Cover
Start now for free 1 Ontstaan van de normale zwangerschap.pdf
Summary
# Het ontstaan van de zwangerschap
Het ontstaan van de zwangerschap omvat de vroege stadia vanaf de ovariële cyclus en gametogenese tot aan de initiële implantatie van de zygote in het baarmoederslijmvlies [1](#page=1).
### 1.1 Ovariële cyclus en gametogenese
De ovariële cyclus bereidt het lichaam voor op een mogelijke zwangerschap door de ovulatie van een eicel. Gametogenese is het proces van vorming van gameten (zaad- en eicellen) [1](#page=1).
### 1.2 Bevruchting
Bevruchting vindt plaats wanneer een zaadcel fuseert met een eicel, wat resulteert in de vorming van een zygote [1](#page=1).
### 1.3 Klievingsdelingen
Na bevruchting ondergaat de zygote snelle mitotische delingen, bekend als klievingsdelingen. Vanaf de 32-cellige fase spreekt men van een morula, die zich verder ontwikkelt tot een blastula. Tijdens dit proces ontstaat een holte gevuld met vocht, de blastulaholte, en vormen zich twee celtypen: de trofoblast en de embryoblast. De blastocyst ondergaat 'hatching', waarbij de zona pellucida wordt afgestoten [2](#page=2).
### 1.4 Implantatie
De blastocyst nestelt zich vervolgens in het gedecidualiseerde endometrium, het voorbereide baarmoederslijmvlies. De zygote zelf vergroot niet tijdens deze vroege delingen [2](#page=2) [4](#page=4).
### 1.5 Zwangerschapstiming
De zwangerschap wordt getimed vanaf de laatste menstruatie (LM). De theoretische uitgerekende datum (VV) wordt berekend als 280 dagen na de LM, wat overeenkomt met 266 dagen na de conceptie. De Regel van Naegele, VV = LM + 9 maanden + 1 week, is een veelgebruikte schatting. Er is echter een aanzienlijke spreiding in de werkelijke bevallingsdatum; slechts ongeveer 25% bevalt binnen de week van de uitgerekende datum, en 5% precies op de uitgerekende datum. Een zwangerschap vanaf 37 weken wordt als voldragen beschouwd [4](#page=4).
### 1.6 Verdere ontwikkeling van het embryofoetale compartiment
* **Week 2:** De bilaminaire kiemschijf vormt zich, bestaande uit epiblast en hypoblast. Vocht tussen de epiblastcellen vormt de amnionholte, waarbij perifere epiblastcellen amnioblasten worden. Rond dag 8 migreren hypoblastcellen over de trofoblast en vormen zo de primitieve dooierzak [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Week 3:** Tussen dag 10 en 13 ontstaat de extra-embryonaal coeloom, ook wel de chorionholte, tussen de amnion en dooierzak enerzijds en de trofoblast anderzijds. Dit gebeurt door versmelting van de extra-embryonale coeloomholtes. Gastrulatie vindt plaats met de vorming van de primitiefstreep en primitive pit, waar epiblastcellen invagineren om het mesoderm te vormen. Rond dag 18 ontstaat de neurale plaat, die evolueert tot een neurale groeve met neurale plooien, wat leidt tot de vorming van de neurale buis, de voorloper van het centrale zenuwstelsel. De neurale buis sluit rond dag 24-26 [5](#page=5) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.6.1 Ontwikkeling van de kiembladen
* **Mesoderm:** Vormt onder andere vaten, het hart en hartzakje, skelet, musculatuur, dermis, bijnierschors, gonaden, nieren, pleura en peritoneum, diafragma, en de afvoergangen van het genitale stelsel [9](#page=9).
* **Endoderm:** Vormt het epitheel van de spijsverteringsbuis vanaf de pharynx tot de cloaca, spijsverteringsklieren en endocriene klieren [9](#page=9).
* **Ectoderm:** Vormt de huid en aanhangsels (haar, talg- en zweetklieren, nagels), tandglazuur, hypofyse, delen van de zintuigen en het zenuwstelsel [9](#page=9).
### 1.7 De foetale fase
In de foetale fase groeien organen en weefsels en rijpen ze uit. Factoren zoals genetisch potentieel, geslacht, etniciteit, pariteit, meerlingzwangerschap, levensstijl (roken, drugs) en ziekten (diabetes mellitus, hoge bloeddruk) beïnvloeden de foetale ontwikkeling [9](#page=9).
### 1.8 Tweelingen
Er zijn twee hoofdtypen tweelingen: dizygoot en monozygoot [10](#page=10).
* **Dizygoot (twee-eiige) tweelingen:** Twee eicellen worden bevrucht door twee zaadcellen. Dit resulteert altijd in dichoriale tweelingen (twee chorionholtes en twee amnionholtes) [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Monozygoot (één-eiige) tweelingen:** Ontstaan uit de splitsing van één zygote [11](#page=11).
* Splitsing van de blastomeren leidt tot twee amnionholtes en twee chorionholtes (monochoriale diamniotische tweelingen) [10](#page=10).
* Splitsing van de embryoblast resulteert in één chorionholte en twee amnionholtes (monochoriale diamniotische tweelingen) [10](#page=10).
* Splitsing van de epiblast leidt tot één amnionholte en één chorionholte (monochoriale monoamniotische tweelingen) [10](#page=10).
Ongeveer tweederde van de tweelingzwangerschappen is monochorionaal, en eenderde is dichoriaal. Van de monochoriale tweelingen is 98-99% monochorionaal diamniotisch (MCDA) en 1-2% monochorionaal monoamniotisch (MCMA) [10](#page=10).
> **Tip:** Monochorioniciteit brengt risico's met zich mee, met name door placentaire anastomosen die communicatie tussen de foetussen mogelijk maken, wat kan leiden tot onevenwichten [12](#page=12).
### 1.9 De verdere ontwikkeling van de secundinae en placenta
#### 1.9.1 Ontwikkeling van de placenta
Bij innesteling vormen zich twee lagen van de trofoblast: de cytotrofoblast en de syncytiotrofoblast. De syncytiotrofoblast vormt lacunes en versmelt met sinusoïden in de maternale capillairen [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Primaire stamvilli:** Uitlopers van syncytiotrofoblast met cytotrofoblast worden gevormd [15](#page=15).
* **Secundaire villi:** Ontstaan door de toevoeging van mesoderm in de villi [15](#page=15).
* **Tertiaire villi:** Vorming van bloedvaten in de cytotrofoblast. Uiteindelijk breekt de cytotrofoblast door de syncytiotrofoblast en versmelt, waardoor de basale plaat ontstaat [15](#page=15).
#### 1.9.2 Chorionvilli
Chorionvilli, zichtbaar rond 24 dagen na de conceptie, vormen een cruciaal onderdeel van de placenta. Ze bestaan uit de basale plaat, de intervilleschijnruimte en de chorionplaat [16](#page=16).
#### 1.9.3 Placentaire functie
De placenta is essentieel voor de uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen tussen moeder en foetus [13](#page=13).
#### 1.9.4 Vruchtwater
Vruchtwater speelt een beschermende rol en is belangrijk voor de ontwikkeling van de foetus [13](#page=13).
#### 1.9.5 Secundinae bij de bevalling
De secundinae, waaronder de placenta, navelstreng en vliezen, worden na de bevalling uitgedreven [13](#page=13).
---
# Ontwikkeling van embryofoetaal compartiment en secundinae
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de ontwikkeling van het embryo en de foetus na de conceptie, inclusief de vorming van de drie kiembladen, de placenta, de vruchtzak en het vruchtwater, evenals de structuren die de foetus ondersteunen en omhullen [5](#page=5).
### 2.1 De vroege embryonale ontwikkeling: van kiemschijf tot drie kiembladen
#### 2.1.1 De bilaminaire kiemschijf (week 2)
Gedurende de tweede week na de conceptie ontwikkelt de embryonale schijf zich tot een bilaminaire kiemschijf, bestaande uit twee lagen: de epiblast en de hypoblast. Tussen de cellen van de epiblast ontstaat vocht, wat de vorming van de amnionholte inluidt. De perifere epiblastcellen worden hierbij amnioblasten. Rond dag 8 migreren hypoblastcellen over de trofoblast, wat de vorming van de primitieve dooierzak initieert. Tussen dag 10 en 13 ontstaat het extra-embryonaal coeloom, ook wel de chorionholte genoemd. Deze holte bevindt zich tussen de amnion en dooierzak enerzijds, en de trofoblast anderzijds [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Tip:** Onthoud de volgorde van de formaties: amnionholte, primitieve dooierzak, en chorionholte [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.1.2 Gastrulatie en de vorming van drie kiembladen (week 3)
De derde week kenmerkt zich door gastrulatie, het proces waarbij drie kiembladen ontstaan uit de epiblast. Een belangrijke gebeurtenis is de vorming van de primitiefstreep en de primitive pit, veroorzaakt door de invaginatie van epiblastcellen. Deze invaginatie leidt tot de vorming van het mesoderm. Rond dag 18 wordt de neurale plaat gevormd, die vervolgens evolueert tot een neurale groeve met neurale plooien, om uiteindelijk de neurale buis te vormen. De neurale buis is de aanleg van het centrale zenuwstelsel en sluit ongeveer op dag 24-26 [5](#page=5) [8](#page=8).
#### 2.1.3 Verdere differentiatie van de kiembladen
* **Mesoderm:** Dit kiemblad is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van vaten met hun inhoud, het hart en hartzakje, skelet, musculatuur, dermis, bijnierschors, gonaden, nieren, pleura en peritoneum, diafragma en de afvoergangen van het genitaal stelsel [9](#page=9).
* **Endoderm:** Het endoderm vormt het epitheel van de spijsbuis, vanaf de farynx tot aan de cloaca, inclusief de spijsverteringsklieren en endocriene klieren [9](#page=9).
* **Ectoderm:** Dit kiemblad vormt de huid en huidappendages zoals haar, talg- en zweetklieren, en nagels. Daarnaast is het verantwoordelijk voor het glazuur van de tanden, de hypofyse, delen van de zintuigen en het zenuwstelsel [9](#page=9).
> **Tip:** De ontwikkeling van de drie kiembladen is cruciaal voor de vorming van alle organen en weefsels in het lichaam.
### 2.2 De foetale fase en meervoudige zwangerschappen
Na de embryonale fase begint de foetale fase, waarin organen en weefsels verder groeien, in volume toenemen en uitrijpen. Factoren die de foetale ontwikkeling beïnvloeden zijn onder andere het genetisch potentieel, geslacht, etnische groep, pariteit, meerlingenzwangerschap, leefstijl (roken, drugs) en maternale gezondheid (diabetes mellitus, hoge bloeddruk) [9](#page=9).
#### 2.2.1 Tweelingen
Er zijn twee hoofdtypen tweelingen: dizygote (twee-eiige) en monozygote (één-eiige). Dizygote tweelingen ontstaan uit twee aparte eicellen en spermacellen, terwijl monozygote tweelingen ontstaan uit de splitsing van één bevruchte eicel [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Dizygote tweelingen:** Deze zijn altijd dichoriaal en diamniotisch [10](#page=10).
* **Monozugote tweelingen:** De splitsing kan op verschillende momenten plaatsvinden:
* **Splitsing van de blastomeren (vroege splitsing):** Resulteert in twee amnionholten en twee chorionholten (dichoriale, diamniotische tweelingen - DCDA) [10](#page=10).
* **Splitsing van de embryoblast:** Leidt tot één chorionholte en twee amnionholten (monochoriale, diamniotische tweelingen - MCDA). Dit type komt het meest voor bij monozygote tweelingen [10](#page=10).
* **Splitsing van de epiblast:** Resulteert in één amnionholte en één chorionholte (monochoriale, monoamniotische tweelingen - MCMA) [10](#page=10).
> **Tip:** De chorion- en amnionniveaus zijn essentieel om het type tweeling te classificeren [10](#page=10).
#### 2.2.2 Risico's van monochorioniciteit
Monochoriale zwangerschappen, ofwel zwangerschappen met één chorion, dragen specifieke risico's met zich mee. De aanwezigheid van placentaire anastomosen (arterio-arterieel, arterio-veneus, veneus-veneus) creëert een directe communicatie tussen de bloedcirculatie van beide foetussen. Dit kan leiden tot een onevenwicht in de bloedtoevoer en -afvoer, wat complicaties kan veroorzaken [12](#page=12).
> **Example:** De foetale circulatie kent speciale bypasses om de lever en longen te omzeilen, aangezien deze organen nog niet volledig functioneel zijn. Deze omvatten de ductus venosus, het foramen ovale en de ductus arteriosus [18](#page=18).
### 2.3 Ontwikkeling van de secundinae
De secundinae omvatten de placenta, de vruchtzak, het vruchtwater en de navelstreng.
#### 2.3.1 De placenta
De placentaire ontwikkeling begint met de innesteling, waarbij twee lagen trofoblast ontstaan: de cytotrofoblast en de syncytiotrofoblast. De syncytiotrofoblast vormt lacunes, terwijl in de maternale capillairen sinusoïden ontstaan. Fusie van de lacunes en sinusoïden zorgt voor de ontwikkeling van de intervieuze ruimte [13](#page=13) [14](#page=14).
De syncytiotrofoblastuitlopers worden verstevigd door de vorming van villi:
* **Primaire stamvilli of hechtvlokken:** Bestaan uit syncytiotrofoblast met cytotrofoblast [15](#page=15).
* **Secundaire villi:** Ontwikkelen zich wanneer mesoderm in de villi groeit [15](#page=15).
* **Tertiaire villi:** Vorming van bloedvaten in de cytotrofoblast [15](#page=15).
Aan het einde van elke vlok breekt de cytotrofoblast door de syncytiotrofoblast en versmelt deze met andere cellen, wat de vorming van de basale plaat inluidt. De basale plaat, de intervieuze ruimte en de chorionplaat vormen samen de placenta [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 2.3.2 Decidua en chorion
De decidua is het gemodificeerde endometrium van de baarmoederwand tijdens de zwangerschap. Deze wordt onderverdeeld in:
* **Decidua basalis:** Gelegen tussen de vrucht en het myometrium [18](#page=18).
* **Decidua capsularis:** Bedekt de vrucht en bevindt zich tussen de vrucht en de uterusholte. Later versmelten de decidua capsularis en parietalis, waardoor de holte verdwijnt en deel wordt van het chorionvlies [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Decidua parietalis:** Vormt de rest van de uteruswand [18](#page=18).
Het chorion is een van de vliezen rondom de vrucht. Het chorion wordt onderverdeeld in:
* **Chorion frondosum:** Dit deel wordt tussen de vrucht en de uteruswand gevasculariseerd en vormt de belangrijkste component van de placenta [18](#page=18).
* **Chorion laeve:** Het overige deel van het chorion, waar de vlokken degenereren [18](#page=18).
#### 2.3.3 Placentaire functie
De placenta heeft meerdere vitale functies:
* **Transportfunctie:**
* **Aanvoer:** Zuurstof en voedingsstoffen worden naar de foetus getransporteerd. Dit gebeurt via eenvoudige diffusie (bv. O2, CO2, vetoplosbare stoffen, glucose) en actief transport (bv. aminozuren, Ca, I, Fe, glucose) [19](#page=19).
* **Afvoer:** Afbraakproducten worden van de foetus afgevoerd [19](#page=19).
* **Immunologische functie:**
* Transport van maternale IgG-antistoffen beschermt de foetus [19](#page=19).
* IgM en IgA passeren de placenta niet; hun aanwezigheid kan wijzen op foetale blootstelling aan infectie [19](#page=19).
* De placenta biedt bescherming tegen het afweermechanisme van de moeder tegen de foetus als een 'allograft' [19](#page=19).
* **Productiefunctie:**
* Productie van lactaat, cholesterol, eiwitten (bv. PAPP-A) en enzymen (bv. alkalische fosfatase) [20](#page=20).
* **Endocriene functie:**
* **Peptidenhormonen:**
* Humaan choriongonadotrofine (hCG): Neemt de functie van LH over en ondersteunt het corpus luteum, wat essentieel is om een miskraam te voorkomen [20](#page=20).
* Human placental lactogen (hPL): Heeft een diabetogeen effect op de moeder [20](#page=20).
* Relaxine [20](#page=20).
* **Steroïde hormonen:**
* **Progesteron:** Onderdrukt uteruscontracties, bevordert de proliferatie van alveoli in de borsten, heeft effecten op het CZS (slaperigheid), en leidt op de nier tot competitie met aldosteron, wat verlies van natrium en water kan veroorzaken. Het draagt ook bij aan een verhoogde lichaamstemperatuur en lokale immuunsuppressie [20](#page=20).
* **Oestrogenen:** Stimuleren de groei van de uterus en genitalia, verhogen osteoblastactiviteit, intestinale calciumabsorptie en eiwitproductie. Op de nier veroorzaken ze retentie van natrium en water en leiden ze tot algemene vasodilatatie [20](#page=20).
* **Hemodynamische functie:** Gerelateerd aan de bloedstroom en mogelijke lekkage [21](#page=21).
#### 2.3.4 Vruchtwater
Het vruchtwater speelt een cruciale rol tijdens de zwangerschap:
* **Begin zwangerschap:** Het vruchtwater bestaat voornamelijk uit materneel serumexsudaat [22](#page=22).
* **Vorderende zwangerschapsduur:** Het foetale aandeel neemt toe door urineproductie en foetaal longvocht [22](#page=22).
* **Rollen:**
* Ademhalingsbewegingen en ontwikkeling van de longen [22](#page=22).
* Groei en foetale bewegingen [22](#page=22).
* Mechanische functie: Het vormt een gesloten vochtcompartiment dat schokabsorberend werkt en de foetus beschermt. Het zorgt ook voor een normale fysiologische ligging van de baby [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 2.3.5 De secundinae bij de bevalling
Bij de bevalling worden de secundinae, bestaande uit de placenta, navelstreng en vliezen, uitgedreven.
* **Placenta:**
* Gewicht: 500-600 gram [23](#page=23).
* Diameter: 15-25 cm [23](#page=23).
* Dikte: 3 cm [23](#page=23).
* **Foetale zijde:** Bedekt met amnion, met daaronder de chorionplaat waar de navelstreng is ingeplant [23](#page=23).
* **Maternele zijde:** Bestaat uit lobuli gescheiden door septa [23](#page=23).
* **Navelstreng:**
* Gemiddelde lengte: 55 cm [24](#page=24).
* Bevat 3 vaten: 2 arteriën en 1 vene [24](#page=24).
* Omgeven door de gelei van Wharton, die essentieel is voor het openhouden van de navelstreng [24](#page=24).
* Bedekt met amnion [24](#page=24).
* **Single Umbilical Artery (SUA):** Afwezigheid van één navelstrengslagader, wat geassocieerd kan zijn met nierpathologie [24](#page=24).
* **Insertie:** Kan centraal, excentrisch, marginaal of velamenteus zijn [24](#page=24).
* **Velamenteuze insertie:** De navelstreng is op de vliezen ingesert, wat risico's met zich meebrengt [24](#page=24) [25](#page=25).
> **Tip:** De aanwezigheid van placentaire anastomosen bij monochoriale tweelingen maakt technieken zoals NIPT (niptest) mogelijk, omdat er enige bloedcirculatie overlap is [19](#page=19).
---
# Zwangerschapstiming en foetale circulatie
Dit onderwerp behandelt de methoden voor het bepalen van de zwangerschapsduur en beschrijft de unieke aspecten van de foetale bloedsomloop, inclusief de bypasses.
### 3.1 Zwangerschapstiming
De duur van een zwangerschap kan op verschillende manieren worden getimed. Een veelgebruikte methode is te rekenen vanaf 280 dagen na de laatste menstruatie (LM), hoewel dit een theoretische waarde is bij onregelmatige cycli. Alternatief kan men uitgaan van 266 dagen na de conceptie [4](#page=4).
* **Voorbeeld bij een cyclus van 4 weken:** De uitgerekende datum (VV) wordt bepaald als de laatste menstruatie plus 40 weken [4](#page=4).
* **Voorbeeld bij een cyclus van 5 weken:** De uitgerekende datum (VV) wordt bepaald als de laatste menstruatie plus een week (voor de extra cyclusduur) plus 40 weken [4](#page=4).
Er is een aanzienlijke spreiding in de werkelijke bevallingsdatum. Ongeveer 25% van de bevallingen vindt plaats in de week rond de uitgerekende datum (tussen 277 en 283 dagen). Slechts 5% bevalt precies op de uitgerekende datum. De regel van Naegele is een veelgebruikte vuistregel: VV = LM + 9 maanden + 1 week [4](#page=4).
Het endometrium wordt voorbereid voor de innesteling en implantatie van de vrucht. Vanaf 37 weken wordt een zwangerschap als voldragen of 'a terme' beschouwd [4](#page=4).
### 3.2 De foetale circulatie
De bloedsomloop van de foetus wijkt significant af van die van een volwassene, voornamelijk door de aanwezigheid van drie belangrijke bypasses. Deze aanpassingen zorgen ervoor dat de essentieële organen zoals het hart en de hersenen optimaal van bloed en zuurstof worden voorzien, terwijl minder essentiële organen zoals de lever en longen tijdelijk worden omzeild [18](#page=18).
De decidua en chorion spelen een cruciale rol in de ondersteuning van de foetus. De decidua is onderverdeeld in [18](#page=18):
* **Decidua basalis:** Ligt tussen de vrucht en het myometrium [18](#page=18).
* **Decidua capsularis:** Bedekt de bovenkant van de vrucht, tussen de vrucht en de uterusholte [18](#page=18).
* **Decidua parietalis:** Beslaat de rest van de uteruswand [18](#page=18).
Het chorion is eveneens onderverdeeld:
* **Chorion frondosum:** Bevindt zich tussen de vrucht en de uteruswand; dit is het gebied waar de vlokken gevasculariseerd worden [18](#page=18).
* **Chorion laeve:** De overige delen van het chorion waar de vlokken degenereren [18](#page=18).
De drie bypasses in de foetale circulatie zijn:
* **Ductus venosus:** Omzeilt de lever en verbindt de vena cava inferior met de vena porta [18](#page=18).
* **Foramen ovale:** Een opening tussen de atria van het hart die bloed van het rechteratrium direct naar het linkeratrium laat stromen, waardoor het de longen omzeilt [18](#page=18).
* **Ductus arteriosus:** Een verbinding tussen de longslagader (arteria pulmonalis) en de aorta, die bloed dat de longen verlaat omleidt naar de systemische circulatie [18](#page=18).
---
# Placentaire functie en vruchtwater
Dit gedeelte behandelt de cruciale functies van de placenta, waaronder transport, immunologische bescherming en hormoonproductie, evenals de rol en samenstelling van het vruchtwater.
### 4.1 Placentaire functie
De placenta vervult meerdere vitale functies gedurende de zwangerschap.
#### 4.1.1 Transportfunctie
De placenta is verantwoordelijk voor de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen naar de foetus en de afvoer van afbraakproducten. Dit transport vindt plaats via verschillende mechanismen [19](#page=19):
* **Eenvoudige diffusie:** Stoffen zoals zuurstof ($O_2$), koolstofdioxide ($CO_2$), koolmonoxide ($CO$), natrium ($Na$), kalium ($K$), vetoplosbare stoffen en glucose passeren de placenta via eenvoudige diffusie [19](#page=19).
* **Actief transport:** Moleculen zoals aminozuren, calcium ($Ca$), jodium ($I$), ijzer ($Fe$) en glucose worden door middel van actief transport naar de foetus getransporteerd [19](#page=19).
* **Filtratie / pinocytose / microlekkage:** Andere mechanismen zoals filtratie, pinocytose en microlekkage spelen ook een rol in het transport [19](#page=19).
> **Tip:** Hoewel de bloedcirculaties van moeder en foetus grotendeels gescheiden zijn, is deze scheiding niet 100% perfect. Dit verklaart waarom methoden zoals NIPT (Niet-Invasieve Prenatale Test) mogelijk zijn [19](#page=19).
#### 4.1.2 Immunologische functie
De placenta biedt immunologische bescherming aan de foetus.
* Het transporteert maternale IgG-antilichamen, wat essentieel is voor de bescherming van de baby tegen infecties [19](#page=19).
* IgM en IgA worden niet getransporteerd, en de detectie ervan kan duiden op foetale blootstelling aan infecties [19](#page=19).
* De placenta beschermt de foetus ook tegen het immuunsysteem van de moeder, dat de foetus anders als een ‘allograft’ (een weefseltransplantaat van een niet-identieke donor) zou kunnen beschouwen [19](#page=19).
#### 4.1.3 Productiefunctie
De placenta produceert diverse stoffen, waaronder lactaat, cholesterol, eiwitten (zoals PAPP-A) en enzymen (zoals alkalische fosfatase) [20](#page=20).
#### 4.1.4 Endocriene functie
De placenta functioneert als een endocrien orgaan en produceert belangrijke hormonen.
* **Peptidenhormonen:**
* **Humaan choriongonadotrofine (hCG):** Dit peptidehormoon neemt vanaf de zevende zwangerschapsweek de functie van het luteïniserend hormoon (LH) over, dat cruciaal is voor het corpus luteum. Resectie van het corpus luteum vóór de zevende week leidt tot een miskraam. Totaal β-hCG is aantoonbaar in het serum vanaf 9 dagen en in de urine vanaf 13 dagen na de conceptie [20](#page=20).
* **hPL (human placental lactogen):** Dit hormoon heeft een diabetogeen effect op de zwangere [20](#page=20).
* **Relaxine:** Dit hormoon speelt ook een rol in de zwangerschap [20](#page=20).
* **Steroïde hormonen:**
* **Progesteron:** Dit hormoon onderdrukt uteruscontracties. Het heeft ook effecten op de borsten (proliferatie van alveoli), het centrale zenuwstelsel (slaperigheid) en de nieren (competitie met aldosteron, leidend tot verlies van natrium en water). Het verhoogt de lichaamstemperatuur met ongeveer 0,2-0,4 graden Celsius en zorgt voor lokale immuunsuppressie [20](#page=20).
* **Oestrogenen:** Deze hormonen bevorderen de groei van de uterus en genitalia. Ze verhogen de osteoblastenactiviteit, de intestinale calciumabsorptie en de eiwitproductie. Op de nieren leiden ze tot retentie van natrium en water, en ze veroorzaken algemene vasodilatatie [20](#page=20).
#### 4.1.5 Hemodynamische functie
De placenta heeft ook een hemodynamische functie, waaronder lekkage [21](#page=21).
### 4.2 Vruchtwater
Het vruchtwater speelt een essentiële rol gedurende de zwangerschap.
#### 4.2.1 Samenstelling en oorsprong
* **Begin zwangerschap:** Het vruchtwater bestaat voornamelijk uit materneel serumexsudaat [22](#page=22).
* **Vorderende zwangerschapsduur:** Het foetale aandeel neemt toe door foetale urineproductie en foetaal longvocht. Daarnaast dragen foetale epithelen en amnioncellen bij aan de samenstelling [22](#page=22).
#### 4.2.2 Rol van vruchtwater
Het vruchtwater heeft diverse belangrijke functies:
* Het ondersteunt ademhalingsbewegingen en de ontwikkeling van de longen [22](#page=22).
* Het faciliteert de groei en de foetale bewegingen [22](#page=22).
* Het vervult een mechanische functie door een gesloten vochtcompartiment te vormen dat schokdempend werkt [22](#page=22).
---
# De secundinae bij de bevalling
De secundinae, bestaande uit de placenta en de navelstreng, zijn essentiële structuren die de foetus ondersteunen en voeden gedurende de zwangerschap en bij de geboorte hun anatomische kenmerken vertonen.
### 5.1 De placenta
De placenta is een cruciaal orgaan dat verantwoordelijk is voor de uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen tussen de moeder en de foetus. Bij de geboorte heeft de placenta de volgende kenmerken [23](#page=23):
* **Gewicht:** De placenta weegt doorgaans tussen de 500 en 600 gram [23](#page=23).
* **Diameter:** De gemiddelde diameter van de placenta is 15 tot 25 cm [23](#page=23).
* **Dikte:** De placenta is ongeveer 3 cm dik [23](#page=23).
* **Foetale zijde:** Deze zijde van de placenta is bedekt met amnion en daaronder bevindt zich de choriale plaat, waaraan de navelstreng is ingeplant [23](#page=23).
* **Maternele zijde:** De maternele zijde kenmerkt zich door een wisselend aantal lobuli die door septa van elkaar gescheiden zijn [23](#page=23).
> **Tip:** De normale fysiologische ligging van de baby wordt mede beïnvloed door de ontwikkeling en ligging van de placenta.
### 5.2 De navelstreng
De navelstreng is de verbinding tussen de foetus en de placenta en is essentieel voor het transport van bloed [24](#page=24).
* **Lengte:** De gemiddelde lengte van de navelstreng is 55 cm [24](#page=24).
* **Vaten:** De navelstreng bevat drie vaten: twee arteriën en één vene [24](#page=24).
* **Gelei van Wharton:** Deze gelatineuze substantie omringt en beschermt de bloedvaten in de navelstreng, wat helpt bij het openhouden van de navelstreng [24](#page=24).
* **Bekleding:** De navelstreng is bedekt met amnion [24](#page=24).
* **SUA (Single Umbilical Artery):** Dit is een aandoening waarbij slechts één navelstrengslagader aanwezig is. Dit kan geassocieerd zijn met nierpathologie [24](#page=24).
* **Insertie:** De plaats waar de navelstreng aan de placenta hecht, kan variëren en wordt beschreven als centraal, excentrisch, marginaal of velamenteus [24](#page=24).
> **Example:** Een velamenteuze insertie betekent dat de navelstreng op de vliezen (vruchtvliezen) insereert, in plaats van direct op de placenta zelf. Dit kan risico's met zich meebrengen voor de foetus [24](#page=24) [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ovariële cyclus | Een reeks cyclische veranderingen in de eierstokken die gericht zijn op de ontwikkeling en vrijlating van een eicel, en de voorbereiding van het lichaam op een mogelijke zwangerschap. Deze cyclus wordt gereguleerd door hormonale invloeden. |
| Gametogenese | Het proces van vorming van gameten (voortplantingscellen), dat wil zeggen de vorming van eicellen (oögenese) bij de vrouw en zaadcellen (spermatogenese) bij de man door middel van meiose. |
| Bevruchting | Het samensmelten van een mannelijke zaadcel met een vrouwelijke eicel, wat resulteert in de vorming van een diploïde zygote. Dit proces vindt meestal plaats in de eileider. |
| Klievingsdelingen | Snel opeenvolgende mitotische delingen van de zygote tot een cluster van cellen, de morula, gevolgd door verdere ontwikkeling tot de blastula. Hierbij neemt het celvolume niet toe, maar wordt het aantal cellen wel groter. |
| Morula | Een vroeg stadium van embryonale ontwikkeling, bestaande uit een compacte massa van blastomeren (kleine cellen) die ontstaan zijn uit de klievingsdelingen van de zygote. Het lijkt op een moerbei. |
| Blastula | Een holle bol van cellen die ontstaat uit de morula. De holte binnenin wordt de blastulaholte genoemd en is gevuld met vocht. De blastula bestaat uit twee celtypen: de trofoblast en de embryoblast. |
| Trofoblast | De buitenste laag cellen van de blastula die uiteindelijk de placenta zal vormen en betrokken is bij de innesteling in de baarmoederwand. |
| Embryoblast | De binnenste celmassa van de blastula die zich zal ontwikkelen tot het embryo zelf. In de eerste week bestaat deze uit één kiemblad. |
| Hatching | Het proces waarbij de blastocyst zich ontdoet van de zona pellucida, de beschermende laag rond de eicel, waardoor hij in staat is tot implantatie in het baarmoederslijmvlies. |
| Zona pellucida | Een dikke, glycoproteïne-rijke laag die de eicel omgeeft vanaf de ovulatie tot aan de blastocystfase. Het speelt een rol bij de bevruchting en voorkomt vroegtijdige implantatie. |
| Blastocyst | Een vroeg embryo dat uit meer dan 100 cellen bestaat en een holle bal vormt met een innerlijke celmassa (embryoblast) en een buitenste laag (trofoblast). |
| Endometrium | Het binnenste slijmvlies van de baarmoeder dat cyclische veranderingen ondergaat onder invloed van hormonen om zich voor te bereiden op de implantatie van een bevruchte eicel. |
| Gedecidualiseerd endometrium | Het endometrium dat door hormonale invloeden, zoals progesteron, dikker, vaatrijker en klierrijker is geworden, en klaar is om een bevrucht ei te ontvangen en te ondersteunen. |
| Zygote | De diploïde cel die ontstaat uit de fusie van een mannelijke zaadcel en een vrouwelijke eicel tijdens de bevruchting. Het is het begin van een nieuw individu. |
| LM (Laatste Menstruatie) | De eerste dag van de laatste menstruatieperiode van een vrouw, gebruikt als referentiepunt voor het berekenen van de zwangerschapsduur. |
| Conceptie | Het moment van bevruchting, waarbij een zaadcel de eicel binnendringt en een zygote vormt. Dit is het biologische begin van de zwangerschap. |
| VV (Uitgerekende Datum) | De theoretische datum waarop de bevalling wordt verwacht, berekend op basis van de laatste menstruatie of de conceptiedatum. |
| Kiemblad | Een van de drie primaire weefsellagen (ectoderm, mesoderm, endoderm) die zich tijdens de vroege embryonale ontwikkeling vormen en waaruit alle organen en weefsels van het lichaam ontstaan. |
| Gastrulatie | Het proces waarbij de bilaminaire kiemschijf (epiblast en hypoblast) transformeert tot een trilaminaire kiemschijf (ectoderm, mesoderm, endoderm) door de vorming van de primitiefstreep. |
| Bilaminaire kiemschijf | Een vroeg embryonaal stadium bestaande uit twee lagen cellen: de epiblast en de hypoblast. Dit stadium gaat vooraf aan de gastrulatie. |
| Epiblast | De buitenste laag van de bilaminaire kiemschijf die zich zal ontwikkelen tot het embryo en het amnion. |
| Hypoblast | De binnenste laag van de bilaminaire kiemschijf die zich zal ontwikkelen tot het dooierzakepitheel. |
| Amnionholte | Een met vocht gevulde ruimte die zich vormt tussen de epiblast en de amnionholte. Het amnionvlies omgeeft de foetus. |
| Amnioblasten | Cellen die ontstaan uit de epiblast en die het amnionvlies vormen, de binnenste laag van de vliezen rond de foetus. |
| Primitieve dooierzak | Een vroeg structuur die gevormd wordt door migratie van hypoblastcellen over de trofoblast. Het voorziet in vroegtijdige voeding en bloedvorming. |
| Extra-embryonaal coeloom (Chorionholte) | Een ruimte die zich vormt buiten de embryonale kiemschijf, tussen het amnion/dooierzak en de trofoblast. Deze ruimte zal de chorionholte worden. |
| Chorionholte | De ruimte die ontstaat uit het extra-embryonale coeloom. Het chorion is de buitenste laag van de vruchtvliezen en vormt samen met de maternale decidua de placenta. |
| Primitiefstreep | Een lineaire verdikking van cellen die ontstaat aan de achterkant van de epiblast tijdens de gastrulatie. Hierdoor kunnen epiblastcellen naar binnen migreren om het mesoderm en endoderm te vormen. |
| Primitieve pit | Een kleine inkeping aan het einde van de primitiefstreep, waaruit cellen naar binnen migreren om het mesoderm te vormen. |
| Mesoderm | Een van de drie kiembladen die ontstaat tijdens de gastrulatie. Het mesoderm ontwikkelt zich tot structuren zoals het skelet, spieren, bloedvaten, hart, nieren en gonaden. |
| Endoderm | Een van de drie kiembladen die ontstaat tijdens de gastrulatie. Het endoderm vormt het epitheel van het spijsverteringskanaal en de bijbehorende klieren, en de luchtwegen. |
| Ectoderm | Een van de drie kiembladen die ontstaat tijdens de gastrulatie. Het ectoderm vormt de buitenste structuren zoals de huid, het zenuwstelsel, de ogen en de nagels. |
| Neurale plaat | Een verdikking van het ectoderm die aan de basis ligt van de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel. |
| Neurale groeve | Een inkeping die ontstaat in de neurale plaat tijdens de neurale buisvorming. |
| Neurale plooien | Opstaande randen langs de neurale groeve die zich naar elkaar toe bewegen om de neurale buis te sluiten. |
| Neurale buis | Een buisvormige structuur die ontstaat uit de neurale groeve en zich sluit. Het is de voorloper van het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg). |
| CZS (Centraal Zenuwstelsel) | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. |
| Foetale fase | De periode van de zwangerschap die begint na de achtste zwangerschapsweek en duurt tot de geboorte. Gedurende deze fase groeien en rijpen de organen en weefsels van de foetus. |
| Dizygotisch | Tweelingen die ontstaan uit twee afzonderlijke eicellen die door twee verschillende zaadcellen worden bevrucht. Ze hebben elk hun eigen vruchtzak en placenta. |
| Monozygotisch | Tweelingen die ontstaan uit één enkele bevruchte eicel die zich vroeg in de ontwikkeling splitst. Ze kunnen één of twee vruchtzakken en placenta's delen, afhankelijk van het moment van splitsing. |
| Dichoriaal (DC) | Tweelingen met twee afzonderlijke chorionvliezen. Dit kan voorkomen bij zowel dizygote als monozygote tweelingen (indien splitsing vroeg plaatsvindt). |
| Diamniotisch (DA) | Tweelingen met twee afzonderlijke amnionvliezen. Dit kan voorkomen bij zowel dizygote als monozygote tweelingen (indien splitsing plaatsvindt voor de vorming van het amnion). |
| Monochoriaal (MC) | Tweelingen die een gemeenschappelijk chorionvlies delen. Dit is kenmerkend voor monozygote tweelingen waarbij de splitsing na de vorming van het chorion plaatsvindt. |
| Monoamniotisch (MA) | Tweelingen die een gemeenschappelijk amnionvlies delen. Dit gebeurt bij monozygote tweelingen waarbij de splitsing na de vorming van het amnion plaatsvindt. |
| MCDA (Monochoriaal Diamniotisch) | Een type tweelingzwangerschap waarbij de foetussen een gemeenschappelijk chorionvlies delen, maar gescheiden zijn door twee aparte amnionvliezen. |
| MCMA (Monochoriaal Monoamniotisch) | Een type tweelingzwangerschap waarbij de foetussen zowel een gemeenschappelijk chorionvlies als een gemeenschappelijk amnionvlies delen. Dit is een zeldzame en risicovolle vorm. |
| DCDA (Dichoriaal Diamniotisch) | Een type tweelingzwangerschap waarbij de foetussen volledig gescheiden zijn, met elk hun eigen chorion- en amnionvlies. Dit is typisch voor dizygote tweelingen. |
| Placenta | Het orgaan dat tijdens de zwangerschap wordt gevormd en zorgt voor de uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen tussen de moeder en de foetus. |
| Cytotrofoblast | De binnenste laag van de trofoblast, die bestaat uit individuele cellen. Het is een belangrijke bouwsteen voor de chorionvilli. |
| Syncytiotrofoblast | De buitenste, multinucleaire laag van de trofoblast die ontstaat door fusie van cytotrofoblastcellen. Het is betrokken bij de invasie van het endometrium en de vorming van de placentaire barrière. |
| Decidua | Het gemodificeerde baarmoederslijmvlies (endometrium) tijdens de zwangerschap, dat essentieel is voor de implantatie en voeding van de bevruchte eicel. |
| Decidua basalis | Het deel van de decidua dat zich bevindt tussen de vrucht en de baarmoederwand (myometrium). Dit vormt de maternale component van de placenta. |
| Decidua capsularis | Het deel van de decidua dat zich over de vrucht heen vormt, tussen de vrucht en de uterusholte. |
| Decidua parietalis | Het deel van de decidua dat de rest van de baarmoederwand bekleedt, aan de kant tegenover de zwangerschap. |
| Chorion frondosum | Het deel van het chorion dat villi bevat en zich ontwikkelt tot de foetale component van de placenta, in contact met de decidua basalis. |
| Chorion laeve | Het gladde deel van het chorion dat geen villi heeft en zich uitstrekt over de rest van de baarmoederwand. |
| Villi | Vingervormige uitsteeksels die uit de chorionvlakte groeien en de belangrijkste structuur van de foetale placenta vormen, waar de uitwisseling met het maternale bloed plaatsvindt. |
| Primaire stamvilli | Vroege villi die bestaan uit een kern van syncytiotrofoblast met een laag cytotrofoblast. |
| Secundaire villi | Villi waarin mesenchymatisch weefsel in de kern van de primaire villi migreert. |
| Tertiaire villi | Villi waarin zich bloedvaten ontwikkelen in het mesenchym, wat de basis vormt voor de foetale circulatie in de placenta. |
| Basale plaat | De laag aan de maternale kant van de placenta, bestaande uit decidua basalis en de wortelende villi, die stevig is verankerd in de baarmoederwand. |
| Intervilleuze ruimte | De ruimte tussen de chorionvilli, gevuld met maternaal bloed dat uit de deciduale arteriën en venen stroomt, en waar de uitwisseling met het foetale bloed plaatsvindt. |
| Chorionplaat | Het deel van de chorionvlakte waar de navelstreng aan vastzit en dat de oorsprong vormt van de chorionvilli. |
| Foetale circulatie | Het bloedcirculatiesysteem van de foetus, dat kenmerkende structuren en omleidingen bevat (bypasses) om organen zoals de lever en longen te omzeilen die nog niet volledig functioneel zijn. |
| Ductus venosus | Een bloedvat dat de vena cava inferior verbindt met de vena hepatica, waardoor een deel van het zuurstofrijke bloed uit de placenta de lever omzeilt en direct naar het hart stroomt. |
| Foramen ovale | Een opening tussen de linker- en rechteratrium van het hart van de foetus, waardoor zuurstofrijk bloed vanuit de rechteratrium naar de linkeratrium kan stromen en de longen omzeilt. |
| Ductus arteriosus | Een bloedvat dat de longslagader verbindt met de aorta, waardoor een deel van het bloed dat naar de longen wordt gepompt, de longcirculatie omzeilt en naar het lichaam gaat. |
| Vena cava inferior | De grote ader die het bloed uit de onderste delen van het lichaam naar het rechteratrium van het hart transporteert. |
| Linkeratrium | De linkerboezem van het hart, die bloed ontvangt van de longen. |
| Longslagader | De slagader die bloed van het rechterventrikel naar de longen transporteert voor oxygenatie. |
| Aorta | De grootste slagader van het lichaam, die zuurstofrijk bloed vanuit het linkerventrikel naar de rest van het lichaam transporteert. |
| Placentaire functie | De diverse rollen die de placenta vervult, waaronder transport van voedingsstoffen en zuurstof, afvoer van afvalstoffen, immunologische bescherming en hormoonproductie. |
| Eenvoudige diffusie | Het passieve transport van stoffen over de placentaire barrière, gedreven door concentratieverschillen, zoals bij O2, CO2 en vetoplosbare stoffen. |
| Actief transport | Het transport van stoffen over de placentaire barrière tegen een concentratiegradiënt in, waarvoor energie nodig is, zoals bij aminozuren en glucose. |
| Filtratie / pinocytose / microlekkage | Mechanismen voor het transport van stoffen door de placentaire membraan, waarbij kleine deeltjes of vloeistoffen worden opgenomen of lekken. |
| Immunologische functie | De rol van de placenta bij het beschermen van de foetus tegen het immuunsysteem van de moeder, met name door het transport van maternale IgG-antilichamen. |
| IgG | Een type antilichaam dat door de moeder wordt geproduceerd en actief door de placenta wordt getransporteerd naar de foetus, wat passieve immuniteit biedt. |
| IgM | Een type antilichaam dat voornamelijk door de foetus zelf wordt geproduceerd als reactie op infectie. Het passeert de placenta niet. |
| IgA | Een type antilichaam dat voornamelijk wordt gevonden in slijmvliezen en lichaamsvloeistoffen. Het passeert de placenta nauwelijks. |
| Allograft | Een transplantaat van een individu van dezelfde soort, maar met een genetisch verschil. De foetus kan als een allograft worden beschouwd, en de placenta helpt bij het voorkomen van afstoting. |
| Lactaat | Een metaboliet die wordt geproduceerd tijdens de anaërobe glycolyse, en die door de placenta kan worden getransporteerd. |
| Cholesterol | Een vetachtige stof die essentieel is voor celmembranen en hormoonproductie. De placenta kan cholesterol produceren en transporteren. |
| PAPP-A (Pregnancy-Associated Plasma Protein-A) | Een eiwit dat door de placenta wordt geproduceerd en dat wordt gebruikt als een biomarker bij prenatale screening, onder andere voor chromosomale afwijkingen. |
| Alkalische fosfatase | Een enzym dat door de placenta wordt geproduceerd en dat kan worden gemeten in het bloed van de moeder als indicator van placentaire activiteit. |
| Endocriene functie | De functie van de placenta als een tijdelijk endogeen orgaan dat hormonen produceert die essentieel zijn voor het in stand houden van de zwangerschap. |
| Humaan choriongonadotrofine (hCG) | Een hormoon geproduceerd door de syncytiotrofoblast dat de corpus luteum stimuleert om progesteron te blijven produceren, wat essentieel is voor het behoud van de zwangerschap in de vroege stadia. |
| LH (Luteïniserend hormoon) | Een hormoon geproduceerd door de hypofyse dat een rol speelt bij ovulatie en de productie van geslachtshormonen. hCG neemt de functie van LH over om de corpus luteum te ondersteunen. |
| Corpus luteum | Het gele lichaam dat ontstaat in de eierstok na ovulatie en dat progesteron en oestrogenen produceert om de baarmoeder voor te bereiden op zwangerschap. |
| Miskraam | Het verlies van een zwangerschap vóór 20 weken. Een resectie van de corpus luteum vóór 7 weken zwangerschap kan tot een miskraam leiden als de placenta nog niet voldoende hormonen produceert. |
| HPL (Human Placental Lactogen) | Een hormoon geproduceerd door de placenta dat effecten heeft op de maternale stofwisseling, zoals het verhogen van de bloedsuikerspiegel (diabetogeen effect) en het stimuleren van de melkproductie. |
| Relaxine | Een hormoon geproduceerd door de placenta dat helpt bij het ontspannen van ligamenten en spieren, met name in het bekken, om de bevalling te vergemakkelijken. |
| Progesteron | Een vrouwelijk geslachtshormoon dat essentieel is voor het in stand houden van de zwangerschap. Het onderdrukt uteruscontracties, stimuleert de melkklieren en heeft effecten op het centraal zenuwstelsel en de nieren. |
| Uteruscontracties | Het samentrekken van de spieren van de baarmoederwand, die cruciaal zijn voor de bevalling. Progesteron onderdrukt deze contracties tijdens de zwangerschap. |
| Alveoli | Kleine blaasjes in de borstklieren waar melk wordt geproduceerd. Progesteron draagt bij aan de proliferatie ervan. |
| Centraal Zenuwstelsel (CZS) | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Hormonen zoals progesteron kunnen hier effecten op hebben, zoals het veroorzaken van slaperigheid. |
| Aldosteron | Een hormoon dat door de bijnieren wordt geproduceerd en een rol speelt bij de regulatie van zout- en waterbalans in de nieren. Progesteron kan hiermee concurreren. |
| Thermoregulatie | Het vermogen van het lichaam om de lichaamstemperatuur te handhaven. Hormonale veranderingen tijdens de zwangerschap kunnen dit beïnvloeden. |
| Lokale immuunsuppressie | Het onderdrukken van de immuunrespons in een specifiek gebied. De placenta voert dit uit om afstoting van de foetus te voorkomen. |
| Oestrogenen | Een groep vrouwelijk geslachtshormonen die een rol spelen bij de ontwikkeling van de geslachtsorganen, de groei van de uterus en de melkproductie. |
| Osteoblastenactiviteit | De activiteit van cellen die betrokken zijn bij de vorming van botweefsel. Oestrogenen kunnen deze activiteit verhogen. |
| Intestinale calciumabsorptie | De opname van calcium uit de darmen. Oestrogenen kunnen dit proces bevorderen, wat belangrijk is voor de botgezondheid van de foetus. |
| Eiwitproductie | Het proces van het aanmaken van eiwitten in het lichaam. Oestrogenen kunnen de algemene eiwitproductie verhogen. |
| Vasodilatatie | Het verwijden van bloedvaten. Oestrogenen kunnen dit veroorzaken, wat bijdraagt aan de verhoogde bloedtoevoer tijdens de zwangerschap. |
| Hemodynamische functie | De functie gerelateerd aan de bloedstroom en de druk in het cardiovasculaire systeem. De placenta speelt hier een cruciale rol in door de bloedtoevoer naar de foetus te regelen. |
| Vruchtwater | Het vocht dat de foetus omringt in de vruchtzak. Het beschermt de foetus, ondersteunt de groei en ontwikkeling, en speelt een rol bij ademhalingsbewegingen. |
| Ademhalingsbewegingen | De bewegingen van de borstkas van de foetus, die helpen bij de ontwikkeling van de longen. Vruchtwater is hierbij essentieel. |
| Foetale bewegingen | Bewegingen die de foetus maakt, die belangrijk zijn voor de groei en ontwikkeling van spieren en botten. |
| Mechanische functie | De beschermende rol van het vruchtwater door als schokdemper te fungeren en de foetus te beschermen tegen externe druk en schokken. |
| Amnioncellen | Cellen die de binnenste laag van de amnionvliezen bekleden. Ze dragen bij aan de productie van vruchtwater. |
| Secundinae | Een verzamelnaam voor de bijlagen van de zwangerschap die na de bevalling uit de baarmoeder worden verwijderd, waaronder de placenta, navelstreng en vruchtvliezen. |
| Placenta (bij bevalling) | Het orgaan dat na de bevalling wordt uitgedreven. De grootte en kenmerken ervan worden beschreven, inclusief de foetale en maternale zijde. |
| Foetale zijde (placenta) | De kant van de placenta die naar de foetus is gericht, bedekt met amnion en de choriale plaat waar de navelstreng is ingeplant. |
| Maternele zijde (placenta) | De kant van de placenta die aan de baarmoederwand is gehecht, bestaande uit cotyledonen gescheiden door septa. |
| Navelstreng | De verbinding tussen de foetus en de placenta, die bloedvaten bevat voor de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen. |
| Gelei van Wharton | Een gelatineuze substantie die de bloedvaten van de navelstreng omhult en beschermt tegen samendrukking. |
| SUA (Single Umbilical Artery) | Een aangeboren afwijking waarbij de navelstreng slechts één slagader bevat in plaats van twee. Dit kan geassocieerd zijn met nierpathologie. |
| Insertie (navelstreng) | De plaats waar de navelstreng aan de placenta is bevestigd, welke centraal, excentrisch, marginaal of velamenteus kan zijn. |
| Velamenteuze insertie | Een zeldzame en potentieel risicovolle aanhechting van de navelstreng aan de vliezen, in plaats van aan de placenta zelf, waardoor de bloedvaten kwetsbaarder zijn voor beschadiging. |