Cover
Start now for free Klinische Biologie - deel 5.pdf
Summary
# Toxicologie: intoxicaties en antidota
Dit onderwerp omvat de laboratoriumdiagnostiek en klinische biologie gerelateerd aan verschillende intoxicaties, met een focus op specifieke stoffen, hun metabolisme, toxiciteit en beschikbare antidota.
### 1.1 Algemene principes van toxicologische analyse
Spoedanalyses zijn cruciaal bij de diagnose en behandeling van intoxicaties, met name bij levensbedreigende vergiftigingen waarbij een korte doorlooptijd (TAT) vereist is. De resultaten van deze analyses kunnen direct invloed hebben op de therapie, zoals het toedienen van antidota, actieve kool of hemodialyse, en ondersteunende maatregelen [1](#page=1).
### 1.2 Paracetamolintoxicatie
Paracetamol (acetaminophen) is een veelgebruikt medicijn dat betrokken is bij bijna elke suïcidepoging. De toxiciteit is vertraagd, met symptomen die pas meer dan 24 uur na inname optreden. Onbehandeld kan dit leiden tot ernstige leverschade en de noodzaak van een levertransplantatie. Een specifiek antidoot is beschikbaar, wat een snelle bepaling van paracetamolspiegels essentieel maakt [2](#page=2).
#### 1.2.1 Metabolisme van paracetamol
In therapeutische doses wordt paracetamol voornamelijk gemetaboliseerd via glucuronide- en sulfaatsoconjugatie. Echter, bij supratherapeutische doses raken deze conjugatiepaden uitgeput. Een alternatieve pathway via cytochroom P450 (CYP450) leidt tot de vorming van de reactieve metaboliet N-acetyl-p-benzochinonimine (NAPQI). NAPQI is verantwoordelijk voor de leverschade doordat het de glutathionvoorraad in de lever uitput [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.2.2 Antidoot voor paracetamol
N-acetylcysteïne (NAC) is het antidoot voor paracetamolintoxicatie. NAC fungeert als een bron van glutathion, waardoor de detoxificatie van de toxische metaboliet NAPQI kan plaatsvinden [4](#page=4).
> **Tip:** Het antidotum dient idealiter binnen 4 uur na inname van paracetamol te worden toegediend voor maximale effectiviteit [6](#page=6).
#### 1.2.3 Rumack-Matthew nomogram
Het Rumack-Matthew nomogram wordt gebruikt om te bepalen of behandeling met een antidoot noodzakelijk is na een eenmalige paracetolinname. De paracetamolspiegel wordt gemeten vanaf 4 uur na inname. Waarden die in het grijze gebied van het nomogram vallen, indiceren de noodzaak van behandeling, terwijl waarden in het witte gebied doorgaans geen behandeling vereisen [7](#page=7).
### 1.3 Koolmonoxide (CO) intoxicatie
Koolmonoxide (CO) is een geurloos en kleurloos gas dat ontstaat bij onvolledige verbranding van diverse brandstoffen. CO bindt met een veel hogere affiniteit aan hemoglobine (Hb) dan zuurstof (O2), wat leidt tot een verminderd zuurstoftransport naar de cellen en cellulaire hypoxie [8](#page=8).
#### 1.3.1 Diagnostiek van CO-intoxicatie
Een vermoeden van CO-intoxicatie of rookinhalatie kan worden bevestigd door de meting van carboxyhemoglobine (CO-Hb). Een CO-Hb-waarde van meer dan 10% van het totale hemoglobine is toxisch, en waarden boven de 30% duiden op een ernstige vergiftiging. De CO-Hb-meting gebeurt op een bloedgasmeter [8](#page=8).
### 1.4 Methemoglobinemie
Methemoglobinemie ontstaat wanneer het ijzer (Fe²⁺) in hemoglobine wordt geoxideerd tot ijzer (Fe³⁺), resulterend in methemoglobine (MetHb). MetHb kan geen zuurstof meer afgeven aan de weefsels [9](#page=9).
#### 1.4.1 Oorzaken en diagnostiek van methemoglobinemie
Oorzaken van methemoglobinemie zijn onder andere nitrieten (poppers), lokale anesthetica, sulfonamiden en diverse chemicaliën. Wanneer de MetHb-concentratie boven de 20% uitkomt, is behandeling met een antidoot noodzakelijk [9](#page=9).
#### 1.4.2 Antidoot voor methemoglobinemie
Het antidotum voor methemoglobinemie is methyleenblauw, dat de enzymatische omzetting van MetHb naar Hb versnelt. Net als bij CO-Hb wordt de meting van MetHb uitgevoerd op een bloedgasmeter [9](#page=9).
### 1.5 Intoxicaties door alcoholen
Verschillende alcoholen kunnen leiden tot intoxicaties, elk met specifieke eigenschappen en behandelingsstrategieën [10](#page=10).
#### 1.5.1 Isopropanol
Isopropanol, ook bekend als ontsmettingsalcohol, heeft voornamelijk lokale irriterende effecten en veroorzaakt geen orgaanschade of metabole acidose [11](#page=11).
#### 1.5.2 Ethanol
Ethanol, of ethyl-alcohol, wordt in het laboratorium bepaald met een referentiemethode via headspace GC-FID en een enzymatische methode in het core-lab. Een fatale vergiftiging wordt meestal geassocieerd met concentraties boven de 4,5 gram per liter [11](#page=11).
#### 1.5.3 Methanol
Methanol wordt gebruikt als solvent, in ruitenwisservloeistof, als precursorchemicalie en voor het denatureren van alcohol. Het is ook een bijproduct van illegale ethanolproductie. Blootstelling gebeurt voornamelijk via ingestie [11](#page=11).
##### 1.5.3.1 Metabolisme en toxiciteit van methanol
Het metabolisme van methanol is verantwoordelijk voor de toxiciteit. Methanol wordt door alcohol dehydrogenase (ADH) omgezet in formaldehyde, wat verder wordt gemetaboliseerd tot mierenzuur. Mierenzuur is toxisch en kan weefselschade en metabole acidose veroorzaken. De afbraak van mierenzuur tot CO2 en water vereist folaat als co-factor, waardoor mensen met een folaatdeficiëntie een hoger risico lopen op toxiciteit [11](#page=11) [12](#page=12).
##### 1.5.3.2 Klinische beeld en lethaliteit van methanolintoxicatie
Een methanolintoxicatie kan leiden tot misselijkheid, buikpijn, braken, verminderd zicht, respiratoire depressie en CZS-depressie (slaperigheid, verwardheid, coma). Mierenzuur kan schade veroorzaken aan de bijnieren, nervus opticus, lever en hersenen. Permanente visuele schade kan optreden vanaf 30 mL ingenomen methanol. Metabole acidose treedt op door de accumulatie van zuren. De letale concentratie ligt tussen 1 en 2,5 gram per liter [13](#page=13).
#### 1.5.4 Ethyleenglycol
Ethyleenglycol (ethaan-1,2-diol) is een component van antivriesmiddelen, koelvloeistof en remvloeistof. Het is een kleurloze, viskeuze vloeistof met een zoete smaak, wat het gevaarlijk maakt voor kinderen [14](#page=14).
##### 1.5.4.1 Toxiciteit en diagnostiek van ethyleenglycolintoxicatie
De toxiciteit van ethyleenglycol ontstaat door het metabolisme tot glycolzuur en oxaalzuur. De bepaling gebeurt via GC-MS na derivatisatie [14](#page=14).
##### 1.5.4.2 Klinische beeld en lethaliteit van ethyleenglycolintoxicatie
De eerste fase (1-12 uur) kenmerkt zich door CZS-depressie, misselijkheid en braken. Na 24-72 uur worden de toxische effecten van het metabolisme, waaronder metabole acidose en de excretie van oxaalzuur (calciumoxalaatkristallen in de urine), duidelijk, wat kan leiden tot nierfalen. Toxische effecten treden op vanaf een inname van 200 mg/kg of een spiegel boven de 0,2 g/L. De potentieel letale dosis is meer dan 1,4 g/kg [15](#page=15).
#### 1.5.5 Antidota voor methanol- en ethyleenglycolintoxicatie
**Ethanol** kan als antidotum worden ingezet bij intoxicaties met methanol en ethyleenglycol. Ethanol heeft een grotere affiniteit voor alcohol dehydrogenase (ADH) dan methanol en ethyleenglycol, waardoor de omzetting naar toxische metabolieten wordt geremd. Het wordt intraveneus toegediend, en tijdens de behandeling dient de ethanolspiegel gemonitord te worden. Nadelen van ethanol als antidotum zijn CZS-depressie en het risico op hypoglycemie [16](#page=16).
**Fomepizol** is een zeer krachtige ADH-inhibitor met een significant hogere affiniteit dan ethanol. Voordelen van fomepizol zijn de afwezigheid van CZS-depressie, weinig bijwerkingen en een eenvoudige dosering. Het grootste nadeel is de hoge kostprijs (ongeveer 2700 dollars voor een behandeling, niet terugbetaald) [17](#page=17).
---
# Toxicologie: drugs van misbruik
Dit gedeelte behandelt de detectie van drugs van misbruik in diverse biologische matrices zoals bloed, urine en haar, inclusief de methodologie van screening en confirmatie en de bijbehorende detectievensters [18](#page=18) [19](#page=19).
### 2.1 Algemene principes voor detectie
De laboratoriumdiagnostiek van drugs van misbruik begint doorgaans met een screeningsanalyse, vaak uitgevoerd met immunoassay technieken op bloed of urine. Deze screeningsmethoden hebben een bepaalde "cut-off" waarde. Indien het resultaat onder deze cut-off waarde ligt, wordt de drug als afwezig beschouwd. Ligt het resultaat erboven, dan duidt dit op de mogelijke aanwezigheid van de drug, waarna een confirmatieanalyse met specifiekere methoden zoals gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS) of vloeistofchromatografie-massaspectrometrie (LC-MS) noodzakelijk is. De keuze van de matrix (bloed, urine of haar) is afhankelijk van de te beantwoorden vraag, met name of er sprake is van acute intoxicatie of langdurige blootstelling [19](#page=19) [20](#page=20) [23](#page=23).
> **Tip:** Immunoassays zijn snelle screeningsmethoden, maar kunnen minder specifiek zijn dan confirmatieve methoden zoals GC-MS. Een positieve screening moet dus altijd worden gevolgd door een confirmatie.
#### 2.1.1 Bloedanalyse
Bloedafname voor drugsonderzoek is een invasieve procedure die voornamelijk de zogenaamde moedermolecule detecteert. Dit resulteert in een korter detectievenster, wat betekent dat drugs minder lang na inname in het bloed aantoonbaar zijn. De concentraties in bloed zijn doorgaans lager dan in urine, waardoor er ook een lagere cut-off waarde gehanteerd kan worden. Bloedonderzoek is vooral nuttig om te bepalen of een patiënt op een specifiek moment onder invloed is van drugs. Drugs kunnen tot uren of dagen na inname in bloed worden aangetoond, afhankelijk van de drug en de dosering. Het kan ook ingezet worden voor eventuele doseringscontrole van therapeutische drugs [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Example:** De vraag "Is de patiënt op dit moment onder invloed van drugs?" wordt primair beantwoord met een bloedanalyse.
#### 2.1.2 Urineanalyse
Urineafname is een niet-invasieve procedure die doorgaans wordt uitgevoerd door middel van een urineonderzoek. In urine worden vaker metabolieten van drugs aangetroffen dan de moedermolecule zelf. Dit leidt tot een langer detectievenster, waardoor drugs en hun metabolieten langer aantoonbaar zijn dan in bloed. De concentraties in urine zijn over het algemeen hoger. Doseringsbepalingen zijn in urine doorgaans niet zinvol vanwege de variabele concentraties door metabolisme en uitscheiding. Urineonderzoek beantwoordt de vraag of een patiënt de afgelopen dagen drugs heeft genomen. Drugs kunnen tot dagen of weken na inname in urine worden teruggevonden [20](#page=20) [22](#page=22).
> **Example:** De vraag "Heeft de patiënt de afgelopen dagen drugs genomen?" wordt primair beantwoord met een urineanalyse.
#### 2.1.3 Haar analyse
Haaranalyse biedt de mogelijkheid tot retrospectieve detectie van blootstelling aan drugs, medicatie en alcohol. Dit maakt haar tot een waardevolle matrix in forensische casussen, zoals bij rijbewijsteruggave, beoordeling van strafrechtelijke aansprakelijkheid, echtscheidingszaken, voogdij over kinderen, en ter evaluatie van de invloed van therapie op een patiënt. Het detectievenster van haar is significant langer dan dat van urine en bloed, en kan teruggaan tot maanden of zelfs jaren. De detectie in haar gebeurt door analyse van de drugs of metabolieten die zijn ingebed in de haarstructuur tijdens de haargroei [23](#page=23).
> **Tip:** Omdat haar continu groeit, kan een analyse van verschillende segmenten van een haarstreng informatie geven over de tijdsperiode van blootstelling.
> **Example:** Voor het beoordelen van langdurig drugsgebruik bij strafrechtelijke onderzoeken is haaranalyse de meest geschikte methode vanwege het uitgebreide detectievenster.
---
# Bloedgroepsystemen en transfusiereacties
Dit onderwerp behandelt de basisprincipes van bloedgroepsystemen, de identificatie van antigenen en antistoffen, en de risico's en mechanismen van transfusiereacties, waaronder hemolyse en acute hemolytische transfusiereacties.
### 3.1 Bloedgroepsystemen
Er zijn momenteel meer dan 30 bekende bloedgroepsystemen, met meer dan 300 bloedgroepantigenen. De meest bekende en klinisch belangrijke systemen voor bloedtransfusie zijn het ABO-systeem, het Resus-systeem en het Kell-systeem. Andere belangrijke systemen omvatten ook de eerste negen belangrijkste groepen [25](#page=25).
#### 3.1.1 Bloedgroepantigenen
Een bloedgroepantigeen is een moleculaire structuur, al dan niet met suikergroepen, die zich op het oppervlak van de rode bloedcel (RBC) bevindt. Het ABO-systeem kent antigenen die in grote hoeveelheden op het RBC-oppervlak voorkomen [26](#page=26).
#### 3.1.2 Overerving van bloedgroepen
De overerving van bloedgroepen is co-dominant [27](#page=27).
### 3.2 Bloedgroepantistoffen
Antistoffen tegen bloedgroepantigenen ontstaan doorgaans bij foutieve transfusies en kunnen schadelijke gevolgen hebben voor patiënten die verkeerd bloedproducten ontvangen. Het doel is om de vorming van deze antistoffen te voorkomen, wat bloedtransfusies complex maakt [28](#page=28).
#### 3.2.1 Reguliere antistoffen
Reguliere antistoffen zijn natuurlijk voorkomende antistoffen, zoals anti-A en anti-B. Personen met bloedgroep A hebben van nature antistoffen tegen B, en omgekeerd. Personen met bloedgroep O hebben antistoffen tegen zowel A als B, terwijl personen met bloedgroep AB geen natuurlijke antistoffen hebben. De oorsprong van deze natuurlijke aanwezigheid wordt soms toegeschreven aan de darmflora [28](#page=28) [30](#page=30).
#### 3.2.2 Irreguliere antistoffen
Irreguliere antistoffen zijn andere immuunantistoffen, vaak van het type IgG, zoals anti-D, anti-C, etc. . Deze worden enkel gevormd na voorafgaande blootstelling aan een corresponderend antigeen. Een klassiek voorbeeld is de vorming van anti-D antistoffen bij Resus D-negatieve personen die in contact komen met Resus D-positief bloed, bijvoorbeeld tijdens een zwangerschap met een Resus D-positief kind [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.2.3 Hemolytische ziekte van de pasgeborene
Dit treedt typisch op bij vrouwen die Resus D-negatief zijn en zwanger zijn van een Resus D-positief kind. Bij de eerste zwangerschap kan het kind bij de bevalling in contact komen met het bloed van de moeder, waarna de moeder anti-Resus D IgM antistoffen aanmaakt. Deze zijn te groot om de placenta te passeren, waardoor de eerste foetus meestal geen problemen ondervindt. Echter, memory B-cellen worden gevormd. Bij een volgende zwangerschap met een D-positief kind, of bij contact via bijvoorbeeld trauma, worden deze memory B-cellen geactiveerd tot plasmacellen die IgG-moleculen produceren. Deze IgG-antistoffen kunnen de placenta wel passeren en de foetus binnentreden, wat acute hemolyse bij de baby kan veroorzaken. Deze antistoffen blijven permanent aanwezig bij de moeder, en elke zwangerschap met een D-positief kind vormt een risico. Preventie middels Rhogam kan dit voorkomen [36](#page=36).
### 3.3 Transfusiereacties
Transfusiereacties zijn de ongewenste gebeurtenissen die kunnen optreden na het toedienen van bloed of bloedproducten.
#### 3.3.1 Hemolyse
Hemolyse is de afbraak van rode bloedcellen. Dit kan op verschillende manieren optreden na een transfusie.
##### 3.3.1.1 Intravasale hemolyse
Intravasale hemolyse treedt op wanneer antistoffen het complementsysteem zo efficiënt activeren dat een opening in het RBC-membraan ontstaat. Dit kan leiden tot volledige activatie van het complementsysteem en destructie van de RBC's in de circulatie. Gevolg hiervan is intravasale hemolyse waarbij vrijgekomen hemoglobine toxisch is en nierschade kan veroorzaken door neerslag in de nieren, leidend tot rode urine [32](#page=32).
##### 3.3.1.2 Acute hemolytische transfusiereactie
Dit is een gevolg van intravasale hemolyse en kan leiden tot hypotensie en intravasculaire coagulopathie met ongecontroleerde bloedingen. Deze reacties zijn gelukkig zeer zeldzaam [33](#page=33).
##### 3.3.1.3 Extravasale hemolyse
Bij extravasale hemolyse worden met IgG of complement gesensibiliseerde erytrocyten opgevangen door macrofagen in de milt (bij IgG) of in de lever (bij complement). Dit proces verloopt trager en kan dagen na de transfusie optreden. Het leidt tot de vorming van kleine RBC's, sferocyten of microsferocyten. De klinische verschijnselen zijn milder en omvatten doorgaans koorts en hyperbilirubinemie, wat kan leiden tot nierinsufficiëntie [35](#page=35).
#### 3.3.2 Niet-hemolytische koortsreacties
De meest voorkomende transfusiereactie is de niet-hemolytische febriele reactie, gekenmerkt door koorts die 30 minuten tot 1 uur na de transfusie optreedt. Dit wordt veroorzaakt door cytokines die aanwezig zijn in het donorenbloed. Deze reacties zijn normaal gesproken onschuldig en worden symptomatisch behandeld [34](#page=34).
> **Tip:** Bij IgG-gemedieerde hemolyse spelen de constante domeinen van de IgG-antistoffen een rol bij de binding aan macrofagen in de milt. Bij complement-gemedieerde hemolyse speelt de binding van C3b een rol bij de opname door macrofagen in de lever.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met bloedgroep A krijgt per abuis plasma van een patiënt met bloedgroep B. De aanwezige IgM anti-B antistoffen in het donorplasma kunnen binden aan RBC's van de patiënt (die A-antigenen hebben). Dit kan leiden tot complementactivatie en intravasale hemolyse.
> **Voorbeeld:** Een Resus D-negatieve vrouw krijgt bij een eerdere zwangerschap met een Resus D-positief kind antistoffen tegen D. Bij een volgende zwangerschap met een Resus D-positief kind kunnen de gevormde IgG anti-D antistoffen de placenta passeren en hemolyse veroorzaken bij de foetus.
---
# Bloedtransfusie: compatibiliteitsonderzoek
Compatibiliteitsonderzoek is essentieel voor bloedtransfusies om transfusiereacties te voorkomen door de compatibiliteit tussen donorbloed en ontvangersbloed te garanderen [41](#page=41).
### 4.1 Agglutinatiereacties
Agglutinatiereacties vormen de basis voor bloedgroepbepalingen en compatibiliteitsonderzoeken. Normaal gesproken stoten negatief geladen rode bloedcellen (RBC's) elkaar af. Antistoffen, zoals IgM pentameren, kunnen de afstand tussen RBC's overbruggen en agglutinatie veroorzaken. IgG-antistoffen zijn kleiner en binden op het membraan van RBC's, wat leidt tot indirecte agglutinatie (incomplete antistoffen) [38](#page=38).
### 4.2 Methoden voor bloedgroepbepaling
#### 4.2.1 Indirecte antiglobulinetest
Deze test detecteert de aanwezigheid van antistoffen in het serum of plasma van de patiënt door testdonor-RBC's toe te voegen. Indien antistoffen aanwezig zijn, binden ze aan de test-RBC's. Vervolgens wordt anti-humaan immunoglobuline toegevoegd om kruisbindingen tussen de verschillende IgG-antistoffen te creëren, wat resulteert in agglutinatie [39](#page=39).
#### 4.2.2 Kolomagglutinatie
Kolomagglutinatie is een methode die gebruikmaakt van kolommen met gelbolletjes of glasparels. Erytrocyten worden aan deze kolommen toegevoegd. Als antistoffen niet binden op antigenen van de RBC's, zakken ze naar de bodem van de kolom (afwezigheid van agglutinatie). Bij binding van antistoffen aan antigenen treedt agglutinatie op, die kan variëren in intensiteit, bijvoorbeeld 4+ voor totale agglutinatie [40](#page=40).
#### 4.2.3 Bloedgroepbepaling – ABO en Rhesus D
De bepaling van ABO- en Rhesus D-antigenen omvat zowel een voorwaartse als een tegenproef [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Voorwaartse bepaling:** Hierbij wordt gekeken welke antigenen aanwezig zijn op de RBC's door toevoeging van antistoffen tegen A, B en D. De aanwezigheid van agglutinatie geeft de bloedgroep aan. Bijvoorbeeld, agglutinatie met anti-A en anti-D antistoffen duidt op bloedgroep A positief [42](#page=42).
* **Tegenproef:** Deze proef onderzoekt welke antistoffen aanwezig zijn in het serum of plasma van de patiënt. Het serum wordt toegevoegd aan bekende test-erytrocyten (bijvoorbeeld A1 en B). Het optreden van agglutinatie met B test-erytrocyten en niet met A1 test-erytrocyten, bevestigt de aanwezigheid van reguliere antistoffen tegen bloedgroep B, en dus bloedgroep A. Deze procedure duurt ongeveer 45 minuten en moet tweemaal worden bevestigd met onafhankelijke stalen voor geldigheid [42](#page=42).
#### 4.2.4 Bloedgroepbepaling – Rhesus enkel
Naast de Rhesus D-antigenen kunnen ook andere Rhesus-antigenen worden bepaald. Dit is met name relevant om de vorming van antistoffen te beperken bij jonge vrouwen met een zwangerschapswens en bij andere specifieke indicaties [43](#page=43).
### 4.3 Compatibiliteitsonderzoek
Compatibiliteitsonderzoek is vereist voordat een bloedtransfusie wordt uitgevoerd [41](#page=41).
#### 4.3.1 Type & Screen
Dit onderzoek controleert op de aanwezigheid van reguliere antistoffen in het serum van de patiënt [44](#page=44).
* **Procedure:** Het serum of plasma van de patiënt wordt geïncubeerd met drie verschillende test-erytrocyten. Deze test-erytrocyten hebben bloedgroep O en dragen de klinisch meest belangrijke bloedgroepantigenen in een homozygote vorm, wat zorgt voor een sterkere antigene expressie en de detectie van zelfs zwakkere antistoffen [44](#page=44).
* **Interpretatie:** Als er agglutinatie optreedt tussen het serum van de patiënt en de test-erytrocyten, is de type & screen niet geldig. Indien er geen agglutinatie is, is de test geldig voor 72 uur. Gedurende deze 72 uur kunnen onbeperkt RBC-zakken van ABO-compatibele bloedgroep worden toegediend [45](#page=45).
* **Universele donor:** O negatief bloed wordt vaak beschouwd als universele donor, maar dit is niet volledig correct omdat patiënten ook antistoffen kunnen hebben tegen andere bloedgroepsystemen naast ABO en Rhesus D [46](#page=46).
#### 4.3.2 Kruisproeven
Kruisproeven zijn een aanvulling op de type & screen [47](#page=47).
* **Procedure:** Na bepaling van de bloedgroep van de patiënt en selectie van een ABO-compatibele bloedzak, wordt het bloed van de donor "gekruist" met het serum van de patiënt. Beide worden samengevoegd om te controleren op agglutinatie [47](#page=47).
* **Interpretatie:** Het optreden van agglutinatie kan wijzen op de aanwezigheid van antistoffen in het serum van de patiënt gericht tegen antigenen op de donor-erytrocyten [47](#page=47).
#### 4.3.3 Identificatie van antistoffen
Indien agglutinatie optreedt tijdens de kruisproef, is identificatie van de specifieke antistof noodzakelijk [47](#page=47).
* **Procedure:** Het serum van de patiënt wordt geïncubeerd met 11 verschillende test-erytrocyten. Deze test-erytrocyten zijn geselecteerd om een breed scala aan klinisch significante antigenen te vertegenwoordigen [48](#page=48).
* **Interpretatie:** Door te observeren met welke test-erytrocyten agglutinatie optreedt, kan worden afgeleid tegen welk bloedgroepantigeen de patiënt reguliere antistoffen heeft. Een autocontrole met het eigen bloed van de patiënt wordt ook uitgevoerd om de aanwezigheid van auto-antistoffen uit te sluiten [48](#page=48) [49](#page=49).
### 4.4 Bepaling van autoantistoffen
De bepaling van autoantistoffen gebeurt middels directe of indirecte antiglobulinetests [50](#page=50).
#### 4.4.1 Directe antiglobulinetest (DAT)
De DAT controleert of de RBC's van de patiënt in vivo beladen zijn met autoantistoffen of complementfactoren, wat kan leiden tot hemolyse [50](#page=50).
* **Procedure:** Hierbij worden anti-humaan immunoglobulines toegevoegd aan de RBC's van de patiënt [50](#page=50).
* **Interpretatie:** Als de RBC's beladen zijn met autoantistoffen, zullen de anti-humaan immunoglobulines binden aan de receptoren op de RBC's, wat resulteert in agglutinatie [50](#page=50).
> **Tip:** De drempelwaarden voor transfusie, met name op basis van hemoglobine, zijn niet absoluut. De beslissing om te transfunderen moet gebaseerd zijn op de klinische toestand van de patiënt, waarbij het risico van transfusie lager moet zijn dan de potentiële nadelen [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Toxicologie | De wetenschappelijke studie van de schadelijke effecten van chemische stoffen op levende organismen, inclusief de mechanismen, detectie en behandeling van vergiftigingen. |
| Antidotum | Een middel dat wordt gebruikt om de effecten van een gifstof of medicijn te neutraliseren of op te heffen. |
| Paracetamol | Een veelgebruikt pijnstillend en koortsverlagend medicijn dat bij overdosering ernstige leverschade kan veroorzaken. |
| Metabolisme | Het geheel van chemische processen in een levend organisme dat nodig is voor het onderhouden van het leven, zoals de omzetting van voedsel in energie en de eliminatie van afvalstoffen. |
| N-Acetylcysteine | Een medicijn dat dient als antidotum bij paracetamolintoxicatie door de glutathionreserves aan te vullen en zo de toxische metaboliet NAPQI te neutraliseren. |
| Glutathion | Een antioxidant in het lichaam die een cruciale rol speelt bij de detoxificatie van schadelijke stoffen, waaronder de reactieve metaboliet van paracetamol. |
| Koolmonoxide (CO) | Een kleur- en geurloos gas dat ontstaat bij onvolledige verbranding en zeer giftig is door de hoge affiniteit tot hemoglobine, waardoor zuurstoftransport wordt belemmerd. |
| Carboxyhemoglobine (COHb) | Hemoglobine dat gebonden is aan koolmonoxide, wat het zuurstoftransport vermindert en leidt tot cellulaire hypoxie. |
| Methemoglobinemie | Een aandoening waarbij een deel van het hemoglobine is geoxideerd van ijzer (II) naar ijzer (III), waardoor het geen zuurstof meer kan binden en afgeven aan weefsels. |
| Methyleenblauw | Een antidotum dat wordt gebruikt bij methemoglobinemie om de omzetting van methemoglobine terug naar hemoglobine te versnellen. |
| Alcoholdehydrogenase (ADH) | Een enzym dat verantwoordelijk is voor de eerste stap in het metabolisme van alcoholen, zoals methanol en ethanol. |
| Mierenzuur | Een toxisch bijproduct van het metabolisme van methanol dat kan leiden tot ernstige weefselschade, waaronder aan de ogen en het centrale zenuwstelsel, en metabole acidose. |
| Glycolzuur | Een toxisch metabool product van ethyleenglycol dat bijdraagt aan de metabole acidose. |
| Oxaalzuur | Een toxisch metabool product van ethyleenglycol dat zich kan neerslaan als calciumoxalaatkristallen in de nieren, wat kan leiden tot nierfalen. |
| Fomepizol | Een krachtige remmer van alcoholdehydrogenase die als antidotum wordt gebruikt bij intoxicaties met methanol en ethyleenglycol. |
| Immunoassays | Een laboratoriumtest die antistoffen of antigenen gebruikt om de aanwezigheid van specifieke stoffen te detecteren, vaak gebruikt als screeningmethode voor drugs. |
| GC-MS (Gaschromatografie-Massaspectrometrie) | Een analytische techniek die wordt gebruikt voor de detectie en kwantificering van verschillende stoffen, vaak ingezet als confirmatieanalyse na een positieve drugsscreening. |
| Bloedgroepsysteem | Een classificatie van bloed gebaseerd op de aanwezigheid van specifieke antigenen op het oppervlak van rode bloedcellen, zoals het ABO- en Rhesus-systeem. |
| Antigenen | Moleculaire structuren, meestal eiwitten of koolhydraten, op het oppervlak van cellen die een immuunrespons kunnen uitlokken. |
| Antistoffen | Eiwitten, geproduceerd door het immuunsysteem, die specifiek binden aan antigenen en helpen bij de eliminatie van lichaamsvreemde stoffen. |
| Reguliere antistoffen | Natuurlijk voorkomende antistoffen, zoals anti-A en anti-B, die aanwezig zijn bij individuen met bloedgroep O, A of B. |
| Irreguliere antistoffen | Antistoffen die worden gevormd na blootstelling aan lichaamsvreemde antigenen, bijvoorbeeld door transfusies of zwangerschap. |
| Hemolyse | De afbraak van rode bloedcellen, wat kan leiden tot de vrijlating van hemoglobine in de circulatie. |
| Intravasale hemolyse | Hemolyse die optreedt binnen de bloedvaten, vaak veroorzaakt door igM-antistoffen die het complementsysteem volledig activeren. |
| Extravasale hemolyse | Hemolyse die optreedt buiten de bloedvaten, voornamelijk in de milt en lever, waarbij gesensibiliseerde rode bloedcellen worden afgebroken door macrofagen. |
| Acute hemolytische transfusiereactie | Een ernstige en potentieel levensbedreigende reactie op een bloedtransfusie, veroorzaakt door incompatibiliteit tussen donor- en patiëntbloed. |
| Niet-hemolytische febriele transfusiereactie | Een veelvoorkomende transfusiereactie gekenmerkt door koorts, veroorzaakt door cytokines in de donorbloedzak. |
| Hemolytische ziekte van de pasgeborene | Een aandoening waarbij antistoffen van de moeder rode bloedcellen van de foetus afbreken, vaak gerelateerd aan ABO- of Rhesus-incompatibiliteit. |
| Compatibiliteitsonderzoek | Tests die worden uitgevoerd om de compatibiliteit tussen het bloed van een donor en de ontvanger te garanderen voordat een transfusie plaatsvindt. |
| Agglutinatie | Het samenklonteren van deeltjes, zoals rode bloedcellen, als gevolg van binding met specifieke antistoffen. |
| Directe antiglobulinetest (DAT) | Een test om te bepalen of rode bloedcellen van een patiënt al bedekt zijn met antistoffen of complementfactoren in vivo. |
| Indirecte antiglobulinetest (IAT) | Een test om de aanwezigheid van ongebonden antistoffen in het serum of plasma van een patiënt te detecteren door ze te laten reageren met test-erytrocyten. |
| Type & Screen | Een reeks tests die de bloedgroep van de patiënt bepaalt en zoekt naar de aanwezigheid van ongebruikelijke antistoffen in het serum. |
| Kruisproef | Een test waarbij het donorbloed direct wordt gemengd met het serum van de patiënt om incompatibiliteit te detecteren. |
| Sferocyt | Een kleine, bolvormige rode bloedcel die ontstaat na hemolyse, vaak geassocieerd met extravasale hemolyse. |