimuli. |
| Consistentie | Gegevens die aangeven hoe vaak het gedrag van de actor ten opzichte van dezelfde stimulus in de loop van de tijd voorkomt. |
| Fundamentele attributiefout | De neiging om iemands gedrag te veel toe te schrijven aan dispositionele factoren (persoonlijkheid) en te weinig aan situationele factoren. |
| Dispositionele factoren | Interne eigenschappen, persoonlijkheidskenmerken of motivaties van een individu die iemands gedrag beïnvloeden. |
| Situationele factoren | Externe omstandigheden, de omgeving of de context die iemands gedrag kunnen beïnvloeden. |
| Zelfdienende attributies | De neiging om succes toe te schrijven aan eigen inspanningen (interne attributie) en falen toe te schrijven aan externe factoren (omstandigheden). |
| Blinde vlek-bias | De neiging om te geloven dat we zelf minder vatbaar zijn voor cognitieve en attributionele vertekeningen dan andere mensen. |
| Holistisch denken | Een cognitieve stijl die de nadruk legt op de relaties tussen objecten en de context, en die kenmerkend is voor collectivistische culturen. |
| Analytisch denken | Een cognitieve stijl die de nadruk legt op de eigenschappen van objecten en hun relatie tot de achtergrond, en die kenmerkend is voor individualistische culturen. |
Cover
Slides hoofdstuk 4.pptx
Summary
# Sociale facilitatie en belemmering bij identificeerbare prestaties
Dit onderwerp onderzoekt hoe de aanwezigheid van anderen individuele prestaties kan beïnvloeden, leidend tot verbetering (facilitatie) of verslechtering (belemmering), met Zajonc's sociale-activeringshypothese als kernverklaring.
### 1.1 Sociale facilitatie
Sociale facilitatie verwijst naar het fenomeen waarbij de aanwezigheid van anderen de individuele prestaties verbetert.
* **Historisch experiment:** Het klassieke experiment van Triplett (1898) liet zien dat kinderen sneller presteerden bij het omwentelen van een hengelspoel wanneer ze dit competitief deden met anderen, in vergelijking met alleen. Dit effect werd ook waargenomen bij een passief toekijkend publiek en zelfs bij dieren, zoals werkmieren.
* **Breder toepassingsgebied:** Het effect is niet beperkt tot taken; zelfs geluk kan worden gefaciliteerd, aangezien kinderen tot acht keer meer lachen in gezelschap dan alleen.
> **Tip:** Denk na over situaties uit je eigen leven waar je beter presteerde of je gelukkiger voelde door de aanwezigheid van anderen.
### 1.2 Sociale belemmering
Sociale belemmering is het tegenovergestelde effect, waarbij de aanwezigheid van anderen leidt tot mindere prestaties.
* **Experiment: Leren vermijden van schokken:** In een studie waar proefpersonen een schok moesten vermijden door op een knop te drukken, werd waargenomen dat de aanwezigheid van een publiek de leerprestaties negatief beïnvloedde bij het aanleren van deze taak.
### 1.3 De sociale-activeringshypothese van Zajonc
Deze hypothese biedt een eenheidsverklaring voor zowel sociale facilitatie als belemmering.
* **Kernmechanisme:** De aanwezigheid van soortgenoten verhoogt de fysiologische arousal (opwinding). Deze verhoogde arousal leidt tot een grotere actiebereidheid, waardoor dominantere reacties sneller worden uitgevoerd.
* Bij **gemakkelijke of goed ingeoefende taken** is de gewenste reactie dominant, wat leidt tot **sociale facilitatie**.
* Bij **complexe of ongeoefende taken** is de gewenste reactie nog niet dominant, waardoor niet-dominante, afleidende reacties eerder optreden, wat leidt tot **sociale belemmering**.
* **Illustratie met kakkerlakken:** Een experiment met kakkerlakken toonde aan dat ze sneller door een eenvoudig labyrint liepen in aanwezigheid van soortgenoten (facilitatie), maar langzamer door een complex labyrint (belemmering).
> **Tip:** De sleutel is de dominantie van de reactie. Een dominante reactie is een reflex of een gedrag dat zeer goed is ingeoefend.
### 1.4 Verdere theoretische uitwerking
Deze sectie erkent dat de sociale-activeringshypothese een krachtig verklaringsmodel is, maar de nuances van de toepassing ervan kunnen verder worden uitgediept.
### 1.5 Persoonlijkheidsverschillen
Individuele persoonlijkheidstrekken spelen een rol in hoe sociale aanwezigheid de prestaties beïnvloedt.
* **Sociale oriëntatie:** Mensen die positief staan tegenover sociale contacten presteren over het algemeen beter in gezelschap. Wie negatief staat tegenover sociale interacties, presteert mogelijk juist minder goed.
* **Perceptie van de situatie:** De mate waarin een situatie als een bedreiging of een uitdaging wordt ervaren, beïnvloedt de reactie op sociale aanwezigheid.
> **Tip:** Denk na over hoe jouw eigen houding ten opzichte van sociale interacties je prestaties in groepsverband beïnvloedt.
### 1.6 Recente onderzoeksresultaten
Het onderzoek naar sociale facilitatie en belemmering blijft zich ontwikkelen.
* **Virtuele aanwezigheid:** Er is nog geen eenduidig antwoord op de vraag of virtuele aanwezigheid (bijvoorbeeld via online platforms) hetzelfde effect heeft als fysieke aanwezigheid. Er is veel tegenstrijdig onderzoek. De focus verschuift naar de vraag *hoeveel* sociale aanwezigheid nodig is voor een effect.
* **Facilitatie van eten:** Er zijn indicaties dat sociale facilitatie ook van toepassing kan zijn op eten: we eten mogelijk meer als we samen eten. Er is echter nog meer onderzoek nodig naar de rol van sociale facilitatie buiten de klassieke taakuitvoeringen.
---
**Samenvatting van Kernbegrippen:**
* **Sociale facilitatie:** Verbetering van prestaties door de aanwezigheid van anderen.
* **Sociale belemmering:** Verslechtering van prestaties door de aanwezigheid van anderen.
* **Sociale-activeringshypothese (Zajonc):** Aanwezigheid van soortgenoten verhoogt arousal, wat leidt tot snellere uitvoering van dominante reacties. Dit faciliteert bekende taken en belemmert nieuwe/moeilijke taken.
* **Persoonlijkheidsverschillen:** Individuele attitudes ten opzichte van sociale contacten en de perceptie van situaties beïnvloeden de effecten.
**Vragen ter zelfreflectie:**
* Kun je een eigen voorbeeld geven van sociale facilitatie en sociale belemmering?
* Hoe verklaart de sociale-activeringshypothese beide fenomenen?
* Welke factoren kunnen van invloed zijn op sociale facilitatie en belemmering, naast de taakcomplexiteit?
---
# Sociale effecten bij niet-identificeerbare prestaties
Dit gedeelte onderzoekt de impact wanneer individuele prestaties niet herkenbaar zijn binnen een groep, met specifieke aandacht voor sociaal parasiteren en de positieve effecten van anonimiteit zoals sociale durf.
### 4.2.1 Sociaal parasiteren
Sociaal parasiteren, ook wel bekend als 'social loafing', treedt op wanneer de individuele inspanning van een persoon binnen een groep afneemt omdat de prestaties niet individueel herkenbaar zijn. Dit fenomeen werd gedemonstreerd in een touwtrekexperiment waarbij de individuele trekkracht afnam naarmate er meer individuen deelnamen aan de activiteit.
**Factoren die sociaal parasiteren kunnen temperen:**
* Het verhogen van de individuele motivatie van groepsleden.
* De mate waarin groepsleden zich identificeren met de groep.
* Gender- en cultuurverschillen: vrouwen vertonen doorgaans minder sociaal parasiteren dan mannen. Culturen die solidariteit en groepsbelang benadrukken, kunnen dit fenomeen eveneens verminderen.
* Het bevorderen van sociale compensatie, waarbij individuen extra inspanning leveren om de verminderde inspanning van anderen te compenseren.
> **Tip:** Bij groepswerken is het cruciaal om individuele prestaties duidelijk te maken om sociaal parasiteren te voorkomen.
### 4.2.2 Positieve effecten van onherkenbaarheid
Hoewel anonimiteit kan leiden tot sociaal parasiteren, brengt het ook positieve effecten met zich mee, met name op het gebied van sociale durf. Bij het uitvoeren van moeilijkere taken, zoals het geven van een voorstel, kan anonimiteit de drempel verlagen, waardoor individuen zich vrijer voelen om deel te nemen. Dit fenomeen wordt ook wel 'sociale durf' genoemd.
> **Example:** Iemand die normaal gesproken verlegen is, kan zich makkelijker uitspreken in een grote groep als de identiteit niet direct duidelijk is.
### 4.3 De impact van anonimiteit op het gedrag
Anonimiteit kan op verschillende manieren het gedrag van individuen binnen een groep beïnvloeden, zowel negatief als positief.
#### 4.3.1 Een verlaagde drempel voor antisociaal gedrag
Anonimiteit kan leiden tot 'de-individuatie', waarbij innerlijke remmingen worden afgezwakt. Dit kan resulteren in een verlaagde drempel voor antisociaal gedrag. In een experiment waarbij schokken werden toegediend, dienden anonieme deelnemers meer, sterkere en langdurigere schokken toe dan deelnemers wiens identiteit bekend was.
#### 4.3.2 Het faciliteren van sociaal gedrag
Tegelijkertijd kan anonimiteit ook positieve effecten hebben door het goede in mensen naar boven te brengen. Het faciliteren van sociaal gedrag kan optreden wanneer anonimiteit het individu toestaat om losser te opereren en meer open te zijn, bijvoorbeeld in een duistere, anonieme omgeving.
#### 4.3.3 Mogelijke verklaringen
De klassieke theorie van de-individuatie stelt dat anonimiteit bepaalde remmingen wegneemt. Denk hierbij aan anonieme boodschappen op het internet.
Een verder uitgewerkte verklaring komt vanuit de **sociale identiteitstheorie**, met het **SIDE-model (Social Identity model of de-individuation)**. Dit model stelt dat ons zelfbeeld bestaat uit zowel persoonlijke als sociale identiteiten. In anonieme situaties kan een specifieke sociale categorie verscherpt onder de aandacht komen, wat de effecten van de-individuatie kan versterken, zowel positief als negatief. Dit betekent dat de context bepaalt of anonimiteit leidt tot het volgen van normen van een bepaalde sociale groep, wat zowel prosociaal als antisocial gedrag kan bewerkstelligen.
---
# De invloed van anonimiteit op gedrag
Anonimiteit kan zowel antisociaal als sociaal gedrag faciliteren, afhankelijk van de context en de onderliggende psychologische processen.
### 4.3.1 Een verlaagde drempel voor antisociaal gedrag
Een belangrijk effect van anonimiteit is de potentiële verlaging van de drempel voor antisociaal gedrag. Dit fenomeen wordt ook wel *de-individuatie* genoemd. Wanneer individuen anoniem zijn, kunnen hun innerlijke remmingen worden afgezwakt, wat de weg vrijmaakt voor gedrag dat zij normaal gesproken niet zouden vertonen.
> **Voorbeeld:** Experimenten tonen aan dat deelnemers in een anonieme conditie eerder geneigd zijn om (bijvoorbeeld in een experimentele setting) schokken toe te dienen, en dit ook in sterkere mate en voor langere duur dan wanneer hun identiteit bekend is. Online gedrag, zoals het plaatsen van anonieme, negatieve reacties, is ook een alledaags voorbeeld van hoe anonimiteit de drempel voor antisociaal gedrag kan verlagen.
### 4.3.2 Het faciliteren van sociaal gedrag
Tegenovergestelde van het bevorderen van antisociaal gedrag, kan anonimiteit ook het positieve in mensen naar boven halen en sociaal gedrag faciliteren. Dit treedt op wanneer anonimiteit het gemakkelijker maakt voor individuen om initiatief te nemen en sociale interacties aan te gaan, die zij onder normale, niet-anonieme omstandigheden misschien niet zouden durven aangaan.
> **Voorbeeld:** In situaties waar identiteit niet direct herkenbaar is, zoals in een donkere kamer waar acht onbekenden samenkomen, kan de anonimiteit leiden tot een grotere sociale durf. Dit betekent dat individuen makkelijker een voorstel durven te doen of zich durven te uiten, wat normaal gesproken moeilijker is als de eigen identiteit direct gekoppeld kan worden aan de actie.
### 4.3.3 Mogelijke verklaringen
Er zijn verschillende theoretische perspectieven die proberen te verklaren hoe anonimiteit gedrag beïnvloedt:
#### 4.3.3.1 Klassieke de-individuatietheorie
De klassieke de-individuatietheorie stelt dat anonimiteit leidt tot een verlies van zelfbewustzijn en een verminderd besef van individuele verantwoordelijkheid. Dit resulteert in een afname van de interne remmingen die normaal gesproken antisociaal gedrag voorkomen. Anonimiteit zorgt ervoor dat individuen zich minder verantwoordelijk voelen voor hun daden, omdat hun identiteit niet gemakkelijk herleidbaar is tot hun gedrag.
#### 4.3.3.2 Verklaring vanuit de sociale identiteitstheorie en het SIDE-model
Meer recente theorieën, zoals het *Social Identity model of de-individuation* (SIDE-model), bieden een genuanceerdere verklaring die zowel positieve als negatieve effecten van anonimiteit kan accommoderen.
Het SIDE-model beschouwt het zelfbeeld van een individu als een mozaïek van persoonlijke en sociale identiteiten. Anonimiteit kan de aandacht richten op specifieke sociale identiteiten, wat vervolgens de groepsnormen en groepsprocessen kan versterken.
* **Versterking van groepsnormen:** Wanneer individuen zich in een anonieme situatie bevinden, kunnen zij zich sterker identificeren met de anonieme groep en de bijbehorende normen. Als de heersende groepsnorm antisociaal is, zal anonimiteit dit gedrag versterken. Als de groepsnorm daarentegen sociaal of behulpzaam is, kan anonimiteit dit gedrag ook faciliteren.
* **Contextafhankelijkheid:** De effecten van anonimiteit zijn dus sterk afhankelijk van de specifieke groep, de context, en de heersende normen binnen die context. Anonimiteit op zichzelf is niet per definitie goed of slecht, maar het versterkt de invloed van de sociale omgeving op het individuele gedrag.
> **Tip:** Het SIDE-model biedt een krachtig raamwerk om te begrijpen waarom anonimiteit in de ene situatie leidt tot negatief gedrag en in de andere tot positief sociaal gedrag. De sleutel ligt in de verscherping van de sociale identiteit en de normen die daarmee geassocieerd zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociale facilitatie | Het fenomeen waarbij de aanwezigheid van anderen de prestaties op eenvoudige of goed ingeoefende taken verbetert. Dit kan variëren van het sneller maken van bewegingen tot betere prestaties in competitieve situaties. |
| Sociale belemmering | Het tegenovergestelde van sociale facilitatie, waarbij de aanwezigheid van anderen leidt tot slechtere prestaties, vooral bij complexe, nieuwe of moeilijk te leren taken. Dit wordt toegeschreven aan verhoogde arousal en dominantie van niet-dominante reacties. |
| Sociale-activeringshypothese van Zajonc | Een theorie die stelt dat de aanwezigheid van soortgenoten leidt tot een verhoging van de fysiologische arousal. Deze verhoogde arousal zorgt ervoor dat dominante reacties sneller worden uitgevoerd, wat leidt tot sociale facilitatie bij bekende taken en sociale belemmering bij onbekende taken. |
| Sociaal parasiteren (Social loafing) | Het fenomeen waarbij individuen in een groep minder inspanning leveren dan wanneer ze alleen werken, omdat hun individuele bijdrage niet herkenbaar is. Dit effect wordt vaak waargenomen bij taken waarbij de groepsinput een geheel vormt. |
| De-individuatie | Een psychologische toestand waarin een individu zijn gevoel van zelfbewustzijn en persoonlijke verantwoordelijkheid verliest, vaak veroorzaakt door anonimiteit of meegaan met de groep. Dit kan leiden tot een verlaagde drempel voor zowel antisociaal als prosociaal gedrag. |
| Sociaal-identiteitstheorie | Een theorie die verklaart hoe sociale identiteit, deels gevormd door groepslidmaatschap, gedrag beïnvloedt. Anonimiteit kan de nadruk op sociale identiteit versterken, wat leidt tot gedrag dat in lijn is met groepsnormen, zowel positief als negatief. |
| SIDE-model (Social Identity model of de-individuation) | Een uitbreiding van de de-individuatietheorie die de rol van sociale identiteit expliciet integreert. Het model verklaart hoe anonimiteit, in combinatie met situationele factoren, kan leiden tot een versterking van sociale identiteit en gedrag conform aan groepsprotocollen. |
| Arousal | Een staat van verhoogde fysiologische en psychologische activiteit. In de context van sociale psychologie kan de aanwezigheid van anderen leiden tot een verhoogde arousal, wat invloed heeft op de prestaties. |
| Dominante reactie | De meest waarschijnlijke of meest geoefende reactie op een bepaalde stimulus. Volgens de sociale-activeringshypothese worden dominante reacties sneller uitgevoerd onder verhoogde arousal. |
| Sociale durf | Een term die verwijst naar de toegenomen bereidheid om sociaal risicovolle of ongebruikelijke acties te ondernemen wanneer men anoniem is. Dit kan zich uiten in bijvoorbeeld het doen van anonieme voorstellen of het uiten van onconventionele ideeën. |
Cover
Slides thema 6.pptx
Summary
# De basis van sociale waarneming
Het vormen van een beeld van anderen begint bij de eerste indrukken die we opdoen uit uiterlijk en gedrag, en hoe we deze waarnemingen omzetten in concepten over iemands persoonlijkheid.
## 1. Het materiaal waarop we ons baseren
Bij het vormen van een indruk van een nieuw persoon richten we ons op diverse waarneembare aspecten.
### 1.1 Het fysieke uiterlijk
Het uiterlijk van een persoon, zowel algemene eigenschappen zoals geslacht en leeftijd, als specifieke kenmerken zoals lichaamsbouw en gezichtskenmerken, speelt een rol bij onze eerste indrukken. Ook kunstmatige toevoegingen zoals kledij en make-up dragen bij aan deze perceptie. Onderzoek toont aan dat we binnen een fractie van een seconde een indruk kunnen vormen over eigenschappen als betrouwbaarheid en dominantie, gebaseerd op fysieke kenmerken.
> **Tip:** Het belang van het fysieke uiterlijk wordt onderstreept door onderzoeken waarin dit aspect invloed heeft op beoordelingen, zelfs in situaties als het beoordelen van pestgedrag of het inschatten van de noodzaak tot reanimatie.
### 1.2 Het gedrag
Gedrag, inclusief wat iemand zegt en doet, biedt belangrijke aanwijzingen over iemands persoonlijkheid. Echter, gedrag wordt sterk beïnvloed door de situatie en de rol die iemand speelt. We kunnen misleid worden door de meest opvallende gedragingen, die niet altijd het meest representatief zijn voor de persoon.
> **Voorbeeld:** Het gedrag dat iemand vertoont als student kan significant verschillen van het gedrag in een andere sociale rol.
### 1.3 Non-verbaal gedrag
Non-verbaal gedrag, dat vaak onbewust is, draagt significant bij aan de boodschap die wordt overgebracht. De 7-38-55 procent regel suggereert dat slechts 7% van de communicatie voortkomt uit de woorden zelf, terwijl 38% afkomstig is van de manier waarop iets wordt gezegd (intonatie, stemgebruik) en 55% uit lichaamstaal (gelaatsuitdrukkingen, oogcontact, gebaren, lichaamshouding). Bij onduidelijke verbale boodschappen leunen we sterk op non-verbale signalen.
### 1.4 Perceptie versus concept
* **Percept:** Het beeld dat we ons vormen van wat uiterlijk waarneembaar is.
* **Concept:** Het idee dat ontstaat over iemands innerlijke persoonlijkheid; een gedachtenconstructie die interpretatie van waargenomen elementen inhoudt. Ons uiterlijk kan snel leiden tot toekenning van innerlijke kenmerken.
## 2. Het attributieproces
Attributie betreft de eigenschappen die we iemand toeschrijven op basis van waargenomen gedrag, waarbij we de oorzaken van dit gedrag proberen te achterhalen.
### 2.1 Interne of externe oorzaken van gedrag
Gedrag kan worden verklaard door interne oorzaken (persoonsgebonden) of externe oorzaken (situationele).
#### 2.1.1 Het covariatiemodel van Kelley
Dit model stelt drie criteria voor om attributies te maken:
* **Consensus:** In hoeverre vertonen *anderen* hetzelfde gedrag in dezelfde situatie?
* **Consistentie:** Vertoont *de persoon* dit gedrag consistent over tijd in dezelfde situatie?
* **Distinctiviteit (onderscheid):** Vertoont *de persoon* hetzelfde gedrag in *andere* situaties?
Door deze criteria te combineren, ontstaat een meer verfijnde analyse voor interne of externe attributies.
> **Voorbeeld:**
> * **Hoge consensus, hoge consistentie, hoge distinctiviteit:** Gedrag is waarschijnlijk extern (situatie gebonden).
> * **Lage consensus, hoge consistentie, lage distinctiviteit:** Gedrag is waarschijnlijk intern (persoonsgebonden).
### 2.2 Fouten en vertekeningen bij het attribueren
In de praktijk zijn situaties vaak minder eenduidig, wat kan leiden tot fouten en voorbarige conclusies door partiële gegevens of een gebrek aan tijd en motivatie voor nauwkeurige analyse.
#### 2.2.1 De fundamentele attributiefout
We zijn geneigd om de oorzaak van iemands gedrag primair bij de persoon zelf te leggen, en de rol van de situatie te onderschatten. Externe verklaringen worden pas overwogen als ze zich opdringen. Dit kan culturele verschillen vertonen, afhankelijk van de mensopvatting binnen een cultuur.
> **Voorbeeld:** Bij een sollicitatiegesprek wordt iemand die zenuwachtig en boos overkomt, mogelijk beoordeeld als een "boos persoon", zonder rekening te houden met de stress van de situatie.
> **Tip:** Het tweestappenmodel beschrijft het proces waarbij we eerst een intuïtieve (vaak interne) verklaring geven, en dit vervolgens kunnen bijstellen door externe factoren te overwegen. Dit vereist echter motivatie en cognitieve ruimte.
#### 2.2.2 Het actor-observatoreffect
We attribueren ons eigen gedrag eerder aan externe factoren, omdat we meer zicht hebben op de situationele redenen. Bij het observeren van anderen zien we dit gedrag echter vanuit een ander perspectief, wat kan leiden tot een interne attributie voor hun gedrag.
#### 2.2.3 Invloed van de gevolgen van het gedrag
De impact van gedrag op anderen kan onze attributies beïnvloeden, waarbij we de gevolgen meewegen in onze beoordeling.
#### 2.2.4 Motivationele vertekeningen
* **Zelfbedieningstendens:** Bij succes leggen we de oorzaak bij onszelf ("ik ben slim"), bij falen bij externe factoren ("de toets was onduidelijk").
* **Zichzelf wegcijferende tendens:** Het omgekeerde, waarbij succes wordt toegeschreven aan geluk en falen aan eigen tekortkomingen. Dit kan cultureel bepaald zijn.
* **Invloed van waarden en opvattingen:** Politieke overtuigingen kunnen ook attributies beïnvloeden, waarbij rechtse opvattingen vaker intern attribueren en linkse opvattingen extern.
## 3. Uitwerking tot een globaal beeld
Het samenvoegen van verschillende indrukken tot een globaal beeld is een complex proces dat verder gaat dan simpele optelling.
### 3.1 Kenmerken van de binnenkomende informatie
#### 3.1.1 Positie-effecten
* **Voorrangseffect (primacy-effect):** De eerste indrukken hebben vaak een grotere invloed op de uiteindelijke beoordeling.
* **Recentheidseffect (recency-effect):** Informatie die recent is verkregen, kan ook meewegen in de beoordeling.
Deze effecten suggereren dat deelindrukken niet zomaar worden opgeteld, maar in relatie tot elkaar worden geplaatst, waarbij hun onderlinge positie hun betekenis kan veranderen.
#### 3.1.2 Impact van de informatie
* **Centrale en perifere eigenschappen:** Centrale eigenschappen (zoals "warm" of "koud") hebben een krachtigere invloed op de beeldvorming dan perifere eigenschappen.
* **Halo-effect (en hoornseffect):** De aanwezigheid van één positieve eigenschap kan leiden tot de suggestie dat ook andere eigenschappen positief zijn (halo-effect). Het omgekeerde is het hoornseffect.
* **Negativiteitseffect:** Negatieve eigenschappen hebben vaak meer invloed dan positieve, mogelijk omdat ze afwijkend en opvallender zijn dan verwacht gedrag.
> **Tip:** Bewustwording van het halo- en hoornseffect, het actief zoeken naar tegenstrijdige informatie, en het inschakelen van extra beoordelaars kunnen helpen deze vertekeningen te corrigeren.
### 3.2 Kenmerken van de beoordelaar
De eigen ervaringen, kennis en cognitieve structuren van de beoordelaar spelen een cruciale rol.
#### 3.2.1 Cognitieve schema's
Dit zijn innerlijke structuren die kennis over hoe bepaalde dingen of gebeurtenissen samenhangen organiseren. Eén waarneming kan volstaan om ons gedrag af te stemmen op verwachte scenario's. Schema's helpen bij:
* **Selectie en filtering (schijnwerper):** Focus op specifieke informatie.
* **Opvullen van missende informatie (gatenvuller):** Gebruik van ervaring om ontbrekende details aan te vullen.
* **Sturing van gedrag (gedragswijzer):** Richtlijnen geven voor hoe te handelen in onzekere situaties.
> **Gevaar:** De snelheid die schema's bieden kan ten koste gaan van accuraatheid. Stereotypen zijn hier een voorbeeld van, waarbij veralgemeningen zonder onderscheid aan groepsleden worden toegeschreven.
#### 3.2.2 Impliciete persoonlijkheidstheorieën
We hebben de spontane neiging om aan te nemen dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken samengaan. Ook het fysieke voorkomen wordt vaak in verband gebracht met bepaalde karaktertrekken.
> **Voorbeeld:** Leerkrachten kunnen, op basis van het uiterlijk van leerlingen, een positievere beoordeling geven aan hetzelfde werk, wat de invloed van impliciete persoonlijkheidstheorieën illustreert.
#### 3.2.3 Priming
Recente gebeurtenissen of blootstelling aan bepaalde concepten kunnen de beeldvorming van een persoon beïnvloeden.
> **Voorbeeld:** Woorden als "avontuurlijk" of "roekeloos" kunnen de interpretatie van iemands gedrag kleuren, waarbij dezelfde beschrijving als "moedig" of "onbesuisd" wordt ervaren.
### 3.3 Hoe we omgaan met nieuwe informatie
Nieuwe informatie wordt niet altijd objectief verwerkt.
#### 3.3.1 Selectief opnemen en opzoeken van informatie
* **Hardnekkigheidseffect:** Informatie die niet in het reeds gevormde beeld past, wordt vaak genegeerd of over het hoofd gezien.
* **Hypothesebevestigingstendens:** We zoeken actief naar informatie die onze bestaande meningen en hypothesen bevestigt, en negeren bewijs dat deze tegenspreekt.
> **Voorbeeld:** In een rechtszaak kan, nadat een getuigenis is gehoord, de jury minder geneigd zijn de verdachte vrij te spreken, zelfs als er later wordt aangetoond dat de getuigenis onbetrouwbaar is.
#### 3.3.2 Selectief uitlokken van informatie
* **Zichzelf waarmakende voorspelling (self-fulfilling prophecy):** Onze verwachtingen over iemand kunnen ons gedrag beïnvloeden, waardoor de ander zich onbewust gaat gedragen op een manier die onze oorspronkelijke voorspelling bevestigt.
## 4. Nauwkeurigheid van sociale waarneming
Een oppervlakkig beeld volstaat niet altijd. Diepere verwerking van informatie vereist:
* **Motivatie:** De wil om nauwkeurig te oordelen.
* **Cognitieve ruimte:** Beschikbaarheid van mentale capaciteit voor diepere analyse.
* **Opleiding:** De aard van de opleiding kan de manier van oordeelsvorming beïnvloeden.
> **Tip:** Het overschakelen naar een dieper verwerkingsniveau kan leiden tot een nauwkeurigere sociale waarneming.
---
# Het attributieproces en veelvoorkomende fouten
Dit deel van het document onderzoekt hoe we gedrag verklaren door oorzaken toe te schrijven aan interne of externe factoren, waarbij het covariatiemodel van Kelley wordt geïntroduceerd en veelvoorkomende cognitieve vertekeningen worden belicht.
## 2. Het attributieproces en veelvoorkomende fouten
Het attributieproces verwijst naar de eigenschappen die we iemand toeschrijven op basis van wat we bij die persoon waarnemen. Dit omvat het toewijzen van oorzaken aan gedrag, die intern of extern kunnen zijn.
### 2.1 Interne of externe oorzaken van gedrag
Om een nauwkeurig beeld van iemand te krijgen, proberen we de oorzaken van diens gedrag te achterhalen. Deze oorzaken kunnen worden ingedeeld in interne (dispositionele) en externe (situationele) factoren.
#### 2.1.1 Het covariatiemodel van Kelley
Het covariatiemodel van Harold Kelley is een theorie die beschrijft hoe mensen causale attributies maken. Dit model stelt dat we gedrag verklaren door te kijken naar de mate waarin een oorzaak met het gedrag varieert. Hierbij worden drie criteria gehanteerd:
* **Consensus:** In hoeverre vertonen anderen hetzelfde gedrag in dezelfde situatie?
* Hoge consensus: Vrijwel iedereen gedraagt zich zo in deze situatie (neigt naar externe attributie).
* Lage consensus: Slechts een enkeling gedraagt zich zo in deze situatie (neigt naar interne attributie).
* **Consistentie:** Vertoont de persoon dit gedrag consistent over tijd in dezelfde situatie?
* Hoge consistentie: De persoon vertoont dit gedrag herhaaldelijk (neigt naar interne attributie).
* Lage consistentie: Het gedrag is uitzonderlijk voor deze persoon in deze situatie (neigt naar externe attributie).
* **Distinctiviteit (onderscheid):** Vertoont de persoon hetzelfde gedrag in andere situaties?
* Hoge distinctiviteit: De persoon vertoont dit gedrag alleen in deze specifieke situatie (neigt naar externe attributie).
* Lage distinctiviteit: De persoon vertoont dit gedrag ook in veel andere situaties (neigt naar interne attributie).
Door deze drie criteria te combineren, kunnen we een meer verfijnde analyse maken voor interne of externe attributies.
> **Voorbeeld:** Bert staart tijdens de les wiskunde uit het raam.
> * **Consensus:** Kijken andere studenten ook uit het raam? (Als ja, externe oorzaak; als nee, interne oorzaak).
> * **Consistentie:** Staart Bert altijd uit het raam tijdens de les? (Als ja, interne oorzaak; als nee, externe oorzaak).
> * **Distinctiviteit:** Staart Bert alleen uit het raam tijdens wiskunde, of ook tijdens andere lessen? (Als alleen wiskunde, externe oorzaak; als ook andere lessen, interne oorzaak).
### 2.2 Fouten en vertekeningen bij het attribueren
Hoewel het covariatiemodel een nauwkeurige analyse mogelijk maakt, gebeurt dit in ideale omstandigheden. In de praktijk leiden partiële gegevens, beperkte motivatie of tijd vaak tot fouten en voorbarige conclusies.
#### 2.2.1 De fundamentele attributiefout
De fundamentele attributiefout is de neiging om bij het verklaren van het gedrag van anderen de situationele factoren te onderschatten en de dispositionele (interne) factoren te overschatten. We zijn spontaan geneigd om de oorzaak van iemands gedrag bij de persoon zelf te leggen, tenzij een externe verklaring zich opdringt.
> **Voorbeeld:** Een student dient een taak te laat in. De fundamentele attributiefout zou ertoe leiden dat men direct aanneemt dat de student lui of ongeorganiseerd is, zonder rekening te houden met mogelijke externe factoren zoals familiale problemen of ziekte.
Culturele verschillen spelen hierbij een rol; in individualistische culturen is de fundamentele attributiefout vaak sterker dan in collectivistische culturen.
* **Experiment met quizmaster en kandidaten:** In een experiment waarbij deelnemers willekeurig als quizmaster of kandidaat werden aangewezen, beoordeelde het publiek de quizmasters als intelligenter dan de kandidaten, ondanks dat de quizmasters zelf de vragen hadden bedacht. Dit illustreert dat men de invloed van de situatie (de macht van de quizmaster om de vragen te kiezen) onderschatte en de kennis van de quizmaster overschatte.
#### 2.2.2 Het tweestappenmodel voor het corrigeren van voorbarige conclusies
Dit model stelt dat onze eerste, automatische reactie op het verklaren van gedrag vaak een interne attributie is. Vervolgens kunnen we, mits we de motivatie en cognitieve capaciteit hebben, deze attribuie corrigeren door ook situationele factoren in overweging te nemen. Dit correctieproces is echter niet altijd volledig of vindt niet altijd plaats, zeker niet als de situatie minder eenduidig is of als we geen motivatie hebben om dieper na te denken.
#### 2.2.3 Het actor-observatoreffect
Dit effect beschrijft de neiging om het eigen gedrag eerder extern te attribueren, terwijl we het gedrag van anderen eerder intern attribueren. Dit komt doordat we voor onszelf een duidelijker zicht hebben op de externe redenen die ons gedrag beïnvloeden, terwijl we bij anderen meer gefocust zijn op hun persoonlijkheidskenmerken.
> **Voorbeeld:** Als je zelf te laat komt voor een afspraak, zal je waarschijnlijk denken aan verkeersdrukte of een onverwachte gebeurtenis (externe oorzaak). Als iemand anders te laat komt, denk je sneller aan diens onbetrouwbaarheid of slechte planning (interne oorzaak).
#### 2.2.4 Impact van de gevolgen van het gedrag
De gevolgen die een gedrag heeft, kunnen onze attributies beïnvloeden. Negatieve gevolgen kunnen leiden tot strengere oordelen, terwijl positieve gevolgen milder kunnen uitpakken.
> **Voorbeeld:** Een chauffeur die zijn auto op een helling parkeert en vergeet de handrem aan te zetten, waardoor de auto naar beneden rolt, zal anders beoordeeld worden afhankelijk van of er schade is ontstaan aan andere auto's of voetgangers.
#### 2.2.5 Motivationele vertekeningen
Deze vertekeningen worden beïnvloed door onze persoonlijke gevoelens, vooroordelen, waarden en opvattingen.
* **Zelfbedieningstendens (self-serving bias):** Dit is de neiging om successen toe te schrijven aan interne oorzaken (bv. "ik ben slim, daarom slaagde ik") en falen aan externe oorzaken (bv. "de examenvragen waren te moeilijk, daarom zakte ik").
* **Zichzelf wegcijferende tendens (self-deprecating bias):** In sommige culturen kan het omgekeerde voorkomen, waarbij men succes toeschrijft aan geluk of externe factoren en falen aan interne oorzaken.
#### 2.2.6 Invloed van cultuur en politieke overtuiging
* **Cultuur:** Culturele verschillen in mensopvattingen kunnen leiden tot variaties in attributiepatronen.
* **Politieke overtuiging:** Mensen met een rechtse politieke overtuiging neigen er vaker toe om gedrag intern te attribueren (bv. werkloosheid toeschrijven aan gebrek aan inspanning), terwijl mensen met een linkse politieke overtuiging vaker externe oorzaken zoeken (bv. werkloosheid toeschrijven aan maatschappelijke factoren).
> **Tip:** Het tweestappenmodel is ook hier relevant; bewustwording van de eigen politieke of culturele achtergrond kan helpen om meer objectieve attributies te maken.
---
# Het vormen van een globaal beeld en de nauwkeurigheid van sociale waarneming
Dit onderwerp onderzoekt hoe we deelindrukken combineren tot een coherent beeld van een persoon, rekening houdend met de positie en impact van informatie, en welke factoren de nauwkeurigheid van onze sociale oordelen beïnvloeden.
### 3.1 Het materiaal waarop we ons baseren
Bij het vormen van een eerste indruk van iemand letten we op verschillende aspecten, zoals het fysieke uiterlijk, het gedrag en non-verbaal gedrag.
#### 3.1.1 Het fysieke uiterlijk
Het fysieke uiterlijk omvat algemene eigenschappen (geslacht, leeftijd, huidskleur), specifieke kenmerken (lichaamsgestalte, haarkleur) en kunstmatige ingrepen of toevoegsels (make-up, kledij). Onderzoek toont aan dat het fysieke uiterlijk een snelle indruk kan vormen over betrouwbaarheid en dominantie, waarbij in een fractie van een seconde al kenmerken van een persoon worden beoordeeld. Dit uiterlijk kan zelfs de beoordeling van gedrag beïnvloeden, zoals in situaties van pestgedrag of bij reanimatiepogingen.
#### 3.1.2 Het gedrag
Gedrag biedt veel aanwijzingen over iemands persoonlijkheid. Echter, gedrag wordt sterk beïnvloed door de situatie en de rol die iemand speelt. Vaak laten we ons misleiden door de meest opvallende gedragingen, die niet altijd het meest representatief zijn voor de persoonlijkheid.
#### 3.1.3 Non-verbaal gedrag
Non-verbaal gedrag, zoals gelaatsexpressies, oogcontact, gebaren, lichaamshouding en stemgebruik, speelt een cruciale rol in sociale waarneming. In situaties waar de verbale boodschap onduidelijk is, neigen we sterk naar non-verbale signalen. De 7-38-55 procentregel suggereert dat lichaamshouding 55% van de boodschap overbrengt, de manier van spreken 38%, en de woorden zelf slechts 7%. Dit non-verbale gedrag is meestal onbewust, maar kan ook bewust worden beïnvloed.
### 3.2 Het attributieproces
Attributie is het proces waarbij we eigenschappen toeschrijven aan iemand op basis van waargenomen gedrag. De oorzaken van gedrag kunnen intern (persoonsgebonden) of extern (situationeel) zijn.
#### 3.2.1 Interne of externe oorzaken van het gedrag
Om gedrag te verklaren, maken we soms een rudimentair beeld, maar voor een nauwkeuriger inschatting is diepere analyse nodig. Het covariatiemodel van Kelley biedt drie criteria voor attributie:
* **Consensus:** In hoeverre vertonen anderen hetzelfde gedrag in dezelfde situatie?
* **Consistentie:** Vertoont de persoon dit gedrag consistent over tijd in dezelfde situatie?
* **Distinctiviteit (onderscheid):** Vertoont de persoon hetzelfde gedrag in andere situaties?
Door deze criteria te combineren, kunnen we een meer verfijnde analyse maken:
* **Extern:** Gedrag wordt toegeschreven aan de situatie wanneer de consensus hoog is (anderen doen hetzelfde), de consistentie hoog is (de persoon doet het altijd) en de distinctiviteit hoog is (de persoon doet het alleen in die specifieke situatie).
* **Intern:** Gedrag wordt toegeschreven aan de persoon wanneer de consensus laag is (alleen deze persoon doet het), de consistentie hoog is (de persoon doet het altijd) en de distinctiviteit laag is (de persoon doet het in veel situaties).
#### 3.2.2 Fouten en vertekeningen bij het attribueren
In de praktijk zijn situaties vaak minder eenduidig en beschikken we over partiële gegevens, wat kan leiden tot fouten en voorbarige conclusies.
* **De fundamentele attributiefout:** We zijn geneigd om spontaan de oorzaak van iemands gedrag te zoeken in de persoon zelf, en niet in de situatie. Externe verklaringen worden pas overwogen als deze zich opdringen. Dit kan cultureel bepaald zijn, met verschillen in mensopvattingen.
* **Voorbeeld:** Iemand die zenuwachtig is voor een sollicitatiegesprek en daardoor boos kijkt, kan worden gezien als een boos persoon, zonder rekening te houden met de stress van de situatie.
* **Het tweestappenmodel ter correctie:** Dit model suggereert dat we eerst een intuïtieve verklaring vormen, maar dat we de mogelijkheid hebben om deze bij te stellen als we hier motivatie en cognitieve ruimte voor hebben.
* **Het actor-observatoreffect:** We attribueren ons eigen gedrag vaker extern (door beter zicht op de externe redenen) dan het gedrag van anderen, wat een gevolg is van het waarnemen vanuit een ander perspectief.
* **Impact van de gevolgen van gedrag:** De uitkomst van gedrag kan onze attributie beïnvloeden.
* **Motivationele vertekeningen:** Persoonlijke gevoelens, vooroordelen, waarden en opvattingen spelen een rol.
* **Zelfbedieningstendens (self-serving bias):** Succes wordt toegeschreven aan interne factoren (eigen slimheid, goede studie), terwijl falen wordt toegeschreven aan externe factoren (slechte vragen, onduidelijke uitleg).
* **Zichzelf wegcijferende tendens:** Omgekeerd aan de zelfbedieningstendens, waarbij succes wordt toegeschreven aan geluk en falen aan onvoldoende inspanning.
* **Invloed van cultuur:** Culturele verschillen beïnvloeden hoe we attribueren.
* **Invloed van politieke overtuiging:** Mensen met een rechtse politieke overtuiging neigen eerder naar interne attributies, terwijl linkse mensen vaker externe oorzaken aanwijzen.
### 3.3 Uitwerking tot een globaal beeld
Het vormen van een globaal beeld van een persoon is een complex proces van informatie-integratie, waarbij deelindrukken niet zomaar worden opgeteld, maar met elkaar in verband worden gebracht.
#### 3.3.1 Kenmerken van de binnenkomende informatie
De aard en volgorde van informatie hebben invloed op de beeldvorming.
* **Positie-effecten:**
* **Voorrangseffect (primacy-effect):** De eerste indrukken hebben vaak een grotere invloed, mede doordat ze de interpretatie van latere informatie sturen en onze motivatie om nieuwe informatie te verwerken kan afnemen.
* **Recentheidseffect (recency-effect):** De meest recente informatie kan ook een zekere invloed hebben, met name bij het herinneren van informatie.
* **Impact van de informatie:**
* **Centrale en perifere eigenschappen:** Centrale eigenschappen (zoals 'warm' of 'koud') hebben een krachtige uitwerking op de beeldvorming, terwijl perifere eigenschappen (zoals 'ijverig' of 'praktisch') minder invloedrijk zijn.
* **Halo-effect en hoornseffect:** De aanwezigheid van een positieve eigenschap (halo-effect) suggereert dat ook andere eigenschappen positief zullen zijn. Het omgekeerde is het hoornseffect.
* **Voorbeeld:** Een aantrekkelijk persoon wordt sneller als slimmer en aardiger beschouwd.
* **Omgaan met halo- en hoornseffect:** Bewustwording, het zoeken naar tegenstellige informatie, het inschakelen van extra beoordelaars en introspectie zijn methoden om deze effecten te mitigeren.
* **Negativiteitseffect:** Negatieve eigenschappen hebben vaak meer invloed dan positieve, omdat ze opvallender zijn en afwijken van de norm.
#### 3.3.2 Kenmerken van de beoordelaar
De beoordelaar zelf speelt een cruciale rol door middel van cognitieve schema's en impliciete persoonlijkheidstheorieën.
* **Effect van schema's:** Cognitieve schema's zijn innerlijke structuren gebaseerd op ervaring die ons helpen informatie te selecteren (schijnwerper), ontbrekende informatie aan te vullen (gatenvuller) en ons gedrag te sturen (gedragswijzer). De snelheid van beeldvorming kan echter ten koste gaan van accuraatheid.
* **Stereotypen:** Verengde generalisaties over groepen mensen, waarbij bepaalde eigenschappen zonder onderscheid aan vrijwel alle leden worden toegeschreven.
* **Effect van impliciete persoonlijkheidstheorieën:** We hebben spontane ideeën over welke persoonlijkheidskenmerken samengaan. Ook fysieke voorkomen wordt hieraan gekoppeld.
* **Voorbeeld:** Leerkrachten kunnen leerlingen met een aantrekkelijk uiterlijk hoger beoordelen, zelfs bij hetzelfde werk.
* **Priming:** Recente gebeurtenissen of woorden die we hebben verwerkt, kunnen de beeldvorming beïnvloeden.
* **Voorbeeld:** Na blootstelling aan woorden als "avontuurlijk" wordt iemand als moedig beoordeeld, terwijl na "roekeloos" dezelfde persoon als onbesuisd wordt gezien.
#### 3.3.3 Hoe we omgaan met nieuwe informatie
Nieuwe informatie wordt niet altijd neutraal verwerkt.
* **Selectief opnemen van informatie:** Informatie die niet in het bestaande beeld past, wordt vaak genegeerd (hardnekkigheidseffect).
* **Voorbeeld:** In een rechtszaak bleef een meerderheid de verdachte schuldig achten, zelfs nadat de betrouwbaarheid van de getuige die de dader herkende, in twijfel werd getrokken.
* **Selectief opzoeken van informatie:** We zoeken vaak naar informatie die onze bestaande mening bevestigt (hypothesebevestigingstendens).
* **Selectief uitlokken van informatie:** Dit leidt tot de zelfvervullende voorspelling (self-fulfilling prophecy), waarbij onze verwachtingen over iemand onbewust ons gedrag sturen zodat die verwachtingen uitkomen.
### 3.4 (On)nauwkeurigheid van de sociale waarneming
Een oppervlakkig beeld volstaat niet altijd. Diepere verwerking, die essentieel is voor nauwkeurigheid, vereist:
* **Motivatie:** De wil om moeite te doen voor een accurate inschatting.
* **Cognitieve ruimte:** Beschikbaarheid van mentale capaciteit om het verwerkingsproces te doorlopen.
* **Opleiding:** De aard van de opleiding kan invloed hebben op de manier van oordeelsvorming en de neiging tot diepere analyse.
**Tip:** Het bewustzijn van de bovengenoemde vertekeningen en effecten is de eerste stap naar nauwkeurigere sociale waarneming. Kritisch blijven op de eigen oordelen en actief zoeken naar afwijkende informatie kan helpen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociale waarneming | Het proces waarbij we informatie verzamelen en interpreteren over andere mensen om een beeld van hen te vormen, inclusief hun persoonlijkheid, intenties en emoties. |
| Percept | Het directe, waarneembare beeld dat we vormen van iets of iemand op basis van zintuiglijke input, zoals uiterlijke kenmerken of gedrag. |
| Concept | Een gedachtenconstructie of idee dat ontstaat over iemands innerlijke persoonlijkheid, gevormd door interpretatie van waargenomen percepties en gedrag. |
| Fysiek uiterlijk | De zichtbare kenmerken van een persoon, zoals geslacht, leeftijd, lichaamsbouw, gezichtskenmerken, haarkleur en kledij, die een rol spelen bij de vorming van een eerste indruk. |
| Non-verbaal gedrag | Communicatie zonder woorden, die plaatsvindt via lichaamstaal, gelaatsexpressies, oogcontact, gebaren, lichaamshouding en stemgebruik, en die veel informatie kan verschaffen over iemands emoties en intenties. |
| Attributieproces | Het psychologische proces waarbij we de oorzaken van gedrag toeschrijven aan interne (persoonlijkheidsgebonden) of externe (situationele) factoren. |
| Covariatiemodel | Een theorie van Harold Kelley die stelt dat we gedrag toeschrijven aan oorzaken die variëren (covariëren) met het gedrag zelf, gebaseerd op de criteria consensus, consistentie en distinctiviteit. |
| Consensus | Een criterium in het covariatiemodel dat aangeeft in hoeverre anderen hetzelfde gedrag vertonen in dezelfde situatie. Hoge consensus suggereert een externe oorzaak. |
| Consistentie | Een criterium in het covariatiemodel dat aangeeft of een persoon dit gedrag consistent over tijd vertoont in dezelfde situatie. Hoge consistentie kan wijzen op een interne oorzaak. |
| Distinctiviteit | Een criterium in het covariatiemodel dat aangeeft of een persoon dit gedrag vertoont in andere situaties. Hoge distinctiviteit suggereert een externe oorzaak. |
| Fundamentele attributiefout | De neiging om bij het verklaren van andermans gedrag de invloed van situationele factoren te onderschatten en de invloed van persoonlijke eigenschappen te overschatten. |
| Actor-observatoreffect | De neiging om het eigen gedrag vaker toe te schrijven aan externe factoren, terwijl het gedrag van anderen eerder aan interne factoren wordt toegeschreven. |
| Motivationele vertekeningen | Vormen van vertekening in het oordeel die voortkomen uit persoonlijke gevoelens, waarden en vooroordelen, zoals de zelfbedieningstendens. |
| Zelfbedieningstendens | De neiging om successen toe te schrijven aan eigen capaciteiten (intern) en falen aan externe factoren, om het zelfbeeld te beschermen. |
| Informatie-integratietheorie | Een theorie die beschrijft hoe we verschillende stukjes informatie over een persoon combineren tot een globaal oordeel of een algemene indruk. |
| Voorrangseffect (primacy-effect) | De neiging om meer gewicht toe te kennen aan de informatie die als eerste wordt ontvangen bij het vormen van een oordeel over een persoon. |
| Recentheidseffect (recency-effect) | De neiging om meer gewicht toe te kennen aan de informatie die als laatste wordt ontvangen bij het vormen van een oordeel over een persoon. |
| Centrale eigenschappen | Persoonlijkheidskenmerken die een krachtige invloed hebben op de beeldvorming en de interpretatie van andere eigenschappen, zoals "warm" of "koud". |
| Perifere eigenschappen | Persoonlijkheidskenmerken die minder invloed hebben op de beeldvorming en de interpretatie van andere eigenschappen. |
| Halo-effect | De neiging om de aanwezigheid van één positieve eigenschap bij iemand te laten leiden tot de veronderstelling dat ook andere eigenschappen positief zullen zijn. |
| Hoornseffect | Het omgekeerde van het halo-effect; de neiging om de aanwezigheid van één negatieve eigenschap bij iemand te laten leiden tot de veronderstelling dat ook andere eigenschappen negatief zullen zijn. |
| Negativiteitseffect | De neiging om negatieve informatie of eigenschappen meer invloed toe te kennen bij de beeldvorming dan positieve informatie, omdat deze vaak opvallender en onverwacht is. |
| Cognitieve schema's | Innerlijke mentale structuren die onze kennis en verwachtingen over bepaalde objecten, gebeurtenissen of sociale categorieën organiseren en ons helpen informatie te verwerken en gedrag te sturen. |
| Stereotypen | Vereenvoudigde, veralgemeniseerde opvattingen over bepaalde groepen mensen, waarbij specifieke eigenschappen als kenmerkend voor de hele groep worden beschouwd, ongeacht individuele verschillen. |
| Impliciete persoonlijkheidstheorieën | Ongeschreven regels of aannames die we hanteren om te geloven dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken samen voorkomen, vaak gebaseerd op ervaring. |
| Priming | Het proces waarbij blootstelling aan een stimulus (bijvoorbeeld een woord of een situatie) de waarschijnlijkheid vergroot dat bepaalde gedachten, concepten of gedragingen worden geactiveerd en de daaropvolgende waarneming of interpretatie beïnvloeden. |
| Hardnekkigheidseffect | De neiging om vast te houden aan eerdere overtuigingen of oordelen, zelfs wanneer tegenbewijs wordt gepresenteerd dat deze overtuigingen zou moeten weerleggen. |
| Hypothesebevestigingstendens | De neiging om selectief te zoeken naar informatie die de eigen bestaande hypothesen of overtuigingen bevestigt, en informatie die ze tegenspreekt te negeren. |
| Zichzelf waarmakende voorspelling (self-fulfilling prophecy) | Een voorspelling die, door de verwachtingen die ze oproept, uiteindelijk leidt tot de realisatie van die voorspelling zelf. |
Cover
Slides thema 7 - versie studenten.pptx
Summary
# Sociale categorisering en de vorming van groepen
Dit onderwerp verkent de fundamentele menselijke neiging om individuen in sociale categorieën in te delen en de daaruit voortvloeiende implicaties, zoals de vorming van 'wij' en 'zij' groepen en de sociale identiteitstheorie.
### 1.1 Sociale categorisering
Sociale categorisering is een fundamentele eigenschap van mensen die ons helpt om de wereld om ons heen te ordenen door informatie te plaatsen in overzichtelijke categorieën. Dit proces stelt ons in staat om sneller indrukken te verwerken en ons gedrag aan te passen, maar kan problematisch worden wanneer deze categorieën te strikt worden gehanteerd.
#### 1.1.1 Het indelen van mensen in sociale categorieën
Bij sociale categorisering plaatsen we onszelf en anderen spontaan in bepaalde sociale categorieën op basis van verkregen indrukken. Welke categorieën relevant zijn, hangt af van de specifieke situatie en het moment. Voorbeelden van zulke categorieën zijn 'sporter', 'student', 'jongere', 'gamer', of 'influencer'.
Het 'Karen'-fenomeen is een illustratief voorbeeld van categorisering, waarbij middelbare vrouwen (vaak herkenbaar aan een specifiek kapsel en een hogere sociaaleconomische status) een bepaalde stempel krijgen, ongeacht hun daadwerkelijke naam of gedrag.
#### 1.1.2 Vervorming van groepsperceptie
Bij het categoriseren van groepen kunnen twee vervormingen optreden:
* **Assimilatie:** Dit houdt in dat de verschillen binnen categorieën geminimaliseerd worden. Een voorbeeld hiervan is de opvatting dat 'alle meisjes die paardrijden hetzelfde zijn'.
* **Contrast:** Hierbij worden de verschillen tussen categorieën juist vergroot. Een voorbeeld is het idee dat 'Harry Potter-fans echt helemaal anders zijn dan The Lord of the Rings-fans'.
#### 1.1.3 Ik, wij en de anderen: sociale identiteitstheorie
Naast een persoonlijke identiteit beschikken we ook over één of meer sociale identiteiten, die verwijzen naar ons lidmaatschap van bepaalde groepen. De sterkte van deze sociale identiteit kan variëren afhankelijk van de situatie. In omstandigheden waarin één sociale categorie dominant wordt, kan dit leiden tot een overschaduwing van andere identiteiten, wat zich bijvoorbeeld kan uiten in fundamentalisme.
De manier waarop we de 'wij'-groep en de 'zij'-groep behandelen, verschilt. Mensen hebben de neiging om lid te willen zijn van groepen die positief gewaardeerd worden. Om dit te bereiken, worden soms inspanningen geleverd om de eigen groep als positiever te presenteren dan deze werkelijk is. Door de kwaliteiten van de wij-groep te benadrukken en negatieve eigenschappen te relativeren, wordt het eigen zelfbeeld versterkt.
##### 1.1.3.1 De minimale groepssituatie
De minimale groepssituatie verwijst naar een fictieve verzameling van mensen die op willekeurige basis zijn samengebracht, waarbij er geen andere verschillen zijn dan een onbeduidende eigenschap die van buitenaf is opgelegd.
Een klassiek experiment in de minimale groepssituatie betrok vijftienjarige jongens die een opdracht uitvoerden en vervolgens, schijnbaar op basis van hun prestaties (in werkelijkheid willekeurig), in groepen werden ingedeeld met fictieve namen. Deelnemers kregen de mogelijkheid om een geldsom te verdelen tussen een lid van hun eigen groep en een lid van de andere groep. De resultaten toonden aan dat er vaker voor gekozen werd om twee centen meer aan een lid van de eigen groep te geven, zelfs als dit betekende dat de eigen groep netto minder kreeg. Dit fenomeen staat bekend als **wij-groepsfavoritisme**: het bevoordelen van de eigen groep ten koste van andere groepen.
##### 1.1.3.2 Van "ik" naar "wij"
In bepaalde situaties kan de grens tussen het individu en de groep vervagen, zoals bij voetbalsupporters. Identificatie met de groep dient vaak ter verhoging van het zelfwaardegevoel. Als de groep bijvoorbeeld verliest, spreekt men over 'zij', terwijl bij winst gesproken wordt over 'wij'.
##### 1.1.3.3 Houding tegenover de wij-groep
**Wij-groepsfavoritisme** beschrijft de neiging om leden van de eigen groep te begunstigen, zowel in woord als in daad. Deze tendens wordt sterker naarmate de verbondenheid met de groep groter wordt. Gedragingen worden geattribueerd op dezelfde manier als men het eigen gedrag zou attribueren: positief gedrag wordt intern verklaard, en negatief gedrag extern.
Nepotisme is een specifieke vorm van wij-groepsfavoritisme, waarbij familieleden of goede vrienden worden bevoordeeld bij het toekennen van banen, promoties of andere voordelen, ongeacht hun kwalificaties.
##### 1.1.3.4 Houding tegenover de zij-groep
* **Zij-groep homogeniteit:** Dit is de indruk dat de leden van de zij-groep veel meer op elkaar lijken dan de leden van de eigen groep.
* **Zij-groepsbenadeling:** Dit houdt in dat we een negatieve evaluatie maken van groepen waartoe we zelf niet behoren.
Een klassiek experiment waarbij kinderen op basis van oogkleur werden ingedeeld, toonde aan dat de kinderen met bruine ogen duidelijk slechter werden behandeld en aangesproken, met grote emotionele effecten.
Een recenter voorbeeld is de Nieuw-Gentse Alliantie (NGA), een politieke satire die de excessen van overdreven Vlaams nationalisme aan de kaak stelde. De ludieke oproep werd serieus genomen, wat leidde tot situaties waarin sommige bakkers weigerden West-Vlamingen te bedienen.
### 1.2 Stereotypering
Stereotypering is het proces van het vormen van relatief onveranderlijke, simplistische overgeneralisaties over een groep of klasse van mensen.
#### 1.2.1 Kenmerken van stereotypen
Stereotypen zijn vaak gebaseerd op een kern van waarheid, maar deze wordt gaandeweg uitvergroot tot een karikatuur. De eigenschappen zijn vaag en subjectief, en kunnen niet op alle leden van de groep worden toegepast.
* **Voorbeeld genderstereotypen:** Vrouwen worden vaak geassocieerd met gemeenschapsgerichte eigenschappen, terwijl mannen geassocieerd worden met zakelijke eigenschappen. Hoewel er gemiddelde verschillen kunnen bestaan, kunnen deze evolueren, en sommige stereotypen zijn puur gebaseerd op vooroordelen, zoals het idee dat mannen betere leiders zijn dan vrouwen.
Kenmerken van een vooroordeel omvatten een emotionele component, een cognitieve component (waarin het stereotype of de sociale categorie een rol speelt) en een gedragscomponent.
Stereotypen kunnen toenemen wanneer er sprake is van dreiging of strijd tussen groepen. Hoe sterker de identificatie met de groep, hoe extremer de stereotypen kunnen worden, wat de kans op vooroordelen en discriminatie vergroot.
Hoewel we spontaan aan negatieve stereotypen denken die vaak leiden tot vooroordelen en discriminatie, bestaan er ook positieve stereotypen. Deze kunnen echter leiden tot stereotypebedreiging, onrealistisch hoge verwachtingen scheppen en een negatieve ondertoon hebben.
#### 1.2.2 Herkomst van stereotypen
* **Sociale categorisering:** Zoals eerder besproken, hebben we de neiging om mensen in groepen in te delen, verschillen tussen groepen te vergroten en verschillen binnen groepen te minimaliseren. Zelfcategorisering houdt in dat we positieve kenmerken aan de eigen groep toekennen om ons beter te voelen dan anderen.
* **Sociale leerprocessen:** Stereotypen worden verworven via eigen ervaringen, opvoeding (zelfs voordat we er bewust bij stilstaan), en de invloed van media, thuissituaties, leeftijdsgenoten en collega's.
* **Illusoire correlaties:** Mensen zijn geneigd correlaties te zien tussen groepen en eigenschappen die in werkelijkheid niet bestaan. Een enkele negatieve ervaring kan al leiden tot een illusoire correlatie.
* **De ultieme attributiefout:** Dit houdt in dat het gedrag van een hele bevolkingsgroep intern wordt geattribueerd, zonder rekening te houden met externe omstandigheden. Voorbeelden zijn het stereotyperen van Joden als gierig, Walen als lui, of Vlamingen als boers. Dit wordt ook waargenomen bij groepen die economisch moeilijk hebben.
#### 1.2.3 Waarom stereotypen zo moeilijk te veranderen zijn
De mechanismen die betrokken zijn bij de vorming van stereotypen, spelen ook een rol bij het in stand houden ervan.
* **Selectief opnemen van informatie:** Stereotypen zijn gebaseerd op schema's. Informatie die niet in het schema past, wordt vaak niet opgenomen of vervormd om wel te passen.
* **Subcategorisering:** Wanneer informatie tegen een stereotype ingaat, wordt deze vaak extern geattribueerd. Om het stereotype niet te hoeven aanpassen, wordt de afwijkende persoon in een aparte subcategorie geplaatst (bv. 'carrièrevrouwen' als uitzondering op het stereotype van vrouwen).
* **Zelfuitlokkend gedrag (self-fulfilling prophecy):** Stereotypen kunnen ertoe leiden dat mensen stereotiep gedrag uitlokken, wat het oorspronkelijke stereotype bevestigt.
### 1.3 Vooroordelen en discriminatie
#### 1.3.1 Het activeren van stereotypen
Stereotypen kunnen geactiveerd worden door confrontatie met stereotype beelden of verhalen. Een bedreiging van ons zelfbeeld, economische redenen, of het gevoel dat onze identiteit bedreigd wordt, kan leiden tot negatieve opvattingen over de zij-groep. Iedereen is vatbaar voor deze geactiveerde stereotypen, wat kan leiden tot vooroordelen.
#### 1.3.2 Van stereotype naar discriminatie
* **Vooroordeel:** Dit zijn ongegronde meningen ten aanzien van bepaalde individuen of groepen, en bevatten een evaluatieve of affectieve component.
* **Discriminatie:** Hierbij is de beoordeling of behandeling niet langer gebaseerd op persoonlijke verdiensten of vaardigheden, maar op het feit dat iemand lid is van een bepaalde groep. Voorbeelden zijn racisme, seksisme en ageisme. Positieve discriminatie, zoals quota voor vrouwen op kieslijsten, bestaat ook.
Discriminatie kan ontstaan uit vooroordelen, maar de omstandigheden spelen een cruciale rol. Vroeger werd discriminatie eenzijdig verklaard door een autoritaire persoonlijkheid, maar vooroordelen ontstaan zodra de omstandigheden gunstig zijn. Iedereen is onderhevig aan stereotype opvattingen binnen een cultuur, maar de mate waarin men hier afstand van kan nemen, verschilt.
Zelfs individuen zonder uitgesproken vooroordelen kunnen beïnvloed worden door gangbare stereotypen. Experimenten met subliminale blootstelling aan stereotype woorden tonen aan dat deze onbewust de beoordeling van personen kunnen beïnvloeden.
##### 1.3.2.1 Omzetting in vooroordelen en discriminerend gedrag: Beïnvloedende factoren
Een tweestappenmodel beschrijft hoe stereotypen worden omgezet in vooroordelen en discriminerend gedrag: een automatisch verlopend proces gevolgd door een meer bewust gecontroleerde activiteit. De beschikbare cognitieve reserves en emoties spelen hierbij een rol.
Leerexperimenten, waarbij proefpersonen elektroshocks moeten toedienen, tonen aan dat stereotypering kan leiden tot meer shocks wanneer de medestudent kleinerende opmerkingen maakt, wat suggereert dat het stereotype een rol begint te spelen.
Persoonlijkheidsfactoren zoals autoritarisme en sociale dominantie, gekenmerkt door hiërarchisch denken en een negatieve houding tegenover gelijkheid, kunnen bijdragen aan discriminatie.
### 1.4 Discriminatie meten
De impliciete associatietaak (IAT) is een methode om impliciete vooroordelen en discriminatie te meten.
### 1.5 Ingaan tegen vooroordelen en discriminatie
#### 1.5.1 Rechtstreeks inwerken op de vooroordelen
Het onderdrukken van vooroordelen heeft vaak slechts een beperkt effect en kan leiden tot een terugkaatsingseffect. Corrigeren van vooroordelen kan via het SRP-model, dat bestaat uit twee fasen:
1. **Bewustwording:** Men wordt zich bewust van het stereotype beeld dat men heeft.
2. **Installeren van corrigerende gedragscues:** Men onderneemt bewust actie om het stereotiepe gedrag te remmen. Dit vraagt inspanning en moet stap voor stap gebeuren.
#### 1.5.2 Inwerken op de categorisering: Decategorisering
Decategorisering kan worden bevorderd door de **contacthypothese** van Allport, die vijf criteria voor contact tussen groepen formuleert:
1. **Wederzijdse afhankelijkheid:** Groepen zijn van elkaar afhankelijk om doelen te bereiken.
2. **Geen statusverschillen:** Er is geen hiërarchische structuur tussen de groepen.
3. **Geen stereotype bevestigende kenmerken:** Er wordt niet gefocust op kenmerken die stereotypen bevestigen.
4. **Elkaar persoonlijk ontmoeten:** Individuen van de groepen leren elkaar kennen.
5. **Positief klimaat:** Het contact vindt plaats in een sfeer van wederzijdse acceptatie.
Het **jigsawmodel** (puzzelmodel) is een effectieve methode die gebaseerd is op samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid en gebruikt kan worden in scholen om contacten tussen leerlingen te verbeteren. Resultaten hiervan omvatten een afname van vooroordelen en stereotyperingen, toegenomen sympathie voor groepsgenoten, hogere zelfwaardering en betere integratie. Dit model ontkracht stereotypen, stimuleert empathie en leert individuen vanuit verschillende perspectieven te kijken.
---
# Stereotypering en de oorsprong ervan
Dit deel van de analyse focust op de aard van stereotypen, hoe ze ontstaan vanuit sociale processen zoals categorisering, sociale leerprocessen en illusoire correlaties, en de mechanismen die hun weerstand tegen verandering verklaren.
### 2.1 Sociale categorisering
Sociale categorisering is een fundamentele eigenschap van mensen om informatie te organiseren door individuen en groepen in overzichtelijke categorieën in te delen. Dit helpt bij het ordenen van de wereld, maar kan problematisch worden wanneer deze categorieën te strikt worden gehanteerd.
#### 2.1.1 Het indelen van mensen in sociale categorieën
Wanneer we indrukken opdoen van onszelf en anderen, plaatsen we ons spontaan in sociale categorieën. De relevantie van deze categorieën hangt af van de specifieke situatie. Voorbeelden van zulke categorieën zijn onder andere 'sporter', 'student', 'jongere', of 'gamer'. Het 'Karen'-fenomeen, waarbij middelbare vrouwen met specifieke kenmerken de stempel 'Karen' krijgen ongeacht hun naam, is een voorbeeld van dergelijke categorisering.
Kenmerken van sociale categorieën zijn vaak prototypisch. Bij de waarneming van groepen worden er twee belangrijke vervormingen van groepsperceptie waargenomen:
* **Assimilatie:** Verschillen binnen categorieën worden geminimaliseerd. Bijvoorbeeld, de opvatting dat "alle meisjes die paardrijden hetzelfde zijn."
* **Contrast:** Verschillen tussen categorieën worden vergroot. Bijvoorbeeld, "Harry Potter-fans zijn echt helemaal anders dan The Lord of the Rings-fans!"
#### 2.1.2 Ik, wij en de anderen
Naast een persoonlijke identiteit bezitten we ook één of meerdere sociale identiteiten, gebaseerd op groepslidmaatschap. De sterkte van deze sociale identiteit varieert per situatie, waarbij bepaalde categorieën andere kunnen overvleugelen, wat kan leiden tot fundamentalisme.
Dit leidt tot een verschil in behandeling tussen de 'wij'-groep (ingroup) en de 'zij'-groep (outgroup). Mensen geven de voorkeur aan lidmaatschap van een positief gewaardeerde groep. Om dit te bereiken, kunnen groepsleden kunstgrepen toepassen om de eigen groep positiever te laten lijken, wat het zelfbeeld versterkt door de kwaliteiten van de eigen groep te benadrukken en negatieve eigenschappen te relativeren.
De **minimale groepssituatie** is een experimentele opzet waarbij mensen willekeurig worden ingedeeld in groepen zonder echte verschillen, behalve een opgelegde, onbeduidende eigenschap. In een experiment met jongens van 15 jaar die op basis van hun prestaties (willekeurig) in groepen werden ingedeeld, toonden deelnemers vaker **wij-groepsfavoritisme**: ze bevoordeelden leden van hun eigen groep, zelfs ten koste van een netto minder gunstige uitkomst voor de eigen groep.
Het 'ik' kan 'wij' worden, waarbij de grens tussen individu en groep vervaagt, vooral wanneer identificatie met de groep het zelfwaardegevoel verhoogt. Dit uit zich in het spreken over 'wij' bij winst en 'zij' bij verlies.
Wij-groepsfavoritisme is de neiging om leden van de eigen groep te begunstigen. Dit wordt sterker naarmate de verbondenheid groter is. Gedrag wordt geattribueerd zoals het eigen gedrag: positief gedrag wordt intern geattribueerd, negatief gedrag extern. **Nepotisme** is een vorm hiervan, waarbij familieleden of vrienden bevoordeeld worden zonder acht te slaan op kwalificaties.
Tegenover de zij-groep is er de neiging tot **zij-groepshomogeniteit**, de indruk dat leden van de zij-groep veel meer op elkaar lijken dan leden van de eigen groep. Ook heerst er **zij-groepsbenadeling**, wat een negatieve evaluatie inhoudt van groepen waartoe men zelf niet behoort. Een klassiek experiment met kinderen ingedeeld op oogkleur toonde aan dat bruinogige kinderen slechter werden behandeld, wat de emotionele impact van zulke indelingen aantoont. Een recent voorbeeld van de uitwassen van nationalistische groepsdenken was de politieke satire van de Nieuw-Gentse Alliantie, waarbij bakkers weigerden West-Vlamingen te bedienen.
### 2.2 Stereotypering
#### 2.2.1 Kenmerken van stereotypen
Een stereotype is een verzameling relatief onveranderlijke, simplistische overgeneralisaties over een groep of klasse van mensen.
Het **(on)waarheidsgehalte** van stereotypen:
Stereotypen zijn simplistische overgeneralisaties die soms voortkomen uit een kern van waarheid, maar die vervolgens uitvergroot worden tot een karikatuur. De eigenschappen zijn vaak vaag en subjectief en kunnen niet op alle leden van de groep worden toegepast.
* **Voorbeeld genderstereotypen:** Vrouwen worden vaak als gemeenschapsgericht gezien, mannen als zakelijk. Hoewel er gemiddelde verschillen kunnen bestaan, evolueren deze en zijn stereotypen gebaseerd op vooroordelen (bv. mannen zijn betere leiders).
Kenmerken van een vooroordeel, die relevant zijn voor stereotypen, zijn:
* Gaat in twee richtingen en kan positief of negatief zijn.
* Bestaat uit een emotionele component, een cognitieve component (stereotype/sociale categorie), en een gedragscomponent.
Stereotypen kunnen toenemen bij dreiging of strijd tussen groepen, en sterke groep identificatie leidt tot extremere stereotypen, wat de kans op vooroordelen en discriminatie vergroot.
Negatieve stereotypen leiden vaak tot vooroordelen en discriminatie. Positieve stereotypen kunnen echter ook schadelijk zijn door onrealistisch hoge verwachtingen te creëren of een negatieve ondertoon te hebben (stereotypebedreiging).
#### 2.2.2 Herkomst van stereotypen
Stereotypen ontstaan op verschillende manieren:
* **Sociale categorisering:** Zoals eerder besproken, neigen we ertoe groepen te vormen, verschillen tussen groepen te vergroten en verschillen binnen groepen te minimaliseren. Zelfcategorisering leidt ertoe positieve kenmerken aan de ingroup toe te kennen en negatieve aan de outgroup.
* **Sociale leerprocessen:** Stereotypen worden aangeleerd via eigen ervaringen, opvoeding, de media, thuissituaties, leeftijdsgenoten en collega's.
* **Illusoire correlaties:** Mensen zien correlaties tussen eigenschappen van groepen die in werkelijkheid niet bestaan. Zelfs één negatieve ervaring kan een illusoire correlatie oproepen, zoals het spreekwoord "één rotte appel verpest het hele vat" illustreert.
* **De ultieme attributiefout:** Voor een hele bevolkingsgroep wordt gedrag intern geattribueerd, zonder rekening te houden met externe omstandigheden (bv. "de vrekkerige jood", "luie Waal", "boertige Vlaming"). Dit wordt ook wel aangeleerde hulpeloosheid genoemd.
#### 2.2.3 Waarom stereotypen zo moeilijk te veranderen zijn
De mechanismen die bijdragen aan de vorming van stereotypen, spelen ook een rol in hun instandhouding:
* **Selectief opnemen van informatie:** Stereotypen zijn gebaseerd op schema's. Informatie die niet in het schema past, wordt vaak niet opgenomen of zodanig vervormd dat het wel past.
* **Subcategorisering:** Wanneer informatie tegen een stereotype ingaat, wordt het gedrag vaak extern geattribueerd. Om het stereotype niet te hoeven aanpassen, wordt de afwijkende persoon ondergebracht in een aparte subcategorie (bv. "carrièrevrouwen" als uitzondering op het stereotype van vrouwen).
* **Zelfuitlokking van stereotiep gedrag (self-fulfilling prophecy):** Stereotypen kunnen ertoe leiden dat mensen zich gaan gedragen op een manier die het stereotype bevestigt, wat vervolgens weer de overtuiging van het stereotype versterkt.
### 2.3 Vooroordelen en discriminatie (kort overzicht, gerelateerd aan stereotypen)
#### 2.3.1 Het activeren van stereotypen
Stereotyperende beelden of verhalen kunnen leiden tot de activering van stereotypen. Dit kan gebeuren door confrontatie met leden van een bepaalde groep of door bedreiging van het zelfbeeld, wat kan leiden tot negatief praten over die groep.
#### 2.3.2 Van stereotype naar discriminatie
* **Vooroordeel:** Een ongegronde mening over individuen of groepen, inclusief een evaluatieve of affectieve component.
* **Discriminatie:** Beoordeling of behandeling die niet gebaseerd is op persoonlijke verdiensten, maar op groepslidmaatschap (bv. racisme, seksisme, leeftijdsdiscriminatie). Positieve discriminatie bestaat ook (bv. vrouwenquotum).
Vroeger werd discriminatie verklaard door een autoritaire persoonlijkheid, maar vooroordelen komen op zodra omstandigheden gunstig zijn. Iedereen is onderhevig aan stereotype opvattingen, maar de mate waarin men hier afstand van kan nemen, verschilt. Ook mensen zonder expliciete vooroordelen kunnen beïnvloed worden door gangbare stereotypen, zoals blijkt uit experimenten met subliminale priming.
Factoren die omzetting in vooroordelen en discriminerend gedrag beïnvloeden zijn het **tweestappenmodel** (automatisch proces gevolgd door gecontroleerde activiteit), cognitieve reserves, emoties, en persoonlijkheidsfactoren zoals autoritarisme en sociale dominantie.
### 2.4 Ingaan tegen vooroordelen en discriminatie
#### 2.4.1 Rechtstreeks inwerken op de vooroordelen
* **Onderdrukken van vooroordelen:** Heeft een beperkt effect en kan leiden tot een terugkaatsingseffect.
* **Corrigeren van vooroordelen (SRP-model):**
1. **Bewustwording:** Erkennen dat men een stereotype beeld heeft.
2. **Instellen van corrigerende gedragscues:** Bewustzijn van het stereotype aanpassen en gedragsinhibitie toepassen, wat inspanning en stapsgewijze oefening vereist.
#### 2.4.2 Inwerken op de categorisering
* **Decategorisering:** Vermindering van het belang van groepscategorisering.
* **Contacthypothese (Allport):** Vijf criteria voor effectief contact tussen groepen om vooroordelen en discriminatie te verminderen:
1. Wederzijdse afhankelijkheid.
2. Geen statusverschillen.
3. Geen stereotype bevestigende kenmerken.
4. Elkaar persoonlijk ontmoeten.
5. Een positief klimaat.
* **Jigsawmodel:** Een onderwijsaanpak gebaseerd op samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid, wat leidt tot afname van vooroordelen, toegenomen sympathie en zelfwaardering, en betere integratie. Dit model ontzenuwt stereotypen, stimuleert empathie en leert perspectief nemen.
---
# Vooroordelen, discriminatie en manieren om ze tegen te gaan
Dit hoofdstuk onderzoekt de dynamiek tussen sociale categorisering, stereotypen, vooroordelen en discriminatie, en presenteert strategieën om deze verschijnselen te verminderen.
### 3.1 Sociale categorisering: het indelen van mensen in groepen
Sociale categorisering is een fundamentele eigenschap van mensen, waarbij we spontaan de neiging hebben om individuen en onszelf in te delen in overzichtelijke sociale categorieën. Dit proces helpt ons de wereld te ordenen, maar kan problemen veroorzaken wanneer deze categorieën te strikt worden gehanteerd. De relevante categorieën die we gebruiken, zijn afhankelijk van de situatie en het moment.
#### 3.1.1 Het indelen van mensen in sociale categorieën
Indrukken van onszelf en anderen leiden tot spontane indeling in sociale categorieën, zoals 'student', 'sporter', 'jongere' of 'gamer'. Het 'Karen'-fenomeen is een voorbeeld waarbij vrouwen van middelbare leeftijd, ongeacht hun naam, een stereotype stempel krijgen.
##### Vervorming van groepsperceptie
* **Assimilatie:** Het minimaliseren van verschillen binnen categorieën. Bijvoorbeeld: "Alle meisjes die paardrijden zijn hetzelfde."
* **Contrast:** Het vergroten van verschillen tussen categorieën. Bijvoorbeeld: "Harry Potter-fans zijn echt helemaal anders dan The Lord of the Rings-fans."
#### 3.1.2 Ik, wij en de anderen
Naast een persoonlijke identiteit hebben we ook één of meer sociale identiteiten. Het lidmaatschap van een groep is niet altijd even sterk aanwezig en kan situatie-afhankelijk zijn. In omstandigheden waarin één sociale categorie overheerst, spreken we van fundamentalisme.
##### Het verschil in de behandeling van de wij- en de zij-groep
We geven de voorkeur aan lidmaatschap van een positief gewaardeerde groep. Soms worden er kunstgrepen uitgehaald om de eigen groep positiever te ervaren, door kwaliteiten te benadrukken en negatieve eigenschappen te relativeren, wat ons zelfbeeld verhoogt.
* **De minimale groepssituatie:** Een fictieve verzameling mensen die willekeurig zijn samengebracht, zonder andere verschillen dan een onbeduidende eigenschap die van buitenaf is opgelegd.
* **Experiment met minimale groep:** Jongens van 15 jaar werden schijnbaar op basis van hun prestaties ingedeeld in groepen (bijvoorbeeld 'onderschatters' en 'overschatters'). Wanneer ze een geldsom moesten verdelen tussen iemand uit de eigen groep en iemand uit de andere groep, kozen ze vaker voor het alternatief waarbij de eigen groep, ondanks een nettoverlies, toch iets meer kreeg. Dit illustreert **wij-groep favoritisme**: het bevoordelen van de eigen groep ten koste van andere groepen.
* **"Ik" wordt "wij":** In bepaalde omstandigheden vervaagt de grens tussen individu en groep, vooral om het zelfwaardegevoel te verhogen. Als de groep wint, spreken we over "wij"; als de groep verliest, spreken we over "zij".
* **Houding tegenover de wij-groep:**
* **Wij-groepsfavoritisme:** De neiging om leden van de eigen groep te bevoordelen in woord en daad. Deze tendens wordt sterker naarmate de verbondenheid groter wordt. Gedrag van de wij-groep wordt vaker intern geattribueerd (positief gedrag intern, negatief extern).
* **Nepotisme:** Het bevoordelen van familieleden of goede vrienden bij het toekennen van banen of voordelen, ongeacht kwalificaties.
* **Houding tegenover de zij-groep:**
* **Zij-groep homogeniteit:** De indruk dat leden van de zij-groep veel meer op elkaar lijken dan leden van de eigen groep.
* **Zij-groepsbenadeling:** Een negatieve evaluatie van groepen waartoe men zelf niet behoort.
##### Voorbeelden van groepsbenadeling
* **Experiment met oogkleur:** Kinderen werden ingedeeld op basis van oogkleur. De kinderen met bruine ogen werden slechter behandeld en aangesproken, wat grote emotionele effecten had.
* **Nieuw-Gentse Alliantie (NGA):** Een politieke satire die de uitwassen van overdreven Vlaams nationalisme aanklaagde. Een ludieke oproep werd serieus genomen, waarbij sommige bakkers weigerden West-Vlamingen te bedienen.
### 3.2 Stereotypering
#### 3.2.1 Kenmerken van stereotypen
Een stereotype is een verzameling relatief onveranderlijke, simplistische overgeneralisaties over een groep of klasse van mensen.
* **Het (on)waarheidsgehalte:** Stereotypen bevatten vaak een kern van waarheid die echter wordt uitvergroot tot een karikatuur. Eigenschappen zijn vaag en subjectief, en kunnen niet op alle leden van de groep worden toegepast.
* **Voorbeeld genderstereotypen:** Vrouwen worden geassocieerd met gemeenschapsgerichte eigenschappen, mannen met zakelijke eigenschappen. Hoewel er gemiddelde verschillen kunnen zijn, evolueren deze, en veel stereotypen zijn puur gebaseerd op vooroordelen (bijv. mannen zijn betere leiders dan vrouwen).
* **Vooroordeelcomponenten:** Een vooroordeel (dat in twee richtingen kan gaan en positief of negatief kan zijn) bevat een emotionele component, een cognitieve component (stereotype/sociale categorie) en een gedragscomponent.
* **Voorbeeld:** "Vrouwen kunnen niet met de auto rijden" (negatief); "Vlamingen zijn harde werkers" (positief).
* **Gevaar bij dreiging of strijd:** Stereotypen kunnen toenemen bij dreiging of strijd tussen groepen, vooral bij sterke groep identificatie, wat leidt tot extremere stereotypen en meer kans op vooroordelen en discriminatie. Dit wordt vaak geactiveerd wanneer men zich bedreigd voelt in waarden en normen.
* **Negatieve en positieve stereotypen:**
* Negatieve stereotypen leiden vaak tot vooroordelen en discriminatie.
* Positieve stereotypen kunnen leiden tot **stereotypebedreiging**, waarbij onrealistisch hoge verwachtingen worden opgeroepen en er een negatieve ondertoon in kan doorklinken.
#### 3.2.2 Herkomst van stereotypen
* **Sociale categorisering:** De neiging om mensen in groepen in te delen, verschillen tussen groepen te vergroten en verschillen binnen groepen te minimaliseren. Zelfcategorisering kent positieve kenmerken toe aan de ingroep.
* **Sociale leerprocessen:** Eigen ervaringen, opvoeding (nog voor bewuste reflectie), en de invloed van media, thuissituaties, leeftijdsgenoten en collega's.
* **Illusoire correlaties:** De neiging om correlaties te zien tussen groepen en eigenschappen die in werkelijkheid niet bestaan. Eén enkele negatieve ervaring kan al een illusoire correlatie oproepen.
* **De ultieme attributiefout:** Voor een hele bevolkingsgroep wordt gedrag intern geattribueerd zonder rekening te houden met externe omstandigheden (bijv. "de vrekkerige Jood", "luie Waal", "boertige Vlaming"). Dit kan ook optreden bij groepen die economisch moeilijke tijden doormaken, en kan leiden tot aangeleerde hulpeloosheid.
#### 3.2.3 Waarom stereotypen zo moeilijk te veranderen zijn
De mechanismen die de totstandkoming van stereotypen faciliteren, werken ook in standhouding ervan.
* **Selectief opnemen van informatie:** Informatie die niet in het schema past, wordt niet opgenomen of zodanig vervormd dat het wel past.
* **Subcategorisering:** Wanneer informatie tegen een stereotype ingaat, wordt het gedrag extern geattribueerd, of de afwijkende persoon wordt ondergebracht in een aparte categorie (bijv. "carrière-vrouwen") om het stereotype niet te hoeven aanpassen.
* **Zelfuitlokkend gedrag (self-fulfilling prophecy):** Stereotypen kunnen gedrag uitlokken dat het stereotype bevestigt.
### 3.3 Vooroordelen en discriminatie
#### 3.3.1 Het activeren van stereotypen
Stereotype beelden en verhalen kunnen bij ons geactiveerd worden, bijvoorbeeld door confrontatie met iemand met een fysieke beperking. Bedreiging van het zelfbeeld (economisch of identiteitsgericht) kan leiden tot negatieve uitingen over de zij-groep. Vooroordelen zijn ongegronde meningen met een evaluatieve of affectieve component.
#### 3.3.2 Van stereotype naar discriminatie
* **Vooroordeel:** Ongegronde meningen ten aanzien van bepaalde individuen of groepen, met een evaluatieve of affectieve component.
* **Discriminatie:** Beoordeling of behandeling is niet gebaseerd op persoonlijke verdiensten of vaardigheden, maar op lidmaatschap van een bepaalde groep. Dit omvat racisme, seksisme en agisme. Ook **positieve discriminatie** (bijv. kieslijsten met evenveel mannen als vrouwen) kan voorkomen.
##### Van vooroordelen naar discriminatie
* Vooroordelen steken de kop op zodra de omstandigheden gunstig zijn. Iedereen is onderhevig aan stereotype opvattingen in een cultuur, maar de mate waarin men hier afstand van kan nemen verschilt.
* Zelfs onbevooroordeelde personen kunnen beïnvloed worden door gangbare stereotypen.
* **Experiment vooroordelen naar zwarten:** Groepen met veel of weinig vooroordelen werden blootgesteld aan een gecontroleerde hoeveelheid stereotype woorden. Een tekst over een persoon met positieve en negatieve eigenschappen werd voorgelezen. De groep die meer blootgesteld was aan stereotype woorden, gaf een negatiever oordeel, wat aantoont dat we beïnvloed worden door culturele stereotypen.
##### Omzetting in vooroordelen en discriminerend gedrag
* **Beïnvloedende factoren:**
* **Tweestappenmodel:** Een automatisch verlopen proces gevolgd door een bewust gecontroleerde activiteit. Dit vereist motivatie en cognitieve reserves.
* **Invloed van emoties:** De ruimte die emoties krijgen kan invloed hebben.
* **Leerexperiment met electroshocks:** Bij het toedienen van electroshocks aan medestudenten, maakt het niet uit of ze wit of zwart zijn, tenzij de medestudent kleinerende opmerkingen maakt, waardoor stereotypen geactiveerd worden en er meer shocks worden gegeven.
* **Persoonlijkheidsfactoren:**
* **Autoritarisme en sociale dominantie:** Leidt tot hiërarchisch denken en negatieve houdingen tegenover het promoten van meer gelijkheid.
### 3.4 Discriminatie meten
* **Impliciete associatietaak (IAT):** Een meetinstrument dat onbewuste associaties tussen groepen en attitudes of stereotypen kan detecteren.
### 3.5 Ingaan tegen vooroordelen en discriminatie
#### 3.5.1 Rechtstreeks inwerken op de vooroordelen
* **Onderdrukken van vooroordelen:** Heeft een beperkt effect en kan leiden tot een terugkaatsingseffect (boemerangeffect).
* **Corrigeren van vooroordelen (SRP-model):**
* **Fase 1: Bewustwording:** Zich bewust worden van het hebben van een stereotype beeld (bijv. bij het zien van jongeren met een kap).
* **Fase 2: Instelleren van corrigerende gedragscues:** Gedragsinhibitie toepassen (bijv. gewoon blijven lopen, zonder de straat over te steken). Dit vraagt inspanning en moet stap voor stap gebeuren.
#### 3.5.2 Inwerken op de categorisering: decategorisering
* **Contacthypothese (Allport):** Contact tussen groepen kan vooroordelen verminderen, mits aan vijf criteria wordt voldaan:
1. **Wederzijdse afhankelijkheid:** Groepen zijn van elkaar afhankelijk (bijv. experiment zomerkamp).
2. **Geen statusverschillen:** Niemand staat boven de ander.
3. **Geen stereotype bevestigende kenmerken:** Focus op neutrale interacties.
4. **Elkaar persoonlijk ontmoeten:** Individuele interactie.
5. **Positief klimaat:** Een ondersteunende omgeving.
* **Het jigsawmodel (puzzelmodel):** Een strategie die in scholen kan worden gebruikt, gebaseerd op samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid. Leerlingen krijgen elk een deel van de informatie dat ze nodig hebben om een gezamenlijke taak te voltooien.
* **Resultaten:** Afname van vooroordelen en stereotyperingen, toename van sympathie voor groepsgenoten, toegenomen zelfwaardering en betere integratie.
* **Verklaringen:** Ontzenuwen van percepties over de wij- en zij-groep, stimuleren van empathie door samenwerking, en leren kijken vanuit het perspectief van een ander.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Groepsperceptie | De manier waarop individuen groepen waarnemen en interpreteren, inclusief de sociale categorisering, stereotypering en vooroordelen die hierbij een rol spelen. |
| Sociale categorisering | Het fundamentele psychologische proces waarbij mensen individuen onderbrengen in overzichtelijke sociale categorieën, wat essentieel is voor het ordenen van de wereld, maar ook kan leiden tot oversimplificatie. |
| Stereotypering | Het proces waarbij algemene, vaak simplistische en onveranderlijke overgeneralisaties worden gemaakt over een groep of klasse van mensen, die niet noodzakelijk op de realiteit gebaseerd zijn. |
| Stereotype | Een verzameling relatief onveranderlijke, simplistische overgeneralisaties over een groep of klasse van mensen, die vaak een kern van waarheid bevatten maar uitvergroot worden tot een karikatuur. |
| Vooroordeel | Ongegronde meningen, evaluaties of affectieve reacties ten aanzien van bepaalde individuen of groepen, die een cognitieve (stereotype/sociale categorie) en emotionele component bevatten en tot gedrag kunnen leiden. |
| Discriminatie | Het beoordelen of behandelen van individuen niet op basis van hun persoonlijke verdiensten of vaardigheden, maar enkel en alleen omdat ze lid zijn van een bepaalde groep, wat kan leiden tot ongelijkheid. |
| Wij-groep | De groep waartoe een individu zich identificeert, vaak gekenmerkt door favoritisme en een neiging om de eigen groep positiever te evalueren dan de zij-groep. |
| Zij-groep | De groep waartoe een individu niet behoort, vaak geconfronteerd met homogeniteit, benadeling en negatieve evaluaties vanuit de wij-groep. |
| Sociale identiteitstheorie | Een theorie die stelt dat naast een persoonlijke identiteit, individuen ook één of meer sociale identiteiten hebben die voortkomen uit hun lidmaatschap van bepaalde groepen, wat invloed heeft op hun zelfwaardering. |
| Minimale groepssituatie | Een experimentele opzet waarbij mensen willekeurig worden ingedeeld in fictieve groepen zonder andere duidelijke verschillen, om zo de effecten van groepslidmaatschap op gedrag te bestuderen. |
| Wij-groepsfavoritisme | De neiging om leden van de eigen groep (wij-groep) te bevoordelen in woord en daad, soms zelfs ten koste van de eigen groep, wat bijdraagt aan een positiever zelfbeeld. |
| Zij-groep homogeniteit | De perceptie dat leden van de zij-groep veel meer op elkaar lijken dan de leden van de eigen groep, wat bijdraagt aan een stereotypering van de 'andere' groepen. |
| Zij-groepsbenadeling | Het fenomeen waarbij negatieve evaluaties worden gemaakt van groepen waartoe men zelf niet behoort, wat kan leiden tot vooroordelen en discriminatie. |
| Illusoire correlatie | Het waarnemen van een verband of correlatie tussen twee eigenschappen of gebeurtenissen die in werkelijkheid niet of nauwelijks aanwezig is, vaak gebaseerd op stereotypering of selectieve aandacht. |
| Ultieme attributiefout | De neiging om gedrag van een hele bevolkingsgroep intern te attribueren (toeschrijven aan hun persoonlijkheid of aard), zonder rekening te houden met externe omstandigheden of situationele factoren. |
| Decategorisering | Een proces waarbij individuen worden gezien als unieke personen, los van hun groepslidmaatschap, wat de nadruk legt op individuele kenmerken in plaats van groepskenmerken. |
| Contacthypothese | Een theorie die stelt dat intergroepscontact, onder specifieke voorwaarden zoals wederzijdse afhankelijkheid en gelijke status, kan leiden tot een vermindering van vooroordelen en stereotypering. |
| Jigsawmodel | Een onderwijsmethode gebaseerd op samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid, waarbij leerlingen afhankelijk zijn van elkaar om taken te voltooien, wat de integratie bevordert en vooroordelen vermindert. |
Cover
soc psy .pdf
Summary
# Oorzaken van agressie
Agressie, gedefinieerd als de intentie om schade toe te brengen aan een ander, kan voortkomen uit diverse factoren, variërend van omgevingsprikkels en territoriale inbreuken tot interne psychologische toestanden en aangeleerd gedrag [5](#page=5).
### 1.1 Aspecten van de stimulussituatie
Verschillende omgevingsfactoren kunnen agressief gedrag uitlokken, zelfs wanneer het doelwit niet de directe bron van de negatieve prikkel is. Dit fenomeen wordt mede verklaard door verplaatste agressie, waarbij frustratie uit de ene situatie wordt gericht op niet-gerelateerde doelen, zoals een conflict thuis na stress op het werk, of "computerwoede" [6](#page=6).
#### 1.1.1 Specifieke stimulusfactoren
* **Pijn:** Blootstelling aan pijn, zoals bij experimenten met ratten, kan leiden tot gevechten, zelfs als het andere dier niet de oorzaak is. Algemeen kunnen aversieve situaties ten onrechte aan anderen worden toegeschreven [6](#page=6).
* **Ruimte (Drukte):** Beperkte ruimte verhoogt agressief gedrag significant. Experimenten met ratten toonden aan dat een groter oppervlak het agressief gedrag deed afnemen van 90% naar 2%. Dit is te zien in overvolle gevangenissen en tijdens lockdowns, zoals de COVID-19-pandemie, die leidden tot intrafamiliaal geweld. Een correlatie tussen bevolkingsdichtheid en misdaadcijfers bestaat, hoewel andere factoren ook een rol spelen [6](#page=6).
* **De "Socius" (De Ander in de sociale situatie):** Onaangename of frustrerende situaties leiden vaak tot agressie jegens elk beschikbaar doelwit, waardoor het specifieke individu minder belangrijk wordt. Dit kan ook andere proefdieren, objecten of poppen in experimenten omvatten. Dit concept hangt samen met de Broken Windows-theorie, vandalisme, hooliganisme en plunderingen na rampen [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Temperatuur:** Verhoogde temperaturen worden geassocieerd met toegenomen agressie. Een experiment wees uit dat deelnemers vaker straf toedienden wanneer ze hun hand in ijskoud water hielden, wat suggereert dat ongemak agressie kan vergroten. Een meta-analyse van Andersen bevestigde dat hogere temperaturen leiden tot meer agressie en geweld, zowel geografisch als binnen regio's door de tijd heen. Warme zomers zijn doorgaans agressiever dan koelere [6](#page=6).
* **Provocatie:** Expliciete sociale invloed kan agressief gedrag triggeren. Verkeersagressie ontstaat vaak wanneer de frustratie van het verkeer "een gezicht krijgt", waardoor de provocatie persoonlijk wordt. Het Harris-experiment, waarbij "in de rij snijden" werd onderzocht, toonde aan hoe provocatie agressieve reacties kan oproepen [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.1.2 De theorie van de "Gebroken Ramen"
De theorie van "Gebroken Ramen" stelt dat zichtbare tekenen van wanorde, verwaarlozing en verval in een omgeving meer antisociaal en agressief gedrag kunnen aanmoedigen. Dit suggereert een verband tussen de fysieke staat van een gebied en het niveau van misdaad of agressie dat het ervaart. Deze theorie roept vragen op of inspanningen om agressie te bestrijden zich primair moeten richten op individuele daders of op het verbeteren van de omgeving. Het beleid van voormalig burgemeester Rudy Giuliani in New York City, gebaseerd op deze theorie, wordt geassocieerd met een daling van de misdaadcijfers, hoewel het ook kritiek kreeg [7](#page=7).
### 1.2 Territoriale theorie
De territoriale theorie postuleert dat individuen gevoelig zijn voor inbreuken op hun "territorium", dat zowel privé- als openbare ruimtes omvat. Elk individu bezit een territorium dat hun identiteit aanzienlijk bepaalt, inclusief materiële bezittingen en alles wat als rechtmatig eigendom wordt beschouwd [7](#page=7).
#### 1.2.1 Soorten territoria
* **Privégebieden:**
* Persoonlijke ruimte: De fysieke ruimte direct rond een individu [7](#page=7).
* Eigen lichaam: Fysieke integriteit [7](#page=7).
* Gedachten en gevoelens: Mentale en emotionele privacy [7](#page=7).
* Verstoring van de vrede: Inbreuk op de persoonlijke rust [7](#page=7).
* Grensoverschrijding: Gedrag dat letterlijk het domein van een ander binnenkomt [7](#page=7).
* **Openbare gebieden:**
* Psychologische ruimte: De sociale status en perceptie door anderen. De rol van aandacht, het winnen of verliezen ervan, kan significant zijn. Iemand "in een hoek duwen" of beschuldigende uitspraken kunnen worden gezien als territoriale agressie [8](#page=8).
* Actiegebieden: Gebieden onder controle van een individu, zoals hun werklast of specifieke taken. Toegesproken of betutteld worden kan voelen als een inbreuk op dit gebied [8](#page=8).
#### 1.2.2 Uitbreiding van territorium
Het uitbreiden van je territorium wordt beschouwd als agressief gedrag. Een voorbeeld is "manspreading", waarbij mannen in het openbaar vervoer met wijd gespreide benen zitten en meer dan één stoel bezetten, wat een inbreuk is op openbaar grondgebied [8](#page=8).
### 1.3 Intrapersoonlijke oorzaken
Naast situationele factoren kan agressie voortkomen uit interne oorzaken [8](#page=8).
* **Stemmingstoestand:** Huidige emotionele gevoelens [8](#page=8).
* **Persoonlijkheid:** Blijvende eigenschappen en kenmerken [8](#page=8).
* **Karakter en temperament:** Aangeboren aard en gedragspatronen [8](#page=8).
* **Toeschrijving:** De neiging om negatief gedrag van anderen toe te schrijven aan hun persoonlijkheid ("hij is zo") in plaats van aan omstandigheden, wat agressieve reacties kan aanwakkeren [8](#page=8).
* **Competitie:** Rivaliteit kan agressieve neigingen vergroten [8](#page=8).
* **Emoties:** Sterke emoties kunnen agressieve acties uitlokken [8](#page=8).
* **Opgewonden Deliriumsyndroom:** Een specifieke, controversiële aandoening die geassocieerd wordt met extreme agitatie en agressie [8](#page=8).
#### 1.3.1 Opgewonden Deliriumsyndroom
Excited Delirium Syndrome (EDS) is een controversiële en slecht begrepen aandoening die wordt gekenmerkt door extreme agressie, veranderd bewustzijn, verwarring, bovenmenselijke kracht en weerstand tegen beperking. Het wordt beschreven als een "razende woede, vergezeld van een verlies van contact met de realiteit". EDS is controversieel omdat het vaak wordt aangevoerd in gevallen waarbij mensen overlijden in politiehechtenis [8](#page=8).
### 1.4 Aangeleerde agressie
Hoewel niet expliciet uitgewerkt in de verstrekte tekst, wordt aangeleerde agressie als een kerngebied van oorzaken van agressie genoemd. Dit impliceert dat agressief gedrag kan worden verworven door sociaal leren [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.5 Macht en agressie
Macht wordt ook genoemd als een factor die agressieve neigingen kan beïnvloeden. De exacte aard van deze invloed wordt echter niet verder gespecificeerd in de verstrekte documentatie [6](#page=6).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat agressie een complex fenomeen is met interacties tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Dit overzicht richt zich op de oorzaken die in de verstrekte documentatie worden behandeld.
---
# Rotter's locus of control en zelfwaarnemingstheorie
Dit onderwerp onderzoekt hoe individuen hun eigen identiteit, gedrag en controle over gebeurtenissen interpreteren, met een focus op Rotter's locus of control en Bem's zelfwaarnemingstheorie [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26).
### 2.1 Zelfperceptie en zelfbeeld
Zelfperceptie verwijst naar hoe individuen zichzelf waarnemen en begrijpen. Dit omvat verschillende kerncomponenten [23](#page=23):
* **Zelfbeeld:** Het algemene begrip dat een individu heeft van wie zij zijn [23](#page=23).
* **Zelfkennis:** De perceptie van eigen eigenschappen, vaardigheden en houdingen [23](#page=23).
* **Zelfobservatie:** Het proces waarbij men eigen gedrag, prestaties, uiterlijk, gedachten en motieven waarneemt [23](#page=23).
* **Informatie van anderen:** Externe feedback die de zelfperceptie beïnvloedt, ook wel het "spiegel-zelf" genoemd, waarbij identiteit wordt gevormd door hoe men denkt dat anderen ons waarnemen. Lacan's concepten "Je est un autre" ("Ik ben een ander") en "Le désir de l'homme est le désir de l'autre" ("Het verlangen van de mens is het verlangen van de ander") benadrukken de sociale vorming van het zelf en verlangens [23](#page=23).
* **Zelfwaarde:** De waarderende en beoordelende houdingen die een individu ten opzichte van zichzelf inneemt [24](#page=24).
* **Ideaal Zelf:** Het zelf dat een individu nastreeft, beïnvloed door maatschappelijke normen en persoonlijke doelen [24](#page=24).
#### 2.1.1 Gedrag vormt het zelf
Een fundamenteel principe is dat gedrag het zelf vormt; men wordt wat men doet. Dit betekent dat het uitvoeren van bepaalde handelingen de zelfperceptie en identiteit beïnvloedt. Bijvoorbeeld, gedisciplineerde mensen zijn simpelweg mensen die zich op een gedisciplineerde manier gedragen, wat suggereert dat het aannemen van dit gedrag leidt tot een gedisciplineerd zelfbeeld [24](#page=24).
### 2.2 Zelftoeschrijving en locus of control
Zelftoeschrijving is het proces van het verklaren van de oorzaken van eigen gedrag [24](#page=24).
#### 2.2.1 Weiner's Revised Attribution Theory
Weiner's theorie categoriseert de bronnen van zelftoeschrijving in vier hoofddimensies [24](#page=24):
* **Locus of causality:** De oorzaak van gedrag is intern (persoonlijkheid, inspanning) of extern (situatie, geluk) [24](#page=24).
* **Stabiliteit:** De oorzaak is veranderlijk (stemming, inspanning) of stabiel (talent, intelligentie) [24](#page=24).
* **Globaliteit:** De oorzaak is globaal (geldt voor veel levensgebieden) of specifiek (geldt voor een bepaalde situatie). Een voorbeeld hiervan is het verschil tussen een gebrek aan succes door algemeen gebrek aan intelligentie versus specifiek moeite hebben met talen [24](#page=24).
* **Beheersbaarheid:** De oorzaak is oncontroleerbaar of controleerbaar [24](#page=24).
#### 2.2.2 Attributiestijl en Rotter's Locus of Control
Attributiestijl, of locus of control, beschrijft de algemene manier waarop een individu gebeurtenissen in zijn of haar leven verklaart, met name met betrekking tot controle. Julian Rotter's concept van locus of control stelt dat overtuigingen over controle over levensgebeurtenissen prestaties, succes en geluk aanzienlijk kunnen beïnvloeden [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Externe locus of control:** Individuen geloven dat hun leven wordt bepaald door het lot, geluk of externe krachten buiten hun invloed. Ze voelen zich machteloos en hopen op een goed resultaat in plaats van actief te streven naar creatie ervan [25](#page=25).
* **Interne locus of control:** Individuen geloven dat ze hun eigen lot beheersen en een grote invloed hebben op wat hen overkomt [25](#page=25).
Een interne locus of control wordt vaak geassocieerd met grotere veerkracht en betere copingmechanismen bij tegenspoed. Dit concept kan worden toegepast op zowel persoonlijke ervaringen als maatschappelijke kwesties [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Een voetballer die een penalty mist en dit toeschrijft aan ongeluk (externe locus) zal waarschijnlijk anders reageren dan iemand die het toeschrijft aan gebrek aan oefening (interne locus). De implicatie is dat toeschrijving aan interne, stabiele en beheersbare factoren kan leiden tot een groter gevoel van handelingsbekwaamheid en voldoening [25](#page=25).
### 2.3 Bem's zelfwaarnemingstheorie: gedrag gaat vooraf aan houdingen
Bem's zelfwaarnemingstheorie daagt de klassieke opvatting uit dat houdingen gedrag bepalen. In plaats daarvan stelt de theorie dat individuen hun houdingen, persoonlijkheidskenmerken en zelfwaarde ontwikkelen door hun eigen handelingen te observeren, met name wanneer interne gevoelens onduidelijk zijn [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Klassieke opvatting:** We gedragen ons zoals we doen omdat we bepaalde houdingen of persoonlijkheidstrekken hebben (bv. assertief zijn leidt tot het uiten van een mening) [26](#page=26).
* **Bem's zelfwaarnemingstheorie:** We concluderen dat we bepaalde houdingen of eigenschappen hebben omdat we ons eigen gedrag observeren (bv. het uiten van een mening leidt tot de conclusie dat we assertief zijn) [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** Zorg je voor je kat omdat je van katten houdt, of concludeer je dat je van katten houdt omdat je dagelijks voor je kat zorgt [26](#page=26)?
Wanneer individuen geen sterke initiële houding of emotionele reacties hebben, leiden ze deze interne toestanden af door hun eigen gedrag en de omstandigheden eromheen te observeren [26](#page=26).
* **Zelfobservatie:** Individuen observeren hun gedrag kritisch, als een externe waarnemer [26](#page=26).
* **Conclusietekening:** Op basis van deze observaties worden conclusies getrokken over verlangens, persoonlijkheidskenmerken, houdingen, meningen en capaciteiten [26](#page=26).
Valins' experiment met deelnemers die de aantrekkelijkheid van foto's beoordeelden terwijl ze een (valse) hartslag hoorden, illustreert dit principe. Deelnemers leidden hun voorkeur af uit de waargenomen fysiologische reactie, die ze vervolgens aan de foto toeschreven [26](#page=26).
#### 2.3.1 "Wij zijn wat wij doen"
Het kernidee is dat onze acties actief bepalen wie we geloven te zijn. Dit is een contrast met "wij doen wat wij zijn" [26](#page=26).
* **Gedragsverandering als katalysator:** Het aannemen van nieuw gedrag kan leiden tot de ontwikkeling van nieuwe houdingen en uiteindelijk tot een nieuwe identiteit. Dit heeft praktische implicaties, zoals in therapie waar nieuw gedrag verborgen aspecten van het zelf kan onthullen, of in marketing waar deelname aan een enquête interesse kan wekken [27](#page=27).
* **Uitdagen van vaste zelfconcepten:** De theorie suggereert dat het koppelen van gedrag aan een onveranderlijke persoonlijkheid beperkend is. Acties kunnen leiden tot veranderingen in zelfconcepten, wat aansluit bij de 'growth mindset'. Mensen streven naar zelfconsistentie en zelfverbetering, waarbij het dynamische zelf wordt beïnvloed door voortdurend gedrag [27](#page=27).
Het mechanisme van de zelfwaarnemingstheorie is dat individuen kennis verkrijgen van hun interne toestanden door hun eigen gedrag en de context ervan te observeren [27](#page=27).
---
# het milgram-experiment en de psychologie van gehoorzaamheid
Het Milgram-experiment is een baanbrekend onderzoek dat de psychologische mechanismen achter gehoorzaamheid aan autoriteit blootlegde, en de schokkende mate waarin mensen bereid zijn schadelijke bevelen op te volgen onder druk van een gezagsfiguur onderzocht [10](#page=10).
### 3.1 De methodologie van het Milgram-experiment
Het experiment, uitgevoerd door Stanley Milgram tussen 1960 en 1963, werd aanvankelijk gepresenteerd als een studie naar "leren". De opzet was als volgt [10](#page=10):
* **Deelnemerswerving:** Deelnemers werden via advertenties geworven [10](#page=10).
* **Rollen:** Er was een experimentator in een laboratoriumjas, een echte deelnemer die de rol van "leraar" kreeg toegewezen, en een confederate (een medewerker van Milgram) die de rol van "leerling" speelde [10](#page=10).
* **Gemanipuleerde loting:** De loting was zo gemanipuleerd dat de echte deelnemer altijd de rol van leraar kreeg [10](#page=10).
* **De schokgenerator:** De leraar werd in een aangrenzende ruimte geplaatst met een schokgenerator. Deze generator had schakelaars die opliepen in intensiteit van "lichte schok" tot "XXX" (wat een dodelijke schok impliceerde) [10](#page=10).
* **De taak:** De leraar moest de leerling testen op geheugen. Voor elk fout antwoord moest de leraar de leerling een elektrische schok toedienen, waarbij de spanning met 15 volt werd verhoogd [10](#page=10).
* **Reacties van de leerling:** De leerling (de confederate) was geïnstrueerd om specifieke reacties te veinzen bij oplopende schokniveaus, variërend van kreunen van pijn tot complete stilte na 330 volt [10](#page=10).
Het centrale doel van het experiment was om te observeren hoe ver deelnemers zouden gaan in het toedienen van schokken wanneer een autoriteitsfiguur hen daartoe opdroeg, zelfs wanneer de leerling tekenen van extreme stress vertoonde of stil bleef [10](#page=10).
### 3.2 Resultaten en generaliseerbaarheid
Ondanks duidelijke tekenen van stress, zoals stotteren, trillen en zweten, toonde een aanzienlijk deel van de deelnemers bereidheid om door te gaan [10](#page=10).
* **Hoge gehoorzaamheid:** 65% van de deelnemers diende schokken toe tot de maximale intensiteit van 450 volt [10](#page=10).
* **Verkeerde inschattingen:** Psychiaters hadden ingeschat dat deelnemers zouden stoppen bij 150 volt, met slechts 0,1% die 450 volt zou bereiken [10](#page=10).
De generaliseerbaarheid van deze bevindingen naar situaties in de echte wereld is een belangrijk discussiepunt, vaak in relatie tot historische gebeurtenissen zoals de Holocaust, de Balkanoorlogen en de Rwandese Genocide [10](#page=10).
#### 3.2.1 Hannah Arendts concepten
Hannah Arendts concepten van "gedachteloosheid" en de "banaliteit van het kwaad" bieden een theoretisch kader om gehoorzaamheid te begrijpen. Zij stelde dat Adolf Eichmann niet zozeer een sadist was, maar eerder een bureaucratische man die bevelen opvolgde zonder kritische reflectie [11](#page=11).
#### 3.2.2 Samuel Marshalls "Mannen tegen vuur"
Dit verwijst naar Samuel Marshalls werk, dat waarschijnlijk de factoren onderzoekt die het gevechtsgedrag en de gehoorzaamheid van soldaten beïnvloeden [11](#page=11).
### 3.3 Variaties op het basisexperiment
Milgram voerde verschillende variaties door om de invloed van andere factoren op gehoorzaamheid te onderzoeken:
#### 3.3.1 Fysieke nabijheid
De mate van fysieke nabijheid tussen de deelnemer (leraar) en de leerling had een significante invloed op de gehoorzaamheid [11](#page=11):
* **Nabije kamers:** Deelnemers konden de reacties van de leerling horen, maar niet zien.
* **Zelfde kamer:** Deelnemers konden de leerling zien en horen.
* **Fysiek contact:** Deelnemers moesten de hand van de leerling op een schokplaat leggen.
**Bevindingen:**
* **Verminderde gehoorzaamheid met nabijheid:** Hoe dichter de deelnemer bij de leerling was, hoe lager het gehoorzaamheidsniveau [11](#page=11).
* **Gemakkelijker schade op afstand:** Grotere afstand maakt het makkelijker om anderen schade toe te brengen, vergelijkbaar met situaties zoals "road rage" (nabijheid, minder schade) versus interacties in een supermarkt (grotere afstand, potentieel meer onpersoonlijk letsel) [11](#page=11).
* **Dehumanisatie en afstand:** Dit principe verklaart mogelijk waarom bommenwerperpiloten minder schuldgevoel ervaren dan grondsoldaten, en waarom online activiteiten zoals trollen of cyberpesten (psychologische afstand) minder directe sociale consequenties lijken te hebben [11](#page=11).
#### 3.3.2 Morele druk en gezag
Andere variaties onderzochten de impact van morele druk en de aard van het gezag [11](#page=11):
* **Morele druk:** Zelfs wanneer de leerling waarschuwde voor zijn zwakke hart en de risico's van emotionele en fysieke belasting, bleven deelnemers grotendeels gehoorzaam [11](#page=11).
* **Nabijheid van de onderzoeker:** De gehoorzaamheid nam aanzienlijk af wanneer de onderzoeker niet fysiek aanwezig was of wanneer deelnemers het gevoel hadden dat ze niet nauwlettend werden gevolgd [12](#page=12).
* **Expertise/Status van de onderzoeker:** Deelnemers vertrouwden op de expertise van de onderzoeker, wat bijdroeg aan hun gehoorzaamheid. De locatie van het experiment (prestigieuze Yale University versus een vervallen gebouw) liet echter minimaal verschil in gehoorzaamheidspercentages zien [12](#page=12).
* **Instemming van de leerling:** 80% van de deelnemers ging door, zelfs wanneer de leerling eerder had aangegeven dat het experiment moest stoppen als hij erom vroeg [12](#page=12).
### 3.4 Waarom gehoorzamen we zo gemakkelijk?
Verschillende psychologische en sociale factoren verklaren waarom mensen geneigd zijn aan autoriteit te voldoen [12](#page=12):
#### 3.4.1 Bijdragende factoren
1. **Neiging tot groepsvorming:** Mensen vormen van nature groepen en nemen normen over, wat individueel gedrag binnen een sociale structuur beïnvloedt [12](#page=12).
2. **Tendens tot hiërarchisatie:** Samenlevingen en groepen vestigen hiërarchieën, wat de perceptie en reactie op autoriteitsfiguren stuurt [12](#page=12).
3. **"Agentic Shift" (Uitvoerdersverschuiving):**
* Dit is een verschuiving van autonomie naar het zien van zichzelf als een "agent" of executeur van het testament van een ander [12](#page=12).
* Het impliceert een overgang van zelfstandig handelen naar optreden namens een gezagsfiguur [12](#page=12).
* Deze scheiding tussen besluitvorming en uitvoering komt vaak voor in professionele omgevingen [12](#page=12).
* Het is cruciaal voor het erkennen van leiderschap [12](#page=12).
* Deze verschuiving stelt individuen in staat het bevel los te koppelen van de persoon die het geeft, soms aangeduid als "anti-antropomorfisme" [12](#page=12).
4. **Individuele psychologische mechanismen tijdens gehoorzaamheid:**
* **Afstemming:** Volledige afstemming met de leider kan leiden tot een loskoppeling van de realiteit [12](#page=12).
* **Herdefiniëring van betekenis:** Situaties worden geïnterpreteerd vanuit het perspectief van de leider [12](#page=12).
* **Dehumanisatie:** Zowel het zelf als het slachtoffer kunnen ontmenselijkt worden; individuen zien zichzelf als een "radertje in de machine" [13](#page=13).
* **Verlies van verantwoordelijkheid:** Individuen voelen zich vrijgesteld van persoonlijke verantwoordelijkheid [13](#page=13).
* **Versmalling van actie:** De focus vernauwt zich tot de specifieke taak, losgekoppeld van bredere gevolgen [13](#page=13).
* **Interne dissociatie:** Er ontstaat een splitsing tussen gevoelens en gedrag; men kan het gevoel hebben dat er iets mis is, maar toch doorgaan [13](#page=13).
#### 3.4.2 Bindingsfactoren (Moeilijkheid om te stoppen)
Zodra gehoorzaamheid begint, wordt het moeilijk om los te komen [13](#page=13):
* **Geleidelijke escalatie:** Het overschrijden van één morele grens maakt latere overtredingen makkelijker, leidend tot een "punt zonder terugkeer" [13](#page=13).
* **Angst voor sancties:** De mogelijke negatieve gevolgen van ongehoorzaamheid kunnen een krachtige afschrikking zijn [13](#page=13).
### 3.5 Dominantie en gehoorzaamheid
Het werk van Timothy Leary suggereert een relatie tussen sociale dynamiek en gehoorzaamheid, waarbij een verticale dimensie (autoriteit/onderwerping) en een horizontale dimensie (gelijkwaardigheid) verschillende gedragingen oproepen [13](#page=13).
### 3.6 Macht en machteloosheid
De kernconcepten van macht en machteloosheid worden gepresenteerd als fundamentele aspecten van menselijke ervaring. Macht wordt breed gedefinieerd als controle over jezelf, anderen en de omgeving, een gevoel dat al vanaf de vroegste leeftijd cruciaal is voor de ontwikkeling [13](#page=13).
---
# het stanford gevangenis-experiment en de kracht van sociale rollen
Het Stanford Gevangenis-experiment en de kracht van sociale rollen onderzoekt hoe de toewijzing van rollen en de sociale omgeving het gedrag van individuen kunnen beïnvloeden, zelfs bij anderszins normale personen.
## 4 Het Stanford Gevangenis-experiment en de kracht van sociale rollen
Het Stanford Gevangenis-experiment, uitgevoerd door Philip Zimbardo, had als doel de oorzaken van wanpraktijken in Amerikaanse gevangenissen te onderzoeken. De onderzoeksvraag was of deze problemen voortkwamen uit de persoonlijkheid van de betrokkenen of uit het gevangenissysteem zelf. Om de invloed van persoonlijkheid te minimaliseren, werden gemiddelde burgers geselecteerd die geen eerdere agressieve neigingen hadden. 24 mannelijke deelnemers werden willekeurig toegewezen aan de rollen van bewaker of gevangene in een nagebouwde "Stanford County Prison" [14](#page=14).
### 4.1 Methodologie en ontmenselijking
Deelnemers werden met verrassing gearresteerd door de politie. Bij aankomst in de gevangenis ondergingen de gevangenen een proces van ontmenselijking: ze werden uitgekleed, bespoten op luizen, kregen uniformen met nummers, nylon mutsen en kettingen om hun enkels. Dit was bedoeld om hun individuele identiteit te verwijderen en hen gedesoriënteerd te maken [14](#page=14).
De bewakers daarentegen kregen kaki uniformen, zonnebrillen om hun emoties te verbergen, en de expliciete opdracht om orde te handhaven. Deze elementen, samen met hun instructies, waren bedoeld om een gevoel van macht en onoverwinnelijkheid te bevorderen [15](#page=15).
### 4.2 Verloop en escalatie van het experiment
Het geplande tweeweekse experiment werd na slechts zes dagen beëindigd vanwege de snelle escalatie van gedrag [15](#page=15).
* **Dag 2:** Gevangenen begonnen een opstand, wat leidde tot gewelddadige reacties van de bewakers, waaronder het gebruik van brandblussers, het uitscheuren van kleding en het toepassen van isolatie. Psychologische druk werd ook toegepast, en een gevangene ervoer ernstige uitputting en emotionele ontreddering [15](#page=15).
* **Dag 3:** Verdere repressieve maatregelen werden genomen na een vermeende ontsnappingspoging. Willekeurige straffen, zoals push-ups en het schoonmaken van toiletten met blote handen, leidden tot woede en een voortdurende escalatie van bruut gedrag en onderdrukking. Zelfs de hoofdonderzoeker raakte betrokken bij de dynamiek [15](#page=15).
De kernconclusie van Zimbardo was dat "het experiment de kracht van sociale, institutionele krachten toont om rechtvaardige mensen te laten deelnemen aan duivelse daden" [15](#page=15).
### 4.3 Kritiek en parallellen
Het experiment kreeg kritiek te verduren, waaronder de claim van sommige bewakers dat ze "slechts een rol speelden" wat vragen opriep over vraagkenmerken. Er is ook discussie over de mate van training die de bewakers kregen en of Zimbardo al dan niet specifieke instructies gaf. Stereotypering van "gevangenisbewaarders" werd ook als mogelijke factor genoemd [15](#page=15) [16](#page=16).
Tegenargumenten wijzen erop dat rollenspellen of instructies zelden leiden tot ernstig misbruik en dat de geobserveerde emotionele stress niet gefaket kon worden. Ethische en deontologische zorgen werden geuit over de behandeling van zowel gevangenen als bewakers [16](#page=16).
De dynamiek van het experiment wordt weerspiegeld in echte gebeurtenissen zoals de Abu Ghraib-processen en de situatie in Guantanamo Bay [15](#page=15).
### 4.4 Aanbevelingen voor correctie-instellingen
De belangrijkste oorzaken van geweld en machtstoename in dergelijke settings zijn onpersoonlijke behandeling, ontmenselijking en onpersoonlijke relaties. Wangedrag wordt makkelijker wanneer de ander niet volledig als mens wordt gezien. Aanbevelingen omvatten het bevorderen van meer persoonlijke en humane banden, het herstellen van waardigheid, het aanpakken van hiërarchische afstanden, het verantwoordelijk houden van bewakers, en het erkennen dat straf alleen niet effectief is voor gedragsmodificatie [16](#page=16).
### 4.5 Gerelateerde concepten
#### 4.5.1 Het Stockholm-syndroom
Dit syndroom beschrijft een vorm van "traumatische binding" die kan ontstaan door macht en gevangenschap, waarbij slachtoffers loyaliteit ontwikkelen ten opzichte van hun onderdrukkers. Belangrijke elementen zijn identificatie, onzekerheid, destabilisatie en het dienen als overlevingsmechanisme [17](#page=17).
#### 4.5.2 Aangeleerde hulpeloosheid
Dit concept, ontwikkeld door Martin Seligman, beschrijft hoe individuen leren dat ze geen controle hebben over een situatie, wat leidt tot machteloosheid. Dit treedt op wanneer proefpersonen of dieren een aversieve situatie ervaren en geen actie ondernemen, ondanks dat ze gedragscontrole bezitten [17](#page=17).
### 4.6 Sociale cognitie en sociale perceptie
Dit bredere kader onderzoekt hoe individuen anderen waarnemen en erover denken, inclusief het vormen van indrukken en het begrijpen van sociaal gedrag [17](#page=17).
* **Sociale Perceptie:** Hoe we naar anderen kijken [17](#page=17).
* **Sociale Cognitie:** Hoe we over anderen denken [17](#page=17).
Deze processen omvatten selectie, structurering en interpretatie van informatie [18](#page=18).
#### 4.6.1 Selectie in sociale waarneming
Sociale perceptie is actief en bevooroordeeld. Belangrijke selectieconcepten zijn [18](#page=18):
* **Zelfvervullende profetie:** We roepen het gedrag op dat we verwachten te zien [18](#page=18).
* **Volhardingseffect:** Aanvankelijke overtuigingen blijven bestaan ondanks tegenstrijdig bewijs. Een voorbeeld is de Latijnse uitdrukking "si non e vero, e ben trovato" [18](#page=18).
* **Pygmalion-effect:** Verwachtingen beïnvloeden gedrag [18](#page=18).
#### 4.6.2 Interpretatie in sociale perceptie
Dit richt zich op **causale toeschrijving**: het toekennen van oorzaken aan gedrag. Er zijn twee hoofdtypen [18](#page=18):
* **Interne causale toeschrijving (persoonlijke toeschrijving):** Gedrag toeschrijven aan de persoonlijkheid of aard van de persoon [18](#page=18).
* **Externe causale toeschrijving (situationele toeschrijving):** Gedrag toeschrijven aan externe factoren of de situatie [18](#page=18).
**Weiners model van attributie** legt uit hoe we oorzaken toeschrijven aan succes of falen, onderscheidend tussen stabiele/onstabiele en interne/externe oorzaken. **Kelly's Covariatiemodel** weegt onderscheidendheid, consistentie en consensus om de oorzaak te bepalen [19](#page=19).
**Causale schema's (Kelly)** zijn mentale kaders:
* **Meervoudig Voldoende Oorzaak Schema:** Een oorzaak wordt minder serieus genomen als er andere voldoende verklaringen bestaan [19](#page=19).
* **Meervoudig Noodzakelijk Oorzaakschema:** Men zoekt naar aanvullende verklaringen wanneer één oorzaak onvoldoende lijkt [19](#page=19).
#### 4.6.3 Attributie-biases
Dit zijn systematische fouten in toeschrijving:
* **Fundamentele toeschrijvingsfout:** De neiging om interne factoren te overschatten en externe factoren te onderschatten bij het verklaren van het gedrag van anderen. Voorbeelden zijn de mythe van de "selfmade man" en het generaliseren van negatieve eigenschappen [20](#page=20).
* **Actor-Observer Bias:** De neiging om eigen gedrag aan situationele factoren toe te schrijven, terwijl het gedrag van anderen aan dispositionele factoren wordt toegeschreven [20](#page=20).
#### 4.6.4 Structurering in sociale perceptie
Dit gaat over hoe we informatie over anderen organiseren. Belangrijke concepten zijn [20](#page=20):
* **Impliciete persoonlijkheidstheorieën:** Onze aannames over welke persoonlijkheidseigenschappen correleren met andere. Ze sturen ons gedrag en leiden vaak tot stereotypen [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Stereotypen:** Gegeneraliseerde overtuigingen over groepen mensen [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Impressievorming:** Hoe we een algehele indruk van een persoon opbouwen [20](#page=20) [22](#page=22).
Factoren die impressievorming beïnvloeden:
* **Geloofwaardigheid:** De betrouwbaarheid van de informatiebron [20](#page=20) [22](#page=22).
* **Positieve versus negatieve informatie:** Negatieve informatie heeft vaak een sterkere impact (negativiteitsbias) [20](#page=20) [22](#page=22).
* **Seriële positie-effecten:**
* **Primacy-effect (Begin Effect):** Vroege informatie heeft meer invloed. Dit leidt tot het **Halo-effect** (positieve eerste indruk leidt tot positieve oordelen) [20](#page=20) [22](#page=22).
* **Recency Effect (Eindeffect):** Late informatie kan ook een sterke impact hebben. Dit leidt tot het **Hoorneffect** (negatieve eerste indruk leidt tot negatieve oordelen) [20](#page=20) [22](#page=22).
#### 4.6.5 Interne versus externe toeschrijving
Dit verwijst naar het verklaren van de oorzaken van gedrag of gebeurtenissen [20](#page=20).
* **Interne toeschrijving:** Gedrag toeschrijven aan interne kenmerken van de persoon, zoals persoonlijkheid of vaardigheden [21](#page=21).
* **Externe toeschrijving:** Gedrag toeschrijven aan factoren buiten het individu, zoals de omgeving of situatie [21](#page=21).
Het begrijpen van deze toeschrijvingen is fundamenteel voor sociale perceptie en het voorspellen van gedrag [21](#page=21).
---
# sociale perceptie en cognitie: hoe we anderen waarnemen en denken
Sociale perceptie en cognitie onderzoeken hoe we informatie over andere mensen verwerken, interpreteren en gebruiken om ons gedrag te sturen [1](#page=1).
### 5.1 De aard van sociale interactie en hulpbereidheid
Mensen zijn fundamenteel sociale wezens, gedreven door een behoefte aan verbinding, veiligheid en samenwerking. Dit uit zich in onze neiging tot sociale interactie, wat essentieel is voor ons welzijn en overleving. De empathie/altruïsme-hypothese verklaart helpend gedrag door te kijken naar de intentie om de ander te helpen, mogelijk zelfs met zelfopoffering, versus het eigenbelang om ongemak te verminderen of positieve gevoelens te ervaren [1](#page=1).
#### 5.1.1 Omstanderseffect en verspreiding van verantwoordelijkheid
Het omstanderseffect, ook bekend als omstander-apathie, beschrijft de paradox dat hoe meer mensen aanwezig zijn bij een noodsituatie, hoe kleiner de kans dat het slachtoffer hulp krijgt. Dit komt door de **verspreiding van verantwoordelijkheid**: individuen voelen zich minder persoonlijk verantwoordelijk om te handelen wanneer er meerdere potentiële helpers zijn. Experimenten, zoals die met een gesimuleerde epileptische aanval of een met rook gevulde kamer, hebben dit effect aangetoond [2](#page=2).
> **Tip:** Denk aan de beroemde Kitty Genovese-zaak, die vaak wordt aangehaald om de mogelijke gevolgen van het omstanderseffect te illustreren [2](#page=2).
#### 5.1.2 Factoren die helpend gedrag beïnvloeden
Verschillende factoren beïnvloeden de bereidheid om te helpen:
* **Vertrouwdheid van medegetuigen:** Mensen helpen eerder als ze de andere omstanders kennen, mogelijk door verminderde angst voor schaamte en betere communicatie [2](#page=2).
* **Competentie van omstanders:** De waargenomen competentie van potentiële helpers speelt een rol; men is eerder geneigd te helpen als men denkt de enige te zijn die hulp kan bieden [3](#page=3).
* **Kosten en baten:** Volgens de Social Exchange Theory wegen individuen de potentiële kosten (persoonlijk gevaar, tijdverlies, normconflicten) en baten (dankbaarheid, respect, vermijden van schuldgevoel) van helpen af. Niet helpen kan ook leiden tot negatieve gevolgen zoals schuldgevoel en spijt [3](#page=3).
* **Beoordeling van ernst:** De ernst van een situatie beoordelen is cruciaal. Onzekerheid leidt ertoe dat mensen de reacties van anderen observeren (observerend leren) om aanwijzingen te krijgen [4](#page=4).
* **Kenmerken van de helper:** Hoewel persoonlijkheidskenmerken een rol spelen, zijn situationele factoren (sociale situatie, cultuur, geslacht) vaak dominanter. Individuele verschillen situeren zich meer in het soort situaties waarin iemand helpt dan in een algemene hulpbereidheid [4](#page=4).
* **Kenmerken van het slachtoffer:** Verwantschap, vertrouwdheid en de waargenomen schuld van het slachtoffer kunnen de hulpbereidheid beïnvloeden [4](#page=4).
#### 5.1.3 Het cognitieve beslissingsmodel
Dit model beschrijft een sequentieel proces dat een potentiële helper doorloopt, waarbij elke stap een filter vormt voor interventie [5](#page=5).
### 5.2 Agressie: definities en oorzaken
Agressie is gedrag met de intentie om schade toe te brengen of aversieve gevolgen te veroorzaken aan een ander. Dit kan voortkomen uit instinctieve driften, biologische mechanismen, of aangeleerd gedrag. De definitie kan variëren, afhankelijk van of de intentie, de omvang van de schade (fysiek, emotioneel, psychologisch) of aversieve gevolgen centraal staan [5](#page=5).
#### 5.2.1 Oorzaken van agressie
De oorzaken van agressie kunnen worden onderverdeeld in:
* **Aspecten van de stimulussituatie:** Omgevingsfactoren zoals pijn, drukte, onaangename temperaturen en provocatie kunnen agressie uitlokken [6](#page=6).
* **Verplaatste agressie:** Frustratie uit één situatie kan leiden tot agressie gericht op een ander doelwit [6](#page=6).
* **Territoriale theorie:** Inbreuken op persoonlijke ruimte of openbare gebieden kunnen agressie veroorzaken [7](#page=7).
* **Gebroken ramen theorie:** Zichtbare tekenen van wanorde en verval in een omgeving kunnen antisociaal en agressief gedrag aanmoedigen [7](#page=7).
* **Intrapersoonlijke oorzaken:** Interne factoren zoals stemming, persoonlijkheid, karakter, temperament, toeschrijvingen (het toeschrijven van negatief gedrag aan persoonlijkheid i.p.v. omstandigheden), competitie en sterke emoties [8](#page=8).
* **Opgewonden Deliriumsyndroom (EDS):** Een controversiële aandoening gekenmerkt door extreme agressie en veranderd bewustzijn, mogelijk fataal door uitdroging, hartfalen en hyperthermie [8](#page=8).
* **Aangeleerde agressie:** Agressief gedrag wordt verworven door sociaal leren, door observatie en imitatie, of door vicair leren van de gevolgen voor anderen [9](#page=9).
* **Macht en agressie:** Macht kan corrumperen, waardoor individuen in machtsposities meer agressie kunnen vertonen [9](#page=9).
### 5.3 Gehoorzaamheid en autoriteit
Gehoorzaamheid aan autoriteit kan leiden tot agressief gedrag, zelfs tegen de eigen morele principes in. Dit werd onderzocht in het **Milgram-experiment** [9](#page=9).
#### 5.3.1 Het Milgram-experiment
In dit experiment werden deelnemers (leraren) geïnstrueerd om elektrische schokken toe te dienen aan een leerling voor elke fout die deze maakte, met oplopende intensiteit. Hoewel deelnemers uiterlijke stress vertoonden, ging 65% door tot de maximale schok van 450 volt, veel verder dan psychiaters verwachtten [10](#page=10).
**Methodologie:**
* Een advertentie voor een "experiment over leren" [10](#page=10).
* Een experimentator, een deelnemer (leraar) en een confederate (leerling) [10](#page=10).
* Een gemanipuleerde loting die de deelnemer altijd de rol van leraar gaf [10](#page=10).
* Een schokgenerator met schakelaars variërend van lichte tot "GEVAARLIJK: ERNSTIGE SCHOK" en "XXX" [10](#page=10).
* De leerling veinsde reacties van pijn, schreeuwen, en uiteindelijk stilte [10](#page=10).
**Resultaten:** Ondanks stress, toonden 65% van de deelnemers gehoorzaamheid tot het einde [10](#page=10).
> **Tip:** De bevindingen van Milgram worden vaak in verband gebracht met historische gebeurtenissen zoals de Holocaust en de Rwandese Genocide, en bieden een kader voor het begrijpen van de "banaliteit van het kwaad" (Hannah Arendt) [11](#page=11).
#### 5.3.2 Variaties en verklaringen van gehoorzaamheid
* **Fysieke nabijheid:** Naarmate de afstand tussen de deelnemer en de leerling afnam (van aangrenzende kamers naar dezelfde kamer, tot fysiek aanraken), nam de gehoorzaamheid af. Grotere afstand maakt het makkelijker om schade toe te brengen, wat ook te zien is bij online interacties [11](#page=11).
* **Morele druk en gezag:** Zelfs wanneer de leerling waarschuwde voor risico's, bleven deelnemers grotendeels gehoorzaam. Nabijheid van de onderzoeker en het vertrouwen in zijn expertise waren ook beïnvloedende factoren [12](#page=12).
* **Waarom gehoorzamen we?**
1. **Neiging tot groepsvorming:** Overname van groepsnormen [12](#page=12).
2. **Tendens tot hiërarchisatie:** Vestigen van hiërarchieën beïnvloedt hoe autoriteit wordt waargenomen [12](#page=12).
3. **"Agentic Shift" (Uitvoerdersverschuiving):** Een verschuiving van autonomie naar het zien van zichzelf als een uitvoerder van het testament van een ander, waarbij besluitvorming en uitvoering gescheiden worden [12](#page=12).
4. **Individuele psychologische mechanismen:**
* **Afstemming:** Loskoppeling van de realiteit [13](#page=13).
* **Herdefiniëring van betekenis:** Situaties interpreteren vanuit het perspectief van de leider [13](#page=13).
* **Dehumanisatie:** Zowel zichzelf als het slachtoffer ontmenselijken [13](#page=13).
* **Verlies van verantwoordelijkheid:** Gevoel van vrijspraak van persoonlijke verantwoordelijkheid [13](#page=13).
* **Versmalling van actie:** Focus op de specifieke taak losgekoppeld van bredere gevolgen [13](#page=13).
* **Interne dissociatie:** Een splitsing tussen gevoelens en gedrag [13](#page=13).
5. **Bindingsfactoren:** Het wordt moeilijk om te stoppen naarmate gehoorzaamheid vordert door geleidelijke escalatie en angst voor sancties [13](#page=13).
### 5.4 Macht, machteloosheid en het Stanford Gevangenis-experiment
Macht wordt gedefinieerd als het ervaren gevoel van controle (over anderen, de situatie, of jezelf). Controle krijgen over de situatie is een fundamentele ontwikkelingstaak [13](#page=13).
#### 5.4.1 Het Stanford Gevangenis-experiment
Dit experiment, geïnspireerd door misstanden in Amerikaanse gevangenissen, onderzocht of de problemen voortkwamen uit de persoonlijkheid van gevangenen/bewakers, of uit het gevangenissysteem zelf [14](#page=14).
* "Gemiddelde" burgers zonder eerdere agressieve neigingen werden geselecteerd [14](#page=14).
* 24 mannelijke deelnemers werden willekeurig toegewezen aan de rollen van bewaker of gevangene [14](#page=14).
* De setting was de "Stanford County Prison" [14](#page=14).
**Procedures en ontmenselijking:**
* Gevangenen werden thuis gearresteerd, uitgekleed, bespoten op luizen, kregen uniformen en identificatienummers, en nylon mutsen en kettingen om hen te ontmenselijken en te destabiliseren [14](#page=14).
* Bewakers kregen kaki uniformen, zonnebrillen (om emoties te verbergen) en de opdracht om orde te handhaven, wat hun gevoel van macht moest bevorderen [14](#page=14).
**Verloop:** Het geplande tweeweekse experiment werd na zes dagen beëindigd door de snelle escalatie van gedrag [15](#page=15).
* **Dag 2:** Gevangenen begonnen een opstand; bewakers reageerden met geweld, psychologische druk en repressieve maatregelen [15](#page=15).
* **Dag 3:** Verdere escalatie van bruut gedrag, agressie en onderdrukking. De hoofdonderzoeker raakte verstrikt in de dynamiek [15](#page=15).
**Kernconclusie:** Het experiment toont de kracht van sociale en institutionele krachten om rechtvaardige mensen tot duivelse daden te laten komen. Het nastreven van macht tegen elke prijs leidt tot een verlies-verliesstrategie [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 5.4.2 Kritiek en aanbevelingen
Kritiek op het experiment omvat getuigenissen van bewakers die beweerden "slechts een rol te spelen", en de twijfelachtige rol van Zimbardo. Tegenargumenten wijzen op de emotionele stress van de gevangenen als bewijs van echtheid [16](#page=16).
**Aanbevelingen voor correctieinstellingen:** De belangrijkste oorzaak van geweld is onpersoonlijke behandeling en ontmenselijking. Bevordering van persoonlijke banden, herstel van waardigheid, aanpakken van hiërarchische afstanden en het verantwoordelijk houden van bewakers zijn cruciaal [16](#page=16).
---
Dit onderwerp verkent de complexe psychologische processen waardoor individuen anderen waarnemen, interpreteren en erover denken, met de nadruk op hoe deze percepties en gedachten gevormd worden en ons gedrag beïnvloeden.
### 5.1 De basis van sociale perceptie
Sociale perceptie en cognitie zijn nauw verbonden met algemene psychologische concepten van waarneming: selectie, structurering en interpretatie [17](#page=17).
#### 5.1.1 Selectie in sociale waarneming
Sociale perceptie is een actief en potentieel bevooroordeeld proces waarbij we niet alles waarnemen, maar vaak slechts fracties van gedrag. Dit kan leiden tot overhaaste conclusies [18](#page=18).
* **Zelfvervullende profetie:** We roepen het gedrag op dat we verwachten te zien [18](#page=18).
* **Volhardingseffect (doorzettingsvermogen):** Aanvankelijke overtuigingen blijven bestaan ondanks tegenstrijdig bewijs. Zelfs valse informatie kan overtuigend zijn als het overeenkomt met bestaande overtuigingen [18](#page=18).
* **Pygmalion-effect:** Verwachtingen beïnvloeden gedrag [18](#page=18).
#### 5.1.2 Interpretatie in sociale perceptie: causale attributie
Interpretatie richt zich op causale attributie: het toekennen van oorzaken aan gedrag [18](#page=18).
* **Twee hoofdtypen toeschrijving:**
* **Interne causale toeschrijving (persoonlijke toeschrijving):** Gedrag toeschrijven aan de persoonlijkheid of aard van de persoon [18](#page=18).
* **Externe causale toeschrijving (situationele toeschrijving):** Gedrag toeschrijven aan externe factoren of de situatie [18](#page=18).
* **Weiners model van attributie:** Legt uit hoe we oorzaken toeschrijven aan succes of falen en maakt onderscheid tussen stabiele/onstabiele en interne/externe oorzaken [19](#page=19).
* **Kelly's Covariatiemodel:** Bepaalt hoe we de oorzaak van sociaal gedrag vaststellen op basis van drie soorten informatie die "covariëren" met het gedrag [19](#page=19):
1. **Onderscheidendheid:** Verschilt het gedrag tussen situaties?
2. **Consistentie:** Blijft het gedrag in dezelfde situatie hetzelfde?
3. **Consensus:** Hoeveel mensen vertonen dit gedrag in deze situatie?
* **Causale schema's (Kelly):** Mentale kaders voor het zoeken naar oorzaken van andermans gedrag [19](#page=19).
* **Meervoudig Voldoende Oorzaak Schema:** Een oorzaak wordt minder serieus genomen als er andere voldoende verklaringen bestaan [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Is een politicus gul, of probeert hij stemmen te winnen [19](#page=19)?
* **Meervoudig Noodzakelijke Oorzaakschema:** We zoeken naar aanvullende verklaringen als één oorzaak op zichzelf onvoldoende lijkt [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Het verklaren van schokkende gebeurtenissen vereist vaak het zoeken naar meerdere bijdragende factoren [19](#page=19).
* **Attributie-biases:** Systematische fouten in toeschrijving [19](#page=19).
* **Fundamentele toeschrijvingsfout:** De neiging om interne (dispositionele) factoren te overschatten en externe (situationele) factoren te onderschatten bij het verklaren van het gedrag van anderen [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** De mythe van de "selfmade man" [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Negatieve eigenschappen generaliseren zoals "alle politici zijn corrupt" [20](#page=20).
* **Actor-Observer Bias:** De neiging om eigen gedrag toe te schrijven aan situationele factoren, terwijl het gedrag van anderen aan dispositionele factoren wordt toegeschreven [20](#page=20).
#### 5.1.3 Structurering in sociale perceptie
Structurering richt zich op hoe we informatie over anderen organiseren [20](#page=20).
* **Impliciete persoonlijkheidstheorieën:** Onze aannames over welke persoonlijkheidseigenschappen correleren met andere. Deze sturen ons gedrag tegenover anderen en leiden vaak tot stereotypen [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Voorbeeld:** Een klassiek raadsel illustreert hoe impliciete aannames leiden tot fouten in waarneming (de chirurg is de moeder) [22](#page=22).
* **Stereotypen:** Gegeneraliseerde overtuigingen over groepen mensen [20](#page=20).
* **Impressievorming:** Hoe we een algehele indruk van een persoon opbouwen [20](#page=20).
#### 5.1.4 Factoren die de vorming van indrukken beïnvloeden
Verschillende factoren spelen een rol bij het vormen van indrukken [20](#page=20):
* **Geloofwaardigheid:** De betrouwbaarheid en expertise van de informatiebron [20](#page=20).
* **Positieve versus negatieve informatie:** Negatieve informatie heeft vaak een sterkere impact (negativiteitsbias) [20](#page=20).
* **Seriële positie-effecten:**
* **Primacy-effect (Begin Effect):** Informatie vroeg in een reeks heeft een grotere invloed [20](#page=20).
* **Recency Effect (Eindeffect):** Informatie laat in een reeks kan ook een sterke impact hebben [22](#page=22).
* **Halo-effect:** Een eerste positieve indruk leidt tot positieve oordelen over andere, niet-gerelateerde eigenschappen [20](#page=20).
* **Hoorneffect:** Een eerste negatieve indruk leidt tot negatieve oordelen over andere, niet-gerelateerde eigenschappen [20](#page=20).
> **Experimentvoorbeeld:** Een gastdocent werd anders beoordeeld afhankelijk van of de eigenschap "cool" (vaak negatief geïnterpreteerd) werd genoemd [23](#page=23).
> **Alan en Ben Vergelijking:** De volgorde van positieve versus negatieve eigenschappen beïnvloedt de algemene indruk door het primacy-effect [23](#page=23).
### 5.2 Interne versus externe toeschrijving
Toeschrijving is het proces van het verklaren van de oorzaken van gedrag of gebeurtenissen [20](#page=20).
* **Interne toeschrijving:** Gedrag toeschrijven aan de interne kenmerken van de persoon (persoonlijkheid, vaardigheden, motivaties) [21](#page=21).
> **Scenario:** Iemand is te laat voor een vergadering door slecht tijdmanagement [21](#page=21).
* **Externe toeschrijving:** Gedrag toeschrijven aan factoren buiten het individu (omgeving, situatie, geluk) [21](#page=21).
> **Scenario:** Iemand is te laat voor een vergadering door druk verkeer [21](#page=21).
### 5.3 Zelfcognitie en zelfperceptie
Dit gedeelte onderzoekt hoe we onszelf waarnemen en begrijpen.
#### 5.3.1 Zelfbeeld en zelfkennis
* **Zelfbeeld:** Iemands algemene begrip van wie ze zijn [23](#page=23).
* **Zelfkennis:** Hoe individuen hun eigen eigenschappen, vaardigheden en houdingen waarnemen [23](#page=23).
* **Zelfobservatie:** Het proces van het observeren van eigen gedrag, prestaties, uiterlijk, gedachten en motieven [23](#page=23).
* **Informatie van anderen:** Externe feedback beïnvloedt de zelfperceptie significant [23](#page=23).
* **"Het spiegel-zelf":** Individuen ontwikkelen hun gevoel van zelf op basis van hoe ze denken dat anderen hen waarnemen [23](#page=23).
* **"Je est un autre" (Lacan):** Onze identiteit wordt mede gevormd door de waarneming en erkenning van anderen [23](#page=23).
* **"Le désir de l'homme est le désir de l'autre" (Lacan):** Het verlangen van de mens is het verlangen van de ander, wat de invloed van anderen op ons zelfbeeld benadrukt [24](#page=24).
* **Zelfwaarde:** Hoe individuen zichzelf beoordelen [24](#page=24).
* **Ideaal Zelf:** Het zelf dat een individu wil zijn [24](#page=24).
#### 5.3.2 Gedrag vormt het Zelf
Een kernidee is dat "gedrag het Zelf vormt: je wordt wat je doet". Dit impliceert dat het uitvoeren van bepaalde handelingen onze zelfperceptie en identiteit beïnvloedt [24](#page=24) [26](#page=26).
> **Stelling:** "Gedisciplineerde mensen zijn gewoon mensen die zich op een gedisciplineerde manier gedragen." [24](#page=24).
#### 5.3.3 Zelftoeschrijving: Bronnen
Zelftoeschrijving is het verklaren van de oorzaken van het eigen gedrag, gecategoriseerd in vier dimensies volgens Weiners Revised Attribution Theory [24](#page=24):
* **Locus of causality:** Is de oorzaak intern (persoonlijkheid, inspanning) of extern (situatie, geluk) [24](#page=24)?
* **Stabiliteit:** Is de oorzaak veranderlijk (stemming, inspanning) of stabiel (talent, intelligentie) [24](#page=24)?
* **Globaliteit:** Is de oorzaak globaal (geldt voor veel gebieden) of specifiek (geldt voor een bepaalde situatie) [24](#page=24)?
* **Beheersbaarheid:** Is de oorzaak controleerbaar of oncontroleerbaar [24](#page=24)?
#### 5.3.4 Attributiestijl (Locus of Control)
Attributiestijl verwijst naar de algemene manier waarop een individu gebeurtenissen verklaart, met name wat betreft controle [24](#page=24).
* **Rotter's Locus of Control:**
* **Externe locus of control:** Individuen geloven dat hun leven wordt bepaald door lot, geluk of externe krachten [25](#page=25).
* **Interne locus of control:** Individuen geloven dat ze hun eigen lot in controle hebben en invloed hebben op wat hen overkomt [25](#page=25).
* Een interne locus of control wordt vaak gekoppeld aan meer veerkracht en betere copingmechanismen [25](#page=25).
> **Wie is het gelukkigst?** Een voetballer die succes toeschrijft aan geluk (extern) versus intelligentie (intern). Het toeschrijven aan interne, stabiele, beheersbare factoren leidt mogelijk tot meer handelingsbekwaamheid en voldoening [25](#page=25).
#### 5.3.5 Bem's Zelfwaarnemingstheorie: gedrag gaat vooraf aan houdingen
Deze theorie stelt dat individuen hun houdingen en persoonlijkheidskenmerken ontwikkelen door hun eigen handelingen te observeren, vooral wanneer interne gevoelens onduidelijk zijn [25](#page=25).
* **Klassieke opvatting:** We gedragen ons op een bepaalde manier omdat we specifieke houdingen hebben [26](#page=26).
* **Bem's Zelfwaarnemingstheorie:** We concluderen dat we bepaalde houdingen hebben omdat we ons eigen gedrag observeren [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** Zorg je voor je kat omdat je van katten houdt, of concludeer je dat je van katten houdt omdat je voor je kat zorgt [26](#page=26)?
* **Interne toestanden afleiden uit gedrag:** Wanneer initiële houdingen of emoties onduidelijk zijn, leiden we deze af door ons eigen gedrag en de context te observeren [26](#page=26).
* **Valins' Experiment:** Mannen leidden hun voorkeur voor foto's af op basis van waargenomen (maar valse) fysiologische reacties [26](#page=26).
* **"We Are What We Do": Gedrag vormt het Zelf:** Onze acties bepalen actief wie we geloven te zijn. Dit kan leiden tot veranderingen in persoonlijkheid, houding en eigenwaarde [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Praktische implicaties:** Gedragsverandering kan leiden tot nieuwe houdingen en een nieuwe identiteit, met therapeutische en marketingtoepassingen [27](#page=27).
### 5.4 Sociale facilitering en remming
#### 5.4.1 Zajoncs Sociale Activatietheorie
De loutere aanwezigheid van anderen verhoogt de opwinding (spanning), wat dominante responsgedragingen activeert [27](#page=27).
* **Makkelijke/Bekende Taken (Prestatietaken):** Dominante reacties zijn meestal correct en voordelig, leidend tot verbeterde prestaties (sociale facilitatie) [28](#page=28).
* **Moeilijke/Nieuwe Taken (Leertaken):** Dominante reacties zijn mogelijk niet geschikt, wat de prestaties kan belemmeren (sociale remming) [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Een jonge bestuurder kan zelfverzekerder rijden met vrienden in de auto (facilitatie), maar moeite hebben met een complexe navigatietaak (inhibitie) [28](#page=28).
#### 5.4.2 Cottrells Experiment en Evaluatie Aanhouding
* **Belangrijkste bevinding:** Sociale facilitering vond alleen plaats wanneer het publiek aandachtig was en de deelnemer observeerde [28](#page=28).
* **Evaluatie-angsttheorie:** De angst om beoordeeld te worden door anderen verhoogt de opwinding en beïnvloedt prestaties [28](#page=28).
#### 5.4.3 Sociaal lui leven (Sociale Luiheid)
De neiging dat individuen minder moeite doen bij collectief werken dan wanneer ze individueel werken. Dit komt vaker voor wanneer men zich anoniem voelt binnen een groep en niet verwacht beoordeeld te worden [28](#page=28).
> **Klassiek voorbeeld:** Het Ringelmann-touwtrek-experiment toonde aan dat de gemiddelde individuele inspanning afnam naarmate meer mensen deelnamen [28](#page=28).
### 5.5 Onverwachte gevoelens en relaties: Stockholm-syndroom en aangeleerde hulpeloosheid
* **Stockholm-syndroom:** Een vorm van "traumatische binding" waarbij macht en gevangenschap leiden tot onverwachte gevoelens en relaties. Elementen zijn identificatie, onzekerheid, destabilisatie en een overlevingsmechanisme [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Geplaatste kinderen die terug willen naar gewelddadige ouders [17](#page=17).
* **Aangeleerde hulpeloosheid (Seligman):** Het fenomeen waarbij een persoon leert dat hij geen invloed heeft op een situatie, wat leidt tot machteloosheid. Dit gebeurt wanneer proefpersonen een aversieve situatie ervaren, controle hebben, maar toch geen actie ondernemen [17](#page=17).
### 5.6 Groepsdynamiek en eerste percepties: FNG-syndroom
Het FNG-syndroom (F*** New Guy Syndroom) illustreert hoe nieuwe leden van een militaire eenheid mishandeling ondervonden van collega's, wat leidde tot meer psychiatrische slachtoffers. Dit benadrukt de negatieve invloed van groepsdynamiek en eerste percepties op individuen [18](#page=18).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cognitieve Beslissingsmodel | Een model dat een sequentieel proces beschrijft dat een potentiële helper doorloopt voordat hulp wordt geboden, waarbij de kans op hulp relatief laag is omdat aan verschillende voorwaarden moet worden voldaan. |
| Agressie | Het streven naar het toebrengen van schade of aversieve gevolgen aan een ander, ongeacht persoonlijk gewin of verlies. |
| Doodsdrift (Freud) | Een door Sigmund Freud voorgesteld fundamenteel menselijk instinct dat gericht is op vernietiging, hoewel dit concept wetenschappelijk niet toepasbaar is. |
| Fineertheorie | Een theorie die suggereert dat beschaving een dunne laag is die de inherente, barbaarse aard van de mens in toom houdt. |
| Instrumentele agressie | Agressief gedrag dat wordt uitgevoerd met het doel een niet-agressief doel te bereiken, waarbij de agressie een middel is tot een ander doel. |
| Verplaatste agressie | Agressief gedrag dat wordt gericht op een doelwit dat niet de oorspronkelijke bron van frustratie is, bijvoorbeeld stress op het werk die leidt tot conflict thuis. |
| Territoriale theorie | Een theorie die stelt dat individuen gevoelig zijn voor inbreuken op hun "territorium", wat zowel privé- als openbare ruimtes omvat en aanzienlijk bijdraagt aan hun identiteit. |
| Gebroken Ramen-theorie | Een theorie die stelt dat zichtbare tekenen van wanorde en verval in een omgeving meer antisociaal en agressief gedrag kunnen aanmoedigen, wat een verband suggereert tussen de fysieke staat van een gebied en het niveau van criminaliteit. |
| Intrapersoonlijke oorzaken | Interne factoren die bijdragen aan agressie, zoals stemmingstoestand, persoonlijkheidskenmerken, karakter, temperament en emoties. |
| Toeschrijving (attributie) | De neiging om het negatieve gedrag van anderen toe te schrijven aan hun persoonlijkheid in plaats van aan omstandigheden, wat agressieve reacties kan aanwakkeren. |
| Opgewonden Deliriumsyndroom (Excited Delirium Syndrome - EDS) | Een controversiële en slecht begrepen aandoening gekenmerkt door extreme agressie, veranderd bewustzijn, verwarring en bovenmenselijke kracht, vaak geassocieerd met sterfgevallen in politiehechtenis. |
| Proprovocatie | Expliciete sociale invloed die agressief gedrag triggert, zoals verkeerswoede die ontstaat wanneer frustratie in het verkeer persoonlijk wordt. |
| Zelfbeeld | Het algemene begrip dat een individu heeft van wie ze zijn, inclusief hun eigenschappen, vaardigheden en houdingen. Dit is een kerncomponent van zelfperceptie. |
| Zelfkennis | De waarneming die individuen hebben van hun eigen eigenschappen, vaardigheden en houdingen; ook wel "zelfbeeld" genoemd. |
| Zelfobservatie | Het proces waarbij individuen hun eigen gedrag, prestaties, fysieke uiterlijk, gedachten, verlangens en motieven observeren om hun interne toestanden te begrijpen. |
| Spiegel-zelf | Een concept dat stelt dat individuen hun gevoel van zelf ontwikkelen op basis van hoe zij denken dat anderen hen waarnemen, waarbij de sociale omgeving als een spiegel fungeert. |
| Zelfwaarde | De beoordeling die individuen maken van zichzelf, inclusief de waarderende en beoordelende houdingen die zij ten opzichte van zichzelf innemen. |
| Ideaal Zelf | Het zelf dat een individu nastreeft te zijn, vaak gevormd door maatschappelijke normen, persoonlijke doelen en bewonderde rolmodellen. |
| Zelftoeschrijving | Het proces waarbij men de oorzaken van het eigen gedrag verklaart, waarbij dimensies zoals locus of causality, stabiliteit, globaliteit en beheersbaarheid een rol spelen. |
| Locus of causality | De dimensie binnen zelftoeschrijving die aangeeft of de oorzaak van gedrag intern (bijvoorbeeld persoonlijkheid) of extern (bijvoorbeeld situatie) wordt geplaatst. |
| Stabiliteit (attributie) | De dimensie binnen zelftoeschrijving die aangeeft of de oorzaak van gedrag als veranderlijk (bijvoorbeeld stemming) of stabiel (bijvoorbeeld talent) wordt beschouwd. |
| Globaliteit (attributie) | De dimensie binnen zelftoeschrijving die aangeeft of de oorzaak van gedrag wordt gezien als van toepassing op veel levensgebieden (globaal) of slechts op een specifieke situatie. |
| Beheersbaarheid (attributie) | De dimensie binnen zelftoeschrijving die aangeeft of de oorzaak van gedrag als controleerbaar of oncontroleerbaar wordt ervaren door het individu. |
| Attributiestijl | De algemene manier waarop een individu gebeurtenissen in zijn of haar leven verklaart, met name met betrekking tot de waargenomen controle over deze gebeurtenissen. |
| Aangeleerde agressie | Agressief gedrag dat wordt verworven door leerprocessen, zoals het observeren en imiteren van agressief gedrag van anderen (sociaal leren) of het leren van de gevolgen van de agressieve acties van anderen (vicairous learning). |
| Agentic Shift (Uitvoerdersverschuiving) | Een psychologisch fenomeen waarbij een individu de overstap maakt van autonomie naar agentschap, zichzelf beschouwend als een uitvoerder van de wil van een ander, wat leidt tot een scheiding tussen besluitvorming en uitvoering. |
| Banaliteit van het Kwaad | Een concept geïntroduceerd door Hannah Arendt, dat stelt dat kwaadaardige daden niet noodzakelijk voortkomen uit sadisme, maar vaak uit gedachteloosheid en het blindelings opvolgen van bevelen door bureaucratische individuen. |
| Dehumanisatie | Het proces waarbij individuen zichzelf of anderen reduceren tot objecten of wezens zonder menselijke eigenschappen, wat kan leiden tot een verminderd gevoel van empathie en verantwoordelijkheid, en het gemakkelijker toebrengen van schade. |
| Dominantie en gehoorzaamheid | De relatie tussen sociale dynamiek en gehoorzaamheid, waarbij de verticale dimensie van sociale interactie leidt tot reacties op autoriteit of onderwerping, en de horizontale dimensie tot meer gelijke interacties. |
| Expertise/Status van de onderzoeker | Het vertrouwen dat deelnemers hebben in de kennis en autoriteit van de onderzoeker, wat een significante factor kan zijn in hun bereidheid om bevelen op te volgen, zelfs in ethisch twijfelachtige situaties. |
| Geleidelijke escalatie | Het proces waarbij het overschrijden van één morele grens het gemakkelijker maakt om latere, ernstiger overtredingen te begaan, wat leidt tot een "punt zonder terugkeer" in gehoorzaamheid. |
| Gehoorzaamheid | Het volgen van bevelen of instructies van een autoriteitsfiguur, zelfs wanneer deze bevelen in strijd zijn met de eigen morele overtuigingen of wanneer de acties schadelijke gevolgen hebben. |
| Macht corrumpeert | Het idee dat macht de neiging heeft om individuen negatief te beïnvloeden, waardoor ze meer agressief of onethisch gedrag kunnen vertonen, vooral wanneer ze in leidinggevende posities opereren. |
| Milgram-experiment | Een reeks psychologische experimenten uitgevoerd door Stanley Milgram om de bereidheid van individuen te onderzoeken om bevelen van een autoriteitsfiguur op te volgen, zelfs als deze bevelen tegen hun geweten ingaan en potentieel schadelijk zijn voor anderen. |
| Morele druk | De psychologische spanning die ontstaat wanneer een individu wordt geconfronteerd met situaties waarin het opvolgen van bevelen ethische dilemma's oproept, zoals het waarschuwen voor gezondheidsrisico's van de "leerling". |
| Nabijheid van de onderzoeker | De fysieke aanwezigheid van de autoriteitsfiguur die de instructies geeft; een grotere nabijheid van de onderzoeker leidt over het algemeen tot hogere gehoorzaamheid. |
| Term | Definitie |
| Macht | In psychologische zin wordt macht gedefinieerd als het ervaren (of gebrek aan ervaren) gevoel van controle, hetzij over anderen, de situatie of de omgeving, of over zichzelf. |
| Stanford Gevangenis-experiment | Een psychologisch experiment dat de effecten van de sociale rollen van gevangenen en bewakers in een gesimuleerde gevangenisomgeving onderzocht, en dat werd afgebroken vanwege de snelle escalatie van gedrag. |
| Ontmenselijking | Het proces waarbij individuen hun menselijkheid wordt ontnomen, vaak door middel van symbolische handelingen zoals het afnemen van identiteit, om ze te destabiliseren en hun individuele identiteit te verwijderen. |
| Sociale Rollen | De gedragspatronen die worden verwacht van een persoon in een bepaalde sociale positie of situatie, zoals die van gevangene of bewaker in het Stanford Gevangenis-experiment. |
| Vraagkenmerken | Een potentiële vertekening in experimenteel onderzoek waarbij deelnemers hun gedrag aanpassen op basis van wat zij denken dat de onderzoeker verwacht, in plaats van hun natuurlijke reactie te tonen. |
| Aangeleerde Hulpeloosheid | Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon of dier leert dat hij geen invloed heeft op een situatie, wat leidt tot een gevoel van machteloosheid, zelfs wanneer er wel actie ondernomen kan worden. |
| Sociale Perceptie | Het proces waarbij individuen anderen waarnemen en erover denken, inclusief hoe we indrukken vormen en sociaal gedrag begrijpen, wat beïnvloed wordt door selectie, structurering en interpretatie. |
| Causale Toeschrijving | Het proces waarbij we de oorzaken van gedrag of gebeurtenissen verklaren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen interne (persoonlijke) en externe (situationele) factoren. |
| Fundamentele Toeschrijvingsfout | De neiging om de rol van interne (dispositionele) factoren te overschatten en externe (situationele) factoren te onderschatten bij het verklaren van het gedrag van anderen. |
| Impliciete Persoonlijkheidstheorieën | Onze onderliggende, vaak onbewuste, overtuigingen en schema's over welke persoonlijkheidseigenschappen met elkaar correleren, die onze perceptie van anderen sturen. |
| Halo-effect | Een cognitieve bias waarbij een positieve eerste indruk van een persoon leidt tot positieve oordelen over andere, niet-gerelateerde eigenschappen van die persoon. |
| Hoorneffect | Een cognitieve bias waarbij een negatieve eerste indruk van een persoon leidt tot negatieve oordelen over andere, niet-gerelateerde eigenschappen van die persoon. |
| Sociale psychologie | Het vakgebied binnen de psychologie dat onderzoekt hoe individuen reageren in sociale situaties en de invloed van anderen op hun gedachten, gedrag, emoties en motivatie. |
| Omstanderseffect | Het fenomeen waarbij de kans dat een slachtoffer hulp krijgt tijdens een noodgeval kleiner wordt naarmate er meer omstanders aanwezig zijn, omdat de individuele verantwoordelijkheid wordt verspreid. |
| Verspreiding van verantwoordelijkheid | Een kernbegrip dat het omstanderseffect verklaart, waarbij individuen hun eigen verantwoordelijkheid om te helpen als lager inschatten wanneer er meerdere potentiële helpers aanwezig zijn. |
| Social Exchange Theory | Een theorie die stelt dat individuen de potentiële kosten en baten van helpen afwegen, waarbij helpen wordt gezien als een uitwisseling van input en output. |
| Theorie van de "Gebroken Ramen" | Een theorie die stelt dat zichtbare tekenen van wanorde en verval in een omgeving antisociaal en agressief gedrag kunnen aanmoedigen, wat suggereert dat de fysieke staat van een gebied verband houdt met het niveau van misdaad. |
Cover
sv_sociale_psychologie_geslaagd_.pdf
Summary
# Sociale psychologie in de rechterlijke wereld: rechterlijke dwalingen en juryselectie
### Definitie en reikwijdte van sociale psychologie
* Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van hoe gedachten, gevoelens, motivaties en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de aanwezigheid van anderen [7](#page=7).
* Het richt zich op de manier waarop individuen de wereld waarnemen, begrijpen en interpreteren [7](#page=7).
* De sociale aard van het individu wordt benadrukt [7](#page=7).
* Niet-sociale factoren, zoals hitte die agressie kan verhogen, worden ook meegenomen [7](#page=7).
### De kracht van de sociale situatie
* Mensen laten zich leiden door de reacties van anderen, niet enkel door de objectieve prestatie [8](#page=8).
* De invloed van de sociale situatie op de houding van studenten werd aangetoond in een studie aan Bennington College, waar studenten linkser werden [8](#page=8).
### Verbondenheid met andere disciplines
* **Sociologie:** Bestudeert groepsfactoren zoals klasse en ras; sociale psychologie focust op het individuele niveau. Er is toenemende integratie tussen beide disciplines [8](#page=8).
* **Persoonlijkheidspsychologie:** Bestudeert stabiele, cross-situationele eigenschappen van individuen, in tegenstelling tot de focus op situaties in sociale psychologie [9](#page=9).
* **Interactionisme:** Benadrukt de dynamische wisselwerking tussen persoonlijkheid en situatie [9](#page=9).
### Geschiedenis van sociale psychologie
* **Beginjaren (1880-1935):** Bijdragen van Gustave Le Bon (Psychologie des Foules), Norman Triplett (eerste onderzoeksartikel over fietsers) en Maximilien Ringelmann (touwtrekken) [10](#page=10).
* **Jaren van bevestiging (1936-1960):** Sterke invloed van WOII en de Jodenvervolging. Kurt Lewin, "vader van de sociale psychologie", stelde drie beginselen op [10](#page=10) [11](#page=11).
* Gedrag wordt bepaald door perceptie en interpretatie van de wereld [11](#page=11).
* Gedrag is een functie van de interactie tussen persoon en omgeving [11](#page=11).
* Sociaalpsychologische theorieën kunnen praktische problemen oplossen ('geen onderzoek zonder actie') [11](#page=11).
* **Groei en debat (1960-1975):** Uitbreiding van onderzoeksterreinen en discussies over de ethiek en validiteit van laboratoriumexperimenten [12](#page=12).
* **Methodologisch en inhoudelijk pluralisme (1975-heden):** Toename van sociale cognitie, internationalisering van het vakgebied en opkomst van sociale neurowetenschappen, internetonderzoek en sociaal-culturele perspectieven. Open wetenschap bevordert transparantie en repliceerbaarheid [12](#page=12) [13](#page=13).
### Onderzoeksmethoden in sociale psychologie
#### Hypotheseontwikkeling en literatuurstudie
* **Hypothese:** Een expliciete, toetsbare voorspelling over een gebeurtenis [14](#page=14).
* **Theorie:** Een georganiseerde set principes die fenomenen verklaart [14](#page=14).
* **Primaire bronnen:** Origineel gepubliceerd werk; **Secundaire bronnen:** Samenvattende besprekingen [14](#page=14).
#### Operationaliseren van variabelen
* **Conceptuele variabelen:** Abstracte concepten (bv. conformiteit, agressie) [14](#page=14).
* **Operationele variabele:** Specifieke manipulatie of meting van een conceptuele variabele [14](#page=14).
* **Begripsvaliditeit:** De mate waarin meetinstrumenten meten wat ze beogen te meten [15](#page=15).
#### Meetmethoden
* **Zelfbeschrijving:** Deelnemers beschrijven zelf hun gedachten, gevoelens en gedrag [15](#page=15).
* Problemen: Sociale wenselijkheid en inwilligingstendens [15](#page=15).
* **Gedragsobservatie:** Systematische observatie van gedrag [16](#page=16).
#### Onderzoeksplannen
#### Validiteit van experimenten
#### Ethiek en waarden
---
## Het sociale zelf
### Kernidee
* Het zelfconcept omvat alle kennis over onszelf, terwijl het 'ik' het sturende agens is dat ons leven in handen heeft [25](#page=25).
* Het zelf is een sociale constructie, gevormd door interactie en de reflectie van anderen [25](#page=25).
* Zelfregulatie is de intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren aan de hand van interne standaarden [27](#page=27).
### Zelfconcept en schema's
* Het zelfconcept is de interne representatie van wie je denkt te zijn, bestaande uit zelfschema's die zelfrelevante kennis organiseren [26](#page=26).
* Informatie gerelateerd aan het zelf wordt beter verwerkt en onthouden door het zelfreferentie-effect [26](#page=26).
* Het onbewuste speelt een grote rol in informatieverwerking en dagelijkse taken, veel groter dan het bewuste [26](#page=26).
### Zelfregulatie en zelfbewustzijn
* De Zelfdiscrepantietheorie stelt dat discrepanties tussen het actuele en ideale/ought self leiden tot negatieve emoties en lagere zelfwaardering [27](#page=27).
* Zelfbewustzijn kan leiden tot het bemerken van zelfdiscrepanties, wat motivatie kan creëren om zelfbewustzijn te vermijden of gedrag aan te passen [27](#page=27).
* Zelfcontrole put uit een gedeeld reservoir; na inspanning treedt ego-uitputting op, wat leidt tot tijdelijk verminderde capaciteit [28](#page=28).
### Introspectie en Zelfperceptie
* Introspectie is het 'in jezelf kijken', maar we denken niet constant aan onszelf [28](#page=28).
* Introspectie kan accuraat zijn, maar het inschatten van onderliggende cognitieve processen van eigen gedrag is minder accuraat [28](#page=28).
* Zelfperceptietheorie stelt dat we gedachten en gevoelens afleiden uit observatie van eigen gedrag, vooral bij zwakke of ambigue zelfkennis [29](#page=29).
* De gelaatsfeedbackhypothese suggereert dat veranderingen in gelaatsuitdrukking corresponderende veranderingen in emotie kunnen veroorzaken [29](#page=29).
* Het belonen van activiteiten kan intrinsieke motivatie ondermijnen (overrechtvaardigingseffect) [30](#page=30).
### Invloed van Anderen
* Zelfbeschrijving is relatief en beïnvloed door de sociale omgeving [30](#page=30).
* Sociale vergelijkingstheorie stelt dat we onze capaciteiten en opinies evalueren door ze met anderen te vergelijken, vooral bij onzekerheid [30](#page=30).
* De Twee-factoren-emotietheorie suggereert dat emoties gebaseerd zijn op fysiologische arousal en cognitieve interpretatie, beïnvloed door de omgeving [31](#page=31).
### Zelfwaardering en Mechanisme
* Zelfwaardering is de algemene evaluatie van het zelf en een inschatting van iemands waarde; stabiliteit ervan is ook van belang [32](#page=32).
* Zelfwaardering is een indicator van hoe anderen ons zien en fungeert als buffer tegen doodsangst [33](#page=33).
* Impliciet egotisme is een onbewuste vorm van zelfverheerlijking, zoals het naamlettereffect [33](#page=33).
* Zelfhandicappering is gedrag bedoeld om eigen prestaties te ondermijnen voor een excuus bij mislukking [34](#page=34).
* BIRGing (Basking In Reflected Glory) is het koesteren in het succes van succesvolle groepen of personen [35](#page=35).
* Neerwaartse sociale vergelijkingen zijn een defensieve neiging om onszelf te vergelijken met anderen die het minder goed hebben [35](#page=35).
* Positieve illusies kunnen adaptief zijn voor psychische gezondheid en productiviteit, maar langetermijneffecten zijn onduidelijk [35](#page=35).
### Zelfpresentatie
* Zelfpresentatie is het proces waarbij we vorm geven aan de indrukken die anderen van ons vormen, met voordelen als doel [36](#page=36).
### Sociale Perceptie
### Attributie
---
## Sociale psychologie in de rechterlijke wereld: rechterlijke dwalingen en juryselectie
### Fundamentele attributiefout
* Neiging om impact van situaties op gedrag van anderen te onderschatten, focus op persoonsgebonden oorzaken [46](#page=46).
* Zelfs bij gedwongen gedrag neiging om oorzaak aan persoon toe te schrijven [46](#page=46).
* Onderscheid tussen actor en observator: acteurs richten zich op omgeving, observatoren op de actor [47](#page=47).
* Actor-observatoreffect: persoonsattributies voor anderen, situationele attributies voor zichzelf [47](#page=47).
### Gilbert's twee-stappen model van attributie
* Stap 1: Automatische persoonlijke attributie (geen inspanning) [47](#page=47).
* Stap 2: Aanpassing met situationele factoren (vergt cognitieve hulpbronnen) [47](#page=47).
* Extra cognitieve belasting of distractie bevordert de fundamentele fout [47](#page=47).
* Motivatie tot zorgvuldigheid en voldoende tijd reduceren de fundamentele fout [47](#page=47).
### Culturele invloeden op attributie
* De fundamentele attributiefout is typisch westers en individualistisch [48](#page=48).
* In collectivistische culturen zoals India wordt meer nadruk gelegd op situationele factoren [48](#page=48).
### Cognitieve heuristieken en vertekeningen
* Beschikbaarheidsheuristiek: beoordelen waarschijnlijkheid op basis van gemakkelijk oproepbare informatie [49](#page=49).
* Valse consensuseffect: overschatten van eigen meningen en kenmerken in de populatie [49](#page=49).
* Representativiteitsheuristiek: beoordelen op basis van hoe sterk stimulus lijkt op categorie [49](#page=49).
### Motivatievertekening
* Sociale waarnemingen worden gekleurd door persoonlijke behoeften, wensen en voorkeuren [49](#page=49).
* Succes toeschrijven aan onszelf, mislukking aan externe oorzaken [49](#page=49).
* 'Geloof in een rechtvaardige wereld' kan leiden tot toeschrijving van problemen aan het individu [49](#page=49).
### Integratie: Van disposities tot impressies
* Primauteitseffect: eerder genoemde informatie heeft meer impact op oordelen [50](#page=50).
* Aandacht verzwakt naarmate meer informatie wordt verkregen [50](#page=50).
* Betekenisveranderingshypothese: nieuwe informatie wordt geherinterpreteerd in lijn met de initiële impressie [50](#page=50).
* Centrale trekken (bv. hartelijk, competent) hebben sterkere invloed dan perifere trekken [50](#page=50).
### Informatie-integratie modellen
* Summatief (additief) model: optellen van positieve en negatieve kenmerken [51](#page=51).
* Gemiddelde model: gemiddelde nemen van kenmerken, elk met een gewicht [51](#page=51).
* Anderson's informatie-integratietheorie: impressies gebaseerd op een gewogen gemiddelde [51](#page=51).
### Afwijkingen van het gemiddelde model
* Disposities van de waarnemer: verschillen in hoe belangrijk en gunstig kenmerken worden ervaren [51](#page=51).
* Treknegativiteitsvertekening: negatieve informatie heeft meer impact dan louter het gewicht [52](#page=52).
### Confirmatievertekening
---
### Kernconcepten en mechanismen
* Rechterlijke dwalingen worden deels veroorzaakt door psychologische mechanismen die ook in alledaagse sociale situaties spelen [63](#page=63).
* De wederkerigheidsnorm is een norm die voorschrijft dat je iets terugdoet voor iemand die iets voor jou heeft gedaan, of iemand behandelt zoals zij jou behandelden [63](#page=63).
* Positieve wederkerigheid: iemand die iets voor jou doet, voel je je verplicht iets terug te doen [63](#page=63).
* Negatieve wederkerigheid: iemand die jou goed behandelt, behandel je goed; iemand die onaardig is, behandel je onaardig [63](#page=63).
* Tweestappen instemmingstechnieken maken gebruik van twee opeenvolgende, gerelateerde verzoeken, waarbij het eerste verzoek dient als voorbereiding voor het tweede [63](#page=63).
* Voet tussen de deur: een klein, moeilijk te weigeren verzoek gaat vooraf aan een groter, echt verzoek [63](#page=63).
* Als de bal eenmaal aan het rollen is: een overeenkomst wordt gesloten, waarna verborgen kosten worden onthuld om de omvang van het verzoek te vergroten [64](#page=64).
* Deur tegen de neus: een extreem groot, afgewezen verzoek gaat vooraf aan een kleiner, acceptabeler verzoek [64](#page=64).
* Het is nog niet klaar: een licht overdreven verzoek wordt onmiddellijk verkleind door een bonus of korting aan te bieden [65](#page=65).
### Toepassingen en implicaties
* Milgrams onderzoek toonde aan hoe verwoestende gehoorzaamheid kan zijn: 65% van de deelnemers ging door tot de maximale schok van 450 volt [66](#page=66).
* De autoriteit van de proefleider (witte labjas, Yale-associatie) was cruciaal; verplaatsing naar een kantoorgebouw of vervanging door een burger verlaagde de gehoorzaamheid significant [67](#page=67).
* Fysieke afstand tot het slachtoffer verhoogt de gehoorzaamheid; hoe dichterbij, hoe lager het percentage dat doorgaat [67](#page=67).
* Het gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid met de experimentleider en de geleidelijke escalatie van schokken zijn belangrijke factoren [68](#page=68).
* Zelfs in de 21e eeuw worden Milgrams bevindingen gerepliceerd, wat de blijvende relevantie aantoont [68](#page=68).
* De aanwezigheid van slechts één rebel kan een groep weerhouden van ongehoorzaamheid; twee protesterende handlangers verlaagden de gehoorzaamheid tot 10% [68](#page=68).
* Rechterlijke dwalingen kunnen voortkomen uit de gehoorzaamheid aan autoriteitsfiguren binnen het juridische systeem, vergelijkbaar met de situaties in Milgrams onderzoek [67](#page=67).
* De "sociale staat" regelt relaties via een homeostaseprincipe, waarbij individuen streven naar een optimale hoeveelheid sociaal contact [71](#page=71).
* Eenzaamheid ontstaat door een tekort aan sociale relaties, vooral tijdens overgangsperioden zoals adolescentie of na een scheiding [71](#page=71).
* Hechtingsstijlen (veilig, vermijdend, angstig) beïnvloeden de manier waarop mensen interpersoonlijke relaties aangaan en onderhouden [71](#page=71).
* De kwaliteit van relaties, in plaats van kwantiteit, is cruciaal voor welzijn; een hechte relatie met een beschikbaar persoon biedt meerwaarde [72](#page=72).
* Waargenomen beschikbaarheid van steun leidt tot gelukkiger individuen met een hoger gevoel van zelfefficiëntie [73](#page=73).
* Nabijheid en blootstelling vergroten aantrekkingskracht ("familiarity leads to liking") [74](#page=74).
* Gelijkenissen trekken mensen aan; hoe meer overeenkomsten, hoe positiever de beoordeling van de ander [75](#page=75).
* Uiterlijke aantrekkelijkheid wordt geassocieerd met positieve persoonlijkheidskenmerken ("wat mooi is, is goed"-stereotype), wat kan leiden tot vooroordelen in de rechterlijke wereld (bv. lagere boetes) [75](#page=75).
* Opwindingstransfer (bv. na een enge ervaring) kan de aantrekkelijkheid van een persoon verhogen [77](#page=77).
### Kritische kanttekeningen
---
### Gevaren en beperkingen van attitudemetingen
* Vragenlijsten meten niet altijd de ware attitude, door sociaal wenselijke antwoorden [99](#page=99).
* Mensen ontkennen of minimaliseren sociaal onwenselijke gedragingen [99](#page=99).
* Agressie kan worden gemeten met de Agression Questionnaire (Buss & Perry, 1992) [99](#page=99).
* Deze meet individuele verschillen in fysieke agressie, verbale agressie, boosheid en vijandigheid [99](#page=99).
* Vragenlijsten meten ook acceptatie van interpersoonlijke agressie en verkrachtingsmythes [99](#page=99).
### Agressie en metingen
* Agressie is gedrag bedoeld om een ander ongewenste schade te berokkenen [98](#page=98).
* Kenmerken: onderliggende motivatie, intentie, en ongewenst gedrag door het slachtoffer [98](#page=98).
* Subjectieve typering van agressie door de waarnemer [98](#page=98).
* Fysieke, verbale, spontane, reactieve, instrumentele en emotionele agressie zijn subcategorieën [98](#page=98).
* Pestgedrag is een ernstig probleem met langdurige gevolgen [99](#page=99).
* Nultolerantie en snelle, zware straffen zijn een zinvolle aanpak voor pesten [99](#page=99).
* Agressie kan gemeten worden door observatie, rapportage en publieke bronnen [100](#page=100) [99](#page=99).
* Laboratoriumobservatie gebruikt bijvoorbeeld het hot sauce-paradigma [99](#page=99).
### Crossnationale en intraculturele verschillen in agressie
* Mannen vertonen significant meer agressie dan vrouwen, inclusief relationele agressie [100](#page=100).
* Wereldwijde moordstatistieken geven inzicht in de prevalentie van agressie [100](#page=100).
### Geslacht en hulpvaardigheid
* Mannen helpen vaker in acute, heldhaftige situaties ("knight in shining armour") [97](#page=97).
* Vrouwen bieden vaker volgehouden, dagelijkse hulp [97](#page=97).
* Vrouwen vragen vaker hulp bij kleine problemen, mannen minder vaak uit zelfbeeldoverwegingen [98](#page=98).
### Agressie en zelfbescherming
* Agressie kan gericht zijn op het verkrijgen van iets waardevols (instrumenteel) of omwille van de schade (emotioneel) [98](#page=98).
* Wraak is een voorbeeld van kalme, emotionele agressie [98](#page=98).
* De onderliggende motivatie, niet de gevolgen, definieert agressie [98](#page=98).
### De meting van agressie
* De Agression Questionnaire meet vier dimensies: fysieke agressie, verbale agressie, boosheid en vijandigheid [99](#page=99).
* Aanvaarding van interpersoonlijke agressie en verkrachtingsmythes worden ook gemeten [99](#page=99).
* Publieke bronnen zoals misdaadstatistieken en krantenartikelen zijn aanvullende databronnen [100](#page=100).
---
## Rechterlijke dwalingen en juryselectie
* Sociale psychologie helpt bij het begrijpen en oplossen van fouten in de rechtspleging, zoals rechterlijke dwalingen .
* Rechterlijke dwaling treedt op wanneer iemand wordt veroordeeld voor een misdrijf dat hij of zij niet heeft begaan of dat niet heeft plaatsgevonden .
* De selectie van een jury is cruciaal voor een eerlijk proces, met als doel een onbevooroordeelde en neutrale jury te verkrijgen .
### Kernfeiten
* Bedau & Radelet traceerden 534 bewezen rechterlijke dwalingen in de VS die met de doodstraf bestraft konden worden .
* Het 'Innocence Project' heeft met DNA-profilering 351 onterecht veroordeelden bevrijd, die gemiddeld 14 jaar van hun vrijheid waren beroofd .
* Geschat wordt dat 3% van de rechtszaken leidt tot dwalingen, gebaseerd op DNA-profilering bij verkrachtingszaken .
* Oorzaken van dwalingen omvatten valse bekentenissen (9%), slecht onderzoek (2%), overijverigheid (4%) van de politie .
* Fouten van het openbaar ministerie, zoals het achterhouden van ontlastend bewijs (7%), dragen ook bij .
* Onjuiste identificaties door getuigen (11%) en meineed door getuigen van het OM (22%) zijn significante factoren .
* Misleidend indirect bewijs (6%) en incompetentie van de advocaat (2%) zijn andere oorzaken .
* Grote publieke druk kan leiden tot dwalingen (13%) .
### Kernconcepten
* **Wrakingsrecht:** Het recht van advocaten om een beperkt aantal kandidaat-juryleden uit te sluiten zonder opgaaf van reden, zelfs als ze onbevooroordeeld lijken .
* **Impliciete persoonlijkheidstheorieën:** Intuïtieve aannames van advocaten over hoe iemands beroep of achtergrond zijn oordeel zal beïnvloeden (bv. een ingenieur is 'pietje precies') .
* **Wetenschappelijke juryselectie:** Een methode die relaties tussen demografische gegevens en relevante attitudes onderzoekt om juryleden te selecteren .
* **Bekentenissen door politieverhoor:** Technieken die psychologisch inwerken op de verdachte, zoals de 'white hat, black hat' strategie .
* **Valse bekentenissen:** Bekentenissen van schuld door onschuldige personen, vaak kwetsbare groepen, door inschikkelijkheid of suggestibiliteit .
* **Polygraaf:** Een leugendetector die fysiologische opwinding meet, maar met een aanzienlijk percentage valse positieven .
* **Concealed Information Test:** Een methode die reageert op bekende stimuli met een andere intensiteit dan onbekende .
* **Getuigenissen:** Vervormingen kunnen optreden tijdens acquisitie, opslag en herinnering van gebeurtenissen .
* **Wapenfocuseffect:** Extreme emoties (zoals bij het zien van een wapen) trekken de aandacht naar centrale stimuli, ten koste van perifere details .
* **Vervorming bij crossraciale identificatie:** Personen herkennen leden van hun eigen etnische groep beter .
* **Verkeerde-informatie-effect:** Informatie verkregen na het feit kan de getuigenverklaring vervormen .
* **Line-up:** Factoren als samenstelling, familiariteit, instructies en grootte beïnvloeden de identificatie .
* **Kindergetuigenissen:** Kinderen zijn zeer gevoelig voor suggestieve vragen en externe invloeden .
### Implicaties
* De intuïtieve methoden van advocaten slagen er vaak niet in om het stemgedrag van juryleden te voorspellen .
---
## Sociale psychologie in de rechterlijke wereld: strafmaat en gerechtigheid
### Kernideeën
* De strafmaat wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de straftheorieën, de persoonlijkheid van de rechter en de perceptie van gerechtigheid .
* Perceptie van gerechtigheid is niet enkel gebaseerd op de uitkomst, maar ook op de procesgang en de mogelijkheid tot inspraak .
* Verschillen in strafmaat tussen rechters zijn niet eenduidig toe te wijzen aan straftheorieën of persoonlijkheidskenmerken .
* Er zijn grote verschillen tussen rechters in de beoordeling van identieke dossiers .
* De rechterlijke persoonlijkheid en politieke oriëntatie blijken weinig impact te hebben op de strafmaat in Angelsaksische landen .
* In 'Continentale landen' heeft de rechter meer inbreng, maar ook hier is de impact van persoonlijkheid beperkt .
* De klassieke benadering van gerechtigheid focust op uitkomsten, terwijl recentere benaderingen ook procesbeheersing betrekken .
* Accusatoire rechtspleging (VS) wordt vaker als rechtvaardiger ervaren dan inquisitoire rechtspleging (België) vanwege meer inspraak .
* **Straftheorieën:**
* Retributivisme: Gelijkwaardige vergelding voor het begane delict .
* Utilitarisme: Verhoging van algemeen welzijn door reductie en preventie van criminaliteit. Instrumenten zijn afschrikking, rehabilitatie, onschadelijkingmaking en herstel .
* **Beslissingsbeheersing:** Mogelijkheid om een beslissing te verwerpen .
* **Procesbeheersing:** Mogelijkheid om het eigen verhaal te doen en de visie op de zaak voor te leggen .
* **Accusatoire rechtspleging:** Partijen presenteren hun versies; de rechter bepaalt welke info deze bereikt (bv. VS) .
* **Inquisitoire rechtspleging:** Neutrale onderzoeksrechter verzamelt bewijzen pro en contra (bv. België) .
* Rechters hanteren straftheorieën impliciet, gedreven door concrete dader- en daadkenmerken .
* De perceptie van rechtvaardigheid is cruciaal voor acceptatie van het rechtsproces .
* Meer procesbeheersing kan leiden tot een hogere perceptie van rechtvaardigheid, zelfs bij een ongunstige uitkomst .
* Structurele verschillen in rechtssystemen (accusatoir vs. inquisitoir) beïnvloeden de perceptie van rechtvaardigheid .
* Ondanks instructies wordt ontoelaatbaar materiaal toch meegenomen in jurybeslissingen .
* De meerderheidsregel in juryberaadslagingen is dominant, met sterke sociale druk op minderheden .
---
# Geschiedenis en ontwikkeling van de sociale psychologie
### Beginjaren (1880-1935)
* Geen eenduidige grondlegger, diverse kandidaten met sociologisch perspectief op individu [10](#page=10).
* Gustave Le Bon's "Psychologie des Foules" beschouwde massageweld en koppelde dit aan psychologische principes [10](#page=10) .
* Norman Triplett publiceerde eerste sociaalpsychologische artikel over sneller fietsen in bijzijn van anderen [10](#page=10).
* Maximillien Ringelmann deed onderzoek naar touwtrekken, gepubliceerd in 1913 [10](#page=10).
* Eerste handboeken in 1908 (McDougall, Ross) en 1924 (Floyd Allport) markeerden behoefte aan aparte benadering [10](#page=10).
### Jaren van bevestiging (1936-1960)
* WOII en Jodenvervolging hadden grote invloed op ontwikkeling in de VS [10](#page=10).
* "Society for the Psychological Study of Social Issues" opgericht in 1936 [10](#page=10).
* Kurt Lewin wordt beschouwd als grondlegger van sociale psychologie [11](#page=11).
* Lewin's 3 beginselen:
* Gedrag is functie van waarneming en interpretatie van de wereld [11](#page=11).
* Gedrag is interactie tussen persoon en omgeving (intern/extern) [11](#page=11).
* Sociaalpsychologische theorieën kunnen praktische problemen oplossen ("Geen onderzoek zonder actie, geen actie zonder onderzoek") [11](#page=11).
* Fundamenteel onderzoek verruimt inzicht, toegepast onderzoek lost maatschappelijke problemen op [11](#page=11).
* Belangrijke bijdragen:
* Adorno et al.: "The Authoritarian Personality" [11](#page=11).
* G. Allport: "The nature of prejudice" [11](#page=11).
* S. Asch: Conformiteit en persoonsperceptie [11](#page=11).
* L. Festinger: Sociale vergelijking en cognitieve dissonantie [11](#page=11).
* F. Heider: Balans- en attributietheorie [11](#page=11).
* C. Hoveland: Attitudes en persuasieve communicatie [11](#page=11).
* H. Kelley: Attributietheorie [11](#page=11).
### Groei en debat (1960-1975)
* Onderzoek breidde uit naar diverse terreinen: hulpverlening, agressie, aantrekkelijkheid, liefde, stress [12](#page=12).
* Crisis rond waarde van laboratoriumexperimenten: ethiek, validiteit, culturele beperkingen [12](#page=12).
### Methodologisch en inhoudelijk pluralisme (1975-heden)
* Belang laboratoriumexperimenten blijft, naast andere methoden [12](#page=12).
* Opkomst sociale cognitie: studie van waarnemen, onthouden en interpreteren van informatie [12](#page=12).
---
# Het sociale zelf
### Kernidee
* Het zelfconcept omvat alle kennis over onszelf en hoe we onszelf zien [25](#page=25).
* Het 'ik' is de actor die ons leven stuurt en zelfregulatie uitvoert [25](#page=25).
* Het zelf wordt beschouwd als een sociale constructie [25](#page=25).
* Het vermogen om jezelf als een aparte entiteit te zien is essentieel voor het zelf [25](#page=25).
### Key facts
* Spiegelonderzoek toont aan dat chimpansees en baby's (vanaf 18-24 maanden) zichzelf herkennen [25](#page=25).
* Zelfschema's zijn mentale structuren die zelfrelevante kennis organiseren [26](#page=26).
* Het zelfreferentie-effect zorgt ervoor dat informatie gerelateerd aan het zelf beter wordt verwerkt en onthouden [26](#page=26).
* Onbewuste processen verwerken ongeveer 11 miljoen signalen per seconde, terwijl bewuste processen er 40 verwerken [26](#page=26).
* Zelfdiscrepantietheorie stelt dat discrepanties tussen het actuele en ideale zelf leiden tot negatieve emoties [27](#page=27).
* Zelfbewustzijnstheorie stelt dat zelfgerichte aandacht zelfdiscrepanties doet opmerken, wat leidt tot vermijding of gedragsverandering [27](#page=27).
* Introspectie is het proces van 'in jezelf kijken' en over jezelf nadenken [28](#page=28).
* De Barnum-effect neiging is het accepteren van vage, algemeen geldende uitspraken als typerend voor jezelf [29](#page=29).
* Zelfperceptietheorie stelt dat gedachten en gevoelens afgeleid kunnen worden uit eigen gedrag en de situatie [29](#page=29).
* De gelaatsfeedbackhypothese suggereert dat gelaatsuitdrukkingen emoties kunnen beïnvloeden [29](#page=29).
* Overrechtvaardigingseffect vermindert intrinsieke motivatie wanneer een activiteit beloond wordt [30](#page=30).
* Sociale vergelijkingstheorie stelt dat mensen zichzelf evalueren door vergelijking met anderen [30](#page=30).
* Culturen met een individualistische oriëntatie benadrukken onafhankelijkheid, terwijl collectivistische culturen onderlinge afhankelijkheid benadrukken [32](#page=32).
* Zelfwaardering is de algemene evaluatie van het zelf en de inschatting van iemands waarde [32](#page=32).
* Impliciet egotisme is een onbewuste vorm van zelfverheerlijking, zoals het naamlettereffect [33](#page=33).
* Zelfhandicappering is gedrag dat bedoeld is om prestaties te ondermijnen en een excuus te creëren voor mislukking [34](#page=34).
* BIRGing (Basking In Reflected Glory) is je koesteren in het succes van succesvolle personen of groepen [35](#page=35).
* Zelfpresentatie is het proces van vormgeven aan de indrukken die anderen van ons vormen [36](#page=36).
* Zelfverificatie is het verlangen om door anderen gezien te worden zoals men zichzelf ziet [37](#page=37).
### Key concepts
* Het 'mij' (het zelfconcept) versus het 'ik' (de actor) [25](#page=25).
* Het "looking-glass self" (spiegelzelf) van Cooley: we zien onszelf zoals we denken dat anderen ons zien [25](#page=25).
### Implications
### Common pitfalls
---
# Zelfwaardering en mechanismen van zelfverheerlijking
### Kernidee
* Mensen kennen zichzelf spontaan een positieve of negatieve waarde toe, waarbij zelfwaardering een algemene evaluatie van het zelf en iemands waarde omvat [32](#page=32).
* Zelfwaardering is niet enkel een stabiele variabele, maar wordt ook beïnvloed door externe factoren zoals succes en mislukking [32](#page=32).
### Kernfeiten
* Zelfwaardering is een affectieve component van het zelf en wordt gezien als een indicator van hoe anderen ons zien, afgeleid van de behoefte aan relatievorming en erkenning [33](#page=33).
* Terror Management Theorie stelt dat zelfwaardering fungeert als een buffer tegen doodsangst [33](#page=33).
* Zelfwaardering is cruciaal voor psychisch welzijn en maatschappelijke productiviteit volgens Maslow [33](#page=33).
* Mensen hebben doorgaans een overdreven optimisme over hun toekomst en zichzelf, waarbij meer mensen zichzelf boven gemiddeld plaatsen dan statistisch mogelijk is [33](#page=33).
* Impliciet egotisme is een onbewuste vorm van zelfverheerlijking, zichtbaar in een voorkeur voor letters uit de eigen naam en met name daarin voorkomende objecten of locaties [33](#page=33).
* Zelfverdiende cognities omvatten de neiging om mislukkingen te rationaliseren door externe factoren aan te wijzen of succes juist aan zichzelf toe te schrijven [33](#page=33).
* Zelfhandicappering is gedrag bedoeld om eigen prestaties te ondermijnen, waardoor een excuus voor een verwachte mislukking ontstaat [34](#page=34).
* BIRGing (Basking In Reflected Glory) is het koesteren van verhoogde zelfwaardering door associatie met succesvolle personen of groepen [35](#page=35).
* CORF (Cut Off Reflected Failure) is het vermijden van associatie met falende groepen of personen [35](#page=35).
* Neerwaartse sociale vergelijkingen zijn defensieve neigingen om onszelf te vergelijken met minder bedeelden, wat opbeurend kan werken [35](#page=35).
### Kernconcepten
* **Zelfwaarderingsstabiliteit**: Individuele verschillen in de mate waarin zelfwaardering constant blijft door de tijd heen [32](#page=32).
* **Zelfverheerlijking**: Een algemene positieve kijk op zichzelf, vaak gekenmerkt door overdreven optimisme en egobeschermende rationalisaties [33](#page=33).
* **Impliciet egotisme**: Onbewuste voorkeur voor objecten, mensen of situaties die gelijkenissen vertonen met de eigen naam of identiteit [33](#page=33).
* **Zelfhandicappering (ZH)**: Gedrag dat dient om zichzelf een excuus te verschaffen voor mogelijke mislukkingen [34](#page=34).
* Verschillen tussen mannen (drugs, niet oefenen) en vrouwen (stress, fysieke symptomen) [34](#page=34).
* Redenen voor ZH variëren tussen defensieve excuusvorming (lage zelfwaardering) en verhoogde lof bij succes (hoge zelfwaardering) [34](#page=34).
* **BIRGing & CORF**: Twee tegenovergestelde strategieën om zelfwaardering te manipuleren door middel van groepassociatie [35](#page=35).
* **Neerwaartse sociale vergelijking**: Vergelijken met personen die er slechter aan toe zijn om de eigen situatie positiever te beoordelen [35](#page=35).
### Implicaties
* Positieve illusies, hoewel tijdelijk opbeurend, kunnen op lange termijn schadelijk zijn en leiden tot disfunctionele gedragsvormen [36](#page=36).
* Personen met te hoge zelfwaardering worden vaak negatief beoordeeld en kunnen moeilijker kritiek aanvaarden, wat leidt tot snellere boosheid na egobedreigingen [36](#page=36).
* Strategische zelfpresentatie is gericht op het sturen van indrukken om invloed, macht, sympathie of goedkeuring te verkrijgen [36](#page=36).
* Zelfverificatie is de behoefte om door anderen gezien te worden zoals men zichzelf ziet, wat kan conflicteren met strategische zelfpresentatie, met name bij negatieve zelfbeelden [37](#page=37).
* Individuele verschillen in zelfsturing (self-monitoring) beïnvloeden hoe men gedrag afstemt op sociale situaties [38](#page=38).
### Tip
### Voorbeeld
---
* **Primauteitseffect:** Eerder gepresenteerde informatie heeft meer invloed op impressies dan later gepresenteerde informatie [50](#page=50).
* **Betekenisveranderingshypothese:** Nieuwe, inconsistente informatie wordt hergeïnterpreteerd om in lijn te zijn met de initiële impressie [50](#page=50).
* **Centrale trekken:** Hebben een sterke invloed op de globale impressie en beïnvloeden de perceptie van andere trekken [50](#page=50).
* **Perifere trekken:** Hebben minder invloed op globale impressies [50](#page=50).
* **Informatie-integratietheorie:** Impressies zijn gebaseerd op een gewogen gemiddelde van kenmerken van de doelpersoon [51](#page=51).
* **Treknegativiteitsvertekening:** Negatieve informatie heeft meer impact dan louter het gewicht ervan [52](#page=52).
* **Confirmatievertekening:** De neiging om informatie te interpreteren en te vervormen in overeenstemming met bestaande opvattingen [52](#page=52).
* **Persistentie van opvattingen:** De neiging om bestaande opvattingen te handhaven, zelfs bij ambigue gebeurtenissen [52](#page=52).
* **Confirmatorische hypothesetoetsing:** Het zoeken naar informatie die in overeenstemming is met bestaande opvattingen [53](#page=53).
### Belangrijke bevindingen en modellen
* De volgorde van presentatie van trekken beïnvloedt de beoordeling van een persoon (primauteitseffect) [50](#page=50).
* Twee verklaringen voor het primauteitseffect: verminderde aandacht naarmate meer informatie wordt verkregen, en de behoefte aan cognitieve afsluiting [50](#page=50).
* Het gemiddelde model van informatie-integratie verklaart impressies beter dan een summatief model [51](#page=51).
* Elk kenmerk heeft een gewicht; sommige kenmerken (bv. eerlijkheid) wegen zwaarder dan andere [51](#page=51).
* Competentie en warmte worden beschouwd als de "big two" centrale trekken [50](#page=50).
* Negatieve stimuli veroorzaken meer reactiviteit en worden sneller opgemerkt dan positieve stimuli [52](#page=52).
* Ambigue informatie kan leiden tot meer vertekening, omdat mensen zien wat ze willen zien [52](#page=52).
* Niet-ambigue, consistente extra informatie leidt tot minder vertekening, mits deze niet te veel afwijkt [53](#page=53).
### Afwijkingen en vertekeningen
* **Disposities van de waarnemer:** Waarnemers verschillen in hoe ze trekken beoordelen, wat de beoordeling beïnvloedt ("eye of the beholder") [51](#page=51).
* **Effecten van primeren:** Recent gebruikte woorden of ideeën kunnen de interpretatie van nieuwe informatie beïnvloeden [51](#page=51).
* **Treknegativiteitsvertekening:** Een enkele slechte eigenschap kan iemands reputatie schaden [52](#page=52).
* **Confirmatorische hypothesetoetsing:** Zelfs professionals zoals psychotherapeuten kunnen hieraan lijden [53](#page=53).
* **Sociale media:** "Echo-kamers" op sociale media dragen bij aan maatschappelijke polarisatie door de tendens tot confirmatorische hypothesetoetsing [53](#page=53).
### Onderzoeksvoorbeelden
* Ash's studies met trekkenlijsten toonden het primauteitseffect en het verschil tussen centrale en perifere trekken aan [50](#page=50).
* Anderson's onderzoek ondersteunde het gemiddelde model van informatie-integratie [51](#page=51).
* Onderzoek naar subliminale presentatie van woorden toonde aan dat negatieve woorden sneller worden herkend [52](#page=52).
---
# integratie van kenmerken in globale impressies en afwijkingen van modellen
### Kernidee
* Sociale perceptie integreert losse kenmerken tot een algehele indruk van een persoon.
* Afwijkingen van theoretische modellen verklaren waarom deze integratie niet altijd objectief verloopt.
### Belangrijke concepten
* **Primauteitseffect**: Eerder gepresenteerde informatie heeft meer impact op impressies dan later gepresenteerde informatie [50](#page=50).
* Verklaringen: afnemende aandacht naarmate meer informatie wordt gegeven; behoefte aan cognitieve afsluiting [50](#page=50).
* Betekenisveranderingshypothese: inconsistente informatie wordt geherinterpreteerd om de initiële impressie te ondersteunen [50](#page=50).
* **Centrale trekken**: Kenmerken die een sterke invloed hebben op de globale impressie en het waarnemen van andere trekken beïnvloeden [50](#page=50).
* **Perifere trekken**: Kenmerken die minder effect hebben op de globale impressie [50](#page=50).
* **Informatie-integratietheorie (Anderson)**: Impressies zijn gebaseerd op een gewogen gemiddelde van de kenmerken van de doelpersoon [51](#page=51).
* Beste impressie ontstaat bij hoog-positieve trekken [51](#page=51).
* **Attributietheorieën**: Verklaren hoe we oorzaken toeschrijven aan gedrag [42](#page=42).
### Afwijkingen van modellen
* **Disposities van de waarnemer**: Verschillen in hoe belangrijk of gunstig men trekken ervaart, beïnvloedt de beoordeling ('eye of the beholder') [51](#page=51).
* **Effecten van primeren**: Recent gebruikte woorden of ideeën komen gemakkelijker voor de geest en beïnvloeden de interpretatie van nieuwe informatie [51](#page=51).
* Voorbeeld: beschrijven van een bergklimmer met positieve (dapper) of negatieve (roekeloos) termen beïnvloedt de beoordeling [52](#page=52).
* **Treknegativiteitsvertekening**: Negatieve informatie heeft meer impact en leidt tot extremere indrukken dan positieve informatie [52](#page=52).
* Negatieve stimuli veroorzaken meer reactiviteit dan positieve stimuli [52](#page=52).
* Eén slechte eigenschap kan iemands reputatie schaden [52](#page=52).
### Modellen voor informatie-integratie
* **Summatief (additief) model**: Impressie is de som van alle positieve en negatieve kenmerken [51](#page=51).
* **Gemiddelde model**: Impressie is het gemiddelde van alle kenmerken, waarbij elk kenmerk een gewicht heeft [51](#page=51).
* Dit model sluit beter aan bij waarnemingen, omdat de impact van sterke trekken wordt verzwakt door matige trekken [51](#page=51).
---
# confirmatievertekening en de persistentie van opvattingen
### Kernidee
* Opvattingen die we hebben, houden we meestal intact, zelfs als nieuwe informatie deze tegenspreekt [52](#page=52).
* Confirmatievertekening is de neiging om informatie te interpreteren en te vervormen om deze in overeenstemming te brengen met bestaande opvattingen [52](#page=52).
* Dit fenomeen kan leiden tot tunnelvisie, waarbij ambigue informatie op meerdere manieren kan worden geïnterpreteerd [52](#page=52).
### Belangrijke feiten
* Negatieve informatie heeft een grotere impact dan positieve informatie (treknegativiteitsvertekening) [52](#page=52).
* Indrukken gevormd op basis van negatieve termen zijn extremer dan die gebaseerd op even positieve termen [52](#page=52).
* Negatieve stimuli veroorzaken meer reactiviteit in de hersenen dan positieve stimuli [52](#page=52).
* Eén slechte eigenschap kan iemands reputatie al schaden [52](#page=52).
* Meer informatie leidt niet altijd tot meer accuraatheid; ambigue informatie kan vertekening juist verhogen [53](#page=53).
* Niet-ambigue, extra informatie leidt tot minder vertekening, mits deze consistent en niet te afwijkend is [53](#page=53).
* Professionals, zoals psychotherapeuten, kunnen lijden aan confirmatorische hypothesetoetsing [53](#page=53).
* Sociale media kunnen bijdragen aan maatschappelijke polarisatie door 'echo-kamers' [53](#page=53).
### Belangrijke concepten
* **Confirmatievertekening**: Tendens om informatie te interpreteren en te vervormen in overeenstemming met de bestaande opvatting [52](#page=52).
* **Persistentie van opvattingen**: Tendens om bestaande opvattingen intact te houden [52](#page=52).
* **Treknegativiteitsvertekening**: Negatieve informatie heeft meer impact dan louter het gewicht van de informatie [52](#page=52).
* **Confirmatorische hypothesetoetsing**: Het actief zoeken naar informatie die in overeenstemming is met bestaande opvattingen [53](#page=53).
* **Zelfvervullende voorspelling**: Verwachtingen over een persoon leiden ertoe dat deze persoon zich conform die verwachtingen gaat gedragen [54](#page=54).
### Implicaties
* De manier waarop we informatie verwerken, kan onze bestaande overtuigingen versterken, zelfs als deze onjuist zijn [52](#page=52).
* Experimenten tonen aan dat de manier waarop we een persoon beoordelen, beïnvloed wordt door voorafgaande (mogelijk vertekende) informatie [53](#page=53).
* Leerkrachtenverwachtingen kunnen leerlingen stimuleren tot hogere prestaties (Pygmalion-effect) [54](#page=54).
* Het beperkte effect van verwachtingen, zelfs hoge, laat zien dat de realiteit grenzen stelt [54](#page=54).
* Confirmatorische hypothesetoetsing kan leiden tot een vicieuze cirkel van informatievragen en -aanlevering [54](#page=54).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Blind vertrouwen op nieuwe informatie zonder deze kritisch te toetsen aan bestaande opvattingen [52](#page=52).
* Het interpreteren van ambigue gebeurtenissen op een manier die de eigen mening bevestigt [52](#page=52).
- > **Tip:** Wees je bewust van je eigen bestaande opvattingen en zoek actief naar informatie die deze mogelijk kan weerleggen, in plaats van enkel bevestiging te zoeken [53](#page=53)
- > **Voorbeeld:** Een onderzoeker die gelooft dat een bepaald medicijn effectief is, kan geneigd zijn om studies te benadrukken die positieve resultaten laten zien en studies die negatieve resultaten laten
---
# Milgram's obedience experiments and real-life implications
### Kernidee
* Het Milgram-experiment onderzocht de bereidheid van individuen om bevelen van een autoriteitsfiguur op te volgen, zelfs als deze bevelen schadelijk waren voor anderen [66](#page=66).
* Hoge percentages deelnemers gehoorzaamden volledig, wat suggereert dat normale mensen in abnormale omstandigheden schadelijke bevelen kunnen opvolgen [66](#page=66).
### Belangrijkste feiten
* Deelnemers werden geworven via een krantenadvertentie voor een "leerexperiment" en ontvingen USD 5 dollar voor hun deelname [66](#page=66).
* De deelnemer (de "leraar") diende schokken toe aan een "leerling" telkens als deze een fout maakte, oplopend van 15 tot 450 volt [66](#page=66).
* 65% van de deelnemers diende de maximale schok van 450 volt toe [66](#page=66).
* Deelnemers toonden stress en onthutsing tijdens en na het experiment, wat suggereert dat ze niet gedachteloos gehoorzaamden [66](#page=66).
* De autoriteit van de proefleider werd mede bepaald door de setting (Yale University) en zijn witte labojas [67](#page=67).
* Het verplaatsen van het experiment naar een kantoorgebouw verminderde de gehoorzaamheid tot 45% [67](#page=67).
* Het bevelen op afstand via telefoon verlaagde de gehoorzaamheid tot 21% [67](#page=67).
* Fysieke afstand tussen de leraar en het slachtoffer verminderde de gehoorzaamheid aanzienlijk [67](#page=67).
* Als het slachtoffer aangeraakt moest worden, daalde de gehoorzaamheid tot 30% [67](#page=67).
### Belangrijkste concepten
* **Autoriteitsgehoorzaamheid:** De bereidheid om bevelen van een legitieme autoriteitsfiguur op te volgen [66](#page=66).
* **Situationele factoren:** De omstandigheden en context waarin een bevel wordt gegeven, hebben een grote invloed op gehoorzaamheid [67](#page=67).
* **Geleidelijke escalatie:** Het proces waarbij kleine, escalerende verzoeken leiden tot grotere, ongewenste acties [68](#page=68).
* **Gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid:** Deelnemers voelden zich minder verantwoordelijk omdat de proefleider de uiteindelijke uitvoerder was [67](#page=67).
* **Autoritaire persoonlijkheid (Adorno):** Een persoonlijkheidstype gekenmerkt door rigiditeit, dogmatisme en onderdanigheid aan autoriteiten, die meer geneigd was tot schokken toedienen [66](#page=66).
* **Differentiële procestheorie:** Stelt dat minderheids- en meerderheidsinvloed via verschillende processen verlopen (bv. publieke versus private conformiteit) [61](#page=61).
### Implicaties
* Het experiment verklaart hoe normale mensen kunnen deelnemen aan gruwelijke daden, zoals oorlogsmisdaden of secte-geweld [66](#page=66).
* De resultaten hebben implicaties voor het begrijpen van misbruik in militaire contexten (bv. Abu Ghraib) en de rol van drones [68](#page=68).
* Het benadrukt het belang van ethische overwegingen bij het uitvoeren van psychologisch onderzoek [66](#page=66).
* Het "McDonald's Incident" toont aan hoe valse autoriteitsfiguren via telefoon mensen kunnen manipuleren tot schadelijk gedrag [68](#page=68).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Deelnemers werden geselecteerd op basis van een schijnbaar willekeurige loting die de deelnemer altijd tot "leraar" maakte [66](#page=66).
* Het effect van de "autoritaire persoonlijkheid" is gebaseerd op metingen die later bekritiseerd zijn [66](#page=66).
---
# The need for affiliation and interpersonal relationships
### Kernidee
* De affiliatiebehoefte is een algemene drijfveer om blijvende, positieve en significante interpersoonlijke relaties op te bouwen en te onderhouden [70](#page=70).
* Sociale exclusie (ostracisme) activeert dezelfde hersengebieden als fysieke pijn en kan leiden tot conformerend gedrag [70](#page=70).
* De behoefte om erbij te horen is een fundamentele menselijke behoefte, vergelijkbaar met Maslow's basisbehoeften [70](#page=70).
* De 'sociostaat' regelt sociaal contact en streeft naar homeostase (een optimale hoeveelheid sociaal contact) [71](#page=71).
### Belangrijke feiten
* Ostracisme, het uitsluiten van iemand, leidde vroeger tot verbanning [70](#page=70).
* In het Cyberball paradigma wordt sociale uitsluiting gesimuleerd en de hersenactiviteit gemeten [70](#page=70).
* Individuele verschillen in affiliatiebehoeften bestaan, variërend van zorgeloosheid tot sterke behoefte aan acceptatie [70](#page=70).
* Eenzaamheid ontstaat door een tekort aan sociale relaties en onvervulde affiliatiebehoeften [71](#page=71).
* Eenzaamheid komt vaker voor tijdens overgangsperioden en in de adolescentie/jonge volwassenheid [71](#page=71).
* Veilige hechting maakt het makkelijk om relaties aan te gaan en niet bang te zijn om verlaten te worden [71](#page=71).
* Vermijdende hechting leidt tot afschrikking van hechte relaties en moeite met vertrouwen [71](#page=71).
* Angstige hechting resulteert in angst om verlaten te worden [71](#page=71).
* Het aantal relaties is minder belangrijk dan de kwaliteit en de waargenomen beschikbaarheid van steun [72](#page=72).
* Sociale steun leidt tot betere fysieke gezondheid, lagere bloeddruk, betere immuniteit en hogere levensverwachting [73](#page=73).
* Nabijheid vergroot de kans op relatievorming door het nabijheidseffect [74](#page=74).
* Familiariteit, door herhaalde blootstelling (mere exposure effect), leidt tot positievere evaluatie en aantrekkelijkheid [74](#page=74).
* Gelijkenissen tussen personen zorgen voor aantrekking; tegengestelden trekken elkaar minder aan [75](#page=75).
* Uiterlijke aantrekkelijkheid heeft diverse positieve effecten, zoals verhoogd inkomen en meer hulp krijgen [75](#page=75).
* Schoonheid is deels universeel (bv. symmetrie) en deels subjectief (cultuur, tijdsgeest) [76](#page=76).
* Opwindingstransfer kan de waargenomen aantrekkelijkheid verhogen, zoals bij de wankele brug-experimenten [77](#page=77).
* Het 'sluitingstijd'-effect suggereert dat mensen aantrekkelijker lijken naarmate de avond vordert [77](#page=77).
* Wederkerigheid, waarbij iemand van ons houdt omdat wij van hem/haar houden, is belangrijk in relaties [77](#page=77).
* Mannen interpreteren vriendelijke interacties vaker als seksueel geladen dan vrouwen [78](#page=78).
* Evolutionaire psychologie stelt dat partnerkeuzes gericht zijn op het maximaliseren van genetisch materiaal [78](#page=78).
* Sociale ruiltheorie stelt dat mensen kosten minimaliseren en voordelen maximaliseren in relaties [80](#page=80).
### Belangrijke concepten
### Implicaties
### Veelvoorkomende valkuilen
---
# Prosociale gedragingen en de motieven erachter
### Kernidee
* Prosociale gedragingen zijn acties gericht op het bevoordelen of verhogen van het welzijn van anderen [85](#page=85).
* Hulpvaardigheid kan gebaseerd zijn op zowel egoïsme als altruïsme, vaak in combinatie [88](#page=88).
### Evolutionaire factoren
* Verwantschapsselectie: neiging om genetisch verwante personen te helpen om gemeenschappelijk genetisch materiaal door te geven [85](#page=85).
* Prioriteit bij helpen is groter bij naaste familieleden [85](#page=85).
* Belangrijker in levensbedreigende situaties dan bij alledaagse hulp [85](#page=85).
* Wederkerig altruïsme: hulp geven in nood vergroot kans op hulp in nood krijgen, wat overlevingskansen verhoogt [86](#page=86).
* Komt ook voor bij dieren [86](#page=86).
* Afwijken van de norm wordt bestraft door de groep (altruïstische bestraffing) [86](#page=86).
* Groepsselectie: leden van groepen helpen elkaar op basis van sociale verbondenheid, zonder genetische verwantschap [87](#page=87).
* Vooral bij bedreigingen van buitenaf [87](#page=87).
### Kosten en baten
* Mensen helpen vaak als de baten voor henzelf groter zijn dan de kosten [87](#page=87).
* Baten: zichzelf goed voelen, zelfwaarde verhogen, schuldgevoel verminderen, fysiologisch belonend, verbeterde gezondheid [87](#page=87).
* Kosten: agressie van anderen, zware tol eisen [87](#page=87).
* Barmhartige Samaritaan-wetten: voorkomen dat mensen nalaten te helpen [87](#page=87).
### Altruïsme of egoïsme?
* Egoïsme: motivatie om eigen welzijn te verhogen [87](#page=87).
* Altruïsme: motivatie om welzijn van anderen te verhogen [87](#page=87).
* De empathie-altruïsmehypothese (Batson): empatische bezorgdheid creëert een altruïstisch model om te helpen [87](#page=87).
* Empathie omvat perspectief nemen (cognitief) en bezorgdheid voor de ander (emotioneel) [87](#page=87).
* Laag in empathie: ontvluchten situatie als mogelijk [88](#page=88).
* Hoog in empathie: helpen, zelfs als situatie te ontvluchten is [88](#page=88).
- > **Tip:** De motivatie achter hulpvaardigheid voorspelt in welke mate hulpgedrag situatie-afhankelijk is, zoals bij de mogelijkheid tot ontsnappen [89](#page=89)
### Motieven voor vrijwilligerswerk
* Waarden: doen wat men belangrijk vindt [89](#page=89).
* Sociale relaties: nieuwe vrienden maken [89](#page=89).
* Persoonlijke ontwikkeling: dingen leren [89](#page=89).
* Verhoging van zelfwaardering: beter over zichzelf voelen [89](#page=89).
---
# het omstandereffect en factoren die hulpgedrag beïnvloeden
### Kernidee
* Het omstandereffect beschrijft hoe de aanwezigheid van anderen de kans op het bieden van hulp vermindert [90](#page=90).
* Dit effect is onderzocht via experimenten, zoals de intercomdiscussie over studentenstress met een gesimuleerde noodsituatie [90](#page=90).
### Key facts
* Kitty Genovese-zaak: 38 getuigen deden niets bij aanranding en moord, wat onderzoek naar het omstandereffect stimuleerde [90](#page=90).
* Het omstandereffect werd bewezen in een experiment met studenten die via intercom communiceerden en een noodsituatie hoorden [90](#page=90).
* De kans op hulp is kleiner wanneer er meer mensen aanwezig zijn die niet ingrijpen [90](#page=90).
* In gevaarlijke situaties, waar hulp bieden risicovol is, is het omstandereffect kleiner of afwezig [92](#page=92).
* Mensen met haast of tijdsdruk hebben minder kans om hulp te bieden, zelfs als ze een noodsituatie opmerken [93](#page=93).
* In grote steden met hoge bevolkingsdichtheid en diversiteit is er minder empathie en hulpbereidheid [93](#page=93).
* Rijkere landen hebben over het algemeen minder hulpvaardige burgers dan armere landen [93](#page=93).
* Cultures met 'simpatia' (zorg voor sociaal welzijn) zijn hulpvaardiger [93](#page=93).
### Key concepts
* Omstandereffect: de neiging om minder te helpen wanneer anderen aanwezig zijn [90](#page=90).
* Stimulusoverbelasting: in drukke omgevingen minder aandacht voor mogelijke noodsituaties [91](#page=91).
* Ambiguïteit: onduidelijkheid over de aard van de situatie, wat hulp ontmoedigt [91](#page=91).
* Pluralistische onwetendheid: de misvatting dat niemand anders het als een noodsituatie ziet, omdat niemand reageert [91](#page=91).
* Verspreiding van verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid wordt gedeeld onder aanwezigen, wat de individuele verantwoordelijkheid vermindert [91](#page=91).
* Publieksgeremdheid: angst om een verkeerde indruk te maken op anderen, wat hulp belemmeren kan [92](#page=92).
- Individuele versus summatieve kans: de individuele kans om te helpen is kleiner in een groep, maar de totale kans op hulp (som van individuele kansen) kan gelijk blijven of groter
### Implications
* Om hulp te krijgen, is het effectief om duidelijk te zijn over de behoefte en je rechtstreeks tot specifieke personen te richten [93](#page=93).
* Sociale rollen, zoals die van hulpverlener, kunnen de bereidheid tot het nemen van verantwoordelijkheid vergroten [91](#page=91).
* Het aanpakken van ambiguïteit en het duidelijk maken van een noodsituatie is cruciaal voor het verkrijgen van hulp [91](#page=91).
* Het besef dat de aanwezigheid van anderen niet altijd leidt tot minder hulp kan helpen om het omstandereffect te overwinnen [92](#page=92).
### Common pitfalls
* Gevaren van ambiguïteit: men kan verkeerd inschatten of er wel of geen hulp nodig is [91](#page=91).
* De impact van tijdsdruk: kan leiden tot het negeren van hulpbehoevenden [93](#page=93).
---
# Biologische en leertheorieën over de oorsprong van agressie
### Biologische theorieën
* **Drifttheorieën:** Agressie wordt gezien als een aangeboren drift die bevrediging behoeft, net als honger .
* **Lorenz's "grote aap theorie":** Agressie bevordert overleving en voortplanting door toegang tot territorium, voedsel en partners .
* **Evolutionaire benadering:** Focus op genoverdracht; mannen wedijveren om status en partners, wat agressie kan bevorderen .
* **Gedragsgenetica:** Bestudeert erfelijkheid van agressie met tweelingen- en adoptiestudies, toont genetische component aan .
* **Hormonen:** Hogere testosteronconcentraties bij mannen correleren met agressie .
* **Neurotransmitters:** Hoge serotonineconcentraties gaan gepaard met lage agressie .
### Leertheorieën
* **Basisprincipe:** Agressief gedrag wordt aangeleerd door observatie en ervaring met beloning en straf .
* **Leren uit eigen ervaring:** Gedrag wordt versterkt door baten en verzwakt door kosten (straffen) .
* **Behaviorisme:** Gedrag wordt verklaard door stimulus-respons associaties, versterkt door beloning en verzwakt door straf .
* **Effectiviteit van straf:** Straf is het meest effectief indien direct, zwaar en consequent toegepast .
* **Gevaren van straffen:** Onbillijke straffen kunnen wraakgevoelens oproepen; straffen werken op gedrag, niet op onderliggende normen .
* **Lijfstraffen:** Positieve correlatie tussen lijfstraffen en later antisociaal gedrag bij kinderen .
* **Bestraffen tegen delinquentie:** Vaak minder effectief dan beloningsschema's bij delinquenten door variabele en zwakke bestraffingsschema's .
* **Recidivisme:** Een indicator van het leereffect van straffen; veroordeelden recidiveren vaker dan geseponeerden .
* **Sociaal leren (Bandura):** Gedrag wordt aangeleerd door observatie van anderen die beloningen of straffen ontvangen .
* **Bobo Doll experiment:** Kinderen waren agressiever tegen de pop als het volwassene model beloond werd .
* **Prosociale modellen:** Hebben een beter effect tegen agressie dan agressieve modellen .
* **Geslachtsverschillen (leertheorie):** Verklaart verschillen doordat agressieve jongens populairder zijn, terwijl agressieve meisjes geridiculiseerd worden .
---
# Theorieën over agressie en de invloed van sociale en omgevingsfactoren
### Sociaal leren
* Gedrag wordt aangeleerd door observatie van anderen die beloningen of straffen ontvangen .
* Experiment met Bobo Doll: kinderen waren agressiever na het zien van een volwassene die de pop mishandelde en beloond werd .
* Prosociale modellen hebben een beter effect dan agressieve modellen .
* Verklaart geslachtsverschillen in agressie door leerervaringen en maatschappelijke reacties .
### Frustratie-agressie hypothese
* Frustratie leidt altijd tot agressie; agressief gedrag is altijd een gevolg van frustratie .
* Agressie is een drift en alle vormen ervan ontstaan uit frustraties .
* **Verplaatsing**: Afreageren op iemand anders dan de bron van frustratie, door angst of afwezigheid van de bron .
* **Catharsis**: Afname van agressie door zich te 'ventileren' .
* Empirisch onderzoek toont echter aan dat catharsis juist tot een *verhoging* van agressie kan leiden .
### Negatief affect
* Een brede waaier aan situaties kan tot negatief affect leiden, wat op zijn beurt tot agressie kan leiden .
* Hitte leidt tot verhoogde interpersoonlijke en collectieve agressie .
* Voorbeelden: rellen bij hoge temperaturen, gewelddadige opstanden op nationale feestdagen in de zomer .
* Positief affect, zoals het zien van grappige cartoons, kan agressie verminderen .
### Fysiologische opwinding
* **Opwindingstransfer**: Totale opwinding door meerdere stimuli wordt aan één stimulus toegeschreven .
* Opwinding-affect model: agressie wordt beïnvloed door de intensiteit van de opwinding en de aard van de opgewekte emotie .
### Cognitieve processen
* Geheugen is een associatief netwerk; onaangename ervaringen of gedachten 'laden' dit op, wat leidt tot automatische reacties (vechten of vluchten) .
* Gedragsuitkomsten hangen af van hogere-orde cognitieve verwerking .
* **Wapeneffect**: De loutere aanwezigheid van wapens, zelfs foto's ervan, verhoogt de agressie .
* Hogere-orde cognitieve controle (doelbewuste verwerking) kan agressie weerhouden, zelfs bij prikkels die agressie kunnen opwekken .
* Matigende informatie, die de verantwoordelijkheid van de agressor vermindert, kan de effectiviteit van hogere-orde cognitie beïnvloeden .
* Effect hangt af van individuele verschillen in het beschouwen van daden als agressief en situationele factoren zoals sterke opwinding en alcohol .
---
### Kernpunten uit onderzoek naar rechterlijke straftoemeting
* Rechters benoemen zelden expliciet straftheorieën of strafdoelen tijdens deliberaties .
* De focus ligt voornamelijk op concrete dader- en daadfactoren bij het bepalen van straffen .
* Het is mogelijk dat straftheorieën wel impliciet meespelen in rechterlijke besluitvorming .
### Onderzoek van De Keyser .
* Algemeen: rechters neigen naar zachtere strafmiddelen dan de bevolking .
* Groepen rechters vertonen geen specifieke voorkeur voor één strafmiddel boven andere .
* Onderzoek van De Keyser gebruikte vignetten met concrete aanknopingspunten om straftoemeting te onderzoeken .
* De Keyser analyseerde rechterlijke deliberaties waarin meerdere rechters deelnamen aan straftoewijzing .
* De daad en daderkenmerken bleken de straf te bepalen, niet expliciet benoemde straftheorieën .
* Impliciete aanknopingspunten kunnen leiden tot het gebruik van specifieke strafmiddelen .
- > **Voorbeeld:** Zatte Marijke fietst dronken en veroorzaakt schade aan een bloemenwinkel
- Als Marijke later advocaat is, kan herstel (schade vergoeden) of gevangenisstraf overwogen worden
- Verschillende strafdoelen (afschrikking, rehabilitatie) kunnen hierbij een rol spelen
* Gebalanceerde vignetten met wenken voor alle soorten strafdoelen leidden niet tot een duidelijke connectie met de rechterlijke reactie .
* Verschillen in rechterlijke straftoemeting zijn waarschijnlijk niet toe te wijzen aan het hanteren van verschillende straftheorieën .
* Herstel is een mogelijkheid wanneer een misdrijf is gepleegd, maar financiële compensatie mogelijk is .
* Er kunnen tegenstrijdigheden ontstaan: veel rehabilitatie kan het afschrikkingseffect verminderen .
---
# De selectie en beïnvloeding van juryleden
### Algemene beginselen juryselectie
* Kandidaten voor juryleden worden willekeurig geselecteerd uit bevolkingsregisters en opgeroepen .
* Het doel is een neutrale jury te verkrijgen, vrij van vooringenomenheid .
* Juryleden met vooringenomenheid, zoals kennis van een partij of belang bij de uitkomst, worden uitgefilterd .
* Er wordt rekening gehouden met neigingen van mensen om de openbare aanklager of de verdediging te kiezen .
* Wrakingsrecht stelt advocaten in staat een beperkt aantal kandidaten uit te sluiten zonder reden, zelfs indien onbevooroordeeld .
### Intuïtieve selectie door advocaten
* Advocaten gebruiken impliciete persoonlijkheidstheorieën bij de selectie .
* Voorbeelden: een ingenieur als 'pietje precies', een slager minder geschokt door moord .
* Similariteit met de beklaagde is een selectiecriterium .
* Onderzoek met mock jury's toonde aan dat similariteit afhankelijk van de zaak sterkte positief of negatief kan uitpakken .
* Advocaten slagen er vaak niet in stemgedrag te voorspellen met intuïtieve theorieën of via voir dire .
### Wetenschappelijke selectie van de jury
* Methodiek gebaseerd op gemeenschapsonderzoek naar correlaties tussen demografische gegevens en attitudes .
* Resultaten worden gebruikt als leidraad voor juryselectie .
* Onderzoek kijkt naar effecten van demografische variabelen en procesgerelateerde attitudes .
* Ethisch dilemma: wrakingsrecht kan leiden tot klassenjustitie indien dure wetenschappelijke analyses niet betaalbaar zijn .
* Doelstelling van wetenschappelijke selectie kan zijn een 'favorabele' jury te bekomen, tegenovergestelde van neutrale jury .
* Voorbeeld OJ Simpson: zwarte vrouwen, naar verluidt het meest gelovig in zijn onschuld, werden selecteerd .
### Bekentenissen
* Bekentenissen kunnen onder druk van politieverhoor worden verkregen .
* Factoren bij bekentenissen: externe druk, druk van politie, angst voor geweld .
* Verhoortechnieken zijn psychologisch, combineren zalvende en schrikwekkende methoden .
* Negen technieken van verhoor omvatten confronteren, rechtvaardigen, onderbreken, bezwaren weerleggen, sympathie tonen en details bespreken .
* Valse bekentenissen kunnen voorkomen, vooral bij kwetsbare groepen (mentale handicap, zwak cognitief functioneren) .
* Individuele factoren voor valse bekentenissen zijn inschikkelijkheid en suggestibiliteit .
* Inschikkelijkheid is ja zeggen ondanks weten dat het niet waar is (Ash's paradigma) .
* Suggestibiliteit is iets geloven wat in de mond gelegd wordt, ook in extreme situaties .
* Onderzoek Kassin & Kiechel toonde aan dat bij herinneringsproblemen en vals bewijs iedereen een valse getuigenis aflegde .
---
# invloed van media en gerechtelijke procedures op jurybeslissingen
### Kernidee
* Jurybeslissingen kunnen beïnvloed worden door externe factoren buiten het proces zelf.
* Media-aandacht en de wijze waarop gerechtelijke procedures verlopen, spelen hierin een rol.
* Getuigenissen zijn zeer overtuigend voor jury's, maar kunnen vervormd zijn.
### Kernfeiten
* Getuigenverklaringen dragen significant gewicht bij jurybeslissingen, soms meer dan ander bewijs .
* Vervormingen in getuigenissen kunnen optreden tijdens acquisitie, opslag en herinnering .
* Stress en wapenfocuseffect kunnen acquisitie van informatie tijdens een misdaad belemmeren .
* Het verkeerde-informatie-effect kan geheugen vervormen door informatie na de feiten .
* De manier van ondervraging en identificatieprocedures kunnen herinneringen van getuigen vervormen .
* Kinderen zijn extra gevoelig voor suggestieve vragen en externe invloeden .
* Juryleden kunnen de accuraatheid van getuigenverklaringen niet goed inschatten .
* Snelheid van identificatie door een getuige correleert met accuraatheid: sneller is accurater .
* Er is geen sterk verband tussen de zekerheid van een getuige en de accuraatheid van de identificatie .
* Sociale beïnvloeding door feedback kan het vertrouwen van getuigen in hun oordeel beïnvloeden .
* Sociaalpsychologen kunnen jury's instrueren over de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal .
### Kernconcepten
* **Acquisitie**: Het moment van waarneming van een gebeurtenis, waar fouten zoals slechte belichting, stress, of wapenfocuseffect kunnen optreden .
* **Wapenfocuseffect**: Aandacht wordt gericht op het wapen, waardoor de dader minder goed wordt waargenomen .
* **Cross-raciale identificatiebias**: Minder accuratheid bij het herkennen van personen buiten de eigen etnische groep .
* **Verkeerde-informatie-effect**: Geheugen wordt vervormd door informatie die na de gebeurtenis is verkregen .
* **Line-up procedure**: Proces waarbij een getuige een verdachte identificeert uit een groep personen .
* **Show-up procedure**: Verdachte wordt alleen aan getuige gepresenteerd voor identificatie .
* **Suggestibiliteit**: De mate waarin een persoon beïnvloedbaar is door suggestieve vragen, vooral bij kinderen .
* **Niet-toegelaten bewijsmateriaal**: Informatie die niet in de rechtszaal mag verschijnen, maar jury's toch kan beïnvloeden .
* **Publiciteit voorafgaand aan proces**: Media-aandacht kan een jury onbewust beïnvloeden met informatie die later ontoelaatbaar wordt verklaard .
* **Rechterlijke instructie**: Juryleden instrueren om bepaald bewijsmateriaal te negeren is vaak ineffectief .
* **Macht van de aantallen**: Jury's beslissen meestal volgens de meerderheidsregel, waarbij de initiële meerderheid vaak prevaleert .
### Implicaties
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Omstandereffect | Het fenomeen waarbij de aanwezigheid van andere mensen de kans verkleint dat een individu hulp biedt aan iemand in nood. Hoe groter de groep omstanders, hoe kleiner de individuele bereidheid om in te grijpen. |
| Stimulusoverbelasting | Een toestand waarbij een individu te veel prikkels uit de omgeving ontvangt, wat kan leiden tot verminderde aandacht en opmerkzaamheid voor potentiële noodsituaties. Dit komt vaker voor in drukke stedelijke omgevingen. |
| Ambiguïteit | De onduidelijkheid van een situatie, waardoor het moeilijk is om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van een noodsituatie die hulp vereist. Dit kan ertoe leiden dat mensen aarzelen om in te grijpen. |
| Pluralistische onwetendheid | Een situatie waarin individuen ten onrechte denken dat anderen in een noodsituatie geen gevaar zien, simpelweg omdat niemand reageert. Iedereen wacht op een signaal van anderen, die ook wachten, wat leidt tot inactiviteit. |
| Verspreiding van verantwoordelijkheid | Het psychologische fenomeen waarbij de verantwoordelijkheid voor het bieden van hulp wordt verdeeld over de aanwezige omstanders. Hierdoor voelt geen enkel individu zich volledig verantwoordelijk om in te grijpen. |
| Publieksgeremdheid | De angst om een verkeerde indruk te maken op anderen, bijvoorbeeld door bemoeizuchtig over te komen. Deze vrees kan mensen ervan weerhouden om hulp te bieden, zelfs als ze de noodsituatie opmerken. |
| Tijdsdruk | De omstandigheid waarin iemand zich gehaast voelt of weinig tijd heeft. Dit kan ervoor zorgen dat men minder geneigd is om hulp te bieden, omdat dit als een te grote kost in termen van tijd wordt ervaren. |
| Diversiteit | De variëteit aan mensen in een populatie. In stedelijke gebieden kan een hoge diversiteit leiden tot minder gelijkenis tussen individuen, wat de empathische bezorgdheid kan verminderen en de bereidheid om te helpen kan beïnvloeden. |
| Simpatia | Een cultureel concept dat de zorg voor het sociale welzijn van anderen benadrukt. Dit kenmerk is met name prominent in Spaanse en Latijns-Amerikaanse culturen en hangt samen met een hogere mate van hulpvaardigheid. |
| Algemene lijst van kandidaat juryleden | Een willekeurig aantal personen dat geselecteerd wordt uit het bevolkingsregister en vervolgens wordt opgeroepen voor ondervraging. |
| Vooringenomenheid | De neiging van een kandidaat-jurylid om een bepaalde oriëntatie te hebben, wat afbreuk doet aan de gewenste neutraliteit van de jury. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het kennen van een partij of het hebben van belang bij de uitkomst van het proces. |
| Wrakingsrecht | Het recht dat advocaten hebben om een beperkt aantal kandidaat-juryleden uit te sluiten, zelfs als deze onbevooroordeeld zijn, zonder dat daarvoor een reden hoeft te worden opgegeven. |
| Impliciete persoonlijkheidstheorieën | Onbewuste overtuigingen die mensen hebben over de relatie tussen bepaalde persoonlijkheidskenmerken en gedragingen, die advocaten gebruiken bij het selecteren van juryleden. |
| Similariteit | Het principe waarbij advocaten proberen juryleden te selecteren die lijken op de beklaagde, in de hoop op een gunstigere uitkomst. |
| Mock jury’s | Schijnjury’s die worden gebruikt in onderzoek om de effecten van verschillende jury samenstellingen of bewijsmateriaal te bestuderen, bijvoorbeeld om de impact van similariteit te onderzoeken. |
| Wetenschappelijke selectie van de jury | Een methode waarbij eerst onderzoek in de gemeenschap wordt gedaan om verbanden te leggen tussen demografische gegevens en attitudes die relevant zijn voor een proces, waarna deze resultaten worden gebruikt bij de selectie van juryleden. |
| Klassenjustitie | Een potentieel ethisch dilemma waarbij het wrakingsrecht, met name door de kosten van wetenschappelijke analyse, kan leiden tot een jury die bevooroordeeld is ten gunste van de rijkere partij. |
| Bekentenissen | Verklaringen van schuld die door een verdachte worden afgelegd, soms onder druk van politieverhoor, wat kan leiden tot valse bekentenissen. |
| Externe druk (bij bekentenissen) | De angst die een verdachte voelt om opgesloten te worden, wat een rol kan spelen bij het afleggen van een bekentenis. |
| Druk vanwege politie (bij bekentenissen) | De psychologische druk die door de politie wordt uitgeoefend tijdens een verhoor om een bekentenis te verkrijgen. |
| Angst voor geweld vanwege politie (bij bekentenissen) | De vrees van een verdachte voor fysiek geweld door de politie, wat kan bijdragen aan het afleggen van een bekentenis. |
| Bekentenis | Een verklaring waarin iemand schuld bekent aan een misdrijf, vaak afgelegd tijdens een politieverhoor. |
| White hat, black hat strategie | Een verhoortechniek waarbij de ene verhoorder sympathie toont (white hat) en de andere dreigend is (black hat) om de verdachte te manipuleren. |
| Valse bekentenis | Een bekentenis van een misdaad door iemand die niet schuldig is aan het gepleegde feit. |
| Inschikkelijkheid (compliance) | De neiging van een persoon om ja te zeggen en mee te werken, zelfs als de informatie niet waar is, vaak gedreven door sociale druk of de wens om de situatie te beëindigen. |
| Suggestibiliteit | De mate waarin iemands herinneringen of overtuigingen kunnen worden beïnvloed door suggestieve vragen of informatie van anderen, waardoor diegene iets gaat geloven wat niet waar is. |
| Attributiedilemma (bij jury) | De situatie waarin een jury geconfronteerd wordt met een bekentenis die later wordt teruggetrokken, en moet beslissen of de bekentenis duidt op schuld (persoonlijke attributie) of op dwang (situationele attributie). |
| Polygraaf | Een instrument dat fysiologische reacties zoals hartslag en bloeddruk meet om te proberen te bepalen of iemand liegt, door de reacties op relevante vragen te vergelijken met die op controlevragen. |
| Controlevragen (bij polygraaf) | Vragen die niet direct gerelateerd zijn aan het misdrijf, maar bedoeld zijn om een basislijn van fysiologische reacties te meten bij een verdachte. |
| Schuldige kennis test (concealed information test) | Een methode die meet hoe intensief iemand reageert op bekende versus onbekende stimuli, gebaseerd op het principe dat men anders reageert op informatie die men kent. |
| Acquisitie | Het stadium waarin waarneming van gebeurtenissen plaatsvindt; fouten in dit stadium leiden tot onherroepelijk inaccurate herinneringen. Factoren zoals slechte belichting, stress en de aanwezigheid van wapens kunnen de acquisitie beïnvloeden. |
| Wapenfocuseffect | Een fenomeen waarbij de aandacht van een getuige zich primair richt op het wapen dat tijdens een misdaad wordt gebruikt, waardoor de identificatie van de dader bemoeilijkt wordt. De opwinding van de getuige trekt de aandacht naar centrale stimuli. |
| Cross-raciale identificatie | De neiging om personen van de eigen etnisch-culturele groep beter te herkennen dan personen van andere groepen. Dit fenomeen kan de accuraatheid van getuigenverklaringen beïnvloeden, vooral bij interraciale misdrijven. |
| Opslag | Het proces waarbij informatie na de initiële waarneming in het geheugen wordt bewaard. Verstreken tijd, informatie van anderen, nieuwsverslaggeving en eigen uitspraken kunnen dit stadium van geheugenopslag vervormen. |
| Verkeerde-informatie-effect | Het effect waarbij informatie die na een gebeurtenis wordt verkregen, de oorspronkelijke getuigenverklaring kan vervormen. Dit kan gebeuren door suggestieve vragen of door het horen van de verklaringen van andere getuigen. |
| Herinnering | Het stadium waarin opgeslagen informatie wordt teruggehaald. Ondervragingen, identificatieprocedures en het opmaken van robotfoto's kunnen de herinnering van een getuige beïnvloeden en vervormen. |
| Line-up | Een procedure waarbij een getuige wordt gevraagd een verdachte te identificeren uit een groep van personen die op de verdachte lijken. De samenstelling, de instructies en de familiariteit met de personen kunnen de identificatie beïnvloeden. |
| Familiariteitseffect | Het fenomeen waarbij een persoon die recentelijk is gezien (bijvoorbeeld in foto's of als onschuldige omstander) eerder wordt geïdentificeerd als de dader, zelfs als deze persoon onschuldig is. Dit treedt op wanneer foto's eerst worden beoordeeld voordat de line-up plaatsvindt. |
| Show-up | Een procedure waarbij de politie een verdachte alleen aan een getuige presenteert, zonder andere potentiële daders. Dit leidt tot een absolute beoordeling door de getuige en kan de accuraatheid van de identificatie verhogen. |
| Getuigendeskundige | Een sociaalpsycholoog die jury's informeert over psychologische processen die relevant zijn voor de zaak, zoals de betrouwbaarheid van getuigenissen, leugendetectie en de beïnvloedbaarheid van het geheugen. |
| Ontoelaatbaar materiaal | Bewijsmateriaal dat door de rechter niet is toegestaan in de rechtszaal, maar dat toch de jury kan beïnvloeden. Juryleden hebben moeite om dergelijke informatie te negeren, zelfs na instructie van de rechter. |
| Sociale perceptie | Een algemene term voor de processen die de basis vormen van hoe we tot oordelen over anderen komen. |
| Schema | Een georganiseerde verzameling van kennis over een stimulus of categorie van stimuli, die niet statisch is maar ook gebruikt wordt bij het verwerken van informatie. |
| Script | Een vooropgezette opvatting over hoe een reeks gebeurtenissen zich zal voordoen in een specifieke situatie, zoals eten op restaurant of een examen. |
| Non-verbaal gedrag | Gedrag dat de gevoelens van een persoon signaleert zonder woorden, zoals gelaatsuitdrukkingen, lichaamstaal en vocale expressie. |
| Paraverbaal gedrag | Niet-linguïstische kenmerken van communicatie, zoals toon, volume, intonatie, articulatie en ritme, die bepalen hoe iets gezegd wordt. |
| Attributietheorie | Een theorie die stelt dat mensen proberen oorzaken van gebeurtenissen te verklaren en die het proces beschrijft van het toeschrijven van oorzaken aan gedrag. |
| Persoonsattributies (intern) | Het toeschrijven van het gedrag van een actor aan interne eigenschappen zoals aanleg, persoonlijkheid, humeur en inspanning. |
| Situationele attributies (extern) | Het toeschrijven van het gedrag van een actor aan externe factoren zoals taakmoeilijkheid, andere personen of toeval. |
| Stabiliteit (attributie) | De mate waarin een oorzaak van gedrag wordt gezien als blijvend in de toekomst (stabiel) of als tijdelijk (instabiel). |
| Theorie van corresponderende gevolgtrekkingen | Een theorie die stelt dat men inferenties maakt over een persoon wanneer zijn of haar gedrag vrij gekozen is, onverwacht en een beperkt aantal gunstige effecten heeft. |
| Covariatietheorie (Kelley) | Een theorie die stelt dat personen gedrag toeschrijven aan factoren die aanwezig zijn als het gedrag aanwezig is en afwezig zijn als het gedrag afwezig is, gebaseerd op consensus-, distinctiviteits- en consistentie-informatie. |
| Fundamentele attributiefout | De neiging om de impact van situaties op het gedrag van anderen te onderschatten en de aandacht te richten op persoonsgebonden oorzaken. |
| Sociale beïnvloeding | Het proces waarbij een persoon of groep sociale macht uitoefent om de attitudes en/of het gedrag van anderen te veranderen. |
| Imitatie | Een automatische neiging van mensen om elkaar na te bootsen, wat leidt tot een subtiele vorm van beïnvloeding waarop reflexmatig wordt gereageerd. |
| Kameleoneffect | Het automatische gedrag van volwassenen om het gedrag van anderen te imiteren en zich aan te passen, vergelijkbaar met de camouflage van een kameleon. |
| Conformiteit | De neiging om percepties, meningen en gedrag aan te passen om in overeenstemming te zijn met de geldende groepsnormen. |
| Normen | Overtuigingen die gedrag sturen en gebaseerd zijn op wat de groep beschouwt als typische of wenselijke gedragingen. |
| Autokinetisch effect | Een visuele illusie waarbij een stilstaand lichtpunt in een donkere kamer lijkt te bewegen, gebruikt in experimenten om groepsnormen te bestuderen. |
| Groepsconditie | Een experimentele opzet waarbij individuele oordelen convergeren naar een groepsoordeel, wat leidt tot de vorming van een groepsnorm. |
| Normatieve groepsdruk | De invloed die leidt tot conformiteit omdat men de negatieve sociale gevolgen van afwijkend gedrag vreest en de behoefte heeft om geaccepteerd te worden. |
| Informationele invloed | De invloed die leidt tot conformiteit omdat men gelooft dat anderen correct oordelen, vooral bij ambigue stimuli. |
| Meerderheidsinvloed | Sociale beïnvloeding die voortkomt uit blootstelling aan de mening van de meerderheid binnen een groep. |
| Private conformiteit | De verandering van opvatting die optreedt wanneer iemand voor zichzelf het standpunt van anderen inneemt, wat leidt tot een innerlijke acceptatie. |
| Publieke conformiteit | Een oppervlakkige verandering in openlijk gedrag, zonder een overeenkomstige meningsverandering, veroorzaakt door reële of vermeende groepsdruk. |
| Affiliatiebehoefte | De algemene drijfveer om blijvende, positieve en significante interpersoonlijke relaties op te bouwen en in stand te houden. |
| Ostracisme | Het proces van sociale uitsluiting, wat leidt tot negatieve emoties en een lagere zelfwaardering. Historisch gezien was dit een vorm van verbanning uit de gemeenschap. |
| Cyberball paradigma | Een experimenteel paradigma waarbij deelnemers virtueel een bal naar elkaar gooien. Uitsluiting wordt gesimuleerd wanneer de bal niet naar een specifieke deelnemer wordt gegooid, wat leidt tot activatie van hersengebieden die ook bij fysieke pijn betrokken zijn. |
| Behoefte om erbij te horen (Need to belong) | Een fundamentele menselijke behoefte om positieve, stabiele en duurzame interpersoonlijke relaties te hebben. |
| Sociostaatsprincipe | Een metafoor voor een interne regulatie die de behoefte aan sociaal contact en tijd voor jezelf balanceert, vergelijkbaar met een thermostaat die een optimale temperatuur handhaaft. |
| Eenzaamheid | Een negatief gevoel dat voortkomt uit een waargenomen tekort aan sociale relaties, waardoor de affiliatiebehoeften onvervuld blijven. Dit is een subjectieve ervaring van te weinig sociaal contact. |
| Hechtingsstijlen | Patronen van gedrag en emotionele reacties in interpersoonlijke relaties, die worden gevormd in de vroege kindertijd en invloed hebben op latere relaties. Voorbeelden zijn veilige, vermijdende en angstige hechting. |
| Sociaal netwerk | De verzameling van individuen met wie iemand interactie heeft. Dit kan zowel kwantitatief (aantal contacten) als kwalitatief (diepte en steun van relaties) worden beschouwd. |
| Waargenomen beschikbaarheid van anderen | Het subjectieve gevoel dat er voldoende sociale steun beschikbaar is wanneer dat nodig is. Dit perceptie is een belangrijke factor voor welbevinden. |
| Sociale steun | De responsiviteit van vrienden en andere personen op de psychische behoeften van een individu. Het kan fungeren als een buffer tegen stress en bijdragen aan een betere fysieke en mentale gezondheid. |
| Nabijheidseffect | Het fenomeen dat mensen vaker relaties aangaan met personen die fysiek dichtbij zijn, wat de kans op interactie en bekendheid vergroot. |
| Familiariteit (Mere exposure effect) | Het principe dat herhaalde blootstelling aan een stimulus, zoals een persoon, leidt tot een positievere evaluatie en een grotere aantrekkelijkheid, mits de initiële houding neutraal of positief is. |
| Prosociale gedragingen | Gedrag met als doel een ander te bevoordelen of diens welzijn te verhogen, wat kan voortkomen uit diverse evolutionaire, sociale en psychologische motieven. |
| Verwantschapsselectie | De neiging om genetisch verwante personen te helpen, met als doel het verhogen van de overlevingskansen van gemeenschappelijk genetisch materiaal, wat een evolutionair voordeel biedt. |
| Coöperatieve voortplanting | Een vorm van verwantschapsselectie waarbij individuen hun eigen voortplanting uitstellen om hun ouders te helpen bij de opvoeding van jongere broers of zussen, en zo indirect bijdragen aan de verspreiding van hun eigen genen. |
| Wederkerig altruïsme | Het principe waarbij hulp wordt verleend in nood, met de verwachting dat de ontvanger van de hulp op een later moment een wederdienst zal bewijzen, wat de overlevingskansen van beide individuen kan vergroten. |
| Altruïstische bestraffing | Een sociale norm waarbij individuen die afwijken van de wederkerig altruïstische norm, zoals het niet delen van middelen, worden bestraft door de groep, wat de naleving van coöperatief gedrag bevordert. |
| Groepsselectie | De neiging van leden van groepen om elkaar te helpen op basis van sociale verbondenheid, zelfs zonder genetische verwantschap, wat de overlevingskansen van de groep als geheel kan vergroten, vooral bij externe bedreigingen. |
| Empathie-altruïsmehypothese | De stelling dat empathische bezorgdheid om een persoon in nood een altruïstisch model creëert, waarbij het nemen van het perspectief van de ander en het voelen van bezorgdheid leidt tot oprecht altruïstisch helpen. |
| Egoïsme | De motivatie om primair het eigen welzijn te verhogen, waarbij hulpvaardigheid kan voortkomen uit een kosten-batenanalyse voor het zelf, zoals het vermijden van schuldgevoelens of het verkrijgen van een goed gevoel. |
| Perspectief nemen | De cognitieve component van empathie, waarbij men zich probeert in te leven in de situatie en het standpunt van een ander persoon, om diens ervaringen en gevoelens te begrijpen. |
| Empathische bezorgdheid | De emotionele component van empathie, die zich uit in een oprechte bezorgdheid voor het welzijn van een ander persoon, en die leidt tot een intrinsieke motivatie om te helpen. |
| Verspreiding van de verantwoordelijkheid | Het psychologische proces waarbij de verantwoordelijkheid voor het bieden van hulp wordt verdeeld onder de aanwezige personen, waardoor de individuele verantwoordelijkheid van elk persoon afneemt. |
| Positieve stemmingseffect | Het fenomeen waarbij mensen in een positieve stemming geneigd zijn om meer hulp te bieden aan anderen. Dit effect is echter van korte duur. |
| Altruïstische persoonlijkheid | Een persoonlijkheidstype dat gekenmerkt wordt door een grotere neiging om in uiteenlopende situaties behulpzaam te zijn dan anderen. |
| Empathie | Het vermogen om zich in te leven in de gevoelens en de situatie van een ander persoon. Dit is een belangrijke eigenschap voor behulpzaamheid. |
| Morele identiteit | De mate waarin moraliteit een belangrijk deel van iemands zelfconcept vormt. Het omvat een verzameling van morele waarden, doelen, eigenschappen en gedragspatronen. |
| Morele onthechting | Het proces waarbij iemand slecht gedrag rechtvaardigt, waardoor diegene zichzelf toch als een "goed mens" kan blijven zien, ondanks schadelijke acties. |
| Terugblikvertekening | De neiging van mensen om te overdrijven in de mate waarin ze een bepaalde uitkomst hadden kunnen voorspellen, nadat deze uitkomst in de feiten optrad. |
| Massageweld | Een sociologisch fenomeen dat werd bestudeerd door Gustave Le Bon, waarbij massabewegingen en collectief geweld werden gerelateerd aan psychologische principes van individuele interne processen. |
| Competitiemachine | Een door Norman Triplett ontworpen apparaat om te bestuderen hoe de aanwezigheid van anderen de prestaties van individuen beïnvloedt, specifiek in de context van fietsers die sneller fietsen in het bijzijn van anderen. |
| Society for the Psychological Study of Social Issues | Een organisatie opgericht in 1936 door jonge psychologen die na de beurscrash van 1929 moeite hadden met het vinden van werk, met als doel sociaalpsychologisch onderzoek te bevorderen. |
| Gedragsdeterminanten | Factoren die het gedrag van een persoon beïnvloeden. Deze kunnen intern (psychologisch) of extern (omgevingsgebonden) van aard zijn. |
| Fundamenteel onderzoek | Onderzoek dat is opgezet om het inzicht in menselijk gedrag te verruimen, vaak met een specifieke hypothese afgeleid uit een theorie, zonder direct een praktisch probleem op te lossen. |
| Toegepast onderzoek | Onderzoek dat sociaalpsychologische theorieën of methoden hanteert om dagelijkse gebeurtenissen beter te begrijpen en bij te dragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen. |
| Sociale cognitie | De studie van hoe mensen informatie over zichzelf en anderen waarnemen, onthouden en interpreteren, en hoe dit hun gedrag beïnvloedt. |
| Crosscultureel onderzoek | De studie van de gelijkenissen en verschillen tussen mensen uit verschillende culturen, om universele psychologische principes te identificeren en cultureel specifieke fenomenen te begrijpen. |
| Individualistische culturen | Culturen die de nadruk leggen op zelfstandigheid, autonomie en onafhankelijkheid van het individu, zoals vaak waargenomen in Europa en Noord-Amerika. |
| Collectivistische culturen | Culturen die de nadruk leggen op onderlinge afhankelijkheid, samenwerking en sociale harmonie, zoals vaak waargenomen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië. |
| Open wetenschap | Een beweging die pleit voor openheid, transparantie en repliceerbaarheid in wetenschappelijk onderzoek, met methoden zoals preregistratie en het openbaar maken van onderzoeksgegevens. |
| Sociale normen | Algemene gedragsregels die door de maatschappij worden onderschreven en de norm voor sociale aanvaarding en afkeuring reflecteren. |
| Wederkerigheidsnorm | Een sociale norm die inhoudt dat men geneigd is om hulp te bieden aan iemand die eerder hulp heeft geboden. |
| Billijkheidsnorm | Een sociale norm die stelt dat middelen of hulp moeten worden herverdeeld op basis van verdienste, waarbij iemand die te veel heeft gekregen, eerder geneigd is iemand te helpen die te weinig heeft gekregen. |
| Sociale verantwoordelijkheidsnorm | Een sociale norm die beklemtoont dat personen die hulp nodig hebben, geholpen moeten worden, gebaseerd op een plichtsgevoel. |
| Rechtvaardigheidsnorm | Een sociale norm die stelt dat hulp geboden moet worden aan degenen die deze verdienen, waarbij de toepassing ervan kan verschillen tussen individuen en culturen. |
| Agressie | Gedrag bedoeld om een ander persoon ongewenste schade te berokkenen, waarbij de schade negatieve gevolgen voor het slachtoffer inhoudt. |
| Fysieke agressie | Gedrag dat gericht is op het lichamelijk kwetsen van iemand. |
| Verbale agressie | Communicatie die bedoeld is om iemand mentaal te kwetsen. |
| Spontane agressie | Niet-uitgelokte agressie. |
| Reactieve agressie | Agressie die optreedt als reactie op provocatie. |
| Instrumentele agressie | Agressie die wordt gebruikt om schade te berokkenen met het doel iets waardevols te verkrijgen, zonder noodzakelijk boosheid te voelen, en gericht op persoonlijke voordelen of zelfverdediging. |
| Emotionele agressie | Agressie die wordt gepleegd omwille van de schade zelf, vaak in het heetst van de strijd, maar kan ook kalm worden uitgevoerd, zoals bij wraak. |
| Zelfconcept | Het geheel van de opvattingen van een individu over zijn of haar persoonlijke eigenschappen, inclusief aspecten zoals sekserollen, etnische identiteit, persoonlijkheid, bekwaamheden en hobby's. |
| Zelfschema's | Mentale structuren die we hanteren om zelfrelevante kennis te organiseren en de informatieverwerking ervan te sturen, vergelijkbaar met hoe boeken een bibliotheek organiseren. |
| Zelfreferentie-effect | Het fenomeen waarbij informatie die gerelateerd is aan het zelf beter wordt verwerkt en onthouden dan andere informatie. |
| Zelfregulatie | De intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren en eventueel te veranderen aan de hand van interne standaarden, met verschillende niveaus zoals het ideale zelf en het principeniveau. |
| Zelfdiscrepantietheorie | Een theorie die stelt dat de discrepantie tussen het actuele zelf enerzijds en het ideale zelf en het "ought self" anderzijds, leidt tot een lagere zelfwaardering die gepaard gaat met negatieve emoties. |
| Zelfbewustzijnstheorie | Een theorie die suggereert dat op het zelf gerichte aandacht leidt tot het bemerken van zelfdiscrepanties, wat de persoon motiveert tot het vermijden van zelfbewustzijn of tot gedragsverandering. |
| Ego-uitputting | Een tijdelijke verminderde capaciteit om zelfregulatieprocessen uit te voeren nadat men zelfcontrole heeft uitgeoefend, wat leidt tot vermoeidheid en een verminderd vermogen om mentale energie te gebruiken. |
| Introspectie | Het proces van "in jezelf kijken", waarbij men interne processen zoals denkbeelden, emoties en motivaties observeert en onderzoekt. |
| Barnum-effect | De neiging van mensen om vage en algemeen geldende uitspraken over de eigen persoon te accepteren als rake en typerende omschrijvingen, zonder zich te realiseren dat deze uitspraken voor bijna iedereen opgaan. |
| Affect labeling | Het proces van het onder woorden brengen van emotioneel materiaal, wat leidt tot minder activatie van de amygdala en meer activiteit in de frontale cortex, en helpt bij het verwerken van complexe emotionele ervaringen. |
| Zelfperceptietheorie | De theorie die stelt dat men gedachten en gevoelens kan afleiden uit de observatie van het eigen gedrag en de situatie waarin het gedrag plaatsvindt, vooral effectief wanneer zelfkennis zwak of ambigu is. |
| Gelaatsfeedback hypothese | De hypothese die stelt dat veranderingen in gelaatsuitdrukking kunnen leiden tot corresponderende veranderingen in emotie. |
| Confirmatievertekening | De neiging om informatie te interpreteren en te vervormen op een manier die overeenkomt met reeds bestaande opvattingen of verwachtingen. Dit kan leiden tot het selectief zoeken naar, en het anders wegen van, informatie. |
| Persistentie van opvattingen | Het fenomeen waarbij bestaande overtuigingen en meningen de neiging hebben om langdurig te blijven bestaan, zelfs wanneer er tegenstrijdige informatie beschikbaar komt. Deze opvattingen zijn vaak resistent tegen verandering. |
| Ambigue informatie | Informatie die op meerdere manieren geïnterpreteerd kan worden, waardoor de ontvanger de neiging heeft om de interpretatie te kiezen die het beste aansluit bij zijn of haar bestaande opvattingen. |
| Confirmatorische hypothesetoetsing | Het proces waarbij men actief zoekt naar informatie die de eigen bestaande hypothesen of overtuigingen bevestigt, in plaats van informatie te zoeken die deze zou kunnen weerleggen. |
| Zelfvervullende voorspelling | Een proces waarbij de verwachtingen die men heeft over een persoon of situatie ertoe leiden dat die persoon of situatie zich daadwerkelijk gaat gedragen conform die verwachtingen. |
| Vicieuze cirkel | Een situatie waarin een reeks gebeurtenissen elkaar in stand houdt en versterkt, vaak met negatieve gevolgen. In de context van confirmatievertekening kan dit betekenen dat eenzijdige informatie leidt tot eenzijdige antwoorden, wat de oorspronkelijke verwachting bevestigt. |
| Tunnelvisie | Een beperkte en eenzijdige manier van kijken naar een situatie, waarbij men zich alleen richt op informatie die de eigen opvatting ondersteunt en andere perspectieven negeert. |
| Echo-kamers | Een metafoor voor online omgevingen waarin men voornamelijk wordt blootgesteld aan meningen en informatie die overeenkomen met de eigen opvattingen, wat leidt tot versterking van bestaande overtuigingen en maatschappelijke polarisatie. |
| Normatieve invloed | De invloed die ertoe leidt dat mensen zich conformeren aan de groep uit angst voor sociale afwijzing of om geaccepteerd te worden. Men past gedrag aan om niet af te wijken van de groepsnormen. |
| Sociaal leren | Het proces waarbij gedrag wordt aangeleerd door het observeren van anderen die beloningen of straffen ontvangen voor hun acties. Dit impliceert dat leren niet uitsluitend gebaseerd is op eigen ervaringen. |
| Frustratie-agressie hypothese | De stelling dat frustratie altijd leidt tot agressie, en dat agressief gedrag altijd voortkomt uit frustratie. Agressie wordt hierbij gezien als een drift die voortkomt uit onbevredigde behoeften of doelen. |
| Verplaatsing (agressie) | Het afreageren van agressie op een persoon of object dat niet de oorspronkelijke bron van frustratie is, vaak uit angst voor de bron of omdat de bron niet aanwezig is. |
| Catharsis | Een proces waarbij de spanning en agressie worden verminderd door zich te "ventileren". Dit zou leiden tot een afname van fysiologische opwinding, waardoor men minder geneigd is tot agressie. Empirisch onderzoek suggereert echter dat dit juist tot een verhoging van agressie kan leiden. |
| Negatief affect | Een brede reeks aan onaangename emotionele toestanden, zoals boosheid, angst of frustratie, die kunnen voortkomen uit diverse situaties zoals lawaai, stank, pijn of hitte, en die kunnen leiden tot agressief gedrag. |
| Fysiologische opwinding | De lichamelijke reactie van het lichaam op prikkels, zoals een verhoogde hartslag of bloeddruk. Deze opwinding kan, afhankelijk van de interpretatie van de situatie, zowel tot agressie als tot andere emoties leiden. |
| Opwindingstransfer | Een psychologisch proces waarbij de opwinding die door meerdere stimuli is opgewekt, aan één specifieke stimulus wordt toegeschreven, wat de intensiteit van de reactie op die ene stimulus kan versterken. |
| Opwinding-affect model | Een theorie die stelt dat agressie wordt beïnvloed door zowel de intensiteit van de fysiologische opwinding als de aard van de emotie die door die opwinding wordt opgeroepen. |
| Cognitieve processen | Mentale activiteiten zoals waarnemen, denken, herinneren en probleemoplossen. In de context van agressie beïnvloeden deze processen hoe prikkels worden geïnterpreteerd en hoe daarop wordt gereageerd. |
| Automatische activatie | Een onbewust en snel proces waarbij onaangename ervaringen of gedachten een associatief netwerk in het geheugen activeren, wat kan leiden tot een automatische reactie zoals vechten of vluchten. |
| Wapeneffect | Het fenomeen waarbij de loutere aanwezigheid van wapens, zelfs op een afbeelding, de neiging tot agressief gedrag kan verhogen. Dit wordt toegeschreven aan de associatie van wapens met agressie. |
| Hogere-orde cognitie | Bewuste, weloverwogen en doelgerichte informatieverwerking die in staat is om automatische reacties, zoals agressie, te onderdrukken of te reguleren. |
| Zelfwaardering | De algemene evaluatie van het zelf en een algemene inschatting van iemands waarde, die gekleurde overtuigingen over het zelf bevat. |
| Zelfwaarderingsstabiliteit | Het concept dat aangeeft dat er individuele verschillen zijn in de mate waarin zelfwaardering zich door de tijd heen op een gelijke hoogte bevindt, en dat het niveau ervan door situationele factoren en externe factoren zoals succes en mislukking wordt bepaald. |
| Behoefte aan zelfwaardering | De affectieve component van het zelf, die een indicator is van het beeld dat anderen van ons hebben en een afgeleide motivatie is van de primaire behoefte aan relatievorming en erkenning. |
| Terror Management Theorie | Een theorie die stelt dat zelfwaardering fungeert als een buffer voor doodsangst, waarbij positieve feedback die de zelfwaarde verhoogt, leidt tot minder defensieve en angstige reacties op expliciete voorstellingen van de dood. |
| Mechanisme van zelfverheerlijking | Diverse psychologische processen die mensen gebruiken om zichzelf positief te evalueren, zoals overdreven optimisme, het zichzelf boven het gemiddelde plaatsen, en het onbewust bevoordelen van zaken gerelateerd aan de eigen naam of identiteit. |
| Impliciet egotisme | Een onbewuste vorm van zelfverheerlijking, gekenmerkt door een voorkeur voor letters uit de eigen naam of voor zaken die hiermee geassocieerd worden, zoals woonplaatsen of scholen. |
| Zelfverdienende cognitie | Een neiging om mislukkingen te "vergeten" of te rationaliseren, waarbij argumenten worden gecombineerd die tot gewenste conclusies leiden en onwenselijke informatie wordt weggefilterd om het zelfbeeld te beschermen. |
| Illusie van objectiviteit | Het fenomeen waarbij mensen gunstige informatie over zichzelf verzamelen en ongunstige informatie negeren, wat leidt tot een subjectieve, maar als objectief ervaren, positieve zelfevaluatie. |
| Zelfhandicappering | Gedrag dat bedoeld is om de eigen prestaties te ondermijnen, met als doel zichzelf een excuus te verschaffen voor een verwachte mislukking, of juist om bij succes extra geprezen te worden. |
| BIRGing (Basking In Reflected Glory) | Het proces waarbij men de eigen zelfwaardering verhoogt door zich te associëren met succesvolle personen of groepen, en zich te koesteren in hun glorie. |
| CORF (Cut Off Reflected Failure) | Het proces waarbij men zich distantieert van of de eigen bekwaamheden in twijfel trekt wanneer een geassocieerde groep faalt, om zo de eigen zelfwaardering te beschermen tegen de negatieve reflectie van andermans falen. |
| Neerwaartse sociale vergelijking | Een defensieve neiging om zichzelf te vergelijken met anderen die het minder goed hebben, wat een opbeurend effect kan hebben, vooral bij tegenslag. |
| Sociale psychologie | De wetenschappelijke studie naar de wijze waarop gedachten, gevoelens, motivaties en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de (werkelijke, ingebeelde of impliciete) aanwezigheid van anderen, en hoe wij zelf een invloed uitoefenen op hoe andere personen denken, voelen en zich gedragen. |
| Sociale situatie | De context waarin een individu zich bevindt, inclusief de aanwezigheid en het gedrag van andere mensen, die invloed kan uitoefenen op iemands gedachten, gevoelens en gedragingen. |
| Sociologie | De studie van groepsfactoren en maatschappelijke structuren, die personen classificeert op basis van kenmerken zoals nationaliteit, ras of sociaal-economische klasse, in tegenstelling tot de sociale psychologie die zich richt op het individuele niveau. |
| Persoonlijkheidspsychologie | De studie van de structuur en effecten van stabiele en cross-situationele eigenschappen van individuen, waarbij het cruciale verschil met sociale psychologie ligt in de focus op individuele verschillen (disposities) versus de situatie. |
| Interactionisme | Een benadering die de dynamische wisselwerking tussen dispositie (persoonlijkheidskenmerken) en situatie beschrijft, waarbij de uitingen van disposities afhankelijk zijn van de specifieke situatie. |
| Zwakke situaties | Situaties die gedrag slechts matig beïnvloeden, waardoor persoonlijke disposities een grotere impact hebben op het gedrag van een individu. |
| Sterke situaties | Situaties die gedrag sterk sturen, waardoor individuele disposities minder invloed hebben op het gedrag. |
| Hypothese | Een expliciete, toetsbare voorspelling over het al dan niet optreden van een gebeurtenis, die wordt opgesteld op basis van theorieën, observaties of intuïtie. |
| Theorie | Een georganiseerde set van abstracte principes die het mogelijk maakt om geobserveerde fenomenen te verklaren, en die wordt gekenmerkt door eenvoud, volledigheid en generativiteit. |
| Conceptuele variabele | Abstracte variabelen waarop een hypothese betrekking heeft, zoals conformiteit, attitude, geweld of groepsdruk, die nog vertaald moeten worden naar concrete meetbare eenheden. |
| Operationele variabele | De specifieke manier waarop een conceptuele variabele wordt gemanipuleerd of gemeten in een onderzoek, om deze concreet toetsbaar te maken. |
| Operationele definitie | De procedure die wordt gebruikt om conceptuele variabelen te meten of te manipuleren in een onderzoek, waarbij meerdere operationalisaties mogelijk zijn voor één conceptuele variabele. |