Modern Philosophy
Cover
KZG.HfdstK1(i)(1)-2.pdf
Summary
# De oorsprong en essentie van de filosofie
Dit onderwerp introduceert de filosofie door middel van haar etymologische betekenis, de oorsprong in de Griekse Oudheid en de klassieke opvatting over kennis als een doel op zich, wat leidt tot geluk.
### 1.1 Etymologie en oorsprong van filosofie
De term 'filosofie' is afgeleid van het Griekse 'philo-sophia', wat 'liefde tot de wijsheid' betekent. In het Van Dale woordenboek wordt filosofie ook wel gelijkgesteld aan wijsbegeerte, met de dubbele betekenis van zowel een alomvattende wetenschap als een levensleer. Deze etymologie wijst op de oorsprong van de filosofie in de Griekse Oudheid, waar deze in de 6e eeuw v.C. tot bloei kwam [1](#page=1).
> **Tip:** De betekenis van filosofie wordt zowel door de etymologie als door de Van Dale definitie weerspiegeld, wat de dualiteit van theorie en praktijk benadrukt.
### 1.2 De opvatting van Aristoteles over filosofie
Aristoteles stelt in zijn *Metafysica* dat filosofie streeft naar de kennis van "de eerste beginselen en oorzaken". Deze kennis wordt volgens hem omwille van zichzelf nagestreefd, als een doel-op-zich. De waarheid die de filosofie onthult, vervult de menselijke geest met een bevrijdend inzicht en maakt wijsheid tot een hoogste goed voor de ziel. De metafysica, als de hoogste wetenschap, zou het ultieme doel van het menselijk bestaan onthullen en zo leiden tot persoonlijke gelukzaligheid. Deze visie sluit aan bij de pre-socratici, voor wie het verlangen naar wijsheid reeds een vorm van levenskunst was [1](#page=1).
#### 1.2.1 Praktisch nut van filosofie
Hoewel de filosofie als theoretische activiteit intrinsiek betekenisvol en belangeloos is, hadden de oude Grieken ook een praktische opvatting van haar nut. Dit is met name zichtbaar bij Socrates, Plato en Aristoteles. Zij stelden dat filosofie niet alleen de ziel van de filosoof vervult, maar ook bijdraagt aan praktisch inzicht op moreel en politiek vlak [1](#page=1) [2](#page=2).
Aristoteles onderscheidt twee manieren waarop filosofie bijdraagt aan geluk (*Eudaimonia*):
* Het streven naar waarheid is een goed op zich en maakt de filosoof gelukkig [2](#page=2).
* De waarheid betreft ook inzicht in het goede leven als burger van de *polis* (de staat), waarbij filosofie de weg wijst naar geluk voor zowel het individu als de samenleving [2](#page=2).
### 1.3 De breuk van mythos naar logos
Wat de Griekse filosofie specifiek en uniek maakt, is de breuk met het mythisch-religieuze wereldbeeld. Deze overgang van *mythos* (mythe) naar *logos* (rede) markeert de oorsprong van de westerse filosofie. Voor de Griekse filosofen van de 6e eeuw v.C. lag de orde in de werkelijkheid niet langer bij de grillige wil van de goden, maar bij oorzaken en beginselen die via de rede konden worden gekend. Socrates, Plato en Aristoteles stelden in de 5e en 4e eeuw v.C. dat de rede (*logos*) het richtsnoer diende te zijn voor het morele leven en de inrichting van de staat, in plaats van religieuze traditie en gewoonte. De ontdekking van de rede als verklarend beginsel van de werkelijkheid en grondslag van ethiek en politiek vormt een fundamentele pijler van de westerse beschaving [2](#page=2).
### 1.4 Filosofie als pijler van de westerse cultuur
De filosofie, ontstaan in het oude Griekenland, vormt samen met de christelijke religie en het Romeinse Recht een van de pijlers van de westerse cultuur. Doorheen meer dan tweeduizend jaar geschiedenis heeft filosofie, als product van menselijk vernuft, een belangrijke rol gespeeld in de vorming van de identiteit en het zelfverstaan van de hedendaagse mens wereldwijd. Het begrip van wie wij zijn, hoe onze samenleving is ingericht, en de zin van ons verleden en heden, wordt in belangrijke mate ontleend aan de geschiedenis van de westerse filosofie [3](#page=3).
> **Tip:** Het is essentieel om de evolutie en geschiedenis van de Westerse filosofie te doorgronden om haar verhouding tot niet-Westerse filosofieën genuanceerd te kunnen beoordelen [3](#page=3).
#### 1.4.1 Wereldwijde filosofische tradities en Westerse hegemonie
Naast de Westerse filosofie bestaan er ook Indische, Chinese, Japanse, Perzische, Joodse en Arabische denktradities die wijsheidsleer en praktische kennis bieden, verbonden met specifieke culturen. Opvallend is dat grote Indiase en Chinese filosofieën, samen met het Perzische Zoroastrisme, ontstonden in dezelfde periode als de Griekse filosofie, de zogenaamde axiale periode (circa 800 tot 300 v.C.). De Griekse filosofie werd in de 9e tot 12e eeuw mede bewaard en doorgegeven aan de christelijk-middeleeuwse cultuur via de Arabische filosofie. Invloeden van Oosterse en Aziatische filosofische tradities op de Westerse filosofie zijn ook te vinden, bijvoorbeeld in de Europese renaissance [2](#page=2).
Ondanks deze interacties, wordt in dit boek 'filosofie' voornamelijk verstaan als de Westerse filosofie, vanwege haar relatief zelfstandige evolutie en nauwe verwevenheid met de geschiedenis van Europa. De mondiale hegemonie van de Westerse cultuur, versterkt door wetenschappelijke en industriële revoluties, heeft wereldwijd impact gehad op traditionele culturen, mede door kolonisering en de assimilatie van Europese denkbeelden [3](#page=3).
---
# De overgang van mythe naar rede en de ontwikkeling van Westerse filosofie
De Griekse filosofie markeert de oorsprong van de Westerse filosofie door de breuk met het mythisch-religieuze wereldbeeld en de opkomst van de rede (logos) als leidraad voor ethiek en politiek [2](#page=2).
### 2.1 De breuk met het mythisch-religieuze wereldbeeld
#### 2.1.1 Het mythische wereldbeeld versus de rationele verklaring
Vóór de Griekse filosofen werd de wereld verklaard vanuit de grillige wil van de goden. De filosofie bracht echter een fundamentele verschuiving teweeg door de oorzaken en beginselen van de werkelijkheid te zoeken in zaken die met de rede begrepen konden worden. Dit markeert de overgang van mythos naar logos [2](#page=2).
#### 2.1.2 De rede (logos) als richtsnoer
Socrates, Plato en Aristoteles stelden in de 5e en 4e eeuw v.C. dat niet religieuze traditie of gewoonte, maar de rede (logos) het leidende principe moest zijn voor zowel het morele leven als de inrichting van de staat. De ontdekking van de rede als verklarend principe voor de werkelijkheid en als fundament voor ethiek en politiek wordt gezien als een van de pijlers van de westerse beschaving [2](#page=2).
### 2.2 De rol van Griekse filosofie in de Westerse beschaving
#### 2.2.1 Fundament van Westerse cultuur
De filosofie, ontstaan in het oude Griekenland, vormt samen met het christelijke geloof en het Romeinse recht een van de fundamenten van de Westerse cultuur. Door de eeuwen heen heeft de filosofie de identiteit en het zelfbegrip van de mens wereldwijd gevormd. Hedendaagse opvattingen over onszelf, onze samenleving en onze toekomst zijn in belangrijke mate, zij het niet exclusief, gevormd door het verhaal van de Westerse filosofie [3](#page=3).
#### 2.2.2 De school van Athene: continuïteit en breuk
De moderne filosofie, die vanaf de 17e eeuw ontstond, kenmerkt zich door een radicale breuk met het zogenaamde pre-moderne denken, dat teruggaat tot de presocratici en Plato. Echter, de opkomst van het moderne denken is enkel te begrijpen in het licht van de weg die door de Griekse filosofie, de 'school van Athene', werd afgelegd. Ondanks de breuk is er ook sprake van continuïteit: de oorspronkelijke ambitie van de filosofie als een verlangen naar omvattend weten (hoogste wetenschap) dat tegelijkertijd een levensleer wil zijn, blijft zich handhaven, zij het in gewijzigde vorm [4](#page=4).
#### 2.2.3 Scepsis en de uitdagingen van de moderne tijd
Hoewel de moderne filosofie in de 17e tot 19e eeuw het besef uitdrukt van een nieuwe tijd waarin oude denkbeelden zijn afgelegd, zoekt deze filosofie nog steeds antwoorden op dezelfde fundamentele vragen als Plato en Aristoteles: wat zijn de eerste beginselen van de werkelijkheid, hoe kunnen we daar kennis van verwerven, en hoe moeten we leven in het licht daarvan? In de moderne tijd ontstond echter ook een diepe scepsis ten aanzien van het klassieke ideaal van de filosofie, waarbij de moderne wetenschap vaak de fakkel overnam als bron van waarheid en zingeving. Deze scepsis ten aanzien van het klassieke ideaal heeft zich in de hedendaagse tijd, die als postmodern of postmetafysisch wordt aangeduid, verder doorgezet. Desondanks draagt de hedendaagse filosofie, ondanks haar erfgoed van het moderne denken, nog steeds de stempel van de premoderne filosofie [4](#page=4) [5](#page=5).
### 2.3 Context en vergelijking met andere denktradities
#### 2.3.1 De axiale periode
De Griekse filosofie ontstond in de zogenaamde axiale periode (circa 800 tot 300 v.C.), een periode waarin ook grote Indische en Chinese filosofieën ontstonden [2](#page=2).
#### 2.3.2 Bewaring en doorgeefrol van Arabische filosofie
In de 9e tot 12e eeuw speelde de Arabische filosofie een cruciale rol in het bewaren en doorgeven van de Griekse filosofie aan de christelijk-middeleeuwse cultuur [2](#page=2).
#### 2.3.3 Invloed van oosterse filosofie
Er is ook een onmiskenbare invloed van oosterse en Aziatische filosofische tradities op de Westerse filosofie, bijvoorbeeld tijdens de Europese renaissance [2](#page=2).
> **Tip:** Het is belangrijk te realiseren dat de definitie van "filosofie" in dit boek primair verwijst naar de Westerse filosofie, hoewel er bredere filosofische tradities bestaan [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** De vraag naar de oorsprong van de werkelijkheid die Plato en Aristoteles stelden, wordt ook onderzocht in de moderne filosofie, hoewel de methoden en antwoorden verschillen [5](#page=5).
---
# De evolutie van rationaliteit: van klassieke rede naar verlichte rede en de moderne cultuur
Dit onderwerp analyseert de verschuiving van de klassieke rede naar de verlichte rede en de gevolgen hiervan voor de moderne cultuur, inclusief het ontstane onbehagen en tragisch bewustzijn [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.1 Het fundament van de klassieke rede
Het vertrouwen in de menselijke rede is diep geworteld in de filosofie van Plato en Aristoteles. Zij stelden dat de menselijke geest in staat is tot kennis omdat deze wordt bepaald door een universele *logos* (rede) die de harmonie in de kosmos waarborgt. De mens, als onderdeel van deze kosmos, zou de kosmische harmonie weerspiegelen, waardoor de menselijke cognitie van nature is afgestemd op de Natuur en in staat is tot ware en zekere kennis [7](#page=7).
Dit fundamentele vertrouwen in de rede bepaalde de westerse filosofie tot het einde van de middeleeuwen. Het was de basis voor de assimilatie van de Griekse filosofie in het christendom, waarbij het Griekse ideaal van wijsheid en het vertrouwen in de rede werden geïntegreerd in de op goddelijke Openbaring gebaseerde heilsleer. Dit resulteerde in de zogenaamde Platoons-christelijke codificatie van de kennis, die het geloof in de rede en de mogelijkheid van zekere, ware kennis belichaamde, oorspronkelijk geworteld in de klassieke oudheid [7](#page=7).
Kenmerkend voor dit ideaal van de klassieke rede was het geloof in de filosofie als 'hoogste wetenschap' en levensleer. Hoewel het christendom geloof op basis van Openbaring als ultieme grond voor dit vertrouwen behield, zoals te zien is bij Augustinus en Thomas van Aquino, versterkten de overtuiging dat rede en geloof elkaar wederzijds ondersteunden, het ideaal van de klassieke rede tot het einde van de middeleeuwen [7](#page=7).
### 3.2 De breuk en de opkomst van de verlichte rede
In de 17e eeuw ging de hegemonie van de klassieke rede verloren. Ernest Gellner spreekt van de 'big divide' tussen premodern en modern denken, terwijl Michel Foucault spreekt van een 'coupure' die het tijdperk van de Platoons-christelijke codificatie afsloot en een nieuw waarheidregime deed ontstaan. Deze breuk, die vanaf de 17e eeuw zichtbaar werd, weerspiegelt de erosie van het geloof in de klassieke rede en de opkomst van een nieuw rationaliteitsideaal: de verlichte rede, die onstuitbaar zijn stempel drukte op cultuur en samenleving in West-Europa [7](#page=7).
De zoektocht van de verlichte rede naar een nieuw fundament voor kennis, zowel theoretisch als praktisch, vormde de kern van de moderne filosofie van de 17e tot de 19e eeuw [8](#page=8).
### 3.3 Groeiend onbehagen en het tragisch bewustzijn
Gaandeweg ontstond er echter een groeiend onbehagen over het nieuwe rationaliteitsideaal binnen de westerse filosofie. Dit besef was al duidelijk aanwezig in de 18e eeuw, het tijdperk van de Verlichting, bij filosofen als Rousseau en Hume [8](#page=8).
Dit leidde in de 19e eeuw tot een tweespalt:
* **Triomf van de rede:** Filosofen als Hegel, Marx en Comte bepleitten dat de moderne cultuur de definitieve triomf van de rede beleefde [8](#page=8).
* **Radicale kritiek:** Critici zoals Schopenhauer en Nietzsche stelden het moderne rationaliteitsideaal en de cultuur van de moderniteit radicaal ter discussie [8](#page=8).
De overwinning van de verlichte rede werd door sommigen zelfs beschouwd als een Pyrrhusoverwinning. Deze tweespalt tussen triomf en tragedie van de verlichte rede bepaalt tot op de dag van vandaag de moderne filosofie en de huidige cultuur [8](#page=8).
De zegetocht van de verlichte rede gaat gepaard met het tragisch bewustzijn van de moderne mens. Hoewel de mens cognitief steeds beter in staat is de natuur objectief te begrijpen en te verklaren, biedt de rede geen eenduidig richtsnoer meer als levensleer. Dit geldt zowel voor persoonlijk heil als voor de harmonieuze inrichting van de samenleving of de opheldering van de zin van het menselijk bestaan [8](#page=8).
Deze radicale breuk in het concept van rationaliteit tussen klassieke en moderne filosofie weerspiegelt een diep onbehagen en tragisch bewustzijn dat zich in de moderne filosofie heeft verspreid. Dit onbehagen is in onze postmoderne en postmetafysische tijden algemeen geworden in zowel filosofie als cultuur. De hedendaagse mens ontbeert het geloof in een oorspronkelijke harmonie tussen mens en wereld, dat in de premoderniteit werd uitgedrukt door het ideaal van de klassieke rede en de kern vormde van de Platoons-christelijke codificatie van de kennis [8](#page=8).
> **Tip:** Het is cruciaal om de overgang van het vertrouwen in de klassieke rede naar de zoektocht en de uiteindelijke ambivalentie ten opzichte van de verlichte rede te begrijpen. Dit raakt de kern van veel moderne filosofische en culturele debatten.
> **Voorbeeld:** De nadruk op individuele autonomie en wetenschappelijke vooruitgang, kenmerkend voor de Verlichting, bracht ook vragen met zich mee over de morele sturing en de zingeving die traditionele (religieuze of metafysische) kaders boden. Filosofen als Rousseau uitten bijvoorbeeld kritiek op de potentiële vervreemding die met de moderne beschaving gepaard kon gaan.
---
# Cultuur, rationaliteit en de menselijke geschiedenis: ploeg, zwaard en boek
Dit onderwerp onderzoekt de rol van cultuur, gedefinieerd als het geheel van concepten en ideeën waarmee de menselijke geest zijn denken en handelen vormgeeft, in de ontwikkeling van de menselijke geschiedenis, met speciale aandacht voor de fundamentele menselijke behoeften en de historische evolutie van samenlevingen en het menselijk bewustzijn [9](#page=9).
### 4.1 De definitie en kernbehoeften van cultuur
Cultuur wordt door Ernest Gellner gedefinieerd als het geheel van concepten en ideeën waarmee de menselijke geest vorm geeft aan zijn denken en handelen. Het onderscheidt de mens van het dier, aangezien de mens zijn natuur bewerkt, onderwerpt en probeert te begrijpen via de geest. Cultuur is onlosmakelijk verbonden met taal; taal legt de cognitieve code en kennis van een cultuur vast, maakt opslag in het collectieve geheugen mogelijk, gedeeld kan worden en van generatie op generatie kan worden overgeleverd [9](#page=9).
Gellner onderscheidt drie fundamentele behoeften die de mensheid slechts met behulp van een collectief gedeelde kennis en dus cultuur kan bevredigen:
* **Zelfbehoud en voortbestaan:** De drang als biologisch organisme. Dit wordt de sfeer van ‘de ploeg’ genoemd [9](#page=9).
* **Coöperatie en bescherming:** De noodzaak tot samenwerking met anderen en bescherming tegen mogelijk geweld. Dit is de sfeer van ‘het zwaard’ [9](#page=9).
* **Kennis:** Het verlangen naar kennis. Dit is de sfeer van ‘het boek’ [9](#page=9).
Deze drie sferen geven inhoud en vorm aan het bestaan van de mens als cultuurwezen. De kennis, als talig bemiddeld systeem van concepten en ideeën, speelt hierin een bijzondere rol. De geschiedenis van de mensheid als cultuurwezen wordt gekenmerkt door de nauwe verwevenheid en wederzijdse beïnvloeding van deze drie sferen [9](#page=9).
### 4.2 Historische episodes in de culturele geschiedenis
Gellner onderscheidt drie cruciale episodes in de culturele geschiedenis van de mensheid:
1. **Jagers-verzamelaars:** In deze fase zijn de sferen van ploeg, zwaard en boek nog niet wezenlijk van elkaar onderscheiden [9](#page=9).
2. **Agraria (sedentaire landbouwsamenlevingen):** Hier ontstaat differentiatie tussen de sferen, en het ideaal van systematische kenniscodificatie krijgt vorm in religieuze of filosofische doctrines [9](#page=9).
3. **Industria (geïndustrialiseerde samenleving):** Dit tijdperk kenmerkt zich door verdere differentiëring van de drie sferen, waarbij kenniscodificatie onder invloed komt te staan van de verlichte rede [9](#page=9).
De oorsprong van Industria ligt in de 18e eeuw, maar de moderne cultuur, gebaseerd op wetenschap, techniek en economische expansie, gaf de verhouding tussen ploeg, zwaard en boek pas in de 19e eeuw een nieuwe invulling. De transformatie van Agraria naar Industria markeert de breuk tussen de klassieke en de verlichte of moderne rede [10](#page=10).
Drie verschuivingen in de menselijke geschiedenis zijn cruciaal voor de ontwikkeling van de moderne filosofie:
* De evolutie van de verhouding tussen menselijk bewustzijn en kennis [10](#page=10).
* De transformatie van de visie op de Natuur en de plaats van de mens daarin [10](#page=10).
* De wijzigende visies op de identiteit van het zelf ('ik') en diens verhouding tot de ander [10](#page=10).
### 4.3 Van 'pensée sauvage' tot mythisch bewustzijn
De geschiedenis van de mensheid als cultuurwezen begint met de eerste cognitieve revolutie, ongeveer 70.000 jaar geleden, toen de homo sapiens de eerste gesproken talen ontwikkelde. Taal gaf onze voorouders, levend in de cultuur van jagers-verzamelaars, een vorm van zelfbewustzijn en een specifieke cognitieve verhouding tot de wereld en zichzelf. Taal creëerde een scheiding tussen geest en wereld, maakte niet-instinctieve sociale omgang mogelijk en bood een medium om de natuur te classificeren. Daarnaast ontstond een imaginair mythisch universum van goden en geesten dat zin gaf aan het bestaan [10](#page=10).
In deze vroege geschiedenis was er nog geen sprake van discursieve rede of systematische kennis, maar wel van een onbewuste rationaliteit die zich manifesteerde in wat Claude Lévi-Strauss de *Pensée Sauvage* (wilde denken) noemt. Sociale codes (zoals incest- en taboeregels), mythische verhalen en rituele praktijken legden een orde op aan diverse sferen van het samenleven. Deze patronen ontstonden door de spontane werking van de verbeelding, met een sterk metaforisch, beeldrijk en associatief karakter [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 4.3.1 De rol van taal, mythe en ritueel
Taal fungeerde als een gedeeld systeem voor conceptbepaling en normbevestiging: "zo zit de wereld ineen, zo moeten we leven, dat is wat de goden van ons vragen". Volgens Émile Durkheim werden kennis en collectief bewustzijn in vroegste culturen overgeleverd en ingeprent via rituelen. In rituelen verkregen objecten (dieren, planten, artefacten) een bijzondere betekenis. Rituelen hielpen om concepten en ideeën te activeren, de natuur te classificeren, de plaats in de gemeenschap te bepalen en te oordelen over goed en kwaad. Ze droegen bij aan de internalisering van morele codes en disciplineerden het individuele en collectieve leven. Mythes en verhalen, tot leven gebracht door ritueel en festival, legden orde op aan de groep en maakten een collectief gedeelde cognitief-conceptuele omgang met de buitenwereld en medemens mogelijk [11](#page=11).
#### 4.3.2 Visie op de natuur en het bovennatuurlijke
De natuur werd in het tijdperk van jagers-verzamelaars sterk antropomorf beleefd; geesten en goden huisden in natuurlijke elementen en er was een permanent contact met vooroudergeesten. De groep kreeg via ritueel, dans en zang toegang tot de sacrale orde van goden en geesten, waarbij specifieke individuen (sjamanen, zieners) de grens tussen het sacrale en profane bewaakten [11](#page=11).
David Hume merkte op dat de primitieve geest niet zozeer de orde van de natuur contempleerde, maar werd bewogen door angst voor het onbekende en een soms monsterlijke natuur, met name ziekte, dood, natuurrampen en oorlog. De natuur werd geacht te worden bestuurd door onzichtbare krachten, geïdentificeerd als geesten of goden. Via gebed en offer konden deze krachten worden beïnvloed, wat de primitieve mens hielp angsten te sublimeren en het absurde van het bestaan een plaats te geven. In de rudimentaire religies van jagers-verzamelaars ontstond al de idee dat de zichtbare wereld afhing van een onzichtbare orde. Natuur en bovennatuur waren diep met elkaar verstrengeld; goden en geesten, hoewel antropomorf, leefden buiten de zichtbare wereld maar oefenden er permanente invloed op uit. Deze verstrengeling van het goddelijke en menselijke, sacrale en profane, is kenmerkend voor de eerste menselijke samenlevingsvormen [12](#page=12).
#### 4.3.3 De ontwikkeling van het zelfbewustzijn en de relatie tot de ander
Dankzij gesproken taal, groepsleven en ritueel beleefde religie groeide in de psyche van onze voorouders een vorm van zelfbewustzijn of een notie van het 'ik'. Met het 'ik'-besef ontstond onvermijdelijk de notie van de ander, waarmee het 'ik' zich verhield. De relatie tussen zelf en ander werd in culturen van jagers-verzamelaars fundamenteel bepaald door bloedband en totem. Identiteit werd opgebouwd binnen clan en familie, waarbij het incesttaboe en collectief gedeelde exogamie-regels cruciaal waren voor de structuur van families, clans en de verhoudingen tussen clans [12](#page=12).
Volgens Marcel Mauss had de moderne visie op het 'ik' als een bewust, van de wereld gescheiden subject geen plaats in het bewustzijn van de vroegste mensheid. De gedachte van elk individu als een 'persoon' met een substantiële identiteit, los van de wereld en de ander, was de primitieve geest vreemd. De identiteitsbeleving van het zelf en de identificatie als 'persoon' door de ander werden bepaald door het symbolisch universum van ritueel en mythe. Het 'ik' beschouwde zichzelf als incarnatie van een voorouder of totemdier, en werd door anderen zo gezien. De notie van een 'gesloten' zelf, met een identiteit die samenvalt met innerlijkheid, ontbrak. Daardoor waren ideeën van vrijheid en zelfbeschikking, laat staan een individueel levensplan, betekenisloos. De identiteit en levensweg van het individu werden bepaald door de plaats in de sociale en symbolische orde van de groep. Het sterke groepsbesef, gebaseerd op rigide mechanismen van inclusie en exclusie, zorgde voor oorlog tussen groepen, soms ritueel beleefd en soms gepaard gaand met tomeloos geweld [13](#page=13).
> **Tip:** Begrijp dat de concepten 'ploeg', 'zwaard' en 'boek' metaforen zijn voor fundamentele menselijke behoeften en de historische ontwikkeling van hun bevrediging, die elkaar wederzijds beïnvloeden.
>
> **Tip:** Verdiep je in het verschil tussen de 'wilde denken' (*pensée sauvage*) van vroege culturen en de latere ontwikkeling van systematische, discursieve rationaliteit. Let op de rol van taal, mythe en ritueel in beide stadia.
>
> **Tip:** Wees kritisch op de representaties van vroegere menselijke samenlevingen; de documentatie is speculatief en kan door verschillende interpretaties worden beïnvloed.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Filosofie | Letterlijke vertaling van het Griekse "philo-sophia", wat "liefde tot de wijsheid" betekent. Het streeft ernaar zowel een alomvattende wetenschap als een levensleer te zijn, met als doel het verwerven van kennis van de eerste beginselen en oorzaken. |
| Wijsbegeerte | Een synoniem voor filosofie, wat de liefde voor wijsheid impliceert. Het duidt op het nastreven van diepgaande kennis en inzicht in de aard van de werkelijkheid, het menselijk bestaan en het goede leven. |
| Logos | Het Griekse woord voor "rede" of "woord". In de filosofie verwijst het naar de rationele vermogens van de mens en naar de inherente orde en rationaliteit die aan de werkelijkheid ten grondslag ligt. |
| Mythos | Een term die verwijst naar een verhalende of mythische benadering van de werkelijkheid, gebaseerd op traditie, goden en legendes, in tegenstelling tot de rationele verklaringen van de logos. |
| Eudaimonia | Een Grieks concept dat vaak vertaald wordt als "geluk" of "welzijn". Het verwijst naar een staat van bloei en een goed geleefd leven, dat bereikt wordt door deugdzaam handelen en het cultiveren van de rede. |
| Sensus communis | Het spontane, gedeelde begrip of gezonde verstand dat binnen een samenleving heerst en door de meerderheid als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Het is de intuïtieve basis voor kennis en oordeel. |
| Kosmos | De Griekse term voor "orde" of "wereld". Het verwijst naar het geordende universum, de totale structuur van de werkelijkheid, en de harmonie die daarin heerst, in tegenstelling tot chaos. |
| Platonisch-christelijke codificatie van de kennis | De synthese van de Griekse filosofie, met name die van Plato, en het christelijke geloof. Dit model, dominant tot in de 17e eeuw, belichaamde een sterk vertrouwen in de rede en de mogelijkheid van zekere, ware kennis, die zowel het persoonlijke heil als de samenleving kon sturen. |
| Verlichte rede | Een nieuw ideaal van rationaliteit dat zich vanaf de 17e eeuw ontwikkelde. Het richt zich op het objectief begrijpen en verklaren van de natuur, maar biedt minder een eenduidig richtsnoer voor levensleer, persoonlijk heil of de inrichting van de samenleving. |
| Pyrrhusoverwinning | Een overwinning die zo kostbaar is dat het praktisch neerkomt op een nederlaag. Het suggereert dat de triomf van de verlichte rede gepaard ging met aanzienlijke nadelen of verliezen. |
| Postmetafysisch | Een term die verwijst naar een filosofische houding na het tijdperk van de metafysica, gekenmerkt door scepsis ten aanzien van de mogelijkheid om ultieme waarheden over de werkelijkheid te kennen en door een nadruk op de beperkingen van menselijke kennis. |
| Pensée Sauvage | Het concept van "wilde denken" geïntroduceerd door Claude Lévi-Strauss. Het beschrijft de manier van denken bij vroege menselijke culturen, gekenmerkt door metaforische, beeldrijke en associatieve cognitie, die de wereld ordent door middel van mythische verhalen en rituelen. |
| Agraria | De periode van sedentaire levenswijze en landbouwmaatschappijen. In deze fase ontstond de differentiatie tussen de sferen van ploeg, zwaard en boek, wat leidde tot een meer systematische codificatie van kennis in religieuze of filosofische doctrines. |
| Industria | Het tijdperk van de geïndustrialiseerde samenleving. Deze fase, die begon in de 18e eeuw en zich in de 19e eeuw vestigde, gaf een geheel nieuwe invulling aan de verhouding tussen ploeg, zwaard en boek, gedreven door wetenschap, techniek en economische expansie. |
| Cognitieve revolutie | Een periode, ongeveer 70.000 jaar geleden, waarin de homo sapiens de eerste gesproken talen ontwikkelde. Dit leidde tot zelfbewustzijn, een specifieke cognitieve relatie tot de wereld en de creatie van een imaginair mythisch universum. |
| Moi | Het concept van het "zelf" of "ik" zoals dat in de moderne westerse filosofie wordt begrepen: een bewust, van de wereld gescheiden subject met een substantiële, onafhankelijke identiteit. Dit staat in contrast met de identiteitsbeleving in vroegere culturen. |
Cover
KZG.Hk.1i.ModerneFil.-pptx(1) - Tagged.pdf
Summary
# Filosofie: oorsprong en betekenis
Dit onderwerp verkent de etymologische oorsprong van het woord 'filosofie', de historische geboorte van de filosofie in het oude Griekenland en de fundamentele dubbele betekenis ervan als zowel een theoretische zoektocht naar kennis als een leidraad voor het leven [4](#page=4).
### 1.1 De betekenis van het woord filosofie
Het woord 'filosofie' is afkomstig uit het Oudgrieks en is een samenstelling van twee termen: 'philein' (houden van) en 'sophia' (wijsheid). Letterlijk vertaald betekent filosofie dus "liefde tot de wijsheid". In het Nederlands wordt dit synoniem gebruikt met "wijsbegeerte". De Van Dale omschrijft wijsbegeerte als een discipline die zowel beoogt een "alomvattende wetenschap" als een "levensleer" te zijn [4](#page=4).
### 1.2 De oorsprong van de filosofie in Griekenland
De filosofie ontstond in de 6e eeuw voor Christus in Griekenland. Deze periode markeerde een significante breuk met het voorafgaande mythisch-religieuze wereldbeeld. In de polytheïstische Griekse cultuur boden religie en mythen verklaringen voor de natuurlijke wereld en gaven ze grondslag aan de tradities die het "goede leven" binnen de stadstaat (polis) bepaalden. De filosofie verving de mythe door de rede als primair instrument voor het begrijpen van de werkelijkheid [5](#page=5) [7](#page=7).
Aristoteles stelt dat de mens die kennis nastreeft omwille van zichzelf, het meest verlangt naar perfecte kennis, welke hij identificeert met de kennis van de eerste beginselen en oorzaken. Deze zoektocht naar de eerste oorzaken werd beschouwd als de hoogste wetenschap, de metafysica, en verbond zich direct met de vraag "Hoe moet de mens leven?", wat de kern vormt van de levensleer [5](#page=5).
### 1.3 De dubbele betekenis van filosofie
Filosofie is intrinsiek verbonden met het idee van levenskunst en manifesteert zich in twee betekenissen [6](#page=6):
1. **Theoretische activiteit voor persoonlijk heil:** Filosofie, in zijn theoretische hoedanigheid, streeft naar het geluk of heil van de filosoof zelf. Wijsheid wordt hierbij gezien als een doel op zich, een intrinsiek goed dat leidt tot ware gelukzaligheid (eudaimonia) [6](#page=6).
2. **Praktische leidraad voor de samenleving en het individu:** Daarnaast heeft filosofie een praktisch nut en dient het als een leidraad voor de inrichting van de staat en het algemene "goede leven" voor de mensheid. Dit omvat diverse filosofische disciplines zoals metafysica, politieke filosofie en ethiek [6](#page=6).
### 1.4 Uitbreiding van het begrip filosofie
Hoewel de Griekse filosofie wordt beschouwd als het begin van de westerse filosofie, wordt het begrip 'filosofie' soms ruimer toegepast. In een bredere zin spreekt men van filosofische stelsels die verbonden zijn met diverse culturen doorheen de menselijke geschiedenis. Voorbeelden hiervan zijn de Indische filosofie (hindoeïsme, boeddhisme, jaïnisme), de Chinese filosofie (confucianisme, taoïsme, mohisme), de Japanse filosofie en de Arabische filosofie. Binnen de culturele antropologie wordt soms gesproken van de "filosofie van een etnie" die wordt uitgedrukt via mythe en ritueel, waarbij filosofie eveneens wordt begrepen als zingeving en levensleer [8](#page=8).
### 1.5 Historische identiteit van de westerse filosofie
Historisch gezien heeft de westerse filosofie een eigen, onderscheidende identiteit ontwikkeld. Er is echter sprake van wisselwerking met andere filosofische tradities, zoals de Arabische filosofie tussen de 9e en 12e eeuw na Christus, waarbij filosofie verweven raakte met de Islam. Sinds de renaissance en de moderne tijd (vanaf de 17e eeuw) is er een toenemend contact met oosterse filosofieën. Een bekend voorbeeld hiervan is de invloed van Indische wijsheid en het boeddhisme op het denken van de 19e-eeuwse filosoof Arthur Schopenhauer [9](#page=9).
> **Tip:** In de context van deze cursus wordt met 'filosofie' in de regel de westerse filosofie bedoeld, in lijn met de historische ontwikkeling en het hedendaagse academische begrip [10](#page=10).
---
# De moderne filosofie en haar rol in de cultuur
De moderne filosofie, van Descartes tot Nietzsche, vormt een cruciale periode die de basis legde voor de hedendaagse cultuur en de moderne mens.
### 2.1 De fundamenten van de Westerse cultuur en de plaats van de moderne filosofie
De Westerse cultuur en samenleving, zoals we die vandaag kennen, zijn gevormd door drie pijlers: Griekse filosofie, Romeins recht en de christelijke religie. Deze pijlers hebben niet alleen de identiteit van Europa bepaald, maar ook een geopolitiek bestel gecreëerd dat de gehele mensheid in de 19e en 20e eeuw heeft beïnvloed. De moderne filosofie, die centraal staat in deze cursus, is bepalend geweest voor de ontwikkeling van deze moderne cultuur en de wereld waarin we vandaag leven [11](#page=11) [12](#page=12).
### 2.2 De centrale doelstellingen van de studie van de moderne filosofie
De cursus heeft een viervoudig doel ten aanzien van de moderne filosofie [12](#page=12):
1. **Karakterschets:** Het leveren van een karakterschets van de weg van de moderne filosofie door middel van markante filosofen van de 17e tot de 19e eeuw, met aandacht voor cruciale voorlopers zoals Plato en Aristoteles, en denkers als Descartes, Hume, Kant, Hegel en Marx [12](#page=12).
2. **Invloed op moderne cultuur:** Aantonen hoe de moderne filosofie bepalend is geweest voor de moderne cultuur en de hedendaagse leefwereld [12](#page=12).
3. **Crisis van de verlichte rede:** Nader bepalen wat verstaan wordt onder de crisis van de verlichte rede [14](#page=14).
4. **Begrijpen van hedendaagse uitdagingen:** Aantonen hoe de studie van de moderne filosofie bijdraagt aan een beter begrip van de spirituele, morele en politieke uitdagingen van de hedendaagse mens, en hoe het kan helpen zoeken naar antwoorden op deze uitdagingen [14](#page=14).
### 2.3 Periodisering van de Westerse filosofie en de positie van de moderne filosofie
De weg van de moderne filosofie wordt gereconstrueerd door de periode van Plato (427 – 347 v.C.) tot Simone Weil (1909-1943) te bestuderen. De periodisering ziet er als volgt uit [15](#page=15):
* **Premoderne filosofie:** Plato tot Ockham (circa 400 v.C. – 1350) [15](#page=15).
* **Overgangstijd:** Renaissance en humanisme (1350 – 1650) [15](#page=15).
* **Moderne filosofie:** Descartes tot Nietzsche (1650 – 1899) [15](#page=15).
* **Hedendaagse filosofie:** Simone Weil tot vandaag (1900 – heden) [15](#page=15).
### 2.4 De rol van Plato als startpunt voor de moderne filosofie
Het belang van Plato als beginpunt voor de studie van de moderne filosofie is tweeledig. Ten eerste is de breuk tussen de premoderne en moderne filosofie bepalend voor het begrijpen van de 'weg' van de moderne filosofie en haar bijdrage aan de moderne cultuur. Moderne cultuur, ontwikkeld vanaf 1650 via de Verlichting en de 19e eeuw, is bepalend voor wie we vandaag zijn, en Simone Weil, als hedendaagse denker, is tegelijk een erfgenaam van dit moderne denken [16](#page=16).
### 2.5 Continuïteit in de moderne filosofie ondanks breuken
Ondanks de breuk tussen premoderne en moderne filosofie, is er ook sprake van continuïteit. De ambitie van de moderne filosofie bleef in zekere zin het leveren van een funderende of omvattende 'wetenschap' die tegelijk een levensleer is, zij het met het besef dat de klassieke rede zijn grenzen had bereikt. De uitdaging voor moderne filosofen was hoe de verlichte rede een fundament te geven en hoe deze kon bijdragen aan een levensleer, met name in het licht van het nieuwe, wetenschappelijke wereldbeeld vanaf de 17e eeuw [17](#page=17).
### 2.6 De relatie tussen moderne en hedendaagse filosofie
Het postmoderne denken of de postmetafysische filosofie, hoewel vaak als een breuk gezien, drukt juist een band uit tussen moderne en hedendaagse filosofie: continuïteit in de discontinuïteit. De oorspronkelijke ambitie van de filosofie is nog steeds aanwezig, ook in de filosofie van de 21e eeuw, wat de stelling 'Philosophy is (not) dead!' ondersteunt [18](#page=18).
> **Tip:** Het is essentieel om de periodisering van de filosofie te begrijpen om de context en de ontwikkeling van ideeën binnen de moderne filosofie te kunnen plaatsen. Let op de overgangsperiodes en de specifieke rol van sleutelfiguren.
>
> **Voorbeeld:** Het begrijpen van Plato's ideeënleer helpt bij het inzien van de uitdagingen waar latere filosofen, zoals Descartes, mee te maken kregen bij het zoeken naar zekere kennis in een veranderende wereld.
---
# De crisis van de verlichte rede en het tragisch bewustzijn
De crisis van de verlichte rede wordt gekenmerkt door een erosie van het klassieke vertrouwen in de rede, wat leidt tot een tragisch bewustzijn en onbehagen, omdat de verlichte rede geen nieuw, overtuigend fundament biedt voor kennis en het praktische leven.
### 3.1 Het vertrouwen in de rede als fundament van de filosofie
Filosofie steunt van oudsher op een fundamenteel vertrouwen in de rede. De rede wordt gezien als de bron van 'hoogste wetenschap', die leidt tot zowel theoretische wijsheid als praktisch inzicht in de grondslagen van het goede leven voor individu en samenleving. Dit vertrouwen impliceert dat menselijke cognitie betrouwbaar is en een stevig fundament vormt voor kennis. Hoewel filosofie zich ook afvraagt hoe de mens tot kennis komt en de grenzen van kennis onderzoekt (zoals het scepticisme), was er, met name bij Plato en Aristoteles, een diep vertrouwen in de rede. Zij zagen de menselijke geest als in staat tot ware kennis, omdat de mens deel uitmaakt van een harmonieuze kosmos, waarin het menselijk verstand deze harmonie weerspiegelt [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 3.1.1 De klassieke rede: Platoons-christelijke codificatie
Tot het einde van de middeleeuwen bleef deze visie op de rede, overgenomen door het christendom na de val van het Romeinse Rijk, centraal staan in de Westerse filosofie. Dit resulteerde in een "Platoons-christelijke codificatie van de kennis", het ideaal van de klassieke rede. Filosofie werd beschouwd als de hoogste wetenschap en levensleer, omdat ze objectieve kennis van de natuur leverde, de ziel van de filosoof vervulde en een leidraad bood voor het praktische leven op het gebied van ethiek en politieke filosofie. Het christendom voegde hier het geloof, gebaseerd op Openbaring, aan toe, waarbij de rede diende voor de interne verheldering van dit geloof, zoals te zien bij Augustinus en Thomas van Aquino [22](#page=22) [23](#page=23).
### 3.2 De erosie van de klassieke rede en de opkomst van de verlichte rede
Vanaf ongeveer 1650 begon de klassieke rede aan legitimiteit te verliezen, wat leidde tot een breuk met het premoderne denken. Dit markeerde de opkomst van een nieuw rationaliteitsideaal in de Westerse cultuur: de verlichte rede. De moderne filosofie, van de 17e tot de 19e eeuw, zocht naar een nieuw fundament voor kennis, zowel in theoretisch als praktisch opzicht [24](#page=24).
#### 3.2.1 Onbehagen en kritiek op de verlichte rede
Opvallend is dat dit nieuwe rationaliteitsideaal van de verlichte rede al in de 18e eeuw zelf in vraag werd gesteld, met onbehagen en kritiek bij filosofen als David Hume en Jean-Jacques Rousseau [25](#page=25).
### 3.3 De tweespalt van de 19e eeuw: triomf en tragedie
In de 19e eeuw manifesteerde zich een tweespalt, die zowel de triomf als de tragedie van de verlichte rede weerspiegelde. De triomf werd vertegenwoordigd door denkers als Hegel, Comte en Marx, terwijl de tragedie werd belichaamd door Schopenhauer, Nietzsche en Darwin. Deze tweespalt is een symptoom van de crisis van de verlichte rede, omdat enerzijds de mens door wetenschap en techniek ongekend meesterschap verwierf over de natuur en de menselijke natuur, maar anderzijds de verlichte rede geen overtuigend richtsnoer meer bood voor het morele en praktische leven, waardoor filosofie als levensleer afgedaan had [26](#page=26).
#### 3.3.1 Tragisch bewustzijn en onbehagen
De moderne filosofie wordt sindsdien gekenmerkt door een latente spanning en een besef van gebrek aan harmonie en eenheid van de rede. Dit leidt tot een tragisch bewustzijn en onbehagen dat tot op de dag van vandaag bepalend is voor onze leefwereld en de Westerse cultuur. Waar de klassieke rede rustte op een vertrouwen in de harmonie tussen mens en natuur, ontbreekt dit in de verlichte rede. Hoewel de Platoons-christelijke codificatie van kennis is afgedaan, biedt de verlichte rede geen nieuw fundament, wat doet afvragen of het geen Pyrrhus-overwinning betreft [27](#page=27).
> **Tip:** De kern van de crisis ligt in het verlies van het holistische wereldbeeld van de klassieke rede, dat de mens als geïntegreerd deel van een harmonieuze kosmos zag. De verlichte rede, hoewel succesvol in het verwerven van macht over de natuur, slaagt er niet in deze leemte op te vullen met een nieuw, betekenisvol fundament voor het menselijk leven.
> **Voorbeeld:** De wetenschappelijke en technologische vooruitgang, een product van de verlichte rede, heeft geleid tot instrumenten die de mens in staat stellen de natuur te beheersen (bijvoorbeeld door medicijnen of energietechnologieën). Echter, deze vooruitgang brengt ook nieuwe morele dilemma's met zich mee (zoals biotechnologie of milieukwesties) waarvoor de verlichte rede zelf geen eenduidige antwoorden biedt, wat bijdraagt aan het gevoel van onbehagen.
---
# Cultuur, kennis en de evolutie van het menselijk bewustzijn
Dit onderwerp onderzoekt de structuur van cultuur als een systeem van concepten en ideeën dat menselijk denken en handelen vormgeeft, de evolutie van kennis door de geschiedenis heen, en de overgang van mythisch naar systematisch denken.
### 4.1 De structuur van cultuur: ploeg, zwaard, boek
Cultuur wordt gedefinieerd als het systeem van concepten en ideeën waarmee de menselijke geest vormgeeft aan zijn denken en handelen. In tegenstelling tot dieren, die volledig in de natuur leven, bewerkt de mens de natuur via zijn geest, verhoudt hij zich tot anderen, streeft hij naar kennis van de natuur en zichzelf, en stelt hij vragen over de zin van het bestaan [28](#page=28) [29](#page=29).
Ernest Gellner identificeert drie fundamentele behoeften van de mens die door cultuur worden vormgegeven [29](#page=29):
1. **Voortbestaan en zelfbehoud** als biologisch wezen.
2. **Coöperatie met anderen** en bescherming als groep.
3. **Kennis**, zowel technisch, praktisch als theoretisch.
Deze behoeften corresponderen met drie sferen van de cultuur [29](#page=29):
* **Productie** (de 'ploeg'): gericht op het materiële bestaan en overleving.
* **Macht en bescherming** (het 'zwaard'): gericht op sociale organisatie, orde en veiligheid.
* **Kennis** (het 'boek'): gericht op het begrijpen van de wereld en het zelf.
In de hedendaagse samenleving zijn deze sferen terug te zien in de economie, politiek en kennis [29](#page=29).
#### 4.1.1 De cruciale rol van kennis (het 'boek')
Het 'boek' (kennis) speelt een cruciale rol omdat het vorm geeft aan de 'ploeg' en het 'zwaard', en de mens tot een 'redelijk dier' maakt, zoals Aristoteles al stelde. De interactie tussen deze drie sferen bepaalt de geschiedenis van de mens als cultuurwezen [30](#page=30).
#### 4.1.2 Periodes in de geschiedenis van de mensheid en samenlevingsvormen
De geschiedenis van de mensheid kan worden ingedeeld in drie hoofdperiodes, die de evolutie van samenlevingsvormen vertegenwoordigen [30](#page=30):
1. **Jagers-verzamelaars**: De vroegste menselijke samenlevingen [31](#page=31).
2. **Agrarische samenleving (Agraria)**: Ontstaan rond 12.000 jaar geleden, gekenmerkt door een sedentaire levenswijze en landbouw [31](#page=31).
3. **Industriële samenleving (Industria)**: Ontstaan vanaf 1850 n.C., gedreven door wetenschap, techniek en economische expansie [31](#page=31).
De evolutie van jagers-verzamelaars naar agrarische en vervolgens industriële samenlevingen vormt de geschiedenis van de mensheid, waarbij latere vormen niet mogelijk zouden zijn geweest zonder de eerdere [30](#page=30).
### 4.2 Van pensée sauvage tot mythisch bewustzijn: jagers-verzamelaars
De vroegste geschiedenis van de mensheid wordt gereconstrueerd aan de hand van paleo-etnografie, archeologie en culturele antropologie. De cognitieve revolutie, die leidde tot het ontstaan van de eerste gesproken talen, vond ongeveer 70.000 jaar geleden plaats, wat de opkomst van *Homo sapiens* markeert [32](#page=32).
#### 4.2.1 Kenmerken van het bewustzijn bij jagers-verzamelaars
In deze vroege samenlevingen was er nog geen duidelijk onderscheid tussen de sferen van ploeg, zwaard en boek; techniek, schrift en politiek waren nog nauwelijks ontwikkeld [33](#page=33).
Het 'mirakel van de taal' [33](#page=33):
* Creëerde een scheiding tussen de geest en de wereld [33](#page=33).
* Faciliteerde communicatie binnen de groep (jacht, emoties, conflicten) [33](#page=33).
* Mogelijk maakte het een rudimentaire classificatie van de natuur [33](#page=33).
* Leidde tot de creatie van een imaginair universum door mythisch denken, met goden en geesten [33](#page=33).
Rotstekeningen uit Altamira (19.000 – 14.000 v.C.) en Lascaux (15.000 – 10.000 v.C.) getuigen van de artistieke en symbolische expressie in deze periode [34](#page=34).
#### 4.2.2 Kennis bij jagers-verzamelaars: 'pensée sauvage'
De kennis in jager-verzamelaarsculturen werd collectief beleefd en kenmerkte zich door een 'onbewuste' rationaliteit en een sterk imaginair-metaforische benadering. Er was geen sprake van discursieve, systematische kennis. Claude Lévi-Strauss introduceerde het concept van 'pensée sauvage' (wilde denken) om deze vorm van kennis te beschrijven [35](#page=35).
Deze kennis betrof 'codes' die alle aspecten van het groepsleven beïnvloedden, zoals jacht, ruil, voedselbereiding en 'rites de passage'. De kennis vertoonde een patroon dat het denken ordende en uiting gaf aan het 'weten' over de natuur, maar was vaak multifocaal, met meerdere betekenissen en verwijzingen naar verschillende sferen. Een voorbeeld hiervan is de 'bizon', die zowel een dier was om op te jagen, een totem die de groepsidentiteit bepaalde, als een 'godheid' [36](#page=36).
Émile Durkheim benadrukte de rol van rituelen bij kennisoverdracht binnen een groep, wat een 'claim' legde op het individuele en collectieve bewustzijn. Rituelen en religieuze festivals fungeerden als conceptbepaling en normbevestiging, en beantwoordden vragen als "zo zit de wereld ineen, zo moeten we leven, dat is wat de goden van ons vragen". Kennis werd in deze context vaak geassocieerd met de sfeer van religie, met figuren als sjamanen en waarzegsters [37](#page=37).
David Hume beschreef hoe de primitieve geest leefde in een sacrale wereld van goden en geesten die verklaringen boden voor natuurlijke fenomenen, sociale orde oplegden en angst sublimeerden. Er was weinig aandacht voor de natuur als een geordend, harmonieus geheel; de sterrenhemel werd bijvoorbeeld vol symboliek gezien, maar niet in een wiskundige samenhang begrepen. De natuur en het bovennatuurlijke, evenals het sacrale en profane, waren sterk met elkaar verweven [38](#page=38).
#### 4.2.3 De ontwikkeling van het 'zelf' bij jagers-verzamelaars
Dankzij taal, rituelen en mythische verhalen ontwikkelde de primitieve mens een besef van 'ik' en identiteit als lid van de clan, familie of groep. Dit leidde tot de differentiatie tussen 'ik', 'jij' en 'hij/zij', waarbij de ander verscheen als een 'persona' (masker) van een voorouder of totem, wat het begin markeerde van de sociabiliteit van de mens. Echter, het idee van het 'ik' of 'zelf' als een aparte, substantiële realiteit, die los van de wereld en de ander gedacht en gekend kon worden, bestond nog niet. Concepten als 'levensplan', 'zelfbeschikking' en 'mezelf zijn' waren afwezig [39](#page=39).
De identiteit van 'zelf' en 'ander' werd bepaald door een rigide en sterk hiërarchische symbolische orde (familie, clan, totem). Dit leidde tot sterke inclusie- en exclusieregels, frequente conflicten tussen clans en oorlogen, afgewisseld met periodes van vrede. Soms vonden er 'genocides' plaats, en soms werd ritueel geweld gebruikt om conflicten te beheersen. Mensenrechten en een strikte juridische notie van eigendom bestonden niet [40](#page=40).
### 4.3 De klassieke rede: de Platoonse codificatie
#### 4.3.1 Het tijdperk Agraria en de opkomst van systematische kennis
Met het tijdperk van Agraria (vanaf circa 10.000 v.C.) begon de mens uit de collectieve en sterk imaginair-mythische cognitie te stappen. De ontwikkeling van landbouw en een sedentaire levenswijze creëerde een voedseloverschot, leidde tot arbeidsdeling en handel, en de opkomst van de eerste steden. Vanaf 3500–3000 v.C. ontstonden geldwezen, de eerste staten en het schrift [41](#page=41).
De differentiatie tussen ploeg, zwaard en boek werd een realiteit, weerspiegeld in de standenmaatschappij: arbeiders/boeren (ploeg), koning/aristocraten (zwaard), en priesters & geleerden (boek) [41](#page=41).
#### 4.3.2 Het axiale tijdperk en de codificatie van kennis
In het axiale tijdperk (800–300 v.C.) vond een meer systematische codificatie van kennis plaats, met de opkomst van religieuze en filosofische doctrines. Een doctrine is een systematische codificatie van kennis, een 'wijsheidsleer' met een kritische functie ten aanzien van bestaande doctrines en traditionele religies. Dit fenomeen deed zich voor in Mesopotamië (Babylonische Rijk), Perzië, China en India [42](#page=42).
Rond 600 v.C. ontstond de filosofie in de Griekse archipel, die het ideaal van de klassieke rede vertegenwoordigt [42](#page=42).
#### 4.3.3 De uitvinding van het schrift en de impact op kennis
De uitvinding van het schrift, de belichaming van de sfeer van het 'boek', had een revolutionaire impact. Het schrift, in vormen als Egyptische hiërogliefen en het Griekse en Latijnse alfabet, legde het gesproken woord vast en maakte accumulatie en opslag van informatie mogelijk [43](#page=43).
Het schrift stelde culturen in staat om 'collectief weten' in een geschreven code op te slaan, wat leidde tot de mogelijkheid van doctrines en geünificeerde kennissystemen. Kennis kwam los te staan van spreker en toehoorder, en van rituele en verhaaltradities. Een kaste van 'geletterden' ontstond, die kennis vastlegden, bewaarden, doorgegeven en individuele studie mogelijk maakten. Dit creëerde een kloof tussen een hoge elite-cultuur en de volkse cultuur [43](#page=43).
Het schrift riep nieuwe vormen van kennis, conceptbepaling en normbevestiging in het leven. De menselijke geest maakte zich los van directe ervaring en waarneming. Kennis werd vatbaar en eindeloos uitbreidbaar in een tekensysteem dat verwees naar abstracte concepten en ideeën, zoals 'mens', 'oorzaak' of 'kleiner dan'. Ook ontstond de mogelijkheid van een geschreven wet. Conceptbepaling en normbevestiging in een cultuur maakten zich los van ritueel en mythische verhaaltraditie [44](#page=44).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Filosofie | Een discipline die zich bezighoudt met fundamentele vragen over bestaan, kennis, waarden, rede, geest en taal, vaak gezien als de liefde tot wijsheid. |
| Wijsbegeerte | Een Nederlands synoniem voor filosofie, dat zowel een alomvattende wetenschap als een levensleer nastreeft. |
| Etymologie | De studie van de herkomst van woorden en de manier waarop hun betekenis zich door de tijd heen heeft ontwikkeld. |
| Metafysica | Een tak van de filosofie die de fundamentele aard van de werkelijkheid onderzoekt, inclusief concepten als bestaan, bewustzijn en oorzakelijkheid. |
| Ethiek | Een tak van de filosofie die zich bezighoudt met de studie van moraliteit en morele principes, en hoe mensen zouden moeten leven. |
| Eudaimonia | Een Grieks concept dat vaak vertaald wordt als geluk, welzijn of een bloeiend leven, en dat binnen de filosofie het hoogste menselijke goed vertegenwoordigt. |
| Polis | Het oude Griekse concept van een stadstaat, die niet alleen een politieke eenheid was, maar ook een gemeenschap met gedeelde cultuur en sociale normen. |
| Scepticisme | Een filosofische stroming die de mogelijkheid van zekere kennis in twijfel trekt en kritisch staat tegenover beweringen die als absolute waarheid worden gepresenteerd. |
| Klassieke rede | Het ideaal van de rede zoals ontwikkeld in de Griekse filosofie, gekenmerkt door vertrouwen in de menselijke cognitie en de harmonie tussen mens en kosmos. |
| Verlichte rede | Een rationaliteitsideaal dat opkwam tijdens de Verlichting, gericht op wetenschap en vooruitgang, maar dat later ook kritiek en twijfel opriep. |
| Tragisch bewustzijn | Een besef van de fundamentele beperkingen en tegenslagen van het menselijk bestaan, vaak gepaard gaande met onbehagen en een gebrek aan harmonie. |
| Cultuur | Het systeem van concepten, ideeën, normen en waarden waarmee de menselijke geest vorm geeft aan denken en handelen, inclusief techniek, sociale organisatie en kennis. |
| Pensée Sauvage | Een concept geïntroduceerd door Claude Lévi-Strauss, dat verwijst naar het 'wilde denken' of de intuïtieve, imaginaire en metaforische manier van denken in pre-schriftelijke culturen. |
| Mythisch bewustzijn | Een vorm van bewustzijn die sterk afhankelijk is van mythen, verhalen en godsdienstige overtuigingen voor de verklaring van de werkelijkheid en zingeving. |
| Platoons-christelijke codificatie van de kennis | Het ideaal van de klassieke rede, geïntegreerd met christelijke doctrine, dat filosofie beschouwt als hoogste wetenschap en levensleer, en kennis baseert op rede en openbaring. |
| Axiale tijdperk | Een periode (ongeveer 800-300 v.Chr.) waarin veel belangrijke religieuze en filosofische doctrines wereldwijd ontstonden, waaronder het Griekse denken. |
| Doctrine | Een systematische codificatie van kennis of een 'wijsheidsleer' met een kritische functie ten opzichte van bestaande overtuigingen en tradities. |
Cover
KZG.HK.4b.DESCARTES(1) - Tagged.pdf
Summary
# Introductie tot de filosofie van Descartes
Dit deel introduceert de 17e-eeuwse filosofie met een focus op René Descartes, zijn biografie en zijn vroege ideeën, waaronder zijn dromen en de ontwikkeling van de mathesis universalis [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 De 17e-eeuwse filosofie en Descartes' wondere metafysica
De 17e eeuw markeert een periode van belangrijke filosofische vernieuwing. René Descartes' filosofie, specifiek zijn metafysica, is een centraal thema in deze introductie [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.1 Welke levensweg zal ik volgen? - De dromen van Descartes
Op 10 november 1619, in Neuburg bij Ulm, ervoer Descartes drie dromen die hij beschouwde als een soort delirium of epifanie. Deze dromen leverden cruciale inzichten op [3](#page=3):
* **Inzicht in de wiskunde als model:** Descartes realiseerde zich dat de wiskunde kon dienen als een model voor een radicale vernieuwing van alle wetenschappen [3](#page=3).
* **Besef van een levensopdracht:** Hij kreeg een sterk besef van een levensopdracht om de filosofie te vernieuwen [3](#page=3) [4](#page=4).
* **De boodschap van de dichter Ausonius:** In zijn derde droom zag Descartes een boek dat eerst een encyclopedie was en daarna veranderde in de *Corpus Poetarum* (dichtbundel) met een vers van de Latijnse dichter Ausonius: ‘Quod vitae sectabor iter?’ – ‘Welke levensweg moet ik gaan?’ [3](#page=3).
Deze droom werd door Descartes zelf als een goddelijke boodschap ervaren, hoewel dit een literair genre was, was het ook een autobiografisch getuigenis van zijn intense zelfbewustzijn en de taak die hij op zich nam om de filosofie te vernieuwen [4](#page=4).
#### 1.1.2 De ontwikkeling van de mathesis universalis
Een jaar voor zijn dromen ontmoette Descartes Isaac Beeckman in Breda. Beeckman moedigde Descartes aan om de fysieke wereld te exploreren vanuit een **mathesis universalis** [4](#page=4).
* **Definitie Mathesis Universalis:** De mathesis universalis is een strikte methode van onderzoek, gebaseerd op wiskunde (geometrie en aritmetica), om de natuur te doorgronden [4](#page=4).
* **Omvang van de Mathesis Universalis:** Deze methode omvat tevens de som van kennis op de domeinen van astronomie, muziek, optica en mechanica. De term zelf is afkomstig van de Leuvense wiskundige Adrianus Romanus in zijn *Apologia pro Archimede* [4](#page=4).
Descartes besefte dat deze methode kon worden uitgebreid naar metafysica en de eerste filosofie. Hij zag het als een breekijzer om het scholastieke model van wetenschap en de Aristotelische methode definitief omver te werpen. Dit zou de basis leggen voor een "wonderlijke wetenschap" (mirabilis scientiae fundamenta) die de mens "heer en meester maakt van de natuur". De dromen leverden ook een "voorlopige moraal" op, geïnspireerd door Pierre Charon's *Traité de la sagesse*. Er wordt een verband gesuggereerd tussen de wiskunde en levensleer, mogelijk met invloed van de Rozenkruisers zoals Johannes Faulhaber [5](#page=5).
#### 1.1.3 Biografie en vroege ideeën van Descartes
René Descartes werd geboren in 1596 in La Haye en overleed in 1650. Na zijn schooltijd in La Flèche (1607-1614) studeerde hij kerkelijk recht in Poitiers. In 1618 trok hij de wereld in en belandde hij in Duitsland, waar hij zich voegde bij het leger van Maximiliaan van Beieren tijdens de Dertigjarige Oorlog [12](#page=12) [6](#page=6).
De periode 1619-1620 was productief voor Descartes op het gebied van wiskunde en de uitwerking van zijn methode. Tussen 1623 en 1625 verbleef hij in Italië en werkte hij aan de *Regulae ad directionem Ingenii* (Regels voor het leiden van het verstand), een werk over zijn nieuwe methode dat onafgewerkt bleef en pas in 1701 werd gepubliceerd. Van 1625 tot 1628 verbleef hij in Parijs, waar hij contact had met geleerden als Mersenne en theoloog Guillaume Gibieuf [6](#page=6).
Eind 1627 woonde hij in Parijs een anti-aristotelische lezing bij, waarna hij kardinaal Bérulle beloofde een beter antwoord te geven dan de spreker voor een nieuwe weg in de wetenschap. In zijn Parijse jaren deed hij ook de ontdekking van de wet van de lichtbreking, later bekend als de wet van Snellius [7](#page=7).
In 1628 vestigde Descartes zich in de Verenigde Provincies (Nederland), waar hij tot 1648 zou blijven. Van 1629 tot 1633 verdiepte hij zich in wiskunde, fysica en menselijke anatomie. Hij verrichtte anatomische studies en verklaarde het fenomeen van parhelia. Hij plande een traktaat *De wereld* bestaande uit drie delen: over licht, de mens, en de ziel of geest [7](#page=7).
In 1633, na de veroordeling van Galilei, besloot Descartes zijn op atomisme en Copernicus gebaseerde fysica voorlopig niet te publiceren. In 1637 verscheen *Discours de la méthode* (Over de methode), samen met de traktaten *Dioptrique*, *Météores* en *Géométrie*. Op aandringen van vrienden schreef hij de *Meditationes de Prima Philosophiae* (Meditaties over de eerste filosofie), waarvan de eerste editie in 1641 verscheen, gevolgd door een tweede editie in 1642. De Franse vertaling, *Méditations métaphysiques de René Descartes. Touchant la première philosophie*, verscheen in 1647 [8](#page=8) [9](#page=9).
De periode in de Verenigde Provincies werd ook gekenmerkt door controverses. De "la querelle d'Utrecht" (1641-1643) betrof een conflict tussen de protestantse theoloog Gijsbert Voetius en Henricus Regius, een cartesiaan. Het dualisme en mechanisme van Descartes werden als gevaarlijk beschouwd door Voetius, die de Aristotelische leer van vorm-substantie verdedigde. Later werd Descartes door theoloog Jacob Trigland beschuldigd van atheïsme en blasfemie, met als doel cartesiaanse leerboeken van de universiteit te bannen. Leiden werd een centrum voor de verspreiding van het cartesianisme [10](#page=10).
In 1643 begon Descartes zijn correspondentie met Elisabeth van de Palts, met wie hij sprak over wiskunde en vooral over de passies en de verhouding tussen lichaam en ziel. In 1644 publiceerde hij de *Principiae Philosophiae* (Grondbeginselen der Wijsbegeerte), een systematisch handboek bedoeld voor universiteiten, dat een synthese van het cartesianisme bood. Het werk omvatte metafysica, fysica, het zonnestelsel en de vorming van de aarde [11](#page=11).
In april 1648 had Descartes een lang onderhoud met Frans Burman. In 1649 publiceerde hij *Les Passions de l’âme* (De passies van de ziel). Eind 1649 reisde hij op uitnodiging van koningin Christina van Zweden naar Stockholm, waar hij op 11 februari 1650 overleed aan een longontsteking [12](#page=12).
---
# De metafysica en de weg naar zekerheid
Dit deel behandelt Descartes' metafysische project, de methodische twijfel als middel om tot zekerheid te komen, en de rol van het cogito en het licht van de rede in zijn filosofie [13](#page=13) [14](#page=14) [20](#page=20) [21](#page=21) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
## 2. De metafysica en de weg naar zekerheid
Descartes' filosofische project is gericht op het vinden van een fundamentele zekerheid voor alle kennis, gebruikmakend van de rede als primair instrument [21](#page=21).
### 2.1 Het project van de eenheidswetenschap
Descartes streefde naar een eenheidswetenschap, waarbij de succesvolle methode van de wiskunde – de mathesis universalis – zou worden uitgebreid naar alle gebieden van kennis. Binnen dit project speelt de metafysica een cruciale rol door de grondslagen van de kennis te leggen, inclusief het afzonderlijke bestaan van geest en lichaam, de rol van een welwillende God, en het bestaan van de buitenwereld [14](#page=14).
### 2.2 Van twijfel tot zekerheid: het zuiver onderzoek van de rede
#### 2.2.1 De noodzaak van methodische twijfel
Descartes hechtte groot belang aan de rede (Lumen Naturale) als bron van waarheid. Om dwalingen te bestrijden en onzekerheid uit te bannen, hanteerde hij de methodische twijfel als een experimenteel middel. Dit principe is terug te vinden in zijn werken "Discours de la méthode" en "Meditationes de prima philosophia" [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 2.2.2 Het principe van radicale twijfel
Descartes' twijfel is radicaal en systematisch, gericht op het identificeren van onbetwijfelbare waarheden [21](#page=21).
* **Kritiek op zintuigen:** Descartes merkt op dat zintuigen ons soms kunnen bedriegen, en dat het onderscheid tussen dromen en waken soms moeilijk te maken is. Dit impliceert dat de waargenomen wereld mogelijk anders is dan wij denken, of zelfs niet bestaat [24](#page=24).
* **De boze geest (malin génie):** Zelfs wiskundige zekerheden, zoals 2+2=4, zouden ingegeven kunnen zijn door een kwaadaardige geest, waardoor zelfs de meest elementaire waarheden betwijfelbaar worden [24](#page=24).
#### 2.2.3 De ontdekking van het cogito
Het resultaat van deze radicale twijfel is de onbetwijfelbare zekerheid van het eigen bestaan als denkend wezen [25](#page=25).
* **De kern van de zekerheid:** "Ik denk, dus ik ben" (cogito, ergo sum) of "Ik ben, ik besta" (ego sum, ego existo) is de eerste, onwrikbare zekerheid [25](#page=25) [26](#page=26).
* **De denkende substantie (res cogitans):** Zelfs in het proces van twijfelen, is er een zekerheid van de denkact zelf, wat impliceert dat het 'ik' een denkend ding of substantie is die op zichzelf bestaat [26](#page=26).
> **Tip:** De methodische twijfel is geen vorm van nihilisme, maar een strategische stap om tot absolute zekerheid te komen.
### 2.3 Het licht van de rede en de aard van ideeën
Descartes stelt dat alleen de rede, het "natuurlijke licht" (lumen naturale), zekerheid kan bieden. De rede bevat verschillende soorten ideeën [27](#page=27):
#### 2.3.1 Ingeboren ideeën
Dit zijn ideeën die de rede zelf voortbrengt en die niet afhankelijk zijn van zintuiglijke ervaring [27](#page=27).
* **Wiskundige en metafysische ideeën:** Deze ideeën vatten intuïtief eenvoudige realiteiten (natures simples) en de verbanden daartussen (notiones communes). Voorbeelden zijn de ideeën van uitgebreidheid (extensie), figuur, substantie en bestaan [27](#page=27).
#### 2.3.2 Ideeën van waarneming (percepties)
Deze ideeën worden gevormd via de verbeelding (imaginatio) en zijn gebaseerd op zintuiglijke informatie. Ze zijn altijd minder zeker en meer verward dan de ideeën van het zuivere intellect, omdat ze in de hersenen worden gevormd en bemiddeld worden door zintuiglijke input [28](#page=28).
#### 2.3.3 Pure fantasie
Dit betreft eveneens verwarde ideeën, ook gevormd op basis van de verbeelding, zoals die in dromen voorkomen [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Het idee van een driehoek is een helder en welonderscheiden ingeboren idee. De waarneming van een specifieke driehoek in het sterrenbeeld X, met een vierde ster ertussen, kan echter waar of onwaar zijn, omdat dit gebaseerd is op zintuiglijke informatie en de verbeelding [30](#page=30).
#### 2.3.4 Oordelen en de grondslag van kennis
* **Helder en welonderscheiden ideeën:** Ideeën die helder en welonderscheiden zijn, vormen de absolute grondslag van de kennis en worden als waar beschouwd [30](#page=30).
* **Feilbaarheid van oordelen:** Oordelen die tot stand komen door de combinatie van zintuigen en ingeboren ideeën, zijn feilbaar [30](#page=30).
#### 2.3.5 Belang van de verbeelding voor handelen
Hoewel de zoektocht naar metafysische zekerheid zich richt op het zuivere intellect, is de verbeelding (imaginatio) uiterst belangrijk voor het menselijk leven en handelen. Kennis gebaseerd op de verbeelding stuurt ons handelen aan en helpt bij het controleren van passies. De waarneming van een aanstormende leeuw door de verbeelding geeft bijvoorbeeld informatie die leidt tot handelen [31](#page=31).
#### 2.3.6 De rol van God
Op dit punt in zijn zoektocht naar de grondslagen van kennis, blijft Descartes de betrouwbaarheid van de verbeelding en de zintuigen bevragen. Om tot verdere zekerheid te komen, is de introductie van het concept God noodzakelijk [32](#page=32).
---
# Godsbewijzen en de betrouwbare God
Descartes presenteert argumenten voor het bestaan van God, zowel a posteriori als a priori, en positioneert God als de garantie voor de waarheid en betrouwbaarheid van de rede.
### 3.1 Descartes' godsbewijzen
Descartes onderscheidt in totaal drie bewijzen voor het bestaan van God [33](#page=33):
* Twee bewijzen die uitgaan van het bestaan van het 'cogito' (a posteriori godsbewijzen) [33](#page=33).
* Eén bewijs dat uitgaat van de idee van God (a priori godsbewijs) [33](#page=33).
God wordt door Descartes beschouwd als de eerste realiteit die het denkende ik als bestaand buiten zichzelf identificeert. Via zuivere introspectie komt Descartes tot deze conclusie [33](#page=33).
#### 3.1.1 De a posteriori godsbewijzen
Deze bewijzen vertrekken vanuit de ervaring van het denkende ik (het cogito) naar het bestaan van God [34](#page=34).
##### 3.1.1.1 Eerste a posteriori godsbewijs: de idee van God
* **Kernargument:** De idee van God, die in de menselijke geest aanwezig is, kan niet voortkomen uit de mens zelf, omdat de mens een onvolmaakt wezen is en de idee van God een wezen van volmaaktheid betreft. Het idee van het volmaakte zou dan veroorzaakt worden door het onvolmaakte, wat als absurd wordt beschouwd [34](#page=34).
* **Definitie van God:** Descartes definieert 'God' als een substantie die oneindig, eeuwig, onveranderlijk, onafhankelijk, in de hoogste mate intelligent en in de hoogste mate machtig is, en waardoor zowel het denkende ik als al het andere geschapen is [34](#page=34).
* **Rol van het 'natuurlijke licht':** Volgens Descartes komt de idee van een volmaakt wezen niet voort uit het onvolmaakte ikzelf, maar uit een realiteit die groter is dan het ik – namelijk God. Dit inzicht wordt verkregen door het 'natuurlijke licht' van de rede [35](#page=35).
* **Invloed van Scholastiek:** Descartes hanteert hier een scholastische benadering waarbij de formele realiteit van God overeenkomt met de objectieve inhoud van de idee. De realiteit van een object buiten ons zet zich over op de idee in onze geest (vergelijkbaar met de relatie tussen oorzaak en gevolg) [36](#page=36).
* **Argument van gradatie van realiteit:** Volmaaktheid is een kwaliteit die noodzakelijk buiten het denken moet bestaan. Als het ik (een onvolmaakt wezen) de oorzaak zou zijn van de idee van God, zou het volmaakte uit het onvolmaakte voortkomen. Aangezien het denkende ik (res cogitans) op specifieke momenten zeker weet te bestaan en dus reëel is, moet God als volmaakt wezen een nog veel grotere realiteit bezitten [36](#page=36).
##### 3.1.1.2 Tweede a posteriori godsbewijs: de oorsprong van het cogito
* **Kernargument:** Het denkende ik (res cogitans) ontleent zijn bestaan niet aan zichzelf, maar aan een meer volmaakt wezen. Dit wezen, voor zover het volmaakt is, is zelf niet meer veroorzaakt en is dus de eerste oorzaak die aan alles voorafgaat, namelijk God [37](#page=37).
* **Vraagstelling:** Zou het denkende ik kunnen bestaan zonder God [37](#page=37)?
* **Zelfveroorzaking:** Als het ik zichzelf zou hebben veroorzaakt, zou het dan niet zichzelf volmaakt hebben gemaakt? Een twijfelend, gebrekkig wezen kan zichzelf niet scheppen [37](#page=37).
* **Ouders als oorzaak:** Hoewel ouders het lichaam doen ontstaan, zijn zij zelf ook onvolmaakt en vormen zij slechts een schakel in een grotere keten van oorzaken [37](#page=37).
* **Noodzakelijke oorzaak:** Als denkend ding moet het ik noodzakelijk voortkomen uit een kracht of oorzaak die groter is dan zichzelf; deze oorzaak wordt God genoemd [38](#page=38).
* **Oneindige regressie:** Als deze oorzaak zelf weer uit een andere oorzaak voortkomt, zal er telkens gevraagd worden naar de oorzaak van die oorzaak, totdat men uitkomt bij de ultieme oorzaak, die God is [38](#page=38).
#### 3.1.2 Het a priori godsbewijs (ontologisch godsbewijs)
Dit bewijs, ook wel het ontologisch godsbewijs genoemd, vertrekt vanuit de idee van God zelf [39](#page=39).
* **Kernargument:** De idee van God is de idee van een wezen dat volmaakt, almachtig en alwijs is. De vraag is of men deze idee kan hebben en tegelijkertijd denken dat dit wezen niet bestaat [39](#page=39).
* **Constructie van het argument:**
1. God is een wezen dat almachtig en volmaakt is [39](#page=39).
2. Het is volmaakter om te bestaan dan om niet te bestaan [39](#page=39).
3. Dus, de idee van God sluit noodzakelijk het bestaan van God in [39](#page=39).
### 3.2 De betrouwbare God
Nadat Descartes het bestaan van God heeft bewezen, analyseert hij de implicaties daarvan voor de betrouwbaarheid van de menselijke rede [39](#page=39).
* **God als oorzaak van de orde:** God is groter dan het denkende ik (cogito) en is daardoor de oorzaak van een objectieve, intelligibele orde, waarvan het eindige en onvolmaakte denkende ding deel uitmaakt [40](#page=40).
* **God als geen bedrieger:** God kan geen bedrieger zijn, want bedrog impliceert onvolmaaktheid. Hoewel de mogelijkheid om te bedriegen enige scherpzinnigheid of macht kan tonen, zou het willen bedriegen een teken van kwaadwilligheid of zwakte zijn [40](#page=40) [41](#page=41).
* **God als welwillend:** Descartes stelt dat het onmogelijk is dat God hem ooit bedriegt [41](#page=41).
* **Rol van het oordeelsvermogen:** Het vermogen tot oordelen, dat de mens van God heeft ontvangen, is niet gegeven om mee te dwalen, zolang het juist gebruikt wordt [41](#page=41).
* **Het 'licht van de rede':** God is de intelligibele oorzaak van de zuiverheid van het menselijk denken. Dit betekent dat het 'licht van de rede' betrouwbaar is [40](#page=40).
* **Garantie tegen dwaling:** De welwillende God garandeert de waarheid van duidelijke en onderscheiden ideeën die door het verstand worden ingezien [41](#page=41).
> **Tip:** Descartes' godsbewijzen dienen niet alleen om het bestaan van God aan te tonen, maar ook om zekerheid te verkrijgen over de betrouwbaarheid van onze eigen cognitieve vermogens. Zonder een welwillende, niet-bedriegende God, zou de rede zelf twijfelachtig zijn.
> **Vraagstelling over de betrouwbaarheid:** Descartes erkent de noodzaak om zeker te weten dat God hem niet bedriegt, en dat het bestaan als denkende ziel geen illusie is. Dit onderstreept het belang van de godsbewijzen voor de gehele cartesische filosofie [42](#page=42).
---
# De natuur-machine en het lichaam-geest dualisme
Dit gedeelte verkent Descartes' opvattingen over de materiële wereld als een natuur-machine, de verhouding tussen lichaam en geest, en het Cartesiaanse mensbeeld met de inherente wezensfractuur.
### 4.1 De materiële wereld als natuur-machine
Descartes beschrijft het universum als een oneindig uitgestrekte, ondeelbare materie die overal hetzelfde is en waarin een vacuüm onmogelijk is. Deze visie is beïnvloed door het Griekse atomisme en wordt gekenmerkt door de vortex-theorie, die de beweging en dichtheid van deeltjes gebruikt om de vorming en beweging van hemellichamen te verklaren. De wereld wordt gezien als een eenheid van materie in beweging [16](#page=16) [17](#page=17) [43](#page=43).
#### 4.1.1 Corpusculaire theorie en deductie
De vortex-theorie is een vorm van corpusculaire theorie die natuurverschijnselen deductief afleidt uit eerste principes. Hoewel het een hypothetische theorie is, biedt het een raamwerk voor het begrijpen van de materiële buitenwereld [17](#page=17) [43](#page=43).
#### 4.1.2 Kenmerken van de materiële wereld
De centrale uitgangspunten voor de materiële wereld zijn:
* De wereld is oneindig uitgebreid [17](#page=17).
* Overal bestaat dezelfde materie [17](#page=17).
* Materie is tot in het oneindige deelbaar [17](#page=17).
* Een vacuüm is onbestaanbaar [17](#page=17).
### 4.2 Het lichaam-geest dualisme en het Cartesiaanse mensbeeld
Descartes' filosofie wordt gekenmerkt door een dualisme, waarbij materie en geest als twee afzonderlijke realiteiten worden beschouwd. Dit leidt tot een specifiek mensbeeld dat zowel de geest (cogito) als het lichaam omvat [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 4.2.1 De uitwendige wereld en de lichaam-geest eenheid
De overtuiging dat er een objectief kenbare wereld buiten onze geest bestaat, is essentieel. Deze wereld verschijnt aan ons als uitgebreidheid in tijd en ruimte, wat Descartes aanduidt als substantie ($res\ extensa$). Kennis van de wereld is echter bemiddeld via de zintuigen en dus indirect via het lichaam [44](#page=44) [45](#page=45).
> **Tip:** Descartes gebruikt het voorbeeld van een stuk was in de Tweede Meditatie om aan te tonen hoe de geest (via zuivere rede) de ware aard van materie kan begrijpen, los van de zintuiglijke waarneming [44](#page=44).
#### 4.2.2 Primaire en secundaire eigenschappen
Descartes alludeert op het onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen van materie. Primaire eigenschappen, zoals tijd, ruimte, duur en verandering, zijn essentieel voor het begrijpen van de materiële wereld en worden via ingeboren ideeën (a priori) gekend. Secundaire eigenschappen, zoals kleuren, geluiden, smaken en pijn, zijn subjectieve ervaringen die door de zintuigen worden waargenomen [45](#page=45).
#### 4.2.3 God als garant voor zekerheid
God speelt een cruciale rol als garant voor de zekerheid van onze kennis van de materiële buitenwereld. God heeft zowel de geest als de wereld geschapen, wat het 'probleem van de brug' (hoe de geest de wereld kent) oplost. De fysieke dingen bestaan reëel, en God garandeert dat we deze kunnen kennen, zij het met een morele zekerheid. De materiële wereld bevat in elk geval alles wat in zuivere wiskunde vervat is [43](#page=43) [46](#page=46).
#### 4.2.4 Het Cartesiaanse dualisme en de wezensfractuur
Het dualisme van Descartes stelt dat materie en geest twee aparte realiteiten zijn. Dit leidt tot het Cartesiaanse mensbeeld, dat als ambivalent wordt beschouwd. Enerzijds is de mens een $cogito$, een denkend wezen, vergelijkbaar met de $Imago\ Dei$ opvatting. Anderzijds is de mens ook een lichaam [47](#page=47) [48](#page=48).
Het Cartesiaanse dualisme resulteert in een wezensfractuur. De mens ervaart een innerlijke vreemdheid, een raadsel over de relatie tussen denken en lichaam. Dit wordt vergeleken met het beeld van de stuurman en het schip: het schip (lichaam) vaart zijn eigen, soms onbegrijpelijke koers, die niet altijd door de stuurman (geest) wordt begrepen [48](#page=48).
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen de $res\ extensa$ (uitgebreide substantie, materie) en de $res\ cogitans$ (denkende substantie, geest) als de kern van Descartes' dualisme [47](#page=47).
#### 4.2.5 Kennisvormen en ingeboren noties
In een brief aan Elisabeth van de Palts beschrijft Descartes drie vormen van ingeboren noties, die corresponderen met verschillende kennisvormen. Dit benadrukt de rol van de rede en a priori kennis naast zintuiglijke ervaring [47](#page=47).
---
# Ethiek en generositeit
Descartes' ethische ideeën draaien om een voorlopige moraal en de centrale deugd van generositeit, die nauw verbonden is met zelfwaardering, wilskracht en vertrouwen in de goddelijke voorzienigheid [49](#page=49).
### 5.1 De structuur van Descartes' wetenschappelijke moraal
Volgens Descartes vormt de ethiek, of moraal, het derde en hoogste deel van de 'boom der wetenschappen', na fysica en geneeskunde. Hij werkte zijn volledige wetenschappelijke moraal echter nooit uit maar schetste in *Over de methode* een 'voorlopige moraal' bestaande uit drie leefregels [15](#page=15) [49](#page=49):
1. **Sociale conformiteit en stabiliteit:** Men dient de wetten en gewoonten van het land waarin men leeft te gehoorzamen, trouw te blijven aan de godsdienst waarin men is opgevoed, en zich te laten leiden door mensen met gezond verstand [49](#page=49).
2. **Standvastigheid in handelen:** Eenmaal een keuze is gemaakt, dient men standvastig te zijn en de handeling te voltooien [49](#page=49).
3. **Matiging van verlangens:** Men moet de eigen verlangens matigen en zich schikken naar het lot, in plaats van te streven naar het veranderen van de wereld [49](#page=49).
Deze leefregels vormen de basis voor een levenswijsheid [50](#page=50).
### 5.2 Invloeden en nuances in Descartes' ethiek
Descartes' voorlopige moraal vertoont invloeden van de Stoa, met name de nadruk op *amor fati* (het aanvaarden van het lot) en gelijkmoedigheid (*autarkeia*). Hierin volgt hij denkers als Justus Lipsius en Montaigne. Echter, Descartes onderscheidt zich van de oude Stoïcijnen zoals Seneca en Marcus Aurelius. Hij is het er niet mee eens dat alle passies volledig uitgebannen kunnen of moeten worden. Het stoïsche ideaal van zelfdoding als uiting van hoogmoed, en een ingaan tegen God, wijst hij af [50](#page=50).
### 5.3 De centrale deugd: generositeit
De sleutelbegrip in Descartes' ethiek is **generositeit**. Hij definieert ware generositeit als volgt [51](#page=51):
> "Ik geloof dan ook dat de ware generositeit, dat wil zeggen, de hoge waardering van zichzelf waarop men met recht aanspraak kan maken, slechts bestaat in de wetenschap dat, buiten die vrije beschikking over de wil, niets ons naar waarheid toebehoort, en dat er buiten het goede of slechte gebruik daarvan, niets is waarvoor men ons kan prijzen of laken; en verder in het besef dat men het vaste en onwankelbare voornemen heeft om daar een goed gebruik van te maken, dat wil zeggen, om nooit vrijwillig datgene na te laten of op te geven waarvan men meent dat het het beste is. En dat alleen versta ik onder een leven dat volmaakt in overeenstemming is met de deugd.” [51](#page=51).
Generositeit is dus nauw verbonden met:
* **Zelfwaardering:** Een hoge, maar gerechtvaardigde, waardering van zichzelf [51](#page=51).
* **De vrije wil:** Het besef dat alleen de vrije beschikking over de wil werkelijk tot ons behoort [51](#page=51).
* **Verantwoordelijkheid:** Alleen het goede of slechte gebruik van de wil kan leiden tot lof of blaam [51](#page=51).
* **Deugdzaam handelen:** Het vaste voornemen om de wil altijd goed te gebruiken en nooit bewust af te zien van wat men als het beste beschouwt [51](#page=51).
### 5.4 Generositeit in relatie tot de leefregels en voorzienigheid
Generositeit sluit direct aan bij de eerdergenoemde drie leefregels. Het impliceert een sterke nadruk op het beheersen van de wil en het matigen van passies door de rede te cultiveren, wat leidt tot verzoening met zichzelf [52](#page=52).
Verder omvat generositeit het aanvaarden dat men niet alles onder controle heeft. Het betekent mildheid in het erkennen dat de wereld en medemensen, met hun eigen perspectieven, het eigen gezichtsveld altijd overstijgen. Uiteindelijk steunt ware generositeit op een vertrouwen in de goddelijke voorzienigheid [52](#page=52).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onttovering | Het proces waarbij de wereld zijn magische en antropomorfe eigenschappen verliest en wordt verklaard door natuurwetten en rede, kenmerkend voor de moderne wetenschap. |
| Metafysica | Het tak van de filosofie dat zich bezighoudt met de fundamentele aard van de werkelijkheid, inclusief concepten als bestaan, substantie, identiteit en causaliteit. |
| Mathesis Universalis | Het idee van Descartes dat wiskunde een universele methode biedt voor het verwerven van kennis, toepasbaar op alle wetenschappelijke domeinen door middel van een strikt deductieve aanpak. |
| Epifanie | Een plotselinge, diepgaande openbaring of inzicht, vaak ervaren als een spirituele of intellectuele doorbraak. |
| Corpus Philosophiae | Een verzameling van alle filosofische werken, in de context van Descartes' droom die evolueert van een encyclopedie naar een bundel Latijnse poëzie. |
| Scholastieke methode | Een middeleeuwse onderwijsmethode die gebaseerd was op systematische analyse, debat en de toepassing van logica op bestaande doctrines, met name die van Aristoteles. |
| Heliocentrisme | Het model van het zonnestelsel waarin de aarde en andere planeten om de zon draaien, in tegenstelling tot het geocentrisme. |
| Corpusculaire theorie | Een natuurkundige theorie die stelt dat alle materie is opgebouwd uit kleine, ondeelbare deeltjes (corpuscules). |
| Vortex theorie | Descartes' verklaring voor de beweging van hemellichamen, gebaseerd op het idee dat het universum gevuld is met materie die wervelt en zo de planeten in hun banen houdt. |
| Deductief | Een redeneervorm waarbij men vanuit algemene principes tot specifieke conclusies komt. |
| Res Cogitans | Latijn voor 'denkende substantie', een van Descartes' twee fundamentele substanties die de geest of ziel vertegenwoordigt, gekenmerkt door denken. |
| Res Extensa | Latijn voor 'uitgebreide substantie', de andere fundamentele substantie bij Descartes, die materie en de fysieke wereld vertegenwoordigt, gekenmerkt door uitgebreidheid in ruimte. |
| Lumen Naturale | Latijn voor 'natuurlijk licht', verwijzend naar het aangeboren vermogen van de rede dat ons in staat stelt de waarheid te zien en te onderscheiden. |
| Malin Génie | Frans voor 'kwaadaardige geest', een hypothetische bedrieger die Descartes introduceert om radicale twijfel te maximaliseren, waarbij zelfs wiskundige zekerheden in twijfel worden getrokken. |
| Cogito, ergo sum | Latijn voor 'Ik denk, dus ik ben', de beroemde eerste zekerheid van Descartes, die het bestaan van het denkende zelf bewijst. |
| A posteriori | Kennis of argumenten die gebaseerd zijn op ervaring of observatie na de feiten. |
| A priori | Kennis of argumenten die onafhankelijk van ervaring zijn en berusten op zuivere rede of logica. |
| Generositeit | Bij Descartes, de hoogste deugd die bestaat in een correcte zelfwaardering en het voornemen om de vrije wil goed te gebruiken, ook wel de bereidheid om het beste te doen wat men kan inzien. |
| Voorzienigheid | Het geloof dat gebeurtenissen worden geleid door een hogere macht, vaak in de context van goddelijke planning en zorg. |
| Amor Fati | Latijn voor 'liefde voor het lot', een Stoïcijnse filosofie die het accepteren en zelfs omarmen van alle gebeurtenissen in het leven inhoudt, zowel positieve als negatieve. |
| Autarkeia | Grieks voor 'zelfvoorziening' of 'zelfgenoegzaamheid', een fundamenteel concept in de Stoïcijnse ethiek dat verwijst naar innerlijke onafhankelijkheid en gemoedsrust. |
Cover
KZG.HK.6.R.6.FIL.19de(1) - Tagged.pdf
Summary
# Doorwerking en kritiek van de Verlichting
Het onderwerp onderzoekt de voortzetting van de Verlichtingsidealen in de 19e eeuw, de kritiek hierop door de Romantiek en latere filosofen die twijfelden aan de rede, en de pogingen tot totaalfilosofie, geïnspireerd door Kant [4](#page=4).
### 1.1 De drie tendensen in de 19e-eeuwse filosofie
De 19e-eeuwse filosofie kende drie voorname tendensen [4](#page=4):
* De voortzetting van het Verlichtingsideaal: vooruitgang van de samenleving door wetenschap, techniek en secularisering [4](#page=4).
* Kritiek op het optimisme van de Verlichting: deze tendens werd belichaamd door de Romantiek en later door filosofen zoals Schopenhauer en Nietzsche die twijfelden aan de rede. (Niet voor dit academisch jaar) [4](#page=4).
* Pogingen tot totaalfilosofie: de verwerkelijking van de geschiedenis, geïnspireerd door Immanuel Kant, met Hegel en Marx als belangrijke vertegenwoordigers [4](#page=4).
### 1.2 Filosofisch radicalisme en positivisme
Deze stroming vertegenwoordigt de eerste tendens: de omzetting van de Verlichting in de praktijk, ondanks de politieke restauratie na 1815. Belangrijke vertegenwoordigers zijn Jeremy Bentham (1748-1832), John Stuart Mill (1806-1873) en Auguste Comte (1798-1857) [5](#page=5).
#### 1.2.1 Auguste Comte en het positivisme
Auguste Comte wordt beschouwd als de stichter van het filosofisch positivisme [6](#page=6).
* **Plan voor de wetenschappelijke werkzaamheden:** Comte stelde een plan op voor de wetenschappelijke werkzaamheden die nodig waren voor de reorganisatie van de maatschappij [6](#page=6).
* **Sociologie als 'sociale fysica':** Hij zag sociale fysica als het begin van de sociologie, met als doel wetten van de samenleving vast te leggen om deze beter te kunnen beheersen en sturen [6](#page=6).
* **'Religie van de Mensheid':** Hoewel atheïst, stelde Comte voor om het monotheïsme te vervangen door een 'religie van de Mensheid'. Dit idee is terug te vinden in het motto van de Braziliaanse vlag: 'Ordem et progresso' (Orde en vooruitgang) [6](#page=6).
#### 1.2.2 De drie stadia-leer van Comte
In zijn werk *Cours de philosophie positive* (1830-1842) beschrijft Comte de geschiedenis van de menselijke geest in drie stadia, vergelijkbaar met Hume's ideeën [7](#page=7).
1. **Theologisch stadium:** Gekenmerkt door polytheïsme en later monotheïsme [7](#page=7).
2. **Metafysisch stadium:** Gevormd door de Griekse filosofie en de 17e eeuw [7](#page=7).
3. **Positief stadium:** Beginnen vanaf de 18e eeuw, waarin de mensheid volwassen is geworden [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Kenmerken van het positieve stadium
In het positieve stadium wordt de mensheid geacht volwassen te zijn geworden [8](#page=8).
* **Wetenschap als instrument:** Wetenschap wordt gezien als een project van systemisch onderzoek van de werkelijkheid, waarbij metafysica overbodig wordt [8](#page=8).
* **Verlichting als bron van geluk en welzijn:** Het ideaal van 'Ordem et progresso' houdt in dat de Verlichting de mensheid geluk en welzijn moet bezorgen. De verlichte rede wordt gezien als een instrument van bemeestering en emancipatie [8](#page=8).
* **Grenzeloos geloof in wetenschap:** Tot op heden bestaat er een schijnbaar grenzeloos 'geloof' in de wetenschap, waarbij men verwacht dat alles door wetenschappelijk onderzoek ('WP') opgelost kan worden, wat de vraag oproept of dit onderzoek altijd waardenvrij is [8](#page=8).
### 1.3 Kritiek op het bemeesteringsideaal van de Verlichting
Michel Foucault (20e eeuw) bekritiseert het bemeesteringsideaal van de Verlichting [9](#page=9).
* **Motieven achter het bemeesteringsideaal:** Foucault stelt dat het verlangen naar controle niet uitsluitend gedreven wordt door het 'geluk van de Mensheid' . Het kan ook ingegeven zijn door een obsessie met bemeestering en ressentiment jegens alles wat men niet beheerst, wat neerkomt op machtsdenken in een nieuwe vorm. Dit is vergelijkbaar met de afkeer van veel Verlichtingsfilosofen ten opzichte van religie [9](#page=9).
* **Voorbeeld: de omgang met waanzin:** Foucault illustreert dit met het voorbeeld van de moderniteit, waarin psychiatrische gevangenen worden opgesloten omdat ze de 'rede' en 'normaliteit' bedreigen. Dit in tegenstelling tot de middeleeuwen, waar waanzin anders werd benaderd, zoals geïllustreerd in het werk 'Das Narrenschiff' ] [9](#page=9).
> **Tip:** De kritiek van Foucault is essentieel om te begrijpen dat de Verlichting niet zonder schaduwkanten was en dat het streven naar controle ook negatieve consequenties kan hebben. Denk na over de ethische implicaties van wetenschappelijke vooruitgang.
---
# Van Hegel tot Marx: dialectiek en maatschappelijke kritiek
Dit deel van het document traceert de filosofische ontwikkeling van Hegels absolute idealisme naar Marx' materialistische omkering daarvan, met een focus op de rol van dialectiek in zowel metafysische als maatschappelijke kritiek.
### 2.1 Georg Wilhelm Friedrich Hegel en absoluut idealisme
Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770–1831) wordt gepresenteerd als de kernfiguur van het absoluut idealisme. Zijn filosofie stelt dat de geschiedenis van de mensheid deel uitmaakt van de ontwikkeling van de Wereldziel die tot zelfkennis komt. Filosofie, in Hegels visie, is de wetenschap van de geest die dit proces van zelfrealisatie tracht te begrijpen. Het doel hiervan is 'de begeerte tot wijsheid wordt zuivere kennis', wat leidt tot het inzicht van de Absolute Geest in zichzelf, of het kennen van het absolute als de verwerkelijkte Idee. Dit proces ontvouwt zich van de natuur via bewustzijn naar cultuur en geschiedenis, culminerend in de Absolute Geest als Zelfbewustzijn [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 2.1.1 De rol van de objectieve geest en dialectiek
Voor Hegel staat filosofie boven de afzonderlijke wetenschappen. De 'objectieve geest' omvat de manifestaties van de geest in religie, politiek, wetenschap, filosofie en kunst. Deze objectieve geest ontwikkelt zich volgens een strikte wetmatigheid: de dialectiek, bestaande uit these, antithese en synthese. De Verlichting zelf wordt als voorbeeld van dit dialectische proces aangehaald. De burgerlijke samenleving aan het begin van de 19e eeuw zag Hegel als een ideaal van verwerkelijkte vrijheid en de opheffing van menselijke vervreemding, een proces dat door filosofie gedacht moest worden [12](#page=12).
#### 2.1.2 Historische vooruitgang en kritische vragen
Hegel beschouwde de periodes van de Verlichting, de Franse Revolutie, Napoleon en de Restauratie als fasen van vooruitgang in de geschiedenis. Ook religie kende volgens hem een vooruitgang, van polytheïsme naar het monotheïsme van het Christendom. Dit roept kritische vragen op over het eindpunt van de geschiedenis, de betekenis voor het individu, en of gebeurtenissen zoals oorlogen (die Hegel zag als een moment in de zelfwording van de geest) een plaats hebben in dit concept [13](#page=13).
### 2.2 Karl Marx: omkering van Hegel en materialistische geschiedsopvatting
Karl Marx (1818–1883) bewonderde Hegel, maar vond dat diens ideeën 'op hun kop gezet' moesten worden. Marx beschouwde Hegels idee van de geschiedenis als de verwerkelijking van de Absolute Geest als een vorm van vervreemding. Voor Marx begint geschiedenis bij de biologisch-organische conditie van de mens, en definieert hij de mens als *Homo Faber* – een 'maker' of 'arbeider' van de natuur en zijn eigen geschiedenis (#page=15, 16) [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 2.2.1 De mens als Homo Faber en vervreemding
De mens verwerkelijkt zich door groeiend meesterschap over de natuur, waarbij de Verlichting voor Marx ook een vorm van vooruitgang betekende. Echter, dit ging gepaard met toenemende vervreemding door ongelijke maatschappelijke verhoudingen, voortkomend uit de productieverhoudingen, met name in de 19e-eeuwse arbeid en industrie [16](#page=16).
#### 2.2.2 Motor van de geschiedenis: economie en strijd om erkenning
De motor van de geschiedenis voor Marx bestond uit economie en de strijd om erkenning. Economie creëert welvaart, maar dit is geen einddoel op zich. De mens zoekt niet alleen zelfbehoud en vrijheid, maar ook erkenning als iemand van betekenis, wat ware vrijheid inhoudt. Deze strijd om erkenning manifesteert zich historisch in de dialectiek van meester en slaaf, een concept dat Marx van Hegel overnam. De 19e-eeuwse klassenstrijd, zoals zichtbaar in de Franse Revolutie, zag Marx als de strijd van de bourgeoisie die rechten opeiste tegen het ancien régime [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.2.3 De communistische revolutie en de opheffing van vervreemding
Marx voorspelde dat de geschiedenis in de 19e eeuw onvermijdelijk zou leiden tot een nieuwe revolutie, waarbij de arbeidersklasse het kapitaal zou overwinnen. Deze proletarische revolutie zou leiden tot de opheffing van vervreemding. Volgens Marx diende de 'objectieve geest' (religie, burgerlijke moraal, privé-bezit) als een scherm om machtsverhoudingen te verhullen, en de proletarische revolutie zou deze overbodig maken. Westerse religie en cultuur werden beschreven als 'opium voor het volk' [18](#page=18).
> **Tip:** Het *Communistisch Manifest*, geschreven door Marx en Engels, analyseert de positie van het proletariaat als ontdaan van nationaal karakter en gebukt onder burgerlijke vooroordelen die economische belangen maskeren (#page=18, 19) [18](#page=18) [19](#page=19).
Marx stelde dat in plaats van de oude maatschappij met haar klassen, een associatie zou treden waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen. *Das Kapital* vormt de wetenschappelijke uitwerking van de ideeën uit het *Communistisch Manifest* [21](#page=21).
#### 2.2.4 Maatregelen voor de communistische revolutie
Het *Communistisch Manifest* schetst tien maatregelen die in de 'verst ontwikkelde landen' algemeen toepasbaar zouden zijn om de revolutie te doen slagen [22](#page=22):
1. Onteigening van grondeigendom en aanwending van grondrente voor staatsuitgaven [22](#page=22).
2. Zware progressieve belasting, waarbij rijkeren meer betalen [22](#page=22).
3. Afschaffing van het erfrecht [22](#page=22).
4. Confiscatie van eigendom van emigranten en rebellen [22](#page=22).
5. Centralisatie van krediet in handen van de staat via een nationale bank met staatskapitaal en een monopolie [23](#page=23).
6. Centralisatie van het transportwezen in handen van de staat [23](#page=23).
7. Vermeerdering van nationale fabrieken en productiemiddelen, ontginning en verbetering van landbouwgrond naar een gemeenschappelijk plan [23](#page=23).
8. Gelijke arbeidsplicht voor allen, oprichting van industriële legers, met name voor de landbouw [24](#page=24).
9. Vereniging van landbouw- en industrieel bedrijf, gericht op de geleidelijke opheffing van het onderscheid tussen stad en land [24](#page=24).
10. Openbare en kosteloze opvoeding van alle kinderen, afschaffing van kinderarbeid in fabrieken in de huidige vorm, en verbinding van opvoeding met materiële productie [24](#page=24).
> **Example:** Marx en Engels bekritiseerden de burgerlijke huwelijksmoraal en zagen in de communistische gemeenschap een einde aan zowel officiële als niet-officiële prostitutie, omdat de onderliggende productieverhoudingen zouden verdwijnen. Dit wordt vergeleken met ideeën van Plato [20](#page=20).
### 2.3 Kritiek op Marxisme
Leszek Kolakowski leverde kritiek op het Marxisme, waarbij hij het bestempelde als de 'grootste fantasie van de 20ste eeuw'. Hij zag het als een droom van een perfecte samenleving die leidde tot een 'monsterlijk bouwwerk van leugens, uitbuiting en verdrukking', verwijzend naar regimes zoals de Sovjetunie onder Lenin en Stalin, en Pol Pot in Cambodja. Kolakowski beschouwde het Marxisme als promethaanse en utopische, mogelijk een ontsporing van de bemeesteringsdrift van de mens. Desondanks erkende hij dat het Marxisme als analyse-instrument voor ongelijkheid en de rol van de economie in de samenleving een zekere waarde behoudt [25](#page=25).
---
# Simone Weil en post-metafysisch denken
Dit onderwerp behandelt de crisis van de Europese cultuur in de 20e eeuw, de beperkingen van de Verlichtingsrede, en introduceert Simone Weil als een denker die post-metafysisch denken vertegenwoordigt door middel van mystiek, aandacht voor lijden en het absolute goede [26](#page=26) [31](#page=31).
### 3.1 De crisis van de 20e eeuw en de Verlichting
De 20e eeuw wordt gekenmerkt door een crisis in de Europese cultuur, waarbij de vraag wordt gesteld of de Verlichting de verwachtingen van de moderne mens heeft waargemaakt. De verlichte rede, die beloofde de mens heer en meester te maken van de natuur en zijn eigen lot, heeft niet geleid tot een werkelijk vrije en gelijke wereld. Grote gebeurtenissen zoals de Eerste en Tweede Wereldoorlog, kolonialisme, communisme, nazisme en de klimaatcrisis (vanaf de 21e eeuw) tonen aan dat het palmares van de Verlichting niet zo rooskleurig is. De uitspraak "God is dood" van Nietzsche roept de vraag op of de mens, nu bevrijd van religieuze dogma's, werkelijk gelukkiger is geworden. Het seculiere en naturalistische wereldbeeld biedt mogelijk niet het ultieme antwoord op existentiële vragen [26](#page=26).
#### 3.1.1 Antwoorden in de 20e eeuw: Existentialisme
Als reactie op deze crisis ontstonden diverse filosofische stromingen. Het existentialisme, vertegenwoordigd door denkers als Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir, pleitte voor een seculier humanisme en marxisme, met de overtuiging dat de ware Verlichting nog gerealiseerd moest worden en de mens nog niet volledig geëmancipeerd was. Zij benadrukten dat de mens via rede en wil in staat is radicale keuzes te maken over zijn eigen leven [27](#page=27).
Sartre bekritiseerde de "mauvaise foi" (kwade trouw) van burgers die zich opsluiten in traditie, gewoonte en gehoorzaamheid aan Kerk en Staat. Simone de Beauvoir breidde dit uit naar de positie van de vrouw, die zich moest bevrijden van tradities en het patriarchaat, en pleitte voor gelijke rechten op het gebied van seksualiteit, abortus, carrière en echtscheiding. Het streven was om door vrije keuze en zelfontplooiing gelukkiger te worden. Tegelijkertijd bepleitten Sartre en De Beauvoir wereldrevolutie en omarmden ze het marxisme, waarbij geweld geoorloofd werd geacht voor de "goede zaak" [28](#page=28).
Er ontstaat echter een spanning tussen de onbelemmerde zelfbepaling en individuele vrijheid enerzijds, en het streven naar wereldwijde sociale gelijkheid anderzijds. Vrijheid en gelijkheid kunnen tegengestelde krachten zijn in de organisatie van de politieke samenleving [29](#page=29).
### 3.2 Simone Weil en het post-metafysisch denken
Simone Weil biedt een andere stem dan het existentialisme. Zij wordt gezien als een denker die post-metafysisch denken vertegenwoordigt, wat verwijst naar de vraag of er na het verdwijnen van de metafysica nog steeds een omvattende en zingevende filosofie mogelijk is. Jürgen Habermas introduceerde de term "post-metafysisch denken" in dit kader [29](#page=29) [31](#page=31).
#### 3.2.1 Weil als voorbeeld van 'stichtende filosofie'
Weil wordt beschouwd als een voorbeeld van 'stichtende filosofie' of 'aandenkend denken' (edifying philosophy). Haar filosofie is een getuigenis en een vorm van aandacht voor de morele uniciteit van de mens, waarbij het Platoonse Idee van het Goede en de idee van menselijke opvoeding en perfectie centraal staan. Albert Camus noemde haar de "enige grote geest van onze tijd" [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.2.2 Evolutie naar christelijke mystica
Weil evolueerde van marxiste naar christelijke mystica. Haar mystiek is echter geen vlucht uit de wereld, maar juist een vorm van intense aandacht voor de concrete realiteit, het "le plus que réel" (het meer dan reële). Dit omvat met name het lijden van de medemens [32](#page=32).
#### 3.2.3 Leven en werk
Simone Weil werd in 1909 geboren in Parijs. Ze studeerde aan de École Normale Supérieure (ENS) en had al vroeg een sterk besef van onrecht en lijden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog deelde ze het eten van haar familie met soldaten die het ook niet kregen. Ze werkte als arbeidster in fabrieken en sloot zich aan bij de communistische beweging. Ze gaf les aan arbeiders over filosofen als Plato, Kant en Rousseau, waarbij ze morele emancipatie en Bildung centraal stelde. In 1936 engageerde ze zich in de Spaanse Burgeroorlog aan de kant van de Republikeinen. Langzaam groeide ze toe naar het Christendom, mede door mystieke ervaringen in Portugal, Assisi en bij Gregoriaans gezang in Solesmes. Ondanks haar groeiende verbondenheid met het Christendom liet ze zich nooit dopen. Tijdens de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog keerde ze terug uit New York naar Londen om zich te engageren bij de Franse regering in ballingschap. Ze verwaarloosde zichzelf, schreef teksten over mensenrechten en de toekomst van Europa (L'Enracinement) en stierf in 1943 in een sanatorium in Ashford [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 3.2.4 De mystiek van Weil: lijden, zwaarte en genade
De kern van Weil's mystiek ligt in de ervaring van lijden in de wereld en de verhouding tot de ander. Ze stelde het verlangen naar het absoluut Goede in het hart van elke mens centraal. Tegenover dit verlangen staat echter de neiging om de stem ervan te negeren, te vluchten in conformisme, alledaagse genietingen en het vermijden van reflectie. Dit is de "zwaarte" (pesanteur) van het bestaan die men niet wil zien of ontlopen [37](#page=37).
Weil bekritiseert het marxisme omdat het, ondanks de intentie om mensen uit maatschappelijke vervreemding te bevrijden, tekortschiet. Maatschappelijke structuren veranderen is niet voldoende; vervreemding vereist een innerlijke verandering, een ommekeer in het menselijke hart op individueel vlak. Het individu slaagt er echter nooit volledig in deze zelfoverstijging te realiseren, terwijl de dynamiek van de "zwaarte" onontkoombaar is [38](#page=38).
De mens moet deze ervaring van "pesanteur" doorgaan om authentiek mens te worden. Dit proces kent drie fasen [39](#page=39):
1. **Beleving van het lijden**: Dit uit zich in mede-lijden, zorg en het besef van een 'opdracht', wat altijd een vorm van ont-zelving is [39](#page=39).
2. **Inzicht en groeiende liefde**: Beleving leidt tot inzicht (attention) en groeiende liefde voor de wereld en de medemens. Dit gebeurt echter in het besef van tekort, wat de noodzaak van een kracht van buitenaf aangeeft en het zien van de ander mogelijk maakt [39](#page=39).
3. **Ervaring van genade**: Dit is de horizon van verzoening die mogelijk en reëel kan worden, wat neerkomt op een mystieke ervaring [39](#page=39).
De genade komt van een bron buiten de mens, die Weil 'God' noemt [40](#page=40).
#### 3.2.5 De wet van de realiteit en de plicht tot doorbreken
De weg van inzicht leert dat het kwaad in de wereld waarschijnlijk niet zal verdwijnen en constitutief is voor de wereld zoals die is. Dit wordt vergeleken met de wet van de zwaartekracht: het is een wet van de realiteit. Elke mens heeft de absolute plicht om de "zwaarte" te willen doorbreken en zich open te stellen voor de mogelijkheid daarvan. Dit blijkt uit concrete liefde, toewijding, zelf-overgave en het 'verlies' in de ander. Voor Weil is de mystiek van het Christendom een weg tot, en een reëel worden van dit besef van plicht, door het voorbeeld en de begeestering van Christus [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 3.2.6 Andere wijsheidstradities
Weil erkent dat ook andere wijsheidstradities en religies een dergelijke weg aanbieden. Ze ziet analogieën tussen het Griekse pre-filosofische denken (Homeros), Indiase wijsheid, Boeddhisme, Islam, Stoïcisme en de kern van het Katholicisme. Haar "Geloofsbelijdenis" (tekst in syllabus, pp. 22) biedt een niet-christelijke articulatie van de relatie tussen haar "mystiek van het goede" en "absolute plicht" [42](#page=42).
> **Tip:** Begrijp dat Weil's mystiek niet een escapisme is, maar juist een radicale confrontatie met de realiteit, inclusief lijden en onrecht.
> **Voorbeeld:** Weil's jeugdige weigering om snoep te eten tijdens WO I uit solidariteit met de soldaten is een vroege uiting van haar gevoeligheid voor het lijden van anderen en een vorm van ont-zelving.
#### 3.2.7 L’Enracinement
In haar werk "L’Enracinement" een reflectie op de Mensenrechten, definieert Weil "l'enracinement" als de behoefte van de mens aan deelname aan collectieve levensvormen die culturele schatten en toekomstperspectieven bewaren. Deze deelname is natuurlijk en automatisch, voortkomend uit plaats, geboorte, beroep en omgeving. Elk mens heeft behoefte aan meerdere wortels om zijn morele, intellectuele, spirituele en leven te ontvangen via de milieus waartoe hij behoort [43](#page=43).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verlichting | Een 18e-eeuwse intellectuele en culturele beweging die de nadruk legde op rede, individualisme en vooruitgang, en die een brede invloed had op politiek, wetenschap en filosofie. |
| Romantiek | Een artistieke, literaire en intellectuele beweging die ontstond in Europa aan het einde van de 18e eeuw, als reactie op de Verlichting, en die de nadruk legde op emotie, individualiteit en de natuur. |
| Filosofisch radicalisme | Een filosofische stroming uit de 19e eeuw die streefde naar radicale hervormingen in de maatschappij, gebaseerd op principes van utilitarisme en rationalisme, met figuren als Jeremy Bentham en John Stuart Mill. |
| Positivisme | Een filosofische stroming, gesticht door Auguste Comte, die stelt dat de enige ware kennis voortkomt uit zintuiglijke ervaring en logische redenering, en die de nadruk legt op wetenschappelijke methoden om de samenleving te begrijpen en te verbeteren. |
| Sociologie | De wetenschappelijke studie van de menselijke samenleving, inclusief haar oorsprong, ontwikkeling, structuur, interacties en problemen, met als doel maatschappelijke fenomenen te begrijpen en te beheersen. |
| Religie van de Mensheid | Een concept voorgesteld door Auguste Comte als een seculiere vervanging voor traditionele religies, gericht op het vereren van de mensheid en haar vooruitgang door middel van wetenschap en rede. |
| Absolute idealisme | Een filosofische stroming die stelt dat de werkelijkheid in wezen geestelijk is en dat de geschiedenis een proces is waarin de Absolute Geest zichzelf realiseert en tot zelfbewustzijn komt, zoals uiteengezet door G.F.W. Hegel. |
| Dialectiek | Een filosofische methode, vaak geassocieerd met Hegel, die de ontwikkeling van ideeën en de geschiedenis beschrijft als een proces van botsende tegengestelden (these, antithese) die leiden tot een hogere synthese. |
| Vervreemding | Een concept, prominent bij Marx, dat de toestand beschrijft waarin individuen losraken van hun arbeid, de producten van hun arbeid, hun medemensen en hun eigen essentie, vaak als gevolg van kapitalistische productieverhoudingen. |
| Homo Faber | Latijn voor mens als maker, een concept dat benadrukt dat de mens zichzelf realiseert door zijn vermogen om gereedschappen te maken, te werken en de natuur te bewerken, wat centraal staat in Marx' idee van geschiedenis. |
| Klassestrijd | Het conflict tussen verschillende sociale klassen met tegengestelde economische belangen, zoals de bourgeoisie en het proletariaat in het werk van Karl Marx, gezien als de motor van historische verandering. |
| Proletarische Revolutie | Een revolutionaire omwenteling waarbij de arbeidersklasse de heersende klasse omverwerpt en de macht grijpt, met als doel het vestigen van een klasseloze maatschappij, zoals voorspeld door Marx. |
| Post-metafysisch denken | Een filosofische benadering die de traditionele metafysica, die zich bezighoudt met de aard van de werkelijkheid en het zijn, ter discussie stelt en probeert zingeving te vinden buiten de metafysische kaders, zoals voorgesteld door Jürgen Habermas. |
| Mystiek | Een religieuze en spirituele ervaring die gericht is op een directe, intuïtieve kennis van het goddelijke of het absolute, vaak door middel van contemplatie, extase en een diep gevoel van eenheid. |
| Lijden (Pesanteur) | Het zware, belastende aspect van het menselijk bestaan, inclusief fysieke, emotionele en sociale pijn, dat volgens Simone Weil doorleefd moet worden om tot authentiek mens-zijn te komen. |
| Genade (Grace) | Een goddelijk geschenk van onverdiende gunst, liefde en vergeving, dat volgens Simone Weil een essentieel onderdeel is van het menselijk bestaan en een horizon van verzoening biedt voorbij lijden en dood. |
| L’Enracinement | Een concept van Simone Weil dat de noodzaak van worteling en verbondenheid met een gemeenschap, traditie en geschiedenis benadrukt voor de morele, intellectuele en spirituele ontwikkeling van het individu. |