History Theory Of Philosophy
Cover
Cursustekst HOWI 2025, deel 1.pdf
Summary
# Inleiding tot de filosofie en levensvormen
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor de sectie "Inleiding tot de filosofie en levensvormen", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 1. Inleiding tot de filosofie en levensvormen
Dit deel introduceert het concept van levensvormen als een proces van vormgeving en de rol van taal daarin, evenals de fundamentele relaties van een individu tot zichzelf, tot anderen en tot de wereld, met een focus op hoe filosofie hierop reflecteert [3](#page=3).
### 1.1 Levensvormen als vormgeving
Leven wordt begrepen als een proces van vormgeving. Dit geldt voor organismen op verschillende niveaus [3](#page=3):
* **Amoeben:** Vormen een grens tussen intern en extern, en hervormen deze voortdurend om externe voeding tot intern te maken [3](#page=3).
* **Mieren:** Structureren hun omgeving met geursporen om voedsel van bron naar kolonie te transporteren [3](#page=3).
* **Mensen:** Beschreven als een "nog niet vastgelegd dier" (Nietzsche), die gedoemd zijn zichzelf en hun wereld voortdurend opnieuw vorm te geven. Door hun instinctuele armoede compenseren mensen door te leren en communiceren ze met woorden in plaats van feromonen [3](#page=3).
Taal speelt een cruciale rol in het voortzetten van leerprocessen over generaties heen door informatie over het leven en de wereld te coderen in betekenisvol taalgebruik. Door ons handelen en spreken geven we vorm aan zowel wie we zijn als aan de wereld om ons heen [3](#page=3).
### 1.2 Fundamentele relaties in een levensvorm
Vanaf de wieg leren individuen basale relaties aan te nemen ten opzichte van:
1. **Zichzelf:** Hoe verhouden we ons tot ons eigen handelen en denken, via intenties, verlangens, opvattingen, en welke houding nemen we daartegen aan? Hoe herkennen we opvattingen als "de onze" en hoe zijn we daaraan gehecht [3](#page=3) [4](#page=4)?
2. **Anderen:** Hoe tonen anderen zich aan ons in hoe wij hen tegemoet treden [4](#page=4)?
3. **De wereld:** Hoe zien we de objecten waarop ons handelen gericht is? Wat is de coherentie van datgene buiten onszelf dat het succes of falen van ons handelen bepaalt [4](#page=4)?
Deze dimensies vormen samen een ruimte waarbinnen een gedeelde manier van leven zich kan ontplooien door praktische invulling te geven aan elk van deze relaties. Deze ruimte bepaalt wat denkbaar is en welke handelingen als zinvol worden gezien [4](#page=4).
> **Tip:** De concrete structuur van een levensvorm blijft meestal impliciet, maar wordt zichtbaar in culturele artefacten zoals literatuur en kunst, en eerder in mythes en rituele praktijken [4](#page=4).
### 1.3 Filosofie als reflectie op levensvormen
Filosofie kan worden begrepen als de mogelijkheid tot zelfbewuste, discursieve reflectie op de structuur van onze levensvormen. Dit maakt de algemene vorm van de verhoudingen tot zichzelf, elkaar en de wereld tot een expliciet thema. Door abstractie nemen we afstand tot onszelf, wat de vraag mogelijk maakt of we ons leven anders kunnen of willen vormgeven [4](#page=4).
Filosofie als historische praktijk kenmerkt zich door:
* **Vormen van conceptuele articulatie:** Het introduceren van nieuwe concepten om structurele aspecten van basisrelaties zichtbaar te maken en te reorganiseren in taal [4](#page=4).
* **Vormen van argumentatie:** Het ontwikkelen van redeneringen, het onderzoeken van samenhang en het toetsen van implicaties betreffende deze structurele aspecten [4](#page=4).
* **Vormen van archivering & transmissie:** Het dialogeren met eerdere reflecties, waarbij concepten en argumentatievormen worden doorgegeven, betwist en uitgebreid [4](#page=4).
### 1.4 De geschiedenis van de filosofie
Het benaderen van filosofie als een historisch bepaalde praktijk toont aan dat filosofisch denken diverse invullingen kan krijgen, afhankelijk van de maatschappij en de plaats die aan reflectief denken wordt toegekend. De term "filosofie" zelf is afkomstig uit het oude Griekenland. In moderne samenlevingen is er vaak een specifieke plaats voor filosofisch onderzoek, zoals universiteiten [5](#page=5).
Deze plaatsen duiden niet alleen op de fysieke samenbrenging van filosofen, maar ook op de identificatie van filosofie als een intellectueel domein met eigen problemen, conceptuele articulatie en argumentatievormen. Deze intellectuele afbakening is door de geschiedenis heen in beweging [5](#page=5).
De beschikbaarheid van teksten is cruciaal voor het levend houden van denken uit eerdere periodes. Dit brengt praktische (bijv. beschikbaarheid van teksten zonder boekdrukkunst) en intellectuele uitdagingen met zich mee, zeker in tijden van informatie-overload, waarbij keuzes getuigen van een visie op wat waardevol is om te bewaren [5](#page=5).
De geschiedenis van de filosofie wordt gekenmerkt door diversiteit in denk vormen en dialoog. Het heeft ook altijd een globale dimensie gehad, in tegenstelling tot 19e- en 20e-eeuwse verhalen die Europese superioriteit claimden. Dit cursusmateriaal zal het menselijke denken volgen in zijn pogingen zichzelf te begrijpen en vrijheid te vinden *in* en *door* het denken [5](#page=5) [6](#page=6).
---
# Oude wijsbegeerte en culturele tradities
Dit gedeelte biedt een historisch overzicht van filosofische en religieuze tradities in verschillende culturen, waaronder Mesopotamië, Griekenland, India, China en Jeruzalem, en onderzoekt hun diverse benaderingen van wijsheid, ethiek en de aard van het bestaan.
## 2. Oude wijsbegeerte en culturele tradities
### 2.1 Ritueel en wijsheid: Mesopotamië
De vruchtbare halvemaan, het gebied tussen de Tigris en Eufraat, was de bakermat van de eerste stedelijke centra en ontwikkelde een complex administratief en wiskundig systeem. Heerschappij werd gelegitimeerd door religieuze basis, waarbij rituelen de orde van de samenleving bekrachtigden. Het Babylonische nieuwjaarsfestival, met de recitatie van de oorsprongsmythe Enûma Eliš, illustreert dit, waarbij politieke en natuurlijke orde met elkaar verbonden werden. Rituelen boden een manier om gemeenschappelijke aandacht te richten op belangrijke aspecten van het leven en vormden een collectieve emotionele ervaring. Mesopotamische wijsheidsteksten toonden respect voor de goddelijke orde en sociale hiërarchie, waarbij menselijke wijsheid bestond in het leiden van een goed leven vanuit deze basishouding. Het Gilgamesj-epos verhaalt van de aanvaarding van menselijke eindigheid, een thema dat ook terugkeert in teksten over de schijnbare onrechtvaardigheid van het leven. Geleerden eisten steeds meer de positie op van bemiddelaars tussen mens en goden, waarbij specifieke geleerdheid essentieel werd geacht voor toegang tot goddelijke kennis [10](#page=10) [12](#page=12) [13](#page=13) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 2.2 Grieks denken in beweging: Ioniërs en Italianen
Na de instorting van de Myceense beschaving rond 1200 v.o.t. kende Griekenland een heropleving, met de opkomst van complexere stadstaten en experimenten met bestuursvormen. De Ioniërs, zoals Thales, begonnen de natuur te verklaren vanuit immanente principes, waarbij water, het onbepaalde, of lucht als *archē* (oerprincipe) werden gezien. Thales' hypothese dat er iets ten grondslag moest liggen aan de natuurlijke wereld was een stap van abstractie, een poging om anders te denken. De term "kosmos" drukte een geordend, "mooi" geheel uit, en de Ioniërs boden met hun "kosmogonieën" een alternatief voor de mythische verhalen van Hesiodus, waarbij de orde van de natuur werd gezien als het resultaat van immanente principes. Heraclitus benadrukte de strijd en spanning als fundamentele motoren in de realiteit, met vuur als zijn primaire analogie. Parmenides introduceerde het onderscheid tussen noodzakelijk (perfect, onveranderlijk) en contingent (veranderlijk) zijn, en benadrukte het vertrouwen op zuiver denken boven de zintuiglijke waarneming [19-20](#page=19 page=20). Zeno's paradoxen, zoals die van Achilles en de schildpad, illustreerden de logische inconsistenties in alledaagse ideeën over beweging en veelheid. Empedocles introduceerde het idee van de vier basiselementen (vuur, lucht, water, aarde) met liefde en strijd als basiskrachten en de pythagoreërs kenden een centrale plaats toe aan wiskundige verhoudingen, wat leidde tot een combinatie van getallen-mysticisme en wiskundig inzicht [14](#page=14) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [22](#page=22).
### 2.3 Filosofie en theorie: Athene
De klassieke periode (ca. 500-323 v.o.t.) in Athene werd gekenmerkt door democratische experimenten en een bloei van intellectueel leven. De sofisten verschenen als professionele onderwijzers, die de nadruk legden op welsprekendheid en praktische expertise. Protagoras' stelling "de mens is de maat van alle dingen" leidde tot discussies over relativisme. Plato introduceerde de term "filosofie" als liefde voor wijsheid, in oppositie tot de schijnwijsheid van de sofisten, en verbond dit met het ideaal van "theorie" (aanschouwing). Hij stichtte de Academie, een school waar theoretische aanschouwing centraal stond voor de hervorming van de relatie tot het zelf en de wereld [31-32](#page=31 page=32). Plato's idee van "vormen" of "ideeën" stelde dat er een ideale werkelijkheid bestaat die enkel met zuiver denken te vatten is. De ziel werd als onsterfelijk en rationeel beschouwd, gevangen in een materieel lichaam. Socrates daagde gesprekspartners uit tot morele reflectie, waarbij het erkennen van het niet-weten een scharnier voor morele transformatie moest zijn [28-29](#page=28 page=29). Aristoteles, een leerling van Plato, ontwikkelde een systeem waarbij vormen immanent waren en de werkelijkheid werd begrepen vanuit de dynamiek van vorm en materie, en actualisering en potentie [36-37](#page=36 page=37). Zijn ethiek benadrukte de vorming van karakter en het nastreven van geluk door deugdzaamheid, en hij stelde de "eerste filosofie" (metafysica) voor als studie van het zijn [39-40](#page=39 page=40) [23](#page=23) [24](#page=24) [31](#page=31) [33](#page=33) [34](#page=34).
### 2.4 Zelf en karma: India
De Indiase cultuurwereld kende diverse intellectuele tradities, waaronder de Veda's, die complexe rituele praktijken en een kosmische orde beschreven. Het idee van "karma" verbond morele kwaliteit van handelingen met positieve of negatieve effecten, en bepaalde de cyclus van wedergeboortes. De Upanishaden voegden een nieuwe interpretatielaag toe, met de nadruk op het diepere zelf als fundamentele openheid naar de wereld, identiek aan het kosmische principe "brahman". De Bhagavad-Gita benadrukte de houding van handelen vanuit afstandelijkheid ten opzichte van de resultaten, als een vorm van toewijding aan de god. Het jaïnisme zocht verlossing in het minimaliseren van handelen en geweldloosheid, om zo los te komen van de materiële wereld en de cyclus van wedergeboortes. De Boeddha, Siddharta Gautama, bood een middenweg tussen extreem ascetisme en het alledaagse leven, en zag verlangen als de oorsprong van lijden, waarbij verlichting werd bereikt door het stoppen van identificatie met het zelf. Keizer Ashoka promootte via edicten algemene morele principes en tolerantie, en gaf een belangrijke impuls aan de verspreiding van het boeddhisme [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50).
### 2.5 De weg: China
In China ontstonden vroege samenlevingsvormen rond de grote rivieren, met de Zhou dynastie die het "Hemels Mandaat" hanteerde om hun heerschappij te legitimeren. De I Tjing, het boek van de veranderingen, bood een symbolische techniek voor voorspelling en stileren van de relatie van de mens tot een wereld die hem te buiten gaat, met concepten als "yin" en "yang". Het Confucianisme, gesticht door Kongzi, benadrukte respect voor tradities, familiebanden en rituele vormen, en zag deugdzaamheid als de basis van het morele leven [53-54](#page=53 page=54). Mengzi zag de mens als van nature goed, met "spruiten" van morele disposities, terwijl Xunzi een meer pessimistische visie had, waarbij de mens geneigd was tot eigenbelang en rituelen nodig waren om het leven te reguleren. Het Mohisme, met Mozi als centrale figuur, daagde het Confucianisme uit en pleitte voor universele zorg en een consequentialistische ethiek, gebaseerd op de effecten van handelingen. Het Daoïsme, met Laozi en Zhuangzi, benadrukte het concept van de "dao" (de weg) als een onuitsprekelijke, creatieve kracht die leidt tot een moeiteloos, spontaan leven van "niet-handelen" [58-59](#page=58 page=59) [51](#page=51) [52](#page=52) [55](#page=55) [56](#page=56).
### 2.6 Levenskunsten: De hellenistische scholen
Na de dood van Alexander de Grote ontstond het hellenistische tijdperk, gekenmerkt door een gedeelde Griekse cultuurtaal en wijdverbreide handelscontacten. De zoektocht naar gemoedsrust werd een centraal ideaal voor filosofische activiteit. De epicureërs, gesticht door Epicurus, zagen ware genot in het pure bestaan en pleitten voor een leven in afzondering, vrij van angst voor de dood en goden. De stoïcijnen, met Zeno van Citium als stichter, benadrukten de binding aan de morele aard en het cultiveren van onverschilligheid ten opzichte van externe factoren, waarbij de kosmos werd gezien als een rationele, doelmatige voorzienigheid [64-65](#page=64 page=65). Het scepticisme, vertegenwoordigd door Pyrrho van Ellis, stelde de opschorting van alle oordelen voor om gemoedsrust te bereiken, gebaseerd op de beperkingen van menselijke kennis [67-68](#page=67 page=68). De cynici verwierpen sociale conventies en pleitten voor een "honds" leven in overeenstemming met de natuur [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63) [69](#page=69).
### 2.7 Zonde en genade: Jeruzalem
Jezus van Nazareth presenteerde een boodschap van morele hervorming, waarbij naastenliefde en het besef van eigen imperfectie centraal stonden [71-72](#page=71 page=72). De joodse traditie legde de nadruk op de exclusieve verhouding tussen God en zijn uitverkoren volk, en de goddelijke wet als fundering voor ethiek. Het christendom introduceerde het concept van "zonde" als een fundamentele imperfectie van de menselijke conditie, en "genade" als een goddelijke gift die verlossing mogelijk maakte. Dit contrasteerde met het hellenistische perfectionisme en benadrukte de afhankelijkheid van de mens van een transcendente God [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74).
---
# Levenskunsten en hellenistische scholen
Deze sectie verkent de hellenistische scholen, waaronder Epicurisme, Stoïcisme, Scepticisme en Cynisme, en hun focus op het bereiken van gemoedsrust en een deugdzaam leven door middel van specifieke levenspraktijken [61](#page=61).
### 3.1 Historische en intellectuele context van de hellenistische periode
Na de dood van Alexander de Grote in 323 v.o.t. viel zijn rijk uiteen, wat leidde tot het hellenistische tijdperk, gekenmerkt door de verspreiding van de Griekse cultuur en taal over een uitgestrekt gebied. Athene bleef een centrum voor filosofie, terwijl Alexandrië uitgroeide tot een knooppunt van kennisaccumulatie op diverse wetenschappelijke gebieden. De Romeinse Republiek begon geleidelijk de hellenistische wereld te annexeren, waarbij Romeinse studenten filosofische tradities in Athene bestudeerden [61](#page=61).
### 3.2 De zoektocht naar gemoedsrust als centraal ideaal
Na Plato en Aristoteles ontstonden nieuwe filosofische scholen met een primair doel: het bereiken van gemoedsrust (ataraxia) en bevrijding van onrust, wat werd beschouwd als het kenmerk van ware wijsheid. Dit ideaal vertoont parallellen met het boeddhisme, hoewel directe invloed niet bewezen is. De epicureërs en stoïcijnen geloofden dat rationeel inzicht in de natuur en de menselijke conditie essentieel was voor het goede leven. Deze scholen onderscheidden zich door hun materialistische ontologie, die geen plaats bood voor immateriële principes. Hun leerstellingen waren dogmatisch, maar dienden als leidraad voor een specifieke levenswijze en werden versterkt door oefeningen als meditatie en gewetensonderzoek [62](#page=62).
### 3.3 De epicureërs
#### 3.3.1 Het ware genot
Epicurus (341-270 v.o.t.) stelde dat de belangrijkste oorzaak van onrust het zoeken naar valse genietingen is. Ware genot is simpelweg het genot van het bestaan, zoals het ervaren van geen honger, dorst of kou. Meer intense genietingen zijn instabiel en moeten vermeden worden, hoewel de eenvoudige geneugten van de zintuigen waardevol zijn wanneer ze op de juiste manier worden beleefd. Het epicurisme werd vaak verkeerd begrepen als een nastreven van onmatig genot, terwijl de radicaliteit ligt in de visie op de menselijke natuur [63](#page=63).
> **Tip:** Begrijp dat het epicuristische 'genot' niet neerkomt op losbandigheid, maar op het nastreven van een staat van serene tevredenheid en vrijheid van pijn en onrust.
#### 3.3.2 De atomistische fysica en de bevrijding van angst
De angst voor de dood werd door Epicurus gezien als een belangrijke bron van onrust. Hij gebruikte de atomistische fysica van Democritus om deze angst te ontkrachten. Volgens deze theorie zijn alle objecten opgebouwd uit ondeelbare atomen die bewegen in een lege ruimte; veranderingen zijn het gevolg van willekeurige herschikkingen van deze atomen, zonder goddelijk plan of doel. De ziel bestaat eveneens uit atomen, wat betekent dat de dood slechts een ontbinding van de persoon is en ons daarom niet kan raken: "wanneer wij er zijn, is de dood er niet; wanneer de dood er is, zijn wij er niet". Goden bestaan wel, maar hun perfecte gemoedsrust komt voort uit hun oninterventie in de wereld, wat aanleiding geeft tot dankbaarheid voor het bestaan in plaats van vrees [63](#page=63).
#### 3.3.3 De tuin als gemeenschap
De school van Epicurus, geassocieerd met een tuin, benadrukte vriendschap en wederzijdse correctie binnen een afgesloten gemeenschap. Mannen en vrouwen, burgers en slaven konden zich hier onttrekken aan het politieke leven, dat als een bron van onrust werd beschouwd. De wijze verkoos 'in het verborgene' te leven. Menselijke wetten werden gezien als een noodzakelijke, maar suboptimale oplossing voor sociale stabiliteit, die overbodig zou zijn in een ideale samenleving waar rechtvaardigheid wederzijds respect voor natuurlijke grenzen inhoudt [64](#page=64).
> **Tip:** Het onderscheid tussen natuurlijke en artificiële verlangens is cruciaal in de epicuristische ethiek.
#### 3.3.4 Erfenis van Epicurus
Hoewel er weinig direct materiaal van Epicurus bewaard is gebleven, is zijn denken overgeleverd via latere Romeinse bronnen, met name Lucretius' leerdicht *De rerum natura*. De nadruk op genot als levensdoel maakte het epicurisme tot een bron van fascinatie en ongemak tijdens de Renaissance [64](#page=64).
### 3.4 De Stoa
#### 3.4.1 De aard van de mens en de wil tot het goede
In tegenstelling tot het epicurisme, dat doctorinaal stabiel bleef, was de Stoa diverser met verschillende interne ontwikkelingen. Zeno van Citium (ca. 334-262 v.o.t.), stichter van de school, leerde dat onrust voortkomt uit het najagen van genot en eigenbelang. Ware wijsheid ligt in een leven in overeenstemming met de menselijke natuur, die hij identificeerde als het streven naar het goede. Omdat veel levensdoelen afhankelijk zijn van externe factoren, biedt enkel de wil om het goede te doen, volledig in onze macht, bescherming tegen frustratie. Dit houdt in dat we ons rationeel laten leiden door wat moreel juist is [64](#page=64) [65](#page=65).
#### 3.4.2 Onverschilligheid en morele voortreffelijkheid
Stoïcijnen cultiveren een relatie met zichzelf die gebaseerd is op hun morele aard, wat hen leert onverschillig te staan tegenover externe zaken die buiten hun controle vallen. Een wijze blijft gelukkig, zelfs onder extreme omstandigheden, omdat deze externe zaken zijn morele voortreffelijkheid niet aantasten. Dit is een radicalisering van de socratische inspiratie [65](#page=65).
> **Tip:** Stoïcijnse 'onverschilligheid' betekent niet dat men niets meer voelt, maar dat men zich niet laat leiden door externe omstandigheden of emoties die voortkomen uit foute oordelen.
#### 3.4.3 Kosmische rede en materiële voorzienigheid
Stoïcijnen geloofden dat de wereld niet door toeval, maar door een doelmatige voorzienigheid wordt geregeerd. De kosmos is doordrongen van een rationele kracht, 'pneuma' (een combinatie van lucht en vuur), die alles op een noodzakelijke wijze met elkaar verbindt. De goddelijke rede is identiek aan de rationaliteit van de kosmos [65](#page=65).
#### 3.4.4 De mens als microkosmos en de rol van emoties
Inzicht in de fysica helpt de wijze te beseffen dat hij deel uitmaakt van een groter, zinvol geheel, wat leidt tot berusting en correcte deliberatie. De menselijke rede deelt in de kosmische rationaliteit, waardoor we een 'microkosmos' zijn, van nature afgestemd op het goede handelen. Emoties worden gezien als foute oordelen die waarde toekennen aan externe objecten. Het ontwikkelen van theoretisch inzicht is cruciaal om deze oordelen te corrigeren en onverschilligheid te bereiken [65](#page=65) [66](#page=66).
#### 3.4.5 Gevatte handelingen en kosmopolitisme
Hoewel stoïcijnen niet gemotiveerd worden door externe zaken, erkennen ze het belang van 'gepaste handelingen' die voortkomen uit onze positie in de wereld. Gegeven onze positie als levende wezens, ondernemen we acties die bijdragen aan onze gezondheid of het beëindigen van lijden, indien moreel mogelijk. De kosmos wordt gezien als een polis, een universele staat, waarin alle mensen burgers zijn met een gedeelde rationele aard. Natuurwetten zijn de uitdrukking van de onderliggende rationaliteit van de natuur, en menselijke wetten zouden deze zo goed mogelijk moeten weerspiegelen [66](#page=66) [67](#page=67).
### 3.5 Socrates' idealen en de weg van theorie af
Gelijktijdig met het epicurisme en stoïcisme ontstonden het scepticisme en cynisme, die het ideaal van gemoedsrust deelden, maar de weg ernaartoe anders zagen. Zij verwierpen de ontwikkeling van theorieën en legden de nadruk op de socratische kritiek op schijnkennis. Deze stromingen vormden minder afgebakende scholen en kenden geen centrale leerstellingen of schoolhoofden, maar werden doorgegeven via een levende traditie van leermeesters en leerlingen [67](#page=67).
### 3.6 Het scepticisme
#### 3.6.1 Pyrrho's radicale onbewogenheid
Pyrrho van Ellis (ca. 360-270 v.o.t.) stond bekend om zijn radicale onbewogenheid, mogelijk geïnspireerd door Indiase gymnosofisten. De kern van zijn filosofie was dat onrust voortkomt uit een onjuiste hechting aan opvattingen die herhaaldelijk onjuist blijken te zijn. De oplossing hiervoor was het opschorten van alle oordelen (epochè), omdat onze zintuigen enkel tonen hoe dingen aan ons verschijnen, niet hoe ze werkelijk zijn [67](#page=67) [68](#page=68).
> **Tip:** De sceptische houding van het opschorten van oordelen was gericht op het bereiken van innerlijke rust, niet op het ontkennen van de realiteit.
#### 3.6.2 Epistemologische analyse en plausibiliteit
Latere pyrrhonisten ontwikkelden strategieën voor handelen zonder expliciete oordelen en verfijnden de epistemologische argumenten tegen de mogelijkheid van kennis. Zij gebruikten voorbeelden van variabele verschijnselen om aan te tonen dat er geen criterium is om één verschijningswijze als de juiste te bestempelen. Sceptische argumenten, zoals die over het statuut van kennis, worden tot op de dag van vandaag in de epistemologie bediscussieerd. Voor Pyrrho was filosofie een mentale ascese, een manier om het zelf te helen van ongezonde hechting aan opvattingen [68](#page=68).
#### 3.6.3 De Academie en het concept van plausibiliteit
De Academie, onder leiding van Plato's opvolgers, keerde terug naar Socrates' inspiratie en introduceerde het concept van 'plausibiliteit' of 'waarschijnlijkheid'. Hoewel zekerheid onmogelijk was, kon er wel een onderscheid gemaakt worden tussen opvattingen die meer of minder geloofwaardig waren. Deze aanpak stelde een 'evenwichtige' verhouding tot opvattingen in staat. Het academisch scepticisme daagde de ambities van dogmatische scholen uit en voerde debatten met de Stoa over de mogelijkheid van een criterium voor waarheid [68](#page=68) [69](#page=69).
### 3.7 De cynici
#### 3.7.1 Leven in overeenstemming met de natuur
De cynici, wiens naam afkomstig is van hun 'hondse' levenswijze, keerden zich af van sociale conventies en verplichtingen om zo de belangrijkste bron van onrust uit te schakelen. Zij geloofden dat het leven in overeenstemming met de natuur discipline en wilskracht vereist, door afstand te nemen van luxe en sociale bevestiging. Dit leidde tot gemoedsrust door het besef het leven op eigen krachten te leiden [69](#page=69).
> **Example:** Diogenes van Sinope, een prominente cynicus, leefde naar verluidt in een ton en at rauw voedsel, om zo te demonstreren hoe men zonder materiële goederen en sociale schaamte kon leven.
#### 3.7.2 Provocatie en het in vraag stellen van conventies
In tegenstelling tot hun Chinese tegenhangers, waren de cynici provocatief in hun opstelling, met toespraken en gedrag dat gericht was op het uitdagen van tijdgenoten. Ze wilden schaamte, als een artificiële emotie, elimineren en hielden hun medeburgers een spiegel voor door hun armoedige klederdracht. De anekdote van Diogenes die Alexander de Grote vraagt uit zijn zon te gaan, illustreert de cynische afkeer van macht en sociale druk [69](#page=69).
#### 3.7.3 De kritische dimensie van cynisme
Cynisme vertegenwoordigt de kritische dimensie van reflectief denken, waarin gevestigde praktijken in vraag worden gesteld, in tegenstelling tot Aristoteles die de logica van de gevestigde praktijken expliciteerde. Hoewel ze afhankelijk bleven van de maatschappij waarin ze leefden, bood het cynisme een spiegel die tijdgenoten dwong na te denken over wat werkelijk van tel is [70](#page=70).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Levensvorm | Een manier van vormgeven aan zichzelf en de wereld, gekenmerkt door specifieke relaties tot het zelf, anderen en de omgeving. |
| Kosmos | Een Griekse term voor het universum, beschouwd als een geordend en mooi geheel, met een structuur die voortkomt uit immanente principes. |
| Archē | Het oerprincipe of de fundamentele substantie waaruit volgens de vroege Griekse filosofen (zoals de Ionische natuurfilosofen) de natuurlijke wereld is ontstaan. |
| Logos | Een Griekse term die zowel kan verwijzen naar menselijke rede of spreken als naar de intrinsieke orde en rationaliteit die in de wereld zelf aangetroffen wordt. |
| Doxa | De Griekse term voor mening of opinie, in tegenstelling tot "epistēmē" (kennis), vaak geassocieerd met de zintuiglijke wereld en veranderlijke verschijnselen. |
| Phu sis | Een Griekse term die verwijst naar natuurlijke processen van groei en generatie, en die de intrinsieke aard van dingen beschrijft. |
| Theoria | Een Griekse term die oorspronkelijk "aanschouwing" of "contemplatie" betekent en later, met name in de filosofie van Plato, het ideaal van theoretisch inzicht in de ware aard van de werkelijkheid vertegenwoordigt. |
| Aporie | Een filosofische impasse of een situatie van twijfel en onzekerheid, die vaak het resultaat is van kritische analyse van schijnzekerheden, zoals kenmerkend voor de vroege Socratische dialogen. |
| Karma | Een concept uit de Indiase filosofie dat verwijst naar de morele kwaliteit van handelingen en de gevolgen daarvan, die invloed hebben op het huidige en toekomstige leven van een persoon door middel van reïncarnatie. |
| Brahman | Het kosmische principe in de Upanishaden, dat wordt geïdentificeerd met het diepste zelf en de fundamentele orde van de werkelijkheid, en dat het doelwit is van spirituele verlossing. |
| Dao | Het Chinese concept van 'de weg' of 'het pad', dat verwijst naar de natuurlijke orde en de juiste manier van leven in harmonie daarmee, vaak gekenmerkt door spontaniteit en niet-handelen ('wu wei'). |
| Wu wei | Een Chinees concept dat vertaald kan worden als 'niet-handelen' of 'handelen door niet te handelen', en dat een moeiteloze en spontane manier van handelen impliceert, in overeenstemming met de natuurlijke loop der dingen (de Dao). |
| Noms | Griekse term voor wet, vaak in contrast met 'physis' (natuur), en onderwerp van debat over de aard en legitimiteit van menselijke wetgeving. |
| Cynisme | Een filosofische stroming die zich afkeerde van sociale conventies en verplichtingen, en een leven in overeenstemming met de natuur nastreefde, gekenmerkt door radicale eenvoud en provocatie. |
| Genot (hēdonē) | Het Griekse woord voor genot, dat in het Epicurisme werd geïnterpreteerd als het ware doel van het leven, niet zozeer als excessieve lust, maar als het pure genot van het bestaan. |
| Stoïcisme | Een filosofische school die de nadruk legde op het cultiveren van een rationele en morele aard, en op het ontwikkelen van onverschilligheid ten opzichte van externe omstandigheden, met als doel gemoedsrust en deugdzaamheid. |
| Scepticisme | Een filosofische houding die de mogelijkheid van zekere kennis betwijfelt en pleit voor het opschorten van oordelen om zo gemoedsrust te bereiken. |
| Genade | Een centraal concept in het christendom, dat verwijst naar de goddelijke hulp en vergeving die de menselijke zondigheid overwint, en die ontvangen wordt als een geschenk van God. |
| Zonde | In het christendom, het idee dat de mens fundamenteel eindig en beperkt is, en geneigd tot immoreel handelen, wat een contrast vormt met de klassieke Griekse opvatting van menselijke perfectibiliteit. |
Cover
HOW Syllabus - 1
Summary
# Introductie tot filosofie en levensvormen
Dit gedeelte introduceert het concept van levensvormen en hoe deze worden gevormd door interactie met onszelf, anderen en de wereld, waarbij filosofie wordt voorgesteld als een zelfbewuste, discursieve reflectie op deze levensvormen [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Levensvormen: het vormgeven van zelf en wereld
Leven wordt in essentie begrepen als vormgeven. Dit principe geldt voor alle organismen, van amoeben die hun celgrenzen hervormen om externe elementen te integreren, tot mieren die omgevingen structureren met geursporen voor collectieve efficiëntie. De mens, beschreven als een "nog niet vastgelegd dier" door Nietzsche, is bij uitstek gedoemd tot het continu opnieuw vormgeven van zichzelf en zijn wereld. Vanwege een relatieve armoede aan instincten, compenseert de mens dit door te leren en te communiceren via taal, wat intergenerationele kennisoverdracht mogelijk maakt [3](#page=3).
Door middel van handelen en spreken vormen we zowel onze identiteit als onze omgeving. Vanaf de wieg ontwikkelen we basale relaties tot onszelf, tot anderen en tot de wereld. De focus van onze aandacht speelt hierbij een cruciale rol, en taal stuurt deze aandacht continu aan, zoals blijkt uit de aansporingen van zorgdragers aan kinderen [3](#page=3).
Op een collectief niveau functioneert onze gedeelde taal, met haar kerntermen en beeldspraak, als een mechanisme om antwoorden te geven op de vraag "Waarom doen we dit?". Het biedt een impliciet archief van mogelijke antwoorden op hoe we ons leven organiseren, welke relaties centraal staan, welke zaken relevant zijn, en welke angsten we willen beheersen [3](#page=3).
Schematisch kunnen drie basisrelaties worden onderscheiden die de dimensies van elke menselijke levensvorm vormen:
* **De relatie van een individu tot zichzelf**: Dit betreft hoe we ons verhouden tot ons eigen handelen en denken, via intenties, verlangens en opvattingen, en welke houding we daarbij aannemen. Het gaat hierbij om de vraag hoe we opvattingen herkennen als "onze" en hoe we eraan gehecht zijn [3](#page=3).
* **De relatie van een zelf tot anderen**: Dit betreft hoe anderen zich manifesteren in onze interactie met hen [4](#page=4).
* **De relatie van een zelf tot de wereld**: Dit betreft hoe we de realiteit waarnemen waarop ons handelen gericht is, en hoe de coherentie van deze externe realiteit het succes of falen van ons handelen bepaalt [4](#page=4).
Deze dimensies creëren een ruimte waarbinnen een gedeelde manier van leven zich kan ontplooien, door deze relaties praktisch in te vullen. Deze ruimte bepaalt wat denkbaar is en welke handelingen als zinvol worden ervaren [4](#page=4).
De concrete structuur van een levensvorm is vaak impliciet, maar wordt zichtbaar gemaakt door momenten zoals opvoeding en via culturele artefacten zoals literatuur, theater en beeldende kunst. Deze artefacten bieden symbolische uitdrukkingen van karakteristieke aspecten van een levensvorm en nodigen ons uit om onze aandacht te richten op hoe we onze aandacht richten. Historisch gezien werden deze rollen vaak vervuld door mythes en rituele praktijken [4](#page=4).
### 1.2 Filosofie als reflectie op levensvormen
Filosofie kan worden begrepen als een zelfbewuste, discursieve reflectie op de structuur van onze levensvormen. Door middel van abstractie wordt een formeel aspect van ons bestaan zichtbaar gemaakt, wat leidt tot een afstand van onszelf. Deze afstand maakt het mogelijk de vraag te stellen of en hoe we ons leven anders kunnen of willen vormgeven [4](#page=4).
Filosofie als historische praktijk kenmerkt zich door:
* **Vormen van conceptuele articulatie**: Het introduceren van nieuwe concepten om structurele aspecten van basisrelaties zichtbaar te maken, wat leidt tot een betere "articulatie" in denken en spreken, en de reorganisatie van het impliciete taalarchief [4](#page=4).
* **Vormen van argumentatie**: Het zichtbaar maken van structurele aspecten gaat gepaard met redeneren, het onderzoeken van samenhang en het afwegen van implicaties [4](#page=4).
* **Vormen van archivering & transmissie**: Filosofie is een dialoog met eerdere reflecties, waarbij concepten en argumentatievormen worden doorgegeven, betwist, uitgebreid of vergeten [5](#page=5).
De cursus volgt de geschiedenis van deze vormen van filosofisch denken [5](#page=5).
#### 1.2.1 Geschiedenis van de filosofie
Het benaderen van filosofie als een historische praktijk toont de diversiteit aan invullingen van filosofisch denken, afhankelijk van de samenlevingsvorm en de plaats die aan reflectief denken wordt gegeven. Filosofen hebben zich op diverse plaatsen bevonden, van vorstelijke hoven tot kloosters, en er zijn ook specifieke plaatsen afgebakend voor filosofisch onderzoek, zoals in het antieke Griekenland (waar de term "filosofie" vandaan komt) en moderne universiteiten [5](#page=5).
De intellectuele afbakening van filosofie als een domein met eigen problemen, conceptuele articulatie en argumentatievormen is doorheen de geschiedenis in beweging gebleven. Dit beïnvloedt hoe eerdere vormen van filosofische reflectie levend worden gehouden voor verdere interactie. Het beschikbaar houden van teksten is hierbij cruciaal, zowel praktisch (bv. vroeger zonder boekdrukkunst) als in het hedendaagse tijdperk van informatie-overload. De keuzes die gemaakt worden om bepaalde ideeën te bewaren, getuigen van een visie op wat waardevol is [5](#page=5).
De geschiedenis van de filosofie wordt voorgesteld als een verhaal van diversiteit in denken en dialoog, met een globale dimensie. Dit staat in contrast met 19e en 20e-eeuwse verhalen die vaak superioriteitsclaims van Europa op de rest van de wereld onderbouwden, of rationeel denken tegenover mythisch en religieus denken plaatsten. De hier vertelde geschiedenis volgt het menselijke denken in zijn pogingen zichzelf te begrijpen en vrijheid te vinden binnen en door het denken [5](#page=5) [6](#page=6).
---
# Oude wijsheidstradities in Mesopotamië
Het oude Mesopotamië kende complexe wijsheidstradities waarin rituelen en mythen een cruciale rol speelden bij het legitimeren van heerschappij en het vormgeven van de samenleving, en die tevens reflecteerden op de uitdagingen van menselijke eindigheid [8](#page=8).
### 2.1 Historische en culturele context van Mesopotamië
#### 2.1.1 De vruchtbare halvemaan en de opkomst van stedelijke centra
Het gebied van de "vruchtbare halvemaan" in het Nabije Oosten, gevormd door de Tigris en Eufraat, was de wieg van de eerste agrarische revoluties en stedelijke centra vanaf het vijfde en vierde millennium v.o.t. Een surplusproductie maakte complexe samenlevingen met arbeidsverdeling mogelijk, waarbij paleis en tempel de surplusproductie indeerden als belastingen voor infrastructuur, rechtspraak, leger en eredienst. Deze stadstaten werden geleidelijk geünificeerd onder verschillende rijken, met een dominante rol voor Babylonië en Assyrië in Mesopotamië [8](#page=8).
#### 2.1.2 Ontwikkeling van schrift en administratie
De centrale organisatie van de samenleving stimuleerde de ontwikkeling van schrift en wiskunde. Schriftcultuur reikte verder dan directe noden, zoals de documentatie van astronomische observaties die tot complexe ideeën leidde. Verhalen en mythen konden worden vastgelegd en over generaties heen worden doorgegeven. Geletterdheid diende ook om sociale verschillen te markeren en in stand te houden, zichtbaar in cultuurtalen zoals het Soemerisch in Babylonië dat als geleerde schrifttaal bleef bestaan nadat het als gesproken taal verdwenen was [8](#page=8).
### 2.2 Rituele praktijken als fundament van heerschappij
#### 2.2.1 Religieuze legitimatie van heerschappij
De heerschappij van Mesopotamische vorsten steunde op een religieuze basis. De eenheid van een stadstaat werd gesymboliseerd door een lokale god, en de heerschappij werd voorgesteld als een goddelijk gemandateerde opdracht. Religieuze rituelen legitimeerden de macht, waarbij geproduceerde rijkdom werd ingeruild voor sociale orde die een goddelijke orde weerspiegelde. De tempel fungeerde als bemiddelingsplaats tussen samenleving en godenwereld, waar de positie van de heerser bekrachtigd werd [9](#page=9).
#### 2.2.2 Het Babylonische nieuwjaarsfestival en de Enûma Eliš
Een prominent voorbeeld is het Babylonische nieuwjaarsfestival, dat rond de lente-equinox plaatsvond. De kern van dit festival was de recitatie van de oorsprongsmythe *Enûma Eliš*, waarin de overwinning van chaos op de goden en de instelling van de natuurlijke orde door oppergod Marduk wordt beschreven. Deze mythe had zowel een symbolische betekenis, gekoppeld aan de astronomische regelmaat van de equinox cruciaal voor een agrarische samenleving, als een expliciet politieke betekenis door Marduks kroning en de stichting van Babylon. Parallel hieraan werd de Babylonische vorst ritueel herbevestigd in zijn rol als vertegenwoordiger van de hemelse vorst op aarde [9](#page=9).
#### 2.2.3 De diepere betekenis van rituelen
Rituele praktijken gaan verder dan bijgeloof; ze voorzien in een behoefte aan collectieve vormgeving en het richten van aandacht op belangrijke levensaspecten, wat leidt tot gedeelde emotionele ervaringen. Rituelen bieden een manier om de verhoudingen van een individu tot zichzelf, tot anderen en tot de wereld te stileren, vaak door deze te relateren aan een "hogere realiteit". Mesopotamiërs gebruikten spreken over het goddelijke om de ondoorzichtigheid en de externe krachten in de wereld te duiden. Mythes werden begrepen als interpretaties die betekenis gaven aan het onbepaalde, en verschillende goden werden gekoppeld aan diverse aspecten van deze ervaring [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Tip:** Beschouw Mesopotamische mythes niet als naïeve theorieën, maar als een taal om betekenis te geven aan complexe ervaringen en als onderdeel van een interpretatief kader.
#### 2.2.4 Geloof en religio in Mesopotamië
De vraag of Babyloniërs "in hun goden geloofden" is mogelijk minder relevant dan de vraag hoe ze "mét hun goden dachten". De focus op het al dan niet werkelijke bestaan van goden werd primair belangrijk met de opkomst van monotheïstische religies. De Latijnse term "religio" benadrukt het correct uitvoeren van rituelen en erediensten, wat in Mesopotamië centraal stond. De eisen van de rituele praktijk waren dwingend en vormden de gemeenschap, meer dan een gedeeld dogma [10](#page=10) [11](#page=11).
### 2.3 Idealen van wijsheid
#### 2.3.1 Perspectief op Mesopotamische beschaving
Het bestuderen van een langdurige beschaving als de Mesopotamische vereist voorzichtigheid om een statisch beeld te vermijden. Veranderingen en menselijke creativiteit waren constant aanwezig, zoals blijkt uit de aanpassing van de *Enûma Eliš* aan veranderende politieke omstandigheden. Het concept "wijsheid" kent veel variaties en toont de centrale bekommernissen en aspiraties van een samenleving. Kennis van wijsheid in Mesopotamië is voornamelijk gebaseerd op teksten van een bevoorrechte, geletterde klasse die intellectueel werk verrichtte ten dienste van machthebbers [11](#page=11).
#### 2.3.2 Wijsheid en menselijke eindigheid
Mesopotamische wijsheidsteksten, variërend van gezegden tot fabels, delen een respect voor de goddelijke orde en sociale hiërarchie. Menselijke wijsheid bestond erin om vanuit deze basishouding tot een goed leven te komen. De hoogste wijsheid vond oorsprong bij de goden, die de vorsten instrueerden hoe het samenleven te organiseren, zoals gedocumenteerd in de Code van Hammurabi [12](#page=12).
Het *Gilgamesj-epos* verhaalt hoe de vorst wijsheid verkreeg door kennis van de zondvloed en de juiste riten om de samenleving vorm te geven na de catastrofe. Tegelijkertijd leerde Gilgamesj vrede te hebben met de menselijke eindigheid, een thema dat terugkeert in teksten die de schijnbare onrechtvaardigheid van het leven behandelen. De mens moet accepteren dat zijn perspectief beperkt is en dat er onbekende redenen zijn voor miserie, ondanks de inspanningen voor een goed leven. Dit thema van de zondvloed en de aanvaarding van lijden zou later terugkeren in het Bijbelse verhaal van Job [12](#page=12).
#### 2.3.3 De rol van geleerden als bemiddelaars
Vanaf het einde van het tweede millennium v.o.t. eisten geleerden steeds meer de rol op van bemiddelaars tussen mens en goden. Wijsheid bleef goddelijk, maar de toegang daartoe werd steeds meer gekoppeld aan specifieke vormen van geleerdheid en geheime kennis. Geleerden beschikten over interpretatieve technieken (magische spreuken, lectuur van omens) om de menselijke onmacht te helen en fungeerden als adviseurs voor vorsten. Zij bezaten de macht van taal om te articuleren wat van tel was in veranderende omstandigheden [12](#page=12) [13](#page=13).
### 2.4 Historische echo's
Mesopotamische thema's komen terug in latere samenlevingen en tijdperken, deels door directe beïnvloeding (zoals Bijbelse echo's en de relatie tussen *Enûma Eliš* en Genesis), maar ook fundamenteel door terugkerende patronen in het vormgeven van het leven en het stellen van vragen over lijden. Dit leidde tot diverse manieren om levensvormen richting te geven en tot reflectief denken, waarbij idealen van wijsheid uiteenlopende invullingen konden krijgen [13](#page=13).
---
# Griekse filosofie: de Ionische en Italiaanse scholen
Deze sectie verkent de vroege Griekse natuurfilosofie, beginnend bij de Ionische denkers en hun zoektocht naar een oerprincipe, en de Italiaanse school met hun focus op logica en de aard van zijn.
### 3.1 Historische en culturele context
De periode na de ineenstorting van de Myceense beschaving rond 1200 v.o.t. kenmerkte zich door een terugval naar clan-structuren, gevolgd door een heropleving van handel en de opkomst van complexere stadstaten vanaf de achtste eeuw v.o.t. Door het wegvallen van traditionele autoriteiten moesten deze stadstaten nieuwe politieke structuren ontwikkelen, waarbij de macht verdeeld werd en de focus verschoof naar de functie in plaats van de persoon. De Griekse stadstaten waren maritiem georiënteerd en stichtten kolonies, wat leidde tot contacten met diverse culturen. Ondanks regionale verschillen ontstond een pan-Helleense identiteit, zichtbaar in de Olympische Spelen en het heiligdom van Delphi, waar spreuken als "ken jezelf" centraal stonden. Homerus en Hesiodus speelden een belangrijke rol als culturele leermeesters, hun werken reflecteerden de spanningen in de Griekse cultuur rond autoriteit en samenleven [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.2 De geboorte van de natuurfilosofie: de Ioniërs
#### 3.2.1 Het concept van het archē
De Ionische school, ontstaan in Milete, markeerde een nieuw begin in het denken door de nadruk te leggen op de natuurlijke wereld. Denkers als Thales (624 - 545 v.o.t.), die mogelijk kennis had opgedaan in Egypte en Babylonië, postuleerden een *archē*, een oerprincipe dat ten grondslag ligt aan de natuur. Thales identificeerde dit met water, terwijl Anaximander het "onbepaalde" zag en Anaximenes lucht. Deze hypothesen waren het resultaat van een stap van abstractie, een poging om de relatie tot de wereld vanuit een nieuw perspectief te bekijken. De keuze voor een *archē* had tot doel de fundamentele orde in de natuur te verklaren, een alternatief voor de mythische kosmogonien zoals die van Hesiodus [16](#page=16) [17](#page=17).
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat de *archē* van de Ionische denkers niet letterlijk het alledaagse water, lucht of 'het onbepaalde' was, maar een abstract concept dat als fundamenteel principe diende [16](#page=16).
#### 3.2.2 De natuur als geordend geheel (kosmos)
De Griekse term *kosmos* benadrukte dat het universum een geordend en mooi geheel is. In tegenstelling tot Hesiodus, wiens orde voortkwam uit transcendente goddelijke relaties, zochten de Ioniërs naar principes die immanent waren aan de natuur zelf (*phúsis*). Het *archē* werd gezien als materieel en onderdeel van het systeem, resulterend in een natuurlijke orde door evenwicht tussen de dingen. Deze opvatting bood een nieuwe legitimatie voor de maatschappelijke orde, die niet langer afhankelijk was van een centrale vorst, maar van een dynamisch evenwicht, vergelijkbaar met de natuurlijke orde [17](#page=17).
> **Tip:** De overgang van een theogonie naar een kosmogonîe door de Ioniërs betekende een verschuiving van een externe, goddelijke orde naar een interne, natuurlijke orde [17](#page=17).
#### 3.2.3 Het concept van de logos
Heraclitus van Efese (ca. 540 - 480 v.o.t.) legde de nadruk op vuur als het basisprincipe, symbool voor oppositie en voortdurende verandering: "alles wordt geboren door strijd". Hij onderzocht hoe de orde in de natuur, de *logos*, zich kon manifesteren in ons spreken. De *logos* kon zowel verwijzen naar taal als naar een objectieve orde. Heraclitus gebruikte paradoxale aforismen, zoals "het is niet mogelijk om tweemaal in dezelfde rivier te stappen", om de voortdurende spanning tussen eenheid en veelheid, en de noodzaak van een transformatie van het denken te illustreren. Zijn "duistere" reputatie kwam voort uit deze paradoxale formuleringen en zijn kritische houding ten opzichte van voorgangers en tijdgenoten [18](#page=18).
> **Example:** Heraclitus' uitspraak dat "oorlog de vader van alle dingen is" benadrukt de rol van conflict en spanning als drijvende kracht achter verandering en creatie [18](#page=18).
### 3.3 Filosofie in Italië: logica en het zijn
#### 3.3.1 Parmenides en de weg van de waarheid versus de weg van de mening
In Elea, een stad gesticht door Ionische Grieken in zuidelijk Italië, ontwikkelde Parmenides (geboren ca. 515 v.o.t.) een onderscheid tussen twee paden van onderzoek: de weg van de waarheid en de weg van de mening (*doxa*). Hij introduceerde het cruciale onderscheid tussen noodzakelijk zijn (dat wat niet niet kan zijn) en contingent zijn (dat wat ook niet had kunnen zijn). Parmenides argumenteerde dat wat noodzakelijk is, een perfecte, onveranderlijke eenheid vormt. De weg van de waarheid richt zich hierop, terwijl de weg van de mening het contingente, veranderlijke zijn probeert te vatten. Hij zag de Ioniërs als volgelingen van de weg van de mening, wiens plausibele hypothesen niet tot inzicht in het goddelijke konden leiden. Aristoteles zou dit onderscheid later identificeren als het verschil tussen natuurfilosofie en ontologie [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Tip:** Parmenides' nadruk op het pure denken als middel om tot de waarheid te komen, een radicale stap voorbij de zintuiglijke wereld, vormde een belangrijke invloed op latere filosofie [20](#page=20).
#### 3.3.2 De paradoxen van verandering: Zeno van Elea
Zeno van Elea (geboren ca. 490 v.o.t.), een leerling van Parmenides, illustreerde de kracht van logische consistentie door middel van paradoxen. Zijn beroemdste paradox, die van Achilles en de schildpad, toont aan dat onze alledaagse ideeën over beweging en veelheid inconsistente implicaties hebben. Het argument suggereert dat Achilles de schildpad nooit kan inhalen, omdat hij telkens eerst de plek moet bereiken waar de schildpad zich eerder bevond, die ondertussen weer is opgeschoven. Deze paradoxen dagen het begrip van verandering uit en hebben filosofen door de eeuwen heen geïntrigeerd [20](#page=20).
> **Example:** De paradox van Achilles en de schildpad benadrukt de moeilijkheid om de overgang van een oneindige reeks discrete stappen naar een continue beweging rationeel te verklaren [20](#page=20).
#### 3.3.3 Goddelijke inspiratie en hervorming van het leven
Parmenides presenteerde zijn inzichten in een leerdicht dat begint met een beschrijving van goddelijke inspiratie via een mythische reis naar een godin. Hij zag het gehoorzamen aan de logische eis als een vorm van goddelijke inspiratie, een erkenning van krachten die onze menselijke wil te boven gaan. Empedocles (geboren bij aanvang van de 5e eeuw v.o.t.) introduceerde de vier basiselementen (vuur, lucht, water, aarde) en de krachten liefde en strijd als de drijvende principes van de kosmos. Hij stelde dat inzicht in de kosmos een sleutel was tot radicale levenshervorming, inclusief het idee van reïncarnatie. Empedocles presenteerde zichzelf als een onsterfelijke god, wat zijn opvatting van directe incarnatie van goddelijke inspiratie onderstreept [19](#page=19) [21](#page=21).
### 3.4 Een filosofische sekte: de pythagoreërs
#### 3.4.1 Hervormd leven en collectieve praktijk
De pythagoreërs, actief in Zuidelijk Italië vanaf de decennia voor Empedocles' geboorte, legden de nadruk op reïncarnatie en een hervorming van het leven, vaak via strikte leefregels en een gepast dieet. Pythagoras (6e eeuw v.o.t.) wordt gezien als een charismatische leider die zijn discipelen leerde hoe een strenge morele discipline toe te passen. Traditonele levensvormen werden als ontoereikend beschouwd voor een vroom leven; alle aspecten van het leven konden gestileerd worden ter zorg voor de ziel [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 3.4.2 De verering van wiskunde
Het meest kenmerkende aan de pythagoreïsche visie was de centrale rol van wiskundige verhoudingen in hun kosmologie. Hoewel de stelling van Pythagoras al bekend was, zag hij deze en soortgelijke verhoudingen als onderwerp van religieuze verering. De ontdekking van wiskundige proporties in harmonische muzikale intervallen versterkte dit ontzag, mede door de associatie van muziek met religieuze rituelen en de Muzen. Prominente pythagoreërs probeerden de kosmos te ontcijferen via wiskundige proporties, wat leidde tot een unieke combinatie van getallenmystiek en wiskundige doorbraken [22](#page=22).
> **Example:** De pythagoreïsche opvatting dat getallen de sleutel tot de wereld vormen, was een voorbode van latere wetenschappelijke ontwikkelingen, hoewel het in hun tijd sterk vermengd was met mystiek [22](#page=22).
---
# Filosofie in het klassieke Athene: Sofisten, Socrates en Plato
Dit hoofdstuk verkent de opkomst van filosofisch denken in Athene, met bijzondere aandacht voor de rol van de sofisten, Socrates' zoektocht naar morele waarheid, en Plato's theorie van vormen.
### 4.1 De sofisten en de strijd om wijsheid
De vijfde eeuw v.o.t. markeerde een periode van groot zelfvertrouwen voor Athene, dat zich na de overwinning op de Perzen positioneerde als het centrum van beschaving en vrijheid. De democratische bestuursvorm, ondanks spanningen na de Peloponnesische oorlog, stimuleerde een cultuur van publiek debat. In deze context verscheen het fenomeen van de sofisten, professionele reizende onderwijzers die praktische expertise en welsprekendheid aanboden voor een succesvol leven. Ze stelden de relevantie van abstracte kennis in vraag, wat leidde tot een intellectuele strijd over de aard en het doel van wijsheid [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 4.1.1 De strijd om de wijsheid
De sofisten werden bekritiseerd door latere filosofen zoals Plato en Aristoteles, die hen beschuldigden van het geven van schijnargumenten om gelijk te krijgen, in plaats van om de waarheid te vinden. De stelling van Protagoras dat de mens "de maat is" van alle dingen werd geïnterpreteerd als een radicale vorm van relativisme. Plato introduceerde de term "filosofie" (liefde voor wijsheid) in oppositie tot de sofisten, en definieerde filosofie als een professioneel niet-betaalde activiteit die gericht was op authentieke waarheidsvinding. De ontwikkeling van wiskundig bewijs in deze periode, dat de noodzakelijkheid van stellingen expliciet maakte, beïnvloedde ook het filosofische zelfbegrip door de nadruk op expliciet argumentatieve praktijken [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 4.1.2 Het statuut van de wet
De sofisten maakten de vraag naar het statuut van de wet, als resultaat van menselijk debat in plaats van goddelijk mandaat, tot een centraal discussiepunt. De discussie werd gevoerd onder de noemer van de relatie tussen *nómos* (wet) en *phúsis* (natuur), met vier basisopties [26](#page=26):
* **Naturalistische optie:** Wetten zijn mensenwerk, maar streven naar een norm gebaseerd op wat goed is in de natuur [26](#page=26).
* **"Cynische" optie:** Menselijke wetten zijn louter conventioneel; men moet zich laten leiden door de natuur [27](#page=27).
* **Constructivistische optie:** Wetten zijn artificieel, maar waardevol omdat ze ons onttrekken aan het destabiliserende natuurlijke bestaan [27](#page=27).
* **Instrumentalistische optie:** Wetten zijn louter instrumenten van de machtigen om hun wil op te leggen [27](#page=27).
Plato en Aristoteles zouden de naturalistische optie omarmen [27](#page=27).
#### 4.1.3 Debatteren — tot welke prijs?
De ongekende cultuur van publiek debat in Athene ging gepaard met bezorgdheid over destabiliserende effecten, wat culmineerde in de doodstraf van Socrates en de verbanning van Protagoras en Anaxagoras [28](#page=28).
### 4.2 Socrates en de kracht van het morele
Socrates (ca. 470-399 v.o.t.) schreef zelf geen teksten, maar is bekend via de dialogen van zijn leerling Plato. Socrates daagde zijn gesprekspartners uit tot morele discussies, waarbij hij consistent de positie van de onwetende innam, om zo hun schijnzekerheden kritisch te ondergraven en tot een *aporie* (impasse) te komen [28](#page=28).
#### 4.2.1 Socratische gesprekken
Het erkennen van het niet-weten was voor Socrates geen intellectueel spel, maar een scharnier voor morele transformatie. Het ongemak van de *aporie* leidde tot het besef dat morele opvattingen vatbaar zijn voor rationele reflectie en dat er normen zijn die richting geven aan ons spreken en handelen. Socrates' beroemde uitspraak "een leven zonder zelfonderzoek is niet levenswaardig" benadrukt de intrinsieke waarde van morele waarheidsvinding boven de angst voor de dood [29](#page=29).
#### 4.2.2 Een morele topografie
Socrates' werk kan worden begrepen als een oproep tot verkenning van de "topografie van het morele domein". We zijn altijd gebonden aan de normativiteit van het goede, maar moeten ons morele kompas nog leren gebruiken door kennis te vergaren over wat het goede is. Immoraliteit wordt gezien als een gevolg van een vergissing over wat het goede is. Socrates' visie is intellectualistisch, maar vereist ook de bewuste keuze om het ethische leven te cultiveren. Het doel is om de relatie tot het zelf transparant te maken, in lijn met de spreuk "ken jezelf" [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 4.2.3 Welke plaats voor de filosofie?
Socrates' activiteit, die het conventionele in vraag stelde en eindigde in een impasse, riep maatschappelijk onbehagen op. Plato zag de noodzaak om na de *aporie* een rationeel alternatief te bieden en ontwikkelde hiertoe het theoretisch ideaal van de filosofie [31](#page=31).
### 4.3 Plato en het theoretische ideaal van de filosofie
Plato (ca. 425-347 v.o.t.) bouwde voort op Socrates' inspiratie door een cruciale oppositie te schetsen tussen de sofisten en de filosoof. Hij introduceerde het begrip "theorie" (aanschouwing) als een sleutel tot de transformatie van de relatie tot het zelf en de wereld [31](#page=31).
#### 4.3.1 De Academie
In 387 v.o.t. stichtte Plato de Academie, een school die meer was dan formeel onderwijs; het was een gemeenschap voor de praktijk van filosofische hervorming. Het ideaal van theoretische aanschouwing vereiste een onttrekking aan de maatschappij, maar de hervormde filosoof diende uiteindelijk terug te keren om het politieke leven te leiden. Plato deed inspiratie op bij de Pythagoreërs en hun nadruk op wiskunde, wat hij verbond met de praktijk van wiskundige bewijsvoering [32](#page=32).
#### 4.3.2 Het wiskundige ideaal
Het wiskundige bewijs bood Plato een model voor hoe overeenstemming kon worden bereikt door redenen af te wegen, en hoe noodzakelijke waarheden in het denken te vatten zijn. Dit suggereerde dat de *aporie* een beginpunt kon zijn voor het juiste denken, dat voorbij alledaagse opvattingen ging [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 4.3.3 De vormen en de ideeënwereld
Plato stelde dat er "vormen" (of "ideeën") bestaan die de essentie van concepten uitmaken en de norm vormen voor rationeel spreken. Deze vormen zijn niet tastbaar en bestaan in een "ideeënwereld" die enkel met zuiver denken toegankelijk is. De empirische wereld, gekend via de zintuigen, is het domein van contingentie, waarin we slechts plausibele meningen kunnen hebben. De filosoof tracht de essenties van de vormen uit te drukken door definities en axioma's, vergelijkbaar met wiskundig onderzoek [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 4.3.4 De ziel
Plato, beïnvloed door de Pythagoreërs, beschouwde de mens als een rationele en onsterfelijke ziel gevangen in een materieel lichaam. Filosofie werd zo een oefening in het sterven, door de identificatie met de ziel en het beteugelen van lichamelijke driften. Rationele controle leidt tot harmonie en geluk [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 4.3.5 De filosoof-koning
Plato's theorie van de Rechtvaardigheid, gebaseerd op de ideële vorm van Rechtvaardigheid, impliceert dat wetgevers filosofen zouden moeten zijn. In *De Staat* schetst hij een ideale staat met een klasse van filosofen-koningen die vanuit theoretisch inzicht het bestuur op zich nemen. De allegorie van de grot illustreert de reis van de filosoof uit de schaduwwereld van de zintuigen naar de verlichting van de ideeënwereld, met de plicht om deze kennis te delen [35](#page=35).
---
# Oosterse filosofieën: India, China en de opkomst van levenskunsten
Dit gedeelte verkent de filosofische tradities uit India en China, en de Hellenistische scholen, met een focus op hun ideeën over levenskunst en gemoedsrust.
### 5.1 Indiase filosofieën: Veda's, Karma, Upanishaden, Boeddhisme en Jaïnisme
De Indiase filosofische tradities, diep geworteld in de cultuur van het Indische subcontinent, ontwikkelden zich door de eeuwen heen en vormden fundamentele concepten die de manier van leven en denken beïnvloedden.
#### 5.1.1 Veda's en de Kosmische Orde
* **De Veda's:** Een verzameling teksten, waarvan de oudste teruggaan tot circa 1500 v.o.t., die centraal stonden in complexe rituele praktijken. Ze werden mondeling overgeleverd en beschouwd als een geïnspireerde uitdrukking van een fundamentele waarheid, niet als een menselijke creatie. De Veda's bevatten rituele hymnes, voorschriften voor rituelen, en interpretaties die deze riten in een kosmische orde plaatsten [44](#page=44).
* **Rituele praktijken:** Deze praktijken gaven vorm aan de relatie van de mens tot de wereld en de goden, en legitimeerden tevens de machtsuitoefening van heersers. Spectaculaire offerrituelen, met vuur als centraal element, waren prominent. De "brahmanen" waren de meesters van deze riten en instonden voor de studie en transmissie van de Veda's [44](#page=44).
#### 5.1.2 Karma en Reïncarnatie: Individuele Verantwoordelijkheid
* **Karma:** Het idee dat de morele kwaliteit van handelingen resulteert in positief of negatief karma bij de persoon die de handelingen stelt. Karma vormt disposities voor herhaald gedrag, wat leidt tot de vorming van een moreel karakter, en bepaalt mede het volgende leven. De situatie in het huidige leven is dus mede bepaald door het vorige leven. Dit concept werd ontwikkeld in een periode van toenemende urbanisering en individualisering [45](#page=45).
* **Reïncarnatie en Lijden:** De onvermijdelijke cyclus van wedergeboortes werd gebruikt om het leven te begrijpen als een vorm van lijden, voortkomend uit existentiële spanningen en de onzekerheid over hoe juist te leven. In tegenstelling tot andere tradities, werd het antwoord op dit lijden gezocht in een transformatie van het leven om bevrijding te bereiken [45](#page=45).
#### 5.1.3 Upanishaden: Het Diepere Zelf en Brahman
* **Nieuwe Interpretatielaag:** Vanaf het midden van het eerste millennium v.o.t. voegden de Upanishaden een nieuwe interpretatielaag toe aan de Veda's, gericht op karma en verlossing. Er kwam een grotere nadruk te liggen op de spirituele dimensie van rituelen, die meer individueel van aard werden [46](#page=46).
* **Het Diepere Zelf (Atman):** Een centraal thema is het onderscheid tussen het belichaamde individu en een dieperliggend zelf dat niet geïdentificeerd mag worden met concrete bewustzijnstoestanden. Dit diepere zelf is een zuiver subject van ervaringen, een fundamentele openheid naar de wereld, en is eeuwig en onveranderlijk [46](#page=46).
* **Brahman:** Het kosmische principe waarmee het zelf geïdentificeerd werd, bekend als brahman. De Upanishaden stelden dat het diepste zelf een manifestatie was van de fundamentele orde van de werkelijkheid [46](#page=46).
* **Verlossing:** Gezocht in de eenwording met het essentiële zelf om los te komen van karmische handelingen. De Upanishaden lieten echter veel ruimte voor uiteenlopende interpretaties [46](#page=46).
#### 5.1.4 Bhagavad-Gita: Handelen als Toewijding
* **Epische Rol:** De Bhagavad-Gita, deel van de Mahabharatha, speelde een rol als cultureel oriëntatiepunt en toonde de complexiteit van het morele leven [47](#page=47).
* **Distanct Handelen:** De strijder Arjuna wordt geconfronteerd met een moreel dilemma. Krishna, een incarnatie van Visnu, leidt hem naar de oplossing: handelen vanuit afstandelijkheid ten opzichte van de resultaten. De sleutel ligt in de houding van waaruit gehandeld wordt [47](#page=47).
* **Toewijding aan God:** Arjuna moet zijn aandacht richten op Visnu in plaats van op zijn eigen doelen, waardoor zijn handelingen een vorm van toewijding aan de god worden. Handelen wordt zo gestileerd als een vorm van ritueel handelen, gericht op het intensifiëren van de aandacht voor wat werkelijk van tel is [47](#page=47).
#### 5.1.5 Jaïnisme: Het Niet-Handelende Zelf en Geweldloosheid
* **Radicaal Ascetisme:** Het Jaïnisme zocht verlossing in een poging om handelen zoveel mogelijk stil te leggen. Monniken leidden een leven van armoede, gericht op het elimineren van karma [48](#page=48).
* **Geweldloosheid (Ahimsa):** Strikte leefregels schreven volledige geweldloosheid voor, waarbij alle levende wezens ontzien moesten worden. Dit leidde tot een afwijzing van de vedische traditie met dierenoffers en een vegetarisch dieet [48](#page=48).
* **Materiële Karma:** Karma werd gezien als een materiële kracht die zich in de overkoepelende kosmologie plaatste, met een strikt onderscheid tussen de immateriële ziel en de materiële wereld. Het ontdoen van karmische sporen was de weg om te ontsnappen aan de cyclus van wedergeboortes [48](#page=48).
* **Ascetische Bewegingen:** Deze bewegingen toonden hoe moreel leiderschap buiten de klasse van de brahmanen gevonden kon worden, met lekengemeenschappen die de monniken ondersteunden [48](#page=48).
#### 5.1.6 Boeddhisme: De Bevrijding van het Zelf en Nirvana
* **De Boeddha (Siddharta Gautama):** Traditioneel gezien als de stichter van het Boeddhisme, leefde hij waarschijnlijk in de vijfde eeuw v.o.t.. Hij verliet zijn prinselijke leven om verlichting te zoeken en onderwees vervolgens zijn inzichten [49](#page=49).
* **De Middenweg:** De gezochte verlossing lag in een middenweg tussen het gewone leven en extreem ascetisme [49](#page=49).
* **Verlangen als Oorzaak van Lijden:** De Boeddha zag verlangen als de oorsprong van alle lijden, voortkomend uit het niet hebben van wat men wil of het vrezen te verliezen wat men heeft [49](#page=49).
* **Nirvana:** Het volledig doven van verlangen, wat leidt tot een toestand van "nirvana". Dit wordt bereikt door op te houden zich te identificeren met een zelf, omdat verlangens voortkomen uit het idee van een onveranderlijk zelf [49](#page=49).
* **Bevrijding van het Identificerende Zelf:** Verlichting is een bevrijding van het identificerende zelf, wat vraagt om een radicale transformatie en langdurig leerproces met meditatieve praktijken [49](#page=49).
* **Keizer Ashoka:** De kleinzoon van Chandragupta verspreidde edicten met morele principes en promootte een boeddhistische levenswijze met nadruk op tolerantie [50](#page=50).
### 5.2 Chinese Filosofieën: I Tjing, Confucianisme, Mohisme en Daoïsme
De Chinese filosofische tradities ontwikkelden zich parallel aan de Indiase, met een sterke focus op sociale orde, moraal en de juiste weg in het leven.
#### 5.2.1 I Tjing: Het Boek van de Veranderingen
* **Hexagrammen en Voorspelling:** De I Tjing gebruikt hexagrammen, opgebouwd uit gebroken en hele lijnstukken, om toestanden van de wereld uit te drukken en voorspellingen te doen [52](#page=52).
* **Verhouding tot de Wereld:** De praktijk bood een manier om de verhouding van de mens tot een wereld vol onzekerheden te stileren, twijfel een plaats te geven en de intentie tot handelen te bekrachtigen [52](#page=52).
* **Kosmologische Visie:** De manipulaties van de lijnstukken weerspiegelden voortdurende veranderingen in de natuurlijke werkelijkheid volgens de complementaire tegenstellingen van **yin** (passief) en **yang** (actief). Deze ritmes bepaalden de wisselwerking van vijf elementen en vormden de kosmos tot een organisch geheel [52](#page=52).
#### 5.2.2 Confucianisme: Ritueel Handelen en Deugdzaamheid
* **Kongzi (Confucius):** Leefde waarschijnlijk in de 6e-5e eeuw v.o.t. en benadrukte diep respect voor tradities en familiebanden. De familie is de essentiële kern van alle morele structuren [53](#page=53).
* **Deugdethiek:** De juiste weg wordt gebaand door het hebben van de juiste gevoelens bij gepast gedrag. Ethiek is in de eerste plaats een kwestie van het handelen van een deugdzaam persoon, verworven door morele opvoeding [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Dao (De Weg):** Politieke heerschappij moet vertrekken vanuit deugden in plaats van dwang [54](#page=54).
* **Mengzi en Xunzi:**
* **Mengzi:** Benadrukte dat de mens van nature goed is, met spontane ethische reacties en "spruiten" van een volwaardig moreel karakter [55](#page=55).
* **Xunzi:** Stelde dat de mens geneigd is zijn eigen belang na te jagen en dat het samenleven mogelijk werd door de uitvinding van rituelen en standaarden van gerechtigheid. Opvoeding moest de menselijke natuur "forceren" [55](#page=55).
#### 5.2.3 Mohisme: Universele Standaard en Inclusieve Zorg
* **Mozi:** Daagde de confucianistische leer uit, zag uitgebreide rituelen als verspilling, en bekritiseerde de "ethiek van de partijdigheid" [56](#page=56).
* **Universele Standaard:** Noodzaak voor een universele standaard in morele praktijk, gezocht in de effecten van handelingen (consequentialisme) in plaats van het karakter van de handelende persoon. Relevante gevolgen waren sociale orde en algemene welvaart [56](#page=56).
* **Inclusieve Zorg:** Het idee dat vanuit ethisch oogpunt iedereen evenveel zorg zou moeten tonen voor andermans leven en familie als voor het eigen leven en familie [56](#page=56).
* **Hemelse Standaard:** De Hemel toonde de orde, garandeerde welvaart en was het hoogste voorbeeld van een onpersoonlijk standpunt dat op inclusieve wijze om iedereen geeft [57](#page=57).
#### 5.2.4 Daoïsme: Niet-Handelen en de Natuurlijke Weg
* **Laozi en de Daodejing:** De dao is een creatieve kracht die niet in woorden uit te drukken valt. Pogingen om het leven doelbewust te veranderen door reflectie vervreemden mensen van de dao [58](#page=58).
* **Niet-handelen (Wu Wei):** Een vorm van in de wereld begeven die niet geleid wordt door verlangens naar artificiële doelen. Het is een moeiteloze manier van handelen die niet vanuit het zelf vertrekt, maar vanuit aandacht voor de mogelijkheden in de situatie [58](#page=58).
* **Mystiek van het Alledaagse:** Een nadruk op het feit dat het essentiële inzicht niet in woorden uit te drukken valt, en een samenvallen met de handelingen, zonder onderscheid tussen de handeling en de handelende [58](#page=58).
* **Politieke Agenda:** De staat moest zich niet bezighouden met morele opvoeding, wat als oorzaak van problemen werd gezien. Dit werd vergeleken met de "cynische optie" van het zich volledig laten leiden door de natuur [59](#page=59).
* **Zhuangzi:** Vroeg vraagtekens bij de dogmatische houding van confucianisten en mohisten en schetste een alternatieve manier om in het leven te staan, waarbij gespecialiseerde patronen van handelingen meesterschap garanderen en moeiteloos worden ("niet-handelen") [59](#page=59).
### 5.3 Hellenistische Scholen: Levenskunsten en Gemoedsrust
De Hellenistische periode, na de dood van Alexander de Grote, zag de opkomst van filosofische scholen die zich richtten op het bereiken van gemoedsrust (ataraxia).
#### 5.3.1 Dogmatische Scholen en de Zoektocht naar Gemoedsrust
* **Ideaal van Gemoedsrust:** Het bereiken van gemoedsrust werd het onderscheidende kenmerk van echte wijsheid. Dit vertoont gelijkenissen met het boeddhisme, hoewel directe invloed niet eenduidig is [62](#page=62).
* **Theoria als Weg:** Zowel epicureërs als stoïcijnen meenden dat rationeel inzicht in de natuur van mens en wereld kon bevrijden. Fysica was een noodzakelijk onderdeel van de zoektocht naar het goede leven [62](#page=62).
* **Materialistische Ontologie:** Zowel epicureërs als stoïcijnen deelden een expliciet materialistische ontologie, zonder plaats voor immateriële principes [62](#page=62).
* **Dogmatisch Onderwijs:** De centrale leerstellingen werden onderwezen in functie van een manier van leven, waarbij argumentatie centraal stond en studenten konden bijdragen aan verdere doctrinaire verfijning [62](#page=62).
#### 5.3.2 Epicurisme: Genot en de Angst voor de Dood
* **Ware Genot:** Het ware genot is het pure genot van te bestaan, zonder honger, dorst of kou. Dit eenvoudige genot moet herkend en gewaardeerd worden [63](#page=63).
* **Atomistische Fysica:** Steunend op Democritus, stelde Epicurus dat objecten uit atomen bestaan en dat verandering een herschikking is. Dit bevrijdde van angst voor de goden en de dood [63](#page=63).
* **Angst voor de Dood:** De dood is niets anders dan een herschikking van atomen die leidt tot ontbinding van de persoon, en kan ons dus niet raken: "wanneer wij er zijn, is de dood er niet; wanneer de dood er is, zijn wij er niet" [63](#page=63).
* **De Goden:** Zijn het toonbeeld van absolute gemoedsrust en geluk, omdat ze niet interveniëren in de wereld en volmaakt tevreden zijn met louter bestaan [63](#page=63).
* **De Tuin:** De school van Epicurus, waar leden samenkwamen in een sfeer van vriendschap, zich onttrekkend aan het politieke leven dat een bron van onrust was [64](#page=64).
* **Rechtvaardigheid:** Niets anders dan het wederzijds respecteren van de natuurlijke grenzen die nodig zijn om elkaar niet te schaden [64](#page=64).
#### 5.3.3 Stoïcisme: Deugdzaamheid en Onverschilligheid
* **Zeno van Citium:** Stichter van de school, die onrust zag als gevolg van het najagen van genot en eigenbelang [64](#page=64).
* **Wil tot het Goede:** Het enige dat volledig in onze macht ligt en ons kan beschermen tegen frustratie is de wil om al dan niet het goede te doen. Streven naar morele voortreffelijkheid is de basiservaring [65](#page=65).
* **Onverschilligheid (Apatheia):** In lijn met Socrates, de bereidheid om onverschillig te staan tegenover externe zaken die buiten onze macht liggen, zoals genot, rijkdom of aanzien. Een werkelijke wijze blijft gelukkig, zelfs onder marteling [65](#page=65).
* **Kosmische Rede:** De wereld wordt geregeerd door een doelmatige voorzienigheid, een rationele kracht die alles op strikt noodzakelijke wijze op elkaar betrekt. De menselijke rede deelt in deze kosmische rationaliteit; we zijn een "microkosmos" [65](#page=65).
* **Gepaste Handelingen:** Ondanks onverschilligheid, zijn er "gepaste handelingen" die voortkomen uit onze positie in de wereld (bijvoorbeeld als vader, burger) [66](#page=66).
* **Kosmos als Polis:** De kosmos wordt begrepen als een politieke staat, wat leidt tot het idee van een universele wet die de natuurwet uitdrukt. Alle mensen zijn burgers van deze universele staat, wat leidt tot kosmopolitisme [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 5.3.4 Scepticisme en Cynisme: Weg van Theorie
* **Radicale Invraagstelling:** Deze stromingen zagen de radicale Socratische invraagstelling van schijn-weten als cruciaal voor wijsheid. De ontwikkeling van theorie werd gezien als een belemmering voor ethiek [67](#page=67).
* **Scepticisme (Pyrrho van Ellis):** De fundamentele oorzaak van onrust is het verkeerd vasthangen aan opvattingen. Oordelen moeten opgeschort worden omdat onze zintuigen enkel toegang geven tot verschijningen, niet tot hoe dingen werkelijk zijn [67](#page=67) [68](#page=68).
* **Academische Scepticisme:** Exploreerde noties van plausibiliteit en "waarschijnlijkheid", en maakte onderscheid tussen opvattingen die meer of minder plausibel waren [68](#page=68).
* **Cynisme:** Afkeer van sociale conventies en verplichtingen, en een leven in overeenstemming met de natuur. Discipline en wilskracht waren nodig om afstand te nemen van luxegoederen en sociale bevestiging [69](#page=69).
* **Diogenes de Cynicus:** Bekend om zijn "hondse" levenswijze en provocatieve houding, die zich richtte op het ontzien van sociale schaamte [69](#page=69).
---
# Religieuze en morele concepten: Jeruzalem
Dit hoofdstuk verkent de concepten van zonde en genade binnen de Joodse en Christelijke tradities, met specifieke aandacht voor Jezus van Nazareth als een filosofische figuur en de historische context van het vroege Christendom.
### 6.1 Jezus van Nazareth als filosofische figuur
Het wordt niet vaak gedaan, maar Jezus van Nazareth kan gezien worden als een filosofische figuur, vergelijkbaar met Socrates, de Boeddha en Kongzu. Deze figuren zijn primair bekend via de geschriften van hun leerlingen, die aspecten van hun leven en leringen vastlegden, vaak in verschillende versies die later canoniek werden. Allen worden gekenmerkt als charismatische individuen die ideeën formuleerden voor een moreel leven en dit zelf demonstreerden. In de Griekse cultuur was het gangbaar om filosofen als "goddelijke mannen" te presenteren, zoals bij Pythagoras en Empedocles, en zelfs Epicurus werd door zijn volgelingen als heiland en verlosser gezien. Filosofische scholen werden in die tijd primair gezien als methoden om een levenswijze te onderwijzen, wat de scheidslijn met religie kleiner maakt [71](#page=71).
#### 6.1.1 Gelijkenissen en verschillen met Griekse filosofen
Jezus vertoont overeenkomsten met de Cynici door zijn a-theoretische houding en focus op exemplarisch gedrag, waarbij hij heersende sociale conventies in vraag stelde en opriep tot een leven in armoede. Zijn radicale prediking, zoals het bevel om vijanden lief te hebben en goed te zijn voor haters, en het beeld van de gekruisigde God die de zwakken als sterk presenteert, toont een omkering van waarden. Echter, Jezus' joodse achtergrond gaf zijn boodschap een andere dimensie dan die van hellenistische filosofen. Hoewel hij kenmerken van een Griekse filosoof bezat, was hij in de eerste plaats een profeet binnen de Bijbelse traditie [71](#page=71).
### 6.2 Historische context van het vroege Christendom
#### 6.2.1 Judea onder Romeins bewind
Kort na Jezus' geboorte werd het koninkrijk Judea, reeds een vazalstaat, formeel een provincie van het Romeinse Keizerrijk. De Joodse identiteit was gebaseerd op de verhalen, profetieën en gebruiken in de Tenach (het Oude Testament), die de brede religieuze ideeën uit het Nabije Oosten weerspiegelden, maar steeds met een grotere nadruk op de exclusieve relatie van de enige God met zijn uitverkoren volk [72](#page=72).
#### 6.2.2 De verwachting van de Messias
In de eeuwen voor Jezus circuleerden profetieën over de komst van de Messias ("gezalfde" in het Grieks "christos"). Deze Messias zou niet alleen vrede en voorspoed brengen, maar ook de wereld voorbereiden op het einde der tijden, waarin alle volkeren de God van Israël als de enige ware God zouden erkennen. De Messias kon zowel als politieke leider als spirituele hervormer worden gezien, een ambiguïteit die later in het christendom bleef bestaan. Jezus' prediking had onvergelijkbaar grotere gevolgen dan die van andere messianistische figuren [72](#page=72).
#### 6.2.3 Religie, moraliteit en de goddelijke wet
In tegenstelling tot de scheiding van religie en moraliteit in veel oudere culturen, bracht de Joodse Bijbel het idee dat ethiek gefundeerd moest worden in de goddelijke wet. Dit gaf de heilige schrift een uniek statuut als geopenbaarde waarheid over hoe te leven. Jezus' oproep tot levenshervorming had daardoor een andere achtergrond dan bij hellenistische sekten; de relatie van een individu tot zichzelf moest in dienst staan van de juiste verhouding tot God, ter voorbereiding op het einde der tijden [72](#page=72).
#### 6.2.4 De universele boodschap van Paulus
Hoewel Jezus' optreden in een Joodse context plaatst, werd zijn boodschap door volgelingen, met name de apostel Paulus, bewust uit die lokale context gehaald. Paulus betoogde dat de boodschap van Christus een universele dimensie had. Het goddelijke verdrag, vernieuwd door de verlosser, zou een wet zijn zonder onderscheid van afkomst. Het volgen van specifiek Joodse gebruiken was niet langer noodzakelijk, en dankzij Jezus konden alle mensen deel uitmaken van het uitverkoren volk door het doopsel [72](#page=72) [73](#page=73).
### 6.3 Menselijke zonde en goddelijke genade als conceptuele innovaties
#### 6.3.1 Nadruk op naastenliefde en imperfectie
Jezus' prediking legde op ongekende wijze de nadruk op naastenliefde als de centrale waarde van het "christelijke" leven. Deze waarde moest voortkomen uit een besef van onze eigen imperfectie; iedereen die in zijn hart durft te kijken, moet erkennen zondig te zijn. Dit idee van menselijke zondigheid is een van de belangrijkste conceptuele innovaties van het christendom, hoewel het ook in het Joodse denken werd voorbereid [73](#page=73).
> **Tip:** Het idee van zondigheid kan voor moderne oren duister klinken, maar het bood een krachtige taal om over de relatie van het individu tot zichzelf, tot anderen en tot de wereld te spreken.
#### 6.3.2 Contrast met hellenistisch perfectionisme
Voor een groot deel van de klassieke Griekse en hellenistische denken was de mens in potentie perfect, en de hervorming van het leven richtte zich op perfectionering. Vanuit christelijk oogpunt was dit een miskenning van de menselijke conditie; de mens is fundamenteel eindig en beperkt [73](#page=73).
#### 6.3.3 Verlossing door geloof en genade
De nadruk op imperfectie betekende voor vroege christenen niet het einde van hoop, maar juist dat verlossing uit zondigheid mogelijk was door geloof. Paulus benadrukte de bemiddeling tussen de menselijke toestand en het goddelijke door de menswording van God in Jezus Christus. Door geloof kunnen mensen streven naar eenwording met Jezus en delen in zijn lijden en heropstanding [73](#page=73).
#### 6.3.4 Zekerheid van leven na de dood en goddelijke rechtspraak
De zekerheid van een leven na de dood bood een krachtige manier om morele normen te bekrachtigen, aangezien men niet kon ontsnappen aan de gevolgen van daden. In tegenstelling tot de Socratische traditie, waar deugd en ondeugd hun eigen beloning en straf waren, zagen christenen dit als naïef. Er lag bij het laatste oordeel in het hiernamaals een onwrikbaar mechanisme van goddelijk uitgedeelde bestraffing en beloning. Dit concept van karma in de Indische wereld bood een vergelijkbare taal voor persoonlijke verantwoordelijkheid, maar met een fundamenteel andere "grammatica" en logica [73](#page=73).
> **Example:** Het idee van karma in de Indische wereld en het concept van goddelijke rechtspraak in het christendom dienen beide als kaders voor persoonlijke verantwoordelijkheid, maar hun onderliggende logica verschilt fundamenteel.
#### 6.3.5 Bescheidenheid van de rede en afhankelijkheid van God
Het contrast met het hellenistische perfectionisme uitte zich in een bescheidenheid over de vermogens van de rede. Geloof werd gezien als een a-rationele houding, geworteld buiten de rede. Hoewel Pyrrhonisten ook de reikwijdte van de rede beperkten door opschorting van oordelen, legden christenen de nadruk op de relatie tot God [74](#page=74).
#### 6.3.6 Leven als goddelijke gift en de rol van genade
In het besef van onze eindigheid erkennen we onze afhankelijkheid van iets dat ons te boven gaat, een fundamenteel ander gegeven dat een stabiel ankerpunt biedt. Als geschapen wezens ontvangen we het leven als een goddelijke gift en blijven we afhankelijk van goddelijke genade. Hoewel we kunnen streven naar verlossing, kunnen we deze uiteindelijk enkel als geschenk ontvangen. Ons menselijk perspectief kan geen definitieve uitspraken doen over ons vermogen tot moreel voortreffelijk leven of inzicht in de kosmos; dit ligt niet in onze handen [74](#page=74).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Levensvorm | De manier waarop een individu of gemeenschap vormgeeft aan zichzelf en de wereld, beïnvloed door relaties tot zichzelf, anderen en de omgeving. |
| Filosofie | De historische bepaalde praktijk van zelfbewuste, discursieve reflectie op de structuur van levensvormen, gekenmerkt door conceptuele articulatie, argumentatie en archivering. |
| Kosmos | Een Griekse term die verwijst naar een geordend en harmonisch geheel van het universum, beschouwd als een natuurlijk systeem in dynamisch evenwicht. |
| Archē | Het Griekse concept voor het oerprincipe of de fundamentele substantie die ten grondslag ligt aan de natuurlijke wereld, zoals voorgesteld door de vroege Ionische filosofen. |
| Logos | Een Griekse term die zowel kan verwijzen naar het gesproken woord als naar de orde die in de dingen zelf wordt aangetroffen; de rede of het principe dat de werkelijkheid ordent. |
| Doxa | De Griekse term voor mening of geloof, in tegenstelling tot de weg van de waarheid, en wordt geassocieerd met het contingente en veranderlijke zijn. |
| Kosmogonie | Een verhaal of theorie over de oorsprong en ontwikkeling van de kosmos, vaak gebaseerd op mythische of natuurlijke principes. |
| Theôria | Een Griekse term die “aanschouwing” of “contemplatie” betekent en centraal staat in Plato's filosofie als een manier om tot ware kennis te komen door de ideële vormen te aanschouwen. |
| Empirisch | Gebaseerd op waarneming en ervaring, in tegenstelling tot theoretische of deductieve kennis. |
| Ontologie | De tak van de metafysica die zich bezighoudt met de aard van het zijn, het bestaan en de fundamentele categorieën van werkelijkheid. |
| Materie | Het fysieke bestanddeel van dingen, dat door vorm wordt gemodelleerd om de essentie van een object te realiseren. |
| Vorm | De essentie of structuur van een ding, die de materie vormgeeft en zijn aard bepaalt. In de aristotelische fysica is de vorm een actieve kracht die zelfverwezenlijking stuurt. |
| Actualisering | Het proces waarbij een potentie of mogelijkheid wordt gerealiseerd, bijvoorbeeld wanneer een eikel uitgroeit tot een boom. |
| Potentie | De mogelijkheid of het vermogen van iets om te worden of te veranderen; de inherente aanleg tot zelfverwezenlijking. |
| Eerste filosofie (Metafysica) | Aristoteles' studie van het zijn voor zover het zijn is, gericht op de meest fundamentele principes van de werkelijkheid en de “onbewogen beweger”. |
| Deugd | Een karaktertrek of vaardigheid die leidt tot een geslaagd en gelukkig leven, door middel van het rationeel sturen van verlangens en handelingen. |
| Kosmopolitisme | Het idee dat alle mensen burgers zijn van dezelfde universele staat, gebaseerd op hun gedeelde rationele aard en de universele wet van de natuur. |
| Karma | Een concept uit de Indische filosofie dat verwijst naar de morele kwaliteit van handelingen die positieve of negatieve sporen achterlaten, en die iemands toekomstige leven beïnvloeden. |
| Reïncarnatie | Het idee dat de ziel na de dood opnieuw geboren wordt in een ander lichaam, een cyclus die beïnvloed wordt door karma. |
| Upanishaden | Een verzameling filosofische teksten uit het oude India die een interpretatielaag toevoegen aan de Veda's en zich richten op de aard van het zelf (Atman) en de ultieme werkelijkheid (Brahman). |
| Brahman | Het ultieme, onveranderlijke principe van de werkelijkheid in de Upanishaden, waarmee het diepste zelf (Atman) geïdentificeerd wordt. |
| Nirvana | Een boeddhistisch concept dat verwijst naar een staat van verlichting en bevrijding van lijden, bereikt door het doven van verlangens en het stoppen met identificatie met een zelf. |
| Dao | Een centraal concept in het Chinese Daoïsme, dat verwijst naar de creatieve, ongrijpbare kracht die ten grondslag ligt aan de natuur en het leven; de ‘weg’. |
| Yin en Yang | Twee complementaire en tegenovergestelde krachten in de Chinese filosofie die de dualiteit en dynamische balans van het universum vertegenwoordigen. |
| Confucianisme | Een Chinese filosofische traditie die de nadruk legt op ethiek, sociale harmonie, respect voor tradities, familiebanden en rituele vormen. |
| Mohisme | Een Chinese filosofische school die pleitte voor universele zorg, utilitarisme en een strikt rationele benadering van ethiek en politiek. |
| Hellenisme | De periode in de geschiedenis van het Middellandse Zeegebied en West-Azië na de dood van Alexander de Grote, gekenmerkt door de verspreiding van de Griekse cultuur en taal. |
| Dogmatisch | Verwijzend naar filosofische scholen die gebonden zijn aan centrale leerstellingen, zoals het Epicurisme en het Stoïcisme. |
| Gemoedsrust (Ataraxia/Aponia) | Een staat van innerlijke vrede en onverstoorbaarheid, nagestreefd door verschillende hellenistische filosofische scholen. |
| Materialistische ontologie | Een filosofische visie die stelt dat alleen materie en fysieke processen bestaan, zonder plaats voor immateriële principes. |
| Scepticisme | Een filosofische stroming die twijfel zaait over de mogelijkheid van zekere kennis en pleit voor het opschorten van oordelen (epoche). |
| Cynisme | Een hellenistische filosofische school die een “hondse” levenswijze promootte, gekenmerkt door het afwijzen van sociale conventies en het nastreven van autonomie door middel van discipline en wilskracht. |
| Zonde | Het idee van menselijke imperfectie, beperktheid en het zich afkeren van het goddelijke, een centraal concept in het Christendom. |
| Genade | De goddelijke gunst of hulp die nodig is voor verlossing en een moreel voortreffelijk leven, een centraal concept in het Christendom. |
Cover
HOW Syllabus - 2
Summary
# Het Romeinse keizerrijk en de opkomst van het christendom
Dit topic onderzoekt de historische en culturele context van het Romeinse keizerrijk, met een focus op de overgang naar het christendom als staatsreligie en de rol van Constantinopel, vanuit de periode van Augustus tot en met de invloedrijke Kerkvaders.
### 1.1 Het Romeinse keizerrijk: van Republiek naar Keizerrijk
De overgang van de Romeinse Republiek naar het Keizerrijk wordt symbolisch gemarkeerd door Octavianus' aanvaarding van de naam Augustus in 27 v.o.t.. Het rijk breidde zich aanvankelijk nog uit, maar het culturele centrum bleef sterk verbonden met hellenistische tradities, met Grieks als vooraanstaande cultuurtaal. Alexandrië was een intellectueel centrum voor astronomie, wiskunde en alchemie, en werd ook een belangrijk centrum voor filosofische scholing [2](#page=2).
### 1.2 Filosofie in de eerste eeuwen van het keizerrijk
#### 1.2.1 Nieuwe idealen van scholing
De hellenistische filosofische scholen speelden een grote rol in het Romeinse culturele leven. Na de sluiting van de scholen in Athene door een plundering in 86 v.o.t., verspreidden filosofische scholen zich over het Rijk. Dit leidde tot een verschuiving in onderwijsmethoden, waarbij meer nadruk kwam te liggen op systematische overzichten en samenvattingen van filosofische ideeën. Het werk van Aristoteles werd herontdekt en zijn logica werd een essentiële voorbereidende vorming voor filosofie. Het laatantieke ideaal van klassieke vorming omvatte grammatica, retorica en dialectiek (logica), gezamenlijk het trivium genoemd, als kern van de 'vrije kundes' (artes liberales) [3](#page=3).
Tekstcommentaar kreeg een centrale plaats, met uitgebreide uitleg van docenten en monumentale commentaren op de teksten van klassieke filosofen zoals Plato en Aristoteles. Filosofen kregen zo een bijzonder statuut als centrale autoriteiten, waarbij filosofische activiteit voortkwam uit het afwegen van eerder denken. Soms werden filosofische leerstoelen ingericht op initiatief van lokale overheden, zoals keizer Marcus Aurelius in 176 v.o.t. in Athene, wat leidde tot officiële salarissen voor filosofen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.2.2 Antiek denken voor nieuwe tijden
Keizer Marcus Aurelius (121-180 n.o.t.) schreef de 'Meditaties', een klassieker van de stoïcijnse filosofie, geschreven als een vorm van filosofische therapie. Hij werd beïnvloed door Epictetus (ca. 50-135 n.o.t.), een voormalige slaaf die innerlijke vrijheid benadrukte als essentieel, ongeacht juridisch statuut. Seneca (1 v.o.t.-65 n.o.t.), een stoïcijnse filosoof, diende keizer Nero als adviseur. Het denken van deze stoïcijnen was gericht op het in de praktijk brengen van stoïcijnse principes door constante analyse van het innerlijke gevoelsleven [4](#page=4) [5](#page=5).
Het thema van vervreemding keerde terug in het neoplatonisme, dat vanaf de derde eeuw de dominante filosofische stroming werd. Neoplatonisme begreep Plato als een vruchtbaar aanknopingspunt om de onzekere plaats van de mens in de wereld te articuleren, vaak in synthese met Aristoteles en stoïcijnse ideeën [5](#page=5).
##### 1.2.2.1 Plotinus en het neoplatonisme
Plotinus (205-270 n.o.t.) wordt gezien als grondlegger van het neoplatonisme, hoewel hij zichzelf als platonist beschouwde die terugkeerde naar de oorspronkelijke inspiratie van Plato. Zijn werk, de 'Enneaden', schetst een systematisch beeld van de relaties tussen de ideële en materiële wereld. Centraal staat het Ene, de ondeelbare bron van al het zijn, dat door emanatie leidt tot het Intellect (de god van Aristoteles) en de Ziel, welke de vormen in materie realiseren. Materie wordt begrepen als loutere potentie tot zijn [5](#page=5) [6](#page=6).
Mensen zijn ontologisch betrokken op hogere niveaus maar zijn daaruit weggevallen, waardoor ze zich gefragmenteerd voelen. Door filosofische bekering en introspectie kunnen we opstijgen naar onze diepste zijnsgrond. Plotinus gebruikte beeldende taal om een pelgrim te beschrijven die zijn ware vaderland buiten deze wereld zoekt. Filosofie bood een taal om vervreemding op te heffen, met als uiteindelijke doel mystieke eenwording met het Ene, voorbij de grenzen van taal [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.2.3 Filosofische verlossing en theürgie
Plotinus' systeem had grote invloed en werd verder bediscussieerd in filosofische scholen. Een opvallende evolutie was de koppeling aan "theürgie", rituele handelingen om contact te leggen met de hogere, goddelijke wereld. Dit bood een emotionele draagkracht voor de cognitieve opgang naar het Ene, door ontzag en verering op collectieve wijze te cultiveren [7](#page=7).
Het neoplatonisme koppelde zich aan de idee dat platonisme een pythagoreïsche erfenis was, met nadruk op mystieke ervaring. Hierdoor kreeg Plato een nieuwe plaats in de filosofiegeschiedenis als iemand die rationele argumenten gebruikte om tot dezelfde mystieke ervaring te komen als Pythagoras. Neoplatonisten stelden pseudo-historische bronnen op, zoals het "hermetische corpus" en de Chaldeïsche orakels, waardoor het neoplatonisme steeds meer religieuze kenmerken kreeg [7](#page=7) [8](#page=8).
Griekse filosofen hadden altijd al de relatie met het goddelijke onderzocht, en goddelijke inspiratie speelde een rol. In het Romeinse keizerrijk kenden mysterie- en verlossingsculten van oosterse oorsprong een opvallend succes, die een antwoord boden op de behoefte aan zingeving in een gefragmenteerde wereld. Neoplatonisme deelde kenmerken met deze bewegingen, maar relateerde de hoop op verlossing aan de filosofische traditie [8](#page=8) [9](#page=9).
##### 1.2.3.1 Neoplatonisme en Christendom
Ook het christendom vertoonde gelijkenissen met verlossingsculten, maar bood een universele dimensie. Vanaf de derde eeuw na Christus begonnen christelijke denkers steunen op neoplatoonse ideeën om hun religie een geleerde basis te geven. Er was echter ook een intellectuele en sociale strijd tussen beide bewegingen, aangezien ze beiden een alternatieve weg naar verlossing beloofden [9](#page=9).
#### 1.2.4 De Kerkvaders: ware filosofie
In de derde en vierde eeuw na Christus ontwikkelden christelijke denkers, de Kerkvaders, twee richtingen: de integratie van het christendom in de geleerde cultuur en de opkomst van een streng ascetisch christendom. Monastieke ordes brachten vanaf de vijfde eeuw een synthese tussen beide. Het christendom werd gepresenteerd als de "ware filosofie", met de goddelijke openbaring in de Bijbel als centrale bron, aangevuld met filosofische ideeën [10](#page=10) [9](#page=9).
De filosofie van Plato en Aristoteles leende zich goed voor de joodse en christelijke leer, met argumenten voor een immateriële ziel en een transcendente God. Philo van Alexandrië (20 v.o.t. - 50 o.t.) bracht een synthese tot stand tussen de platoonse filosofie en het boek Genesis, waarbij Plato's ideeën werden gezien als de blauwdruk voor Gods schepping. Dit idee van Plato als een "Grieks-sprekende Mozes" keerde terug bij de christelijke Kerkvaders en benadrukte de niet-Griekse bronnen van Plato's denken [10](#page=10) [11](#page=11).
Theologie, de rationele studie van het goddelijke, kreeg een centrale plaats binnen het christendom, maar dit bracht een spanning met zich mee ten opzichte van het klassieke Griekse vertrouwen in de rede. Dit werd deels opgelost via "negatieve theologie", die stelde dat we enkel negatief over God kunnen spreken [11](#page=11).
##### 1.2.4.1 Strijd om interpretatie
Christelijke denkers integreerden exegetische technieken uit de stoïcijnse en neoplatoonse traditie om verborgen waarheden in heilige teksten te vinden. De strijd om interpretatie van Bijbelteksten was centraal in de historische identiteit van jodendom, christendom en islam. Het idee van een fundamenteel letterlijke lezing van heilige schrift is een historische ontwikkeling en niet per se essentieel voor deze religies [11](#page=11) [12](#page=12).
Na de bekering van keizer Constantijn werd de vraag naar gepaste lezingen van de Bijbel cruciaal om de eenheidsvormende kracht van het christendom te bewaren. Het concilie van Nicea in 325 legde de consensus vast over de kern van het christendom, zoals de menswording van Jezus Christus en de Heilige Drievuldigheid. Dit leidde tot filosofische debatten over de relatie tussen substantie en eigenschappen, en identiteit en causaliteit, die de theologie beïnvloedden [12](#page=12).
Desondanks bleven er "heterodoxe" sekten bestaan, zoals het arianisme, nestorianisme en monophysitisme, die alternatieve lezingen van de Bijbel verdedigden. Naast theologische debatten vond er een strijd plaats over de gepaste vormen van eredienst, wat leidde tot compromissen tussen dogmatische strengheid en rituele openheid [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 1.2.5 Augustinus: de wil en de zondeval
Aurelius Augustinus (354-430) was een invloedrijke Kerkvader, bisschop van Hippo en auteur van de 'Belijdenissen'. Hij benadrukte de menselijke wil als een centraal thema, naast de rede, als een geestelijke impuls die inzicht omzet in motivatie. Augustinus illustreerde dit met een anekdote over het stelen van peren, waarbij de wil om kwaad te doen zonder direct motief centraal stond, wat afstand nam van de socratische traditie dat immorele daden enkel intellectuele vergissingen zijn [13](#page=13).
De zondeval illustreerde de instabiliteit en vertroebeling van het menselijke morele kompas, waardoor het moeilijker werd om morele oriëntatie volledig zelf in handen te nemen. Augustinus stelde dat moreel falen menselijk is en dat mededogen noodzakelijk is. De fundamentele vervreemding van de mens in het leven is een gevolg van de zondeval, en de enige manier om hiermee om te gaan is door de wil centraal te stellen als een onderwerp van zorg. Christelijke bekering draaide om de keuze om de wil te laten leiden door Jezus Christus en fundamentele liefde, maar verlossing hangt af van Gods genade [14](#page=14).
##### 1.2.5.1 Augustinus: De Stad Gods vs. de Stad van de Mensen
Vervreemding in het leven was voor Augustinus ook maatschappelijk, en politiek werd gezien als een noodzakelijk kwaad na de zondeval. Hij onderscheidde twee fundamentele vormen van menselijke samenleving: de stad van de mensen, gedreven door eigenliefde en aardse genietingen, en de stad Gods, een samenleving van ware gelovigen met een wil gericht op liefde voor God [14](#page=14).
Het onderscheid tussen deze twee steden is cruciaal voor het interpreteren van de menselijke geschiedenis, hoewel ze in de praktijk vaak door elkaar lopen. Een bisschop is een herder voor zijn kudde, maar kan ook wereldlijke macht op zich nemen, waarbij aardse vrede een doel gedeeld kan worden met de stad van de mensen. Leiders van de kerk mogen niet de fout maken te denken dat ze de hemel reeds op aarde brengen. Augustinus' houding was afkerig van theocratische modellen, maar morele reflectie kon niet zomaar worden vertaald in een oproep tot sociale hervormingen; slavernij was moreel-religieus slecht, maar politiek gezien was het destabiliseren van de bestaande orde onwenselijk [15](#page=15).
### 1.3 Opkomst van het christendom en de rol van Constantinopel
#### 1.3.1 Constantijn en de verschuiving naar het oosten
Het christendom kende een gestage groei in de eerste eeuwen na het overlijden van Jezus. De belofte van verlossing en de focus op naastenliefde spraken brede lagen van de bevolking aan, en leidden tot sterk samenhangende geloofsgemeenschappen. Dit leidde initieel tot achterdocht met het keizerrijk, aangezien christenen "afgoderij" afwezen en de Romeinse cultuur een veelheid aan goden kende, waarbij keizers zich een quasi-goddelijk statuut aanmaten [2](#page=2).
De politieke mogelijkheden van het christendom werden gerealiseerd tijdens het bewind van keizer Constantijn. Na zijn publieke bekering tot het Christendom in 312 zette hij een proces in gang dat leidde tot het christendom, in 380, de officiële staatsreligie van het keizerrijk werd. Constantijn stichtte Constantinopel als tweede hoofdstad aan de Bosporus, wat het politieke zwaartepunt naar het oosten verplaatste. Terwijl het westelijke deel van het rijk in de vijfde eeuw desintegreerde, bleef het Romeinse Rijk voortbestaan met Constantinopel als hoofdstad tot 1453 [2](#page=2).
---
# Indische rijken en boeddhistische filosofie
Dit topic verkent de historische evolutie van Indische rijken, de opkomst en ondergang van het boeddhisme in India, en de ontwikkeling van boeddhistische filosofie, met aandacht voor scholastieke methoden en de filosofische vraagstukken rondom ontologie en epistemologie.
### 2.1 Historische situering van Indische rijken
Na de val van het Mauryarijk (tweede eeuw v.o.t.) kende India periodes van variërende politieke eenheid [16](#page=16).
* **Kushanrijk (eerste tot vierde eeuw o.t.)**: Veroverde een groot deel van noordwestelijk India en breidde zich uit naar Perzische gebieden en hedendaags Tadzjikistan. Dit rijk was een smeltkroes van Indische en Grieks-Perzische invloeden, zichtbaar in kunst (zoals hellenistische Boeddhabeelden) en wetenschap (astronomie). De stad Taxila was een belangrijk centrum voor studie en onderwijs, waar zowel vedische als boeddhistische ideeën werden onderwezen. Kushan-heersers stimuleerden dit culturele pluralisme. De opkomst van de Zijderoute bevorderde handel en culturele uitwisseling, wat leidde tot de verspreiding van het boeddhisme naar China [16](#page=16).
* **Guptarijk (derde tot zesde eeuw o.t.)**: Dit rijk concentreerde zich meer op Oost- en Zuid-India en wordt beschouwd als de bloeiperiode van de klassieke Indische literatuur. Hoewel de brahmanen aan invloed wonnen, bleven ook de Gupta-heersers boeddhistische kloosters ondersteunen, zoals het klooster in Nalanda, dat uitgroeide tot een belangrijk intellectueel centrum [16](#page=16).
* **Na het Guptarijk**: Regionale dynastieën regeerden over kleinere gebieden. Het boeddhisme verloor aan invloed door verminderde steun van heersers en de groeiende integratie van brahmanen in de administratie. Vedische godsdiensten werden populairder bij de leken, waardoor het boeddhisme in India tegen het einde van de twaalfde eeuw verwaarloosbaar werd, hoewel het in andere delen van Azië floreerde [17](#page=17).
* **Islamitische rijken (vanaf dertiende eeuw)**: Het Sultanaat van Delhi werd in de vroege dertiende eeuw gesticht. Het Mogolrijk, gesticht in de zestiende eeuw, verenigde een groot deel van het subcontinent. De interactie met de islam, een monotheïstische religie, stimuleerde een zoektocht naar de eenheid binnen de vedische tradities, wat leidde tot de ontwikkeling van de term "hindoeïsme". Koloniale machten, zoals de Britten, gebruikten dit concept om de Indiase cultuur als minder ontwikkeld te bestempelen [17](#page=17).
### 2.2 Boeddhistische filosofie: Scholastieke experimenten en filosofische articulatie
De ontwikkeling van boeddhistische filosofie kenmerkt zich door scholastieke experimenten binnen een rigide monastieke context.
* **Canonvorming en tradities**: Enkele eeuwen na Boeddha's dood ontstonden pogingen om zijn leer op schrift te stellen en een coherente visie te ontwikkelen. Dit leidde tot verschillende tradities, waarvan Theravada en Mahayana de meest invloedrijke werden. Mahayana legde de nadruk op het bereiken van het boeddha-statuut in dit leven en op mededogen, wat ook leidde tot de ontwikkeling van Boeddha-afbeeldingen [18](#page=18).
* **Monastieke context en intellectuele uitwisseling**: Kloosters waren ideale centra voor studie, onderwijs, archivering en transmissie. Het klooster van Nalanda was een prominent voorbeeld met duizenden monniken. Deze kloosters vormden netwerken voor communicatie en debat [18](#page=18).
* **Integratie van denken en praktijk**: Filosofische experimenten waren integraal verbonden met spirituele en meditatieve praktijken. Anders leren denken betekende ook anders leren ervaren. Redeneren en mediteren stonden in deze context dicht bij elkaar [19](#page=19).
* **Interactie met vedische tradities**: Debatten met denkers uit de vedische traditie waren levendig, mede doordat boeddhisten Sanskriet gingen gebruiken voor hun articulaties. Deze interacties leidden tot wederzijdse beïnvloeding [19](#page=19).
#### 2.2.1 De zoektocht naar een gepaste ontologie en epistemologie
De boeddhistische filosofie richtte zich op het formuleren van een ontologie (wat bestaat) en epistemologie (hoe we kennis verwerven) die de boeddhistische leer konden ondersteunen en bijdragen aan de transformatie van het zelf en de wereld om het lijden te beëindigen [19](#page=19).
* **Het probleem van het zelf**: Een centrale vraag was wat iemand tot een "dezelfde" persoon maakt door de tijd, vooral zonder een vaststaand zelf. Antwoorden focusten op causale continuïteit van mentale toestanden [19](#page=19).
* **Anatta (niet-zelf) en de aard van realiteit**: De traditie koos voor de stelling dat het zelf niet bestaat. De meest fundamentele realiteit werd gezien als bestaande uit momentane, onderliggende elementen die onmiddellijk verdwijnen na hun effect. Identificatie creëert een fictioneel groter geheel, zoals het "zelf". Dit principe werd uitgebreid naar materiële objecten, om hechting aan illusoir geachte objecten tegen te gaan [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Lijden als cognitieve vergissing**: Lijden werd gekoppeld aan een fundamentele cognitieve vergissing waarbij we realiteit toeschrijven aan dingen in de wereld. Ontologische reflectie moest dit corrigeren door te wijzen op een fundamenteler niveau van elementaire gebeurtenissen in causale ketens [20](#page=20).
* **Epistemologische vragen en scepticisme**: De reductionistische ontologie leidde tot epistemologisch scepticisme: hoe kunnen we kennis verwerven als objecten geen intrinsieke realiteit hebben? De kloof tussen taal (met algemene termen) en de wereld (zonder objecten) riep vragen op. Sommige posities stelden dat alle realiteit mentaal van aard is [20](#page=20).
* **Diversiteit en de middenweg**: De intellectuele kern van het boeddhisme wordt gekenmerkt door de vragen die het opriep en de diversiteit in de antwoorden, altijd gekoppeld aan meditatieve praktijken om het leven te transformeren [20](#page=20).
##### 2.2.1.1 Nāgārjuna en de filosofie van de leegte
Nāgārjuna (tweede eeuw o.t.) ontwikkelde een radicale sceptische methode die hij toepaste op ideeën over ultieme realiteit [20](#page=20).
* **Kritiek op substantiële bestaan**: Hij betoogde dat veel boeddhistische denkers, door het postuleren van ultieme momentane elementen, toch vasthielden aan een vorm van substantieel bestaan [20](#page=20).
* **Leegte (shunyata)**: Nāgārjuna stelde dat zaken geen eigen, intrinsieke aard hebben; ze zijn "leeg". Ze bestaan enkel in relatie tot andere dingen [21](#page=21).
* **Afwijzing van zelfondermijning**: Hij verwierp de interpretatie dat leegte de ultieme aard van de werkelijkheid uitmaakt, wat een theorievorming zou impliceren. Zijn methode destabiliseert theorievorming om ons te genezen van de speculatieve impuls [21](#page=21).
* **Bevrijding en de middenweg**: Het inzicht in het ontbreken van een ultiem reëel niveau was cruciaal voor bevrijding. Nāgārjuna stelde dat de cycli van reïncarnatie en Nirvana identiek zijn, beide mogelijkheden om het leven vorm te geven binnen de leegte van de wereld. Dit sloot aan bij de middenweg van de Boeddha, die zich afzette tegen ascetisme [21](#page=21) [22](#page=22).
### 2.3 Vedische filosofische tradities
De vedische traditie kende eveneens een proces van schriftelijke canonvorming en ontwikkeling van filosofische scholen, vaak in debat met het boeddhisme.
* **Schoolvorming en de sutra-traditie**: Er ontstonden verschillende filosofische scholen, elk met een kernvisie uitgedrukt in aforistische "sutra's" die toegelicht werden door commentaren [22](#page=22).
* **Oppositie en uitwisseling**: Op de achtergrond speelde de oppositie tussen de boeddhistische oproep tot afkeer van vergankelijkheid en de vedische focus op wat onvergankelijk was. Er vond echter ook veel uitwisseling van ideeën plaats [22](#page=22).
* **Spirituele technieken**: Net als in het boeddhisme speelden spirituele technieken, waaronder yoga (meditatie, ademhaling, lichaamshoudingen) en het gebruik van mantra's, een belangrijke rol. Tantrische praktijken ontwikkelden zich verder [23](#page=23).
#### 2.3.1 Kennis en taal
De rol van kennis en taal was een centraal punt van discussie, vooral in reactie op het boeddhistische scepticisme.
* **Nyaya-school**: Ontwikkelde een uitgebreide epistemologische theorie om helderheid te scheppen over kennis. De school benadrukte dat filosofie bestaande manieren van denken moest verhelderen en systematiseren, zonder het alledaagse vertrekpunt te ondermijnen. Scepticisme werd afgewezen omdat het te veel vroeg door verantwoording te eisen voor fundamentele criteria. De basishouding ten opzichte van waarneming moest vertrouwen zijn, tenzij er concrete redenen tot twijfel waren [23](#page=23).
* **Getuigenis als kennisbron**: Naast waarneming en redenering werd getuigenis (wat anderen vertellen) als een cruciale bron van kennis beschouwd. Dit diende om scepticisme ten aanzien van de Veda's te ontkrachten, aangezien hun waarheden voortkwamen uit getuigenis van gezaghebbende bronnen [24](#page=24).
* **Mimamsa-school**: Focuste op de interpretatie van rituele voorschriften uit de Veda's. Deze teksten werden beschouwd als de enige bron van kennis over het rituele domein. Mimamsa-denkers stelden dat de Veda's eeuwig en ongecreëerd waren, zonder menselijke of goddelijke auteur, waardoor vergissing uitgesloten was [24](#page=24).
* **Taalfilosofie**: De eeuwigheid van de Veda's implicerde de eeuwigheid van de Sanskriettalen waarin ze uitgedrukt waren. Taalgebruik werd gezien als iets dat niet uitgevonden kon zijn, maar voortkwam uit een bestaande taalstructuur. De structuur van taal kwam overeen met de structuur van de wereld, wat ruimte bood voor abstracte entiteiten naast particuliere dingen. Dit deed denken aan Plato's ideeënwereld, maar werd door boeddhisten bekritiseerd [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Grammatica en het heilige**: De studie van Sanskriet-grammatica, die teruggaat tot de vijfde eeuw v.o.t., werd gezien als het begin van de linguïstiek. Voor Mimamsa-denkers nam de taal de plaats van het goddelijke in, met rituele voorschriften als directe uitdrukking van de vormende kracht in het leven [25](#page=25).
#### 2.3.2 Dualisme vs. monisme
De Samkhya- en Vedanta-scholen probeerden de relatie tussen het ware, immateriële zelf en de empirische wereld te verhelderen, met verschillende metafysische uitkomsten.
* **Samkhya-school (dualistisch)**: Postuleerde twee fundamentele principes: een immaterieel (passief) en een materieel (actief) principe. Alle verandering, inclusief mentale fenomenen, werd als materieel beschouwd. Het bewuste aspect werd toegeschreven aan het immateriële principe, dat kon reflecteren op materiële, verfijnde mentale toestanden. De identificatie van bewustzijn met bewustzijnsinhouden veroorzaakte lijden. Verlossing kwam door inzicht in de ware structuur van de wereld en het zelf, en door meditatieve technieken om de geest tot stilstand te brengen [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Vedanta-school (monistisch)**: Focuste op de Upanishaden. De invloedrijkste denker, Shankara (achtste eeuw o.t.), ontwikkelde een strikt monistisch wereldbeeld. De enige fundamentele realiteit was het bewustzijn (brahman). De materiële wereld werd gezien als een illusie ("maya"), volledig afhankelijk van het immateriële principe en zonder autonome realiteit. Verlossing lag in het genezen van deze vergissing door filosofische reflectie. Shankara's positie werd bekritiseerd als te radicaal en mogelijk als een vermomd boeddhisme [26](#page=26).
* **De impact van metafysische keuzes**: De keuze tussen dualisme en monisme, of de definitie van het mentale versus materiële, beïnvloedt hoe mensen hun positie in de werkelijkheid denken en hun relatie tot de wereld. Deze debatten, hoewel abstract, hebben praktische implicaties voor het begrijpen van het zelf en mens-zijn [27](#page=27).
---
# Islamitische rijken en de vertaling van filosofische tradities
Dit topic onderzoekt de historische context van de islamitische rijken, de vertaalbewegingen van Griekse en Indische filosofie naar het Arabisch, en de ontwikkeling van verschillende intellectuele tradities en plaatsen van geleerdheid.
### 3.1 Historische context van de islamitische rijken
In de zevende eeuw werden de dominante rijken van het Romeinse en Perzische Rijk geconfronteerd met een nieuwe politieke macht voortkomend uit de Arabische woestijn. De islam, ontstaan rond de prediking van Mohammed in Mekka, bood een monotheïstisch universalisme en een supra-tribale gemeenschapsvorming. De snelle gebiedsuitbreiding na 622 leidde tot de verovering van grote delen van het Byzantijnse en het Sassanidische Rijk, met Damascus als vroege hoofdstad [28](#page=28).
#### 3.1.1 Het Abbasidische kalifaat en de culturele opleving
Tussen 750 en 945 vormde het Abbasidische kalifaat een nieuw imperiaal centrum met Bagdad als hoofdstad. Deze dynastie integreerde Perzische en hellenistische elementen in een bloeiende islamitische cultuur met Arabisch als cultuurtaal. De periode kenmerkte zich door de opkomst van schriftgeleerden en literatoren, wat leidde tot intellectuele debatten [29](#page=29).
#### 3.1.2 Desintegratie en nieuwe machtscentra
Vanaf de tiende eeuw verzwakte de centrale macht van de kaliefen, resulterend in een mozaïek van semi-autonome vorstendommen. Invallen van Turkse en Mongoolse volkeren zorgden voor verschuivende machtsevenwichten. Tegelijkertijd ontwikkelden zich onafhankelijke kalifaten in Al-Andalus en Egypte [29](#page=29).
#### 3.1.3 De buskruitrijken
Vanaf de late vijftiende eeuw ontstonden de zogenaamde “buskruitrijken”, zoals het Ottomaanse Rijk, het Mogolrijk en het Safawidenrijk, die hun macht baseerden op moderne krijgstechnieken. Deze rijken introduceerden een vroegmoderne dynamiek in staatsvorming die tot de negentiende en twintigste eeuw zou voortduren [30](#page=30).
### 3.2 Filosofie in de vroege islamitische wereld: de vertaalbewegingen
De islamitische wereld speelde een cruciale rol in het behoud en de vertaling van de antieke filosofische tradities, met name Griekse en Indische wijsbegeerte, naar het Arabisch. Deze vertalingen droegen bij aan de Europese middeleeuwse filosofie, maar miskennen de dynamiek van het filosofische denken binnen de islamitische wereld zelf [30](#page=30).
#### 3.2.1 Vertaalachtergronden
Syrische christenen speelden een belangrijke rol door delen van de aristotelische en neoplatoonse filosofie naar het Syrisch te vertalen. Deze vertalingen dienden als intellectuele basis voor hun geloof en boden een model voor de definitie van monotheïstische religieuze identiteiten. Abbasidische kaliefen ondersteunden actief de vertaling van Griekse en hellenistische filosofische erfenis naar het Arabisch [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.2.2 Bronnen van vertaling
Naast filosofische, wiskundige en geneeskundige teksten uit de Middellandse Zee-regio, werden ook teksten uit India vertaald, wat bijdroeg aan ons getalsysteem en de verhalen van Duizend-en-één-nacht. Vertalingen werden aanvankelijk via Syrische versies gemaakt, maar later werden missies naar Constantinopel ondernomen om Griekse teksten te verzamelen. Deze vertaalprojecten waren multiculturele samenwerkingen met belangrijke rollen voor niet-orthodoxe christenen en joodse denkers [31](#page=31).
#### 3.2.3 De rol van niet-islamitische intellectuelen
De exclusieve focus op de interpretatie van de Koran en islamitische juridische traditie voor islamitische denkers stelde niet-islamitische intellectuelen in staat om zich te profileren in de vertaling en cultivering van de gedeelde filosofische traditie [31](#page=31).
### 3.3 Vormen van geleerdheid in de islamitische wereld
Gedurende de Abbasidische periode ontwikkelden zich verschillende, vaak concurrerende, intellectuele tradities.
#### 3.3.1 Rechtsgeleerdheid
Rechtsgeleerden (fuqaha) speelden een centrale rol in de administratie en het bestuur van het rijk door toe te zien op de correcte toepassing van het islamitische recht, gebaseerd op de Koran en de tradities van de profeet Mohammed. Zij ontwikkelden technieken om in een veranderende samenleving te oordelen en vormden diverse rechtsscholen [31](#page=31).
#### 3.3.2 Dialectische theologie (Kalaam)
Als reactie op de aanwezigheid van diverse religieuze tradities, ontstond de traditie van "dialectische theologie" (kalaam). Deze denkers boden rationele onderbouwingen voor centrale Koranische waarheden en verdedigden deze intellectueel tegen alternatieve religieuze tradities. Vroege stromingen benadrukten de absolute eenheid en transcendentie van God, wat leidde tot conflicten met schriftgeleerden over het statuut van de Koran. Er bestond geen centrale religieuze autoriteit om zulke debatten te beslechten [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.3.3 Filosofie (Falsafa)
Latere ontwikkelingen binnen de kalaam traden in debat met de filosofie (falsafa), die gebruik maakte van aristotelische en neoplatoonse methodes en ideeën uit Grieks-hellenistische vertalingen. Islamitische denkers herkenden affiniteiten met monotheïstische religies en gaven de aristotelische en neoplatoonse filosofie een nieuw, Arabisch en islamitisch leven. Dit leidde tot potentiële conflicten met theologen die deze bronnen niet als gezaghebbend erkenden, maar het was geen strijd tussen religie en filosofie, maar over de gepaste intellectuele basis voor religie. Filosofie bood de mogelijkheid van gelukzaligheid in dit leven door zelfverwezenlijking [32](#page=32).
#### 3.3.4 Verspreiding van kennis
De logica, geneeskunde, astronomie en wiskunde uit de hellenistische en Indische wereld werden geassimileerd en eeuwenlang onderwezen en onderzocht in de islamitische rijken [33](#page=33).
### 3.4 Plaatsen van geleerdheid
Intellectuele activiteit werd sterk gesteund door financiële middelen van machthebbers, die vertaalprojecten aanstuurden en debatten organiseerden. Dit creëerde een vraag naar de expertise van filosofen, die informele scholen vormden. Patronage door machthebbers bleef cruciaal in de post-Abbasidische periode [33](#page=33).
#### 3.4.1 Madrassa's
De opkomst van madrassa's, instellingen voor hoger onderwijs gefinancierd door schenkingen, was een belangrijke evolutie in het post-Abbasidische tijdperk. Hoewel het islamitisch recht centraal stond, was er ook ruimte voor andere kennisvormen zoals logica en theologie. Filosofie werd hierin minder als autonome praktijk gezien, maar centrale filosofische vragen werden intern aan theologische debatten bediscussieerd [33](#page=33).
#### 3.4.2 Bibliotheken en onderzoek
Madrassa's boden niet alleen onderwijs, maar ook tijd en ruimte voor onderzoek en debat, mede mogelijk gemaakt door uitgebreide bibliotheken [34](#page=34).
### 3.5 Noodzakelijkheid en contingentie in Gods schepping: Ibn Sina
Ibn Sina (ca. 980 - 1037), bekend als Avicenna in Latijnse vertalingen, was een invloedrijke filosoof en arts uit het oostelijk deel van de islamitische wereld. Zijn werk, zoals *Het boek van de genezing*, presenteerde een "oosterse filosofie" en systematiseerde de aristotelische logica [34](#page=34).
#### 3.5.1 Essentie en existentie
Ibn Sina benadrukte het onderscheid tussen de essentie van iets (wat het is) en zijn existentie (dat het is). De meeste bestaande dingen zijn contingent; hun bestaan is niet noodzakelijk en vereist een externe factor [34](#page=34).
#### 3.5.2 Het noodzakelijk bestaande zijnde
Hij construeerde een abstract argument om aan te tonen dat er een noodzakelijk bestaand zijnde moet zijn dat de oorzaak is van al het andere. Dit noodzakelijk bestaande zijnde is God, wiens essentie noodzakelijk bestaan inhoudt [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 3.5.3 Gods attributen en schepping
Ibn Sina gaf de attributen van God (eenheid, immaterialiteit, intelligentie, goedheid, almacht) een filosofische invulling in relatie tot zijn noodzakelijkheid. De wereld werd niet gecreëerd in de tijd, maar verkeert in een voortdurende staat van afhankelijkheid ten opzichte van God, begrepen als een vorm van emanatie. God had slechts kennis van de universele structuur van de schepping, niet van particuliere gebeurtenissen [35](#page=35).
#### 3.5.4 Het intellectuele zelf
Ibn Sina stelde dat de mens in essentie een intellectueel wezen is en dat zelfbewustzijn op een zuiver intellectuele manier kan ontstaan, zelfs zonder zintuiglijke input of herinneringen. De "genezing" van de ziel ligt in de filosofische cultivering van deze intellectuele verhouding tot het eigen intellect, wat kan leiden tot inzicht in het noodzakelijke intellect dat de kosmische vormgevende kracht is [35](#page=35) [36](#page=36).
### 3.6 Al-Ghazali en het afhankelijke zelf
Al-Ghazali (1058 - 1111) was een rechtsgeleerde en theoloog die Ibn Sina's werk scherp bekritiseerde in *De incoherentie van de filosofen*. Hij argumenteerde dat de logica van de filosofen hen niet in staat stelde demonstratieve zekerheid te bereiken en dat hun conclusies de relatie tot het goddelijke verkeerd begrepen [36](#page=36).
#### 3.6.1 Kritiek op noodzakelijkheid
Al-Ghazali verwierp de noodzakelijkheid die Ibn Sina toeschreef aan de Goddelijke essentie, omdat dit de almacht en vrijheid van God zou inperken. Hij betoogde dat er geen creatie in de tijd kon zijn en dat natuurlijke effecten afhankelijk zijn van Gods wil, een concept bekend als "occasionalisme" [36](#page=36).
#### 3.6.2 Occasionalisme en Voluntarisme
Occasionalisme houdt in dat de schijnbare oorzaak slechts een gelegenheid is voor God om te kiezen het gangbare effect te laten volgen. Voluntarisme benadrukt dat Gods handelingen niet ingeperkt worden door rationele noodzakelijkheid. Dit had ethische implicaties, waarbij de afhankelijkheid van goddelijke openbaring voor kennis van goed en kwaad werd benadrukt [37](#page=37).
#### 3.6.3 Ethiek en mystiek
Al-Ghazali incorporeerde aristotelische karaktervorming met de oproep tot het ontwikkelen van deugden door het navolgen van de profeet Mohammed. Ware zekerheid en spirituele eenwording met God waren alleen te bereiken door mystieke ervaring [37](#page=37).
#### 3.6.4 Impact van Al-Ghazali
Zijn werk canoniseerde Ibn Sina als centrale autoriteit in de filosofie en integreerde aristotelische ideeën en argumentatievormen in de islamitische kalaam. Al-Ghazali nodigde zijn lezers uit God als veel dichter betrokken te zien op alles wat gebeurt [37](#page=37).
### 3.7 Openbaring, profetie en filosofisch denken in de menselijke samenleving
#### 3.7.1 Ibn Rushd en de filosofische uitzondering
Ibn Rushd (1126 - 1198), bekend als Averroës, was een belangrijke rechter en arts in Al-Andalus. Hij bekritiseerde Al-Ghazali's *De incoherentie van de filosofen* en was kritisch op Ibn Sina's afwijking van Aristoteles [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 3.7.2 Studie van filosofie
Ibn Rushd argumenteerde in een juridisch oordeel dat de studie van filosofie niet alleen toegestaan, maar ook aangemoedigd moest worden. Hij maakte een onderscheid tussen de massa's, die moesten vertrouwen op openbaring, en de filosofen, die konden steunen op demonstratieve kennis [38](#page=38).
#### 3.7.3 Kritiek op de kalaam
Hij was kritisch op de theologen van de kalaam, die volgens hem verwarring brachten en niet over de gepaste instrumenten beschikten voor correcte interpretatie van openbaring. De interpretatie van openbaring moest het exclusieve domein van filosofen zijn die hun inzichten ver weg van de massa's hielden [38](#page=38).
#### 3.7.4 Het Universele Intellect
Ibn Rushd kwam tot de conclusie dat er maar één Universeel Intellect was. Wanneer een mens werkelijk intellectueel dacht, was dat omdat dit denken zich door hem voltrok; hij was de plaats waar het denken zich voltrok. Dit idee riep vragen op voor de onsterfelijkheid van de menselijke ziel [39](#page=39).
### 3.8 Maimonides' gids voor de gelovigen
Moses ben Maimon (1138 - 1204), bekend als Maimonides of Rambam, was een joodse rabbijn en arts wiens werk symbool staat voor de integratie van Griekse en hellenistische filosofie in monotheïstische culturen. In zijn *Gids voor de verdoolden* bood hij een filosofische leidraad voor het betrekken van geloof en rede [40](#page=40).
#### 3.8.1 God en menselijke taal
Maimonides stelde dat de ware God een absoluut transcendent wezen is dat niet zomaar in menselijke taal te vatten is. Hij stelde negatieve theologie (zeggen wat God niet is) en het spreken over God via zijn effecten voor als wegen om over God te spreken [40](#page=40).
#### 3.8.2 Profetie als intellectueel fenomeen
Profetie werd door Maimonides geïnterpreteerd als een intellectueel fenomeen, waarbij profeten hun natuurlijke vermogens perfectioneerden en hun inzichten vertaalden in beelden om ze aan het gewone volk te communiceren. Het belangrijkste verschil tussen profeten en filosofen was de geperfectioneerde verbeelding van de profeten [41](#page=41).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Augustus | De bijnaam die Octavianus aannam in 27 v.o.t., waarmee de overgang van de Romeinse republiek naar het keizerrijk werd gemarkeerd. Hij werd hiermee de eerste keizer van Rome en introduceerde een nieuw statuut dat later door anderen werd nagevolgd. |
| Constantinopel | De stad gesticht aan de Bosporus door Keizer Constantijn, die diende als tweede hoofdstad van het Romeinse Rijk. Deze actie verschoof het politieke zwaartepunt naar het oosten en de stad bleef de hoofdstad van het oostelijke deel van het rijk tot 1453. |
| Trivium | De kern van de "vrije kundes" (artes liberales) in de laatantieke klassieke vorming. Het omvatte de disciplines grammatica, retorica en dialectiek (logica), en vormde de basiskennis voor burgers die een belangrijke rol wilden spelen in de gemeenschap. |
| Artes Liberales | De "vrije kundes" die als passend werden beschouwd voor een vrij burger. Deze omvatten traditioneel grammatica, retorica en logica (het trivium), en later ook andere disciplines, en vormden de basis van een intellectuele opleiding. |
| Neoplatonisme | Een dominante filosofische stroming vanaf de derde eeuw die een nieuwe interpretatie van Plato's ideeën bood, vaak in synthese met Aristotelische en stoïcijnse concepten. Het benadrukte de kloof tussen de materiële en ideële wereld en zocht naar een weg naar verlossing via introspectie en mystieke eenwording. |
| Plotinus | De grondlegger van het neoplatonisme, die leefde van 205 tot 270 o.t. Zijn belangrijkste werk, de Enneaden, schetst een systematisch beeld van de relaties tussen het Ene, het Intellect, de Ziel en de Materie, en benadrukt de weg naar terugkeer naar de oorspronkelijke eenheid. |
| Het Ene | In de neoplatonische filosofie van Plotinus, de ultieme, ondeelbare en onkenbare bron van al het zijn. Het is de hoogste entiteit waaruit alle realiteit voortkomt door middel van emanatie. |
| Emanatie | Het proces waarbij het Ene, als bron van al het zijn, zich voortdurend overstroomt en op lagere niveaus van realiteit manifesteert. Dit leidt tot de vorming van de hypostasen Intellect en Ziel. |
| Hypostase | In het neoplatonisme, een van de emanerende niveaus van realiteit die voortkomen uit het Ene. De belangrijkste hypostasen zijn het Intellect (Nous) en de Ziel (Psyche), die elk verschillende aspecten van de goddelijke werkelijkheid vertegenwoordigen. |
| Theürgie | Rituele handelingen die werden uitgevoerd om contact te leggen met de hogere, goddelijke wereld. Deze praktijken, vaak geassocieerd met het neoplatonisme, maakten gebruik van zaken als magische amuletten en hymnes om een emotionele basis te bieden voor de spirituele opgang. |
| Kerkvaders | Denkers binnen het vroege christendom, voornamelijk actief in de derde en vierde eeuw na Christus, die probeerden het christendom te integreren in de geleerde cultuur van het Romeinse Rijk. Zij ontwikkelden theologische concepten door gebruik te maken van filosofische ideeën, met name neoplatoonse. |
| Origenes | Een invloedrijke vroege kerkvader die waarschijnlijk in Alexandrië schoolliep bij dezelfde platoonse leraar als Plotinus. Hij gebruikte filosofische ideeën om de intellectuele kern van het christendom te articuleren en presenteerde het als de "ware filosofie". |
| Philo van Alexandrië | Een joodse denker uit de eerste eeuw o.t. die een synthese tot stand bracht tussen de platoonse filosofie en het Bijbelboek Genesis. Hij interpreteerde de scheppingsdagen allegorisch en zag Plato's ideeën als de blauwdruk voor Gods schepping. |
| Theologie | Een rationele studie van het goddelijke, een term die sinds Aristoteles in gebruik is. Binnen het christendom werd theologie een centrale discipline, waarbij filosofische concepten werden gebruikt om geloofswaarheden te onderzoeken en te articuleren. |
| Negatieve Theologie | Een concept, met neoplatoonse wortels, dat stelt dat we enkel in negatieve termen over God kunnen spreken — door te definiëren wat hij niet is. Wat God wel is, ontsnapt immers volledig aan de menselijke rede en kan niet met positieve termen worden beschreven. |
| Concilie van Nicea | Een belangrijke kerkvergadering in 325, bijeengeroepen door Keizer Constantijn, met als doel consensus te bereiken over de essentiële kern van het christendom. Hier werden cruciale dogma's vastgelegd, zoals de menswording van God in Jezus Christus en de Heilige Drievuldigheid. |
| Heilige Drievuldigheid | Het christelijke geloofsbeginsel dat er één God is, maar dat deze God bestaat uit drie personen: de Vader, de Zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest. Dit concept wordt vanuit rationeel oogpunt als paradoxaal beschouwd en benadrukt de noodzaak van een a-rationeel perspectief op de werkelijkheid. |
| Heterodoxe sekten | Groepen binnen het christendom die afweken van de vastgestelde dogmatische kern, zoals het arianisme, nestorianisme en monophysitisme. Deze groepen hadden alternatieve interpretaties van de Bijbel en de relatie tussen het menselijke en goddelijke. |
| Aurelius Augustinus | De meest invloedrijke en filosofisch interessante kerkvader, geboren in 354 in Noord-Afrika. Hij werd later bisschop van Hippo en schreef een immens oeuvre, waarin hij diepgaand inging op thema's als de menselijke wil, de zondeval en de Stad Gods versus de Stad van de Mensen. |
| Menselijke wil | Een fundamenteel nieuw thema in de filosofie van Augustinus. Hij stelde dat, naast de rede, de wil een onafhankelijk vermogen is dat menselijke handelingen aanstuurt, en dat inzicht niet automatisch leidt tot handelen. De wil bepaalt de morele oriëntatie van een individu. |
| Zondeval | Het Bijbelse verhaal van Adam en Eva die van de verboden vrucht aten, wat volgens Augustinus de menselijke wil onstabiel en vertroebeld maakte. Dit leidde ertoe dat het morele kompas van de mens onbetrouwbaar werd, met onvermijdelijke morele tekortkomingen als gevolg. |
| Stad Gods vs. Stad van de Mensen | Een concept van Augustinus om de menselijke geschiedenis te interpreteren. De Stad van de Mensen wordt gekenmerkt door eigenliefde en aardse genietingen, terwijl de Stad Gods wordt gevormd door mensen wier wil gericht is op liefde voor God en die het aardse leven als een middel zien tot een hoger doel. |
| De civitate Dei (Over de Stad van God) | Het magnum opus van Augustinus, waarin hij zijn ideeën over de twee steden (God en mensen) uiteenzet en de verhouding tussen religieuze en politieke orde analyseert. Het werk bood een interpretatieschema voor de menselijke geschiedenis en de rol van geloof en politiek. |
| Kushanrijk | Een rijk dat van de eerste tot de vierde eeuw na Christus een groot deel van noordwestelijk India verenigde en gebieden omvatte die ook onder Perzisch bewind vielen, een kruispunt van Indische en Grieks-Perzische invloeden. |
| Gandhara | Een regio (in het hedendaagse Pakistan) die het centrum werd voor studie en onderwijs, waar studenten uit diverse gebieden kwamen om onderwezen te worden in verschillende disciplines, waaronder boeddhistische ideeën. |
| Gupta's | Een rijk dat van de derde tot de zesde eeuw na Christus het oostelijke en zuidelijke deel van het Indische subcontinent domineerde en wordt beschouwd als de bloeiperiode van de klassieke Indische literatuur, met een toename van de invloed van brahmanen. |
| Nalanda | Een indrukwekkend boeddhistisch klooster dat in de vijfde en zesde eeuw het belangrijkste intellectuele centrum werd binnen het boeddhisme en duizenden monniken kon huisvesten. |
| Sultanaat van Delhi | Het eerste islamitische rijk in India, ontstaan in de vroege dertiende eeuw na de introductie van de islam en de latere invasie van islamitische troepen uit Centraal-Azië. |
| Mogolrijk | Een islamitisch rijk gesticht in de zestiende eeuw, dat op zijn hoogtepunt het grootste deel van het Indische subcontinent verenigde en werd gekenmerkt door religieuze tolerantie en culturele uitwisseling. |
| Hindoeïsme | Een verzamelnaam, gangbaar vanaf de negentiende eeuw, voor de diverse en intrinsiek pluralistische vedische tradities en rituele praktijken, die functioneert als een gedeelde noemer voor verschillende religieuze stromingen in India. |
| Boeddhistische filosofie | De studie van de kern van de leer van Siddharta Gautama Boeddha, waarbij pogingen werden gedaan om een coherente visie te ontwikkelen, wat leidde tot de ontwikkeling van verschillende tradities zoals Theravada en Mahayana. |
| Theravada | Een van de twee meest invloedrijke boeddhistische tradities, vandaag de dag dominant in Zuidoost-Azië en Sri Lanka, die de nadruk legt op het bereiken van verlossing door individuele inspanningen en het volgen van de oorspronkelijke leer van de Boeddha. |
| Mahayana | Een van de twee meest invloedrijke boeddhistische tradities, die zich vooral ontwikkelde in Centraal- en Oost-Azië, en de nadruk legt op het streven naar het boeddha-statuut in dit leven, met een grotere nadruk op mededogen en collectieve verlossing. |
| Scholastieke experimenten | Specifieke manieren om verder te denken binnen een gedefinieerd kader van een canon en primaire interpretatie-traditie, zoals die plaatsvonden in de monastieke context van het boeddhisme, waarbij een gereedschapskist van nieuwe concepten en argumentatievormen werd opgebouwd. |
| Ontologie | De filosofische studie van het zijn en de aard van de werkelijkheid, die binnen het boeddhisme gericht was op het formuleren van een boeddhistische visie op wat er bestaat en hoe dit de transformatie van het zelf en de wereld kan ondersteunen. |
| Epistemologie | De filosofische studie van kennis, de aard, oorsprong en reikwijdte ervan, die binnen het boeddhisme gericht was op het begrijpen hoe kennis over de wereld kan worden verworven, gezien de kloof tussen taal en de realiteit van objecten. |
| Causale continuïteit | Het principe waarbij opeenvolgende mentale toestanden samengebracht worden door de causale relaties die ertussen optreden, een concept dat werd gebruikt om de identiteit van een persoon door de tijd heen te verklaren. |
| Leegte (śūnyatā) | Een centraal concept in de filosofie van Nāgārjuna, dat stelt dat alle fenomenen geen intrinsieke, onafhankelijke aard hebben en enkel bestaan in relatie tot andere dingen, waardoor ze "leeg" zijn. |
| Nāgārjuna | Een fascinerende boeddhistische denker (waarschijnlijk in de tweede eeuw v.o.t.) wiens denken, met de filosofie van de leegte, een belangrijke invloed had op de verdere ontwikkeling van het Mahayana boeddhisme. |
| Nyaya-school | Een vedische filosofische school die een uitgebreide epistemologische theorie ontwikkelde om de dreiging van epistemologisch scepticisme te weerleggen en kennis als een centraal element in de weg naar bevrijding beschouwde. |
| Mimamsa | Een vedische filosofische school die zich richtte op de nauwgezette interpretatie van de rituele voorschriften uit de Veda’s en een analyse gaf van het epistemologische statuut van deze teksten als eeuwige en ongecreëerde bronnen van kennis. |
| Sutra | Een verzameling aforismen die de basisvisie van een filosofische school kernachtig uitdrukt, gemakkelijk te memoriseren en essentieel voor de instandhouding van de traditie. |
| Yoga | Een benaming voor scholen binnen zowel de vedische als boeddhistische tradities die specifieke meditatieve technieken, waaronder ademhalingsoefeningen, integreerden in de poging om het denken en het leven te transformeren. |
| Mantra | Voortdurend herhaalde spreuken, woorden of klanken die gebruikt werden als techniek binnen zowel de vedische als boeddhistische tradities, en die belangrijker werden met de ontwikkeling van tantrische praktijken. |
| Dualisme | Een filosofische visie die de werkelijkheid ziet als bestaande uit twee fundamentele, gescheiden principes, zoals de Samkhya-school die een onderscheid maakte tussen een immaterieel en een materieel principe. |
| Monisme | Een filosofische visie die stelt dat de werkelijkheid in essentie één enkel principe is, zoals de Vedanta-school die onder leiding van Shankara een strikt monistische visie verdedigde waarin bewustzijn de enige fundamentele realiteit is. |
| Maya | Het concept binnen de Vedanta-filosofie, met name zoals ontwikkeld door Shankara, dat de materiële wereld beschrijft als een illusie of een versluierde versie van de ene onderliggende realiteit van bewustzijn. |
| Brahman | In de Vedanta-filosofie het universele, zuivere en ultieme bewustzijn dat wordt beschouwd als de enige fundamentele realiteit van het bestaan. |
| Samkhya-school | Een vedische filosofische school die een dualistische visie op de werkelijkheid had, met een onderscheid tussen een immaterieel principe (bewustzijn) en een materieel principe, waarbij mentale fenomenen als materieel werden beschouwd. |
| Vedanta | Een vedische filosofische school die zich richtte op de interpretatie van de Upanishaden en die kritisch stond tegenover de ideeën van de Samkhya-school, waarbij de nadruk werd gelegd op de eenheid van de werkelijkheid. |
| Abbasiden | Een dynastie die van 750 tot 945 het islamitische rijk bestuurde, met Bagdad als hoofdstad. Onder hun bewind werden Perzische en hellenistische elementen geïntegreerd in een nieuwe, overkoepelende islamitische cultuur die het Arabisch als universele cultuurtaal gebruikte. |
| Al-Andalus | Een islamitisch rijk dat zich in het westen van het Iberisch schiereiland vormde en vanaf de vroege tiende eeuw het statuut van kalifaat toe-eigende. |
| Avicenna | De Latijnse naam voor Ibn Sina (ca. 980 - 1037), een invloedrijke Perzische filosoof en arts wiens werk, zoals "De canon van de geneeskunde" en "Het boek van de genezing", een grote impact had op zowel de islamitische als de Europese middeleeuwen. |
| Buskruitrijken | Stabiele wereldrijken die zich vanaf de late vijftiende eeuw in de islamitische wereld vormden, zoals het Ottomaanse rijk, het Mogolrijk en het rijk van de Safawieden. Hun macht was gebaseerd op nieuwe krijgstechnieken. |
| Dialectische theologie (Kalaam) | Een islamitische intellectuele traditie die ontstond in reactie op de aanwezigheid van verschillende religieuze tradities. Deze denkers ontwikkelden rationele onderbouwingen voor de waarheden geopenbaard in de Koran en verdedigden deze intellectueel tegen alternatieve religieuze tradities. |
| Essentie | Wat een ding is; de eigenschappen die noodzakelijk zijn om een ding van een bepaalde soort te zijn, zoals het vermogen tot rationeel denken voor een mens. |
| Existentiële noodzakelijkheid | Het concept dat het bestaan van iets deel uitmaakt van zijn essentie. Ibn Sina gebruikte dit om aan te tonen dat er een noodzakelijk bestaand zijnde moet zijn dat de oorzaak is van al het andere dat bestaat. |
| Existentie | Dat een ding is; het feitelijke bestaan van een ding, dat niet noodzakelijk is en niet deel uitmaakt van zijn essentie. |
| Falsafa | De islamitische term voor filosofie, die zich in de lijn van de Grieks-hellenistische denken ontwikkelde. |
| Gelukzaligheid | In de filosofie van Ibn Sina kon gelukzaligheid nagestreefd worden in dit leven door filosofische activiteit, als de hoogste zelfverwezenlijking van de menselijke aard. |
| Genezing van de ziel | In de filosofie van Ibn Sina, het streven naar een zuiver intellectuele cultivering van de relatie tot het eigen intellect, wat leidt tot inzicht in het noodzakelijke intellect en de kosmische vormgevende kracht. |
| Hellinistische filosofie | Filosofische stromingen die voortkwamen uit de Griekse filosofie na de periode van Alexander de Grote, gekenmerkt door een bredere verspreiding van ideeën en invloeden. |
| Ibn Rushd (Averroës) | Een belangrijke islamitische rechter en filosoof (1126 - 1198) uit Andalusië, bekend om zijn uitgebreide commentaren op Aristoteles. Hij pleitte voor de studie van filosofie en een onderscheid tussen de massa en de filosofen in de interpretatie van openbaring. |
| Ibn Sina (Avicenna) | Een invloedrijke Perzische filosoof en arts (ca. 980 - 1037) die een systematische uitwerking gaf van de aristotelische filosofie, met een focus op de noodzakelijkheid van het bestaan van God en de relatie van God tot zijn schepping. |
| Immaterialiteit | Het kenmerk van iets dat geen fysieke substantie heeft. De god van de filosofen wordt vaak als immaterieel beschreven. |
| Intellectuele tradities | Verschillende denksystemen en benaderingen die zich ontwikkelden binnen de islamitische wereld, zoals rechtsgeleerdheid, dialectische theologie en filosofie. |
| Islam | Een monotheïstische religie die ontstond in de 7e eeuw in Arabië door de prediking van Mohammed. Het woord betekent "onderwerping aan God". |
| Joodse gemeenschap | De gemeenschap van joden, die ook deel uitmaakten van het intellectuele leven binnen de islamitische rijken en bijdroegen aan de vertaling en verspreiding van filosofische tradities. |
| Kalief | De heerser van een kalifaat, gezien als zowel wereldse als spirituele leider, die zijn positie terugvoerde op familiebanden met de profeet Mohammed. |
| Kalifaat van de Abbasiden | Het islamitische rijk bestuurd door de Abbasiden, dat ontstond in 750 en zijn centrum had in Bagdad. |
| Madrassa | Een instelling voor hoger onderwijs in de islamitische wereld, vaak gefinancierd door schenkingen van machthebbers. Centraal stond de studie van het islamitische recht, maar er was ook ruimte voor andere kennisvormen. |
| Mazdeïsme | Een quasi-monotheïstische religie met wortels in het eerste millennium v.o.t., ook bekend als zoroastrisme, die ideologische ondersteuning bood aan het Sassanidische rijk. |
| Medische ideeën | Concepten en theorieën met betrekking tot de geneeskunde. In de islamitische wereld werden deze vaak geïntegreerd met filosofische ideeën, met name met betrekking tot het functioneren van het lichaam en de ziel. |
| Maimonides (Rambam) | Een joodse rabbijn en arts (1138 - 1204) wiens werk, "Gids voor de verdoolden", een filosofische leidraad bood voor het betrekken van geloof en rede. Hij symbool staat voor de opname van de Griekse en hellenistische filosofische erfenis in verschillende monotheïstische culturen. |
| Monotheïstisch universalisme | Het geloof in één God die universeel geldt voor alle mensen, wat vaak gepaard ging met imperiale ambities. |
| Noodzakelijk bestaand zijnde | Een entiteit waarvan het bestaan noodzakelijk is en deel uitmaakt van zijn essentie. Ibn Sina gebruikte dit concept om het bestaan van God te bewijzen. |
| Noodzakelijkheid | De eigenschap van iets dat niet anders kan zijn dan het is. |
| Occasionalisme | Het idee dat natuurlijke effecten afhankelijk zijn van Gods wil; het optreden van een schijnbare oorzaak is slechts de gelegenheid voor God om te kiezen of het gangbare effect te laten volgen. |
| Openbaring | De goddelijke openbaring, zoals die wordt gedeeld door profeten en vastgelegd in heilige teksten zoals de Koran. |
| Perzische filosofie | Filosofische ideeën en tradities die voortkwamen uit Perzië, vaak beïnvloed door zowel hellenistische als Indiase denkbeelden. |
| Plaatsen van geleerdheid | Intellectuele centra zoals bibliotheken, scholen en later madrassa's, waar onderwijs, onderzoek en debat plaatsvonden, vaak gesteund door patronage van machthebbers. |
| Polytheïstische tradities | Religieuze overtuigingen die het geloof in meerdere goden omvatten, zoals de oorspronkelijke Arabische stammen dat kenden. |
| Prediking | Het verkondigen van religieuze boodschappen. Mohammed predikte een vorm van monotheïsme die resulteerde in de islam. |
| Profetie | Een intellectueel fenomeen waarbij individuen hun natuurlijke vermogens perfectioneren en daardoor tot inzicht komen in bepaalde waarheden, die ze via verbeelding kunnen communiceren aan anderen. |
| Quasi-monotheïstische religie | Een religie die elementen van monotheïsme vertoont, maar niet strikt monotheïstisch is, zoals het zoroastrisme. |
| Rationeel denken | Het proces van redeneren, logisch nadenken en het gebruiken van bewijs om tot conclusies te komen. |
| Rechtsgeleerden | Geleerden die toezien op de correcte toepassing van het islamitische recht, afgeleid van de Koran en de gebruiken van de profeet Mohammed. |
| Sassaniden | Een Perzische dynastie die een ambitieus rijk opbouwde en ideologische ondersteuning vond in het zoroastrisme. |
| Syrische christenen | Christelijke gemeenschappen, vaak buiten de orthodoxie van het Byzantijnse christendom, die een belangrijke rol speelden in de vertaling van Griekse filosofische teksten naar het Syrisch. |
| Theologie (Kalaam) | Zie "Dialectische theologie". |
| Tijd van de zevende eeuw | Periode waarin het Romeinse rijk (Constantinopel) nog steeds een politieke macht was en de Sassaniden in Perzië een vergelijkbaar rijk hadden opgebouwd. |
| Traditie van geleerdheid | De methoden, kennis en praktijken die werden doorgegeven binnen een specifieke intellectuele gemeenschap, zoals de rechtsgeleerdheid, theologie en filosofie in de islamitische wereld. |
| Transcendentie | Het overstijgen van het materiële of empirische. De God van de filosofen wordt vaak als absoluut transcendent beschreven. |
| Universele cultuurtaal | Een taal die gebruikt wordt als gemeenschappelijk medium voor communicatie en cultuur over een breed gebied, in dit geval het Arabisch in het Abbasidische rijk. |
| Universeel Intellect | Het idee van Ibn Rushd dat er één enkel, gedeeld intellect is waarin alle menselijke intellectuele gedachten plaatsvinden. |
| Vertalingen uit het Arabisch | Teksten die oorspronkelijk in het Arabisch waren geschreven en later in andere talen, met name het Latijn, werden vertaald, wat een impuls gaf aan de Europese middeleeuwse filosofie. |
| Vertalingen van Griekse en Indische filosofie | Het proces waarbij filosofische teksten uit de Griekse, hellenistische en Indische werelden werden vertaald naar het Syrisch en vervolgens naar het Arabisch, wat cruciaal was voor de ontwikkeling van de islamitische intellectuele tradities. |
| Voluntarisme | Het idee dat Gods handelingen op geen enkele manier ingeperkt zijn door een rationele noodzakelijkheid, en dat God vrij is om te kiezen wat hij wil. |
| Zoroastrisme | Zie "Mazdeïsme". |
Cover
IWW - les 1 - wat is wetenschap tekst.pdf
Summary
# Het standaardbeeld van wetenschap
Dit hoofdstuk schetst het dominante en intuïtieve beeld van wat wetenschap inhoudt, inclusief de kernprincipes van wetenschappelijke rationaliteit, de empirische methode en de scheiding van wetenschap en politiek [2](#page=2).
## 1. Wetenschappelijke rationaliteit
Het doel van wetenschap is volgens het standaardbeeld het vergaren van ware kennis over de werkelijkheid door het formuleren van ware theorieën die empirische verschijnselen kunnen verklaren. Wetenschap zoekt naar de achterliggende wetten van waargenomen fenomenen en brengt orde aan in een chaotische wereld. Wetenschap onderscheidt zich van andere kennisbronnen (zoals intuïtie, openbaring, mystiek) door haar rationele karakter [12](#page=12) [3](#page=3).
Wetenschappelijke rationaliteit rust op twee pijlers: logica en feiten [3](#page=3).
### 1.1 De logicapijler
Wetenschappelijk redeneren moet voldoen aan de regels van de logica. Kritiek op onlogische redeneringen is gangbaar in wetenschappelijke debatten. Theoretische uitspraken moeten logisch consistent zijn en geen interne tegenspraken bevatten [4](#page=4).
### 1.2 De feitentpijler
Empirische theorieën moeten gefundeerd zijn op feiten die verkregen zijn via systematische waarneming en experiment, niet via openbaring of intuïtie. De waarheid van een theorie rust op de basis van waarneembare feiten; als feiten een theorie tegenspreken, moet deze worden vervangen [4](#page=4).
#### 1.2.1 De rol van waarneming en experiment
Het standaardbeeld gaat uit van de aanname dat wetenschappelijke theorieontwikkeling vaak grillig en irrationeel verloopt, gesteund door fantasie en verbeeldingskracht. Echter, eenmaal tot inzichten gekomen, moeten deze gerechtvaardigd worden tegenover collega's met behulp van logische argumentatie en door anderen waarneembare feiten. Wetenschappelijke kennis is dus een sociale aangelegenheid, een product van een groep [4](#page=4) [5](#page=5).
De feiten vormen de empirische basis en zijn het resultaat van directe, onbevooroordeelde en theorievrije waarneming. Waarneming moet vrij zijn van storende invloeden, waarbij de onderzoeker zijn eigen theorieën en vooroordelen thuis laat. Onbevooroordeelde waarneming is cruciaal voor het scheiden van wetenschap van bijvoorbeeld religieuze scheppingsverhalen [5](#page=5).
> **Tip:** Het idee van theorievrije waarneming is een norm die ook wordt overtreden, maar wel een geldende norm blijft binnen het standaardbeeld [5](#page=5).
## 2. De empirische cyclus
De empirische cyclus is een model dat de wetenschappelijke theorievorming verheldert [5](#page=5):
1. **Empirische basis:** Alle empirische kennis is terug te voeren op waargenomen feiten, uitgedrukt in waarnemingsuitspraken. Deze uitspraken gaan over een eindig aantal dingen en bevatten waarnemingstermen die verwijzen naar direct waarneembare eigenschappen. Ze vormen de "rock bottom of knowledge" en zijn onbetwistbaar [5](#page=5) [6](#page=6).
2. **Empirische wetten:** Uit verzamelde feiten ontstaan empirische wetten door inductie (generalisatie). Dit is de stap van een eindig aantal waargenomen feiten naar een universele uitspraak over een oneindige verzameling feiten [6](#page=6).
* **Voorbeelden van deterministische wetten:** 'Alle raven zijn zwart', 'Als een voorwerp wordt losgelaten, valt het' [6](#page=6).
* **Voorbeelden van universele statistische wetten:** 'De kans om een 6 te gooien met een dobbelsteen is 1/6', 'De kans op mazelen is 0.72 na blootstelling' [7](#page=7).
* Experimentele wetten, zoals de wet van Ohm of de wet van Gay-Lussac, meten kwantitatieve grootheden onder gecontroleerde omstandigheden om storende factoren uit te sluiten. De grafische weergave van metingen en het trekken van een lijn vertegenwoordigen de inductieve stap naar een experimentele wet [7](#page=7).
3. **Theorievorming:** Theorieën verklaren de mechanismen achter de waarneembare regelmatigheden vastgelegd in experimentele wetten. Ze brengen de onderliggende dieptestructuur in kaart, in tegenstelling tot experimentele wetten die de oppervlaktestructuur beschrijven [8](#page=8).
* **Voorbeelden van theorieën:** De atoomtheorie van Bohr (verklaart chemische reacties), de kinetische gastheorie (verklaart wetten van Boyle, Mariotte, Gay-Lussac). Deze theorieën introduceren microscopische, theoretische grootheden en processen die niet direct waarneembaar zijn [8](#page=8).
4. **Afleiding van nieuwe wetten en hypothesevorming:** Theorieën stellen niet alleen bestaande wetten in, maar maken ook de afleiding van nieuwe wetten (hypotheses) mogelijk. Wanneer deze hypotheses na toetsing aan de empirische basis standhouden, krijgen ze de status van experimentele wetten, waarmee ook de theorie zelf steun ontvangt [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.1 Falsificatie en theoriecorrectie
Als voorspellingen uit theorieën niet uitkomen, wordt eerst gezocht naar fouten in het onderzoek. Indien deze niet worden gevonden, wordt de theorie aangepast. In plaats van een theorie weg te gooien, worden beperkingen gespecificeerd of worden de mechanismen verfijnd, wat leidt tot groei van de theorie en dieper inzicht. Wetenschap is dus nomologisch, opgebouwd uit theoretische wetten [10](#page=10) [9](#page=9).
## 3. Wetenschap en waarden
Het standaardbeeld pleit voor waardevrijheid in wetenschappelijk onderzoek: waardeoordelen mogen de vaststelling van feiten niet beïnvloeden. Wetenschap hoort objectief te zijn en vrij van politieke, religieuze of morele inmenging [10](#page=10).
> **Tip:** De eis van waardevrijheid betekent niet dat wetenschap een anarichistische bezigheid is; het nastreven van objectiviteit en waardevrijheid zijn zelf waarden binnen de wetenschapsbeoefening [10](#page=10).
Het drieluikmodel van wetenschap en politiek illustreert deze scheiding [10](#page=10):
* **Linkerluik (Politieke beslissingen: scheppen van voorwaarden):** De beslissing om onderzoek te financieren is een politieke keuze gebaseerd op waarden [11](#page=11).
* **Middelste luik (Zuivere wetenschap: neutraal):** Binnen deze autonome ruimte (bv. universiteiten) leiden onderzoekers zich enkel door logica en feiten [11](#page=11).
* **Rechterluik (Politieke beslissingen: toepassing):** De toepassing van wetenschappelijke resultaten in de praktijk is een politieke beslissing, waarbij wetenschappelijke resultaten neutraal zijn en ten goede of ten kwade kunnen worden ingezet [11](#page=11).
Dit dualisme van feiten (wetenschap) en beslissingen (politiek) is kenmerkend voor het standaardbeeld [12](#page=12).
### 3.1 Rechtvaardiging van het standaardbeeld
Het standaardbeeld is niet neutraal, maar normatief; het beschrijft hoe wetenschap *hoort* te zijn. Logisch positivisten (Wiener Kreis) rechtvaardigden dit beeld als een emancipatoire kracht die bevrijdt van de onredelijke macht van kerk en staat door te pleiten voor een rationele, op feiten gebaseerde wereldopvatting. Ze verwierpen "diepzinnige waarheden" van theologen en filosofen en streefden naar helderheid en toegankelijkheid [12](#page=12) [13](#page=13).
> **Tip:** Wetenschappelijk humanisme, hoewel gebaseerd op waarden die niet uit empirische feiten kunnen worden afgeleid, benadrukt de waarde van een wetenschappelijke houding als levenshouding [13](#page=13).
Wetenschap biedt geen nieuwe interpretatie van waarden, maar een onbevooroordeelde manier van kijken naar de wereld ("beschouwing" = "waarneming"). Dit botst met autoritaire dogma's en ondermijnt indirect heersende ideologieën door feitelijke onjuistheden bloot te leggen. Wetenschap heeft zo een emanciperende en kritische functie [14](#page=14).
Wetenschap botst met autoriteiten niet alleen over theoretische vragen, maar ook over praktische problemen, waarbij wetenschappelijke oplossingen alternatieven bieden voor kerkelijke of ideologisch gedreven benaderingen. Tegenwoordig heeft wetenschap het alleenrecht op de waarheidsclaim verworven voor empirische kennis en is haar werkwijze op veel praktische terreinen geïnstitutionaliseerd [14](#page=14).
---
# Het kritisch rationalisme van Karl Popper
Het kritisch rationalisme van Karl Popper stelt dat wetenschappelijke kennis voortkomt uit theorievorming, die vervolgens getoetst wordt aan de hand van de feiten, waarbij de nadruk ligt op falsifieerbaarheid in plaats van verificatie.
### 2.1 Popper's kritiek op het standaardbeeld
Popper bekritiseerde fundamenteel het standaardbeeld van kennisverwerving, met name het idee van een empirische basis als onwankelbaar fundament voor wetenschappelijke theorieën [15](#page=15).
#### 2.1.1 Demarcatie: wetenschap versus pseudo-wetenschap
Popper is het fundamenteel oneens met de logisch-positivisten over het criterium voor wetenschappelijkheid [16](#page=16).
* **Waardering van niet-wetenschappelijke ideeën:** Popper kende een positieve rol toe aan niet-wetenschappelijke ideeën, zoals mythen en filosofische speculaties. Deze kunnen zinvol zijn, nadenken stimuleren en zelfs leiden tot falsifieerbare theorieën. Wild speculeren, of "sprookjes", wordt gezien als een vaak onontbeerlijk voorstadium voor wetenschappers in antwoord op theoretische problemen. Voorbeelden hiervan zijn de vroege atoomtheorieën van Griekse filosofen en de deeltjestheorie van licht [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Falsifieerbaarheid als criterium:** Popper verwierp het verificatie- of confirmeerbaarheidscriterium van de logisch-positivisten. Hij observeerde dat theorieën van Adler, Freud en Marx overspoeld werden met bevestigingen, terwijl Einsteins theorie juist voorspelde dat bepaalde gebeurtenissen *niet* zouden plaatsvinden [16](#page=16).
* **Voorbeeld:** De theorie van Einstein voorspelde dat lichtstralen door zware massa's, zoals de zon, worden aangetrokken, een voorspelling die niet eerder was waargenomen. Het experiment van Eddington op 29 mei 1919 bevestigde dit, waardoor Einsteins theorie een poging tot weerlegging doorstond [16](#page=16).
* Een theorie is wetenschappelijk als deze de mogelijkheid biedt om het optreden van bepaalde feiten te *verbieden* en daardoor falsifieerbaar is. Theorieën die alles toestaan en niets verbieden, zoals die van Marx en Adler, zijn daardoor niet-wetenschappelijk en informatief leeg [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Voorbeeld:** De uitspraak "het gaat regenen" is niet falsifieerbaar, omdat elk weersverschijnsel erin past [17](#page=17).
> **Tip:** Het kerncriterium van Popper is dus niet wat een theorie *bevestigt*, maar wat deze *verbiedt*. Wetenschap vooruitgang door weerlegging.
* **Consequenties voor wetenschappelijke theorieën:** Theorieën die pogingen tot weerlegging met succes hebben doorstaan, worden voorlopig aanvaard als de beste benadering van de waarheid. Wetenschappelijke kennis is altijd voorlopig en "zekere kennis" is onmogelijk [15](#page=15) [17](#page=17).
#### 2.1.2 De empirische basis: theoriegeladen waarneming
Popper verwerpt het idee van een vaste, onwankelbare basis van empirische feiten, verzameld door onbevooroordeelde waarneming [17](#page=17).
* **Theoriegeladen waarneming:** Waarneming is altijd theoriegeladen; zonder een theoretisch raamwerk, een "point of view", is waarneming onmogelijk. Een teorieloze waarnemer ziet niets, omdat waarneming een begrippenkader vereist als verwachtingspatroon. Theorievrije waarneming bestaat dus niet, en daarmee ook geen voor zichzelf sprekende feiten [17](#page=17).
* **Voorbeeld:** Een baby moet eerst leren wat "rood", "groen" en "geel" betekent om deze kleuren te kunnen waarnemen. Dit vereist het zich eigen maken van een primitieve kleurentheorie [17](#page=17).
* **De rol van het zoeklicht:** Popper gebruikt het beeld van het zoeklicht om theoriegeladen waarneming te illustreren. Een theorie functioneert als een zoeklicht dat over de wereld schijnt, waarbij wat zichtbaar wordt afhangt van de bundel, intensiteit en obstakels. Onze feiten worden gemodelleerd door onze "zoeklichttheorieën" [18](#page=18).
* **Antifundamentalisme en de menselijke basis:** Er is geen autoriteit buiten ons waarop kennis gebaseerd kan worden (geen Essentie, God, Natuur, Rede, of Naakte Feiten). Wetenschappers moeten zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun kennis [18](#page=18).
* **De oorsprong van waarneming:** Mensen worden geboren met aangeboren verwachtingspatronen, vergelijkbaar met dieren. Een baby heeft de aangeboren verwachting gevoed te worden en test objecten op hun vermogen daaraan te voldoen. Begripsvorming en het leren waarnemen zijn twee aspecten van dezelfde activiteit [18](#page=18).
#### 2.1.3 Theorievorming: trial and error
Popper's antifundamentalisme, ook wel fallibilisme genoemd, leidt tot de vraag hoe wetenschappelijke rationaliteit gehandhaafd kan blijven zonder een theorieonafhankelijke basis. Popper wijst echter ook relativisme af [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Wetenschap als probleemoplossing:** Wetenschappelijk onderzoek wordt gezien als een geavanceerde vorm van problemen oplossen. Een probleem ontstaat wanneer waargenomen fenomenen niet kloppen met theoretische verwachtingen [19](#page=19).
* **Het proces van theorievorming:**
1. **Probleem:** Een theoretisch probleem wordt waargenomen [19](#page=19).
2. **Theoriecreatie (Trial):** Een nieuwe theorie wordt gecreëerd die falsifieerbaar is [19](#page=19).
3. **Deductie:** Voorspellingen worden afgeleid uit de theorie [19](#page=19).
4. **Test:** De voorspellingen worden getest via waarneming of experiment [19](#page=19).
5. **Resultaat:**
* Als de voorspellingen uitkomen (geen falsificatie), wordt de theorie voorlopig aanvaard als de beste tot dan toe [19](#page=19).
* Als de voorspellingen niet uitkomen (falsificatie), wordt de theorie verworpen, wat leidt tot een nieuw probleem (Error) en de noodzaak voor een nieuwe theorie [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Schema van theorievorming via vallen en opstaan:**
>
> probleem
> $\downarrow$
> creatie theorie $T$
> $\downarrow$
> deductie
> $\downarrow$
> test
> $\begin{cases} \text{geen falsificatie} & \implies \text{T voorlopig aanvaarden} \\ \text{falsificatie} & \implies \text{T verwerpen} \end{cases}$
> $\downarrow$
> Nieuw probleem $\implies$ creatie Nieuwe theorie $T'$, etc.
* **Het probleem van de botsing tussen theorieën:** Als feiten zelf theoriegeladen zijn, gaat het bij een falsificatie eigenlijk om een botsing tussen de gecreëerde theorie en de "zoeklichttheorie" die de feiten heeft vastgesteld. Dit roept de vraag op welke van de twee theorieën de voorrang moet krijgen [20](#page=20).
* **De gecreëerde empirische basis (consensus):** Popper stelt dat wetenschappers zelf een empirische basis moeten creëren. Elke wetenschappelijke discipline legt, op grond van consensus binnen de groep, de empirische basis vast. Dit is een cultuurproduct, geen natuurproduct [20](#page=20).
* **Voorbeeld:** Astronomen gebruiken telescopen, waarin theorieën over licht en lenzen zijn ingebouwd (optica). Deze "zoeklichttheorieën" worden binnen de astronomie als probleemloze achtergrondkennis beschouwd, waardoor een empirische basis ontstaat als toetssteen voor nieuwe theorieën [20](#page=20).
* **Consensus en praktische zekerheid:** De rationaliteit van wetenschap berust op consensus, niet op feiten. Dit betekent niet dat alle theorieën even waardevol zijn, maar dat de beste, of "minst slechte", theorieën geselecteerd kunnen worden door middel van scherpe testen [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Rationele consensus:** Dit wordt bereikt wanneer een groep mensen het op grond van de kracht van argumenten eens is. Het is het resultaat van "die eigentümlich zwangslose Zwang des besseren Arguments" (de eigenaardige dwangloze dwang van het betere argument) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Feitelijke consensus:** Dit is een toevallig resultaat van externe factoren zoals gewoonte, macht, geld of gezag [22](#page=22).
* **Praktische zekerheid:** Wetenschappelijke theorieën, inclusief de algemeen aanvaarde "zoeklichttheorieën", zijn principieel feilbaar (fallibilisme). Echter, in de dagelijkse praktijk en binnen wetenschappelijke disciplines kunnen bepaalde theorieën "praktische zekerheid" verwerven doordat ze gebaseerd zijn op een op consensus berustende, succesvolle handelingspraktijk. Het betwijfelen van zulke, in het dagelijks leven verankerde, theorieën is onredelijk en onpraktisch [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Voorbeeld:** Onze dagelijkse omgang met tijdmachines (klokken, horloges) steunt op een theorie over tijd die zo verankerd is in onze handelingspraktijk dat deze als praktisch zeker wordt beschouwd [21](#page=21).
---
# Kuhns paradigmatheorie
Hier is een gedetailleerde samenvatting over Kuhns paradigmatheorie, opgesteld volgens de gegeven instructies.
## 3. Kuhns paradigmatheorie
Thomas Kuhns visie breekt met de traditionele opvatting dat wetenschap een louter rationele onderneming is, en introduceert het concept van paradigma's om de ontwikkeling van wetenschap te verklaren.
### 3.1 De ontwikkeling van wetenschap: van preparadigmatisch naar normaal en revolutionair
Kuhns analyse van de wetenschapsgeschiedenis onderscheidt drie fasen in de ontwikkeling van een kennisterrein [24](#page=24):
* **Preparadigmatische periode:** Dit is een periode van 'wetenschapsmensen zonder wetenschap', gekenmerkt door concurrerende scholen met onderling onvergelijkbare begrippenkaders en fundamentele uitgangspunten. Er is geen gemeenschappelijk platform voor debat over feiten, waardoor discussies eerder lijken op propaganda voor de eigen ideeën dan op vakwetenschappelijke discussies. Voorbeelden zijn de verschillende scholen over lichtverschijnselen vóór de ontwikkeling van de optica als discipline [25](#page=25).
* **Normale wetenschap:** Deze periode begint wanneer één school of groep 'winst' behaalt en dominant wordt, vaak door zich te richten op detailonderzoek en concrete problemen ("puzzeloplossen") in plaats van fundamentele debatten. Het onderzoek vindt plaats binnen het kader van een geaccepteerd paradigma, wat leidt tot stabiliteit en overeenstemming [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Revolutionaire wetenschap:** Periodes van 'revolutionaire wetenschap' of paradigmatische omwentelingen treden op wanneer normale wetenschap in crisis raakt en het paradigma zelf ter discussie komt te staan. Dit kan leiden tot de totstandkoming van een nieuw paradigma en een nieuwe periode van normale wetenschap [24](#page=24).
> **Tip:** Kuhn betwijfelt of er nog sprake is van wetenschappelijke rationaliteit in de traditionele zin wanneer hij de rol van paradigma's beschrijft, hoewel hij zelf wel een vorm van rationaliteit handhaaft [24](#page=24).
#### 3.1.1 De overgang van preparadigmatisch naar paradigmatisch onderzoek
De overgang van de preparadigmatische periode naar normale wetenschap vindt niet primair plaats door logica en feiten of argumentatie, aangezien de begrippenkaders van de verschillende scholen onvergelijkbaar zijn. Eerder wint de school die zich focust op concrete, oplosbare problemen (puzzels) en hierin succes boekt. Dit succes trekt nieuwe leden aan en leidt tot dominantie van die school. Het accepteren van de eigen grondslagen zonder kritische discussie lijkt een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van volwassen wetenschap. Het oplossen van puzzels is niet slechts het toepassen van een theorie, maar ook de precisering ervan. De eerste paradigmakeuze is een gebeuren dat beïnvloed wordt door externe factoren, niet louter een rationele activiteit [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 3.1.2 Kenmerken van normale wetenschap
Normale wetenschap wordt gedefinieerd als onderzoek dat plaatsvindt binnen de kaders van een paradigma door een groep wetenschappers die dit paradigma aanhangen. Dit onderzoek is gericht op de uitbouw, articulatie en precisering van de theorie en de betere inpassing van de werkelijkheid daarin, waardoor theorie en empirie gelijktijdig groeien [28](#page=28) [30](#page=30).
> **Tip:** Normaal onderzoek is te vergelijken met het oplossen van een legpuzzel, waarbij het paradigma de vage contouren van de puzzel aangeeft en het de taak is van de wetenschappelijke groep om de puzzel verder in elkaar te zetten door concrete theoretische problemen op te lossen [30](#page=30).
##### 3.1.2.1 Wetenschappelijke groepen en paradigma's
Een **wetenschappelijke groep** wordt gekenmerkt door gedeelde opleiding, initiatie, kennis, taal en handelingsarsenaal, wat gedetailleerde communicatie en overeenstemming mogelijk maakt. Ze hebben een eigen onderzoeksgebied en een verantwoordelijkheid voor kennisvermeerdering en onderwijs [28](#page=28).
Een **paradigma** is datgene wat de leden van een wetenschappelijke groep gemeen hebben en bestaat uit vier elementen [28](#page=28):
1. **Vakwetenschappelijke theorieën:** Dit omvat de grondbegrippen en het theoretisch raamwerk dat bepaalt wat als zinvolle problemen en oplossingen binnen het vak wordt erkend. Het disciplineren van acceptabele probleemstellingen en oplossingen is hierbij cruciaal [28](#page=28).
2. **Filosofische vooronderstellingen:** Dit zijn vaak impliciete uitgangspunten, zoals het idee van causale verklaring als model, de empirische werkelijkheid als materieel, en de mogelijkheid tot kennisverwerving via waarneming en experiment [28](#page=28).
3. **Waarden:** Hieronder vallen de waarden die wetenschappelijkheid garanderen, zoals logische consistentie, waardevrijheid en eerlijkheid omtrent feiten. Eerlijkheid omtrent feiten vereist precieze en herhaalde waarneming en experiment [29](#page=29).
4. **Exemplarische voorbeelden (paradigma in engere zin):** Deze hebben een praktische functie en leren nieuwkomers hoe de theorie toegepast kan worden op de empirische werkelijkheid. Het gaat hierbij om het leren van wetenschappelijk handelen, het verkrijgen van 'iets in de vingers' door middel van standaard practica [29](#page=29).
> **Voorbeeld:** In de mechanica van Newton zijn 'kracht', 'massa' en 'versnelling' grondbegrippen. Een filosofische vooronderstelling in de moderne mechanica is dat bewegende voorwerpen geen eigen bedoelingen of strevingen hebben, in tegenstelling tot de oude mechanica van Aristoteles [28](#page=28).
#### 3.1.3 Crisis en anomalieën
Anomalieën zijn feiten of observaties die zich verzetten tegen inpassing binnen het heersende paradigma. Normaal onderzoek tracht deze anomalieën in te passen via theorie-articulatie. Wanneer deze procedure herhaaldelijk faalt, kan een crisis ontstaan, wat suggereert dat het paradigma zijn puzzeloplossend vermogen verliest en aan het degenereren is [30](#page=30) [33](#page=33).
> **Tip:** Het is essentieel dat het paradigma tot het uiterste wordt verdedigd en getoetst door normaal onderzoek, omdat het altijd mogelijk is dat de wetenschappelijke groep nog de creatieve sprong mist die het paradigma weer progressief kan maken. Het hardnekkig verdedigen van het gevestigde paradigma, paradoxaal genoeg, versterkt de zichtbaarheid van de degeneratie ervan [33](#page=33).
Verschillende factoren zijn nodig voor het ontstaan van een crisis [34](#page=34):
* Een subgroep ('normalen') die vasthoudend een oplossing zoekt voor de centrale anomalie binnen het bestaande paradigma.
* Een aantal 'revolutionairen' die de anomalie als mogelijke weerlegging van het paradigma zien, wat pas mogelijk is wanneer zij de contouren van een alternatief paradigma hebben gezien [34](#page=34).
##### 3.1.3.1 Het ontstaan van een crisis
De crisis die ontstaat door falend puzzeloplossend vermogen van het paradigma, leidt tot verzwakking van de rigiditeit ervan. Een anomalie kan, na herhaaldelijk falen van inpassing, een mogelijke ontdekking van een revolutionair feit worden, in plaats van slechts een puzzel [33](#page=33) [34](#page=34).
> **Voorbeeld:** Het atoomgewicht van chloor was een anomalie binnen Prout's theorie, maar leidde niet tot een crisis in de analytische chemie. Daarentegen werd de anomalie van de baan van Mercurius binnen Newtons theorie gedurende decennia genegeerd [33](#page=33).
De crisis lijkt in veel opzichten op de preparadigmatische periode, maar het cruciale verschil is dat de normale wetenschap en haar puzzeloplossend vermogen nu bekend zijn. In een crisis bestaat een gemeenschappelijk streven om terug te keren naar een normale situatie [35](#page=35).
#### 3.1.4 Wetenschappelijke revoluties en paradigma-switches
Een paradigma-verandering, ook wel een wetenschappelijke revolutie genoemd, is een overgang van het ene paradigma naar het andere. Dit wordt niet zozeer gezien als een activiteit, maar als een gebeurtenis die vaak gepaard gaat met termen als 'bekering' en 'Gestalt switch' [36](#page=36).
> **Voorbeeld:** De beroemde eend-konijn figuur illustreert het idee van een sprong van het ene beeld naar het andere, waarbij het waargenomene direct afhankelijk is van het begrip waardoor men kijkt. Zo wordt de empirische realiteit geconstitueerd door het paradigma [36](#page=36).
Kenmerken van paradigma-switches:
* **Sprongkarakter:** Er is een kloof tussen het oude en nieuwe paradigma, wat betekent dat je niet beide tegelijkertijd kunt waarnemen [36](#page=36).
* **Incompatibiliteit:** Paradigma's zijn onverenigbaar of incompatibel [36](#page=36).
* **Constutitutie van empirische realiteit:** Het paradigma bepaalt wat men waarneemt en vormt zo de empirische realiteit [36](#page=36).
##### 3.1.4.1 Voorbeelden uit de wetenschapsgeschiedenis
* **Pre-Copernicaanse astronomie naar Relativiteitstheorie:** De overgang van het geocentrische model naar het heliocentrische model, en later naar de relativiteitstheorie van Einstein, illustreert paradigma-veranderingen (#page=36, 37). De anomalie van het Michelson-Morley experiment paste niet in de ethertheorie en werd pas als weerlegging gezien vanuit Einstein's alternatieve theorie [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Flogistontheorie naar Zuurstofparadigma:** Lavoisier vatte de anomalie van gewichtstoename bij metaalverbranding vanuit zijn zuurstofparadigma op als cruciaal experiment tegen de flogistontheorie. De pogingen van normalen zoals Priestley en De Morveau om anomalieën in te passen via articulatie, zoals het idee van flogiston met negatieve massa, illustreren de verdediging van het oude paradigma [37](#page=37).
> **Belangrijk:** Kuhn stelt dat weerlegging van een theorie als geheel iets anders is dan simpel falsificatie. Een anomalie kan zich tegen de theorie keren, niet tegen de onderzoeker [37](#page=37).
##### 3.1.4.2 Terugkeer naar normale wetenschap na een crisis
Na een crisis komt er weer een normale periode wanneer het nieuwe paradigma centrale anomalieën kan verklaren, terwijl het oude paradigma zijn impotentie bewijst. Het belang van de anomalie en de oplossing ervan wordt mede bepaald door de opkomst van de subgroepen van normalen en revolutionairen, wat een sociaal gebeuren is. De overgang van het ene paradigma naar het andere heeft meer het karakter van een gebeurtenis dan van een bewuste keuze. Het nieuwe paradigma wordt gevestigd wanneer het succesvoller is in het verklaren van fenomenen en niet onverklaard laat wat het oude paradigma wel kon verklaren. Hierdoor leren wetenschappers op een nieuwe wijze waarnemen en creëren nieuwe exemplarische voorbeelden [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wetenschappelijke rationaliteit | De eis dat elke stap in wetenschappelijke theorievorming gerechtvaardigd moet kunnen worden door waarneming, experimenten en logische argumentatie. |
| Empirische cyclus | Een model dat de ontwikkeling van wetenschappelijke theorieën beschrijft, beginnend bij waargenomen feiten, via inductie tot wetten en theorieën, en vervolgens toetsing aan de empirische basis. |
| Inductie | Het proces waarbij men op grond van een eindig aantal waargenomen feiten een algemene, universele uitspraak of wet formuleert die principieel nooit allemaal waargenomen kunnen worden. |
| Experimentele wet | Een wet die wordt vastgesteld door het meten van een grootheid onder gecontroleerde omstandigheden om verstoringen te voorkomen, vaak kwantitatief van aard. |
| Theorievorming | Het proces waarbij theoretische wetten en begrippen worden gevormd die verschijnselen op een dieper niveau verklaren, en die de waarneembare regelmatigheden achter de verschijnselen proberen te achterhalen. |
| Waardevrijheid | Het principe dat wetenschappelijk onderzoek vrij moet zijn van waardeoordelen (politiek, religieus, moreel) die de vaststelling van feiten zouden kunnen beïnvloeden. |
| Paradigma | Een geheel van theorieën, filosofische vooronderstellingen, waarden en exemplarische voorbeelden dat de leden van een wetenschappelijke groep gemeenschappelijk hebben en dat het onderzoek binnen een bepaald vakgebied stuurt. |
| Normale wetenschap | Onderzoek dat plaatsvindt binnen de kaders van een geaccepteerd paradigma, gericht op het oplossen van puzzels en het uitbouwen van de heersende theorie. |
| Anomalie | Een waarneming of fenomeen dat niet direct verklaard kan worden binnen het bestaande paradigma, wat kan leiden tot crisis of revolutie in de wetenschap. |
| Falsifieerbaarheid | Het criterium, voorgesteld door Popper, dat een wetenschappelijke theorie zodanig moet zijn dat deze in principe weerlegd kan worden door empirische feiten. |
| Empirische basis | De fundering van kennis bestaande uit waargenomen feiten die door systematische waarneming en experiment zijn verkregen, en die de basis vormen voor wetenschappelijke theorieën. |
| Wetenschappelijke groep | Een gemeenschap van wetenschappers met een vergelijkbare opleiding, gedeelde taal, kennisbestand en handelingsarsenaal, die gezamenlijk onderzoek verrichten binnen een bepaald paradigma. |
| Kritisch rationalisme | De filosofische opvatting van Popper die stelt dat wetenschappelijke kennis ontstaat door het creëren van theorieën die vervolgens kritisch getest en gefalsifieerd kunnen worden. |
| Preparadigmatische periode | De fase in de ontwikkeling van een wetenschap waarin concurrerende scholen met onvergelijkbare theoretische kaders bestaan, voorafgaand aan de vorming van een dominant paradigma. |
| Wetenschappelijke revolutie | Een radicale omwenteling in de wetenschap waarbij een gevestigd paradigma wordt vervangen door een nieuw, fundamenteel ander paradigma, vaak veroorzaakt door aanhoudende anomalieën. |
| Theoriegeladen waarneming | Het idee dat waarneming niet neutraal is, maar altijd plaatsvindt binnen een theoretisch raamwerk of begrippenkader dat de waarnemer stuurt. |
Cover
KZG.Hk.1ii.ModerneFil - Tagged.pdf
Summary
# Ontwikkeling van filosofie en moderne cultuur
Dit onderwerp verkent de oorsprong en evolutie van filosofie, van de oudheid tot de moderne cultuur, met nadruk op de codificatie van kennis, de rol van rede, en de invloed van religie en politieke doctrines [2](#page=2).
### 1.1 Filosofie: etymologie en oorsprong
Het woord "filosofie" is afgeleid van het Griekse "philosophia", wat liefde voor wijsheid betekent. De oorsprong van filosofie wordt geplaatst rond de 6e eeuw voor Christus in de Griekse archipel, waar de rede als soeverein en autonoom ten opzichte van religie werd "ontdekt" [2](#page=2) [6](#page=6).
### 1.2 De school van Athene: vroeger en nu
De periode van Socrates, Plato en Aristoteles in de 5e/4e eeuw wordt gezien als de geboorte van de Westerse filosofie, gekenmerkt door een band tussen natuurverklaring op basis van rede en wijsheidsleer. Deze periode in Athene, de bakermat van de democratie, legde een fundament voor politieke filosofie en ethiek [11](#page=11) [9](#page=9).
### 1.3 Ploeg, zwaard, boek
Dit concept verwijst naar de verschillende manieren waarop kennis in de loop van de geschiedenis is gecodificeerd en verspreid, waarbij religie, politieke macht en schrift een cruciale rol spelen.
#### 1.3.1 Tragisch bewustzijn van de verlichte rede
Dit aspect duidt op een kritische reflectie op de grenzen en consequenties van de rede, mogelijk voortkomend uit de spanningen die ontstaan wanneer de rede wordt geconfronteerd met complexe menselijke en maatschappelijke realiteiten.
#### 1.3.2 Het gezicht van de cultuur: ploeg, zwaard, boek
Dit beeld symboliseert de integratie van de materiële (ploeg), politieke/militaire (zwaard) en intellectuele/religieuze (boek) aspecten die de vorm van een cultuur bepalen en codificeren.
#### 1.3.3 Van pensée sauvage tot mythisch bewustzijn
Dit beschrijft de overgang van meer primitieve, instinctieve denkprocessen ("pensée sauvage") naar georganiseerde, vaak religieus of mythologisch gekleurde wereldbeelden.
#### 1.3.4 De Platoons-christelijke codificatie van de kennis
De kennis werd in de oudheid en vroege middeleeuwen sterk beïnvloed door religieuze en filosofische doctrines, waarbij het schrift een centrale rol speelde in de verspreiding en bewaring ervan [4](#page=4).
* **Vroege codificatie:** De eerste doctrines en gecodificeerde kennis waren sterk religieus van aard. Kennis was multifocaal, met zowel morele, politieke, religieuze als economische dimensies. Het boek en het zwaard waren nauw met elkaar verweven [4](#page=4).
* **Code van Hammurabi:** Een voorbeeld van vroege wetgeving (18e eeuw v.C.) die economische, politieke en religieuze aspecten van de samenleving vastlegde en de sacraliteit van de politieke macht benadrukte [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Griekse Pre-socratici:** In de 6e eeuw v.C. begon men de rede als autonoom te beschouwen van religie. Er ontstond een objectieve studie van de natuur met behulp van wiskunde en observatie, leidend tot het idee van een mathematisch geordende kosmos. Natuur kon verklaard worden vanuit onpersoonlijke, immanente principes. Astronomie, hoewel beïnvloed door Babyloniërs en Egyptenaren, bleef bij hen sterk verbonden met religie en astrologie [6](#page=6).
* **Pythagoras:** Wiskundige en astronoom, wiens wijsheidsleer gebaseerd was op zielsverhuizing [8](#page=8).
* **Anaxagoras:** Stelde dat hemellichamen geen goden waren, maar vuurachtige rotsen. Hij beschouwde godenrijk als een menselijke uitvinding (antropomorfe projectie) [8](#page=8).
* **Socrates, Plato en Aristoteles:** Zij verbonden natuurverklaring op basis van rede met wijsheidsleer, wat resulteerde in de Westerse filosofie. De kern van deze codificatie was dat ware filosofische kennis universalistisch, methodologisch en gericht op eeuwige ideeën was. Filosofie had ook praktische impact op het leven, met een ideaal van innerlijke verlichting en zelf-transformatie, een objectieve kennis van de kosmos als Goed, en een grondslag voor politieke en ethische kennis [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Christelijke assimilatie:** Plato's ideeën werden geïntegreerd in het Christendom, met toevoeging van de dimensie van openbaringsgeloof. Persoonlijk heil werd niet alleen een zaak van rede, maar ook van geloof. Het Christendom introduceerde een gescheiden visie op God en de geschapen wereld, waarbij God als Schepper buiten de wereld staat [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 1.3.5 De moderne codificatie: de verlichte rede
Dit verwijst naar de nadruk op rede, wetenschap en individualisme die kenmerkend werd voor de moderne tijd, als opvolger van de klassieke en christelijke codificaties.
### 1.4 De kalme zonneschijn van de geest
Dit poëtische beeld suggereert een staat van intellectuele helderheid en serene wijsheid die voortkomt uit filosofisch inzicht en een diepgaand begrip van de wereld.
### 1.5 Filosofie en moderne cultuur
Filosofie speelt een blijvende rol in de moderne cultuur door het kritisch bevragen van macht, ideologieën en maatschappelijke normen [12](#page=12).
#### 1.5.1 Filosofie en de ‘conversation of mankind’
Dit concept, mogelijk geïnspireerd door R.G. Collingwood, beschrijft filosofie als een voortdurende dialoog tussen verschillende denkbeelden en tradities die de mensheid vormt.
#### 1.5.2 Van illusie tot katharsis
Dit suggereert een proces waarbij filosofie helpt om misvattingen en illusies te ontmaskeren, wat leidt tot een zuivering of bevrijding (katharsis) van het denken en de geest.
### 1.6 De visie op de natuur in het Platoons-Christelijke wereldbeeld
Het Platoons-christelijke wereldbeeld kenmerkte zich door een scheiding tussen natuur en bovennatuur [16](#page=16).
* **Kosmos als Goed:** De Griekse harmonie van de kosmos werd in het Christendom geïnterpreteerd als Gods schepping, die per definitie goed is [16](#page=16).
* **Heilsgeschiedenis en Zondeval:** De menselijke vrije wil en neiging tot het kwaad leidden tot een verloren harmonie, wat de basis vormt voor de christelijke heilsgeschiedenis en de Bijbelse mythe van de zondeval [16](#page=16).
* **Vergeestelijking:** De weg terug naar God betekende het overstijgen van de aardse natuur en het streven naar "vergeestelijking" [17](#page=17).
* **Dynamisch-lineaire visie:** Het christelijk geloof bracht een dynamisch-lineaire visie op de natuur als geschapen werkelijkheid, die de Westerse cultuur diepgaand heeft beïnvloed en het statisch-cyclische wereldbeeld van de Grieken doorbrak. Dit leidde tot het idee van een religieuze heilsgeschiedenis van de mensheid, die later geseculariseerd werd [18](#page=18).
### 1.7 Visie op zelf en ander in het Platoons-christelijke wereldbeeld
De identiteit van het zelf en de verhouding tot de ander werden gevormd door filosofische en religieuze doctrines.
* **Vroege culturen:** Het "ik" was volledig bepaald door de sacrale orde en de groep [20](#page=20).
* **Griekse filosofie en Christendom:** Het "ik" evolueerde naar een zelfstandige persoon, hoewel de gemeenschap cruciaal bleef. De Griekse cultuur kende een dualiteit van geest/ziel en lichaam, waarbij de rede een zekere autonomie verleende aan het zelf. In Rome werd het zelf beschouwd als een rechtssubject [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Christelijke cultuur:** Het zelf werd gezien als een bezield lichaam, waarbij elke mens een beeld van God (Imago Dei) is. De notie van vrije wil en morele verantwoordelijkheid is een christelijke erfenis, evenals de menselijke neiging tot het kwaad en de kracht om daartegenin te gaan [21](#page=21).
* **Opstand tegen God:** De mens kan in opstand komen tegen God, wat kan worden geïnterpreteerd als zowel hybris als anti-fatalisme. Het moderne vrijheidsidee van zelfbeschikking heeft kiemen in het Christendom [22](#page=22).
> **Tip:** Let op het onderscheid tussen de Griekse filosofie die de rede centraal stelde en het Christendom dat openbaringsgeloof toevoegde. Beide hebben echter bijgedragen aan de vorming van het Westerse zelfbeeld.
> **Tip:** Het concept van "hof-filosoof" benadrukt het gevaar van filosofie die wordt gebruikt ter legitimering van machthebbers of heersende ideologieën, wat cruciaal is voor een kritische benadering van filosofie in de politiek.
> **Tip:** Begrijp de evolutie van het concept van het zelf, van een door de gemeenschap gedefinieerde entiteit tot een individu met een vrije wil en morele verantwoordelijkheid, wat essentieel is voor het begrijpen van de moderne cultuur.
---
# Het nieuwe rationaliteitsideaal van de verlichte rede
Het nieuwe rationaliteitsideaal van de verlichte rede markeert het ontstaan van de moderniteit, gekenmerkt door individualisme, zelfbepaling en een mechanistisch wereldbeeld, voortkomend uit de wetenschappelijke revolutie [23](#page=23) [25](#page=25).
### 2.1 De fundamenten van de moderniteit
De opkomst van de moderniteit werd gevormd door diverse factoren die leidden tot een nieuw rationaliteitsideaal [23](#page=23).
#### 2.1.1 Individualisme en zelfbepaling
Een centraal aspect is het groeiende individualisme en het idee van zelfbepaling, waarbij de mens intrinsieke waardigheid en vrijheid bezit. Dit proces van transformatie begon reeds in de renaissance en het humanisme. De Italiaanse steden, met hun bloeiende handel en burgerij, boden een vruchtbare bodem voor de ontwikkeling van deze ideeën, weg van de feodale hiërarchie. Pico della Mirandola is een sleutelfiguur in deze periode [23](#page=23).
#### 2.1.2 De Protestantse Reformatie
De Protestantse Reformatie, aangevat door Maarten Luther in 1517, zorgde voor een schisma binnen het christendom. De zoektocht naar het 'ware' christelijke geloof leidde uiteindelijk mee tot een secularisering in de 17de en 18de eeuw, met een groeiende scheiding tussen God en de mens. Religie en de klassieke, platonisch-christelijke rede bleken mogelijk niet langer geschikt als levensleer voor de moderne mens [24](#page=24).
#### 2.1.3 De wetenschappelijke revolutie en mechanisering van het wereldbeeld
De wetenschappelijke revolutie wordt beschouwd als de meest cruciale cognitieve revolutie in de westerse geschiedenis. Deze revolutie leidde tot het nieuwe rationaliteitsideaal dat tot op heden bepalend is voor onze cultuur en de geglobaliseerde wereld. Belangrijke figuren in deze periode zijn Copernicus, Galilei en Newton. Dit resulteerde in de mechanisering van het wereldbeeld [25](#page=25).
### 2.2 Het ideaal van de verlichte rede
De codificatie van kennis in de 17de en 18de eeuw, zoals beschreven door Ernest Gellner, legde de basis voor het ideaal van de verlichte rede [26](#page=26).
#### 2.2.1 De strikte observatie en wiskundige methode
Studie van de natuur vond plaats vanuit strikte observatie en met gebruik van de wiskundige methode. Dit werd gezien als de enige vorm van werkelijk betrouwbare en zekere kennis [26](#page=26).
#### 2.2.2 Scheiding tussen leefwereld en universum
Er ontstond een radicale scheiding tussen de leefwereld van de mens en het 'koude' mechanistische universum. De objectieve natuur werd gedefinieerd als materie en beweging, los van de wereld van menselijke passies, religie en cultuur. Het idee van kosmische harmonie maakte plaats voor de opvatting van de natuur als een machine, geregeerd door mechanische natuurwetten. Dit wordt ook wel de transitie van 'kosmos' naar 'universum' genoemd [26](#page=26).
> **Tip:** Begrijp de fundamentele verschuiving van een geordende, doelgerichte kosmos naar een mechanistisch universum als cruciaal voor het begrip van de Verlichting [26](#page=26).
> **Example:** De overgang van een wereldbeeld waarin sterrenposities werden geïnterpreteerd als goddelijke voortekenen, naar een wetenschappelijke analyse gebaseerd op astronomische observaties en wiskundige berekeningen, illustreert deze mechanisering [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 2.2.3 De ontkoppeling van feiten en waarden
Volgens Ernest Gellner codificeerde de Verlichting de visie van de wereld als een unificeerde, op zichzelf functionerende natuur, beheerst door ordelijke natuurwetten. De mens werd hierin gezien als een integraal onderdeel van deze natuur, en niets meer. Objectieve ideeën van 'goed' en 'kwaad' maakten geen deel meer uit van een kosmische orde. David Hume benadrukte de scheiding tussen 'feiten' en 'waarden' (de 'is/ought' distinctie). Dit leidde tot de vraag waarop politieke filosofie en ethiek dan nog gebaseerd konden worden [27](#page=27).
#### 2.2.4 De calculerende rede en het bureaucratisch ideaal
Max Weber stelde dat politieke filosofie en ethiek gebaseerd moesten worden op de verlichte, calculerende rede. Dit resulteerde in een bureaucratisch ideaal, waarbij de maatschappij, inclusief het morele en politieke leven, door wetenschap wordt 'gerund' [27](#page=27).
### 2.3 Onttovering van de wereld
Max Weber noemt de hedendaagse wereld 'onttoverd'. Onttovering is een wezenlijk kenmerk van de leefwereld in de moderniteit, die zich vanaf ongeveer 1650 tot nu heeft ontwikkeld. Samen met het ideaal van zelfbepaling ('Selbstbehauptung', een begrip van Hans Blumenberg) vormen onttovering de dragende idealen van de moderniteit en de moderne cultuur [28](#page=28).
> **Tip:** De concepten van 'onttovering' en 'zelfbepaling' zijn de twee pijlers van de moderne cultuur, en hun onderlinge relatie is essentieel om te begrijpen [28](#page=28).
---
# De filosofie als zoektocht naar waarheid en wijsheid
Het onderwerp onderzoekt de rol van filosofie als een zoektocht naar een 'waarheid om in te leven', waarbij metaforen van licht, de kalme zonneschijn van de geest volgens Hume, en de bijdrage van filosofie aan zelfverstaan en een goede samenleving worden behandeld.
### 3.1 De filosofie als zoektocht naar waarheid
De filosofie wordt onderscheiden van wetenschap en religie door haar specifieke zoektocht naar 'een waarheid om in te leven' [29](#page=29).
#### 3.1.1 De metafoor van licht in de filosofie
De metafoor van licht speelt een centrale rol in de filosofie [30](#page=30).
* **Plato's allegorie van de grot:** Hierin wordt het idee van het Goede gesymboliseerd door de zon [30](#page=30).
* **Augustinus:** Hij zag Christus als het Licht van de wereld, dat de geest van de mens verlicht [30](#page=30).
* **Descartes:** Hij sprak over het 'lumen naturale', het natuurlijke licht van de rede, dat leidt tot waarheid [30](#page=30).
#### 3.1.2 David Hume en de 'kalme zonneschijn van de geest'
Volgens David Hume is filosofie een schuilplaats voor de geest, een toestand die hij beschrijft als 'onder de kalme zonneschijn van de geest' [29](#page=29) [31](#page=31).
* **Hume's visie op filosofie:** Filosofie wordt gezien als een uitkijkpost boven het gewoel van de wereld. Een denkende geest die de rede goed gebruikt, bevindt zich in deze 'kalme zonneschijn' en is aldus een werkelijk verlichte geest [31](#page=31).
* **Kritiek op bijgeloof en fanatisme:** Voor Hume waren bijgeloof en religieus fanatisme een raadsel en mysterie [31](#page=31).
* **Functie van filosofie:** De filosofie helpt de mens om te begrijpen, afstand te nemen en kritisch naar de wereld en de mens te kijken. Dit begrip wordt gezien als het 'licht van de waarheid' [31](#page=31).
#### 3.1.3 Filosofie in de moderne tijd
In deze cursus wordt een vorm van filosoferen nagestreefd onder de 'kalme zonneschijn van de geest', weg van de moderne filosofie [32](#page=32).
* **Moderne cultuur en waarheid:** Ook de moderne cultuur bezit haar eigen 'waarheid'. De filosofie probeert hiervan een zo coherent mogelijke uitdrukking te geven [32](#page=32).
* **De zoektocht naar een 'waarheid om in te leven':** Met de moderne filosofie begint het verhaal van onze Westerse cultuur en de samenleving waarin wij nu leven [32](#page=32).
#### 3.1.4 Martin Heidegger en de 'Lichtung des Seins'
Martin Heidegger definieert waarheid als 'Lichtung des Seins' [33](#page=33).
* **De waarheid die de filosofie onthult:** De filosofie onthult niet de waarheid van de wetenschap of religie (zoals Openbaring en dogmatiek), maar de waarheid van de mens die leeft in de tijd [33](#page=33).
### 3.2 De bijdrage van filosofie aan zelfverstaan en een goede samenleving
De filosofie draagt bij aan ons wereld- en mensbeeld, wat essentieel is voor ons cognitieve functioneren [33](#page=33).
#### 3.2.1 Het ideaal van wijsheid
Filosofie streeft naar het ideaal van wijsheid [33](#page=33).
#### 3.2.2 Richtlijnen voor de samenleving en het morele leven
Filosofie biedt richtlijnen voor:
* Het inrichten van de goede samenleving, met name via de politieke filosofie [33](#page=33).
* Het morele leven, met name via ethiek [33](#page=33).
#### 3.2.3 Herbronning van de rede
Filosofie kan gezien worden als een levensleer in nieuwe gedaante, die leidt tot een herbronning van de rede [33](#page=33).
---
# Filosofie als 'conversation of mankind'
Deze benadering beschouwt de geschiedenis van de filosofie als een cultuurbepaald vertoog waarin elke filosofische stroming bijdraagt aan de bredere menselijke dialoog [36](#page=36).
### 4.1 Twee benaderingen van de geschiedenis van de filosofie
De geschiedenis van de filosofie kan op verschillende manieren worden benaderd. Een traditionele visie beschouwt filosofie als een verzameling van 'geïsoleerde' theorieën die op zichzelf bestudeerd kunnen worden. Hierbij ligt de focus op de interne consistentie, coherentie en waarheid van systemen, soms in vergelijking met andere systemen. Deze benadering kan leiden tot een kritiekloze bewondering voor individuele filosofen of stromingen, zoals het idee dat 'Kant de absolute kei van de moderne filosofie is' of dat men 'terug moet naar Plato!' [35](#page=35).
Een alternatieve benadering, die in deze cursus wordt gehanteerd, ziet filosofie als een cultuurbepaald vertoog of verhaal, een bijdrage aan 'the conversation of mankind'. Dit is een meer historisch en contextuele benadering [36](#page=36).
### 4.2 De 'conversation of mankind' benadering
#### 4.2.1 Kenmerken van deze benadering
De interpretatie van een filosofisch systeem is belangrijk, maar maakt deel uit van een bredere kritische beschouwing die de betekenis van het denken van een filosoof wil begrijpen als een deelname aan de menselijke dialoog. De geschiedenis van de filosofie wordt gezien als een middel om onszelf en de wereld waarin we nu leven te begrijpen [36](#page=36).
In deze cursus wordt aandacht besteed aan:
* **De bredere tijdsgeest:** De culturele en historische context waarin een filosofisch systeem is ontstaan en waarin de filosoof leeft en werkt [37](#page=37).
* **De biografie van de filosoof:** Elke filosofie wordt ook beschouwd als een persoonlijke zoektocht naar wijsheid en inzicht [37](#page=37).
* **Het tragisch bewustzijn van moderne filosofie:** Hoe de zoektocht van elke filosoof het tragische bewustzijn van de moderne filosofie weerspiegelt, variërend van optimisme over de rede tot pessimisme over de filosofie zelf [37](#page=37).
* **Het goede leven:** De vraag wat elke filosoof ons leert over het goede leven in gemeenschap (politiek) en over de mens als moreel subject of zelf (ethiek) [37](#page=37).
Deze benadering helpt de moderne mens en cultuur bij hun zelfverstaan, waarbij het individu in dialoog treedt met de bredere denkgeschiedenis [38](#page=38).
#### 4.2.2 De weg van illusie tot katharsis
Het verhaal van de 'moderne filosofie' schetst een weg die inzicht kan bieden aan de hedendaagse mens. De verdere uitwerking van deze weg, van illusie tot katharsis, wordt besproken in het slotcollege [39](#page=39).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Filosofie | Een discipline die zich bezighoudt met fundamentele vragen over bestaan, kennis, waarden, rede, geest en taal. Het omvat een systematische studie en kritische reflectie op deze concepten, vaak met als doel het bereiken van wijsheid. |
| Moderne cultuur | De cultuur die voortkomt uit de Verlichting en de daaropvolgende eeuwen, gekenmerkt door rationaliteit, individualisme, secularisering en technologische vooruitgang. Het is een cultuur die zich onderscheidt van eerdere, premoderne tradities. |
| Codificatie van kennis | Het proces van het systematisch vastleggen en organiseren van kennis in formele doctrines, wetten of systemen. Dit kan variëren van religieuze teksten en wetboeken tot wetenschappelijke theorieën. |
| Verlichte rede | Het rationele vermogen van de mens dat centraal staat in de Verlichting, gekenmerkt door kritisch denken, observatie en wetenschappelijke methode. Het staat tegenover geloof, traditie en bijgeloof. |
| Pre-socratici | Griekse filosofen die leefden vóór Socrates (ongeveer 6e en 5e eeuw v.Chr.). Zij waren de eersten die de natuur op een rationele en niet-mythologische manier probeerden te verklaren, vaak met behulp van wiskunde en observatie. |
| Platoons-christelijke codificatie | De integratie en aanpassing van de klassieke Griekse filosofie, met name die van Plato, binnen het christelijke denken. Dit resulteerde in een wereldbeeld dat zowel Griekse ideeën als christelijke openbaring omvatte. |
| Heilsgeschiedenis | Een concept dat de geschiedenis ziet als een door God geleid proces dat gericht is op redding of verlossing. Het begint vaak met de schepping en eindigt met een definitieve toestand van goddelijke genade, vaak doorbroken door de zondeval en de weg naar herstel. |
| Onttovering van de wereld | Een concept, geïntroduceerd door Max Weber, dat verwijst naar het verlies van mythische en magische verklaringen voor natuurlijke en sociale fenomenen, en de opkomst van rationaliteit, wetenschap en bureaucratie als dominante krachten. |
| Zelfbepaling | Het vermogen van een individu om autonoom beslissingen te nemen en zijn eigen leven te sturen, gebaseerd op vrije wil en intrinsieke waarde. Dit is een sleutelconcept van de moderniteit en het individualisme. |
| Conversation of mankind | Een metafoor die de geschiedenis van de filosofie beschrijft als een voortdurende dialoog of uitwisseling van ideeën tussen verschillende denkers en culturen door de eeuwen heen. |
| Katharsis | Een term uit de Griekse tragedies die verwijst naar de zuivering van emoties, met name medelijden en vrees, die het publiek ervaart. In bredere zin kan het ook verwijzen naar een emotionele of intellectuele ontlading en zuivering. |
| Lumen naturale | Latijn voor 'natuurlijk licht'. Dit verwijst naar het aangeboren vermogen van de rede om de waarheid te onderscheiden, een concept dat belangrijk was voor filosofen zoals Descartes. |
| Logos | Een Grieks woord met meerdere betekenissen, waaronder 'woord', 'rede', 'logica' en 'principe'. In de filosofie kan het verwijzen naar de rationele orde van het universum of het menselijk vermogen tot redeneren. |
| Imago Dei | Latijn voor 'beeld van God'. Dit theologische concept stelt dat mensen zijn geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God, wat hun inherente waardigheid en speciale positie in de schepping benadrukt. |
Cover
Wijsbegeerte les 7.pdf
Summary
# Historische evolutie van het ziekteconcept
Dit onderwerp traceert de evolutie van het medische denken over ziekte en gezondheid, met een nadruk op de verschuivingen vanaf de 18e eeuw en de opkomst van volksgezondheid [13](#page=13) [18](#page=18) [23](#page=23) [34](#page=34) [6](#page=6) [9](#page=9).
### 1.1 De veranderende medische blik vanaf de 18e eeuw
Vanaf de 18e eeuw onderging het spreken over ziekte en gezondheid een transformatie, mede gedreven door de opkomst van epidemieën, een nieuwe benadering van de dood en een herdefiniëring van de samenleving. Deze maatschappelijke evolutie leidde tot een groeiende overheidsbetrokkenheid bij de gezondheid van de bevolking, wat resulteerde in het concept van volksgezondheid. Tegelijkertijd ontstonden ziekenhuizen als centra voor observatie [11](#page=11) [9](#page=9).
De plek waar medische kennis ontstond, veranderde van een statische "pathologische tuin" naar een dynamisch, verspreid medisch bewustzijn dat zowel het individuele als het collectieve leven omvatte en waakzaam was voor de verschijning van ziekte in al haar facetten [10](#page=10).
### 1.2 Opkomst van volksgezondheid en gezondheidspolitiek
De begrippen 'volksgezondheid' en 'gezondheidspolitiek' werden steeds prominenter. De overheid nam een grotere rol in op het gebied van disciplinering, registratie en het bijhouden van gezondheidsdata. In deze nieuwe visie werd gezond zijn gelijkgesteld aan normaal zijn, terwijl ziek zijn werd gedefinieerd als een afwijking van die norm [11](#page=11).
### 1.3 Theoretische stromingen in het ziekteconcept
Het ziekteconcept evolueerde door verschillende theoretische stromingen:
#### 1.3.1 Normativisme
Binnen het normativisme wordt gezondheid gedefinieerd als een staat van 'normaal zijn', en ziekte als een afwijking van deze norm [11](#page=11).
#### 1.3.2 Naturalisme en hybridisme
Deze stromingen, hoewel niet gedetailleerd uitgewerkt op de aangewezen pagina's, vormen onderdeel van de historische context van veranderende medische blikken [13](#page=13) [18](#page=18) [23](#page=23) [34](#page=34) [6](#page=6).
#### 1.3.3 Pluralisme
Het pluralisme, in de context van het ziekteconcept, verwijst naar een breder, meer open en beweeglijk medisch bewustzijn. Dit kan ook gerelateerd worden aan de filosofische inzichten van Ludwig Wittgenstein, die taal beschouwde als een spel en de vraag naar de definitie van taal als onzinnig zag [10](#page=10) [24](#page=24).
#### 1.3.4 Eliminativisme
Deze stroming, samen met normativisme, naturalisme, hybridisme en pluralisme, vertegenwoordigt een facet binnen de historische evolutie van het ziekteconcept [13](#page=13) [18](#page=18) [23](#page=23) [34](#page=34) [6](#page=6).
### 1.4 Descartes en de relatie tussen lichaam en ziel
De inzichten van René Descartes werpen licht op de historische discussie over de relatie tussen lichaam en geest. Hij stelde dat de ziel niet in het lichaam gelokaliseerd is als een piloot in zijn schip, en benadrukte de noodzaak om het lichaam met de ziel te genezen [8](#page=8).
### 1.5 Foucaults visie op ziekte
Michel Foucault beschreef ziekte als "een complexe beweging van weefsels die op een irriterende oorzaak reageren". Hij stelde dat er geen wezenlijke ziektes of essenties van ziekte meer bestaan, wat duidt op een verschuiving naar een meer procesmatig en reactief begrip van pathologie [12](#page=12).
> **Tip:** Onthoud dat de opkomst van volksgezondheid vanaf de 18e eeuw een cruciaal keerpunt markeert in hoe we naar ziekte en gezondheid kijken, met een steeds grotere rol voor maatschappelijke en overheidsaspecten.
---
# Verschillende filosofische benaderingen van ziekte
Dit onderwerp onderzoekt diverse filosofische perspectieven op het concept ziekte, waaronder normativisme, naturalisme, hybridisme en pluralisme, en hun onderliggende aannames en kritieken.
### 2.1 Historische achtergrond en overzicht van benaderingen
Door de geschiedenis heen is de medische blik op ziekte veranderd. Diverse filosofische benaderingen proberen het concept ziekte te definiëren, waaronder normativisme, naturalisme, hybridisme, pluralisme en eliminativisme [13](#page=13) [18](#page=18) [23](#page=23) [34](#page=34) [6](#page=6).
### 2.2 Normativisme
#### 2.2.1 Kernidee van normativisme
Normativisten stellen dat ziektes simpelweg denk- en gedragspatronen zijn die door een specifieke samenleving in een bepaalde tijd als ongewenst, ongepast of schadelijk worden beschouwd. Volgens deze benadering zijn ziektes problematische toestanden die ingaan tegen maatschappelijke normen en verwachtingen, en komen ze voort uit conventies in plaats van direct uit de natuur [14](#page=14) [16](#page=16).
#### 2.2.2 Controversiële voorbeelden
Om hun punt te illustreren, verwijzen normativisten naar voorbeelden zoals drapetomanie, zoals beschreven door Samuel Cartwright in 1843, wat een vermeende geestesziekte was die werd geassocieerd met tot slaaf gemaakte mensen die probeerden te ontsnappen. Een ander veel geciteerd voorbeeld is homoseksualiteit, dat pas in 1970 uit de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) verdween [16](#page=16).
#### 2.2.3 Bezwaren tegen het normativisme
Er zijn echter ook objecties tegen deze benadering. Ten eerste zijn niet alle problematische toestanden noodzakelijkerwijs ziektes. Ten tweede schiet het criterium van behandelbaarheid tekort als een definitie voor ziekte. Hoewel lelijkheid of een ongewenste zwangerschap 'behandeld' kan worden, maakt dit ze niet automatisch ziektes [17](#page=17).
### 2.3 Naturalisme en hybridisme
#### 2.3.1 Naturalisme (Christopher Boorse)
Het naturalisme, zoals voorgesteld door Christopher Boorse in de jaren zeventig, definieert ziektes als biologische disfuncties. Een disfunctie wordt hierbij gezien als een statistische afwijking van de biologische norm, die de overleving en voortplanting bemoeilijkt, vaak in het licht van de evolutiebiologie. Boorse maakt een onderscheid tussen 'disease' (stoornis) en 'illness' (pijn en lijden). Een controversiële conclusie van Boorse's theorie is dat homoseksualiteit als een 'stoornis' kan worden beschouwd vanuit het oogpunt van voortplanting [19](#page=19).
#### 2.3.2 Hybridisme (Jerome Wakefield)
Jerome Wakefield introduceerde het hybridisme, ook wel bekend als de "Harmful Dysfunction Analysis". Volgens deze theorie zijn ziektes schadelijke disfuncties en voldoen ze aan twee noodzakelijke en voldoende voorwaarden [20](#page=20):
1. **Harmful (schadelijk):** De ervaring van pijn en schade, zowel door de patiënt zelf als door de buitenwereld. Dit omvat het ervaren van lijden [20](#page=20).
2. **Dysfunction (disfunctie):** Een disfunctie van een mentale of psychische eigenschap, of van een orgaan, die door natuurlijke selectie is bewaard gebleven [20](#page=20).
#### 2.3.3 Depressie volgens de harmful dysfunction analysis
Depressie kan volgens deze analyse worden begrepen als een ziekte. Het individu ervaart pijn en lijden, wat schadelijk is voor zichzelf en de omgeving. Tegelijkertijd verliest de neerslachtigheid, een kenmerk van depressie, zijn evolutionaire functie, wat duidt op een disfunctie. Dus, depressie wordt gezien als een disfunctie die schade veroorzaakt [21](#page=21).
#### 2.3.4 Beperkingen van de harmful dysfunction analysis
De harmful dysfunction analysis kent echter ook beperkingen en tegenvoorbeelden. Tegenvoorbeelden voor de eerste voorwaarde ('harmful') zijn aandoeningen zoals Alzheimer, pedofilie en fetisjisme, die weliswaar schadelijk kunnen zijn, maar niet altijd als zodanig worden ervaren of gedefinieerd. Dyslexie wordt aangehaald als een tegenvoorbeeld voor de tweede voorwaarde ('dysfunction'), aangezien het niet duidelijk is of het een disfunctie is in de evolutionaire zin [22](#page=22).
Een ander punt van kritiek is de vraag of er een objectief oordeel kan worden geveld over het onderscheid tussen het functioneren en disfunctioneren van een orgaan. Wakefield's antwoord hierop, verwijzend naar het reproductieve proces van voorouders, wordt als onvoldoende beschouwd, en het vertrouwen op consensus onder wetenschappers biedt ook geen sluitende oplossing [22](#page=22).
### 2.4 Pluralisme
#### 2.4.1 Achtergrond: Ludwig Wittgenstein
De pluralistische benadering van ziekte vindt zijn oorsprong in het werk van Ludwig Wittgenstein, met name in zijn "Philosophische Untersuchungen". Wittgenstein bekritiseerde de vraag "wat is taal?" als een onzinnige vraag. Hij introduceerde het concept van taal als een spel, waarbij woorden diverse functies hebben, net zoals gereedschappen in een gereedschapskist verschillende doelen dienen [23](#page=23) [24](#page=24) [26](#page=26).
#### 2.4.2 Het pluralisme van George Graham
George Graham past Wittgensteins pluralistische benadering van taal toe op het concept van ziekte. Volgens Graham bestaat er geen unieke definiërende eigenschap van ziekte. In plaats daarvan zijn er meerdere concepten van ziekten die afhankelijk zijn van de context. Deze benadering is anti-essentialistisch, wat betekent dat er niet gezocht wordt naar een enkele, inherente essentie van ziekte [27](#page=27).
#### 2.4.3 Prototypes en familiegelijkenissen
Het pluralisme maakt gebruik van concepten als prototypes en familiegelijkenissen om categorieën te begrijpen [28](#page=28).
* **Prototypes:** Dit zijn gevallen waarover consensus bestaat dat ze tot een bepaald fenomeen behoren, zoals "hartslagaderbreuk" bij ziektes [28](#page=28).
* **Familiegelijkenissen:** Deze verwijzen naar overlappende eigenschappen binnen een groep, vergelijkbaar met hoe leden van een familie op elkaar lijken, hoewel niet alle eigenschappen uniek zijn voor de familie en ook niet bij alle leden aanwezig zijn. Voorbeelden die genoemd worden zijn haakneus, drankzucht [28](#page=28).
#### 2.4.4 Pluralisme: Prototype resemblance analysis
De "prototype resemblance analysis" stelt dat er meerdere concepten van ziekten bestaan, die hun waarde ontlenen aan de context en niet tot elkaar te reduceren zijn. Eigenschappen van ziektes, zoals behandelbaarheid, dodelijkheid en schadelijkheid, variëren afhankelijk van de context. Dit leidt tot prototypes van ziektes, zoals kanker en hartslagaderbreuk, naast randgevallen en controversiële ziektes zoals misofonie, obesitas en ADHD [30](#page=30).
#### 2.4.5 Bezwaren tegen het pluralisme
Een belangrijk bezwaar tegen de pluralistische benadering is dat de scheidslijn tussen gezondheid en ziekte onduidelijk wordt, wat impact heeft op de hedendaagse gezondheidszorg, met name op het gebied van terugbetalingen. Bovendien kan deze pluralistische benadering misbruikt worden door lobbygroepen om bepaalde toestanden als ziekte te laten erkennen, zoals te zien is in de DSM [31](#page=31).
### 2.5 Eliminativisme
#### 2.5.1 Het belang van eliminatie
Eliminativisten, zoals Ereshefsky betogen dat het belangrijk is om de concepten van 'ziekte' en 'gezondheid' te elimineren. Dit komt doordat er geen voldoende en noodzakelijke voorwaarden lijken te zijn om het concept ziekte af te bakenen. Het zinvol proberen te ordenen van familiegelijkenissen wordt gezien als tijdverlies [35](#page=35).
#### 2.5.2 De rol van de medische wereld
Volgens het eliminativisme is de ware rol van de medische wereld het beschrijven, verklaren en behandelen van lichamelijke en psychologische toestanden, en het in kaart brengen van onze waardeoordelen hierover [35](#page=35).
#### 2.5.3 Hesslow over de 'overschatting' van het ziekteconcept
Hesslow wijst op de mogelijke overschatting van het belang van het ziekteconcept in verschillende contexten. Hij noemt drie gebieden waar dit speelt [36](#page=36):
1. **Behandelingssfeer:** Behandeling is ook van toepassing op andere medische problemen dan die expliciet als ziekte worden geclassificeerd [36](#page=36).
2. **Verzekeraars:** Er zijn ook vergoedingen voor andere medische toestanden dan zogenaamde ziektes [36](#page=36).
3. **Rechtssfeer:** Rechten kunnen worden toegekend op basis van een inschatting van het ongemak dat een individu ondergaat, ongeacht of dit formeel als ziekte wordt bestempeld [36](#page=36).
---
# Kritiek en beperkingen van ziekteconcepten
Dit deel van de studiehandleiding bespreekt de kritiek op en de beperkingen van verschillende ziekteconcepten, inclusief de problemen met normativisme, de 'harmful dysfunction analysis', en de potentiële misbruik van het pluralisme.
## 3 Kritiek en beperkingen van ziekteconcepten
### 3.1 Objecties tegen normativisme
Normativisme definieert ziekte vaak aan de hand van het criterium van behandelbaarheid. Dit criterium schiet echter tekort als een voldoende voorwaarde voor het concept ziekte. Problematische toestanden zijn niet altijd ziektes; bijvoorbeeld, lelijkheid of een ongewenste zwangerschap kunnen als 'behandelbaar' worden beschouwd, maar dit maakt ze nog geen ziekte [17](#page=17).
### 3.2 Beperkingen van de 'harmful dysfunction analysis'
De 'harmful dysfunction analysis', voorgesteld door Wakefield, kent verschillende beperkingen en kent tegenvoorbeelden [22](#page=22).
* **'Harmful' voorwaarde:** Tegenvoorbeelden hiervan zijn aandoeningen zoals Alzheimer, pedofilie en fetisjisme, die weliswaar schadelijk kunnen zijn, maar waarover gediscussieerd kan worden of ze strikt onder de definitie van ziekte vallen [22](#page=22).
* **'Dysfunction' voorwaarde:** Dyslexie wordt aangehaald als een tegenvoorbeeld voor de 'dysfunction' voorwaarde [22](#page=22).
Een significant probleem is de objectiviteit van het onderscheid tussen het functioneren en disfunctioneren van een orgaan. Wakefield's antwoord, dat verwijst naar reproductieve processen van voorouders, wordt als onvoldoende beschouwd. De consensus onder wetenschappers is ook geen sluitend antwoord op deze objectieve beoordeling [22](#page=22).
### 3.3 Objecties tegen pluralisme
Het pluralistische ziekteconcept, dat verschillende definities van ziekte toestaat, kent ook kritiek [31](#page=31).
* **Vervaging van de scheidslijn:** De scheidslijn tussen gezondheid en ziekte wordt hierdoor onduidelijk, wat impact heeft op de hedendaagse gezondheidszorg, bijvoorbeeld bij terugbetalingen [31](#page=31).
* **Misbruik door lobbygroepen:** De pluralistische benadering kan misbruikt worden door lobbygroepen om specifieke toestanden als ziekte te laten erkennen, zoals gebeurd is bij de totstandkoming van de DSM [31](#page=31).
#### 3.3.1 Voorbeeld: DSM en lobbygroepen
Er zijn voorbeelden die de invloed van lobbygroepen op de classificatie van ziekten illustreren. Discussies suggereren dat het verkrijgen van erkenning voor een bepaalde toestand als ziekte niet zozeer afhangt van de juiste data of wetenschappelijke evidentie, maar van de aanwezigheid van een sterke lobby en "troepen". De reactie van Spitzer, die knikt op de vraag of het niets met wetenschap of evidentie te maken heeft, benadrukt dit punt [32](#page=32).
### 3.4 Eliminativisme
Een radicalere kritiek op ziekteconcepten komt vanuit het eliminativisme, dat pleit voor het elimineren van de concepten 'ziekte' en 'gezondheid' [35](#page=35).
* **Gebrek aan noodzakelijke en voldoende voorwaarden:** Volgens deze visie ontbreken er voldoende en noodzakelijke voorwaarden om het concept ziekte af te bakenen. Het is zinloos en tijdverlies om familiegelijkenissen binnen dit concept te proberen te creëren [35](#page=35).
* **Rol van de medische wereld:** De werkelijke rol van de medische wereld zou moeten liggen in het beschrijven, verklaren en behandelen van lichamelijke en psychologische toestanden, alsook het in kaart brengen van onze waardeoordelen hierover [35](#page=35).
#### 3.4.1 Hesslow over de 'overschatting' van het ziekteconcept
Hesslow betoogt dat het belang van het ziekteconcept in verschillende contexten wordt overschat. Dit geldt met name voor [36](#page=36):
1. **Behandelingssfeer:** Behandeling is ook van toepassing op andere medische problemen die niet per se als ziekte worden geclassificeerd [36](#page=36).
2. **Verzekeraars:** Er zijn ook vergoedingen voor andere medische toestanden dan strikt gedefinieerde ziektes [36](#page=36).
3. **Rechtssfeer:** Rechten kunnen gebaseerd zijn op de inschatting van het ongemak dat een individu ondergaat, ongeacht of dit onder een ziekte valt [36](#page=36).
#### 3.4.2 Kanttekeningen bij eliminativisme
Ondanks de argumenten voor eliminativisme, zijn er belangrijke kanttekeningen te plaatsen [37](#page=37).
* **Dynamisch karakter en classificaties:** Het is belangrijk om het dynamische karakter van concepten en de rol van medische classificaties te erkennen. Een voorbeeld hiervan is de verwijdering van homoseksualiteit uit medische classificaties [37](#page=37).
* **Folk psychology:** Ziekteconcepten kunnen worden gezien als onderdeel van 'folk psychology', een verzameling verklaringen en begrippen die door de geschiedenis van de menselijke soort heen voortdurend zijn aangepast en herschikt [37](#page=37).
---
# Eliminativisme en de rol van medische classificaties
Dit onderwerp onderzoekt het eliminativisme, een filosofische stroming die pleit voor het afschaffen van de concepten ziekte en gezondheid, en belicht het belang van de dynamische aard van medische classificaties aan de hand van voorbeelden zoals de declassificatie van homoseksualiteit [35](#page=35) [37](#page=37).
### 4.1 Eliminativisme: de afschaffing van ziekte en gezondheid
Eliminativisme stelt dat de concepten 'ziekte' en 'gezondheid' afgeschaft moeten worden. De belangrijkste argumenten hiervoor zijn [35](#page=35):
* **Gebrek aan voldoende en noodzakelijke voorwaarden**: Er zijn geen duidelijke, afgebakende criteria te vinden die het concept 'ziekte' voldoende definiëren. Pogingen om 'familiegelijkenissen' binnen het concept te identificeren, worden als zinloos en tijdverspilling beschouwd [35](#page=35).
* **De werkelijke rol van de medische wereld**: Volgens het eliminativisme ligt de ware taak van de medische sector niet in het hanteren van abstracte ziekteconcepten, maar in het beschrijven, verklaren en behandelen van concrete lichamelijke en psychologische toestanden. Daarnaast omvat het ook het in kaart brengen van de waardeoordelen die samenhangen met deze toestanden [35](#page=35).
#### 4.1.1 Kritiek op het belang van het ziekteconcept
Hesslow betoogt dat het belang van het ziekteconcept in verschillende contexten wordt overschat. Dit geldt met name voor [36](#page=36):
* **Behandelingssfeer**: Behandeling is niet exclusief voorbehouden aan toestanden die strikt als 'ziekte' worden geclassificeerd; ook andere medische problemen kunnen behandeling vereisen [36](#page=36).
* **Verzekeraars**: Vergoedingen worden niet enkel toegekend voor 'ziekten', maar ook voor andere medische toestanden [36](#page=36).
* **Rechtssfeer**: Juridische rechten kunnen gebaseerd zijn op de inschatting van het ongemak dat een individu ondergaat, ongeacht of dit valt onder een officiële ziekteclassificatie [36](#page=36).
### 4.2 De dynamische aard van medische classificaties
Het belang van het dynamische karakter van concepten binnen de geneeskunde wordt benadrukt, met medische classificaties als een cruciaal element hierin [37](#page=37).
#### 4.2.1 Casus: homoseksualiteit
Een belangrijk voorbeeld hiervan is de verwijdering van homoseksualiteit uit medische classificaties. Dit illustreert hoe classificaties niet statisch zijn, maar kunnen evolueren onder invloed van maatschappelijke en wetenschappelijke inzichten [37](#page=37).
#### 4.2.2 Folk psychology
Dit fenomeen kan worden vergeleken met 'folk psychology', dat wordt omschreven als een verzameling van verklaringen en begrippen die door de geschiedenis van de mensheid heen continu zijn aangepast en herschikt. Net als bij folk psychology, worden medische concepten en classificaties voortdurend bijgesteld naarmate onze kennis en begrip vorderen [37](#page=37).
> **Tip:** Het concept van 'folk psychology' biedt een nuttig raamwerk om te begrijpen waarom medische classificaties veranderen. Het benadrukt dat menselijke concepten, inclusief die binnen de wetenschap, cultureel en historisch bepaald zijn en onderhevig zijn aan aanpassing [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Normativisme | Een filosofische benadering die stelt dat ziektes problematische toestanden zijn die ingaan tegen maatschappelijke normen en verwachtingen, en dat ze voortkomen uit conventies in plaats van uit de natuurlijke wereld. |
| Naturalisme | Een benadering die ziektes definieert als biologische disfuncties, waarbij een disfunctie wordt gezien als een statistische afwijking van de biologische norm die overleving en voortplanting bemoeilijkt, in de context van de evolutiebiologie. |
| Hybridisme | Een filosofische visie die ziektes definieert als schadelijke disfuncties (harmful dysfunctions), waarbij twee noodzakelijke en voldoende voorwaarden worden gesteld: de schadelijkheid (ervaring van pijn of schade) en de disfunctie van een eigenschap of orgaan die door natuurlijke selectie is behouden. |
| Pluralisme | Een benadering die stelt dat er geen unieke definiërende eigenschap van ziekte bestaat en dat er meerdere concepten van ziektes zijn, afhankelijk van de context, zonder dat deze tot elkaar te reduceren zijn. Dit concept wordt vaak geassocieerd met taalspelen en familiegelijkenissen. |
| Eliminativisme | Een filosofische positie die pleit voor het elimineren van de concepten 'ziekte' en 'gezondheid', omdat er geen voldoende en noodzakelijke voorwaarden zijn om deze concepten af te bakenen. De focus zou moeten liggen op het beschrijven, verklaren en behandelen van lichamelijke en psychologische toestanden. |
| Volksgezondheid | Het concept dat verwijst naar de algemene gezondheidstoestand van een bevolking en de inspanningen die de overheid onderneemt om deze te bevorderen, te beschermen en te handhaven door middel van beleid en interventies. |
| Michel Foucault | Een invloedrijke Franse filosoof en historicus wiens werk, met name vanaf de 18e eeuw, de veranderende benadering van ziekte, de opkomst van epidemieën en de rol van de staat in de volksgezondheid analyseert. |
| Ludwig Wittgenstein | Een invloedrijke filosoof wiens werk over taal, met name zijn concept van "taalspelen" en "familiegelijkenissen" in de Philosophische Untersuchungen, wordt toegepast op het pluralisme van ziekteconcepten. |
| Harmful dysfunction analysis | Een theorie die ziekte definieert als een combinatie van schade (harmful) en disfunctie (dysfunction), waarbij een ziekte wordt beschouwd als een schadelijke afwijking van een natuurlijke functie die door evolutie is gevormd. |
| Prototypes | In de context van het pluralisme, verwijzen prototypes naar gevallen waarover consensus bestaat dat ze tot een bepaald fenomeen (zoals ziekte) behoren, en dienen als referentiepunten voor andere, minder duidelijke gevallen. |
| Familiegelijkenissen | Een concept geïntroduceerd door Wittgenstein, dat de relatie tussen verschillende concepten beschrijft aan de hand van overlappende en elkaar kruisende eigenschappen, vergelijkbaar met hoe familieleden op elkaar lijken zonder één gemeenschappelijk kenmerk te bezitten. |
| DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) | Een handboek dat diagnostische criteria voor psychische stoornissen publiceert. Het wordt in het document genoemd als een voorbeeld waar pluralistische benaderingen en lobbygroepen een rol kunnen spelen bij de erkenning van ziektecategorieën. |