Cover
Start now for free Klinische Biologie-Bloedstolling K. Devreese BA3 2025-2026.pdf
Summary
# Inleiding tot bloedstolling en hemostase
Dit onderwerp introduceert de fysiologische mechanismen die bloedingen en trombose beperken, met nadruk op de rol van de vaatwand en de bloedsamenstelling [1](#page=1).
### 1.1 Hemostase: voorkomen van bloedingen en trombose
Hemostase omvat het geheel van fysiologische mechanismen die bloedingen trachten te voorkomen en te beperken, alsook de verspreiding van trombose. De belangrijkste componenten hierin zijn de vaatwand en de samenstelling van het bloed [1](#page=1).
#### 1.1.1 Activatie en inhibitie van fysiologische processen
Hemostase kent een dynamisch evenwicht tussen activering en inhibitie van verschillende processen [2](#page=2):
* Activatie en inhibitie van trombocyten [2](#page=2).
* Activatie en inhibitie van stollingsfactoren [2](#page=2).
* Activatie van stollingsinhibitoren [2](#page=2).
* Activatie en inhibitie van eiwitten betrokken bij fibrinolyse [2](#page=2).
* Activatie van de vaatwand [2](#page=2).
#### 1.1.2 De rol van de vaatwand en vasoconstrictie
Bij endotheelletsel treedt transiënte vasoconstrictie op ter hoogte van het letsel, wat de bloedflow vermindert. Dit is een cruciale eerste stap om bloedverlies te beperken [2](#page=2).
### 1.2 Primaire hemostase
Primaire hemostase is gericht op de interactie van trombocyten met het beschadigde endotheel [2](#page=2).
#### 1.2.1 Vorming van de primaire hemostatische plug
De interactie tussen trombocyten en het beschadigde vaatendotheel leidt tot de vorming van een primaire hemostatische plug. Deze plug, bestaande uit geactiveerde trombocyten, kan de bloeding tijdelijk stoppen [2](#page=2).
> **Tip:** De primaire hemostatische plug is relatief fragiel en kan gemakkelijk uit elkaar vallen [2](#page=2).
#### 1.2.2 Rol van von Willebrand Factor (vWF)
De von Willebrand Factor speelt een belangrijke rol in de vorming van de primaire hemostatische plug door de adhesie en aggregatie van trombocyten te bevorderen [2](#page=2).
### 1.3 Secundaire hemostase
Secundaire hemostase bouwt voort op de primaire hemostatische plug en zorgt voor een stabiele plug door de vorming van onoplosbare fibrinedraden [3](#page=3).
#### 1.3.1 De stollingscascade
De vorming van onoplosbare fibrinedraden wordt mogelijk gemaakt door de interactie van stollingsfactoren in een proces dat bekend staat als de stollingscascade. Deze factoren interageren met elkaar en met de plaatjesplug om de stabiliteit van de plug te vergroten [3](#page=3).
#### 1.3.2 Vorming van de secundaire hemostatische plug
De secundaire hemostatische plug is een stabiele plug die het bloedvat effectiever afsluit en verdere bloedingen voorkomt [3](#page=3).
### 1.4 Antistolling en fibrinolyse
Na de vorming van een clot zijn er mechanismen om overmatige stolling te voorkomen en de clot op te ruimen [3](#page=3).
#### 1.4.1 Anticoagulatie
Natuurlijke antistollingsmechanismen, zoals het trombomoduline (proteïne C systeem) en antitrombine, remmen de vorming van stolsels [3](#page=3).
#### 1.4.2 Fibrinolyse
Wanneer een clot gevormd is, wordt deze gelyseerd (afgebroken) door het tissue plasminogen activator en plasmine. Dit proces, fibrinolyse genoemd, voorkomt occlusie van het bloedvat op lange termijn [3](#page=3).
### 1.5 Overzicht van hemostase
Hemostase kan worden samengevat als een proces waarbij de vaatwand, trombocyten en plasmatische stolling samenwerken om zowel primaire als secundaire hemostase te bewerkstelligen, met daaropvolgend antistolling en fibrinolyse voor regulatie [3](#page=3).
* Primaire Hemostase [3](#page=3).
* Secundaire Hemostase [3](#page=3).
* Plasmatische stolling [3](#page=3).
---
# Primaire hemostase: de rol van de vaatwand en bloedplaatjes
Primaire hemostase is het proces waarbij de vaatwand en bloedplaatjes samenwerken om een eerste bloedplaatjesprop te vormen na een vaatwandbeschadiging [4](#page=4).
### 2.1 De bloedvatwand in primaire hemostase
De bloedvatwand speelt een cruciale rol in de primaire hemostase door zowel een niet-trombogene structuur te bieden onder normale omstandigheden, als een trombogene omgeving te creëren na beschadiging [4](#page=4).
#### 2.1.1 Het endotheel en subendotheel
* **Endotheel:** Onder normale, intacte omstandigheden fungeert het bloedvatendotheel als een niet-trombogene barrière. Het is echter ook de plaats waar belangrijke moleculen worden gesynthetiseerd, zoals weefseltromboplastine en de von Willebrand factor (VWF) [4](#page=4).
* **Subendotheel:** Dit weefsel onder het endotheel is trombogeen en biedt een aanhechtingsplaats voor bloedplaatjes na endotheelschade [4](#page=4).
* **Gladde spieren:** Deze bevinden zich in de vaatwand en zijn verantwoordelijk voor vasoconstrictie, een belangrijke eerste stap in het stoppen van bloedingen [4](#page=4).
#### 2.1.2 Vasculaire afwijkingen
Vasculaire afwijkingen kunnen leiden tot verhoogde bloedingsneigingen, ook al is de bloedplaatjesfunctie en -aantal normaal. Voorbeelden hiervan zijn telangiëctasieën, purpura (door infectie, steroïden, atrofie), ecchymosen (blauwe plekken), huidbloedingen en mucosale bloedingen. Diagnostiek kan bestaan uit een biopsie van de vaatwand of genetisch onderzoek bij aandoeningen zoals het Ehlers-Danlossyndroom [5](#page=5).
### 2.2 Bloedplaatjes in primaire hemostase
Bloedplaatjes, ook wel trombocyten genoemd, zijn kleine, anaërobe celfragmenten die essentieel zijn voor de bloedstolling. Ze worden geproduceerd in het beenmerg en hebben een levensduur van ongeveer 10 dagen [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.2.1 Morfologie en componenten van bloedplaatjes
Bloedplaatjes zijn schijfvormig en bevatten verschillende structuren die cruciaal zijn voor hun functie [6](#page=6):
* **Granules:** Bloedplaatjes bevatten verschillende soorten granules die bij activatie hun inhoud afscheiden. Deze inhoud omvat onder andere stollingsfactoren en moleculen die de bloedplaatjesfunctie reguleren [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Receptoren:** Aan de buitenzijde van de bloedplaatjes bevinden zich diverse receptoren, waaronder glycoproteïne receptoren zoals GPIIbIIIa, GPIb en GP VI. Daarnaast zijn er receptoren voor collageen en ADP. Deze receptoren spelen een sleutelrol bij de adhesie, activatie en aggregatie van bloedplaatjes [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Fosfolipidenmembraan:** Na activatie wordt fosfatidylserine aan het oppervlak van het bloedplaatjesmembraan blootgesteld. Dit oppervlak is essentieel voor de assemblage van stollingcomplexen tijdens de secundaire hemostase [7](#page=7).
#### 2.2.2 Bloedplaatjesactivatie, adhesie en aggregatie
De primaire hemostase omvat verschillende stappen waarbij bloedplaatjes betrokken zijn:
1. **Adhesie:** Na vaatwandbeschadiging komen bloedplaatjes in contact met blootgesteld subendotheel, met name collageen. Specifieke receptoren op de bloedplaatjes, zoals GPIb, binden aan von Willebrand factor (VWF) dat op zijn beurt bindt aan collageen. Dit zorgt voor de adhesie van bloedplaatjes aan de vaatwand [15](#page=15) [6](#page=6).
2. **Activatie:** Adhesie leidt tot bloedplaatjesactivatie, waarbij de bloedplaatjes van vorm veranderen, granules degranuleren en receptoren worden blootgesteld [7](#page=7).
3. **Aggregatie:** Geactiveerde bloedplaatjes trekken andere bloedplaatjes aan en aggregeren tot een prop. Dit proces wordt gefaciliteerd door de binding van fibrinogeen aan GPIIbIIIa receptoren op geactiveerde bloedplaatjes, die een brug vormen tussen aangrenzende bloedplaatjes [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.2.3 De vorming van de primaire hemostatische plug
Door de adhesie en aggregatie van bloedplaatjes wordt een primaire hemostatische plug gevormd die de bloeding stopt of vermindert. Dit is een mechanische afsluiting van het beschadigde bloedvat [15](#page=15) [8](#page=8).
#### 2.2.4 Afwijkingen in bloedplaatjes
Afwijkingen in bloedplaatjes kunnen leiden tot bloedingsproblemen. Deze worden onderverdeeld in [16](#page=16):
* **Trombopenie:** Een te laag aantal bloedplaatjes. Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals verhoogde afbraak (bv. idiopathische trombocytopenische purpura, ITP), abnormale distributie (bv. splenomegalie) of gedaalde aanmaak (bv. beenmerg aandoeningen). Klinische symptomen variëren afhankelijk van het aantal trombocyten, met risico op purpura en spontane bloedingen bij ernstige trombopenie (<10-20 x 10^9/L) [16](#page=16) .
* **Trombopathie:** Een stoornis in de functie van de bloedplaatjes. Voorbeelden hiervan zijn de Thrombasthenie van Glanzmann (defect in GPIIbIIIa) en de Ziekte van Bernard-Soulier (defect in GPIb). Ook een defect in de granules (Storage Pool Disease) of een defect in de VWF kan leiden tot trombopathie [16](#page=16) [17](#page=17).
### 2.3 Von Willebrand factor (VWF)
De von Willebrand factor (VWF) is een glycoproteïne dat een cruciale rol speelt in de primaire hemostase en ook in de secundaire hemostase [15](#page=15).
#### 2.3.1 Functie van VWF in primaire hemostase
* **Binding aan collageen:** VWF bindt aan collageen in het subendotheel na vaatwandbeschadiging [15](#page=15).
* **Adhesie van trombocyten:** Door de binding aan collageen faciliteert VWF de adhesie van bloedplaatjes via de GPIb receptor [15](#page=15).
* **Aggregatie van trombocyten:** VWF speelt ook een rol bij de aggregatie van bloedplaatjes en de vorming van de primaire trombus [15](#page=15).
#### 2.3.2 Rol van VWF in secundaire hemostase
VWF bindt en stabiliseert factor VIII in de circulatie, wat essentieel is voor de secundaire hemostase [15](#page=15).
#### 2.3.3 Afwijkingen in Von Willebrand factor
Afwijkingen in de VWF kunnen leiden tot bloedingsneigingen. Dit kan een te weinig aanmaak zijn (kwantitatieve afwijking) of een kwalitatieve afwijking waarbij de VWF wel aanwezig is maar niet goed functioneert. Een tekort aan VWF veroorzaakt een secundaire deficiëntie van factor VIII. De Ziekte van Von Willebrand is een bekende aandoening die hieruit voortvloeit [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17).
### 2.4 Laboratoriumonderzoek in verband met primaire hemostase
Verschillende laboratoriumtests worden gebruikt om de primaire hemostase te evalueren [18](#page=18):
#### 2.4.1 Bloedplaatjesaantal en morfologie
* **Aantal bloedplaatjes:** Wordt bepaald met geautomatiseerde tellers die gebruik maken van impedantie, lichtverstrooiing of flowcytometrie. De referentiewaarden voor trombocyten zijn doorgaans 150 – 400 x 10^9/L .
* **Pseudotrombopenie:** Kan optreden door auto-antilichamen in EDTA, wat leidt tot aggregatie van bloedplaatjes en een vals verlaagd aantal .
* **Morfologie bloedplaatjes:** Microscopisch onderzoek kan afwijkingen aan het licht brengen zoals giant platelets, grey platelets, of aggregaten. Reuzetrombocyten kunnen wijzen op hereditaire trombopathieën zoals de Ziekte van Bernard-Soulier .
#### 2.4.2 Screening trombocytenfunctie
De Plaatjes Functie Analyse (PFA-200®) is een screeningstest die de bloedplaatjesfunctie evalueert .
* **Principe:** De PFA-200® meet de sluitingstijd van een bloedplaatjesprop in een kunstmatige capillaire opening die wordt geactiveerd door collageen/epinefrine of collageen/ADP .
* **Referentiewaarden:** Typische referentiewaarden zijn 82-150 seconden voor collageen/epinefrine en 62-100 seconden voor collageen/ADP. Verlengde sluitingstijden duiden op een gestoorde bloedplaatjesfunctie .
* **Gevoeligheid en beperkingen:** De PFA-200® is gevoelig voor de Ziekte van Von Willebrand en ernstige trombopathieën, maar heeft beperkte gevoeligheid voor sommige andere trombopathieën zoals Storage Pool Disease. Het kan gestoord zijn bij aspirinegebruik en heeft een lage specificiteit, waardoor verder onderzoek vaak noodzakelijk is. De test is ook niet interpreteerbaar bij een laag trombocytenaantal (<80.000/µl) of laag hematocriet (<35%). Grafieken tonen de relatie tussen hematocriet, trombocytenaantal en sluitingstijd .
#### 2.4.3 Bijkomende testen trombocytenfunctie
Wanneer de screeningstest (PFA-200®) gestoord is, of er klinisch een vermoeden is van een trombopathie ondanks een normale PFA-200®, worden meer gespecialiseerde testen uitgevoerd :
* Aggregometrie
* Flowcytometrie
* Elektronenmicroscopie
* Genetisch onderzoek
* Diagnostische testen voor de Ziekte van Von Willebrand .
### 2.5 Samenvatting van de rol van de vaatwand en bloedplaatjes
De primaire hemostase is een gecoördineerd proces waarbij de vaatwand en bloedplaatjes samenwerken om een bloedingsbron af te sluiten. Vasoconstrictie door gladde spieren vermindert de bloedstroom. Blootstelling van subendotheel na beschadiging trekt bloedplaatjes aan die via receptoren en VWF binden (adhesie). Vervolgens activeren en aggregeren de bloedplaatjes, gevormd door de binding van fibrinogeen aan GPIIbIIIa, om een primaire plug te vormen. Afwijkingen in de vaatwand, het aantal of de functie van bloedplaatjes, of in de von Willebrand factor kunnen leiden tot bloedingsstoornissen. Laboratoriumonderzoek, inclusief bloedbeeld, morfologie, VWF-testen en functie-assays, is cruciaal voor de diagnose [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [4](#page=4) [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Tip:** Onthoud dat primaire hemostase een snelle, mechanische afsluiting is, terwijl secundaire hemostase (gebaseerd op stollingsfactoren) de plug stabiliseert en versterkt.
> **Voorbeeld:** Bij een snijwond op de vinger ziet u direct bloed. De vaatwand trekt samen (vasoconstrictie), bloedplaatjes klonteren samen aan de wondrand (adhesie en aggregatie), en vormen een tijdelijke stop (primaire hemostatische plug). Dit proces is de primaire hemostase.
---
# Secundaire hemostase: de stollingscascade en plasmatische stolling
Secundaire hemostase is het proces waarbij een stabiele fibrineplug wordt gevormd door de interactie van stollingsfactoren in de plasmatische stolling [3](#page=3).
### 3.1 Stollingsfactoren
De stollingsfactoren zijn eiwitten die een cruciale rol spelen in de vorming van een stabiele bloedstol. Ze worden in inactieve zymogeen-vorm gesynthetiseerd in de lever en geactiveerd door proteolytische splitsing, meestal bij beschadiging van de vaatwand. De meeste stollingsfactoren zijn serine proteasen, met uitzondering van factor VIII (FVIII) en factor V (FV), die als cofactoren fungeren zonder enzymatische activiteit [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 3.1.1 Lijst van stollingsfactoren
* Fibrinogeen (FI)
* Protrombine (FII)
* Labiele factor (FV)
* Proconvertine (FVII)
* Anti-hemofiliefactor (FVIII)
* Christmas factor (FIX)
* Stuart-Prower factor (FX)
* Plasma tromboplastine antecedent (FXI)
* Hageman factor (FXII)
* Fibrine stabiliserende factor (FXIII)
* Fletcher factor (Prekallikreïne)
* Hoog moleculair gewicht kininogeen (HMWK, Fitzgerald factor)
* Von Willebrand factor (VWF) [19](#page=19) [22](#page=22).
#### 3.1.2 Vitamine K-afhankelijkheid
Vier stollingsfactoren – FII, FVII, FIX en FX – ondergaan na synthese in de lever een belangrijke post-translationele modificatie: de carboxylering van glutaminezuurresiduen tot gamma-carboxy-glutaminezuur (Gla-domein). Deze carboxylering is essentieel voor hun functioneren en is afhankelijk van vitamine K. Vitamine K is nodig voor de reductie van vitamine K-epoxide tot zijn actieve vorm door epoxide reductase, wat de precursorvormen van factoren II, VII, IX, X, proteïne C en proteïne S omzet in hun actieve vormen die kunnen binden aan calciumionen en fosfolipiden op het oppervlak van geactiveerde bloedplaatjes [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Tip:** Factoren II, VII, IX en X worden ook wel de PIVKA (Proteins Induced by Vitamin K Absence) factoren genoemd [21](#page=21).
### 3.2 De stollingscascade
De stollingscascade is een complex, geamplificeerd proces dat leidt tot de vorming van fibrine. Het klassieke "watervalmodel" beschrijft twee hoofdroutes – de intrinsieke en extrinsieke weg – die samenkomen in een gemeenschappelijke pathway [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.2.1 Intrinsieke weg
De intrinsieke weg wordt geactiveerd door contact met een negatief geladen oppervlak. Cruciale factoren hierbij zijn FXII, FXI, FIX en FVIII [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.2.2 Extrinsieke weg
De extrinsieke weg wordt geïnitieerd door de vrijstelling van tissue factor (TF, ook wel weefseltromboplastine genoemd) uit beschadigde vaatwandcellen, die vervolgens interageert met FVII. In vivo is TF de primaire initiator van de stolling [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.2.3 Gemeenschappelijke pathway
Beide wegen leiden naar de activatie van FX en FV, die samen met calciumionen (Ca²⁺) en fosfolipiden (PL) het trombine-generatiecomplex vormen. Dit complexe proces resulteert uiteindelijk in de omzetting van fibrinogeen (FI) naar fibrine, wat de basis vormt van de bloedstol [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
> **Tip:** De klassieke rol van FXII, prekallikreïne en HMWK in de intrinsieke cascade is in vivo minder belangrijk gebleken; tekorten hieraan leiden over het algemeen niet tot bloedingen. Tissue factor (TF) speelt een veel belangrijkere rol in de initiatie van stolling [23](#page=23).
#### 3.2.4 Stollingscascade schema
```latex
\documentclass{article}
\usepackage{chemfig}
\begin{document}
\schemestart
\chemfig{FXII ->[XIa XI}
\arrow{->}[,0.5
\chemfig{XI ->[IXa IX}
\arrow{->}[,0.5
\chemfig{IX ->[VIIIa,l=1.5 X}
\arrow{->[Va,l=0.5]}
\chemfig{X ->[Trombine,l=0.5 Protrombine}
\arrow{->[Fibrine,l=0.5]}
\chemfig{Protrombine ->[XIa XI}
\schemestop
\end{document}
```
Dit is een vereenvoudigde weergave. De volledige cascade omvat meerdere stappen en feedbacklussen. De cascade kan worden getoond met de intrinsieke en extrinsieke wegen die samenkomen op FX:
$$
\begin{array}{c}
\text{Intrinsiek} \\
\text{FXII} \rightarrow \text{FXIIa} \rightarrow \text{FXI} \rightarrow \text{FXIa} \rightarrow \text{FIX} \rightarrow \text{FIXa} \xrightarrow{\text{VIIIa, PL, Ca}^{2+}} \text{FX} \\
\text{Extrinsiek} \\
\text{TF} + \text{FVII} \rightarrow \text{TF} \cdot \text{FVIIa} \rightarrow \text{FX} \\
\text{Gemeenschappelijk} \\
\text{FX} \xrightarrow{\text{FV, PL, Ca}^{2+}} \text{FXa} \xrightarrow{\text{Trombine}} \text{Protrombine} \rightarrow \text{Trombine} \rightarrow \text{Fibrinogeen} \rightarrow \text{Fibrine} \rightarrow \text{F XIIIa} \rightarrow \text{Stabiele fibrine stol}
\end{array}
$$
### 3.3 Laboratoriumtesten voor plasmatische stolling
Verschillende laboratoriumtesten worden gebruikt om de plasmatische stolling te evalueren, voornamelijk gebaseerd op het meten van stollingstijden of specifieke factoractiviteiten [27](#page=27) .
#### 3.3.1 Bloedafname en monsterpreparatie
* **Citraatbloed:** Citraat wordt gebruikt als anticoagulant omdat het calciumionen bindt, welke essentieel zijn voor de bloedstolling. Een verhouding van 1 deel citraat op 9 delen bloed wordt gebruikt [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Plasma:** Na centrifugatie verkregen trombocytenarm plasma (PPP) wordt op kamertemperatuur gehouden (koude activeert FVII) en verwerkt binnen 2 tot 4 uur na afname. Voor langere bewaring wordt het plasma ingevroren [25](#page=25).
* **Belangrijke overwegingen:**
* Vermijd bloedafname via katheters en heparinetubes [26](#page=26).
* Voorkom hemolyse, aangezien dit tromboplastine kan vrijgeven [26](#page=26).
* Een correcte vulling van de buis en een normale hematocriet zijn cruciaal. Ondervulling of een hoge hematocriet kan leiden tot een verstoorde citraat/plasma-verhouding en verlengde stoltijden [26](#page=26).
#### 3.3.2 Meetprincipes
* **Chronometrische methoden:** Meten de tijd tot clotvorming.
* **Mechanisch:** Gebaseerd op de beweging van een bolletje in een magnetisch veld [27](#page=27).
* **Optisch:** Gebaseerd op lichttransmissie door het plasma dat stollt [27](#page=27).
* **Chromogene (amidolytische) methoden:** Meten de omzetting van een substraat naar een gekleurd product door enzymatische activiteit [27](#page=27).
* **Optisch/Turbidimetrisch:** Gebruikt voor D-dimeren [27](#page=27).
#### 3.3.3 Screeningstesten
* **Geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT):**
* Onderzoekt de intrinsieke en gemeenschappelijke pathway, inclusief factoren FXII, XI, IX, VIII, X, V, II en fibrinogeen. FVII en FXIII worden niet getest [28](#page=28) [29](#page=29) .
* Normale waarden variëren per reagens (bv. < 38 seconden) .
* Indicaties: screening van het intrinsieke stollingssysteem, opsporen van verworven en congenitale factordeficiënties (<30% activiteit), en monitoring van heparinetherapie .
* Een verlengde aPTT kan wijzen op: factordeficiëntie (congenitaal of verworven), aanwezigheid van inhibitoren (bv. antifosfolipiden antistoffen zoals lupus anticoagulantia), heparinetherapie, factor XIII-deficiëntie, verbruik (bv. DIC), leverdysfunctie, of vitamine K-tekort [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33).
* Beperkingen: veel oorzaken van verlenging, niet alle deficiënties worden gedetecteerd (bv. milde deficiënties >30%), gevoeligheid varieert per reagens [33](#page=33).
* **Protrombinetijd (PT):**
* Onderzoekt de extrinsieke en gemeenschappelijke pathway, inclusief factoren FVII, FV, FX, FII en fibrinogeen [28](#page=28) [34](#page=34) .
* Resultaten worden uitgedrukt in seconden, percentage activiteit, en de Internationale Genormaliseerde Ratio (INR) [34](#page=34).
* Indicaties: screening van het extrinsieke stollingssysteem, opsporen van factordeficiënties (FII, V, VII, X), en monitoring van antivitamine K-therapie (VKA) [34](#page=34).
* INR: gestandaardiseerde waarde om reagensverschillen te corrigeren. INR-waarden rond 2-3 zijn therapeutisch voor VKA-therapie [34](#page=34) .
* Een verlengde PT kan wijzen op: factordeficiëntie (FVII, FX, FV, FII, fibrinogeen), antifosfolipiden antistoffen (zeldzaam met secundair FII tekort), VKA-therapie, vitamine K-tekort, verbruik (bv. DIC), leverdysfunctie, of DOAC-gebruik [36](#page=36).
#### 3.3.4 Overige testen
* **Fibrinogeen:** Bepaalt de hoeveelheid fibrinogeen in het plasma. Normale waarden liggen tussen 180-400 mg/dL. Verlaagde waarden wijzen op hypo- of afibrinogenemie, dysfibrinogenemie, leverfunctiestoornissen of DIC. Verhoogde waarden kunnen duiden op ontsteking [37](#page=37).
* **D-dimeren:** Zijn splitsingsproducten van fibrine en geven een maat voor fibrineafbraak. Verhoogde D-dimeren zijn geassocieerd met trombose, maar zijn niet specifiek (ook verhoogd bij inflammatie, infectie, zwangerschap etc.). Ze worden voornamelijk gebruikt voor de exclusie van diepe veneuze trombose (DVT) of longembolie vanwege hun hoge negatieve predictieve waarde [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Factordosages:** Specifieke testen om de activiteit van individuele stollingsfactoren te bepalen [28](#page=28) [38](#page=38).
> **Tip:** Een normale aPTT sluit geen bloedingsziekten uit, met name niet bij FVII en FXIII deficiënties, of milde factor deficiënties (>30% activiteit) [33](#page=33).
### 3.4 Afwijkingen in de secundaire hemostase
Afwijkingen in de secundaire hemostase kunnen leiden tot bloedingen, met name in spieren en gewrichten, grote hematomen en diepe hemorrhagiën. Voorbeelden zijn hemofilie A (FVIII-deficiëntie) en hemofilie B (FIX-deficiëntie), of congenitale deficiënties van FX. Ook medicatie zoals anticoagulantia kan leiden tot bloedingsproblemen [25](#page=25).
### 3.5 Laboratoriumonderzoek voor hemostase
Laboratoriumonderzoek naar hemostase is cruciaal voor:
* Screening naar de status van hemostase [40](#page=40).
* Evaluatie bij patiënten met bloedingen of bloedingsneiging [40](#page=40).
* Evaluatie bij patiënten met trombose of tromboseneiging [40](#page=40).
* Monitoring van antistollingstherapie [40](#page=40).
Basistesten omvatten bloedplaatjesaantal en morfologie, PFA, aPTT, PT, en fibrinogeen. Gespecialiseerde onderzoeken omvatten testen voor trombocytenfunctie, stollingsfactordosages, inhibitoren, fibrinolyse parameters en genetisch onderzoek [40](#page=40).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Hemostase | Het geheel van fysiologische mechanismen die bloedingen en de verspreiding van trombose trachten te voorkomen en te beperken. |
| Trombocyten | Kleine bloedcellen die een cruciale rol spelen bij de bloedstolling door adhesie aan beschadigd endotheel, aggregatie en de afgifte van stollingsfactoren. |
| Von Willebrand Factor (VWF) | Een glycoproteïne dat een sleutelrol speelt in de primaire hemostase door te binden aan collageen en de adhesie van trombocyten te faciliteren. Het stabiliseert ook FVIII in de circulatie. |
| Primaire hemostase | Het proces waarbij trombocyten interageren met de beschadigde vaatwand, wat leidt tot de vorming van een primaire, fragiele hemostatische plug die de bloeding tijdelijk stopt. |
| Secundaire hemostase | De vorming van een stabiele fibrineplug door de activatie van stollingsfactoren in de plasmatische stolling, die de primaire hemostatische plug versterkt. |
| Stollingsfactoren | Proteïnen in het bloedplasma die een reeks opeenvolgende reacties ondergaan, de zogenaamde stollingscascade, om uiteindelijk de vorming van fibrine te bewerkstelligen. |
| Stollingscascade | Een reeks opeenvolgende enzymatische reacties waarbij stollingsfactoren worden geactiveerd, wat leidt tot de omzetting van fibrinogeen in fibrine. |
| Protrombinetijd (PT) | Een laboratoriumtest die de snelheid meet waarmee het bloed stolt door de extrinsieke en gemeenschappelijke pathway van de stollingscascade te evalueren. |
| Geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT) | Een laboratoriumtest die de intrinsieke en gemeenschappelijke pathway van de stollingscascade evalueert en wordt gebruikt voor het opsporen van deficiënties in deze factoren en het monitoren van heparinetherapie. |
| Fibrine | Een onoplosbaar eiwit dat wordt gevormd uit fibrinogeen tijdens de bloedstolling en de structuur vormt van de bloedklonter. |
| Fibrinolyse | Het proces waarbij fibrineklonters worden afgebroken door enzymen zoals plasmine, om de bloedvaten te openen en de circulatie te herstellen. |
| D-dimeren | Splitsingsproducten van fibrine die worden aangemaakt tijdens de fibrineafbraak en kunnen worden gemeten als indicator voor verhoogde tromboseactiviteit. |
| Trombocytopenie | Een aandoening waarbij het aantal bloedplaatjes in het bloed te laag is, wat kan leiden tot verhoogde bloedingsneiging. |
| Trombopathie | Een stoornis in de functie van de bloedplaatjes, ondanks een normaal aantal, wat ook bloedingsproblemen kan veroorzaken. |
| Trombose | De vorming van een bloedklonter binnen een bloedvat, die de bloedstroom kan belemmeren of blokkeren. |
| Vasoconstrictie | Het vernauwen van bloedvaten, wat een belangrijke eerste stap is in de hemostase om de bloedstroom te verminderen bij letsel. |