Legal Education
Cover
09 - thema 4 - hierarchie der rechtsnormen.pptx
Summary
# Enkele principes betreffende rechtsregels
Hieronder volgt een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Enkele principes betreffende rechtsregels", gebaseerd op de verstrekte documentatie en voldoend aan alle gestelde eisen.
## 1. Enkele principes betreffende rechtsregels
Dit onderwerp behandelt de fundamentele principes die de geldigheid, toepassing en bekendheid van rechtsregels waarborgen, waaronder kenbaarheid, werking in tijd en ruimte, en de hiërarchie van rechtsbronnen.
### 1.1 De rechtsregel moet kenbaar zijn
Een fundamenteel principe is dat rechtsregels kenbaar moeten zijn voor de rechtssubjecten. Dit principe wordt uitgedrukt met het adagium *'Nemo censetur ignorare legem'* (niemand wordt geacht de wet te kennen).
#### 1.1.1 Publicatie
Publicatie is essentieel voor de kenbaarheid van rechtsregels. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen officiële en onofficiële publicatie.
* **Officiële publicatie:** Deze is verplicht voor materiële wetten en zorgt voor algemene bekendheid.
* Belgisch Staatsblad
* Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L)
* Bestuursmemoriaal (provincies)
* Gemeentelijke website
* **Onofficiële publicatie:** Dit omvat publicaties die niet noodzakelijk wettelijke kracht verlenen, maar wel bijdragen aan de verspreiding van informatie.
> **Tip:** Let op het onderscheid tussen consolidatie (het bijeenbrengen van gewijzigde teksten) en coördinatie/codificatie (het systematisch herschikken van wetgeving).
#### 1.1.2 Hiërarchie van de formele rechtsbronnen
Wanneer rechtsregels elkaar tegenspreken, treedt de hiërarchie van de formele rechtsbronnen in werking om te bepalen welke regel prevaleert. De hiërarchie, geordend naar afdwingbaarheid en kracht, is als volgt:
1. Materiële wet
2. Rechtspraak
3. Rechtsleer
4. Gewoonte
5. Algemene rechtsbeginselen
> **Tip:** Deze hiërarchie is van belang voor de *kracht* van de norm, niet primair voor het *opzoeken* van de norm.
### 1.2 Werking in de tijd
De werking van rechtsregels in de tijd wordt bepaald door principes als niet-retroactiviteit en de verschillende data die aan de totstandkoming van een wet verbonden zijn.
#### 1.2.1 Principe van niet-retroactiviteit
In principe werken rechtsregels niet terug in de tijd. Dit is een wettelijk principe, vastgelegd in artikel 1.2 van het Burgerlijk Wetboek, en geen grondwettelijk principe.
* **Uitzondering:** De zachtere strafwet is een belangrijke uitzondering op dit principe.
#### 1.2.2 Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van een rechtsregel is afhankelijk van de publicatie en de wettelijke termijn die na publicatie in acht genomen moet worden.
* **Belgisch Staatsblad:** 10 dagen na publicatie, tenzij anders bepaald.
* **Publicatieblad van de Europese Unie:** 20 dagen na publicatie.
* **Bestuursmemoriaal:** 5 dagen na publicatie.
* **Gemeentelijke website:** 5 dagen na publicatie.
#### 1.2.3 Einde van de werking
Een rechtsregel houdt op te bestaan wanneer:
* Zij uitdrukkelijk wordt opgeheven.
* Zij uitdrukkelijk tijdelijk is vastgesteld.
* Zij stilzwijgend wordt overruled door een latere regel.
#### 1.2.4 Overgangsrecht
Problemen bij het einde van de werking van een rechtsregel worden opgelost via "overgangsrecht". Dit omvat:
* **Uitdrukkelijke overgangsbepalingen:** De beste oplossing, waarbij de wetgever zelf regels opstelt voor de overgangsperiode.
* **Regels bij gebrek aan uitdrukkelijke bepalingen:**
* *Lex posterior derogat priori*: de nieuwere wet heft de oudere op.
* *Lex specialis derogat generali*: de specifieke wet gaat voor op de algemene wet.
* **"Eerbiedigende" werking:** Aanvullende regels die blijven gelden voor lopende contracten.
* **"Onmiddellijke/exclusieve" werking:** Dwingende regels die onmiddellijk van toepassing zijn, zelfs op lopende contracten.
#### 1.2.5 De "drie data" van een wet
Bij de toepassing van een wet zijn drie data cruciaal:
1. **Datum van afkondiging:** De ondertekening van de wet, dienend voor identificatie.
2. **Datum van publicatie:** De tekst is definitief en vindbaar gemaakt.
3. **Datum van inwerkingtreding:** Het moment waarop de wet toepasbaar wordt.
De datum van goedkeuring door het Parlement is **niet** bepalend voor de werking in tijd.
### 1.3 Werking in de ruimte
De werking in de ruimte slaat op het territorium of de personen waarop een rechtsregel van toepassing is.
* **Territoriale werking:** De normen gelden binnen het geografische gebied dat door de overheid van dat rechtssysteem wordt beheerst, ongeacht waar de rechtssubjecten zich bevinden.
* **Personele werking:** De normen zijn van toepassing op alle "leden" of rechtssubjecten van dat rechtssysteem, ongeacht waar zij zich bevinden.
> **Tip:** Problemen die de "grenzen" van rechtsystemen overschrijden, vallen onder het Internationaal Privaatrecht (IPR).
### 1.4 Het toepassen van de rechtsregel
Het toepassen van een rechtsregel op concrete feiten is een complex proces dat verschillende stappen omvat:
#### 1.4.1 Recht versus feiten: moment van inductie
Dit betreft het "apprciëren" of kwalificeren van de feiten aan de hand van de rechtsregel. De werkelijke feiten worden vertaald naar een wettelijk probleem. Dit proces vereist logica en is methodologisch onderscheiden van de interpretatie van de regel zelf.
#### 1.4.2 Recht versus feiten: interpretatie
Interpretatie verfijnt, verduidelijkt en maakt de rechtsregel concreter en toepasbaarder.
* **Macro-niveau:** Interpretatie van de materiële wet.
* **Micro-niveau:** Interpretatie van de wil van partijen in contracten (bv. art. 5.28 BW, 5.64 e.v. BW), of, indien nodig, interpretatie door de rechter.
**Wie interpreteert?**
* **Wetgever:** Authentieke interpretatie (heeft retroactieve werking).
* **Rechtspraak:** Casuïstische interpretatie (praetoriaanse rechtsvorming), hoewel er geen strikte precedentenwerking is.
* **Rechtsleer of doctrine:** Deskundige interpretatie.
* **Gewoonte:** De gebruikelijke betekenis van termen (*consuetudo secundum legem*).
**Hoe interpreteren?**
Er zijn diverse interpretatiemethoden:
* Exegetische (grammaticale) methode
* Wetshistorische methode
* Rechtshistorische methode
* Teleologische methode (ratio legis)
* Beschermingsregelmethode
#### 1.4.3 Recht versus feiten: de juridische deductie
Dit is het moment van toepassing volgens de regels van de klassieke logica, met name het syllogisme (maior, minor, conclusie). De toepassing moet logisch zijn.
**Typische juridische redeneringen:**
* *A pari*: naar analogie van.
* *A contrario*: uit het tegenovergestelde.
* *A fortiori*: uit de sterkste.
* Subsidiariteit.
> **Voorbeeld:** Art. 1397 Ger.W. stelt dat verzet en hoger beroep tegen eindvonnissen de tenuitvoerlegging schorsen, tenzij de wet anders bepaalt. Een rechter kan dit principe *a pari* toepassen op een gelijkaardige procedure indien de redenering van de wetgever ook daar van toepassing is.
### 1.5 Hiërarchie der “materiële wetten”
"Materiële wetten" omvatten alle algemene normen uitgevaardigd door een overheid, evenals collectieve overeenkomsten zoals CAO's. De lagere normen mogen de hogere niet tegenspreken.
#### 1.5.1 Overzicht van de hiërarchie
De hiërarchie kan worden voorgesteld als een trap met verschillende treden, van supranationale normen tot lokale reglementen:
1. **Inter- en supranationale normen:** Verdragen (EVRM, EU-verdragen) en afgeleid recht (bv. EU-verordeningen). Deze hebben voorrang (*monisme*) en directe werking indien ze aan subjectieve en objectieve criteria voldoen. Richtlijnen hebben beperkte directe werking bij niet-tijdige omzetting.
2. **Grondwet:** Bevat staatsstructuur en fundamentele rechten, moeilijk te wijzigen (preconstituante, herzieningsverklaring, constituante).
3. **Bijzondere wetten en bijzondere decreten:** Gestemd met een bijzondere meerderheid (bv. financiering gemeenschappen/gewesten, Grondwettelijk Hof).
4. **Formele wetten, decreten, ordonnanties, besluitwetten, genummerde KB’s:**
* Formele wetten (sensu stricto) door het Parlement.
* Programmawetten (houdende diverse bepalingen).
* Decreten (gemeenschappen/gewesten) en Ordonnanties (Brussels Hoofdstedelijk Gewest).
* Besluitwetten (uitgevaardigd in crisissituaties door de regering bij gebrek aan parlement).
* Genummerde KB’s (opdrachtwetten/bijzondere machtenwetten).
5. **Koninklijke besluiten en besluiten van de deelstaatregeringen:** Uitvoerende macht, concretiseren de wet. Vereisen vermelding van wettelijke basis (legaliteit) en materiële redenen (opportuniteit).
6. **Ministeriële besluiten:** Verder verfijnen of concretiseren, eveneens met vermelding van legaliteit en opportuniteit.
7. **Provinciale en gemeentelijke reglementen:** Binnen hun bevoegdheid, met respect voor hogere normen.
8. **Rondzendbrieven en soft law:** Bevatten geen nieuwe regels, maar bieden richtlijnen aan ambtenaren en zijn belangrijk voor interpretatie.
#### 1.5.2 Controle op legaliteit
De legaliteit van normen kan gecontroleerd worden door:
* **Elke rechter:** Exceptie van onwettigheid (art. 159 Gw).
* **Raad van State (Afdeling Bestuursrechtspraak):** Vernietigingsverzoek (binnen 60 dagen na uitputting administratief beroep), eventueel schorsing (mits nadeel).
### 1.6 Rechtspraak
Rechtspraak is de interpretatie van het recht door de rechterlijke macht. Hoewel er geen strikte precedentenwerking is in België, leidt "vaste" interpretatie tot praetoriaanse rechtsvorming. De rechter mag geen rechtsweigering plegen en heeft een relatief "gezag van gewijsde". De publicatie van rechtspraak is niet verplicht, behalve voor het Grondwettelijk Hof. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het beschikkende gedeelte en de motivering.
### 1.7 Rechtsleer
De rechtsleer omvat alle geschriften die over het recht gaan, zoals handboeken, artikelen, noten en overzichten van rechtspraak. Universiteiten spelen hierin een belangrijke rol. Ook hier zijn kwantitatieve en kwalitatieve criteria van belang voor de invloed.
### 1.8 Gewoonte (en gebruiken)
Gewoonte was historisch een belangrijke rechtsbron, maar is tegenwoordig minder prominent. De essentie ervan ligt in de herhaling (objectief element) en de overtuiging van juridische bindendheid (subjectief element).
* *Consuetudo secundum legem*: gewoonte die de wet aanvult.
* *Consuetudo praeter legem*: gewoonte die rechtspraak aanvult.
* *Consuetudo contra legem*: gewoonte die de wet tegenspreekt (is in principe niet toegestaan).
### 1.9 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen worden erkend als zelfstandige, ongeschreven rechtsbronnen. Ze worden vaak toegepast, met name in het administratief recht (beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het hoorrecht en de redelijke termijn). Ze kunnen van grondwettelijk of wettelijk niveau zijn. Voorbeelden zijn het verbod op eigenrichting.
---
# De toepassing van de rechtsregel
Dit deel verklaart hoe rechtsregels worden toegepast op concrete feiten, met aandacht voor de drie cruciale stappen: inductie (kwalificatie van feiten), interpretatie (verduidelijking van de regel) en deductie (logische toepassing via redeneringen).
## 2.1 Recht versus feiten: de drie momenten
Het toepassen van een rechtsregel op een concrete situatie vereist een systematische aanpak die drie hoofdfasen omvat: inductie, interpretatie en deductie.
### 2.1.1 Moment van inductie: kwalificatie van feiten
De eerste stap bij het toepassen van de rechtsregel is het "kwalificeren" van de feiten. Dit betekent dat de werkelijke, concrete feiten van een situatie worden geherformuleerd tot juridische termen die binnen een wettelijk kader passen. Het gaat erom de materiële werkelijkheid te vertalen naar een juridisch probleem. Deze kwalificatie gebeurt door middel van inductie, waarbij specifieke gevallen worden geanalyseerd om ze te categoriseren onder een bestaande rechtsregel. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de interpretatie van de rechtsregel zelf reeds vaststaat.
> **Tip:** Zie dit moment als het vertalen van alledaagse gebeurtenissen naar de taal van de wet. "Jan slaat Piet" wordt bijvoorbeeld juridisch gekwalificeerd als "lichamelijk letsel toebrengen".
### 2.1.2 Moment van interpretatie: verduidelijking van de regel
Na de kwalificatie van de feiten, richt de aandacht zich op de rechtsregel zelf. Het is zelden voldoende om de regel letterlijk te lezen; de regel moet vaak verfijnd, verduidelijkt of concreter gemaakt worden om toepasbaar te zijn op het specifieke geval. Dit proces wordt interpretatie genoemd.
Interpretatie kan op verschillende niveaus plaatsvinden:
* **Macro-niveau:** De interpretatie van de materiële wetgever.
* **Micro-niveau:** De interpretatie van de wil(suiting) van partijen bij een overeenkomst, of de interpretatie door de rechter wanneer de wil van partijen onduidelijk is.
De interpretatie kan plaatsvinden door diverse actoren:
* **Wetgever:** Dit leidt tot authentieke interpretatie, die met terugwerkende kracht geldt.
* **Rechtspraak:** Rechters interpreteren de wet in concrete geschillen. Hoewel er in België geen formele precedentenwerking is, kan de rechtspraak wel leiden tot een "vaste" interpretatie (praetoriaanse rechtsvorming).
* **Rechtsleer (doctrine):** Juridische auteurs en experts analyseren en duiden de wet.
* **Gewoonte:** De gebruikelijke betekenis die aan een regel wordt gegeven door de praktijk (consưetudo secundum legem).
Er bestaan diverse interpretatiemethoden, waaronder:
* **Exegetische (grammaticale) methode:** Focust op de letterlijke betekenis van de woorden.
* **Wetshistorische methode:** Onderzoekt de intentie van de wetgever ten tijde van de totstandkoming.
* **Rechtshistorische methode:** Kijkt naar de historische context en evolutie van de regel.
* **Teleologische methode (ratio legis):** Richt zich op het doel en de strekking van de wet.
* **Beschermingsregel:** Interpreteert de regel in het licht van de bescherming van een bepaalde partij.
### 2.1.3 Moment van deductie: logische toepassing via redeneringen
Het laatste moment is de juridische deductie. Hierbij wordt de (geïnterpreteerde) rechtsregel logisch toegepast op de gekwalificeerde feiten. Dit proces volgt de regels van de klassieke logica, met name het syllogisme, dat bestaat uit een major (de algemene regel), een minor (de specifieke feiten) en een conclusie (de toepassing van de regel op de feiten).
Om dit correct te doen, moet men eerst de regel herschrijven in een "als...dan..." structuur. Vervolgens is het cruciaal om onderscheid te maken tussen noodzakelijke en voldoende voorwaarden, en om te werken met begrippen zoals contradictie (tweeledige tegenstelling) en contraire begrippen (meer dan twee, elkaar uitsluitende begrippen).
Er zijn verschillende typische juridische redeneringsvormen die hierbij een rol spelen:
* **A pari (analogie):** Een regel die van toepassing is op situatie A, wordt toegepast op de vergelijkbare situatie B.
> **Voorbeeld:** Als een wet bepaalt dat men geen bereden dier mag meenemen in een park, kan dit door analogie ook worden toegepast op een bromfiets.
* **A contrario (omgekeerde strekking):** Als een regel geldt voor situatie A, impliceert dit dat deze regel *niet* geldt voor situatie B, die wezenlijk verschilt.
* **A fortiori (a contrario versterkt):** Een regel die geldt voor een minder vergaand geval, geldt a fortiori voor een meer vergaand geval.
* **Subsidiariteit:** Een regel of rechtsmiddel mag pas worden toegepast als eerdere, meer directe middelen niet (meer) mogelijk of effectief zijn.
> **Voorbeeld 1 (Art. 1397 Ger.W.):** "Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt en onverminderd de regel van art. 1414, schorsen verzet en hoger beroep tegen eindvonnissen daarvan de tenuitvoerlegging."
> Dit betekent dat verzet en hoger beroep *in principe* de tenuitvoerlegging van een vonnis schorsen, tenzij de wet een specifieke uitzondering voorziet.
> **Voorbeeld 2 (Art. 544 Ger. W.):** "De verslaggever verwijst, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de betrokken partijen, naar de raad alle feiten die aanleiding kunnen geven tot tuchtmaatregelen."
> Dit impliceert dat de verslaggever de plicht heeft om feiten die tuchtrechtelijke gevolgen kunnen hebben, voor te leggen aan de raad.
---
# Hiërarchie van wetten en rechtsnormen
Dit onderwerp analyseert de gelaagde structuur van rechtsnormen, van supranationale tot lokale regels, met nadruk op de hiërarchie die bepaalt welke norm voorrang heeft.
## 3.1 Enkele principes
### 3.1.1 De rechtsregel moet kenbaar zijn
Juridische regels moeten publiek toegankelijk zijn. Dit principe staat bekend als 'nemo censetur ignorare legem' (niemand wordt geacht de wet niet te kennen). Publicatie is essentieel voor alle rechtsbronnen, maar verplicht voor materiële wetten via officiële kanalen zoals het Belgisch Staatsblad of het Publicatieblad van de Europese Unie. Ook bestuursorganen op provinciaal en gemeentelijk niveau publiceren hun regels, vaak op hun website.
> **Tip:** Let op het onderscheid tussen consolidatie (het bij elkaar voegen van verschillende versies van een wet) en coördinatie/codificatie (het systematisch herschrijven en ordenen van wetgeving).
### 3.1.2 Hiërarchie van de formele rechtsbronnen
Wanneer er een tegenstrijdigheid is tussen rechtsnormen, geldt een hiërarchie die bepaalt welke norm voorrang heeft. De algemene hiërarchie, van hoog naar laag, is: materiële wet, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte en algemene rechtsbeginselen. Binnen de 'wet' zelf zijn er verdere hiërarchische verhoudingen.
### 3.1.3 Werking in de tijd
* **Principe van niet-retroactiviteit:** Een rechtsregel werkt in principe niet terug in de tijd. Dit is een wettelijk principe (art. 1.2 Burgerlijk Wetboek) en niet noodzakelijk een grondwettelijk principe. Een uitzondering is de mildere strafwet.
* **Begin van werking:** Regels treden in werking vanaf de publicatie, met een specifieke termijn (vaak 10 dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad, 20 dagen in het Publicatieblad van de Europese Unie, en 5 dagen voor provinciale en gemeentelijke reglementen, tenzij anders bepaald).
* **Einde van werking:** Een regel eindigt in principe nooit vanzelf, tenzij hij uitdrukkelijk wordt opgeheven, tijdelijk wordt opgeheven, of stilzwijgend wordt overruled door een nieuwere, hogere norm.
* **Overgangsrecht:** Problemen bij de overgang van oude naar nieuwe regels worden best opgelost met uitdrukkelijke overgangsbepalingen. Indien deze ontbreken, gelden regels zoals 'lex posterior derogat legi priori' (de nieuwere wet heeft voorrang op de oudere) en 'lex specialis derogat legi generali' (de specifieke wet heeft voorrang op de algemene). Bij 'lopende' contracten kan onderscheid gemaakt worden tussen regels met 'eerbiedigende' (aanvullende) werking en regels met 'onmiddellijke/exclusieve' (dwingende) werking.
* **De drie data van een wet:** De datum van goedkeuring door het Parlement is niet bepalend voor de werking. De belangrijke data zijn:
1. **Afkondiging:** De ondertekening van de wet (voor identificatie).
2. **Publicatie:** De wetstekst is definitief en vindbaar.
3. **Inwerkingtreding:** De datum vanaf wanneer de wet mag worden toegepast.
### 3.1.4 Werking in de ruimte
Rechtsnormen gelden binnen het rechtssysteem waarin ze zijn uitgevaardigd. Dit kan territoriaal (binnen het geografische gebied van een overheid) of personeel (van toepassing op alle rechtssubjecten van dat rechtssysteem) zijn. Grensoverschrijdende problemen vallen onder het Internationaal Privaatrecht (IPR).
## 3.2 Het toepassen van de rechtsregel
Het toepassen van een rechtsregel op een concreet geval omvat verschillende stappen:
### 3.2.1 Recht versus feiten: moment van inductie
Dit is het proces waarbij de feiten van een zaak worden gekwalificeerd of geherkwalificeerd om ze te laten passen binnen een wettelijk probleem. De 'werkelijke' feiten worden omgevormd tot een juridisch relevant probleem. Dit staat los van de methodologische interpretatie van de regel zelf.
### 3.2.2 Recht versus feiten: interpretatie
Interpretatie verfijnt, verduidelijkt of maakt een vaststaande rechtsregel concreter en toepasbaarder. Dit kan op macro-niveau (door de wetgever) of micro-niveau (door de wil van partijen of de rechter).
* **Wie interpreteert?** De wetgever (authentieke interpretatie, retroactief), de rechtspraak (casuïstiek, 'praetoriaanse' rechtsvorming, hoewel er formeel geen precedenten zijn), de rechtsleer, of de gewoonte (secundum legem, de gebruikelijke betekenis).
* **Hoe wordt geïnterpreteerd?** Er zijn diverse methoden, zoals de exegetische (grammaticale) methode, de wetshistorische methode, de rechtshistorische methode, de teleologische methode (zoekt de ratio legis, het doel van de wet) en de beschermingsregelmethode.
### 3.2.3 Recht versus feiten: de juridische deductie
Dit is het logische moment van de toepassing, vaak via een syllogisme (maior, minor, conclusie). De regel wordt herschreven in een 'als...dan...' structuur. Belangrijk is het onderscheid tussen noodzakelijke en voldoende voorwaarden, en het herkennen van contradictorische (twee tegengestelden) en contraire (meer dan twee, elkaar uitsluitende) begrippen.
Typische juridische redeneringen zijn:
* **A pari:** Redeneren vanuit gelijkenis.
* **A contrario:** Redeneren vanuit tegenstelling.
* **A fortiori:** Redeneren vanuit sterkere positie (als het ene geldt, geldt het andere des te meer).
* **Subsidiariteit:** Een regel geldt pas als een andere regel niet van toepassing is.
## 3.3 Hiërarchie van (materiële) wetten
Dit onderdeel beschrijft de gelaagde structuur van normen die voortkomen van verschillende overheden, waarbij lagere normen niet mogen ingaan tegen hogere normen.
### 3.3.1 Algemeen
Een algemene norm is een regel die uitgaat van een overheid. Verschillende overheden (Europa, België, deelstaten, provincies, gemeenten) creëren normen. Er zijn twee soorten bevoegdheden: wetgevende en uitvoerende. Materiële wetten op een lager niveau mogen de hogere normen niet tegenspreken.
### 3.3.2 Overzicht van de hiërarchie
De hiërarchie van materiële wetten kan worden voorgesteld als een trap met verschillende treden, van hoog naar laag:
1. **Inter- en supranationale normen:** Verdragen en recht van internationale organisaties (bv. EU).
2. **Grondwet:** De hoogste nationale norm.
3. **Bijzondere wetten en bijzondere decreten:** Gestemd met een bijzondere meerderheid.
4. **Formele wetten, decreten, ordonnanties:** Gevormd door de respectievelijke wetgevende kamers. Dit omvat ook besluitwetten en genummerde Koninklijke Besluiten (KB's).
5. **Koninklijke besluiten en besluiten van de Gemeenschaps-/Gewestregeringen:** Uitvoerende macht, die hogere normen concretiseren.
6. **Ministeriële besluiten:** Verdere concretisering door ministers.
7. **Provinciale en gemeentelijke reglementen:** Regels op lokaal niveau.
8. **Rondzendbrieven, circulaires, soft law:** Richtlijnen aan ambtenaren of gentlemen's agreements, die geen nieuwe regels inhouden maar wel belangrijk zijn voor interpretatie.
### 3.3.3 Inter- en supranationale normen
* **Rechtstreeks werkend:** Indien aan subjectieve en objectieve criteria is voldaan, kunnen deze normen rechtstreeks van toepassing zijn. Dit gebeurt via verdragen (bilateraal of multilateraal), die door regering en parlement worden geratificeerd en goedgekeurd. Ook via supranationale instellingen (bv. EU) wordt soevereiniteit overgedragen. Dit leidt tot primair (bv. EU-verdragen) en secundair unierecht (bv. verordeningen). België hanteert een monistisch systeem, wat betekent dat geen aparte omzetting nodig is.
* **Niet-rechtstreeks werkend:** Soms zijn deze normen enkel van toepassing tussen overheden. Richtlijnen hebben bijvoorbeeld een beperkte directe werking bij niet-tijdige omzetting en leiden tot richtlijnconforme interpretatie.
### 3.3.4 Grondwet
De Belgische Grondwet (oorspronkelijk van 1831, met wijzigingen) bevat de staatsstructuur, instellingen en fundamentele rechten. Ze is moeilijk wijzigbaar door het speciale herzieningsprocedure.
### 3.3.5 Bijzondere wetten en bijzondere decreten
Deze behoren tot de grondwet in brede zin en worden gestemd met een gekwalificeerde meerderheid (2/3 meerderheid per taalgroep). Voorbeelden zijn wetten over de financiering van gemeenschappen/gewesten of de oprichting van het Grondwettelijk Hof.
### 3.3.6 Formele wetten, decreten, ordonnanties, besluitwetten, genummerde KB’s
* **Formele wetten:** Gevormd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Programmawetten vallen hieronder en bevatten diverse bepalingen.
* **Decreten en ordonnanties:** Gevormd door de parlementen van de Gemeenschappen en Gewesten, en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
* **Besluitwetten:** Gevormd in crisissituaties waarin het parlement niet functioneert, door de regering op basis van een opdrachtwet of bijzondere machtenwet.
* **Genummerde KB's of volmachtbesluiten:** De regering treedt hierbij op als wetgever. Er is een bekrachtigingswet nodig.
Deze normen staan op hetzelfde hiërarchische niveau en worden op vergelijkbare wijze tot stand gebracht. Het Grondwettelijk Hof kan ze vernietigen of ongeldig verklaren op basis van een prejudiciële vraag.
### 3.3.7 Koninklijke besluiten en besluiten van de Gemeenschaps-/Gewestregeringen
Deze behoren tot de uitvoerende macht en verfijnen en concretiseren de hogere normen. Ze moeten steeds een wettelijke basis hebben (legaliteit) en gebaseerd zijn op materiële redenen (opportuniteit).
### 3.3.8 Ministeriële besluiten
Deze besluiten verfijnen of concretiseren de bevoegdheden van ministers en moeten eveneens een wettelijke basis en opportuniteitsgrond hebben.
### 3.3.9 Provinciale en gemeentelijke reglementen
Deze regels gelden op provinciaal en gemeentelijk niveau en worden gebaseerd op de toegewezen bevoegdheden, met respect voor de hogere normen (legaliteit) en opportuniteitsredenen.
### 3.3.10 Ministeriële e.a. rondzendbrieven, circulaires, soft law
Deze documenten bevatten geen nieuwe regels maar geven richtlijnen aan ambtenaren of vormen gentlemen's agreements. Ze zijn vooral van belang voor de interpretatie van recht.
### 3.3.11 Controle op legaliteit
Elke rechter kan de exceptie van onwettigheid toepassen (art. 159 Gw). Verzoekschriften tot vernietiging bij de Raad van State (Afdeling Bestuursrechtspraak) zijn mogelijk binnen 60 dagen na uitputting van administratief beroep, mits nadeel.
## 3.4 Rechtspraak
Rechtspraak kan als formele rechtsbron worden beschouwd, hoewel er in België geen bindende precedenten zijn zoals in common law systemen. De rechtspraak duidt op de uitspraken van de rechterlijke macht (sensu stricto) maar ook van tuchtrechters, scheidsrechters, etc. (sensu lato). De rechter mag rechtsweigering niet plegen en zijn uitspraken hebben wel een relatief gezag. Criteria voor de invloed van rechtspraak zijn kwantitatief en kwalitatief. Publicatie van rechtspraak is niet verplicht, behalve voor het Grondwettelijk Hof.
## 3.5 Rechtsleer
De rechtsleer omvat alle geschriften over het recht, zoals handboeken, artikelen, noten en overzichten van rechtspraak. Net als bij rechtspraak zijn kwantitatieve en kwalitatieve criteria relevant voor de invloed ervan.
## 3.6 Gewoonte (en gebruiken)
Historisch was gewoonte een belangrijke rechtsbron, maar nu is haar rol beperkter. Gewoonte bestaat uit een objectief element (herhaling van gedrag) en een subjectief element (overtuiging dat dit gedrag juridisch bindend is). Verhoudingen met rechtspraak en wet zijn complex. We onderscheiden:
* **Consuetudo secundum legem:** Gewoonte die de wet volgt of aanvult.
* **Consuetudo praeter legem:** Gewoonte die lacunes in de wet opvult.
* **Consuetudo contra legem:** Gewoonte die ingaat tegen de wet; deze is niet toegestaan.
* **Gebruiken:** Gedragingen die niet juridisch bindend zijn.
## 3.7 Algemene rechtsbeginselen
Deze ongeschreven beginselen worden als zelfstandige rechtsbron erkend. Ze komen zowel van grondwettelijk als wettelijk niveau, en worden met name toegepast in het administratief recht (bv. beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het hoorrecht of de redelijke termijn). Een bekend voorbeeld is het verbod op eigenrichting.
---
# Rechtspraak, rechtsleer en gewoonte als rechtsbronnen
Hier volgt een gedetailleerde samenvatting over rechtspraak, rechtsleer en gewoonte als rechtsbronnen.
## 4. Rechtspraak, rechtsleer en gewoonte als rechtsbronnen
Dit gedeelte onderzoekt de rol van rechtspraak, rechtsleer en gewoonte als aanvullende rechtsbronnen, hun kenmerken, totstandkoming en verhouding tot formele wetten.
### 4.1 De hiërarchie van rechtsnormen en de aanvullende rechtsbronnen
De rechtsregel moet kenbaar zijn voor iedereen (`Nemo censetur ignorare legem`). Dit impliceert publicatie, die verplicht is voor materiële wetten in het Belgisch Staatsblad of het Publicatieblad van de Europese Unie, en officieus kan gebeuren via bestuursmemoriaal of gemeentelijke websites. De hiërarchie van formele rechtsbronnen, van hoog naar laag, is cruciaal bij een conflict tussen normen:
* Materiële wet
* Rechtspraak
* Rechtsleer
* Gewoonte
* Algemene rechtsbeginselen
Deze hiërarchie bepaalt welke norm voorrang krijgt en welke moet wijken.
#### 4.1.1 Rechtspraak
Rechtspraak omvat de uitspraken van de rechterlijke macht. Hoewel er in het Belgische recht geen strikt precedentensysteem geldt, kan een consistente interpretatie door rechtspraak wel degelijk een normatieve impact hebben (`praetoriaanse rechtsvorming`). Rechters mogen zich niet schuldig maken aan rechtsweigering. De rechtspraak wordt vaak gepubliceerd, hoewel dit niet altijd verplicht is, behalve voor het Grondwettelijk Hof. Bij de beoordeling van rechtspraak is er onderscheid tussen het concrete geschil en de algemene norm die eruit kan worden afgeleid. Kwalitatieve en kwantitatieve criteria spelen een rol bij het bepalen van het belang van een uitspraak. Het beschikkend gedeelte van een vonnis is bindend, terwijl de motivering de redenering toelicht.
#### 4.1.2 Rechtsleer
De rechtsleer omvat alle geschriften die over het recht gaan, zoals handboeken, artikelen, noten en overzichten van rechtspraak, vaak afkomstig van academische kringen. Net als bij rechtspraak spelen kwantitatieve en kwalitatieve criteria een rol bij het bepalen van het belang van de rechtsleer. De rechtsleer draagt bij aan de interpretatie en ontwikkeling van het recht.
#### 4.1.3 Gewoonte
Gewoonte, historisch gezien een van de belangrijkste rechtsbronnen, kent twee essentiële elementen:
1. **Herhaling (objectief element):** Een gedrag dat gedurende langere tijd herhaald wordt.
2. **Sanctie (subjectief element):** De overtuiging dat het gedrag juridisch verplicht is.
Er zijn verschillende vormen van gewoonte ten opzichte van de wet:
* **Consuetudo secundum legem:** De gewoonte die de wet bevestigt of de gebruikelijke betekenis ervan verduidelijkt. Dit staat tegenover `onbruik`.
* **Consuetudo praeter legem:** De gewoonte die een lacune in de wet opvult.
* **Consuetudo contra legem:** De gewoonte die ingaat tegen de wet. Dit wordt doorgaans niet als rechtsbron erkend in de Belgische context, in tegenstelling tot `gebruiken`.
#### 4.1.4 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen worden erkend als zelfstandige, ongeschreven rechtsbronnen. Ze zijn vaak van grondwettelijk of wettelijk niveau en vinden ruime toepassing, met name in het bestuursrecht (beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het hoorrecht en het recht op een redelijke termijn). Een klassiek voorbeeld is het verbod op eigenrichting.
> **Tip:** Hoewel de formele wet (zoals een decreet of een koninklijk besluit) de voorrang heeft, kunnen deze aanvullende rechtsbronnen (rechtspraak, rechtsleer, gewoonte, algemene rechtsbeginselen) een doorslaggevende rol spelen bij de interpretatie en concrete toepassing van de wet, en in sommige gevallen zelfs hiaten in de wet opvullen.
---
# Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen fungeren als zelfstandige, ongeschreven rechtsbronnen die breed worden erkend en toegepast, met name binnen het administratief recht.
### 7.1 De aard van algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele, ongeschreven normen die ten grondslag liggen aan een rechtsstelsel. Ze zijn niet geformuleerd in een specifieke wet, maar worden afgeleid uit de algemene rechtsopvattingen en de structuur van het recht. Hun belang is vooral groot in het administratief recht, waar ze dienen als toetsingskader voor het handelen van de overheid.
> **Tip:** Hoewel ongeschreven, worden algemene rechtsbeginselen wel degelijk erkend en toegepast door de rechtspraak en de bestuursrechtspraak.
### 7.2 Belangrijke algemene rechtsbeginselen
Enkele voorbeelden van algemene rechtsbeginselen die vaak worden toegepast zijn:
* **Verbod op eigenrichting:** Dit beginsel stelt dat men zich niet zomaar eigenhandig recht mag verschaffen, maar hiervoor de geijkte juridische procedures moet volgen.
* **Beginselen van behoorlijk bestuur:** Deze verzameling van beginselen is cruciaal in het administratief recht en omvat onder andere:
* **Hoorrecht:** Het recht van belanghebbenden om gehoord te worden in procedures die hen aangaan.
* **Redelijke termijn:** Het vereiste dat beslissingen tijdig genomen en uitgevoerd worden.
> **Example:** Een algemeen rechtsbeginsel kan bijvoorbeeld zijn dat de overheid niet zomaar willekeurig mag handelen. Dit principe, het motiveringsbeginsel, vereist dat overheidsbeslissingen worden onderbouwd met redenen.
### 7.3 Bronnen en niveau van algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen kunnen van verschillende niveaus zijn:
* **Grondwettelijk niveau:** Sommige beginselen zijn zo fundamenteel dat ze verankerd zijn in de Grondwet, zelfs al zijn ze niet expliciet als "algemeen rechtsbeginsel" gecategoriseerd.
* **Wettelijk niveau:** Andere beginselen vinden hun oorsprong in specifieke wettelijke bepalingen, maar worden als algemeen principe erkend en toegepast in diverse contexten.
Deze beginselen zijn niet beperkt tot één specifieke rechtsgebied, maar hebben een bredere, overkoepelende werking. Ze bieden een belangrijk correctief en aanvullend element op de formele rechtsbronnen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Formele rechtsbronnen | Dit zijn de door de overheid erkende kanalen of instellingen waaruit rechtsregels voortkomen, zoals wetten, rechtspraak en gewoonte. Ze bepalen de vorm en de manier waarop regels kenbaar worden gemaakt. |
| Hiërarchie der rechtsnormen | De rangorde die bepaalt welke rechtsnorm voorrang heeft boven een andere bij een conflict of tegenstrijdigheid. Dit principe is cruciaal voor de rechtszekerheid en de uniforme toepassing van het recht. |
| Materiële wet | Een algemene, abstracte regel afkomstig van een overheidsgezag dat bevoegd is om wetten te maken. Dit omvat niet alleen formele wetten, maar ook koninklijke besluiten, decreten, ordonnanties en reglementen. |
| Nemo censetur ignorare legem | Dit Latijnse principe betekent letterlijk "niemand wordt geacht de wet te kennen". Het houdt in dat burgers geacht worden de wet te kennen, ongeacht of zij deze daadwerkelijk kennen of hebben geraadpleegd. |
| Belgisch Staatsblad | Het officiële publicatieblad in België waarin wetten, koninklijke besluiten en andere officiële akten worden bekendgemaakt. Publicatie hierin is noodzakelijk voor de inwerkingtreding van veel rechtsnormen. |
| Consolidatie | Het samenbrengen van verschillende wettelijke teksten of bepalingen tot één enkele, geharmoniseerde tekst, zonder noodzakelijkerwijs de inhoud te wijzigen of te vernieuwen. |
| Codificatie | Het systematisch en volledig verzamelen en ordenen van rechtsregels in een wetboek, vaak met de bedoeling om het recht te vereenvoudigen, te moderniseren en te harmoniseren. |
| Niet-retroactiviteit | Het principe dat een nieuwe wet geen terugwerkende kracht heeft en dus niet van toepassing is op feiten of rechtshandelingen die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding ervan, tenzij de wet dit expliciet bepaalt. |
| Lex posterior derogat legi priori | Dit principe stelt dat een latere wet een eerdere wet opheft of wijzigt als beide normen tegenstrijdig zijn. Het geldt in beginsel, tenzij de latere wet anders bepaalt. |
| Lex specialis derogat legi generali | Dit principe bepaalt dat een specifieke wet voorrang heeft op een algemene wet wanneer beide van toepassing zouden kunnen zijn op dezelfde situatie. De specifieke regel wordt dan toegepast. |
| Juridische deductie | Het proces waarbij een specifieke conclusie wordt afgeleid uit algemene rechtsregels en vastgestelde feiten, vaak via logische redeneringen zoals het syllogisme. |
| Syllogisme | Een logische redenering die bestaat uit twee premissen en een conclusie. In het recht wordt het gebruikt om een juridische beslissing te onderbouwen door een algemene regel (maior) te koppelen aan specifieke feiten (minor) om tot een conclusie te komen. |
| A pari | Een juridische redenering waarbij een regel die van toepassing is op een bepaald geval, ook wordt toegepast op een ander geval dat als gelijkwaardig wordt beschouwd. |
| A contrario | Een juridische redenering die berust op het omgekeerde principe: als een bepaalde regel geldt voor geval A, dan geldt deze regel niet voor geval B, dat als verschillend wordt beschouwd. |
| A fortiori | Een juridische redenering die stelt dat als een bepaalde regel geldt voor een minder ingrijpend geval, deze des te meer geldt voor een ingrijpender geval. |
| Rechtspraak | De verzameling van uitspraken van rechterlijke instanties die in een concreet geschil de rechtsregels interpreteren en toepassen. Hoewel geen strikte precedenten, beïnvloedt het de rechtspraktijk significant. |
| Rechtsleer | De verzameling van geschriften, zoals boeken, artikelen en juridische adviezen, die door rechtsgeleerden worden gepubliceerd en die het recht analyseren, interpreteren en becommentariëren. |
| Gewoonte | Een langdurige en herhaalde gedragsregel die door de betrokkenen als juridisch bindend wordt ervaren (subjectief element), vaak in combinatie met een objectief element van herhaling. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele, ongeschreven normen die een essentiële rol spelen in het rechtssysteem. Ze zijn vaak afgeleid uit de grondwet of de algemene principes van rechtvaardigheid en behoorlijk bestuur. |
| Afdeling Bestuursrechtspraak (Raad van State) | De afdeling van de Raad van State die bevoegd is voor het vernietigen van bestuursbeslissingen en reglementen die onwettig zijn. |
| Prætorianse rechtsvorming | De rol van rechters (historisch de praetoren in Rome) bij het creëren of aanpassen van het recht door hun interpretatie van wetten en de toepassing ervan op nieuwe of complexe situaties, vaak zonder dat er een expliciete wettelijke basis is. |
Cover
1. L&T_2025-26_Introduction to the course.pptx
Summary
# Introductie tot recht en technologie
Dit gedeelte introduceert het vakgebied recht en technologie, benadrukt de relevantie ervan voor studenten en schetst de cursusstructuur, inclusief lesmateriaal en evaluatie, met speciale aandacht voor de Engelse taal en voorbereiding op een internationale professionele carrière.
### 1.1 De relevantie van recht en technologie
Het domein van recht en technologie is van cruciaal belang gezien de alomtegenwoordige impact van technologie op de samenleving en het recht. Recent nieuws illustreert de dringende noodzaak om deze interactie te begrijpen:
* **Sociale media en jongeren:** Rapporten over platforms zoals TikTok benadrukken de risico's voor de veiligheid en het welzijn van kinderen, wat leidt tot discussies over leeftijdsgrenzen en digitale curfews.
* **AI chatbots en kinderen:** Wetgevende instanties onderzoeken de interactie tussen AI-chatbots en kinderen, met aandacht voor de manieren waarop deze producten geld genereren en de ingebouwde veiligheidsmaatregelen, met name de kwetsbaarheid van jongeren door de menselijke imitatie van AI.
* **Privacy en surveillance:** Praktische zaken zoals het plaatsen van camera's in gemeenschappelijke ruimtes van studentenhuisvesting kunnen leiden tot boetes wegens schending van privacywetgeving.
* **Consumentenbescherming:** Grote technologiebedrijven worden onderzocht en beboet voor misleidende praktijken met betrekking tot abonnementen, wat de noodzaak van duidelijke consumentenbescherming in de digitale wereld onderstreept.
* **Cyberbeveiliging:** De toenemende dreiging van ransomware en AI-gegenereerde cyberaanvallen vereist een robuust juridisch kader en technische tegenmaatregelen.
* **Technologie en cognitie:** De invloed van technologie op cognitieve vaardigheden, zowel bij ouderen als bij kinderen met specifieke behoeften zoals dyslexie, wordt steeds meer erkend.
* **Juridische technologie:** Innovaties zoals AI-gestuurde contractanalyse laten zien hoe technologie het juridische werkveld transformeert.
### 1.2 Cursusstructuur en didactiek
De cursus "Law & Technology" wordt gegeven op vrijdag om 13:00 uur in auditorium 3 aan de Ledeganck-campus.
#### 1.2.1 Lessen en opnames
* De lessen worden opgenomen en beschikbaar gesteld via Ufora, onder de sectie "Other tools" in Panopto.
* Hoewel opnames beschikbaar zijn, wordt aanwezigheid in de live lessen sterk aangemoedigd. Onderzoek toont aan dat lecture recordings een positieve impact hebben op het leren wanneer ze gecombineerd worden met actieve participatie in de klas.
* Studenten die niet gefilmd willen worden, wordt geadviseerd een zitplaats te kiezen buiten het bereik van de camera.
* Het is studenten **niet** toegestaan om geluids- en/of beeldopnames te maken van de lessen, inclusief gestreamde lessen.
> **Tip:** Hoewel opnames nuttig zijn, biedt de interactie en discussie tijdens live sessies een dieper begrip en de mogelijkheid tot directe vraagstelling.
#### 1.2.2 Docenten en gastsprekers
De cursus wordt geleid door professor dr. Eva Lievens. Daarnaast zullen diverse co-docenten en gastsprekers bijdragen, waaronder vertegenwoordigers van de Europese Commissie (over de Digital Services Act), een expert van ML6 over Generative AI, en sprekers van Legal Tech start-ups.
#### 1.2.3 Communicatie en contact
* Alle aankondigingen worden gedaan via Ufora en het @ugent.be e-mailadres.
* Korte vragen kunnen voor of na de les gesteld worden.
* Voor andere vragen dient er een afspraak gemaakt te worden via e-mail naar eva.lievens@ugent.be.
#### 1.2.4 Taal en voorbereiding op de toekomst
* De officiële instructietaal van de cursus is Engels. Dit is een bewuste keuze om studenten voor te bereiden op:
* Engelstalige keuzevakken in de Masteropleiding.
* Een toekomstige internationale professionele carrière.
* De cursus dient als een "introductie" tot recht en technologie, waarop studenten kunnen voortbouwen in meer gespecialiseerde vakken of in hun Bachelor of Master thesis.
> **Tip:** Maak optimaal gebruik van de Engelstalige voertaal om uw taalvaardigheid te verbeteren, wat een waardevolle troef is op de arbeidsmarkt.
#### 1.2.5 Cursusmateriaal
* Het cursusmateriaal bestaat uit lezingen, inclusief gastcolleges.
* Voor elke les worden er mappen aangeboden die de PPT-presentaties (indien beschikbaar), krantenartikelen of andere korte documenten ter voorbereiding, en korte video's bevatten.
* Het handboek is de 4e editie van 2025 en is beschikbaar via VRG.
### 1.3 Evaluatie
De voorlopige datum voor de evaluatie is 20 januari 2026. De evaluatie omvat het:
* Identificeren van verschillende juridische vragen/problemen gerelateerd aan technologie.
* Weten waar relevante juridische artikelen te vinden zijn.
* Toepassen van relevante regels op concrete casus.
* Analyseren van korte artikelen en het identificeren van de juridische kwesties daarin.
* Beoordelen van stellingen als "goed" of "fout" en het motiveren van deze beoordeling.
> **Voorbeeld:** Een school wil vingerafdrukken scannen voor toegang. Juridisch advies zou moeten ingaan op de proportionaliteit, noodzakelijkheid, de minimale gegevensverwerking conform de GDPR, en het belang van een duidelijke informatiedelverlening aan leerlingen en ouders, evenals de juridische grondslag voor zo'n systeem. Dit vereist het opzoeken van relevante artikelen binnen de privacywetgeving.
---
# Actualiteiten en casestudies in recht en technologie
Dit onderdeel verkent de actuele en concrete toepassingen van de wisselwerking tussen recht en technologie door middel van recente nieuwsartikelen en casestudies.
### 2.1 Sociale media en consumentenbescherming
Recente ontwikkelingen werpen licht op de impact van sociale mediaplatforms en online diensten op gebruikers, met name kwetsbare groepen zoals kinderen en consumenten.
#### 2.1.1 Impact van sociale media op kinderen
De invloed van platforms zoals TikTok op kinderen staat centraal in diverse onderzoeken en beleidsdiscussies. Een parlementscommissie in Frankrijk beschreef TikTok als "langzaam vergif" voor kinderen, wijzend op de blootstelling aan een "oceaan van schadelijke inhoud" versterkt door algoritmen die kinderen in een bubbel houden.
> **Tip:** Houd rekening met de specifieke kwetsbaarheid van kinderen in de digitale wereld bij het beoordelen van technologie-gerelateerde wetgeving.
Als reactie hierop zijn er in Frankrijk aanbevelingen gedaan om kinderen onder de 15 jaar volledig te verbieden sociale media te gebruiken. Voor adolescenten tussen 15 en 18 jaar wordt een nachtelijke "digitale avondklok" voorgesteld, waarbij sociale media van 22:00 uur tot 08:00 uur onbeschikbaar zouden zijn.
Daarnaast onderzoekt de Amerikaanse Federal Trade Commission (FTC) zeven technologiebedrijven, waaronder Alphabet, OpenAI, Character.ai, Snap, XAI, Meta en Instagram, naar de manier waarop hun AI-chatbots omgaan met kinderen. Er zijn zorgen over de impact van AI-chatbots op kinderen, aangezien deze chatbots menselijke conversaties en emoties kunnen nabootsen, en zich vaak voordoen als vrienden of metgezellen. De FTC vraagt informatie over de monetarisatie van deze producten en de aanwezigheid van veiligheidsmaatregelen.
#### 2.1.2 Consumentenbescherming bij online diensten
Grote online retailers worden ook geconfronteerd met juridische uitdagingen op het gebied van consumentenbescherming. Amazon heeft bijvoorbeeld een schikking getroffen met de FTC, waarbij het een civiele boete van 1 miljard dollars betaalt en 1,5 miljard dollars aan terugbetalingen verstrekt aan circa 35 miljoen klanten. Deze klanten werden "geschaad door hun misleidende Prime-inschrijvingspraktijken".
> **Voorbeeld:** Misleidende inschrijvingspraktijken, ook wel bekend als "dark patterns" of disruptieve patronen, zijn ontworpen om consumenten te manipuleren om zich in te schrijven voor diensten en maken het vervolgens buitengewoon moeilijk om abonnementen te beëindigen.
### 2.2 Privacy en cameragebruik
De integratie van technologie in de leefomgeving roept belangrijke privacyvragen op.
#### 2.2.1 Privacy in studentenhuisvesting
In een concrete zaak werd een verhuurder beboet met 9.700 euro voor het plaatsen van camera's in de keuken en gang van studentenhuizen. Dit benadrukt de noodzaak van naleving van privacywetgeving, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), in gedeelde woonruimtes.
> **Tip:** Zorg ervoor dat het plaatsen van cameratoezicht in gedeelde ruimtes voldoet aan de wettelijke vereisten en de privacy van bewoners respecteert.
### 2.3 Kunstmatige Intelligentie (AI) en juridische implicaties
AI-technologieën brengen nieuwe uitdagingen en kansen met zich mee op juridisch gebied.
#### 2.3.1 Generatieve AI
Generatieve AI is een sleutelthema voor 2025-2026. Dit omvat de toepassing van AI bij contractanalyse, waarbij tools zoals Jurimesh met AI-gestuurde due diligence processen stroomlijnen.
> **Voorbeeld:** De ontwikkeling van AI-gestuurde technologieën voor juridische dienstverlening kan leiden tot efficiëntere contractanalyses en een versneld due diligence proces.
#### 2.3.2 AI en mogelijke risico's
Daarnaast is er de opkomst van AI-gegenereerde ransomware, wat wijst op de potentiële dreiging van geavanceerde cyberaanvallen. De mogelijkheid van AI om kansen te vergroten voor kinderen met dyslexie toont echter ook de positieve potentie van deze technologie.
### 2.4 Cybersecurity en data-incidenten
Cyberaanvallen blijven een significant probleem met verreikende gevolgen. Een ransomwarecyberaanval op een luchthaven leidde bijvoorbeeld tot de annulering van een aanzienlijk deel van de vluchten.
### 2.5 Technologische toepassingen en cognitie
Onderzoek verkent de relatie tussen technologie, cognitie en specifieke bevolkingsgroepen, zoals ouderen, en de impact van technologie op leerprocessen, zoals bij dyslexie.
### 2.6 Juridisch advies bij technologische implementatie
Een casestudy betreft een schoolhoofd dat juridisch advies inwint over de implementatie van een nieuw toegangscontrolesysteem met vingerafdrukscans om schoolverzuim te registreren. Dit illustreert de noodzaak om juridische implicaties, zoals privacy en gegevensverwerking, te overwegen bij de invoering van nieuwe technologieën in onderwijsinstellingen.
> **Tip:** Bij het adviseren over technologische implementaties is het cruciaal om de relevante wetgeving te identificeren, de regels correct toe te passen en juridische kwesties te analyseren in de context van specifieke artikelen.
De kern van deze casestudies ligt in het identificeren van verschillende juridische vragen en het toepassen van de relevante regels op de feiten, wat essentieel is voor een gedegen juridische analyse.
---
# Toepassing van juridische kennis in casestudies
Dit gedeelte van de cursus benadrukt het belang van het toepassen van juridische kennis op praktische scenario's door middel van casestudies, met als doel het ontwikkelen van vaardigheden in het identificeren, analyseren en oplossen van juridische vraagstukken.
### 3.1 Het identificeren van juridische kwesties in casestudies
Het effectief oplossen van casestudies vereist het vermogen om de kern van een juridisch probleem te doorgronden. Dit houdt in dat men relevante juridische vragen identificeert, de juiste wettelijke bepalingen weet te vinden en deze vervolgens toepast op de specifieke feiten van de casus.
#### 3.1.1 Advies over een vingerafdrukidentificatiesysteem op scholen
Een veelvoorkomend type casestudy betreft het adviseren over de implementatie van nieuwe technologieën, zoals een vingerafdrukidentificatiesysteem op scholen. Hierbij is het cruciaal om juridische kwesties te identificeren die verband houden met privacy, gegevensbescherming en de rechten van minderjarigen.
> **Tip:** Bij het adviseren over technologie op scholen, dient men altijd de specifieke wetgeving omtrent de bescherming van persoonsgegevens van minderjarigen te raadplegen, naast algemene privacywetgeving.
Een voorbeeld hiervan is de casus waarin een middelbare school in Gent een vingerafdrukidentificatiesysteem wil invoeren om de administratieve last van absentiemeldingen te verminderen. De juridische analyse zou zich dan richten op:
* De rechtmatigheid van de verwerking van biometrische gegevens (vingerafdrukken).
* De noodzakelijkheid en proportionaliteit van dit systeem in verhouding tot het nagestreefde doel.
* De specifieke regelgeving met betrekking tot het gebruik van biometrische gegevens van minderjarigen.
* De vereisten voor informatieplicht en toestemming van ouders/voogden.
#### 3.1.2 Identificeren van juridische kwesties in korte artikelen
Een andere methode om juridische kennis toe te passen is door het analyseren van korte artikelen die actuele gebeurtenissen of technologische ontwikkelingen beschrijven. Deze artikelen bevatten vaak impliciete of expliciete juridische implicaties die geïdentificeerd en geëvalueerd moeten worden.
> **Tip:** Lees artikelen aandachtig en probeer steeds te anticiperen op mogelijke juridische problemen die voortvloeien uit de beschreven situatie. Denk aan vragen over aansprakelijkheid, contractbreuk, privacy-schendingen of regulatoire naleving.
**Voorbeeld:** Een artikel over een rechtszaak tegen een socialemediaplatform vanwege de impact op minderjarigen vereist het identificeren van de juridische grondslagen voor aansprakelijkheid (bijvoorbeeld nalatigheid, gebrekkig productontwerp), de relevante privacywetgeving, en de specifieke rechten van kinderen in het digitale domein. De analyse zou kunnen leiden tot het toepassen van wetgeving rondom de bescherming van persoonsgegevens, consumentenrecht, of zelfs specifieke jeugdwelzijnswetgeving.
### 3.2 Het vinden en toepassen van relevante wetgeving
Zodra juridische kwesties zijn geïdentificeerd, is de volgende stap het lokaliseren en correct toepassen van de relevante wettelijke bepalingen. Dit vereist kennis van juridische databases, wetboeken en jurisprudentie.
#### 3.2.1 Zoeken naar relevante artikelen
Het proces van het vinden van relevante artikelen begint met een goed begrip van de juridische aard van de casus. Zoektermen, juridische domeinen (bijvoorbeeld privacyrecht, consumentenrecht, familierecht) en specifieke wetten (zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming - AVG) zijn essentieel voor een effectieve zoektocht.
#### 3.2.2 Toepassing van regels op de casus
Na het vinden van de relevante wetgeving, moet deze nauwkeurig worden toegepast op de specifieke feiten van de casus. Dit houdt in dat men:
* De feiten van de casus juridisch kwalificeert.
* De vereisten van de relevante wettelijke artikelen controleert.
* Concludeert of aan deze vereisten is voldaan of niet.
* De juridische gevolgen van de bevindingen uiteenzet.
> **Tip:** Maak gebruik van een gestructureerde aanpak bij het toepassen van wetgeving. Begin met de meest algemene regels en werk toe naar de specifieke bepalingen die het meest relevant zijn voor de casus. Denk aan het zogenaamde "formele" en "materiële" deel van een wettelijke bepaling.
**Voorbeeld:** Bij de casus van het vingerafdruksysteem op school, zou men eerst kijken naar algemene wetgeving inzake gegevensverwerking en vervolgens naar specifieke regels voor biometrische gegevens en de verwerking van gegevens van minderjarigen, zoals vastgelegd in de AVG en mogelijk nationale wetgeving ter bescherming van de privacy van studenten. Als een artikel stelt dat de verwerking van biometrische gegevens enkel toegestaan is indien strikt noodzakelijk en proportioneel, en dat voor minderjarigen specifieke waarborgen gelden, dan moet dit getoetst worden aan de situatie op school: is er geen minder ingrijpend middel om absentie te controleren? En is er een duidelijke wettelijke grondslag en een passende toestemmingsprocedure?
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht en Technologie | Een interdisciplinair vakgebied dat de wisselwerking tussen juridische principes en technologische ontwikkelingen onderzoekt, met aandacht voor de maatschappelijke, ethische en wettelijke implicaties van nieuwe technologieën. |
| Kunstmatige Intelligentie (AI) | Een tak van informatica die zich bezighoudt met het creëren van systemen die taken kunnen uitvoeren die normaal menselijke intelligentie vereisen, zoals leren, probleemoplossing en besluitvorming. |
| Sociale Media | Online platforms en websites die gebruikers in staat stellen om inhoud te creëren of te delen, of deel te nemen aan sociale netwerken, en die vaak gebruikt worden voor communicatie, informatieverspreiding en entertainment. |
| Algoritmen | Een reeks instructies of regels die door een computer worden gevolgd om een probleem op te lossen of een taak uit te voeren, vaak gebruikt in sociale media om inhoud te personaliseren en gebruikers te betrekken. |
| Privacy | Het recht van individuen om controle uit te oefenen over hun persoonlijke informatie en om beschermd te worden tegen ongeoorloofde toegang, gebruik of openbaarmaking van deze gegevens. |
| Cyberaanval | Een poging om computersystemen, netwerken of apparaten te manipuleren, beschadigen of ontwrichten, vaak met als doel het stelen van gegevens, het verstoren van diensten of het afpersen van geld. |
| Ransomware | Een type malware dat toegang tot een computersysteem of bestanden versleutelt en vervolgens losgeld eist voor de ontsleuteling, wat vaak leidt tot aanzienlijke financiële en operationele schade. |
| Dark Patterns | Gebruikersinterface-ontwerpelementen die gebruikers manipuleren om acties te ondernemen die ze anders niet zouden doen, vaak in strijd met hun belangen, zoals het bemoeilijken van het annuleren van abonnementen. |
| Digitale Curfew | Een beleid dat de toegang tot digitale diensten, zoals sociale media, beperkt tijdens specifieke uren, vaak bedoeld om de schermtijd van jongeren te reguleren en hun slaap te verbeteren. |
| Genetische AI | Een geavanceerd type kunstmatige intelligentie dat in staat is om nieuwe inhoud, zoals tekst, afbeeldingen, muziek of code, te creëren op basis van de patronen en structuren die het heeft geleerd uit trainingsdata. |
Cover
2025-2026 Initiation au droit S3 - Les institutions françaises, la Loi.pdf
Summary
# Les institutions françaises et l'organisation des pouvoirs
La France est organisée en une démocratie représentative, fondée sur le principe de la séparation des pouvoirs, avec une répartition spécifique entre le Président et le Premier Ministre [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.1 Principes constitutionnels français
La France se définit comme une démocratie représentative, où le pouvoir suprême réside dans le peuple souverain. Ce pouvoir s'exerce principalement par le biais d'élections, au suffrage direct pour les députés et le président, et au suffrage indirect pour les sénateurs. Le terme "république" s'oppose à "monarchie" mais n'est pas synonyme de "démocratie", car une république peut connaître une restriction du suffrage [4](#page=4).
### 1.2 L'organisation politique et la séparation des pouvoirs
L'organisation politique française repose sur le principe de la séparation des pouvoirs, conceptualisé par des penseurs tels que Locke et Montesquieu. Ce principe distingue trois pouvoirs principaux [5](#page=5):
* **Pouvoir législatif**: Le pouvoir de créer la loi. Il est exercé par le Parlement, composé de deux chambres: l'Assemblée nationale (577 députés élus pour 5 ans) et le Sénat (348 sénateurs élus pour 6 ans) [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Pouvoir exécutif/règlementaire**: Le pouvoir de mettre en œuvre les normes. Ce pouvoir est exercé de manière dyarchique, c'est-à-dire par deux têtes: le Président de la République (élu pour 5 ans) et le Premier Ministre ainsi que son Gouvernement (nommés par le Président). Les préfets de région et de département, nommés par le Président de la République, participent également à l'exécution des normes. Les actes émanant de ce pouvoir prennent la forme de décrets et d'arrêtés [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Pouvoir judiciaire**: Le pouvoir de juger et de faire appliquer les règles de droit. Il est composé des tribunaux et cours d'appel, de la Cour de cassation, des tribunaux administratifs, des cours administratives d'appel et du Conseil d'État, ainsi que du Conseil constitutionnel [5](#page=5) [6](#page=6).
Il est à noter que le principe de la séparation des pouvoirs est aujourd'hui sujet à des nuances dans la pratique [5](#page=5).
> **Tip:** Comprendre la distinction entre les trois pouvoirs est fondamental pour analyser le fonctionnement de l'État français. Le fait que le pouvoir exécutif soit "dyarchique" est une caractéristique importante à retenir.
### 1.3 Répartition du pouvoir entre le Président et le Premier Ministre
La répartition du pouvoir exécutif, qui est dyarchique, s'articule de la manière suivante entre le Président de la République et le Premier Ministre :
* **Le Président de la République**: Il est le chef de l'État. Son rôle consiste à incarner la souveraineté nationale et internationale de l'État et à donner l'orientation de la politique générale. Il nomme le Premier Ministre, mais ne peut pas le révoquer. Ses fonctions sont précisées par les articles 5 et 18 de la Constitution [7](#page=7).
* **Le Premier Ministre**: Il est le chef du Gouvernement et le chef de la majorité. Il nomme ses ministres par décret. Sa responsabilité principale est de déterminer et de conduire la politique de la Nation, conformément à l'article 20 de la Constitution. En contrepartie, il est responsable devant l'Assemblée nationale [7](#page=7).
> **Example:** En période de "cohabitation", lorsque le Président et la majorité parlementaire appartiennent à des bords politiques opposés, le Premier Ministre gagne en influence sur la politique intérieure, tandis que le Président conserve une primauté sur la politique étrangère et de défense.
---
# Le processus d'élaboration et de promulgation de la loi
Le processus d'élaboration et de promulgation d'une loi en France est une procédure législative complexe qui s'étend de l'initiative initiale à la publication officielle du texte [11](#page=11) [9](#page=9).
### 2.1 La préparation du texte
L'élaboration d'une loi se déroule en deux phases principales: l'initiative de la loi et l'examen ainsi que la discussion du texte [9](#page=9).
#### 2.1.1 L'initiative de la loi
L'initiative législative appartient soit au Premier ministre, qui dépose des **projets de loi**, soit aux membres des deux assemblées parlementaires (l'Assemblée nationale et le Sénat), qui soumettent des **propositions de loi**. Pour qu'une proposition de loi soit déposée, elle nécessite le soutien d'au moins 60 députés ou 60 sénateurs [9](#page=9).
#### 2.1.2 L'examen et la discussion de la loi
Une fois le projet ou la proposition de loi déposé, il est soumis à l'examen préalable. Cet examen est effectué soit par une **commission permanente** au sein de chaque assemblée, soit par une **commission spécialement créée** pour traiter ce texte particulier. Suite à l'examen en commission, le texte est discuté par l'assemblée concernée [9](#page=9).
### 2.2 Le vote du texte définitif
La phase de vote du texte définitif implique l'examen du texte article par article et la prise en compte des modifications proposées [10](#page=10).
#### 2.2.1 Le vote de la loi
Après la discussion générale, les assemblées parlementaires procèdent à l'examen du texte article par article. Le Président de séance met alors en discussion et aux voix les **amendements** qui sont des modifications proposées par les parlementaires [10](#page=10).
#### 2.2.2 La navette parlementaire
Chaque amendement apporté par une chambre doit impérativement être soumis à l'approbation de l'autre chambre. Ce processus de renvoi d'un texte entre l'Assemblée nationale et le Sénat est appelé une **« navette » parlementaire** [10](#page=10).
#### 2.2.3 La primauté de l'Assemblée nationale
En cas d'amendement apporté par le Sénat et non accepté par l'Assemblée nationale, c'est cette dernière qui dispose du **dernier mot** [10](#page=10).
### 2.3 La promulgation du texte
La promulgation est l'acte par lequel le Président de la République officialise et publie une loi adoptée par le Parlement [11](#page=11).
#### 2.3.1 L'acte de promulgation
La promulgation est l'acte par lequel le Président de la République **publie la loi**. Cet acte doit intervenir dans un délai de 15 jours suivant l'adoption définitive de la loi par le Parlement. Elle constitue le premier acte d'exécution de la loi et prend la forme d'un **décret de promulgation** [11](#page=11).
#### 2.3.2 La force exécutoire de la loi
La promulgation confère à la loi sa **force exécutoire**. Conformément à l'article 10 de la Constitution, le Président de la République promulgue les lois dans les 15 jours qui suivent leur transmission au gouvernement après leur adoption définitive [11](#page=11).
> **Tip:** Il est crucial de ne pas confondre la date de promulgation avec la date d'entrée en vigueur de la loi, qui peut être différente [11](#page=11).
#### 2.3.3 Suspension de la procédure
La procédure de promulgation est suspendue si le **Conseil constitutionnel** est saisi du texte. Cependant, aucune sanction n'est prévue en cas de non-promulgation de la loi par le Président de la République [11](#page=11).
---
# La publication et l'entrée en vigueur de la loi
Ce sujet explore les mécanismes par lesquels une loi devient publique et acquiert force obligatoire, incluant les délais et les exceptions.
### 3.1 La publication de la loi
La publication est le processus par lequel une loi est rendue accessible au public afin que chacun puisse en connaître le contenu et être tenu de la respecter [12](#page=12).
#### 3.1.1 Le Journal Officiel
Le moyen de publication principal est le Journal Officiel de la République française (JO). Depuis 2004, le JO existe en version électronique, accessible immédiatement et gratuitement à tous, parallèlement à sa version papier [12](#page=12).
* **Exception:** Seuls certains arrêtés de portée limitée peuvent être publiés par simple voie d'affichage, comme un arrêté municipal affiché à la Mairie [12](#page=12).
#### 3.1.2 Les délais de publication et d'entrée en vigueur (avant 2004)
Avant la réforme de 2004, la loi entrait en vigueur un jour franc après l'arrivée du JO au chef-lieu d'arrondissement dans les autres départements. Un jour franc correspond à une période de 24 heures, de zéro heure à minuit, sans compter le jour du départ [12](#page=12).
> **Exemple:** Une loi publiée au JO du 25 septembre entrait en vigueur le 26 septembre à minuit [12](#page=12).
### 3.2 L'entrée en vigueur de la loi
L'entrée en vigueur marque le moment où la loi acquiert sa force obligatoire et s'impose à tous [15](#page=15).
#### 3.2.1 Le principe général d'entrée en vigueur
Selon l'article 1er du Code civil, les lois entrent en vigueur à la date qu'elles fixent elles-mêmes ou, à défaut, le lendemain de leur publication [12](#page=12) [15](#page=15).
> **Exemple:** Une loi publiée un jour donné entre en vigueur le jour suivant, à moins qu'une date spécifique ne soit mentionnée dans la loi [12](#page=12) [15](#page=15).
> **Tip:** La réforme de 2004 a adapté ces règles aux nouvelles facilités de communication, notamment l'accès à internet pour le JO, rendant l'entrée en vigueur plus rapide [12](#page=12).
#### 3.2.2 Les exceptions au principe général
Il existe plusieurs situations où l'entrée en vigueur de la loi est différée ou modifiée :
* **Nécessité de mesures d'application:** Si l'exécution de la loi est subordonnée à l'adoption de normes réglementaires ultérieures (comme un décret d'application), son entrée en vigueur est reportée à la date d'entrée en vigueur de ces mesures [13](#page=13) [15](#page=15).
> **Exemple:** Une loi peut nécessiter un décret d'application pour en préciser les modalités. La loi ne deviendra pleinement applicable qu'après la publication de ce décret [13](#page=13).
* **Loi prévoyant sa propre date d'entrée en vigueur:** De nombreuses lois complexes, pour permettre une période d'adaptation, prévoient leur propre date d'entrée en vigueur [13](#page=13).
> **Exemple:** La loi n° 2004-439 du 26 mai 2004 portant réforme du divorce est entrée en vigueur le 1er janvier 2005 [13](#page=13).
* **Lois urgentes:** À titre exceptionnel, les lois qualifiées d'urgentes peuvent entrer en vigueur dès leur publication [13](#page=13).
---
# L'application de la loi dans le temps et l'espace
Ce thème examine la succession des lois dans le temps, en particulier la non-rétroactivité, et les règles d'application de la loi sur le territoire national ainsi que les conflits de lois dans l'espace.
### 4.1 L'abrogation de la loi
En principe, les lois sont conçues pour perdurer indéfiniment, à moins qu'elles ne prévoient leur propre extinction, comme dans le cas des lois à durée limitée (par exemple, les lois de finances annuelles). La méthode standard pour mettre fin à la force obligatoire d'une loi est son abrogation par l'autorité qui l'a édictée. L'abrogation peut être [16](#page=16):
* **Expresse**: Elle est clairement énoncée dans un nouveau texte, qui peut soit annuler la loi ancienne, soit remplacer ses dispositions [16](#page=16).
* **Tacite**: Elle survient lorsque des dispositions d'une loi sont contredites par une loi plus récente, sans abrogation formelle. En cas d'incompatibilité, la nouvelle loi prévaut [16](#page=16).
### 4.2 L'application de la loi dans le temps
Cette section concerne les conflits entre normes de même nature et la détermination de la loi applicable à une situation juridique donnée lorsque des lois se succèdent. Le législateur peut anticiper ces conflits en incluant des dispositions transitoires précisant le moment d'application de la nouvelle loi (immédiate, rétroactive ou à compter d'une date spécifique). En l'absence de telles dispositions, des principes établis par la doctrine et la jurisprudence visent à concilier sécurité juridique et justice [17](#page=17).
#### 4.2.1 Les principes de l'application de la loi dans le temps
L'article 2 du Code civil consacre trois principes fondamentaux concernant l'application de la loi dans le temps [18](#page=18):
* **La loi ne dispose que pour l'avenir**: Une fois en vigueur, une loi régit les situations juridiques futures et les effets futurs des situations juridiques en cours. C'est le principe de l'application immédiate de la loi nouvelle [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Elle n'a point d'effet rétroactif**: Les lois nouvelles ne s'appliquent pas aux situations juridiques, actes ou faits juridiques antérieurs à leur entrée en vigueur [18](#page=18).
* **Elle ne remet pas en cause les situations passées**: Les situations juridiques qui se sont entièrement déroulées sous l'empire de l'ancienne législation ne sont pas affectées par la loi nouvelle, laquelle s'appliquera pour l'avenir, sauf exceptions [18](#page=18) [19](#page=19).
> **Tip:** Le principe de non-rétroactivité assure la sécurité juridique et s'impose au juge ainsi qu'aux autorités administratives pour les règlements et décrets, qui ne peuvent jamais être rétroactifs [18](#page=18).
En résumé, l'article 2 du Code civil implique que [19](#page=19):
* La loi nouvelle s'applique immédiatement aux effets à venir des situations juridiques non contractuelles en cours.
* Elle ne modifie pas les situations juridiques passées déjà établies, mais s'applique aux effets futurs.
* Les situations juridiques nées après l'entrée en vigueur de la loi nouvelle sont régies par celle-ci.
#### 4.2.2 Exceptions à la non-rétroactivité
La non-rétroactivité de la loi connaît plusieurs exceptions [20](#page=20):
* **Dispositions transitoires expresses**: Lorsque la loi le précise clairement dans ses dispositions transitoires [20](#page=20).
* **Dispositions d'ordre public ou motifs impérieux**: Les lois nouvelles d'ordre public peuvent exceptionnellement s'appliquer rétroactivement [20](#page=20).
* **Lois pénales plus douces**: Une loi pénale qui prévoit une peine plus favorable au prévenu peut rétroagir. Ce principe est constitutionnel, au même titre que la non-rétroactivité des lois pénales plus sévères [20](#page=20).
* **Lois interprétatives**: Ces lois, qui clarifient le sens d'une loi antérieure, sont censées entrer en vigueur en même temps que la loi qu'elles interprètent, n'étant pas une loi nouvelle autonome [20](#page=20).
* **Lois de validation**: Elles visent à valider rétroactivement des actes ou situations antérieures [20](#page=20).
* **En matière contractuelle**: En principe, la loi ancienne survit pour les contrats en cours ("le contrat reste régi par la loi sous l'empire de laquelle il a été signé") [20](#page=20).
##### 4.2.2.1 Le cas des motifs impérieux
L'application immédiate d'une loi nouvelle à des contrats en cours peut être imposée dans deux cas [21](#page=21):
* **Par le législateur**: Lorsque celui-ci le prévoit expressément dans les dispositions transitoires, par exemple pour des raisons d'ordre public [21](#page=21).
* **Par le juge**: Pour des motifs jugés impérieux, le juge peut écarter la survie de la loi ancienne si [21](#page=21):
* Le caractère d'ordre public particulièrement impérieux de la loi nouvelle justifie son application immédiate aux effets futurs d'un contrat (Cass., Com., 3 mars 2009) [21](#page=21).
* Le contenu du contrat est si impérativement fixé par la loi qu'il peut être assimilé à une situation légale, justifiant l'application de la loi nouvelle à ses effets futurs (Cass, avis, 16 févr. 2015, n°15/002) [21](#page=21).
### 4.3 L'application de la loi dans l'espace
La loi française a autorité sur l'ensemble du territoire national. Le développement des relations internationales soulève des conflits de lois dans l'espace, impliquant souvent des lois étrangères. Sur le territoire national lui-même, différents statuts juridiques peuvent coexister. La question centrale est de déterminer quelle loi s'applique aux situations impliquant un facteur d'extranéité, c'est-à-dire un élément relevant d'un droit étranger [22](#page=22).
#### 4.3.1 Principes de territorialité et de personnalité des lois
L'article 3 du Code civil énonce: « Les lois de police et de sûreté obligent tous ceux qui habitent sur le territoire. Les immeubles, même ceux possédés par des étrangers, sont régis par la loi française. Les lois concernant l’État et la capacité des personnes régissent les français, même résidant en pays étranger » [23](#page=23).
Cet article consacre :
* Le principe de **territorialité des lois**: Les lois, notamment pénales, s'appliquent à toutes les personnes se trouvant sur le territoire, y compris les étrangers. Les immeubles situés en France sont également régis par la loi française [23](#page=23).
* Le principe de **personnalité des lois**: Les règles relatives à l'état et à la capacité des personnes s'appliquent aux Français, même lorsqu'ils résident à l'étranger, c'est-à-dire que notre loi nationale s'applique [23](#page=23).
#### 4.3.2 Spécificités territoriales en France
Depuis 1804, l'abrogation des coutumes garantit un principe d'unité législative en France. Cependant, des spécificités persistent dues à l'histoire ou à la géographie [24](#page=24):
* **L'Alsace-Moselle**: En raison de son histoire (occupation allemande entre 1871 et 1918), cette région conserve un droit local, issu du droit allemand, dans certains domaines, comme la publicité des transferts de propriété immobilière [24](#page=24).
* **Les collectivités d'Outre-mer**: La réorganisation de l'outre-mer français a conduit à l'existence de deux régimes législatifs principaux, auxquels s'ajoute le statut spécifique de la Nouvelle-Calédonie [24](#page=24).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Démocratie représentative | Forme de gouvernement où le pouvoir n'est pas exercé directement par le peuple, mais par des représentants élus qui agissent en son nom. |
| Suffrage direct | Mode d'élection où les citoyens élisent directement leurs représentants, sans intermédiaire. |
| Suffrage indirect | Mode d'élection où les citoyens élisent des grands électeurs qui, à leur tour, élisent les représentants. |
| Séparation des pouvoirs | Principe selon lequel les fonctions de l'État (législatif, exécutif, judiciaire) doivent être exercées par des organes distincts et indépendants pour éviter la concentration du pouvoir et garantir les libertés. |
| Pouvoir législatif | Pouvoir de créer les lois, généralement exercé par le Parlement (Assemblée Nationale et Sénat en France). |
| Pouvoir exécutif | Pouvoir de mettre en œuvre et d'exécuter les lois, exercé par le gouvernement (Président, Premier Ministre, ministres en France). |
| Pouvoir judiciaire | Pouvoir de juger et de faire appliquer les lois, exercé par les tribunaux et les cours. |
| Parlement | Organe législatif d'un État, composé généralement de deux chambres : une chambre basse (Assemblée Nationale) et une chambre haute (Sénat). |
| Assemblée nationale | Chambre basse du Parlement français, dont les membres (députés) sont élus au suffrage universel direct. |
| Sénat | Chambre haute du Parlement français, dont les membres (sénateurs) sont élus au suffrage universel indirect. |
| Pouvoir règlementaire | Pouvoir de prendre des mesures d'application des lois, généralement exercé par le pouvoir exécutif (décrets, arrêtés). |
| Promulgation | Acte par lequel le chef de l'État atteste l'existence d'une loi et ordonne son exécution. C'est la publication officielle de la loi. |
| Publication de la loi | Formalité par laquelle la loi est rendue publique, généralement dans le Journal Officiel, pour que chacun puisse en avoir connaissance. |
| Journal Officiel (JO) | Publication officielle où sont publiés les lois, décrets, arrêtés et autres actes administratifs pour leur donner une portée légale. |
| Entrée en vigueur | Moment à partir duquel une loi devient obligatoire et produit ses effets juridiques. |
| Abrogation | Acte par lequel un texte de loi est retiré ou annulé, cessant ainsi de produire ses effets juridiques pour l'avenir. |
| Abrogation expresse | Abrogation d'une loi mentionnée explicitement dans un texte de loi nouveau. |
| Abrogation tacite | Abrogation d'une loi qui résulte de l'incompatibilité entre ses dispositions et celles d'un texte plus récent. |
| Conflits de lois dans le temps | Problème juridique qui surgit lorsque plusieurs lois successives régissent une même situation, nécessitant de déterminer quelle loi est applicable. |
| Non-rétroactivité | Principe selon lequel une loi nouvelle ne s'applique pas aux faits ou situations juridiques antérieurs à son entrée en vigueur. |
| Lois interprétatives | Lois qui ont pour but de clarifier le sens d'une loi antérieure, et qui sont censées produire leurs effets à la date de la loi interprétée. |
| Conflits de lois dans l'espace | Problème juridique qui survient lorsque des éléments d'extranéité dans une situation (nationalité, lieu de situation d'un bien, etc.) soulèvent la question de savoir quelle loi nationale ou étrangère doit s'appliquer. |
| Territorialité des lois | Principe selon lequel la loi d'un État s'applique sur son territoire national à toutes les personnes qui s'y trouvent, qu'elles soient nationales ou étrangères. |
| Personnalité des lois | Principe selon lequel la loi d'un État s'applique à ses nationaux, y compris lorsqu'ils se trouvent à l'étranger, notamment en matière d'état et de capacité des personnes. |
Cover
2025-2026 Initiation au droit S5 - Procès, preuve, prescription.pdf
Summary
# Les grands principes du procès et ses acteurs
Le déroulement d'un procès est encadré par des principes fondamentaux visant à garantir un traitement équitable, tout en impliquant une variété d'acteurs professionnels et spécialisés [2](#page=2).
### 1.1 Les grands principes du procès
Pour prévenir l'arbitraire dans les décisions juridictionnelles, plusieurs principes généraux ont été établis. Ces principes peuvent être classés en deux catégories: ceux qui fondent la justice elle-même et ceux qui régissent le déroulement des audiences [3](#page=3).
#### 1.1.1 Principes fondamentaux de la justice
* **Indépendance des juges**: Les juges ne doivent dépendre ni du pouvoir législatif ni du pouvoir exécutif pour leur carrière, leur rémunération, etc [3](#page=3).
* **Impartialité et neutralité**: Le juge ne doit être influencé par aucune pression extérieure ou par ses propres opinions dans l'application de la règle de droit [3](#page=3).
* **Égalité**: Ce principe est directement lié à l'égalité de tous devant la loi [3](#page=3).
* **Gratuité**: Bien que ce principe existe, il n'exclut pas la présence de frais de justice [3](#page=3).
#### 1.1.2 Principes régissant le déroulement du procès
* **Collégialité**: La plupart des décisions exigent l'intervention de plusieurs juges pour délibérer [4](#page=4).
* **Séparation des fonctions**: Ce principe est illustré par la distinction entre les magistrats du siège (qui jugent) et ceux du parquet (qui accusent) [4](#page=4).
* **Publicité**: Ce principe permet à tout citoyen d'assister à la majorité des audiences [4](#page=4).
* **Loyauté**: Il assure à chaque partie que sa cause sera entendue équitablement [4](#page=4).
* **Procès équitable**: Il s'agit d'une exigence fondamentale [4](#page=4).
* **Présomption d'innocence**: Tout individu est présumé innocent jusqu'à preuve du contraire [4](#page=4).
* **Droit au double degré de juridiction**: Ce principe octroie la possibilité de faire appel d'une décision, c'est-à-dire d'exercer des voies de recours [4](#page=4).
* **Contradictoire**: Ce principe assure que les parties peuvent débattre des éléments de preuve et des arguments avancés [4](#page=4).
* **Non-rétroactivité de la loi**: Les lois ne s'appliquent généralement pas aux situations antérieures à leur entrée en vigueur [4](#page=4).
### 1.2 Les acteurs du procès : les magistrats
Les magistrats sont chargés de contrôler ou de juger. Leur indépendance doit être assurée sur le plan statutaire, fonctionnel et financier. Il existe deux catégories principales de magistrats: ceux du siège et ceux du parquet [5](#page=5).
#### 1.2.1 Les magistrats du siège
Ces magistrats ont pour rôle de juger. Ils sont généralement des magistrats de carrière exerçant dans les tribunaux judiciaires, les juridictions pénales, les cours d'appel et la Cour de cassation. Leur formation s'effectue à l'École Nationale de la Magistrature (ENM) et leur nomination est officialisée par décret du Président de la République. En tant que fonctionnaires, ils bénéficient d'un statut spécial garantissant leur indépendance vis-à-vis du Gouvernement, notamment par l'inamovibilité et la protection assurée par le Conseil supérieur de la magistrature (CSM) pour leur avancement, leurs nominations et leur discipline [5](#page=5).
Il existe également des magistrats élus, non issus de carrière, au sein des Tribunaux de commerce et des Conseils de Prud'hommes. Ils exercent leurs fonctions de manière occasionnelle et bénévole, apportant leurs connaissances techniques et professionnelles à ces juridictions spécialisées. Ils sont élus par leurs pairs (commerçants et dirigeants d'entreprise, employeurs et employés) et, n'étant pas fonctionnaires, ne bénéficient pas de garanties de carrière. Ces magistrats jouissent d'une grande indépendance vis-à-vis du Gouvernement [6](#page=6).
#### 1.2.2 Les magistrats du parquet (ou ministère public)
Aussi appelés « magistrature debout », leur fonction est de représenter la société et de veiller à l'intérêt général dans le cadre du procès. Dans les procès pénaux, ils portent l'accusation et proposent des peines. Ils sont considérés comme des agents du pouvoir exécutif auprès des tribunaux et cours, et sont appelés Procureurs de la République. Comme les magistrats du siège, ils sont magistrats de carrière. Ils sont placés sous la direction et le contrôle de leurs chefs hiérarchiques, ainsi que sous l'autorité du Garde des Sceaux, ministre de la Justice. Ils représentent les intérêts de l'État et de la collectivité dans son ensemble. Contrairement aux magistrats du siège, ils sont subordonnés au pouvoir politique et ne bénéficient pas de l'inamovibilité [7](#page=7).
### 1.3 Les acteurs du procès : les auxiliaires de justice
Les auxiliaires de justice, sans avoir la fonction de trancher les litiges comme les magistrats, contribuent au bon fonctionnement du service public de la justice par leurs activités professionnelles [8](#page=8).
#### 1.3.1 Les auxiliaires du juge
* **Greffiers**: Ce sont des fonctionnaires (sauf au Tribunal de Commerce). Ils secondent le juge dans la rédaction, la signature et la conservation des décisions de justice, ainsi que dans la tenue de registres essentiels tels que ceux de l'état civil ou du Registre du Commerce et des Sociétés (RCS) [8](#page=8).
* **Commissaires de justice**: Anciennement huissiers de justice, ce sont des officiers ministériels. Ils assurent la police des audiences, dressent des constats sur demande (du juge ou des particuliers), signifient les actes de procédure et les jugements, et procèdent à l'exécution forcée des décisions de justice, comme les saisies ou les expulsions [8](#page=8).
* **Experts**: Ils interviennent de manière occasionnelle auprès du juge pour fournir des informations techniques dans des domaines variés tels que la médecine, la comptabilité, la construction ou d'autres spécialités professionnelles [8](#page=8).
#### 1.3.2 Les auxiliaires des parties
* **Avocats**: Inscrits à un barreau et administrés par un Conseil de l'Ordre dirigé par un bâtonnier, ils représentent, assistent, défendent les parties et plaident devant toutes les juridictions. Ils conseillent et rédigent des actes juridiques pour autrui [9](#page=9).
* **Notaires**: Ils sont chargés de rédiger et de publier des actes authentiques, tels que les contrats de mariage ou les donations [9](#page=9).
* **Traducteurs**: Ils fournissent des traductions reconnues par les tribunaux pour les actes rédigés en langues étrangères [9](#page=9).
#### 1.3.3 Les auxiliaires spécialisés devant le Tribunal de Commerce
* **Administrateurs judiciaires**: Ils assurent l'administration provisoire des biens d'une personne (notamment une entreprise en difficulté) qui est empêchée de les gérer elle-même [9](#page=9).
* **Mandataires judiciaires**: Ils représentent les créanciers et peuvent être chargés de la liquidation d'une entreprise [9](#page=9).
---
# La preuve en matière civile
Ce thème aborde les règles régissant la preuve des actes et faits juridiques en droit civil, déterminant qui doit prouver, comment prouver selon la valeur de l'acte, et quels types de preuves sont recevables ou non, incluant l'écrit, le témoignage, l'aveu et le serment [11](#page=11).
### 2.1 La preuve en matière civile – l'acte juridique
En cas de litige, chaque partie doit justifier ses prétentions devant le juge à l'aide d'arguments juridiques et de preuves matérielles. La preuve vise à démontrer l'existence d'un acte juridique ou d'un fait juridique ayant engendré l'événement. Les règles de preuve diffèrent entre le droit civil et le droit pénal [11](#page=11).
#### 2.1.1 Qu'est-ce qu'un acte juridique ?
Un acte juridique est la manifestation de volonté d'une ou plusieurs personnes visant à produire des effets de droit, c'est-à-dire des conséquences juridiques délibérément recherchées. Les contrats en sont l'illustration la plus fréquente, qu'ils soient écrits ou oraux. D'autres exemples incluent les donations ou les testaments [12](#page=12).
#### 2.1.2 Qui doit prouver ?
Le principe général est que la charge de la preuve incombe à celui qui allègue un fait pour en faire découler des conséquences juridiques. Ainsi, celui qui demande l'exécution d'une obligation doit la prouver. Réciproquement, celui qui prétend être libéré d'une obligation doit justifier le fait qui a entraîné son extinction, par exemple, prouver un paiement ou l'exécution d'une prestation [12](#page=12).
#### 2.1.3 Comment prouver ?
La méthode de preuve dépend de la valeur de l'acte juridique, et la preuve apportée doit toujours être loyale [13](#page=13).
* **Actes juridiques d'une valeur inférieure à 1500 euros**: Aucune règle spécifique n'est imposée, la preuve peut être rapportée par tout moyen, qu'il s'agisse d'un écrit, d'un témoignage, etc. [13](#page=13).
* **Actes juridiques d'une valeur supérieure à 1500 euros**: La loi exige un écrit. Cet écrit peut prendre deux formes [13](#page=13):
* **Acte authentique**: Établi par un officier public, tel qu'un notaire [13](#page=13).
* **Acte sous seing privé**: Établi et signé par les parties elles-mêmes [13](#page=13).
Même un courriel peut constituer un acte juridique, mais il est généralement considéré comme un commencement de preuve par écrit, nécessitant des exigences spécifiques pour sa validité en tant qu'écrit électronique [13](#page=13).
En l'absence de l'écrit requis, la preuve peut être suppléée par les moyens suivants :
* **L'aveu judiciaire**: Déclaration par laquelle une partie reconnaît comme vrai un fait susceptible d'entraîner des conséquences juridiques à son encontre [13](#page=13).
* **Le serment décisoire**: Prêté par une partie à la demande de son adversaire, portant sur un point précis du litige [13](#page=13).
* **Le commencement de preuve par écrit**: Doit impérativement être corroboré par un autre moyen de preuve [13](#page=13).
> **Tip :** La loyauté de la preuve est un principe fondamental en droit civil. Toute preuve obtenue de manière frauduleuse ou déloyale sera généralement refusée par le juge.
#### 2.1.4 Quelle preuve est refusée ?
Certains types de preuves sont exclus :
* **Se constituer une preuve à soi-même**: Il n'est pas permis de fabriquer sa propre preuve, par exemple en rédigeant un document unilatéral pour se prouver quelque chose [14](#page=14).
* **Preuve obtenue sans fraude**: La preuve doit être obtenue de manière légale et respectueuse des droits d'autrui. Par exemple, enregistrer une conversation téléphonique privée sans en informer l'interlocuteur constitue une preuve déloyale et donc inadmissible [14](#page=14).
Cependant, il existe des exceptions concernant les enregistrements :
* L'utilisation d'un message vocal laissé sur une messagerie est généralement considérée comme loyale [14](#page=14).
* Un enregistrement peut être utilisé contre son auteur si celui-ci savait que le message était enregistré [14](#page=14).
* Les SMS sont également recevables en tant que preuve [14](#page=14).
### 2.2 La preuve en matière civile – le fait juridique
Un fait juridique est un événement dont découlent des conséquences juridiques sans que les parties aient nécessairement voulu ou anticipé ces effets. Un accident est un exemple typique de fait juridique [15](#page=15).
#### 2.2.1 Qui doit prouver ?
Comme pour l'acte juridique, la charge de la preuve incombe à celui qui réclame l'exécution d'une obligation, et celui qui prétend s'en être libéré doit le prouver [15](#page=15).
#### 2.2.2 Comment prouver ?
En raison de leur nature imprévisible, les faits juridiques bénéficient d'un régime de preuve plus souple que les actes juridiques, caractérisé par le principe de la liberté de la preuve. La preuve peut donc être apportée par tout moyen [16](#page=16).
Les moyens de preuve recevables incluent :
* **La preuve par écrit** [16](#page=16).
* **La preuve par témoignage**: Le juge apprécie librement la valeur des témoignages [16](#page=16).
* **L'aveu**: Il peut être judiciaire (fait en justice) ou extrajudiciaire (verbal) [16](#page=16).
* **Le serment**: Demandé à l'adversaire sur un point précis du litige [16](#page=16).
> **Tip:** Pour les faits juridiques, il est possible de se constituer une preuve à soi-même, ce qui n'est pas le cas pour les actes juridiques [16](#page=16).
---
# La preuve en matière pénale
Ce chapitre détaille le régime de la preuve en droit pénal, en mettant l'accent sur la manière dont une infraction est démontrée, la charge de la preuve qui incombe à l'accusation, ainsi que les principes de liberté de la preuve, du contradictoire et de l'intime conviction du juge [17](#page=17) [18](#page=18).
### 2.3.1 Les principes fondamentaux de la preuve pénale
#### 2.3.1.1 La charge de la preuve
En droit pénal, la preuve a pour objectif d'établir la commission d'une infraction et la participation de son auteur. Par conséquent, la charge de la preuve incombe à la partie qui accuse: il s'agit généralement du procureur de la République ou de la victime qui s'est constituée partie civile. La personne mise en cause, bénéficiant de la présomption d'innocence, est tenue d'y répondre [17](#page=17).
> **Tip:** La présomption d'innocence est un pilier du droit pénal. Elle implique que toute personne est considérée innocente tant que sa culpabilité n'a pas été légalement établie.
#### 2.3.1.2 La liberté de la preuve
Contrairement au droit civil, où une hiérarchie des preuves peut exister, le droit pénal adopte une approche de liberté de la preuve. Cela signifie que toute preuve est recevable, quel que soit son mode d'obtention. Cette liberté s'explique par la nécessité de prouver des faits concrets et par le besoin de faciliter la recherche de la vérité en évitant la disparition d'indices et de preuves [17](#page=17).
#### 2.3.1.3 Le principe du contradictoire
Malgré la liberté de la preuve, le juge pénal ne peut fonder sa décision que sur des preuves ayant fait l'objet d'un débat contradictoire. Ce principe garantit que toutes les parties au procès ont connaissance des preuves présentées et ont la possibilité d'en discuter devant le juge, en formulant leurs observations [17](#page=17).
> **Example:** Un enregistrement sonore réalisé à l'insu de son auteur peut être utilisé comme preuve en matière pénale, à condition que son utilisation ait été discutée et acceptée par toutes les parties devant le juge [17](#page=17).
#### 2.3.1.4 L'intime conviction du juge
En fin de compte, c'est le juge pénal qui apprécie la valeur des preuves rapportées en fonction de son intime conviction. Le juge n'est pas strictement lié par la preuve qui lui est présentée et détermine lui-même la force probante à accorder à chaque élément [18](#page=18).
### 2.3.2 Les moyens de preuve et les défenses
#### 2.3.2.1 Les présomptions de culpabilité
L'accusation peut s'appuyer sur des présomptions de culpabilité pour établir l'infraction. Ces présomptions peuvent être [18](#page=18):
* **Posées par la loi:** Par exemple, une personne qui ne parvient pas à justifier ses revenus peut être présumée coupable de certains délits financiers [18](#page=18).
* **Inductives:** Il s'agit souvent d'un faisceau d'indices concordants qui permettent de déduire que la personne concernée a nécessairement commis l'infraction [18](#page=18).
> **Tip:** Le faisceau d'indices est une méthode de preuve où plusieurs éléments, pris isolément, ne suffisent pas à prouver l'infraction, mais leur convergence permet de former une conviction.
Il est cependant important de noter que la preuve déloyale est refusée lorsqu'elle émane d'autorités publiques [18](#page=18).
#### 2.3.2.2 Les moyens de défense de la personne poursuivie
La personne poursuivie dispose de plusieurs moyens pour se défendre :
* **Soulever une exception ou une preuve contraire:** Elle peut apporter des éléments qui contredisent l'accusation, comme fournir un alibi [18](#page=18).
* **Invoquer le principe « le doute profite à l'accusé »:** Si, après l'examen des preuves, un doute subsiste quant à la culpabilité de la personne, ce doute doit jouer en sa faveur, conduisant à une relaxe ou un acquittement [18](#page=18).
---
# La prescription en matière civile et pénale
La prescription vise à assurer la sécurité juridique en figeant les situations juridiques après l'écoulement d'un délai déterminé, empêchant ainsi des remises en question indéfinies. Elle se caractérise par un délai et un point de départ, et peut être interrompue ou suspendue. Son régime diffère en droit civil et en droit pénal [20](#page=20).
### 4.1 La prescription en matière civile
En droit civil, la prescription peut entraîner l'extinction d'un droit (prescription extinctive) ou l'acquisition d'un droit (prescription acquisitive) [21](#page=21).
#### 4.1.1 La prescription extinctive
La prescription extinctive est un mode d'extinction d'un droit résultant de l'inaction de son titulaire pendant un certain laps de temps [22](#page=22).
* **Délai :**
* Le principe général est de 5 ans pour les actions personnelles et mobilières [22](#page=22).
* Des exceptions existent: 10 ans pour le dommage corporel, le préjudice écologique, et l'exécution des décisions de justice; 30 ans pour la propriété immobilière [22](#page=22).
* **Suspension et interruption:** Des événements tels que le mariage, le PACS ou la minorité peuvent entraîner la suspension ou l'interruption de la prescription [22](#page=22).
* **Point de départ :**
* En principe, il s'agit du jour où le titulaire d'un droit a connu ou aurait dû connaître les faits lui permettant de l'exercer [22](#page=22).
* Des exceptions s'appliquent, par exemple: à la fin de la mission pour les avocats, à la consolidation pour le dommage corporel, et au jour où le titulaire de l'action a connu ou aurait dû connaître la manifestation du préjudice écologique pour ce dernier [22](#page=22).
#### 4.1.2 La prescription acquisitive
La prescription acquisitive permet d'acquérir un bien ou un droit par l'effet de la possession, sans que le demandeur ne soit obligé de prouver un titre de propriété [23](#page=23).
* **Délai et conditions de l'acquisition:** La possession doit être continue, non interrompue, paisible, publique, non équivoque, et exercée à titre de propriétaire pendant 30 ans [23](#page=23).
> **Example:** L'acquisition d'un bien immobilier par prescription acquisitive est possible si l'occupation des lieux est continue, paisible, publique et non équivoque à titre de propriétaire pendant 30 ans [23](#page=23).
* **Conditions excluant la prescription acquisitive:** La prescription acquisitive est impossible en cas de violence ou de détention précaire (par exemple, en tant que locataire) [23](#page=23).
### 4.2 La prescription en matière pénale
La prescription en matière pénale est justifiée par plusieurs idées: le droit à l'oubli, l'intérêt de l'auteur d'infraction de ne pas s'exposer inutilement, et la difficulté liée au dépérissement des preuves. Elle s'applique à l'action publique (droit de poursuite) et à la peine (délai d'exécution de la sanction) [24](#page=24).
#### 4.2.1 La prescription de l’action publique
La prescription de l'action publique délimite la période durant laquelle le Ministère public peut engager des poursuites contre l'auteur d'une infraction. Passé ce délai, il n'est plus possible de poursuivre [25](#page=25).
* **Délais :**
* 1 an en matière de contravention [25](#page=25).
* 6 ans en matière délictuelle [25](#page=25).
* 20 ou 30 ans en matière criminelle [25](#page=25).
* **Exception:** Les crimes contre l'humanité ne se prescrivent pas; les poursuites sont éternellement possibles [25](#page=25).
* **Interruption:** La Cour de cassation a établi que la prescription de l'action publique est interrompue par tout acte d'instruction ou de poursuite [25](#page=25).
* **Point de départ :**
* En principe, le délai court à compter du jour de la commission de l'infraction (par exemple, le jour du vol ou de l'agression) [26](#page=26).
* Pour certaines infractions dissimulées par nature (abus de biens sociaux, fraude fiscale, blanchiment d'argent), la prescription ne court qu'à compter de leur découverte [26](#page=26).
#### 4.2.2 La prescription de la peine
La prescription de la peine correspond au délai maximum dont dispose le Ministère public pour faire exécuter une peine après une condamnation [27](#page=27).
* **Délais :**
* 3 ans en matière de contravention [27](#page=27).
* 6 ans en matière délictuelle [27](#page=27).
* 20 ou 30 ans en matière criminelle [27](#page=27).
* **Exception:** Les crimes contre l'humanité ne se prescrivent pas; la peine est éternellement exécutable [27](#page=27).
* **Conséquence:** La prescription de la peine n'efface pas la condamnation, qui reste inscrite au casier judiciaire [27](#page=27).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Procès | Ensemble des actes de procédure par lesquels une affaire est soumise à une juridiction pour être jugée. Il comprend les règles de fond et de forme qui régissent le déroulement de la procédure judiciaire. |
| Principe d'indépendance des juges | Garantie fondamentale assurant que les juges ne sont soumis à aucune autorité ou pression extérieure, qu'elle soit politique, administrative ou financière, afin d'assurer l'impartialité de leurs décisions. |
| Principe d'impartialité | Obligation pour le juge de se prononcer sans préjugé ni favoritisme, en appliquant la loi de manière neutre et objective à toutes les parties impliquées dans un litige. |
| Principe d'égalité devant la loi | Notion selon laquelle toutes les personnes sont égales devant la justice et doivent être traitées de la même manière par le système juridique, sans discrimination d'aucune sorte. |
| Principe de collégialité | Règle imposant que la décision d'une juridiction soit prise par un collège de juges plutôt que par un juge unique, afin de garantir une délibération plus approfondie et diverse. |
| Principe du contradictoire | Droit fondamental de chaque partie à un procès de connaître et de discuter les preuves et les arguments présentés par la partie adverse, assurant ainsi l'équité de la procédure. |
| Magistrat du siège | Juge dont la fonction est de trancher les litiges et de rendre des décisions. Il est indépendant du pouvoir exécutif et se distingue du magistrat du parquet. |
| Magistrat du parquet (Ministère public) | Magistrat chargé de représenter la société et de veiller à l'intérêt général. Il porte l'accusation dans les affaires pénales et requiert l'application de la loi. |
| Auxiliaires de justice | Professionnels du droit qui assistent les magistrats et les parties dans le fonctionnement de la justice, tels que les greffiers, les avocats, les notaires ou les commissaires de justice. |
| Acte juridique | Manifestation de volonté destinée à produire des effets de droit, tels qu'un contrat, une donation ou un testament. La preuve de ces actes est souvent soumise à des règles spécifiques. |
| Fait juridique | Événement auquel la loi attache des conséquences juridiques, indépendamment de la volonté des personnes concernées, comme un accident ou un dommage. La preuve des faits juridiques bénéficie généralement d'une plus grande souplesse. |
| Preuve par tout moyen | Principe en droit, notamment en matière pénale et pour les faits juridiques en droit civil, selon lequel toute preuve pertinente et loyale peut être admise pour établir la vérité d'un fait. |
| Prescription extinctive | Mode d'extinction d'un droit résultant de l'inaction de son titulaire pendant un certain laps de temps fixé par la loi, le privant ainsi de la possibilité d'agir en justice. |
| Prescription acquisitive | Mode d'acquisition d'un droit réel, notamment la propriété immobilière, par la possession prolongée et ininterrompue d'un bien, conformément aux conditions fixées par la loi. |
| Action publique | Droit du Ministère public d'engager des poursuites judiciaires contre une personne soupçonnée d'avoir commis une infraction. Ce droit est soumis à un délai de prescription. |
| Prescription de la peine | Délai pendant lequel le Ministère public peut demander l'exécution d'une peine prononcée par une décision de justice. Passé ce délai, la peine ne peut plus être exécutée. |
Cover
2. L&T_2025-26_Tech Econ Soc + Regulating Tech.pptx
Summary
# Technologie, economie en maatschappij
Dit onderwerp onderzoekt de complexe interacties tussen technologische ontwikkelingen, economische structuren en maatschappelijke veranderingen, inclusief diverse visies op technologie en de overwegingen voor beleidsmakers.
### 1.1 Verschillende perspectieven op technologie
Technologie kan op diverse manieren worden benaderd, elk met eigen implicaties voor hoe we de impact ervan begrijpen en reguleren.
#### 1.1.1 Determinisme
* Volgens deze visie is technologie neutraal en wordt deze extern aan de maatschappij gecreëerd.
* Technologie dicteert vervolgens sociale en culturele veranderingen; de manier waarop mensen technologie gebruiken, doet er niet toe voor de uiteindelijke maatschappelijke impact.
#### 1.1.2 Instrumentalisme
* Technologie wordt beschouwd als een neutraal instrument dat door mensen wordt gebruikt.
* De maatschappelijke impact van technologie hangt af van de specifieke toepassing en de intenties van de gebruikers.
* *Voorbeeld:* Gezichtsherkenningstechnologie is op zichzelf neutraal, maar krijgt een specifieke lading door de manier waarop deze wordt ingezet.
#### 1.1.3 Substantivisme
* Deze visie beschouwt technologie als inherent slecht, onafhankelijk van het gebruik ervan.
* Technologie wordt gezien als een autonome kracht die zich buiten menselijke controle ontwikkelt.
#### 1.1.4 Kritische theorie
* Technologie bevat inherent bepaalde waarden, voortkomend uit de normen en waarden van de ontwikkelaars.
* Individuen behouden echter de mogelijkheid om te bepalen hoe technologie wordt gebruikt.
* De manier waarop technologie wordt gebruikt, is cruciaal en kan afwijken van het oorspronkelijke doel waarvoor het is ontworpen.
### 1.2 Overwegingen voor beleidsmakers bij regulering
Bij het reguleren van technologie moeten beleidsmakers, wetgevers en juristen rekening houden met drie kerncomponenten: technologische, economische en maatschappelijke aspecten.
#### 1.2.1 Technologische overwegingen
* **Werkingsmechanismen:** Begrip van hoe de technologie functioneert, inclusief hardware, software, gebruikte modellen en trainingsdata.
* **Ontwerp en ontwikkeling:** Kennis over wie de technologie heeft ontworpen en hoe dit proces is verlopen.
* **Functionaliteit en veiligheid:** Beoordeling van de prestaties en de beveiliging van de technologie.
> **Tip:** Een basisbegrip van de onderliggende technologie is essentieel voor effectieve regulering. Zo kan inzicht in hoe algoritmes werken, helpen bij het begrijpen van mogelijke maatschappelijke gevolgen, zoals het versterken van extremere informatie bij bepaalde zoekopdrachten.
* **Algoritmische bias:** Begrip van modeltraining is belangrijk, omdat bias in inputdata leidt tot bias in output.
#### 1.2.2 Economische overwegingen
* **Businessmodellen:** Analyse van hoe waarde wordt gecreëerd en hoe geld wordt verdiend (bv. gratis diensten betaald met advertenties, data of input).
* **Economische actoren:** Identificatie van de spelers in de technologiesector, inclusief ecosystemen (bv. Alphabet) en platformen.
* **Tweezijdige platformen:** Deze brengen twee groepen samen (bv. Uber: chauffeurs en passagiers). De balans tussen deze groepen is cruciaal voor succes.
* **Meerzijdige platformen:** Deze brengen meerdere groepen samen (bv. Uber Eats: restaurants, gebruikers en koeriers).
* **Economische macht:** Beoordeling van de economische invloed van technologiebedrijven, wat vaak aanleiding geeft tot wetgevend optreden.
* **Netwerkexternaliteiten en lock-in:**
* **Netwerkexternaliteiten:** Hoe meer gebruikers, hoe waardevoller de dienst wordt.
* **Markt tipping:** Wanneer de voordelen van een technologie zo groot worden dat ze de kosten overtreffen.
* **Lock-in:** Situationele binding waarbij de kosten om over te stappen naar een concurrent te hoog zijn.
> **Voorbeeld:** De verschillende soorten laders voor mobiele telefoons illustreren het concept van 'lock-in'. EU-regelgeving, zoals de verplichting tot USB-C laders, probeert dit soort economische beperkingen te doorbreken.
#### 1.2.3 Maatschappelijke overwegingen
* **Wenselijkheid en acceptatie:** Beoordeling of het gebruik van een technologie wenselijk, acceptabel of onacceptabel is.
* **Negatieve effecten:** Identificatie van potentiële negatieve gevolgen voor individuen en de maatschappij.
* **Waardevorming:** Hoe technologie sociale, politieke en andere waarden beïnvloedt.
* **Individueel gebruik:** Analyse van hoe individuen technologie gebruiken, mede beïnvloed door cognitieve vermogens en vooroordelen.
* **Privacy paradox:** Mensen hechten belang aan privacy, maar hun online gedrag (bv. delen van informatie op sociale media) komt hier vaak mee in conflict.
* **Transparantie paradox:** Mensen wensen transparantie, maar de complexiteit van technologie maakt dit vaak moeilijk.
* **Digitale vaardigheden:** Noodzaak van bepaalde vaardigheden zoals media- en digitale geletterdheid voor effectief en veilig technologiegebruik.
> **Voorbeeld:** De "privacy paradox" beschrijft de kloof tussen de wens van individuen om hun privacy te beschermen en hun daadwerkelijke online gedrag, waarbij ze vaak veel persoonlijke informatie prijsgeven.
* **Impact van data:** De data die wordt gebruikt in technologie heeft een grote maatschappelijke impact. Foutieve informatie kan leiden tot significante negatieve gevolgen. De AI-Act streeft naar transparantie over gebruikte data.
* **Generatie- en culturele bias in AI:** Veel AI-applicaties, met name grote taalmodellen, worden ontwikkeld in een beperkt aantal landen (bv. de VS) en door specifieke demografische groepen (bv. jonge, overwegend mannelijke teams). Dit leidt tot:
* Voorkeur voor bepaalde wereldbeelden in contentverwerking en -productie.
* Modellen die de denkwijzen en kennis van specifieke generaties weerspiegelen.
* Uitsluiting van de meeste wereldtalen (slechts een klein percentage van de 7.000 wereldtalen wordt gebruikt in training), met een oververtegenwoordiging van Engels. Dit creëert linguïstische, culturele, generatieve en geopolitieke problemen.
* **Gebruik van gratis platforms:** Vaak "betalen" gebruikers met hun input of data (bv. vragen aan ChatGPT). Betaalde versies bieden soms betere informatie, wat economische en maatschappelijke ongelijkheid kan vergroten.
### 1.3 Regulering van technologie
Regulering van technologie is een overweging om bepaalde beleidsdoelstellingen te bereiken, zoals het beschermen van fundamentele rechten, het waarborgen van burgerbelangen, het bevorderen van economische groei en innovatie, en het verzekeren van gezonde concurrentie.
#### 1.3.1 Publieke autoriteiten en beleidsdoelen
* **Normatieve vraag:** De centrale vraag is *of* en *hoe* technologie gereguleerd moet worden om specifieke beleidsdoelen te realiseren.
* **Nieuwe technologie fenomenen:** Bij nieuwe technologische ontwikkelingen is het cruciaal om te analyseren:
* Wat staat er op het spel?
* Wat zijn de technologische, economische en maatschappelijke kwesties?
* Voor wie zijn deze gevolgen relevant?
* Waarom is regulering noodzakelijk?
* Wat ontbreekt of is fout in bestaande regelgeving?
* Wanneer en hoe moet er gereguleerd worden?
#### 1.3.2 Uitdagingen en evolutie van regulering
* **Traagheid van wetgeving:** Wetgeving loopt vaak achter op technologische ontwikkelingen. Wetten die te snel worden ingevoerd, kunnen achterhaald zijn voordat ze effectief zijn. Omgekeerd kan te lang wachten leiden tot onbeheersbare situaties.
* *Voorbeeld:* De totstandkoming van de AI-Act duurde twee jaar.
* **Verandering in reguleringsfilosofie:** Er is een verschuiving geweest van de overtuiging dat de staat zich niet met technologie moest bemoeien (zelfregulering als beste optie) naar een actievere rol van de overheid, met name op EU-niveau. Ondanks lobbywerk van bedrijven, zijn zij gebonden aan deze regelgeving.
* **Co-regulering:** Een specifieke vorm van regulering waarbij samenwerking plaatsvindt tussen bedrijven en overheden.
#### 1.3.3 Alternatieve regelgevingsinstrumenten
* **Code of Practice:** Dit soort instrumenten kan worden gebruikt om de implementatie van wetgeving te verduidelijken en te concretiseren, met name wanneer de wetgeving als vaag wordt ervaren.
* *Voorbeeld:* Een Code of Practice kan helpen om de implementatie van de AI-Act door bedrijven te stroomlijnen.
---
# Reguleren van technologie
Dit deel behandelt de noodzaak, doelstellingen en uitdagingen van het reguleren van technologische ontwikkelingen door overheidsinstanties en andere actoren.
### 2.1 De noodzaak van regulering
Technologische ontwikkelingen vereisen regulering omdat ze aanzienlijke maatschappelijke gevolgen hebben. Technologische fenomenen zijn niet inherent goed, slecht of neutraal, maar hun impact wordt gevormd door zowel hun ontwerp als de manier waarop ze worden gebruikt. Beleidsmakers, wetgevers en juristen moeten daarom rekening houden met technologische, economische en maatschappelijke overwegingen bij het vormgeven van regelgeving.
### 2.2 Overwegingen bij regulering
#### 2.2.1 Technologische overwegingen
Het reguleren van technologie vereist een fundamenteel begrip van hoe de technologie werkt. Dit omvat inzicht in:
* De ontwerpkeuzes van hardware en software.
* Gebruikte modellen en de manier waarop deze worden getraind.
* De gebruikte data en de potentiële biases daarin.
* De rol van de ontwikkelaars en hun waarden.
* De prestaties en beveiliging van de technologie.
* **Tip:** Begrijpen hoe algoritmes worden getraind en welke data wordt gebruikt, is cruciaal, omdat dit de output en potentiële biases direct beïnvloedt.
#### 2.2.2 Economische overwegingen
De economische structuur van technologische sectoren is een belangrijke factor voor regulering. Dit omvat:
* **Businessmodellen:** Hoe waarde wordt gecreëerd en geld wordt verdiend (bijvoorbeeld via advertenties, dataverkoop, betaalde diensten).
* **Economische actoren en ecosystemen:** De rol van grote techbedrijven en hun geïntegreerde platformen (zoals Alphabet met Google, YouTube, Gemini).
* **Platformeconomie:** De werking van tweezijdige (bijvoorbeeld Uber) en meerzijdige platforms (bijvoorbeeld Uber Eats) die verschillende groepen gebruikers verbinden.
* **Marktmacht en concurrentie:** De economische macht van techbedrijven en de rol van netwerkexternaliteiten en lock-in effecten.
* **Netwerkexternaliteiten:** Hoe de waarde van een dienst toeneemt met het aantal gebruikers.
* **Lock-in:** Situaties waarin de kosten of moeite om over te stappen naar een concurrerende dienst te hoog zijn.
* **Tip:** Overmatige economische macht van techbedrijven kan maatschappelijke gevolgen hebben die wetgevend ingrijpen rechtvaardigen.
#### 2.2.3 Maatschappelijke overwegingen
De maatschappelijke wenselijkheid en impact van technologie staan centraal in regulering:
* **Wenselijkheid en acceptatie:** Beoordelen of het gebruik van een technologie wenselijk, acceptabel of onacceptabel is.
* **Negatieve effecten:** Identificeren van potentiële negatieve gevolgen voor individuen en de samenleving.
* **Waardevorming:** Hoe technologie sociale, politieke en andere waarden beïnvloedt.
* **Individueel gebruik:** Hoe individuen technologie gebruiken, beïnvloed door cognitieve vaardigheden en biases (zoals de privacyparadox, waarbij men privacy belangrijk vindt maar veel persoonlijke informatie deelt).
* **Digitale vaardigheden:** De noodzaak van media- en digitale geletterdheid voor burgers om technologie effectief en veilig te kunnen gebruiken.
* **Voorbeeld:** De privacyparadox illustreert hoe het gedrag van gebruikers niet altijd strookt met hun zelf gerapporteerde zorgen over privacy, wat duidt op de noodzaak van bewustwording en mogelijk regulering van dataprincipes.
### 2.3 Doelstellingen van overheidsinstanties
Overheidsinstanties streven ernaar om technologie te reguleren met specifieke beleidsdoelstellingen, waaronder:
* Bescherming van fundamentele rechten.
* Waarborgen van de belangen van burgers.
* Bevordering van economische groei en innovatie.
* Zorgen voor gezonde concurrentie.
### 2.4 Uitdagingen bij regulering
De snelle evolutie van technologie stelt regulering voor aanzienlijke uitdagingen:
* **Tempo van ontwikkeling:** Technologie evolueert zo snel dat wetgeving achterhaald kan raken voordat deze effectief is geïmplementeerd.
* **Balans:** Het vinden van de juiste balans tussen te vroege en te late regelgeving.
* **Voorheen heersende opvattingen:** Vroeger was er de overtuiging dat de staat zich niet moest bemoeien met technologie en zelfregulering de beste weg was. Dit idee is veranderd, met een toename van regulering op Europees niveau, ondanks aanzienlijk lobbywerk van bedrijven.
* **Nieuwe vormen van regulering:** Naast traditionele wetgeving zijn er ook nieuwe instrumenten ontstaan, zoals co-regulatie, waarbij bedrijven en overheden samenwerken om regelgeving te concretiseren.
* **Voorbeeld:** De AI-Act is een landmarkwetgeving die tot doel heeft de toepassing van kunstmatige intelligentie te reguleren. De totstandkoming ervan duurde echter twee jaar, wat de uitdaging van het tempo van technologische verandering illustreert. Een Code of Practice is later ontwikkeld om de AI-Act te concretiseren en vaagheden te verhelpen.
### 2.5 Alternatieve regelgevingsinstrumenten
Naast directe wetgeving zijn er diverse instrumenten beschikbaar voor technologie-regulering, waaronder:
* **Zelfregulering:** De industrie stelt eigen regels op.
* **Co-regulering:** Samenwerking tussen industrie en overheid.
* **Gedragscodes:** Vrijwillige afspraken en richtlijnen.
* **Certificering en keurmerken:** Kwaliteitslabels die naleving van standaarden aangeven.
* **Meldplichten en transparantievereisten:** Verplichtingen voor bedrijven om informatie te verstrekken.
* **Tip:** Het is belangrijk om de effectiviteit van verschillende regelgevingsinstrumenten te beoordelen in relatie tot het specifieke technologische fenomeen dat gereguleerd moet worden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Determinisme | Een visie op technologie die stelt dat technologie neutraal is en dat de maatschappij er weinig invloed op heeft; technologie wordt gezien als een autonome kracht die sociale en culturele veranderingen teweegbrengt, ongeacht hoe mensen deze gebruiken. |
| Instrumentalisme | Een perspectief dat technologie beschouwt als een neutraal instrument, waarbij de mens zelf bepaalt hoe de technologie wordt ingezet en welke lading deze daardoor krijgt, zoals bij gezichtsherkenningstechnologie. |
| Substantivisme | Het standpunt dat technologie inherent slecht is, onafhankelijk van het gebruik ervan, en als een autonome, onbeheersbare kracht wordt beschouwd die negatieve gevolgen heeft. |
| Kritische theorie (technologie) | Een benadering die erkent dat technologie waarden weerspiegelt doordat het is ontwikkeld door mensen met specifieke normen en waarden, maar benadrukt tegelijkertijd het belang van individuele keuzevrijheid in hoe technologie wordt toegepast, met ruimte voor onverwachte toepassingen. |
| Algoritme | Een reeks instructies of regels die een computer volgt om een specifieke taak uit te voeren of een probleem op te lossen; in de context van technologie bepalen algoritmes hoe informatie wordt verwerkt en output wordt gegenereerd. |
| Platform | Een digitaal ecosysteem dat verschillende groepen gebruikers met elkaar verbindt, zoals kopers en verkopers, of aanbieders en consumenten; platforms kunnen two-sided (zoals Uber) of multi-sided (zoals Uber Eats) zijn, waarbij de structuur van het platform invloed heeft op de interactie en waardecreatie. |
| Netwerkexternaliteiten | Het fenomeen waarbij de waarde van een product of dienst toeneemt naarmate meer mensen het gebruiken, wat leidt tot een grotere aantrekkelijkheid voor nieuwe gebruikers en potentieel marktdominantie. |
| Lock-in | Een situatie waarin gebruikers gebonden zijn aan een specifiek product of dienst vanwege te hoge overstapkosten, waardoor het moeilijk wordt om naar een concurrent over te stappen, zelfs als er betere alternatieven beschikbaar zijn. |
| Privacy paradox | Het fenomeen waarbij individuen aangeven waarde te hechten aan hun privacy, maar hun gedrag online, zoals het delen van veel persoonlijke informatie, hier niet mee overeenkomt, wat een discrepantie tussen intentie en actie aantoont. |
| Mediawijsheid/Digitale geletterdheid | De vaardigheden en kennis die nodig zijn om digitale media effectief, kritisch en veilig te gebruiken, te evalueren en te creëren, wat essentieel is voor deelname aan de hedendaagse samenleving. |
| Co-regulatie | Een vorm van regelgeving waarbij publieke autoriteiten samenwerken met private actoren, zoals bedrijven, om beleidsdoelstellingen te bereiken en de implementatie van regels te waarborgen, wat leidt tot een gedeelde verantwoordelijkheid. |
Cover
3a. FinancieelRecht II-geregelementeerde ondernemingen.pptx
Summary
# Algemene beschouwingen over de regulering van de financiële sector
Dit onderwerp schetst de evolutie en structuur van de regulering in de financiële sector, met aandacht voor de traditionele zuilen, de impact van internationalisering en formalisering, en de integratie van toezicht na de financiële crisis.
### 1.1 Traditionele structuur van de financiële sector regulering
Traditioneel werd de financiële sector opgedeeld in drie hoofdzuilen, elk met hun eigen specifieke regulering:
* **Bancaire actoren:** Dit omvat banken, gespecialiseerde kredietverleners en instellingen voor betalingsverkeer.
* **Kapitaalmarktactoren:** Deze groep omvat beursvennootschappen, asset managers (voor zowel individueel als collectief vermogensbeheer), beleggingsadviseurs, en verrekenings- en vereffeningsinstellingen.
* **Verzekeringsactoren:** Dit betreft zowel levensverzekeringen als schadeverzekeringen.
De Europese Unie heeft lange tijd de regulering ook sterk per sector uitgewerkt.
### 1.2 Evolutie van regulering: internationalisering en formalisering
De regulering van de financiële sector heeft een significante evolutie gekend onder invloed van internationalisering en formalisering. Initiatieven zoals het Bazel-comité en IOSCO speelden hierin een rol. Na de financiële crisis is de rol van internationale organen zoals de G20 en de Financial Stability Board (FSB) toegenomen.
**Tip:** Het begrijpen van de internationale dimensie is cruciaal, aangezien regelgeving vaak grensoverschrijdend wordt gecoördineerd en geharmoniseerd.
### 1.3 Despecialisering, branchevervaging en desintermediatie
De financiële sector kenmerkt zich door een voortschrijdende despecialisering, waarbij de grenzen tussen verschillende soorten instellingen vervagen. Dit uit zich op verschillende manieren:
* **Binnen de bancaire sector:** Instellingen bieden een breder scala aan diensten aan.
* **Tussen bank- en beleggingssector:** Er is een toenadering tussen bancaire en beleggingsdiensten.
* **Tussen bank/belegging en verzekering:** Producten zoals tak 21 en tak 23 verzekeringen duiden op deze vermenging.
De wet van 30 juli 2013 (bekend als "twin peaks II") heeft deze tendens tot productgewijze toenadering verder versterkt.
### 1.4 Integratie van toezicht: het twin peaks-model
Na de financiële crisis is er een belangrijke verschuiving gekomen richting een meer geïntegreerd toezichtmodel. Het "twin peaks"-model, geïntroduceerd in België, splitst het toezicht op in twee hoofdpijlers:
* **Prudentieel toezicht:** Dit richt zich op de financiële gezondheid en stabiliteit van instellingen. De Nationale Bank van België (NBB) is hier verantwoordelijk voor, met zowel macro-prudentieel als micro-prudentieel toezicht. Sinds 2014 houdt de Europese Centrale Bank (ECB) via het Single Supervisory Mechanism (SSM) toezicht op significante kredietinstellingen.
* **Gedragstoezicht (of productregulering):** Dit focust op de bescherming van de consument en de integriteit van de markten. De Financial Services and Markets Authority (FSMA) is hiervoor bevoegd. Dit omvat onder andere toezicht op reclame voor bankrekeningen, producttransparantie en gedragsregels voor beleggingsdiensten.
**Tip:** Het onderscheid tussen prudentieel en gedragstoezicht is fundamenteel voor het begrijpen van de rollen van de verschillende toezichthouders.
#### 1.4.1 Uitbreiding van het twin peaks-model
Het twin peaks-model is in de loop der tijd uitgebreid. "Twin peaks II" heeft de reikwijdte verbreed tot "financiële producten", waaronder spaarproducten en verzekeringsproducten vallen. De verzekeringswet van 4 april 2014 heeft het twin peaks-principe doorgetrokken naar de verzekeringssector. Koninklijke Besluiten uit 2014 pasten de regelgeving voor verzekeringstussenpersonen aan met de principes van MiFID (Markets in Financial Instruments Directive), wat de zogenaamde "MiFID-isering van verzekeringstussenpersonen" inhoudt.
### 1.5 Dominante EU-invloed en Europeanisering van toezicht
De Europese Unie speelt een dominante rol in het vormgeven van het landschap van financiële actoren en de regulering ervan.
* **Vervaging van traditionele verzuiling:** De EU-regelgeving draagt bij aan het doorbreken van de klassieke sectorale scheidingen.
* **Level playing field:** Het streven naar gelijke concurrentievoorwaarden binnen de interne markt.
* **Coördinatie op EU-niveau:** De European Supervisory Authorities (ESA's) zorgen voor coördinatie tussen de nationale toezichthouders.
* **Harmonisatie via richtlijnen en verordeningen:** EU-regulering wordt omgezet in nationale wetgeving (richtlijnen) of is rechtstreeks van toepassing (verordeningen).
* **Direct toezicht door EU-instanties:** Naast nationale toezichtautoriteiten oefenen EU-instellingen zoals de ECB en de European Securities and Markets Authority (ESMA) direct toezicht uit.
### 1.6 Gereguleerde instellingen en markten
De regulering omvat een breed scala aan instellingen en markten:
#### 1.6.1 Bancaire actoren
Dit zijn de klassieke banken en aanverwante kredietinstellingen.
#### 1.6.2 Financiële markten en kapitaalmarktactoren
De regulering van de financiële markten en hun actoren is eveneens een complex en evoluerend domein.
##### 1.6.2.1 Historiek van effectenhandel en beursvennootschappen
* **Voor 1990:** De rol van beurshandelaars werd vervuld door "wisselagenten" die een monopolie hadden op de uitvoering van beursorders. Zij konden opereren als natuurlijke personen of vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid. Het toezicht lag bij deontologische organen. Banken waren betrokken bij andere diensten rond effecten, zoals tussenkomst bij uitgiftes en bemiddeling bij overdrachten.
* **1990: 'Big bang' en de wet van 4 december 1990:** Dit markeerde een belangrijke verandering. Wisselagenten werden omgevormd tot "effectenmakelaars" en moesten zich organiseren als vennootschap, een "beursvennootschap". Het toezicht kwam in handen van de Commissie voor Bank-, Financie- en Beleggingsondernemingen (CBFA).
* **1995: Wet van 6 april 1995:** Dit implementeerde de Europese Richtlijn Beleggingsdiensten (1993) en introduceerde het statuut van "beleggingsonderneming". Kredietinstellingen kregen een gedeeld monopolie op de uitvoering van beurstransacties.
* **2016: Wet van 25 oktober 2016:** Deze wet zorgde voor een verdere opsplitsing van deelstatuten. Het toezichtstatuut voor beursvennootschappen werd opgenomen in de "Bankwet" van 25 april 2014.
* **2022: Wet van 20 juli 2022:** Deze wet nam het toezichtstatuut voor beursvennootschappen op in een specifieke wet, ter omzetting van de "Investment Firms Directive" (EU) 2019/2034.
##### 1.6.2.2 Collectief beleggingsvehikels
* **Instelling voor Collectief Beheer (ICB):** Dit is een juridische structuur die een pool van financiële activa beheert ten behoeve van beleggers.
* **Beheervennootschap:** Deze vennootschap staat in voor het beheer van de beleggingsportefeuille van een ICB.
* **Bewaarder:** Deze entiteit is verantwoordelijk voor de bewaring van de activa van de ICB en oefent toezicht uit op de activiteiten van de beheervennootschap.
**Voorbeeld:** Een beleggingsfonds (ICB) dat aandelen en obligaties verzamelt, wordt beheerd door een gespecialiseerde beheervennootschap, terwijl een aparte bewaarder de effecten fysiek of digitaal veiligstelt.
---
# De evolutie van gereguleerde instellingen in de bancaire en kapitaalmarktsector
Dit deel onderzoekt de specifieke ontwikkeling van gereguleerde actoren, met name bancaire instellingen en kapitaalmarktactoren, inclusief hun historiek, de wetswijzigingen en de huidige toezichtskaders.
### 2.1 Algemene beschouwingen over de regulering van financiële actoren
Traditioneel werd het financiële bestel opgedeeld in drie 'zuilen': bancaire actoren, kapitaalmarktactoren en verzekeringsactoren. EU-regulering was lange tijd sterk sectoraal uitgewerkt, maar de internationale tendens naar formalisering en dwarsdoorsnede van de regulering, aangewakkerd door organen zoals het Bazel-comité, IOSCO, de G20 en de Financial Stability Board na de financiële crisis, heeft geleid tot een meer geïntegreerd toezichtskader.
Er is een duidelijke trend van despecialisering en branchevervaging waargenomen. Dit manifesteert zich binnen de bancaire sector zelf, maar ook tussen de bankensector en de beleggingssector, en zelfs tussen de bank- en verzekeringssector (denk aan tak 21 en tak 23 verzekeringen). Het "twin peaks II"-model, geïntroduceerd met de wet van 30 juli 2013, weerspiegelt deze toenemende productgewijze toenadering door een verdere integratie van toezicht.
Na de financiële crisis werd het "twin peaks"-model van kracht, waarbij het toezicht werd opgesplitst in prudentieel toezicht en gedragstoezicht.
* **Prudentiële regulering** richt zich uitsluitend op de controle van de 'globale' financiële situatie van een instelling en houdt geen toezicht op de individuele relatie tussen een financiële instelling en haar klant.
* **Gedragstoezicht (of productregulering)**, daarentegen, kijkt naar de relatie met de klant en de transparantie en correctheid van financiële producten.
Na de invoering van het "twin peaks"-model heeft de evolutie zich voortgezet:
* De Nationale Bank van België (NBB) oefent macro-prudentieel en micro-prudentieel toezicht uit.
* Sinds 2014 is het Single Supervisory Mechanism (SSM) van kracht, waarbij de Europese Centrale Bank (ECB) toezicht houdt op betekenisvolle kredietinstellingen.
* De Financial Services and Markets Authority (FSMA) is verantwoordelijk voor gedragstoezicht en de bescherming van retailklanten. Dit omvat onder andere reclame met betrekking tot rekeningen en producttransparantie en gedragsregels voor beleggingsdiensten.
* "Twin Peaks II" heeft het gedragstoezicht uitgebreid tot alle "financiële producten", waaronder spaar- en verzekeringsproducten.
* De Verzekeringswet van 4 april 2014 heeft de "twin peaks"-aanpak doorgetrokken naar de verzekeringssector.
* Koninklijke Besluiten van 2014 hebben geleid tot de 'MiFID-isering' van verzekeringstussenpersonen.
De dominante EU-invloed op het landschap van financiële actoren, gekenmerkt door de vervaging van traditionele 'verzuiling' en het streven naar een 'level playing field', heeft geleid tot coördinatie op EU-niveau tussen de Europese Toezichthoudende Autoriteiten (ESA's). EU-regulering evolueert van richtlijnen naar verordeningen, wat resulteert in een Europeseisering van het financieel toezicht met meer eenvormige toezichts- en handhavingsregels. Dit omvat ook rechtstreeks toezicht door EU-instanties zoals de ECB en de European Securities and Markets Authority (ESMA).
### 2.2 Gereguleerde instellingen: bancaire actoren
Historisch gezien bestonden banken naast gespecialiseerde kredietverleners en actoren in het betalingsverkeer. De regulering van banken is in de loop der tijd geëvolueerd, met een belangrijke rol voor het Bazel-comité in de internationale standaardisatie van prudentiële regels.
### 2.3 Gereguleerde instellingen: financiële markten en kapitaalmarktactoren
De regulering van kapitaalmarktactoren heeft een significante transformatie ondergaan, met name sinds de jaren negentig.
#### 2.3.1 Historiek van de kapitaalmarktregulering
* **Voor 1990:** De term 'wisselagent' werd gebruikt voor de entiteiten die zich bezighielden met de uitvoering van beursorders. Zij waren georganiseerd als natuurlijke personen of vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid en vielen onder toezicht van een deontologisch orgaan. Banken boden daarentegen andere dienstverlening rond effecten aan, zoals tussenkomst bij uitgiftes en bemiddeling bij overdrachten.
* **1990 - Wet 4 december 1990 ('big bang'):** Deze wet transformeerde de 'wisselagent' tot 'effectenmakelaar'. De organisatie moest plaatsvinden in vennootschapsvorm, resulterend in de 'beursvennootschap'. Het toezicht werd ondergebracht bij de Commissie voor Bank-, Financie- en Beleggingsondernemingen (CBFA).
* **1995 - Wet 6 april 1995:** Dit wetsartikel introduceerde het statuut van de 'beleggingsonderneming', in lijn met de Europese Richtlijn Beleggingsdiensten van 1993. Kredietinstellingen kregen een gedeeld monopolie voor de uitvoering van beurstransacties.
* **2016 - Wet 25 oktober 2016:** Deze wet leidde tot een verdere opsplitsing van deelstatuten. Het toezichtsstatuut van de 'beursvennootschap' werd opgenomen in de 'Bankwet' van 25 april 2014. Tevens werd het statuut van de 'vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies' geïntroduceerd.
* **2022 - Wet 20 juli 2022:** Het toezichtsstatuut van beursvennootschappen werd ondergebracht in een specifieke wet, ter omzetting van de Europese 'Investment Firms Directive' (2019/2034).
> **Tip:** De evolutie van de regulering van kapitaalmarktactoren weerspiegelt de toenemende complexiteit van de financiële markten en de noodzaak tot een meer gespecialiseerd en robuust toezichtskader, mede gedreven door Europese harmonisatie.
#### 2.3.2 Structuur van vermogensbeheer en bewaarinstellingen
Het beheer van beleggingsfondsen (beursgenoteerde beleggingsvennootschappen - ICB) wordt geregeld via beheersreglementen. Deze vennootschappen beheren een pool van financiële activa en geven deelbewijzen uit. De bewaring van deze activa gebeurt door een bewaarder, die eveneens onder toezicht staat. Dit systeem omvat zowel intellectueel beheer als de fysieke of juridische bewaring van activa.
> **Example:** Een beleggingsfonds dat investeert in aandelen van Europese bedrijven, valt onder de regulering voor beleggingsondernemingen. De beheermaatschappij beheert de portefeuille en de bewaarder zorgt ervoor dat de aandelen correct geregistreerd staan en beschermd zijn.
---
# De rol van EU-regelgeving en het twin peaks-model in financieel toezicht
Dit onderwerp behandelt de significante invloed van EU-regelgeving op het financiële toezicht, de transformatie van traditionele structuren naar het twin peaks-model, en de integratie van toezicht op Europees niveau.
## 3. De rol van EU-regelgeving en het twin peaks-model in financieel toezicht
### 3.1 Algemene beschouwingen en de evolutie van financieel toezicht
Traditioneel was het financiële bestel opgedeeld in drie zuilen: bancaire actoren, kapitaalmarktactoren en verzekeringsactoren. De EU-regelgeving werkte lange tijd ook sterk sectoraal. De globalisering en internationalisering, aangewakkerd door organen zoals het Bazel-comité en IOSCO, en na de financiële crisis door de G20 en de Financial Stability Board, hebben geleid tot een verdere formalisering van regulering.
Een belangrijke trend is de **despecialisering en branchevervaging**, zowel binnen de bancaire sector als tussen de bankensector en de beleggingssector, en zelfs tussen banken/beleggingen en verzekeringen. Voorbeelden hiervan zijn tak 21 en tak 23 verzekeringen. De invoering van "twin peaks II" (Wet 30 juli 2013) heeft deze toenadering op productniveau verder gestimuleerd.
De **integratie van toezicht** is sinds de jaren '90 een belangrijke ontwikkeling. Na de financiële crisis werd het **twin peaks-model** geïmplementeerd, dat een opsplitsing van toezicht voorziet in **prudentieel toezicht** en **gedragstoezicht**.
* **Prudentiële regulering** richt zich op de algemene financiële gezondheid van instellingen en controleert niet de individuele relatie tussen de financiële instelling en de klant.
* **Gedragstoezicht** (ook wel productregulering genoemd) focust op de bescherming van de retailklant en de transparantie van financiële producten.
Na de invoering van het twin peaks-model heeft de evolutie zich voortgezet:
* De Nationale Bank van België (NBB) ziet toe op zowel macro-prudentiële als micro-prudentiële aspecten.
* Sinds 2014 is er het Single Supervisory Mechanism (SSM), waarbij de Europese Centrale Bank (ECB) toezicht houdt op significante kredietinstellingen.
* De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) is verantwoordelijk voor gedragstoezicht, onder meer op het gebied van reclame voor rekeningen, producttransparantie en gedragsregels voor beleggingsdiensten.
* "Twin peaks II" heeft de toepassing van dit model uitgebreid tot financiële producten zoals spaarproducten en verzekeringsproducten.
* De Verzekeringswet van 4 april 2014 heeft de "twin peaks"-benadering ook doorgetrokken naar de verzekeringssector.
* Koninklijke Besluiten van 2014 hebben geleid tot een "MiFID-isering" van verzekeringstussenpersonen.
### 3.2 Dominante EU-invloed en Europese integratie van toezicht
De EU-regelgeving heeft een dominante invloed op het landschap van financiële actoren. Dit heeft geleid tot de vervaging van de traditionele sectorale scheidingen ("verzuiling") en het creëren van een **level playing field** binnen de Europese Unie. Coördinatie op EU-niveau tussen de European Supervisory Authorities (ESA's) is cruciaal geworden.
EU-regelgeving wordt voornamelijk verspreid via richtlijnen en verordeningen, wat leidt tot de **Europeanisering van het financieel toezicht**. Dit resulteert in meer uniforme toezichts- en handhavingsregels en, in sommige gevallen, rechtstreeks toezicht door EU-instanties zoals de ECB en de European Securities and Markets Authority (ESMA).
### 3.3 Gereguleerde instellingen en specifieke ontwikkelingen
#### 3.3.1 Bancaire actoren
Bancaire actoren vallen onder de prudentiële regulering, en na de invoering van het twin peaks-model ook onder het gedragstoezicht op financiële producten en diensten.
#### 3.3.2 Kapitaalmarktactoren en financiële markten
De regulering van kapitaalmarktactoren en financiële markten heeft een significante evolutie gekend:
* **Historiek tot 1990:** 'Wisselagenten' voerden beursorders uit, vaak met onbeperkte aansprakelijkheid. Het toezicht lag bij deontologische organen. Banken verleenden andere diensten rond effecten.
* **1990: Wet van 4 december 1990 ("big bang"):** Wisselagenten werden omgevormd tot effectenmakelaars, georganiseerd als vennootschappen ("beursvennootschappen"). Het toezicht kwam bij de Commissie voor Bank-, Financie- en Beleggingsonderzoek (CBFA).
* **Wet van 6 april 1995:** introduceerde het statuut van "beleggingsonderneming", conform de Richtlijn Beleggingsdiensten van 1993. Kredietinstellingen kregen een gedeeld monopolie op de uitvoering van beurstransacties.
* **Wet van 25 oktober 2016:** heeft de deelstatuten verder opgesplitst. Het toezichtstatuut van de "beursvennootschap" werd geïntegreerd in de "Bankwet" van 25 april 2014.
* **Wet van 20 juli 2022:** heeft het toezichtstatuut van beursvennootschappen ondergebracht in een specifieke wet, ter omzetting van de "Investment Firms Directive" (EU-richtlijn 2019/2034).
**Collectieve Beleggingsinstellingen (ICB's)** worden geregeld via beheersreglementen die beleggers beschermen. De structuur omvat doorgaans een beheermaatschappij, die het intellectueel beheer voert, en een bewaarder, die de activa bewaart.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bancaire actoren | Entiteiten die actief zijn in de banksector, zoals banken zelf, gespecialiseerde kredietverstrekkers en instellingen die betrokken zijn bij betalingsverkeer. |
| Kapitaalmarktactoren | Partijen die actief zijn op de kapitaalmarkten, waaronder beursvennootschappen, vermogensbeheerders (zowel individueel als collectief), beleggingsadviseurs en instellingen voor verrekening en vereffening. |
| Asset managers | Organisaties of individuen die professioneel beleggingsportefeuilles beheren namens klanten, met als doel het behalen van financiële rendementen. |
| Verrekenings- en vereffeningsinstellingen | Instellingen die zorgdragen voor de afhandeling van financiële transacties, inclusief de overdracht van effecten en de bijbehorende betalingen, om risico's te beperken. |
| Prudentieel toezicht | Toezicht dat gericht is op de financiële soliditeit en stabiliteit van financiële instellingen, met als doel het voorkomen van faillissementen en het beschermen van het financiële systeem. |
| Gedragstoezicht | Toezicht dat zich richt op het gedrag van financiële instellingen ten opzichte van hun klanten, met als doel het waarborgen van eerlijke handelspraktijken en de bescherming van consumenten. |
| Twin peaks-model | Een organisatiemodel voor financieel toezicht waarbij de taken worden opgesplitst tussen prudentieel toezicht (vaak door een centrale bank) en gedragstoezicht (vaak door een aparte autoriteit). |
| Macro-prudentieel toezicht | Toezicht gericht op het identificeren, monitoren en aanpakken van systeemrisico's binnen het financiële systeem als geheel, om financiële stabiliteit te waarborgen. |
| Micro-prudentieel toezicht | Toezicht gericht op de veiligheid en soliditeit van individuele financiële instellingen, om hun solvabiliteit en liquiditeit te waarborgen. |
| Retailklanten | Particuliere klanten die financiële producten en diensten afnemen voor persoonlijk gebruik, zoals spaarrekeningen, leningen of verzekeringen. |
| Beleggingsonderneming | Een onderneming die bevoegd is om beleggingsdiensten te verlenen, zoals het ontvangen en doorgeven van orders, het uitvoeren van orders voor eigen rekening, en het beheren van portefeuilles. |
| ICM (Instelling Collectieve Belegging) | Een entiteit die geld van meerdere beleggers samenbrengt om te investeren in een gediversifieerde portefeuille van financiële activa, beheerd door een professionele beheerder. |
| Beheerreglement | Een document waarin de regels en procedures zijn vastgelegd voor het beheer van een Instelling Collectieve Belegging (ICB), inclusief beleggingsdoelstellingen, risicobeheer en kostenstructuur. |
Cover
7974.pdf
Summary
# Inleiding tot het recht en algemene begrippen
Dit deel introduceert de fundamentele concepten van het recht, waaronder het onderscheid tussen objectief en subjectief recht, de diverse bronnen van het recht en de verschillende manieren waarop het recht kan worden ingedeeld.
## 1. Recht: begripsomschrijving [12](#page=12).
Het begrip 'recht' is meerduidig en kent verschillende definities. Een essentieel onderscheid is dat tussen objectief recht en subjectief recht [12](#page=12).
### 1.1 Objectief recht [12](#page=12).
Objectief recht verwijst naar een geheel van gedragsregels die door de overheid afdwingbaar zijn gesteld [12](#page=12).
#### 1.1.1 Gedragsregels [12](#page=12).
Gedragsregels zijn voorschriften die ons gedrag sturen en de persoonlijke vrijheid beperken door aan te geven wat niet mag, ook al kan het anders. Ze onderscheiden zich van indicatieve regels, die beschrijven wat is [12](#page=12).
#### 1.1.2 Afdwingbaarheid door de overheid [12](#page=12).
Niet alle gedragsregels zijn rechtsregels. Juridische afdwingbaarheid, de aanwezigheid van technieken en sancties om naleving te waarborgen, is cruciaal. Spelregels van sport, beleefdheidsregels en morele regels zijn weliswaar afdwingbaar, maar missen de afdwinging door de overheid die hen tot rechtsregels maakt [12](#page=12).
**Opmerkingen:**
* Rechtsregels hoeven niet per se door de overheid te zijn uitgevaardigd; de afdwinging geschiedt wel via het staatsapparaat [13](#page=13).
* Een 'sanctie' is niet synoniem met 'straf'. Strafsancties worden enkel bij misdrijven opgelegd. Andere overtredingen leiden tot andere afdwingingsmiddelen, zoals schadevergoeding [13](#page=13).
* Sommige regels zijn zowel moreel als juridisch bindend [13](#page=13).
* Hulpregels, zoals definities, krijgen pas afdwingbare kracht wanneer ze samen met andere regels worden gelezen. Een voorbeeld is de definitie van een minderjarige in het Burgerlijk Wetboek [13](#page=13).
#### 1.1.3 Het doel van het (objectief) recht [13](#page=13).
Het doel van objectief recht is het brengen van orde en rechtszekerheid in de maatschappij. Orde voorkomt chaos, terwijl rechtszekerheid voorspelbaarheid en bescherming tegen willekeur biedt. Het is echter belangrijk te beseffen dat orde en rechtszekerheid niet noodzakelijk rechtvaardigheid impliceren, aangezien rechtvaardigheid een subjectief begrip is [13](#page=13).
### 1.2 Subjectief recht [13](#page=13).
Een subjectief recht is een door het objectief recht erkende aanspraak, bevoegdheid of macht van een persoon om iets te doen, te laten, te krijgen of te eisen. Sommige subjectieve rechten vereisen specifieke voorwaarden, terwijl anderen, zoals mensenrechten (ook grondrechten of fundamentele rechten genoemd), universeel zijn [14](#page=14).
## 2 De bronnen van het (objectief) recht [14](#page=14).
De bronnen van het recht zijn de verschillende vormen waarin rechtsregels kunnen worden uitgedrukt. In het Belgisch recht onderscheidt men doorgaans de volgende bronnen [14](#page=14):
* De wetgeving (in ruime zin) [14](#page=14).
* De gewoonte [15](#page=15).
* De algemene rechtsbeginselen [15](#page=15).
* De rechtspraak [16](#page=16).
* De rechtsleer [16](#page=16).
* Sommige private regelgeving [16](#page=16).
### 2.1 De wetgeving in ruime zin [14](#page=14).
#### 2.1.1 Omschrijving [14](#page=14).
Wetgeving in ruime zin omvat:
* **Federale wetten:** Gestemd door het federale parlement, ook wetten in enge zin genoemd, herkenbaar aan het woord "wet" in de titel (bv. Grondwet, Burgerlijk Wetboek) [14](#page=14).
* **Decreten en ordonnanties:** Gestemd door deelstaatparlementen [14](#page=14).
* **Beslissingen van de uitvoerende macht:** Koninklijke Besluiten, Ministeriële Besluiten, Besluiten van gemeenschaps- of gewestregeringen, gemeentelijke en provinciale verordeningen [14](#page=14).
Er bestaat een hiërarchie tussen deze normen: lagere normen mogen niet in strijd zijn met hogere. De hiërarchie van hoog naar laag is [15](#page=15):
1. De Grondwet en internationale normen (bv. EVRM) [15](#page=15).
2. Federale wetten, decreten en ordonnanties [15](#page=15).
3. Koninklijke Besluiten, Ministeriële besluiten en besluiten van Gemeenschaps- en gewestregeringen [15](#page=15).
4. Provinciale verordeningen [15](#page=15).
5. Gemeentelijke verordeningen [15](#page=15).
#### 2.1.2 Waar vind je wetgeving [15](#page=15)?
Wetgeving (behalve gemeentelijke en provinciale besluiten) wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (www.staatsblad.be). Voor geconsolideerde wetgeving, die de basistekst met verwerkte wijzigingen bevat, kan men www.belgielex.be raadplegen. Provinciale wetgeving is te vinden in het Bestuursmemoriaal, en gemeentelijke wetgeving wordt aangeplakt, neergelegd op griffies en vaak ook online geplaatst [15](#page=15).
### 2.2 De gewoonte [15](#page=15).
Rechtsgewoonten zijn gevestigde, ongeschreven gebruiken die door de gemeenschap als bindende rechtsregels worden beschouwd. Een voorbeeld is de gewoonte van een ambtenaar van de burgerlijke stand om zich tevreden te stellen met een medisch attest van overlijden [15](#page=15).
### 2.3 De algemene rechtsbeginselen [15](#page=15).
Algemene rechtsbeginselen zijn ongeschreven gedragsregels die essentieel worden geacht voor de samenleving. Voorbeelden zijn het verbod van eigenrichting, de bescherming van zwakken en de eerbiediging van de menselijke persoon [15](#page=15) [16](#page=16).
### 2.4 De rechtspraak [16](#page=16).
Rechtspraak omvat het geheel van rechterlijke uitspraken, zoals vonnissen en arresten. De uitspraak is alleen bindend voor de betrokken partijen, maar rechterlijke uitspraken, vooral van hogere hoven, worden vaak nagevolgd door lagere rechtbanken, wat de rechtszekerheid ten goede komt. Rechtspraak vult ook de wet aan waar deze onvolledig of onduidelijk is, waardoor rechters nieuw recht kunnen scheppen [16](#page=16).
### 2.5 De rechtsleer [16](#page=16).
Rechtsleer is het geheel van publicaties waarin rechtsgeleerden hun opvattingen uiten, zoals handboeken en artikelen. Het is geen algemeen bindende bron, maar kan wel grote invloed hebben op wetgeving en rechters [16](#page=16).
### 2.6 Private regelgeving [16](#page=16).
Overheden, maar ook private personen, kunnen rechtsregels tot stand brengen. Geldige overeenkomsten zijn bindend voor de contracterende partijen en vormen een bron van rechtsregels voor hen. Zoals artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek stelt: "Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die ze hebben aangegaan, tot wet" [16](#page=16) [17](#page=17).
## 3 De indeling van het (objectief) recht [17](#page=17).
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld.
### 3.1 De klassieke indeling in publiekrecht en privaatrecht [17](#page=17).
#### 3.1.1 Het publiekrecht [17](#page=17).
Publiekrecht regelt de organisatie en werking van de overheid en de relatie van de overheid met burgers. Tot het publiekrecht behoren onder meer [17](#page=17):
* **Grondwettelijk recht (staatsrecht):** Bevat fundamentele regels over de staatsmachten en de rechten/vrijheden van burgers (mensenrechten) [17](#page=17).
* **Bestuursrecht (administratief recht):** Regelt de werking en structuur van de uitvoerende macht, met inbegrip van administratieve diensten en het statuut van ambtenaren [17](#page=17).
* **Strafrecht:** Beschrijft misdrijven en hun straffen [17](#page=17).
* **Fiscaal recht:** Regelt het heffen en innen van belastingen [18](#page=18).
* **Gerechtelijk recht (procesrecht):** Bevat regels over de organisatie, bevoegdheid en werking van rechtscolleges, het verloop van procedures, rechtsmiddelen en de uitvoering van uitspraken. Dit kan worden onderverdeeld in gerechtelijk privaatrecht (toegepast op privaatrechtelijke geschillen) en strafprocesrecht (het vervolgen van misdrijven) [18](#page=18).
#### 3.1.2 Het privaatrecht [18](#page=18).
Privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. De belangrijkste rechtstak is het burgerlijk recht, dat onder meer regelt [18](#page=18):
* **Personenrecht:** Wie rechten en plichten kan hebben, vanaf wanneer en tot wanneer, en de zelfstandige uitoefening ervan [18](#page=18).
* **Familierecht (gezinsrecht):** Verhoudingen tussen echtgenoten, ouders en kinderen, en minder tussen ongehuwd samenwonenden [18](#page=18).
* **Huwelijksvermogensrecht:** Verhoudingen tussen gehuwden op het vlak van vermogen [18](#page=18).
* **Overeenkomstenrecht:** Verhoudingen die ontstaan op basis van een overeenkomst (bv. huurder-verhuurder) [18](#page=18).
* **Aansprakelijkheidsrecht:** Verhoudingen die ontstaan op basis van schadeveroorzakend gedrag [18](#page=18).
* **Zakenrecht:** Rechten die burgers kunnen laten gelden ten opzichte van goederen [18](#page=18).
* **Erfrecht:** De verhouding tussen erflater en erfgenamen [18](#page=18).
De belangrijkste bron van burgerlijk recht is het Burgerlijk Wetboek, dat geleidelijk aan wordt vervangen door een nieuw Wetboek met negen boeken [19](#page=19).
#### 3.1.3 Gemengde rechtstakken [19](#page=19).
Sommige rechtstakken zijn een mengsel van publiek- en privaatrecht en worden daarom gemengde rechtstakken genoemd. Voorbeelden zijn [19](#page=19):
* **Arbeidsrecht:** Regelt de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers [19](#page=19).
* **Sociale zekerheidsrecht:** Regelt sociale voorzieningen voor werkloosheid, ziekte, ouderdom, etc. [19](#page=19).
### 3.2 Indeling op basis van de normerende waarde van de rechtsregels [19](#page=19).
Niet alle rechtsregels hoeven altijd te worden nageleefd.
#### 3.2.1 Aanvullend recht [19](#page=19).
Aanvullend recht zijn regels die men naast zich neer mag leggen, maar alleen indien men een andere, afwijkende regeling heeft afgesproken. Indien er geen afwijkende regeling is, moeten ze wel worden nageleefd. Formules als "behalve wanneer anders overeengekomen is" duiden vaak op aanvullend recht [19](#page=19) [20](#page=20).
**Voorbeeld:** Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel, dat goederen verdeelt in eigen en gemeenschappelijk vermogen, is aanvullend recht omdat gehuwden uitdrukkelijk een ander stelsel kunnen overeenkomen [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 3.2.2 Dwingend recht [20](#page=20).
Dwingend recht zijn regels waarvan nooit mag worden afgeweken en die steeds moeten worden nageleefd. Er zijn twee soorten [20](#page=20):
* **Dwingend recht van openbare orde:** Beschermt de meest fundamentele maatschappelijke waarden en belangen. Afwijking hiervan leidt tot absolute nietigheid, die door iedereen kan worden ingeroepen, zelfs ambtshalve door de rechtbank. Het volledige publiekrecht wordt als van openbare orde beschouwd, alsook een beperkt aantal privaatrechtelijke regels zoals de monogamie en de volwaardige toestemming van echtgenoten [20](#page=20).
* **Dwingend recht dat niet van openbare orde is:** Ook hiervan mag nooit worden afgeweken, maar een afwijking wordt gesanctioneerd met relatieve nietigheid, die enkel door de beschermde persoon kan worden ingeroepen. Een voorbeeld is de eis dat toestemming tot huwelijk vrij van wilsgebreken moet zijn gegeven [20](#page=20).
## 4 Rechtsfeiten (met inbegrip van rechtshandelingen) [21](#page=21).
Rechtsfeiten zijn gebeurtenissen, handelingen of situaties waaraan het recht juridische gevolgen koppelt, in tegenstelling tot blote feiten zonder juridische relevantie. Rechtsfeiten kunnen worden onderverdeeld in [21](#page=21):
* **Rechtsfeiten die geen menselijke handelingen zijn:** Gebeurtenissen die ons overkomen, zoals overlijden, geboorte of verjaring [21](#page=21).
* **Rechtsfeiten die uit een menselijke handeling bestaan:**
* **Rechtshandelingen:** Handelingen die bewust met het doel juridische gevolgen te doen ontstaan worden gesteld, zoals het schrijven van een testament of het sluiten van een overeenkomst [21](#page=21).
* **Feitelijke handelingen:** Handelingen die wel juridische gevolgen hebben, maar zonder dat die gevolgen zijn beoogd, zoals het veroorzaken van een ongeval [21](#page=21).
## 5 Rechtsgevolgen [21](#page=21).
Rechtsgevolgen zijn de juridische consequenties van rechtsfeiten [21](#page=21).
* Misdrijven hebben als rechtsgevolg een straf [21](#page=21).
* In het burgerlijk recht kunnen rechtsgevolgen grofweg worden ingedeeld in:
* Transfer van rechten of plichten (bv. eigendomsrecht bij een koop) [22](#page=22).
* Opheffing van recht en/of plicht (bv. einde van een overeenkomst na opzegging) [22](#page=22).
* Doen ontstaan van rechten of plichten (bv. afstammingsband bij erkenning van een kind, of de plicht tot schadevergoeding na een ongeval) [22](#page=22).
## 6 Verbintenissen [22](#page=22).
### 6.1 Begrip [22](#page=22).
Een verbintenis is een juridisch afdwingbare verplichting tussen twee partijen. Als de ene partij zijn verbintenis niet uitvoert, kan de tegenpartij de uitvoering vorderen. Een verbintenis voor de ene partij creëert een vorderingsrecht voor de andere. Een synoniem voor verbintenis is schuld [22](#page=22).
### 6.2 Soorten verbintenissen [22](#page=22).
De verbintenis kan ruimer geïnterpreteerd worden dan enkel een geldsom:
* De verbintenis om iets te **geven** (bv. een geldsom, een goed) [23](#page=23).
* De verbintenis om iets te **doen** (bv. een huis bouwen) [23](#page=23).
* De verbintenis om iets te **laten** (iets niet te doen) (bv. geen concurrentie berokkenen aan een werkgever) [23](#page=23).
### 6.3 Bronnen van verbintenissen [23](#page=23).
Verbintenissen ontstaan uit:
* **Een rechtshandeling:** Bijvoorbeeld een huurovereenkomst die de plicht tot betaling van huur creëert [23](#page=23).
* **Een ander rechtsfeit:** Bijvoorbeeld het veroorzaken van een verkeersongeval, wat leidt tot de verplichting tot schadevergoeding [23](#page=23).
* **Verwantschap:** Ouders zijn door hun band met hun kind verplicht tot verzorging en onderhoud [23](#page=23).
## 7 De taal van het recht [23](#page=23).
Juridische teksten kunnen moeilijk leesbaar zijn door vakjargon, lange zinnen met tangconstructies, zware voorzetseluitdrukkingen en verouderde woorden [23-28](#page=23-28).
### 7.1 Vakjargon [23](#page=23).
Het recht heeft een eigen vocabularium dat voor leken onduidelijk kan zijn. Een juridisch woordenboek kan hierbij helpen [23](#page=23) [24](#page=24).
### 7.2 Lange zinnen met overspannen tangconstructies [25](#page=25).
Juridische teksten bevatten vaak lange zinnen met veel woorden tussen grammaticaal samenhorende elementen. Het opsplitsen en vereenvoudigen van deze zinnen kan helpen [25](#page=25).
### 7.3 Zware voorzetseluitdrukkingen [25](#page=25).
Constructies zoals "ten behoeve van" kunnen vaak eenvoudiger worden geformuleerd (bv. "voor") [25](#page=25).
### 7.4 Verouderde woorden en constructies [26](#page=26).
Veel gebruikte juridische termen zijn verouderd en kunnen beter door modernere synoniemen worden vervangen. De term "onverminderd" kan twee verschillende, soms tegenstrijdige, betekenissen hebben: "naast" of "indien niet van toepassing" [26](#page=26) [27](#page=27).
### 7.5 Vreemde woorden (gallicismen, anglicismen, germanismen, Latijnse uitdrukkingen) [27](#page=27).
Een aantal Latijnse uitdrukkingen, gallicismen, anglicismen en germanismen komen frequent voor en hebben specifieke Nederlandse varianten [27-28](#page=27-28).
### 7.6 Doorverwijzingen [28](#page=28).
Wetteksten verwijzen vaak naar andere artikelen, wat de leesbaarheid kan bemoeilijken [28](#page=28).
### 7.7 Rechtsleer als eerstelijnshulp bij het lezen van juridische teksten [28](#page=28).
Rechtsleer (handboeken, artikelen) kan helpen bij het ontleden en begrijpen van juridische teksten door verbanden te leggen en jargon toe te lichten [29](#page=29).
## 8 Belangrijke (juridische) termen uit deel 1 [29](#page=29).
Een lijst van belangrijke termen die in dit deel aan bod kwamen, inclusief begrippen als objectief recht, subjectief recht, rechtsbronnen, indelingen van het recht en verbintenissen [29-30](#page=29-30). Het is essentieel deze termen nauwkeurig te kunnen omschrijven [29](#page=29).
---
# Staatsrecht en de Belgische staat
Dit deel behandelt de fundamentele kenmerken van de Belgische staat, haar structuur, de scheiding der machten, het federalisme en de rol van mensenrechten.
### 2.1 Het staatsrecht: begripsomschrijving en bronnen
Het staatsrecht, ook wel grondwettelijk of constitutioneel recht genoemd, omvat de basisregels van het publiekrecht die de inrichting en werking van de staatsmachten regelen, alsook de fundamentele rechten en vrijheden van burgers. De belangrijkste bron van staatsrecht is de Grondwet. Andere bronnen zijn internationale wetgeving (bv. het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) bijzondere en gewone wetten, algemene rechtsbeginselen en gewoonterecht [38](#page=38).
### 2.2 De basiskenmerken van de Belgische staat
#### 2.2.1 België is een democratie
Een democratie is een staatsvorm waarin de burgers "door zichzelf" bestuurd worden en deelhebben aan de machtsuitoefening. Landen waar deze macht bij één persoon berust, worden autocratieën of dictaturen genoemd, en waar de macht bij een kleine groep ligt, oligarchieën [39](#page=39).
##### 2.2.1.1 Kenmerken van de democratie in België
De Belgische democratie is:
* **Indirect (representatief):** Burgers oefenen hun macht uit via verkozen vertegenwoordigers. Regeringen worden echter niet rechtstreeks verkozen, maar benoemd door de Koning, hoewel ze verantwoording verschuldigd zijn aan het verkozen parlement en diens vertrouwen nodig hebben. De regeringsverklaring en de vertrouwensstemming zijn hierbij cruciale momenten [39](#page=39).
* **Parlementair:** De regering is verantwoording verschuldigd aan het parlement, in tegenstelling tot presidentiële stelsels waar het staatshoofd rechtstreeks door het volk wordt gekozen en onafhankelijk is van het parlement [39](#page=39).
##### 2.2.1.2 Verkiezingen in België
* **Frequentie:** Verkiezingen vinden om de 5 jaar plaats voor het federale, deelstatelijke en Europese niveau, en om de 6 jaar voor het provinciale en gemeentelijke niveau [39](#page=39).
* **Leeftijd:** De minimumleeftijd om te stemmen is 18 jaar, behalve voor Europese verkiezingen, waar deze vanaf 2024 16 jaar is [40](#page=40).
* **Opkomstplicht:** Geldt voor Europese, Federale en regionale verkiezingen. Vanaf 2024 vervalt deze voor lokale verkiezingen (provincie-, gemeente- en districtsraden) [40](#page=40).
* **Burgemeester:** Vanaf 2024 wordt de burgemeester "quasi-rechtstreeks" verkozen door de kandidaat met de meeste voorkeurstemmen van de grootste partij binnen de meerderheidscoalitie. De lijsttrekker van de grootste partij krijgt twee weken het exclusieve recht om een coalitie te vormen [40](#page=40).
* **Nationaliteit:** In principe is de Belgische nationaliteit vereist, met uitzonderingen voor gemeenteraads- en Europese verkiezingen [40](#page=40).
* **Volmacht:** Stemmen bij volmacht is mogelijk om geldige redenen (medisch, verblijf buitenland, beroep, studie) met bewijs [40](#page=40).
##### 2.2.1.3 Criteria voor het democratisch gehalte van een land
Verkiezingen alleen volstaan niet om een land democratisch te noemen. Het democratisch gehalte wordt bepaald door [40](#page=40):
* **Organisatie en uitvoering van verkiezingen:**
* Vrij en geheim [41](#page=41).
* Keuzemogelijkheden (meerdere partijen) [41](#page=41).
* Eerlijkheid (geen manipulatie) [41](#page=41).
* Regelmatige organisatie [41](#page=41).
* Algemeen stemrecht (met minimale voorwaarden zoals leeftijd en nationaliteit). Historisch kende België cijnskiesrecht, algemeen mannenstemrecht (met meervoudige stemmen voor vermogenden/hoger opgeleiden) en pas later vrouwenstemrecht [41](#page=41).
* Minimale praktische belemmeringen [41](#page=41).
* Aanvaarding van de verkiezingsuitslag door verliezers [41](#page=41).
* **Respect voor mensenrechten:** Voor iedereen, inclusief minderheden. Expressie- en persvrijheid zijn hierbij essentieel [41](#page=41).
* **Transparant en zonder machtsmisbruik bestuur:** Overheid ontleent macht aan burgers en moet deze gebruiken voor het algemeen welzijn [42](#page=42).
* **Uitvoering van meerderheidsbeslissingen:** Beslissingen mogen geen dode letter blijven [42](#page=42).
* **Houding van de bevolking:** Actieve participatie, informeren en deelnemen aan het publieke debat versterken democratie. Passiviteit en apathie ondermijnen deze [42](#page=42).
* **Invloed van politieke partijen:** Particratie, waar parlementsleden de partijlijn volgen, kan democratie beperken [42](#page=42).
* **Sociaal-economische toestand:** Welvaart kan een voorwaarde zijn voor volwaardige democratie, aangezien analfabetisme en gebrek aan toegang tot informatie verkiezingen bemoeilijken [42](#page=42).
Democratie is een spectrum, en het democratisch gehalte kan wijzigen. Democratie kan zichzelf ook vernietigen door antidemocratische agenda's te verspreiden via democratische middelen. Dit benadrukt het belang van de scheiding der machten en de rechtsstaat voor controle en evenwicht ("checks and balances") [43](#page=43).
#### 2.2.2 België is een rechtsstaat
Een rechtsstaat kenmerkt zich door drie punten [43](#page=43):
1. **Gezagsdragers en -onderhorigen houden zich aan de rechtsregels ("rule of law"):** Niemand staat boven de wet. Dit geldt in België, met de nuance dat gezagsdragers in bepaalde omstandigheden onschendbaarheid genieten [43](#page=43).
2. **Bevoegdheid van gezagsdragers is beperkt door mensenrechten:** Geen willekeurige regelgeving is toegestaan [43](#page=43).
3. **Aanwezigheid van onafhankelijke en onpartijdige rechtbanken:** Deze beslissen over geschillen [43](#page=43).
Staten zonder deze kenmerken zijn politiestaten. Een politiestaat gebruikt politie als instrument voor onderdrukking en buitenproportionele beperking van mensenrechten, zonder controle door onafhankelijke instanties [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 2.2.3 België is een monarchie
De Koning is juridisch het staatshoofd, maar feitelijk oefent de regering zijn macht uit. De Koning kan niet alleen handelen en moet steeds medeondertekend worden door ministers, die ook verantwoordelijk zijn. De monarchale macht gaat over bij erfopvolging [44](#page=44).
#### 2.2.4 De scheiding der machten
##### 2.2.4.1 De oorspronkelijke theorie
De theorie van de scheiding der machten, ontwikkeld door Locke en Montesquieu, stelt dat de concentratie van macht leidt tot misbruik. Daarom moeten staatsfuncties worden toegewezen aan afzonderlijke organen: wetgevende macht (regels maken), uitvoerende macht (regels toepassen en dagelijks bestuur) en rechterlijke macht (geschillen beslechten). Dit wordt de 'trias politica' genoemd [44](#page=44).
##### 2.2.4.2 Toepassing op België
In België wordt de driemachtenleer toegepast, maar niet strikt [45](#page=45):
* **Wetgevende macht:** Oefent ook administratieve taken uit (naturalisaties, begrotingen, bestuurlijk toezicht) [45](#page=45).
* **Uitvoerende macht:** Is vaak de motor van wetgevend werk door wetsontwerpen in te dienen. Heeft ook gerechtelijke taken (administratieve rechtscolleges) [45](#page=45).
* **Rechterlijke macht:** Interpreteert wetten en uitvoeringsbesluiten, wat hen een rol geeft in de interpretatie van de bedoelingen van de andere machten [45](#page=45).
De essentie van de leer – het voorkomen van absolute macht – blijft behouden. In België ligt het feitelijke overwicht bij de uitvoerende macht (regering), omdat de meeste wetgeving op hun initiatief tot stand komt [45](#page=45).
#### 2.2.5 België is een federale staat
Naast de opdeling in machten, kent België een federale staatsstructuur met een machtsverdeling tussen het geheel (federale staat) en de delen (deelstaten of deelgebieden). België evolueerde van een unitaire staat naar een federale staat via staatshervormingen vanaf 1970 [45](#page=45) [46](#page=46).
##### 2.2.5.1 De deelgebieden in België
Er zijn twee soorten deelgebieden:
* **Gewesten:** Drie gewesten – Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest – die grondgebieden zijn [46](#page=46).
* **Gemeenschappen:** Drie gemeenschappen – Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap – die bevolkingsgroepen zijn, voornamelijk onderscheiden op basis van taalgebruik [46](#page=46).
**Opmerkingen:**
* Gewesten zijn geografisch begrensd, gemeenschappen zijn bevolkingsgroepen [46](#page=46).
* De Franse Gemeenschap gebruikt soms de naam "Fédération Wallonie-Bruxelles", wat niet officieel is volgens de Grondwet [46](#page=46).
##### 2.2.5.2 Bevoegdheden van de federale staat, gemeenschappen en gewesten
De bevoegdheidsverdeling is vastgelegd in de Grondwet en de bijzondere wet van 8 augustus 1980 [47](#page=47).
* **Federale overheid:** Bevoegd voor defensie, nationale veiligheid en politie, volksgezondheid, buitenlandse zaken, staatsfinanciën, en justitie (strafrecht, burgerlijk recht, etc.) [47](#page=47).
* **Gewesten:** Regelen 'grondgebonden' aangelegenheden zoals ruimtelijke ordening, leefmilieu, huisvesting, landbouw, economie, energie, tewerkstelling, openbare werken en vervoer. Sommige aspecten hiervan zijn federale bevoegdheid [47](#page=47).
* **Gemeenschappen:** Regelen 'persoonsgebonden' aangelegenheden zoals cultuur, onderwijs, taalgebruik, bepaalde aspecten van gezondheidsbeleid en bijstand aan personen (gezinsbeleid, maatschappelijk welzijn, hulp aan gehandicapten, bejaardenbeleid, jeugdhulp) [47](#page=47).
Vele federale bevoegdheden zijn door staatshervormingen overgeheveld naar gemeenschappen of gewesten, zoals delen van het tewerkstellings- en gezondheidsbeleid, het groeipakket, en jeugddelinquentierecht [47](#page=47).
**Opmerkingen:**
* Sommige materies worden gedeeld (bv. justitie, volksgezondheid), wat leidt tot federale en gemeenschapsministers voor dezelfde materie [48](#page=48).
* Bevoegdheidsconflicten worden opgelost door het Grondwettelijk Hof. Dit Hof vernietigt of schorst wetten die in strijd zijn met de bevoegdheidsverdelingsregels. Het Hof oordeelt ook over schendingen van mensenrechten in de Grondwet en beantwoordt prejudiciële vragen van andere rechters [48](#page=48).
##### 2.2.5.3 Verdere staatshervormingen
De complexe staatsstructuur leidt tot versnippering van bevoegdheden en gebrek aan transparantie. Voorstellen voor vereenvoudiging variëren van een federale kieskring, vier deelstaten, een confederale structuur (een bond van onafhankelijke staten die bepaalde kwesties samen regelen) tot herfederalisering (bevoegdheden terug naar federaal niveau) of defederalisering (meer bevoegdheden naar deelstaten). Sommige groepen pleiten voor de ontbinding van België [48](#page=48) [49](#page=49).
#### 2.2.6 Territoriale decentralisatie
Naast gemeenschappen en gewesten bestaan er ook kleinere entiteiten zoals gemeenten en provincies. Deze zijn ondergeschikte besturen en onderworpen aan bestuurlijk toezicht. De provinciale bevoegdheden zijn sinds 2018 sterk afgeslankt. Er zijn plannen om de provincies af te schaffen [49](#page=49).
#### 2.2.7 Regio's in Vlaanderen
Sinds 2023 is Vlaanderen opgedeeld in 15 regio's om samenwerkingsverbanden tussen gemeenten te structureren en het kluwen van intercommunales te verminderen [49](#page=49).
### 2.3 De organen van de Belgische Staat
De scheiding der machten geldt ook voor gemeenschappen en gewesten. De organen en hun beslissingen zijn:
| Macht | Niveau | Wetgevende Macht | Uitvoerende Macht | Rechterlijke Macht |
| :------------------ | :--------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------- |
| **Wetgevende Macht**| **Federaal** | Kamer van volksvertegenwoordigers (+ eventueel Senaat) + Koning | | | [51](#page=51).
| **Uitvoerende Macht**| **Federaal** | | Koning (feitelijk: federale regering: ministers + staatssecretarissen). Gebruikt FOD's, POD's, politie, leger, civiele bescherming, en diverse agentschappen (bv. RVA, RIZIV) | Hoven en Rechtbanken | [51](#page=51) [55](#page=55).
| **Rechterlijke Macht**| **Federaal** | | | Hoven en Rechtbanken | [51](#page=51).
| **Wetgevende Macht**| **Gewesten** | Gewestparlement (bv. Vlaams Parlement) + Gewestregering | | | [51](#page=51).
| **Uitvoerende Macht**| **Gewesten** | | Gewestregering (bv. Vlaamse Regering). | | [51](#page=51).
| **Wetgevende Macht**| **Gemeenschappen**| Gemeenschapsparlement (bv. Vlaams Parlement) + Gemeenschapsregering | | | [51](#page=51).
| **Uitvoerende Macht**| **Gemeenschappen**| | Gemeenschapsregering (bv. Vlaamse Regering). | | [51](#page=51).
| **Bestuur** | **Provincies** | Provincieraad | Bestendige deputatie, Provinciegouverneur | | [51](#page=51).
| **Bestuur** | **Gemeenten** | Gemeenteraad | College van Burgemeester en Schepenen, Burgemeester | | [51](#page=51).
* **Federale Wetgevende Macht:** Bestaat uit Kamer van Volksvertegenwoordigers (150 rechtstreeks verkozen leden) en de Senaat (leden aangewezen door deelstaatparlementen). De Senaat zal afgeschaft worden. Belangrijkste taak is het maken van federale wetten [52](#page=52).
* **Werkwijze:** Initiatief (wetsvoorstel van parlementslid, wetsontwerp van regering) -> Advies Raad van State (verplicht voor wetsontwerpen) -> Behandeling in Parlement (commissie, plenaire vergadering) met amendementen -> Bekrachtiging door Koning (medeondertekend door minister) -> Afkondiging door Koning -> Bekendmaking in Belgisch Staatsblad [52](#page=52) [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Procedure Senaat:** Monocamerale procedure (enkel Kamer) voor de meeste zaken, verplicht bicamerale procedure (Kamer en Senaat) voor grondwetswijzigingen en bijzondere wetten, en optioneel bicamerale procedure (Senaat kan wijzigingen voorstellen, Kamer heeft laatste woord) [53](#page=53).
* **Federale Uitvoerende Macht:** Berust bij de Koning, feitelijk uitgeoefend door de federale regering (ministers en staatssecretarissen, benoemd door de Koning). Taken: uitvoeren federale wetten, indienen wetsontwerpen, opstellen begroting, handhaven openbare orde. Beslissingen zijn Koninklijke Besluiten (K.B.'s) en Ministeriële Besluiten (M.B.'s) [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Wetgevende Macht van Gemeenschappen en Gewesten:** Bestaat uit gemeenschaps-/gewestparlement en gemeenschaps-/gewestregering. Leden van parlementen worden verkozen, leden van regeringen aangewezen door parlementen. Aan Vlaamse zijde zijn gewest- en gemeenschapsinstellingen gefusioneerd (één Vlaams Parlement en één Vlaamse Regering). Beslissingen heten decreten of ordonnanties (met dezelfde rechtskracht als federale wetten) [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Uitvoerende Macht van Gemeenschappen en Gewesten:** Uitgeoefend door de gewest-/gemeenschapsregering. Taken lijken op die van de federale uitvoerende macht. Beslissingen heten "Besluiten" [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Rechterlijke Macht:** Niet gefederaliseerd. Wordt besproken in deel 3 [60](#page=60).
* **Provincies en Gemeenten:** Administratieve overheden, ondergeschikt aan hogere overheden. Hebben uitvoerende organen, maar ook democratisch verkozen organen (provincieraad, gemeenteraad) [60](#page=60).
### 2.4 Mensenrechten
Mensenrechten, ook wel grondrechten of fundamentele rechten en vrijheden genoemd, zijn rechten die men heeft louter omdat men mens is [61](#page=61).
#### 2.4.1 Indeling van mensenrechten
Mensenrechten kunnen ingedeeld worden op basis van hun doel:
* **Burgerlijke rechten:** Beschermen tegen overheidsinmenging (bv. recht op leven, vrijheid, verbod op foltering, vrije meningsuiting, godsdienstvrijheid) [61](#page=61).
* **Politieke rechten:** Waarborgen de deelname van burgers aan het staatsgezag (bv. kiesrecht, recht om zich verkiesbaar te stellen) [61](#page=61).
* **Economische, sociale en culturele rechten:** Creëren menswaardige omstandigheden voor persoonlijke ontwikkeling (bv. recht op arbeid, sociale zekerheid, behoorlijke huisvesting) [61](#page=61).
* **Collectieve rechten:** Creëren een globale toestand voor groepen (bv. recht op vrede, ontwikkeling, leefmilieu) [61](#page=61).
Niet alle categorieën zijn even juridisch afdwingbaar; burgerlijke en politieke rechten hebben meer uitgewerkte afdwingingsmechanismen [62](#page=62).
#### 2.4.2 Term "vrijheid" in de context van mensenrechten
* **Ruime zin:** Alle mensenrechten die beschermen tegen overheidsinmenging (burgerlijke rechten) [62](#page=62).
* **Enge zin:** Enkel het recht op fysieke vrijheid (verbod op slavernij, onwettige straf of aanhouding) [62](#page=62).
#### 2.4.3 Bronnen van mensenrechten
* **Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948):** Belangrijke mijlpaal, maar juridisch niet afdwingbaar als verklaring [62](#page=62).
* **Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM, 1953):** Juridisch afdwingbaar verdrag met directe werking. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg) is het afdwingingsmechanisme [62](#page=62) [63](#page=63).
* **Specifieke verdragen:** Bijvoorbeeld VN-verdrag inzake de rechten van het kind en inzake de rechten van personen met een handicap [63](#page=63).
#### 2.4.4 Mensenrechten en de overheid
Mensenrechten werken in principe enkel tegenover de overheid (niet tegenover medeburgers), tenzij deze derdenwerking via wetten krijgt. Voorbeelden zijn het strafwetboek (recht op leven) en anti-discriminatiewetten (gelijkheidsbeginsel) [63](#page=63).
#### 2.4.5 Absolute vs. beperkbare mensenrechten
Slechts weinig mensenrechten zijn absoluut (bv. het verbod op foltering). De meeste rechten kunnen beperkt worden indien aan drie voorwaarden is voldaan [64](#page=64):
1. **Bij wet voorzien:** De beperking moet wettelijk zijn vastgelegd [64](#page=64).
2. **Belang of goed doel dienen:** Bescherming van rechten van anderen, openbare veiligheid, gezondheid, goede zeden, etc. [64](#page=64).
3. **Noodzakelijk in een democratische samenleving:** De beperking moet proportioneel zijn aan het doel en er mag geen minder zware optie bestaan [64](#page=64).
#### 2.4.6 Enkele mensenrechten onder de loep
* **Gelijkheidsbeginsel:** Mensen in gelijke situaties moeten gelijk behandeld worden, en mensen in ongelijke situaties ongelijk, mits dit redelijk en niet willekeurig te verantwoorden is. Een historisch voorbeeld van schending was het onderscheid tussen arbeiders en bedienden inzake opzegtermijnen en carenzdagen [65](#page=65).
* **Vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM):** Essentieel voor een democratie, met ruimte voor diverse, zelfs schokkende, meningen. Beperkingen moeten voldoen aan de wettelijke voorwaarden en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Persvrijheid geniet speciale bescherming. "Hate speech" wordt niet beschermd, maar lidstaten moeten voorzichtig zijn met de definitie ervan [66](#page=66).
* **Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven (art. 8 EVRM):**
* **Privé-leven:** Omvat het recht om met rust gelaten te worden (bescherming tegen huisvredebreuk, persoonsgegevens, correspondentie) en het recht op fysieke en morele integriteit. Inmenging is enkel toegestaan bij wet, voor een geldig doel, en noodzakelijk in een democratische samenleving (proportionaliteit). Omvat ook het recht op eigen identiteit en seksuele geaardheid [67](#page=67).
* **Gezins- en familieleven:** Ruim geïnterpreteerd, omvat niet enkel het klassieke gezin. Beschermt het hoederecht, omgangsrecht, adoptierecht en het recht om niet zomaar gescheiden te worden van gezinsleden [68](#page=68).
#### 2.4.7 Vrijheid en veiligheid
Veiligheidsmaatregelen beperken steeds vaker vrijheden. Hoewel beperkingen van mensenrechten om veiligheidsredenen mogelijk zijn (mits wettelijk en proportioneel), waarschuwen juristen en activisten tegen een te grote inperking van vrijheden. Mensenrechtenorganisaties stellen dat respect voor mensenrechten juist leidt tot minder sociale onrust en extremisme, en dus tot meer veiligheid. Vrijheid en veiligheid houden elkaar in evenwicht [68](#page=68) [69](#page=69).
---
# Gerechtelijk recht en procedures
Dit deel legt de structuur van de gerechtelijke organisatie uit, inclusief de verschillende rechtscolleges, de gerechtelijke functies en de procedures bij burgerlijke geschillen [79](#page=79).
### 3.1 De gerechtelijke organisatie
De rechterlijke functie wordt uitgeoefend door verschillende soorten rechtscolleges. Deze kunnen worden ingedeeld op basis van hun territoriale of materiële bevoegdheid [79](#page=79).
#### 3.1.1 Indeling op basis van territoriale bevoegdheid
De territoriale bevoegdheid bepaalt 'waar' een zaak behandeld wordt [79](#page=79).
* **Gerechtelijk kanton:** Per kanton is er in principe een vredegerecht. Er zijn 187 vredegerechten in België [79](#page=79).
* **Gerechtelijk arrondissement:** Op dit niveau bevinden zich de politierechtbanken en de rechtbanken van eerste aanleg. Sinds 1 april 2014 zijn er 12 gerechtelijke arrondissementen [80](#page=80).
* Elke rechtbank van eerste aanleg omvat:
* De burgerlijke rechtbank [80](#page=80).
* De correctionele rechtbank [80](#page=80).
* De jeugdrechtbank (bestaande uit 'gewone' jeugdkamers en kamers van uithandengeving vanaf 1 september 2014) [80](#page=80).
* De familierechtbank (nieuw vanaf 1 september 2014) [80](#page=80).
* De strafuitvoeringsrechtbank [80](#page=80).
* **Rechtsgebied (ressort):** België is opgedeeld in 5 rechtsgebieden. Op dit niveau bevinden zich de arbeidsrechtbank, de ondernemingsrechtbank, het hof van beroep en het arbeidshof [80](#page=80).
* **Provinciaal niveau:** In elke provincie en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er een Hof van Assisen [80](#page=80).
* **Nationaal niveau:** Er is één Hof van Cassatie voor heel België [80](#page=80).
#### 3.1.2 Indeling op basis van materiële bevoegdheid
De materiële bevoegdheid bepaalt 'wat' voor soort geschil wordt behandeld [79](#page=79).
##### 3.1.2.1 De strafgerechten en strafuitvoeringsrechtbanken
Deze gerechten doen uitspraak over misdrijven. De bevoegdheid hangt af van het soort misdrijf. Vanaf 8 april 2026 ligt de bevoegdheid voor het bestraffen van misdrijven in principe bij de correctionele rechtbank [80](#page=80).
* **Uitzonderingen:**
* **Criminele zaken:** Deze komen voor bij het Hof van Assisen en betreffen zeer ernstige misdrijven zoals moord, doodslag, foltering met de dood tot gevolg, ernstige aantasting van seksuele integriteit of gijzeling met de dood tot gevolg [80](#page=80).
* **Verkeersgerelateerde misdrijven:** Deze komen voor bij de politierechtbank, ook de ernstige misdrijven die de dood tot gevolg hebben [80](#page=80).
| Categorie | In eerste aanleg | In beroep | In cassatie |
| :---------------------------- | :----------------------------------- | :-------------------- | :------------ |
| Principe (misdrijven) | Correctionele Rechtbank | Hof van Beroep | Hof van Cassatie |
| Verkeersgerelateerde misdrijven | Politierechtbank | Correctionele Rechtbank | Hof van Cassatie |
| Criminele zaken | Hof van Assisen | Hof van Cassatie | |
* **Strafuitvoeringsrechtbanken:** Opgericht in 2007, bevoegd voor beslissingen die een wezenlijke wijziging inhouden van de duur of aard van een vrijheidsstraf of interneringsmaatregel. Dit omvat beslissingen over voorwaardelijke invrijheidstelling, elektronisch toezicht en beperkte detentie. Tegen een uitspraak is enkel cassatie mogelijk [81](#page=81).
##### 3.1.2.2 De arbeidsgerechten
De arbeidsgerechten (arbeidsrechtbanken en arbeidshoven) behandelen geschillen m.b.t. arbeidsrecht en sociale zekerheidsrecht. Dit omvat geschillen tussen werkgevers en werknemers, conflicten m.b.t. pesten op het werk, en problemen ivm sociale zekerheid. Ze zijn ook bevoegd voor collectieve schuldenregelingen [81](#page=81).
##### 3.1.2.3 De Ondernemingsrechtbank
Voorheen de rechtbank van koophandel, deze rechtbank behandelt geschillen tussen of met ondernemingen. Onderwerpen zijn onder meer intellectuele eigendom, marktpraktijken en faillissementen. Hoger beroep gaat naar het Hof van Beroep [81](#page=81).
##### 3.1.2.4 De ‘burgerlijke’ rechtscolleges
Deze behandelen alle burgerlijke en politieke geschillen die niet aan andere rechtscolleges zijn opgedragen [82](#page=82).
| Voorwerp van het geschil | In eerste aanleg | In beroep | In cassatie |
| :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------- | :------------ |
| Huurgeschillen, geschillen m.b.t. mede-eigendom of bezitsvorderingen, plaatsen van wilsonbekwamen onder beschermingsstatuut, aanstellen/toezien over voogden, beschermende observatiemaatregelen voor meerderjarige personen met psychische aandoening, bewoningen zonder recht of titel. | Vredegerecht | Burgerlijke rechtbank van eerste aanleg (*1) | Hof van Cassatie |
| Vorderingen tot vergoeding van schade uit verkeersongevallen (ongeacht bedrag) | Politierechtbank | Burgerlijke rechtbank van eerste aanleg (*1) | Hof van Cassatie |
| Burgerrechtelijke betwistingen en zaken in de familiale sfeer (dringende/voorlopige maatregelen, echtscheidingen, ouderlijk gezag, onderhoudsgeld, erfrecht, afstammingsgeschillen, adoptie, …) | Familierechtbank (van de rechtbank van eerste aanleg) | Hof van Beroep (*2) | Hof van Cassatie |
| Vorderingen tot 5000 euro (tenzij exclusief aan andere rechtscolleges toegewezen) | Vredegerecht | Burgerlijke rechtbank van eerste aanleg | Hof van Cassatie |
| Vorderingen meer dan 5000 euro (tenzij exclusief aan andere rechtscolleges toegewezen) | Burgerlijke rechtbank (van de rechtbank van eerste aanleg) | Hof van Beroep | Hof van Cassatie |
* **Opmerkingen bij de tabel:**
* *1: tenzij de vorderingen niet meer bedragen dan 2.000 euro (dan geen beroep mogelijk).* [83](#page=83).
* *2: tenzij de vorderingen niet meer bedragen dan 2.500 euro (dan geen beroep mogelijk).* [83](#page=83).
* *3: vordering = eis.* [83](#page=83).
* *4: in eerste aanleg = voor de eerste keer.* [83](#page=83).
De familierechtbank behandelt alle conflicten in de familiale sfeer, waaronder echtscheidingen, geschillen tussen echtgenoten en samenwonenden, erfkwesties en adopties. Een echtscheiding met onderlinge toestemming, zonder minderjarige kinderen en met een overeenkomst opgesteld door een advocaat of notaris, kan in de toekomst geacteerd worden door de ambtenaar van de burgerlijke stand [83](#page=83).
##### 3.1.2.5 De jeugdgerechten
Deze omvatten de jeugdrechtbanken en de jeugdkamers van de Hoven van Beroep [83](#page=83).
* **Vanaf 1 september 2014 onderscheidt de jeugdrechtbank:**
* **'Gewone' jeugdkamers:** Bevoegd voor minderjarigen in verontrustende situaties (vroeger POS), delinquente minderjarigen (die een jeugddelict hebben gepleegd) en geesteszieke minderjarigen. Deze kamers leggen maatregelen op, geen straffen [83](#page=83) [84](#page=84).
* **Kamers van uithandengeving:** Bevoegd voor de berechting (bestraffing) van minderjarigen die door de gewone jeugdkamers uit handen zijn gegeven [84](#page=84).
Vroegere burgerrechtelijke bevoegdheden van de jeugdrechter (adopties, ouderlijk gezag) zijn overgeschoven naar de familierechtbank [84](#page=84).
##### 3.1.2.6 Kamers voor minnelijke schikking
Veel rechtbanken beschikken over kamers voor minnelijke schikking, waar conflicten via bemiddeling worden opgelost in plaats van door een rechterlijke beslissing [84](#page=84).
##### 3.1.2.7 De rol van het Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie onderzoekt niet de zaak ten gronde, maar controleert of de wet en de procedureregels correct zijn nageleefd in de beslissing van de laatste aanleg. Bij schending vernietigt het Hof de beslissing en verwijst de zaak naar een gelijksoortig rechtscollege [84](#page=84).
##### 3.1.2.8 Samenvattend invulschema
Er wordt verwezen naar een invulschema in het document om de structuren van de gewone rechtscolleges te visualiseren [85](#page=85) [86](#page=86).
#### 3.1.3 Administratieve rechtscolleges
Dit zijn rechtsprekende organen die geen deel uitmaken van de rechterlijke macht [87](#page=87).
* **Voorbeelden:** Raad voor vergunningsbetwistingen, Raad voor vreemdelingenbetwistingen, Raad voor betwistingen over studievoortgangbeslissingen [87](#page=87).
* **Hoogste administratief rechtscollege:** De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [87](#page=87).
* **Bevoegdheden:** Vernietigen van onwettige bestuurshandelingen (beslissingen van de Uitvoerende Macht die in strijd zijn met hogere wetgeving), optreden als cassatierechter voor lagere administratieve rechtscolleges, en uitspraak doen over eisen tot vergoeding van buitengewone schade veroorzaakt door een administratieve overheid [87](#page=87).
* **Afdeling Wetgeving van de Raad van State:** Dit is een adviserend orgaan, geen administratief rechtscollege [87](#page=87).
### 3.2 De gerechtelijke functies
Verschillende actoren spelen een rol binnen het gerechtelijk systeem [87](#page=87).
#### 3.2.1 De rechter
Rechters in lagere rechtbanken worden 'rechter' genoemd, terwijl raadsheren in hoven zetelen. Rechters worden door de Koning (Federale Regering) benoemd na een examen en zijn in principe onafzetbaar om hun onafhankelijkheid te garanderen. Ze zijn in principe niet aansprakelijk voor hun uitspraken, tenzij bij bedrog of rechtsweigering. Rechters mogen hun functie niet cumuleren met andere opdrachten, met uitzondering van onderwijs [87](#page=87) [88](#page=88).
#### 3.2.2 De griffier
De griffier functioneert als de 'secretaris' van de rechter en neemt nota van procedurele aspecten. Hij levert ook officiële kopijen van vonnissen of arresten af ('expedities') [88](#page=88).
#### 3.2.3 Het Openbaar Ministerie (Parket)
Het Openbaar Ministerie, ook parket of 'staande magistratuur' genoemd, staat onder leiding van de Procureur des Konings [88](#page=88).
* **Taken in strafzaken:**
* Beslissen om een zaak te vervolgen of niet (instellen van de strafvordering of seponering) [88](#page=88).
* Buitengerechtelijke afhandeling: een 'tussenoplossing' waarbij de verdachte akkoord gaat met een minnelijke schikking (verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom - VSBG) of bemiddeling in strafzaken [88](#page=88).
* Leiden van een opsporingsonderzoek (fase van bewijsmateriaalverzameling) [88](#page=88).
* Bewijsvoering voor de vonnisgerechten tijdens de terechtzitting [88](#page=88).
* Tenuitvoerlegging van straffen [89](#page=89).
* **Vermoeden van onschuld:** In strafzaken wordt de verdachte als onschuldig beschouwd tot het tegendeel is bewezen [89](#page=89).
#### 3.2.4 De (gerechts)deurwaarder
Deurwaarders zijn bevoegd voor:
* Het betekenen van officiële stukken (vonnissen, arresten, dagvaardingen) [89](#page=89).
* De tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten, eventueel met dwang (fysiek geweld, beslagrecht) [89](#page=89).
* Feitelijke vaststellingen [89](#page=89).
#### 3.2.5 De notaris
Notarissen officialiseren documenten zoals testamenten, verkoopaktes en huwelijkscontracten, waarbij ze authentieke akten opmaken met een hoge bewijswaarde. Ze adviseren ook in juridische materies [89](#page=89).
### 3.3 De aanpak van burgerlijke geschillen
Juridische procedures zijn duur en tijdrovend, waardoor andere stappen nuttig kunnen zijn alvorens naar de rechter te stappen [89](#page=89).
**Stappen bij de aanpak van burgerlijke geschillen:**
1. Advies inwinnen bij een instantie voor rechtshulp [90](#page=90).
2. Het conflict buitengerechtelijk proberen op te lossen [90](#page=90).
3. Een gerechtelijke procedure opstarten indien de buitengerechtelijke piste niet succesvol was [90](#page=90).
4. Gedwongen tenuitvoerlegging via een gerechtsdeurwaarder indien een vonnis of arrest niet vrijwillig wordt uitgevoerd [90](#page=90).
#### 3.3.1 Stap 1: Advies inwinnen bij een instantie voor rechtshulp
* **De advocaat:** Verdedigt cliënten, adviseert en helpt bij buitengerechtelijke oplossingen. De advocaat vraagt ereloon en onkosten [90](#page=90).
* **Gratis juridische eerstelijnsbijstand:** Wordt verleend door advocaten, gefinancierd door de Vlaamse overheid. Het biedt gratis juridisch advies aan iedereen, zonder discriminatie. De bijstand is gericht op eenvoudige vragen en doorverwijzing naar gepaste hulp. Het integreert het juridisch advies met de ruimere welzijnscontext van de gebruiker [90](#page=90).
* **Juridische tweedelijnsbijstand:** Biedt gratis of gedeeltelijk gratis volledig en nauwkeurig juridisch advies, bijstand en vertegenwoordiging aan minvermogenden (Pro Deo-advocaat). Dit wordt georganiseerd door het Bureau voor Juridische Bijstand (BJB) [91](#page=91).
* **Andere instanties:** OCMW, CAW, vakbonden, mutualiteiten, verbruikersorganisaties, wetswinkels, huurdersbond, kinderrechtswinkels [91](#page=91).
* **Justitiehuizen:** Opgericht voor efficiënte, toegankelijke en humane justitie. Ze organiseren eerstelijnshulp, bieden opvang aan slachtoffers en focussen voornamelijk op justitiële begeleiding van daders van misdrijven (bemiddeling in strafzaken, toezicht op veroordeelden). De eerstelijnscomponent is door de Vlaamse overheid afgebouwd, maar justitiehuizen stellen wel lokalen en omkadering ter beschikking voor commissies voor juridische bijstand [91](#page=91) [92](#page=92).
#### 3.3.2 Stap 2: Buitengerechtelijke vormen van conflictregeling uitproberen
Wetgeving uit 2018 verplicht juridische beroepen om partijen te informeren over buitengerechtelijke mogelijkheden om rechtbanken te ontlasten [92](#page=92).
* **Ingebrekestelling (sommatie):** Een aangetekende brief waarin de schuldeiser de schuldenaar herinnert aan een onvoldane verbintenis en aandringt op uitvoering. Kan ook vermelden dat de schuldeiser eigen verplichtingen opschort of een gerechtelijke procedure zal starten. De formule "onder voorbehoud van alle rechten" betekent dat verdere stappen mogelijk zijn [92](#page=92).
* **Onderhandelen:** Samen tot een minnelijke schikking komen [92](#page=92).
* **Dading:** Een geschreven overeenkomst om een conflict te beëindigen of een toekomstig conflict te voorkomen, waarbij de zaak nadien niet meer voor de rechtbank kan gebracht worden [92](#page=92).
* **Collaboratieve onderhandeling:** Partijen worden bijgestaan door een gespecialiseerde collaboratieve advocaat om een minnelijk akkoord te bereiken [93](#page=93).
* **Verzoening voor de rechter:** De rechter treedt op als bemiddelaar om een verzoening te bewerkstelligen. Een succesvolle verzoening leidt tot een pv met de waarde van een vonnis. Dit kan verplicht of facultatief zijn [93](#page=93).
* **Beroep doen op een ombudsman:** Een tussenpersoon tussen burger/consument en dienst/overheid die bemiddelt bij klachten. Actief bij overheden, geprivatiseerde overheidsdiensten en privé-instellingen [93](#page=93).
* **Beroep doen op arbitrage/geschillencommissies:** Scheidsrechterlijke colleges waaraan partijen hun geschil voorleggen, vaak contractueel vastgelegd (bv. geschillencommissies bouw, reizen) [93](#page=93).
* **Beroep doen op bemiddeling:** Een erkend bemiddelaar helpt beide partijen om tot een evenwichtige oplossing te komen. Bemiddelaars hoeven geen juristen te zijn, mits een bachelorniveau en bijkomende opleiding [93](#page=93).
* **Bemiddelaar in familiezaken:** Optreedt bij echtscheidingen, conflicten rond ouderlijk gezag etc. [94](#page=94).
* **Bemiddelaars in burgerlijke en handelszaken:** Voor burenruzies, huurgeschillen, factuurgeschillen etc. [94](#page=94).
* **Bemiddelaars in sociale zaken:** Voor conflicten tussen werkgevers en werknemers [94](#page=94).
* Wet van 18 juni 2018 breidde bemiddeling uit naar geschillen met publiekrechtelijke rechtspersonen en gaf rechters de mogelijkheid een voorafgaande bemiddelingspoging op te leggen [94](#page=94).
#### 3.3.3 Stap 3: Gerechtelijke procedure (voor burgerlijke geschillen)
Indien buitengerechtelijke methodes niet helpen, kan een gerechtelijke procedure overwogen worden. De partij die het initiatief neemt is de eiser (verzoeker), de tegenpartij is de verweerder (gedaagde) [94](#page=94).
* ** Dagvaarding van de tegenpartij:** Een oproeping om voor een rechtbank te verschijnen, betekend door een deurwaarder [1](#page=1) [95](#page=95).
* **Regeling op dagvaarding:** De gedaagde kan onmiddellijk voldoen aan de eis om verdere procedurekosten te vermijden [95](#page=95).
* ** Rolzetting:** De deurwaarder legt de dagvaarding neer op de griffie, waarna de zaak een nummer krijgt en op de rol wordt gezet. Hiervoor worden rolrechten betaald [2](#page=2) [95](#page=95).
* ** Inleidende zitting:** [3](#page=3).
* **Verstek (a):** Tegenpartij verschijnt niet, eiser vraagt uitspraak bij verstek [95](#page=95).
* **Tegenspraak (b):** Tegenpartij verschijnt wel, geen uitstel gevraagd. Uitspraak gebeurt onmiddellijk of na beraad [95](#page=95).
* **Uitstel (c):** Zaak kan worden uitgesteld, of "verzonden naar de rol" indien onbepaald uitgesteld [95](#page=95).
* ** De partijen stellen de zaak in staat:** Partijen wisselen conclusies (standpunten en bewijsstukken) uit. Dit kan ook elektronisch via "E-deposit". Daarna wordt een rechtsdag (pleitdatum) vastgelegd [4](#page=4) [96](#page=96).
* ** De pleitdatum:** Mondelinge uiteenzetting van de zaak voor de rechter. De rechter neemt de zaak in beraad [5](#page=5) [96](#page=96).
* ** De uitspraak:** De beslissing neemt de vorm aan van een vonnis of arrest [6](#page=6) [96](#page=96).
* ** Betekening van de uitspraak:** De winnaar stelt de verliezer officieel in kennis via een deurwaarder [7](#page=7) [96](#page=96).
* **Uitvoerbaar bij voorraad:** De verliezer moet de uitspraak onmiddellijk uitvoeren, ook bij beroep. In principe zijn alle uitspraken uitvoerbaar bij voorraad, tenzij de rechter anders beslist [96](#page=96) [97](#page=97).
* ** Eventueel: beroep:** Wie niet akkoord gaat kan binnen 30 dagen na betekening beroep aantekenen bij de hogere rechtbank. De appellant is degene die beroep aantekent, de geïntimeerde is de tegenpartij [8](#page=8) [97](#page=97).
* ** Uitvoering (= naleving) van de uitspraak:** Indien geen beroep wordt aangetekend, krijgt de uitspraak kracht van gewijsde en is deze definitief en uitvoerbaar [97](#page=97) [9](#page=9).
* **Justonweb:** Een digitale applicatie in ontwikkeling voor burgerlijke procedures, die de procedure gebruiksvriendelijker, makkelijker en sneller moet maken [97](#page=97).
#### 3.3.4 Stap 4: Gedwongen tenuitvoerlegging
Als een uitspraak met kracht van gewijsde nog steeds niet wordt uitgevoerd, kan de gerechtsdeurwaarder overgaan tot gedwongen tenuitvoerlegging [97](#page=97).
##### 3.3.4.1 Gedwongen tenuitvoerlegging van een veroordeling tot betalen
1. **Bevel tot betaling:** De schuldenaar wordt gewaarschuwd met een termijn voor betaling, anders volgt uitvoerend beslag [97](#page=97).
2. **Proces-verbaal van beslaglegging:** Indien betaling uitblijft, stelt de deurwaarder een lijst op van goederen die voor beslag in aanmerking komen. Deze goederen mogen niet meer vervreemd worden door de schuldenaar [98](#page=98).
3. **Aanplakbiljetten en ophalen van de inbeslaggenomen goederen:** De verkoop van de beslagen goederen wordt aangekondigd en de goederen worden opgehaald [98](#page=98).
4. **Verkoop:** De verkoop gebeurt doorgaans in een veilingzaak of op een markt. De schuldenaar kan de verkoop verhinderen door de schuld te betalen vóór de verkoop [98](#page=98).
##### 3.3.4.2 Gedwongen tenuitvoerlegging van een veroordeling tot doen of niet doen
De veroordeelde ontvangt een bevel tot doen of niet doen. Bij geen gevolg kan de deurwaarder, eventueel met politie, overgaan tot gedwongen uitvoering (bv. uitzetting, gedwongen afgifte) [98](#page=98).
### 3.4 Kostprijs van een proces
Een proces brengt kosten met zich mee [98](#page=98).
* **Het ereloon en de kosten van de advocaat:** Deze moeten altijd betaald worden, ook bij verlies van het proces. België kent geen "no cure, no pay"-systeem [98](#page=98).
* **Rechtsplegingsvergoeding (RPV):** Een bedrag dat de verliezende partij aan de winnende partij betaalt ter gedeeltelijke vergoeding van zijn kosten, indien deze een advocaat heeft ingeschakeld [98](#page=98).
* **Gerechtskosten:** Kosten van deurwaarder, deskundigenonderzoeken, griffiekosten, etc.. Deze zijn ten laste van de verliezende partij, tenzij het nutteloos gemaakte kosten zijn, die betaald moeten worden door de partij die ze foutief heeft gemaakt [99](#page=99).
* **Pro Deo-werking (juridische tweedelijnsbijstand):** Minvermogende cliënten hebben recht op een gratis advocaat en kunnen vrijgesteld worden van gerechtskosten [99](#page=99).
### 3.5 Collectieve schuldenregeling
Dit systeem, ingevoerd in 1998, helpt personen die hun schulden niet meer duurzaam kunnen voldoen. Het is een drastische manier om schulden te regelen zonder een mensonwaardig leven te leiden [99](#page=99).
* **Toepassingsgebied:** Iedere persoon die zijn schulden niet meer op duurzame wijze kan voldoen, met uitzondering van handelaars (die faillissement kunnen aanvragen) [99](#page=99).
* **Procedure:**
1. De schuldenaar richt een verzoekschrift tot de arbeidsrechter [99](#page=99).
2. De rechter toetst de ontvankelijkheid (geen handelaar, geen bedrieglijk georganiseerd onvermogen) [99](#page=99).
3. Bij ontvankelijkheid stelt de rechter een schuldbemiddelaar aan [99](#page=99).
4. De schuldbemiddelaar verzamelt informatie over de financiële situatie van de schuldenaar [100](#page=100).
5. De schuldbemiddelaar stelt een ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling op en legt deze ter goedkeuring voor aan schuldeisers en schuldenaar. Dit kan inhouden dat schuldeisers een deel van de schuld of rente kwijtschelden [100](#page=100).
6. Indien partijen aanvaarden, wordt de minnelijke aanzuiveringsregeling uitgevoerd [100](#page=100).
7. Indien niet aanvaard, legt de rechter een gerechtelijke aanzuiveringsregeling op [100](#page=100).
### 3.6 Belangrijke (juridische) termen uit deel 3
Een lijst met kernbegrippen uit dit deel is opgenomen voor studie en begrip [100](#page=100) .
---
# Personenrecht en bekwaamheid
Dit deel behandelt de juridische concepten van personen, rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid, met specifieke aandacht voor minderjarigen en wilsonbekwame meerderjarigen.
## 4 Personenrecht en bekwaamheid
### 4.1 Het begrip persoon
Een persoon, in de juridische betekenis van het woord, is ieder wezen dat rechten en plichten kan hebben. Een synoniem voor persoon is 'rechtssubject'. Het tegenovergestelde van een persoon is een zaak, die geen rechten en plichten heeft .
#### 4.1.1 Soorten personen
* **Natuurlijke persoon:** Een levend persoon van 'vlees en bloed'. Dit omvat alle mensen, ongeacht ras of geslacht. Dieren en zaken worden niet als natuurlijke personen beschouwd .
* **Rechtspersoon:** Een fictief persoon, zijnde instellingen of groeperingen van mensen waaraan het recht een eigen zelfstandigheid en de eigenschappen van natuurlijke personen toekent. Dit zijn verenigingen van natuurlijke personen opgericht om een gemeenschappelijk doel te bereiken .
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Overheidsorganen of instellingen bekleed met een deel van het staatsgezag (bv. gemeente, provincie, federale staat) .
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Groeperingen of instellingen ontstaan door privaat initiatief (bv. vzw, bvb, n.v.) .
### 4.2 De bekwaamheid van de persoon
In het recht bestaan meerdere bekwaamheidsbegrippen :
#### 4.2.1 Feitelijke bekwaamheid
Feitelijke bekwaamheid betekent feitelijk in staat zijn iets te doen. Twee specifieke vormen spelen een belangrijke rol :
* **Wilsbekwaamheid:** De feitelijke bekwaamheid om vrij en weldoordacht een wil te vormen of te uiten, of anders gezegd, om vrij en weldoordacht beslissingen te kunnen nemen. Personen die deze wilsbekwaamheid missen zijn bijvoorbeeld comateuze patiënten, personen met vergevorderde dementie, ernstige psychiatrische problematiek, of ernstige mentale beperking .
* **Toerekeningsvatbaarheid:** De feitelijke bekwaamheid om schuld te hebben aan een misdrijf. Dit houdt in dat men over voldoende oordeelsvermogen beschikt om de gevolgen van zijn daad in te schatten en zijn daden voldoende kan controleren .
#### 4.2.2 Rechtsbekwaamheid
Rechtsbekwaamheid betekent de mogelijkheid beschikken om rechten en plichten te hebben. Alle personen (natuurlijk en rechtspersoonlijk) zijn rechtsbekwaam, en alleen personen zijn rechtsbekwaam. Sommige personen genieten echter niet alle rechten, zoals vreemdelingen en minderjarigen die niet stemgerechtigd zijn. Er bestaan ook specifieke en gedeeltelijke rechtsonbekwaamheden .
#### 4.2.3 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid betekent de mogelijkheid beschikken om de rechten en plichten die men heeft, zelf en zelfstandig uit te oefenen. Anders gezegd, met de rechten die men heeft, ook zelf en zelfstandig kunnen handelen. In principe is elke persoon handelingsbekwaam, maar de wet voorziet in uitzonderingen .
* **Volledige handelingsonbekwaamheid:** De wetgever bepaalt dat iemand bepaalde rechten niet zelf mag uitoefenen. De persoon moet dan vertegenwoordigd worden .
* **Beperkte handelingsonbekwaamheid:** De betrokkene mag bepaalde rechten wel zelf, maar niet zelfstandig uitoefenen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van :
* **Bijstand:** De handelingsonbekwame moet worden bijgestaan door een andere persoon .
* **Toestemming:** Voorafgaande toestemming van een andere persoon is vereist .
* **Verzet:** Andere personen hebben de mogelijkheid om achteraf verzet aan te tekenen tegen een gestelde rechtshandeling .
> **Tip:** Herhaal het begrip 'rechtshandeling' uit deel 1 alvorens verder te gaan met deze leerstof .
### 4.3 De minderjarigen
#### 4.3.1 Feitelijke bekwaamheid en minderjarigen
De feitelijke bekwaamheid van minderjarigen moet geval per geval worden onderzocht .
* **Toerekeningsvatbaarheid:** In principe kunnen minderjarigen niet toerekeningsvatbaar geacht worden voor jeugddelicten. Ze kunnen wel door de jeugdrechter aan een jeugddelinquentiemaatregel worden onderworpen. Uitzonderingen hierop zijn minderjarigen die minstens 16 jaar zijn en die uit handen worden gegeven, of bij bepaalde verkeersmisdrijven voor de politierechtbank worden gebracht. In deze gevallen worden ze behandeld volgens het volwassen strafrecht .
#### 4.3.2 Rechtsbekwaamheid en minderjarigen
Minderjarigen zijn rechtsbekwaam; zij zijn dragers van rechten en plichten. Zij genieten echter niet alle rechten die volwassenen hebben, zoals stemrecht .
#### 4.3.3 Handelingsbekwaamheid en minderjarigen
Niet-ontvoogde minderjarigen zijn in principe volledig handelingsonbekwaam en dienen te worden vertegenwoordigd door hun ouders of voogd .
##### 4.3.3.1 Uitzonderingen
* **Beperkt handelingsonbekwaam:**
* Handelingen waarvoor voorafgaande toestemming nodig is (bv. huwelijk, meer dan 125 euro per maand afhalen van spaarrekening vanaf 16 jaar) .
* Handelingen waarvoor bijstand nodig is (bv. administratieve verklaring van wijziging woonplaats, sluiten van een huwelijkscontract) .
* Handelingen waartegen achteraf verzet kan worden aangetekend (bv. minder dan 125 euro per maand afhalen van spaarrekening vanaf 16 jaar, loon ontvangen van werkgever) .
* **Volledig alleen handelend:**
* Dagdagelijkse handelingen (bv. kleren, voedsel, boeken, CD's kopen). Hierbij wordt vaak uitgegaan van stilzwijgende toestemming .
* (Rechts)handelingen die zodanig persoonlijk zijn dat tussenkomst van derden niet gepast is (bv. toestemmen in procedures m.b.t. afstamming of adoptie vanaf 12 jaar, arbeidsovereenkomsten sluiten of beëindigen, uitoefening ouderlijk gezag door minderjarige ouder, maken van een testament vanaf 16 jaar) .
##### 4.3.3.2 Sanctie
Wanneer een minderjarige een handeling verricht die hij niet alleen mocht stellen, kan deze handeling nietig verklaard worden .
* **Relatieve nietigheid:** De nietigheid kan enkel worden ingeroepen door de vertegenwoordiger van de minderjarige (ouder(s) of voogd). De minderjarige zelf is niet procesbekwaam .
* **Facultatieve nietigheid:** De nietigheid kan in principe enkel worden ingeroepen wanneer blijkt dat de minderjarige door de rechtshandeling benadeeld werd (bv. abnormaal hoge prijs betaald). Bij zeer belangrijke rechtshandelingen (bv. koop onroerend goed) is benadeling niet vereist .
Bij nietigverklaring volgt herstel in de oorspronkelijke toestand .
### 4.4 De meerderjarige wilsonbekwame personen
#### 4.4.1 Feitelijke bekwaamheid
Wilsonbekwame personen zijn feitelijk onbekwaam om vrij en doordacht beslissingen te nemen. Of ze op andere terreinen feitelijk onbekwaam zijn, dient geval per geval onderzocht te worden .
* **Toerekeningsvatbaarheid:** Meerderjarige personen zijn ontoerekeningsvatbaar voor misdrijven indien zij op het ogenblik van de feiten lijden aan een geestesstoornis die het oordeelsvermogen of de controle over hun daden volledig tenietgedaan heeft of ernstig heeft aangetast. Ze kunnen dan niet gestraft worden, maar de overheid kan wel reageren via internering onder bepaalde voorwaarden .
#### 4.4.2 (Rechts- en handelings)bekwaamheid
In principe genieten wilsonbekwame volwassenen dezelfde rechten als andere volwassenen en mogen zij die rechten zelf en zelfstandig uitoefenen. Er is echter een beschermingsstatuut voorzien, uitgesproken door de rechter, dat de rechts- en/of handelingsbekwaamheid kan inperken .
#### 4.4.3 Het globaal beschermingsstatuut voor wilsonbekwame volwassen personen
De belangrijkste krachtlijnen van de wetgeving zijn :
* Enkel de vrederechter oordeelt over beschermingsmaatregelen .
* De procedure mondt uit in het aanstellen van een bewindvoerder. Deze brengt jaarlijks verslag uit aan de vrederechter .
* **Subsidiariteit:** Een bewindvoerder wordt enkel aangesteld indien er geen voldoende 'buitengerechtelijke bescherming' is (bv. een zorgvolmacht) .
* **Zorgvolmacht:** Een lastgevingsovereenkomst waarbij iemand anders (lasthebber) zich ertoe verbindt om voor de betrokkene (lastgever) rechtshandelingen te stellen. Deze heeft voorrang op gerechtelijke bescherming. Om werking te hebben na wilsonbekwaamheid moet deze geregistreerd zijn .
* Verwar een zorgvolmacht niet met een verklaring van voorkeur .
* **Proportionaliteit:** De beschermingsmaatregel mag niet verder gaan dan wat nodig is en moet afgemeten worden aan de concrete beschermingsbehoefte. De rechter spreekt een "op maat gesneden" beschermingsmaatregel uit .
* De rechter kan bescherming voorzien voor handelingen die goederen of de persoon raken (bv. patiëntenrechten) .
* De rechter oordeelt of en wanneer de bewindvoerder optreedt als bijstandspersoon of vertegenwoordiger, dus of er sprake is van beperkte of volledige handelingsonbekwaamheid .
* Bepaalde rechtshandelingen behoren nooit tot de bevoegdheid van de bewindvoerder (bv. toestemming tot huwen, aanvraag echtscheiding, testament maken) .
* Voor andere rechtshandelingen heeft de bewindvoerder voorafgaande machtiging van de vrederechter nodig (bv. wijziging verblijfplaats, juridische procedures, leningen aangaan, onroerende goederen aankopen) .
#### 4.4.4 De beschermende observatiemaatregel in een residentiële instelling
Deze specifieke vrijheidsberovende maatregel is bedoeld voor personen die zichzelf niet tegen zichzelf kunnen beschermen. Dit wordt verder uitgewerkt in punt 2.5 .
### 4.5 Overzichtsschema bekwaamheid
Het schema geeft een overzicht van de verschillende bekwaamheidsbegrippen en de toepassing ervan op minderjarigen en meerderjarige wilsonbekwame personen .
| | (Niet-ontvoogde) Minderjarigen | Wilsonbekwame Meerderjarigen |
| :---------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Feitelijke bekwaamheid** | Geval per geval te onderzoeken. | Niet feitelijk bekwaam om vrij en weldoordacht beslissingen te nemen; andere capaciteiten geval per geval te onderzoeken. | .
| **Toerekeningsvatbaarheid** | Toerekeningsvatbaar voor misdrijven (jeugddelicten)? In principe: neen → geen straf, wel jeugddelinquentiemaatregel mogelijk. Uitzondering: uithandengeving, bepaalde verkeersmisdrijven. | Toerekeningsvatbaar voor misdrijven? Indien geestesstoornis die oordeelsvermogen of controle over daden volledig tenietdoet of ernstig aantast op het ogenblik van de feiten: neen → geen straf, wel internering mogelijk (onder bepaalde voorwaarden). | .
| **Rechtsbekwaamheid** | Rechtsbekwaam. Uitzondering: stemrecht (federale, Vlaamse en lokale verkiezingen). | Rechtsbekwaam, tenzij de rechtsbekwaamheid wordt ingeperkt door de vrederechter via een beschermingsstatuut. | .
| **Handelingsbekwaamheid** | In principe volledig handelingsonbekwaam → vertegenwoordiging nodig van ouders/voogd. Soms slechts beperkt handelingsonbekwaam → bijstand, toestemming vooraf of verzet achteraf nodig. Enkel handelingsbekwaam voor dagdagelijkse rechtshandelingen en persoonlijke rechtshandelingen. | Handelingsbekwaam, tenzij de handelingsbekwaamheid wordt ingeperkt door de vrederechter via een beschermingsstatuut. <-> Volledige handelingsonbekwaamheid (vertegenwoordiging nodig). <-> Beperkte handelingsonbekwaamheid (bijstand, toestemming vooraf, of mogelijkheid tot verzet achteraf). | .
### 4.6 De beschermende observatiemaatregel
De beschermende observatiemaatregel (B.O.) is een vrijheidsberovende maatregel voor personen die aan een psychiatrische aandoening lijden. De term vervangt sinds 1 januari 2025 de vroegere term 'gedwongen opname' .
#### 4.6.1 Voorwaarden
De maatregel kan enkel uitgesproken worden t.a.v. personen (meerderjarig of minderjarig) die voldoen aan drie voorwaarden :
1. Lijden aan een psychiatrische aandoening .
2. Ofwel de eigen gezondheid en veiligheid ernstig in gevaar brengen, ofwel een ernstige bedreiging vormen voor andersmans leven of integriteit .
3. Er is geen andere, geschikte behandeling mogelijk .
Personen die aan de eerste twee voorwaarden voldoen en zich vrijwillig willen laten behandelen, kunnen wel voorwaarden opgelegd krijgen (Vrijwillige Behandeling Onder Voorwaarden - VBOV) .
#### 4.6.2 Procedure
* **Gewone procedure:** Verzoekschrift bij de vrederechter of jeugdrechter, met een medisch verslag. De rechter hoort de betrokken persoon, verzoeker en eventuele anderen. Beslissing binnen 10 dagen .
* **Spoedprocedure:** In spoedeisende gevallen kan de Procureur des Konings de maatregel onmiddellijk nemen na medisch advies. De Procureur moet binnen 24 uur de rechter van zijn beslissing op de hoogte brengen. Sinds 1 januari 2025 kan de Procureur de betrokkene maximaal 48 uur aan een klinische evaluatie onderwerpen .
#### 4.6.3 Duur
De maatregel duurt maximaal 40 dagen, met mogelijke verlenging door de rechter tot maximaal 1 jaar .
#### 4.6.4 Niet verwarren met internering
Internering is ook een vrijheidsberovende maatregel voor psychiatrische aandoeningen, maar verschilt essentieel:
* Internering vereist dat de betrokkene een misdrijf heeft gepleegd en dat er gevaar bestaat dat hij opnieuw misdrijven zal plegen (sociaal gevaarlijk) .
* Internering wordt uitgesproken door een strafrechter of raadkamer, niet door de vrederechter of jeugdrechter .
* Internering wordt uitgesproken voor onbepaalde duur, een B.O. heeft een maximumtermijn .
* Geïnterneerden komen terecht in het forensisch psychiatrisch circuit of een gevangenis .
### 4.7 Belangrijke juridische termen
* Persoon (rechtssubject) .
* Zaak .
* Natuurlijke persoon .
* Rechtspersoon .
* Publiekrechtelijke rechtspersoon .
* Privaatrechtelijke rechtspersoon .
* Feitelijke bekwaamheid .
* Rechtsbekwaamheid .
* Handelingsbekwaamheid .
* Rechtshandeling .
* Toerekeningsvatbaarheid .
* Wilsonbekwaamheid .
* Volledige handelingsonbekwaamheid .
* Beperkte handelingsonbekwaamheid .
* Vertegenwoordiging versus bijstand .
* Relatieve nietigheid .
* Facultatieve nietigheid .
* Privaatrechtelijk beschermingsstatuut .
* Voorlopig bewind .
* Verlengde minderjarigheid .
* Lastgeving .
* Subsidiariteit .
* Zorgvolmacht .
* Proportionaliteit .
* Beschermende observatiemaatregel .
* Vrijwillige behandeling onder voorwaarden .
* Internering .
---
# Familierecht
Dit deel van de cursus behandelt de juridische betrekkingen tussen personen, met de focus op afstamming, ouderlijk gezag, voogdij, huwelijksrecht, samenwonen en echtscheiding .
### 5.1 Afstamming
Afstamming legt de juridische band vast tussen een kind en zijn of haar ouder(s). Het is essentieel voor het bepalen van juridische relaties, vooral wanneer genetische of socio-affectieve banden niet eenduidig zijn .
#### 5.1.1 Vaststelling van de afstamming
Er zijn verschillende wijzen om afstamming vast te stellen, zowel langs moeders- als langs vaderszijde.
##### 5.1.1.1 Moederlijke afstamming
De moederlijke afstamming kan op de volgende manieren worden vastgesteld:
* **Geboorteakte:** De vrouw die het kind baart, wordt automatisch als juridische moeder beschouwd. Bij draagmoederschap is de draagmoeder juridisch moeder, tenzij adoptie plaatsvindt. Plannen bestaan om bekrachtigde draagmoederschapsovereenkomsten geldig te maken .
* **Moederlijke erkenning:** Een vrijwillige rechtshandeling waarbij een vrouw een afstammingsband met een kind vestigt. Dit is enkel mogelijk als de afstamming niet via de geboorteakte is vastgesteld. Er is toestemming van het kind (indien onderscheidingsvermogen) en/of de vader vereist. De familierechtbank kan in uitzonderlijke gevallen toch een erkenning toestaan .
* **Gerechtelijke vaststelling:** Een procedure voor de rechtbank die bewijst dat een vrouw van een kind bevallen is en er overeenstemming is tussen het kind en de vrouw. Dit is enkel mogelijk als de afstamming niet anderszins is vastgesteld .
##### 5.1.1.2 Vaderlijke afstamming
De vaderlijke afstamming kan op de volgende manieren worden vastgesteld:
* **Vaderschapsregel:** "Pater est quem nuptiae demonstrant". De echtgenoot van de moeder wordt automatisch als vader beschouwd. Dit geldt voor kinderen geboren tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na scheiding van tafel en bed, echtscheidingsverzoek, of aparte domiciliëring .
* **Vaderlijke erkenning:** Een vrijwillige rechtshandeling door een man om een afstammingsband te vestigen. Mogelijk voor kinderen wiens vaderlijke afstamming niet via de vaderschapsregel is vastgesteld (bv. kinderen van ongehuwde vrouwen). Vereist toestemming van het kind (indien voldoende onderscheidingsvermogen) en de moeder. De familierechtbank kan in uitzonderlijke gevallen toch een erkenning toestaan .
* **Gerechtelijke vaststelling:** Een procedure voor de rechtbank die biologisch vaderschap bewijst. Dit is enkel mogelijk als de afstamming langs vaderszijde niet anderszins is vastgesteld. Het bewijs kan geleverd worden via bloedonderzoek, genetische vingerafdrukken, of bezit van staat .
##### 5.1.1.3 Afstamming bij holebirelaties
Sinds de wet van 5 mei 2014 kunnen meemoeders (bij gehuwde lesbische koppels) automatisch ouder worden van het kind van hun partner zonder adoptie. Bij ongehuwde lesbische koppels kan de niet-bevallen vrouw het kind erkennen. Voor mannelijke homokoppels blijft adoptie de enige optie om samen ouder te worden .
#### 5.1.2 Betwisting van de afstamming
Afstamming kan onder bepaalde voorwaarden worden betwist .
* **Betwisting moederlijke afstamming:** Aantonen dat de juridische moeder niet de vrouw is die bevallen is .
* **Betwisting vaderlijke afstamming:** Aantonen dat de juridische vader niet de biologische vader is .
Betwisting is niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld bij "bezit van staat" (feitelijk als kind beschouwd worden) hoewel het Grondwettelijk Hof deze regel deels ongrondwettig heeft verklaard. Vaderschapsbetwisting door de echtgenoot is niet toegelaten na toestemming voor kunstmatige inseminatie, tenzij de verwekking niet het gevolg kan zijn van die handeling. Betwistingen moeten in principe binnen een jaar na ontdekking worden ingesteld .
#### 5.1.3 Gevolgen van de afstamming
De vaststelling van afstamming leidt tot:
* Ouderlijke rechten en plichten .
* Ontstaan van een verwantschapsband met de ouder en diens familie .
* Gevolgen voor naam, woonplaats en nationaliteit van het kind .
* Gevolgen op het gebied van aansprakelijkheid, strafrecht, fiscaal recht en sociale zekerheid .
### 5.2 Ouderlijke rechten en plichten
Ouderlijke rechten en plichten zijn er in het belang van het kind en worden uitgeoefend door de juridische ouders .
#### 5.2.1 Plichten van de ouders
* **Plicht tot respect:** Levenslang verschuldigd. Er is een discussie gaande over een expliciete plicht tot geweldloze opvoeding .
* **Plicht tot aansprakelijkheid:** Ouders zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door minderjarige kinderen. Deze plicht eindigt bij meerderjarigheid .
* **Plicht tot levensonderhoud, opvoeding en opleiding:**
* **Inhoud:** Materieel (huisvesting, voeding, kleding, medische zorgen, studies, ontspanning naar evenredigheid van middelen) en immaterieel (begeleiding, opvoeding, toezicht). Bij verblijf bij één ouder neemt de andere ouder de materiële plicht vaak in de vorm van onderhoudsgeld op zich .
* **Duur:** Zolang het kind niet in staat is zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. Kan doorlopen tot na meerderjarigheid indien studies nog niet voltooid zijn, mits deze passend zijn en normaal verlopen .
* **Niet-naleving:** Kan leiden tot tussenkomst van jeugdhulp, alimentatievordering, leefloon van het OCMW, of vervolging wegens familiefoltering .
De onderhoudsplicht en de plicht tot respect zijn wederzijds .
#### 5.2.2 Rechten van de ouders (ouderlijk gezag)
* **Recht op persoonlijk contact:** Elke ouder heeft dit recht, ook via een omgangsrecht indien het kind niet bij hem/haar verblijft. Grootouders en derden met een bijzondere affectieve band hebben dit recht ook onder voorwaarden .
* **Recht van (materiële) bewaring:** Het recht om het kind bij zich te laten verblijven of daarover te beslissen. Minderjarigen kunnen niet zelf beslissen waar ze verblijven .
* **Recht van zorg:** Dagelijkse opvoeding, lichamelijke zorgen, beslissingen over kleding, uiterlijk, toezicht op lectuur, multimedia, contacten .
* **Recht om beslissingen te nemen inzake fundamentele opties:** Godsdienst, ideologie, taal, school, medische behandelingen, etc .
* **Recht op beheer van de goederen van de minderjarige:** Bewaren en doen opbrengen, met verplichting tot terugbetaling bij vervreemding zonder voordeel .
* **Vertegenwoordigingsbevoegdheid:** Recht om minderjarigen te vertegenwoordigen bij rechtshandelingen, zoals gerechtelijke procedures, schoolinschrijvingen, transacties met onroerende goederen (met machtiging vrederechter), en uitoefenen van patiëntenrechten .
* **Recht van toezicht:** De andere ouder heeft het recht toezicht uit te oefenen op de opvoeding en het goederenbeheer, met recht op informatie .
* **Vruchtgenot:** Recht om de vruchten (bv. huuropbrengsten) van sommige goederen van het kind te genieten ter compensatie van de onderhoudsplicht. Geldt niet voor arbeidsinkomsten of spaargeld .
* **Recht op respect:** Kinderen zijn ouders ook respect verschuldigd .
#### 5.2.3 Beperkingen van de ouderlijke rechten
* **Bijzonder jeugdrecht:** De jeugdrechter kan plaatsing, beperking of ontneming van ouderlijk gezag bevelen in het belang van het kind .
* **Dynamisch en uitdunnend karakter:** Ouderlijk gezag past zich aan naarmate het kind ouder en bekwamer wordt. Dit beperkt het recht van zorg (privacy kind), recht op fundamentele opties (vrijheid kind), vertegenwoordigingsbevoegdheid (rechten patiënt) en recht op informatie ouders (beroepsgeheim kind) .
* **Rechterlijke controle:** Voor belangrijke rechtshandelingen met goederen van het kind is machtiging van de vrederechter nodig .
#### 5.2.4 Uitoefening van het ouderlijk gezag
* **Ouders leven samen:** Gezamenlijke uitoefening (co-ouderschap). Er geldt een vermoeden van instemming van de ene ouder voor handelingen van de andere. Bij onenigheid beslist de familierechtbank .
* **Ouders leven niet (meer) samen:** Principe van gezagsco-ouderschap. Het verblijfsco-ouderschap (bilocatie) is een optie, maar niet altijd de hoofdoptie voor de rechter. Bij blijvende onenigheid kan de rechter exclusieve uitoefening aan één ouder toekennen, waarbij de andere ouder recht op persoonlijk contact en toezicht behoudt .
* **Eén ouder overleden of wettelijk onbekend:** De overblijvende ouder oefent exclusief het ouderlijk gezag uit .
#### 5.2.5 Ouderlijk gezag in nieuw samengestelde gezinnen
Enkel juridische ouders hebben rechten. Nieuwe partners hebben geen afdwingbare rechten, maar kunnen wel bijdragen in de opvoeding .
#### 5.2.6 Verblijfs- en omgangsregeling
* **Bij gezagsco-ouderschap:** Ouders beslissen zelf, eventueel met bemiddeling. Bij onenigheid beslist de rechter, met aandacht voor bilocatie als mogelijke optie .
* **Bij exclusief ouderlijk gezag:** Kind verblijft bij de ouder met gezag. De andere ouder behoudt recht op persoonlijk contact via een omgangsregeling .
* **Opmerkingen:** Kinderen hebben geen beslissingsrecht over verblijfsregelingen, maar kunnen wel gehoord worden. Bilocatie betekent één hoofdverblijfplaats. Overtreding van een rechterlijke regeling kan leiden tot sancties .
### 5.3 Voogdij
Voogdij valt open wanneer beide ouders overleden, voortdurend onmogelijk om gezag uit te oefenen, of wettelijk onbekend zijn. Het eindigt bij overlijden van het kind, meerderjarigheid, ontvoogding, einde van onmogelijkheid tot uitoefenen gezag, of adoptie .
#### 5.3.1 Voogdij-organen
* **Vrederechter:** Benoemt en controleert de voogd en toeziende voogd .
* **Voogd:** Aangeduid in testament, verklaring, of door de vrederechter. Taken zijn vergelijkbaar met ouders, maar met beperkingen in financieel beheer en beslissingsrecht .
* **Toeziende voogd:** Duidt de voogd aan, controleert hem en verdedigt de belangen van het kind .
### 5.4 Verwantschap
Verwantschap omvat bloed- en aanverwanten .
* **Bloedverwantschap:** Personen die van elkaar of een gemeenschappelijke voorouder afstammen.
* **Rechte lijn:** Afstamming van elkaar (bv. ouder-kind, grootouder-kleinkind) .
* **Zijlijn:** Afstamming van een gemeenschappelijke voorouder (bv. broer, zus, oom, tante) .
* **Aanverwantschap:** Bloedverwanten van de echtgenoot of echtgenoten van bloedverwanten .
* **Graden van verwantschap:** Bepaald door het aantal generaties te tellen, wat belangrijk is voor erfrecht en huwelijksbeletselen .
### 5.5 Het huwelijk
Het huwelijk is een formele, levenslange overeenkomst tussen twee personen, enkel ontbindbaar door echtscheiding of overlijden. Polygamie is verboden .
#### 5.5.1 Voorwaarden voor een geldig huwelijk
* **Grondvoorwaarden:**
* **Huwbare leeftijd:** In principe 18 jaar, met dispensatie voor minderjarigen mits toestemming .
* **Toestemming van beide partners:** Moet fysiek aanwezig, volwaardig, vrij van wilsgebreken en gericht op een levensgemeenschap zijn. Schijnhuwelijken zijn absoluut nietig .
* **Niet met iemand anders gehuwd zijn:** Monogamie geldt .
* **Geen verboden bloed- of aanverwantschap:** Geldt voor rechte lijn, en tot 3e graad zijlijn (met uitzondering van de Koning) .
* **Vormvoorwaarden:**
* **Aangifte van het huwelijk:** Minstens 14 dagen en maximaal 6 maanden voor de voltrekking .
* **Voltrekking van het huwelijk:** Publiek, bij de ambtenaar van burgerlijke stand .
#### 5.5.2 Gevolgen van het huwelijk
* **Wederzijdse rechten en plichten:** Samenwonen (incl. geslachtsverkeer), trouw, hulp, bijdrage in lasten en bijstand. Schending leidt niet tot nietigheid, maar kan grond zijn voor feitelijke scheiding of echtscheiding .
* **Vermogen (huwelijksvermogensrecht):**
* **Keuze van huwelijksvermogensstelsel:** Echtgenoten kunnen kiezen via een huwelijkscontract .
* **Wettelijk stelsel (indien geen keuze):** Drie vermogens (eigen van beide partners, gemeenschappelijk) .
* **Eigen vermogens:** Goederen voor het huwelijk, schenkingen, erfenissen. Bestuurd door elke echtgenoot alleen. Bij echtscheiding behouden. Schuldeisers van eigen schulden kunnen zich enkel op het eigen vermogen verhalen .
* **Gemeenschappelijk vermogen:** Inkomsten uit beroep, gemeenschappelijke schulden. Vermoeden geldt dat onduidelijke goederen/schulden gemeenschappelijk zijn. Bestuur is gelijklopend (afzonderlijk) tenzij anders bepaald (alleenbestuur, gezamenlijk bestuur). Bij echtscheiding wordt het in twee helften verdeeld na notariële inventaris en vergoedingsrekening. Schuldeisers van gemeenschappelijke schulden kunnen zich op alle drie vermogens verhalen .
* **Stelsel van scheiding van goederen:** Twee eigen vermogens, geen gemeenschappelijk vermogen. Beschermt tegen schuldeisers van de ondernemer. Kan nadelig zijn voor de economisch zwakkere partner bij echtscheiding. Kan aangevuld worden met verrekenbeding of billijkheidsclausule .
### 5.6 Echtgescheidingsmoeilijkheden en echtscheiding
Oplossingen bij huwelijksmoeilijkheden omvatten relatietherapie, verzoeningspoging, feitelijke scheiding en echtscheiding .
#### 5.6.1 Mogelijkheden voorafgaand aan of niet gevolgd door echtscheiding
* **Verzoeningspoging:** Rechter bemiddelt, partijen beslissen zelf .
* **Dringende en voorlopige maatregelen:** Rechter legt tijdelijke maatregelen op (bv. apart wonen, toewijzing gezinswoning, kindermaatregelen, alimentatie) .
* **Feitelijke scheiding zonder rechter:** Kan leiden tot bewijs van schuld in een echtscheidingsprocedure .
#### 5.6.2 Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO)
* **Voorwaarden:** Aantonen van een onherstelbare ontwrichting, bv. door 6 maanden (gemeenschappelijk verzoek) of 1 jaar (eenzijdig verzoek) feitelijke scheiding, of door twee keer voor de rechter te verschijnen met een bedenktijd ertussen. Een fout (bv. overspel) kan ook leiden tot onherstelbare ontwrichting .
* **Procedure:** Bij de familierechtbank. Voorlopige maatregelen worden getroffen tijdens de procedure .
* **Gevolgen:** Ontbinding van het huwelijk (niet nietigverklaring). Huwelijksplichten eindigen, nieuw huwelijk mogelijk, gemeenschappelijk vermogen wordt verdeeld. Ouderlijk gezag blijft bestaan. Mogelijk onderhoudsuitkering tussen ex-echtgenoten, gebaseerd op behoeftigheid en niet op schuld, behalve bij zware fout of eigen beslissing tot inkomsten ontzeggen .
#### 5.6.3 Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT)
* **Voorwaarden:** Wil van beide echtgenoten en akkoord over de modaliteiten (kinderen, goederen) .
* **Procedure:** Buitengerechtelijke fase (overeenkomst) en gerechtelijke fase (familie- of burgerlijke stand) .
* **Gevolgen:** Echtgenoten regelen de gevolgen zelf .
### 5.7 Ongehuwd samenwonen
#### 5.7.1 Wettelijke samenwoning
* **Voorwaarden:** Handelingsbekwaamheid, niet gehuwd of wettelijk samenwonend zijn, uitdrukkelijke, vrije toestemming gericht op samenwonen. Schriftelijke verklaring bij de ambtenaar van burgerlijke stand .
* **Gevolgen:** Enkel de bijdrageplicht geldt. Geen wettelijke regeling voor vermogen, tenzij via samenlevingscontract. Zonder contract geldt zuivere scheiding van goederen .
* **Einde:** Overlijden, huwelijk, gemeenschappelijke of eenzijdige verklaring bij de ambtenaar .
#### 5.7.2 Feitelijke samenwoning
* **Voorwaarden:** Geen wettelijke grond- of vormvoorwaarden .
* **Gevolgen:** Niet wettelijk geregeld, kan via samenlevingscontract worden vastgelegd .
* **Einde:** Feitenkwestie (niet meer onder hetzelfde dak wonen). Discussie over onderhoudsplicht tussen ex-partners .
### 5.8 Vergelijkend overzicht: huwelijk, wettelijke samenwoning, feitelijke samenwoning
| Kenmerk | Huwelijk | Wettelijke samenwoning (vanaf 2000) | Feitelijke samenwoning |
| :---------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Grondvoorwaarden** | Huwbare leeftijd (18j, uitz. dispensatie), toestemming (fysiek, volwaardig, vrij, gericht op levensgemeenschap), niet gehuwd zijn, geen verboden verwantschap. | Bekwaam contracten te sluiten, niet gehuwd/wettelijk samenwonend, toestemming (uitdrukkelijk, vrij, niet enkel voor verblijfsrecht). | Geen wettelijke voorwaarden. | .
| **Vormvoorwaarden** | Aangifte (14d-6m), voltrekking (publiek, akte). | Schriftelijke verklaring bij ambtenaar burgerlijke stand. | Geen wettelijke voorwaarden. | .
| **Gevolgen rechten/plichten** | Samenwoning, trouw, hulp, bijdrage, bijstand. | Enkel bijdrageplicht. | Niet wettelijk geregeld (wel via contract). | .
| **Gevolgen vermogen** | Vrije keuze stelsel (huwelijkscontract), wettelijk stelsel (3 vermogens) indien geen keuze. | Vrije keuze regeling (samenlevingscontract), zuivere scheiding van goederen indien geen keuze. | Niet wettelijk geregeld (wel via contract). | .
| **Einde (ontbinding)** | Echtscheiding, overlijden. | Overlijden, huwelijk, gemeenschappelijke/eenzijdige verklaring op gemeente. | Feitenkwestie. | .
| **Erfrecht langstlevende** | Vruchtgebruik op nalatenschap. | Beperkt erfrecht (vruchtgebruik gezinswoning/huisraad). | Geen erfrecht. | .
| **Overlevingspensioen** | Mogelijk. | Niet mogelijk. | Niet mogelijk. | .
| **Bescherming gezinswoning** | Ja, toestemming partner nodig voor verkoop/hypotheek. | Ja, toestemming partner nodig voor verkoop/hypotheek. | Nee. | .
| **Alimentatie ex-partner** | Mogelijk onder voorwaarden. | Nee. | Nee. | .
### 5.9 Belangrijke juridische termen
Afstamming, erkenning, gerechtelijke vaststelling van de afstamming, vaderschapsregel, meemoederschapsregel, betwisting van de afstamming, bezit van staat, onderhoudsvordering tegen de verwekker, ouderlijk gezag, plicht tot levensonderhoud, opvoeding en opleiding, dienst voor alimentatievorderingen, recht van materiële bewaring, recht van zorg, recht om beslissingen te nemen inzake fundamentele opties, recht op beheer van de goederen, machtiging, recht van toezicht, vruchtgenot, gezagsco-ouderschap, verblijfsco-ouderschap, neutrale bezoekruimte, procesonbekwaamheid, voogd, toeziende voogd, verwant, bloedverwant, aanverwant, rechte lijn, zijlijn, huwelijk, verloving, grondvoorwaarde versus vormvoorwaarde, volwaardige toestemming, wilsgebrek, schijnhuwelijk, huwelijksbeletsel, huwlijksaangifte, huwelijksakte, huwelijkscontract, samenwoningsplicht, getrouwheidsplicht, hulpplicht, bijdrageplicht, bijstandplicht, nietigheid versus ontbinding van een huwelijk, huwelijksvermogensrecht, huwelijksvermogensstelsel, wettelijk (huwelijksvermogens)stelsel, stelsel van scheiding van goederen, eigen vermogen versus gemeenschappelijk vermogen, gelijklopend bestuur, alleenbestuur, gezamenlijk bestuur, notariële inventaris, vergoedingsrekening, preferentiële toewijzing, verrekenbeding, billijkheidsclausule, feitelijke scheiding versus echtscheiding, EOT, EOO, dringende en voorlopige maatregelen, wettelijke versus feitelijke samenwoning, schijnwettelijke samenwoning, samenlevingscontract, onderhoudsplicht .
---
# Overeenkomstenrecht
Het overeenkomstenrecht regelt de totstandkoming, geldigheid, interpretatie en beëindiging van overeenkomsten .
### 6.1 Begrip van een overeenkomst
Een overeenkomst is een wilsovereenstemming tussen twee of meerdere partijen, met de bedoeling bepaalde verbintenissen te doen ontstaan, te wijzigen of uit te doven. Aangezien een overeenkomst steeds een wilsovereenstemming tussen twee of meer partijen vereist, is het altijd een meerzijdige rechtshandeling. Dit onderscheidt het van eenzijdige rechtshandelingen, zoals testamenten, die door de wil van één persoon tot stand komen .
### 6.2 Geldigheidsvereisten voor een overeenkomst
Om een overeenkomst geldig te laten zijn, moeten volgens artikel 1108 van het Burgerlijk Wetboek vier voorwaarden vervuld zijn :
#### 6.2.1 Toestemming van de partijen (wilsovereenstemming)
De toestemming moet volwaardig zijn, wat betekent dat de partijen de gevolgen van hun daad beseffen. Daarnaast mag de toestemming niet aangetast zijn door wilsgebreken .
Wilsgebreken omvatten:
* **Dwaling**: Een contractspartij vergist zich omtrent een essentieel element van de overeenkomst .
* **Bedrog**: De tegenpartij gebruikt bewust een list of kunstgreep om de andere partij te doen dwalen en tot instemming te bewegen .
* **Geweld**: Het uitoefenen van fysieke dwang (zoals slagen of folteringen) of morele dwang, of de bedreiging hiermee .
* **Benadeling**: Er bestaat een aanzienlijk onevenwicht tussen de wederzijds overeengekomen prestaties. Benadeling kan echter enkel als wilsgebrek doorgaan in de bij wet opgesomde gevallen .
#### 6.2.2 Handelingsbekwaamheid van de partijen
De partijen die een overeenkomst aangaan, moeten handelingsbekwaam zijn. Dit begrip werd eerder behandeld in deel 4 van de cursus. Partijen die niet of niet volledig handelingsbekwaam zijn, hebben hulp nodig van anderen bij het geldig aangaan van overeenkomsten. Deze hulp kan verschillende vormen aannemen, zoals vertegenwoordiging, bijstand of voorafgaandelijke toestemming .
#### 6.2.3 Voorwerp
Een overeenkomst moet een voorwerp hebben. Dit verwijst naar de concrete verbintenissen die de partijen op het oog hebben. Meestal gaat het om een verbintenis om iets te geven, iets te doen, of iets niet te doen, maar het kan ook gaan om het wijzigen of beëindigen van bestaande verbintenissen .
Het voorwerp van de overeenkomst moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
* Het moet bestaan of kunnen bestaan, oftewel mogelijk zijn. Niemand kan zich verbinden tot het volbrengen van een onmogelijke prestatie .
* Het moet bepaald of bepaalbaar zijn, zodat partijen weten tot wat zij zich verbinden .
* Het moet geoorloofd zijn, wat betekent dat het niet strijdig mag zijn met de openbare orde of de goede zeden .
#### 6.2.4 Oorzaak
De oorzaak is het motief waarom iemand een overeenkomst afsluit. Dit begrip ligt dicht bij het begrip 'voorwerp', aangezien de oorzaak voor de ene partij vaak het voorwerp van de andere partij is. Artikel 1131 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat een verbintenis die wordt aangegaan zonder oorzaak, uit een valse oorzaak of uit een ongeoorloofde oorzaak, geen gevolg kan hebben .
#### 6.2.5 Sanctie bij nietigheid
De bovenvermelde vereisten zijn geldigheidsvereisten. Als niet aan één of meerdere van deze vereisten is voldaan, is de overeenkomst nietig. Afhankelijk van de ernst van het geschonden belang, worden twee soorten nietigheden onderscheiden :
* **Absolute nietigheid**: Deze nietigheid kan door iedereen worden ingeroepen en zelfs ambtshalve door de rechtbank. Deze nietigheid kan niet hersteld worden. Absolute nietigheid kan enkel worden ingeroepen indien de niet-nageleefde regel behoort tot het dwingend recht van openbare orde. Een voorbeeld is wanneer het voorwerp van een overeenkomst ongeoorloofd is .
* **Relatieve nietigheid**: Deze nietigheid kan enkel worden ingeroepen door de belanghebbende partij, d.w.z. de partij die door de niet-nageleefde rechtsregel beschermd wordt. Relatieve nietigheid kan worden ingeroepen indien de niet-nageleefde rechtsregel behoort tot het dwingend recht dat niet van openbare orde is. Voorbeelden zijn situaties waarbij één van de contractpartijen handelingsonbekwaam is, of wanneer er sprake was van een wilsgebrek .
### 6.3 Indeling van de overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld .
#### 6.3.1 Indeling in consensuele, plechtige en zakelijke overeenkomsten
* **Consensuele overeenkomst**: Komt tot stand door loutere toestemming (akkoord, wilsovereenstemming, consensus) van de partijen. De toestemming kan mondeling gebeuren en een geschrift is niet noodzakelijk voor de totstandkoming, wel voor het bewijs. De meeste overeenkomsten zijn consensueel .
* **Plechtige overeenkomst**: Vereist naast de toestemming van de partijen het naleven van bepaalde formaliteiten (vormvereisten) voor totstandkoming. Voorbeelden zijn het huwelijk en de schenking van een onroerend goed, die door een notaris moet worden aangegaan .
* **Zakelijke overeenkomst**: Komt pas tot stand op het moment dat de zaak die het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst, wordt overhandigd. Voorbeelden zijn een lening en bewaargeving .
#### 6.3.2 Indeling in eenzijdige en wederkerige overeenkomsten
* **Wederkerige overeenkomst**: Ontstaat verbintenissen voor elke contractspartij. Bij een koopovereenkomst verbindt de koper zich tot betaling en de verkoper tot levering. Andere voorbeelden zijn huur en ruil .
* **Eenzijdige overeenkomst**: Door deze overeenkomst ontstaan slechts verbintenissen voor één partij. Bij een schenking ontstaat enkel een verbintenis voor de schenker; de begunstigde hoeft niets 'in de plaats' te doen, maar moet de schenking wel aanvaarden. Lening en bewaargeving zijn ook voorbeelden van eenzijdige overeenkomsten .
> **Tip**: Een overeenkomst kan eenzijdig zijn qua verbintenissen, maar is altijd een meerzijdige rechtshandeling. Verwar dit niet met het onderscheid tussen eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen .
#### 6.3.3 Indeling in vergeldende overeenkomsten en kansovereenkomsten
* **Vergeldende overeenkomst**: De prestaties die door de partijen verschuldigd zijn, zijn van tevoren bekend en worden als gelijkwaardig beschouwd. Een voorbeeld is een koopovereenkomst .
* **Kansovereenkomst**: De omvang van de prestatie van één partij is onzeker, omdat deze afhangt van een kans of risico. Een voorbeeld is een verzekeringsovereenkomst .
#### 6.3.4 Indeling in hoofdovereenkomsten en bijkomende overeenkomsten
* **Hoofdovereenkomst**: Een overeenkomst die op zichzelf staat .
* **Bijkomende overeenkomst**: Het (voort)bestaan en de uitvoering ervan zijn afhankelijk van een andere overeenkomst, de hoofdovereenkomst. Een bijkomende overeenkomst bestaat niet op zichzelf en verdwijnt noodzakelijkerwijs met de hoofdovereenkomst. Voorbeelden zijn een pandovereenkomst, een hypotheekovereenkomst en een borgtocht .
### 6.4 Test (jezelf)
2. John kan de koopovereenkomst aanvechten wegens bedrog door de verkoper. De verkoper heeft bewust een list (vervalste kilometerteller) aangewend om John tot een toestemming te brengen, wat een wilsgebrek is. Hierdoor is de overeenkomst vernietigbaar. John kan de nietigheid inroepen, waardoor de overeenkomst geacht wordt nooit te hebben bestaan .
3. De overeenkomst kan mogelijk nietig verklaard worden op grond van handelingsonbekwaamheid. Elke is zestien jaar oud en dus minderjarig en in principe handelingsonbekwaam om zo'n grote aankoop te verrichten. Deze nietigheid kan worden ingeroepen door de belanghebbende partij, in dit geval Elke zelf (of haar wettelijke vertegenwoordiger), en is dus een relatieve nietigheid .
4. Dit is geen geldige overeenkomst. Het voorwerp van de overeenkomst, de verhandeling van heroïne, is ongeoorloofd omdat het strijdig is met de openbare orde en de goede zeden. Hierop staat absolute nietigheid .
5. Een grafische voorstelling kan de verhouding tussen deze begrippen illustreren aan de hand van in elkaar geneste verzamelingen:
* De grootste verzameling zijn alle **rechtshandelingen**.
* Binnen deze verzameling bevinden zich **eenzijdige rechtshandelingen** en **meerzijdige rechtshandelingen**.
* De verzameling **overeenkomsten** valt volledig binnen de **meerzijdige rechtshandelingen**.
* Binnen de verzameling **overeenkomsten** bevinden zich **wederkerige overeenkomsten** en **eenzijdige overeenkomsten**.
* **Eenzijdige rechtshandelingen** (zoals een testament) zijn **geen** overeenkomsten.
6.
a. Onjuist. Een testament is een eenzijdige rechtshandeling, geen eenzijdige overeenkomst. Een overeenkomst is steeds meerzijdig .
b. Onjuist. Een bewaargeving is een zakelijke overeenkomst en tegelijkertijd een eenzijdige overeenkomst. Het is geen eenzijdige rechtshandeling omdat er sprake is van een wilsovereenstemming tussen partijen .
---
# Aansprakelijkheidsrecht
Dit deel behandelt de verschillende vormen van aansprakelijkheid, met een focus op buitencontractuele aansprakelijkheid voor eigen daden, andermans daden, zaken en dieren.
### 7.1 Inleiding
Aansprakelijkheid verwijst naar de verplichting om in te staan voor de gevolgen van een schadeveroorzakende gedraging of gebeurtenis. Er zijn drie hoofdvormen van aansprakelijkheid te onderscheiden: strafrechtelijke, contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. Buitencontractuele aansprakelijkheid kan verder worden onderverdeeld in aansprakelijkheid voor eigen daden, aansprakelijkheid voor andermans daden, en aansprakelijkheid voor zaken en dieren. Dit deel focust zich op de buitencontractuele aansprakelijkheid .
### 7.2 Buitencontractuele aansprakelijkheid
#### 7.2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daden
Deze vorm van aansprakelijkheid kan worden samengevat met het principe "wie het potje breekt, moet het potje betalen". Historisch was deze aansprakelijkheid gebaseerd op artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek (B.W.), dat stelt dat elke daad van een mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, de dader verplicht de schade te vergoeden. Sinds 1 februari 2024 wordt artikel 1382 B.W. vervangen door artikel 6.6 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, dat luidt: "Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt". De inwerkingtreding van Boek 6 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is gepland voor 1 januari 2025 .
##### 7.2.1.1 Vereisten
Om buitencontractueel aansprakelijk te worden gesteld voor eigen daad, moeten drie essentiële voorwaarden vervuld zijn: fout, schade en oorzakelijk verband. Deze moeten in principe door de benadeelde (schadelijder) worden aangetoond .
* **De persoon beging een fout:** Een fout bestaat uit de schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt, of de schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm. De algemene zorgvuldigheidsnorm houdt in dat men zich niet gedraagt als een voorzichtig en redelijk persoon onder dezelfde omstandigheden. De beoordeling hiervan is overgelaten aan de rechter .
* **Er is schade:** Schade kan economisch (patrimoniaal) of niet-economisch (extrapatrimoniaal, zoals pijn, psychisch leed, reputatieschade) zijn. Het betreft de aantasting van een juridisch beschermd belang .
* **Er is een oorzakelijk (causaal) verband tussen de fout en de schade:** Dit betekent dat zonder de fout, de schade niet zou zijn ontstaan, of zich niet op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan. De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de schade .
Bij meerdere oorzaken wordt de equivalentieleer toegepast, waarbij alle oorzaken als gelijkwaardig worden beschouwd. Een belangrijke correctie hierop is dat de rechter de aansprakelijkheid kan weigeren indien het verband tussen de fout en de schade te ver verwijderd is en het kennelijk onredelijk is om de schade toe te rekenen .
##### 7.2.1.2 Wie is aansprakelijk voor eigen daad?
In principe is iedereen die aan de drie voorwaarden (fout, schade, oorzakelijk verband) voldoet, aansprakelijk en verplicht tot volledige schadeloosstelling. De wet voorziet echter in uitzonderingen :
* **Gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout:**
* **Overmacht:** Een onvoorziene gebeurtenis buiten de wil van de persoon die het naleven van een gedragsregel onmogelijk maakt .
* **Onweerstaanbare dwang:** Fysieke of psychische dwang van buitenaf die het onmogelijk maakt een wettelijke gedragsregel na te leven .
* **Onoverwinnelijke dwaling:** Zich onoverkomelijk vergissen omtrent feiten of recht .
* **Noodtoestand:** Kiezen om een gedragsregel niet na te leven om een hoger belang te beschermen .
* **Wettig bevel:** Schade die is aangericht ten gevolge van een wettig bevel van wet of overheid .
* **Wettige verdediging:** De schade veroorzaakt door handelen uit wettige verdediging .
* **Instemming van de benadeelde:** De benadeelde heeft ingestemd in het aanrichten van de schade .
* **Minderjarigen onder 12 jaar:** Zijn niet buitencontractueel aansprakelijk. De benadeelde kan zich wel richten tot de persoon met gezag over de minderjarige .
* **Minderjarigen van 12 jaar of meer:** Zijn in principe wel aansprakelijk, tenzij de rechter dit om billijkheidsredenen niet oordeelt, rekening houdend met de omstandigheden en de financiële toestand .
* **Personen met een geestesstoornis:** Zijn in principe wel aansprakelijk, tenzij de rechter dit om billijkheidsredenen niet oordeelt, rekening houdend met de omstandigheden en de financiële toestand .
* **Werknemers, ambtenaren en vrijwilligers:** Zij zijn niet buitencontractueel aansprakelijk indien hun fout licht en toevallig voorkomend is tijdens de uitvoering van hun werk. Ze zijn enkel aansprakelijk voor opzettelijke, zware of herhaaldelijk voorkomende lichte fouten .
* **Hulppersonen die beroep kunnen doen op een exoneratiebeding/contractuele vrijstelling:** Hulppersonen zijn personen die ingezet worden om een contract uit te voeren. Zij kunnen in principe buitencontractueel aansprakelijk worden gesteld door de hoofdschuldeiser. Echter, indien er een exoneratiebeding in het hoofd- of ondercontract is opgenomen, kan de hulppersoon dit inroepen tegen de schadelijder, tenzij de schade aan fysieke of psychische integriteit is veroorzaakt. De regels hieromtrent zijn aanvullend recht en kunnen contractueel worden gewijzigd .
#### 7.2.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
In dit geval is persoon A aansprakelijk voor de daad van persoon B. Dit kan gebaseerd zijn op een vermoeden van fout bij persoon A, of op foutloze aansprakelijkheid. De benadeelde hoeft geen fout van persoon A te bewijzen, wel schade en het oorzakelijk verband met de daad van B .
* **Verschil:**
* **Vermoeden van fout (weerlegbaar):** Persoon A kan proberen aan te tonen dat het vermoeden niet klopt en hij zelf geen fout heeft gemaakt .
* **Foutloze aansprakelijkheid (objectieve aansprakelijkheid):** Persoon A is sowieso aansprakelijk, ook al heeft hij geen fout gemaakt .
##### 7.2.2.1 Aansprakelijkheid voor andermans daad, gebaseerd op een (weerlegbaar) vermoeden:
* **Titularissen van gezag over minderjarigen van 16 jaar of meer:** Ouders, adoptanten, voogden en pleegouders zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door minderjarigen van 16 jaar of meer over wie zij gezag uitoefenen. Zij kunnen ontsnappen door aan te tonen dat zij geen toezichtsfout hebben gemaakt .
* **Natuurlijke of rechtspersonen belast met globale en duurzame controle op de levenswijze van een ander:** Instanties zoals gevangenissen, jeugdinstellingen, residentiële voorzieningen en woonzorgcentra zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen onder hun toezicht. Deze aansprakelijkheid is gebaseerd op een weerlegbaar vermoeden van een toezichtsfout. Deze controle moet globaal en duurzaam zijn, niet beperkt tot één aspect of korte duur. Dit geldt niet voor sportverenigingen, jeugdbewegingen, babysitters, etc. .
* **Onderwijsinstellingen:** Zij zijn aansprakelijk voor schade die leerlingen veroorzaken aan derden terwijl ze onder toezicht staan. Het vermoeden van fout kan echter worden weerlegd. Deze aansprakelijkheid geldt voor de instelling, niet voor individuele leerkrachten .
##### 7.2.2.2 Foutloze aansprakelijkheid voor andermans daad:
* **Titularissen van gezag over minderjarigen jonger dan 16 jaar:** Ouders, adoptanten, voogden en pleegouders zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door minderjarigen jonger dan 16 jaar. Zij kunnen hieraan niet ontsnappen door aan te tonen dat zij geen fout hebben gemaakt .
* **Aanstellers:** Werkgevers zijn foutloos aansprakelijk voor schade aangericht door hun aangestelden (werknemers). Zij kunnen niet beroep doen op artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet voor lichte fouten van de werknemer .
* **Rechtspersonen:** Zij zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun bestuursorganen of leden .
#### 7.2.3 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
Dit betreft foutloze aansprakelijkheid. De bewaarder van een gebrekkige zaak of een dier dat schade veroorzaakt, is aansprakelijk. De eigenaar wordt geacht de bewaarder te zijn, tenzij hij aantoont dat de bewaring bij een ander berust .
#### 7.2.4 Bijzondere aansprakelijkheidsregimes
Naast de algemene regels bestaan er specifieke regimes, zoals bij arbeidsongevallen (objectieve aansprakelijkheid werkgever), in het verkeersrecht (sterke weggebruiker objectief aansprakelijk voor schade aan zwakke weggebruiker), en bij schade door gezondheidszorg (in sommige gevallen foutloze aansprakelijkheid) .
#### 7.2.5 Gevolg van buitencontractuele aansprakelijkheid
Het gevolg is in principe een volledige schadeloosstelling van de benadeelde, die niet beperkt kan worden. De schadeloosstelling kan gebeuren via herstel in natura of een schadevergoeding. De omvang van de schadevergoeding wordt bepaald door de omvang van de concrete schade, niet door de ernst van de fout .
* **Winstafdracht:** Bij opzettelijk gemaakte fouten om winst te realiseren, kan de rechter bovenop de schadeloosstelling een winstafdracht opleggen .
* **Aansprakelijkheid in solidum:** Bij meerdere aansprakelijken voor dezelfde schade, zijn zij elk voor het geheel aansprakelijk, waardoor de benadeelde kan kiezen tot wie hij zich wendt. De volledig betaalde persoon kan verhaal uitoefenen tegen de mede-aansprakelijken .
### 7.3 Verzekering tegen aansprakelijkheid
Men kan zich verzekeren tegen verschillende vormen van aansprakelijkheid, zoals via een familiale verzekering, een verplichte verzekering voor gemotoriseerde voertuigen, en verplichte verzekeringen voor werkgevers tegen arbeidsongevallen. Men kan zich echter nooit verzekeren tegen strafrechtelijke aansprakelijkheid .
### 7.4 Belangrijke (juridische) termen uit deel 7
* Aansprakelijkheid .
* Strafrechtelijke aansprakelijkheid .
* Contractuele aansprakelijkheid .
* Buitencontractuele aansprakelijkheid voor eigen daad .
* Fout .
* Algemene zorgvuldigheidsnorm .
* Schade .
* Oorzakelijk verband .
* Equivalentieleer .
* Hulppersoon .
* Exoneratiebeding .
* Buitencontractuele aansprakelijkheid voor andermans daad .
* Weerlegbaar vermoeden van fout .
* Foutloze aansprakelijkheid .
* Aansteller .
* Schadeloosstelling .
* Winstafdracht .
* Aansprakelijkheid in solidum .
---
# Zakenrecht
Dit deel behandelt de basisprincipes van zakenrecht, inclusief het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen, en de rechten van eigendom en vruchtgebruik .
### 8.1 Soorten goederen
Goederen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld in het zakenrecht. De meest bekende en belangrijke indeling is die tussen roerende en onroerende goederen .
#### 8.1.1 Roerende en onroerende goederen
Het criterium voor dit onderscheid is de verplaatsbaarheid van de goederen .
* **Roerende goederen:** Zijn vatbaar voor verplaatsing .
* **Onroerende goederen:** Zijn onverplaatsbaar, zoals gronden en woningen .
### 8.2 Zakelijke rechten
Een zakelijk recht verleent een bepaalde heerschappij over een zaak. De belangrijkste zakelijke rechten zijn eigendom en vruchtgebruik .
#### 8.2.1 Eigendom
Volgens artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek is eigendom het recht om “op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de verordeningen”. Eigendom is daarmee het meest absolute recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Het omvat :
* Het recht om de zaak te gebruiken .
* Het recht om de vruchten ervan te innen. Dit kan zowel natuurlijke vruchten (bijvoorbeeld appels van een boomgaard) als burgerlijke vruchten (bijvoorbeeld huurgelden of rente op kapitaal) betreffen .
* Het recht om over de zaak te beschikken, wat betekent dat men de zaak mag wijzigen, verkopen of vernielen .
#### 8.2.2 Vruchtgebruik
Volgens artikel 578 van het Burgerlijk Wetboek is vruchtgebruik het recht om andermans zaak te gebruiken en de vruchten ervan te innen, maar niet het recht om over het goed te beschikken. Dit laatste recht blijft bij de eigenaar .
* **Naakte eigenaar:** De eigenaar die twee van zijn rechten tijdelijk heeft afgestaan aan de vruchtgebruiker, wordt gedurende de duur van het vruchtgebruik de naakte eigenaar genoemd .
* **Volle eigenaar:** Wanneer het vruchtgebruik eindigt, bijvoorbeeld door het overlijden van de vruchtgebruiker, wordt de naakte eigenaar weer volle eigenaar .
Vruchtgebruik kent verschillende toepassingen, waarvan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot de meest bekende is .
> **Tip:** Zorg ervoor dat je de drie componenten van eigendom (gebruik, vruchten innen, beschikken) en de beperking van vruchtgebruik (gebruik en vruchten innen, niet beschikken) duidelijk kunt onderscheiden.
> **Voorbeeld:** Een ouder (naakte eigenaar) geeft zijn kind (vruchtgebruiker) het recht om in zijn huis te wonen en de huurinkomsten te ontvangen. De ouder behoudt het recht om het huis te verkopen of te verbouwen, maar het kind mag het huis wel gebruiken en de huur ontvangen. Zodra het kind het huis niet meer gebruikt of de huur niet meer ontvangt, vervalt het vruchtgebruik en wordt de ouder weer volle eigenaar met alle rechten.
---
# Erfrecht
Dit deel behandelt de regels van wettelijke en testamentaire erfopvolging, de voorwaarden om te erven, testamenten, de verdeling van nalatenschappen en successierechten.
### 9.1 Inleiding tot het erfrecht
In het erfrecht worden de volgende kernbegrippen gehanteerd:
* **Erfopvolging**: Iemand opvolgen aan het hoofd van zijn goederen door de dood van die persoon .
* **Testamentaire erfopvolging**: Goederen worden verdeeld volgens de wilsbeschikking in een geldig testament .
* **Wettelijke erfopvolging**: Goederen worden verdeeld volgens wettelijke regels, automatisch toegepast bij afwezigheid van een geldig testament .
* **Combinatie van testamentaire en wettelijke erfopvolging**: Treedt op wanneer slechts over enkele goederen bij testament een regeling is getroffen; de rest wordt wettelijk geregeld .
* **Erflater**: Degene die een erfenis nalaat; de overleden persoon. Indien een testament is gemaakt, wordt ook gesproken van **testator** .
* **Erfgenaam**: Degene die erft .
* **Legaat**: Een testamentaire beschikking over goederen. Men onderscheidt :
* **Legaat ten bijzonderen titel**: Betrekking op één specifiek goed uit de erfenis (bv. een juweel, een huis) .
* **Algemeen legaat**: Betrekking op (het volledige beschikbare gedeelte van) de volledige erfenis .
* **Legaat onder algemene titel**: Betrekking op een abstract deel van de erfenis (bv. een breuk of bepaald percentage) .
* **Legataris**: De begunstigde van een legaat .
### 9.2 Voorwaarden om te kunnen erven
Om te kunnen erven, moet men:
* In leven zijn op het moment van overlijden. Een verwekt, maar nog niet geboren kind heeft reeds erfrecht .
* (Rechts)bekwaam zijn om te kunnen erven. Zo zijn voogden niet rechtsbekwaam ten aanzien van het testament van hun minderjarige pupil, evenmin artsen of apothekers ten aanzien van het testament van hun patiënt die zij hebben bijgestaan voor diens overlijden .
* Niet onwaardig zijn om te erven. Een moordenaar kan bijvoorbeeld niet erven van zijn slachtoffer .
### 9.3 Wettelijke erfopvolging
#### 9.3.1 Belangrijkste principes van de wettelijke erfopvolging
* Enkel bloedverwanten, met bloedverwanten gelijkgestelde personen (bv. adoptiekinderen en meemoeders) en de langstlevende echtgenoot kunnen erven. De wettelijk samenwonende partner heeft sinds 2007 een beperkt erfrecht: het vruchtgebruik op de gemeenschappelijke woning en de huisraad .
* De bloedverwanten worden verdeeld in groepen, "orden" genaamd .
* Een hogere orde sluit de lagere orden uit .
* Indien er geen erfgenamen zijn, valt de nalatenschap toe aan de staat .
#### 9.3.2 De eerste orde
* **Wie**: De descendenten (kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, etc.) .
* **Verdeling**: In principe erven de dichtsten in graad, elk een gelijk deel .
* **Plaatsvervulling**: Indien een erfgenaam vooroverleden is, treden zijn kinderen gezamenlijk in zijn plaats .
* **Erfgenamensprong**: Sinds 2012 wordt plaatsvervulling ook toegepast bij verwerping. Een kleinkind kan dus rechtstreeks van de grootouder erven indien de ouder zijn erfdeel verwerpt. Dit kan voordelig zijn voor de financiële steun aan een jongere generatie en vermijdt dubbele successierechten .
#### 9.3.3 De tweede orde
* **Wie**:
* Broers en zussen (bevoorrechte bloedverwanten in de zijlijn) .
* Vader en moeder (enkel indien er ook broers en zussen zijn; anders verschuiven ouders naar de derde orde) .
* **Verdeling**: Ouder(s) krijgen elk een kwart (¼). De rest wordt gelijk verdeeld onder broers en zussen, eventueel met plaatsvervulling .
#### 9.3.4 De derde orde
* **Wie**: De ascendenten (ouders - indien geen broers/zussen - grootouders, overgrootouders, etc.) .
* **Verdeling**: Toepassing van de **kloving**: de erfenis wordt in twee gelijke delen verdeeld (vaderlijke en moederlijke kant). Binnen elke kant erft de dichtste in graad .
#### 9.3.5 De vierde orde
* **Wie**: Gewone bloedverwanten in de zijlijn (tantes, nonkels, neefjes, nichten, etc., maar niet broers en zussen) .
* **Verdeling**: Eveneens kloving toepassen. Binnen elke kant erft de dichtste in graad, eventueel met plaatsvervulling .
#### 9.3.6 De vijfde orde: de staat
* Indien de erflater geen erfgenamen nalaat, of indien alle erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen, komt deze toe aan de staat .
#### 9.3.7 De langstlevende echtgenoot
De langstlevende echtgenoot, die niet uit de echt of van tafel en bed gescheiden is, erft samen met de orde die in aanmerking komt.
* **Hypothese a**: Er is een eerste orde. De langstlevende echtgenoot krijgt het vruchtgebruik over de ganse erfenis; de eerste orde krijgt de naakte eigendom .
* **Hypothese b**: Geen eerste orde, wel een 2e of 3e orde. De langstlevende echtgenoot wordt volle eigenaar van het gemeenschappelijk vermogen en vruchtgebruiker van het eigen vermogen van de overledene. De erende orde krijgt de naakte eigendom van het eigen vermogen .
* **Hypothese c**: Geen eerste, tweede of derde orde, wel een 4e of 5e orde. De langstlevende echtgenoot krijgt de volle eigendom over de volledige nalatenschap .
**Omzetting van vruchtgebruik**: Het vruchtgebruik kan worden omgezet in een geldsom, volle eigendom of een rente. De wet bepaalt wie dit kan vragen. Voor de gezinswoning en huisraad is de instemming van de langstlevende echtgenoot vereist .
#### 9.3.8 Personen die niet kunnen erven volgens de wettelijke erfopvolging
Volgens de wettelijke erfopvolging kunnen enkel bloedverwanten, de langstlevende echtgenoot en (in beperkte mate) de wettelijk samenwonende partner erven .
Dit betekent concreet dat er geen wettelijk erfrecht is voor:
* Een feitelijk samenwonende partner .
* Stiefkinderen .
Om deze personen te begunstigen, moet de erflater bij leven initiatieven nemen, zoals het opmaken van een testament, het gebruik van een tontinebeding of aanwasclausule .
### 9.4 Testamentaire erfopvolging
#### 9.4.1 Voorwaarden om een testament te kunnen maken
Men moet:
* Gezond van geest zijn .
* Minstens 16 jaar oud zijn (tot 18 jaar kan men enkel testeren over de helft van het beschikbaar gedeelte) .
Een testament mag niet door meer dan één persoon worden opgemaakt .
#### 9.4.2 Soorten testamenten
Men kan 3 soorten testamenten onderscheiden:
##### 9.4.2.1 Het eigenhandig testament
* **Vormvereisten**: Volledig eigenhandig geschreven, gedagtekend (dag, maand, jaar) en ondertekend door de testator .
* **Voordelen**: Goedkoop en weinig formaliteiten .
* **Nadelen**: Kan 'verdwijnen' indien niet bij notaris bewaard, kan onleesbaar of dubbelzinnig zijn, wat tot betwisting kan leiden .
##### 9.4.2.2 Het notarieel testament
* **Procedure**: Opgesteld door een notaris, voorgelegd, besproken en voorgelezen aan de testator in aanwezigheid van twee getuigen of een tweede notaris, en vervolgens ondertekend. De testator hoeft de wil niet meer letterlijk te dicteren sinds 2020 .
* **Voordelen**: Authentieke akte, onmiddellijk uitvoerbaar, nauwelijks betwistbaar, kan niet verdwijnen, juridische juistheid gegarandeerd door notaris .
* **Nadeel**: Prijskaartje .
##### 9.4.2.3 Het internationaal testament
* **Procedure**: Erflater stelt het zelf op (mag getypt zijn), legt het in bijzijn van twee getuigen en een notaris voor als zijn testament, maar de getuigen en notaris kennen de inhoud niet. De notaris stelt een proces-verbaal op en bewaart het testament en PV .
* **Voordelen**: Internationale gelding (geldig ongeacht nationaliteit, ligging goederen of begunstigden), kan niet verdwijnen, geschikt voor personen met schrijfproblemen of die geheimhouding wensen .
#### 9.4.3 Het beschikbaar en het voorbehouden gedeelte
Een testator kan niet vrij beschikken over al zijn goederen; een deel is voorbehouden voor bepaalde personen (het voorbehouden of reservatair gedeelte) .
* **Reservataire erfgenamen**:
* **Afstammelingen** (kinderen, plaatsvervullende kleinkinderen): De helft van de nalatenschap moet voor hen voorbehouden zijn .
* **Langstlevende echtgenoot**: Het vruchtgebruik van de helft van de nalatenschap, met een minimum van het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad. Kan volledig onterfd worden bij meer dan zes maanden scheiding of ingeleide echtscheiding .
* **Ascendenten**: Hadden vroeger recht op een deel, maar dit is sinds 1 september 2018 afgeschaft. Ze kunnen wel een onderhoudsplicht inroepen indien behoeftig .
* **Beschikbaar gedeelte**: Het deel waarover de erflater vrij kan beschikken. Sinds 1 september 2018 is de helft van het vermogen vrij beschikbaar, ongeacht het aantal kinderen .
* **Inkorting**: Indien de erflater het beschikbaar gedeelte overschrijdt met schenkingen of legaten, kunnen reservataire erfgenamen een vordering tot inkorting instellen om hun reserve te vrijwaren .
### 9.5 Aanvaarden en verwerpen van nalatenschappen
Wie erfopvolger is, heeft drie mogelijkheden:
#### 9.5.1 Zuivere aanvaarding
* **Gevolg**: De nalatenschap wordt vermengd met het eigen vermogen van de erfopvolger. De erfopvolger is verantwoordelijk voor alle schulden, zelfs als deze de baten overtreffen .
* **Aanwijzing**: Enkel aangewezen indien men zeker is dat de baten de schulden overtreffen. Kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren .
#### 9.5.2 Verwerping
* **Gevolg**: De verwerpende erfgenaam heeft niets meer met de nalatenschap te maken; geen baten, geen schulden .
* **Procedure**: Moet uitdrukkelijk gebeuren door een verklaring bij de notaris .
#### 9.5.3 Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving
* **Gevolg**: Een 'voorzichtige' vorm van aanvaarding. Er wordt eerst onderzocht wat de nalatenschap inhoudt. De vermenging van vermogens wordt vermeden; de erfopvolger betaalt nooit meer schulden dan de waarde van de baten .
* **Procedure**: Moet uitdrukkelijk gebeuren door een verklaring bij de notaris. Heeft een kostprijs wegens de boedelbeschrijving .
### 9.6 Successierechten en successieplanning
* **Successierechten**: Belasting op de waarde van het vermogen dat de overledene nalaat. In Vlaanderen kunnen deze oplopen tot 27% (rechte lijn, echtgenoten, wettelijk samenwonenden) of tot 65% (andere personen) .
* **Successieplanning**: Methodes om hoge successierechten te vermijden door bij leven aan schenkingen te doen.
* **Handgift**: Schenking van hand tot hand, vereist geen geschrift of registratie, vrij van schenkingsrechten. Het geschonken goed verdwijnt uit het vermogen van de schenker. Indien de schenking minder dan 5 jaar voor het overlijden gebeurde, zijn er wel successierechten verschuldigd .
* **Bankgift**: Eenvoudige bankoverschrijving van geld van schenker naar begunstigde, volgt dezelfde regels als handgiften .
* **Tontine of aanwasclausule**: Bij aankoop van een onroerend goed in onverdeeldheid, gaat het aandeel van de ene partner bij diens overlijden automatisch naar de andere, op contractuele basis, zonder successierechten .
* **Erfgenamensprong**: Vermijdt dubbele successierechten .
### 9.7 Erfrecht in complexere gezinssituaties (nieuw samengestelde gezinnen)
Nieuw samengestelde gezinnen zijn relatievormen waarbij minstens één partner kinderen uit vorige relaties heeft .
#### 9.7.1 Hoe stiefkinderen begunstigen door stiefouders?
Stiefkinderen erven niet zomaar van de stiefouder via de wettelijke erfopvolging. Initiatieven die een stiefouder kan nemen :
* **Testament**: Rekening houdend met de reservataire erfgenamen en enkel over het beschikbaar deel .
* **Schenking** .
* **Levensverzekering ten gunste van het stiefkind** .
* **Adoptie** (gewone adoptie): Stiefkind wordt erfrechtelijk volledig gelijkgesteld aan eigen kinderen. Vereist de toestemming van de biologische ouders en is omslachtig .
Wat successierechten betreft, kunnen stiefkinderen onder bepaalde voorwaarden aan dezelfde tarieven als eigen kinderen erven .
#### 9.7.2 Zorgen dat eigen kinderen niet benadeeld worden bij aangaan van een nieuwe relatie?
Huwelijk en wettelijke samenwoning geven de nieuwe partner wettelijke erfrechten, wat de kinderen kan benadelen. Correctiemechanismen :
* **Huwelijkscontract**: Kan de rechten van de langstlevende echtgenoot beperken. De nieuwe partner kan echter niet worden ontzegd van het vruchtgebruik op de gezinswoning (concrete reserve) .
* **Juridische plicht tot levensonderhoud, huisvesting, opvoeding en opleiding**: Indien gehuwd of wettelijk samenwonend, is de stiefouder hiertoe verplicht binnen de grenzen van het verkregene uit de nalatenschap en huwelijkscontracten .
* **Omzetting van vruchtgebruik door stiefkinderen**: Stiefkinderen kunnen vragen om het vruchtgebruik van de stiefouder af te kopen, bv. in een geldsom. Er bestaan tabellen om de waarde te bepalen, met een vermoeden dat de stiefouder minstens 20 jaar ouder is dan het oudste stiefkind. Deze regeling geldt enkel voor gehuwden .
### 9.8 De erfovereenkomst
Sinds 1 september 2018 is het mogelijk voor ouders om met hun kinderen en kleinkinderen een erfovereenkomst te sluiten. Hierin kunnen bindende afspraken worden gemaakt over de nalatenschap (bv. begunstigen van een 'zorgkind', stief-/pleegkinderen, rekening houden met schenkingen). Dit zorgt voor transparantie en kan erfgenisruzies voorkomen. De tussenkomst van een notaris is verplicht .
### 9.9 Belangrijke (juridische) termen uit deel 9
Hieronder een lijst van belangrijke termen die in dit deel aan bod kwamen. Het is essentieel om deze correct te kunnen omschrijven en om de juiste term te kunnen plakken op een omschrijving :
* Testamentaire versus wettelijke erfopvolging .
* Erflater versus erfgenaam .
* Legaat ten bijzonderen titel .
* Algemeen legaat .
* Legaat onder algemene titel .
* Legataris .
* 1e, 2e, 3e, 4e, 5e orde .
* Tontinebeding (= beding van aanwas) .
* Plaatsvervulling .
* Ascendenten .
* Descendenten .
* Bevoorrechte bloedverwanten in de zijlijn .
* Kloving .
* Vruchtgebruik en naakte eigendom (zie deel 8 van de cursus) .
* Omzetting van het vruchtgebruik .
* Testator .
* Eigenhandig testament .
* Notarieel testament .
* Internationaal testament .
* Beschikbaar gedeelte .
* Voorbehouden gedeelte .
* Inkorting .
* Zuivere aanvaarding .
* Verwerping .
* Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving .
* Handgift .
* Bankgift .
* Successierechten .
* Schenkingsrechten .
* Erfenisovereenkomst .
### 9.10 Test (jezelf)
Refer to page and for self-assessment questions and case studies covering the material in this section .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels die afdwingbaar gesteld zijn door de overheid en die gericht zijn op orde en rechtszekerheid in de maatschappij. |
| Subjectief recht | Een door het objectief recht erkende aanspraak, bevoegdheid of macht die een persoon heeft om iets te doen, te laten, te verkrijgen of te eisen. |
| Rechtsbronnen | De verschillende vormen waarin rechtsregels kunnen worden uitgedrukt, zoals wetgeving, gewoonte, algemene rechtsbeginselen, rechtspraak en rechtsleer. |
| Publiekrecht | Het recht dat de organisatie en werking van de overheid regelt en de relatie tussen de overheid en de burgers. |
| Privaatrecht | Het recht dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels waarvan men mag afwijken indien men een andere afwijkende regeling heeft afgesproken; indien niet, moeten ze nageleefd worden. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan men nooit mag afwijken en die steeds moeten worden nageleefd. |
| Rechtsfeit | Een gebeurtenis, handeling of situatie waaraan het recht juridische gevolgen koppelt. |
| Rechtshandeling | Een rechtsfeit dat bestaat uit een menselijke handeling die bewust gesteld wordt met de bedoeling juridische gevolgen te doen ontstaan. |
| Rechtsgevolg | De juridische consequenties die voortvloeien uit een rechtsfeit, zoals de overdracht van rechten, de opheffing van plichten of het ontstaan van nieuwe rechten en plichten. |
| Verbintenis | Een juridisch afdwingbare verplichting tussen twee partijen, waarbij de ene partij iets verschuldigd is aan de andere. |
| Staatsrecht | Het recht dat de inrichting en werking van de staatsmachten en de fundamentele rechten en vrijheden van burgers regelt, voornamelijk terug te vinden in de Grondwet. |
| Democratie | Een bestuursvorm waarin de burgers deelnemen aan de machtsuitoefening, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via vertegenwoordigers. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin zowel de gezagsdragers als de burgers gebonden zijn aan de rechtsregels, er onafhankelijke rechtbanken zijn en de macht van de overheid beperkt wordt door mensenrechten. |
| Scheiding der machten | Het principe dat de staatsmacht verdeeld wordt over drie onafhankelijke machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, om machtsmisbruik te voorkomen. |
| Mensenrechten | Rechten die ieder mens heeft louter omdat hij mens is, ter bescherming tegen overheidsinmenging en om menswaardige omstandigheden te garanderen. |
| Familie (juridisch) | De juridische band tussen personen, voortkomend uit voortplanting of een samenlevingsverband gebaseerd op seksualiteit, zoals ouder-kind relaties en huwelijken. |
| Huwelijk | Een vormelijke overeenkomst tussen twee personen, die een levensgemeenschap aangaan en die enkel door echtscheiding of overlijden kan worden ontbonden. |
| Wettelijke samenwoning | Een juridische status die ontstaat door een schriftelijke verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, met bepaalde wederzijdse rechten en plichten. |
| Feitelijke samenwoning | Het samenleven van personen zonder juridische formaliteiten; de wet legt hierover geen regels op, tenzij via een samenlevingscontract. |
| Overeenkomst | Een wilsovereenstemming tussen twee of meer partijen met het doel verbintenissen te doen ontstaan, te wijzigen of uit te doven. |
| Geldigheidsvereisten | De voorwaarden die vervuld moeten zijn opdat een overeenkomst geldig is: toestemming, handelingsbekwaamheid, een geoorloofd voorwerp en een geoorloofde oorzaak. |
| Aansprakelijkheid | De verplichting om in te staan voor de gevolgen van een schadeveroorzakende gedraging of gebeurtenis. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat wanneer iemand door een fout, schade veroorzaakt aan een ander, zonder dat er een voorafgaande overeenkomst bestond. |
| Schuld | Een juridisch afdwingbare verplichting die voortvloeit uit een verbintenis. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de regels bepaalt voor de overgang van goederen en vermogen van een overleden persoon (erflater) naar zijn erfgenamen. |
| Testament | Een eenzijdige rechtshandeling waarbij een persoon zijn wil doet gelden na zijn overlijden, bijvoorbeeld om zijn goederen te verdelen of een voogd aan te stellen. |
| Wettelijke erfopvolging | De verdeling van de nalatenschap volgens de regels die door de wet zijn bepaald, wanneer er geen geldig testament is. |
| Voorbehouden gedeelte (reserve) | Een deel van de nalatenschap dat wettelijk voorbehouden is voor bepaalde erfgenamen (reservataire erfgenamen), zoals de kinderen en de langstlevende echtgenoot. |
| Zuivere aanvaarding (nalatenschap) | Een manier om een nalatenschap te aanvaarden waarbij de erfgenaam de baten en schulden van de nalatenschap vermengt met zijn eigen vermogen. |
| Verwerping (nalatenschap) | Een handeling waarbij een erfgenaam afstand doet van zijn erfenis, waardoor hij geen baten en geen schulden erft. |
| Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving | Een manier om een nalatenschap te aanvaarden waarbij de erfgenaam de baten en schulden van de nalatenschap niet vermengt met zijn eigen vermogen, en dus slechts aansprakelijk is tot de waarde van de geërfde baten. |
Cover
AJ2526 cursus juridische themas voor de maatschappelijk werker.pdf
Summary
# de aard van het recht en de indeling ervan
### Kernidee
* Recht is de geïnstitutionaliseerde ordening van menselijk handelen in de maatschappij [9](#page=9).
* Zonder recht ontstaat er chaos door schaarse middelen en conflicterende wensen [9](#page=9).
### Kernfeiten
* Recht bestaat uit regels opgesteld door gekozen instanties zoals het Parlement [10](#page=10).
* Rechtsregels laten toe iets te doen, niet te doen, of leggen iets op [10](#page=10).
* Rechtsregels zijn algemeen en gelden voor alle rechtssubjecten in gelijkaardige omstandigheden [10](#page=10).
* Men is verplicht de wetten van het land te kennen; onwetendheid is geen excuus [10](#page=10).
* Rechtsregels moeten afdwingbaar zijn door instituties zoals hoven en rechtbanken [10](#page=10).
* Niet-naleving van rechtsregels leidt tot straffen of sancties [11](#page=11).
### Kernconcepten
* **Objectief recht**: Alle bestaande rechtsregels in een land, bindend voor iedereen [11](#page=11).
* Voorbeeld: De strafwet verplicht hulpverleners het beroepsgeheim toe te passen [11](#page=11).
* **Subjectief recht**: Rechtsregels die op een specifiek moment op een persoon van toepassing zijn, waar men gebruik van kan maken of die men moet volgen [11](#page=11).
* Voorbeeld: Als minderjarige word je niet gestraft voor een jeugddelict maar kan een maatregel opgelegd worden [11](#page=11).
* **Nationaal recht**: Rechtsregels geldig en gemaakt binnen één land; regelt verhoudingen burger-burger en burger-staat [12](#page=12).
* **Internationaal recht**: Regelt de verhouding tussen verschillende landen en blijft niet binnen landsgrenzen [12](#page=12).
* Voorbeeld: Klimaatverdrag van Parijs regelt uitstoot broeikasgassen [12](#page=12).
* **Publiekrecht**: Regelt de verhoudingen tussen burger en overheid, en de inrichting van de staat (Grondwet) [12](#page=12).
* Dwingende regels, bv. strafwet, fiscaal recht [13](#page=13).
* Grondrechten zoals vrije meningsuiting vallen hieronder [13](#page=13).
* **Privaatrecht**: Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling [13](#page=13).
* Vaak aanvullend, bv. arbeidsrecht, familierecht, verbintenissenrecht [13](#page=13).
- > **Tip:** Het onderscheid tussen objectief en subjectief recht is cruciaal: objectief is de wet in het algemeen, subjectief is wat specifiek op jou van toepassing is [11](#page=11)
- > **Tip:** Internationaal recht wordt steeds belangrijker en beïnvloedt nationaal recht, ook in domeinen die vroeger enkel nationaal geregeld waren [12](#page=12)
---
# Grenzen, uitzonderingen en gratis verzekering voor vrijwilligers
### Kernconcepten
* Recht is de geïnstitutionaliseerde ordening van menselijk handelen in de maatschappij [9](#page=9).
* Rechtsregels zijn algemeen en binden alle rechtssubjecten in vergelijkbare omstandigheden [10](#page=10).
* Rechtsregels zijn afdwingbaar via instituties zoals hoven en rechtbanken [10](#page=10).
* Objectief recht zijn alle bestaande rechtsregels; subjectief recht zijn de regels die op een individu van toepassing zijn [11](#page=11).
* Nationaal recht geldt binnen één land, internationaal recht regelt verhoudingen tussen landen [12](#page=12).
* Publiekrecht regelt verhoudingen burger-overheid en staatsinrichting; privaatrecht regelt verhoudingen tussen burgers onderling [12](#page=12) [13](#page=13).
### Belangrijke feiten
* België werd een federale staat in 1993 na historische spanningen [17](#page=17).
* De federale organisatie bestaat uit een federale overheid, 3 gemeenschappen en 3 gewesten [17](#page=17).
* De scheiding der machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) is essentieel om machtsmisbruik te voorkomen [18](#page=18).
* België is een representatieve en parlementaire democratie en een monarchie [19](#page=19) [20](#page=20).
* De wetgevende macht bestaat op federaal niveau uit de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Koning [22](#page=22).
* Het wijzigen van de Grondwet vereist een strengere procedure met een 2/3de meerderheid [27](#page=27).
* De uitvoerende macht bestaat uit de Koning en de regering; hun bevoegdheden omvatten het uitvoeren van wetten en het bepalen van beleid [28](#page=28).
* Provincies en gemeenten zijn lagere bestuursniveaus met eigen raden, deputaties/colleges en gouverneurs/burgemeesters [29](#page=29) [30](#page=30).
* Er is een hiërarchie van rechtsnormen: Grondwet, wet, koninklijk besluit, ministerieel besluit, regionale, provinciale en gemeentelijke wetgeving [31](#page=31).
### Kernbegrippen
* **Geïnstitutionaliseerde ordening:** Regels die door erkende instanties zijn vastgesteld en gehandhaafd [9](#page=9).
* **Rechtssubjecten:** Natuurlijke personen en rechtspersonen die gebonden zijn aan rechtsregels [10](#page=10).
* **Objectief recht:** De verzameling van alle geldende rechtsregels in een land [11](#page=11).
* **Subjectief recht:** Individuele rechten en plichten die voortvloeien uit het objectieve recht [11](#page=11).
* **Trias Politica:** Het principe van de scheiding der machten ter voorkoming van machtsmisbruik [18](#page=18).
* **Representatieve democratie:** Burgers kiezen vertegenwoordigers die wetgeving maken [19](#page=19).
* **Monarchie:** Staatshoofd is een koning, wiens macht erfelijk is [20](#page=20).
* **Rechtstaat:** Overheidsmacht is beperkt door de wet en grondrechten [21](#page=21).
* **Initiatiefrecht:** Het recht om een wetsvoorstel of wetsontwerp in te dienen [24](#page=24).
* **Amendement:** Voorstel tot wijziging van een wettekst in het parlement [25](#page=25).
### Implicaties
---
### Kernidee
- De bespreking van "Grenzen, uitzonderingen en gratis verzekering voor vrijwilligers" start hier, specifiek gericht op de juridische en institutionele kaders die van toepassing zijn op de rechtspraak en hulpverlening in
### Juridisch kader en rechtsprekende macht
* De Grondwet, daterend uit 1831, vormt de basis van het Belgische rechtssysteem, regelt de scheiding der machten en fundamentele burgerrechten [32](#page=32).
* Wetten worden uitgevaardigd door de Kamer, bekrachtigd door de Koning en gepubliceerd in het Staatsblad [32](#page=32).
* Decreten en ordonnanties hebben kracht van wet en worden uitgevaardigd door respectievelijk de parlementen van de gemeenschappen en gewesten en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad [32](#page=32) [33](#page=33).
* Koninklijke Besluiten (KB's) en Ministeriële Besluiten (MB's) bevatten uitvoerende en detailleerde maatregelen ter uitwerking van wetten of decreten [33](#page=33).
* Provinciale en gemeentelijke reglementen worden uitgevaardigd door de provincieraad en gemeenteraad [34](#page=34).
* Gratis juridische bijstand is opgedeeld in eerstelijns- (advies) en tweedelijnsbijstand (pro-Deoadvocaat voor minder gegoeden) [35](#page=35).
* Actoren in de rechtszaal omvatten het openbaar ministerie (vervolging, geen rechtspraak), rechters (rechtspraak) en de griffier (administratie) [35](#page=35) [36](#page=36).
* Een verdachte wordt onderscheiden van een dader; de dader is reeds schuldig bevonden [37](#page=37).
* Voorlopige hechtenis is een veiligheidsmaatregel voor verdachten ter voorkoming van vluchten, nieuwe misdrijven of bewijswijziging [37](#page=37).
* Gedetineerden zijn toerekeningsvatbaar veroordeelden of verdachten in voorlopige hechtenis [38](#page=38).
* Geïnterneerden zijn ontoerekeningsvatbaar door een geestesstoornis en vormen een gevaar voor de maatschappij; internering is een veiligheidsmaatregel, geen straf [38](#page=38).
### Rechtbanken en hoven
* Vonnissen worden uitgesproken door rechters, arresten door raadsheren; uitspraken hebben kracht van gewijsde [38](#page=38).
* Het gerechtelijk proces kent drie fases: eerste aanleg, hoger beroep (tweede aanleg) en cassatieberoep (enkel procedurefouten) [39](#page=39).
* Rechtbanken zijn bevoegd voor burgerlijke zaken, strafrecht, sociaal recht en handelsrecht [39](#page=39).
* Vredegerecht behandelt burgerlijke zaken tot 5.000 euro en huurzaken [40](#page=40).
* Politierechtbank is bevoegd voor verkeersmisdrijven, overtredingen en burgerlijke vorderingen hieromtrent [40](#page=40).
* Rechtbank van eerste aanleg omvat secties zoals de burgerlijke, correctionele, familierechtbank en jeugdrechtbank; de strafuitvoeringsrechtbank oordeelt over strafuitvoeringsmodaliteiten [41](#page=41).
* Ondernemingsrechtbank behandelt geschillen tussen ondernemingen en faillissementen [42](#page=42).
* Arbeidsrechtbank behandelt arbeids- en sociale zaken, met deelname van sociale rechters [42](#page=42).
- Hoven behandelen beroepen: Hof van Beroep (tegen rechtbank van eerste aanleg en ondernemingsrechtbank), Arbeidshof (tegen arbeidsrechtbank), Hof van Assisen (misdaden, politieke en drukpersmisdrijven, met jury) en Hof van Cassatie (hoogste
### Hulpverlenende voorzieningen
* Justitiehuizen bieden laagdrempelig juridisch advies (eerstelijnsbijstand), slachtofferbijstand en begeleiding bij strafuitvoering [49](#page=49).
* Justitiehuizen bieden eerstelijns juridisch advies, informatie over procedures en doorverwijzing naar tweedelijnsbijstand [49](#page=49) [50](#page=50).
* Slachtofferonthaal bij justitiehuizen biedt informatie, ondersteuning en doorverwijzing naar gespecialiseerde hulp [50](#page=50).
* Strafrechtelijke opdrachten bij justitiehuizen omvatten bemiddeling, begeleiding bij autonome werkstraffen, vrijheid onder voorwaarden, vervroegde invrijheidsstelling en elektronisch toezicht [51](#page=51) [52](#page=52).
---
## Mensenrechten versus grondrechten
* Mensenrechten en grondrechten beschermen de menselijke waardigheid en garanderen een vrij en menswaardig bestaan [58](#page=58).
* Ze zijn ontstaan als reactie op machtsmisbruik door overheden [58](#page=58).
* Mensenrechten zijn internationaal vastgelegd en universeel, terwijl grondrechten nationaal gebonden zijn en in de grondwet staan [59](#page=59).
### Typen mensenrechten
* Burgerlijke en politieke rechten: Gaan over individuele vrijheid en participatie in de maatschappij (bv. recht op privacy, stemrecht) [59](#page=59).
* Economische, sociale en culturele rechten: Betreffen rechten zoals arbeid en sociale zekerheid, cruciaal voor sociaal werk [59](#page=59).
* Collectieve en solidariteitsrechten: Garanderen een globale toestand voor groepen (bv. recht op vrede, ontwikkeling) [60](#page=60).
## Belang mensenrechten in het sociaal werk
* Sociaal werk is een mensenrechtenberoep, met een juridische en morele basis [60](#page=60).
* Sociaal werkers waarborgen de toegang tot mensenrechten (bv. sociale huisvesting, leefloon) [60](#page=60).
* Ze bekijken mensenrechten sociaal-politiek om ongelijkheid te verminderen en rechtvaardigheid te bevorderen [60](#page=60).
### Rol van sociaal werkers
* Signaleren van sociale wantoestanden en kritisch bevragen van maatschappelijke organisatie [60](#page=60).
* Dialoog met beleidsmakers, deelname aan protestacties, creëren van voorwaarden voor zelfoprichting [60](#page=60).
- > **Voorbeeld:** Mensenrechten en vluchtelingenwerk omvat begeleiding bij asielaanvragen, gezinshereniging en tegengaan van discriminatie [61](#page=61)
## Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
* Het EVRM biedt automatische bescherming van mensenrechten in aangesloten Europese landen, ook boven nationale wetgeving [62](#page=62).
* De rechten in het EVRM zijn direct werkend en afdwingbaar bij de nationale rechter en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg [62](#page=62).
- > **Tip:** Men kan een zaak aanhangig maken bij het EHRM zelfs zonder Europese nationaliteit, mits het feit zich voordeed op Europees grondgebied en nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput [62](#page=62)
## Sociaal-economische grondrechten
* Verplichten de overheid om voorwaarden te scheppen voor een waardig leven [63](#page=63).
* Omvatten het recht op onderwijs, een menswaardig leven, arbeid, sociale zekerheid, huisvesting, een gezond leefmilieu, en gezinsbijslagen (#page=63, page=64, page=65, page=66) [63](#page=63) [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66).
### Recht op onderwijs
* Kosteloos onderwijs tot einde leerplicht; scholen mogen geen inschrijvingsgeld vragen [63](#page=63).
* Vrijheid van onderwijs: overheid of privépersonen mogen scholen oprichten (officieel vs. vrij onderwijs) [63](#page=63).
* Ouders hebben vrije schoolkeuze, vastgelegd in de Grondwet [64](#page=64).
### Recht op menswaardig leven
* De overheid moet uiterste best doen dit recht te garanderen, maar het is niet direct afdwingbaar bij de rechter [64](#page=64).
* Gekenmerkt door 6 pijlers:
* Recht op arbeid, billijke arbeidsvoorwaarden en beloning (incl. bevordering werkgelegenheid, collectieve arbeidsovereenkomsten) [64](#page=64).
* Recht op sociale zekerheid (veilige stellen van het stelsel) [65](#page=65).
* Recht op een behoorlijke huisvesting (aanbod goedkope woningen) [65](#page=65).
## Overige relevante grondrechten
### Gelijkheid en non-discriminatie
### Rechten ter bescherming van de fysieke persoon
### Rechten ter bescherming van de psychische persoon
---
## Grensgevallen, uitzonderingen en gratis verzekering voor vrijwilligers
### Vrijwilligerswerk: wettelijke en decretale definities
* Vrijwilligerswerk: onbezoldigd en onverplicht, ten behoeve van anderen of de samenleving [100](#page=100).
* Georganiseerd door een organisatie buiten familie- of privéverband [100](#page=100).
* Niet verricht in kader van arbeidsovereenkomst, dienstencontract of statutaire aanstelling [100](#page=100).
* Decretaal: activiteiten onderscheiden van/complementair aan professionele taken, gestructureerd, niet verplicht, onbezoldigd, ten bate van welzijn/gezondheid [100](#page=100).
### Sectoren van sociale zekerheid
* Sociale zekerheid onderverdeeld in klassieke en sociale bijstand sectoren [78](#page=78).
* Klassieke sectoren: pensioenen, werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten, groeipakket/gezinsbijslag, ziekte/invaliditeit, jaarlijkse vakantie [78](#page=78).
* Sociale bijstand: leefloon, inkomensgarantie voor ouderen, gewaarborgde gezinsbijslag, tegemoetkomingen handicap [78](#page=78).
* Solidariteitsprincipe centraal: tussen werkenden/werklozen, jongeren/ouderen, gezonden/zieken, met/zonder inkomen, met/zonder kinderen [79](#page=79).
* Verplicht karakter: niet individueel op te zeggen, wel aanvullende verzekeringen mogelijk [79](#page=79).
### Instellingen binnen de sociale zekerheid
* RSZ (Rijksdienst Sociale Zekerheid): verzamelt en verdeelt geld, berekent en int bijdragen [83](#page=83).
* RVA (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening): kent werkloosheidsuitkeringen toe en bepaalt bedrag [84](#page=84).
* RIZIV (Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering): verantwoordelijk voor uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid en terugbetaling van gerelateerde kosten [84](#page=84).
* FPD (Federale Pensioendienst): beheert wettelijk pensioen (eerste pijler) [85](#page=85).
* RJV (Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie): beheert jaarlijkse vakantiesector arbeiders en kunstenaars [86](#page=86).
* FEDRIS (Federaal Agentschap voor Beroepsrisico's): verzekering tegen beroepsziekten en arbeidsongevallen [87](#page=87).
### Sociale bijstand en residuair stelsel
* Sociale bijstand: voor personen die niet onder reguliere sociale zekerheid vallen, volledig gefinancierd door overheid [80](#page=80) [81](#page=81).
* Residuair stelsel: enkel toegankelijk na uitputting van alle andere mogelijkheden [81](#page=81).
* Voorwaarden sociale bijstand: financieel onderzoek naar andere middelen [81](#page=81).
### Schuldhulpverlening
* Schulden: verplichting ten aanzien van een ander; schuldenlast is niet kunnen betalen [91](#page=91).
* Schuldinvordering: minnelijk (telefonisch, brieven, geen dwangmaatregelen) of gerechtelijk (vonnis nodig, dwangmaatregelen) [92](#page=92).
* Verjaring van de schuld: periode waarna schuld niet meer opgeëist kan worden, beschermt tegen laattijdige acties [92](#page=92).
* Budgetbegeleiding: cliënt beheert zelf budget met advies sociaal werker, gratis bij OCMW/CAW [94](#page=94).
* Budgetbeheer: sociaal werker beheert inkomsten en betaalt vastelaasten/schulden, gratis bij OCMW/CAW [95](#page=95).
* Schuldbemiddeling: schuldbemiddelaar probeert afbetalingsplannen met schuldeisers te treffen, gratis bij OCMW/CAW, niet voor zelfstandigen [96](#page=96).
* Collectieve schuldenregeling: gerechtelijke procedure voor hoge/structurele schuldenproblemen, afbetaling schulden met behoud menswaardig leven [97](#page=97).
---
## Vrijwilligersverzekering, kosten en geheimhoudingsplichten
### Verzekering voor vrijwilligers
* Organisaties zijn verplicht verzekerd voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid (BA) voor schade veroorzaakt door vrijwilligers .
* Schade aan de vrijwilliger zelf of lichamelijke ongevallen vallen niet standaard onder de verplichte BA-verzekering .
* Grenzen aan de immuniteit van de vrijwilliger voor aansprakelijkheid: herhaaldelijk dezelfde fout, zware fouten (bv. dronkenschap), opzet of bedrog, en strafrechtelijke aansprakelijkheid .
* Bestuursvrijwilligers zijn niet immuun voor hun bestuurdersactiviteiten en vallen onder bestuursaansprakelijkheidswetgeving .
* Vrijwilligers in feitelijke verenigingen zonder betaald personeel genieten geen immuniteit en hebben geen verplichte verzekering .
* Vrijwilligers in de sector Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zijn wettelijk verplicht verzekerd voor lichamelijke en materiële schade, beroepsziekten en besmetting .
* Vanaf 1 april 2019 biedt Vlaanderen een gratis verzekering voor vrijwilligers, met een limiet van 1000 vrijwilligersuren per kalenderjaar .
* Deze gratis verzekering dekt burgerrechtelijke aansprakelijkheid, rechtsbijstand en lichamelijke ongevallen, mits 48 uur op voorhand gemeld via een digitaal loket .
### Kosten en vergoedingen
* Organisaties beslissen over de terugbetaling van gemaakte kosten voor vrijwilligers; dit is geen inkomen .
* Vergoedingen voor vrijwilligers zijn vrijgesteld van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen indien regels worden gerespecteerd .
* Twee systemen voor kostenvergoeding: forfaitair of reële kosten met bewijsstukken .
* Forfaitaire kostenvergoeding: maximum 36,84 euro per dag en 1473,37 euro per jaar .
* Verhoogde forfaitaire kostenvergoeding (vanaf 2019) voor specifieke sectoren (bv. sport, nachtoppas) met een jaarlijks maximum van 2705,97 euro .
* Vrijwilligers met een vervangingsinkomen komen niet in aanmerking voor de verhoogde forfaitaire vergoeding .
* Reële kostenvergoeding dekt aantoonbare kosten zonder bovengrens .
* Forfaitaire en reële kostenvergoeding kunnen niet gecombineerd worden .
### Beroepsgeheim en discretieplicht
* Beroepsgeheim is een algemene zwijgplicht over informatie verkregen tijdens de uitoefening van een beroep met algemeen belang, geldend onbeperkt in tijd en ook voor studenten in opleiding .
* Beroepen met beroepsgeheim omvatten de gezondheids- en welzijnssector (bv. artsen, maatschappelijk werkers), maar niet leerkrachten of winkelbedienden .
* Het belang van beroepsgeheim is tweeledig: individueel (bescherming van de vertrouwensrelatie met de cliënt) en algemeen (behoud en vergroting van vertrouwen in het beroep) .
* De zwijgplicht is principieel en kan doorbroken worden door zwijgrecht, spreekrecht of spreekplicht .
* Spreekplicht treedt op bij noodtoestand of wettelijke bepalingen die spreken vereisen, zoals bij een dreigende zelfmoord .
* Gedeeld beroepsgeheim is toegestaan mits cumulatieve voorwaarden: wederzijdse beroepsgeheimhouding, enkel noodzakelijke informatie delen, in het belang van de cliënt, en met geïnformeerde toestemming van de cliënt .
* Discretieplicht geldt voor alle informatie die niet buiten de organisatie bekend mag zijn en beschermt de belangen van de organisatie .
* Overtreding van discretieplicht leidt niet tot strafrechtelijke sancties, maar wel tot arbeidsrechtelijke sancties zoals ontslag of schorsing .
---
# de federale organisatie van België en de scheiding der machten
### Kernidee
* België evolueerde van een unitaire naar een federale staat door historische spanningen en een noodzaak tot decentralisatie [17](#page=17).
* De scheiding der machten (Trias Politica) is een fundamenteel principe van de Belgische staatsstructuur ter bescherming van burgerlijke vrijheden [18](#page=18).
### Historische context en breuklijnen
* België werd onafhankelijk in 1830 na een opstand tegen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden [14](#page=14).
* De ideologische breuklijn was aanvankelijk tussen katholieken en liberalen, met regionale verschillen [15](#page=15).
* De sociaal-economische breuklijn ontstond door de vroege welvaart in Wallonië (steenkool, staal) en latere economische verschuivingen naar Vlaanderen [15](#page=15).
* Taalverschillen waren een cruciale breuklijn, waarbij Frans initieel de officiële taal was en Nederlands later gelijkgesteld werd [16](#page=16).
* De introductie van algemeen stemrecht maakte de stem van Vlamingen hoorbaar en leidde tot taalwetgeving [16](#page=16).
### De federale staatsstructuur
* België is een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten [17](#page=17).
* De federale overheid bestaat uit één regering en één parlement voor het hele land [17](#page=17).
* Er zijn drie gemeenschappen (Nederlandstalige, Franstalige, Duitstalige) bevoegd voor cultuur, onderwijs en welzijn [17](#page=17).
* Er zijn drie gewesten (Vlaams, Waals, Brussels Hoofdstedelijk) bevoegd voor economische zaken, tewerkstelling en huisvesting [17](#page=17).
### Scheiding der machten
* De scheiding der machten, of Trias Politica, is gebaseerd op het idee van Montesquieu [18](#page=18).
* De drie machten zijn de wetgevende macht (Koning en Parlement), de uitvoerende macht (Koning en regering) en de rechterlijke macht (Hoven en rechtbanken) [18](#page=18).
* Doel is machtsmisbruik te voorkomen door verdeling en wederzijdse controle tussen de machten [18](#page=18).
* Het systeem van scheiding der machten geldt op federaal niveau, alsook voor gemeenschappen en gewesten [18](#page=18).
### Democratische aard van België
* België is een representatieve en parlementaire democratie [19](#page=19).
* Representatief betekent dat burgers vertegenwoordigers kiezen die wetgeving maken [19](#page=19).
* Parlementair betekent dat verkozen volksvertegenwoordigers wetgeving maken in het parlement [19](#page=19).
* Kieslijsten vereisen een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen [19](#page=19).
* België kent een opkomstplicht, hoewel de tendens is naar vrijwillig stemmen [19](#page=19).
---
# De werking en structuur van de federale wetgevende macht
### Kernidee
* De federale wetgevende macht is verantwoordelijk voor wetgeving en controleert de uitvoerende macht in een federale staat zoals België [22](#page=22).
* De wetgevende macht zetelt in een parlement, bestaande uit gekozen volksvertegenwoordigers [22](#page=22).
### Kernfeiten
* De federale wetgevende macht bestaat uit de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Koning [22](#page=22).
* De Kamer van Volksvertegenwoordigers telt 150 leden en is herkenbaar aan groene tapijten [22](#page=22).
* De Senaat is afgeschaft op gemeenschaps- en gewestniveau [22](#page=22).
* De Koning tekent wetten maar kan geen politiek bindende beslissingen nemen [22](#page=22) [23](#page=23).
* België is ingedeeld in 11 kieskringen, die meestal samenvallen met provincies [23](#page=23).
* Het aantal volksvertegenwoordigers per kieskring is evenredig aan het inwoneraantal [23](#page=23).
* Een partij moet minimaal 5% van de stemmen halen om een zetel te bemachtigen en partijsubsidies te ontvangen [23](#page=23).
### Kernconcepten
* **Rechtstaat:** Overheidsinstanties en burgers respecteren democratische rechtsregels; rechten van de mens zijn onaantastbaar; er is rechtsbescherming via onafhankelijke rechtbanken [21](#page=21).
* **Initiatiefrecht:** Het recht om een wetgevend voorstel te doen, dat een wetsvoorstel (parlement) of wetsontwerp (regering) wordt genoemd [24](#page=24).
* **Commissie:** Een gespecialiseerde groep parlementsleden die een wettekst bestudeert en verbetert [25](#page=25).
* **Amendement:** Een voorstel tot wijziging van een wettekst door kamerleden [25](#page=25).
* **Plenaire vergadering:** De volledige kamer die het verslag van de commissie bespreekt en stemt [25](#page=25).
* **Interpellatierecht:** Het recht van kamerleden om ministers om uitleg te vragen over hun beleid [26](#page=26).
* **Vertrouwensstemming:** Een motie van wantrouwen die kan leiden tot het ontslag van de regering [26](#page=26).
### Gevolgen en bevoegdheden
* De wetgevende macht keurt wetten goed na initiatief en behandeling in commissies en plenaire vergadering [25](#page=25).
* Wetten treden pas in werking na publicatie in het Belgisch Staatsblad [25](#page=25).
* De wetgevende macht keurt ook internationale verdragen goed via onderhandeling, ondertekening, parlementaire goedkeuring en ratificatie [26](#page=26).
* De wetgevende macht controleert de regering via interpellaties, vertrouwensstemmingen en controle op de begroting [26](#page=26).
* De Kamer keurt jaarlijks de begroting goed, wat zeggenschap geeft over financiële middelen [26](#page=26).
- > **Tip:** De werking van deelstaatparlementen is grotendeels vergelijkbaar met het federale parlement [22](#page=22)
- > **Tip:** Een meerderheid van 50% (+1) van de aanwezige parlementsleden is nodig om een wet aan te nemen [25](#page=25)
---
# de structuur en bevoegdheden van de Belgische overheden
### Kernidee
* De Belgische overheid is gestructureerd in verschillende niveaus met specifieke bevoegdheden en is onderworpen aan een hiërarchie van rechtsnormen.
### Wettelijke procedures
* **Wetsvorming:** Initiatief door Kamer, commissieonderzoek, debat in plenaire vergadering, amendementen, stemming in Kamer, goedkeuring met helft + 1 aanwezigen, publicatie in Staatsblad [25](#page=25).
* **Verdragen goedkeuren:** Onderhandeling, ondertekening, parlementaire goedkeuring, bekrachtiging (ratificatie) door Koning, publicatie in Staatsblad [26](#page=26).
### Bevoegdheden van het Parlement
* **Uitvoerende macht controleren:** Via interpellatierecht, vertrouwensstemming, en controle op de begroting [26](#page=26).
* **Onderzoekscommissies oprichten:** Voor specifieke maatschappelijke problemen, met bevoegdheid tot aanstellen experts en verhoren [27](#page=27).
* **Grondwet wijzigen:** Strengere procedure: herzieningsverklaring, parlementsverkiezingen, goedkeuring door nieuwe Parlement met 2/3 meerderheid [27](#page=27).
### De uitvoerende macht
* **Samenstelling:** Koning en regering (federaal); enkel regering (gemeenschappen/gewesten) [28](#page=28).
* **Bevoegdheden:**
* **Uitvoeringsbesluiten:** Omzetten wetten/decreten/ordonnanties in concrete regels (Koninklijk besluit, ministerieel besluit) [28](#page=28).
* **Beleid:** Uitstippelen en uitvoeren nationaal en internationaal beleid, opstellen begroting, organiseren openbare diensten [29](#page=29).
* **Defensie:** Koning voert bevel over leger, stelt staat van oorlog vast (kan niet zelf verklaren) [29](#page=29).
### Andere overheden
* **Provincies:** 10 provincies, geleid door gouverneur; bevoegd voor provinciaal belang en gedelegeerde taken [29](#page=29).
* **Instanties:** Provincieraad (algemeen beleid), deputatie (dagelijks bestuur), gouverneur (vertegenwoordiging, toezicht) [30](#page=30).
* **Gemeenten:** Kleinste bestuursniveau; verantwoordelijk voor lokale aangelegenheden [30](#page=30).
* **Instanties:** Gemeenteraad (gemeentelijke aangelegenheden), burgemeester (vertegenwoordiging, ordehandhaving), college van burgemeester en schepenen (uitvoering, beheer) [30](#page=30) [31](#page=31).
### Hiërarchie der rechtsnormen
* **Twee hiërarchieën:**
* **Nationaal:** Grondwet, wet, koninklijk besluit, ministerieel besluit [31](#page=31).
* **Regionaal/Lokaal:** Decreet/ordonnantie, provinciaal reglement, gemeentelijk reglement [31](#page=31).
* **Grondwet:** Basis rechtssysteem, regelt scheiding der machten en fundamentele rechten [32](#page=32).
* **Wet:** Goedkeuring door Kamer bij gewone meerderheid, bekrachtiging Koning, publicatie Staatsblad [32](#page=32).
* **Decreten/Ordonnanties:** Uitgevaardigd door regionale parlementen, kracht van wet binnen hun grondgebied [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Koninklijk besluit (KB):** Uitvoerende maatregel van regering, ondergeschikt aan wet [33](#page=33).
* **Ministerieel besluit (MB):** Verdere detaillering van KB, uitgevaardigd door minister [33](#page=33).
* **Besluiten gemeenschaps-/gewestregeringen:** Uitvoerende maatregelen t.a.v. decreten/ordonnanties [33](#page=33).
* **Provinciaal/Gemeentelijk reglement:** Uitgevaardigd door provincieraad/gemeenteraad [34](#page=34).
---
# terminologie en actoren in de rechtszaal
### Kernbegrippen
* **Juridische eerstelijnsbijstand:** Beknopt, gratis juridisch advies via commissies voor juridische bijstand (CJB) [35](#page=35).
* **Juridische tweedelijnsbijstand (pro-Deoadvocaat):** Juridische bijstand en vertegenwoordiging, geheel of gedeeltelijk betaald door de overheid, voor personen met weinig bestaansmiddelen of tot specifieke categorieën behorend [35](#page=35).
* **Verdachte:** Persoon over wie aanwijzingen bestaan dat hij mogelijk een strafbaar feit heeft gepleegd [37](#page=37).
* **Dader:** Persoon die een strafbaar feit heeft gepleegd en door de rechtbank schuldig is bevonden [37](#page=37).
* **Gedetineerde:** Persoon die in de gevangenis zit, veroordeeld tot een straf of in voorlopige hechtenis [38](#page=38).
* **Geïnterneerde:** Persoon die een misdrijf pleegde en lijdt aan een geestesstoornis waardoor deze ontoerekeningsvatbaar is en een gevaar vormt voor de maatschappij [38](#page=38).
### Actoren in de rechtszaal
* **Openbaar Ministerie (parket):** Vervolgt misdrijven en vordert straffen; leiding door Procureur des Konings; geen rechtsprekende bevoegdheid [35](#page=35).
* **Rechters/Raadsheren (zittende magistratuur):** Vellen vonnissen en arresten; bezitten rechtsprekende bevoegdheid [36](#page=36).
* **Griffier (schrijvende magistratuur):** Regelt administratie rond zittingen en zorgt voor rechtsgeldige documenten [36](#page=36).
* **Advocaat (raadsman/raadsvrouw):** Verdedigt een partij in een rechtszaak [36](#page=36).
* **Beklaagde:** Persoon die verdacht wordt van een misdrijf [36](#page=36).
* **Slachtoffer:** Persoon die nadeel of leed heeft ondervonden door een gebeurtenis [36](#page=36).
* **Andere actoren:** Tolk, veiligheidsagent, pers [36](#page=36).
### Juridische Bijstand en Diensten
* **Juridische eerstelijnsbijstand:** Gratis advies, o.a. via justitiehuizen, OCMW, CAW [35](#page=35) [49](#page=49).
* **Juridische tweedelijnsbijstand:** Pro-Deoadvocaat voor personen met onvoldoende middelen. Aanvraag via Bureau voor Juridische Bijstand (BJB) [35](#page=35).
* **Justitiehuizen:** Laagdrempelig aanspreekpunt voor juridische vragen, slachtofferbijstand en begeleiding daders [49](#page=49).
* Opdrachten: Eerstelijnswerking, slachtofferonthaal, strafrechtelijke en burgerrechtelijke opdrachten [49](#page=49).
* **Psychosociale Dienst (PSD):** In elke gevangenis; multidisciplinair team voor psychosociale re-integratie van gedetineerden [53](#page=53).
* **Justitieel Welzijnswerk (JWW):** Dienst binnen CAW die hulp verleent aan gedetineerden en hun omgeving [54](#page=54).
* **Hulp aan geïnterneerden:** Gebeurt via Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij (KBM) en forensisch psychiatrische centra (FPC) [55](#page=55) [56](#page=56).
### Procedures en Beroepen
* **Vonnissen:** Uitspraken door rechtbanken [38](#page=38).
* **Arresten:** Uitspraken door hoven [38](#page=38).
* **Gezag/Kracht van gewijsde:** Uitspraken worden vermoed juist te zijn [38](#page=38).
* **Eerste aanleg:** De eerste behandeling van een rechtszaak [39](#page=39).
* **Hoger beroep (tweede aanleg):** Een tweede inhoudelijke behandeling door een hoger rechtscollege [39](#page=39).
### Hoven en Rechtbanken
---
# de rechterlijke macht: hoven en rechtbanken
### Kernidee
* De rechterlijke macht in België wordt uitgeoefend door hoven en rechtbanken, die uitspraken doen (vonnis of arrest) [38](#page=38).
* Uitspraken worden vermoed juist te zijn, dit heet het gezag of kracht van gewijsde [39](#page=39).
### Grote lijnen gerechtelijk proces
* Het gerechtelijk proces verloopt in drie fases: eerste aanleg, hoger beroep (tweede aanleg) en cassatieberoep [39](#page=39).
* Eerste aanleg: de rechtszaak wordt voor het eerst behandeld door een rechtbank of hof [39](#page=39).
* Hoger beroep (tweede aanleg): een rechtszaak wordt opnieuw inhoudelijk behandeld door een hoger rechtscollege; de eerdere uitspraak vervalt [39](#page=39).
* Dit principe van dubbele aanleg geldt voor de meeste zaken [39](#page=39).
* Cassatieberoep: de focus ligt op procedurefouten, niet op de inhoudelijke zaak; dit is geen derde aanleg [39](#page=39).
### Bevoegdheid rechtscolleges
* De bevoegdheid van een rechtscollege hangt af van het soort geschil en de gerechtelijke hiërarchie [39](#page=39).
* Vier belangrijke geschillen: burgerlijk recht, strafrecht, sociaal recht en handelsrecht [39](#page=39).
### De rechtbanken
* Vredegerecht: bevoegd voor burgerlijke zaken tot 5000 euro, en specifieke zaken zoals huur, ongeacht het bedrag [40](#page=40).
* Politierechtbank: bevoegd voor verkeersmisdrijven, overtredingen (lichtste misdrijven) en burgerlijke vorderingen bij verkeersmisdrijven/overtredingen [40](#page=40).
* Rechtbank van eerste aanleg: bestaat uit meerdere secties (burgerlijk, correctioneel, familie, jeugd, strafuitvoeringsrechtbank) [40](#page=40).
* Burgerlijke rechtbank: burgerlijke geschillen vanaf 5000 euro en hoger beroep tegen vredegerecht-vonnissen [41](#page=41).
* Correctionele rechtbank: wanbedrijven (ernstiger dan overtredingen) en hoger beroep tegen politierechtbank-vonnissen [41](#page=41).
* Familierechtbank: familiale geschillen zoals echtscheidingen, adoptie, ouderlijk gezag [41](#page=41).
* Jeugdrechtbank: geschillen m.b.t. minderjarigen, zowel bij misdrijven als bij nood aan hulpverlening [41](#page=41).
* Strafuitvoeringsrechtbank: oordeelt over strafuitvoeringsmodaliteiten, geen hoger beroep mogelijk, wel cassatieberoep [41](#page=41).
* Ondernemingsrechtbank: geschillen tussen ondernemingen onderling, faillissementen [42](#page=42).
* Arbeidsrechtbank: arbeidszaken (werkgever/werknemer) en sociale zaken (sociale zekerheid); bevat naast beroepsrechters ook rechters in sociale zaken [42](#page=42).
- > **Tip:** De naam van de uitspraak verschilt: vonnis door een rechtbank, arrest door een hof [38](#page=38)
- > **Tip:** Internering is een veiligheidsmaatregel en geen straf, met een dubbel doel: bescherming maatschappij en zorg voor geïnterneerde [38](#page=38)
---
# Sociale grondrechten en de rol van de overheid
### Kernidee
* Sociale grondrechten verplichten de overheid om voorwaarden te scheppen voor een menswaardig bestaan van burgers [46](#page=46) [60](#page=60).
* Mensenrechten en grondrechten dienen ter bescherming van de menselijke waardigheid en zijn essentieel voor een vrij bestaan [58](#page=58).
* Maatschappelijk werk is een mensenrechtenberoep dat zorgt voor realisatie en waarborg van deze rechten [60](#page=60).
### Belangrijke concepten
* Mensenrechten zijn universeel en internationaal vastgelegd; grondrechten zijn nationaal gebonden en in de grondwet opgenomen [59](#page=59).
* Mensenrechten omvatten burgerlijke, politieke, economische, sociale, culturele en solidariteitsrechten [59](#page=59).
* Sociaal-economische grondrechten omvatten onderwijs, een menswaardig leven, arbeid, sociale zekerheid, huisvesting, leefmilieu en gezinsbijslagen [63](#page=63) [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66).
* Het EVRM garandeert mensenrechten en heeft directe werking en is afdwingbaar via het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [62](#page=62).
* Gelijkheid en non-discriminatie betreffen rechtsongelijkheid door overheidsbeslissingen, die gerechtvaardigd kan zijn met een aanvaardbare motivering [69](#page=69).
* Rechten ter bescherming van de fysieke persoon omvatten het recht op leven, verbod op foltering, en vrijheid van persoon (verbod op slavernij/dwangarbeid) [70](#page=70) [71](#page=71) [72](#page=72).
* Rechten ter bescherming van de psychische persoon omvatten vrijheid van meningsuiting [73](#page=73).
### Rol van de overheid
* De overheid moet initiatieven nemen om sociaal-economische grondrechten te garanderen [63](#page=63) [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66).
* Dit omvat de realisatie van toegang tot voorzieningen zoals sociale huisvesting en leefloon [60](#page=60).
* De overheid bevordert werkgelegenheid en zorgt voor menswaardige arbeidsomstandigheden en collectieve arbeidsovereenkomsten [64](#page=64).
* De overheid stelt het stelsel van sociale zekerheid veilig [65](#page=65).
* De overheid neemt maatregelen tegen milieuverontreiniging en bevordert culturele ontplooiing en vakantie [65](#page=65).
* Het EVRM verplicht staten om nationale wetgeving in lijn te brengen met de mensenrechten [62](#page=62).
### Implicaties voor sociaal werk
* Maatschappelijk werkers hebben een waarborgfunctie voor de toegang tot mensenrechten [60](#page=60).
* Zij moeten mensenrechten sociaal-politiek bekijken en kritisch omgaan met de maatschappelijke organisatie om ongelijkheid en onrechtvaardigheid te verminderen [60](#page=60).
* Signalerende taken, dialoog met beleidsmakers en deelname aan acties zijn belangrijk [60](#page=60).
* Sociaal werkers kunnen vluchtelingen begeleiden bij asielaanvragen en gezinshereniging [61](#page=61).
* Zij bestrijden discriminatie en uitsluiting en bevorderen integratie [61](#page=61).
### Praktijkvoorbeelden
* SAAMO Antwerpen werkt aan het grondrecht op huisvesting door uitsluitingsmechanismen op de woonmarkt aan te pakken [66](#page=66).
* SAAMO provincie Antwerpen richt zich op het recht op arbeid voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt [67](#page=67).
* STEK-initiatieven bieden ontmoetingsplaatsen en ondersteunen bij het komen tot rechten en sociale bescherming [67](#page=67).
* SAAMO Vlaams-Brabant werkt aan het recht op onderwijs door extra leer- en ontwikkelingskansen te bieden aan kwetsbare kinderen [68](#page=68).
### Uitzonderingen en rechtvaardiging
---
# De structuur en takken van de Belgische sociale zekerheid
### Kernidee
* De Belgische sociale zekerheid is opgedeeld in twee hoofdsectoren: de klassieke sectoren en de sociale bijstand [78](#page=78).
* Solidariteit, verplicht karakter en het opvangen van sociale risico's zijn centrale principes [78](#page=78) [79](#page=79).
### Klassieke sectoren
* Omvat rust- en overlevingspensioenen, werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten, groeipakket/gezinsbijslag, geneeskundige verzorging en jaarlijkse vakantie [78](#page=78).
* De klassieke sector kent drie stelsels: loontrekkenden/werknemers, zelfstandigen en ambtenaren [80](#page=80).
* Loontrekkenden genieten bescherming voor alle klassieke takken [80](#page=80).
* Zelfstandigen genieten niet voor alle klassieke takken bescherming en moeten voor sommige zaken zelf verzekeren [80](#page=80).
* Ambtenaren hebben een eigen stelsel, met verschillen tussen contractuele en vastbenoemde ambtenaren [80](#page=80).
### Sociale bijstand sector
* Is bedoeld voor personen die niet onder de reguliere sociale zekerheid vallen en hun bestaanszekerheid niet kunnen waarborgen [80](#page=80) [81](#page=81).
* Wordt volledig gefinancierd door de overheid [81](#page=81).
* Is een residuair stelsel: enkel toegankelijk na uitputting van andere mogelijkheden binnen de sociale zekerheid [81](#page=81).
* Bestaat uit leefloon, inkomensgarantie voor ouderen (IGO), tegemoetkomingen aan personen met een handicap, en gewaarborgde gezinsbijslag [81](#page=81).
### Centrale instellingen en hun taken
* Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ): verzamelt en verdeelt geld, berekent en int bijdragen [82](#page=82) [83](#page=83).
* Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA): kent werkloosheidsuitkeringen toe, ondersteunt herinschakeling [82](#page=82) [84](#page=84).
* Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV): verantwoordelijk voor uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid en terugbetaling van medische kosten via landsbonden en ziekenfondsen [82](#page=82) [84](#page=84).
* Federale Pensioendienst (FPD): betaalt pensioenen van de eerste pijler, informeert en berekent pensioenen [82](#page=82) [86](#page=86).
* Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (RJV): beheert en controleert jaarlijkse vakanties en vakantiegeld voor arbeiders en kunstenaars [82](#page=82) [86](#page=86).
* Federaal Agentschap voor Beroepsrisico’s (FEDRIS): verzekert tegen beroepsziekten en controleert arbeidsongevallenverzekeraars [82](#page=82) [87](#page=87).
### Verplichte bijdragen en aanvullende verzekeringen
* Werknemers, werkgevers en de overheid betalen bijdragen aan de RSZ [83](#page=83).
* Individuen kunnen aanvullende verzekeringen afsluiten voor extra bescherming, omdat de sociale zekerheid niet alle risico's dekt [79](#page=79).
* Men kan niet individueel afstappen van de sociale zekerheid of specifieke takken niet financieren [79](#page=79).
### Uitbetalingsmechanismen
* Werkloosheidsuitkeringen worden uitbetaald door vakbonden of de Hulpkas voor Werkloosheidsvergoeding (HVW) [84](#page=84).
* Medische kosten en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden door ziekenfondsen uitbetaald, of door de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (HZIV) [85](#page=85).
---
# Schulden en schuldhulpverlening
### Kernidee
* Schulden ontstaan door een verplichting aan een ander en worden problematisch bij het niet kunnen nakomen hiervan (schuldenlast) [91](#page=91).
* Schuldinvordering is het recht van een schuldeiser om betaling te eisen, wat kan leiden tot minnelijke of gerechtelijke procedures [91](#page=91) [92](#page=92).
* Schuldhulpverlening biedt diverse vormen van ondersteuning om financiële problemen aan te pakken, van budgetbegeleiding tot juridische bijstand [94](#page=94).
### Belangrijke feiten
* Een schuldenaar is degene die iets verschuldigd is; een schuldeiser is degene die betaling kan eisen [91](#page=91).
* Verjaring van een schuld betekent dat deze na een bepaalde wettelijke termijn niet langer opgeeïst kan worden [91](#page=91).
* Verjaringstermijnen verschillen per schuldsoort, bijvoorbeeld 2 jaar voor medische kosten en 5 jaar voor huur [92](#page=92).
* Minnelijke invordering probeert via contact en aanmaningen tot een betalingsregeling te komen, zonder dwangmaatregelen [92](#page=92).
* Gerechtelijke invordering vereist een vonnis van de rechtbank, behalve bij belastingschulden, en maakt dwangmaatregelen mogelijk [92](#page=92).
* Overheidsinstanties zoals de overheid kunnen bij belastingschulden gerechtelijk invorderen zonder voorafgaand vonnis [92](#page=92).
* Incassobureaus helpen schuldeisers bij het innen van openstaande, onbetwiste facturen [93](#page=93).
* Een gerechtsdeurwaarder is een gerechtelijk ambtenaar die bij gerechtelijke invordering beslag kan leggen op bezittingen van de schuldenaar [93](#page=93).
### Kernconcepten
* **Minnelijke schuldinvordering:** Schuldeiser spoort schuldenaar aan tot betaling, bv. via telefoon, aanmaningen, afbetalingsregeling [92](#page=92).
* **Gerechtelijke schuldinvordering:** Schuldeiser kan dwangmaatregelen inzetten (beslag loon, auto) na vonnis rechtbank [92](#page=92).
* **Budgetbegeleiding:** Cliënt beheert zelf budget met advies en begeleiding van sociaal werker; verantwoordelijkheid blijft bij cliënt [94](#page=94).
* **Budgetbeheer:** Sociaal werker ontvangt inkomen, beheert vaste lasten en schulden; cliënt krijgt leefgeld [95](#page=95).
* **Schuldbemiddeling:** Schuldbemiddelaar onderhandelt met schuldeisers over afbetalingsplannen en controleert de juistheid van de schuld [96](#page=96).
* **Collectieve schuldenregeling:** Gerechtelijke procedure voor hoge, structurele schuldproblemen; mengvorm van budgetbeheer en schuldbemiddeling [97](#page=97).
* **Juridische bijstand:** Juridisch advies en/of vertegenwoordiging, betaald of gratis [98](#page=98).
### Implicaties
* Budgetbegeleiding geeft cliënt inzicht en controle, maar vereist eigen discipline [94](#page=94).
* Budgetbeheer garandeert correcte betalingen en voorkomt onverantwoorde uitgaven, ten koste van vrijheid [95](#page=95).
* Schuldbemiddeling kan leiden tot langere terugbetalingstermijnen, maar succes is niet gegarandeerd [96](#page=96).
* Collectieve schuldenregeling leidt tot schuldvrijheid na afloop, maar vereist significante inlevering en is niet gratis [97](#page=97).
* Bij niet naleven afspraken in collectieve schuldenregeling, kan herroeping volgen met een verbod op nieuwe procedures voor 5 jaar [97](#page=97).
### Tips
- > **Tip:** Zorg dat je de specifieke verjaringstermijnen voor verschillende soorten schulden kent [92](#page=92)
- > **Tip:** Budgetbegeleiding is gratis bij OCMW of CAW, net als budgetbeheer en schuldbemiddeling [94](#page=94) [95](#page=95) [96](#page=96)
---
# Rechten en plichten van organisaties en vrijwilligers
### Kernidee
* Vrijwilligerswerk is onbezoldigd, onverplicht en ten behoeve van anderen of de samenleving, georganiseerd door een organisatie [100](#page=100).
* De wet beschermt zowel vrijwilligers als organisaties .
### Belangrijke kenmerken van vrijwilligerswerk
* **Onverplicht:** Activiteiten worden niet gedwongen uitgevoerd .
* **Onbezoldigd:** Er wordt geen loon betaald, wel kan een onkostenvergoeding mogelijk zijn .
* **Georganiseerd verband:** Gebeurt binnen een organisatie zonder winstoogmerk, niet in privé- of familieverband .
* **Maatschappelijk doel:** Activiteiten zijn ten behoeve van anderen of de samenleving .
### Rechten en plichten van organisaties
* **Informatieplicht:** Organisatie informeert vrijwilliger over doel, soort organisatie, verzekeringen en kostenvergoeding .
* **Verzekeringsplicht:** Organisatie is verplicht verzekerd voor Burgerrechtelijke Aansprakelijkheid (BA) voor schade toegebracht door vrijwilliger .
* **Immuniteit vrijwilliger:** Organisatie is aansprakelijk voor fouten van de vrijwilliger .
* **Uitzonderingen op immuniteit:** Bestuursvrijwilligers en vrijwilligers in feitelijke verenigingen zonder personeel kunnen persoonlijk aansprakelijk zijn .
* **Verplichte verzekering in specifieke sectoren:** Vrijwilligers in Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zijn ook verzekerd voor lichamelijke schade en beroepsziekten .
* **Gratis vrijwilligersverzekering:** Vlaanderen biedt een gratis verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid, rechtsbijstand en ongevallen (tot 1000 uren/jaar) .
### Rechten en plichten van vrijwilligers
* **Minimumleeftijd:** 15 jaar, of 16 jaar indien nog in de eerste twee jaar van het secundair onderwijs .
* **Verblijfsvergunning:** Vereist voor vrijwilligerswerk .
* **Meldingsplicht bij vervangingsinkomens:** Toestemming nodig van RVA, OCMW of adviserend geneesheer van mutualiteit .
* **Ambtenaren:** Mogen toelating vragen aan hun overste .
* **Asielzoekers:** Mogen vrijwilligen en moeten dit melden bij de verantwoordelijke van het opvangcentrum .
* **Discretieplicht:** Vrijwilliger moet verkregen informatie vertrouwelijk behandelen .
* **Persoonlijke aansprakelijkheid:** Kan optreden bij herhaalde fouten, zware fouten, bedrog, opzet of strafrechtelijke feiten .
* **Kostenvergoeding:** Geen automatisch recht op, organisatie beslist; is geen inkomen .
### Kosten en vergoedingen
* **Forfaitaire kostenvergoeding:** Zonder bewijsstukken, met maximumbedragen per dag (EUR 36,84) en per jaar (EUR 1473,37 in 2022) .
* **Verhoogde forfaitaire kostenvergoeding:** Voor specifieke activiteiten (bv. sportsector), met hoger jaarmaximum (EUR 2705,97 in 2022); niet voor houders van vervangingsinkomen .
* **Reële kostenvergoeding:** Terugbetaling op basis van bewijsstukken, geen bovengrens .
* **Combinatie niet mogelijk:** Forfaitaire en reële systemen kunnen niet gecombineerd worden .
---
# Het belang van beroepsgeheim en de afweging tussen spreken of zwijgen
### Kernidee
* Beroepsgeheim beschermt de vertrouwensrelatie tussen professional en cliënt, noodzakelijk voor effectieve hulpverlening .
* Het omvat een zwijgplicht over informatie verkregen tijdens de beroepsuitoefening .
* Deze plicht is principieel, niet absoluut, en kent uitzonderingen zoals spreek- en zwijgrecht .
### Kernfeiten
* Beroepsgeheim geldt voor professionals in de gezondheids- en welzijnssector, inclusief maatschappelijk werkers en politieagenten .
* Het is een algemene zwijgplicht die ook geldt tijdens vakantie en na beëindiging van de werkrelatie .
* Sancties voor het schenden van beroepsgeheim kunnen strafrechtelijk zijn .
* Beroepen met algemeen belang, waarbij een vertrouwensrelatie cruciaal is, zijn gebonden aan beroepsgeheim .
* Niet-werknemers met een beroepstitel, zoals studenten in opleiding, kunnen ook onder een geheimhoudingsplicht vallen .
### Kernconcepten
* **Individueel belang:** Bescherming van de vertrouwensrelatie met de cliënt .
* **Algemeen belang:** Behoud en vergroting van het vertrouwen in het beroep en de beroepsgroep .
* **Zwijgrecht:** Het recht om in bepaalde situaties te zwijgen zonder sanctie .
* **Spreekrecht:** Het recht om in bepaalde situaties te spreken zonder sanctie .
* **Spreekplicht:** Wettelijke verplichting om te spreken, waarbij het beroepsgeheim wordt doorbroken .
* **Gedeeld beroepsgeheim:** Informatie delen met andere hulpverleners onder strikte voorwaarden .
* **Discretieplicht:** Informatie niet zomaar bekendmaken, geldt o.a. voor vrijwilligers en leerkrachten .
### Implicaties
* Het beroepsgeheim waarborgt dat cliënten in alle vertrouwen geholpen kunnen worden .
* Het doorbreken van beroepsgeheim is mogelijk in specifieke, wettelijk bepaalde situaties .
* Voor gedeeld beroepsgeheim moeten aan alle voorwaarden worden voldaan om strafbaarheid te voorkomen .
* Een weigering van de cliënt om informatie te delen, moet door de hulpverlener gerespecteerd worden .
- > **Tip:** Beroepsgeheim geldt ook tijdens vakantie en na beëindiging van de arbeidsovereenkomst
- > **Tip:** Categories voor beroepsgeheim worden strikt geïnterpreteerd
- > **Voorbeeld:** Een arts die medische informatie deelt met de moeder van een meerderjarige patiënte zonder diens toestemming schendt het beroepsgeheim
- > **Voorbeeld:** Een hulpverlener die partnergeweld meldt bij bevoegde diensten, maakt gebruik van zijn spreekrecht
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Beroepsgeheim | De plicht voor personen in bepaalde beroepen, met name die in de gezondheids- en welzijnssector, om te zwijgen over informatie die zij door de uitoefening van hun functie hebben verkregen. Dit is essentieel voor het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de cliënt en het waarborgen van optimale hulpverlening. |
| Geheimhoudingsplicht | Een breder concept dan beroepsgeheim, dat ook strafrechtelijke sancties kan opleggen aan bijvoorbeeld studenten in opleiding en niet enkel aan werknemers met een behaalde beroepstitel. Het omvat de verplichting om vertrouwelijke informatie niet openbaar te maken. |
| Individueel belang (beroepsgeheim) | De bescherming van de vertrouwensrelatie tussen de hulpverlener en de cliënt. Dit belang is cruciaal om hulpverlening mogelijk te maken, aangezien de cliënt zich veilig moet voelen om gevoelige informatie te delen. |
| Algemeen belang (beroepsgeheim) | Het behouden en vergroten van het vertrouwen in een bepaald beroep en de beroepsgroep als geheel. Dit belang wordt geschaad wanneer professionals hun beroep in diskrediet brengen door ongepast gedrag. |
| Spreken of zwijgen | De afweging die een professional moet maken wanneer vertrouwelijke informatie mogelijk gedeeld moet worden. Dit kan leiden tot een zwijgrecht (het recht om te zwijgen zonder sanctie), een spreekrecht (het recht om te spreken zonder sanctie), of een spreekplicht (de wettelijke verplichting om te spreken). |
| Zwijgrecht | Het recht om in bepaalde situaties te zwijgen over vertrouwelijke informatie zonder hiervoor een sanctie opgelegd te krijgen door de rechter. |
| Spreekrecht | Het recht om vertrouwelijke informatie te delen zonder hiervoor een sanctie opgelegd te krijgen door de rechter. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het melden van partnergeweld. |
| Spreekplicht | De wettelijke verplichting om vertrouwelijke informatie te delen, waarbij het beroepsgeheim doorbroken wordt. Dit is vaak het geval in noodsituaties, zoals bij een dreigende zelfmoord. |
| Gedeeld beroepsgeheim | Het delen van informatie met andere hulpverleners, mits aan strikte voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden omvatten onder andere dat de andere partij ook beroepsgeheim heeft, enkel noodzakelijke gegevens worden gedeeld, het delen in het belang is van de hulpverlening, en de cliënt hier expliciet mee akkoord gaat ("informed consent"). |
| Informed consent | De expliciete toestemming van de cliënt voor het delen van zijn of haar informatie met andere hulpverleners. De cliënt heeft het recht om deze toestemming te weigeren, en de hulpverlener dient hiermee rekening te houden. |
| Discretieplicht | De verplichting om informatie die verkregen is tijdens de uitoefening van een functie niet zomaar aan derden bekend te maken. Dit geldt vaak ook voor vrijwilligers en leerkrachten en wordt omschreven als "nice to know". |
| Recht | Recht is de geïnstitutionaliseerde ordening van het menselijk handelen in onze maatschappij, noodzakelijk om de samenleving georganiseerd te laten verlopen en schaarse middelen eerlijk te verdelen. |
| Rechtsregels | Rechtsregels zijn door een gekozen instantie (zoals het Parlement) opgestelde regels die bepalen wat men mag doen, niet mag doen, of wat men verplicht is te doen, en die algemeen en bindend zijn voor alle rechtssubjecten in gelijkaardige omstandigheden. |
| Rechtssubjecten | Rechtssubjecten zijn de dragers van rechten en plichten binnen een rechtsorde, waaronder zowel natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed) als rechtspersonen (juridische constructies zoals bvba's, NV's, VZW's) vallen. |
| Afdwingbaarheid | Afdwingbaarheid houdt in dat er instituties (zoals hoven en rechtbanken) bestaan die toezien op de naleving van rechtsregels en die sancties opleggen aan personen die deze regels overtreden. |
| Objectief recht | Objectief recht omvat alle bestaande rechtsregels die in wetboeken en andere bronnen terug te vinden zijn en die algemeen bindend zijn voor iedereen binnen een bepaald rechtsgebied. |
| Subjectief recht | Subjectief recht omvat de specifieke rechtsregels die op een bepaald moment van toepassing kunnen zijn op een individu, waar die persoon gebruik van kan maken of die hij/zij moet volgen, afhankelijk van zijn/haar persoonlijke situatie. |
| Nationaal recht | Nationaal recht zijn alle rechtsregels die geldig zijn en gemaakt zijn binnen de grenzen van een specifiek land, en die de verhoudingen tussen burgers onderling en tussen burgers en de staat regelen. |
| Internationaal recht | Internationaal recht regelt de verhoudingen tussen verschillende landen onderling en wordt opgesteld door internationale rechtsinstanties, waarbij deelnemende landen hun nationale wetgeving hieraan dienen aan te passen. |
| Publiekrecht | Publiekrecht regelt de verhoudingen tussen de burger en de overheid, omvat de regels omtrent de inrichting van de staat en de Grondwet, en bevat dwingende regels die de samenleving georganiseerd houden. |
| Privaatrecht | Privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling en bevat regels die bepalen hoe burgers met elkaar omgaan in verschillende situaties, waarbij deze regels soms verplichtend en soms aanvullend van aard zijn. |
| Unitaire staat | Een staatsvorm waarbij er één centraal parlement en één centrale regering is die wetgeving maken en uitvoeren voor het gehele land. België was van 1830 tot 1970 een unitaire staat. |
| Breuklijnen | Fundamentele tegenstellingen binnen een samenleving die kunnen leiden tot spanningen en conflicten. In België worden drie belangrijke breuklijnen onderscheiden: ideologisch, sociaal-economisch en taalkundig. |
| Ideologische breuklijn | De tegenstelling tussen politieke stromingen, zoals katholieken en liberalen, die de politieke landschappen en de machtsverhoudingen binnen een land beïnvloeden. |
| Sociaal-economische breuklijn | De verschillen in economische welvaart en de daaruit voortvloeiende sociale spanningen tussen regio's of bevolkingsgroepen, vaak gerelateerd aan industriële ontwikkeling en arbeidsomstandigheden. |
| Taaltegenstellingen | Verschillen in de dominante talen binnen een land, wat kan leiden tot spanningen en eisen voor gelijkstelling of erkenning van verschillende taalgroepen in officiële zaken en onderwijs. |
| Cijnskiesrecht | Een kiesstelsel waarbij het stemrecht beperkt was tot personen die een bepaald bedrag aan belastingen betaalden, wat de politieke participatie sterk beperkte tot de welgestelde klasse. |
| Algemeen meervoudig mannelijk kiesrecht | Een uitbreiding van het stemrecht waarbij alle mannen boven een bepaalde leeftijd één stem kregen, met de mogelijkheid om een extra stem te kopen indien men aan bepaalde financiële criteria voldeed. |
| Federale staat | Een staatsvorm waarbij de soevereiniteit gedeeld wordt tussen een centrale federale overheid en deelstaten (gemeenschappen en gewesten), die elk eigen bevoegdheden en wetgevende organen hebben. |
| Gemeenschappen | Een onderverdeling van een federale staat op basis van taal, met eigen parlementen en regeringen die wetgeving maken over culturele en persoonsgebonden aangelegenheden zoals onderwijs en cultuur. |
| Gewesten | Een onderverdeling van een federale staat op basis van economische gebieden, met eigen parlementen en regeringen die wetgeving maken over economische en territoriale aangelegenheden zoals tewerkstelling en huisvesting. |
| Scheiding der machten (Trias Politica) | Een staatsrechtelijk principe, geformuleerd door Montesquieu, dat de staatsmacht verdeelt in drie onafhankelijke machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, om machtsmisbruik te voorkomen en de burgerlijke vrijheid te waarborgen. |
| Wetgevende macht | De macht die verantwoordelijk is voor het opstellen en goedkeuren van wetten. In België bestaat deze uit de Koning en het Parlement. |
| Gedetineerde | Een persoon die in de gevangenis zit, hetzij na veroordeling tot een gevangenisstraf, hetzij in afwachting van een proces in voorlopige hechtenis. Gedetineerden zijn toerekeningsvatbaar voor hun daden. |
| Geïnterneerde | Een persoon die een misdrijf heeft gepleegd maar lijdt aan een geestesstoornis waardoor hij of zij niet in staat is de eigen daden te controleren. Geïnterneerden worden als ontoerekeningsvatbaar beschouwd en vormen een gevaar voor de maatschappij. Internering is een veiligheidsmaatregel, geen straf, en is van onbepaalde duur. |
| Vonnis | Een officiële uitspraak gedaan door een rechtbank. |
| Arrest | Een officiële uitspraak gedaan door een hof. |
| Gezag of kracht van gewijsde | Het vermoeden dat uitspraken door rechters of raadsheren juist zijn en definitief. |
| Eerste aanleg | De fase waarin een rechtszaak voor de eerste keer voor een rechtbank of hof verschijnt en inhoudelijk wordt behandeld. |
| Hoger beroep (tweede aanleg) | De fase waarin een rechtszaak voor de tweede keer wordt behandeld door een hoger rechtscollege, waarbij de uitspraak van eerste aanleg vervalt en een nieuwe inhoudelijke uitspraak wordt gedaan. |
| Cassatieberoep | Een beroepsprocedure waarbij niet de inhoud van de zaak wordt beoordeeld, maar enkel wordt nagegaan of er sprake is van procedurefouten. |
| Vredegerecht | Een rechtbank die bevoegd is voor burgerlijke zaken tot een bepaald bedrag en voor specifieke burgerlijke zaken zoals huurgeschillen, ongeacht het bedrag. |
| Politierechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor verkeersmisdrijven, overtredingen (de lichtste misdrijven) en voor burgerlijke vorderingen die voortvloeien uit deze misdrijven. |
| Rechtbank van eerste aanleg | Een rechtbank die bestaat uit verschillende secties, waaronder de burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, familierechtbank, jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank, en die bevoegd is voor diverse soorten geschillen. |
| Burgerlijke rechtbank | Een sectie van de rechtbank van eerste aanleg die burgerlijke geschillen vanaf een bepaald bedrag behandelt en oordeelt over hoger beroep tegen vonnissen van het vredegerecht. |
| Rechtstaat | Een staatsvorm waarin de overheid, net als de burgers, gebonden is aan democratische rechtsregels en de rechten van de mens respecteert, met onafhankelijke rechtbanken voor geschillenbeslechting. |
| Parlement | De vergadering van volksvertegenwoordigers die de wetgevende macht uitoefenen in een representatieve democratie. |
| Volksvertegenwoordiger | Een persoon die door het volk is gekozen om deel te nemen aan de besluitvorming in het parlement. |
| Kamer van volksvertegenwoordigers | Het federale parlement in België waar volksvertegenwoordigers zetelen en wetten goedkeuren. |
| Senaat | Een onderdeel van de federale wetgevende macht in België, waar eveneens volksvertegenwoordigers zetelen, maar deze is niet aanwezig op het niveau van de gemeenschappen en gewesten. |
| Koning | Het staatshoofd van België, wiens rol in de wetgevende macht beperkt is tot het ondertekenen van wetten en die politiek onbekwaam is. |
| Kieskring | Een geografisch gebied dat wordt gebruikt voor verkiezingen, waarin kiezers op dezelfde kandidaten kunnen stemmen en dat vaak samenvalt met provinciegrenzen. |
| Initiatiefrecht | Het recht om een voorstel in te dienen voor de totstandkoming van wetgeving, hetzij door een volksvertegenwoordiger (wetsvoorstel) of de regering (wetsontwerp). |
| Wetsvoorstel | Een voorstel tot wetgeving dat afkomstig is van een of meerdere volksvertegenwoordigers. |
| Wetsontwerp | Een voorstel tot wetgeving dat afkomstig is van de regering. |
| Vrijwilligerswerk | Elke activiteit die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving, georganiseerd door een entiteit buiten het privé- of familieverband, en die niet plaatsvindt in het kader van een arbeidsovereenkomst of statutaire aanstelling. |
| Onbezoldigd | Betekent dat er geen loon of financiële vergoeding wordt betaald voor de verrichte activiteit, hoewel een onkostenvergoeding wel mogelijk is. |
| Onverplicht | Houdt in dat de activiteit niet gedwongen of verplicht is om te verrichten; deelname is vrijwillig. |
| Georganiseerd verband | Verwijst naar de context waarin vrijwilligerswerk plaatsvindt, namelijk binnen een gestructureerde organisatie zoals een vzw, vereniging of lokaal bestuur, die doorgaans geen winstoogmerk heeft. |
| Maatschappelijk doel | Betekent dat de activiteiten gericht zijn op het welzijn van individuen, groepen of de samenleving als geheel, en niet primair ten eigen bate of voor commerciële doeleinden. |
| Meldingsplicht bij vervangingsinkomens | De verplichting voor een vrijwilliger die een uitkering ontvangt (zoals werkloosheid of leefloon) om dit te melden bij de uitkerende instantie en toestemming te verkrijgen alvorens vrijwilligerswerk te starten. |
| Immuniteit | Een wettelijke bescherming die ervoor zorgt dat een vrijwilliger in principe niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor schade die hij of zij veroorzaakt tijdens het vrijwilligerswerk; de organisatie is hiervoor aansprakelijk. |
| Burgerrechtelijke Aansprakelijkheid (BA) | De wettelijke plicht om schade die men aan derden toebrengt te vergoeden. Organisaties die met vrijwilligers werken, zijn verplicht zich hiervoor te verzekeren. |
| Bestuursaansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die rust op bestuursleden van een vzw of stichting voor hun beslissingen en handelingen in die hoedanigheid. Dit valt niet onder de algemene immuniteit voor vrijwilligers. |
| Forfaitaire kostenvergoeding | Een vastgesteld bedrag dat organisaties aan vrijwilligers kunnen uitkeren ter compensatie van gemaakte kosten, zonder dat hiervoor specifieke bewijsstukken nodig zijn, mits binnen wettelijke maximumgrenzen. |
| Reële kostenvergoeding | Een systeem waarbij organisaties de werkelijk gemaakte kosten van vrijwilligers terugbetalen, op basis van ingediende bewijsstukken zoals kassaticketjes of facturen. |
| Raad van State | De Raad van State buigt zich over aangenomen wetteksten om te controleren of deze technisch in orde zijn, voordat ze definitief worden. |
| Commissie (parlementaire) | Een commissie is een groep van parlementsleden die zich specialiseert in een bepaald thema, waarbinnen de inhoud van wetteksten wordt gedebatteerd en mogelijk voorgelegd aan externe specialisten. |
| Plenaire vergadering | De plenaire vergadering is de volledige kamer waar het verslag van een commissie wordt besproken en waar kamerleden amendementen kunnen indienen. |
| Amendement | Een amendement is een voorstel tot wijziging van een wettekst dat door kamerleden kan worden ingediend tijdens de plenaire vergadering. |
| Belgisch staatsblad | Het Belgisch staatsblad is het officiële publicatieorgaan waarin wetteksten en verdragen worden bekendgemaakt, waarna ze in werking treden. |
| Internationaal verdrag | Een internationaal verdrag is een overeenkomst tussen verschillende landen, vaak opgesteld door internationale organisaties, die na onderhandeling, ondertekening, goedkeuring door het parlement en ratificatie, in het Belgisch staatsblad wordt gepubliceerd. |
| Ratificatie | Ratificatie is de officiële bevestiging van de definitieve goedkeuring van een internationaal verdrag door de Koning. |
| Uitvoerende macht | De uitvoerende macht, bestaande uit de Koning en de regering, is verantwoordelijk voor het beleid van het land en het uitvoeren van wetten, decreten en ordonnanties. |
| Interpellatierecht | Het interpellatierecht geeft kamerleden de bevoegdheid om een minister te vragen uitleg te geven over gevoerd beleid, waarbij kritiek kan worden geuit en een motie kan worden ingediend. |
| Motie van wantrouwen | Een motie van wantrouwen kan door kamerleden worden ingediend als zij niet akkoord gaan met het beleid van de regering, wat kan leiden tot het ontslag van de regering. |
| Onderzoekscommissie | Een parlementaire onderzoekscommissie is een groep parlementsleden die tot doel heeft een bepaald maatschappelijk probleem te onderzoeken en oplossingen voor te stellen, waarbij deskundigen kunnen worden aangesteld en getuigen kunnen worden gehoord. |
| Schulden | Een situatie waarin iemand een verplichting heeft ten aanzien van iemand anders, wat kan ontstaan door diverse oorzaken zoals huur, belastingen, leningen of aankopen. |
| Schuldenlast | Het hebben van schulden wordt een probleem wanneer men de rekeningen en verplichtingen niet meer kan betalen, wat duidt op het niet kunnen naleven van aangegane verbintenissen. |
| Schuldenaar | Een persoon of organisatie die aan een andere persoon of organisatie iets verschuldigd of verplicht is; de persoon die de schuld heeft. |
| Schuldeiser | Degene die een prestatie kan eisen van een schuldenaar, omdat deze laatste hem iets verschuldigd is voor een geleverde prestatie of dienst. |
| Schuldinvordering | Het recht van de schuldeiser om een prestatie te eisen van de schuldenaar, wat kan gebeuren via minnelijke of gerechtelijke procedures. |
| Verjaring van de schuld | Een wettelijk bepaalde periode waarna een schuld niet langer opgeëist kan worden, bedoeld om mensen te beschermen tegen laattijdige acties van schuldeisers. |
| Minnelijke schuldinvordering | Een proces waarbij de schuldeiser de schuldenaar aanspoort tot betaling, bijvoorbeeld via aanmaningsbrieven of telefonisch contact, zonder dwangmaatregelen. |
| Gerechtelijke schuldinvordering | Een proces waarbij de schuldeiser dwangmaatregelen kan inzetten om een schuld te innen, zoals beslaglegging op loon of bezittingen, waarvoor doorgaans een vonnis van de rechtbank nodig is. |
| Incassobureau | Een bedrijf dat schuldeisers helpt bij het innen van openstaande en onbetwiste facturen door de schuldenaar. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een gerechtelijk ambtenaar die bij minnelijke invordering optreedt als vertegenwoordiger van de schuldeiser en bij gerechtelijke invordering dwangmaatregelen uitvoert, zoals beslaglegging. |
| Budgetbegeleiding | Een vorm van schuldhulpverlening waarbij een sociaal werker de cliënt adviseert en begeleidt bij het beheren van inkomsten en uitgaven, terwijl de cliënt zelf zijn budget beheert. |
| Budgetbeheer | Een ingrijpendere vorm van schuldhulpverlening waarbij een sociaal werker de inkomsten van de cliënt ontvangt en de betalingen van vaste kosten en schulden uitvoert, waardoor de cliënt leefgeld ontvangt. |
| Beroep | Een rechtsmiddel dat een partij kan aanwenden wanneer deze het niet eens is met een uitspraak van een rechtbank of hof, met het doel de zaak opnieuw te laten beoordelen door een hogere rechterlijke instantie. |
| Bevrijdingsstelling | Het vervroegd in vrijheid stellen van een veroordeelde onder bepaalde voorwaarden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen voorlopige (bij veroordelingen van 3 jaar of korter) en voorwaardelijke invrijheidsstelling (bij veroordelingen van meer dan 3 jaar). |
| Burgerrechtelijke opdrachten | Taken die de justitieassistent uitvoert in burgerlijke zaken, met name bij conflicten die betrekking hebben op kinderen, zoals verblijfsregelingen of ouderlijk gezag, waarbij een maatschappelijk onderzoek wordt verricht ten behoeve van de rechter. |
| Elektronisch toezicht | Een vorm van vrijheidsbeperking die door een rechter kan worden opgelegd aan een verdachte of veroordeelde, waarbij de persoon een enkelband draagt en op vooraf vastgelegde uren thuis aanwezig moet zijn, gemonitord via een bewakingsbox en centrale computer. |
| Eerstelijnswerking | De functie van een justitiehuis die gericht is op het bieden van laagdrempelig juridisch advies en informatie aan burgers over gerechtelijke procedures en diensten, waarbij een gratis oriënterend advies wordt gegeven door een advocaat. |
| Gerechtelijke procedure | Het geheel van stappen en handelingen die worden gevolgd binnen het rechtssysteem om een juridisch geschil te beslechten, beginnend bij de indiening van een zaak tot aan een definitieve uitspraak. |
| Justitieassistent | Een professional die een belangrijke rol speelt binnen justitiehuizen en belast is met diverse opdrachten, waaronder het informeren van burgers, het bijstaan van slachtoffers en het begeleiden van daders bij hun strafuitvoering. |
| Justitiehuizen | Laagdrempelige aanspreekpunten die juridische informatie en bijstand verlenen aan burgers, slachtoffers en daders, met als doel een toegankelijke, efficiënte en humane justitie te creëren. |
| Maatschappelijk onderzoek | Een grondige informatieverzameling die door een justitieassistent wordt uitgevoerd, op vraag van een rechter, om de persoonlijke levenssituatie van een betrokkene te beoordelen en de rechter te helpen bij het nemen van een beslissing, bijvoorbeeld bij de toekenning van een werkstraf of in burgerlijke zaken betreffende kinderen. |
| Procureur des Konings | De openbare aanklager die namens de staat strafbare feiten vervolgt en kan opdragen tot bemiddeling in strafzaken om een conflictsituatie te herstellen zonder tussenkomst van een rechter. |
| RVA | Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, een overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het onderzoeken van aanvragen voor werkloosheidsuitkeringen en het nemen van beslissingen hieromtrent. |
| Slachtofferonthaal | Een dienst binnen een justitiehuis die slachtoffers en na(ast)bestaanden bijstaat door informatie te verstrekken over het dossier, ondersteuning te bieden tijdens de gerechtelijke procedure en door te verwijzen naar gespecialiseerde hulpdiensten. |
| Klassieke sectoren | Dit zijn de traditionele onderdelen van het sociale zekerheidsstelsel die bescherming bieden tegen specifieke risico's zoals pensioenen, werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten, gezinsbijslagen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, en jaarlijkse vakantie. |
| Sociale bijstand sector | Dit deel van de sociale zekerheid is bedoeld voor personen die niet onder de reguliere sociale zekerheid vallen en biedt een vangnet voor hun bestaanszekerheid, zoals het leefloon, inkomensgarantie voor ouderen, gewaarborgde gezinsbijslag en tegemoetkomingen aan personen met een handicap. |
| Solidariteitsprincipe | Het fundamentele principe waarop de Belgische sociale zekerheid is gebaseerd, waarbij middelen worden herverdeeld tussen verschillende groepen in de samenleving, zoals werkenden en werklozen, jongeren en ouderen, en gezonden en zieken, om bestaanszekerheid te garanderen. |
| Verplicht karakter | De sociale zekerheid is een wettelijke verplichting voor zowel werknemers als werkgevers; men kan zich hier niet individueel van onttrekken, hoewel aanvullende verzekeringen wel mogelijk zijn. |
| Stelsel van de loontrekkenden/werknemers | Dit is het algemene stelsel van de sociale zekerheid waar werknemers onder vallen, die via een arbeidsovereenkomst verbonden zijn met hun werkgever en bescherming genieten voor alle klassieke takken van de sociale zekerheid. |
| Stelsel van zelfstandigen | Zelfstandigen, die een beroepsactiviteit uitoefenen zonder arbeidsovereenkomst, genieten niet voor alle klassieke takken van de sociale zekerheid bescherming en moeten voor bepaalde risico's, zoals werkloosheid, zelf een verzekering afsluiten. |
| Stelsel van ambtenaren | Ambtenaren, tewerkgesteld bij een overheidsdienst, vallen onder een specifiek stelsel dat verschilt naargelang ze contractueel zijn aangeworven of vastbenoemd, waarbij vastbenoemden enkele afwijkingen op het klassieke stelsel kennen. |
| Residuair stelsel | De sociale bijstand wordt ook wel een residuair stelsel genoemd, wat betekent dat men er enkel toegang toe heeft als alle andere sociale zekerheidsmogelijkheden zijn uitgeput en men zeker geen recht heeft op vergoedingen binnen de reguliere sociale zekerheid. |
| Rijksdienst Sociale Zekerheid (RSZ) | De centrale openbare instelling die verantwoordelijk is voor het innen van sociale zekerheidsbijdragen van werknemers, werkgevers en de overheid, en voor de verdeling van deze middelen over de verschillende takken van de sociale zekerheid. |
| Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) | Deze dienst is verantwoordelijk voor het toekennen van werkloosheidsuitkeringen, het bepalen van de hoogte ervan, en de herinschakeling van werkzoekenden, waarbij de uitbetaling vaak gebeurt via vakbonden of de Hulpkas voor Werkloosheidsvergoeding (HVW). |
| Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) | Het RIZIV beheert de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid (ziekte, handicap) en de terugbetaling van aanverwante medische kosten. Het stuurt financiële middelen door naar landsbonden, die op hun beurt de middelen verdelen onder de ziekenfondsen voor de uiteindelijke uitbetaling aan rechthebbenden. |
| Federale Pensioendienst (FPD) | De FPD is verantwoordelijk voor de uitbetaling van wettelijke pensioenen (eerste pijler), die gefinancierd worden via sociale zekerheidsbijdragen. Daarnaast informeert en berekent de dienst pensioenen. |
| Sociale zekerheid | Een systeem dat tot doel heeft elke burger voldoende bestaansmiddelen te waarborgen wanneer zijn bestaanszekerheid wordt bedreigd door bepaalde risico's zoals werkloosheid, ziekte of arbeidsongevallen. |
| Bestaansmiddelen | De middelen die iemand nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien, zoals inkomen uit arbeid, uitkeringen of spaargeld. |
| Sociale risico's | Gebeurtenissen of omstandigheden die de bestaanszekerheid van een burger kunnen aantasten, bijvoorbeeld door een vermindering van inkomen of een verhoging van uitgaven. |
| Vervangend inkomen | Een uitkering die wordt verstrekt wanneer een werknemer geen inkomen heeft door omstandigheden zoals werkloosheid of ziekte, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. |
| Aanvullend inkomen | Een extra inkomen dat kan worden toegekend aan werknemers die aan specifieke voorwaarden voldoen, zoals het hebben van kinderen ten laste of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. |
| Betaling of terugbetaling van kosten | Het (gedeeltelijk) vergoeden van specifieke uitgaven die een werknemer moet maken als gevolg van bijvoorbeeld ziekte of een ongeval, via het sociale zekerheidsstelsel. |
| Klassieke sectoren (sociale zekerheid) | De traditionele onderdelen van het sociale zekerheidsstelsel, waaronder pensioenen, werkloosheid, arbeidsongevallenverzekering, beroepsziekteverzekering, gezinsbijslagen, ziekte- en invaliditeitsverzekering, en jaarlijkse vakantie. |
| Leefloon | Een uitkering binnen de sociale bijstand die bedoeld is om personen die geen andere financiële middelen hebben, een bestaansminimum te garanderen. |
| Inkomensgarantie voor ouderen (IGO) | Een specifieke uitkering binnen de sociale bijstand die ouderen met een ontoereikend inkomen ondersteunt. |
| Gewaarborgde gezinsbijslag | Een vorm van sociale bijstand die gezinnen met kinderen ondersteunt, met name wanneer zij niet in aanmerking komen voor de reguliere gezinsbijslag. |
| Tegemoetkomingen aan personen met een handicap | Financiële ondersteuning die wordt verstrekt aan personen met een handicap om hen te helpen bij het dekken van extra kosten of het waarborgen van hun levensonderhoud. |
| Mensenrechten | Fundamentele rechten en vrijheden die de menselijke waardigheid beschermen en bedoeld zijn om burgers een vrij en menswaardig bestaan te waarborgen, ongeacht afkomst, religie of beroep. |
| Grondrechten | Rechten die nationaal gebonden zijn en vastgelegd worden in de grondwet, en die nauw verwant zijn aan mensenrechten. Ze beschermen fundamentele rechten en vrijheden van burgers. |
| Burgerlijke en politieke rechten | Rechten die burgers in staat stellen volwaardig te participeren in de maatschappij. Burgerlijke rechten beschermen de individuele vrijheid tegen machtsmisbruik, terwijl politieke rechten deelname aan het landsbestuur mogelijk maken. |
| Economische, sociale en culturele rechten | Rechten die gericht zijn op het waarborgen van een menswaardig bestaan op sociaal-economisch en cultureel vlak, zoals het recht op arbeid en sociale zekerheid. |
| Collectieve en solidariteitsrechten | Rechten die bedoeld zijn om een groep personen, zoals een volk, een globale toestand te garanderen, bijvoorbeeld het recht op vrede of zelfbeschikking. |
| Waarborgfunctie | De rol van maatschappelijk werkers om ervoor te zorgen dat mensenrechten gerealiseerd en gewaarborgd worden, wat inhoudt dat de toegang tot deze rechten wordt gefaciliteerd. |
| Sociaal-politiek | Een benadering waarbij mensenrechten worden bekeken in de context van de samenleving, met als doel het verminderen van ongelijkheid en het bevorderen van rechtvaardigheid. |
| Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) | Een belangrijk internationaal verdrag dat mensenrechten vastlegt en beschermt voor inwoners van aangesloten Europese landen, met directe werking en afdwingbaarheid via het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. |
| Directe werking (EVRM) | Het principe dat inwoners die schending van mensenrechten ervaren, zich kunnen wenden tot de nationale rechter, die voorrang dient te geven aan het EVRM boven nationale wetgeving bij conflicten. |
| Afdwingbaarheid (EVRM) | Het vermogen om rechten die in het EVRM zijn vastgelegd, te laten handhaven via een specifieke rechtbank, namelijk het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. |
| Sociaal-economische grondrechten | Rechten die de overheid verplichten voorwaarden te scheppen voor een waardig leven van burgers, zoals het recht op onderwijs en een menswaardig leven. |
| Recht op menswaardig leven | Een sociaal recht dat de overheid verplicht om zoveel mogelijk mensen de kans te geven een menswaardig leven uit te bouwen, hoewel het niet direct afdwingbaar is bij de rechter. |
| Algemeen enkelvoudig mannelijk stemrecht | Een kiesstelsel waarbij elke mannelijke burger vanaf 21 jaar één stem had, wat een stap was naar bredere democratische vertegenwoordiging. |
| Juridische eerstelijnsbijstand | Beknopt juridisch advies dat gratis kan worden ingewonnen bij een commissie voor juridische bijstand, zoals het OCMW, CAW of justitiehuizen, waarbij men gratis informatie en advies krijgt van advocaten over diverse juridische problemen. |
| Juridische tweedelijnsbijstand | Juridische bijstand die bedoeld is voor personen met te weinig bestaansmiddelen of die tot een specifieke categorie behoren, zoals leefloners of minderjarigen, waarbij zij recht hebben op vertegenwoordiging door een advocaat die geheel of gedeeltelijk door de overheid wordt terugbetaald. |
| Openbaar Ministerie (OM) | Ook wel "het parket" genoemd, staat onder leiding van de Procureur des Konings en is verantwoordelijk voor het vervolgen van misdrijven en het vorderen van straffen, maar heeft geen rechtsprekende bevoegdheid. |
| Rechter / Raadsheer | Leden van de zittende magistratuur die vonnissen en arresten vellen, wat betekent dat zij rechtsprekende bevoegdheid hebben en uitspraken doen in rechtszaken. |
| Griffier | Lid van de schrijvende magistratuur die de administratie rond een zitting regelt, zoals het noteren van het verloop en het zorgen voor de rechtsgeldige opstelling van documenten. |
| Beklaagde | Persoon die verdacht wordt van een misdrijf en mogelijk een strafbaar feit heeft gepleegd, waarvoor hij of zij berecht kan worden. |
| Slachtoffer | Iemand die door een gebeurtenis nadeel of leed heeft ondervonden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen primaire victimisering (slachtoffer van een misdrijf) en secundaire victimisering (nogmaals slachtoffer worden door gerechtelijke procedures). |
| Verdachte | Iemand over wie aanwijzingen bestaan dat hij mogelijk een strafbaar feit heeft gepleegd, waarvoor er een redelijk vermoeden van schuld is. |
| Dader | Iemand die een strafbaar feit heeft gepleegd en door een rechtbank of Hof schuldig is bevonden aan de strafbare feiten, oftewel veroordeeld is. |
| Voorlopige hechtenis | Een veiligheidsmaatregel waarbij een persoon die verdacht wordt van een misdrijf, wordt opgesloten in afwachting van zijn proces en de uitspraak van de rechter, om te voorkomen dat deze spoorloos is, nieuwe misdrijven pleegt of bewijsmateriaal vernietigt. |
| Gedetineerden | Personen die in de gevangenis zitten (in detentie), hetzij omdat ze schuldig bevonden zijn aan een misdrijf en veroordeeld tot een gevangenisstraf, hetzij omdat ze in voorlopige hechtenis zitten; zij zijn toerekeningsvatbaar. |
| Geïnterneerden | Personen die een misdrijf hebben gepleegd maar lijden aan een geestesstoornis waardoor zij niet in staat zijn hun daden te controleren en een gevaar vormen voor de maatschappij; zij worden als ontoerekeningsvatbaar beschouwd en ondergaan internering als veiligheidsmaatregel, geen straf. |
| Gebondenheid | Het principe dat rechtsregels algemeen en van toepassing zijn op alle rechtssubjecten (natuurlijke en rechtspersonen) in gelijkaardige omstandigheden, wat impliceert dat men verplicht is de wetten van het land te kennen en na te leven. |
Cover
Algemene rechtsleer SAMENVATING EXAMEN.docx
Summary
# Wat is recht en hoe wordt het gedefinieerd
Dit deel van de samenvatting gaat over de fundamentele vraag naar wat recht is en hoe het wordt gedefinieerd, inclusief de uitdagingen en verschillende opvattingen daarover.
## 1. Wat is recht en hoe wordt het gedefinieerd
### 1.1 De bedrieglijk eenvoudige vraag naar de aard van recht
De vraag "Wat is recht?" lijkt eenvoudig, maar is in de praktijk uiterst complex. Ondanks de inspanningen van vele juristen en filosofen is er geen eenduidige, sluitende definitie van recht gevonden. Verschillende denkers hanteren elk hun eigen opvatting, wat leidt tot uiteenlopende definities.
> **Tip:** Hoewel een definitieve definitie ontbreekt, is het begrijpen van de verschillende perspectieven cruciaal voor juridisch onderzoek en de praktijk.
### 1.2 Waarom een definitie van recht noodzakelijk is
In tegenstelling tot sommige andere wetenschappelijke disciplines, waar de vraag "Wat is X?" minder relevant is voor de praktijk, is een definitie van recht voor juristen wel degelijk van belang.
* **Voor de rechtspraktijk:** Rechters en juristen passen recht toe, interpreteren het en ontwikkelen het. Zonder een gedeelde opvatting over wat recht is, ontstaat onduidelijkheid over hun taken en bevoegdheden.
* **Voor juridisch onderzoek:** Onderzoekers die de rol van recht in de maatschappij bestuderen, hebben een helder afgebakend onderwerp nodig. Verschillende definities kunnen leiden tot tegenstrijdige onderzoeksresultaten en meer verwarring dan verduidelijking.
### 1.3 Uitdagingen bij de definitie van recht
De belangrijkste uitdagingen bij het definiëren van recht zijn:
* **Gedeeltelijke overlap en wederzijdse uitsluiting van definities:** Definities van recht kunnen elkaar overlappen, maar ook uitsluiten, wat een sluitende definitie bemoeilijkt.
* **Essentialistische versus conventionele opvattingen:**
* **Essentialistische opvatting:** Gaat ervan uit dat recht een inherente, universele essentie of kernelement bezit dat het onderscheidt van andere fenomenen. De uitdaging is om deze essentie te vinden.
* **Conventionalistische opvatting:** Stelt dat wat als "recht" wordt beschouwd, een kwestie is van sociale conventie of afspraak. De inhoud hiervan is niet vooraf vastgelegd en kan variëren.
* **Maatschappelijke afhankelijkheid van recht:** De manier waarop een samenleving naar recht kijkt en wat zij als recht beschouwt, is cultureel en historisch bepaald. Dit maakt een universele en tijdloze definitie moeilijk. Wat in de ene maatschappij als recht geldt, kan in een andere irrelevant zijn.
* **Evolutie van recht:** Recht verandert voortdurend door sociale, culturele, economische, ecologische en technologische ontwikkelingen.
> **Tip:** Beschouw definities van recht als 'familieleden'. Ze delen niet altijd een identiek kenmerk, maar vertonen wel gelijkenissen die hen verbinden. Soms ontbreken zelfs gemeenschappelijke kernmerken, wat de zoektocht naar een definitie bemoeilijkt.
### 1.4 Verschillende vormen en definities van recht
Door de eeuwen heen en in verschillende maatschappijen zijn diverse vormen van recht ontstaan:
* **Statelijk recht:** Gedragsvoorschriften uitgevaardigd door statelijke actoren.
* **Gewoonterecht:** Bestendig gebruik dat bindende kracht heeft, niet door formele actoren uitgevaardigd, maar ontstaan door langdurig gebruik.
* **Religieus recht:** Gedragsvoorschriften binnen een specifieke religieuze context.
* **Natuurrecht:** Gedragsregels afgeleid uit de menselijke natuur, onafhankelijk van menselijke afspraken.
* **Internationaal recht:** Gedragsvoorschriften die internationale betrekkingen tussen staten en andere actoren regelen.
Brian Tamanaha suggereert dat recht eerder een sociale praktijk is die door mensen als zodanig wordt geïdentificeerd en behandeld, wat aansluit bij de conventionele opvatting. Het bestuderen van recht vereist een focus op de diverse kenmerken en functies ervan, in plaats van te zoeken naar één universele essentie.
### 1.5 Ordening in samenlevingen en de rol van recht
Mensen zijn sociale wezens die streven naar bevrediging van basisbehoeften en verlangens. Dit samenleven vereist orde. Recht is een middel om deze sociale orde te creëren en te handhaven.
* **Sociale instituten en praktijken:** Societal behoeften worden gelenigd door structuren zoals het gezin of onderwijs (instituten) en door alledaagse gedragspatronen (praktijken).
* **Hiërarchie:** In complexere samenlevingen is hiërarchie cruciaal voor de organisatie. Dit uit zich in horizontale (specialisatie van taken) en verticale (verschillende managementniveaus) specialisatie.
* **Functies en vormen van recht:** De functies en vormen van recht variëren sterk naargelang de complexiteit en organisatievorm van een samenleving (jager-verzamelaars, chiefdoms, rijken, moderne staten). Recht is maatschappelijk afhankelijk.
### 1.6 Kenmerken van recht: Twee benaderingen
Er zijn twee fundamentele benaderingen om recht te bestuderen:
1. **Regelgeoriënteerde (RB) of Doctrine benadering:**
* Beschouwt recht primair als een geheel van gedragsvoorschriften (regels).
* Legt de nadruk op de samenhang tussen regels en hun abstracte, ideële aard.
* Heeft een normatieve interesse: hoe mensen zich *behoren* te gedragen.
* **Stromingen:**
* *Geschreven stroming:* Richt zich op geschreven wetten (law in the books).
* *Ongeschreven stroming:* Focust op algemene rechtsbeginselen en gewoonten.
2. **Gedragsgeoriënteerde (GB) of Sociologische benadering:**
* Beschouwt recht als een geheel van regelmatige gedragingen en sociale praktijken.
* Legt de nadruk op feitelijk gedrag en de betekenis die eraan wordt gehecht (law in action).
* Heeft een descriptieve interesse: hoe mensen zich *feitelijk* gedragen.
### 1.7 Normatieve ordening en verwachtingen
Recht is een **normatieve ordening**, wat betekent dat het beoogt het gedrag van mensen te sturen. Dit gaat gepaard met **normatieve verwachtingen**: wensen of eisen dat bepaald gedrag wordt vertoond of nagelaten.
* **Descriptieve ordening:** Beschrijft hoe iets is zonder het te veranderen (bv. een inhoudsopgave). Gepaard met **cognitieve verwachtingen** (voorspellingen).
* **Normatieve ordening:** Bepaalt hoe iets *moet* zijn of hoe mensen zich *moeten* gedragen. Gepaard met **normatieve verwachtingen**.
Bij niet-naleving van een normatieve verwachting, moet het gedrag worden aangepast, niet de regel zelf. Regels zijn doorgaans behoudend en conservatief om zekerheid te bieden.
### 1.8 De oorsprong en afdwingbaarheid van recht
* **Regelgeoriënteerde benadering:** Recht komt primair van de staat, via formele maatschappelijke instituties.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** Recht kan ook voortvloeien uit sociale praktijken, waarbij niet per se de staat de oorsprong is. De afdwingbaarheid is hier cruciaal.
**Afdwingbaarheid** is het vermogen om naleving van een regel te verzekeren. Zonder afdwingbaarheid worden regels niet als recht beschouwd. De manier waarop afdwingbaarheid wordt gerealiseerd, verschilt per benadering:
* **RB (geschreven):** De staat is verantwoordelijk voor de handhaving (bv. via het strafrecht, rechterlijke uitspraken met tenuitvoerlegging). Eigenrichting is verboden.
* **GB:** Afdwingbaarheid kan ook via sociale controle, dreiging van sancties door derden, of de actor zelf (gewetenswroeging). Internationale regels kunnen een uitdaging zijn voor deze benadering wegens gebrek aan een centrale handhavingsinstantie.
> **Tip:** Denk bij afdwingbaarheid aan de `lex imperfecta` (onvolmaakt recht) bij internationale regels, waar handhaving complexer is.
### 1.9 De rol van effectieve handhaving
De meningen over de rol van effectieve handhaving verschillen per benadering:
* **RB (geschreven):** Gebrekkige naleving heeft geen impact op de juridische geldigheid van een regel. Een ongebruikte regel blijft een geldige rechtsregel.
* **RB (ongeschreven):** Als een regel langdurig niet wordt nageleefd, kan deze haar karakter verliezen en overgaan in gewoonterecht.
* **GB:** Effectieve handhaving is essentieel voor het bestaan van recht als sociale praktijk. Zonder handhaving ondermijnt dit het vertrouwen in de rechtsstaat en de eerbied voor het recht.
### 1.10 De grondslag van recht: Rechtsvaardigheid en aanvaarding
Recht is niet zomaar een normatieve ordening; de ordening moet "juist" en "rechtvaardig" zijn. De vraag waarom we regels moeten naleven, leidt tot discussies over de grondslag van recht.
* **Formele grondslag:** De herkomst of bron van de regel is bepalend (bv. door de staat uitgevaardigd, door een godheid voorgeschreven).
* **Materiële grondslag:** De inhoud en de gevolgen van de regel zijn bepalend (bv. strookt met menselijke natuur, verzekert grootste geluk).
* **Procedurele grondslag:** De wijze waarop de regel tot stand is gekomen (de procedure) is doorslaggevend.
* **Feitelijke macht:** De grondslag ligt in de feitelijke macht van degenen die de regels afdwingen.
De **normatieve aanvaarding** van regels door de bestemmelingen speelt een sleutelrol. Wanneer een regel niet normatief wordt aanvaard, kan dit leiden tot verzet. Wat normatief aanvaardbaar is, is afhankelijk van tijd, plaats, persoonlijke overtuigingen, culturele factoren en het vertrouwen in de regelgever.
### 1.11 Verschillende stromingen in de rechtvaardigheidstheorieën
Er zijn diverse theorieën die proberen te definiëren wat rechtvaardigheid inhoudt:
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Focussen op wanneer een *handeling* rechtvaardig is (bv. deugdethiek, deontologie, consequentialisme).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Focussen op wanneer een *regel* rechtvaardig is, gebaseerd op formele, materiële of procedurele criteria.
Verschillende stromingen bieden verschillende grondslagen voor rechtvaardigheid:
* **Theocratische stroming:** Recht komt van een godheid.
* **Autocratische stroming:** De vorst bepaalt wat recht is (macht van de sterkste).
* **Democratische stroming:** Volkssouvereiniteit, recht ontstaat via een maatschappelijk verdrag en algemeen belang.
* **Natuurrechtelijke stroming:** Recht is gebaseerd op de natuur of de rede, universeel en onveranderlijk.
* **Utilitaristische stroming:** Rechtvaardigheid is de maximalisering van nut voor het grootste aantal mensen.
* **Historische stroming:** Recht ontstaat uit de gemeenschappelijke wil en geschiedenis van een volk (bv. gewoonterecht).
* **Positivistische stroming:** Recht is wat formeel als recht is vastgesteld, los van moraal.
* *Formeel rechtspositivisme:* Recht is wat een bepaalde bron (wetgever, rechtspraak) zegt.
* *Ideologisch rechtspositivisme:* Recht is recht omdat een bepaalde bron het zegt, en die bron maakt het ook rechtvaardig.
* *Normatief rechtspositivisme:* Beschouwt recht als gedragsvoorschriften, maar streeft naar neutrale studie.
* **Rechtsrealisme:** Recht is wat rechters daadwerkelijk doen (law in action); focus op de praktijk en de gevolgen van recht.
### 1.12 De kloof tussen 'law in the books' en 'law in action'
Een centraal thema in veel van deze benaderingen, met name het rechtsrealisme, is de kloof tussen het recht zoals het in boeken en wetten staat beschreven ('law in the books') en hoe het feitelijk in de praktijk wordt toegepast ('law in action'). Rechters passen algemene principes uit de doctrine vaak flexibeler toe, rekening houdend met context en redelijkheid, wat leidt tot beslissingen die niet altijd strikt overeenkomen met de letter van de wet. Dit benadrukt dat recht niet louter een technisch systeem is, maar ook een sociale en politieke praktijk.
---
# Evolutie van samenlevingen en de rol van recht
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting voor het onderwerp "Evolutie van samenlevingen en de rol van recht", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Evolutie van samenlevingen en de rol van recht
Dit deel traceert de ontwikkeling van verschillende samenlevingsvormen, van jager-verzamelaars tot moderne staten, en onderzoekt hoe de functie en vorm van recht mee evolueren met de complexiteit van de samenleving.
### 2.1 Het concept recht: definitie en maatschappelijke afhankelijkheid
De vraag "wat is recht?" is bedrieglijk eenvoudig. Veel juristen hebben geprobeerd recht te definiëren, maar een ultieme, sluitende omschrijving is niet gevonden. Verschillende filosofen en juristen hanteren uiteenlopende perspectieven, zoals de voorspelling van rechterlijke beslissingen of de rol van dwang.
* **Noodzaak van een definitie:** Anders dan in vakgebieden als chemie, waar een definitie weinig inzicht biedt, is een definitie van recht voor juristen en rechters noodzakelijk voor de toepassing, interpretatie en ontwikkeling ervan. Zonder definitie ontstaan onduidelijkheden over wat juristen behoren te doen en kunnen onderzoeksresultaten verkeerd begrepen worden.
* **Two opvattingen over definities:**
* **Essentialistische opvatting:** Recht heeft een kernelement dat het onderscheidt van andere fenomenen, maar dit is nog niet gevonden.
* **Conventionalistische opvatting:** Wat als "recht" telt, is een afspraak tussen mensen, waarvan de inhoud niet op voorhand vastligt.
* **Verschillende vormen van recht:**
* **Statelijk recht:** Gedragsvoorschriften uitgevaardigd door statelijke actoren.
* **Gewoonterecht:** Bestendig gebruik dat bindende kracht heeft.
* **Religieus recht:** Gedragsvoorschriften binnen een religie.
* **Natuurrecht:** Gedragsregels afgeleid uit de menselijke natuur, onafhankelijk van menselijke afspraken.
* **Internationaal recht:** Gedragsvoorschriften die internationale betrekkingen regelen.
* **Vergelijking met families:** Definities van recht kunnen vergeleken worden met familieleden: ze delen gelijkenissen, maar niet noodzakelijk een gemeenschappelijk kernmerk. De onenigheid over de definitie van recht suggereert dat het geen altijd en overal geldende essentiële kenmerken heeft.
* **Conventie en sociale praktijken:** Recht is eerder wat mensen door hun sociale praktijken als recht identificeren en behandelen. Net als bij spellen is er geen harde kern van kenmerken die alle vormen delen.
* **Maatschappelijke afhankelijkheid:** De manier waarop een samenleving naar recht kijkt, hangt af van het ingenomen standpunt over het begrip recht. Wat voor de ene maatschappij als recht geldt, kan voor de andere irrelevant zijn. De evolutie van recht is gekoppeld aan sociale, culturele, economische, ecologische en technologische ontwikkelingen.
* **Focus op diverse kenmerken:** In plaats van te zoeken naar een essentie, is het nuttiger om te focussen op de diverse kenmerken van recht: het geheel aan regels, de normatieve ordening, de rol in handhaving en rechtvaardigheid.
### 2.2 De mens en de samenleving: basisbehoeften en sociale structuren
Mensen zijn sociale wezens die streven naar bevrediging van basale behoeften (voedsel, onderdak, veiligheid, voortplanting) en verlangens (samenwerking, affectie, status, macht).
* **Waarneming en betekenis:** We nemen onze omgeving waar via concepten en taal, en ons leven krijgt betekenis in relatie tot anderen.
* **Sociale ontwikkeling:** Deze wordt beïnvloed door materiële facetten (ecologie, technologie, economie) en ideële facetten (kennis, waarden, overtuigingen).
* **Sociale instituten en praktijken:**
* **Sociale instituten:** Patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen (bv. gezin, onderwijs).
* **Sociale praktijken:** Alledaagse handelingen en gedragspatronen (bv. schaken, ruzie oplossen).
* **Complexiteit en hiërarchie:** Grotere gemeenschappen zijn organisatorisch complexer. Hiërarchie en leiders spelen een cruciale rol in het organiseren van gedragingen. Sociale instituten met bevoegdheden zijn essentieel in complexe maatschappijen.
* **Hiërarchie:** Een organisatie met diverse lagen van gezag, die verantwoording afleggen aan een gezagsdrager. Dit kan gepaard gaan met horizontale (functionele) en verticale (operationele) specialisatie.
### 2.3 Evolutie van samenlevingsvormen en de rol van recht
Recht neemt verschillende functies en vormen aan doorheen de tijd, afhankelijk van de organisationele structuur van een gemeenschap.
#### 2.3.1 Samenlevingen van jager-voedselverzamelaars
* **Periode:** Vanaf het ontstaan van de mensheid tot aan de intrede van de landbouw.
* **Kenmerken:**
* Leven in kleine, op familiebanden gebaseerde groepen (ca. 25 personen).
* Deel van grotere, nomadische netwerken van clans.
* Afwezigheid van hiërarchische verhoudingen; leiderschap gebaseerd op persoonlijke kenmerken (vaardigheden, overtuigingskracht).
* Vergaren en verdelen van voedsel; principes van wederkerigheid.
* Regels over persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen, diefstal, overspel, incest en fysiek geweld.
* **Soorten regels:** Over goederen (land, water, mensen, wild, heilige kennis), individuele afspraken, kosteloze hulpverlening en huwelijksbeperkingen.
#### 2.3.2 Chiefdoms
* **Periode:** Vanaf ca. 5000 v. Chr.
* **Kenmerken:**
* Groepen van 100 tot 10.000 personen.
* Sedentaire levensstijl.
* Erfelijke sociale stratificatie en toenemende ongelijkheid.
* Duidelijk onderscheiden rollen; de chef is een erfelijke leider, vaak beschouwd als goddelijk, met invloed op vruchtbaarheid en land.
* Conflicten rond status, rijkdom en macht.
* Eliteklasse met hiërarchische lagen.
* Goederenverdeling meer naar de elite op basis van tribuut (belastingen).
* Connectie tussen zeggenschap en goddelijke krachten.
* Moraal en religie zijn sterk verweven.
#### 2.3.3 Rijken
* **Periode:** Ontstaan rond 4000-3000 v. Chr. op meerdere plekken.
* **Kenmerken:**
* Meer dan 100.000 inwoners.
* Ontstaan dankzij schrift, formele organisaties en een dwingend retributiesysteem.
* Staatsreligie.
* Economie gebaseerd op landbouw, ambacht en handel.
* Leiders organiseren grote projecten (irrigatie, transport, rechtbanken, geweld).
* Rechtsregels vaak gebaseerd op religieuze overtuigingen en geopenbaard door goden aan leiders.
* Voorbeelden: Codex Hammurabi (ca. 1754 v. Chr.) met 282 wetten over diverse rechtstakken.
* **Handhaving:** Sterke nadruk op sociale hiërarchie en statusverschillen. Handhaving was vaak beperkt met zware straffen als gevolg.
* **Rechtsregels betroffen onder meer:** Onderhoud van staatsapparaat, inkomsten (belastingen), sociale en economische hiërarchie, magische en religieuze overtuigingen, familie- en seksuele verhoudingen, lichamelijke schade, toebedeling van goederen, arbeidsregulering en economische transacties.
* **Evoluties:** Zelfbescherming en consolidatie van macht, groei van omvang en bereik, verschuiving van erfelijke naar rijkdom- en beroepsmatige status.
#### 2.3.4 Moderne staten
* **Ontstaan:** Vanaf de 16e eeuw, met een scharnierpunt in 1648 (Vredesverdragen van Westfalen).
* **Kenmerken:**
* Uitoefenen van macht over een welbepaald gebied (territoriale grenzen).
* Verschuiving van het ankerpunt voor politieke macht van cultuur/etniciteit (chiefdoms) of economische grenzen (rijken) naar territoriale grenzen.
* Nood aan geweldmonopolie om soevereine macht te kunnen uitoefenen.
* Gecentraliseerde kennis, administratieve capaciteit en specialisatie (bv. Grote Raad van Mechelen).
* **Verdere ontwikkelingen:**
* **Territoriale staat:** Nadruk op grondgebied, gehandhaafd door leger, politie en gevangenissen.
* **Natiestaat:** Verband tussen territorium en nationale identiteit (19e eeuw).
* **Welvaarts-/verzorgingsstaat:** Garanderen van welvaartspeil door sociale zekerheid, herverdelende en verzorgende functies (economische groei).
* **Actieve welvaartsstaat:** Reactie op budgettaire problemen, vergrijzing en globalisering; participatiesamenleving, burgers dragen meer bij en worden meer betrokken bij hun eigen welzijn.
* **Government vs. Governance:**
* **Government:** Nadruk op instituten, centrale beslissingsmacht bij de staat (wetgever), strikte scheiding der machten.
* **Governance:** Geheel van bestuurlijke processen, spreiding der machten, samenwerking tussen actoren, reflexief recht (randvoorwaarden bepalen en ruimte voor zelfregulering).
### 2.4 Kenmerken van recht: twee benaderingen
Er zijn twee hoofd benaderingen om recht te bestuderen: de regelgeoriënteerde en de gedragsgeoriënteerde.
#### 2.4.1 Regelgeoriënteerde benadering (RB)
* **Focus:** Recht als een geheel van regels, met nadruk op de regel en de samenhang met andere regels.
* **Normatieve interesse:** Hoe mensen zich behoren te gedragen.
* **Stromingen:**
* **Geschreven stroming:** Geschreven recht (law in the books) is de belangrijkste verschijningsvorm.
* **Ongeschreven stroming:** Ongeschreven recht (algemene rechtsbeginselen, gewoonten) is de voornaamste vorm.
#### 2.4.2 Gedragsgeoriënteerde of sociologische benadering (GB)
* **Focus:** Recht als een geheel van regelmatige gedragingen (sociale praktijken) die mensen stellen om maatschappelijke problemen aan te pakken.
* **Kernconcept:** Recht als "law in action", het feitelijk gedrag en de betekenis die eraan wordt gehecht.
* **Verband gedrag en kennis:** Gedrag en kennis zijn verbonden door regels en handelingspatronen met een geschiedenis.
### 2.5 De rol van normatieve ordening en verwachtingen
Recht is gericht op, of vloeit voort uit, een **normatieve ordening**.
* **Normatieve ordening:** Regels die bepalen hoe mensen zich moeten gedragen en die het gedrag van menselijke verhoudingen trachten te veranderen. Dit staat tegenover **descriptieve ordening**, die het voorwerp van beschrijving niet wijzigt.
* **Soorten verwachtingen:**
* **Cognitieve verwachting:** Feitelijke voorziening of voorspelling (neutraal).
* **Normatieve verwachting:** Een wens, wil of eis dat iets gebeurt (sturend).
* **Gevolgen van niet-uitkomen van verwachtingen:**
* Bij **cognitieve verwachtingen**: aanpassing van de verwachting of de ordening.
* Bij **normatieve verwachtingen**: de regel blijft bestaan en het gedrag dient te worden aangepast.
#### 2.5.1 Ordeningen in verschillende samenlevingen
* **Weinig complexe samenlevingen:** Informele gedragsregels (gebruiken, moraal, etiquette, religieuze regels) volstaan vaak voor ordening. Het onderscheid tussen normatieve en cognitieve verwachtingen is minder duidelijk.
* **Recht in deze samenlevingen?**
* **RB (geschreven):** Nee, recht vereist institutionalisering, die hier afwezig is.
* **GB:** Ja, als er specifieke gedragspatronen zijn die maatschappelijke verhoudingen ordenen en een normatieve verwachting inhouden.
* **Rechtspluralisme:** In complexe maatschappijen beheersen meerdere regulerende systemen tegelijk een enkele verhouding (bv. internationaal recht, religieus recht, gewoonterecht). Dit kan leiden tot conflicten over de voorrang van regels.
### 2.6 Afdwingbaarheid en handhaving van regels
De mogelijkheid om naleving van een praktijk of regel te verzekeren is cruciaal.
* **RB (geschreven):** Afdwining door de staat is vereist. Eigenrichting is verboden. Regels zijn afdwingbaar door middel van straffen en rechterlijke uitspraken met tenuitvoerlegging.
* **GB:** Handhaving kan ook gebeuren door dreiging van sociale controle (actorcontrole, tweede partijcontrole, derde partijcontrole, organisationele controlesystemen, statelijk controlesysteem).
#### 2.6.1 Rol van effectieve handhaving
* **RB (geschreven):** Gebrekkige naleving heeft geen impact op de juridische geldigheid van een regel. Een ongebruikte regel blijft een geldige rechtsregel.
* **RB (ongeschreven):** Een onafgebroken nageleefde regel, die als rechtmatig wordt beschouwd, kan door gewoonterecht worden vervangen.
* **GB:** Recht bestaat zolang het een sociale praktijk is. Effectieve handhaving is noodzakelijk voor het bestaan van recht. Gebrekkige handhaving ondermijnt het vertrouwen in de rechtsstaat en de eerbied voor het recht.
### 2.7 De grondslag van het recht: rechtvaardigheid en overtuiging
Recht is niet zomaar een normatieve ordening, maar een **juiste** en **rechtvaardige** ordening.
* **Op zoek naar de grondslag:** Waarom zouden we regels naleven? Waarom rekening houden met normatieve verwachtingen? Dit hangt samen met persoonlijke, ideologische, religieuze opvattingen en de context.
* **Formele vs. Materiële vs. Procedurele grondslagen:**
* **Formele grondslag:** De herkomst of bron van de regel is bepalend (bv. godheid, wetgever).
* **Materiële grondslag:** De inhoud en gevolgen van de regel zijn bepalend (bv. strijkt met natuur van de mens, zorgt voor grootst mogelijke geluk).
* **Procedurele grondslag:** De wijze waarop de regel tot stand is gekomen is doorslaggevend (bv. democratische procedure, juiste voorschriften).
#### 2.7.1 Stromingen over de grondslag van recht
* **Theocratische stroming:** Recht komt van een godheid, is absoluut geldig en onveranderlijk.
* **Autocratische stroming:** De vorst bepaalt wat recht is, gebaseerd op feitelijke macht.
* **Democratische stroming:** Het volk is soeverein, mensen doen afstand van onbegrensde vrijheid voor veiligheid en het algemeen belang. De procedure garandeert rechtvaardigheid.
* **Natuurrechtelijke stroming:** Natuur als bron, menselijke rede als kennisinstrument. Geldig onafhankelijk van menselijke afspraken.
* **Utilitaristische stroming:** Rechtvaardigheid is de verwezenlijking van het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen (nut).
* **Historische stroming:** Recht komt voort uit de gemeenschappelijke wil en collectieve ervaring van het volk (gewoonterecht).
* **Positivistische stroming:** Kennis vloeit voort uit empirische waarnemingen en rationele vermogens. Recht bestaat onafhankelijk van morele waarden.
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is wat een bepaalde bron zegt dat het is (wetspositivisme, rechtspraakpositivisme).
* **Ideologisch rechtspositivisme:** Recht is wat een bron zegt dat het is, en die bron maakt het ook rechtvaardig.
* **Normatief rechtspositivisme:** Recht als een geheel van gedragsvoorschriften, neutraal bestudeerd (moeilijk te realiseren).
#### 2.7.2 Concept van rechtvaardigheid
* **Verschil met benaderingen van recht:** Rechtvaardigheidstheorieën beantwoorden de vraag "wanneer is iets rechtvaardig?", terwijl benaderingen van recht de vraag "wat is recht?" beantwoorden.
* **Aristoteles:** Onderscheid tussen universele en particuliere rechtvaardigheid.
* **Verdelende rechtvaardigheid:** Hoe goederen, diensten en rechten verdeeld moeten worden (bv. volgens maatschappelijke positie, verworven rechten, behoefte).
* **Ruilrechtvaardigheid:** Vrijwillige (contractenrecht) en onvrijwillige (aansprakelijkheidsrecht) ruilverhoudingen.
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Wanneer handelt iemand rechtvaardig?
* **Deugdethische T:** Afhankelijk van iemands karakter en deugd (bv. wijsheid, moed).
* **Deontologische T (plichtethiek):** Handelingen die morele regels en plichten volgen, ongeacht gevolgen (bv. folterverbod, categorische imperatief van Kant).
* **Consequentialistische T:** Beoordeling van handelingen vanuit de gevolgen (bv. maximalisatie van nut).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Wanneer is een regel gerechtvaardigd?
* **Formele T:** Gebaseerd op de herkomst/bron van de regel.
* **Materiële T:** Gebaseerd op de inhoud van de regel (bv. natuur van de mens, groots mogelijke geluk).
* **Procedurele T:** Gebaseerd op de wijze waarop de regel tot stand is gekomen.
### 2.8 Rechtspraakpositivisme en rechtsrealisme
#### 2.8.1 Rechtspraakpositivisme
* **Focus:** Wat de rechtspraak zegt, met name de beslissingen van hoogste hoven.
* **Variant:** Ideologisch rechtspositivisme, waarbij de bron van het recht ook de rechtvaardiging ervan bepaalt.
* **Normatief rechtspositivisme:** Recht als een geheel van gedragsvoorschriften, neutraal bestudeerd (bv. Hans Kelsen met de 'Grundnorm', Herbert Hart met de 'ultimate rule of recognition').
#### 2.8.2 Rechtsrealisme
* **Ontstaan:** Verenigde Staten, jaren 1920-1930, als reactie op traditioneel juridisch onderwijs dat te weinig rekening hield met de praktijk.
* **Doel:** Recht realistischer maken, meer aandacht geven aan de werkelijke toepassing in de samenleving.
* **Kernidee:** Recht is wat rechters daadwerkelijk doen in hun uitspraken ("law in action"). Recht is voorspelbaar gedrag van rechters.
* **Kritiek op conceptualisme:** Twijfel aan het idee dat recht een vaststaand geheel van regels is (conceptual rule scepticism).
* **Empirisch rule scepticisme:** Rechters zijn gebonden aan wetten, maar hun interpretaties en omstandigheden beïnvloeden hun beslissingen. Recht is niet puur technisch; elke beslissing houdt een maatschappelijke en morele keuze in.
* **Recht is politiek:** Rechters maken keuzes op basis van persoonlijke overtuigingen, waarden, context en soms emoties.
* **Bestudering met sociale wetenschappen:** Gedrag van rechters empirisch onderzoeken (predictivisme).
* **Kloof tussen 'law in the books' en 'law in action':** Wat in wetboeken en doctrine staat, komt niet altijd overeen met wat er in de praktijk gebeurt. Rechters passen de leer vaak beperkter toe en houden rekening met redelijkheid en billijkheid.
* **Nadruk op gevolgen:** Onderzoek naar de gevolgen van rechterlijke beslissingen en regels op de maatschappij. Informele oplossingen van conflicten kunnen belangrijker zijn dan formele juridische regels.
---
# Stromingen en benaderingen van recht
Dit onderwerp verkent de diverse theoretische stromingen en benaderingen binnen de rechtsleer, waaronder regelgeoriënteerde en gedragsgeoriënteerde perspectieven, en de concepten van rechtvaardigheid.
### 3.1 Wat is recht?
De vraag "wat is recht?" is bedrieglijk eenvoudig. Hoewel veel juristen hebben geprobeerd recht te definiëren, is er geen universele, sluitende omschrijving gevonden. Vroeger werd recht vaak gezien als de uitdrukking van een objectieve, mens-overstijgende orde of als neerslag van traditionele waarden en normen. Vanaf het midden van de 19e eeuw verschoof het perspectief naar recht als een gereedschap ten dienste van beleidsmakers voor sociale veranderingen.
Een definitie van recht is noodzakelijk voor juristen (toepassing, interpretatie, ontwikkeling van recht) en onderzoekers (begrip van de rol van recht in de maatschappij). Er bestaan twee opvattingen over definities:
* **Essentialistische opvatting:** Recht heeft een kernelement dat het onderscheidt van andere domeinen. Dit kernelement is echter nog niet gevonden.
* **Conventionalistische opvatting:** Wat als recht geldt, is een conventie (afspraak) waarvan de inhoud niet vastligt.
Definities van recht kunnen variëren:
* **Statenrecht:** Gedragsvoorschriften uitgevaardigd door statelijke actoren.
* **Gewoonterecht:** Bestendig gebruik dat bindende kracht heeft, zonder actoren.
* **Religieus recht:** Gedragsvoorschriften binnen een bepaalde religie.
* **Natuurrecht:** Gedragsregels afgeleid uit de menselijke natuur, onafhankelijk van menselijke afspraken.
* **Internationaal recht:** Gedragsvoorschriften die internationale betrekkingen regelen.
Vergelijkingen met familieleden illustreren dat niet alle leden exact dezelfde kenmerken delen, maar wel gelijkenissen vertonen. Dit suggereert dat recht geen altijd aanwezige, essentiële kenmerken heeft. Brian Tamanaha beschouwt recht als wat mensen door sociale praktijken als zodanig identificeren en behandelen (conventie). Net als bij het concept van "spel" is er geen harde kern die alle definities bindt. Recht is maatschappelijk afhankelijk, wat een sluitende definitie bemoeilijkt. Wat als recht geldt, hangt af van het ingenomen standpunt en de "familie" die men voor ogen heeft.
### 3.2 Sociale ontwikkeling en instituten
Mensen zijn sociale wezens die streven naar bevrediging van basisbehoeften en verlangens. Hun omgeving nemen ze waar via concepten en taal, waarbij hun leven betekenis krijgt in relatie tot anderen. Sociale ontwikkeling is een gevolg van materiële (ecologisch, technologisch, economisch) en ideële (kennis, overtuigingen, waarden) facetten, en sociale instituten en praktijken.
* **Sociale instituten:** Patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen (bv. gezin, onderwijs).
* **Sociale praktijken:** Alledaagse handelingen en de gebruikelijke wijze waarop die verricht worden (bv. schaken, ruzie oplossen).
In complexe gemeenschappen is een hiërarchie cruciaal voor het reguleren van gedrag.
* **Hiërarchie:** Een organisatie met diverse gezagslagen, met horizontale (specialisatie van bevoegdheden) en verticale (planning, inrichting, uitvoering) specialisatie.
Recht neemt verschillende functies en vormen aan doorheen de tijd, afhankelijk van de organisatorische structuur van een gemeenschap.
### 3.3 Evolutie van rechtsstructuren
De ontwikkeling van rechtsstructuren wordt chronologisch geschetst, niet als een teleologisch proces van vooruitgang, maar als een organisatorische complexiteit:
* **Jager-voedselverzamelaars:** Leven in kleine, nomadische groepen gebaseerd op familiebanden. Afwezigheid van hiërarchie, leiderschap gebaseerd op persoonlijke kenmerken. Verdeling van verzameld voedsel en regels over persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen, etc. Regels over goederen, mensen, geschoten wild, oogst, heilige kennis, roerende goederen en individuele afspraken. Huwelijksbeperkingen en uithuwelijken als investering.
* **Chiefdoms (vanaf 5000 v. Chr.):** Groepen van 100 tot 10.000 mensen, sedentair. Gekenmerkt door erfelijke stratificatie en ongelijkheid. Duidelijke rollen met een erfelijke leider (chef) die als goddelijk wordt beschouwd. Goederenverdeling is niet meer wederkerig, maar meer naar de elite op basis van tribuut. Transitie naar sedentaire samenleving en controle over grondgebied. Geen uitgesproken diversificatie tussen normen, moraal en religie.
* **Rijken (vanaf 4000-3000 v. Chr.):** Meer dan 100.000 mensen, dankzij schrift. Formele organisaties, dwingend retributiesysteem, staatsreligie. Economie gebaseerd op landbouw, ambacht, handel. Leiders organiseren grote projecten. Rechtsregels gebaseerd op religieuze overtuigingen en hiërarchische kosmische orde (bv. Codex Hammurabi). Handhaving van sociale hiërarchie. Regels over staatsapparaat, sociale en economische hiërarchie, magische en religieus-ideologische overtuigingen, familie en seksuele verhoudingen, lichamelijke schade, toebedeling van goederen, arbeidsregulering en economische transacties. Regulering van deze onderwerpen blijft een constante menselijke behoefte.
* **Moderne staten (vanaf 16e eeuw):** Macht over een welbepaald gebied, met een verschuiving van het ankerpunt voor politieke macht naar territoriale grenzen. Opkomst van een nieuw mondiaal economisch systeem. Vereist geweldmonopolie, gecentraliseerde kennis en uitgebouwde administratieve capaciteit. Belang van juristen neemt toe (bv. Grote Raad van Mechelen).
* **Territoriale staat:** Nadruk op grondgebied, gehandhaafd door leger, politie en gevangenissen.
* **Natiestaat (19e eeuw):** Verband tussen territoriaal gebied en nationale identiteit.
* **Welvaarts-/verzorgingsstaat:** Garandeert welvaartspeil door economische groei, met sociale en politieke rechten voor burgers.
* **Actieve welvaartsstaat (jaren '80):** Druk op sociale zekerheid door budgettaire problemen, vergrijzing en globalisering, leidend tot een participatiesamenleving.
De staat wordt steeds meer een symbool van de soevereine wetgever en eenmaking van het recht, met een groeiende organisatie van administratieve taken op territoriaal niveau en de scheiding van publieke en private functies.
### 3.4 Government vs. Governance
* **Government:** Nadruk op instituten, beslissingsmacht ligt bij de staat. Strikte scheiding der machten. Wetgever vaardigt gedragsregels uit en controleert naleving (prescriptief recht).
* **Governance:** Geheel bestuurlijke processen waarbij de herkomst van regels minder belangrijk is; kan van staat of andere actoren komen. Spreiding der machten, samenwerking. Wetgever is bescheidener, er is reflexief recht en ruimte voor zelfregulering.
### 3.5 Benaderingen van recht
Er zijn twee hoofd benaderingen van recht:
#### 3.5.1 Regelgeoriënteerde (RB) benadering
* Beschouwt recht als een geheel van regels, met nadruk op de samenhang tussen regels.
* Heeft een normatieve interesse: hoe mensen behoren te gedragen. Gedrag in de maatschappij is hierbij van ondergeschikt belang.
* Focus op abstracte en ideële regels.
* **Twee stromingen:**
* **Geschreven stroming:** Geschreven recht is de belangrijkste verschijningsvorm (law in the books).
* **Ongeschreven stroming:** Ongeschreven recht (algemene rechtsbeginselen, gewoonten) is de voornaamste verschijningsvorm.
#### 3.5.2 Gedragsgeoriënteerde (GB) benadering (Sociologische benadering)
* Beschouwt recht als een geheel van regelmatige gedragingen die mensen stellen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen.
* Vereist dat mensen hun leven organiseren overeenkomstig impliciete regels die maatschappelijke orde scheppen.
* Recht is een sociale praktijk (activiteiten die gedrag en betekenis combineren).
* Gedrag en kennis zijn verbonden door regels en handelingspatronen.
* Focus op feitelijk gedrag (law in action).
#### 3.5.3 Ordening en verwachtingen
* **Descriptieve ordening:** Ordening die het voorwerp van beschrijving niet wijzigt (bv. klasseren). Gepaard met cognitieve verwachtingen (feitelijk voorzien, voorspellen). Als de verwachting niet uitkomt, wordt de verwachting aangepast.
* **Normatieve ordening:** Ordening die het voorwerp van beschrijving wijzigt. Regels bepalen hoe mensen zich moeten gedragen. Gepaard met normatieve verwachtingen (wensen, willen, eisen). Als de verwachting niet uitkomt, moet het gedrag worden aangepast, niet de regel.
Recht is gericht op een normatieve ordening.
#### 3.5.4 Recht en normatieve ordening
* **RB:** Gericht op gedragsvoorschriften, hoe mensen zich *dienen* te gedragen. Creëert een normatieve ordening.
* **GB:** Focus op sociale praktijken, feitelijk gedrag. Beschrijft hoe mensen zich *feitelijk* gedragen, voortvloeiend uit een normatieve ordening.
De link tussen beide is de normatieve verwachting: gedrag is verkeerd, verlangen wordt niet aangepast. Regels blijven bewarend en conservatief om zekerheid en betrouwbaarheid te garanderen.
#### 3.5.5 Soorten ordeningen in samenlevingen
* **Minder complexe samenlevingen:** Informele gedragsregels (gebruiken, moraal, etiquette, religieuze regels) volstaan. Onderscheid tussen normatieve en cognitieve verwachtingen is minder duidelijk (ongedifferentieerd normatief-cognitief).
* **Rechtsregels?**
* **RB (geschreven):** Nee, recht vereist institutionalisering, wat afwezig is in minder complexe samenlevingen. Maatschappijen hebben recht, gemeenschappen niet.
* **GB:** Ja, als ze hetzelfde gedrag betreffen en dezelfde functie hebben (ordenen van de maatschappij). Het algemene karakter is belangrijk.
#### 3.5.6 Rechtspluralisme
In complexe maatschappijen beheersen vaak meerdere regulerende systemen tegelijk een situatie (bv. internationaal recht, religieus recht, gewoonterecht). Dit is rechtspluralisme, waarbij systemen claimen dat hun regels voorrang hebben.
* **Zacht rechtspluralisme:** Eén systeem krijgt op een bepaald moment voorrang (bv. federaal België).
* **Hard rechtspluralisme:** Elk systeem blijft vinden dat het voorrang verdient (bv. Nazi-Duitsland tegen het communisme).
#### 3.5.7 Afdwingbaarheid
De mogelijkheid om naleving van praktijk of regel te verzekeren is essentieel om iets als rechtsregel te bestempelen.
* **RB (geschreven):** De staat moet de naleving verzekeren (bv. via strafrecht of civiele procedures). Eigenrichting is verboden.
* **GB:** Naleving kan ook gebeuren door dreiging van sociale controle (actorcontrole, derde partij controle, organisatie controle, statelijke controle).
#### 3.5.8 Rol van effectieve handhaving
* **RB (geschreven):** Gebrekkige naleving heeft geen impact op de kwalificatie als rechtsregel. Een regel die in onbruik is geraakt, blijft juridisch geldig (strikt normatieve/juridische geldigheid).
* **RB (ongeschreven):** Als een regel niet wordt nageleefd en dit als rechtmatig wordt beschouwd, kan de regel vervallen en plaatsmaken voor een gewoonterechtelijke regel.
* **GB:** Zonder handhaving is er geen sociale praktijk en dus geen regel. Effectieve handhaving vermindert de sturende rol van regels, ondermijnt vertrouwen in de rechtsstaat en verlaagt de eerbied voor het recht en de handhavers.
### 3.6 De grondslag van rechtvaardigheid
* **Rechtvaardigheidstheorieën:** Geven antwoord op de vraag "wanneer is iets rechtvaardig?"
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Wanneer handelt iemand rechtvaardig? (focus op menselijke persoon).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Wanneer is een regel rechtvaardig? (focus op de abstracte regel).
#### 3.6.1 Aristoteles' indeling van rechtvaardigheid
* **Universele rechtvaardigheid:** Deugdzaam handelen.
* **Particuliere rechtvaardigheid:**
* **Verdelende rechtvaardigheid:** Hoe goederen, diensten en rechten worden verdeeld. Volgens maatschappelijke positie, verworven rechten of behoefte.
* **Vergeldende rechtvaardigheid:** Tussen personen.
* **Vrijwillige ruilverhoudingen:** Contractenrecht, waarbij de betrokkenen prestaties als gelijkwaardig achten.
* **Onvrijwillige ruilverhoudingen:** Buitencontractueel recht/aansprakelijkheidsrecht, waarbij een verstoord evenwicht moet worden hersteld.
#### 3.6.2 Normatieve morele theorieën (Gedragsgeoriënteerd)
* **Deugdethiek (Aristoteles):** Handelen is rechtvaardig als het reflectie is van de deugd van de persoon (bv. wijsheid, moed). Deugd is een diepgewortelde karaktertrek. Keuze van het midden tussen twee uitersten.
* **Deontologische/plichtethische theorieën (Kant):** Een moreel goede handeling volgt morele regels en plichten, ongeacht gevolgen. Categorische imperatief: handel volgens een regel waarvan je zou willen dat iedereen ze volgt.
* **Consequentialistische theorieën:** Handelingen worden beoordeeld op hun gevolgen. Een moreel goede handeling maximaliseert nut/geluk.
#### 3.6.3 Regelgeoriënteerde theorieën over rechtvaardigheid
Criteria om regels te waarderen en onderscheid te maken tussen rechtvaardige en onrechtvaardige regels:
* **Formele theorie:** Regel is rechtvaardig op basis van herkomst/bron (bv. godheid, wetgever). Democratie in enge zin.
* **Materiële (inhoudelijke) theorie:** Regel is rechtvaardig op basis van de inhoud (bv. natuurlijk recht, nuttigheid, mensenrechten).
* **Procedurele theorie:** Regel is rechtvaardig op basis van de wijze waarop deze tot stand is gekomen. Nadruk op vormvoorschriften en procedures.
* **Zuivere procedurele rechtvaardigheid:** De procedure zelf garandeert rechtvaardigheid.
* **Volmaakte procedurele rechtvaardigheid:** Procedure garandeert een rechtvaardige uitkomst (materieel of formeel criterium).
* **Onvolmaakte rechtvaardigheid:** Balans tussen diverse belangen.
#### 3.6.4 Specifieke stromingen van rechtvaardigheid
* **Theocratische stroming:** Recht komt van een godheid. Absolute gelding, onveranderlijk. Rede als kennisinstrument om goddelijk recht te kennen.
* **Autocratische stroming:** De vorst bepaalt wat recht is. Feitelijke macht speelt een rol. Rechtvaardigheid = belang van de sterkste.
* **Democratische stroming:** Volk is soeverein. Maatschappelijk verdrag creëert de staat. Nadruk op algemeen belang. Formele stroming, zuiver procedurele visie.
* **Natuurrechtelijke stroming:** Natuur als bron van recht. Menselijke rede als instrument. Nadruk op inhoud van de regel. Ontwikkelingen: antiek natuurrecht, christelijk theologisch natuurrecht, verlicht natuurrecht, mensenrechtelijk natuurrecht.
* **Utilitaristische stroming:** Rechtvaardigheid is het grootste geluk voor het grootste aantal mensen. Maximalisering van nut. Consequentialistisch en materieel.
* **Historische stroming:** Recht komt uit de gemeenschappelijke wil/ervaring van het volk (volksgeist). Klemtoon op gewoonterecht. Reactie op natuurrecht.
### 3.7 Positivistische stroming
Kennis en inzicht vloeien voort uit empirische waarnemingen en rationele verwerking, niet uit metafysische dogma's.
* **Rechtspositivisme:** Recht bestaat op zichzelf, onafhankelijk van onze waarneming en meningen. Kan bestudeerd worden zonder morele waardenopvattingen van de onderzoeker. "Recht los van moraal."
#### 3.7.1 Vormen van rechtspositivisme
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is datgene wat een bepaalde bron zegt dat het is (wetspositivisme, rechtspraakpositivisme). Bepaling van geldend recht zonder waardeoordeel.
* **Kritiek:** Er wordt niets over rechtvaardigheid gezegd.
* **Ideologisch rechtspositivisme:** Recht is datgene wat een bron zegt dat het is, en het feit dat die bron het zegt, maakt het ook rechtvaardig (Nomocratische stroming). Verbindt recht en moraal.
* **Normatief rechtspositivisme:** Recht als geheel van gedragsvoorschriften, neutraal bestudeerd. Succes hierin is beperkt, aangezien het bepalen van gedragsvoorschriften een politieke vraag is die waardeoordelen vereist.
#### 3.7.2 Hans Kelsen en Herbert Hart
* **Hans Kelsen:** Streeft naar "zuivere rechtsgeleerdheid," los van religieuze, morele, psychologische, sociologische en politieke factoren. Recht is een systeem van gedragsvoorschriften met een zelfstandig bestaan. Eenheid rechtssysteem via gezagsketen. Introduceert de *Grundnorm* (imaginaire norm) als grondslag voor de eerste grondwet, ontkent dat rechtsmisbruik opgelost kan worden door de staat met rechtswetenschap.
* **Herbert Hart:** Geldigheid van recht is gebaseerd op een hoogste *rule of recognition* (ongeschreven afspraak) die bepaalt wat als geldig recht wordt aanvaard. Dit vereist zowel feitelijke aanvaarding (gebruik in de praktijk) als normatieve aanvaarding (geloof in de rechtvaardigheid ervan). De erkeningsregel is een feitelijke kwestie die blijkt uit maatschappelijke praktijken.
Kelsen en Hart scheiden recht en moraal, maar de vraag naar rechtvaardigheid blijft buiten de rechtswetenschap.
#### 3.7.3 Descriptief rechtspositivisme (GD-rechtspositivisme)
Het recht kan niet volledig neutraal bestudeerd worden. Focust op wat juridische actoren en leken daadwerkelijk doen in de praktijk (sociale praktijken). Onderscheid tussen *law in the books* (doctrine) en *law in action* (feitelijk gedrag).
* **Law in the books:** Gangbare doctrine, ideeën in handboeken en motivering van rechterlijke uitspraken. Garandeert geen overeenstemming met de praktijk.
* **Law in action:** Wat rechters, advocaten en burgers feitelijk doen. De beslissing (dictum) is belangrijker dan de motivering. De praktijk kan afwijken van de doctrine door interpretatie, omstandigheden en het zoeken naar wat rechtvaardig is.
#### 3.7.4 Rechtsrealisme (Amerikaans)
Ontstond als reactie op het idee van recht als een gesloten, logisch systeem. Streeft naar een realistischer beeld van recht, met aandacht voor de werkelijke toepassing in de samenleving.
* **Radicale realisten:** Recht bestaat uit wat rechters daadwerkelijk doen in hun uitspraken; de theorie en wetboeken zijn minder bepalend. Recht is een voorspelling van rechterlijk gedrag (Oliver Wendell Holmes Jr.).
* **Scepticisme t.a.v. regels:**
* **Conceptual rule scepticism:** Twijfel aan het concept recht als vaststaand geheel van regels. Het is wat de rechters doen.
* **Empirical rule scepticism:** Rechters zijn niet louter gebonden aan wetten; ze vormen recht door persoonlijke interpretaties en omstandigheden. Elke beslissing houdt een maatschappelijke en morele keuze in.
Rechtsrealisten pleiten voor het bestuderen van recht met sociale wetenschappen en empirisch onderzoek. Het recht wordt gezien als politiek, beïnvloed door macht, belangen en context. De nadruk ligt op de gevolgen van rechterlijke beslissingen en regels.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Essentie | Een kernelement of wezenskenmerk dat iets of iemand onderscheidt van andere dingen of fenomenen; het meest fundamentele en onveranderlijke aspect. |
| Conventie | Een afspraak of overeenkomst tussen personen of groepen, waarvan de inhoud niet op voorhand vastligt, maar door collectieve instemming wordt bepaald. |
| Statelijk recht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat is uitgevaardigd door officiële staatsorganen, zoals wetten en decreten, en dat afdwingbaar is door de staat. |
| Gewoonterecht | Een juridische norm die ontstaat door bestendig gebruik en algemene erkenning binnen een gemeenschap, waarbij het gedrag niet door een formele instantie is vastgelegd maar wel bindend wordt geacht. |
| Religieus recht | Het stelsel van gedragsregels dat binnen het kader van een specifieke religie geldt en gebaseerd is op religieuze teksten, dogma’s en interpretaties. |
| Natuurrecht | Een geheel van gedragsregels dat wordt afgeleid uit de inherente eigenschappen van de menselijke natuur of uit een universele, objectieve morele orde, onafhankelijk van menselijke wetgeving. |
| Internationaal recht | De verzameling regels en beginselen die de betrekkingen regelen tussen staten en andere internationale actoren, zoals internationale organisaties en in sommige gevallen individuen. |
| Familie | Een groep van verwante concepten of entiteiten die gelijkenissen vertonen en met elkaar verbonden zijn, maar niet noodzakelijk een gemeenschappelijk, universeel kenmerk delen. |
| Juridische geldigheid | De formele erkenning van een regel als recht, gebaseerd op de bron waaruit deze voortkomt en de procedures die bij de totstandkoming ervan zijn gevolgd, los van de feitelijke naleving. |
| Feitelijke geldigheid | De mate waarin een rechtsregel daadwerkelijk wordt toegepast en nageleefd in de praktijk, wat kan leiden tot de opkomst van gewoonterecht of de afzwakking van formele regels. |
| Rechtspluralisme | Een situatie waarin meerdere rechtssystemen of normatieve ordeningen tegelijkertijd op eenzelfde samenleving van toepassing zijn, soms met concurrerende claims op autoriteit. |
| Afdwingbaarheid | De mogelijkheid om de naleving van een gedragsregel te verzekeren door middel van dwang, sancties of de interventie van een autoriteit, wat een cruciaal kenmerk is voor het onderscheiden van rechtsregels. |
| Eigenrichting | Het zelfstandig bekrachtigen of afdwingen van rechten of normen door individuen of groepen, zonder tussenkomst van een officiële gerechtelijke instantie; dit is in de meeste rechtsstelsels verboden. |
| Law in the books | Het recht zoals het formeel is vastgelegd in wetten, jurisprudentie en juridische doctrines; de abstracte regels en principes die het ideaalbeeld van het recht vormen. |
| Law in action | Het recht zoals het feitelijk wordt toegepast en ervaren in de praktijk, door het gedrag van juridische actoren zoals rechters, advocaten en burgers, en de sociale context waarin het recht functioneert. |
| Rechtsrealisme | Een juridische stroming die de nadruk legt op de feitelijke werking en toepassing van het recht in de samenleving, in plaats van op abstracte regels en concepten, en die recht ziet als wat rechters daadwerkelijk doen. |
| Normatieve ordening | Een systeem van regels en normen dat voorschrijft hoe mensen zich dienen te gedragen, met als doel het structureren en sturen van menselijk gedrag binnen een gemeenschap. |
| Descriptieve ordening | Een vorm van ordening die puur beschrijvend is en het geordende voorwerp niet verandert; het gaat hierbij om het classificeren, organiseren of in kaart brengen van bestaande verschijnselen. |
| Normatieve verwachting | Een verwachting die gekenmerkt wordt door een wens, wil of eis dat een bepaalde uitkomst werkelijkheid wordt; het is sturend en gericht op het veranderen van gedrag. |
| Cognitieve verwachting | Een verwachting die gebaseerd is op feitelijke voorziening of voorspelling, zonder een inherente waardering of eis ten aanzien van de uitkomst; het is neutraal ten opzichte van de realisatie ervan. |
| Rechtvaardigheid | Het principe van billijkheid en het toekennen van wat ieder toekomt, gebaseerd op universele morele normen, maatschappelijke overeenkomsten of wettelijke bepalingen. |
| Verdelende rechtvaardigheid | Het principe dat bepaalt hoe goederen, diensten, rechten en plichten eerlijk verdeeld moeten worden binnen een samenleving, gebaseerd op criteria zoals maatschappelijke positie, verworven rechten of behoefte. |
| Vereffenende rechtvaardigheid | Het principe dat zich richt op het herstellen van onevenwichten in verhoudingen tussen personen, hetzij vrijwillig (contracten) of onvrijwillig (aansprakelijkheid), om een rechtvaardige toestand te herstellen. |
| Deugdethiek | Een ethische theorie die de nadruk legt op het karakter van de persoon en de deugden die een goed mens maken, waarbij een rechtvaardige handeling voortkomt uit de reflectie van deze deugden. |
| Deontologie | Een ethische theorie die stelt dat de moraliteit van een handeling wordt bepaald door de naleving van plichten en regels, ongeacht de gevolgen van die handeling. |
| Consequentialisme | Een ethische theorie die de moraliteit van een handeling beoordeelt op basis van de gevolgen die deze teweegbrengt, met als doel het maximaliseren van een positieve uitkomst zoals geluk of welzijn. |
| Formele rechtvaardigheid | Het principe dat rechtvaardigheid afhangt van de bron of herkomst van een regel, waarbij regels die door een erkende autoriteit zijn uitgevaardigd, als rechtvaardig worden beschouwd, ongeacht hun inhoud. |
| Materiële rechtvaardigheid | Het principe dat rechtvaardigheid wordt bepaald door de inhoud van een regel en of deze overeenstemt met bepaalde morele waarden, menselijke natuur of het algemeen belang. |
| Procedurele rechtvaardigheid | Het principe dat rechtvaardigheid wordt gegarandeerd door de wijze waarop een regel tot stand is gekomen, waarbij eerlijke procedures en vormvereisten cruciaal zijn voor het verkrijgen van een rechtvaardige uitkomst. |
| Theocratie | Een regeringsvorm waarbij het recht en het bestuur gebaseerd zijn op religieuze principes en waarbij goddelijke openbaring als hoogste rechtsnorm wordt beschouwd. |
| Autocratie | Een regeringsvorm waarbij één persoon, zoals een monarch of dictator, de absolute macht heeft en bepaalt wat als recht geldt, vaak gebaseerd op feitelijke macht en het vermijden van sancties. |
| Democratie | Een regeringsvorm waarbij de soevereiniteit berust bij het volk, dat direct of indirect deelneemt aan de besluitvorming, met nadruk op vrijheid, gelijkheid en het algemeen belang. |
| Natuurrechtelijke stroming | Een juridische filosofie die stelt dat er universele, onveranderlijke rechtsprincipes bestaan die voortkomen uit de natuurlijke orde, menselijke rede of goddelijke wil, en die boven positieve wetten staan. |
| Utilitarisme | Een ethische en politieke theorie die stelt dat de rechtvaardigheid van wetten en handelingen moet worden beoordeeld op basis van hun nut, met als doel het maximaliseren van geluk voor het grootste aantal mensen. |
| Historische stroming | Een juridische benadering die de nadruk legt op de historische ontwikkeling van het recht en stelt dat recht voortkomt uit de gemeenschappelijke wil en collectieve ervaring van een volk (volksgeist). |
| Rechtspositivisme | Een juridische filosofie die stelt dat recht losstaat van moraal en dat de geldigheid van recht enkel afhangt van de bron waaruit het voortkomt (bv. wetgeving, rechtspraak) en de procedures die zijn gevolgd, niet van de inhoudelijke rechtvaardigheid. |
| Normatief rechtspositivisme | Een stroming binnen het rechtspositivisme die zich richt op de bestudering van rechtsregels als normen die bepalen hoe men zich dient te gedragen, met als doel deze op een neutrale, wetenschappelijke manier te analyseren. |
| Descriptief rechtspositivisme | Een variant van het rechtspositivisme die ervan uitgaat dat juridische fenomenen, zoals gedragspatronen en sociale praktijken, op een neutrale, empirische wijze bestudeerd kunnen worden. |
| Recht als voorspelling (predictivisme) | De opvatting binnen het rechtsrealisme dat recht niet primair bestaat uit abstracte regels, maar uit de voorspelling van wat rechters in de praktijk daadwerkelijk zullen beslissen in concrete gevallen. |
| Instrumentele rechtvaardigheid | De opvatting dat recht als instrument kan worden ingezet om maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, waarbij keuzes over waarden en belangen expliciet gemaakt moeten worden. |
| Gedragsgeoriënteerde benadering (GB) | Een benadering die recht ziet als een geheel van regelmatige gedragingen die mensen vertonen bij het oplossen van maatschappelijke problemen, waarbij focus ligt op "law in action". |
| Regelgeoriënteerde benadering (RB) | Een benadering die recht beschouwt als een geheel van abstracte regels en normen, waarbij de nadruk ligt op de interne samenhang en juridische geldigheid van deze regels ("law in the books"). |
| Term | Definitie |
| Algemene Rechtsleer | Een academisch vakgebied dat de fundamentele aard, functies en theorieën van recht onderzoekt, vaak in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en filosofische concepten. |
| Essentiële Opvatting (van Recht) | Een benadering die stelt dat recht een kernelement of essentie heeft dat overal aanwezig is en recht onderscheidt van andere fenomenen, hoewel deze essentie moeilijk te vinden is. |
| Conventionele Opvatting (van Recht) | Een benadering die stelt dat wat als "recht" geldt, een afspraak of conventie is tussen mensen, waarvan de inhoud niet noodzakelijk van tevoren vastligt. |
| Sociale Instituten | Gestructureerde patronen van sociale orde en gedrag die gericht zijn op het voldoen aan maatschappelijke behoeften, zoals het gezin of onderwijssystemen. |
| Sociale Praktijken | Alledaagse handelingen en gedragspatronen die op een gebruikelijke manier worden uitgevoerd binnen een bepaalde samenleving, en die betekenis krijgen door sociale interactie. |
| Hiërarchie | Een organisatiestructuur of systeem waarin gezagsniveaus van elkaar gescheiden zijn, waarbij hogere lagen meer autoriteit hebben dan lagere. |
| Horizontale Specialisatie | De verdeling van macht en bevoegdheden onder verschillende functionele eenheden die op hetzelfde organisatorische niveau staan. |
| Verticale Specialisatie | De hiërarchische onderverdeling van taken en verantwoordelijkheden over verschillende niveaus binnen een organisatie, waarbij planning en uitvoering op diverse trappen plaatsvinden. |
| Chiefdom | Een samenlevingsvorm die gekenmerkt wordt door erfelijke sociale stratificatie, een centrale leider (chef) en een hiërarchische structuur die leidt tot meer ongelijkheid dan in jager-verzamelaarssamenlevingen. |
| Rijk | Een politieke entiteit die gekenmerkt wordt door een gecentraliseerd bestuur, een omvangrijk grondgebied, een formele organisatie, een dwingend retributiesysteem en vaak een staatsreligie. |
| Moderne Staten | Politieke eenheden die een welbepaald territorium besturen en gekenmerkt worden door een territoriaal gegrensde soevereiniteit en een geweldmonopolie. |
| Gedragsgeoriënteerde Benadering (van Recht) | Een benadering die recht beschouwt als een geheel van regelmatige gedragingen die mensen vertonen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen en het organiseren van hun leven. |
| Regelgeoriënteerde Benadering (van Recht) | Een benadering die recht primair ziet als een systeem van gedragsvoorschriften, met nadruk op de abstracte regels en hun onderlinge samenhang. |
| Vereffende Rechtvaardigheid | Een vorm van rechtvaardigheid die zich richt op het herstellen van evenwicht in relaties tussen personen, zowel in vrijwillige ruilverhoudingen (contractenrecht) als in onvrijwillige situaties (aansprakelijkheidsrecht). |
| Deugdethische Theorie | Een ethische theorie die de nadruk legt op het karakter en de deugden van een persoon als basis voor rechtvaardig handelen, waarbij het "midden" tussen twee extremen wordt gezocht. |
| Deontologische Theorie | Een ethische theorie die morele handelingen beoordeelt op basis van het volgen van plichten en regels, onafhankelijk van de gevolgen. |
| Consequentialistische Theorie | Een ethische theorie die de moraliteit van een handeling beoordeelt op basis van de gevolgen die deze teweegbrengt, met als doel het maximaliseren van het goede. |
| Formele Theorie (van Rechtvaardigheid) | Een benadering van rechtvaardigheid die de geldigheid van een regel baseert op de herkomst of bron ervan (bv. een godheid of wetgever), zonder aandacht voor de inhoud. |
| Materiële Theorie (van Rechtvaardigheid) | Een benadering van rechtvaardigheid die de geldigheid van een regel baseert op de inhoud ervan, bijvoorbeeld of deze overeenkomt met de menselijke natuur, het grootste geluk, of gelijkheid. |
| Procedurele Theorie (van Rechtvaardigheid) | Een benadering van rechtvaardigheid die de nadruk legt op de wijze waarop een regel tot stand is gekomen, waarbij de procedure zelf of de uitkomst van een eerlijke procedure centraal staat. |
| Essentieelistische Opvatting van Recht | De visie dat het recht een fundamentele kern of essentie bezit die het onderscheidt van andere fenomenen, hoewel deze essentie nog niet volledig is ontdekt of gedefinieerd. |
| Conventionalistische Opvatting van Recht | De opvatting dat wat als recht geldt, wordt bepaald door sociale conventies en afspraken tussen mensen, waarbij de inhoud hiervan niet vooraf vastligt maar kan veranderen. |
| Geschreven Stroming (RB) | Een variant binnen de regelgeoriënteerde benadering die het geschreven recht, zoals wetten en verdragen, beschouwt als de belangrijkste en meest bindende vorm van recht. |
| Ongeschreven Stroming (RB) | Een variant binnen de regelgeoriënteerde benadering die meer nadruk legt op algemene rechtsbeginselen, gewoonterecht en andere ongeschreven bronnen als de voornaamste verschijningsvormen van recht. |
| Recht als Sociale Praktijk (GB) | De opvatting binnen de gedragsgeoriënteerde benadering dat recht een dynamisch geheel van activiteiten is dat zowel gedrag als de betekenis die daaraan wordt gehecht, combineert. |
| Law in the Books (LINB) | Het geheel van traditioneel overgeleverde doctrines, theorieën, ideeën en beweringen over de inhoud van het recht, zoals te vinden in wetsteksten, handboeken en rechterlijke uitspraken. |
| Law in Action (LIA) | De daadwerkelijke toepassing van het recht in de praktijk, waarbij de nadruk ligt op wat juridische actoren en leken feitelijk doen en hoe zij omgaan met conflicten en regels. |
| Predictivisme | Het idee binnen het rechtsrealisme dat recht te bestuderen is door het gedrag van rechters te analyseren met als doel hun toekomstige uitspraken te kunnen voorspellen. |
| Conceptual Rule Scepticism | Een sceptische houding ten opzichte van het idee dat recht een vaststaand, logisch systeem van regels is; twijfelt aan het bestaan van een universele of vaste betekenis van "recht". |
| Empirical Rule Scepticism | De opvatting binnen het rechtsrealisme dat rechters niet louter gebonden zijn aan wetten, maar recht vormen door hun persoonlijke interpretaties en omstandigheden, waardoor er altijd ruimte voor interpretatie is. |
| Rechtvaardigheidstheorieën | Theorieën die zich richten op de vraag wanneer iets "rechtvaardig" is, in tegenstelling tot benaderingen die zich primair bezighouden met de vraag "wat is recht?". |
| Gelijkheidsrechtvaardigheid | Een vorm van rechtvaardigheid die zich richt op de verhoudingen tussen personen, met name in vrijwillige ruilverhoudingen (contracten) en onvrijwillige situaties waarbij een verstoord evenwicht moet worden gecorrigeerd. |
| Deontologische Theorie (Plichtethiek) | Een ethische theorie die de nadruk legt op het naleven van morele regels en plichten, ongeacht de gevolgen van de handeling; gebaseerd op onvoorwaardelijke morele wetten. |
| Formele Theorie (Rechtvaardigheid) | Een theorie die de rechtvaardigheid van een regel beoordeelt op basis van de herkomst of bron van die regel, zoals de uitvaardiging door een gezaghebbende instantie. |
| Materiële Theorie (Rechtvaardigheid) | Een theorie die de rechtvaardigheid van een regel beoordeelt op basis van de inhoud en de morele waarde ervan, waarbij rechtvaardigheid wordt gezocht in overeenstemming met de menselijke natuur, het algemeen welzijn of mensenrechten. |
| Procedurele Theorie (Rechtvaardigheid) | Een theorie die de rechtvaardigheid van een regel beoordeelt op basis van de wijze waarop de regel tot stand is gekomen, met nadruk op vormvoorschriften en procedures. |
| Theocratische Stroming | Een stroming die stelt dat recht afkomstig is van een godheid en dat regels navolging verdienen omdat zij door een godheid zijn voorgeschreven, vaak via openbaringen. |
| Autocratische Stroming | Een stroming waarbij de vorst of soeverein wordt beschouwd als de ultieme bron van recht, en de naleving van regels voortvloeit uit de wil van de heerser of de vrees voor sancties. |
| Democratische Stroming | Een stroming die stelt dat recht voortkomt uit de wil van het volk, waarbij mensen vrijwillig afstand doen van onbegrensde vrijheid in ruil voor veiligheid en gerechtigheid via een maatschappelijk verdrag en de staat. |
| Utilitaristische Stroming | Een stroming die stelt dat een wet rechtvaardig is als deze nuttig is en het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen realiseert, waarbij nut wordt gemaximaliseerd. |
| Positivistische Stroming | Een wetenschapsfilosofische benadering die stelt dat kennis en inzicht voortkomen uit empirische waarnemingen en rationele verwerking, los van religieuze of metafysische dogma's. |
| Formeel Rechtspositivisme | Een stroming binnen het rechtspositivisme die recht identificeert met wat een specifieke bron (zoals de wetgever of rechtspraak) als zodanig stelt, zonder zich bezig te houden met de rechtvaardigheid van de inhoud. |
| Ideologisch Rechtspositivisme | Een stroming die stelt dat de bron van het recht op zichzelf al voldoende is om het rechtvaardig te maken; het feit dat een bepaalde instantie het zegt, maakt het rechtvaardig. |
| Grundnorm (Kelsen) | Een veronderstelde, imaginaire norm die aan de basis ligt van een rechtssysteem en de geldigheid van de eerste grondwet verklaart, waardoor het gehele systeem logisch kan functioneren. |
| Ultimate Rule of Recognition (Hart) | Een ongeschreven, metajuridische standaard binnen een rechtssysteem die bepaalt wat als geldig recht wordt aanvaard, gebaseerd op feitelijke en normatieve aanvaarding door burgers, rechters en politici. |
| Rechtsrealisme (VS) | Een Amerikaanse stroming die het recht definieert als wat rechters daadwerkelijk doen in hun uitspraken, en benadrukt de empirische studie van rechterlijk gedrag en de maatschappelijke gevolgen van recht. |
| Recht is Politiek | De opvatting dat elke rechterlijke uitspraak politieke keuzes inhoudt, beïnvloed door persoonlijke overtuigingen, waarden, maatschappelijke context en belangen, en dat recht nooit volledig objectief of neutraal is. |
| Gelijkheid | Een fundamenteel principe in rechtvaardigheidstheorieën dat zich kan uiten in formele (gelijke behandeling voor de wet) of materiële (gelijke uitkomsten) zin, en een rol speelt in de verdeling van goederen en rechten. |
| Rechtsstaat | Een staatsinrichting waarin de macht van de overheid beperkt is en gebonden aan het recht, met aandacht voor procedurele rechtvaardigheid en de bescherming van fundamentele rechten van burgers. |
| Beginsel van Verdelende Rechtvaardigheid | De ethische en politieke notie dat goederen, diensten, rechten en plichten in een samenleving op een eerlijke en onpartijdige manier moeten worden verdeeld, rekening houdend met verschillende verdelingsgronden. |
| Gelijkheid als Rechtsbeginsel | Het principe dat alle personen voor de wet gelijk moeten worden behandeld en gelijke rechten moeten genieten, wat een essentieel onderdeel is van veel rechtsstelsels en rechtvaardigheidstheorieën. |
Cover
CAPITA SELECTA - alle colleges.docx
Summary
# Universele en ondeelbare aard van mensenrechten
Dit onderwerp belicht de inherente universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten, waarbij de gelijke toepasbaarheid, onafhankelijkheid van context, en de noodzaak om categorieën van rechten niet te scheiden, centraal staan.
### 1. Universaliteit van mensenrechten
De universaliteit van mensenrechten houdt in dat deze rechten voor iedereen ter wereld gelden, ongeacht nationaliteit, cultuur, religie, geslacht, taal, politieke overtuiging of sociale achtergrond. Dit principe kent drie kernaspecten:
* **Gelijke toepasbaarheid:** Elk individu bezit dezelfde rechten puur op grond van het feit dat die persoon mens is.
* **Onafhankelijkheid van context:** Mensenrechten gelden ongeacht de geografische locatie of het politieke systeem waaronder iemand leeft.
* **Niet afhankelijk van erkenning:** Staten kunnen mensenrechten schenden, maar ze niet ontkennen; de morele en juridische geldigheid ervan blijft onaangetast.
### 2. Ondeelbaarheid van mensenrechten
De ondeelbaarheid van mensenrechten betekent dat alle mensenrechten even belangrijk zijn en niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Dit concept heeft de volgende implicaties:
* **Geen hiërarchie:** Burgerlijke en politieke rechten (zoals vrijheid van meningsuiting en stemrecht) zijn evenwaardig aan economische, sociale en culturele rechten (zoals het recht op onderwijs en gezondheid).
* **Wederzijdse afhankelijkheid:** De schending van één mensenrecht heeft vaak gevolgen voor andere rechten. Bijvoorbeeld, het gebrek aan onderwijs kan de effectieve uitoefening van de vrijheid van meningsuiting belemmeren.
* **Internationaal principe:** Dit principe werd expliciet bevestigd tijdens de Wereldconferentie over Mensenrechten in Wenen (1993), waar werd gesteld dat "Alle mensenrechten zijn universeel, ondeelbaar, onderling afhankelijk en met elkaar verbonden."
Kortom, men kan mensenrechten niet selectief toepassen of bepaalde rechten terzijde schuiven; ze vormen samen een ondeelbaar geheel.
> **Tip:** Begrijpen van de universaliteit en ondeelbaarheid is cruciaal, omdat het de basis vormt voor de brede acceptatie en bescherming van mensenrechten wereldwijd, en het voorkomt dat bepaalde categorieën rechten als 'minder belangrijk' worden beschouwd.
---
# Integratie van mensenrechtenwetgeving en -mechanismen
Dit deel van de studiehandleiding verkent de gelaagde en gefragmenteerde aard van mensenrechtenwetgeving en -mechanismen, en pleit voor een geïntegreerde aanpak.
## 2. Integratie van mensenrechtenwetgeving en -mechanismen
Het internationale mensenrechtenrecht kenmerkt zich door zijn meerlagigheid en fragmentatie, wat leidt tot diverse bronnen, mechanismen en toepassingsgebieden. Een geïntegreerde benadering beoogt een coherenter en effectiever gebruik van dit recht, rekening houdend met de onderlinge verbondenheid van alle mensenrechten en de verschillende perspectieven van zowel rechtendragers als plichthouders.
### 2.1 De gelaagde en gefragmenteerde aard van mensenrechtenrecht
De fragmentatie manifesteert zich op verschillende niveaus:
* **Verschillende lagen van jurisdictie:** Nationaal, regionaal (bv. EU, Raad van Europa) en universeel (VN, gespecialiseerde agentschappen zoals de IAO).
* **Materieel toepassingsgebied:** Van een "volledige" lijst van rechten (zoals in de UVRM en nationale grondwetten) tot specifieke categorieën rechten (burgerlijke en politieke rechten, of economische, sociale en culturele rechten) en gespecialiseerde gebieden (bv. foltering, gedwongen verdwijning, racisme).
* **Personeel toepassingsgebied:** Universeel, gericht op specifieke doelgroepen (vrouwen, kinderen, personen met een handicap, minderheden, inheemse volkeren), soms in combinatie met materiële specialisatie (bv. geweld tegen vrouwen, uitbuiting van kinderen).
* **Juridische kracht:** Bindend recht (verdragen, wetten, gewoonterecht, rechterlijke uitspraken) en niet-bindend recht ("soft law", zoals verklaringen, resoluties, Algemene Aanbevelingen). Het is belangrijk om het belang van dit onderscheid te relativeren.
* **Types monitoring bodies:** Deze kunnen samengesteld zijn uit onafhankelijke experts (bv. VN-verdragsorganen, rechtbanken) of politiek van aard zijn (bv. VN-Mensenrechtenraad). Toezichtsmechanismen variëren van rapportage door staten tot fact-finding missies en gerechtelijke of quasi-gerechtelijke procedures. Elk orgaan heeft zijn eigen jargon, format en stijl, wat de complexiteit vergroot.
### 2.2 Waarom een geïntegreerde benadering?
Een gefragmenteerde aanpak is niet ideaal omdat het de benadering van mensenrechten bemoeilijkt vanuit het perspectief van de dragers van rechten en de dragers van plichten. Een geïntegreerde kijk omvat:
* **Alle relevante bronnen:** Rekening houden met alle geldende mensenrechtennormen.
* **Alle betrokken dragers van rechten:** Erkennen dat een situatie niet enkel vanuit één rechtenkader bekeken kan worden.
* **Een holistische visie:** Kijken naar het geheel van de situatie en de verschillende belangen.
Regionale mechanismen hanteren de "systemische integratie" zoals beschreven in Artikel 31 van het Verdrag van Wenen inzake Verdragenrecht. Dit principe stelt dat verdragen moeten worden geïnterpreteerd in de context van ander internationaal recht dat op de betrokken staten van toepassing is. Zelfs als een toezichthoudend orgaan slechts jurisdictie heeft over één instrument, moet het dit instrument interpreteren in relatie tot andere geldende internationale wetgeving. De dominante interpretatie is dat dit geldt zodra een staat partij is geworden bij een verdrag, ongeacht of het andere internationale recht door die staat is geratificeerd.
#### 2.2.1 Geïntegreerde aanpak in de praktijk: Bronnen en Rechtendragers
* **Bronnen:** Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert een niet-systematische praktijk van integratie door verwijzing naar externe output als argument. Zo interpreteert het Hof artikel 11 EVRM (vrijheid van vereniging) mede in het licht van sociaal recht en verdragen van de IAO. Ook in zaken betreffende mensenhandel verwijst het Hof naar internationale definities. Bij foltering wordt de definitie van het VN-Verdrag tegen Foltering gebruikt om de ernst van de behandeling te beoordelen.
* **Rechtendragers:**
* **Conflicterende rechten:** In situaties waar rechten met elkaar in conflict komen, is het belangrijk om alle relevante rechten te beschouwen. Bijvoorbeeld, bij hoofddoekverboden op scholen, spelen godsdienstvrijheid, discriminatieverboden, minderheidsrechten en het recht op onderwijs een rol. De framing van mensenrechten dient alle betrokken partijen mee te nemen.
* **Kinderrechten:** Kinderrechtenverdragen benadrukken de zich ontwikkelende capaciteiten van het kind. Dit impliceert dat de autonomie van kinderen meer gewicht krijgt naarmate ze ouder worden. Het EHRM heeft in het verleden echter niet altijd rekening gehouden met dit principe, bijvoorbeeld in de zaak *Dahlab v. Switzerland* over hoofddoeken door leerkrachten.
* **Samenlopende rechten:** Het is cruciaal om te differentiëren binnen groepen rechtendragers en rekening te houden met de impact op anderen. Bijvoorbeeld, detentie van kinderen in afwachting van uitzetting moet verschillend behandeld worden dan die van volwassenen, conform het Kinderrechtenverdrag. Het EHRM heeft echter soms moeite met de toepassing van het Kinderrechtenverdrag in een bredere context.
#### 2.2.2 Argumenten voor een geïntegreerde aanpak
* **Perspectief van staten:** Voorkomt een "race to the bottom" en faciliteert best practices. Europese appreciatiemarges kunnen worden ingeperkt door de interpretaties van VN-commissies. Het integreren van alle verplichtingen uit gespecialiseerde teksten biedt een breder kader voor interpretatie.
* **Perspectief van rechtendragers:** Zorgt voor voorrang van de hoogste bescherming, conform artikel 53 EVRM ("Niets in dit Verdrag zal worden uitgelegd als beperking of afbreukdoende aan rechten en vrijheden ... die zijn gewaarborgd door de wetten van een Verdragsluitende Partij of door enige andere overeenkomst waarbij zij partij is."). Het erkent de beleving van rechtendragers en vermijdt de noodzaak om te kiezen tussen algemene en specifieke mechanismen. Het concept van **intersectionaliteit** is hierbij cruciaal: mensen ervaren onrecht op kruispunten van verschillende identiteiten en de aard van dit onrecht kan variëren afhankelijk van het mechanisme waar men zich toe wendt.
* **Ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid:** Schending van één mensenrecht is vaak onlosmakelijk verbonden met andere rechten.
#### 2.2.3 Argumenten tegen een geïntegreerde aanpak (fragmentatie)
* **Toegevoegde waarde van specialisatie:** Gespecialiseerde verdragen en organen bieden gedetailleerde uitwerkingen van plichten, benoemen specifieke schendingen, formuleren algemene principes en interpretatieregels, en bezitten expertgezag. Dit leidt tot de formulering van Algemene Aanbevelingen die bestaande rechten uitbreiden (bv. recht op water).
* **Contextualisering:** Regionale systemen kunnen specifieke historische, politieke, economische en culturele contexten weerspiegelen, wat mensenrechten relevanter maakt voor bepaalde groepen (bv. de "Afrikanisering" van mensenrechten in het Afrikaanse Handvest). Dit kan echter ook leiden tot fragmentatie en discussies over universaliteit.
* **Experimenteren:** De verscheidenheid aan mechanismen en benaderingen kan leiden tot creatieve oplossingen en "pilootprojecten" voor betere antwoorden op mensenrechtenschendingen.
* **Strategische keuze:** Rechtendragers kunnen kiezen voor "forum shopping" om hun zaak strategisch te behandelen en de meest gunstige juridische uitkomst te bereiken. Dit vereist een "smart HR integration" waarbij toezichthoudende organen hun interpretaties situeren binnen het bredere internationale kader.
### 2.3 De rol van verschillende mechanismen in een geïntegreerde benadering
* **VN-verdragsorganen:** Deze organen, bestaande uit onafhankelijke experts, houden toezicht op de naleving van specifieke VN-mensenrechtenverdragen. Ze vaardigen Algemene Aanbevelingen uit die de interpretatie van de verdragen verduidelijken en bieden klachtenprocedures voor individuele schendingen. De praktijk van "parallelle rapportage" door NGO's is essentieel voor het informeren van deze organen.
* **Het Europees Sociaal Handvest (ESH):** Dit verdrag beschermt economische en sociale rechten. De "à la carte" aard van de herziene versie van 1996, waarbij staten bepaalde artikelen kunnen aanvaarden, rijt in zekere mate de universaliteitsgedachte van mensenrechten aan. Collectieve klachtenmechanismen onder het ESH bieden een manier om beleid aan te kaarten en te bepleiten voor beleidsverandering, met name op het gebied van het recht op wonen. Uitspraken van het Comité voor Sociale Rechten, hoewel niet afdwingbaar, zijn gezaghebbend en worden gebruikt in nationale procedures.
* **Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM):** Het EHRM behandelt voornamelijk burgerlijke en politieke rechten, maar door een "evolutieve interpretatie" worden ook sociale en economische rechten steeds vaker betrokken. Het Hof houdt rekening met internationale normen en de algemene beginselen van internationaal recht. Zaken als *Paposhvili v. Belgium* tonen aan hoe de interpretatie van Artikel 3 EVRM (foltering en onmenselijke behandeling) werd uitgebreid om rekening te houden met de gezondheidstoestand van personen, wat impliciet het non-refoulementbeginsel versterkt.
* **Nationale Mensenrechteninstellingen (NMRI's):** Opgericht met een mandaat om mensenrechten te beschermen en bevorderen, opereren NMRI's onafhankelijk van de overheid en het middenveld. Ze moeten voldoen aan de **Parijse beginselen** om geloofwaardig en effectief te zijn. NMRI's met "A-status" genieten specifieke participatierechten in internationale en regionale mensenrechtenmechanismen. Het Belgische Federale Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM) speelt een rol als adviserend orgaan, opvolgingsmechanisme en als informatiepunt voor o.a. anti-SLAPP-maatregelen en betogingsverboden.
#### 2.3.1 De containerzaak en het wapenhandelbeleid
De "containerzaak" illustreert de toepassing van mensenrechten in een specifieke context van wapenhandel. De zaak draaide om de doorvoer van kegelrollagers, cruciale onderdelen voor militaire tanks, naar Israël. Ondanks het ontbreken van een formele vergunningsaanvraag en het bestaan van een Vlaams beleid dat de uitvoer van militaire goederen naar Israël beperkt, trachtte de Vlaamse regering de doorvoer toe te staan. Een kortgedingprocedure, gesteund door NGO's, oordeelde dat de doorvoer onrechtmatig was gezien de aard van de goederen en de eindbestemming, en legde een dwangsom op aan de Vlaamse regering voor elke inbreuk. De zaak benadrukt de verplichting van de overheid om actief toe te zien op de naleving van wetgeving en internationale verplichtingen, zoals die voortvloeien uit de Genocideconventie. De beslissing erkent impliciet de plausibiliteit van genocide in Palestina en koppelt dit aan juridische gevolgen voor de doorvoer van militair materiaal.
### 2.4 Mensenrechten en de academische wereld
De rol van kennisinstellingen, met name Israëlische universiteiten, in het bevorderen van de onderdrukking van Palestijnen wordt kritisch geanalyseerd. Dit omvat zowel directe bijdragen via onderzoek en ontwikkeling van militaire technologie, als indirecte bijdragen door het propageren van een "epistemische oorlogvoering" die Palestijnse perspectieven marginaliseert. De samenwerking tussen Israëlische universiteiten en wapenbedrijven, de "outpost campuses" in bezette gebieden en de repressie van academische dissidentie zijn voorbeelden van deze compliciteit. Activisme van studenten en personeel, zoals de bezettingen aan de Universiteit Gent, tracht deze banden te verbreken en pleit voor een ethisch verantwoord universiteitsbeleid. Dit roept vragen op over de balans tussen grondrechten zoals het recht op protest en de belangen van de universiteit, en hoe geïnstitutionaliseerde en grassroots vormen van mensenrechtenwerk elkaar kunnen aanvullen.
### 2.5 Strategisch procederen voor mensenrechten in België
Strategisch procederen, ook wel "movement lawyering" genoemd, maakt gebruik van juridische middelen om structurele problemen aan te pakken en structurele oplossingen te bekomen. Dit vereist een selectie van zaken die het individueel belang overstijgen, een nauwe samenwerking tussen cliënt en advocaat, en de combinatie van juridische en niet-juridische actie. Voorbeelden zoals de CAF-NMBS zaak illustreren hoe juridische procedures gebruikt kunnen worden om politieke eisen te ondersteunen en publiek debat te stimuleren, zelfs als de procedurele drempels hoog zijn en de uitkomst niet altijd direct succesvol is.
### 2.6 Politie en mensenrechten
Er bestaat een significant spanningsveld tussen burgers, met name jongeren met een migratieachtergrond, en de politie. Etnisch profileren, het gebrek aan diversiteit binnen de politiekorpsen, en de kwetsbaarheid van jongeren die geconfronteerd worden met het strafrecht, zijn belangrijke aandachtspunten. De Liga voor Mensenrechten ondersteunt slachtoffers van politiegeweld en pleit voor betere klachtenmechanismen, proportioneel geweldgebruik, en een grondigere opleiding van politieagenten, inclusief training op het gebied van diversiteit en het omgaan met kwetsbare personen. Het EHRM speelt een cruciale rol in het interpreteren van artikel 3 en 2 EVRM in gevallen van politiegeweld, waarbij de "minimumdrempel van ernst" en de "strikt noodzakelijke" aard van geweld centraal staan. De jurisprudentie van het EHRM, zoals in de zaken *Bouyid* en *Tekin & Arslan*, benadrukt de positieve verplichtingen van de staat om burgers te beschermen en adequaat op te treden tegen excessief geweld.
### 2.7 Het VN Anti-Folterverdrag en preventie
Het verbod op foltering is een absoluut en fundamenteel mensenrecht dat nauw verbonden is met menselijke waardigheid. Het VN Anti-Folterverdrag, aangevuld met het Optioneel Protocol (OPCAT), beoogt foltering wereldwijd uit te bannen door middel van zowel een verbod als preventieve maatregelen. De oprichting van Nationale Preventiemechanismen (NPM's) is essentieel voor de effectieve preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling. België heeft het OPCAT ondertekend, maar nog niet geratificeerd, wat de implementatie van een nationaal preventiemechanisme bemoeilijkt. Het concept van "non-refoulement", het verbod om personen terug te sturen naar landen waar ze risico lopen op foltering of ernstige mensenrechtenschendingen, wordt door de jurisprudentie van het EHRM en andere organen steeds breder geïnterpreteerd, met name voor kwetsbare groepen en ernstig zieke personen.
Het integreren van deze verschillende benaderingen, mechanismen en perspectieven is essentieel om het internationale mensenrechtenrecht effectiever toe te passen en de bescherming van de rechten van het individu te maximaliseren.
---
# Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESC-rechten)
Dit hoofdstuk biedt een gedetailleerd overzicht van Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESC-rechten), hun specifieke kenmerken, de verplichtingen die staten hieromtrent hebben, en de juridische instrumenten ter bescherming ervan.
## 3. Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESC-rechten)
### 3.1 Het onderscheid tussen ESC-rechten en Burgerlijke en Politieke Rechten (BPR)
Traditioneel werd er een onderscheid gemaakt tussen Burgerlijke en Politieke Rechten (BPR) enerzijds en Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESC-rechten) anderzijds, wat leidde tot verschillende benaderingen in de praktijk.
#### 3.1.1 Categorische verdragen
De oorspronkelijke opdeling manifesteerde zich in aparte verdragen:
* **Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR)**
* **Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (ICESCR)**
* **Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)**
* **Europees Sociaal Handvest (ESH)** (zowel de oorspronkelijke versie uit 1961 als de herziene versie uit 1996)
#### 3.1.2 Gevolgen van de opdeling
De historische opdeling bracht enkele cruciale, zij het tegenwoordig grotendeels achterhaalde, verschillen met zich mee:
* **Verplichtingen:** BPR werden beschouwd als onmiddellijk afdwingbaar, terwijl ESC-rechten aanvankelijk werden gezien als programmeringsrechten met "geleidelijke verwezenlijking" ("progressive realisation") en beperktere afdwingbaarheid door de beschikbare middelen van de staat.
* **Individuele klachten:** Aanvankelijk was er geen mechanisme voor individuele klachten over ESC-rechten, wat de afdwingbaarheid verder beperkte.
* **Rechtstreekse werking:** Er was terughoudendheid om ESC-rechten rechtstreekse werking te geven in nationale rechtsordes, in tegenstelling tot BPR.
De praktijk en evoluerende interpretaties hebben deze scheiding grotendeels doen vervagen, waarbij ESC-rechten steeds meer als even fundamenteel en afdwingbaar worden beschouwd. Indirecte afdwingbaarheid via BPR, bijvoorbeeld via het EVRM, is eveneens mogelijk.
### 3.2 Het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (ICESCR)
Het ICESCR is een centraal verdrag voor ESC-rechten.
#### 3.2.1 Artikel 1 ICESCR
Dit artikel benadrukt het recht op economische zelfbeschikking.
#### 3.2.2 Artikel 2 ICESCR: Principe van geleidelijke verwezenlijking en non-discriminatie
* **Lid 1: Geleidelijke verwezenlijking en beschikbare middelen:** Staten verbinden zich ertoe, met de beschikbare middelen, stappen te ondernemen om de rechten in het verdrag geleidelijk volledig te realiseren. Dit omvat zowel individuele inspanningen als internationale samenwerking.
* **Lid 2: Non-discriminatie:** Dit verbod geldt onmiddellijk en onvoorwaardelijk, ongeacht de beschikbare middelen van de staat.
#### 3.2.3 Onmiddellijke verplichtingen
Ondanks het principe van geleidelijke verwezenlijking, zijn er ook onmiddellijke verplichtingen:
* **Negatieve verplichtingen:** Staten mogen geen bestaande rechten afbreken of schenden (bv. gedwongen uitzettingen, vernietiging van woningen). Dit valt *niet* onder het principe van geleidelijke verwezenlijking.
* **Discriminatieverbod:** Staten moeten ervoor zorgen dat rechten niet worden ontzegd op basis van discriminatie, ongeacht beschikbare middelen (bv. het niet bouwen van een ziekenhuis in een bepaalde regio).
#### 3.2.4 Kernverplichtingen (Minimumverplichtingen)
Staten hebben niet enkel een verplichting om geleidelijk naar volledige realisatie te werken, maar ook om een *minimum* aan rechten te garanderen dat nooit mag worden geschonden. Deze kernverplichtingen worden vaak gedefinieerd in *General Comments*.
* **Stappen nemen:** Staten moeten concrete stappen ondernemen richting geleidelijke verwezenlijking, zoals het aannemen van wetgeving en het formuleren van strategieën.
#### 3.2.5 Rechterlijke afdwingbaarheid
Het Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten hecht belang aan de rechterlijke afdwingbaarheid van bepaalde bepalingen, zoals:
* Artikel 3 (non-discriminatie)
* Artikel 7 (recht op arbeid en billijke arbeidsvoorwaarden)
* Artikel 8 (recht op vakbonden, stakingsrecht)
* Artikel 10(3) (bescherming van gezinnen, kinderen, moederschap)
* Artikel 13(2)(a) (recht op gratis en verplicht basisonderwijs)
* Artikel 13(3) en (4) (recht op vrije keuze van onderwijs, academische en artistieke vrijheid)
* Artikel 15 (recht op deelname aan cultureel leven, auteursrechten)
#### 3.2.6 Beperkingsclausule (Artikel 4 ICESCR)
Dit artikel bevat een algemene beperkingsclausule die van toepassing is op het hele verdrag. Beperkingen zijn toegestaan mits:
* Ze bij wet zijn voorzien.
* Ze een legitiem doel dienen.
* Ze noodzakelijk zijn in een democratische samenleving (evenredigheidstoets).
### 3.3 Het Europees Sociaal Handvest (ESH)
Het ESH, met versies uit 1961 en 1996, specificeert rechten in de context van werk en sociale bescherming.
#### 3.3.1 Types van rechten
Het ESH omvat een breed scala aan rechten, onderverdeeld in:
* **Bescherming in arbeidscontext:** Recht op werk, bescherming in de werksfeer, vakbondsrechten, recht om in het buitenland te werken.
* **Bijzondere bescherming voor categorieën werknemers:** Vrouwen, werknemers met gezinsverantwoordelijkheden, migranten.
* **Sociale bescherming voor iedereen:** Sociale zekerheid, bijstand aan het gezin, behoorlijke levensstandaard (voedsel, kleding, huisvesting), gezondheidszorg, onderwijs.
* **Bijzondere bescherming buiten de werksfeer:** Kinderen, personen met een handicap, gezinnen, ouderen.
#### 3.3.2 'À la carte' concept (Herziene ESH, 1996)
De herziene versie van het ESH kent een 'à la carte' benadering, waarbij staten zich verplichten tot een minimum aantal artikelen (ten minste zes van negen kernartikelen) en een selectie van aanvullende artikelen. Dit maakt het voor staten makkelijker om toe te treden, maar leidt ook tot een gefragmenteerd toepassingsgebied.
#### 3.3.3 Toezichtsysteem ESH
Het ESH wordt gemonitord door:
* **Een expertencomité:** Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) beoordeelt de naleving door staten.
* **Optioneel protocol voor individuele klachten:** Ingevoerd in 2014 voor België.
* **Collectief klachtenmechanisme:** Mogelijkheid voor geaccrediteerde NGO's en sociale partners om klachten tegen lidstaten in te dienen bij de Raad van Europa.
> **Tip:** De mogelijkheid om collectieve klachten in te dienen is een krachtig instrument om beleid te beïnvloeden, zelfs als de uitspraken niet direct afdwingbaar zijn.
### 3.4 Algemene principes en benaderingen van ESC-rechten
#### 3.4.1 Het principe van progressieve verwezenlijking
Dit principe, zoals uiteengezet in artikel 2(1) ICESCR, betekent dat staten hun best moeten doen om de ESC-rechten geleidelijk te realiseren, met inachtneming van hun beschikbare middelen. Dit vereist wel *onmiddellijke* inspanningen, zoals het aannemen van wetgeving en beleidsmaatregelen.
#### 3.4.2 De "kegelrollerzaak" en de plicht tot handhaving
Deze zaak illustreert de spanning tussen wettelijke verplichtingen en de feitelijke handhaving ervan door overheden. De Vlaamse regering werd veroordeeld voor het niet proactief controleren op de doorvoer van militaire goederen naar Israël, ondanks bestaande vergunningsplichten en een beleidslijn van vermoedelijke weigering. De rechter benadrukte de *actieve* plicht van de staat om verplichtingen na te komen.
#### 3.4.3 De rol van staten in mensenrechtenbescherming
Staten hebben niet alleen negatieve verplichtingen (niet schenden), maar ook positieve verplichtingen:
* **Respect:** Staten moeten de rechten niet schenden.
* **Beschermen:** Staten moeten derde partijen (bv. bedrijven) beletten de rechten te schenden.
* **Vervullen:** Staten moeten de nodige stappen ondernemen om de volledige verwezenlijking van de rechten te waarborgen.
#### 3.4.4 De overdraagbaarheid van juridische normen: non-refoulement en ernstig zieke migranten
Het non-refoulement principe (niet terugsturen naar een land waar men risico loopt op ernstige mensenrechtenschendingen) wordt steeds breder geïnterpreteerd, ook in het licht van de gezondheidstoestand van migranten (bv. *Paposhvili v. België*). Dit toont de evolutie en uitbreiding van mensrechtenbescherming door rechtspraak.
### 3.5 Integrale benadering van mensenrechten
De les benadrukt het belang van een holistische en geïntegreerde benadering van mensenrechten, waarbij de traditionele scheiding tussen BPR en ESC-rechten wordt overstegen. Dit betekent rekening houden met:
* Alle relevante bronnen en mechanismen.
* De onderlinge verbondenheid en ondeelbaarheid van alle mensenrechten.
* De verschillende dimensies van een mensenrechtensituatie (bv. ook de rechten van de dader, kinderrechten).
* Intersectionaliteit: de manier waarop verschillende vormen van discriminatie elkaar versterken.
> **Tip:** Bij het analyseren van mensenrechtensituaties, probeer altijd een breder perspectief te hanteren en te kijken hoe verschillende rechten en categorieën van rechthebbenden met elkaar verbonden zijn.
### 3.6 Specifieke instrumenten en mechanismen
* **VN Anti-Folterverdrag (CAT):** Specifiek verdrag gericht op de preventie en bestrijding van foltering, met een Comité dat toezicht houdt en nationale preventiemechanismen (NPMs) bevordert.
* **Europees Verdrag ter Preventie van Foltering (ECPT):** Bezoekrecht aan detentie-instellingen.
* **Optioneel Protocol bij het VN Anti-Folterverdrag (OPCAT):** Creëert nationale preventiemechanismen (NPMs). België heeft dit ondertekend maar nog niet geratificeerd.
* **Speciale VN-procedures (bv. Special Rapporteur on Torture):** Monitoren de situatie van specifieke rechten of landen.
* **Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI), Comité P, Comité I, Gegevensbeschermingsautoriteit, Unia:** Voorbeelden van 'sectorale' mensenrechteninstellingen in België, die zich richten op specifieke domeinen. Het FIRM (Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens) heeft een residuair mandaat om lacunes op te vullen.
### 3.7 Het verbod op foltering en onmenselijke/vernederende behandeling
Dit verbod is een *absoluut* recht, waarop geen enkele uitzondering mogelijk is, zelfs niet in tijden van noodtoestand.
* **Definitie:** Foltering omvat ernstige fysieke of psychische pijn, veroorzaakt door of met toestemming van een overheidsfunctionaris, met een specifieke intentie. Onmenselijke of vernederende behandeling vereist een lagere drempel van ernst, maar raakt nog steeds aan de menselijke waardigheid.
* **Evolutieve interpretatie:** De interpretatie van wat onder artikel 3 EVRM valt, evolueert mee met de maatschappelijke normen en de inzichten van de rechtspraak (bv. *Tyrer v. UK*, *Selmouni v. France*).
* **Positieve verplichtingen:** Staten moeten niet alleen foltering voorkomen, maar ook zorgen voor degelijke training van ordehandhavers en adequate rechtsmiddelen voor slachtoffers.
* **Non-refoulement:** Dit principe, dat verbiedt om personen terug te sturen naar een land waar ze risico lopen op foltering, is in de interpretatie van het EVRM ook absoluut.
* **Kwetsbare personen:** Bij de beoordeling van geweld door ordehandhavers, is de kwetsbaarheid van het individu (bv. minderjarigheid, psychische problemen) cruciaal. Het geweld moet strikt noodzakelijk zijn en proportioneel, met speciale aandacht voor de omstandigheden.
### 3.8 Politiegeweld en mensenrechten
De Liga voor Mensenrechten en jurisprudentie van het EHRM belichten de uitdagingen rond politiegeweld:
* **Etnisch profileren:** Problematisch bij identiteitscontroles, waarbij bepaalde groepen onevenredig vaak worden geviseerd. Het ontbreken van systematische data-verzameling hierover is een struikelblok.
* **Gebruik van geweld:** Het EHRM hanteert een strenge proportionaliteitstoets. Geweld is enkel toegelaten indien strikt noodzakelijk door het gedrag van de betrokkene. De *Bouyid v. Belgium* zaak (Grote Kamer) verhoogde de drempel voor wat als toelaatbaar geweld wordt beschouwd, vooral wanneer personen van hun vrijheid zijn beroofd.
* **Onderzoek:** Bij incidenten met politie is er een positieve verplichting voor staten om grondig onderzoek te doen, ook naar mogelijke racistische motieven. De bewijslast kan soms verschuiven naar de staat indien feiten enkel door de autoriteiten bekend zijn.
* **Training en procedures:** Onvoldoende training van politiepersoneel en gebrekkige procedures bij het gebruik van geweld kunnen leiden tot schendingen van artikel 2 EVRM (recht op leven) en artikel 3 EVRM (foltering en onmenselijke behandeling).
* **Verantwoordelijkheid van planners:** De Trevalec-zaak benadrukt dat ook de planning en organisatie van politieoperaties onder de loep worden genomen bij de beoordeling van geweld.
### 3.9 Strategisch procederen voor mensenrechten
Dit omvat het gebruik van juridische middelen om structurele problemen aan te pakken en bredere maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen.
* **Methoden:** Selectie van zaken met breder belang, cliënt als vertegenwoordiger van sociale beweging, nauwe samenwerking tussen cliënt en advocaat, combinatie van juridische en niet-juridische actie.
* **Rol van rechtbanken:** Naast het individuele belang, kunnen juridische procedures ook dienen om de politieke en maatschappelijke discussie aan te wakkeren en de interpretatie van de wet te beïnvloeden.
* **Beperkingen:** Juridische uitspraken zijn relatief, procedurele hindernissen kunnen toegang tot recht bemoeilijken. De "containerzaak" illustreert hoe een juridische procedure kan leiden tot een beleidswijziging en maatschappelijk debat, zelfs als de directe juridische overwinning uitblijft.
* **Vlaams wapenhandelbeleid:** De zaak toont aan dat beleidslijnen en verdragen, zoals de plicht om genocide te voorkomen, concrete gevolgen hebben voor het vergunnen van militaire goederen.
### 3.10 Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM) en Nationale Mensenrechteninstellingen (NHRI's)
* **NHRI's:** Onafhankelijke overheidsinstanties met een mandaat om mensenrechten te beschermen en bevorderen, conform de *Parijse beginselen*. Deze beginselen garanderen onafhankelijkheid, een breed mandaat, pluralisme en adequate middelen. Accreditatie door de GANHRI (met status 'A' voor volledige conformiteit) geeft recht op participatie in internationale fora.
* **FIRM:** Een Belgische NHRI met een residuair mandaat. Het brengt adviezen uit, volgt de tenuitvoerlegging van internationale verplichtingen op en promoot mensenrechten. Het fungeert ook als Anti-SLAPP Knooppunt en Nationaal Preventiemechanisme (NPM).
* **SLAPPs (Strategic Lawsuits Against Public Participation):** Juridische procedures die worden gebruikt om dissidenten, journalisten en NGO's het zwijgen op te leggen. De EU en de Raad van Europa werken aan regelgeving om deze praktijken tegen te gaan.
* **Recht op betogen:** Een fundamenteel recht dat beperkingen kent, maar deze moeten voldoen aan de beginselen van wettigheid, legitimiteit en proportionaliteit. Het FIRM heeft bezwaren geuit tegen wetsvoorstellen die de vrijheid van betogen te veel beperken, met name preventieve betogingsverboden.
### 3.11 Specifieke situaties: de rol van universiteiten en de bezetting van Palestina
* **Universitaire banden met Israël:** De bezetting van Palestina en het conflict in Gaza hebben geleid tot discussies over de ethische verantwoordelijkheid van universiteiten met banden met Israëlische instellingen en bedrijven die betrokken zijn bij schendingen van internationaal recht. Het concept van "complicity" en "epistemic occupation" wordt hierbij aangehaald.
* **Studentenactivisme:** Studentenprotesten, zoals de bezetting van universiteitsgebouwen, vormen een uitoefening van het recht op protest, maar moeten de grenzen van proportionaliteit en de rechten van anderen respecteren. Juridische procedures kunnen worden ingesteld om deze acties te beëindigen, waarbij de rechtbanken een afweging maken tussen de vrijheid van meningsuiting en betogen enerzijds, en de rechten van de instelling anderzijds.
* **De rol van kennisinstellingen in het conflict:** Israëlische universiteiten worden gezien als actoren die bijdragen aan het onderdrukken van Palestijnen, zowel door onderzoek en technologie te leveren aan het leger als door Palestijnse perspectieven te marginaliseren.
### 3.12 Mensenrechtenbeleid en strategisch procederen
* **Mensrechtenbeleid UGent:** De universiteit heeft een preventief en reactief mechanisme om de impact van onderzoek op mensenrechten te beoordelen.
* **Strategisch procederen:** Het gebruiken van juridische middelen om structurele oplossingen te bekomen voor maatschappelijke problemen, zoals in de "Containerzaak" of de aanpak van mensenrechtenschendingen door bedrijven.
* **De "Containerzaak":** Een juridische strijd rond de doorvoer van militaire goederen naar Israël, die aantoont hoe een rechtszaak kan leiden tot beleidswijzigingen en maatschappelijke bewustwording.
* **De "Container met kegelrollagers":** Deze zaak benadrukt de vergunningsplicht voor militaire goederen en de plicht van staten om niet bij te dragen aan genocide of oorlogsmisdaden. De uitspraak van de rechter onderstreepte de *actieve* plicht van de overheid om wetgeving en internationale verplichtingen na te leven.
### 3.13 Dossier van de containers met kegelrollagers
Deze specifieke zaak, die een juridische procedure voor de Vlaamse regering betrof, illustreert de toepassing van het Wapenhandeldecreet op militaire goederen bestemd voor Israël.
* **Feiten:** Een container met kegelrollagers, afkomstig van een militair bedrijf en bestemd voor een Israëlische firma die tanks onderhoudt, werd onderschept in de haven van Antwerpen.
* **Juridisch kader:** Het Wapenhandeldecreet verbiedt de doorvoer van militaire goederen zonder vergunning en vereist weigering indien er een reëel risico bestaat dat de goederen bijdragen aan genocide of oorlogsmisdaden.
* **Beleid en handhaving:** Ondanks een beleidslijn van vermoedelijke weigering voor militaire goederen bestemd voor Israël, bleek de handhaving gebrekkig. De rechter veroordeelde de Vlaamse regering voor het niet proactief toezien op de naleving van de wetgeving, en benadrukte dat de staat zijn verplichtingen niet kan afwentelen op burgers.
* **Precedentwaarde:** De uitspraak bevestigt de plicht tot actieve handhaving en de juridische gevolgen van internationale verplichtingen, zoals de Genocideconventie, voor de doorvoer van militair materiaal. Het erkennen van de genocide als een feitelijk gegeven met afdwingbare juridische gevolgen is hierin cruciaal.
---
# Belgisch buitenlands beleid en VN mensenrechtenmechanismen
Hier is de samenvatting van het Belgisch buitenlands beleid en de VN mensenrechtenmechanismen, opgesteld als een examengericht studiemateriaal:
## 4. Belgisch buitenlands beleid en VN mensenrechtenmechanismen
Dit gedeelte onderzoekt de rol van België in het internationale mensenrechtenbeleid, de structuur van het VN mensenrechtenapparaat, de werking van de Mensenrechtenraad, Speciale Procedures en de interactie tussen de EU en VN.
### 4.1 De rol van België in het internationaal mensenrechtenbeleid
België integreert mensenrechten in zijn buitenlands beleid via het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, meer specifiek de Directie-generaal voor Multilaterale Zaken & Mondialisering (DGM). De Dienst Mensenrechten en Democratie binnen DGM is verantwoordelijk voor het uitdragen van het mensenrechtenbeleid op bilateraal en multilateraal niveau.
België volgt de EU-benadering inzake mensenrechten, die verankerd is in de Verdragen van de Europese Unie (TEU). Artikel 2 TEU stelt mensenrechten als een fundamentele waarde van de EU, en Artikel 21 TEU benadrukt de leidende principes voor het externe optreden van de Unie, waaronder universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten.
De EU heeft verschillende instrumenten en strategieën om mensenrechten te bevorderen:
* **EU Strategic Framework and Action Plan on Human Rights and Democracy (2020-2027):** Een publiek document dat de prioriteiten uiteenzet.
* **EU Human Rights and Democracy Country Strategies:** Niet-publieke strategieën per derde land, met een vast format.
* **EU Guidelines:** Richtsnoeren over specifieke thema's zoals de doodstraf, foltering, mensenrechtenverdedigers, enz.
* **EU Special Representative for Human Rights:** Een speciale vertegenwoordiger die het mensenrechtenbeleid van de EU op internationaal niveau behartigt.
* **EU-UN relaties:** Jaarlijkse Raadsconclusies over EU-prioriteiten in VN- menneskerrechtenfora en een strategisch werkplan voor de EU-actie in de VN Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de VN Algemene Vergadering.
België is actief betrokken bij internationale fora zoals de VN Mensenrechtenraad, de OVSE (3e Dimensie) en de Raad van Europa.
### 4.2 De VN mensenrechtenmechanismen: een tweepijlersysteem
Het VN mensenrechtensysteem is opgebouwd rond twee pijlers:
#### 4.2.1 Op het Handvest gebaseerde mechanismen (Charter-based)
Deze mechanismen zijn gebaseerd op het VN-Handvest en omvatten onder meer:
* **De Mensenrechtenraad (HRC):** Opgericht in 2006 als opvolger van de Commissie Mensenrechten. Het is een intergouvernementeel orgaan van de Algemene Vergadering met 47 leden die voor mandaten van drie jaar worden gekozen, met een maximum van twee opeenvolgende mandaten. België is momenteel lid (2023-2025). De Raad organiseert drie reguliere sessies per jaar en kan speciale spoedzittingen bijeenroepen. Het werk is georganiseerd rond 10 agendapunten, waaronder algemene debatten, interactieve dialogen en de adoptie van resoluties.
* **Mechanismen binnen de HRC:**
* **Universal Periodic Review (UPR):** Een peer-review mechanisme waarbij alle VN-lidstaten periodiek worden beoordeeld.
* **Speciale Procedures:** Onafhankelijke experts (Special Rapporteurs, Onafhankelijke Experts, Werkgroepen) die toezien op specifieke thema's (thematische mandaten) of landen (landenmandaten). Er zijn 46 thematische en 13 landenmandaten. België heeft ook een expert in een thematisch mandaat.
* **Onderzoeksmechanismen:** Onafhankelijke onderzoekscommissies en fact-finding missies, vaak ingesteld bij ernstige schendingen.
* **Advisory Committee:** Een "think tank" van 18 onafhankelijke experten die studies en adviezen uitbrengt aan de HRC. België heeft een expert in dit comité.
* **De Commissie voor de Status van de Vrouw (CSW):** Focus op gendergelijkheid en de rechten van vrouwen. België heeft hier ook een prioriteit van gemaakt.
#### 4.2.2 Op verdragen gebaseerde mechanismen (Treaty-based)
Deze mechanismen baseren zich op de VN mensenrechtenverdragen en de toezichthoudende organen (verdragsorganen) die toezien op de naleving ervan.
* **VN Mensenrechtenverdragen:** Er zijn negen kernverdragen en bijbehorende optionele protocollen. België heeft 8 van de 9 kernverdragen geratificeerd, inclusief protocollen. Dit omvat onder andere het IVBPR (burgerlijke en politieke rechten) en het IVESCR (economische, sociale en culturele rechten).
* **Verdragsorganen (Treaty Bodies):** Comités van onafhankelijke experts die de naleving van de verdragen monitoren. Ze ontvangen periodieke rapporten van staten en behandelen individuele klachten. Ze vaardigen ook Algemene Commentaren uit om de inhoud van de verdragen te verduidelijken.
### 4.3 De Mensenrechtenraad (HRC) en Speciale Procedures
#### 4.3.1 De Mensenrechtenraad (HRC)
* **Oprichting en samenstelling:** Vervangt de oude Commissie Mensenrechten. Leden zijn staten, gekozen door de Algemene Vergadering, met aandacht voor geografische spreiding. België is lid en streeft naar specifieke focusgebieden zoals verantwoording, het bevorderen van burgerruimte, gelijkheid, en de ondeelbaarheid van rechten.
* **Werking:** Sessions, agendapunten, resoluties, politieke onderhandelingen en consensusvorming zijn cruciaal. De aanloop naar resoluties, zoals de Belgische initiatieven over gendergerelateerd geweld en de doodstraf, illustreert de politieke dynamiek. Amendementen en stemmingen maken deel uit van het proces.
#### 4.3.2 Speciale Procedures
* **Rol:** Onafhankelijke deskundigen die de mensenrechtensituatie in landen monitoren of specifieke thema's onderzoeken. Ze fungeren als de "ogen en oren" van de HRC. Ze brengen rapporten uit, doen aanbevelingen en kunnen landenbezoeken afleggen.
* **Thematische mandaten:** 46 thema's, zoals foltering, vrijheid van meningsuiting, etc.
* **Landenmandaten:** 13 landen, met Speciale Rapporteurs die de situatie in specifieke landen volgen.
* **Onderzoeksmechanismen:** Instellingen zoals onderzoekscommissies die diepgaande analyses uitvoeren bij ernstige schendingen.
* **Voorbeeld:** Het werk van de Special Rapporteur over Palestina, Francesca Albanese, en de Independent International Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and Israel, benadrukken de rol van Speciale Procedures in het documenteren van schendingen en het juridisch analyseren van situaties, met name in de context van het VN-kader voor bedrijven en mensenrechten en het genocideverbod.
### 4.4 De interactie tussen de EU en VN in het mensenrechtenbeleid
De EU-prioriteiten inzake mensenrechten zijn nauw afgestemd op de VN-agenda. De EU steunt het multilaterale systeem en de VN Mensenrechtenraad als centraal orgaan voor mensenrechtenbescherming. EU-lidstaten coördineren hun standpunten en stemgedrag binnen de VN, vaak via de COHOM-werkgroep. De EU streeft naar consistentie in haar extern beleid door middel van richtsnoeren en strategieën, en haar deelname aan VN-fora versterkt haar invloed.
### 4.5 Nationale Mensenrechteninstellingen (NHRI's) en het Federale Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (FIRM)
#### 4.5.1 Nationale Mensenrechteninstellingen (NHRI's)
* **Definitie:** Overheidsinstanties met een constitutioneel of wettelijk mandaat om mensenrechten te beschermen en te bevorderen. Ze opereren onafhankelijk van de overheid en het maatschappelijk middenveld.
* **Ontwikkeling en de Beginselen van Parijs:** De geschiedenis van NHRI's gaat terug tot na de oprichting van de VN. De **Beginselen van Parijs** (1991), goedgekeurd door de VN-Vergadering, vormen de internationale normen voor hun oprichting en werking. Deze beginselen benadrukken onder meer:
* Oprichting via primaire wetgeving (grondwet of wet).
* Onafhankelijkheid (juridisch, operationeel, financieel).
* Pluralisme in samenstelling.
* Een breed mandaat om alle mensenrechten te bevorderen en te beschermen.
* Adequate bevoegdheden en middelen.
* Samenwerking met andere actoren en internationale betrokkenheid.
* **Accreditatie:** NHRI's worden geaccrediteerd door de GANHRI (Global Alliance of National Human Rights Institutions). Status 'A' betekent volledige conformiteit met de Beginselen van Parijs en geeft specifieke participatierechten in internationale fora.
#### 4.5.2 Het FIRM (Federale Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen)
* **Ontstaan en doel:** Opgericht bij wet in 2019 om het Belgische landschap van onafhankelijke mensenrechtenorganisaties te vervolledigen. Het streeft naar een interfederaal instituut met een klachtenprocedure en internationale A-status.
* **Opdrachten:**
* Uitbrengen van adviezen en rapporten over de conformiteit van wetgeving met internationale mensenrechteninstrumenten.
* Opvolgen van de tenuitvoerlegging van internationale verplichtingen door Belgische overheden.
* Stimuleren van de bekrachtiging van nieuwe internationale mensenrechteninstrumenten.
* Samenwerken met VN- en regionale mensenrechtenorganen (bv. parallelle rapportage).
* Bevorderen van mensenrechten via campagnes en lezingen.
* **Mandaat en positionering:** Het FIRM heeft een federaal mandaat maar werkt naar interfederalisering. Het heeft een breed, residuair mandaat dat lacunes opvult die niet door andere sectorale instellingen (zoals Comité P, Unia) worden gedekt.
* **Bijkomende mandaten:**
* **Nationaal Preventiemechanisme (NPM):** Op grond van het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen Foltering (OPCAT), voor preventieve bezoeken aan detentieplaatsen. België heeft het protocol ondertekend maar nog niet geratificeerd. FIRM coördineert de samenwerking tussen de verschillende nationale instanties die de NPM-taken zullen uitvoeren.
* **Knooppunt voor Anti-SLAPP:** Het FIRM fungeert als informatiepunt ter bestrijding van Strategische Rechtszaken tegen Publieke Participatie (SLAPP).
* **Werk en voorbeelden:** Het FIRM adviseert over wetgeving, voert onderzoek uit (bv. naar de impact van druk op mensenrechtenorganisaties, "Defend the Defenders" rapport) en werkt samen met het maatschappelijk middenveld. Ze formuleren ook aanbevelingen aan de overheid, bijvoorbeeld inzake betogingsverboden. De analyse van de voorgestelde gerechtelijke betogingsverboden en de omzendbrief over individuele preventieve betogingsverboden illustreert hun rol in het bewaken van de proportionaliteit en wettigheid van dergelijke maatregelen.
* **Structurele samenwerking:** FIRM werkt samen met andere sectoren en het middenveld, en informeert de politieke wereld (bv. via memorandums voor verkiezingen).
### 4.6 Het Europees Sociaal Handvest (ESH) en collectieve klachten
Het Europees Sociaal Handvest (ESH) is een regionaal mensenrechteninstrument dat economische en sociale rechten beschermt. Het werkt met een "à la carte" concept waarbij staten zich verbinden tot een minimumaantal artikelen. Het collectieve klachtenmechanisme, ingesteld bij Protocol 1995, laat geaccrediteerde Europese NGO's toe klachten tegen lidstaten in te dienen bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR). Dit mechanisme richt zich op beleid en heeft een belangrijke impact op de juridische normen voor lobbywerk en beleidsvorming. Verschillende zaken, zoals die tegen Frankrijk (landmark case inzake recht op wonen) en Nederland (noodopvang), tonen de potentie van dit mechanisme. De zaak tegen België (2021) benadrukt het belang van het ESH, zelfs als het recht op wonen niet geratificeerd is, via artikel 16 (recht op familieleven).
### 4.7 Recht op protest en politieke vrijheden
De vrijheid van betogen is een fundamenteel recht, beschermd door artikel 11 EVRM en artikel 26 Grondwet. Beperkingen hierop moeten voldoen aan de principes van wettigheid, legitimiteit en noodzakelijkheid in een democratische samenleving. Het FIRM heeft kritische adviezen uitgebracht over wetsvoorstellen en omzendbrieven die de vrijheid van betogen inperken, benadrukkend dat dergelijke beperkingen, zeker met een preventief karakter, juridisch en proportioneel moeten zijn en best in het parlement worden besproken. De strijd tegen SLAPP's (Strategische Rechtszaken tegen Publieke Participatie) is ook een belangrijk aandachtspunt voor het FIRM, om de democratische ruimte te beschermen.
### 4.8 Foltering en onmenselijke behandelingen: een absoluut verbod
Het verbod op foltering is een absoluut en niet-afwijkbaar mensenrecht, nauw verbonden met menselijke waardigheid. Dit verbod is verankerd in diverse internationale en regionale instrumenten, waaronder het VN-verdrag tegen Foltering (UNCAT) en het EVRM (artikel 3).
* **Definitie en interpretatie:** Foltering, onmenselijke en vernederende behandeling worden door rechtbanken en verdragsorganen geïnterpreteerd aan de hand van de ernst, context, duur en effecten op het slachtoffer. Er is een evolutie in de interpretatie van het EHRM, dat het minimumdrempel voor schendingen aanpast, met name voor personen in een kwetsbare positie of onder controle van staatsagenten (zoals in de zaak Bouyid).
* **Positieve verplichtingen van staten:** Staten hebben de plicht om foltering en onmenselijke behandelingen te voorkomen door middel van wetgeving, training van personeel en preventieve maatregelen (zoals onaangekondigde bezoeken aan detentiecentra, zoals mogelijk gemaakt door het Europees Verdrag ter Preventie van Foltering - CPT).
* **Non-refoulement:** Het principe dat personen niet mogen worden teruggestuurd naar een land waar zij een reëel risico lopen op foltering of onmenselijke behandelingen, is een belangrijk aspect van het folterverbod. Dit principe wordt steeds meer geïnterpreteerd als absoluut, zelfs in geval van ernstige ziekte (zie zaak Paposhvili v. België).
* **Juridische procedures en bewijslast:** Bij schendingen van artikel 3 EVRM kan de bewijslast deels op de staat rusten, zeker wanneer de feiten zich afspelen onder staatscontrole of wanneer de staat onvoldoende bewijs levert om de versie van het slachtoffer te weerleggen. De kwestie van raciale motivatie in politiegeweld vereist een specifieke onderzoeksplicht.
* **België en het folterverbod:** België heeft het VN-verdrag tegen Foltering ondertekend, maar nog niet geratificeerd. De oprichting van een Nationaal Preventiemechanisme (NPM) is in voorbereiding. De rechtspraak van het EHRM inzake politiegeweld en detentieomstandigheden toont aan dat er knelpunten zijn in de naleving van het folterverbod en de daaraan gerelateerde verplichtingen.
### 4.9 Politie en mensenrechten
Het spanningsveld tussen burger en politie, met name in relatie tot etnisch profileren, identiteitscontroles en het gebruik van geweld, is een belangrijk aandachtspunt.
* **Etnisch profileren:** Jongeren met een migratieachtergrond voelen zich onevenredig vaak gecontroleerd. Er is een gebrek aan data over identiteitscontroles, wat de analyse bemoeilijkt.
* **Gebruik van geweld door ordehandhavers:** Het EHRM hanteert een strikte proportionaliteitstoets voor het gebruik van geweld. Elke inmenging in menselijke waardigheid is in principe een schending van artikel 3 EVRM, tenzij het geweld strikt noodzakelijk was door het gedrag van de betrokkene. Het Hof legt de lat hoog voor het bewijzen van "noodzakelijkheid", vooral in situaties van kwetsbaarheid zoals bij minderjarigen of personen met psychische problemen. Dit is duidelijk in contrast met de eerdere kameruitspraak in de zaak Bouyid.
* **Juridische kaders en training:** Belgische wetgeving en procedures rond het gebruik van geweld door politie en cipiers worden kritisch geëvalueerd. Er is een noodzaak aan duidelijkere instructies, betere training (inclusief over kwetsbare groepen en specifieke technieken) en een grondigere evaluatie van de proportionaliteit, zoals aangegeven in arresten zoals Tekin & Arslan en L.G. (2018).
* **Verantwoordelijkheid van de staat:** Staten hebben positieve verplichtingen om hun personeel adequaat op te leiden en te zorgen voor een correcte implementatie van de regels. Falende informatiestromen of een gebrek aan preventieve maatregelen kunnen leiden tot schendingen van artikel 2 EVRM (recht op leven) en artikel 3 EVRM (foltering en onmenselijke behandeling).
* **Strategische procedures:** Burgers en NGO's zetten juridische middelen in, zoals bij de "containerzaak" van vzw Vredesactie en de Liga voor de Mensenrechten, om de naleving van wapenhandeldecreten te waarborgen en de overheid te dwingen haar verplichtingen na te leven. Dit illustreert hoe juridische actie kan worden gebruikt om structurele problemen aan te pakken en maatschappelijke verandering teweeg te brengen.
---
# Nationale Mensenrechteninstellingen en het FIRM
Hier is de gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "Nationale Mensenrechteninstellingen en het FIRM", opgesteld volgens uw specificaties.
## 5. Nationale mensenrechteninstellingen en het FIRM
Nationale mensenrechteninstellingen (NHRI's) spelen een cruciale rol in het beschermen en bevorderen van mensenrechten op nationaal niveau, conform internationale normen zoals de Beginselen van Parijs, met het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM) als Belgisch voorbeeld.
### 5.1 Introductie tot Nationale Mensenrechteninstellingen (NHRI's)
#### 5.1.1 Definitie en doel
Nationale mensenrechteninstellingen worden gedefinieerd als overheidsinstanties met een grondwettelijk en/of wettelijk mandaat om de mensenrechten te beschermen en te bevorderen. Ze opereren onafhankelijk van de overheid en van het middenveld.
#### 5.1.2 Geschiedenis en evolutie
* **1946:** De Economische en Sociale Raad van de VN nodigde lidstaten uit om na te denken over het oprichten van lokale mensenrechtencommissies.
* **1947:** Frankrijk richtte de eerste nationale mensenrechtencommissie op: de *Commission nationale consultative des droits de l’homme* (CNCDH).
* **1978:** Een VN-seminarie in Genève werkte richtlijnen uit voor de structuur en werking van nationale instituten, en introduceerde de term 'Nationaal instituut voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten'.
* **1991:** De *Parijse beginselen* werden opgesteld tijdens een internationale workshop, waarin de vereisten voor legitieme, geloofwaardige en effectieve NHRI's werden vastgelegd.
* **1992-1993:** De Commissie voor de Rechten van de Mens en de Algemene Vergadering van de VN keurden de Parijse beginselen goed, met een verdere aanmoediging van de oprichting van NHRI's tijdens de Wereldconferentie over Mensenrechten in Wenen.
#### 5.1.3 De Parijse beginselen
De Parijse beginselen vormen de minimumnormen voor NHRI's om effectief te zijn en geloofwaardigheid te verwerven. De belangrijkste elementen zijn:
* **Oprichting krachtens primair recht of de grondwet:** Dit zorgt voor een sterke wettelijke basis en onafhankelijkheid.
* **Onafhankelijkheid:** Juridische, operationele, beleidsmatige en financiële onafhankelijkheid van zowel de overheid als niet-gouvernementele organisaties, evenals onafhankelijke leden.
* **Pluralisme:** Samenstelling die de diverse maatschappelijke krachten van de samenleving weerspiegelt.
* **Breed mandaat:** Bevoegdheid om alle door internationaal recht erkende mensenrechten te bevorderen en te beschermen. Dit omvat advies geven, toezicht houden, klachten ontvangen en educatie verzorgen.
* **Adequate bevoegdheden:** Mogelijkheid om onderzoeken in te stellen, bewijzen te verzamelen, te overleggen met NGO's en overheden, en rapporten te publiceren.
* **Adequate middelen:** Voldoende financiële middelen, personeel, infrastructuur en institutionele capaciteit om de taken uit te voeren.
* **Samenwerking:** Erkenning van de noodzaak om samen te werken met andere overheidsinstellingen, NGO's en maatschappelijke organisaties.
* **Internationale betrokkenheid:** Mogelijkheid om expertise in te brengen in internationale en regionale mensenrechtenorganen en -mechanismen.
#### 5.1.4 Accreditatie en GANHRI
NHRI's moeten voldoen aan de Parijse beginselen om geaccrediteerd te worden door de *Global Alliance of National Human Rights Institutions* (GANHRI). Accreditatie kent twee statussen:
* **Status A:** Volledig in overeenstemming met de Parijse beginselen, met specifieke participatierechten in internationale en regionale mechanismen (zoals spreekrecht in de VN Mensenrechtenraad).
* **Status B:** Gedeeltelijk in overeenstemming.
Op dit moment zijn er 118 leden van GANHRI, waarvan 91 met status A en 27 met status B.
### 5.2 Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM) in België
#### 5.2.1 Ontstaan en doel
Het FIRM werd opgericht bij wet van 12 mei 2019 met als doel het Belgische landschap van onafhankelijke organisaties voor de bescherming en bevordering van mensenrechten te vervolledigen. Het Federaal Regeerakkoord van 30 september 2020 streed naar een interfederaal mensenrechteninstituut met internationale A-status en een klachtenprocedure.
#### 5.2.2 Opdrachten van het FIRM
* **Adviezen, aanbevelingen en rapporten:** Uitbrengen van adviezen en rapporten, op verzoek of op eigen initiatief, met name op het gebied van wetgeving en internationale verplichtingen.
* **Opvolging van internationale verplichtingen:** Toezien op de tenuitvoerlegging van internationale mensenrechtenverplichtingen door Belgische overheden, inclusief de opvolging van arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
* **Stimuleren van bekrachtiging:** Aanmoedigen van de bekrachtiging van of toetreding tot nieuwe internationale mensenrechteninstrumenten.
* **Internationale samenwerking:** Samenwerken met VN-organen en regionale mensenrechtenorganisaties, inclusief parallelle rapportage aan VN-comités.
* **Bevordering van fundamentele rechten:** Organiseren van campagnes, lezingen en andere publieke activiteiten.
#### 5.2.3 Mandaat en positionering
* **Federaal mandaat:** Het FIRM heeft momenteel een federaal mandaat, maar er wordt gestreefd naar interfederalisering.
* **Geen individuele klachtenprocedure:** Het FIRM behandelt geen individuele klachten, maar kan doorverwijzen.
* **Residuaire rol:** Het FIRM is bevoegd voor alle lacunes in de mensenrechtenbescherming die niet onder de bevoegdheid van andere sectorale instellingen vallen (bv. Comité P, Gegevensbeschermingsautoriteit, Unia).
* **Samenwerking met het middenveld:** Het FIRM werkt nauw samen met het maatschappelijk middenveld, beroepsorganisaties en NGO's.
#### 5.2.4 Bijkomende mandaten
Het FIRM heeft aanvullende mandaten gekregen, waaronder:
* **Nationaal Preventiemechanisme (NPM):** Op grond van het Facultatief Protocol bij het VN Verdrag tegen Foltering (OPCAT), met preventieve bezoeken aan detentieplaatsen.
* **Ondersteuning van klokkenluiders:** Juridische, psychologische en financiële steun.
* **Anti-SLAPP Knooppunt:** Een rol in de strijd tegen strategische rechtszaken tegen publieke participatie.
#### 5.2.5 Structuur
Het FIRM is een onafhankelijke dotatiegerechtigde instelling, opgericht door het federaal parlement. Het heeft een Raad van Bestuur met 12 effectieve en 12 plaatsvervangende leden, vertegenwoordigers uit de academische wereld, het middenveld, sociale partners en de juridische sector, met een meertalige samenstelling. Het secretariaat telt ongeveer 26 medewerkers.
#### 5.2.6 Voorbeelden van werk van het FIRM
* **Adviezen:**
* Over de buitensporig lange duur van procedures.
* Over de verbetering van de toegang tot informatie.
* Over de rechten van ouderen (inkomensgarantie, vrijheidsberoving).
* Over de hervorming van het strafrecht.
* Over het voorstel tot gerechtelijk betogingsverbod (negatief advies).
* Over het individueel en preventief betogingsverbod (via omzendbrief Verlinden).
* **Rapportage:**
* Over de rechtsstaat aan de Europese Unie.
* Parallelle rapportage aan VN-comités (bv. VN-Comité tegen foltering, VN-Expert inzake ouderen, VN-Comité voor de Rechten van de Mens).
* Rapport over België voor de Universal Periodic Review (UPR).
* **Onderzoek:**
* Onderzoek naar de bescherming van de 'civic space' en de druk op mensenrechtenverdedigers in België.
* **Anti-SLAPP Knooppunt:** Informatie-uitwisseling en adviezen, met name over de omzetting van de EU-richtlijn tegen SLAPPs.
#### 5.2.7 Betogingsverboden en het FIRM
Het FIRM heeft zich kritisch uitgelaten over voorstellen tot gerechtelijke en individuele preventieve betogingsverboden. De kernbezwaren betreffen de wettigheid, het legitieme doel en met name de noodzakelijkheid en proportionaliteit van dergelijke maatregelen, die de vrijheid van betogen fundamenteel kunnen inperken. Het FIRM benadrukt dat beperkingen van het recht op betogen aan strenge criteria moeten voldoen en dat de wetgever, niet de uitvoerende macht, de bevoegdheid heeft om verregaande beperkingen op te leggen.
### 5.3 De rol van het FIRM in de context van het Palestijnse conflict en universiteiten
De casussen rond de protesten aan de Universiteit van Gent en Leuven naar aanleiding van de situatie in Palestina illustreren de spanningen tussen het recht op protest en de belangen van universiteiten. Deze casussen belichten ook de rol van kennisinstellingen in het bijdragen aan of het tegengaan van mensenrechtenschendingen, evenals de juridische procedures die hieruit kunnen voortvloeien. Het FIRM heeft zich kritisch uitgelaten over de reacties van universiteiten op studentenprotesten, met nadruk op de proportionaliteit en de noodzaak van dialoog.
### 5.4 Strategisch procederen voor mensenrechten in België
Strategisch procederen, ook wel "movement lawyering" genoemd, omvat het inzetten van juridische middelen om structurele oplossingen te bekomen voor structurele mensenrechtenproblemen.
* **Methoden:** Selecteren van zaken die het individueel belang overstijgen, cliënten als vertegenwoordigers van sociale bewegingen, nauwe samenwerking tussen cliënt en advocaat, koppelen van juridische en niet-juridische actie, en focus op strategie en het verhaal van de cliënt.
* **Rechtsbescherming op nationaal niveau:** Mogelijkheden omvatten procedures voor het Grondwettelijk Hof, de Raad van State, gewone hoven en rechtbanken, en andere instanties zoals ombudsdiensten.
* **Casussen:**
* **Dossier CAF-NMBS:** Juridische actie tegen de selectie van een bedrijf dat internationale mensenrechten schendt, met de Raad van State die de juridische argumenten over het belang en de uitsluitingsgronden terzijde schoof.
* **De Containerzaak:** Juridische procedure bij de Vlaamse regering tegen de doorvoer van militaire goederen naar Israël, met een uitspraak die de Vlaamse regering verplichtte tot actiever toezicht en het naleven van de vergunningsplicht, met dwangsommen bij overtreding.
Deze casussen tonen aan dat strategisch procederen niet alleen gericht is op juridische overwinningen, maar ook op het beïnvloeden van het maatschappelijk debat en het aankaarten van belangrijke mensenrechtenkwesties.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Universaliteit van mensenrechten | Het principe dat mensenrechten voor iedereen gelden, ongeacht nationaliteit, cultuur, religie, geslacht, taal, politieke overtuiging of sociale achtergrond; elk mens heeft dezelfde rechten simpelweg omdat hij of zij mens is. |
| Ondeelbaarheid van mensenrechten | Het principe dat alle mensenrechten even belangrijk zijn en niet van elkaar kunnen worden gescheiden; er is geen hiërarchie tussen burgerlijke en politieke rechten enerzijds, en economische, sociale en culturele rechten anderzijds. |
| Progressieve verwezenlijking | Het principe dat staten economische, sociale en culturele rechten geleidelijk nastreven, binnen de grenzen van hun beschikbare middelen en door middel van alle passende maatregelen, inclusief wetgevende. |
| Verdrag | Een bindende internationale overeenkomst tussen staten die rechten en plichten vastlegt; mensenrechtenverdragen vormen de basis voor veel van de internationale bescherming van mensenrechten. |
| Soft law | Niet-bindende juridische instrumenten zoals verklaringen, resoluties en algemene aanbevelingen, die echter wel invloedrijk kunnen zijn in de interpretatie en ontwikkeling van mensenrechtennormen. |
| Speciale Procedures | Onafhankelijke mensenrechtenexperts of werkgroepen die door de VN Mensenrechtenraad worden aangesteld om specifieke landen of thematische mensenrechtenschendingen te monitoren en hierover te rapporteren. |
| Nationale Mensenrechteninstellingen (NHRI's) | Onafhankelijke overheidsinstanties met een mandaat om de mensenrechten op nationaal niveau te beschermen en bevorderen, vaak werkend conform de Beginselen van Parijs. |
| FIRM | Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens, een Belgische nationale mensenrechteninstelling die adviezen uitbrengt, onderzoek doet en samenwerkt met diverse actoren om mensenrechten te bevorderen en te beschermen. |
| Foltering | Elke handeling waardoor een persoon opzettelijk pijn of leed wordt toegebracht, zowel fysiek als psychisch, met een bepaald doel zoals het verkrijgen van informatie of het bestraffen van een persoon. |
| Niet-afwijkenbaar recht | Mensenrechten die onder geen enkele omstandigheid, zelfs niet tijdens een noodtoestand, kunnen worden beperkt of opgeschort, zoals het verbod op foltering. |
| Non-refoulement | Het principe dat staten geen personen mogen terugsturen of uitzetten naar een land waar er een reëel risico bestaat dat zij aan ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder foltering, worden blootgesteld. |
| EGMR | Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, een internationaal rechtscollege dat toeziet op de naleving van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens door de lidstaten van de Raad van Europa. |
| IVBPR | Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, een VN-verdrag dat fundamentele burgerlijke en politieke rechten vastlegt, zoals het recht op leven, vrijheid en veiligheid, en de vrijheid van meningsuiting. |
| IVESCR | Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, een VN-verdrag dat economische, sociale en culturele rechten vastlegt, zoals het recht op werk, onderwijs en gezondheid. |
| Beginselen van Parijs | Internationale normen die de criteria vastleggen waaraan Nationale Mensenrechteninstellingen moeten voldoen om als legitiem, geloofwaardig en effectief te worden beschouwd in hun werk. |
| Civiele ruimte (civic space) | De omgeving die de mogelijkheid biedt voor burgers en maatschappelijke organisaties om deel te nemen aan het publieke leven, meningen te uiten en invloed uit te oefenen op beleid zonder intimidatie of repressie. |
| Strategisch procederen (movement lawyering) | Het strategisch inzetten van juridische middelen om structurele maatschappelijke problemen aan te pakken en duurzame oplossingen te bewerkstelligen, vaak in samenwerking met sociale bewegingen. |
| SLAPP (Strategic Lawsuit Against Public Participation) | Kennelijk ongegronde rechtszaken die worden aangespannen met als doel het intimideren, ontmoedigen of het in diskrediet brengen van individuen of organisaties die deelnemen aan het publieke debat. |
| Betogingsrecht | Het recht van personen om vreedzaam en ongewapend te vergaderen en te betogen om hun collectieve overtuigingen te uiten, beschermd door nationale en internationale wetgeving. |
| Genocide | Een van de volgende handelingen, gepleegd met de intentie om een nationale, etnische, godsdienstige of raciale groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen: het doden van leden van de groep, het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel, het opleggen van levensvoorwaarden gericht op fysieke vernietiging, het nemen van maatregelen om geboorten te voorkomen, of het gewelddadig overbrengen van kinderen van de groep naar een andere groep. |
| Mensenrechten en bedrijven (Business and Human Rights) | Het principe dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor het respecteren van mensenrechten in hun activiteiten, inclusief het uitvoeren van due diligence om potentiële mensenrechtenschendingen te identificeren en te mitigeren. |
| VN Speciale Procedures | Onafhankelijke experts of werkgroepen die door de VN Mensenrechtenraad worden benoemd om specifieke thematische mensenrechtenkwesties of de situatie in bepaalde landen te onderzoeken en te rapporteren. |
| Optioneel Protocol bij het VN Verdrag tegen foltering (OPCAT) | Een internationaal verdrag dat voorziet in de oprichting van Nationale Preventiemechanismen (NPM's) om foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in detentieplaatsen te voorkomen door middel van regelmatige bezoeken. |
| Politiegeweld | Het gebruik van fysieke kracht door politieagenten bij de uitoefening van hun taken, waarbij proportionaliteit, noodzakelijkheid en respect voor menselijke waardigheid centraal staan conform mensenrechtennormen. |
| Identiteitscontrole (profilering) | Het proces waarbij politieagenten personen selecteren voor controles op basis van vermeende kenmerken, wat kan leiden tot etnische profilering en discriminatie indien niet gebaseerd op objectieve criteria. |
| Proportionaliteitstoets | Een juridisch principe dat beoordeelt of de ingrijpendheid van een maatregel, zoals beperking van een recht, in verhouding staat tot het nagestreefde legitieme doel. |
| Mededingsrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met het voorkomen en bestraffen van misbruik van economische machtsposities door bedrijven, waaronder het schenden van concurrentieregels of het misbruiken van een dominante marktpositie. |
| Containerzaak | Een juridische zaak met betrekking tot de doorvoer van militaire goederen (kegelrollagers) via de haven van Antwerpen naar Israël, waarbij de rechtbank oordeelde over de vergunningsplicht en de mogelijke bijdrage aan oorlogsmisdaden of genocide. |
| Wapenhandeldecreet | Belgische wetgeving die de handel in strategische goederen reguleert, inclusief een vergunningsplicht voor defensiegerelateerde producten en een verbod op uitvoer of doorvoer wanneer er een reëel risico bestaat op bijdrage aan schendingen van internationaal recht. |
Cover
College 4 - Kenmerken formele bronnen
Summary
# Soorten juridische bronnen van recht
Dit onderwerp verkent de oorsprong van recht, de classificatie van juridische bronnen in formele en materiële categorieën, en de essentiële kenmerken van formele rechtsbronnen.
### 1.1 Wat is recht?
Recht ontstaat uit diverse bronnen die bepalen wat als geldige rechtsnorm wordt beschouwd. Het begrijpen van deze bronnen is fundamenteel voor de rechtswetenschap.
### 1.2 Waar komt recht vandaan?
Recht vindt zijn oorsprong in verschillende maatschappelijke en politieke processen. Deze oorsprong bepaalt mede de aard en de geldigheid van juridische regels.
### 1.3 Scheiding der machten
Het principe van de scheiding der machten is cruciaal voor de totstandkoming van wetgeving. Deze scheiding impliceert dat verschillende overheidsinstanties bevoegd zijn voor het maken, uitvoeren en controleren van wetten, wat leidt tot een gelaagd systeem van rechtsregels.
### 1.4 Formele bronnen
Formele rechtsbronnen zijn de officieel erkende instanties en procedures die tot rechtsregels leiden. Deze bronnen worden gekenmerkt door specifieke eigenschappen die hun juridische status bepalen.
#### 1.4.1 Overzicht van formele bronnen
De belangrijkste formele rechtsbronnen omvatten:
* **Wetgeving:** Dit zijn geschreven regels die door de bevoegde wetgevende organen worden uitgevaardigd.
* **Andere benamingen:**
* Decreet (op Vlaams niveau)
* Koninklijk besluit (op federaal niveau)
* Besluit (op Vlaams niveau)
* Ministerieel besluit (zowel Vlaams als federaal)
* Reglement (op niveau van provincie of gemeente)
* Voorbeelden:
* Wet die honden- en kattenbont verbiedt.
* Decreet over dierenwelzijn.
* Besluit om hevige regenval te erkennen als ramp.
* Wetsvoorstellen en ontwerp van decreten zijn voorstellen die nog geen wetgevende kracht hebben.
* **Rechtspraak:** Dit omvat de uitspraken van rechterlijke instanties, zoals vonnissen en arresten.
* Voorbeelden:
* Vonnis in de zaak Julie Van Espen.
* Arrest van het Hof van beroep te Gent.
* Arrest van het Grondwettelijk Hof.
* Arrest inzake de noodgevangeniswet.
#### 1.4.2 Kenmerken van formele bronnen
Formele rechtsbronnen kunnen op basis van verschillende kenmerken worden onderscheiden:
* **Kenmerk 1: Geschreven of ongeschreven**
* De meeste formele rechtsbronnen, zoals wetgeving, zijn geschreven. Rechtspraak is in principe ook geschreven.
* **Kenmerk 2: Gepubliceerd of niet gepubliceerd**
* **Publicatie van Wetgeving (WG):**
* **Inhoud:** De tekst wordt officieel opgenomen in het Belgisch Staatsblad (BS).
* **Doel:** Iedereen wordt geacht de wet te kennen.
* **Verplichting:** Verplichte publicatie voor wetgeving. Dit geldt ook voor decreten, koninklijke besluiten, besluiten en reglementen.
* **Publicatie van Vonnis/Arrest (RS):**
* **Inhoud:** De tekst van het vonnis of arrest wordt gepubliceerd in een juridisch tijdschrift, boek of databank.
* **Doel:** Het beïnvloeden van andere rechters in latere zaken, wat zorgt voor eenheid in rechtspraak. Advocaten gebruiken gepubliceerde uitspraken als argumentatie. Lagere rechters volgen vaak de lijn van hogere rechtbanken.
* **Verplichting:** Niet verplicht, het mag. Dit wordt beschouwd als een officiële publicatie.
* **Kenmerk 3: Bindend of gezaghebbend**
* **Bindend:** Rechtsregels die afdwingbaar zijn voor iedereen, ongeacht de specifieke partijen in een zaak. Wetgeving is bindend.
* *Voorbeeld:* Een wet die een bepaald gedrag verbiedt, is bindend voor iedereen die dat gedrag vertoont.
* **Gezaghebbend:** Rechtsregels die weliswaar geen directe bindende kracht hebben voor iedereen, maar wel een sterk overtuigingskracht uitoefenen en vaak gevolgd worden. Rechtspraak wordt over het algemeen als gezaghebbend beschouwd, vooral uitspraken van hogere rechtbanken.
* *Voorbeeld:* Een arrest van het Hof van Cassatie heeft een grote gezaghebbende waarde voor lagere rechtbanken.
* **Erga omnes:** Werkt tegenover iedereen. Dit is kenmerkend voor wetgeving.
* **Inter partes:** Werkt enkel tussen de betrokken partijen. Dit is kenmerkend voor vonnissen in individuele zaken.
#### 1.4.3 Onderscheid bindend en gezaghebbend – Casus ter verduidelijking
**Casus 1 (e-steps):**
Dhr. Peeters krijgt een boete voor het parkeren van zijn e-step op een betaalde parkeerplaats zonder ticket. De politierechter in Antwerpen oordeelt dat e-steps wel degelijk moeten betalen voor parkeerplaatsen. Enkele maanden later krijgt een politierechter in Gent een gelijkaardige zaak.
* **Vraag:** Is het vonnis uit Antwerpen bindend voor de Gentse politierechter?
* **Antwoord:** Nee, het vonnis uit Antwerpen is niet bindend voor de Gentse politierechter. Het is een rechterlijke uitspraak die *inter partes* werkt (tussen Dhr. Peeters en de politie). De uitspraak is echter wel gezaghebbend. De Gentse politierechter zal de redenering van de Antwerpse rechter waarschijnlijk volgen om eenheid in rechtspraak te waarborgen, maar is hiertoe niet wettelijk verplicht.
**Casus 2 (huisdieren na scheiding):**
Een familierechter in Kortrijk beslist dat de hond Boris een week-week verblijfsregeling krijgt na de scheiding van Tom en Lindsay. Later krijgt een familierechter in Brugge een gelijkaardige zaak over de hond Paris.
* **Vraag:** Is het vonnis uit Kortrijk bindend voor de Brugse familierechter?
* **Antwoord:** Nee, het vonnis uit Kortrijk is niet bindend voor de Brugse familierechter. Het is een uitspraak die *inter partes* werkt voor Tom en Lindsay. Wel heeft het vonnis een gezaghebbende waarde voor de rechter in Brugge, die de redenering kan overwegen om tot een vergelijkbare beslissing te komen.
#### 1.4.4 Toepassing op formele bronnen
* **Wetgeving (WG):** Is bindend *erga omnes*. Bijvoorbeeld, een decreet over dierenwelzijn is bindend voor iedereen in Vlaanderen.
* **Rechtspraak (RS):** Is gezaghebbend, maar niet bindend *erga omnes*. Een vonnis werkt *inter partes*. Een arrest van hogere rechtbanken heeft wel een sterke gezaghebbende waarde en bevordert de eenvormigheid van rechtspraak.
> **Tip:** Onthoud dat wetgeving altijd bindend is, terwijl rechtspraak voornamelijk gezaghebbend is en dient ter interpretatie en aanvulling van de wet, met name in situaties waar de wetgeving niet direct uitsluitsel biedt.
### 1.5 Materiële bronnen
Materiële rechtsbronnen zijn de factoren en invloeden die de inhoud van het recht bepalen en die de wetgever of de rechter ertoe aanzetten om bepaalde regels te creëren of toe te passen. Deze bronnen zijn niet zozeer de directe oorzaak van een rechtsregel, maar eerder de diepere oorzaken van het recht. Ze kunnen algemeen of concreet zijn.
* **Algemene materiële bronnen:** Dit zijn brede maatschappelijke, economische, politieke of filosofische stromingen die invloed hebben op de rechtssystemen. Denk hierbij aan rechtsbeginselen, moraal, godsdienst, economische belangen, en de algemene publieke opinie.
* **Concrete materiële bronnen:** Dit zijn specifieke gebeurtenissen of omstandigheden die aanleiding geven tot de creatie van een nieuwe rechtsregel of de interpretatie van een bestaande regel. Bijvoorbeeld een specifieke uitvinding, een maatschappelijk probleem dat de aandacht trekt, of een opmerkelijke gebeurtenis.
> **Tip:** Formele bronnen zijn de 'hoe' van het recht (hoe wordt het tot stand gebracht en erkend), terwijl materiële bronnen de 'waarom' van het recht verklaren (waarom wordt het recht gevormd zoals het is).
---
# Kenmerken van formele rechtsbronnen
Dit gedeelte belicht de specifieke kenmerken van formele rechtsbronnen, met een focus op hun publicatie en bindende of gezaghebbende aard.
## 2. Kenmerken van formele rechtsbronnen
Formele rechtsbronnen bezitten specifieke kenmerken die bepalen hoe zij tot stand komen, bekend worden gemaakt en welke juridische kracht zij hebben. Deze kenmerken omvatten de publicatie en de aard van hun bindendheid.
### 2.1 Publicatie: gepubliceerd of niet?
Een cruciaal kenmerk van formele rechtsbronnen is de vraag of zij al dan niet worden gepubliceerd. De publicatie heeft als doel de rechtszekerheid te waarborgen door burgers en juridische actoren in staat te stellen kennis te nemen van de geldende regels.
#### 2.1.1 Wetgeving: verplichte publicatie
Wetgeving, waaronder wetten, decreten, koninklijke besluiten, besluiten, ministeriële besluiten en reglementen, kent een verplichte publicatie.
* **Wat houdt publicatie in?** De officiële tekst van de wetgevende akte wordt opgenomen in het Belgisch Staatsblad (BS) of een equivalent publicatieblad op gewestelijk of lokaal niveau.
* **Doel van publicatie:** Iedereen wordt geacht de wet te kennen. Deze fictie zorgt ervoor dat onwetendheid over de wet geen geldige verdediging is.
* Voorbeelden van wetgeving met verplichte publicatie:
* Wet tot verbod op honden- en kattenbont.
* Decreet over dierenwelzijn.
* Besluit tot erkenning van hevige regenval als ramp.
#### 2.1.2 Rechtspraak: niet verplicht, maar wel mogelijk
Rechtspraak, in de vorm van vonnissen en arresten, kent geen verplichte publicatie zoals wetgeving.
* **Wat houdt publicatie in?** De tekst van een vonnis of arrest wordt opgenomen in juridische tijdschriften, boeken of juridische databanken. Dit wordt beschouwd als een *officieuze* publicatie.
* **Doel van publicatie:** Het publiceren van rechtspraak dient verschillende doelen:
* **Invloed op andere rechters:** Gepubliceerde uitspraken kunnen andere rechters in toekomstige, vergelijkbare zaken beïnvloeden.
* **Eenheid in rechtspraak:** Het zorgt voor consistentie en voorspelbaarheid in de rechtspraak, vooral wanneer lagere rechters de lijn van hogere rechtbanken volgen.
* **Argumentatie voor advocaten:** Advocaten kunnen gepubliceerde uitspraken gebruiken als argumentatie in nieuwe zaken.
* Voorbeelden van rechtspraak die gepubliceerd kan worden:
* Arrest van de Raad van State (RvS).
* Arrest van het Grondwettelijk Hof (GwH).
* Vonnis in een specifieke zaak, zoals de zaak Julie Van Espen.
* Arrest van het Hof van beroep te Gent.
> **Tip:** Hoewel rechtspraak niet verplicht gepubliceerd hoeft te worden, is het voor juristen essentieel om op de hoogte te zijn van belangrijke gepubliceerde uitspraken, omdat deze een grote invloed kunnen hebben op de rechtsontwikkeling en de interpretatie van wetten.
### 2.2 Bindendheid: bindend of gezaghebbend?
Naast publicatie is de aard van de bindendheid een belangrijk kenmerk van formele rechtsbronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bindend en gezaghebbend.
* **Bindend (erga omnes):** Dit betekent dat de rechtsregel geldt voor iedereen, ongeacht of die persoon partij is bij een procedure of niet. Wetgeving, grondwetten en algemeen verbindende voorschriften zijn in principe bindend voor iedereen.
* **Gezaghebbend (inter partes):** Dit betekent dat de rechtsregel primair geldt tussen de partijen die bij een specifieke procedure betrokken zijn. Rechtspraak in de vorm van vonnissen en arresten is in principe gezaghebbend tussen de partijen van het geschil.
#### 2.2.1 Wetgeving en algemeen verbindende voorschriften
Wetgeving (wetten, decreten, koninklijke besluiten, besluiten, ministeriële besluiten, reglementen) is *bindend* voor iedereen.
* **Voorbeelden:**
* Een wet die een bepaald gedrag verbiedt, geldt voor iedereen die dat gedrag vertoont.
* Een decreet dat dierenwelzijn regelt, geldt voor alle burgers en entiteiten binnen het rechtsgebied van het Vlaams Parlement.
* Een reglement van een gemeente over parkeren is bindend voor alle weggebruikers binnen die gemeente.
#### 2.2.2 Rechtspraak
Rechtspraak in de vorm van vonnissen en arresten is in beginsel *gezaghebbend*. Dit betekent dat de uitspraak in een specifieke zaak geldt tussen de betrokken partijen.
* **Invloed op andere zaken:** Hoewel rechtspraak primair gezaghebbend is *inter partes*, kan het wel degelijk invloed uitoefenen op latere zaken door de ontwikkeling van precedenten. Rechters zullen in vergelijkbare zaken vaak de redenering van eerdere uitspraken volgen om de rechtseenheid te bewaren. Dit kan ertoe leiden dat een gezaghebbende uitspraak in de praktijk een zekere vorm van gezag krijgt die verder gaat dan enkel de partijen in de oorspronkelijke zaak.
#### 2.2.3 Casus ter verduidelijking: de e-step
Deze casus illustreert de dynamiek tussen wetgeving en rechtspraak en de concepten 'bindend' en 'gezaghebbend'.
* **Situatie:** Dhr. Peeters krijgt een boete voor het parkeren van zijn e-step op een betaalde parkeerplaats zonder ticket. De politierechter in Antwerpen oordeelt dat e-steps ook een parkeerticket moeten kopen.
* **Vraag 1:** Is het vonnis van de Antwerpse politierechter bindend voor Dhr. Peeters?
* **Antwoord:** Ja, het vonnis is bindend voor Dhr. Peeters omdat hij partij is in de zaak.
* **Situatie 2:** Een politierechter in Gent behandelt een gelijkaardige zaak met Mevrouw De Baere.
* **Vraag 2:** Is het vonnis uit Antwerpen bindend voor de Gentse politierechter?
* **Antwoord:** Nee, het vonnis uit Antwerpen is niet formeel bindend voor de Gentse politierechter. Het is *gezaghebbend* en kan als inspiratie of argument dienen, maar de Gentse rechter moet zelfstandig oordelen. Het kenmerk dat hier van toepassing is, is dat rechtspraak *gezaghebbend* is *inter partes*, en niet automatisch *erga omnes*.
* **Vraag 3:** Wat betekent dit voor Mevrouw De Baere en de Gentse politierechter?
* **Antwoord:** Voor Mevrouw De Baere betekent het dat de uitspraak van de Antwerpse rechter niet automatisch betekent dat zij de boete moet betalen. De Gentse rechter zal de zaak opnieuw beoordelen. Voor de Gentse politierechter betekent dit dat hij of zij de vrijheid heeft om het vonnis van de Antwerpse rechter te volgen, te nuanceren of er zelfs van af te wijken, hoewel dit laatste minder waarschijnlijk is als de juridische redenering solide is en er geen nieuwe feiten of argumenten zijn.
#### 2.2.4 Casus 2 ter verduidelijking: huisdieren na scheiding
Deze casus belicht de toepassing van de kenmerken op familierechtelijke kwesties waar de wetgeving soms minder expliciet is.
* **Situatie:** Een familierechter in Kortrijk oordeelt dat de hond Boris een "week-week" verblijfsregeling krijgt na de scheiding van Tom en Lindsay.
* **Vraag 1:** Is het vonnis van de Kortrijkse familierechter bindend voor Tom en Lindsay?
* **Antwoord:** Ja, het vonnis is bindend voor Tom en Lindsay omdat zij de partijen in deze specifieke zaak zijn.
* **Situatie 2:** Een familierechter in Brugge behandelt een gelijkaardige zaak over hond Paris tussen Mathieu en Aurélie.
* **Vraag 2:** Is het vonnis uit Kortrijk bindend voor de Brugse familierechter?
* **Antwoord:** Nee, het vonnis uit Kortrijk is niet formeel bindend voor de Brugse familierechter. Het is *gezaghebbend*. De Brugse rechter zal de zaak onafhankelijk behandelen, maar zal zich wel kunnen baseren op de redenering en beslissing van de Kortrijkse rechter. Dit illustreert dat rechtspraak primair *inter partes* is, ook al kan het een invloedrijke precedentwerking hebben.
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'bindend' (erga omnes) en 'gezaghebbend' (inter partes) is cruciaal. Wetgeving is doorgaans bindend, terwijl rechtspraak in de regel gezaghebbend is voor de betrokken partijen. De praktijk leert echter dat de gezaghebbende kracht van rechtspraak, met name van hogere rechtbanken, een belangrijke rol speelt in de rechtsontwikkeling en de eenvormigheid van de rechtspraak.
---
# Toepassing van formele rechtsbronnen in casussen
Dit onderwerp onderzoekt de praktische toepassing van formele rechtsbronnen in concrete casussen, met nadruk op rechterlijke interpretatie en de impact op de betrokkenen.
## 3 Toepassing van formele rechtsbronnen in casussen
### 3.1 De rol van de rechter bij wetsinterpretatie
De praktijk toont aan dat wetgeving niet altijd eenduidig is, zeker niet bij nieuwe technologische ontwikkelingen zoals de e-step. Dit leidt tot situaties waarin de rechter de wet moet interpreteren om tot een oplossing te komen. De casus rondom de boete voor het parkeren van een e-step illustreert dit principe. Hierbij rijst de vraag of een e-step, net als een auto, parkeergeld moet betalen op een betaalde parkeerplaats. De interpretatie van de politierechter is cruciaal om deze onduidelijkheid op te lossen.
### 3.2 Kenmerken van formele rechtsbronnen in casuscontext
De casussen belichten de kernmerken van formele rechtsbronnen en hoe deze de juridische situatie van betrokkenen beïnvloeden. Twee belangrijke onderscheidingen die naar voren komen, zijn die tussen ‘bindend’ en ‘gezaghebbend’ en de implicaties van publicatie.
#### 3.2.1 Bindend versus gezaghebbend
* **Bindend recht** is recht dat voor iedereen geldt. Wetgeving, Grondwetten en Algemene Raad van de Advocaat-Ordes (ARB) zijn voorbeelden van bindende rechtsbronnen. Een vonnis of arrest is specifiek bindend voor de partijen in de procedure (inter partes).
* **Gezaghebbend recht** is recht dat invloed heeft, maar niet universeel bindend is. Rechtspraak en Reglementen (RL) vallen hieronder. Hoewel een rechterlijk vonnis in beginsel alleen bindend is tussen de partijen, kan het wel gezag uitoefenen op andere rechters in latere, soortgelijke zaken. Dit bevordert de eenheid in rechtspraak.
> **Tip:** Het verschil tussen ‘bindend’ en ‘gezaghebbend’ is cruciaal. Bindend recht dwingt tot naleving, terwijl gezaghebbend recht weliswaar geen directe wettelijke verplichting creëert voor derden, maar wel sterk kan wegen op de besluitvorming van rechters en de argumentatie van advocaten.
#### 3.2.2 Publicatie van formele rechtsbronnen
Publicatie heeft een directe impact op de kenbaarheid en rechtsgevolgen van formele rechtsbronnen.
* **Wetgeving (WG):** Wettelijke teksten zoals wetten, decreten, koninklijke besluiten, besluiten, ministeriële besluiten en reglementen worden **verplicht officieel gepubliceerd**. De publicatie in het Belgisch Staatsblad (BS) of de equivalente publicaties op regionaal niveau zorgt ervoor dat iedereen geacht wordt de wet te kennen. De wet die het verbod op honden- en kattenbont introduceert, het decreet over dierenwelzijn, en het besluit ter erkenning van hevige regenval als ramp zijn voorbeelden van officieel gepubliceerde wetgeving.
* **Rechtspraak (RS):** Vonnis en arresten worden **niet verplicht gepubliceerd**. Publicatie is **officieus** en gebeurt in juridische tijdschriften, boeken of databanken. Het doel hiervan is om eerdere rechterlijke uitspraken kenbaar te maken aan andere rechters, advocaten en het publiek. Dit draagt bij aan de eenheid en voorspelbaarheid van de rechtspraak. Het vonnis in de zaak Julie Van Espen en arresten van het Hof van Beroep en het Grondwettelijk Hof zijn voorbeelden van gepubliceerde rechtspraak.
> **Voorbeeld:** Een arrest van de Raad van State (RvS) of het Grondwettelijk Hof (GwH) wordt weliswaar officieel gepubliceerd, omdat dit hoogste rechtscolleges betreft met een breed toepassingsgebied. Voor lagere rechtbanken geldt vaak dat hun vonnissen en arresten enkel in juridische publicaties verschijnen, wat hen een gezaghebbend maar niet strikt bindend karakter geeft voor derden buiten de procedure.
### 3.3 Casusillustraties van formele rechtsbronnen en hun toepassing
De verstrekte casussen bieden concrete inzichten in hoe de kenmerken van formele rechtsbronnen in de praktijk werken.
#### 3.3.1 Casus 1: De e-step en parkeerboetes
Deze casus toont de interpretatieve rol van de rechter. Dhr. Peeters krijgt een boete omdat hij zijn e-step op een betaalde parkeerplaats zette zonder ticket. De politierechter in Antwerpen oordeelt dat e-steps een parkeerticket moeten kopen.
* **Vraag 1:** Is het vonnis bindend voor Dhr. Peeters? Ja, het vonnis is bindend *inter partes*, wat betekent dat het Dhr. Peeters verplicht om de boete te betalen.
* **Vraag 2:** Moet hij de boete nu betalen, of kan hij die betalen? Hij *moet* de boete betalen, het is een verplichting die uit het bindende karakter van het vonnis volgt.
Enkele maanden later krijgt een politierechter in Gent een gelijkaardige zaak met Mevrouw De Baere.
* **Vraag 3:** Is het vonnis uit Antwerpen bindend voor de Gentse politierechter? Nee, een vonnis van een lagere rechter is niet formeel bindend voor een andere rechter in een andere jurisdictie.
* **Vraag 4:** Welk kenmerk van de formele rechtsbron is hier van toepassing? Het kenmerk is dat rechtspraak (vonnis) **gezaghebbend** is, maar niet universeel bindend (erga omnes). Dit betekent dat de Gentse rechter de uitspraak van de Antwerpse rechter wel kan meenemen in zijn overwegingen, maar niet verplicht is deze te volgen. De beslissing van de Gentse rechter zal afhangen van zijn eigen interpretatie van de wetgeving en de feiten van de zaak.
#### 3.3.2 Casus 2: Huisdieren na scheiding
Deze casus behandelt de situatie van huisdieren na een scheiding, waarvoor geen specifieke wetgeving bestaat in België. Een familierechter in Kortrijk beslist over een "week-week" verblijfsregeling voor de hond Boris.
* **Vraag 1:** Is het vonnis van de Kortrijkse familierechter bindend voor Tom en Lindsay? Ja, het vonnis is bindend voor Tom en Lindsay als de partijen in de procedure (*inter partes*).
* **Vraag 2:** Moeten zij de week-week regeling uitvoeren, of kunnen zij die uitvoeren? Zij *moeten* de regeling uitvoeren; de bindende kracht vereist naleving.
Later krijgt een familierechter in Brugge een gelijkaardige zaak met Mathieu en Aurélie over hond Paris.
* **Vraag:** Is het vonnis uit Kortrijk bindend voor de Brugse familierechter? Nee, net als in de e-step casus is een vonnis van een lagere rechter niet formeel bindend voor een andere rechter.
* **Vraag:** Welk kenmerk van de formele rechtsbron is hier van toepassing? Opnieuw is het kenmerk **gezaghebbendheid** van rechtspraak van toepassing. De Brugse rechter zal zich kunnen laten inspireren door de uitspraak in Kortrijk, maar is vrij om tot een eigen oordeel te komen, aangezien er geen specifieke wet is die een algemene regel voor huisdierregelingen na scheiding dicteert.
### 3.4 Oefening en verdere casuïstiek
Om de leerstof te beheersen, wordt aangeraden om:
* De kenmerken (geschreven/ongeschreven, gepubliceerd/ongepubliceerd, bindend/gezaghebbend) toe te passen op verschillende juridische bronnen.
* De indeling in materiële of formele bronnen te maken en, indien formeel, de specifieke subcategorie (Wetgeving, Rechtspraak, Reglement, Grondwet, ARB) te identificeren.
* Verdiepende casussen te bestuderen die de theorie over rechtsbronnen en hun kenmerken in actuele praktijkvoorbeelden bundelen. Dit helpt om de samenhang tussen de leerstof te bewijzen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Formele bronnen | Dit zijn de regels die door een bevoegde autoriteit zijn vastgesteld en die rechtskracht hebben. Ze bepalen wat het recht is en hoe het moet worden toegepast. Voorbeelden zijn wetgeving en rechtspraak. |
| Materiële bronnen | Dit zijn de oorzaken of de redenen die hebben geleid tot het ontstaan van de rechtsregel. Ze verklaren waarom een bepaalde wet is gemaakt, maar hebben zelf geen directe rechtskracht. |
| Wetgeving | Dit omvat alle geschreven regels die door de bevoegde wetgevende organen zijn opgesteld en bekrachtigd, zoals wetten, decreten, koninklijke besluiten en ministeriële besluiten. |
| Rechtspraak | Dit zijn de uitspraken die door de rechtbanken en hoven worden gedaan bij het beslechten van geschillen. Rechters interpreteren en passen de wet toe, en hun uitspraken kunnen invloed hebben op toekomstige beslissingen. |
| Publicatie | Het proces waarbij een officiële tekst, zoals een wet of een arrest, in een erkend publicatieblad of tijdschrift wordt opgenomen. Dit heeft als doel om de tekst algemeen bekend te maken en rechtszekerheid te creëren. |
| Verplicht publicatie | Dit houdt in dat de tekst van de wet of het arrest officieel moet worden opgenomen in een publicatieblad (zoals het Belgisch Staatsblad) om rechtsgeldig te zijn en iedereen geacht wordt deze te kennen. |
| Officiële publicatie | De formele en wettelijk voorgeschreven publicatie van juridische teksten in officiële publicatiebladen, waardoor deze voor iedereen toegankelijk en bindend worden. |
| Officiëuze publicatie | De publicatie van juridische teksten in niet-officiële bronnen, zoals juridische tijdschriften of databanken. Deze publicatie is niet wettelijk verplicht, maar dient om de inhoud van de teksten breed te verspreiden en te informeren. |
| Bindend | Een juridische regel of uitspraak die verplicht is na te leven door alle betrokkenen, zonder enige mogelijkheid tot afwijking. Dit geldt in beginsel voor wetgeving ten aanzien van iedereen. |
| Gezaghebbend | Een juridische regel of uitspraak die weliswaar een sterke invloed heeft en door rechters en advocaten als leidraad wordt gebruikt, maar die niet strikt bindend is voor alle partijen in elke situatie. Dit is vaak van toepassing op rechterlijke uitspraken in zaken die niet exact gelijk zijn. |
| Erga omnes | Een juridische uitspraak of regel die geldt voor iedereen, ongeacht of zij direct partij waren bij de oorspronkelijke zaak. |
| Inter partes | Een juridische uitspraak of regel die alleen geldt tussen de specifieke partijen die bij de oorspronkelijke zaak betrokken waren. |
Cover
College 7 - PowerPoint (wetgevingsproces en sleuteldata).pptx
Summary
# Structuur en hiërarchie van wetgeving
Dit onderwerp verkent de opbouw van wetartikelen, de gelaagdheid van rechtsnormen en de ordening van wetgeving, inclusief de diverse types wetgeving.
### 1.1 De structuur van een wetsartikel
Een wetsartikel, het basiselement van wetgeving, volgt doorgaans een specifieke structuur. Hoewel de details kunnen variëren, omvat de algemene opbouw vaak de volgende componenten:
* **Titel of opschrift:** Een korte aanduiding van het onderwerp dat het artikel behandelt.
* **Inleidende bepalingen:** Soms een preamble of een algemene regel die de context schetst.
* **Kernbepalingen:** De eigenlijke regels, geboden, verboden of permissies die door de wet worden opgelegd. Deze kunnen verder onderverdeeld zijn in leden of alinea's voor duidelijkheid.
* **Definities:** Uitleg van specifieke termen die in het artikel of de wet worden gebruikt.
* **Sancties of gevolgen:** De consequenties van het niet naleven van de bepalingen.
* **Overgangsbepalingen:** Regels die gelden tijdens de overgang van oude naar nieuwe wetgeving.
### 1.2 De hiërarchie der rechtsnormen
De hiërarchie der rechtsnormen beschrijft de rangorde van verschillende soorten rechtsregels. Hoger geplaatste normen primeren op lager geplaatste normen. Deze hiërarchie zorgt voor consistentie en voorkomt conflicten binnen het rechtssysteem. De algemene structuur is als volgt:
1. **Grondwet:** De hoogste wet die de fundamentele rechten en plichten van burgers en de inrichting van de staat regelt.
2. **Internationale verdragen en beslissingen van supranationale organisaties:** Verdragen die België heeft gesloten en rechtspraak van bijvoorbeeld het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze hebben een hogere waarde dan nationale wetten, mits ze rechtstreeks toepasselijk zijn.
3. **Wet in formele zin:** Normen die door het federaal parlement zijn aangenomen (wetten, koninklijke besluiten met de kracht van wet, etc.).
4. **Decreten:** Normen die door de regionale en gemeenschapsparlementen zijn aangenomen.
5. **Ordonnanties:** Normen die door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement zijn aangenomen.
6. **Koninklijke Besluiten (KB's) en Ministeriële Besluiten (MB's):** Reglementaire normen die de koning of een minister uitgevaardigd hebben ter uitvoering van een wet.
7. **Provinciale en gemeentelijke reglementen:** Normen aangenomen door provincies en gemeenten.
> **Tip:** Het is cruciaal om de hiërarchie te kennen, omdat dit bepaalt welke norm voorrang heeft bij een conflict. Een lagere norm mag nooit in strijd zijn met een hogere norm.
### 1.3 Het wetgevingsproces: drie sleuteldata
Het tot stand komen van een wet omvat een procedure met verschillende fasen. Drie sleuteldata markeren belangrijke momenten in dit proces:
1. **Afkondiging:** Dit is een plechtige handeling waarbij de Koning de wet bekrachtigt en beveelt dat deze in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd. De datum van afkondiging is gelijk aan de datum van de wet.
2. **Bekendmaking:** Dit betreft de effectieve publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad. Het Belgisch Staatsblad is het officiële publicatieblad voor wetgeving en verschijnt dagelijks, behalve op feestdagen en weekends. Sinds 2003 gebeurt dit elektronisch. Er zijn vier gedrukte exemplaren beschikbaar: bij de Koninklijke Bibliotheek van Brussel, de minister van Justitie, het bestuur van het Staatsblad en het Algemeen Rijksarchief. Griffies van rechtscolleges moeten een gedrukte inhoudstafel ter beschikking stellen.
3. **Inwerkingtreding:** Dit is het moment waarop een nieuwe wet juridisch bindend wordt voor iedereen. Vanaf dit moment moeten burgers en instanties zich aan de nieuwe bepalingen houden. Schending van de wet na inwerkingtreding kan leiden tot sancties.
> **Voorbeeld:** Een wet wordt afgekondigd op 18 augustus 2025. De bekendmaking vindt plaats op 28 augustus 2025. De wet treedt in werking op 8 september 2025.
### 1.4 Orde scheppen in alle wetgeving
Het grote aantal wetten en regels maakt het noodzakelijk om systemen te ontwikkelen die orde scheppen in de wetgeving. Dit gebeurt op verschillende manieren:
* **Systematisering:** Wetten worden geordend per thematiek in wetboeken (bv. Burgerlijk Wetboek, Strafwetboek).
* **Digitale ordening:** Juridische databanken spelen een cruciale rol bij het toegankelijk maken en doorzoeken van wetgeving.
* **Vertalingen:** Wetgeving kan vertaald worden. Officiële vertalingen zijn bindend, terwijl officieuze vertalingen louter informatief zijn. Dit is met name relevant voor wetten en decreten.
### 1.5 Soorten wetgeving
Er bestaan diverse soorten wetgeving, die variëren in hun oorsprong en toepassingsgebied:
* **Wet in formele zin:** Gemaakt door het federaal parlement.
* **Decreet:** Gemaakt door een regionaal of gemeenschapsparlement.
* **Ordonnantie:** Gemaakt door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement.
* **Koninklijk Besluit (KB):** Uitgevaardigd door de Koning, ter uitvoering van een wet.
* **Ministerieel Besluit (MB):** Uitgevaardigd door een minister, ter uitvoering van een KB of een wet.
* **Reglementen:** Gemaakt door lagere overheden zoals provincies en gemeenten.
> **Tip:** Het onderscheid tussen deze soorten is belangrijk om te weten welke overheid een specifieke norm heeft uitgevaardigd en welke plaats de norm inneemt in de hiërarchie.
---
# Het wetgevingsproces in het parlement
Het wetgevingsproces in het parlement beschrijft de stappen die een wet doorloopt, van het initiatief tot de inwerkingtreding.
### 2.1 Fasen van het wetgevingsproces
Het wetgevingsproces kan worden onderverdeeld in de volgende opeenvolgende fasen:
#### 2.1.1 Het nemen van initiatief
Deze eerste fase betreft het voorstel tot het opstellen van een nieuwe wet of het wijzigen van een bestaande wet.
#### 2.1.2 Bespreking, debat en amendementen
In deze fase wordt het wetsvoorstel besproken en gedebatteerd in het parlement. Leden kunnen hierbij voorstellen tot wijziging indienen, zogenaamde amendementen.
#### 2.1.3 Stemming in het parlement
Na de bespreking en eventuele amendering volgt de stemming over het wetsvoorstel.
#### 2.1.4 Afkondiging
De afkondiging is een plechtige handeling waarbij de koning de wet bevestigt. De koning beveelt tevens de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad. De datum van afkondiging wordt beschouwd als de datum van de wet.
> **Voorbeeld:** De datum van afkondiging is de datum die op de wet zelf staat vermeld.
#### 2.1.5 Bekendmaking
Bekendmaking houdt de effectieve publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad in.
* Het Belgisch Staatsblad is het officiële publicatieblad voor wetgeving.
* Het verschijnt dagelijks, met uitzondering van feestdagen en weekenden. Uitzonderlijke publicaties op deze dagen zijn echter mogelijk voor belangrijke wetgeving.
* Sinds 2003 gebeurt de publicatie elektronisch.
* Er bestaan vier gedrukte exemplaren die bewaard worden in:
* De Koninklijke Bibliotheek van Brussel
* Bij de minister van Justitie
* Het bestuur van het Belgisch Staatsblad
* Het Algemeen Rijksarchief
* Op de griffie van elk rechtscollege moet een gedrukte versie van de inhoudstafel van het Belgisch Staatsblad ter beschikking liggen.
> **Voorbeeld:** De datum van bekendmaking is de datum waarop de wet effectief in het Belgisch Staatsblad verschijnt.
#### 2.1.6 Inwerkingtreding
De inwerkingtreding is het moment waarop een nieuwe wet een juridische realiteit wordt en bindend is voor iedereen.
* Vanaf dit moment moeten alle burgers zich aan de nieuwe bepalingen houden.
* De wet wordt afdwingbaar: bij overtreding na de inwerkingtreding kunnen sancties volgen.
> **Tip:** De datum van inwerkingtreding is cruciaal omdat dit het moment is waarop de wet effectief rechtsgevolgen heeft. Dit kan verschillen van de datum van bekendmaking.
> **Voorbeeld:**
> * Datum van bekendmaking: 18 augustus 2025
> * Datum van inwerkingtreding: 28 augustus 2025
>
> Of
>
> * Datum van bekendmaking: 8 augustus 2025
> * Datum van inwerkingtreding: 18 augustus 2025
### 2.2 Wetboek en structuur van een wetsartikel
Het wetboek bevat de wetgeving en structureert deze. Elk wetsartikel heeft een specifieke structuur die bijdraagt aan de duidelijkheid en hiërarchie van de rechtsnormen. De drie sleuteldata (afkondiging, bekendmaking, inwerkingtreding) zijn essentieel om orde te scheppen in de wetgeving. Er bestaan verschillende soorten wetgeving, waaronder wetten en decreten, waarbij de officiële vertaling voor wetten en een officieuze vertaling voor decreten van belang zijn. Digitale juridische databanken spelen een rol in de organisatie van wetgeving.
---
# Publicatie en inwerkingtreding van wetgeving
Deze sectie beschrijft de formele stappen die volgen op de parlementaire goedkeuring van een wet, waaronder de afkondiging, bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, en het moment waarop de wet bindend wordt.
### 3.1 De weg van wet naar bindende norm
Na de goedkeuring, het debat en de stemming in het parlement volgen er nog drie cruciale stappen voordat een wet juridische realiteit wordt: de afkondiging, de bekendmaking en de inwerkingtreding.
* **Initiatief tot wetgeving / Wijziging van bestaande wet:** Dit is de startfase.
* **Bespreking, debat & amendementen:** De wet wordt voorgelegd aan en bediscussieerd in het parlement.
* **Stemming in het parlement:** Het parlement keurt de wet goed.
* **Afkondiging:** Een plechtige handeling waarbij de koning de wet bevestigt en de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad beveelt. De datum van afkondiging is tevens de datum van de wet.
* **Bekendmaking:** De effectieve publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad. Dit is het officiële publicatieblad voor wetgeving.
* **Inwerkingtreding:** Het moment waarop de wet juridisch bindend wordt voor iedereen.
### 3.2 Afkondiging
De afkondiging is een formele plechtigheid die de bevestiging van de wet door de koning inhoudt. Tegelijkertijd beveelt de koning de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad. De datum van afkondiging wordt ook beschouwd als de datum van de wet.
### 3.3 Bekendmaking
Bekendmaking betekent de effectieve publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad.
* **Belgisch Staatsblad:** Dit is het officiële publicatieblad voor wetgeving in België.
* **Publicatiefrequentie:** Het Staatsblad verschijnt dagelijks, met uitzondering van feestdagen en weekenden. Belangrijke wetgeving kan echter uitzonderlijk ook op deze dagen gepubliceerd worden.
* **Elektronische publicatie:** Sinds 2003 gebeurt de publicatie elektronisch.
* **Fysieke exemplaren:** Er bestaan vier gedrukte exemplaren van het Staatsblad, die bewaard worden bij de Koninklijke Bibliotheek van Brussel, de minister van Justitie, het bestuur van het Staatsblad en het Algemeen Rijksarchief.
* **Beschikbaarheid bij rechtscolleges:** Op de griffie van elk rechtscollege moet een gedrukte versie van de inhoudstafel van het Belgisch Staatsblad ter beschikking liggen.
> **Tip:** Hoewel de publicatie tegenwoordig elektronisch gebeurt, is het belangrijk te weten waar de fysieke exemplaren zich bevinden en waar ze ter inzage liggen. Dit kan relevant zijn voor specifieke juridische procedures.
### 3.4 Inwerkingtreding
De inwerkingtreding markeert het moment waarop een nieuwe wet een juridische realiteit wordt en bindend is voor iedereen. Vanaf dit moment moeten burgers en instanties zich aan de bepalingen van de wet houden. Overtreding na de inwerkingtreding kan leiden tot sancties.
* **Verplichting:** Vanaf de inwerkingtreding moeten de nieuwe bepalingen nageleefd worden.
* **Afdwingbaarheid:** Schending van de wet na de inwerkingtreding kan leiden tot juridische consequenties.
**Voorbeeld van de tijdslijn:**
* Datum van bekendmaking: 18 augustus 2025
* Datum van inwerkingtreding: 28 augustus 2025
of
* Datum van bekendmaking: 8 augustus 2025
* Datum van inwerkingtreding: 18 augustus 2025
> **Tip:** Het is cruciaal om het verschil tussen de datum van bekendmaking en de datum van inwerkingtreding te begrijpen. De inwerkingtreding bepaalt wanneer de wet effectief van kracht wordt en bindend is.
### 3.5 Digitale orde en vertalingen
* **Wet:** Officiële vertaling.
* **Decreet:** Officieuze vertaling.
De juridische databanken spelen een rol in het digitaal organiseren van wetgeving.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wetboek | Een verzameling van wetten die gerelateerd zijn aan een bepaald rechtsgebied of onderwerp, systematisch georganiseerd voor duidelijkheid en toegankelijkheid. |
| Wetsartikel | Het basisonderdeel van een wet, dat een specifieke regel of bepaling bevat en deel uitmaakt van een grotere wetgevende tekst. |
| Hiërarchie der rechtsnormen | Het principe dat wetten en regels een bepaalde ordening hebben qua geldigheid en toepassingskracht, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen. |
| Initiatief tot nieuwe wet | Het proces waarbij een voorstel wordt ingediend om een nieuwe wet te creëren of een bestaande wet te wijzigen, wat de eerste stap is in het wetgevingsproces. |
| Amendementen | Wijzigingen of toevoegingen die worden voorgesteld aan een wetsvoorstel tijdens de parlementaire bespreking om het te verbeteren of aan te passen. |
| Afkondiging | De plechtige handeling waarbij de koning een wet bekrachtigt en de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad beveelt, waarmee de wet formeel wordt erkend. |
| Bekendmaking | De effectieve publicatie van een wet in het Belgisch Staatsblad, waardoor de wet openbaar wordt en toegankelijk voor het publiek. |
| Inwerkingtreding | Het specifieke moment waarop een wet juridisch bindend wordt en verplichtingen oplegt aan burgers en instanties, en waarop sancties kunnen volgen bij overtreding. |
| Belgisch Staatsblad | Het officiële publicatieblad in België waar wetten, decreten, ordonnanties en andere juridische teksten worden gepubliceerd om ze rechtsgeldig te maken. |
| Juridische databanken | Digitale systemen die wetgeving, jurisprudentie en andere juridische informatie verzamelen, organiseren en beschikbaar maken voor raadpleging door professionals. |
| Juridische realiteit | De staat waarin een wet of juridische bepaling geldig is en invloed heeft op de maatschappij, meestal na de inwerkingtreding. |
| Afdwingbaarheid | Het vermogen van een wet om te worden gehandhaafd door de autoriteiten, waarbij overtredingen kunnen leiden tot juridische consequenties of sancties. |
Cover
College 9 met oplossingen en schermafbeeldingen van zoekstrategie.pdf
Summary
# Het opzoeken van wetgeving via overheidsdatabanken
Hieronder volgt een gedetailleerde studiegids over het opzoeken van wetgeving via overheidsdatabanken.
## 1. Het opzoeken van wetgeving via overheidsdatabanken
Dit hoofdstuk behandelt de essentiële methoden en databanken die gebruikt worden om wetgeving te raadplegen, met focus op de Belgische context, inclusief zoekstrategieën, het instellen van criteria en het interpreteren van parlementaire documenten [1](#page=1) [6](#page=6).
### 1.1 Belangrijke overheidsdatabanken voor wetgeving
Er zijn twee primaire databanken die cruciaal zijn voor het raadplegen van Belgische wetgeving: de website van De Kamer en het Belgisch Staatsblad [24](#page=24) [3](#page=3).
#### 1.1.1 De website van De Kamer
De website van De Kamer is de aangewezen plaats om federale wetsvoorstellen en wetsontwerpen te raadplegen die door parlementsleden worden ingediend. Hier vindt men het volledige documentatieproces terug, inclusief de indiening, toelichting en eventuele verslagen [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [14](#page=14).
* **Zoekstrategie:** Begin met een duidelijke zoekstrategie om de juiste informatie te vinden [10](#page=10) [17](#page=17).
* **Zoekcriteria instellen:** Stel specifieke zoekcriteria in om de resultaten te verfijnen [11](#page=11) [18](#page=18) [29](#page=29) [65](#page=65) [88](#page=88).
* **Parlementair document raadplegen:** Het raadplegen van het parlementaire document zelf is de derde stap, waarbij ook extra controle kan worden uitgevoerd indien de indieningsdatum bekend is [12](#page=12) [19](#page=19).
#### 1.1.2 Het Belgisch Staatsblad (BS)
Het Belgisch Staatsblad is de officiële publicatiebron voor wetgeving en is cruciaal voor de inwerkingtreding ervan. Het vervult de vereiste van openbaarheid. Belangrijke artikelen met betrekking tot het gebruik van talen in wetgevingszaken zijn artikel 4 en 6 van de wet van 31 mei 1961 [25](#page=25) [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Selecteren van de juiste publicatie:** Kies altijd de oorspronkelijke versie van een publicatie, die vaak onderaan te vinden is [30](#page=30) [66](#page=66) [89](#page=89).
* **Tip:** Klik nooit op vertalingen of errata. Een erratum is een officiële mededeling die een fout aanwijst en een verbeterde versie presenteert [30](#page=30).
* **De authentieke tekst openen:** De authentieke tekst wordt doorgaans in PDF-formaat aangeboden [31](#page=31) [67](#page=67) [90](#page=90).
* **De wet lokaliseren in het PDF-bestand:**
1. Zoek de titel van de wet in de inhoudstafel (meestal aan het begin van de PDF) [32](#page=32) [33](#page=33).
2. Noteer het paginanummer dat bij de wet vermeld staat [33](#page=33).
3. Ga naar het genoteerde paginanummer om de tekst te raadplegen [33](#page=33).
#### 1.1.3 Inhoud van het Belgisch Staatsblad
Het Belgisch Staatsblad bevat diverse publicaties, waaronder [42](#page=42) [59](#page=59) [84](#page=84) [95](#page=95):
1. Wetten, decreten en ordonnanties.
2. Uitvoeringsbesluiten.
3. Onbeheerde nalatenschappen.
4. Bewindvoerders.
5. Faillissementen.
6. Publicaties van vacatures bij justitie en examenuitslagen, benoemingen, etc.
**Zoeken naar specifieke publicaties in het BS:** [43](#page=43).
* **Stap 1:** Ga naar de inhoudstafel bovenaan de PDF-versie [43](#page=43).
* **Stap 2:** Zoek de rubriek ‘De Wettelijke bekendmakingen en Verschillende Berichten’. Hieronder vallen onbeheerde nalatenschappen, faillissementen en bewindvoerders [44](#page=44).
* **Stap 3:** Klikken op deze rubriek leidt naar de startpagina van die sectie [45](#page=45).
* **Stap 4:** Gebruik de zoekfunctie (bv. `Ctrl + F` of `Cmd + F`) binnen de sectie "Wettelijke Bekendmakingen" om te zoeken naar trefwoorden zoals "faillissement", "bewindvoerder" of "nalatenschap" [46](#page=46).
### 1.2 Sleutelconcepten bij wetgevingspublicatie
#### 1.2.1 Afkondiging, bekendmaking en inwerkingtreding
* **Afkondiging:** De datum waarop de Koning en de bevoegde ministers de wet ondertekenen. Dit is een plechtige, formele handeling die bestaat uit [36](#page=36):
1. Bevestiging van de wet door de Koning, die de echtheid van de tekst garandeert.
2. Bevel tot publicatie in het Belgisch Staatsblad, wat essentieel is voor de inwerkingtreding [36](#page=36).
De datum van afkondiging is dus de datum van de wet zelf [36](#page=36).
* **Bekendmaking (publicatie):** De dag waarop de wet officieel wordt opgenomen in het Belgisch Staatsblad en toegankelijk wordt voor het publiek. Er zit vaak een periode tussen afkondiging en bekendmaking voor drukwerk en uitgave. De datum van bekendmaking is de datum van publicatie [37](#page=37).
* **Inwerkingtreding:** Het juridische moment waarop de wet bindend wordt voor iedereen en een juridische realiteit vormt in het rechtssysteem [39](#page=39).
* **De 10-dagenregel:** Tenzij anders bepaald in de wet (meestal in het laatste artikel), treedt een wet in werking op de tiende dag na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad [38](#page=38).
* **Afwijking:** De wet zelf kan een afwijkende datum voor de inwerkingtreding vermelden [38](#page=38).
#### 1.2.2 Officiële vertalingen
Federale wetten worden afgekondigd en gepubliceerd in zowel het Nederlands als het Frans. Beide taalversies zijn officiële vertalingen en hebben dezelfde rechtskracht. Deze twee taalversies staan naast elkaar in het Belgisch Staatsblad [40](#page=40).
* **Tip:** Bij decreten staan de twee taalversies onder elkaar, wat duidt op niet-officiële vertalingen [40](#page=40).
#### 1.2.3 Uniek identificatienummer (UIN)
Het UIN is een uniek nummer dat wordt toegekend aan elk document in het wetgevingsproces van een parlement, beginnend bij het initiatief [76](#page=76).
* **Federaal niveau:** Hier spreekt men van het wetgevingsnummer van het wetsontwerp of wetsvoorstel [76](#page=76).
* **Vlaams niveau:** Dit is het documentnummer van het ontwerp of voorstel van decreet [76](#page=76).
Een voorbeeld van een UIN is `55 - 1244 / 001 2030 (2023-2024) nr. 1` [77](#page=77).
* **55 (enkel federaal): Legislatuur:** De periode waarvoor een parlement wordt verkozen (zittingsperiode) [77](#page=77).
* **1244 Basisnummer:** Het unieke basisnummer van het dossier; elk nieuw ontwerp of voorstel krijgt een nieuw nummer [77](#page=77).
* **/001 of nr. 1 Uniek volgnummer:** Geeft de specifieke versie of fase van het document aan binnen het dossier (bv. /001 is de oorspronkelijke tekst, /002 kan een amendement zijn) [77](#page=77).
### 1.3 Consolidatie van wetgeving en databanken
#### 1.3.1 Justel
Justel is een databank die geconsolideerde wetgeving, wetboeken en wijzigingen bevat .
* **Geconsolideerde wetgeving:** Dit zijn wetten die reeds wijzigingen hebben ondergaan en de meest recente, bijgewerkte versie weergeven .
* **Oorspronkelijke publicatie versus geconsolideerde versie:** Er kan een verschil zijn in de weergave van een artikel in het Belgisch Staatsblad (oorspronkelijke publicatie) en in Justel (geconsolideerde versie). Dit verschil bestaat omdat Justel continu wordt bijgewerkt met de laatste wijzigingen, wat het een handige tool maakt voor juridische professionals die de actuele stand van de wetgeving willen kennen [97](#page=97).
**Zoeken in Justel:**
* **Zoekstrategie:** Een duidelijke zoekstrategie is essentieel .
* **Wetboek kiezen:** Selecteer het juiste wetboek (bv. Codex hoger onderwijs) .
* **Specifiek wetsartikel zoeken:** Navigeer naar het specifieke artikel dat u zoekt .
#### 1.3.2 Consolidaties in Justel
Het is mogelijk om na te gaan hoeveel consolidaties er op een bepaalde datum zijn opgenomen in de Justel-databank. Ook kan men de specifieke wetgevende akte opzoeken die op een bepaalde datum werd geconsolideerd .
### 1.4 Parlementaire voorbereidingen en dossiers
De parlementaire voorbereidingen, inclusief het oorspronkelijk initiatief, verslagen en amendementen, kunnen worden opgezocht via specifieke databanken van het parlement .
* **De Kamer van volksvertegenwoordigers:** Voor federale wetgeving [6](#page=6).
* **Vlaams Parlement:** Voor Vlaamse decreten .
**Zoeken naar parlementaire voorbereidingen:**
* **Zoekstrategie:** Begin met de juiste zoekstrategie .
* **Documentnummer invoeren:** Indien het documentnummer bekend is (bv. 2030 (2023-2024)), kan dit ingevoerd worden om het dossier te vinden .
* **Juiste publicatie kiezen:** Er is vaak een link beschikbaar om direct naar de bekendgemaakte versie te gaan .
* **Documentenfiche raadplegen:** De documentenfiche bevat gedetailleerde informatie over het wetgevingsdossier .
* **Wijzigingen en stemming raadplegen:** Hier kan men nagaan of er wijzigingen (amendementen) zijn aangebracht aan het oorspronkelijke ontwerp en de stemresultaten bekijken .
> **Tip:** Een amendement is een formele wijziging die tijdens het wetgevingsproces op een ontwerp van een decreet (of wet) wordt ingediend en kan bestaan uit toevoegingen, schrappingen of wijzigingen van de formulering .
---
# Casuïstiek en oefeningen in wetgevingsanalyse
Dit onderwerp focust op de praktische toepassing van wetgevingszoektechnieken aan de hand van concrete casussen en oefeningen, waarbij de relevantie van wetgeving voor actuele maatschappelijke discussies en de praktijk van wetgevingsraadpleging wordt belicht.
### 2.1 De rol van casuïstiek in wetgevingsanalyse
Casuïstiek biedt een concrete context om wetgeving te begrijpen en toe te passen. Door middel van specifieke voorbeelden, zoals het verkeersongeval van Tom Waes, wordt de relevantie van wetgeving voor alledaagse situaties geïllustreerd. Deze oefeningen begeleiden studenten bij het vinden van de juiste wetgevende teksten en het interpreteren ervan [15](#page=15) [16](#page=16) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.1.1 Analyse van wetsvoorstellen
Studenten worden uitgedaagd om wetsvoorstellen op te zoeken en specifieke informatie te extraheren. Dit omvat het identificeren van de indieners, het wetgevingsnummer, het aantal artikelen en de huidige stand van zaken van het voorstel. Dit proces leert studenten hoe wetsvoorstellen tot stand komen en welke stappen er nodig zijn voordat ze wet worden [15](#page=15) [16](#page=16) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23).
> **Tip:** Let goed op het verschil tussen een wetsvoorstel en een reeds goedgekeurde wet. De status van een voorstel kan variëren van ingediend tot goedgekeurd door alle wetgevende instanties.
#### 2.1.2 Het Belgisch Staatsblad als bron
Het Belgisch Staatsblad is een cruciale bron voor het raadplegen van wetgeving. Oefeningen met het Belgisch Staatsblad stellen studenten in staat om specifieke artikelen te vinden de datum van afkondiging, bekendmaking en inwerkingtreding te bepalen en het onderscheid tussen officiële en officieuze vertalingen te maken [27](#page=27) [28](#page=28) [35](#page=35) [48](#page=48) [53](#page=53).
> **Voorbeeld:** Bij het raadplegen van de Wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, is het belangrijk om te kunnen vaststellen of de Nederlandse tekst een officiële vertaling is, wat door de aanwezigheid van zowel Nederlandse als Franse teksten in het document wordt geïllustreerd [35](#page=35).
#### 2.1.3 Zoeken naar specifieke gegevens in publicaties
Oefeningen in het Belgisch Staatsblad vereisen het nauwkeurig extraheren van specifieke informatie, zoals de namen van aangestelde curatoren bij onbeheerde nalatenschappen, het aantal geopende faillissementen, en de paginanummers van specifieke publicaties [48](#page=48) [53](#page=53) [54](#page=54) [56](#page=56) [58](#page=58).
#### 2.1.4 Analyse van decreten en besluiten
Studenten leren om specifieke artikelen binnen decreten te identificeren, bijvoorbeeld welk artikel dierengevechten verbiedt op Vlaams niveau. Ook het invullen van tabellen met data van afkondiging, bekendmaking en inwerkingtreding behoort tot de oefeningen [60](#page=60) [64](#page=64) [70](#page=70).
> **Tip:** Wees systematisch bij het zoeken naar informatie. Gebruik zoekfuncties waar beschikbaar en lees de artikelen aandachtig om de juiste gegevens te vinden.
#### 2.1.5 Identificeren van straffen en maatregelen
Oefeningen bieden de mogelijkheid om straffen, zoals gevangenisstraffen en geldboetes, evenals veiligheidsmaatregelen en verbeurdverklaringen te identificeren binnen wetgeving. Het nauwkeurig noteren van minimum- en maximumbedragen en artikelnummers is hierbij essentieel. De geldboete voor overtredingen kan variëren van 52 euro tot 100.000 euro [74](#page=74) [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80) [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83).
#### 2.1.6 Wetgeving in de praktijk: rampenerkenning en vergoedingen
Casussen over rampenerkenning, zoals de hagelbuien van 31 mei 2025, demonstreren hoe besluiten van de regering leiden tot de mogelijkheid voor slachtoffers om een schadevergoeding te vragen. Het identificeren van het officiële opschrift van het besluit en de geografisch betrokken gemeenten is hierbij een belangrijke stap [85](#page=85) [86](#page=86) [87](#page=87) [90](#page=90) [92](#page=92) [94](#page=94).
### 2.2 Oefeningen in wetgevingsanalyse met specifieke wetboeken en databanken
#### 2.2.1 Het decreet dierenwelzijn
De analyse van het decreet dierenwelzijn van 16 mei 2024 vormt een belangrijk onderdeel van de oefeningen. Studenten moeten specifieke artikelen die registratie verplichten opzoeken en geconsolideerde versies van artikelen vergelijken met de oorspronkelijke publicatie in het Belgisch Staatsblad. Het begrijpen van het verschil in weergave tussen het Belgisch Staatsblad en Justel is cruciaal voor juridische gebruikers [100](#page=100) [96](#page=96) [97](#page=97) [98](#page=98).
#### 2.2.2 De Codex hoger onderwijs
De geconsolideerde Codex hoger onderwijs wordt gebruikt om specifieke artikelen te interpreteren. Studenten worden gevraagd om de inhoud van artikelen, zoals artikel II.246, paragraaf 4, lid 3, in eigen woorden uit te leggen. Daarnaast onderzoeken ze de sancties die personeelsleden kunnen krijgen bij tekortkomingen en verwijzen ze naar de specifieke wetsartikelen .
#### 2.2.3 Gebruik van wetgevingsdatabanken
Het raadplegen van databanken zoals Justel is essentieel voor efficiënte wetgevingsanalyse. Studenten oefenen met het bepalen van het aantal consolidaties op een bepaalde datum en het identificeren van de specifieke wetgevende akte die op een bepaalde datum werd geconsolideerd .
> **Voorbeeld:** Bij het zoeken naar geconsolideerde wetgeving, kan de Justel-databank informatie verschaffen over welke wetten, decreten of besluiten op een specifieke datum zijn bijgewerkt, wat essentieel is voor het verkrijgen van de meest actuele wetteksten .
#### 2.2.4 Analyse van parlementaire voorbereidingen
Het opzoeken van wetgevingsdossiers, inclusief parlementaire voorbereidingen, is een belangrijk onderdeel van de analyse. Studenten leren het belang van documentnummers voor het terugvinden van volledige dossiers. Ze analyseren of er wijzigingen zijn aangebracht aan het oorspronkelijke ontwerp en identificeren welke politieke partijen tegen specifieke wetsvoorstellen hebben gestemd .
> **Tip:** Bij het bestuderen van parlementaire voorbereidingen, let op de motivering achter amendementen en stemgedrag, dit geeft inzicht in de politieke dynamiek rondom wetgeving.
#### 2.2.5 Consensuele wetgeving
De casus over het platform voor overlijdensadministratie illustreert de totstandkoming van wetgeving met een brede politieke consensus. Het feit dat een decreet door geen enkele partij wordt tegengestemd, met enkel de onthouding van één partij, benadrukt het belang en de urgentie van de regelgeving .
---
# De rol en werking van het Belgisch Staatsblad
Het Belgisch Staatsblad fungeert als de officiële publicatiebron voor wetgeving en andere juridische teksten, wat essentieel is voor hun bekendmaking en inwerkingtreding, alsook voor de transparantie van het recht [25](#page=25).
### 3.1 Functie en belang van het Belgisch Staatsblad
Het Belgisch Staatsblad (BS) is de officiële publicatiebron van wetgeving. Het is een cruciale stap voor de inwerkingtreding van wetten en wordt beschouwd als de laatste noodzakelijke stap in het wetgevingsproces. Het waarborgt de vereiste van openbaarheid van wetten. Essentiële artikelen met betrekking tot het gebruik van talen in wetgevingszaken, namelijk artikel 4 en 6 van de wet van 31 mei 1961, zijn van belang voor het begrijpen van de publicatiepraktijken [24](#page=24) [25](#page=25) [27](#page=27).
> **Tip:** Bij het raadplegen van het Belgisch Staatsblad is het belangrijk om altijd de oorspronkelijke, authentieke versie van een wet te selecteren en geen vertalingen of errata te gebruiken [30](#page=30).
### 3.2 Procedure voor het opzoeken van informatie
Het opzoeken van informatie in het Belgisch Staatsblad omvat verschillende stappen, ongeacht het type publicatie.
#### 3.2.1 Wetgeving en algemene publicaties
Wanneer men op zoek is naar wetgeving, zoals de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, zijn de volgende stappen van belang [27](#page=27):
1. **Zoekcriteria instellen:** Dit is de eerste stap om de gewenste publicatie te identificeren [29](#page=29).
2. **De juiste publicatie kiezen:** Het is cruciaal om de authentieke, oorspronkelijke versie van de wet te selecteren [30](#page=30).
3. **De authentieke tekst openen (PDF):** Na het selecteren van de juiste publicatie, wordt de authentieke tekst in PDF-formaat geopend [31](#page=31).
4. **De wet lokaliseren in het PDF-bestand:**
* Men begint met het zoeken naar de titel van de wet in de inhoudstafel, die zich meestal aan het begin van het PDF-document bevindt [33](#page=33).
* Vervolgens noteert men het paginanummer dat bij de wet hoort [33](#page=33).
* Ten slotte gaat men naar het genoteerde paginanummer om de tekst van de wet te raadplegen [33](#page=33).
#### 3.2.2 Specifieke publicaties (nalatenschappen, faillissementen, bewindvoerders)
Voor het opzoeken van publicaties zoals onbeheerde nalatenschappen, faillissementen en bewindvoerders, volgt men een vergelijkbare procedure, met specifieke aandacht voor bepaalde secties binnen het Staatsblad [43](#page=43):
1. **Ga naar de inhoudstafel:** Deze bevindt zich bovenaan in de PDF-versie van het Staatsblad [43](#page=43).
2. **Zoek de rubriek ‘De wettelijke bekendmakingen en verschillende berichten’:** Onder deze overkoepelende rubriek vallen onbeheerde nalatenschappen, faillissementen en bewindvoerders [44](#page=44).
3. **Navigeer naar de sectie:** Door op de rubriek te klikken, springt men direct naar de startpagina van deze sectie [45](#page=45).
4. **Gebruik de zoekfunctie:** Binnen de sectie "Wettelijke Bekendmakingen" kan men de zoekfunctie (Ctrl+F op Windows, Cmd+F op Mac) gebruiken om snel de juiste rubriek te vinden door zoekwoorden als "faillissement", "bewindvoerder" of "nalatenschap" in te voeren [46](#page=46).
### 3.3 Inhoud van het Belgisch Staatsblad
Het Belgisch Staatsblad publiceert een breed scala aan juridisch relevante informatie, waaronder:
1. Wetten, decreten en ordonnanties [42](#page=42) [59](#page=59) [84](#page=84) [95](#page=95).
2. Uitvoeringsbesluiten [42](#page=42) [59](#page=59) [84](#page=84) [95](#page=95).
3. Publicaties betreffende onbeheerde nalatenschappen [42](#page=42) [59](#page=59) [84](#page=84) [95](#page=95).
4. Publicaties betreffende bewindvoerders [42](#page=42) [59](#page=59) [84](#page=84) [95](#page=95).
5. Publicaties betreffende faillissementen [42](#page=42) [59](#page=59) [84](#page=84) [95](#page=95).
6. Publicaties van vacatures bij justitie, examenuitslagen, benoemingen, etc [42](#page=42) [59](#page=59) [84](#page=84) [95](#page=95).
Men dient in staat te zijn om al deze zaken op te zoeken [42](#page=42) [59](#page=59) [84](#page=84) [95](#page=95).
### 3.4 Deelname aan het wetgevingsproces: Afkondiging, Bekendmaking en Inwerkingtreding
De publicatie in het Belgisch Staatsblad is een cruciale stap die volgt op de afkondiging en voorafgaat aan de inwerkingtreding van een wet [36](#page=36) [37](#page=37) [39](#page=39).
#### 3.4.1 Afkondiging
De datum van afkondiging is de datum waarop de Koning en de bevoegde ministers de wet ondertekenen. Dit is een plechtige, formele handeling die tweeledig is: de Koning bevestigt de echtheid van de tekst en beveelt de publicatie in het Belgisch Staatsblad. De datum van afkondiging is gelijk aan de datum van de wet [36](#page=36).
#### 3.4.2 Bekendmaking
De datum van bekendmaking, ook wel bekendmaking genoemd, is de dag waarop de wet officieel wordt opgenomen in het Belgisch Staatsblad en toegankelijk wordt voor het publiek. Tussen afkondiging en bekendmaking kan een periode verstrijken om de wet te drukken en uit te geven. De datum van bekendmaking is dus niet dezelfde als de datum van afkondiging [37](#page=37).
#### 3.4.3 Inwerkingtreding
De inwerkingtreding is het juridische moment waarop de wet een realiteit wordt in het rechtssysteem, bindend is voor iedereen en afdwingbaar wordt [39](#page=39).
* **De 10-dagenregel:** Tenzij anders bepaald in de wet (meestal in het laatste artikel), treedt een wet in werking op de tiende dag na die van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad [38](#page=38).
* **Toepassing:** Indien de wet zelf geen afwijkende datum vermeldt, is de 10-dagenregel van toepassing [38](#page=38).
* **Berekening:** De inwerkingtreding wordt berekend door 10 dagen toe te voegen aan de datum van bekendmaking. Bijvoorbeeld, als een wet op 21 juni wordt bekendgemaakt, treedt deze in werking op 1 juli [38](#page=38).
### 3.5 Soorten vertalingen in het Belgisch Staatsblad
In het Belgisch Staatsblad worden federale wetten gepubliceerd in zowel het Nederlands als het Frans. Beide taalversies zijn officiële vertalingen en hebben dezelfde rechtskracht; de ene is niet superieur aan de andere. Ze worden herkend doordat beide taalversies naast elkaar staan in het Belgisch Staatsblad. Dit onderscheidt ze van decreten, waarbij de twee taalversies onder elkaar staan en niet als officieel worden beschouwd [40](#page=40).
> **Tip:** Let goed op hoe de taalversies worden gepresenteerd. Naast elkaar duidt op officiële vertalingen van federale wetten, terwijl onder elkaar kan wijzen op officieuze vertalingen van bijvoorbeeld decreten [40](#page=40).
---
# Justel en geconsolideerde wetgeving
Dit onderwerp verkent de Justel-databank als een essentiële bron voor geconsolideerde wetgeving, waarbij de werking ervan, het bijhouden van wijzigingen en zoekmogelijkheden centraal staan.
### 4.1 Geconsolideerde wetgeving
#### 4.1.1 Wat is geconsolideerde wetgeving?
Geconsolideerde wetgeving, ook wel bekend als de gecoördineerde of bijgewerkte versie van een wet, wetboek of decreet, is de meest recente en complete tekst van een rechtsnorm. Het omvat de oorspronkelijke tekst van de wet aangevuld met alle wijzigingen die sindsdien zijn doorgevoerd .
#### 4.1.2 Het belang van geconsolideerde wetgeving
Voor juridische gebruikers zoals advocaten, juristen en wetgevers is het cruciaal om te werken met de geconsolideerde versie van een wet. Dit komt doordat de oorspronkelijke publicatie in het Belgisch Staatsblad mogelijk niet de meest recente stand van zaken weergeeft. Een advocaat die enkel de oorspronkelijke publicatie raadpleegt, loopt het risico verouderde informatie te gebruiken, wat kan leiden tot juridische fouten of verkeerde advisering. De geconsolideerde versie biedt een accuraat en volledig beeld van de geldende rechtsregels op een bepaald moment .
> **Tip:** Bij het zoeken naar wetgeving is het altijd aan te raden om de geconsolideerde versie te raadplegen om er zeker van te zijn dat u de meest actuele tekst gebruikt.
### 4.2 De Justel-databank
#### 4.2.1 Inleiding tot Justel
Justel is een officiële juridische databank die een centrale rol speelt bij het toegankelijk maken van Belgische wetgeving. Deze databank biedt toegang tot zowel de oorspronkelijke publicaties van wetgevende akten als tot de geconsolideerde versies ervan .
#### 4.2.2 Functionaliteiten van Justel
Justel stelt gebruikers in staat om:
* **Wetgeving te zoeken:** Gebruikers kunnen zoeken naar specifieke wetboeken, decreten of besluiten .
* **Geconsolideerde versies te raadplegen:** De databank toont de meest recente, bijgewerkte tekst van wetgevende akten, inclusief alle doorgevoerde wijzigingen .
* **Wijzigingen te identificeren:** Justel toont de historiek van wijzigingen aan een specifieke wetgevende akte .
* **Specifieke artikelen te lokaliseren:** Gebruikers kunnen gericht zoeken naar specifieke artikelen binnen een wetgevende tekst .
#### 4.2.3 Zoekstrategieën in Justel
Om effectief gebruik te maken van Justel, is een systematische aanpak essentieel:
1. **Zoekcriteria instellen:** Begin met het definiëren van de zoekopdracht, zoals de naam van de wet, het type akte (wet, decreet, besluit) of een specifiek artikelnummer .
2. **De juiste publicatie kiezen:** Selecteer de specifieke wetgevende akte die u zoekt uit de zoekresultaten .
3. **Het specifieke wetsartikel zoeken:** Navigeer binnen de gekozen wetgeving naar het gezochte artikel, paragraaf of lid .
> **Tip:** Maak gebruik van de navigatiestructuur binnen de wetstekst (bv. artikel, paragraaf, lid) om snel de gewenste informatie te vinden .
#### 4.2.4 Oefeningen met Justel
Oefeningen in het document illustreren het gebruik van Justel voor diverse taken:
* **Zoeken van een geconsolideerd artikel:** Het vinden van de geconsolideerde versie van artikel 14 van het decreet dierenwelzijn .
* **Uitleg van een artikel:** Het opzoeken en in eigen woorden uitleggen van artikel II.246, paragraaf 4, lid 3 van de Codex hoger onderwijs. Dit artikel regelt de grenzen aan het studietraject en de mogelijke weigering van inschrijving na vier mislukte examenkansen .
* **Identificeren van sancties voor personeelsleden:** Het opzoeken van de sancties die personeelsleden kunnen krijgen bij tekortkomingen, met verwijzing naar artikel V.94, §1. De sancties omvatten onder andere blaam, inhouding van salaris, schorsing, terugkeer tot tijdelijke aanstelling, terugzetting in een lagere rang, en afzetting .
* **Tellen van consolidaties op een specifieke datum:** Het nagaan hoeveel consolidaties er op een bepaalde datum (bv. 1 december 2025) in de databank zijn opgenomen. Op 1 december 2025 werden er acht wijzigingen doorgevoerd .
* **Identificeren van een geconsolideerde wetgevende akte:** Het achterhalen welke specifieke wetgevende akte (wet, decreet of besluit) op een bepaalde datum (bv. 21 november 2024) werd geconsolideerd en het officieel opschrift ervan geven. Op 21 november 2025 werd het ministerieel besluit van 3 december 2015 tot vastlegging van de maatschappelijke zetel van de hulpverleningszones geconsolideerd .
> **Voorbeeld:** Bij het zoeken naar de geconsolideerde versie van artikel 14 van het decreet dierenwelzijn, zal Justel de meest recente tekst tonen, inclusief alle aanpassingen die na de oorspronkelijke publicatie zijn gebeurd. Dit kan een duidelijk verschil opleveren met de tekst zoals die oorspronkelijk in het Belgisch Staatsblad verscheen .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belgisch Staatsblad | De officiële publicatiebron waarin wetgeving en andere juridische teksten worden bekendgemaakt, essentieel voor de openbaarheid en inwerkingtreding van wetten. |
| Kamer | Verwijst naar de Kamer van volksvertegenwoordigers, het federaal parlement, waar wetsvoorstellen worden ingediend en besproken. De databank van De Kamer bevat alle federale wetsvoorstellen. |
| Wetsvoorstel | Een voorstel tot het creëren of wijzigen van een wet, ingediend door een parlementslid of de regering, dat nog de parlementaire procedure moet doorlopen om wet te worden. |
| Parlementair document | Elk document dat deel uitmaakt van het wetgevingsproces in het parlement, zoals wetsvoorstellen, ontwerpen van decreet, verslagen en amendementen. |
| Wetgevingsnummer | Een uniek identificatienummer dat wordt toegekend aan een wetsvoorstel of wetsontwerp, dat dient om het document te traceren doorheen het wetgevingsproces. |
| Artikel | Een genummerde sectie binnen een wet, decreet of ander juridisch document, die een specifieke bepaling bevat. |
| Raad van State | Een adviesorgaan dat juridisch advies geeft over wetsvoorstellen en wetsontwerpen alvorens deze worden goedgekeurd. Dit orgaan beoordeelt de juridische kwaliteit en uitvoerbaarheid. |
| Openbaarheid van wetgeving | Het principe dat wetgeving publiek toegankelijk moet zijn voor burgers, wat wordt gewaarborgd door publicatie in het Belgisch Staatsblad. |
| Inwerkingtreding | Het juridische moment waarop een wet of decreet van kracht wordt en bindend is voor iedereen. Dit volgt meestal op de bekendmaking na een specifieke termijn. |
| Bekendmaking | De officiële publicatie van een wet of decreet in het Belgisch Staatsblad, waardoor deze publiek bekend wordt gemaakt. |
| Afkondiging | De plechtige handeling waarbij de Koning een wet bekrachtigt en de publicatie ervan beveelt, wat een stap is vóór de bekendmaking. |
| Decreet | Een wetgevende akte op regionaal of gemeenschapsniveau, goedgekeurd door het betreffende parlement (bv. Vlaams Parlement). |
| Geconsolideerde wetgeving | Een bijgewerkte versie van een wet of decreet waarin alle wijzigingen sinds de oorspronkelijke publicatie zijn verwerkt, wat de actuele rechtsbron vormt. |
| Justel | Een officiële databank van de Belgische overheid die toegang biedt tot geconsolideerde wetgeving, wetboeken en recente wijzigingen. |
| Documentnummer | Een uniek nummer dat wordt toegekend aan parlementaire documenten (zoals ontwerpen van decreet) op regionaal of gemeenschapsniveau, vergelijkbaar met het wetgevingsnummer op federaal niveau. |
| Amendement | Een voorgestelde wijziging op een wetsvoorstel of ontwerp van decreet tijdens het parlementaire debat, met als doel de tekst te verbeteren, te verduidelijken of aan te passen. |
| Overlijdensadministratie | Het proces en de procedures die gevolgd worden na het overlijden van een persoon, waaronder de digitale registratie van dit overlijden. |
| Databank van het Vlaams Parlement | Een online platform waar de parlementaire voorbereidingen van decreten en andere documenten van het Vlaams Parlement geraadpleegd kunnen worden. |
| Wetboek | Een omvangrijk wetgevend document dat een bepaald rechtsgebied systematisch regelt, zoals het Burgerlijk Wetboek of de Codex Hoger Onderwijs. |
| Gevangenisstraf | Een strafrechtelijke sanctie die inhoudt dat een veroordeelde persoon gedurende een bepaalde periode wordt opgesloten in een gevangenis. |
| Geldboete | Een strafrechtelijke sanctie die inhoudt dat een veroordeelde persoon een geldbedrag aan de staat moet betalen. |
| Verbeurdverklaring | Een strafrechtelijke sanctie waarbij de staat eigendom van de veroordeelde in beslag neemt, omdat deze is verkregen door middel van een strafbaar feit of is gebruikt bij het plegen ervan. |
Cover
Deel I Cursus Inleiding tot het recht (2).pdf
Summary
# Definitie en kenmerken van recht
Het begrip recht omvat de definiërende kenmerken, de historische oorsprong en de essentiële elementen die de aard van recht omschrijven.
## 1. Definitie en kenmerken van recht
### 1.1 Historische oorsprong van het begrip “recht”
Het woord "recht" is afgeleid van het Latijnse *directum*, wat "leiding" betekent en de intentie weergeeft om het menselijk samenleven te leiden. Afgeleide Latijnse termen zoals *regere* (regeren), *rex* (koning), *regnum* (rijk) en *regula* (regel) duiden op de link met gezag. De Romeinen gebruikten ook de term *jus* (of *ius*), afgeleid van *jubere* (bevelen), wat inhoudt dat recht een bevel inhoudt. *Jus* had ook een morele betekenis, gerelateerd aan rechtvaardigheid [2](#page=2).
### 1.2 Definitie van het begrip “recht”
Het definiëren van het begrip "recht" is complex, omdat recht een dynamisch en sociaal product is dat evolueert met de maatschappij en verschilt per gemeenschap. Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.2.1 Verschillende definities van recht
Verschillende auteurs bieden definities die de kernaspecten van recht belichten:
* **VAN IMPE** definieert recht als een geheel van verplichte gedragsregels, uitgevaardigd door de overheid, gericht op conflictoplossing en gedragssturing, als een aanspraak van een rechtspersoon, of als rechtswetenschap [3](#page=3).
* **DE VROEDE en GORUS** omschrijven recht als een geheel van regels dat gedrag oplegt, verbiedt, toelaat of regelt, vastgesteld op gezag van de gemeenschap door bevoegde organen, met als doel het maatschappelijk leven mogelijk te maken [3](#page=3).
* **VAN DAMME** ziet recht ontstaan bij de organisatie van samenlevingen met verplichte regels, bekrachtigd door sancties, zowel negatief (straf) als positief (stimuli) [3](#page=3).
* **STORME** beschouwt recht als een geheel van normatieve regels, opgelegd of bekrachtigd door de maatschappij, afdwingbaar en gericht op maatschappelijke ordening [3](#page=3).
* **DE CORTE en DE GROOTE** zien recht als een geheel van gedrags- en handhavingsregels, door de overheid uitgewerkt en bindend opgelegd ter bescherming van maatschappelijke belangen, waarbij het formeel karakter (creërend orgaan en procedure) essentieel is voor het bindend karakter [4](#page=4).
* **BOUCKAERT en VAN HOECKE** definiëren recht als een geheel van regels dat subjectieve rechten, structuren en instellingen voor toepassing en afdwinging bepaalt, en politieke machtsuitoefening inzake deze regels, samengevat als de geïnstitutionaliseerde ordening van menselijk handelen [4](#page=4).
* **DELVA** beschouwt recht als een geheel van gedragsregels (normen) opgelegd door maatschappelijk gezag, gericht op maatschappelijke ordening in rechtvaardigheid [4](#page=4).
* **DE KONINCK** omschrijft recht als imperatieve gedragsregels die door de maatschappij worden opgelegd om samenleven mogelijk te maken en waarvan de naleving afdwingbaar is [4](#page=4).
* **VERSCHELDEN en VANLEENHOVE** definiëren recht als gedragsregels en institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door maatschappelijk gezag, voor een effectieve, rechtszekere en rechtvaardige maatschappelijke ordening [4](#page=4).
#### 1.2.2 Centrale elementen in het begrip “recht”
Drie gemeenschappelijke elementen komen naar voren in de definities:
* Het recht is een geheel van bindende regels [5](#page=5).
* Het doel van het recht is de samenleving ordenen en in stand houden [5](#page=5).
* Het recht vereist gezag [5](#page=5).
##### 1.2.2.1 Het recht is een geheel van bindende regels
Rechtsregels zijn niet vrijblijvend, maar verplichten tot naleving. Deze regels kunnen worden onderverdeeld in vijf categorieën [5](#page=5):
* **Gebodsbepalingen, verbodsbepalingen, verlofbepalingen, belovende regels** [5](#page=5):
* **Gebodsbepalingen** leggen een verplicht gedrag op, zowel positief (bv. geboorteaangifte ) als negatief (bv. hulpverlening aan iemand in nood ) [6](#page=6).
* **Verbodsbepalingen** verbieden bepaalde gedragingen (bv. huwelijk van minderjarigen, bigamie ) [7](#page=7).
* **Verlofbepalingen** staan bepaalde handelingen toe zonder dat ze verplicht zijn (bv. recht van de verkoper om vernietiging van de koop te eisen ) [7](#page=7).
* **Belovende regels** garanderen bepaalde rechten, zoals de economische, sociale en culturele rechten in artikel 23 van de Grondwet. De directe werking hiervan kan variëren; sommige vereisen verdere nationaleregeling, andere zijn self-executing of hebben een standstill-effect [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Rechtsregels toepasbaar na keuze**: Deze regels worden pas van toepassing nadat een rechtssubject een keuze heeft gemaakt voor een bepaald gedrag (bv. testamentaire beschikking aard van een arbeidsovereenkomst ) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Wilsaanvullende of suppletieve rechtsregels**: Deze regels treden in werking indien partijen geen eigen regeling hebben voorzien (bv. het wettelijk huwelijksstelsel bij gebrek aan huwelijksovereenkomst regel over eigendomsoverdracht bij verkoop wettelijke interest bij laattijdige betaling ) [9](#page=9).
* **Ondersteunende regels en handhavingsregels**: Deze regels organiseren instellingen, omschrijven de toepasselijkheid van gedragsvoorschriften in tijd en ruimte, en regelen de handhaving ervan (bv. regel over terugwerkende kracht van wetten toepasselijkheid van nieuwe wetgeving op lopende procedures gemeentelijke administratieve sancties ) [10](#page=10).
* **Technische regels en formalismen in het recht**: Deze omvatten regels inzake termijnen, akten, procedures en vormvereisten, vaak ingesteld voor rechtszekerheid. Niet-naleving kan vergaande gevolgen hebben. Het formalisme kan gericht zijn op wilsuiting, bescherming, bewijsvoering of publiciteit. Dit omvat ook authentieke en onderhandse akten [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12).
##### 1.2.2.2 Het doel van het recht is de samenleving ordenen en in stand houden
* **Recht en maatschappelijke orde**: Recht is een sociaal verschijnsel dat voortkomt uit de wil van de samenleving en essentieel is voor het handhaven van het maatschappelijk leven (*ubi societas, ibi jus*). Rechtsregels creëren orde door bestaande toestanden te bekrachtigen en te verheffen tot juridische normen (bv. artikel 1134, eerste lid BW over overeenkomsten als wet). Het kan ook schadelijke gevolgen van handelingen tenietdoen (bv. vernietigbaarheid van overeenkomsten onder dwang). Voor een effectieve ordening moet recht voldoen aan rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid [13](#page=13).
* **Recht als beleidsinstrument**: Recht is een uitdrukking van levensvisies en politieke systemen en wordt gebruikt om deze te verdedigen. Het formaliseert bestaande verhoudingen, maar creëert ook nieuwe toestanden en loopt vaak vooruit op de werkelijkheid (bv. wetgeving rond eenheidsstatuut arbeiders/bedienden, openstellen huwelijk voor hetzelfde geslacht, strafbaarstelling van stalking). Recht schept nieuwe mentaliteiten en bevordert betere zedelijke gedragingen (bv. milieuwetgeving, gelijke loonwetgeving). Het wordt steeds meer gezien als middel voor sociale, economische en culturele verandering (bv. principe "de vervuiler betaalt", GAS-boetes, strafbaarstelling van seksisme) [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Recht als evolutief fenomeen**: Recht is intern divers en omvat autonome rechtstakken. De toenemende internationalisering, de "juridisering van de maatschappelijke verhoudingen" (van nachtwakersstaat naar verzorgingsstaat), en de groeiende complexiteit van de samenleving leiden tot complexere en gedifferentieerde rechtsregels (bv. arbeidsverhoudingen, milieu, echtscheiding). Nieuwe technologieën vereisen ook nieuwe regels (bv. social media, e-commerce). Er is sprake van een "inflatie van het recht" of overregulering, wat leidt tot pleidooien voor deregulering en wetsevaluatie [15](#page=15) [16](#page=16).
##### 1.2.2.3 Het recht vereist gezag
* **Het recht wordt door de overheid opgelegd**: In moderne gemeenschappen worden rechtsregels door de overheid opgelegd, via wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten. Ook lokale besturen maken recht. Gewoonterecht kan ook erkenning door de Staat vinden via rechtspraak [17](#page=17).
* **Rechtsregels worden gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag**: Naleving wordt verzekerd door maatregelen van de uitvoerende en rechterlijke macht (sanctionering van overtredingen) [18](#page=18).
#### 1.2.3 De bindende kracht en naleving van de rechtsregel
De bindende kracht van een rechtsregel hangt af van zijn geldigheid en effectiviteit [18](#page=18).
* **Geldigheid van de rechtsregel**: Een regel moet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, conform de hiërarchie van normen, bevoegdheidsregels en procedures [18](#page=18).
* **Effectiviteit van de rechtsregel**:
* **Morele effectiviteit**: Berust op maatschappelijke consensus en rechtsbewustzijn (het besef dat regels nageleefd moeten worden). Dit bewustzijn is ook evolutief [19](#page=19).
* **Materiële effectiviteit**: Leidt tot concrete resultaten of feitelijke gebeurtenissen wanneer voorwaarden vervuld zijn. Rechtsgevolgen kunnen onmiddellijk (spontane toepassing) of middellijk (ingevolge sancties) zijn. Sancties, zoals vrijheidsberoving, geldboetes, of nietigheid van handelingen, spelen een cruciale rol in het waarborgen van naleving [19](#page=19) [20](#page=20).
### 1.3 Het recht en andere normatieve systemen
Naast het recht, reguleren ook godsdienst en moraal menselijk gedrag.
#### 1.3.1 Recht en godsdienst
Godsdienstige regels worden geacht van goddelijke oorsprong te zijn, terwijl rechtsregels door de overheid worden opgelegd. In niet-geseculariseerde samenlevingen is er geen strikte scheiding tussen recht en godsdienst. België kent een geseculariseerde samenleving met een scheiding tussen Kerk en Staat, hoewel er financiële steun is voor erkende erediensten. Dit seculiere karakter betekent dat godslastering niet strafbaar is en eedformules geen aanroeping van de godheid bevatten. Zes erediensten zijn erkend, alsook de niet-confessionele levensbeschouwing [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 1.3.2 Recht en moraal
Recht is heteronoom (opgelegd door externe macht), terwijl moraal autonoom is (ontspringt uit het geweten). Voor recht is naleving van de regel cruciaal; voor moraal is de intentie belangrijker. Sanctie bij moraal is wroeging, bij recht is het handhaving door gezag. Er is geen eensgezindheid over wat tot de moraal behoort door ethisch pluralisme [21](#page=21) [22](#page=22).
De verhouding recht-moraal is dynamisch:
* **Meestal niet problematisch**:
* Amorele rechtsregels (bv. regels waarover geen morele consensus bestaat) [22](#page=22).
* Rechtsregels in overeenstemming met de moraal (bv. trouw in overeenkomsten, vergoeding van schade, verbod op diefstal) [22](#page=22).
* Morele regels die niet door het recht worden bestraft (bv. diefstal door echtgenoot ten nadele van echtgenote) [22](#page=22).
* **Soms problematisch**:
* Recht dat niet strookt met ieders moraal (bv. IVF) of morele plichten die niet wettelijk verplicht zijn (bv. naastenliefde) [23](#page=23).
* Recht dat indruist tegen morele overtuigingen (bv. belastingen betalen voor wapens). Gewetensbezwaren worden soms erkend, maar niet altijd (bv. belastingplicht) [23](#page=23).
Voor rechtszekerheid kan het recht regels opleggen die strijdig zijn met de moraal (bv. verkrijgende verjaring, verjaring van misdrijven) [23](#page=23).
### 1.4 Enkele basisconcepten van het recht
#### 1.4.1 Begrip objectief recht - subjectief recht
* **Objectief recht**: Het geheel van regels dat in de samenleving geldt en subjectieve rechten bepaalt; abstracte normen op zichzelf beschouwd [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Subjectief recht**: Een concrete, door het objectief recht erkende bevoegdheid of macht om iets te vragen of te vorderen, waartegenover een afdwingbare plicht staat van de wederpartij; een recht gekoppeld aan een titularis en een concrete situatie [24](#page=24).
#### 1.4.2 Positief recht, natuurrecht
* **Positief recht**: Het recht dat op een bepaald tijdstip in een bepaalde samenleving geldt; door mensen gesteld recht, te vinden in formele rechtsbronnen [24](#page=24).
* **Natuurrecht (of wenselijk recht)**: Een criterium om de rechtmatigheid van positief recht te toetsen. Het stelt dat recht pas recht is indien het in overeenstemming is met ethische beginselen, zoals universele mensenrechten [24](#page=24).
#### 1.4.3 Gemeen recht, uitzonderingsrecht
* **Gemeen recht**: Het recht dat geldt in normale omstandigheden (bv. burgerlijk recht) [25](#page=25).
* **Uitzonderingsrecht**: Het recht dat geldt in bijzondere gevallen of voor bijzondere categorieën personen (bv. ondernemingsrecht, publiekrecht) [25](#page=25).
#### 1.4.4 Vermoedens en ficties
* **Vermoedens**: Gevolgtrekkingen uit een bekend feit om een onbekend feit te besluiten; iets waarschijnlijks wordt als bewezen beschouwd [25](#page=25).
* *Vermoedens juris tantum*: Weerlegbare vermoedens (bv. vermoeden van vaderschap door huwelijk) [25](#page=25).
* *Vermoedens juris et de jure*: Onweerlegbare vermoedens [26](#page=26).
* **Ficties**: Juridische gevolgen verbonden aan feiten die buiten de realiteit staan; een niet-bestaande toestand wordt als werkelijk aangenomen ("alsof-bepalingen"). Een voorbeeld is de geachtheid van kennisname van een wet na publicatie in het Belgisch Staatsblad [26](#page=26).
---
# Bronnen van het recht
Dit onderdeel verkent de oorsprong en de verschijningsvormen van rechtsregels, zowel de factoren die hun inhoud bepalen als de manieren waarop ze tot uiting komen.
### 2.1 Het begrip ‘rechtsbron’
Het begrip 'rechtsbron' kent twee betekenissen [28](#page=28):
* **Materiële bronnen:** Factoren die de inhoud van een rechtsregel bepalen en bijdragen aan het ontstaan ervan. Deze worden ook wel *le donné* genoemd [28](#page=28).
* **Formele bronnen:** De verschijningsvormen van het recht, de manieren waarop het recht tot uiting komt. Deze worden ook wel *le construit* genoemd [28](#page=28) [31](#page=31).
Dit studieonderdeel focust voornamelijk op de formele bronnen van het recht [28](#page=28).
### 2.2 Materiële bronnen van het recht
Materiële bronnen verklaren de inhoud van rechtsregels en omvatten de factoren die invloed uitoefenen op de vorming van het recht. Ze bestaan uit een geheel van gegevens en omstandigheden [28](#page=28).
#### 2.2.1 Historische bronnen
Het huidige recht is niet uit het niets ontstaan, maar heeft diepe wortels in het verleden en is beïnvloed door diverse rechtsstelsels. Voorbeelden zijn middeleeuwse gewoonterechtsstelsels, Romeins recht, canoniek recht, leerstelsels uit de Verlichting, en Franse codificaties [29](#page=29).
#### 2.2.2 Politieke bronnen
Machtsverhoudingen binnen de samenleving beïnvloeden het recht, zowel via politieke instellingen zoals het parlement en de regering, als indirect via machtsgroepen zoals vakbonden of belangengroepen (bv. Test-Aankoop, Greenpeace) [29](#page=29).
#### 2.2.3 Feiten of omstandigheden als materiële bronnen
Verschillende natuurlijke en maatschappelijke feiten en omstandigheden kunnen leiden tot het ontstaan van rechtsregels:
* **Biologische/natuurlijke verschijnselen:** Geboorte, leeftijd, dood of fysieke zwakheid leiden tot regels over afstamming, erfopvolging, minderjarigheid [29](#page=29).
* **Samenstelling bevolking:** Bijvoorbeeld een personeel rechtsstelsel in Maleisië [29](#page=29).
* **Klimaat:** Leidt tot wetgeving over bijvoorbeeld ozon, klimaatopwarming of stormschadeverzekeringen [29](#page=29).
* **Economische factoren:** Zoals wijnwetgeving in Frankrijk of crisiswetgeving in België [30](#page=30).
* **Geografische factoren:** Bijvoorbeeld waterstaatwetgeving in Nederland [30](#page=30).
* **Technologische factoren:** Resulteren in milieurecht, telecommunicatierecht, en wetgeving rond onlinefenomenen zoals grooming [30](#page=30).
#### 2.2.4 Rechtsfilosofische bronnen
De rechtsfilosofie onderzoekt vragen zoals rechtvaardigheid, de bindende kracht van recht en de bijdrage van recht aan een betere samenleving [30](#page=30).
#### 2.2.5 Ideologische bronnen
Ideologieën zoals godsdienst, filosofie, moraal en politiek fungeren als materiële bronnen [30](#page=30).
#### 2.2.6 Rechtsleer, rechtsgeschiedenis en rechtsvergelijking
* **Rechtsleer:** De studie van het geldende recht [30](#page=30).
* **Rechtsgeschiedenis:** De studie van het recht uit het verleden [30](#page=30).
* **Rechtsvergelijking:** De studie en vergelijking van buitenlandse rechtsstelsels [30](#page=30).
### 2.3 Formele bronnen van het recht
Formele bronnen betreffen de wijze waarop het recht tot stand komt en de uiterlijke verschijningsvormen waarin het geldende recht zich manifesteert. Verschillende staatsorganen produceren rechtsregels met eigen functies, wat leidt tot verschillende soorten regels en bindende krachten [31](#page=31).
### 2.4 Aard en formulering van de rechtsregel
#### 2.4.1 Oude rechtsregels
Oude rechtsregels waren vaak concreet, hingen af van precedenten, misten samenhang en waren niet bondig. Ze werden meestal vastgesteld via de inductieve methode [31](#page=31).
#### 2.4.2 Hedendaagse rechtsregels
Hedendaagse rechtsregels zijn algemeen gesteld, van toepassing op iedereen die zich in objectieve, algemeen bepaalde omstandigheden bevindt. Ze zijn bondig, abstract geformuleerd en worden vastgesteld via de deductieve methode [31](#page=31).
> **Example:** Artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek: “Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.” [31](#page=31).
#### 2.4.3 Opbouw van de rechtsregel
Een rechtsregel bestaat doorgaans uit een hypothese en een oplossing. Een sanctie is regelmatig aanwezig, maar niet altijd voorzien [31](#page=31).
### 2.5 De wet sensu lato (de wet in ruime zin)
#### 2.5.1 Algemene beschouwingen
De wet is de belangrijkste bron van het hedendaagse recht, geprefereerd omwille van duidelijkheid en rechtszekerheid [34](#page=34).
* **Historisch:** Gewoonterecht, canoniek recht, Romeins recht en koninklijke ordonnanties waren vroeger belangrijk [34](#page=34).
* **Moderne staat:** Vanaf de 17e eeuw kreeg de staat een monopolie op rechtsvorming en rechtshandhaving, wat leidde tot codificatiebewegingen, met als doel uniformisering en vastlegging van het recht. Bekende Franse codes uit 1804 en 1810 illustreren dit [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Reactie op codificatie:** De Exegetische School was positief, de Historische School (Friedrich Carl VON SAVIGNY) negatief [35](#page=35).
* **Democratische legitimiteit:** Het succes van wettenrecht hangt samen met de democratische legitimiteit van de wetgever [35](#page=35).
* **Evolutie van de staat:** Van nachtwakersstaat naar sociale verzorgingsstaat, met afbrokkeling van nationale soevereiniteit naar internationale en supranationale instellingen (EU) en naar deelstaten (gemeenschappen en gewesten) [35](#page=35).
* **Complexiteit en juridisering:** De 20e eeuw kenmerkt zich door toenemende complexiteit, wildgroei van wetgeving, onduidelijkheid en gebrek aan afstemming, wat noodzaakt tot deregulering, harmonisatie en wetsevaluatie [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 2.5.2 De hiërarchie van de rechtsnormen
Omdat er vele regelgevers zijn, kunnen normconflicten ontstaan. Om dit op te lossen, is de leer van de hiërarchie der rechtsnormen ontwikkeld. Deze leer stelt dat normen die lager op de hiërarchische ladder staan, hogere normen moeten respecteren [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Kernprincipes:** Lagere normen mogen hogere normen slechts uitvoeren, specificeren of verduidelijken. De lagere regelgever moet handelen volgens hogere rechtsnormen. Bij een conflict moet de rechter voorrang geven aan de hogere norm. Onduidelijke normen moeten zo geïnterpreteerd worden dat ze overeenstemmen met hogere normen [37](#page=37).
* **Toepassingsgebied:** Deze leer geldt voor normen met een onpersoonlijk karakter die op een onbepaald aantal gevallen van toepassing zijn, niet voor de verhouding tussen normen en individuele beslissingen [38](#page=38).
* **Erkenning:** De hiërarchie van rechtsnormen wordt expliciet erkend als een algemeen rechtsbeginsel in de rechtspraak van de Raad van State, het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie [38](#page=38).
#### 2.5.3 Onderscheid formele wet - materiële wet
* **Materiële wet (wet in de materiële zin):** Elke algemene en geschreven regel die door de bevoegde overheid is uitgevaardigd en neergelegd in een bindende tekst. Kenmerken zijn algemeenheid en duurzaamheid, bedoeld voor een in principe onbeperkt aantal gevallen en onbepaalde tijd. Regelt rechten en plichten *erga omnes* (ten aanzien van allen) [38](#page=38).
* **Formele wet (wet in de formele zin):** Elke akte van de federale wetgevende macht die formeel de titel ‘wet’ draagt, dus gemaakt door het federaal Parlement met de Koning [39](#page=39).
Niet alle formele wetten zijn materiële wetten (bv. naturalisatiewet, begrotingswet), en niet alle materiële wetten zijn formele wetten (bv. decreten, ordonnanties) [39](#page=39).
#### 2.5.4 Beginselen van behoorlijke wetgeving (en regelgeving)
Deze beginselen vertalen de eisen van de hedendaagse democratische rechtsstaat aan de wetgever en regelgever, met als doel een rechtvaardige en kwaliteitsvolle regelgeving. Ze zijn grotendeels rechtsethisch en worden gepositieveerd in het rechtssysteem [40](#page=40).
##### 2.5.4.1 Catalogus van beginselen van behoorlijke wetgeving
Deze beginselen worden onderverdeeld in materiële en formele beginselen [40](#page=40).
* **Materiële beginselen (inhoudelijke eisen):**
* Het beginsel van de duidelijke doelstelling: De regelgever moet een duidelijk inzicht hebben in het te bereiken algemene en specifieke doel [41](#page=41).
* Het noodzakelijkheidsbeginsel: De wetgever moet nagaan of een nieuwe regeling vereist is en zich bezinnen over de noodzaak en vorm van ingrijpen, vaak in het licht van deregulering en als toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Dit omvat de noodzakelijkheidstest en de meerwaardetest [42](#page=42).
* Het uitvoerbaarheidsbeginsel: Er moeten garanties zijn dat gevolg kan en zal worden gegeven aan de regelgeving, rekening houdend met maatschappelijk draagvlak, kosten-batenanalyses en het vermijden van overtollige procedures [43](#page=43).
* Het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel: Burgers moeten hun rechtspositie kennen en erop kunnen vertrouwen dat normen worden toegepast en van kracht blijven. Dit staat op gespannen voet met retroactiviteit en prospectieve kracht van wetgeving, die onder omstandigheden toelaatbaar kunnen zijn [43](#page=43).
* Het rechtsgelijkheidsbeginsel: Zowel in de Grondwet (art. 10, 11) als in internationale verdragen verankerd, verbiedt dit beginsel willekeurige selectie en onverantwoord onderscheid. Het evolueerde van formele naar materiële gelijkheid [44](#page=44) [45](#page=45).
* **Formele beginselen (vorm van regelgeving):**
* Het beginsel van de normatieve draagwijdte: Bevestigt het dwingend normatief karakter van wetgevende bepalingen [46](#page=46).
* Het beginsel van de duidelijke regelgeving: Regelgeving moet leesbaar en begrijpelijk zijn, met goede woordkeuze, uniforme terminologie en een logische opbouw. De motiveringsplicht van de wetgever is hierbij beperkter dan bij bestuurlijke overheden [46](#page=46) [47](#page=47).
* Het beginsel van regelgeving op het juiste niveau: Gaat over de bevoegdheid van organen en de mate waarin deze gedelegeerd mag worden, met een evenwicht tussen democratische eisen en de noden van de sociale welvaartstaat [47](#page=47).
* Het beginsel van de kenbaarheid: Een regel moet voor iedereen die er belang bij kan hebben, kenbaar zijn. Bekendmaking is essentieel, waarna de regel tegenstelbaar is, zelfs voor wie hem niet kent (*Nemo censetur ignorare legem*). De inwerkingtreding gebeurt in principe 10 dagen na bekendmaking [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 2.5.4.2 Bespreking van beginselen van behoorlijke wetgeving
* **Het beginsel van de duidelijke doelstelling:** De regelgevende functie is tegenwoordig modificerend, gericht op ingrijpen en leiden van maatschappelijke ontwikkelingen. Duidelijkheid over het algemene doel, de specifieke bijdrage en de te bereiken doelstelling is vereist [41](#page=41).
* **Het noodzakelijkheidsbeginsel:** De wetgever moet de noodzaak en vorm van ingrijpen afwegen, wat een toepassing is van het subsidiariteitsbeginsel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de noodzakelijkheidstest en de meerwaardetest, die beide cumulatief voldaan moeten zijn [42](#page=42).
* **Het uitvoerbaarheidsbeginsel:** Vereist garanties voor opvolging van de regelgeving, inclusief maatschappelijk draagvlak, kosten-batenanalyses, en het vermijden van overtollige voorschriften. De effectiviteit van een norm hangt ook samen met de sanctie die eraan verbonden is [43](#page=43).
* **Het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel:** Burgers moeten hun rechtspositie kunnen kennen en erop vertrouwen dat normen worden toegepast en gehandhaafd. Dit beginsel kan in conflict komen met terugwerkende kracht, die echter gerechtvaardigd kan zijn voor legalisering of correctie van fouten [43](#page=43).
* **Het rechtsgelijkheidsbeginsel:** Verankerd in artikel 10 en 11 van de Grondwet, vereist een materiële gelijkwaardigheidstoets waarbij rekening gehouden wordt met verschillen tussen te regelen aangelegenheden. De ongelijke behandeling moet evenredig zijn met het beoogde doel. De techniek om dit te toetsen omvat de doelstelling, het objectief karakter van het onderscheid, de adequaatheid van de maatregelen, en de redelijke verhouding tussen middelen en doel. Gelijkheid voor de wet is een beginsel van behoorlijke wetstoepassing, gelijkheid door de wet is een beginsel van behoorlijke wetgeving [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Het beginsel van de normatieve draagwijdte:** Benadrukt het dwingend normatief karakter van wetgevende bepalingen [46](#page=46).
* **Het beginsel van de duidelijke regelgeving:** Eist dat regelgeving leesbaar, begrijpelijk en logisch is opgebouwd. De Raad van State adviseert hierover, maar deze adviezen zijn niet bindend [46](#page=46).
* **Het beginsel van regelgeving op het juiste niveau:** Onderzoekt welk orgaan bevoegd is en of delegatie toelaatbaar is, met een afweging tussen democratische eisen en de efficiëntie van de sociale welvaartstaat [47](#page=47).
* **Het beginsel van de kenbaarheid:** Regelgeving moet bekendgemaakt worden in de voorgeschreven vorm (bv. Belgisch Staatsblad) om verbindend te zijn. Nadat de regel bekend is, is hij tegenstelbaar aan iedereen, ongeacht kennis ervan (*Nemo censetur ignorare legem*) [47](#page=47) [48](#page=48).
### 2.6 De wet in engere zin (wet in formele zin)
Hoewel dit onderdeel primair focust op de wet in ruime zin en de algemene beginselen, is de wet in formele zin de meest concrete verschijningsvorm van wetgeving en wordt deze verder besproken in context van de hiërarchie en de beginselen van behoorlijke wetgeving [39](#page=39).
### 2.7 Rechtspraak
Hoewel de tekst zich voornamelijk richt op de wet als rechtsbron en de beginselen van behoorlijke wetgeving, wordt rechtspraak impliciet vermeld bij de erkenning van de hiërarchie van rechtsnormen door het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof. Rechtspraak is een formele bron van recht, die de inhoud van rechtsregels kan verduidelijken, specificeren of zelfs opvullen [niet expliciet in de meegeleverde tekst, maar algemeen bekend [38](#page=38).
### 2.8 Gewoonte
Gewoonte wordt kort vermeld als een historische bron van recht en als een voormalige rechtsbron die terrein verloor aan rechtsvorming door de overheid. De tekst focust niet op de moderne rol van gewoonte als formele rechtsbron [34](#page=34).
### 2.9 Rechtsleer
Rechtsleer wordt gedefinieerd als de studie van het geldende recht en wordt beschouwd als een materiële bron die de inhoud van rechtsregels beïnvloedt. De tekst gaat niet dieper in op hoe rechtsleer als formele bron fungeert [28](#page=28) [30](#page=30).
### 2.10 Andere potentiële formele bronnen (impliciet)
Hoewel niet expliciet uitgewerkt als formele bronnen, worden de volgende instrumenten genoemd in de context van regelgeving en hiërarchie:
* Koninklijke besluiten [36](#page=36).
* Algemene, provinciale en plaatselijke verordeningen [36](#page=36).
* Decreten [39](#page=39).
* Ordonnanties [39](#page=39).
* Provinciale en gemeentelijke reglementen [39](#page=39).
* Publicatie in het Belgisch Staatsblad, Publicatieblad van de Europese Unie, Provinciaal Bestuursmemoriaal, aanplakking van gemeentelijke reglementen [48](#page=48).
Deze instrumenten zijn relevant voor de totstandkoming en bekendmaking van rechtsregels.
---
# Verhouding van recht tot andere normatieve systemen en basisconcepten
Dit onderwerp verkent de interactie tussen het recht en andere maatschappelijke normatieve systemen zoals godsdienst en moraal, en introduceert fundamentele juridische concepten.
### 3.1 Recht en andere normatieve systemen
Naast het recht bestaan er ook andere normatieve systemen die gedragsregels stellen voor orde en rust in de samenleving, zoals godsdienst en moraal [20](#page=20).
#### 3.1.1 Recht en godsdienst
Godsdiensten bieden regels voor het persoonlijke leven en de omgang met anderen, die worden geacht van goddelijke oorsprong te zijn, in tegenstelling tot regels die door de overheid worden opgelegd. Sancties bij niet-naleving van godsdienstige voorschriften worden opgelegd door religieus gezag en verwijzen naar goddelijke rechtvaardigheid [20](#page=20).
In niet-geseculariseerde samenlevingen is er geen strikte scheiding tussen rechtsregels en godsdienstige regels, terwijl in geseculariseerde samenlevingen deze scheiding wel aanwezig is. België kent een geseculariseerde samenleving met een scheiding tussen Kerk en Staat, hoewel deze niet absoluut is door de financiering van erkende erediensten en het aanbieden van onderwijs in deze diensten [20](#page=20) [21](#page=21).
De Belgische Grondwet verankert de volgende principes betreffende de verhouding tussen Kerk en Staat:
* Vrijheid van eredienst en levensbeschouwing (art. 19 Gw.) [21](#page=21).
* Interne autonomie van kerken en levensbeschouwelijke verenigingen (art. 21 Gw.) [21](#page=21).
* Negatieve vrijheid: niemand mag gedwongen worden een bepaalde godsdienst te belijden of een overtuiging aan te hangen (art. 20 Gw.) [21](#page=21).
* Positieve vrijheid: de overheid heeft een prestatieverplichting, zoals de financiering van wedden en pensioenen van bedienaren van erkende erediensten (art. 181 Gw.) en het aanbieden van onderwijs in deze diensten [21](#page=21).
Het seculiere karakter van het rechtssysteem in België betekent onder andere dat godslastering niet strafbaar is en dat eedformules geen aanroeping van de godheid meer bevatten. Zes erediensten zijn erkend door de overheid: katholiek, protestants, Israëlitisch, anglicaans, islamitisch en orthodox. Daarnaast is ook de niet-confessionele levensbeschouwing/vrijzinnig humanisme erkend, met analoge rechten, en worden stappen gezet voor de erkenning van het boeddhisme [21](#page=21).
#### 3.1.2 Recht en moraal
Recht is heteronoom, wat betekent dat het wordt opgelegd door een externe macht die de naleving verzekert. Moraal daarentegen is autonoom en vindt zijn oorsprong in de mens, met name in zijn geweten. Volgens Immanuel Kant is de morele wet aangeboren ("das moralische Gesetz in mir" of categorische imperatief). De sanctie bij het overtreden van de moraal ligt in de wroeging van het zedelijk bewustzijn [21](#page=21).
De bron van de moraal is de mens zelf, terwijl de bron van recht de overheid is en die van godsdienst het goddelijk gezag. Voor de naleving van het recht volstaat het dat men overeenkomstig de regel handelt; de intentie is doorgaans van geen belang. Bij moraal is de intentie wel essentieel. Het recht kan worden gehandhaafd en mensen kunnen tot naleving worden gedwongen, terwijl de sanctie van de moraal de wroeging van het geweten is [21](#page=21) [22](#page=22).
Er is geen consensus over wat tot de moraal behoort; de samenleving kent ethisch pluralisme, met uiteenlopende opvattingen over bijvoorbeeld euthanasie en abortus [22](#page=22).
##### Verhouding recht-moraal
De relatie tussen recht en moraal is dynamisch; recht wordt beïnvloed door evoluerende morele opvattingen en beïnvloedt op zijn beurt de moraal [22](#page=22).
De verhouding is meestal niet problematisch:
* **Amorele rechtsregels:** Regels die handelen over zaken waarover geen morele regels bestaan. Een voorbeeld is artikel 520 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat wortelvaste veldvruchten en onafgeplukte boomvruchten als onroerende goederen beschouwt [22](#page=22).
* **Rechtsregels in overeenstemming met de moraal:**
* Regels die verplichten tot wat moreel een plicht is, zoals de uitvoering van overeenkomsten te goeder trouw (art. 1134, derde lid BW), de verplichting tot schadevergoeding bij fouten (art. 1382 BW) en de onderhoudsplicht ten aanzien van kinderen [22](#page=22).
* Regels die immoreel gedrag verbieden, zoals de bestraffing van doodslag, diefstal en bedrog, alsook vluchtmisdrijf [22](#page=22).
* **Morele regels zonder juridische sanctie:** Er zijn morele regels waarvan de overtreding niet strafbaar is gesteld door het recht. Bijvoorbeeld, bepaalde vormen van diefstal door een echtgenoot ten nadele van zijn echtgenote worden weliswaar beschouwd als diefstal, maar leiden slechts tot een burgerrechtelijke vergoeding en geen strafrechtelijke bestraffing (art. 462 Sw.) [22](#page=22).
Soms is de verhouding tussen recht en moraal problematisch:
* **Recht strookt niet met ieders moraal:** Sommige zaken die door het recht worden toegelaten, zoals IVF, kunnen strijdig zijn met de moraal van bepaalde personen. Ook kunnen er morele plichten bestaan (zoals naastenliefde) die niet door het recht worden afgedwongen [23](#page=23).
* **Recht druist in tegen morele overtuiging:** Een rechtsregel kan een burger verplichten tot iets wat hij immoreel acht, of hem verbieden wat hij moreel verplicht acht, zoals het betalen van belastingen die worden aangewend voor financering van controversieel onderzoek of wapenaankoop [23](#page=23).
De wetgever tracht rekening te houden met gewetensbezwaren, zoals in het verleden bij de verplichte dienstplicht en de mogelijkheid voor verpleegkundigen om gewetensbezwaren te laten gelden tegen medewerking aan abortus. Dit is echter niet altijd het geval, zoals bij de belastingplicht [23](#page=23).
Omwille van rechtszekerheid kan het recht regels opleggen die strijdig zijn met de moraal, zoals verkrijgende verjaring (art. 2219 BW) die eindeloze betwistingen en onzekerheid wil vermijden, of de verjaring van misdrijven in het strafrecht [23](#page=23).
### 3.2 Enkele basisconcepten van het recht
#### 3.2.1 Objectief recht en subjectief recht
De begrippen objectief recht en subjectief recht kunnen worden toegelicht aan de hand van een voorbeeld: "Hij is minderjarig en heeft dus niet het recht om met de auto te rijden. Het recht laat dat niet toe.". Hier wordt "recht" in twee betekenissen gebruikt [23](#page=23).
* **Subjectief recht:** Het recht verleent rechten aan personen, verenigingen, instellingen en groeperingen. Het betreft iemands recht om iets te doen (of niet te doen) of iemands recht op iets. Het is een concrete, door het objectieve recht erkende bevoegdheid of macht om iets te vragen, te eisen of te vorderen, waartegenover een afdwingbare plicht staat bij de wederpartij. Het subjectief recht vindt zijn oorsprong in een concrete situatie en de toepasselijke rechtsregels [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Objectief recht:** Dit verwijst naar het geheel van regels dat in de samenleving geldt en dat de subjectieve rechten van de rechtsonderhorigen bepaalt. Het omvat abstracte normen die los staan van de titularis van bepaalde rechten en van de concrete toepassing of individuele gevolgen. Een voorbeeld is de regel dat de eigenaar het recht heeft om op de meest volstrekte wijze van een zaak te genieten en erover te beschikken, mits dit niet strijdig is met de wetten of verordeningen (art. 544 BW). Uit deze objectieve regel put de eigenaar het subjectieve recht op rustig genot van zijn eigendom [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.2.2 Positief recht en natuurrecht
Deze begrippen corresponderen met twee stromingen binnen de rechtsfilosofie en rechtsethiek [24](#page=24).
* **Positief recht (le droit positif):** Dit is het recht dat op een bepaald tijdstip in een bepaalde samenleving geldt. Het is door mensen gesteld recht (Latijn: *ponere* = stellen) en is te vinden in de formele bronnen van het recht [24](#page=24).
* **Natuurrecht (of wenselijk recht):** Dit functioneert als een criterium om te beoordelen in hoeverre positief recht de naam 'recht' verdient. Volgens natuurrechtfilosofen mag men pas van recht spreken als het in overeenstemming is met rechtsethische beginselen, die ontleend zijn aan de menselijke natuur of aan de rechtscultuur en die door alle beschaafde volkeren zijn erkend. Hierbij wordt in de eerste plaats gedacht aan de universele rechten van de mens [24](#page=24).
#### 3.2.3 Gemeen recht en uitzonderingsrecht
* **Gemeen recht:** Het recht dat geldt in normale omstandigheden. Het burgerlijk recht wordt beschouwd als het gemeen recht [25](#page=25).
* **Uitzonderingsrecht:** Het recht dat geldt in bijzondere gevallen of voor bijzondere categorieën van personen. Het ondernemingsrecht en het publiekrecht worden beschouwd als uitzonderingsrecht [25](#page=25).
#### 3.2.4 Vermoedens en ficties
* **Vermoedens:** Volgens artikel 1349 BW zijn vermoedens gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit. Hierbij wordt iets dat slechts waarschijnlijk is, door het recht als bewezen of vaststaand beschouwd [25](#page=25).
* **Vermoedens *juris tantum*:** Dit zijn weerlegbare vermoedens waarbij tegenbewijs is toegelaten [26](#page=26).
* **Vermoedens *juris et de jure*:** Dit zijn onweerlegbare vermoedens waarbij tegenbewijs niet is toegelaten, zelfs indien dit voorhanden is [26](#page=26).
* **Voorbeeld:** Artikel 315 BW stelt dat een kind geboren tijdens of binnen 300 dagen na ontbinding/nietigverklaring van een huwelijk, de echtgenoot van de moeder tot vader heeft (weerlegbaar vermoeden van vaderschap door huwelijk). De Pacificatiewet van 9 augustus 1988 kent een onweerlegbaar vermoeden van taalkennis [26](#page=26).
* **Ficties:** Dit zijn materieelrechtelijke normen waarbij de wetgever aan bepaalde feiten juridische gevolgen verbindt die volledig buiten de realiteit staan. Het recht aanvaardt dat een niet-bestaande of ingebeelde toestand als werkelijk bestaand moet worden aangenomen. In tegenstelling tot vermoedens, die op waarschijnlijkheid berusten, hebben ficties een volledig kunstmatig karakter. Ze worden ook wel "alsof-bepalingen" genoemd, waarbij de wetgever ons verplicht te handelen alsof een bepaalde situatie zich voordoet, ook al weet hij dat dit niet het geval is [26](#page=26).
* **Voorbeeld:** De bekendmaking van een wet in het Belgisch Staatsblad (BS) impliceert de fictie dat deze door eenieder gekend is. Goederen die verplaatst kunnen worden, worden als onroerend door bestemming beschouwd [26](#page=26).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Het geheel van bindende regels dat de menselijke samenleving ordent en in stand houdt, opgelegd door een bevoegd gezag. |
| Directum | Latijnse term die verwijst naar 'leiding'; het begrip recht is gerelateerd aan het leiden van het samenleven van mensen. |
| Jus | Latijnse term voor recht, afgeleid van 'jubere' (bevelen), en had ook een morele betekenis van rechtvaardigheid. |
| Gebodsbepalingen | Rechtsregels die een verplicht gedrag opleggen, zowel in positieve (wat te doen) als negatieve (wat niet te doen) zin. |
| Verbodsbepalingen | Rechtsregels die bepaalde gedragingen in het algemeen verbieden, welke in principe nooit mogen worden aangenomen. |
| Verlofbepalingen | Rechtsregels die aan rechtssubjecten toestaan bepaalde handelingen te stellen, zonder dat zij daartoe verplicht zijn. |
| Belovende regels | Rechtsregels die als het ware een belofte inhouden, zoals economische, sociale en culturele rechten die door de Grondwet worden gewaarborgd. |
| Directe werking | Een rechtsregel die self-executing is, wat betekent dat deze op zichzelf beschouwd geen verdere nationale reglementering behoeft en rechten en/of plichten voor de burger met zich meebrengt. |
| Standstill-verplichting | Een verplichting die ertoe strekt dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving niet in aanzienlijke mate vermindert zonder geldige redenen die verband houden met het algemeen belang. |
| Rechtsregels toepasbaar na keuze | Rechtsregels die slechts toepasbaar zijn wanneer het rechtssubject in een gegeven situatie een bepaalde keuze heeft gemaakt en een bepaalde activiteit wenst te ontplooien. |
| Wilsaanvullende of suppletieve rechtsregels | Regels die slechts uitwerking hebben indien de partijen geen eigen regeling hebben voorzien; het recht zorgt voor een regeling in gevallen waar de rechtsonderhorigen geen oplossingen hebben gekozen of voorzien. |
| Ondersteunende regels | Rechtsregels die geen eigenlijke gedragsregels omvatten, maar ondersteuning bieden aan gedragsvoorschriften door onder meer instellingen te organiseren of de werking en handhaving van gedragsregels te regelen. |
| Handhavingsregels | Regels die betrekking hebben op de naleving en afdwinging van gedragsregels, inclusief procedures en sancties. |
| Technische regels en formalismen | Regels met betrekking tot aspecten zoals termijnen, akten, procedures en vormvoorschriften, vaak ingevoerd ter wille van de rechtszekerheid. |
| Formalisme van de wilsuiting | Formaliteiten waaraan een wilsuiting wordt onderworpen om het bewijs ervan te vergemakkelijken en discussies te verminderen. |
| Formalisme van de bescherming | Formaliteiten die bedoeld zijn ter bescherming van bepaalde personen, zoals minderjarigen of werknemers. |
| Formalisme van de bewijsvoering | Regels die bepalen op welke wijze bepaalde zaken moeten worden bewezen. |
| Formalisme van de publiciteit | Het organiseren van de bekendmaking van bepaalde feiten door de wet, zodat burgers er kennis van kunnen nemen. |
| Authentieke akten | Akten waarvoor de tussenkomst van een drager van de openbare macht vereist is, zoals een notaris of gerechtsdeurwaarder. |
| Onderhandse akten | Akten die door de rechtssubjecten zelf worden opgesteld. |
| Maatschappelijke orde | De toestand van rust en stabiliteit binnen een gemeenschap, nagestreefd door het recht. |
| Rechtszekerheid | Het vereiste dat het recht kenbaar, voorspelbaar en relatief vast is, en algemeen toepasbaar. |
| Rechtvaardigheid | De inhoudelijke aanvaardbaarheid van de door het recht ingevoerde maatschappelijke orde. |
| Doeltreffendheid | De mate waarin een rechtsregel concrete resultaten oplevert, vaak afhankelijk van niet-juridische gegevens. |
| Beleidsinstrument | Het recht dat wordt gebruikt om een bepaalde levensvisie, politiek systeem of economische belangen te verdedigen of maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen. |
| Juridisering van de maatschappelijke verhoudingen | Het fenomeen waarbij burgers maatschappelijke verhoudingen steeds sneller kwalificeren als een juridisch probleem. |
| Inflatie van het recht | Een overproductie van normen, waarbij de samenleving als overgereguleerd wordt beschouwd. |
| Gezag | De bevoegdheid om regels op te leggen en te handhaven; essentieel voor het recht. |
| Rechtsgemeenschap | Een gemeenschap die zich conformeert aan rechtsregels, zoals de Staat. |
| Gewoonterecht | Recht dat ontstaat uit constante gedragingen en wordt erkend door de Staat. |
| Bindende kracht van de rechtsregel | De factor die bepaalt of een regel rechtsgevolgen heeft, afhankelijk van geldigheid en effectiviteit. |
| Geldigheid van de rechtsregel | De voorwaarde dat een rechtsregel rechtsgeldig tot stand is gekomen conform de geldende regels en procedures. |
| Effectiviteit van de rechtsregel | De mate waarin een rechtsregel daadwerkelijk wordt nageleefd, zowel moreel (rechtsbewustzijn) als materieel (concrete resultaten). |
| Rechtsbewustzijn | Het besef dat rechtsregels nagevolgd en toegepast moeten worden, voortkomend uit het erkennen van hun sociale noodzakelijkheid. |
| Materiële effectiviteit | De eigenschap van een rechtsregel om te leiden tot concrete resultaten of feitelijke gebeurtenissen wanneer bepaalde voorwaarden zijn vervuld. |
| Sancties | Maatregelen die worden getroffen om de naleving van rechtsregels te verzekeren, zoals intimidatie, nietigheid van handelingen, of dwang. |
| Recht en godsdienst | De relatie tussen rechtsregels en religieuze voorschriften, waarbij verschillen en overeenkomsten in oorsprong, sancties en maatschappelijke rol worden belicht. |
| Recht en moraal | De relatie tussen rechtsregels en ethische principes, waarbij de autonomie van moraal tegenover de heteronomie van recht wordt benadrukt. |
| Objectief recht | Het recht als een geheel van regels dat in de samenleving geldt en de subjectieve rechten van rechtsonderhorigen bepaalt; algemeen en abstract. |
| Subjectief recht | De concrete, door het objectieve recht erkende, bevoegdheid of macht om iets te vragen of te vorderen; individueel en persoonsgebonden. |
| Positief recht | Het recht dat op een bepaald tijdstip in een bepaalde samenleving geldt; het door mensen gestelde recht. |
| Natuurrecht | Een criterium waaraan wordt afgemeten in hoeverre het positief recht de naam ‘recht’ met recht draagt; gebaseerd op universele rechtsethische beginselen. |
| Gemeen recht | Het recht dat geldt in normale omstandigheden, zoals het burgerlijk recht. |
| Uitzonderingsrecht | Het recht dat geldt in bijzondere gevallen of voor bijzondere categorieën van personen, zoals ondernemingsrecht en publiekrecht. |
| Vermoedens juris tantum | Weerlegbare vermoedens waarbij tegenbewijs is toegelaten. |
| Vermoedens juris et de jure | Onweerlegbare vermoedens waarbij tegenbewijs niet is toegelaten. |
| Ficties | Juridische bepalingen waarbij het recht aanneemt dat een niet bestaande of ingebeelde toestand als werkelijk bestaand moet worden aangenomen. |
| Rechtsbron | De oorsprong of verschijningsvorm van een rechtsregel. |
| Materiële bronnen van het recht | De factoren die invloed uitoefenen op de inhoud en vorming van het recht, zoals historische, politieke of filosofische gegevens. |
| Formele bronnen van het recht | De verschijningsvormen waarin het recht tot uiting komt, zoals wetgeving en rechtspraak. |
| Wet sensu lato (de wet in ruime zin) | Elke algemene en geschreven regel die door de bevoegde overheid is uitgevaardigd en neergelegd in een bindende tekst. |
| Hiërarchie van de rechtsnormen | Het principe dat er een hiërarchische verhouding bestaat tussen normen van verschillende overheidsorganen, waarbij lagere normen hogere normen moeten respecteren. |
| Materiële wet | Elke algemene en geschreven regel die door de bevoegde overheid is uitgevaardigd en neergelegd in een bindende tekst. |
| Formele wet | Elke akte van de federale wetgevende macht die formeel de titel ‘wet’ draagt. |
| Beginselen van behoorlijke wetgeving | Eisen die democratische rechtsstaten stellen aan de wetgever voor het creëren van rechtvaardige en kwaliteitsvolle regelgeving. |
| Beginsel van de duidelijke doelstelling | Het vereiste dat de wetgever een duidelijk inzicht heeft in het te bereiken doel van de wetgeving. |
| Noodzakelijkheidsbeginsel | Het principe dat de wetgever nagaat of er een nieuwe regeling vereist is om een bepaald doel te bereiken. |
| Uitvoerbaarheidsbeginsel | Het principe dat garanties moeten bestaan dat gevolg kan en zal worden gegeven aan wat in de regelgeving wordt ingesteld. |
| Rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel | Het principe dat burgers hun rechtspositie moeten kunnen kennen en erop moeten kunnen vertrouwen dat normen zullen worden toegepast en gehandhaafd. |
| Rechtsgelijkheidsbeginsel | Het principe dat burgers gelijk zijn voor de wet en dat discriminatie verboden is. |
| Normatieve draagwijdte | Het dwingend normatief karakter van wetgevende bepalingen. |
| Duidelijke regelgeving | Het beginsel dat regelgeving duidelijk leesbaar en begrijpelijk moet zijn. |
| Regelgeving op het juiste niveau | Het beginsel dat regelgeving op het meest geschikte niveau (lokaal, regionaal, nationaal, supranationaal) moet worden uitgevaardigd. |
| Kenbaarheid | Het beginsel dat een regel voor iedereen die er belang bij kan hebben, kenbaar moet zijn. |
| Nemo censetur ignorare legem | Latijnse adagium dat betekent "Niemand wordt geacht de wet niet te kennen". |
Cover
Deontologie - Les 1 en 2.pptx
Summary
# Inleiding tot deontologie en recht
Dit document introduceert de concepten deontologie en recht, hun onderlinge relatie, en de specifieke regels en principes die van toepassing zijn op professioneel gedrag binnen verschillende beroepsgroepen.
## 1. Inleiding tot deontologie en recht
### 1.1 Wat is deontologie?
Deontologie omvat ethische of morele regels die specifiek van toepassing zijn op een bepaald beroep en die niet noodzakelijkerwijs in de wet zijn vastgelegd. Het gaat om het handelen op een manier die als goed of ethisch juist wordt beschouwd binnen de context van een specifiek beroep.
### 1.2 Wat is ethiek?
Ethiek is een breder begrip dan deontologie en richt zich op de studie van moraliteit en moreel gedrag. Deontologie is de praktische toepassing van ethische principes binnen een bepaald professioneel domein.
### 1.3 Deontologie versus recht
* **Deontologie:** Bestaat uit ethische regels specifiek voor een beroep. Naleving is verplicht voor leden van die beroepsgroep. Overtredingen leiden tot sancties opgelegd door de beroepsorganisatie, niet door een rechter.
* **Recht:** Bestaat uit regels waarvan de naleving afdwingbaar is door een rechter of overheid. Rechtsregels worden gemaakt door wetgevende instanties.
#### 1.3.1 Rechtsregels
Een rechtsregel is een gedragsregel waarvan de naleving door de overheid of een rechter kan worden afgedwongen. Deze regels worden gemaakt door wetgevende instanties zoals het Europees Parlement, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, regionale parlementen en gemeenteraden.
#### 1.3.2 Doel van het recht
Het recht regelt de samenleving door middel van geïnstitutionaliseerde, afdwingbare regels die menselijk handelen ordenen. Het zorgt voor orde door te bepalen wat wel en niet mag, en voorziet in consequenties bij overtreding, die variëren van burgerrechtelijke (bv. betalen van factuur) tot strafrechtelijke sancties (bv. bij diefstal).
#### 1.3.3 Gelijkheid voor de wet
Het principe van gelijkheid voor de wet, zoals vastgelegd in de grondwet, stelt dat er geen onderscheid mag zijn tussen burgers. Alle Belgen zijn gelijk voor de wet, met mogelijke wettelijke uitzonderingen. Ook de gelijkheid van mannen en vrouwen is gewaarborgd.
#### 1.3.4 Afdwingbaarheid van rechtsregels
Rechtsregels zijn afdwingbaar ten aanzien van rechtsubjecten, dit zijn dragers van juridische verplichtingen. Dit omvat natuurlijke personen (mensen) en rechtspersonen (vennootschappen, verenigingen, stichtingen).
### 1.4 Kenmerken van deontologische regels
* Niet verzameld in één wetboek; ze zijn specifiek voor een bepaald beroep of functie.
* Kunnen versnipperd en soms ongeschreven zijn.
* Verschillen per beroepsgroep.
#### 1.4.1 Wie maakt de deontologische regels?
Meestal worden deontologische regels opgesteld door de beroepsorganisatie zelf (zelfregulering of autoregulering). Sommige deontologische regels kunnen later in wetgeving worden omgezet (bv. beroepsgeheim).
#### 1.4.2 Autoregulering
Autoregulering stelt beroepsgroepen in staat om zelf concrete, flexibele en gedragen regels op te stellen. Dit respecteert professionele autonomie, beschermt het publieke vertrouwen en biedt een aanvulling op de wet.
**Redenen voor autoregulering:**
* Bescherming tegen overheidsinmenging.
* Erkenning dat de specifieke vakkennis bij de beroepsgroep ligt.
* Flexibiliteit en snelle actualisering door veranderingen in de praktijk.
* Gevoel van eigenaarschap en verantwoordelijkheid.
* Collegiale controle en tuchtrecht.
* Bescherming van het publiek en het behouden van vertrouwen.
* Aanvulling op, en niet vervanging van, de wet.
**Nadelen van autoregulering:**
* Gevaar voor corporatisme (zelfbescherming ten koste van cliënt/patiënt).
* Mogelijk gebrek aan transparantie.
* Te milde tuchtsancties.
### 1.5 Verschil tussen rechtsregel en deontologische regel
* **Rechtsregel:** Afdwingbaar door de rechter, vastgelegd in wetten, sancties door de rechter.
* **Deontologische regel:** Ethische gedragsregels voor een beroep, niet altijd wettelijk vastgelegd, sancties door de beroepsorganisatie (tuchtrecht).
### 1.6 Wat regelt de deontologie?
De deontologie regelt het ethisch professioneel gedrag van een beroepsbeoefenaar en de wijze waarop dit gedrag verantwoord is. Het beoogt te voorkomen dat ondeontologisch gedrag het vertrouwen van de samenleving in het beroep aantast.
#### 1.6.1 Belangrijk gedrag binnen deontologie
* Gedrag ten aanzien van cliënten/patiënten.
* Gedrag ten aanzien van familie, vrienden en kennissen van cliënten.
* Gedrag ten aanzien van superieuren (beroepsorganisaties).
* Gedrag ten aanzien van andere beroepsbeoefenaars (collegialiteit).
* Gedrag in het privéleven van de beroepsbeoefenaar.
#### 1.6.2 Specifieke deontologische verplichtingen
* **Integriteit, collegialiteit, loyaliteit:** Universele verplichtingen.
* **Onpartijdigheid (rechter) vs. partijdigheid (advocaat):** Specifieke verplichtingen per beroep.
* **Beroepsgeheim:** Een essentiële verplichting, vaak ook wettelijk verankerd, die het vertrouwen van de cliënt waarborgt. Schending kan leiden tot gevangenisstraffen en geldboetes.
* **Uitzondering op beroepsgeheim:** Bij dreigend gevaar voor minderjarigen of kwetsbare personen, kan de informatie gemeld worden aan de Procureur des Konings.
* **Vertrouwelijke briefwisseling (advocaten):** Brieven tussen advocaten mogen niet zonder meer als bewijs gebruikt worden om vrije communicatie te bevorderen.
* **Onafhankelijkheid:** De beroepsbeoefenaar mag de deontologie niet schenden, ook niet op vraag van de cliënt, en moet in eer en geweten handelen.
#### 1.6.3 Wat regelt de deontologie NIET?
* Schadevergoedingen.
* Beoordeling van de kwaliteit van het werk.
### 1.7 Beroepsgroepen en hun deontologie
Deontologie is van toepassing op verschillende categorieën beroepsbeoefenaars:
#### 1.7.1 Vrije beroepen
Dit zijn intellectuele beroepen die persoonlijk, zelfstandig en op basis van erkende vakbekwaamheid worden uitgeoefend, met eigen verantwoordelijkheid en professionele onafhankelijkheid. Kenmerken zijn:
* **Intellectueel beroep:** Vereist gespecialiseerde kennis.
* **Toelating nodig:** Uitoefening is gereguleerd en vereist een vergunning.
* **Verplichte permanente bijscholing:** Om expertise te behouden.
* **Ten dienste van de samenleving:** Werk heeft maatschappelijke impact.
* **Persoonlijk belang ondergeschikt:** Aan belangen van cliënt of samenleving.
Voorbeelden van vrije beroepen zijn: artsen, apothekers, tandartsen, advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen, architecten, landmeters, bedrijfsrevisoren, boekhouders, belastingadviseurs.
#### 1.7.2 Gezagsdragers
Personen die professioneel ten dienste staan van de samenleving en de macht van de overheid uitoefenen of een openbare dienst waarnemen.
* **Makers van regels:** Parlementsleden, ministers, burgemeesters.
* **Handhavers van regels:** Politie, leger, gerecht.
* **Dienstverleners:** Onderwijzers, ambtenaren.
#### 1.7.3 Niet wettelijk geregelde intellectuele beroepen
Beroepen die niet wettelijk gereguleerd zijn zoals vrije beroepen, maar wel aan een deontologie onderworpen zijn om maatschappelijk vertrouwen te waarborgen.
* Voorbeelden: Journalisten, PR- en communicatieverantwoordelijken.
### 1.8 Deontologie voor studenten
Ook voor studenten kunnen deontologische regels bestaan, vaak vastgelegd in interne reglementen, met als doel een correcte en ethische academische houding te bevorderen.
### 1.9 Tuchtprocedure
Overtreding van deontologische regels leidt tot een tuchtprocedure, ingesteld door de tuchtoverheid van de betreffende beroepsorganisatie.
* **Start:** Meestal met een klacht.
* **Onderzoek:** De tuchtoverheid onderzoekt de feiten.
* **Tuchtrechter:** Indien de zaak ernstig is, wordt deze voorgelegd aan een tuchtrechter (bestaande uit collega's).
* **Sancties:** Kunnen variëren van een berisping, schorsing tot een beroepsverbod.
Het tuchtrecht en gerechtelijk recht kunnen naast elkaar bestaan voor feiten die zowel een deontologische als een wettelijke overtreding vormen.
### 1.10 Belangrijke concepten en verschillen
* **Recht vs. Deontologie:** Juridische afdwingbaarheid versus ethische beroepsnormen.
* **Autoregulering:** Zelfregulering door beroepsgroepen versus overheidsregulering.
* **Gedragscodes vs. Deontologie:** Gedragscodes van bedrijven zijn kwaliteitsgaranties en geen deontologie in de strikte zin.
* **CSR (Corporate Social Responsibility) en Greenwashing:** Vormen van maatschappelijke verantwoordelijkheid en communicatie, die losstaan van deontologische verplichtingen.
* **Vrije beroepen en reclame:** Reclame is onder voorwaarden toegestaan, mits eerlijk, waarheidsgetrouw en waardig.
---
# Beroepsgroepen en hun deontologische codes
## 2. Beroepsgroepen en hun deontologische codes
Dit onderdeel van de cursus behandelt de diverse beroepsgroepen die gebonden zijn aan een deontologie, met specifieke aandacht voor vrije beroepen, gezagsdragers en intellectuele beroepen die niet wettelijk gereglementeerd zijn, en belicht de maatschappelijke rol van deze beroepen.
### 2.1 Wat is deontologie?
Deontologie kan worden omschreven als een geheel van ethische of morele regels die specifiek van toepassing zijn op een bepaald beroep of een welbepaalde functie. Deze regels zijn niet noodzakelijk wettelijk vastgelegd, maar hun naleving wordt verwacht van alle beoefenaars van een bepaald beroep. Het naleven van deontologische regels is een morele kwestie, waarbij gehandeld wordt wat als "goed" of "ethisch juist" wordt beschouwd binnen de context van dat specifieke beroep. Dit onderscheidt deontologie van puur recht, dat afdwingbaar is via de rechtbank.
#### 2.1.1 Deontologie versus Recht
* **Rechtsregels:** Zijn afdwingbaar door de rechtbank en de overheid. Ze regelen de samenleving en zorgen voor orde door te bepalen wat men mag en niet mag doen. Bij overtreding wordt een rechter geraadpleegd die een sanctie oplegt. Rechtsregels worden opgesteld door wetgevende instanties zoals het Europees Parlement, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en regionale parlementen.
* **Deontologische regels:** Zijn specifiek voor een beroep en hun naleving wordt gecontroleerd door de beroepsgroep zelf, vaak via een beroepsorganisatie of "Orde". Sancties bij overtreding zijn tuchtsancties en worden niet door een rechter opgelegd, hoewel sommige deontologische verplichtingen later wettelijk verankerd kunnen worden (bv. beroepsgeheim).
#### 2.1.2 Noodzaak van Deontologie
Deontologie is noodzakelijk omdat bepaalde beroepsgroepen een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen. Het naleven van deontologische codes waarborgt het vertrouwen van de samenleving in deze essentiële beroepen en voorkomt slechte beroepsuitoefening. De regels worden doorgaans opgesteld door de beroepsorganisatie zelf, een principe dat bekend staat als **autoregulering** of **zelfregulering**.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen wettelijke regels en deontologische regels. Hoewel ze elkaar kunnen overlappen, is de aard van afdwingbaarheid en de instantie die de regels handhaaft verschillend.
### 2.2 Categorieën van Beroepsgroepen met Deontologie
Beroepsgroepen die aan een deontologie gebonden zijn, kunnen grofweg worden ingedeeld in drie categorieën:
#### 2.2.1 Vrije beroepen
Vrije beroepen kenmerken zich door het persoonlijk en zelfstandig aanbieden van gespecialiseerde intellectuele diensten. Kenmerkend zijn:
* **Erkende vakbekwaamheid:** Vereist specifieke opleiding en kwalificaties.
* **Eigen verantwoordelijkheid en professionele onafhankelijkheid:** De beoefenaar is niet onderworpen aan hiërarchisch gezag en handelt in eer en geweten.
* **Beroepsorde en deontologische code:** Vaak georganiseerd in een beroepsorde met een eigen plichtenleer.
* **Intellectueel karakter:** Hoewel er ook technische prestaties kunnen zijn, vereist de kern van het beroep gespecialiseerde kennis en denkvermogen.
* **Toelating vereist:** Uitoefening is enkel toegestaan na het verkrijgen van een officiële toelating (bv. inschrijving bij een Orde, benoeming). Wie zonder toelating werkt, is strafbaar.
* **Continue eisen:** Men moet blijvend aan strenge eisen voldoen om de toelating te behouden, zoals permanente vorming. Dit garandeert dat de beroepsbeoefenaar een expert blijft.
* **Dienstverlening aan de samenleving:** Hoewel men werkt voor klanten, heeft het beroep een impact op de samenleving en moet men in het algemeen belang handelen.
* **Ondergeschiktheid van persoonlijk belang:** Het eigenbelang van de beroepsbeoefenaar mag niet primeren op dat van de klant of de samenleving.
**Voorbeelden van vrije beroepen:**
* **Medische sector:** Artsen, apothekers, tandartsen, kinesisten, vroedvrouwen.
* **Juridische sector:** Advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen.
* **Onroerend goed sector:** Architecten, landmeters.
* **Financiële sector:** Bedrijfsrevisoren, boekhouders, belastingadviseurs.
> **Voorbeeld:** Een landmeter bepaalt percelen en grenzen. Hoewel hij wordt betaald door de eigenaar, moet hij onpartijdig en correct zijn om de eigendomsrechten in de samenleving te respecteren.
#### 2.2.2 Gezagsdragers
Gezagsdragers zijn personen die professioneel ten dienste staan van de samenleving en de macht van de overheid uitoefenen of een dienst aan de overheid leveren. Ze worden onderverdeeld in:
* **Wetgevers:** Mensen die regels maken (bv. parlementsleden, ministers, burgemeesters).
* **Handhavers:** Mensen die zorgen voor de naleving van regels (bv. politie, leger, gerecht).
* **Openbare dienstverleners:** Mensen die een openbare dienst waarnemen (bv. onderwijzers, ambtenaren ruimtelijke ordening).
Deze categorieën hebben elk hun eigen specifieke deontologische regels, gericht op hun specifieke rol binnen de maatschappij.
#### 2.2.3 Niet (wettelijk) geregelde intellectuele beroepen
Sommige beroepen zijn niet wettelijk gereglementeerd zoals vrije beroepen, maar zijn toch onderworpen aan een deontologie om maatschappelijk vertrouwen te waarborgen.
**Voorbeelden:**
* Journalisten
* PR- en communicatieverantwoordelijken
Deze beroepen hebben vaak een code opgesteld door hun respectievelijke beroepsorganisaties om hun ethisch handelen te reguleren.
### 2.3 Kenmerken van Deontologische Regels
* **Specifiek per beroep:** Deontologische regels zijn eigen aan een bepaald beroep of functie en verschillen dus per beroepsgroep.
* **Versnipperd en soms ongeschreven:** Ze zijn niet altijd verzameld in één wetboek en kunnen soms ongeschreven regels bevatten, wat kan leiden tot discussies over interpretatie.
* **Autoregulering:** De regels worden opgesteld door de beroepsgroep zelf, wat flexibiliteit en actualisering mogelijk maakt en eigenaarschap bevordert.
* **Aanvulling op de wet:** Deontologie vult de wettelijke kaders aan, zonder deze te vervangen.
> **Tip:** De term "gedragscode" wordt soms verward met deontologie. Een gedragscode is echter vaak een kwaliteitsgarantie van een onderneming en niet hetzelfde als een deontologische plichtenleer voor een specifiek beroep.
### 2.4 De Inhoud van Deontologie
Deontologie regelt het ethisch professioneel gedrag van beroepsbeoefenaars en beoordeelt gedrag op basis van het risico op bedreiging van het maatschappelijk vertrouwen in het beroep. Belangrijke aspecten van deontologisch gedrag omvatten:
#### 2.4.1 Gedrag ten aanzien van de cliënten/patiënten
* **Integriteit:** Eerlijk en betrouwbaar handelen.
* **Collegialiteit:** Samenwerken en respect tonen voor collega's.
* **Loyauteit:** De belangen van de klant vooropstellen.
* **Correcte behandeling:** Klanten moeten eerlijk en correct behandeld worden. De invulling hiervan varieert per beroep (bv. onpartijdigheid van een rechter versus partijdigheid van een advocaat).
* **Belangenconflict:** Situaties waarin het persoonlijk belang van de beroepsbeoefenaar botst met het belang van de klant, moeten vermeden worden.
#### 2.4.2 Beroepsgeheim
Dit is een fundamentele deontologische en vaak ook wettelijke verplichting. Het betekent dat informatie over de klant absoluut geheim moet blijven. Dit is cruciaal voor het vertrouwen van de klant. Schending kan leiden tot wettelijke sancties (gevangenisstraf en geldboete) en tuchtsancties.
**Uitzonderingen op het beroepsgeheim:**
* Dreigend gevaar voor fysieke of psychische integriteit van minderjarigen of kwetsbare personen, mits deze niet anderszins beschermd kan worden.
* Reëel gevaar op ernstige misdrijven (bv. opzettelijke doodslag). In deze gevallen kan de informatie gemeld worden aan de Procureur des Konings.
> **Voorbeeld:** Informatie verkregen door een arts, advocaat, notaris, leerkracht of ambtenaar valt onder het beroepsgeheim. De precieze invulling en reikwijdte kunnen echter verschillen.
#### 2.4.3 Vertrouwelijke briefwisseling bij advocaten
Dit is een uitloper van het beroepsgeheim en maakt het mogelijk dat advocaten vrij met elkaar kunnen communiceren om oplossingen te zoeken voor hun cliënten, zonder dat deze communicatie als bewijs in de rechtbank kan worden gebruikt.
#### 2.4.4 Onafhankelijkheid
De beroepsbeoefenaar is geen marionet van de klant en mag de deontologie niet schenden, zelfs niet op verzoek van de klant. De dienstverlening gebeurt op een onafhankelijke wijze, in het belang van de opdrachtgever en de samenleving.
#### 2.4.5 Gedrag ten aanzien van familie, vrienden en kennissen van de klant
De beroepsbeoefenaar moet ook rekening houden met de belangen van de omgeving van de klant en zich steeds eerlijk, loyaal en rechtschapen gedragen. Oneerlijk gedrag ten opzichte van de omgeving kan evenzeer een deontologische fout zijn.
#### 2.4.6 Gedrag ten aanzien van collega's
Er geldt een plicht tot collegialiteit, zowel tegenover directe collega's als tegenover het beroep in het algemeen (bv. geen "nestbevuiling"). Oncollegiaal gedrag kan het vertrouwen in het beroep aantasten.
#### 2.4.7 Gedrag ten aanzien van de hiërarchie
Beroepsbeoefenaars dienen oprecht, respectvol, loyaal en eerlijk te zijn ten aanzien van hun oversten, die vaak de beroepsorganisaties zelf zijn. Liegen tijdens een tuchtrechtprocedure is niet toegestaan.
#### 2.4.8 Gedrag in het privéleven
Soms worden van beoefenaars van bepaalde beroepen verwacht dat zij zich ook buiten de uitoefening van hun beroep van bepaalde activiteiten onthouden om het vertrouwen in het beroep te beschermen. Dit geldt bijvoorbeeld voor journalisten, rechters, politieagenten, gerechtsdeurwaarders en notarissen.
> **Voorbeeld:** Een journalist die commerciële activiteiten uitoefent naast zijn journalistieke werk, kan in conflict komen met deontologische regels.
### 2.5 Wat valt buiten de deontologie?
Niet alle aspecten van beroepsuitoefening vallen onder de deontologie. Zaken zoals schadevergoedingen en de beoordeling van de concrete kwaliteit van het werk vallen hier meestal buiten, hoewel sommige fouten zowel deontologisch als wettelijk gesanctioneerd kunnen worden. Organisaties die zich presenteren met "gedragscodes" doen dit vaak ter aanduiding van kwaliteitsgaranties, wat niet synoniem staat met deontologie.
Corporate Social Responsibility (CSR) en "greenwashing" zijn evenmin deontologie. CSR omvat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen naast winstmaximalisatie, terwijl greenwashing een vorm van misleiding is waarbij een organisatie zichzelf duurzamer voorstelt dan ze is.
### 2.6 Sancties bij Overtreding van Deontologische Regels (Tucht)
Overtreding van deontologische regels leidt tot een **tuchtprocedure**, ingesteld door de tuchtoverheid (bv. de beroepsorde).
#### 2.6.1 Verloop van een tuchtzaak
1. **Onderzoeksfase:** De tuchtoverheid onderzoekt de klacht of feiten die op een deontologische overtreding wijzen. De betrokkene kan informatie aanleveren ter verdediging.
2. **Rechterlijke fase:** Indien de tuchtoverheid beslist de zaak verder te laten onderzoeken, wordt deze voorgelegd aan de tuchtrechter of tuchtrechtbank. Dit zijn vaak collega-beroepsbeoefenaars, geen "echte" rechters.
3. **Verdediging:** De beroepsbeoefenaar mag zich verdedigen en zich laten bijstaan door een advocaat.
#### 2.6.2 Tuchtstraffen
De aard van de tuchtstraffen varieert per beroep en de ernst van de overtreding. Mogelijke sancties zijn:
* **Berisping:** Een formele waarschuwing.
* **Schorsing:** Tijdelijke uitsluiting van het beroep.
* **Beroepsverbod:** De zwaarste sanctie, waarbij men definitief niet meer mag uitoefenen.
---
# Gedragsregels en professionele ethiek
Dit onderdeel behandelt de essentiële gedragsregels en professionele ethiek die van toepassing zijn op diverse beroepsgroepen, met een focus op hun verantwoordelijkheden jegens cliënten, collega's, leidinggevenden en in hun privéleven, evenals specifieke verplichtingen zoals beroepsgeheim en belangenconflicten.
## 3.1 Wat is deontologie?
Deontologie verwijst naar ethische of morele regels die specifiek van toepassing zijn op een bepaald beroep. Deze regels zijn niet noodzakelijk wettelijk vastgelegd, maar hun naleving wordt verwacht van iedereen die het betreffende beroep uitoefent. Handelen volgens de deontologie is een morele kwestie, gericht op wat ethisch juist is. Dit onderscheidt zich van rechtsregels, waarvan de naleving wettelijk afdwingbaar is door de rechtbank.
### 3.1.1 Deontologie versus recht
Rechtsregels worden gecreëerd door wetgevende instanties en hun naleving kan worden afgedwongen door de rechter. Ze regelen de samenleving en zorgen voor orde door duidelijke verboden en verplichtingen te stellen. Deontologische regels daarentegen zijn specifiek voor beroepsgroepen en worden meestal niet door de staat afgedwongen, maar door de beroepsorganisatie zelf, wat kan leiden tot specifieke sancties binnen de beroepsgroep.
## 3.2 Doel van deontologie
Het hoofddoel van deontologie is het vermijden van slechte beroepsuitoefening en het waarborgen van het vertrouwen dat de samenleving heeft in bepaalde essentiële beroepen. Dit is met name van belang voor beroepen met een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid.
## 3.3 Wie maakt de deontologie?
Deontologische regels worden doorgaans opgesteld door de beroepsorganisatie van elke specifieke beroepsgroep, vaak aangeduid als een "Orde" (zoals de Orde van advocaten of de Orde van geneesheren), of door andere relevante raden (zoals de Raad voor de Journalistiek).
### 3.3.1 Geschiedenis van deontologie
De deontologie van artsen vindt zijn oorsprong in de eed van Hippocrates (omstreeks 400 v.Chr.), die artsen verplicht tot ethisch handelen ten aanzien van patiënten. Voor advocaten ontwikkelde de deontologie zich geleidelijker, met vroege professionele regels die teruggaan tot de 13e eeuw, waaronder verboden op het behartigen van onrechtvaardige zaken, de verplichting tot discretie en het verbod op het behartigen van tegenstrijdige belangen. Door de eeuwen heen is de deontologie geëvolueerd en uitgebreid naar diverse andere beroepsgroepen.
## 3.4 Beroepsgroepen met een deontologie
Deontologische regels zijn van toepassing op verschillende categorieën beroepen:
### 3.4.1 Vrije beroepen
Vrije beroepen kenmerken zich door het persoonlijk en zelfstandig aanbieden van gespecialiseerde intellectuele diensten, gebaseerd op erkende vakbekwaamheid en met professionele onafhankelijkheid. Ze vereisen vaak een toelating, voldoen aan strenge eisen, maken persoonlijk belang ondergeschikt aan dat van de cliënt en de samenleving, en vervullen een rol in de bredere maatschappij.
Voorbeelden zijn:
* **Medische sector:** Artsen, apothekers, tandartsen, kinesisten, vroedvrouwen.
* **Juridische sector:** Advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen.
* **Onroerend goed sector:** Architecten, landmeters.
* **Financiële sector:** Bedrijfsrevisoren, boekhouders, belastingadviseurs.
Belangrijke kenmerken van vrije beroepen:
1. **Intellectueel beroep:** Vereist gespecialiseerde kennis en intellectuele prestaties.
2. **Toelating nodig:** Uitoefening is gebonden aan specifieke toelatingen en vergunningen.
3. **Verplichte permanente bijscholing:** Noodzakelijk om expertise te behouden en het vertrouwen van de samenleving te waarborgen.
4. **Ten dienste van de samenleving:** De werkzaamheden hebben invloed op de maatschappij als geheel.
5. **Persoonlijk belang ondergeschikt:** Het belang van de cliënt of de samenleving gaat voor op persoonlijk gewin.
### 3.4.2 Gezagsdragers
Gezagsdragers zijn personen die professioneel ten dienste staan van de samenleving en de macht van de overheid uitoefenen of een openbare dienst waarnemen. Dit omvat:
* Personen die regels maken (parlementsleden, ministers).
* Personen die zorgen voor naleving van regels (politie, leger, gerecht).
* Personen die openbare diensten waarnemen (onderwijzers, ambtenaren).
### 3.4.3 Niet (wettelijk) geregelde beroepen
Sommige beroepen zijn niet wettelijk geregeld als vrije beroepen, maar zijn toch onderworpen aan een deontologie om maatschappelijk vertrouwen te waarborgen.
Voorbeelden zijn:
* Journalisten
* PR- en communicatieverantwoordelijken
### 3.4.4 Deontologie voor studenten
Hoewel deontologische regels primair gericht zijn op concrete beroepsgroepen, kunnen er ook regels bestaan voor studenten, met name om een correcte en respectvolle omgang binnen de onderwijsinstelling te waarborgen.
## 3.5 Kenmerken van deontologische regels
* **Niet verzameld in één wetboek:** Deontologische regels kunnen versnipperd zijn en soms ongeschreven.
* **Eigen aan een specifiek beroep of functie:** Ze verschillen per beroepsgroep en context.
* **Vaag en abstract:** De interpretatie van termen als "particuliere belangen" of "waardigheid" kan subjectief zijn.
* **Autoregulering:** De regels worden vaak opgesteld door de beroepsgroep zelf, wat zelfregulering of autoregulering inhoudt. Dit beoogt overheidsinmenging te minimaliseren en de expertise van de beroepsgroep te benutten.
### 3.5.1 Voordelen en nadelen van autoregulering
**Voordelen:**
* Bescherming tegen overheidsinmenging en politieke invulling.
* Gebruik van de specifieke vakkennis binnen de beroepsgroep.
* Flexibiliteit en snellere actualisering dan wetgeving.
* Gevoel van eigenaarschap en verantwoordelijkheid binnen de groep.
* Collegiale controle en toepassing van tuchtrecht.
* Bescherming van het publiek en waarborg van vertrouwen.
* Aanvulling op de wet, niet ter vervanging.
**Nadelen:**
* Gevaar voor corporatisme (zelfbescherming van de groep).
* Mogelijk gebrek aan transparantie.
* Risico op te milde tuchtsancties.
## 3.6 Wat wordt via de deontologie geregeld?
Deontologie regelt primair het **ethisch professioneel gedrag** van de beroepsbeoefenaar. Dit omvat:
### 3.6.1 Gedrag ten aanzien van de cliënten of patiënten
Cliënten moeten altijd vertrouwen kunnen hebben in het beroep en eerlijk en correct behandeld worden. De specifieke invulling hiervan verschilt per beroep (bv. onpartijdigheid van een rechter versus partijdigheid van een advocaat).
Universele verplichtingen hierbij zijn:
* **Integriteit:** Eerlijkheid en betrouwbaarheid.
* **Collegialiteit:** Respect en samenwerking met collega's.
* **Loyauteit:** Trouw aan de cliënt binnen de grenzen van het ethische.
### 3.6.2 Gedrag ten aanzien van familie, vrienden en kennissen van de cliënten
De beroepsbeoefenaar moet ook rekening houden met de belangen van de omgeving van de cliënt en zich steeds eerlijk, loyaal en rechtschapen gedragen.
### 3.6.3 Gedrag ten aanzien van collega's
Dit omvat collegialiteit ten opzichte van directe collega's en het beroep in zijn geheel ("nestbevuiling" vermijden). Voorbeelden zijn het informeren van de tegenstrever door een advocaat of het delen van kennis door artsen.
### 3.6.4 Gedrag ten aanzien van superieuren (hiërarchie)
Deontologische plicht om oprecht, respectvol, loyaal en eerlijk te zijn ten aanzien van beroepsorganisaties en hiërarchische oversten.
### 3.6.5 Gedrag in het privéleven
Om het vertrouwen in bepaalde beroepen te beschermen, wordt verwacht dat personen zich ook buiten de uitoefening van hun beroep onthouden van activiteiten die dit vertrouwen kunnen aantasten. Dit verschilt per beroep.
#### 3.6.5.1 Specifieke verplichtingen
* **Belangenconflict:** Situaties waarin het persoonlijk belang van de beroepsbeoefenaar nadelig is voor de cliënt. Deontologie verbiedt het om zich in een situatie van belangenconflict te begeven.
* **Beroepsgeheim:** Een van de meest essentiële verplichtingen, die inhoudt dat informatie over de cliënt absoluut geheim gehouden moet worden. Dit geldt ook voor personen die voor de beroepsbeoefenaar werken. Schending kan leiden tot wettelijke sancties (gevangenisstraf, geldboete) en tuchtsancties. Uitzonderingen gelden bij dreigend gevaar voor minderjarigen of kwetsbare personen.
* **Vertrouwelijke briefwisseling (bij advocaten):** Brieven tussen advocaten mogen behoudens uitzonderingen niet als bewijs gebruikt worden, wat de vrije communicatie bevordert.
* **Onafhankelijkheid:** De beroepsbeoefenaar mag de deontologie niet schenden, zelfs niet op vraag van de cliënt, en moet zijn activiteiten in eer en geweten kunnen uitoefenen.
## 3.7 Wat wordt via de deontologie *niet* geregeld?
Niet alles in het kader van beroepsuitoefening valt onder de deontologie. Zaken als schadevergoedingen of een directe beoordeling van de kwaliteit van het werk vallen hier doorgaans buiten. Echter, sommige fouten kunnen zowel deontologisch als wettelijk gesanctioneerd worden.
### 3.7.1 Onderscheid met gedragscodes en kwaliteitsgaranties
Ondernemingen die niet onderworpen zijn aan een deontologie, hanteren soms "gedragscodes" of "ethische charters". Deze zijn echter geen deontologische codes, maar eerder kwaliteitsgaranties of uitingen van maatschappelijke verantwoordelijkheid (CSR - Corporate Social Responsibility). Ze weerspiegelen niet de bindende ethische regels die inherent zijn aan een beroep.
### 3.7.2 CSR en greenwashing
Corporate Social Responsibility (CSR) betreft de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen naast winstmaximalisatie. Greenwashing is een vorm van misleiding waarbij een organisatie zich duurzamer voordoet dan zij werkelijk is.
## 3.8 Sancties bij overtreding van deontologische regels
Overtredingen van deontologische regels worden bestraft via **tuchtprocedures**.
### 3.8.1 Tuchtprocedures
Een tuchtprocedure wordt gestart door een klacht bij de tuchtoverheid (meestal de beroepsorganisatie). De tuchtoverheid onderzoekt de zaak en kan beslissen deze voor te leggen aan de tuchtrechter. De tuchtrechter, bestaande uit collega-beroepsbeoefenaars, oordeelt over het gedrag. De beroepsbeoefenaar heeft het recht zich te verdedigen en zich te laten bijstaan door een advocaat.
### 3.8.2 Tuchtstraffen
De mogelijke tuchtstraffen variëren per beroep en zijn afhankelijk van de aard van de overtreding. Ze kunnen variëren van een lichte berisping tot zwaardere sancties zoals schorsing of beroepsverbod (de zwaarste sanctie).
### 3.8.3 Reclame door vrije beroepen
Vroeger was reclame voor vrije beroepen verboden, maar nu is dit onder bepaalde voorwaarden toegelaten, mits de reclame eerlijk, waarheidsgetrouw, waardig is en de beroepsregels respecteert.
---
# Handhaving en sancties bij deontologische overtredingen
Dit hoofdstuk behandelt de procedures en de gevolgen van het overtreden van deontologische regels, inclusief het concept tucht, de rol van de tuchtoverheid en tuchtrechter, en de mogelijke tuchtstraffen.
## 4. Handhaving en sancties bij deontologische overtredingen
Deontologische regels reguleren het ethisch professioneel gedrag van beroepsbeoefenaars en bepalen hoe gedrag verantwoord wordt geacht of niet. Schending van deze regels kan het vertrouwen van de samenleving in het betreffende beroep bedreigen.
### 4.1 Tucht en tuchtoverheid
Wanneer een beroepsbeoefenaar de deontologie overtreedt en hierop wordt aangesproken, spreekt men van tucht of tuchtonderzoek. Dit wordt ingeleid door de tuchtoverheid.
* **Initiatie van het dossier:** Meestal start een tuchtdossier met een klacht.
* **Rol van de tuchtoverheid:** De tuchtoverheid, vaak de hiërarchische overste van de beroepsbeoefenaar (zoals de orde van advocaten of geneesheren), beslist of een dossier wordt geopend en of de betrokkene zich na onderzoek voor de tuchtrechter moet verantwoorden. De tuchtoverheid beschikt over een aanzienlijke macht.
#### 4.1.1 Het verloop van een tuchtzaak
Een tuchtzaak kent doorgaans twee fasen:
1. **Onderzoeksfase:** De tuchtoverheid onderzoekt de zaak zelf of wijst iemand aan om dit te doen. De betrokkene wordt ondervraagd en kan informatie aanleveren om aan te tonen dat er geen deontologische fout is gemaakt.
2. **Rechterlijke fase:** Indien de tuchtoverheid beslist de zaak voor de tuchtrechter te brengen, oordeelt deze over het gedrag van de betrokkene. De tuchtrechter is geen "echte" rechter, maar een collega-beroepsbeoefenaar van de betrokkene.
**Belangrijke principes in een tuchtzaak:**
* De beroepsbeoefenaar mag zich verdedigen en zich laten bijstaan door een advocaat.
* Een tuchtrechtprocedure verschilt van een procedure voor de rechtbank.
* Indien een deontologische fout ook een wettelijke fout is, kunnen een tuchtprocedure en een gerechtelijke procedure gelijktijdig lopen, met verschillende gevolgen en sancties.
### 4.2 Tuchtrechter en tuchtrechtbank
De tuchtrechter of tuchtrechtbank is de instantie die oordeelt over het gedrag van de betrokkene in een tuchtzak. Hoewel het geen "echte" rechters zijn, zijn het wel collega's uit hetzelfde beroep die de specifieke context van de deontologie kunnen beoordelen.
### 4.3 Mogelijke tuchtstraffen
De mogelijke tuchtstraffen zijn afhankelijk van het specifieke beroep en de aard van de overtreding. Er wordt onderscheid gemaakt tussen lichte en zware straffen.
* **Berisping:** Een officiële waarschuwing.
* **Schorsing:** Tijdelijke uitsluiting van de uitoefening van het beroep.
* **Beroepsverbod:** De zwaarste sanctie, waarbij de betrokkene permanent de uitoefening van het beroep wordt ontzegd.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat deontologische regels specifiek zijn voor elk beroep en dus ook de sancties die eraan verbonden zijn, kunnen variëren. Raadpleeg altijd de specifieke deontologische code van het betreffende beroep.
#### 4.3.1 Schending van het beroepsgeheim
Het beroepsgeheim is een van de meest essentiële deontologische verplichtingen. Schending hiervan kan leiden tot strafrechtelijke sancties, zoals een gevangenisstraf en een geldboete, naast de tuchtsancties. Voor bepaalde beroepen, zoals artsen en advocaten, is het beroepsgeheim ook wettelijk verankerd.
**Uitzondering op het beroepsgeheim:** In specifieke gevallen, zoals bij dreigend gevaar voor minderjarigen of kwetsbare personen, kan het beroepsgeheim doorbroken worden door dit te melden aan de Procureur des Konings.
#### 4.3.2 Vertrouwelijke briefwisseling bij advocaten
Brieven tussen advocaten mogen, met uitzondering van specifieke gevallen, niet als bewijs in de rechtbank worden gebruikt. Dit principe, dat een uitloper is van het beroepsgeheim, waarborgt dat advocaten vrijuit met elkaar kunnen communiceren om oplossingen voor hun cliënten te zoeken. Huiszoekingen bij advocaten zijn enkel mogelijk als de advocaat zelf verdacht wordt van een misdrijf, en dan nog onder strikte voorwaarden met aanwezigheid van de stafhouder om het beroepsgeheim te beschermen.
### 4.4 Verschil tussen rechtsregel en deontologische regel
Een rechtsregel is een regel waarvan de naleving kan worden afgedwongen door de rechtbank of een overheid, en die vaak wettelijk is vastgelegd. Deontologische regels zijn daarentegen ethische regels die specifiek gelden voor een bepaald beroep en waarvan de naleving doorgaans wordt bewaakt door de beroepsorganisatie zelf, met eigen sanctiemechanismen. Hoewel sommige deontologische verplichtingen ook wettelijk verankerd kunnen zijn (zoals het beroepsgeheim), zijn deontologische regels niet noodzakelijk wettelijke regels.
### 4.5 Wat wordt via de deontologie niet geregeld?
Niet alle aspecten van de beroepsuitoefening vallen onder de deontologie. Zaken als schadevergoedingen voor fouten of de pure beoordeling van de kwaliteit van het werk vallen doorgaans buiten de beoordeling van de deontologie. Echter, sommige fouten kunnen zowel deontologisch als wettelijk gesanctioneerd worden. Gedragscodes van bedrijven die geen wettelijke basis hebben, worden soms ten onrechte als deontologische code bestempeld; dit zijn eerder kwaliteitsgaranties. Corporate Social Responsibility (CSR) en greenwashing vallen eveneens buiten de definitie van deontologie, hoewel ze wel een ethische component kunnen bevatten.
> **Belangrijk:** De deontologie focust op professioneel ethisch gedrag, niet op de contractuele kwaliteit van geleverde diensten of het herstellen van geleden schade.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Deontologie | Een geheel van ethische of morele regels die specifiek van toepassing zijn op een bepaald beroep of een welbepaalde functie, en die niet noodzakelijk wettelijk vastgelegd zijn. |
| Ethiek | Een tak van de filosofie die zich bezighoudt met de studie van moraliteit, de studie van de concepten goed en kwaad, en de principes die het menselijk gedrag sturen. |
| Rechtsregel | Een regel waarvan de naleving afdwingbaar is door de rechtbank of een overheidsinstantie, en die door wetgevende instanties wordt gemaakt om het menselijk handelen in de samenleving te ordenen. |
| Rechtssubject | Iedere drager van juridische verplichtingen, wat kan neerkomen op natuurlijke personen (elke mens) of rechtspersonen (vennootschappen, verenigingen, stichtingen). |
| Autoregulering (zelfregulering) | Het principe waarbij een beroepsgroep zijn eigen deontologische regels opstelt en naleeft, vaak met als doel overheidsinmenging te minimaliseren en de professionele autonomie te behouden. |
| Beroepsgeheim | Een van de meest essentiële ethische verplichtingen, waarbij strikte geheimhouding wordt betracht over alle informatie die een beroepsbeoefenaar verkrijgt in de uitoefening van zijn opdracht. |
| Belangenconflict | Een situatie waarin de belangen van de beroepsbeoefenaar nadelig zijn voor de belangen van de cliënt of de samenleving, en die potentieel kan leiden tot partijdigheid of oneerlijke behandeling. |
| Vrije beroepen | Beroepen die gekenmerkt worden door persoonlijke en zelfstandige uitoefening van gespecialiseerde intellectuele diensten, gebaseerd op erkende vakbekwaamheid, eigen verantwoordelijkheid en professionele onafhankelijkheid. |
| Collegialiteit | De plicht van beroepsbeoefenaars om collegiaal te zijn ten aanzien van collega's, wat inhoudt dat men kennis deelt, elkaar ondersteunt en de integriteit van het beroep als geheel beschermt. |
| Tucht | De procedure die wordt gestart wanneer een beroepsbeoefenaar de deontologie overtreedt, waarbij een tuchtoverheid of tuchtrechter oordeelt over het gedrag en eventueel sancties oplegt. |
| Corporatisme | Een nadeel van autoregulering waarbij een beroepsgroep zichzelf beschermt in plaats van de belangen van de patiënt of cliënt, wat kan leiden tot gebrek aan transparantie en te milde sancties. |
| Openbare dienst | Diensten die door de overheid worden verleend aan burgers, uitgevoerd door ambtenaren of gezagsdragers, met als doel het algemeen belang te dienen. |
| Vertrouwensrelatie | Een speciale relatie tussen een beroepsbeoefenaar en zijn cliënt of patiënt, gebaseerd op geheimhouding, integriteit en eerlijkheid, essentieel voor het functioneren van veel beroepen. |
| Tuchtrechter | Een persoon of college dat belast is met het beoordelen van deontologische overtredingen binnen een specifiek beroep. Dit zijn vaak collega-beroepsbeoefenaars die zitting hebben in een tuchtrechtbank. |
Cover
ENGELS SAMENVATTING.pdf
Summary
# Academic and legal English common errors
This section addresses frequently confused words and structures in academic and legal English, emphasizing correct usage for precision and credibility [6](#page=6).
### 1.1 Remember, remind, and recall
These verbs are often confused, but they have distinct meanings and uses [6](#page=6).
* **Remember:** To bring something back to mind or retain it in internal memory [6](#page=6).
* **Example:** I remember meeting her last year [6](#page=6).
* **Remind:** To cause someone else to remember something through an external trigger [6](#page=6).
* **Tip:** "Remind" cannot be used to express that you personally remember something [6](#page=6).
* **Example:** Can you remind me to call the doctor? [6](#page=6).
* **Recall:** To retrieve information from memory, often used in a formal or academic context [6](#page=6).
* **Example:** I can’t recall his name [6](#page=6).
### 1.2 Assure, ensure, and insure
Understanding the nuances between these words is crucial for clarity in legal writing [6](#page=6).
* **Assure:** To remove doubt or give confidence to a person [6](#page=6).
* **Example:** I assure you that everything will be fine [6](#page=6).
* **Ensure:** To make certain that something happens, referring to a situation or process [6](#page=6).
* **Example:** Please ensure the door is locked [6](#page=6).
* **Insure:** To protect against risk, typically in a financial or insurance context [6](#page=6).
* **Example:** I insured my car against theft [6](#page=6).
### 1.3 As and like
The correct usage of "as" and "like" depends on whether you are indicating a role or similarity [6](#page=6).
* **As:** Indicates a role, function, or manner [6](#page=6).
* **Example:** He works as a lawyer [6](#page=6).
* **Example:** She sings as her mother did [6](#page=6).
* **Like:** Indicates similarity [6](#page=6).
* **Example:** She sings like her mother [6](#page=6).
* **Tip:** "As" is used for roles and actions, while "like" is used for resemblance [6](#page=6).
### 1.4 Especially and specially
These adverbs are often used interchangeably but have distinct meanings [7](#page=7).
* **Especially:** Highlights importance or emphasis [7](#page=7).
* **Example:** I like fruit, especially mangoes [7](#page=7).
* **Specially:** Indicates something made for a specific purpose [7](#page=7).
* **Example:** The cake was specially made for her birthday [7](#page=7).
### 1.5 Nouns and verbs ending in -ice and -ise
There is a spelling distinction between nouns and verbs in American and British English [7](#page=7).
* **Nouns:** Always end in "-ice" [7](#page=7).
* **Examples:** practice, advice [7](#page=7).
* **Verbs (US English):** End in "-ice" [7](#page=7).
* **Example:** to practice [7](#page=7).
* **Verbs (UK English):** End in "-ise" [7](#page=7).
* **Example:** to practise [7](#page=7).
* **Tip:** This distinction is relevant in legal writing depending on the jurisdiction [7](#page=7).
### 1.6 Compare to and compare with
The prepositions used after "compare" determine the nature of the comparison [7](#page=7).
* **Compare to:** Used for figurative or metaphorical comparison [7](#page=7).
* **Example:** Her voice was compared to a nightingale [7](#page=7).
* **Compare with:** Used for analytical comparison of similar items [7](#page=7).
* **Example:** Let’s compare the new model with the old one [7](#page=7).
---
# UK and US legal professions and court systems
This section details the distinct legal professions and intricate court systems present in both the United Kingdom and the United States, highlighting their structures, roles, and jurisdictions.
### 2.1 Legal professions in the UK
The UK legal profession is broadly divided, with specific roles and jurisdictions within England and Wales, and Scotland [8](#page=8).
#### 2.1.1 Solicitor
* **Jurisdiction:** England, Wales, Scotland [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Works directly with clients, performing preparatory legal work such as drafting documents, providing legal advice, and preparing cases [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** Usually pleads only in lower courts [8](#page=8).
#### 2.1.2 Solicitor advocate
* **Jurisdiction:** England and Wales [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** A solicitor who has obtained extended rights of audience through additional qualification [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** May plead in higher courts [8](#page=8).
#### 2.1.3 Barrister / Advocate (Scotland)
* **Jurisdiction:** England and Wales (Barrister); Scotland (Advocate) [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Instructed by a solicitor; specialises in advocacy and courtroom representation [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** Pleads in higher courts [8](#page=8).
#### 2.1.4 King’s Counsel
* **Jurisdiction:** United Kingdom [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Highly specialised senior barristers appointed as recognition of professional excellence and expertise; holds a prestigious status [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** Appears in the most complex and high-profile cases; commonly referred to as “taking silk” [8](#page=8).
#### 2.1.5 Prosecutor (England and Wales)
* **Jurisdiction:** England and Wales [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** A public prosecutor acting on behalf of the state, working within the Crown Prosecution Service [8](#page=8).
#### 2.1.6 Prosecutor (Scotland)
* **Jurisdiction:** Scotland [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Public prosecutor responsible for criminal prosecutions and investigations, known as the Procurator Fiscal [8](#page=8).
#### 2.1.7 Judge
* **Jurisdiction:** United Kingdom [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Professional, legally trained judge [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** Presides over court proceedings and delivers judgments [8](#page=8).
#### 2.1.8 Sheriff
* **Jurisdiction:** Scotland [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Professional judge within the Scottish legal system [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** Handles civil and criminal cases in Scotland [8](#page=8).
#### 2.1.9 Senator of the College of Justice
* **Jurisdiction:** Scotland [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Senior member of the Scottish judiciary [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** Sits in Scotland’s supreme courts [8](#page=8).
#### 2.1.10 Magistrate / Justice of the Peace
* **Jurisdiction:** United Kingdom [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Volunteer role; no legal background required [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** Handles mainly criminal and family cases [8](#page=8).
#### 2.1.11 Notary
* **Jurisdiction:** United Kingdom [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Specialist lawyer responsible for document authentication [8](#page=8).
#### 2.1.12 Paralegal
* **Jurisdiction:** United Kingdom [8](#page=8).
* **Key Characteristics:** Supportive legal role assisting qualified lawyers [8](#page=8).
* **Court Role/Function:** Does not plead in court [8](#page=8).
### 2.2 Legal professions in the US
The US legal profession is structured around licensed attorneys, with specific roles for prosecutors and judges at both state and federal levels [9](#page=9).
#### 2.2.1 Attorney
* **Jurisdiction:** United States (state-based) [9](#page=9).
* **Key Characteristics:** A licensed lawyer admitted to a State Bar, who must pass the bar exam to practice law [9](#page=9).
* **Court Role/Function:** Represents clients in legal matters and court proceedings [9](#page=9).
#### 2.2.2 Prosecutor
* **Jurisdiction:** District / State / Federal [9](#page=9).
* **Key Characteristics:** Represents the government in criminal cases and brings charges on behalf of the state [9](#page=9).
* **Court Role/Function:** Prosecutes criminal offences [9](#page=9).
#### 2.2.3 District Attorney
* **Jurisdiction:** Local or district level [9](#page=9).
* **Key Characteristics:** Chief public prosecutor within a specific jurisdiction [9](#page=9).
* **Court Role/Function:** Oversees and conducts criminal prosecutions [9](#page=9).
#### 2.2.4 Attorney-General (Federal)
* **Jurisdiction:** Federal level [9](#page=9).
* **Key Characteristics:** Chief legal officer of the federal government [9](#page=9).
* **Court Role/Function:** Represents the United States in legal matters [9](#page=9).
#### 2.2.5 Judge (State level)
* **Jurisdiction:** State courts [9](#page=9).
* **Key Characteristics:** May be appointed or elected depending on the state [9](#page=9).
* **Court Role/Function:** Presides over trials and delivers judgments [9](#page=9).
#### 2.2.6 Judge (Federal level)
* **Jurisdiction:** Federal courts [9](#page=9).
* **Key Characteristics:** Always appointed, includes Supreme Court Justices [9](#page=9).
* **Court Role/Function:** Interprets federal law and the Constitution [9](#page=9).
#### 2.2.7 Magistrate Judge
* **Jurisdiction:** Federal courts [9](#page=9).
* **Key Characteristics:** Appointed by District Court Judges; not appointed by the President [9](#page=9).
* **Court Role/Function:** Handles pre-trial matters and various judicial proceedings [9](#page=9).
#### 2.2.8 Notary Public
* **Jurisdiction:** United States [9](#page=9).
* **Key Characteristics:** Government official who authenticates signatures and documents; not a lawyer [9](#page=9).
### 2.3 Branches of law and court systems
#### 2.3.1 Legal Systems
* **Civil Law:** Belgium [10](#page=10).
* **Common Law:** UK and US [10](#page=10).
* **Mixed System:** Scotland [10](#page=10).
#### 2.3.2 Public Law
* **Definition:** Governs relationships between individuals and the state [10](#page=10).
* **Includes:** Constitutional, administrative, criminal, human rights, and tax law [10](#page=10).
#### 2.3.3 Private Law
* **Definition:** Governs relationships between individuals and organisations [10](#page=10).
* **Includes:** Contract, tort or delict, family, property, succession, company, and employment law [10](#page=10).
#### 2.3.4 Mixed or Trans-systemic Law
* **Definition:** Combines elements of public and private law [10](#page=10).
* **Examples:** EU law, intellectual property law, evidence, and international law [10](#page=10).
#### 2.3.5 Application of Branches of Law
* **Traffic accident:** Criminal law and tort [10](#page=10).
* **Share sale with non-compete:** Company law and contract [10](#page=10).
* **Refusal of permit:** Administrative law [10](#page=10).
* **Divorce:** Family law [10](#page=10).
* **Song plagiarism:** IP law and contract [10](#page=10).
### 2.4 Court systems in the United Kingdom
The UK has distinct court structures for England and Wales, and Scotland.
#### 2.4.1 England and Wales
England and Wales share a unified court system based on common law [26](#page=26).
##### 2.4.1.1 Lower Courts
* **Magistrates’ Courts:** Deal with less serious criminal cases [26](#page=26).
* **Crown Court:** Handles more serious criminal offences [26](#page=26).
##### 2.4.1.2 Higher Courts
* **High Court:**
* **Function:** Court of first instance for high-value civil claims and appellate court for civil and criminal cases [26](#page=26).
* **Divisions:**
* King’s Bench Division: Contract, tort, judicial review [26](#page=26).
* Chancery Division: Equity, trusts, company law [26](#page=26).
* Family Division: Family law matters [26](#page=26).
* **Court of Appeal:**
* **Function:** Hears appeals only [26](#page=26).
* **Divisions:** Civil Division (appeals from High Court and County Court) and Criminal Division (appeals from Crown Court) [26](#page=26).
* **Supreme Court of the United Kingdom:**
* **Function:** Final court of appeal for civil cases from England, Wales, and Northern Ireland [26](#page=26).
* **Judges:** 12 permanent justices [26](#page=26).
* **Appointment:** By the Lord Chancellor [26](#page=26).
##### 2.4.1.3 Court Jurisdiction Summary
* **Magistrates’ Court:** All criminal cases start here [26](#page=26).
* **County Court:** Most civil cases [26](#page=26).
#### 2.4.2 Scotland
Scotland operates a mixed legal system, combining civil law and common law [27](#page=27).
##### 2.4.2.1 Lower Courts
* **Justice of the Peace Courts:** Handle less serious summary criminal cases [27](#page=27).
* **Sheriff Courts:** Hear summary and solemn criminal cases, and most civil cases. Solemn cases are heard by a judge and a jury [27](#page=27).
##### 2.4.2.2 Appeal Courts
* **Sheriff Appeal Court:** Hears appeals for most civil and criminal cases [27](#page=27).
* **High Court of Justiciary:** Serves as both a criminal appeal court and the first instance for serious criminal cases [27](#page=27).
* **Court of Session:**
* **Outer House:** First instance for high-value civil cases [27](#page=27).
* **Inner House:** Civil appeal court [27](#page=27).
* **Supreme Court of the UK (Scotland):** Final court of appeal for civil cases only. Criminal appeals generally conclude in Scotland, with exceptions for devolution or human-rights issues, and are limited to points of law [27](#page=27).
##### 2.4.2.3 Distinctive Feature of the Scottish System
Scotland employs a three-verdict system in criminal trials: Guilty, Not guilty, and Not proven [27](#page=27).
### 2.5 Court systems in the United States
The US features a dual court system, comprising federal and state courts, each with distinct jurisdictions [28](#page=28).
#### 2.5.1 Dual Court System
* **Federal Courts:** Limited jurisdiction [28](#page=28).
* **State Courts:** General jurisdiction [28](#page=28).
* **U.S. Supreme Court:** Holds the final authority on federal law, irrespective of the case's origin [28](#page=28).
#### 2.5.2 Federal Court System
* **Jurisdiction of Federal Courts:**
* Federal question cases (arising under federal law) [28](#page=28).
* Diversity jurisdiction cases [28](#page=28).
* Cases where the U.S. is a party [28](#page=28).
* Jurisdiction must be granted by Congress and the Constitution [28](#page=28).
* **Structure of Federal Courts:**
* **U.S. District Courts:** Trial courts; 94 judicial districts [28](#page=28).
* **U.S. Courts of Appeals:** 12 regional circuits plus 1 Federal Circuit [28](#page=28).
* **Supreme Court of the United States:** Highest federal court [28](#page=28).
* **The Federal Circuit:** Hears specialised cases, such as patents and international trade [28](#page=28).
* **All federal appeals are record-based** [28](#page=28).
#### 2.5.3 State Court Systems
* **Structure:** All 50 states have their own court systems, based on state constitutions and laws. They handle most civil and criminal litigation [29](#page=29).
* **Levels:**
* **Limited jurisdiction trial courts:** Handle small claims, traffic, family, and juvenile matters [29](#page=29).
* **General jurisdiction trial courts:** Hear serious civil cases and felonies [29](#page=29).
* **Intermediate appellate courts:** Review legal errors [29](#page=29).
* **State Supreme Court:** Final authority on state law. Some states have separate high courts for civil and criminal cases [29](#page=29).
#### 2.5.4 Federal Review of State Cases
If a case raises a federal question, the losing party may petition the U.S. Supreme Court [29](#page=29).
#### 2.5.5 Supreme Court of the United States (SCOTUS)
* **Position:** Highest federal court [29](#page=29).
* **Review:** Federal law and the Constitution [29](#page=29).
* **Original Jurisdiction:** Narrow, for example, disputes between states [29](#page=29).
* **Judges:** Nine justices, appointed for life [29](#page=29).
* **Certiorari Procedure:**
1. Petition for a writ of certiorari [29](#page=29).
2. Rule of Four: Four justices must agree [29](#page=29).
3. Submission of briefs [29](#page=29).
4. Oral arguments [29](#page=29).
5. Decision [29](#page=29).
* **Possible Opinions:** Majority opinion, concurring opinions, dissenting opinions, per curiam opinions [29](#page=29).
* **Judicial Philosophies:** Include judicial activism and judicial restraint [29](#page=29).
---
# UK politics, government, and voting systems
This section outlines the UK's constitutional monarchy and parliamentary democracy, detailing the roles of the monarch and prime minister, the structure of Parliament, devolved administrations, major political parties, and the First-Past-the-Post electoral system.
### 3.1 UK government overview
The United Kingdom operates as a constitutional monarchy with a parliamentary democracy. The King serves as the Head of State, while the Prime Minister is the Head of Government. Legislative power resides with Parliament, and the monarch's role is primarily symbolic and ceremonial [17](#page=17).
#### 3.1.1 Executive power
The executive branch is headed by the Prime Minister, who is the political leader. This is supported by a Cabinet of approximately 20 senior ministers. The Chancellor of the Exchequer is specifically responsible for public finances and the budget. Government departments, staffed by the politically neutral Civil Service, implement policy. Certain governmental powers have been devolved to Scotland, Wales, and Northern Ireland. The Prime Minister's official residence and office is located at 10 Downing Street [17](#page=17).
#### 3.1.2 Parliament
Parliament is a bicameral legislature located at the Palace of Westminster. Its two chambers are the House of Commons and the House of Lords. Legislative debates can originate in either chamber [17](#page=17).
##### 3.1.2.1 House of Commons
The House of Commons comprises 650 Members of Parliament (MPs), with each MP representing a single constituency. In the parliamentary layout, the government and the opposition sit opposite each other. The Speaker of the House is a neutral official elected by the MPs, responsible for presiding over debates, maintaining order, and protecting the House from procedural abuse [18](#page=18).
##### 3.1.2.2 Voting in the House of Commons
The voting process in the House of Commons is known as "the House divides". MPs initially vote by shouting "aye" or "no," with the Speaker announcing the winning side. If a vote is contested, a formal division is called, triggering division bells that ring for two minutes across Westminster. MPs then proceed to the aye or no lobbies, and the chamber is locked after eight minutes [18](#page=18).
##### 3.1.2.3 House of Lords
The House of Lords has a non-fixed membership consisting of Lords Spiritual (26 members) and Lords Temporal. The Lords Temporal include 92 hereditary peers and an unlimited number of life peers/peeresses. Members of the House of Lords are not elected, and the presiding officer is the Lord Speaker [18](#page=18).
### 3.2 Devolved parliaments and assemblies
Devolution has transferred specific governmental powers to Scotland, Wales, and Northern Ireland [17](#page=17).
#### 3.2.1 Scottish Parliament
The Scottish Parliament, known as Pàrlamaid na h-Alba, is located in Edinburgh and has 129 Members of the Scottish Parliament (MSPs). The current First Minister is John Swinney, and the governing party is the Scottish National Party (SNP) [19](#page=19).
#### 3.2.2 Welsh Parliament
The Senedd Cymru, located in Cardiff, has 60 members. Its electoral system comprises 40 members elected via the first-past-the-post system and 20 through proportional representation. The First Minister is Eluned Morgan, who is noted as the first female First Minister of Wales [19](#page=19).
#### 3.2.3 Northern Ireland Assembly
The Northern Ireland Assembly is located at Stormont in Belfast and has 108 Members of the Legislative Assembly (MLAs). Its electoral system is based on proportional representation, and its core principle is power-sharing between British Unionists (primarily the DUP) and Irish Nationalists (primarily Sinn Féin). The current First Minister is Michelle O’Neill, representing Sinn Féin, whose political aim includes Irish reunification [19](#page=19).
##### 3.2.3.1 Suspension and restoration of the Northern Ireland Assembly
Power-sharing in Northern Ireland has been frequently suspended. For instance, it was suspended in March 2022 for two years due to issues arising from post-Brexit trade rules, specifically the Northern Ireland Protocol and the Windsor Framework. The Assembly was restored in February 2024 [19](#page=19).
### 3.3 Political parties in the UK
The UK has several major political parties, each with distinct ideologies and support bases.
#### 3.3.1 Labour Party
The Labour Party is positioned left-of-centre, advocating for social justice and equality of opportunity. Internal divisions exist regarding Europe and economic policy, with a spectrum from "Blairites" (centrist economic policy) to "Corbynites" (state ownership and economic planning). Its support base includes the working and middle classes, with traditionally strong links to trade unions. The Labour Party boasts the largest membership of any political party [20](#page=20).
#### 3.3.2 Conservative Party (Tories)
The Conservative Party, often referred to as the Tories, is right-of-centre. Their economic stance favours free markets and privatisation, and they are largely anti-Europe. Their platform includes a tough approach to law and order, and they value personal, social, and economic freedom. Their support base typically includes business interests and the middle and upper classes. It is considered a national party [20](#page=20).
#### 3.3.3 Liberal Democrats
The Liberal Democrats position themselves as centre to left-of-centre. They are strongly pro-Europe and focus on areas like local government and constitutional reform, while valuing civil liberties [20](#page=20).
#### 3.3.4 Scottish National Party (SNP)
The Scottish National Party (SNP) is left-of-centre and pro-Europe. Its core aim is an independent Scotland. Its electoral scope is limited to Scotland, where it is regionally dominant and the second-largest party by membership [20](#page=20).
#### 3.3.5 Other parties
Several other parties operate in the UK political landscape, including Reform UK (led by Nigel Farage), the Democratic Unionist Party (DUP, led by Gavin Robinson), and Sinn Féin (led by Michelle O’Neill) [20](#page=20).
### 3.4 Political landscape – key concepts
Understanding specific terminology is crucial in UK politics [21](#page=21).
* **Great Britain:** Refers to England, Scotland, and Wales [21](#page=21).
* **United Kingdom:** Encompasses Great Britain plus Northern Ireland [21](#page=21).
* **European Union (EU):** A political and economic union [21](#page=21).
* **Brexit:** The UK's withdrawal from the EU [21](#page=21).
* **Article 50:** The legal mechanism used to initiate withdrawal from the EU [21](#page=21).
* **Devolution:** The transfer of powers to devolved bodies [21](#page=21).
* **Civil Service:** A neutral administrative body [21](#page=21).
### 3.5 Voting in the UK
The UK primarily uses the First-Past-the-Post (FPTP) system for general elections.
#### 3.5.1 First-Past-the-Post (FPTP) system
FPTP operates with 650 single-member constituencies, where one MP is elected per constituency. Each party can nominate one candidate per constituency. The winning condition is a plurality (the most votes), not necessarily a majority. The national result is determined by the sum of seats won by each party. Government formation typically relies on a party securing a majority in the Commons; a coalition is required if no single party achieves this (a minimum of 326 seats is needed for a majority) [21](#page=21).
#### 3.5.2 Effects of First-Past-the-Post
FPTP tends to result in two large dominant parties, encourages tactical voting, often leads to single-party governments, and can create disproportionality between vote share and seats won [21](#page=21).
#### 3.5.3 Safe seats and swing seats
* **Safe seats:** Constituencies that are consistently won by a single party [22](#page=22).
* **Swing seats (Marginal constituencies):** Constituencies with small majorities, which are therefore highly contested and receive intensive campaigning and strategic voting efforts [22](#page=22).
#### 3.5.4 Redistribution
Electoral boundaries are periodically redrawn to prevent malapportionment. In the UK, this redistribution occurs every five years, whereas in the US, it typically happens every ten years [22](#page=22).
#### 3.5.5 Advantages and disadvantages of FPTP
**Advantages:**
* Quick counting [22](#page=22).
* Leads to stable governments [22](#page=22).
* Provides clear outcomes [22](#page=22).
**Disadvantages:**
* Low overall support for winning candidates (can win with less than 50% of the vote) [22](#page=22).
* Significant number of "lost votes" for unsuccessful candidates and their supporters [22](#page=22).
* Penalises dispersed parties, making it difficult for smaller parties to gain representation unless their support is concentrated geographically [22](#page=22).
##### 3.5.5.1 Criticisms of the system
Critics argue that FPTP does not achieve proportional representation and unfairly disadvantages smaller parties [22](#page=22).
> **Tip:** When studying FPTP, consider the concept of a "wasted vote." Think about how a vote for a candidate who has no chance of winning, or a vote for a candidate who wins by a large margin, can be seen as less impactful than a vote in a marginal constituency.
---
# Cohesion and coherence in writing
Cohesion and coherence are essential principles for constructing clear and effective texts by ensuring logical connections between ideas and grammatical links between sentences and clauses [41](#page=41).
### 4.1 Core concepts
#### 4.1.1 Cohesion versus coherence
* **Cohesion** refers to the grammatical and lexical connections that hold a text together, making sentences and clauses "stick" through devices like pronouns, relative clauses, conjunctions, and linking words [41](#page=41).
* **Coherence** refers to the logical flow and overall understandability of a text. A coherent text is easy to follow because its argument is well-structured, and each idea naturally progresses from the previous one. A text can be cohesive (grammatically linked) but not coherent if its ideas are poorly organized [41](#page=41).
#### 4.1.2 Sentences versus clauses
A **clause** is a fundamental grammatical unit that contains at least a subject and a predicate (or a verb, possibly with an object) [41](#page=41).
* **Independent clause:** This type of clause can stand alone as a complete sentence [41](#page=41).
* Example: John is in Antwerp.
* **Dependent clause:** This type of clause cannot stand alone and must be attached to an independent clause to form a complete thought [41](#page=41).
* Example: Although it was cold, she went swimming.
### 4.2 Mechanisms for cohesion
#### 4.2.1 Relative pronouns
Relative pronouns are crucial for connecting sentences, avoiding repetition, and enhancing cohesion [41](#page=41).
* **Function:** They introduce relative clauses, which provide additional information about a noun [41](#page=41).
* Without a relative clause: He’s got a new girlfriend. She works in a supermarket.
* With a relative clause: He’s got a new girlfriend who works in a supermarket. The latter is more cohesive and sounds more natural in academic English [41](#page=41).
* **Key relative pronouns and their uses:**
* **Who and Whom:**
* `Who` is used in both formal and informal English [42](#page=42).
* `Whom` is more formal and typically used when the pronoun is in an object position [42](#page=42).
* Example: The man whom she marries will have to be pretty rich.
* When a preposition precedes the pronoun, `whom` is obligatory [42](#page=42).
* Example: To whom it may concern.
* Example: Dr Johnston is a surgeon on whom we can always rely.
* In less formal styles, the preposition can be moved to the end, making `who` or `whom` acceptable [42](#page=42).
* Example: Dr Johnston is a surgeon who(m) we can always rely on.
* **Omitting Object Pronouns in Defining Relative Clauses:** In defining relative clauses, object pronouns can often be omitted, particularly in informal English [42](#page=42).
* Example: The man she marries will have to be pretty rich.
* **Important Restriction:** Omission is *not* possible in non-defining relative clauses [42](#page=42).
* **Whose:** This is a possessive relative word used before a noun, replacing possessive structures like `his` or `her` [42](#page=42).
* Example: I saw a man whose hair came down to his waist.
* **Which:** This pronoun can refer to a specific noun or an entire preceding clause [42](#page=42).
* Example: He married at the age of 60, which surprised everybody.
* `Which` in this context cannot be replaced by `what` or `that` [42](#page=42).
* **Quantifying Determiners with Non-Defining Clauses:** In non-defining clauses, quantifiers can be used with `of whom`, `of which`, and `of whose` [43](#page=43).
* Example: They picked up five boatloads of refugees, some of whom had been at sea for several months.
* Example: We’ve tested three hundred types of boot, none of which is completely waterproof.
#### 4.2.2 Conjunctions
Conjunctions are key tools for cohesion as they connect parts of sentences [43](#page=43).
* **Coordinating Conjunctions:** These connect elements of equal rank (words, phrases, or clauses) [43](#page=43).
* Common examples: `but`, `or`, `yet`, `for`, `and`, `nor`, `so`.
* **Subordinating Conjunctions:** These connect clauses of unequal rank (dependent + independent) [43](#page=43).
* Common examples: `if`, `because`, `after`, `since`, `when`, `while`, `until`, `unless`, `although`.
* **Correlative Conjunctions:** These function in pairs [43](#page=43).
* Common patterns: `both … and`, `not only … but also`, `not … but`, `either … or`, `neither … nor`, `whether … or`, `as … as`.
#### 4.2.3 Linking words
Linking words help create logical connections within a single sentence or across sentences [44](#page=44).
* **Linking within one sentence:** Words like `and`, `but`, `so`, `because`, `then`, `until`, `such as` often link clauses within the same sentence [44](#page=44).
* **Linking between sentences:** Words like `Furthermore`, `Moreover`, `Nevertheless`, `In conclusion` are often used to link across sentences [44](#page=44).
* **Flexibility:** Most linking words can either start a sentence or be placed inside it, with the choice dependent on style and clarity [44](#page=44).
### 4.3 Common errors and specific connectors
#### 4.3.1 `Also` and `Already`
Do not start a sentence with `also` or `already` [44](#page=44).
* Incorrect: Also the language is a big barrier.
* Correct alternatives: The language, too, is a big barrier.
#### 4.3.2 `Hence` and `Thus`
`Hence` is very formal and indicates a necessary deduction. It should be used when the second sentence follows logically and strongly from the first [44](#page=44).
* Example: The trade imbalance is likely to rise again in 2011. Hence a new set of policy actions will be required soon.
#### 4.3.3 `Beside` versus `Besides`
* `Beside` means "next to" [44](#page=44).
* `Besides` means "in addition to" [44](#page=44).
* Example: The boy was sitting beside the bus driver.
* Example: She has many good qualities besides being very beautiful.
#### 4.3.4 Causal connectives
`So` is the most general and informal causal connector. In written academic English, prefer more formal options such as `accordingly`, `consequently`, `hence`, `therefore`, `so that`, or `with the result that` [45](#page=45).
* Informal: I heard a noise so I got out of bed and turned on the light.
* Formal: Tax revenues were low. Consequently, the government ended up with a budget deficit.
#### 4.3.5 `Though`, `Although`, `Even though`
All three are followed by a clause [45](#page=45).
* `Although` must join two clauses and can appear at the start or in the middle [45](#page=45).
* Example: She was arrested, although she had claimed her innocence.
* Example: Although it rained a lot, we enjoyed the holiday.
* `Though` is more informal and can appear at the end of a sentence [45](#page=45).
* Example: The house isn’t very nice. I like the garden though.
* `Even though` is stronger than `although` [45](#page=45).
#### 4.3.6 Contrast: `Whereas`, `While`, `But`, `However`
* `Whereas` and `while` are used to balance contrasting facts that do not contradict each other, especially when the contrast is not surprising [45](#page=45).
* Example: Whereas/While Conservatives voted in favour of the bill, Labour and the Liberals voted against.
* `But` contrasts clauses within a single sentence [45](#page=45).
* Example: I like going to the beach, but I never go at midday.
* `However` is generally used between sentences and is more formal [45](#page=45).
* Example: I’ve always enjoyed going to the beach. However, I never go there at midday.
#### 4.3.7 `For` versus `Since`
* **For:**
* Focuses on duration [45](#page=45).
* Used in most tenses [45](#page=45).
* Followed by a period of time [45](#page=45).
* Example: They stayed in Barcelona for two weeks.
* **Since:**
* Used only with perfect tenses [45](#page=45).
* Followed by a point in time [45](#page=45).
* Implies the situation continues until the present [45](#page=45).
* Example: They’ve been in Barcelona since last Friday.
### 4.4 Exercises (Model Answers and Key Points)
#### 4.4.1 Linking and contrast
* Men must wear a tie, while women must wear a dress.
* Key point: `while` contrasts two rules [46](#page=46).
* John succeeded wonderfully, even though the test was difficult.
* Key point: `even though` expresses strong concession [46](#page=46).
* It’s a word I’ve often heard, yet I can’t find it in the dictionary.
* Key point: `yet` signals unexpected contrast [46](#page=46).
* Malnutrition is a serious problem. Consequently, the government should recognise its responsibility.
* Key point: `consequently` is a formal causal connector [46](#page=46).
#### 4.4.2 Relative clauses
* This is Mr Rogers, who(m) you met last year.
* Key point: object position; `whom` is optional in informal style [46](#page=46).
* Is the offer which you made last week still open?
* Key point: defining relative clause [46](#page=46).
* It was a boring meeting which purpose I didn’t understand.
* Key point: incorrect structure; the correct form would require `whose` or `of which` (depending on intended meaning) [46](#page=46).
* I would like to see the students who want to follow an additional course.
* Key point: `who` refers to people as a subject [46](#page=46).
---
# Major political developments in modern Britain
This topic explores the significant political events and policy shifts that have profoundly shaped contemporary Britain.
### 5.1 The industrial crisis of the 1970s and the decline of trade unions
The 1970s in Britain were marked by significant industrial unrest, largely driven by economic challenges and the assertive role of trade unions. The 1973 petroleum crisis, triggered by an Arab oil embargo following the Yom Kippur War, led to soaring inflation, reaching 24% and making Britain's inflation rate the highest among OECD countries [30](#page=30).
The Labour government, elected in 1974, faced internal divisions over economic policy. A proposed wage increase cap of 5% in 1978 was met with strong resistance from unions, culminating in the "Winter of Discontent" during 1978-1979. This period saw widespread public sector strikes, including those by Ford workers demanding a 17% pay rise, which led to disruptions in services such as rubbish collection and hospital care, and even picketing by gravediggers [30](#page=30) [31](#page=31).
Trade unions, many of which are affiliated with the Trade Union Congress (TUC), traditionally aimed to improve socio-economic conditions for working men through collective bargaining, protecting real wages, preventing unfair dismissal, improving working conditions, and safeguarding pension rights. However, their influence began to wane due to restrictive legislation [30](#page=30).
### 5.2 The Thatcher Revolution
The Conservative victory in the 1979 general election, led by Margaret Thatcher, ushered in a period of significant political and economic reform, often termed the "Thatcher Revolution". The Conservative platform promised individual independence, privatisation, reduced public spending, monetarism, and legal restrictions on trade unions [31](#page=31).
**Impact on Trade Unions:**
The Thatcher government implemented measures to curb union power, including:
* Banning the closed shop [31](#page=31).
* Mandating strike ballots [31](#page=31).
* Prohibiting sympathy strikes [31](#page=31).
* Establishing union liability for damages [31](#page=31).
A key example of this confrontation was the 1984 miners' strike, which ultimately collapsed after nearly a year without concessions from the government [31](#page=31).
**Impact on the Economy:**
The economic policies of the Thatcher era had mixed results:
* **Positive effects:** Privatisation of state-owned industries, an expansion of share ownership, and the sale of public housing [31](#page=31).
* **Negative effects:** A substantial rise in unemployment, from 1.3 million to over 3 million, inflation exceeding 20%, a decline in manufacturing, and increasing social tensions [31](#page=31).
**The Falklands War:**
The conflict with Argentina over the Falkland Islands in 1982 resulted in a significant British military victory. This success provided a major boost to Thatcher's popularity and contributed to the largest Conservative electoral victory in nearly 50 years [32](#page=32).
### 5.3 Euroscepticism
Euroscepticism, or a critical view of European integration, became a significant theme in British politics, with roots in the Thatcher era. Margaret Thatcher's stance on Europe involved reducing the UK's contribution to the EU budget, opposing deeper integration, and resisting the adoption of a single currency. Her position contributed to divisions within the Conservative Party and laid the groundwork for future Euroscepticism [32](#page=32).
The long-term impacts of this Euroscepticism included the continued decline of trade unions, the growth of financial services, a renewed sense of military confidence, and a shift towards a more globalist foreign policy [32](#page=32).
The history of Euroscepticism in Britain can be traced through several key periods:
* **1970s-1980s:** Labour was initially more Eurosceptic, and a referendum was held in 1975 following the UK's accession to the European Community in 1973. Despite divisions within Labour, 67.2% voted to remain. The UK also opted out of the European Monetary System in 1979 [59](#page=59).
* **1990s:** Thatcher's resignation in November 1990 was partly attributed to Euroscepticism. The Maastricht Treaty in 1993, which formed the European Union, led to a divisive ratification vote within the Conservatives. This period saw the rise of Eurosceptic parties, notably the UK Independence Party (UKIP), which gained European Parliament seats in 1999, 2004, and 2014 [59](#page=59).
* **Cameron and the Referendum:** In 2015, pressure from UKIP and Conservative Eurosceptics led Prime Minister David Cameron to promise an EU membership referendum if re-elected. Following the Conservative win in 2015, the European Union Referendum Act was passed. Cameron's renegotiation goals included protecting the single market, reducing red tape, securing an exemption from "ever-closer union," and restricting immigration from the EU. Negotiations concluded in February 2016, setting the referendum date for 23 June 2016 [59](#page=59).
### 5.4 Austerity measures
Austerity, a fiscal policy focused on deficit reduction through sustained cuts in public spending and tax rises, was prominently implemented in the UK by Coalition and Conservative governments from 2010 to 2019, and again from 2021 onwards, with a temporary interruption for COVID-19 spending. The policy aimed to reduce the role of the welfare state, although the NHS and education were intended to be protected. Despite these intentions, over thirty billion pounds in spending cuts were made between 2010 and 2019, affecting welfare payments, housing subsidies, and social services [52](#page=52).
David Cameron popularised the phrase "Age of Austerity" to frame this era, linking it to his "Big Society" programme, which sought to reduce government intervention and encourage grassroots organisations, charities, and private companies to deliver services more efficiently [52](#page=52).
**Economic and Social Effects of Austerity:**
* **Economy:** Wages remained stagnant, and when adjusted for inflation, declined to 2005 levels by 2023. UK productivity stagnated, performing worse than other advanced economies [53](#page=53).
* **Arts and Culture:** Local government funding for arts and culture fell sharply, with an 20% decline from 2010 to 2020. Hundreds of public libraries and museums closed, and visitor numbers decreased significantly [53](#page=53).
* **Housing:** Investment in new affordable homes was cut by 60% in 2010, leading to a sharp decline in social rent schemes. The "Affordable Homes Programme" introduced "affordable rent" at up to 80% of market rent, often making it unaffordable compared to social rent. Rough sleeping doubled between 2010 and 2016 [53](#page=53).
* **Homelessness:** Homelessness rose rapidly, with a significant increase in families in temporary accommodation, many of whom were working. Rising rents, frozen housing benefits, and a shortage of social housing were key drivers [54](#page=54).
* **Poverty:** Over one-fifth of people were in poverty in 2021/2022, with child poverty rising significantly. Children's reliance on food banks tripled, and overall food bank use doubled between 2013 and 2017. Policy mechanisms included reductions and freezes in working-age social security payments and increased sanctions for claimants [54](#page=54).
* **Health:** Austerity was linked to increased mental health problems, depression, and a rise in suicide attempts and deaths. Reduced funding impacted health and social care, leading to an estimated increase in preventable deaths. Life expectancy gains slowed between 2010 and 2017, particularly for poorer groups [54](#page=54).
### 5.5 The London riots .
The London riots of 2011 represented a significant outbreak of civil disorder, with various interpretations regarding their causes and political meaning [55](#page=55).
**Causes:**
* **Austerity-related:** The riots were more likely to occur in deprived areas, and the significant cuts to youth service budgets (up to 73% by 2020) in many affected areas contributed to this [55](#page=55).
* **Policing-related:** Higher stop-and-search rates were associated with a greater likelihood of riots. While overall numbers had declined historically, they increased again, disproportionately affecting Black individuals [55](#page=55).
**Effects:**
* **Government Framing:** The government, under David Cameron, dismissed the riots as "criminality pure and simple" and did not initiate an official inquiry [55](#page=55).
* **Legal and Policing Consequences:** The riots led to more aggressive policing tactics during protests, the establishment of anti-protester legal precedents, and a more punitive and authoritarian approach. This approach intensified during the 2020 Black Lives Matter protests, with descriptions of "emergency justice" involving more prosecutions, faster trials, and longer sentences [55](#page=55).
* **Long-term Narrative:** The riots were largely forgotten, but the underlying circumstances were seen as remaining ripe for future unrest [55](#page=55).
### 5.6 The Scottish independence referendum .
The Scottish independence referendum in 2014 was a pivotal moment in the UK's political landscape, with a complex lead-up, distinct campaigns, and significant aftermath [55](#page=55).
**Lead-up:**
The process began with the Scottish National Party (SNP) becoming the largest party in Scotland in 2007 and promising a referendum. Consultations and draft referendum bills followed. Initially, four scenarios for Scotland's future were published, ranging from no change to full independence. The referendum bill was withdrawn in 2010 due to limited support. A second phase saw the SNP reaffirm its commitment, securing more powers via the Scotland Act 2012. The SNP's strong performance in the 2011 election paved the way for a referendum, with Prime Minister David Cameron agreeing to a "fair, legal and decisive referendum" in January 2012. The Edinburgh Agreement set the terms in October 2012, and the Scottish Independence Referendum Act provided the legal basis in August 2013, followed by the publication of the "Scotland's Future" white paper in November 2013 [56](#page=56).
**Case for YES:**
Core arguments for independence included Scotland making its own decisions on wealth, controlling its oil reserves, managing its own welfare spending, opposing nuclear weapons, and conducting independent foreign policy, thereby avoiding wars like the Iraq War. The "democratic deficit" argument suggested Scotland would gain governments it voted for, as it generally leaned left and was often governed by Conservative-led coalitions despite electing few Conservative MPs. Broader motivations included disillusionment with Westminster, anger at austerity, a desire to stop cuts and privatisation, and a vision of a fairer, more socially democratic Scotland with a stronger focus on child poverty and healthcare [56](#page=56).
**Case for NO:**
Arguments for remaining in the Union focused on economic risks and uncertainty, concerns about currency, doubt over oil reserve reliability, risks to public services and jobs, and uncertainty regarding Scotland's future EU membership. Critics of the "Yes" campaign described its promises as cynical and lacking detail, portraying independence as a "magic wand". The "No" side was accused of scaremongering and lacking a positive vision for the Union, emphasizing devolution achievements and promising further powers [57](#page=57).
**Campaigns and Results:**
The pro-independence campaign evolved into a grassroots movement beyond the SNP, involving public meetings, arts festivals, and volunteer energy. The "No" campaign was less visible but targeted undecided voters and consolidated its base. The debate was characterised by a lack of uncontested facts, with evidence often used to suit particular interests. The print media was largely pro-union, though some articles in The Guardian supported independence. Social media played a crucial role, becoming an evidence source due to uncertainty and biased media portrayal, particularly for younger supporters. The independence movement broadened beyond nationalism to include campaigns against austerity, poverty, corporate greed, and nuclear weapons. Public opinion shifted significantly in the weeks leading up to the vote, with a narrow "Yes" lead appearing shortly before the "No" camp secured a majority, partly due to last-minute promises of further devolution ("max-devo") from major party leaders. The referendum result was 55.3% for "No" and 44.7% for "Yes" [57](#page=57) [58](#page=58).
**Aftermath:**
The referendum saw the SNP become dominant in Scottish elections and a significant party in the UK Parliament. Institutional changes included reforms in the House of Commons concerning English-only matters and the 2016 Scotland Act, which devolved more powers to the Scottish Parliament. The anger in Scotland over EU membership following the Brexit vote opened the pathway for calls for a second independence referendum [58](#page=58).
### 5.7 Brexit
Brexit, the United Kingdom's withdrawal from the European Union, is a complex event with roots in decades of European integration and growing Euroscepticism [59](#page=59).
**Causes:**
* **European Integration:** The UK joined the European Community (EC) in 1973. Early attempts to join in 1967 were vetoed by Charles de Gaulle [59](#page=59).
* **Euroscepticism:** A significant strand of Euroscepticism persisted throughout the UK's membership, leading to opt-outs from monetary union and divisions within political parties. The rise of UKIP further amplified these sentiments [59](#page=59).
* **Cameron and the Referendum:** Facing pressure from Eurosceptics, David Cameron promised a referendum. His renegotiation efforts in early 2016 aimed to secure specific concessions from the EU [59](#page=59).
**Referendum Campaigns:**
* **Leave Campaign:** Focused on themes of regaining control of borders and immigration, freedom to trade globally, and making UK laws rather than adhering to EU-imposed ones. Their slogan was "Vote Leave, Take Control". A key claim was saving thirty-five million pounds a week for the NHS [60](#page=60).
* **Remain Campaign:** Marketed as "Britain Stronger in Europe," it presented a large volume of information and addressed regional differences, focusing on the uncertainty of change. However, it failed to effectively address the Leave campaign's core issues and was accused of fear-mongering, being labelled "Project Fear" [60](#page=60).
**Result and Negotiations:**
On 23 June 2016, Britain voted to leave the EU. Following the vote, Theresa May invoked Article 50 in March 2017, initiating a two-year negotiation period. Her attempts to secure a deal, including the Chequers Plan for a "soft Brexit," faced significant opposition in Parliament. After May resigned, Boris Johnson became Prime Minister in July 2019, navigating parliamentary suspensions and negotiating a new deal, particularly concerning Northern Ireland. A general election in December 2019 gave Johnson a clear mandate. The UK officially left the EU on 31 January 2020, with the transition period ending on 1 January 2021, marking a complete split [60](#page=60) [61](#page=61).
### 5.8 The 2008 Financial Crisis and its Political Consequences
The 2008 financial crisis, stemming from financial deregulation, a rapid expansion of personal debt, and the collapse of a housing bubble, had profound impacts on Britain [40](#page=40).
**Impact in Britain:**
The crisis led to bank nationalisations and forced mergers, credit shortages, business failures, and rising unemployment [40](#page=40).
**Political Consequences:**
The economic fallout resulted in a rising budget deficit, public dissatisfaction, and the loss of the 2010 general election by Labour, leading to the formation of a Conservative-Liberal Democrat coalition government. This period of austerity that followed the crisis is detailed in section 5.4 [40](#page=40).
### 5.9 International Involvement under New Labour and its Consequences
New Labour's foreign policy, particularly post-9/11, emphasised ethical intervention and maintained a strong alliance with the US [40](#page=40).
**Afghanistan and Iraq:**
The UK was involved in the War on Terror, including the invasion of Afghanistan and the 2003 invasion of Iraq. The failure to find weapons of mass destruction in Iraq led to the Chilcot Inquiry in 2016 [40](#page=40).
**Consequences:**
These interventions resulted in a loss of public trust, contributed to social tensions, and were followed by the London bombings in 2005 [40](#page=40).
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Remind | To cause someone else to remember something external, often through a trigger. |
| Recall | To retrieve information from one's memory, typically used in a formal or academic context. |
| Assure | To remove doubt or give confidence to a person. |
| Ensure | To make certain that something happens or is the case. |
| Insure | To protect against risk, typically in a financial or insurance context. |
| Solicitor | A legal professional in the UK who works directly with clients, drafts documents, provides advice, and prepares cases, usually pleading only in lower courts. |
| Barrister | A specialized legal advocate in England and Wales, instructed by a solicitor, who focuses on courtroom representation and pleads in higher courts. |
| Advocate (Scotland) | The Scottish equivalent of a barrister, specializing in advocacy and courtroom representation in higher courts. |
| Prosecutor | A legal professional who represents the government in criminal cases, bringing charges on behalf of the state. |
| Judge | A professional, legally trained individual who presides over court proceedings and delivers judgments. |
| Attorney | A licensed lawyer in the United States who represents clients in legal matters and court proceedings. |
| Notary Public (US) | A government official who authenticates signatures and documents; not necessarily a lawyer. |
| Civil Law System | A legal system based on codified statutes and laws, derived from Roman law. |
| Common Law System | A legal system where judicial precedent and case law are a primary source of law, characteristic of the UK and US. |
| Public Law | The branch of law that governs the relationship between individuals and the state, including constitutional, administrative, and criminal law. |
| Private Law | The branch of law that governs relationships between individuals and organizations, including contract, tort, and property law. |
| News Literacy | The ability to access, analyze, evaluate, and create media messages in a variety of forms. |
| Trustworthy News | News that is based on verifiable sources, plausible conclusions, cited evidence, and sufficient context. |
| Untrustworthy News | News that originates from unknown or biased sources, uses outdated research, offers oversimplified conclusions, or has an emotive tone. |
| Deepfake | A synthetic media where a person in an existing image or video is replaced with someone else's likeness, often used to spread misinformation. |
| Backshifting | The process of moving verb tenses one step back in time when reporting speech, for example, from present simple to past simple. |
| Reported Speech | Speech that relays what someone said, without using quotation marks, often involving changes in tense, pronouns, and time/place references. |
| Cohesion | The grammatical and lexical linking of sentences and clauses within a text, making it "stick together." |
| Coherence | The logical flow of ideas within a text, making it easy to follow and understand. |
| Clause | A grammatical unit containing at least a subject and a predicate (verb and its complements). |
| Independent Clause | A clause that can stand alone as a complete sentence. |
| Dependent Clause | A clause that cannot stand alone and must be attached to an independent clause, often introduced by a subordinating conjunction or relative pronoun. |
| Relative Pronoun | A pronoun (who, whom, which, that, whose) that introduces a relative clause and connects it to a noun or pronoun. |
| Conjunction | A word that connects words, phrases, or clauses, such as coordinating (and, but, or) and subordinating (if, because, although) conjunctions. |
| Linking Words | Words or phrases used to connect sentences or paragraphs, indicating relationships such as addition, contrast, or causality (e.g., furthermore, however, therefore). |
| Public International Law | The body of law that governs relationships between states and international organizations. |
| Customary International Law | Law derived from the consistent practice of states, accepted as legally binding. |
| Pacta sunt servanda | A fundamental principle of international law stating that treaties must be performed in good faith. |
| Jus Cogens | Peremptory norms of international law that cannot be derogated from by any state. |
| Erga Omnes | Obligations owed by states toward the international community as a whole. |
| Jurisdiction | A state's authority to make and enforce laws within its territory or over its citizens. |
| Monism | A legal theory where international law and domestic law are considered part of a single legal system. |
| Dualism | A legal theory where international law and domestic law are considered separate legal systems, requiring transformation for international law to have domestic effect. |
| European Court of Human Rights (ECtHR) | An international court that supervises the observance of the rights and freedoms set out in the European Convention on Human Rights. |
| Subsidiarity | A principle that matters ought to be handled by the smallest, lowest, or least central competent authority. In human rights law, it means national authorities have primary responsibility. |
| Margin of Appreciation | The discretion allowed to member states of the Council of Europe in how they implement and protect certain rights within the scope of the European Convention on Human Rights. |
| Qualified Rights | Rights that can be restricted by states under certain conditions, such as for public safety or the protection of the rights of others. |
| Proportionality | A legal principle requiring that measures taken must not go further than necessary to achieve a legitimate aim, often assessed using a structured balancing test. |
| Refoulement | The practice of returning refugees or asylum seekers to a country where they face danger or persecution. |
| Austerity | A set of policies involving sustained reductions in public spending, often implemented to reduce budget deficits. |
| First-Past-the-Post (FPTP) | An electoral system where candidates with the most votes are elected, even if they do not win a majority, often leading to disproportionality. |
| Devolution | The transfer of powers and responsibilities from a central government to regional or local authorities. |
| Euroscepticism | Opposition to or skepticism about the European Union, its policies, or its potential for further integration. |
| Brexit | The United Kingdom's withdrawal from the European Union, following a referendum in 2016. |
Cover
Erfbelasting_Syllabus_-_Update_2025_-_2026_(1).pdf
Summary
# Definitie en kenmerken van erfbelasting
Dit onderwerp introduceert de basisdefinities van erfbelasting, inclusief successierechten en het recht van overgang, en schetst de algemene kenmerken ervan als een indirect, progressief en regionaal systeem.
### 1.1 Definitie van erfbelasting
Erfbelasting is een indirecte belasting die wordt geheven naar aanleiding van de overgang van goederen door overlijden of een gelijkgestelde gebeurtenis. Deze belasting is gebaseerd op de waarde van (een deel van) de goederen die de nalatenschap omvat. De overgang van goederen door overlijden wordt geregeld door het erfrecht, zoals uiteengezet in het Burgerlijk Wetboek. De erfbelasting wordt geheven op basis van de aangifte van nalatenschap die door de erfgenamen moet worden ingediend [5](#page=5).
### 1.2 Soorten erfbelasting
Er bestaan twee soorten erfbelasting: het successierecht en het recht van overgang [5](#page=5).
#### 1.2.1 Successierechten
Successierechten zijn de belasting die wordt geheven op de waarde van alles wat uit de nalatenschap van een rijksinwoner wordt verkregen. Dit is de belasting die verschuldigd is bij het overlijden van een rijksinwoner. Het successierecht van rijksinwoners wordt geheven conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 7 van de betreffende codex [5](#page=5).
##### 1.2.1.1 Wat is een rijksinwoner?
Een rijksinwoner is een natuurlijke persoon die op het moment van zijn overlijden zijn fiscale woonplaats in België heeft. De fiscale woonplaats wordt bepaald door de plaats waar iemand effectief en duurzaam verblijft, waar die persoon leeft en werkt, en waar het centrum van zijn werkzaamheden en huiselijk of gezinsleven zich bevindt [5](#page=5).
* **Beoordelingsmoment:** Het ogenblik van overlijden is cruciaal. Iemand die definitief emigreert naar het buitenland, wordt vanaf dat moment geen Belgisch rijksinwoner meer, en zijn nalatenschap valt dan niet onder de Belgische erfbelasting [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Beoordelingscriteria:**
* **Domicilie:** Dit verwijst naar de plaats waar de erflater zijn werkelijke, effectieve en blijvende woonplaats heeft. Deze woonplaats moet een bestendig en duurzaam karakter hebben. De feitelijke situatie is hierbij doorslaggevend, met elementen zoals inschrijving in het bevolkingsregister, verblijfplaats van het gezin, betaling van energiefacturen, schoolinschrijvingen van kinderen en doktersbezoek. In tegenstelling tot de personenbelasting gelden hier geen wettelijke vermoedens. Noch de plaats van overlijden, noch de nationaliteit van de overledene zijn hierbij van belang [6](#page=6).
* **Zetel van vermogen:** Dit is de plaats van waaruit iemands vermogen wordt beheerd [6](#page=6).
De fiscus moet bewijzen dat de overledene een rijksinwoner was, wat met alle middelen van recht kan worden aangetoond. Als de erfgenamen het tegendeel beweren, dienen zij dit te bewijzen. De Rechtbank van Eerste Aanleg oordeelt bij betwisting. Er wordt een vermoeden van rijksinwonerschap aanvaard waar een persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven, maar dit is slechts een vermoeden dat zowel door de fiscus als de belastingplichtige weerlegd kan worden [6](#page=6).
#### 1.2.2 Recht van overgang
Het recht van overgang is de belasting die wordt geheven op de waarde van onroerende goederen die in België liggen en verkregen worden uit de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is. Dit is dus de belasting die verschuldigd is bij het overlijden van niet-rijksinwoners. Het recht van overgang bij overlijden van niet-rijksinwoners wordt geheven conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 7 van de betreffende codex [6](#page=6).
### 1.3 Kenmerken van erfbelasting
#### 1.3.1 Indirecte belasting
Erfbelasting is een indirecte belasting die slaat op één enkel belastbaar feit: de overgang van vermogen door (of soms naar aanleiding van) overlijden [6](#page=6).
---
# Toepassingsgebied en belastbare verkrijgingen
De erfbelasting is verschuldigd op goederen die overgaan ingevolge een overlijden, waarbij een cruciaal onderscheid gemaakt wordt tussen verkrijgingen *door* overlijden en verkrijgingen *naar aanleiding van of ter gelegenheid van* overlijden [7](#page=7) [9](#page=9).
### 2.1 Onderscheid tussen verkrijgingen
#### 2.1.1 Verkrijging door overlijden
Dit betreft de overdracht van goederen naar erfgenamen, begiftigden of legatarissen die rechtstreeks het gevolg is van het overlijden. Dit kan gebeuren via [9](#page=9):
* **Wettelijke devolutie**: Overgang van goederen volgens het wettelijk erfrecht [8](#page=8).
* **Testamentaire devolutie**: Overgang van goederen volgens een door de erflater opgesteld testament [9](#page=9).
* **Contractuele devolutie**: Overgang van goederen volgens een contractuele erfstelling [9](#page=9).
#### 2.1.2 Verkrijging naar aanleiding van of ter gelegenheid van overlijden
Hierbij gaat het om de verkrijging van goederen op het moment van overlijden, waarbij het recht op deze goederen *niet* uit de nalatenschap van de erflater is verkregen en dus niet steunt op de hoedanigheid van erfgenaam, legataris of begiftigde. In principe is er op dergelijke verkrijgingen geen erfbelasting verschuldigd, tenzij de fiscale regelgever hier expliciet van afwijkt [10](#page=10) [9](#page=9).
### 2.2 Fictiebepalingen: Gelijkstelling met een overgang door overlijden
De Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) kent diverse bepalingen die rechtshandelingen gelijkstellen met legaten om te voorkomen dat de betaling van erfbelasting vermeden wordt door middel van handelingen die volgens het gemeen recht geen erfbelasting opeisbaar maken [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 2.2.1 Bepaalde schuldbekentenissen (art. 2.7.1.0.3 VCF)
Volgende schulden worden voor de heffing van de successierechten als legaten beschouwd [11](#page=11):
1. Alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn. De fiscus beschouwt dit als niet-bestaande schulden, aangezien testamenten herroepbaar zijn en er geen andere bewijzen voorhanden zijn [11](#page=11).
2. Schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en niet onderworpen zijn aan de schenkbelasting of het registratierecht op schenkingen. De administratie moet bewijzen dat de schuldbekentenis in werkelijkheid een schenking is [11](#page=11) [12](#page=12).
3. Schenkingen van roerende goederen door de erflater gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Dit wordt fiscaal gelijkgesteld met een legaat om te vermijden dat het gunstigere tarief van het schenkingsrecht gebruikt wordt terwijl de schenker tot zijn dood eigenaar blijft. Een conventionele terugval van vruchtgebruik die hieruit voortvloeit, wordt echter behandeld als schenkbelasting en niet als erfbelasting [12](#page=12).
#### 2.2.2 Ongelijke verdeling van de huwelijksgemeenschap (art. 2.7.1.0.4 VCF)
Indien ingevolge een huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap aan de langstlevende echtgenoot wordt toegekend, wordt dit voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met een legaat. Voorwaarden hiervoor zijn [12](#page=12) [13](#page=13):
* Een huwelijkscontract met een gemeenschappelijk vermogen [13](#page=13).
* Een toekenning van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen [13](#page=13).
* Geen evenredig registratierecht werd geheven [13](#page=13).
**Tip:** De "stervensclausule", die het gemeenschappelijk vermogen toebedeelt aan één welbepaalde echtgenoot bij overlijden, werd door de schrapping van een vereiste per 1 juli 2015 fiscaal minder interessant. Oplossingen zoals een "verblijvingsbeding onder last" waren gericht op het vermijden van negatieve fiscale gevolgen, maar werden door aanpassingen in de VCF per 8 december 2017 geneutraliseerd. Ook het finaal verrekenbeding bij scheiding van goederen wordt fiscaal geneutraliseerd [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.2.3 Niet-geregistreerde schenkingen binnen de verdachte periode (art. 2.7.1.0.5 VCF)
Goederen waarvan de administratie bewijst dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de **vijf jaar** vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen was aan schenkbelasting. De termijn is **zeven jaar** voor aandelen en activa (art. 2.8.6.0.3 VCF) en **drie jaar** voor beschikkingen van voor 1 januari 2012. Als de begunstigde gekend is, wordt de schenking fiscaal beschouwd als een fictief legaat [16](#page=16).
**Let op:** Met ingang van 2025 wordt de algemene termijn verlengd naar vijf jaar [16](#page=16).
**Voorbeeld:** Uit bankonderzoek blijkt dat een bedrag van 80.000,00 euro uit de spaarrekening werd gedebiteerd in de 5 jaar voor het overlijden, en de erfgenamen kunnen geen andere verklaring geven dan dat dit bedrag werd weggeschonken. Op grond van art. 2.7.1.0.5 VCF is er erfbelasting verschuldigd [16](#page=16).
#### 2.2.4 Beding ten behoeve van een derde (art. 2.7.1.0.6 VCF)
Sommen, renten of waarden die kosteloos aan een derde toekomen bij het overlijden van de erflater ingevolge een contract met een beding ten behoeve van die derde, worden geacht als legaat te zijn verkregen. Dit geldt ook voor dergelijke verkrijgingen binnen vijf jaar vóór het overlijden van de erflater [17](#page=17) [18](#page=18).
Toepassingsvoorwaarden:
1. Een hoofdcontract met een beding ten behoeve van een derde [18](#page=18).
2. Het beding moet betrekking hebben op sommen, renten of waarden [18](#page=18).
3. Beding ten voordele van een bepaalde of bepaalbare derde die het voordeel kosteloos ontvangt [18](#page=18).
4. Opeisbaarheid bij overlijden van de bedinger, binnen vijf jaar voor het overlijden, of na het overlijden van de bedinger. Voor echtgenoten onder gemeenschapsregime gelden specifieke regels voor levensverzekeringen en renten [18](#page=18).
5. De derde-begunstigde moet de erflater (bedinger) overleven [19](#page=19).
**Uitzonderingen:** Het artikel is niet van toepassing indien het beding onderworpen was aan schenkingsrecht, voortvloeit uit een wettelijke verplichting, bepaalde groepsverzekeringen betreft, of indien het beding kosteloos is in hoofde van de derde-bedinger [19](#page=19).
#### 2.2.5 Vruchtgebruikconstructies (art. 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.8 en 2.7.1.0.9 VCF)
Deze bepalingen behandelen handelingen waarbij de volle eigendom van goederen, die normaal in de nalatenschap zouden vallen, vervangen wordt door levenslange rechten (zoals vruchtgebruik) in hoofde van de erflater. Deze rechten vervallen bij overlijden, waardoor de volle eigendom naar de erfgenamen gaat zonder erfbelasting, tenzij de fiscus dit als een bedekte bevoordeling beschouwt [19](#page=19).
* **Verkrijging van vruchtgebruik ten voordele van de erflater en blote eigendom ten voordele van een derde (art. 2.7.1.0.7 VCF):** De derde-verkrijger wordt beschouwd als legataris van de goederen, alsof deze in volle eigendom in de nalatenschap aanwezig waren. Dit geldt niet indien bewezen wordt dat het geen bedekte bevoordeling is, of als de erflater langer leefde dan de derde [20](#page=20).
* **Verdeling van goederen waarbij volle eigendom wordt afgestaan tegen vruchtgebruik aan een vermoedelijke erfgenaam (art. 2.7.1.0.8 VCF):** De derde wordt beschouwd als legataris voor het deel dat zijn onverdeeld aandeel overschrijdt. Dit geldt niet indien bewezen wordt dat het geen bedekte bevoordeling is, of als de erflater langer leefde dan de deelgenoot [20](#page=20).
* **Verkoop van blote eigendom aan een vermoedelijke erfgenaam (art. 2.7.1.0.10 VCF):** De derde wordt beschouwd als legataris van de verkochte goederen indien de erflater zich een vruchtgebruik of ander levenslang recht heeft voorbehouden. Dit geldt niet indien bewezen wordt dat het geen bedekte bevoordeling is, of als de erflater langer leefde dan de verkrijger [20](#page=20).
---
# De belastbare grondslag: actief en passief
De belastbare grondslag voor de erfbelasting wordt bepaald door de omvang van de nalatenschap, die zowel uit activa als passiva bestaat, rekening houdend met huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen en specifieke fictiebepalingen [21](#page=21).
### 3.1 Het actief
Het actief van de nalatenschap omvat alle goederen die de overledene toebehoren op het moment van overlijden en die door erfenis overgaan. De erfgenamen moeten de samenstelling van dit vermogen spontaan opnemen in de aangifte van nalatenschap [22](#page=22).
#### 3.1.1 Samenstelling van het actief bij de nalatenschap van een rijksinwoner
Tot het actief behoren de goederen die de erflater bezit op het moment van overlijden en die via erfenis worden overgedragen. Goederen die tenietgaan door het overlijden (bv. levenslang vruchtgebruik) of die op een andere titel dan erfenis overgaan (bv. overlevingspensioen, schadevergoedingen) maken geen deel uit van het actief. Ook goederen die onderworpen zijn aan inbreng en inkorting van schenkingen zijn definitief uit het vermogen verdwenen en dus niet belastbaar [22](#page=22).
##### 3.1.1.1 Gevolgen van het huwelijksvermogensrecht
Indien de erflater gehuwd was, moet eerst het huwelijksvermogen worden vereffend en verdeeld. In de nalatenschap valt slechts het deel dat de erflater toekomt na deze vereffening [22](#page=22).
* **Gemeenschapsstelsel:** Bij een gemeenschapsstelsel vallen zowel gemeenschapsgoederen als eigen goederen van de erflater in de nalatenschap. Eigen goederen van de langstlevende echtgenoot (LLE) behoren niet tot de nalatenschap [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Verdeelsleutel:** In principe valt de helft van het gemeenschappelijk vermogen in de nalatenschap, tenzij een huwelijksovereenkomst een andere verdeelsleutel voorziet. Een keuzebeding kan de LLE optioneel laten bepalen hoe groot haar aandeel is [23](#page=23).
* **Aandachtspunten bij het gemeenschapsactief:**
* **Gemeenschapsvermoeden:** Alles wat de erflater toebehoort, wordt geacht tot het gemeenschappelijk vermogen te behoren, tenzij het tegendeel bewezen wordt. Bewijs van eigen karakter vereist bijvoorbeeld aantonen dat de LLE het goed al vóór het huwelijk bezat of verkreeg met eigen middelen [23](#page=23).
* **Titre & Finance:** Voor bepaalde goederen behoort de waarde ('finance') tot de gemeenschap, terwijl de eigendomstitel ('titre') eigen is. Dit geldt onder meer voor goederen die exclusief voor beroepsdoeleinden worden aangewend, persoonlijk cliënteel, en lidmaatschapsrechten van vennootschapsaandelen onder specifieke voorwaarden. De vermogenswaarde hiervan behoort tot de gemeenschap indien deze met beroepsinkomsten of gemeenschapsgelden is verworven of opgebouwd [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Vergoedingsrekeningen:** Deze zijn van belang bij het herstel van de verschillende vermogens bij de vereffening. Erfbelasting wordt geheven zonder vergoedingen en terugnemingen als er gemeenschappelijke kinderen of afstammelingen zijn [24](#page=24).
* **Huwelijksvermogensrechtelijke schuldvorderingen:** Andere schuldvorderingen tussen echtgenoten dan die uit vergoedingsrekeningen worden geweerd voor de heffing van de erfbelasting. Dit betekent dat lasten in een verblijvingsbeding of keuzebeding niet als actief van de nalatenschap worden gezien [24](#page=24).
##### 3.1.1.2 Gevolgen fictiebepalingen
Sommige overgangen, die initieel geen deel uitmaken van de nalatenschap, worden door fictiebepalingen gelijkgesteld met overgangen door overlijden en zijn aldus belastbaar [25](#page=25).
##### 3.1.1.3 Bijzonderheden
* **Goederen onder ontbindende voorwaarde:** Deze goederen moeten voor hun volle waarde in het actief worden aangegeven [25](#page=25).
* **Goederen onder opschortende voorwaarde:** Deze goederen moeten niet worden aangegeven tot de voorwaarde vervuld is, waarna een bijkomende aangifte nodig is. De belastbare waarde is de verkoopwaarde op de dag van vervulling, verminderd met de door de erfgenamen betaalde prijs en kosten. De erfbelasting wordt berekend volgens het tarief van toepassing op het moment van overlijden [26](#page=26).
* **Betwiste goederen:** Deze worden slechts in het actief opgenomen indien de erflater over een bewijskrachtige eigendomstitel beschikte [26](#page=26).
* **Eventuele rechten:** Deze moeten niet worden aangegeven zolang ze niet actueel geworden zijn; bij actualisering is een bijkomende aangifte vereist [26](#page=26).
#### 3.1.2 Samenstelling van het actief bij de nalatenschap van een niet-rijksinwoner
Bij niet-rijksinwoners worden enkel de in België gelegen onroerende goederen in aanmerking genomen voor de berekening van de erfbelasting, zonder rekening te houden met schulden. Dit geldt voor alle soorten onroerende goederen [27](#page=27).
#### 3.1.3 Waardering van de activa-elementen
De belastbare waarde van de activa is in beginsel de door de aangevers in te schatten verkoopwaarde op de dag van het overlijden [27](#page=27).
* **Principe:** De goederen moeten worden geraamd op hun verkoopwaarde, de datum van het overlijden is bepalend, en de aangevers schatten deze waarde [27](#page=27).
* **Methoden voor schatting van onroerende goederen in België:**
* **Schatting door de erfgenamen zelf:** Gratis, maar met risico op belastingverhoging bij tekortschatting. De administratie kan dit tot twee jaar na de aangifte controleren [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Schatting door een schatter-expert:** Erkend door Vlabel, met een deskundig verslag dat moet voldoen aan wettelijke voorwaarden. De kosten zijn ten laste van de aangevers. Verkoop binnen twee jaar na aangifte met meerwaarde heeft geen negatieve fiscale gevolgen [28](#page=28).
* **Schatting door de administratie zelf:** Mogelijkheid om een schatting aan te vragen bij de administratie, die hiervoor een schattingstool gebruikt. Het gemotiveerde resultaat is bindend voor de administratie, tenzij de aangevers na ontvangst van het aanslagbiljet gemotiveerd bezwaar indienen [28](#page=28) [29](#page=29).
##### 3.1.3.2 Bijzonderheden bij de waardering
* **In het buitenland gelegen onroerende goederen:** Indien de verkoopwaarde niet blijkt uit akten, wordt de waarde bepaald door twintig keer de jaarlijkse opbrengst (bebouwd) of dertig keer (onbebouwd). De belastbare waarde mag niet lager zijn dan de buitenlandse aanslagvoet [29](#page=29).
* **Schuldvorderingen en geldsommen:** Het nominale bedrag van kapitaal en vervallen interesten, verminderd met roerende voorheffing. Bij waardevermindering mag de verkoopwaarde worden geschat [29](#page=29).
* **Financiële instrumenten toegelaten op een gereglementeerde markt:** Gewaardeerd volgens de beurswaarden. De aangevers kunnen kiezen voor de beurswaarde op de datum van overlijden, één maand na overlijden, of twee maanden na overlijden. De gekozen datum moet vermeld worden in de aangifte. Incourante of niet-beursgenoteerde aandelen worden gewaardeerd op basis van hun verkoopwaarde, meestal via de vergelijkingsmethode of interne methode [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Renten:**
* **Altijd-durende renten:** Twintig keer de rente of jaarlijkse prestatie, tenzij de schuldenaar onvermogend is of er andere oorzaken van waardevermindering zijn [32](#page=32).
* **Lijfrenten of levenslange prestaties (op een derde):** Jaarlijks bedrag vermenigvuldigd met de leeftijdscoëfficiënt van de begunstigde. Bij meerdere begunstigden geldt de leeftijd van de jongste [32](#page=32).
* **Tijdelijke renten:** De som die door kapitalisatie aan 4% op de overlijdensdatum wordt vertegenwoordigd, met een maximum gelijk aan een lijfrente of twintig maal de jaarlijkse prestatie [33](#page=33).
* **Vruchtgebruik (op een derde):** Gewaardeerd door de jaarlijkse opbrengst (4% van de volle eigendom) te vermenigvuldigen met de leeftijdscoëfficiënt. De waarde van de blote eigendom is de volle eigendom min het vruchtgebruik [34](#page=34).
### 3.2 Het passief
Het passief van de nalatenschap omvat de schulden van de erflater op het moment van overlijden en de begrafeniskosten [34](#page=34).
#### 3.2.1 Samenstelling van het passief bij de nalatenschap van een rijksinwoner
* **Schulden van de erflater:** Deze moeten bestaan op de datum van overlijden en onbetaald zijn. Schulden moeten worden toegewezen aan het vermogen waarop de bijdrageplicht rust (bv. gemeenschap of eigen vermogen) [34](#page=34).
* **Eigen schulden:** Schulden aangegaan voor het huwelijk of gerelateerd aan eigen goederen. Ook de meeste schulden die een echtgenoot aangaat in strijd met de wet [35](#page=35).
* **Gemeenschappelijke schulden:** Schulden die de echtgenoten samen aangaan, in het belang van de gemeenschap, of gerelateerd aan het huishouden. Er geldt een gemeenschapsvermoeden voor schulden [35](#page=35).
* **Bijzonderheden:**
* Voorwaardelijke, betwiste en eventuele schulden volgen dezelfde principes als bij activa [35](#page=35).
* Bestaande, maar nog niet vastgestelde schulden (bv. niet-geïnde inkomstenbelasting) zijn aftrekbaar [35](#page=35).
* Schulden die slechts pro rata temporis kunnen worden aanvaard, zoals belastingen en gemeentelijke heffingen [35](#page=35).
* Schulden uit duurovereenkomsten (bv. huur) zijn slechts aftrekbaar voor de periode vóór het overlijden [36](#page=36).
* Schulden die door een derde of verzekeraar worden betaald, zijn niet aftrekbaar [36](#page=36).
* Kosten voor opmaak aangifte, vereffening, verdeling en uitvoeringsloon zijn in principe niet aftrekbaar, tenzij ze betrekking hebben op het ereloon van een notaris die een authentiek testament uitvoert [36](#page=36).
* In het buitenland betaalde successiebelasting is niet aftrekbaar, maar kan wel aanleiding geven tot toepassing van art. 2.7.5.0.4 VCF [36](#page=36).
* **Begrafeniskosten:** Noodzakelijke uitgaven na het overlijden, gerelateerd aan het lijk of de rouwdienst, in verhouding tot de stand en het vermogen van de erflater. Luxe-uitgaven, rouwkledij of onderhoud van graf worden niet aanvaard. Indien gedekt door een verzekering, zijn ze niet aftrekbaar [36](#page=36).
#### 3.2.2 Samenstelling van het passief bij de nalatenschap van een niet-rijksinwoner
Voor niet-rijksinwoners met domicilie of zetel van vermogen binnen de EER worden enkel schulden aanvaard die specifiek aangegaan zijn om onroerende goederen te verwerven of te behouden [37](#page=37).
#### 3.2.3 Waardering van de passiva-elementen
De regels voor waardering van activa zijn van toepassing op het passief [37](#page=37).
* **Forfaitaire kosten:** Sinds 1 januari 2015 kunnen erfgenamen kiezen voor een forfaitaire kostenaftrek [37](#page=37).
* Schulden van de erflater: 1.500 euro (geïndexeerd: 1.973,85 euro voor overlijdens in 2025) [37](#page=37) [38](#page=38).
* Schulden van de gemeenschap: 3.000 euro (geïndexeerd: 3.947,70 euro voor overlijdens in 2025) indien gehuwd onder gemeenschapsstelsel. Hiervan kan de helft in het passief van de nalatenschap worden opgenomen [37](#page=37) [38](#page=38).
* Begrafeniskosten: 6.000 euro (geïndexeerd: 7.895,40 euro voor overlijdens in 2025). Dit forfait geldt niet indien een uitvaartverzekering is afgesloten [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Combinatie en cumulatie:** De forfaits voor schulden van de erflater en de gemeenschap kunnen niet gecombineerd of gecumuleerd worden [38](#page=38).
* **Uitzondering op forfaits:** Schulden die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden, zijn uitgesloten van deze forfaits [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Bewijs van werkelijke schulden/kosten:** Erfgenamen kunnen ervoor kiezen de werkelijke schulden en begrafeniskosten te bewijzen met een verklaring in de aangifte [37](#page=37).
#### 3.2.4 Niet aanvaard passief
Drie soorten schulden worden fiscaal niet aanvaard als passief [37](#page=37):
* **Schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn en schenkingen onder het mom van een schuldbekentenis:** Deze worden niet aanvaard als passief van de nalatenschap [38](#page=38).
* **Schulden ten voordele van erfgenamen, legatarissen of begiftigden:** Deze worden niet aanvaard als passief, tenzij de echtheid kan worden aangetoond of de schuld diende voor de verkrijging, verbetering, behoud of opnieuw verkrijgen van een goed dat tot de boedel behoorde. Dit geldt ook voor 'tussenpersonen' van erfgenamen [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Huwelijksvermogensrechtelijke schulden:** Andere schulden dan die uit vergoedingsrekeningen, die voortkomen uit een beding in een huwelijksovereenkomst met betrekking tot de vereffening van het huwelijksvermogen, zijn niet aanvaard [40](#page=40).
#### 3.2.5 Omslag van het passief
* **Omslag naar de erfgenamen, legatarissen en begiftigden:** De regels van het burgerlijk recht zijn van toepassing. Het passief wordt gedragen door de wettelijke erfgenamen, algemene legatarissen en legatarissen ten algemenen titel, naar verhouding van hun aandeel in het bruto actief. Bijzondere legatarissen dragen in principe niet bij, tenzij de erflater anders bepaalt. Fictieve activa komen niet in aanmerking voor de berekening van de omslag van het passief [40](#page=40) [41](#page=41).
* **Omslag voor nalatenschappen opengevallen in het Vlaams Gewest (sinds 1 januari 1997):** Er is een bijzondere regeling voor de toerekening van het passief, die louter fiscaal is. Niet-specifieke schulden en begrafeniskosten worden eerst aangerekend op bepaalde goederen, dan op roerende goederen, en ten slotte op onroerende goederen. Specifieke schulden worden aangerekend op de desbetreffende categorie goederen. Indien de langstlevende partner een deel verkrijgt in de gezinswoning, wordt zijn aandeel in specifieke schulden voor de gezinswoning eerst op dat deel aangerekend [41](#page=41).
* **Omslag bij verkrijging van vruchtgebruik en blote eigendom:** De omslag van het passief gebeurt op dezelfde wijze als de verdeling van het actief [42](#page=42).
#### 3.2.6 Rechtvaardiging van het passief
Indien niet voor het kostenforfait wordt gekozen, moet het bestaan van schulden bewezen worden met bewijsmiddelen die in rechte toelaatbaar zijn tussen schuldeiser en schuldenaar. Schulden met betrekking tot het beroep van de erflater en huishoudelijke uitgaven kunnen worden bewezen door getuigen en vermoedens [42](#page=42).
---
# Tarieven, verminderingen en vrijstellingen
Dit hoofdstuk behandelt de tarieven, verminderingen en vrijstellingen die van toepassing zijn op de erfbelasting in het Vlaams Gewest.
## 5. Tarieven, vrijstellingen en verminderingen
### 5.1 Algemeen
Na het bepalen van de belastbare basis, wordt in dit hoofdstuk het tarief uiteengezet waartegen de erfbelasting wordt berekend. De erfbelastingtarieven zijn sinds de Bijzondere Wet van 16 januari 1989 een geregionaliseerde materie. Dit betekent dat er drie verschillende tarieven van toepassing zijn: die van het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze cursus richt zich uitsluitend op het tarief van het Vlaams Gewest [44](#page=44).
De erfbelasting wordt berekend op het netto-erfdeel van iedere erfgenaam of legataris, met één uitzondering voor de categorie 'alle anderen' in het Vlaamse Gewest. Dit resulteert in evenveel afzonderlijke aanslagen als er onderscheiden erfgenamen, legatarissen of begunstigden zijn [44](#page=44).
### 5.2 Bepaling van de belastbare grondslag
#### 5.2.1 Regel van het netto-overschot
Iedere erfgenaam, algemene legataris en begunstigde draagt bij in de schulden naar evenredigheid van zijn erfdeel in het actief. Ook de anomale erfopvolger draagt op dezelfde wijze bij in het passief. De erfbelasting is enkel verschuldigd op het netto-actief dat door de overledene is nagelaten [44](#page=44).
Indien bijzondere legaten het netto-actief overschrijden, mogen deze legaten proportioneel worden beperkt tot het bedrag van het netto-actief voor de heffing van de erfbelasting. Bij een tekort in de gewone nalatenschap mag het passief worden afgetrokken van de waarde van de goederen die deel uitmaken van de nalatenschap volgens de fictiebepalingen [44](#page=44).
#### 5.2.2 Regel van het progressievoorbehoud
Voor de erfbelasting geldt een progressievoorbehoud, wat betekent dat schenkingen onder levenden meegeteld worden bij de bepaling van het tarief op de erfgoederen [45](#page=45).
Dit geldt voor schenkingen die belast werden of hadden moeten worden, behalve in specifieke gevallen:
* Schenkingen van bouwgronden bestemd voor woningbouw [45](#page=45).
* Schenkingen van roerende goederen waarop schenkbelasting is geheven [45](#page=45).
* Schenkingen van ondernemingen waarop vóór 1 januari 2012 registratiebelasting is geheven of waarvoor vanaf die datum vrijstelling is toegepast [45](#page=45).
* Schenkingen van onbebouwde onroerende goederen waarop vrijstelling is toegepast [45](#page=45).
Schenkingen die de erflater aan erfgenamen of legatarissen heeft gedaan en die minder dan 3 jaar voor het overlijden vastgesteld zijn door een akte, registratie of verplichte registratie, worden bij het erfdeel gevoegd om de progressieve erfbelasting te bepalen [45](#page=45).
Het opduweffect is niet toepasselijk voor:
* Roerende goederen waarop schenkbelasting is geheven (vóór de verlaging naar 0%) of waarvoor vrijstelling werd verleend (familiebedrijf) [45](#page=45).
* Onroerende goederen die bouwgrond betreffen of een onbebouwd perceel in een natuurbeheerplan, onder de voorwaarden van art. 2.8.6.0.8 VCF [45](#page=45).
### 5.3 Tarief voor nalatenschappen opengevallen in het Vlaams Gewest
Sinds 2001 is de heffingsgrondslag erbij gekomen, naast het tarief, vrijstellingen en verminderingen. Het Vlaamse Decreet van 20 december 1996, met inwerkingtreding op 1 januari 1997, regelt de erfbelastingen voor nalatenschappen in het Vlaams Gewest [45](#page=45).
Het toepasselijke gewest wordt bepaald door de laatste fiscale woonplaats van de erflater. Indien de fiscale woonplaats gedurende de vijf jaar voor het overlijden op meer dan één plaats in België lag, geldt de plaats waar deze het langst gevestigd was. Het Vlaams Gewest omvat de provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, de Brusselse randgemeenten en de Vlaamse taalgrensgemeenten [46](#page=46).
Het tarief van de erfbelasting hangt af van de graad van verwantschap en het netto-aandeel (progressief tarief). Naast het algemene tarief zijn er verlaagde tarieven voor legaten aan openbare instellingen en voor verkrijgingen van familiale ondernemingen of vennootschappen. Verminderingen en vrijstellingen moeten uitdrukkelijk worden aangevraagd in de aangifte van nalatenschap [46](#page=46).
#### 5.3.1 Tarieven voor rechte lijn en partners
Het tarief voor rechte lijn en partners is progressief en kent de volgende schijven:
| Schijf nalatenschap | % | Gecumuleerd bedrag over voorgaande schijven |
| :------------------- | :-- | :----------------------------------------- |
| 0,01 – 50.000 | 3% | - |
| 50.000,01 – 250.000 | 9% | 1.500 |
| > 250.000,01 | 27% | 19.500 |
##### 5.3.1.1 Personen voor wie dit tarief van toepassing is:
* **In rechte lijn:**
* Verkrijgingen tussen personen die van elkaar afstammen (wettelijk of door volle adoptie) [46](#page=46).
* Verkrijgingen tussen een persoon en het kind van diens partner, ongeacht of dit voor of na het overlijden van de partner gebeurt [46](#page=46).
* Verkrijgingen tussen personen met een relatie van zorgouder en zorgkind, gedefinieerd door drie jaar achtereenvolgend inwonen voor de leeftijd van eenentwintig en hoofdzakelijk hulp en verzorging hebben ontvangen die kinderen normaal van hun ouders krijgen [47](#page=47).
* Verkrijgingen door personen die een bloedverwantschapsband hadden of hebben die voortkomt uit gewone adoptie, onder specifieke voorwaarden met betrekking tot het adoptiekind en de adoptant [47](#page=47).
* Verkrijgingen tussen ex-partners indien er gemeenschappelijke afstammelingen zijn [47](#page=47).
* **Partners:**
* De gehuwde partner op de dag van het overlijden [47](#page=47).
* De wettelijk samenwonende partner op de dag van het overlijden [47](#page=47).
* Personen die op de dag van het overlijden minstens één jaar ononderbroken samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Voor specifieke artikelen geldt een minimum van drie jaar ononderbroken samenwonen. Een inschrijving in het bevolkingsregister levert een weerlegbaar vermoeden van samenwoning op [47](#page=47).
##### 5.3.1.2 Toepassingswijze van het tarief
Het tarief voor rechte lijn en partners wordt per erfgenaam toegepast, afzonderlijk op het roerend en onroerend gedeelte van het netto-aandeel. Dit zorgt ervoor dat de verlaagde tariefschijven eerst op onroerende goederen en daarna op roerende goederen worden toegepast, wat de progressiviteit afremt. Het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen is hierbij van belang [47](#page=47) [48](#page=48).
##### 5.3.1.3 Volgorde van aanrekening van de schulden (Art. 2.7.3.5.2. VCF)
Niet-specifieke schulden en begrafeniskosten worden eerst aangerekend op: goederen vermeld in art. 2.7.4.2.2, vervolgens op roerende goederen en ten slotte op onroerende goederen. Schulden die specifiek zijn aangegaan voor de verwerving of behoud van bepaalde goederen worden aangerekend op die desbetreffende goederen. Indien een categorie goederen ontoereikend is, wordt het restant aangerekend als een niet-specifieke schuld [48](#page=48).
#### 5.3.2 Tarieven voor bloedverwanten in de zijlijn
Het tarief voor bloedverwanten in de zijlijn kent de volgende schijven:
| Schijf nalatenschap | % | Gecumuleerd bedrag over voorgaande schijven |
| :------------------- | :-- | :----------------------------------------- |
| 0,01 – 35.000 | 25% | - |
| 35.000,01 – 75.000 | 30% | 8.750 |
| > 75.000,01 | 55% | 20.750 |
##### 5.3.2.1 Personen voor wie dit tarief van toepassing is
Dit tarief geldt strikt voor volle broers en zussen en halfbroers en halfzussen. Kinderen van broers en zussen die via plaatsvervulling erven, vallen onder de categorie 'anderen' [48](#page=48).
##### 5.3.2.2 Toepassingswijze van het tarief
Bij broers en zussen wordt voor de toepassing van het progressieve tarief rekening gehouden met het netto-erfdeel van de betrokken erfgenaam. Er is geen onderscheid tussen roerende en onroerende goederen zoals bij tabel I [48](#page=48).
#### 5.3.3 Tarieven voor andere personen
Het tarief voor 'andere personen' kent de volgende schijven:
| Schijf nalatenschap | % | Gecumuleerd bedrag over voorgaande schijven |
| :------------------- | :-- | :----------------------------------------- |
| 0,01 – 35.000 | 25% | - |
| 35.000,01 – 75.000 | 45% | 8.750 |
| > 75.000,01 | 55% | 26.750 |
##### 5.3.3.1 Personen voor wie dit tarief van toepassing is
Dit tarief geldt voor alle personen die niet in de voorgaande categorieën vallen. De categorie voor ooms, tantes, neven en nichten is afgeschaft; zij vallen nu onder 'anderen' [49](#page=49).
##### 5.3.3.2 Toepassingswijze van het tarief
Voor 'anderen' wordt het progressieve tarief toegepast op de totale som van de netto-erfdelen van alle erfopvolgers in deze groep (turbo-progressiviteit). Dit totale bedrag wordt vervolgens verdeeld over de individuele verkrijgingen volgens de regel van drie [49](#page=49).
#### 5.3.4 Afwijkende tarieven
In afwijking van het algemene tarief geldt een 0% tarief voor legaten aan:
* Het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap [49](#page=49).
* De Vlaamse, Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie [49](#page=49).
* De Franse en Duitstalige Gemeenschap, en aan het Waalse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest [49](#page=49).
* Een staat in de Europese Economische Ruimte [49](#page=49).
* Provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest [49](#page=49).
* Openbare instellingen van de bovengenoemde publiekrechtelijke rechtspersonen [49](#page=49).
* Erkende woonmaatschappijen [49](#page=49).
* Het Vlaams Woningfonds [49](#page=49).
* Dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen [49](#page=49).
* Verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut [49](#page=49).
* Openbare centra voor maatschappelijk welzijn [49](#page=49).
In afwijking van het algemene tarief geldt een tarief van 8,5% voor legaten aan beroepsverenigingen en private stichtingen. Deze verlaagde tarieven gelden ook voor gelijksoortige rechtspersonen uit andere EER-staten met een zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging binnen de EER [50](#page=50).
##### 5.3.4.1 De familiale vennootschap en de familiale onderneming
Sinds 1 januari 1997 bestaat een gunstregeling voor de vererving van familiale ondernemingen en vennootschappen. Tot 1 januari 2012 waren familiale ondernemingen en aandelen van familiale vennootschappen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van erfbelasting. Voor schenkingen gold destijds een verlaagd tarief van 2% [50](#page=50).
Vanaf 1 januari 2012 zijn de regelingen omgedraaid: schenkingen van familiale ondernemingen en vennootschappen zijn vrijgesteld van schenkingsrechten, en bij vererving geldt een verlaagd tarief van 3% voor verkrijgingen in rechte lijn en tussen partners, en 7% voor andere personen. Dit om bedrijfsleiders te stimuleren hun opvolging actief aan te pakken [50](#page=50).
###### 5.3.4.1.1 Principe
Het tarief van de erfbelasting wordt verlaagd tot 3% voor verkrijgingen in rechte lijn en tussen partners, en tot 7% voor verkrijgingen tussen andere personen voor:
1. De netto-verkrijging van de volle eigendom, blote eigendom of vruchtgebruik van activa die beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming. Onroerende goederen die hoofdzakelijk voor bewoning worden aangewend of bestemd zijn, zijn uitgesloten [50](#page=50).
2. De netto-verkrijging van de volle eigendom, vruchtgebruik of blote eigendom van aandelen van een familiale vennootschap met zetel van werkelijke leiding in de EER. Hierbij is een minimumbezit van 50% van de stemrechten door de erflater en familie vereist, of 30% onder specifieke voorwaarden met andere aandeelhouders [50](#page=50).
Aandelen die toebehoren aan rechtspersonen worden niet meegeteld voor deze percentages [50](#page=50).
Voor de vererving van aandelen van een familiale vennootschap geldt 3% bij rechte lijn en tussen partners, en 7% bij andere personen. Feitelijk samenwonende partners komen in aanmerking voor het voordeligste tarief indien zij minstens drie jaar ononderbroken samenwonen [51](#page=51).
###### 5.3.4.1.2 Voorwaarden
* **Familiaal karakter:** De onderneming of vennootschap moet familiaal zijn. Een familiale onderneming is een bedrijf dat persoonlijk wordt geëxploiteerd door de erflater of diens partner. Een familiale vennootschap heeft een economische activiteit tot voorwerp en wordt door de erflater of diens partner geëxploiteerd. vennootschappen zonder reële economische activiteit worden uitgesloten [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Participatievoorwaarde:** De erflater moet de goederen beroepsmatig hebben geïnvesteerd in een familiale onderneming, of minstens 50% van de aandelen in volle eigendom bezitten in een familiale vennootschap. Indien deze voorwaarde niet is voldaan, moet de vennootschap minstens 30% van de aandelen bezitten in volle eigendom aan de erflater en/of zijn familie, onder specifieke cumulatievoorwaarden met andere aandeelhouders [51](#page=51).
* Onder 'aandelen' wordt verstaan: elk deelbewijs met stemrecht dat een deel van het kapitaal vertegenwoordigt, of een vergelijkbaar concept, of certificaten van aandelen [52](#page=52).
* Onder 'familie' wordt verstaan: partner, verwanten in rechte lijn en hun partners, zijverwanten tot en met de tweede graad en hun partners, en kinderen van broers en zussen [52](#page=52).
* **Geen onroerende goederen hoofdzakelijk voor bewoning of vennootschap zonder reële economische activiteit:** Het verlaagde tarief geldt niet voor onroerende goederen die hoofdzakelijk voor bewoning worden aangewend of bestemd. vennootschappen zonder reële economische activiteit worden uitgesloten [52](#page=52).
###### 5.3.4.1.3 Vormvoorwaarden om van het tarief te kunnen genieten
De aangifte van nalatenschap moet expliciet melding maken van de vraag tot toepassing van het verlaagde tarief. Diverse documenten moeten worden bijgevoegd, waaronder de naam en ondernemingsnummer van de onderneming/vennootschap, gegevens van medeaandeelhouders, de activa of aandelen, kopieën van jaarrekeningen, het aandelenregister en fiscale aangiftes [53](#page=53).
###### 5.3.4.1.4 Voorwaarden voor het behoud van het tarief
* **Familiale onderneming:** De activiteit moet drie jaar na het overlijden ononderbroken worden voortgezet. De overgedragen onroerende goederen mogen gedurende diezelfde periode niet hoofdzakelijk voor bewoning worden aangewend of bestemd [54](#page=54).
* **Familiale vennootschap:** De vennootschap moet gedurende drie jaar na het overlijden voldoen aan de voorwaarden van art. 2.7.4.2.2, § 2, 2°. De activiteit moet ononderbroken worden voortgezet en er moet jaarlijks een jaarrekening worden opgesteld en gepubliceerd. Het kapitaal (of eigen vermogen) mag niet dalen door uitkeringen of terugbetalingen. De zetel van de werkelijke leiding mag niet naar een staat buiten de EER worden verplaatst [54](#page=54).
Bij niet-naleving van de voorwaarden wordt de erfbelasting alsnog berekend tegen het normale tarief [55](#page=55).
#### 5.3.5 Abattement, verminderingen en vrijstellingen
##### 5.3.5.1 Verminderingen
###### 5.3.5.1.1 Verminderingen voor de kleine nalatenschap
* **Rechte lijn en partners:** Een vermindering van 500 euro, vermenigvuldigd met `[1 - (neGoverkrijging / 50.000)]`, indien de netto-verkrijging van roerende en onroerende goederen samen niet meer bedraagt dan 50.000 euro. Het netto-erfdeel van de erfgenaam vormt de basis voor deze berekening [56](#page=56).
* **Broer of zus:**
* Indien het erfdeel niet hoger is dan 18.750 euro: een vermindering van 2.000 euro X (erfdeel/20.000) [57](#page=57).
* Indien het erfdeel groter is dan 18.750 euro maar niet groter dan 75.000 euro: een vermindering van 2.500 euro X (1 - (erfdeel/75.000)) [57](#page=57).
* Bij een erfdeel boven 75.000 euro is er geen belastingkrediet [57](#page=57).
* **Andere personen:** Een gelijkaardige vermindering als voor broers en zussen, berekend op het globaal bedrag dat alle erfopvolgers in deze groep verkrijgen. De vermindering wordt pro rata verdeeld [57](#page=57).
In alle gevallen geldt dat de vermindering niet meer kan bedragen dan de verschuldigde erfbelasting na eventuele toekenning van het abattement uit art. 2.7.3.2.12 VCF [56](#page=56) [57](#page=57).
###### 5.3.5.1.2 Vermindering voor jonge kinderen en de langstlevende echtgenoot met jonge kinderen
* Kinderen van de erflater die nog geen 21 jaar zijn, genieten een vermindering van 75 euro voor elk vol jaar dat nog rest tot hun 21ste verjaardag [58](#page=58).
* De langstlevende partner geniet een vermindering gelijk aan de helft van de verminderingen die de gemeenschappelijke kinderen samen genieten [58](#page=58).
* Indien voor dezelfde nalatenschap zowel deze vermindering als de vermindering voor nieuwe overdrachten binnen het jaar kan worden toegepast, gaat de vermindering voor jonge kinderen voor [58](#page=58).
###### 5.3.5.1.3 Nieuwe overdrachten binnen het jaar
Indien goederen die belast zijn met erfbelasting, binnen een jaar na het overlijden opnieuw het voorwerp uitmaken van een overdracht wegens overlijden, wordt de daarvoor verschuldigde erfbelasting met de helft verminderd. De vermindering mag nooit hoger zijn dan de erfbelasting geheven op de onmiddellijk voorafgaande overdracht [58](#page=58).
###### 5.3.5.1.4 In het buitenland betaalde successierechten
Indien het actief van de nalatenschap buitenlandse goederen bevat die in het buitenland aanleiding geven tot erfbelasting, wordt de verschuldigde erfbelasting verminderd met het bedrag van de in het buitenland geheven belasting. Bewijsstukken zoals een fiscaal aanslagbiljet en betalingsbewijs zijn vereist [59](#page=59).
###### 5.3.5.1.5 Vriendenerfenis
Voor overlijdens vanaf 1 juli 2021 is er een vermindering voor vrienden en verre familieleden tot maximaal 3.300,00 euro. Deze vermindering wordt berekend volgens de formule `X = a x (b - c)`, waarbij 'a' de som van de netto-verkrijgingen tot 15.000 euro is, 'b' het laagste toegepaste tarief in tabel II is, en 'c' het laagste tarief in tabel I is. De erflater moet in een testament ondubbelzinnig de begunstigden aanduiden die van deze vermindering mogen vragen [59](#page=59).
##### 5.3.5.2 Vrijstellingen
###### 5.3.5.2.1 Vrijstelling van de gezinswoning
Sinds 1 januari 2007 is de langstlevende partner vrijgesteld van erfbelasting op de gezinswoning. Dit geldt voor de gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en diens langstlevende partner. De vrijstelling is onderworpen aan voorwaarden [60](#page=60) [61](#page=61):
* De gezinswoning wordt verkregen door de langstlevende echtgenoot of samenwonende die geen bloedverwant in rechte lijn is van de erflater, of gelijkgesteld daarmee wordt [61](#page=61).
* Voor feitelijk samenwonenden is minstens drie jaar ononderbroken samenwoning en een gemeenschappelijke huishouding vereist [61](#page=61).
* Indien het samenwonen is beëindigd door feitelijke scheiding, overmacht of opname in een zorginstelling, geldt de laatst gezamenlijke hoofdverblijfplaats als gezinswoning [61](#page=61).
###### 5.3.5.2.2 Vrijstelling voor gehandicapte personen
Op hetgeen een persoon met een handicap of een gehandicapt kind verkrijgt, wordt een abattement toegepast [61](#page=61).
* Bij verkrijgingen in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden: 3.000 euro vermenigvuldigd met een coëfficiënt afhankelijk van de leeftijd van de verkrijger [62](#page=62).
* Bij verkrijgingen tussen andere personen: 1.000 euro vermenigvuldigd met een coëfficiënt afhankelijk van de leeftijd van de verkrijger [62](#page=62).
Het abattement wordt eerst toegerekend op het netto-onroerend aandeel, vervolgens op het netto-roerend aandeel. De belasting wordt voor de gehandicapte persoon berekend alsof hij als enige tot de nalatenschap komt [62](#page=62).
Een gehandicapt persoon wordt gedefinieerd in art. 1.1.0.0.2 VCF. Het recht op vrijstelling moet bewezen worden met een attest of verklaring van een bevoegde instelling [62](#page=62).
###### 5.3.5.2.3 De wettelijke terugkeer
De waarde van zaken die ascendenten verkrijgen uit de nalatenschap van de erflater, worden vrijgesteld van erfbelasting indien:
1. De zaken door die ascendenten onder de levenden aan de erflater zijn geschonken voor zijn overlijden [63](#page=63).
2. De zaken zich nog in natura in de nalatenschap bevinden, of indien vervreemd, er nog een schuldvordering in de nalatenschap aanwezig is [63](#page=63).
3. De erflater zonder nakomelingen is gestorven [63](#page=63).
Deze vrijstelling is van toepassing vanaf 24 januari 2014. Een conventioneel beding van terugkeer in de schenkingsakte kan nog steeds nuttig zijn voor specifieke situaties [63](#page=63).
###### 5.3.5.2.4 Kinderen jonger dan 21 die beide ouders verloren hebben
Vanaf 1 september 2018 zijn er twee nieuwe vrijstellingen voor kinderen jonger dan 21 die beide ouders verloren hebben [64](#page=64):
* Een voetvrijstelling op maximaal de eerste 75.000 euro van de netto-verkrijging van roerende goederen [64](#page=64).
* Een volledige vrijstelling voor de verkrijging van (een deel van) de gezinswoning van de overledene [64](#page=64).
###### 5.3.5.2.5 Langstlevende echtgenoot of samenwonende partner
De eerste schijf van 50.000 euro in de netto-verkrijging van de rechtverkrijgende partner van roerende goederen wordt vrijgesteld van successierecht. Sinds 1 januari 2007 is de gezinswoning voor de langstlevende echtgenoot vrijgesteld. Koppels zonder eigen gezinswoning kunnen van deze vrijstelling niet genieten, daarom is er een voetvrijstelling van 50.000,00 euro roerende goederen voor de partner voorzien [64](#page=64).
---
# Procedure voor aangifte, aanslag en betaling
Hier is een gedetailleerde studiegids voor de procedure van aangifte, aanslag en betaling van de erfbelasting.
## 5. Procedure voor aangifte, aanslag en betaling
Dit gedeelte beschrijft de procedurele aspecten van de erfbelasting, inclusief de aangifteplicht, aanslagtermijnen, de wijze van betaling, bezwaarprocedures en invorderingsmaatregelen.
### 5.1 De aangifteprocedure
De aanslagprocedure start met de aangifte en eindigt met het versturen van het aanslagbiljet [65](#page=65).
#### 5.1.1 De aangifte van nalatenschap
De erfbelasting wordt gevestigd op zicht van de aangifte, of ambtshalve indien de aangifte niet tijdig is ingediend of onjuist of onvolledig is. De aangifteplicht geldt bij elke verkrijging bedoeld in titel 2, hoofdstuk 7 VCF, ook bij fictieve legaten en zelfs bij een deficitaire nalatenschap. Enkel indien de nalatenschap uitsluitend roerende goederen bevat en geen erfbelasting verschuldigd is, ziet de administratie af van de aangifteplicht. De aangifte heeft een louter fiscale betekenis en geen gevolgen op burgerlijk gebied [65](#page=65) [66](#page=66).
##### 5.1.1.1 Personen gehouden tot het indienen van de aangifte
* **Nalatenschap van een rijksinwoner:** De aangifte moet worden ingediend door de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden. Zij kunnen elk afzonderlijk of gezamenlijk voldoen aan deze plicht. Indien de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden "stilzitten" (inactief blijven), moeten legatarissen en begiftigden onder algemene titel of bijzondere titel, op verzoek van het bevoegde personeelslid, aangifte doen voor wat hen betreft, binnen een termijn van één maand vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum van het verzoek [66](#page=66).
* **Nalatenschap van een niet-rijksinwoner:** De aangifte moet worden gedaan door al wie in het Vlaamse Gewest gelegen onroerende goederen verkrijgt in volle eigendom, blote eigendom of vruchtgebruik [66](#page=66).
**Tip:** Een erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, wordt verondersteld nooit erfgenaam te zijn geweest en hoeft geen aangifte te doen. Indien de erfgenaam echter aanvaardt onder voorrecht van boedelbeschrijving, is hij wel tot aangifte gehouden [66](#page=66).
##### 5.1.1.2 Termijn van aangifte
* **Algemene termijn:** Vier maanden vanaf de datum van het overlijden indien dit zich in België heeft voorgedaan, vijf maanden indien het overlijden in een ander land binnen de Europese Economische Ruimte plaatsvond, en zes maanden indien de persoon overleed buiten de Europese Economische Ruimte [67](#page=67).
* **Gerechtelijke verklaring van overlijden:** De termijnen beginnen pas te lopen zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan [67](#page=67).
* **Verval van de nalatenschap aan de Staat:** Vier maanden vanaf de inbezitstelling [67](#page=67).
* **Onbeheerde nalatenschap:** Vier maanden vanaf de aanstelling van de curator [67](#page=67).
* **Stilzitten van erfgenamen/legatarissen:** Eén maand vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum van het verzoek van het bevoegde personeelslid [67](#page=67).
**Tip:** De aangiftetermijn kan door het bevoegde personeelslid van de Vlaamse Belastingdienst worden verlengd indien dit tijdig en officieel wordt gevraagd. Indien de laatste dag van een termijn op een zaterdag, zondag of feestdag valt, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag [67](#page=67).
De berekening van de aangiftetermijn volgt de regels van het gemeen recht: de dag van het overlijden (dies a quo) wordt niet meegerekend, wel de laatste dag van de termijn (dies ad quem) tot het reglementair sluitingsuur. Voor termijnen gerekend in maanden geldt dat ze worden gerekend van de zoveelste van de maand tot de dag vóór de zoveelste van de daaropvolgende maand [68](#page=68).
**Voorbeeld:**
* Overlijden in België op maandag 23 oktober 2024: Uiterste dag van indiening: vrijdag 23 februari 2025 [68](#page=68).
* Overlijden in België op maandag 1 juli 2024: Uiterste dag van indiening: maandag 4 november 2024 (want vrijdag 1 november 2024 is een feestdag) [68](#page=68).
* Overlijden in België op woensdag 07/08/2024: Uiterste dag van indiening: maandag 09/12/2024 (want 7 december 2024 valt op een zaterdag) [68](#page=68).
Zolang de termijn niet is verstreken, kan de aangifte nog verbeterd of aangevuld worden, tenzij de erfgenamen expliciet afstand hebben gedaan van dit recht. Het verstrijken van de termijn maakt de aangifte definitief [68](#page=68).
##### 5.1.1.3 Plaats van indiening van de aangifte
De aangifte moet worden ingediend bij de Vlaamse Belastingdienst [68](#page=68).
##### 5.1.1.4 Vorm en inhoud van de aangifte
De Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) bepaalt niet welk formulier gebruikt moet worden, enkel wat erin vermeld moet worden. De website van de Vlaamse Belastingdienst stelt wel een modelformulier ter beschikking [68](#page=68) [69](#page=69).
Artikel 3.3.1.0.8 VCF specificeert de verplichte vermeldingen in de aangifte van nalatenschap [69](#page=69):
1. Identificatie van de erflater (namen, rijksregisternummer, beroep, domicilie, geboorteplaats en -datum, etc.) [69](#page=69).
2. Identificatie van de aangevers (namen, rijksregisternummer, domicilie, geboorteplaats en -datum) [69](#page=69).
3. Identificatie van erfgenamen, legatarissen en begiftigden (namen, rijksregisternummer, domicilie, geboorteplaats en -datum) [69](#page=69).
4. Graad van verwantschap, wat verkregen wordt en de titel waarop [69](#page=69).
5. Identificatie van kinderen bedoeld in artikel 2.7.5.0.2, § 1 [69](#page=69).
6. Aanduiding van erfgenamen die uitgesloten zijn krachtens uiterste wilsbeschikkingen of contractuele beschikkingen [69](#page=69).
7. Keuze van een woonplaats in België [69](#page=69).
8. Nauwkeurige aanduiding en raming van elk goed afzonderlijk, alsook kadastrale gegevens voor onroerende goederen. Bij de aanstelling van een schatter-expert voor onroerende goederen, wordt het deskundig schattingsverslag bij de aangifte gevoegd [69](#page=69).
9. Informatie over polissen met betrekking tot lichamelijke roerende goederen (naam verzekeraar, datum, nummer, verzekerde waarde). Indien niet verzekerd, moet dit expliciet bevestigd worden [69](#page=69) [70](#page=70).
10. Aanduiding van elke schuld die in mindering van het belastbaar actief mag worden gebracht, met vermelding van de schuldeiser, de oorzaak en de datum van de akte. Bij schulden voor de gezinswoning moet dit expliciet vermeld worden [70](#page=70).
11. ...
12. Gegevens over schenkingen gedaan door de erflater minder dan drie jaar vóór het overlijden [70](#page=70).
13. Informatie over vruchtgebruik of fideï-commis bezwaarde goederen verkregen door de erflater [70](#page=70).
14. Vraag tot toepassing van specifieke voordelen, zoals:
* Abattement [70](#page=70).
* Verlaagd tarief. Dit vereist bijkomende informatie zoals gegevens over de familiale onderneming, aandeelhouders, jaarrekeningen, aandelenregister, fiscale aangifte, statuten, etc. [70](#page=70) [71](#page=71).
* Vermindering (art. 2.7.5.0.3 VCF) [71](#page=71).
* Vermindering (art. 2.7.5.0.4 VCF) [71](#page=71).
* Attract [71](#page=71).
* Vrijstelling (art. 2.7.6.0.1 VCF) [71](#page=71).
* Vrijstelling (art. 2.7.6.0.4 VCF) [71](#page=71).
* Vrijstelling (art. 2.7.4.1.1, § 2, derde lid VCF) [71](#page=71).
* Vrijstelling (art. 2.7.6.0.5 VCF) [71](#page=71).
* Vermindering (art. 2.7.5.0.6 VCF) [71](#page=71).
* Vrijstelling (art. 2.7.6.0.6, § 1 VCF) [71](#page=71).
15. Erfovereenkomst, indien van toepassing [71](#page=71).
16. Verkrijgingen van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis Burgerlijk Wetboek [71](#page=71).
17. Schenkingen, levensverzekeringen en legaten die inbreng of inkorting onderworpen zijn [71](#page=71).
**Tip:** De aangevers ondertekenen de aangifte van de nalatenschap [71](#page=71).
#### 5.1.2 Sanctie bij overtreding van de aangifteplicht
* **Laattijdige aangifte:** Een belastingverhoging is verschuldigd, afhankelijk van het moment van indiening na het verstrijken van de aangiftetermijn. Deze varieert van 5% tot 20% van de te betalen erfbelasting. Bij verlenging van de termijn gelden lagere percentages (1% tot 10%) [72](#page=72) [73](#page=73).
* **Verzuim van aangifte:** Een belastingverhoging gelijk aan 20% van de verschuldigde erfbelasting [73](#page=73).
* **Verzuim van aangifte van goederen:** Een belastingverhoging gelijk aan 20% van de verschuldigde aanvullende rechten. Dit kan verminderd worden indien de aangever uit eigen beweging een goed alsnog aangeeft, met een percentage afhankelijk van hoe laat dit gebeurt [73](#page=73).
* **Ontoereikende aangifte (te lage waarde):** Een belastingverhoging is verschuldigd, afhankelijk van de verhouding van het tekort ten opzichte van de aangegeven waarde. Dit varieert van 25% tot 20% van de aanvullende rechten. Dit kan verminderd worden tot 10% indien uit eigen beweging en tijdig een hogere waarde wordt aangegeven [74](#page=74).
* **Andere onnauwkeurigheden (foutieve of onvolledige vermeldingen):** Een belastingverhoging van 20% van de aanvullende rechten [74](#page=74).
* **Belastingontduiking:** De belastingverhogingen kunnen verhoogd worden tot 100% indien de overtredingen zijn gepleegd met de bedoeling de belasting te ontduiken [74](#page=74).
**Tip:** De leidend ambtenaar kan kwijtschelding of vermindering van de administratieve geldboetes of belastingverhogingen verlenen indien de betrokkene bewijst niet in fout te zijn [74](#page=74).
#### 5.1.3 Nieuwe aangifte
Een nieuwe aangifte moet worden ingediend binnen dezelfde termijnen als de oorspronkelijke aangifte in de volgende gevallen:
1. Legaat aan een rechtspersoon dat instemming of goedkeuring behoeft, op het moment van instemming of goedkeuring [75](#page=75).
2. Verhoging van de activasamenstelling na het openvallen van de nalatenschap door intreden van een voorwaarde, erkenning van eigendomsrecht of oplossing van een geschil [75](#page=75).
3. Verandering in de devolutie van de nalatenschap [75](#page=75).
4. Aanwas of terugval van eigendom, vruchtgebruik of een ander tijdelijk of levenslang recht [75](#page=75).
5. Fideï-commis, als de met teruggave bezwaarde goederen naar de verwachter overgaan [75](#page=75).
6. Levensverzekeringscontract wordt afgekocht of er een uitkering gebeurt [75](#page=75).
In deze gevallen is de aangifte verschuldigd door de personen die er voordeel uit halen, tenzij de oorspronkelijke aangevers ook daartoe gehouden zijn [75](#page=75).
### 5.2 Aanslagjaar en aanslagtermijnen
#### 5.2.1 Het aanslagjaar
Voor de erfbelasting wordt het aanslagjaar gekoppeld aan het jaar waarin het overlijden plaatsvindt, of het jaar waarin de nieuwe aangiftetermijn start [78](#page=78).
#### 5.2.2 De aanslagtermijnen
* **Gewone aanslagtermijn:** De erfbelasting kan worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de aangiftetermijn start (datum van overlijden of datum die aanleiding geeft tot een nieuwe aangifte) [78](#page=78).
* **Verlengde aanslagtermijn bij fraude:** De gewone termijnen van vijf jaar worden verlengd met vier jaar in geval van bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden [78](#page=78).
* **Verlengde aanslagtermijn bij bezwaar:** Indien bezwaar is ingediend, wordt de termijn verlengd met de tijd die is verstreken tussen indiening van het bezwaar en de beslissing, met een maximum van zes maanden [78](#page=78).
* **Nieuwe of subsidiaire aanslag na nietigverklaring van de initiële aanslag:** Indien een aanslag nietig wordt verklaard omwille van een procedurefout (niet wegens verjaring), kan de Vlaamse administratie een nieuwe aanslag vestigen binnen drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing niet meer voor de rechter kan worden gebracht. Indien de aanslag door de rechter nietig wordt verklaard, blijft de zaak zes maanden ingeschreven op de rol, gedurende welke termijn een subsidiaire aanslag kan worden voorgelegd aan de rechter [77](#page=77).
### 5.3 Het aanslagbiljet
Nadat de aanslag is gevestigd, stuurt de Vlaamse administratie een afschrift, het aanslagbiljet, naar de belastingplichtige. Het aanslagbiljet vermeldt [78](#page=78):
1. De verzendingsdatum [78](#page=78).
2. De datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier [78](#page=78).
3. Het kohierartikel [78](#page=78).
4. Het aanslagjaar [78](#page=78).
5. De grondslag van de belasting [78](#page=78).
6. Het te betalen bedrag [78](#page=78).
7. De uiterste betaaldatum [78](#page=78).
8. De termijn voor bezwaar, de bevoegde entiteit en de formaliteiten [78](#page=78).
### 5.4 Betaling van de rechten en boeten
#### 5.4.1 Algemeen
Betalingen van de erfbelasting gebeuren aan de Vlaamse Belastingdienst [78](#page=78).
#### 5.4.2 Betaaltermijnen
De belasting moet betaald zijn uiterlijk binnen een termijn van twee maanden vanaf de verzendingsdatum van het aanslagbiljet. Indien de rechten van het Vlaams Gewest in het gedrang komen, moeten de belastingen en toebehoren "onverwijld" betaald worden [78](#page=78) [79](#page=79).
#### 5.4.3 Wijze van betaling
Het algemene principe is dat de erfbelasting in geld wordt betaald. Specifiek kan de erfbelasting ook betaald worden middels de afgifte van kunstwerken, onder voorwaarden en modaliteiten vastgelegd in artikel 3.4.3.0.2 VCF [79](#page=79).
#### 5.4.4 Betalingsfaciliteiten
De belastingplichtige kan een spreiding van betaling aanvragen, mits motivering en bewijskrachtige elementen over de financiële toestand. Deze faciliteiten hebben geen invloed op de opeisbaarheid van de schuld [79](#page=79).
### 5.5 Bezwaar en ambtshalve ontheffing
Er is een formeel administratief beroep voorzien onder de vorm van een bezwaar en een ambtshalve ontheffing [79](#page=79).
#### 5.5.1 Het bezwaar
* **Ontvangstmelding:** Aan de indieners van bezwaarschriften wordt een ontvangstmelding bezorgd met de datum van ontvangst [79](#page=79).
* **Bezwaartermijn:** Bezwaarschriften moeten gemotiveerd zijn en worden ingediend binnen een termijn van drie maanden na de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum van het aanslagbiljet [79](#page=79).
* **Natuurlijke personen en rechtspersonen die bezwaar kunnen indienen:** Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die gehouden is tot betaling van de belasting heeft het recht de aanslag te betwisten. De belastingplichtige voegt bewijskrachtige stukken toe [80](#page=80).
* **Onderzoeksbevoegdheden:** De behandelende ambtenaar beschikt over de bewijsmiddelen en bevoegdheden die aan de administratie zijn verleend [80](#page=80).
* **Beslissingswijze voor bezwaar:** Het bevoegde personeelslid doet uitspraak bij een met redenen omklede beslissing. De ambtenaar mag bij zijn beslissing geen aanvullende aanslag vestigen of compensatie verwezenlijken tussen een rechtmatig bevonden ontheffing en een ontoereikendheid van aanslag [80](#page=80).
* **De hoorzitting:** Indien de bezwaarindiener dit vraagt, wordt hij uitgenodigd om gehoord te worden [81](#page=81).
* **De kennisgeving:** De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld en vermeldt de wijze waarop ertegen in rechte kan worden getreden [81](#page=81).
#### 5.5.2 Ambtshalve ontheffing
Het bevoegde personeelslid verleent ambtshalve ontheffing van overtollige belastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, dubbele belasting, of die blijken uit nieuwe bescheiden of feiten, mits deze tijdig bekendgemaakt worden en de aanslag nog geen definitieve beslissing over de grond heeft gekend. Specifiek voor erfbelasting kan ontheffing verleend worden bij vermindering van de activasamenstelling, verandering in de devolutie van de nalatenschap, of indien de werkelijke toestand de aanvankelijk berekende aanslag kan verminderen [81](#page=81) [82](#page=82).
**Tip:** Bij terugbetaling van erfbelasting die met kunstwerken is betaald, kan de terugbetaling enkel in geld geschieden [82](#page=82).
### 5.6 Nalatenheidsinteresten en moratoriuminteresten
#### 5.6.1 Nalatigheidsinteresten
Deze verwijzen naar de interesten die de belastingplichtige verschuldigd is aan de overheid. Ze bedragen 4% en worden berekend op de verschuldigde sommen, meestal vanaf het verstrijken van de betaaltermijnen. Indien de nalatigheidsinterest minder dan 5 euro per maand bedraagt, is hij niet verschuldigd [82](#page=82).
* **Schorsing van de nalatigheidsinteresten:** Indien de beslissing over het bezwaar niet binnen zes maanden wordt meegedeeld, worden de nalatigheidsinteresten geschorst vanaf de eerste van de maand die volgt op die waarin de termijn van zes maanden verstrijkt. De schorsing eindigt op het einde van de maand waarin een vordering voor de fiscale rechtbank wordt ingesteld of de beslissing ter kennis is gebracht. De schorsing geldt niet tijdens de gerechtelijke procedure of bij een verzoek om ambtshalve ontheffing. Dit heeft enkel betrekking op het "betwist gedeelte van de aanslag" [83](#page=83).
* **Vrijstelling van de nalatigheidsinteresten:** In bijzondere gevallen kan het bevoegde personeelslid vrijstelling verlenen, met een ruime discretionaire bevoegdheid [83](#page=83).
#### 5.6.2 Moratoriuminteresten
Deze verwijzen naar de interesten die de overheid verschuldigd is aan de belastingplichtige. Ze bedragen 4% op jaarbasis. In de regel worden ze niet toegekend indien het bedrag minder dan vijf euro per maand bedraagt, of bij kwijtschelding van een boete als genademaatregel. Bij terugbetaling van de erfbelasting worden in principe geen moratoriuminteresten toegekend, tenzij de terugbetaling voortvloeit uit een vergissing van de Vlaamse administratie [83](#page=83) [84](#page=84).
### 5.7 Invordering
De ingekohierde belasting kan ingevorderd worden op naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon. Het kohier is uitvoerbaar tegen personen die er niet in zijn opgenomen, indien zij gehouden zijn tot betaling op grond van de VCF of het gemeen recht [84](#page=84).
#### 5.7.1 Bijzonderheden
Erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden van een rijksinwoner zijn, ieder in verhouding tot zijn erfdeel, samen gehouden tot de betaling van het successierecht, nalatigheidsinteresten en kosten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene of bijzondere titel, behoudens hun verhaal op hen. Dit geldt niet voor nalatigheidsinteresten en kosten verschuldigd op nieuwe aangiften indien de betreffende personen niet verplicht zijn deze in te dienen [84](#page=84).
### 5.8 Waarborgen van de schatkist
#### 5.8.1 Algemene zekerheden
Het bevoegde personeelslid kan een zakelijke zekerheid of persoonlijke borgstelling eisen indien de venale waarde van de goederen in België ontoereikend is om de vermoedelijke jaarlijkse belasting te dekken [85](#page=85).
#### 5.8.2 Voorrecht op de roerende goederen
Het Vlaamse Gewest heeft een algemeen voorrecht op de inkomsten en roerende goederen van de belastingplichtige, met uitzondering van schepen en vaartuigen. Voor successierechten geldt bovendien een algemeen voorrecht op alle nagelaten roerende goederen, dat vervalt na achttien maanden vanaf het overlijden indien geen gerechtelijke vervolging is ingesteld [85](#page=85).
#### 5.8.3 Wettelijke hypotheek op onroerende goederen
* **Op alle goederen in België die aan de belastingplichtige toebehoren en vatbaar zijn daarvoor:** Deze wettelijke hypotheek is automatisch van toepassing op de erfbelasting en neemt in de regel rang vanaf haar inschrijving. De inschrijving gebeurt op verzoek van de Vlaamse belastingontvanger en is vatbaar voor verzet [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Op alle voor hypotheek vatbare goederen die de erflater in België heeft nagelaten:** Deze wettelijke hypotheek kan aan derden worden tegengeworpen zonder inschrijving gedurende achttien maanden vanaf het overlijden. Nadien neemt zij rang vanaf de dag van inschrijving [86](#page=86).
#### 5.8.4 Borgstelling door buiten de EER wonende erfgenamen en legatarissen
Personen die buiten de Europese Economische Ruimte wonen en erfgenaam, legataris of begiftigde zijn in een nalatenschap van roerende goederen van een rijksinwoner, zijn verplicht een borg te stellen voor de betaling van de belastingen. Het bedrag wordt bepaald door het bevoegde personeelslid en kan worden kwijtgescholden [87](#page=87).
### 5.9 Onderzoek en controle
Tijdens de aanslagtermijnen kan de Vlaamse administratie de fiscale toestand controleren. Deze onderzoeksbevoegdheden gelden zowel ten aanzien van de belastingplichtige als ten aanzien van derden [87](#page=87).
* **Ten aanzien van de belastingplichtige:** Verplichting tot voorlegging van documenten, verstrekken van inlichtingen en toegang verlenen tot gebouwen [87](#page=87).
* **Ten aanzien van derden:** Medewerkingsplicht van particuliere derden (inclusief banken) en derden uit de publieke sector [87](#page=87).
* **Specifiek voor erfbelasting:**
* Vordering van handelsboeken, inventarissen en balansen indien de nalatenschap een handelszaak bevat [88](#page=88).
* Een bankonderzoek inzake erfbelastingen is mogelijk, zonder de "webelijke filter" van het gemeenrechtelijk onderzoekskader [88](#page=88).
* Er bestaat geen barrière om t.a.v. banken geschreven abesten in te zamelen, derden te horen, onderzoeken in te stellen en inlichtingen te vorderen [88](#page=88).
* De federale wetboek van Successierechten (W. Succ.) blijft van toepassing op het vlak van meldingsplichten van derden. De federale administratie deelt de ingewonnen inlichtingen met de Vlaamse administratie [88](#page=88) [89](#page=89).
### 5.10 Verplichtingen aan derden opgelegd
De artikelen 96 tot 99 W. Succ. blijven van toepassing, wat inhoudt dat besturen, instellingen, stichtingen, verenigingen, vennootschappen, bankiers, etc. verplicht zijn informatie te verstrekken aan de administratie met betrekking tot de bezittingen van de erflater. Dit geldt ook voor verhuurders van brandkasten en beroepsverzekeraars [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91) [92](#page=92) [93](#page=93).
### 5.11 Bewijsmiddelen
#### 5.11.1 Bewijsmiddelen van gemeen recht
De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan alle bewijsmiddelen aanvoeren die door het gemeen recht zijn toegelaten, met uitzondering van de eed [93](#page=93).
#### 5.11.2 Bijzondere bewijsmiddelen
* **Processen-verbaal:** De administratie kan overtredingen vaststellen en feiten bewijzen door middel van processen-verbaal van haar ambtenaren. Deze gelden tot bewijs van het tegendeel [94](#page=94).
* **Voorlegging van handelsboeken:** Indien de nalatenschap een handelszaak bevat, kan de voorlegging van handelsboeken geëist worden [94](#page=94).
* **Wettelijke vermoedens:** De wet voorziet in wettelijke vermoedens om het bewijs van de erfbelasting te vergemakkelijken, wat leidt tot een omkering van de bewijslast [94](#page=94).
* Het bestaan van roerende of onroerende goederen wordt vermoed aanwezig te zijn indien de erflater partij was bij een akte die zijn eigendomsrecht bewijst. Dit geldt voor onroerende goederen indien ze voor de onroerende voorheffing zijn ingekohierd op naam van de erflater en hij er betaling voor deed [94](#page=94) [95](#page=95).
* Voor lichamelijke roerende goederen, contant geld en effecten aan toonder geldt het vermoeden enkel indien de akte niet ouder is dan drie jaar vóór het overlijden [94](#page=94).
* Goederen in een brandkast die door de erflater samen met anderen werd gehuurd, worden geacht voor een gelijk deel per hoofd toe te behoren aan de erflater. Indien de brandkast door de erflater alleen werd gehuurd, worden de goederen geacht geheel toe te behoren aan de erflater [95](#page=95).
### 5.12 De verjaring
De verjaringstermijn voor de erfbelasting bedraagt 5 jaar te rekenen vanaf de datum waarop ze betaald moeten zijn. Indien een aanbod tot betaling met kunstwerken werd geweigerd, begint de verjaringstermijn pas te lopen vanaf de dag van de weigering of gedeeltelijke aanvaarding [95](#page=95).
* **Stuiting van de verjaring:** De verjaring kan worden gestuit op de wijze vermeld in het Burgerlijk Wetboek of door afstand te doen van de verlopen termijn. Na stuiting treedt een nieuwe verjaring in [96](#page=96).
* **Schorsing van de verjaring:** In geval van bezwaar of aanvraag tot ambtshalve ontheffing wordt de verjaring geschorst. De schorsing eindigt na verloop van de termijn om beroep in te stellen tegen de administratieve beslissing, of op de dag dat de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan [96](#page=96).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Erfbelasting | Belasting die verschuldigd is bij overlijden op (een deel van) het vermogen van de overledene, ook wel successierecht genoemd. |
| Successierecht | Belasting die geheven wordt op de nalatenschap van een rijksinwoner, gebaseerd op de waarde van wat verkregen wordt uit de nalatenschap. |
| Recht van overgang | Belasting die geheven wordt op de erfrechtelijke verkrijging van een in België gelegen onroerend goed dat aan een niet-rijksinwoner toebehoorde. |
| Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) | De wetgeving die de Vlaamse fiscale regels, waaronder de erfbelasting, bevat. |
| Rijksinwoner | Een natuurlijke persoon die op het ogenblik van zijn overlijden zijn fiscale woonplaats binnen België heeft. |
| Fiscale woonplaats | De plaats waar iemand effectief en duurzaam verblijft, waar deze persoon leeft en werkt, en het centrum van zijn werkzaamheden en huiselijk of gezinsleven heeft. |
| Domicilie | De plaats waar de erflater zijn werkelijke, effectieve en blijvende woonplaats heeft; dit heeft een bestendig en duurzaam karakter. |
| Zetel van vermogen | De plaats van waaruit men zijn vermogen beheert. |
| Wettelijke devolutie | De overgang van erfgoederen volgens het wettelijke erfrecht, geregeld door het Burgerlijk Wetboek. |
| Testamentaire devolutie | De overgang van erfgoederen volgens het door de erflater opgestelde testament. |
| Contractuele devolutie | De overgang van erfgoederen volgens contractuele erfstelling, waarbij iemand op grond van een overeenkomst tot de nalatenschap komt. |
| Fictiebepalingen | Wettelijke bepalingen die bepaalde rechtshandelingen gelijkstellen met legaten om te voorkomen dat de betaling van erfbelasting vermeden wordt. |
| Verbod van aanwas | Een beding waarbij de langstlevende echtgenoot zijn helft van de gemeenschappelijke goederen overdraagt aan zijn partner onder de last om aan zijn andere erfgenamen de helft van de netto waarde uit te betalen. |
| Sterfclausule | Een clausule in een huwelijkscontract die bepaalt dat bij ontbinding van het huwelijk het gemeenschappelijk vermogen wordt toebedeeld aan één welbepaalde echtgenoot, ongeacht of deze de langstlevende is. |
| Verrekenbeding | Een beding in een huwelijksovereenkomst met scheiding van goederen dat voorziet in een verrekening van vermogens bij ontbinding van het huwelijk. |
| Roerende goederen | Lichamelijke of onlichamelijke goederen die verplaatsbaar zijn, zoals geld, aandelen, juwelen, etc. |
| Onroerende goederen | Goederen die niet verplaatsbaar zijn, zoals grond, gebouwen, en alles wat er duurzaam mee verbonden is. |
| Vruchtgebruik | Het recht om van een zaak die andermans eigendom is, te genieten en de vruchten daarvan te innen, met de verplichting de aard van de zaak niet te veranderen. |
| Blote eigendom | Het eigendomsrecht op een goed, maar zonder het recht om ervan gebruik te maken of de vruchten ervan te innen. |
| Passief van de nalatenschap | De schulden en lasten die op het moment van overlijden bestaan en die van het actief van de nalatenschap worden afgetrokken om de netto belastbare basis te bepalen. |
| Actief van de nalatenschap | De som van alle goederen en rechten die de overledene nalaat en die de basis vormen voor de berekening van de erfbelasting. |
| Vergoedingsrekening | Een mechanisme binnen het huwelijksvermogensrecht waarbij bepaalde transacties tussen eigen vermogen en gemeenschappelijk vermogen worden verrekend. |
| Familiale onderneming | Een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep dat door de erflater of zijn partner persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend. |
| Familiale vennootschap | Een vennootschap die een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of een vrij beroep tot voorwerp heeft en uitoefent. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij de schenker om niet iets overdraagt aan de begiftigde, die het aanvaardt. |
| Legaat | Een testamentaire beschikking waarbij de erflater een bepaald goed of een som geld toewijst aan een of meer personen. |
| Aangifte van nalatenschap | Een formulier dat ingediend moet worden bij de bevoegde administratie om de erfbelasting te berekenen, waarin alle activa en passiva van de nalatenschap moeten worden vermeld. |
| Kohier | Een lijst of register waarin de verschuldigde belastingen worden opgenomen voor invordering. |
| Aanslagbiljet | Een officieel document dat door de belastingdienst wordt verzonden en waarop de verschuldigde belasting staat vermeld, inclusief de betaaltermijn. |
| Bezwaarprocedure | De formele procedure die een belastingplichtige kan volgen om bezwaar aan te tekenen tegen een aanslagbiljet of een beslissing van de belastingadministratie. |
| Ambtshalve ontheffing | Een beslissing van de belastingadministratie om een belastingaanslag, geheel of gedeeltelijk, kwijt te schelden of te verminderen, uit eigen beweging. |
| Nalatigheidsinteresten | Interesten die verschuldigd zijn door de belastingplichtige aan de overheid wegens laattijdige betaling van de belastingen. |
| Moratoriuminteresten | Interesten die door de overheid betaald worden aan de belastingplichtige bij terugbetaling van te veel betaalde belastingen. |
| Invordering | Het proces waarbij de overheid de verschuldigde belastingen en bijhorigheden inciteert. |
| Wettelijke hypotheek | Een door de wet ingesteld recht van zekerheid op goederen, dat de staat de mogelijkheid geeft om de betaling van belastingen te waarborgen. |
| Verjaringsregels | Wettelijke bepalingen die de termijn vaststellen waarbinnen een rechtsvordering kan worden ingesteld of een belasting kan worden geheven; na het verstrijken van deze termijn vervalt het recht. |
| Stuiting van de verjaring | Een handeling die de loop van de verjaringstermijn onderbreekt, waardoor een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen. |
| Schorsing van de verjaring | Een tijdelijke onderbreking van de verjaringstermijn, die herneemt zodra de oorzaak van de schorsing is verdwenen. |
| Proces-verbaal | Een officieel document opgesteld door een bevoegde ambtenaar waarin feiten of overtredingen worden vastgelegd. |
| Wettelijk vermoeden | Een door de wet ingestelde aanname die, behoudens tegenbewijs, als vaststaand feit wordt beschouwd, wat een omkering van de bewijslast kan veroorzaken. |
Cover
Herhalingsoefeningen college 11 - verbetersleutel.docx
Summary
# Gebruik van juridische databanken voor wetgeving en rechtspraak
Dit onderdeel van de studiehandleiding richt zich op de efficiënte en accurate raadpleging van diverse juridische databanken ter verkrijging van specifieke juridische informatie met betrekking tot wetgeving en rechtspraak.
## 1.1 Overzicht van juridische databanken
Verschillende juridische databanken zijn van cruciaal belang voor het opzoeken van specifieke juridische informatie. Deze databanken bestrijken uiteenlopende domeinen, van officiële publicaties tot parlementaire geschiedenis en de volledige juridische analyse.
### 1.1.1 Belgisch Staatsblad
De primaire functie van het Belgisch Staatsblad is de officiële publicatie van wetgevende teksten, waaronder wetten, decreten en ordonnanties. Daarnaast worden dagelijks faillissementen, benoemingen van bewindvoerders en de publicatie van onbeheerde nalatenschappen hierin opgenomen.
### 1.1.2 Justel
Justel biedt toegang tot geconsolideerde wetgeving. Dit betekent dat de meest recente, bijgewerkte versie van wetten, decreten en ordonnanties kan worden geraadpleegd.
### 1.1.3 Vlaams Parlement
Deze databank is essentieel voor het achterhalen van de parlementaire geschiedenis op Vlaams niveau. Dit omvat de voorbereidende werkzaamheden van wetgevende dossiers, zoals de debatten en amendementen die hebben geleid tot de uiteindelijke tekst van een decreet.
### 1.1.4 De Kamer
Vergelijkbaar met de databank van het Vlaams Parlement, richt De Kamer zich op de federale parlementaire geschiedenis. Hierin zijn de voorbereidingen van federale wetgevende dossiers terug te vinden.
### 1.1.5 Jura
Jura biedt een brede en diepgaande toegang tot juridische informatie. Het omvat wetgeving, rechtsleer (academische geschriften) en rechtspraak (uitspraken van rechtbanken en hoven). Tevens kunnen in deze databank modellen van juridische documenten worden aangetroffen.
## 1.2 Werkwijze bij het raadplegen van databanken
Een gestructureerde aanpak is cruciaal bij het gebruik van juridische databanken om specifieke informatie te vinden.
### 1.2.1 Analyse van de casus
Voordat een databank wordt geraadpleegd, dient de casus zorgvuldig te worden geanalyseerd. Hierbij is het belangrijk om de volgende elementen te identificeren:
* **Tijdstip:** De datum, maand of het jaar waarnaar de bron verwijst.
* **Bestuursniveau:** Of de materie federaal of Vlaams is.
* **Soort bron:** Welk type juridische bron is relevant (wet, arrest, decreet, etc.).
### 1.2.2 Selectie van de juiste databank
Op basis van de analyse van de casus wordt de meest geschikte databank gekozen om de gevraagde informatie te verkrijgen.
## 1.3 Toepassingen en oefeningen
De volgende voorbeelden illustreren de toepassing van deze principes en de gebruikte databanken.
### 1.3.1 Casus 1: Privédetectives
**Situatie:** De wet tot regeling van de private opsporing regelt het beroep van privédetectives.
**Juridische vragen en antwoorden:**
* **Onderzoek naar seksuele gerichtheid:** Het is verboden voor een private onderzoeker om de seksuele gerichtheid van een persoon te onderzoeken. Dit is vastgelegd in artikel 57, lid 1, 3° van de wet tot regeling van de private opsporing.
* **Maximum geldboete:** De maximum geldboete voor het inwinnen van verboden informatie bedraagt 25.000 euro, zoals gespecificeerd in artikel 151, §1 van de wet tot regeling van de private opsporing.
* **Nadere regels voor betaling:** De nadere regels voor de betaling van minnelijke schikkingen en administratieve geldboetes worden vastgelegd in een Koninklijk Besluit (KB). Een KB dient ter concretisering en praktische implementatie van een wet.
> **Tip:** Koninklijke Besluiten (KB's) worden uitgevaardigd door de uitvoerende macht (de Koning en de regering) om de uitvoering van wetten te regelen. Ze bevatten de "nadere regels" die de wet zelf nog niet specificeert.
### 1.3.2 Casus 2: Minderjarige influencers
**Situatie:** Een wetsvoorstel tot wijziging van de arbeidswet van 1971 reguleert de activiteiten van minderjarige influencers.
**Juridische vragen en antwoorden:**
* **Bestemming van het loon:** Het loon van een minderjarige influencer moet worden gestort op een geïndividualiseerde spaarrekening op naam van het kind. Deze rekening is geblokkeerd tot de zestiende verjaardag van het kind. Ouders kunnen het geld enkel aanwenden in het belang van het kind, bijvoorbeeld voor ziektekosten of studiegelden. Dit is geregeld in artikel 7.13 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
* **Totaal aantal uren per kalenderjaar:** Het wetsvoorstel voorziet een maximum van 288 uren per kalenderjaar dat minderjarige influencers tussen 12 en 15 jaar mogen werken. Dit heeft als gevolg dat de duur en intensiteit van hun werkzaamheden beperkt worden om hun welzijn en ontwikkeling te beschermen.
### 1.3.3 Casus 3: Assisenproces
**Situatie:** Een assisenproces betreft de gewelddadige dood van een vrouw in een sekte.
**Juridische vraag en antwoord:**
* **Juridische kwalificatie van de misdaad:** De juridische kwalificatie die in het arrest wordt gebruikt voor de misdaad waaraan de drie beschuldigden schuldig werden bevonden, is "opzettelijke slagen of verwondingen zonder het oogmerk om te doden maar toch met de dood tot gevolg".
### 1.3.4 Casus 4: Belgisch Staatsblad
**Situatie:** De raadpleging van het Belgisch Staatsblad van een specifieke datum.
**In te vullen schema:**
* **Faillissementen geopend door de Ondernemingsrechtbank van Gent, afdeling Dendermonde:**
* BENSELLAM REDOUANE (handel: civieltechnische werken voor elektriciteit en telecom)
* W&A DELIVERY BV (handel: goederenvervoer over de weg, m.u.v. verhuisbedrijven)
* EUWORK BV (handel: algemene bouw van residentiële gebouwen)
* **Publicatiepagina's vonnissen Vredegerechten inzake bewindvoerders:** Deze worden gepubliceerd van pagina 93676 tot en met 93689.
* **Aantal gepubliceerde onbeheerde nalatenschappen:** Er werden 2 onbeheerde nalatenschappen gepubliceerd.
### 1.3.5 Casus 5: Studentenhuurovereenkomst
**Situatie:** Mondelinge afspraak voor de huur van een studentenkamer in het Vlaams Gewest.
**Juridische vraag en antwoord:**
* **Vormvereiste studentenhuurovereenkomst:** Een studentenhuurovereenkomst voor een studentenkamer in een studentenhuis in het Vlaams Gewest moet schriftelijk worden gesloten. Dit is bepaald in artikel 55 van het Woninghuurdecreet.
> **Tip:** Hoewel mondelinge overeenkomsten in principe bindend zijn, vereist de huur van studentenkamers in het Vlaams Gewest een schriftelijke vorm voor bewijs- en zekerheidsredenen.
### 1.3.6 Casus 6: Juridisch tijdschrift
**Situatie:** Opzoeken van een specifiek juridisch tijdschrift.
**Juridische vragen en antwoorden:**
* **Gangbare afkorting:** De gangbare afkorting van het tijdschrift 'Computerrecht: Tijdschrift voor informatica, telecommunicatie en recht' is 'Computerr'.
* **Inhoud van de editie:** De voorlaatste editie van dit tijdschrift bevat enkel Europese rechtspraak, en geen Belgische rechtspraak.
### 1.3.7 Casus 7: Decreet over open scholen
**Situatie:** Raadpleging van een decreet betreffende het openstellen van schoolruimtes.
**Juridische vragen en antwoorden:**
* **Datum van bekendmaking:** 4 december 2023
* **Datum van inwerkingtreding:** 1 maart 2024 (de eerste dag van de derde maand na de bekendmaking).
* **Datum van afkondiging:** 17 november 2023
* **Uniek identificatienummer:** 1746 (2023-2024).
**Parlementaire voorbereidingen:**
* **Te raadplegen databank:** De website van het Vlaams Parlement, aangezien het een decreet op Vlaams niveau betreft en het identificatienummer Vlaams is.
* **Wijzigingen aan het oorspronkelijk ontwerp:** Het oorspronkelijk ontwerp werd geen enkele keer gewijzigd; er waren geen amendementen.
* **Datum van aanneming van het ontwerp:** 15 november 2023.
* **Aantal afwezige parlementsleden tijdens de stemming:** 20 parlementsleden waren afwezig (op een totaal van 124).
* **Partij die zich onthield:** De partij PVDA.
* **Betekenis van onthouding:** Een onthouding betekent dat een partij of parlementslid geen stem uitbrengt voor of tegen een voorstel of ontwerp. Zij nemen wel deel aan de vergadering maar besluiten niet mee te stemmen.
## 1.4 Overzicht van specifieke juridische bronnen en hun inhoud
Een gedetailleerde blik op de verschillende soorten juridische bronnen die via databanken toegankelijk zijn.
### 1.4.1 Wetgeving, decreten en ordonnanties
* **Oorspronkelijke wet, decreet of ordonnantie:** De eerste publicatie van een wetgevende akte.
* **Geconsolideerde wet, decreet of ordonnantie:** De meest recente, bijgewerkte versie van een wetgevende akte, waarin alle wijzigingen zijn verwerkt.
### 1.4.2 Wetgevingsdossier (parlementaire voorbereidingen/geschiedenis)
Dit omvat de documentatie rond de totstandkoming van wetgeving, zoals wetsvoorstellen, amendementen, verslagen en debatten.
### 1.4.3 Rechtspraak (vonnissen en arresten)
Uitspraken van rechtbanken en hoven die een bindende beslissing geven in een concreet geschil.
### 1.4.4 Rechtsleer
Academische teksten, artikelen in juridische tijdschriften, boeken en bijdragen van juristen die juridische doctrines en meningen uiteenzetten.
### 1.4.5 Andere juridische informatie
Dit kan diverse documenten omvatten, zoals modellen van juridische akten, informatie over faillissementen, bewindvoeringen of onbeheerde nalatenschappen.
---
# Analyse van specifieke juridische casussen
Deze sectie biedt een oefening in het toepassen van juridische principes op concrete casussen met behulp van diverse juridische databanken.
### 2.1 Casus 1: Private opsporing
Deze casus behandelt de regulering van het beroep van privédetective, nu "private onderzoeker" genoemd, aan de hand van een federale wet.
#### 2.1.1 Juridische vragen en antwoorden
* **Onderzoek naar seksuele gerichtheid:** Het is voor een private onderzoeker verboden om de seksuele gerichtheid van een persoon te onderzoeken. Dit is vastgelegd in artikel 57, lid 1, 3° van de wet tot regeling van de private opsporing.
* **Maximum geldboete:** De maximum geldboete voor het inwinnen van verboden informatie bedraagt 25.000 euro, conform artikel 151, §1 van de wet tot regeling van de private opsporing.
* **Nadere regels voor boetes:** De nadere regels voor de betaling van minnelijke schikkingen en opgelegde administratieve geldboetes worden vastgelegd in een Koninklijk Besluit (KB). Dit type norm dient om de wet uit te voeren en praktisch toepasbaar te maken.
#### 2.1.2 Benodigde databanken en zoektermen
* **Databank:** Belgisch Staatsblad (voor de oorspronkelijke publicatie van de wet) en Justel (voor geconsolideerde wetgeving).
* **Zoektermen:** "wet tot regeling van de private opsporing", "artikel 57", "artikel 151".
### 2.2 Casus 2: Minderjarige influencers
Deze casus focust op de arbeidswetgeving met betrekking tot minderjarige influencers, met name hun inkomsten en werklast.
#### 2.2.1 Juridische vragen en antwoorden
* **Bestemming van het loon:** Het loon van een minderjarige influencer, zoals Charlotte, moet gestort worden op een geïndividualiseerde spaarrekening op naam van het kind. Deze rekening is geblokkeerd tot de zestiende verjaardag. Ouders kunnen het geld enkel afhalen in het belang van het kind, bijvoorbeeld voor ziektekosten of studiegelden, conform artikel 7.13 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
* **Maximaal aantal werkuren:** Een wetsvoorstel tot wijziging van de arbeidswet voorziet dat het totaal aantal uren dat een minderjarige influencer mag werken per kalenderjaar maximaal 288 uur bedraagt voor kinderen tussen 12 en 15 jaar. Dit zou voor Charlotte betekenen dat haar huidige activiteiten beperkt zouden worden.
#### 2.2.2 Benodigde databanken en zoektermen
* **Databank:** Vlaams Parlement (voor wetsvoorstellen).
* **Zoektermen:** "wetsvoorstel tot wijziging van de arbeidswet", "minderjarige influencers", "loon kind", "aantal uren per kalenderjaar".
### 2.3 Casus 3: Assisenproces en misdaadkwalificatie
Deze casus vraagt om de juridische kwalificatie van een misdaad te bepalen op basis van een nieuwsbericht over een assisenzaak.
#### 2.3.1 Juridische vragen en antwoorden
* **Juridische kwalificatie:** De juridische kwalificatie van de misdaad waaraan de drie beschuldigden schuldig werden bevonden, is "opzettelijke slagen of verwondingen zonder het oogmerk om te doden maar toch met de dood tot gevolg".
#### 2.3.2 Benodigde databanken en zoektermen
* **Databank:** Jura (voor rechtspraak, arresten).
* **Zoektermen:** "Assisenproces", "sekte", "dood Renate Jonkers", "sekteleider Drazen Zabek".
### 2.4 Casus 4: Publicaties in het Belgisch Staatsblad
Deze casus vereist het raadplegen van het Belgisch Staatsblad om specifieke informatie over faillissementen, bewindvoerders en onbeheerde nalatenschappen te vinden.
#### 2.4.1 Juridische vragen en antwoorden
* **Faillissementen geopend door de ondernemingsrechtbank van Gent, afdeling Dendermonde:**
* BENSELLAM REDOUANE (handelsactiviteit: bouw civieltechnische werken voor elektriciteit en telecom).
* W&A DELIVERY BV (handelsactiviteit: goederenvervoer over de weg, m.u.v. verhuisbedrijven).
* EUWORK BV (handelsactiviteit: algemene bouw van residentiële gebouwen).
* **Publicatie van vonnissen over bewindvoerders:** Deze vinden zich op pagina's 93.676 tot en met 93.689.
* **Aantal gepubliceerde onbeheerde nalatenschappen:** Twee.
#### 2.4.2 Benodigde databanken en zoektermen
* **Databank:** Belgisch Staatsblad.
* **Zoektermen:** "Ondernemingsrechtbank Gent afdeling Dendermonde faillissementen", "bewindvoerders", "onbeheerde nalatenschappen", "15 december 2015".
### 2.5 Casus 5: Studentenhuurovereenkomst
Deze casus onderzoekt de vormvereisten voor een studentenhuurovereenkomst in het Vlaams Gewest.
#### 2.5.1 Juridische vragen en antwoorden
* **Vormvereiste studentenhuurovereenkomst:** Een studentenhuurovereenkomst voor een studentenkamer in een studentenhuis in het Vlaams Gewest moet schriftelijk gesloten worden. Dit volgt uit artikel 55 van het Woninghuurdecreet.
#### 2.5.2 Benodigde databanken en zoektermen
* **Databank:** Jura (voor rechtsleer).
* **Zoektermen:** "studentenhuurovereenkomst", "Vlaams Gewest", "schriftelijk", "artikel 55 Woninghuurdecreet".
* **Geraadpleegde bronnen (voorbeeld):**
* TIMMERMANS, R., *De studentenhuurovereenkomst in het Vlaams Gewest* (Huur van een studentenkamer in een studentenhuis), p. 25.
* VANDROMME, T., Art. 1714-1715 oud BW, p. 57.
### 2.6 Casus 6: Juridische tijdschriften
Deze casus vereist het identificeren van de gangbare afkorting van een juridisch tijdschrift en het controleren van de inhoud op rechtspraak.
#### 2.6.1 Juridische vragen en antwoorden
* **Gangbare afkorting:** De gangbare afkorting van het tijdschrift "Computerrecht: Tijdschrift voor informatica, telecommunicatie en recht" is Computerr.
* **Bevat de editie rechtspraak?** Nee, de voorlaatste editie bevat naast rechtsleer enkel Europese rechtspraak.
#### 2.6.2 Benodigde databanken en zoektermen
* **Databank:** Jura (voor juridische tijdschriften).
* **Zoektermen:** "Computerrecht: Tijdschrift voor informatica, telecommunicatie en recht", "afkorting", "inhoudsopgave".
### 2.7 Casus 7: Open scholen decreet
Deze casus gaat over een decreet van het Vlaams Parlement betreffende het openstellen van schoolruimtes en vraagt om informatie uit het decreet zelf en de parlementaire voorbereidingen.
#### 2.7.1 Algemene informatie over juridische bronnen
* **Wetgeving:** Kan oorspronkelijk, geconsolideerd, of een wetsgevingsdossier zijn.
* **Rechtspraak:** Vonnissen of arresten.
* **Rechtsleer:** Juridische tijdschriften, boeken, bijdragen.
* **Andere:** Modellen, onbeheerde nalatenschappen, faillissementen, bewind.
#### 2.7.2 Specifieke informatie over het decreet "open scholen"
* **Datum van bekendmaking:** 4 december 2023.
* **Datum van inwerkingtreding:** 1 maart 2024 (de eerste dag van de derde maand na de bekendmaking).
* **Datum van afkondiging:** 17 november 2023.
* **Uniek identificatienummer:** 1746 (2023-2024).
* **Databank:** Website van het Vlaams Parlement, aangezien het een decreet op Vlaams niveau betreft en het uniek identificatienummer Vlaams is.
* **Wijzigingen oorspronkelijk ontwerp:** Het oorspronkelijke ontwerp werd geen enkele keer gewijzigd. Er waren geen amendementen.
* **Aanneming ontwerp:** Op 15 november 2023.
* **Afwezigen tijdens stemming:** 20 parlementsleden (van de 124).
* **Partij die zich onthield:** Partij PVDA. Een onthouding betekent dat de partij aanwezig is maar geen stem uitbrengt voor of tegen het voorstel, en dus niet deelneemt aan de beslissing.
#### 2.7.3 Benodigde databanken en zoektermen
* **Databank:** Vlaams Parlement (voor decreten en parlementaire voorbereidingen).
* **Zoektermen:** "decreet open scholen", "Katholiek Onderwijs", "parlementaire voorbereidingen", "stemming decreet".
---
# Definitie en classificatie van juridische bronnen
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de verschillende soorten juridische bronnen die de basis vormen van het recht, met een focus op hun identificatie en onderscheiding.
### 3.1 De essentie van juridische bronnen
Juridische bronnen zijn de fundamenten waarop het recht rust. Ze verschaffen de regels en principes die het gedrag van burgers en instellingen sturen en die door de rechterlijke macht kunnen worden toegepast. Het correct identificeren van deze bronnen is cruciaal voor de juridische analyse en de toepassing van het recht.
### 3.2 Classificatie van juridische bronnen
Juridische bronnen kunnen worden ingedeeld op basis van hun oorsprong, bevoegdheid en aard. De belangrijkste categorieën die in deze context worden besproken zijn wetgeving, rechtsleer en rechtspraak.
#### 3.2.1 Wetgeving
Wetgeving omvat officiële regels die door een bevoegde wetgevende macht zijn vastgesteld. Dit is een van de meest directe en bindende bronnen van recht.
* **Officiële publicatie:** Wetgeving wordt doorgaans gepubliceerd in een officiële publicatieblad. Dit garandeert de toegankelijkheid en geldigheid ervan.
* **Belgisch Staatsblad:** Hierin worden wetten, decreten, ordonnanties en andere officiële akten gepubliceerd. Daarnaast vind je er dagelijks informatie over faillissementen, bewindvoerders en onbeheerde nalatenschappen.
* **Geconsolideerde wetgeving:** Dit zijn geactualiseerde versies van wetgeving, waarbij alle wijzigingen en aanvullingen zijn verwerkt.
* **Justel:** Een databank die toegang biedt tot geconsolideerde wetgeving.
* **Parlementaire geschiedenis:** De parlementaire geschiedenis, ook wel parlementaire voorbereidingen genoemd, documenteert het proces van totstandkoming van wetgeving.
* **Vlaams Parlement:** Biedt informatie over de parlementaire geschiedenis en wetgevingsdossiers op Vlaams niveau.
* **De Kamer:** Biedt informatie over de parlementaire geschiedenis en wetgevingsdossiers op federaal niveau.
* **Soorten juridische normen binnen wetgeving:**
* **Wetten, decreten, ordonnanties:** Dit zijn primaire wetgevende akten die op respectievelijk federaal, Vlaams en gemeenschapsniveau worden uitgevaardigd.
* **Koninklijk Besluit (KB):** Een Koninklijk Besluit dient om een wet uit te voeren en praktisch toepasbaar te maken, door de nadere regels voor de toepassing ervan vast te leggen (hoe, waar, wanneer, moet je betalen?).
* **Wetsvoorstellen:** Dit zijn voorstellen tot wetgeving die nog het goedkeuringsproces moeten doorlopen. Ze geven inzicht in de huidige situatie en voorgestelde oplossingen.
> **Tip:** Bij het raadplegen van wetgeving, let altijd op het bestuursniveau (federaal of Vlaams) en het tijdstip van publicatie of inwerkingtreding.
#### 3.2.2 Rechtsleer
Rechtsleer verwijst naar de geschriften van juridische experts, zoals academici en juristen. Deze bronnen analyseren, becommentariëren en interpreteren het recht.
* **Publicaties:** Rechtsleer omvat juridische tijdschriften, boeken en bijdragen van auteurs.
* **Rol:** Rechtsleer kan dienen ter verduidelijking van complexe juridische kwesties en ter ondersteuning van juridische argumenten. Het is geen bindende bron, maar kan wel grote invloed hebben op de rechtspraak en de wetgeving.
* **Voorbeelden van rechtsbronnen die rechtsleer bevatten:**
* **Jura:** Een databank met uitgebreide toegang tot rechtsleer.
* **Tijdschriften:** Zoals 'Computerrecht: Tijdschrift voor informatica, telecommunicatie en recht', waarvoor de gangbare afkorting 'Computerr' is.
> **Voorbeeld:** Een student die een huurovereenkomst onderzoekt, kan rechtsleer raadplegen om te achterhalen of een mondelinge overeenkomst bindend is, en verwezen wordt naar auteurs als Timmermans of Vandromme.
#### 3.2.3 Rechtspraak
Rechtspraak omvat de beslissingen van rechterlijke instanties (vonnissen en arresten) die een concrete juridische zaak oplossen.
* **Betekenis:** Rechtspraak is bindend voor de partijen in een specifiek geschil en kan door lagere rechtbanken worden gevolgd (jurisprudentie). Het helpt bij de interpretatie en toepassing van de wet.
* **Publicaties:** Rechtspraak wordt gepubliceerd in juridische tijdschriften en gespecialiseerde databanken.
* **Jura:** Biedt toegang tot rechtspraak.
* **Soorten rechterlijke uitspraken:**
* **Vonnissen:** Uitspraken van rechtbanken van eerste aanleg of vredegerechten.
* **Arresten:** Uitspraken van hogere rechtbanken, zoals het Hof van Cassatie of de hoven van beroep.
* **Specifieke rechtspraak:**
* **Assisenprocessen:** Deze behandelen ernstige misdrijven en leiden tot arresten die de juridische kwalificatie van de misdaad vaststellen.
* **Faillissementen en bewindvoerders:** Vonnissen hieromtrent worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
> **Voorbeeld:** In een zaak over een gewelddadige dood kan het arrest de juridische kwalificatie van de misdaad vaststellen, zoals "opzettelijke slagen of verwondingen zonder het oogmerk om te doden maar toch met de dood tot gevolg".
### 3.3 Andere juridische bronnen
Naast de primaire categorieën bestaan er ook andere bronnen die juridische informatie bevatten.
* **Modellen:** Juridische databanken kunnen ook modellen van documenten aanbieden, die nuttig zijn bij het opstellen van juridische akten.
* **Faillissementen, bewindvoerders en onbeheerde nalatenschappen:** Deze informatie wordt dagelijks gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
### 3.4 Integratie van juridische bronnen
De verschillende juridische bronnen werken samen om een coherent rechtssysteem te vormen. Bij juridisch onderzoek is het essentieel om deze bronnen op de juiste manier te raadplegen en te interpreteren.
> **Tip:** Gebruik gespecialiseerde juridische databanken (zoals Justel, Jura, websites van het Vlaams Parlement en De Kamer) om efficiënt toegang te krijgen tot de relevante juridische bronnen. Noteer altijd de specifieke vindplaats (artikel, lid, paginanummer) van de informatie die je gebruikt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belgisch Staatsblad | De officiële publicatie van wetgeving in België, waaronder wetten, decreten en ordonnanties, alsook dagelijkse publicaties van faillissementen en bewindvoerders. |
| Justel | Een juridische databank die toegang biedt tot geconsolideerde wetgeving, wat betekent dat het de meest recente en actuele versie van wetten en reglementen bevat. |
| Vlaams Parlement | De instelling die verantwoordelijk is voor wetgevende en controlerende taken op Vlaams niveau; de website biedt toegang tot parlementaire geschiedenis en wetgevingsdossiers. |
| De Kamer | De federale wetgevende kamer van België; de website bevat informatie over de federale parlementaire geschiedenis en wetgevingsdossiers op federaal niveau. |
| Jura | Een uitgebreide juridische databank die toegang biedt tot wetgeving, rechtsleer en rechtspraak, inclusief juridische modellen. |
| Geconsolideerde wetgeving | De bijgewerkte en meest actuele versie van een wet of regelgeving, waarin alle wijzigingen en aanvullingen zijn verwerkt. |
| Privédetective / Private onderzoeker | Een persoon die op particuliere basis onderzoek uitvoert, waarbij de uitoefening van dit beroep in België wettelijk is gereglementeerd. |
| Sexuele gerichtheid | De seksuele aantrekking van een persoon tot andere personen, wat een beschermd persoonsgegeven is onder de privacywetgeving. |
| Maximum geldboete | Het hoogste bedrag dat door een rechtbank of administratieve instantie als straf voor een overtreding kan worden opgelegd. |
| Administratieve geldboete | Een boete die wordt opgelegd door een administratieve overheid voor de overtreding van bepaalde regels of voorschriften. |
| Koninklijk Besluit (KB) | Een uitvoerend besluit dat door de Koning en de bevoegde minister(s) wordt genomen om de toepassing van een wet in detail te regelen. |
| Wetsvoorstel | Een initiatief tot wetgeving dat wordt voorgelegd aan het parlement met het doel om een nieuwe wet te creëren of bestaande wetgeving te wijzigen. |
| Minderjarige influencer | Een persoon onder de leeftijd van 18 jaar die actief is op sociale media en commerciële content promoot, vaak met een grote online aanhang. |
| Arbeidswet van 1971 | Een Belgische wet die de arbeidsvoorwaarden regelt, inclusief specifieke bepalingen betreffende de tewerkstelling van minderjarigen. |
| Loon van het kind | De inkomsten die een minderjarige genereert door arbeid of commerciële activiteiten, en de wettelijke regels omtrent de besteding en het beheer ervan. |
| Assisenproces | Een gerechtelijke procedure in België die wordt gebruikt voor de berechting van de meest ernstige misdrijven, zoals moord, en waarbij een volksjury een oordeel velt. |
| Juridische kwalificatie | De precieze wettelijke benaming die wordt gegeven aan een strafbaar feit of een handeling, gebaseerd op de specifieke kenmerken ervan volgens de wet. |
| Opzettelijke slagen of verwondingen zonder het oogmerk om te doden maar toch met de dood tot gevolg | Een specifieke juridische kwalificatie voor een misdrijf waarbij opzettelijk letsel wordt toegebracht dat onvoorzien tot de dood leidt. |
| Ondernemingsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen met betrekking tot ondernemingen, waaronder faillissementen en andere insolventieprocedures. |
| Faillissement | Een juridische procedure waarbij een persoon of bedrijf dat niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, onder curatele wordt gesteld ten behoeve van zijn schuldeisers. |
| Handelsactiviteit | De specifieke economische activiteit die een onderneming uitoefent, zoals vermeld in het handelsregister. |
| Vredegerecht | Een lokaal gerecht dat bevoegd is voor kleinere civiele geschillen en bepaalde administratieve zaken, zoals de aanstelling van bewindvoerders. |
| Bewindvoerder | Een persoon die door de rechter wordt aangewezen om de financiële en/of persoonlijke zaken van iemand anders te beheren die daartoe zelf niet in staat is. |
| Onbeheerde nalatenschap | Een erfenis waarbij de erfgenamen onbekend zijn of de erfenis hebben verworpen, en die onder beheer wordt geplaatst door een curator. |
| Studentenhuurovereenkomst | Een huurcontract specifiek bedoeld voor studenten, dat regiuleert hoe een student een kamer huurt, meestal binnen een studentenhuis. |
| Woninghuurdecreet | Een decreet dat de regels en voorwaarden voor woninghuur in het Vlaams Gewest bepaalt, inclusief specifieke bepalingen voor studentenkamers. |
| Rechtsleer | De verzameling van geschriften van juridische experts en academici (boeken, artikelen, commentaren) die dienen als interpretatie en analyse van het recht. |
| Computerr. | De gebruikelijke afkorting van het juridische tijdschrift 'Computerrecht: Tijdschrift voor informatica, telecommunicatie en recht'. |
| Europese rechtspraak | Uitspraken en arresten van Europese rechtbanken, zoals het Europees Hof van Justitie, die bindend zijn voor lidstaten. |
| Decreet | Een wetgevende akte die wordt aangenomen door het parlement van een deelstaat (in België, zoals het Vlaams Parlement), met juridische kracht. |
| Open school | Een onderwijsconcept waarbij schoolfaciliteiten ook beschikbaar worden gesteld voor de bredere gemeenschap buiten schooluren. |
| Parlementaire voorbereidingen | De documenten en debatten die plaatsvinden tijdens het wetgevingsproces in het parlement, voorafgaand aan de goedkeuring van een wet of decreet. |
| Amendement | Een formele wijziging of aanvulling die wordt voorgesteld op een wetsvoorstel of bestaande wet tijdens het parlementaire proces. |
| Onthouding bij stemming | Een stemgedrag waarbij een parlementariër of partij ervoor kiest om geen voor- of tegenstem uit te brengen, maar wel aanwezig is bij de stemming. |
Cover
ilovepdf_merged (5).pdf
Summary
# De formele rechtsbronnen en de hiërarchie der rechtsnormen
Dit onderwerp verkent de oorsprong van rechtsregels en de hiërarchische structuur waarin deze normen zich tot elkaar verhouden [3](#page=3) [7](#page=7).
### 1.1 Enkele principes
#### 1.1.1 Kenbaarheid van de rechtsregel
Een fundamenteel principe is dat rechtsregels kenbaar moeten zijn voor de burgers. Dit principe, bekend als \_nemo censetur ignorare legem, impliceert dat niemand zich op onwetendheid kan beroepen bij het overtreden van de wet. Hoewel het praktisch onmogelijk is om alle regels te kennen, wordt aangenomen dat dit wel mogelijk moet zijn. Kenbaarheid vereist dat rechtsnormen publiek toegankelijk zijn via officiële publicatie, vooral voor materiële wetten. Dit gebeurt onder meer in het Belgisch Staatsblad of het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L). Wanneer een wet ingrijpend gewijzigd wordt, kan een geconsolideerde tekst worden opgesteld die alle wijzigingen in één versie bevat. Coördinatie brengt uiteenlopende bepalingen technisch samen zonder inhoudelijke wijziging, terwijl codificatie de wetgever ertoe aanzet om diverse normen over een thema in één systematisch wetboek te bundelen [51](#page=51) [6](#page=6).
#### 1.1.2 De verschillende rechtsbronnen en hun onderlinge verhouding
Er bestaat een hiërarchie tussen de formele rechtsbronnen, wat betekent dat hogere normen voorrang hebben op lagere normen. Bij een rechtsvraag raadpleegt men eerst de wet, en bij onduidelijkheid verder rechtspraak en rechtsleer. Hoewel rechtsleer praktisch vaak als eerste geraadpleegd wordt vanwege de overzichtelijkheid, is deze juridisch minder sterk dan wet en rechtspraak. Binnen de rechtspraak en rechtsleer bestaat eveneens een interne rangorde; vaste rechtspraak of arresten van het Hof van Cassatie wegen zwaarder dan een enkel vonnis, en gezaghebbende doctrine heeft meer gewicht dan dat van een toevallige auteur. Deze interne hiërarchie is echter niet afdwingbaar zoals bij wetgeving; lagere rechtsbronnen mogen niet afwijken van hogere materiële normen [51](#page=51) [7](#page=7).
#### 1.1.3 Werking in de tijd
Het basisprincipe is niet-retroactiviteit: wetten werken in beginsel alleen voor de toekomst en hebben geen terugwerkende kracht, tenzij dit uitdrukkelijk is bepaald. Uitzonderingen zijn met name de zachtere strafwet, die van toepassing is op feiten die nog beoordeeld moeten worden. Een nieuwe norm geldt vanaf haar officiële publicatie, met een bepaalde termijn voor inwerkingtreding, variërend per publicatieorgaan (bv. 10 dagen voor het Belgisch Staatsblad, 20 dagen voor het Publicatieblad van de EU). Een oude rechtsregel blijft gelden totdat deze uitdrukkelijk wordt opgeheven of onverenigbaar is met nieuwe regels, volgens het principe \_lex posterior derogat anteriori (de latere wet gaat voor op de vroegere). Overgangsrecht regelt situaties die onder oude en nieuwe regels vallen; dwingende normen hebben onmiddellijke werking, aanvullende normen eerbiedigende werking, tenzij de wet anders bepaalt. Er zijn drie cruciale data bij een wet: de afkondiging (ondertekening), de publicatie (kenbaarheid) en de inwerkingtreding (toepassing) [10](#page=10) [52](#page=52) [8](#page=8).
#### 1.1.4 Werking in de ruimte
Normen gelden binnen het rechtssysteem waarin ze zijn uitgevaardigd, hetzij territoriaal (binnen het grondgebied) of personeel (op alle rechtssubjecten). Territoriale normen gelden voor iedereen die zich op het Belgische grondgebied bevindt, ongeacht nationaliteit, zoals verkeersregels. Personele normen volgen bepaalde personen, ongeacht waar ze zich bevinden, zoals huwelijksrecht van Belgen. Grensoverschrijdende problemen worden geregeld door internationaal privaatrecht (IPR) [11](#page=11) [52](#page=52).
### 1.2 Het toepassen van de rechtsregel
* Om een juridisch probleem op te lossen, start men van de concrete feiten en leidt daaruit de relevante rechtsregel af (inductie). De rechter moet de algemene wettelijke bewoordingen invullen aan de hand van de omstandigheden van het geval. Dit proces omvat interpretatie, waarbij de betekenis en draagwijdte van een rechtsregel wordt verduidelijkt, vooral bij vage teksten.
* Interpretatie kan geschieden door de wetgever zelf (authentieke interpretatie), door rechters (rechterlijke interpretatie, gestuurd door hogere rechtspraak zoals die van het Hof van Cassatie) of door rechtsgeleerden (doctrinaire interpretatie). Ook gewoonte kan als interpretator optreden. Verschillende interpretatiemethoden bestaan: exegetisch (letterlijke tekst), systematisch (plaats in het rechtssysteem), wetshistorisch/rechtshistorisch (historische context), sociologisch (maatschappelijke veranderingen) en teleologisch (doel van de wet). Vuistregels zoals de \_potius ut valeat-regel (interpretatie waarbij de norm zinvol blijft) en de beschermingsregel (ten gunste van de beschermde partij) worden toegepast.
* Juridische deductie behelst de logische toepassing van de algemene rechtsregel op het concrete geval, waarbij redeneringsschema's zoals analogie (\_a pari, \_a contrario, \_a fortiori) en subsidiariteit worden gebruikt. Uitzonderingen worden strikt uitgelegd, en in strafrecht is interpretatie beperkt door het legaliteitsbeginsel en het verbod op analogie ten nadele van de beklaagde [53](#page=53) [54](#page=54).
### 1.3 De hiërarchie van (materiële) wetten
Er is een hiërarchie tussen normen uitgevaardigd door verschillende overheden (federaal, gewesten, gemeentes) en collectieve overeenkomsten, met als principe dat lagere normen verenigbaar moeten zijn met hogere. Het Grondwettelijk Hof kan wetten vernietigen die in strijd zijn met bepaalde grondwetsbepalingen. Deze hiërarchie betreft de kracht van normen en is onderscheiden van territoriale of temporele gelding [25](#page=25) [54](#page=54).
#### 1.3.1 Inter- en supranationale normen
Internationaal recht ontstaat uit verdragen en gewoonten tussen staten, terwijl supranationaal recht (bv. EU-recht) voortkomt uit organisaties met rechtsmacht boven lidstaten. België kent een monistisch systeem, waarbij internationale en Europese normen direct deel uitmaken van het rechtssysteem en, indien ze rechtstreeks werkend zijn, door burgers kunnen worden ingeroepen. Rechtstreekse werking vereist dat de bepaling duidelijk, volledig en onvoorwaardelijk is. Binnen EU-recht is er onderscheid tussen primair recht (verdragen) en secundair recht (verordeningen, richtlijnen). Richtlijnen vereisen omzetting, maar kunnen bij niet-tijdige omzetting toch rechtstreekse of richtlijnconforme werking krijgen. Europees recht heeft, mits rechtstreeks werkend, voorrang op nationaal recht. Nationale rechters moeten strijdige nationale normen buiten toepassing laten ten gunste van EU-normen met rechtstreekse werking [28](#page=28) [29](#page=29) [55](#page=55) [56](#page=56).
#### 1.3.2 Grondwet
De Grondwet van 1831, met latere wijzigingen, vormt het fundament van de staatsstructuur, de instellingen en de fundamentele rechten. Ze is moeilijk te wijzigen via een bijzondere tweestapsprocedure. Hoewel traditioneel de hoogste nationale norm, kan rechtstreeks werkend internationaal recht, zoals mensenrechtenverdragen en EU-recht, in geval van conflict voorrang hebben op de Grondwet [30](#page=30) [31](#page=31) [55](#page=55) [56](#page=56).
#### 1.3.3 Bijzondere wetten en bijzondere decreten
Deze normen, die deel uitmaken van de Belgische constitutie in brede zin, worden gestemd met een "bijzondere meerderheid" (gewone meerderheid per taalgroep en 2/3 meerderheid). Ze hebben een hogere rang dan gewone wetten/decreten omdat ze constitutionele evenwichten concretiseren. Voorbeelden zijn wetten op de financiering van gemeenschappen/gewesten en de werking van het Grondwettelijk Hof [32](#page=32) [56](#page=56).
#### 1.3.4 Formele wetten, decreten, ordonnanties, besluitwetten, genummerde KB's
Wetten in formele zin worden aangenomen door het parlement (bv. Kamer van Volksvertegenwoordigers). Op deelstaatniveau heten deze decreten (gemeenschappen/gewesten) of ordonnanties (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en hebben ze dezelfde hiërarchische kracht. Besluitwetten ontstaan in crisissituaties waar er geen parlement is, en genummerde KB's of volmachtsbesluiten worden uitgevaardigd wanneer het parlement tijdelijk wetgevende macht overdraagt aan de regering. Programmawetten en wetten houdende diverse bepalingen bundelen uiteenlopende maatregelen en staan juridisch gelijk aan gewone wetten. Het Grondwettelijk Hof kan wetten en decreten vernietigen die bevoegdheidsverdelingen of beginselen zoals het gelijkheidsbeginsel schenden [33](#page=33) [34](#page=34) [56](#page=56).
#### 1.3.5 Koninklijke besluiten en besluiten van de Gem/Gew. regering
Deze besluiten behoren tot het niveau van de uitvoerende macht en hebben tot doel hogere normen te verfijnen en praktisch toepasselijk te maken. Ze moeten steeds een wettelijke basis (legaliteit) hebben en worden in de aanhef vermeld. Binnen deze juridische grenzen heeft het bestuur beleidsvrijheid (opportuniteit). Indien de wettelijke basis ontbreekt of wordt overschreden, kan de Raad van State het besluit vernietigen wegens onwettigheid [35](#page=35) [57](#page=57).
#### 1.3.6 Ministeriële besluiten
Deze besluiten bevinden zich op het niveau van de uitvoerende macht en verfijnen of concretiseren normen nog verder. Net als KB's moeten ze een wettelijke basis (legaliteit) hebben [36](#page=36) [57](#page=57).
#### 1.3.7 Provinciale en gemeentelijke reglementen
Deze reglementen regelen zaken van provinciaal of gemeentelijk belang, binnen de grenzen van hun bevoegdheden en in overeenstemming met hogere normen. Ook hier geldt het onderscheid tussen legaliteit (juridische toelaatbaarheid) en opportuniteit (wenselijkheid) [37](#page=37) [57](#page=57).
#### 1.3.8 Ministeriële e.a. rondzendbrieven, circulaires en soft law
Rondzendbrieven en circulaires creëren geen nieuwe regels maar bieden richtlijnen aan diensten voor een uniforme toepassing en interpretatie van bestaande regels. Soft law, zoals gedragscodes en aanbevelingen, heeft geen bindende kracht maar beïnvloedt wel de toepassing van normen [38](#page=38) [57](#page=57) [58](#page=58).
#### 1.3.9 Controle op legaliteit
Elke rechter kan de exceptie van onwettigheid opwerpen (art. 159 Gw.). Een vernietigingsverzoek bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is mogelijk binnen 60 dagen na uitputting van administratief beroep. Rechters kunnen een besluit weigeren toe te passen als het strijdig is met de grondwet, wet of algemene rechtsbeginselen, zelfs zonder formele vernietiging [39](#page=39) [57](#page=57).
### 1.4 Rechtspraak
#### 1.4.1 Rechtspraak als formele rechtsbron
Rechtspraak beslecht concrete geschillen en vult algemene, wettelijke normen aan en verduidelijkt deze. Het omvat ook beslissingen van buitengerechtelijke colleges zoals tuchtorganen of arbitragecommissies. België kent geen strikt precedentenstelstel, maar belangrijke uitspraken, vooral van hogere rechtbanken zoals het Hof van Cassatie, krijgen gezag en sturen de interpretatie. Rechtsweigering is verboden; rechters moeten uitspraak doen, desnoods door zelf het recht te vinden [42](#page=42) [43](#page=43) [58](#page=58).
#### 1.4.2 Criteria voor gezaghebbende rechtspraak
Bij het beoordelen van rechtspraak kijkt men naar kwantiteit (veel gelijksoortige beslissingen) en kwaliteit (gezaghebbende rechters). Vaste rechtspraak, een herhaald patroon van gelijkaardige uitspraken van hogere rechtbanken en hoven, is bijzonder belangrijk. Arresten van het Hof van Cassatie, de Raad van State, het Grondwettelijk Hof en Europese hoven wegen het zwaarst vanwege hun interpretatieautoriteit [44](#page=44) [58](#page=58).
#### 1.4.3 Publicatie van rechtspraak
Rechterlijke beslissingen moeten in België niet systematisch officieel worden gepubliceerd. Veel rechtspraak wordt via media bekend, vaak enkel het beschikkend gedeelte en de motivering. De motivering, die de rechtsregels en hun interpretatie op de feiten uitlegt, is cruciaal voor het belang van een uitspraak als rechtsbron. Publicatie gebeurt via tijdschriften, boeken of databanken, en uitspraken krijgen soms een uniek ECLI-nummer [59](#page=59).
### 1.5 Rechtsleer
Rechtsleer, of doctrine, omvat alle wetenschappelijke en praktijkgerichte teksten van juristen over het recht, zoals handboeken, artikelen en noten. Universiteiten, advocaten en andere juristen analyseren en becommentariëren wetten en rechtspraak, wat bijdraagt aan de systematisering, kritiek en ontwikkeling van het recht. Hoewel standpunten uit de rechtsleer geen bindende kracht hebben, kunnen ze, afhankelijk van de reputatie van de auteur en de kwaliteit van de argumentatie, aanzienlijk gezag verwerven en de rechtspraak beïnvloeden [46](#page=46) [59](#page=59).
### 1.6 Gewoonte (en gebruiken)
Gewoonterecht, historisch een belangrijke bron, bestaat uit vaste, herhaalde gedragingen (objectief element) met de overtuiging dat deze juridisch verplicht zijn (subjectief element). Het verschilt van gebruiken, die een veelvoorkomende praktijk zijn zonder juridisch dwingend karakter of sanctie. Een gewoonte kan de wet concretiseren (\_consuetudo secundum legem), leemtes opvullen (\_praeter legem), of in uitzonderlijke gevallen tegen een wet ingaan als deze in de praktijk niet meer wordt toegepast (\_contra legem). Onbruik (\_desuetudo) treedt op wanneer een wettelijke regel langdurig niet meer wordt toegepast, wat kan duiden op verlies van sociale relevantie [48](#page=48) [59](#page=59) [60](#page=60).
### 1.7 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele, vaak ongeschreven principes die als autonome rechtsbron worden erkend en waarop het recht steunt, soms aangevuld in de grondwet. Ze drukken een algemeen rechts- en rechtvaardigheidsgevoel uit, zoals het verbod op eigenrichting of het beginsel dat niemand in zijn eigen zaak rechter mag zijn. In het administratief recht spreekt men specifiek over beginselen van behoorlijk bestuur (bv. hoorrecht, redelijke termijn), die hiërarchisch onder de grondwet maar boven gewone bestuurshandelingen staan [50](#page=50) [60](#page=60).
* * *
# Het toepassen van de rechtsregel
De toepassing van een rechtsregel op concrete feiten omvat de processen van inductie, interpretatie en juridische deductie, waarbij verschillende redeneermethoden een rol spelen [13](#page=13).
### 2.1 Recht versus feiten: moment van inductie
Het toepassen van een rechtsregel op feiten begint met het "appreciëren" of juridisch kwalificeren van de feiten door middel van inductie. Dit houdt in dat de "werkelijke" feiten worden gekwalificeerd als een "wettelijk" probleem. Dit gebeurt terwijl de interpretatie van de regel, of het algemene begrip ervan, als vaststaand wordt beschouwd. Deze toepassing dient logisch te zijn [14](#page=14).
Om een juridisch probleem op te lossen, vertrekt men van de concrete feiten en probeert daaruit de relevante rechtsregel af te leiden; dit is een beweging van feiten naar recht (inductie), waarbij de feiten juridisch gekwalificeerd moeten worden. De rechter moet de vaak vage of algemene wettelijke bewoordingen concreet invullen aan de hand van de omstandigheden van het geval om te bepalen of een situatie onder de regel valt. Zijn beoordeling is een appreciatie van zowel de draagwijdte van de rechtsregel als van de feiten; een andere rechter kan in theorie tot een andere appreciatie komen, zonder dat de regel zelf verandert [53](#page=53).
### 2.2 Recht versus feiten: interpretatie
Interpretatie is het verfijnen, verduidelijken, concreter maken of toepasselijker maken van een (vaststaande) rechtsregel. Dit kan gebeuren op macroniveau (de materiële wet) en op microniveau (de wilsuiting der partijen, of de rechter) [15](#page=15).
#### 2.2.1 Wie interpreteert?
Interpretatie kan plaatsvinden door verschillende actoren:
* De wetgever: authentieke interpretatie (retroactief) [16](#page=16).
* De rechtspraak (casuïstiek, praetoriaanse rechtsvorming) [16](#page=16).
* De rechtsleer of doctrine [16](#page=16).
* Gewoonte: secundum legem (de gebruikelijke betekenis) [16](#page=16).
De rechter interpreteert onvermijdelijk ook (rechterlijke of praetoriaanse interpretatie); hogere rechtspraak (vooral van het Hof van Cassatie en internationale hoven) stuurt en harmoniseert de interpretatie van lagere rechters. Doctrinaire interpretatie is het werk van rechtsgeleerden; zij analyseren en bekritiseren rechtspraak en wetgeving en hun standpunten wegen door in de praktijk. Ook de gewoonte functioneert als interpretator: vaste gebruikelijke toepassingen van wettelijke regels krijgen interpretatieve waarde en kleuren zo de inhoud van de norm [53](#page=53).
#### 2.2.2 Hoe wordt er geïnterpreteerd?
Er bestaan verschillende interpretatiemethoden:
* **Exegetische methode:** Blijft zo dicht mogelijk bij de letterlijke tekst [53](#page=53).
* **Systematische interpretatie:** Kijkt naar de plaats van de regel in het geheel van de wet [53](#page=53).
* **Wetshistorische en rechtshistorische methode:** Gaan na in welke historische context de regel tot stand is gekomen en hoe hij past in de ontwikkeling van het recht [53](#page=53).
* **Sociologische methode:** Past de regel aan aan veranderde maatschappelijke omstandigheden [54](#page=54).
* **Teleologische interpretatie:** Zoekt naar de bedoeling of het doel (ratio legis) van de wetgever [54](#page=54).
Daarnaast zijn er praktische vuistregels:
* Potius ut valeat-regel: kies de interpretatie waarbij de norm zinvol blijft [54](#page=54).
* Beschermingsregel: bij twijfel interpreteren in het voordeel van de beschermde partij (bv. werknemer, consument) [54](#page=54).
#### 2.2.3 Wat interpreteert men?
Interpretatie kan gebeuren door:
* De wetgever zelf: officiële of authentieke interpretatie, waarbij een vroegere wet bindend wordt verduidelijkt [53](#page=53).
* Rechters: rechterlijke of praetoriaanse interpretatie [53](#page=53).
* Rechtsgeleerden: doctrinaire interpretatie [53](#page=53).
* Gewoonte: krijgt interpretatieve waarde [53](#page=53).
Interpretatie gaat over het verduidelijken van een rechtsregel: nagaan wat precies de bedoeling en draagwijdte van de norm is, vooral wanneer de tekst vaag is. Ze kan bestaan uit een loutere verduidelijking van de woorden, maar vaak ook uit een feitelijke invulling: voorbeelden en concrete situaties maken de algemene regel scherper. Niet alleen wetten kunnen geïnterpreteerd worden, ook rechtspraak en gebruiken; op macroniveau kan de wetgever interpretatieregels geven, op microniveau vullen rechters en rechtspractici de regel in bij concrete gevallen [53](#page=53).
### 2.3 Recht versus feiten: de juridische deductie
De juridische deductie volgt de regels van de klassieke logica, met name het syllogisme (maior, minor, conclusie). Hiervoor wordt de regel eerst herschreven als een klassieke positie (als... dan...). Daarbij is het van belang om noodzakelijke en voldoende voorwaarden uit elkaar te houden, en om onderscheid te maken tussen contradictorische en contraire (meer) begrippen [18](#page=18) [2](#page=2).
De rechter moet van de algemene rechtsregel vertrekken en die logisch toepassen op het concrete geval. Rechtspraak geeft daarvoor typische redeneringsschema's: de rechter formuleert eerst de rechtsregel, past die toe op de vastgestelde feiten en komt zo tot een beslissing (bv. aansprakelijkheid en verkeersrecht of contracten). Bij die toepassing horen soms bijkomende regels, zoals dat uitzonderingen strikt moeten worden uitgelegd en dat in het strafrecht interpretatie beperkt is door het legaliteitsbeginsel en het verbod van analogie ten nadele van de beklaagde [54](#page=54).
#### 2.3.1 Typische juridische redeneringen
* **A pari (analogie):** Een regel wordt uitgebreid naar een vergelijkbaar geval omdat de situatie gelijkaardig is [19](#page=19) [54](#page=54).
* **A contrario:** In een niet-genoemd geval wordt geconcludeerd dat de regel juist niet geldt [19](#page=19) [54](#page=54).
* **A fortiori:** Als de regel geldt voor een lichter geval, dan geldt hij zeker voor een zwaarder geval [19](#page=19) [54](#page=54).
* **Subsidiariteit:** Nagaan of een situatie eerst onder een hoofdregel valt en pas daarna of een ondergeschikte regel moet worden toegepast [19](#page=19) [54](#page=54).
#### 2.3.2 Voorbeelden van wetsartikelen voor deductie
* **Art. 1397 Ger.W.:** "Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt en onverminderd de regel van art. 1414, schorsen verzet en hoger beroep tegen eindvonnissen daarvan de tenuitvoerlegging." [20](#page=20).
* **Art. 544 Ger. W.:** "De verslaggever verwijst, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de betrokken partijen, naar de raad alle feiten die aanleiding kunnen geven tot tuchtmaatregelen." [20](#page=20).
* * *
# Verbintenissen uit overeenkomsten en onrechtmatige daad
Dit onderwerp behandelt de totstandkoming, geldigheid, gevolgen en tenietgaan van contracten en de aansprakelijkheid die voortvloeit uit onrechtmatige daden, inclusief specifieke regels en sancties.
## 3\. Verbintenissenrecht: algemeen
Het verbintenissenrecht vormt samen met het goederenrecht de basis van het vermogensrecht, dat alle huidige en toekomstige goederen en schulden van een persoon regelt. Het regelt aanspraken op personen of hun prestaties (vorderingsrechten) en is voornamelijk te vinden in Boek 5 (verbintenissen) en Boek 6 (buitencontractuele aansprakelijkheid) van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het nieuwe verbintenissenrecht geldt voor rechts-handelingen en feiten na de inwerkingtreding van Boek 5 (1 januari 2023) en Boek 6 (1 januari 2025) [60](#page=60) [61](#page=61).
### 3.1 Definitie en soorten van verbintenissen
#### 3.1.1 Definitie van een verbintenis
Een verbintenis is een rechtsband tussen twee of meer personen, waarbij de ene persoon een aanspraak heeft op een prestatie van de andere. De schuldenaar is degene die moet presteren (doen, geven of nalaten), en de schuldeiser is degene die de prestatie mag eisen. De prestatie kan positief (iets doen/geven) of negatief (iets niet doen) zijn. Een verbintenis kan ontstaan uit een rechtshandeling (bv. koopovereenkomst), uit een onrechtmatige daad, of rechtstreeks uit de wet [61](#page=61).
> **Tip:** In een verhouding kan dezelfde persoon tegelijk schuldeiser en schuldenaar zijn, zoals bij ruil [61](#page=61).
#### 3.1.2 Soorten verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende wijzen worden ingedeeld:
##### 3.1.2.1 Indeling op basis van ontstaanswijze
* **Rechtshandeling:** Een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan, zoals een contract. Eenzijdige rechtshandelingen, zoals een aanbod, binden ook [61](#page=61).
* **Rechtfeit:** Een feitelijke gebeurtenis waaraan het recht gevolgen koppelt, zoals een fout die schade veroorzaakt [61](#page=61).
* **Oneigenlijk contract (quasi-contract):** Een geoorloofde handeling die verplichtingen doet ontstaan zonder klassiek contractueel akkoord, zoals zaakwaarneming of onverschuldigde betaling (#page=61, 76) [61](#page=61) [76](#page=76).
##### 3.1.2.2 Indeling op basis van intensiteit
* **Inspanningsverbintenis (middelenverbintenis):** De schuldenaar belooft zich in te spannen, maar garandeert niet het resultaat; aansprakelijkheid ontstaat bij een gebrek aan zorgvuldigheid (#page=61, 62) [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar belooft een bepaald resultaat; niet-naleving leidt tot aansprakelijkheid, tenzij er overmacht is [62](#page=62).
* **Garantieverbintenis:** De schuldenaar staat absoluut in voor het resultaat en blijft aansprakelijk, zelfs bij overmacht [62](#page=62).
> **Tip:** De kwalificatie van de verbintenis (inspanning, resultaat, garantie) is cruciaal voor de bewijslast bij niet-nakoming en hangt af van de contracttekst en de aard van de prestatie [62](#page=62).
##### 3.1.2.3 Indeling op basis van afdwingbaarheid
* **Natuurlijke verbintenis:** Moreel of feitelijk bestaand, maar niet juridisch afdwingbaar (bv. een verjaarde schuld die vrijwillig wordt betaald) [62](#page=62).
* **Civiele (burgerlijke) verbintenis:** Juridisch afdwingbaar; de schuldeiser kan nakoming of schadevergoeding vorderen [62](#page=62).
##### 3.1.2.4 Indeling op basis van belang van de wederpartij
* **Gewone verbintenis:** De identiteit van de schuldenaar is niet doorslaggevend; deze is overdraagbaar [62](#page=62).
* **Verbintenis \_intuitu personae:** Persoonlijk gebonden aan de schuldenaar vanwege diens specifieke kwaliteiten of vertrouwen; bij overlijden of wegvallen van de persoon dooft de verbintenis meestal uit (#page=62, 78) [62](#page=62) [78](#page=78).
#### 3.1.3 Beginselen van het verbintenissenrecht
* **Wilsautonomie:** Iedereen is vrij om verbintenissen aan te gaan en zijn eigen rechtstoestand vorm te geven [62](#page=62).
* **Gerechtvaardigd vertrouwen:** Bij uitleg van contracten wegen de werkelijke wil en het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij zwaarder dan de louter letterlijke bewoordingen [62](#page=62).
* **Verbod van rechtsmisbruik:** Iemand mag zijn recht niet uitoefenen op een manier die de grenzen van normale en zorgvuldige rechtsuitoefening overschrijdt [63](#page=63).
* **\_Fraus omnia corrumpit:** Bedrog of opzettelijk schade/winstbejag kan ertoe leiden dat een rechtsregel haar normale werking verliest [63](#page=63).
### 3.2 Algemeen regime van de verbintenis
De algemene regels die op alle verbintenissen van toepassing zijn, ongeacht hun bron, vormen het algemeen regime van de verbintenissen (Art. 5.1-35 BW) [63](#page=63).
#### 3.2.1 Modaliteiten van de verbintenis
Modaliteiten kunnen de werking van een verbintenis wijzigen. Zonder modaliteit spreekt men van een zuivere verbintenis [63](#page=63).
* **Voorwaarde:** Een toekomstige, onzekere gebeurtenis (#page=63, 79) [63](#page=63) [79](#page=79).
* **Opschortende voorwaarde:** Het ontstaan van de verbintenis hangt af van de vervulling ervan [63](#page=63).
* **Ontbindende voorwaarde:** De verbintenis bestaat, maar kan tenietgaan zodra de voorwaarde intreedt [63](#page=63).
* **Zuiver potestatieve opschortende voorwaarde (in hoofde van de schuldenaar):** Ongeldig omdat het ontstaan uitsluitend van de wil van de schuldenaar afhangt [63](#page=63).
* **Termijn:** Een toekomstige, zekere gebeurtenis die de opeisbaarheid of het einde van de verbintenis regelt [63](#page=63).
#### 3.2.2 Verbintenis met pluraliteit van voorwerp
Meerdere prestaties spelen een rol [63](#page=63).
* **Cumulatieve verbintenis:** Alle prestaties zijn verschuldigd [63](#page=63).
* **Alternatieve verbintenis:** Volstaat de uitvoering van één van de voorzien prestaties; meestal mag de schuldenaar kiezen [63](#page=63).
* **Subsidiaire prestatie:** Een bijkomende prestatie die alleen verschuldigd wordt indien de hoofdprestatie niet kan worden uitgevoerd [64](#page=64).
#### 3.2.3 Verbintenis met pluraliteit van rechtssubjecten
Meerdere schuldenaars en/of schuldeisers delen eenzelfde verbintenis (#page=64, 79) [64](#page=64) [79](#page=79).
* **Principe: deelbaarheid:** Elke schuldenaar is gehouden voor zijn deel, elke schuldeiser kan enkel zijn deel vorderen [64](#page=64).
* **Hoofdelijkheid:** Elke schuldenaar is gehouden voor de volledige schuld [64](#page=64).
* **Ondeelbaarheid:** De prestatie kan niet in stukken worden opgesplitst; elke schuldenaar kan aangesproken worden voor de volledige uitvoering [64](#page=64).
* **\_In solidum-verbonden schuldenaars:** Lijkt op hoofdelijkheid, maar zonder echte hoofdelijke verbintenis; vaak gebruikt wanneer verschillende fouten samen schade veroorzaken [64](#page=64).
#### 3.2.4 Overdracht van de verbintenis
* **Cessiem (overdracht schuldvordering):** De schuldeiser draagt zijn vordering over aan een ander. De overgedragen vordering kan onderworpen zijn aan het **naastingsrecht**, waarbij de schuldenaar de vordering kan afkopen [64](#page=64).
* **Schuldoverdracht:** Verplaatst de positie van de schuldenaar; vereist toestemming van de schuldeiser [64](#page=64).
* **Volkomen contractoverdracht:** Zowel rechten als schulden gaan over [64](#page=64).
* **Onvolkomen contractoverdracht:** De overnemer oefent de rechten uit, maar de overdrager blijft hoofdelijk verbonden voor de schulden [64](#page=64).
#### 3.2.5 Nakoming van de verbintenis
Nakoming/betaling betekent dat de schuldenaar de verschuldigde prestatie levert [64](#page=64).
* **Geldschuld vs. waardeschuld:** Bij een geldschuld volstaat nominale betaling; bij een waardeschuld wordt de werkelijke waarde of schade vergoed [65](#page=65).
* **Vertraagde betaling:** Leidt tot moratoire interest bij geldschulden en vergoedende interest bij waardeschulden [65](#page=65).
* **Verbod van anatocisme:** Interest op achterstallige interest mag in principe geen nieuwe interest opleveren [65](#page=65).
* **Toerekening bij meerdere schulden:** De schuldenaar kan bij deelbetaling kiezen op welke schuld deze wordt toegerekend; anders gelden wettelijke regels [65](#page=65).
* **Derdenbetaling en subrogatie:** Een derde betaalt de schuld, waarna hij in de rechten van de schuldeiser kan treden [65](#page=65).
#### 3.2.6 Niet-nakoming van de verbintenis
* **Toerekenbare niet-nakoming (wanprestatie):** De niet-nakoming is toerekenbaar aan de schuldenaar (#page=65, 83). De schuldeiser heeft als remedies [65](#page=65) [83](#page=83):
* Uitvoering in natura eisen (#page=65, 83) [65](#page=65) [83](#page=83).
* Schadevergoeding vorderen (#page=65, 83) [65](#page=65) [83](#page=83).
* Eigen prestaties opschorten (exceptie van niet-uitvoering) (#page=65, 84) [65](#page=65) [84](#page=84).
* Ontbinding van het contract [83](#page=83).
* Prijsvermindering [83](#page=83).
* **Niet-toerekenbare niet-nakoming (overmacht):** De niet-nakoming is niet te wijten aan de schuldenaar (#page=65, 84). Dit leidt tot bevrijding of opschorting van de verbintenis. Overmacht veronderstelt een onvoorzienbare en onvermijdbare gebeurtenis [65](#page=65) [84](#page=84).
> **Tip:** Hulppersonen die fouten maken bij de uitvoering worden in principe aan de schuldenaar toegerekend, tenzij het gaat om normaal gebruik van zelfstandige beroepsbeoefenaars [65](#page=65).
#### 3.2.7 Bescherming van de rechten van de schuldeiser
* **Zijdelingse vordering:** Schuldeiser oefent in naam van de schuldenaar diens rechten uit [66](#page=66).
* **Pauliaanse vordering:** Schuldeiser kan een rechtshandeling van de schuldenaar aantasten die zijn verhaalsrechten bedrieglijk miskent (#page=66, 84) [66](#page=66) [84](#page=84).
#### 3.2.8 Gronden van tenietgaan van de verbintenis
Naast betaling en ontbinding zijn er bijzondere wijzen van tenietgaan (#page=66, 84) [66](#page=66) [84](#page=84).
* **Bevrijdende verjaring:** Tast de afdwingbaarheid aan, civiele wordt natuurlijke verbintenis [66](#page=66).
* **Schuldvernieuwing (novatie):** Een nieuwe verbintenis vervangt de oude [66](#page=66).
* **Kwijtschelding:** De schuldeiser doet afstand van zijn vorderingsrecht [66](#page=66).
* **Schuldvergelijking (compensatie):** Wederzijdse schulden doven elkaar uit tot het laagste bedrag [66](#page=66).
* **Verval:** De prestatie kan objectief niet meer worden nagekomen, los van aansprakelijkheid [66](#page=66).
* **Schuldvermenging (confusie):** Schuldeiser en schuldenaar vallen samen in één persoon [66](#page=66).
### 3.3 Verbintenissen uit een overeenkomst
Een overeenkomst is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen, bedoeld om verbintenissen te doen ontstaan [66](#page=66).
#### 3.3.1 Soorten contracten
Contracten kunnen worden ingedeeld op basis van:
* **Totstandkoming:**
* **Consensueel:** Ontstaat door loutere wilsovereenstemming [67](#page=67).
* **Formeel:** Vereist een voorgeschreven vorm (bv. notariële akte) [67](#page=67).
* **Zakelijk:** Ontstaat pas bij overdracht of aflevering van een zaak [67](#page=67).
* **Verplichtingen:**
* **Wederkerig:** Beide partijen verbinden zich tegenover elkaar [67](#page=67).
* **Eenzijdig:** Slechts één partij neemt verbintenissen op zich [67](#page=67).
* **Voordeel/Tegenprestatie:**
* **Onder bezwarende titel:** Elke partij krijgt een voordeel en levert een tegenprestatie [67](#page=67).
* **Ten kosteloze titel:** Slechts één partij verschaft een voordeel zonder tegenprestatie (bv. schenking) [67](#page=67).
* **Gelijkheid van prestaties:**
* **Vergeldend:** Wederkerige prestaties worden als gelijkwaardig beschouwd [67](#page=67).
* **Kanscontract:** Voordeel afhankelijk van een onzekere gebeurtenis of kans [67](#page=67).
* **Partijen:**
* **B2C (Business-to-Consumer):** Tussen onderneming en consument, met specifieke consumentenbeschermingsregels [67](#page=67).
* **B2B (Business-to-Business):** Tussen ondernemingen, met specifieke regels (bv. tegen onrechtmatige bedingen) [67](#page=67).
* **Administratief contract:** Gesloten door de overheid, met specifieke regels van overheids- en bestuursrecht [67](#page=67).
* **Regeling in de wet:**
* **Benoemde/Bijzondere:** Expliciet in de wet geregeld [68](#page=68).
* **Onbenoemde:** Alleen onder algemeen contractrecht, tenzij rechtspraak analoge toepassing toestaat [68](#page=68).
* **Gemengde:** Combineert elementen van meerdere benoemde contracten [68](#page=68).
#### 3.3.2 Totstandkoming van het contract
Een contract ontstaat door aanbod en aanvaarding. Er is een precontractuele fase met onderhandelingsvrijheid, waarbij partijen zich te goeder trouw moeten gedragen [68](#page=68).
* **Aanbod:** Bevat de essentiële elementen van het contract [68](#page=68).
* **Aanvaarding:** Geldige aanvaarding van het aanbod [68](#page=68).
* **Herroepingsrecht:** Mogelijkheid om binnen een termijn een gesloten contract kosteloos te ontbinden [68](#page=68).
* **Algemene voorwaarden:** Maken deel uit van het contract indien redelijk ter kennis gebracht en (stilzwijgend) aanvaard. Bij conflict gaan onderhandelde voorwaarden voor [68](#page=68).
* **Voorkeurscontract/Optiecontract:** Geeft recht op eerst gecontacteerd te worden of het recht eenzijdig het contract tot stand te brengen [68](#page=68).
#### 3.3.3 Geldigheid van het contract
Voor een geldig contract moet voldaan zijn aan vier wettelijke voorwaarden, aangevuld met eventuele vormvereisten (#page=68, 80) [68](#page=68) [80](#page=80).
1. **Vrije en bewuste toestemming:** De wilsovereenstemming mag niet aangetast zijn door wilsgebreken (#page=69, 80, 81) [69](#page=69) [80](#page=80) [81](#page=81).
* **Dwaling:** Een verschoonbare en doorslaggevende vergissing over een essentieel element (#page=69, 81) [69](#page=69) [81](#page=81).
* **Bedrog:** Opzettelijke misleiding door kunstgrepen of leugens (#page=69, 81) [69](#page=69) [81](#page=81).
* **Geweld:** Onrechtmatige dwang die ernstige vrees inboezemt (#page=69, 81) [69](#page=69) [81](#page=81).
* **Misbruik van omstandigheden (gekwalificeerde benadeling):** Bewust profiteren van de zwakke positie van de ander, wat leidt tot een manifest onevenwichtige overeenkomst (#page=69, 82) [69](#page=69) [82](#page=82).
* **Veinzing/Simulatie:** Een schijncontract naast een verborgen tegenbrief [69](#page=69).
2. **Handelingsbekwaamheid:** De partijen moeten bekwaam zijn om contracten te sluiten (#page=69, 82). Minderjarigen en beschermde personen hebben beperkingen [69](#page=69) [82](#page=82).
3. **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** De prestatie moet bepaalbaar zijn en niet in strijd met openbare orde of dwingend recht (#page=70, 82). Onrechtmatige bedingen die een kennelijk onevenwicht scheppen, zijn nietig [70](#page=70) [82](#page=82).
4. **Geoorloofde oorzaak:** De determinerende beweegreden tot contracteren mag niet strijdig zijn met openbare orde of dwingend recht (#page=70, 82) [70](#page=70) [82](#page=82).
> **Tip:** De geldigheid wordt beoordeeld op het moment van contractsluiting [82](#page=82).
#### 3.3.4 Sanctie bij miskenning geldigheidsvereiste: nietigheid
Een contract dat één van de geldigheidsvereisten mist, is **vernietigbaar** (#page=70, 82) [70](#page=70) [82](#page=82).
* **Absolute nietigheid:** Geschonden regel van openbare orde of algemeen belang; iedereen met belang kan nietigheid vorderen [82](#page=82).
* **Relatieve nietigheid:** Vooral ter bescherming van een partij; enkel die partij kan nietigheid inroepen en afstand doen of bevestigen (#page=70, 82) [70](#page=70) [82](#page=82).
De nietigheid werkt **terugwerkend (ex tunc)**, wat een volledige reset van de situatie impliceert [83](#page=83).
#### 3.3.5 Bewijs, interpretatie en kwalificatie van het contract
* **Bewijs:** Aantonen dat er een overeenkomst is en wat de inhoud ervan is [71](#page=71).
* **Interpretatie:** Nagaan wat de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen was, met voorrang op de letterlijke tekst [71](#page=71).
* **Kwalificatie:** Bepalen onder welke juridische categorie het contract valt om de toepasselijke rechtsregels te bepalen [71](#page=71).
#### 3.3.6 Gevolgen van het contract tussen partijen
Partijen moeten hun overeenkomst te goeder trouw uitvoeren (#page=71, 83) [71](#page=71) [83](#page=83).
* **Bindende kracht:** Elke partij moet uitvoeren, zelfs als de uitvoering zwaarder is geworden [71](#page=71).
* **Imprevisieleer:** Uitzonderlijk kan bij onvoorziene, buitensporig bezwarende omstandigheden aanpassing of beëindiging worden gevraagd (#page=71, 83) [71](#page=71) [83](#page=83).
#### 3.3.7 Gevolgen bij niet-nakoming
* **Toerekenbare niet-nakoming (wanprestatie):**
* **Sancties:** Gedwongen uitvoering, schadeherstel, ontbinding, prijsvermindering, opschorting eigen prestatie (#page=72, 83) [72](#page=72) [83](#page=83).
* Bij wederkerige contracten: \_Exceptio non adimpleti contractus (ENAC) en gerechtelijke ontbinding (#page=72, 84) [72](#page=72) [84](#page=84).
* **Niet-toerekenbare niet-nakoming (overmacht):**
* **Gevolgen:** Opschorting (tijdelijk) of uitdoving van de verbintenis (#page=72, 84) [72](#page=72) [84](#page=84).
* Het risico voor de kosten van overmacht ligt bij de partij die het volgens het contract draagt [72](#page=72).
#### 3.3.8 Gevolgen van het contract voor derden
* **Relativiteitsbeginsel:** Alleen partijen bij het contract verkrijgen in principe rechten en plichten (#page=73, 84) [73](#page=73) [84](#page=84).
* **Tegenwerpelijkheid:** Derden moeten het bestaan van een contract respecteren [73](#page=73).
* **Uitzonderingen op relativiteit:** Rechtstreekse vordering, Pauliaanse vordering (#page=73, 84) [73](#page=73) [84](#page=84).
* **Beding ten behoeve van een derde:** Geeft de derde het recht om zelf nakoming te eisen na aanvaarding [73](#page=73).
* **Sterkmaking:** Iemand verbindt zich ertoe dat een derde een prestatie zal stellen; bij niet-nakoming derde, moet sterkmaker nadeel vergoeden [73](#page=73).
* **Derde die onrechtmatige daad pleegt:** Bewust deelnemen aan of profiteren van contractbreuk van een partij kan tot aansprakelijkheid leiden [73](#page=73).
#### 3.3.9 Tenietgaan van het contract
Een contract kan tenietgaan door verschillende oorzaken, waaronder betaling, nietigverklaring, opzegging, ontbinding of definitieve onmogelijkheid (#page=73, 84). Het einde van een verbintenis is niet altijd het einde van de overeenkomst [73](#page=73) [84](#page=84).
### 3.4 Verbintenissen uit een eenzijdige rechtshandeling
Een eenzijdige rechtshandeling is een wilsuiting van één persoon die rechtsgevolgen beoogt, zoals een testament of aanbod. Geldigheidsvereisten zijn vergelijkbaar met die van contracten, aangevuld met specifieke regels [74](#page=74).
### 3.5 Verbintenissen uit een buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit betreft schade veroorzaken zonder contractuele band. Vanaf 1 januari 2025 geregeld in Art. 6.1-6.40 BW; voordien Art. 1382-1386bis BW [74](#page=74).
#### 3.5.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad (foutaansprakelijkheid)
Drie voorwaarden zijn nodig: een fout, schade en een oorzakelijk verband (#page=74, 75, 85, 86) [74](#page=74) [75](#page=75) [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Fout:** Schending van een wettelijke norm of de algemene zorgvuldigheidsnorm (niet handelen als een normaal voorzichtig en redelijk persoon) (#page=75, 86) [75](#page=75) [86](#page=86).
* **Objectief/materieel element:** De handeling (overtreding rechtsregel of zorgvuldigheidsnorm) [86](#page=86).
* **Subjectief/moreel element:** De toerekenbaarheid van de handeling (schuldbekwaamheid). Kinderen jonger dan 12 jaar zijn principieel niet aansprakelijk (#page=75, 86) [75](#page=75) [86](#page=86).
* **Schade:** Zowel economische als niet-economische aantasting van een juridisch beschermd belang (#page=75, 87). De schadelijder heeft een plicht tot schadebeperking [75](#page=75) [87](#page=87).
* **Causaal (oorzakelijk) verband:** Zonder de fout zou de schade niet zijn ontstaan (\_conditio sine qua non) (#page=75, 87) [75](#page=75) [87](#page=87).
* **Equivalentietheorie:** Bij samenloop van verschillende fouten is elke dader individueel aansprakelijk voor de volledige schade [87](#page=87).
> **Tip:** Er is niet steeds sprake van een eigen fout vooraleer men aansprakelijk is (bv. aansprakelijkheid voor zaken/dieren) [85](#page=85).
#### 3.5.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
* **Ouders/Voogden:** Aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen (vanaf 12 jaar) [75](#page=75).
* **Onderwijsinstellingen:** Aansprakelijk voor schade door leerlingen tijdens schoolactiviteiten [75](#page=75).
* **Aansteller (werkgever):** Foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn aangestelde in uitoefening van functie [75](#page=75).
#### 3.5.3 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
* **Bewaarder van een zaak:** Foutloos aansprakelijk voor schade door een gebrek van de zaak (bv. eigenaar van een gebouw) [75](#page=75).
* **Bewaarder van een dier:** Foutloos aansprakelijk voor schade die het dier veroorzaakt [75](#page=75).
#### 3.5.4 Buitencontractuele en/of contractuele aansprakelijkheid?
De benadeelde kan in principe kiezen tussen een contractuele en buitencontractuele vordering (samenloop), tenzij de wet of contract dit uitsluit. De regimes verschillen o.a. inzake verjaringstermijn en omvang van herstel [75](#page=75).
### 3.6 Verbintenissen uit een oneigenlijk contract (quasi-contract)
Een oneigenlijk contract is een geoorloofde handeling waardoor een verbintenis ontstaat ten voordele van iemand, zonder klassieke contractuele overeenstemming [76](#page=76).
* **Zaakwaarneming:** Iemand behartigt spontaan het belang van een ander zonder opdracht [76](#page=76).
* **Onverschuldigde betaling:** Een prestatie wordt verricht zonder dat daarvoor een schuld bestaat. De ontvanger moet teruggeven wat hij ongerechtvaardigd heeft ontvangen [76](#page=76).
* **Onrechtvaardigde verrijking:** Eén partij geniet een vermogensvoordeel en de andere verarmt zonder geldige rechtsgrond. De verrijkte is gehouden de verarming te vergoeden, maar speelt subsidiair [76](#page=76).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Formele rechtsbronnen | De officiële en door de overheid erkende bronnen waaruit rechtsregels voortkomen, zoals wetten, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte en algemene rechtsbeginselen. Deze bronnen bepalen de geldigheid en toepasbaarheid van juridische normen. |
| Hiërarchie der rechtsnormen | Een principe dat bepaalt dat rechtsnormen op verschillende niveaus staan en dat lagere normen niet mogen strijden met hogere normen. Dit zorgt voor een geordende toepassing van het recht en oplossingen bij conflicten tussen normen van verschillend niveau. |
| Nemo censetur ignorare legem | Een rechtsbeginsel dat stelt dat niemand geacht kan worden de wet niet te kennen. Dit betekent dat men zich niet kan beroepen op onwetendheid om overtreding van de wet te rechtvaardigen, hoewel er uitzonderingen mogelijk zijn in specifieke omstandigheden. |
| Retroactiviteit | Het beginsel dat nieuwe wetten in principe alleen van toepassing zijn op toekomstige feiten en situaties, en niet op gebeurtenissen uit het verleden. Terugwerkende kracht is een uitzondering die expliciet in de wet moet worden bepaald. |
| Lex posterior derogat legi priori | Een juridisch principe dat stelt dat een latere wet voorrang heeft op een eerdere wet. Dit principe wordt toegepast wanneer er een conflict is tussen twee wetten die op hetzelfde gebied van toepassing zijn. |
| Lex specialis derogat legi generali | Een juridisch principe dat stelt dat een specifieke wet voorrang heeft op een algemene wet. Dit betekent dat als er een specifieke regel bestaat voor een bepaalde situatie, deze regel prevaleert boven een algemenere regel. |
| Juridische deductie | Het proces waarbij men vanuit een algemene rechtsregel door middel van logische redeneringen tot een specifieke conclusie komt, toegepast op de feiten van een concreet geval. Dit is een essentieel onderdeel van het juridisch redeneren, vaak vormgegeven als een syllogisme. |
| Materiële wet | Een norm die algemene regels bevat en is uitgevaardigd door een wetgevende overheid. De hiërarchie van materiële wetten is cruciaal voor het oplossen van conflicten tussen normen van verschillende overheden of op verschillende niveaus. |
| Rechtspraak | De verzameling uitspraken van rechterlijke instanties die een concrete rechtsvraag beslechten. Hoewel België geen strikt precedentenrecht kent, hebben belangrijke uitspraken en vaste rechtspraak veel gezag en sturen ze de interpretatie van lagere rechtbanken. |
| Rechtsleer | De wetenschappelijke en juridische literatuur, geschreven door rechtsgeleerden, die commentaar levert op wetgeving, rechtspraak en rechtsprincipes. De rechtsleer heeft geen bindende kracht, maar kan de rechtspraak en de ontwikkeling van het recht wel beïnvloeden. |
| Gewoonte | Een langdurig en herhaaldelijk gedragspatroon dat binnen een gemeenschap als juridisch verplicht wordt beschouwd (usus en opinio iuris). Historisch een belangrijke rechtsbron, maar nu met een meer beperkte rol, vooral als aanvulling op of interpretatie van de wet. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele, vaak ongeschreven principes die aan het recht ten grondslag liggen en als autonome rechtsbron worden erkend. Ze drukken een algemeen rechts- en rechtvaardigheidsgevoel uit en zijn cruciaal in diverse rechtsgebieden. |
| Monisme | Een benadering waarbij internationaal en nationaal recht als onderdeel van hetzelfde rechtssysteem worden beschouwd. In monistische systemen kunnen internationale normen, indien ze rechtstreekse werking hebben, rechtstreeks door burgers worden toegepast en ingeroepen voor de rechter. |
| Richtlijn | Een supranationale rechtsnorm (bv. van de Europese Unie) die bindend is voor lidstaten wat betreft het te bereiken resultaat, maar waarbij de lidstaten de vorm en middelen van omzetting naar nationaal recht zelf mogen bepalen. Richtlijnen hebben vaak beperkte directe werking. |
| Grondwet | De hoogste nationale rechtsnorm die de fundamentele rechten van burgers en de structuur van de staatsinrichting bepaalt. Wijzigingen van de grondwet zijn aan strikte en verzwaarde procedures onderworpen. |
| Wet in formele zin | Een norm die tot stand is gekomen via de procedure die de grondwet voorschrijft voor de totstandkoming van wetten, waarbij de wetgevende macht (parlement) de norm aanneemt. Dit staat tegenover een materiële wet die inhoudelijk algemene regels bevat. |
| Koninklijk Besluit (KB) | Een besluit genomen door de Koning en de regering, waarmee uitvoerende wetgeving wordt vastgesteld. KB's concretiseren en verfijnen de wet en moeten steeds een wettelijke basis hebben (legaliteit). |
| Raad van State | De hoogste administratieve rechtbank in België, bevoegd voor het vernietigen van besluiten van de uitvoerende macht die onwettig zijn, en voor het adviseren over wetgevingsprojecten. |
| Totstandkoming van het contract | Het juridische proces waarbij een contract geldig wordt gevormd, bestaande uit de precontractuele fase, aanbod, aanvaarding en de voldoening aan de geldigheidsvereisten. |
| Geldigheidsvereisten van een contract | De voorwaarden die nodig zijn om een contract als juridisch geldig te beschouwen, waaronder toestemming, bekwaamheid, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. |
| Wilsgebreken | Gebreken die de vrije en bewuste toestemming van een partij bij een contract aantasten, zoals dwaling, bedrog, geweld en misbruik van omstandigheden. Wilsgebreken leiden tot relatieve nietigheid van het contract. |
| Nietigheid | De sanctie die wordt opgelegd wanneer een contract niet voldoet aan de geldigheidsvereisten. Dit kan absolute nietigheid zijn (schending van openbare orde) of relatieve nietigheid (schending van particulier belang), met terugwerkende kracht. |
| Wanprestatie | Niet-nakoming van een contractuele verbintenis door toedoen van de schuldenaar. De schuldeiser kan dan kiezen voor gedwongen uitvoering, schadevergoeding, ontbinding van het contract of opschorting van eigen prestaties. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die onvoorzienbaar en onvermijdbaar is en buiten de wil van de schuldenaar valt, waardoor nakoming van een verbintenis onmogelijk wordt. In geval van overmacht is de schuldenaar in principe niet aansprakelijk voor de niet-nakoming. |
| Relativiteit van de overeenkomst | Het principe dat een contract in principe alleen gevolgen heeft voor de partijen die het contract hebben gesloten, en niet voor derden. Derden moeten het bestaan van het contract wel respecteren en kunnen er soms door gebonden worden. |
| Onrechtmatige daad | Een handeling die schade veroorzaakt bij een ander en waarvoor de dader aansprakelijk wordt gesteld, zelfs zonder contractuele relatie. De kernvoorwaarden zijn een fout, schade en een oorzakelijk verband. |
| Foutaansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die ontstaat uit eigen onrechtmatige daad. Er is sprake van een fout wanneer iemand een rechtsregel schendt of niet handelt zoals een zorgvuldig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden zou doen. |
| Causaal verband (oorzakelijk verband) | Het verband tussen een fout en de geleden schade, wat inhoudt dat zonder de fout de schade niet zou zijn ontstaan (conditio sine qua non). Dit is een essentiële voorwaarde om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. |
| Zaakwaarneming | Een quasi-contract waarbij iemand zonder opdracht spontaan het belang van een ander behartigt, met het nuttig oogmerk. De zaakwaarnemer moet de zaak zorgvuldig voortzetten en kan aanspraak maken op vergoeding van nuttige en nodige uitgaven. |
| Onverschuldigde betaling | Het verrichten van een betaling of prestatie zonder dat daarvoor een schuld bestaat. De ontvanger is in principe gehouden het onverschuldigd ontvangen bedrag terug te geven. |
| Onrechtvaardige verrijking | Een quasi-contractuele bron van verbintenissen waarbij de ene partij een vermogensvoordeel geniet ten koste van de andere, zonder geldige rechtsgrond. De verrijkte partij is gehouden de verarming te vergoeden, tot het laagste bedrag van verrijking en verarming. |
Cover
Inleiding_tot_het_Recht_Uitgebreid_Vereenvoudigd.pdf
Summary
# Het begrip recht en de indeling ervan
Het recht omvat een stelsel van bindende regels dat is opgelegd en afgedwongen door een gezaghebbende overheid om de samenleving te ordenen en in stand te houden [1](#page=1).
## 1. Het begrip recht
### 1.1 Definitie van recht
Recht wordt gedefinieerd als een geheel van bindende regels waaraan iedereen zich moet houden. Deze regels zijn bedoeld om de samenleving te ordenen en in stand te houden [1](#page=1) [4](#page=4).
### 1.2 Soorten regels
Binnen het recht worden verschillende soorten regels onderscheiden [1](#page=1):
* Gebods-, verbods- en verlofbepalingen [1](#page=1).
* Regels die toepasselijk zijn na een keuze van partijen of door aanvulling [1](#page=1).
* Ondersteunende regels [1](#page=1).
* Technische regels en formalisme [1](#page=1).
### 1.3 Dwingend en aanvullend recht
Een belangrijk onderscheid binnen de regels is dat tussen dwingend en aanvullend recht [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.3.1 Dwingend recht
Dwingend recht is recht waarvan partijen niet mogen afwijken. Wanneer partijen toch afwijken van een regel van dwingend recht, kan dit leiden tot nietigheid van de overeenkomst [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Absoluut nietig:** Afwijkingen van regels van dwingend recht die betrekking hebben op openbare orde of goede zeden leiden tot absolute nietigheid. De nietigheid kan door de betrokken partijen worden gevraagd, maar de rechter kan deze ook ambtshalve (uit eigen beweging) inroepen. De nietigheid kan op elk moment worden gevraagd, men kan er geen afstand van doen en de overeenkomst kan nooit worden bevestigd [1](#page=1).
* **Relatief nietig:** Afwijkingen van regels van dwingend recht in strikte zin leiden tot relatieve nietigheid. De nietigheid kan enkel worden uitgesproken wanneer één van de partijen hierom verzoekt; de rechter kan dit niet ambtshalve doen. De overeenkomst kan wel worden bevestigd als de zwakkere partij met kennis van de nietigheid afstand doet van zijn recht om de nietigheid in te roepen [2](#page=2).
#### 1.3.2 Aanvullend recht
Aanvullend recht is recht waarvan partijen wel mogen afwijken [2](#page=2).
### 1.4 Doelstellingen van het recht
Het recht dient verschillende doelen om de samenleving te ordenen en in stand te houden ] [1](#page=1) [4](#page=4):
* **Bestaande toestanden en handelingen bekrachtigen:** Het recht beschermt eigendom, zoals de eigendom van een gekochte fiets. Het regelt ook zaken als het huwelijk en wat er gebeurt bij een scheiding [4](#page=4).
* **Morele regels doen naleven:** Het recht verbiedt handelingen die moreel verwerpelijk zijn, zoals diefstal en geweld [4](#page=4).
* **Doelstellingen realiseren, nieuwe toestanden scheppen:** Het recht kan nieuwe regels introduceren om specifieke maatschappelijke doelen te bereiken, zoals milieubescherming of zorg voor iedereen [4](#page=4).
### 1.5 Gezaghebbende overheid
Het recht wordt opgelegd en afgedwongen door een gezaghebbende overheid ] [1](#page=1) [4](#page=4).
#### 1.5.1 Gezag om recht uit te vaardigen
Het gezag om recht uit te vaardigen berust bij het juiste orgaan, dat opereert volgens de juiste procedure en rekening houdt met bevoegdheidsregels en de hiërarchie van normen [4](#page=4).
#### 1.5.2 Gezag om recht af te dwingen
Het recht bevat sancties om de naleving van de regels af te dwingen. Dit gebeurt meestal door de rechterlijke macht, maar ook door administratieve overheden zonder voorafgaande tussenkomst van een rechter. Voorbeelden hiervan zijn boetes voor te hard rijden of voor het niet betalen van belastingen, en gevangenisstraffen voor misdrijven [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijpen wanneer een regel absoluut dan wel relatief nietig is, is cruciaal voor het correct toepassen van het recht. Let goed op of de regel van openbare orde/goede zeden betreft, of dwingend recht in strikte zin [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een huurovereenkomst waarin een huurwaarborg van 6 maanden huur wordt bedongen, terwijl de woninghuurwet een maximum van 3 maanden voorschrijft, is ongeldig omdat deze regel van dwingend recht is [2](#page=2).
## 2. De indeling van het (nationaal) recht
Het nationaal recht kan worden ingedeeld in privaatrecht en publiekrecht [5](#page=5).
### 2.1 Privaatrecht
Het privaatrecht ordent de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling. Het regelt ook de rechtsverhoudingen tussen burgers en publiekrechtelijke rechtspersonen, wanneer deze laatsten op voet van gelijkheid met burgers aan het rechtsverkeer deelnemen en niet als dragers van staatsgezag optreden. Internationaal privaatrecht wordt hierbij niet beschouwd [5](#page=5).
* Privaatrecht richt zich op burgers onderling en particuliere belangen [5](#page=5).
### 2.2 Publiekrecht
Het publiekrecht regelt de inrichting, organisatie en werking van de staat. Het bepaalt de rechtsbetrekkingen van de staat, zijn onderdelen en organen onderling, tegenover burgers, en tegenover andere staten. In het publiekrecht komt het openbaar gezag aan bod en het bevat alle rechtsnormen die het openbaar belang of de openbare orde betreffen. Overeenkomsten die in strijd zijn met het publiekrecht zijn daarom altijd absoluut nietig [5](#page=5).
* Publiekrecht richt zich op de staat versus burgers en het algemeen belang [5](#page=5).
---
# Formele bronnen van recht
Hier is een samenvatting van de formele bronnen van recht, bedoeld als studiehandleiding voor examens.
## 2. Formele bronnen van recht
Dit onderwerp verkent de verschillende formele bronnen waaruit het recht voortkomt en die rechtskracht bezitten.
### 2.1 De aard van formele bronnen van recht
Wanneer gesproken wordt over de 'bronnen van recht', bedoelt men doorgaans de **formele bronnen van recht**. Dit zijn de manieren waarop een rechtsregel tot stand komt en die bepalen waarom een regel daadwerkelijk een rechtsregel is. Dit staat tegenover de materiële of inspiratiebron van een regel, die verklaart waarom de regel is ontstaan [6](#page=6).
### 2.2 Overzicht van formele bronnen
De belangrijkste formele bronnen van recht zijn:
1. Wetgeving [6](#page=6).
2. Rechtspraak [18](#page=18).
3. Rechtsleer [21](#page=21).
4. Gewoonte [22](#page=22).
5. Algemene rechtsbeginselen [23](#page=23).
6. Billijkheid [23](#page=23).
7. Pseudowetgeving [24](#page=24).
### 2.3 Wetgeving
Wetgeving omvat alle rechtsnormen die door een bevoegde overheid worden uitgevaardigd en algemeen bindend zijn. Het is essentieel om de staatsstructuur te begrijpen om de verschillende niveaus van wetgeving te kunnen plaatsen [11](#page=11) [6](#page=6).
#### 2.3.1 Staatsstructuur
België is een parlementaire democratie met een scheiding der machten, een rechtsstaat, een erfelijke constitutionele monarchie en een federalistisch bestel [6](#page=6).
##### 2.3.1.1 Federale politieke instellingen
* **Federale wetgevende macht:**
* Bestaat uit de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, samen het federaal parlement genoemd [7](#page=7).
* De Kamer heeft 150 rechtstreeks verkozen leden [7](#page=7).
* De Senaat telt 60 leden die indirect worden aangewezen of gecoöpteerd [7](#page=7).
* De rol van de Koning is beperkt tot het indienen van wetsontwerpen, bekrachtigen en het beslissen over grondwetsherzieningen [7](#page=7).
* **Federale uitvoerende macht:**
* Berust formeel bij de Koning, maar wordt in de praktijk uitgeoefend door de regering onder ministeriële verantwoordelijkheid (#page=7, 8) [7](#page=7) [8](#page=8).
* De regering wordt geleid door een eerste minister en bestaat uit ministers en staatssecretarissen [8](#page=8).
* De belangrijkste bevoegdheid is de uitvoering van wetten door het maken van koninklijke besluiten. Ministeriële besluiten zijn hieraan ondergeschikt [8](#page=8).
##### 2.3.1.2 Deelstatelijke politieke instellingen
* **Gemeenschappen en Gewesten:**
* Er zijn drie gemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige) en drie gewesten (Vlaams, Waals, Brussels Hoofdstedelijk) [9](#page=9).
* Zij zijn bevoegd voor aangelegenheden die door de Grondwet zijn toegekend, zoals culturele zaken, onderwijs (gemeenschappen) en ruimtelijke ordening, leefmilieu, economie (gewesten) [9](#page=9).
* **Deelstatelijke wetgevende macht:**
* Uitgeoefend door de parlementen van de gemeenschappen en gewesten (één kamer, geen Senaat) [10](#page=10).
* Wetgeving op dit niveau heet **decreten** (gemeenschappen en Vlaams/Waals/Duits gewest) of **ordonnanties** (Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Deze staan op hetzelfde hiërarchische niveau als federale wetten [10](#page=10).
* Bekten en ordonnanties worden bekrachtigd en afgekondigd door de deelregering en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (#page=10, 15, 16) [10](#page=10) [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Deelstatelijke uitvoerende macht:**
* Uitgeoefend door de deelregeringen (gemeenschaps- en gewestregeringen) [10](#page=10).
* Hun besluiten hebben dezelfde rechtsmacht als koninklijke besluiten en worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd [10](#page=10).
##### 2.3.1.3 Provincies en gemeenten
* **Provincies:** Tien provincies met aan het hoofd een gouverneur. De **provincieraad** fungeert als 'wetgevende' macht en maakt provinciale reglementen/verordeningen. De **deputatie** vormt de 'uitvoerende' macht [11](#page=11).
* **Gemeenten:** 581 gemeenten met aan het hoofd een burgemeester. De **gemeenteraad** is de 'wetgevende' macht die gemeentelijke reglementen/verordeningen maakt. Het **college van burgemeester en schepenen** is de 'uitvoerende' macht [11](#page=11).
#### 2.3.2 Onderscheid wetten in formele en materiële zin
* **Wet in formele zin:** Wetgeving die uitgaat van de wetgevende macht, ongeacht de inhoud. Dit omvat federale wetten, decreten en ordonnanties [11](#page=11).
* **Wet in materiële zin:** Rechtsnormen die door een bevoegde overheid worden uitgevaardigd en algemeen bindend zijn. Dit kan ook wetgeving zijn die niet uitgaat van de federale of deelstatelijke wetgever [11](#page=11).
#### 2.3.3 Soorten wetgeving
De hiërarchie van de wetgeving, van hoog naar laag:
1. **Internationaal en Europees recht (met directe werking):**
* **Internationaal recht:** Verdragen (schriftelijke overeenkomsten tussen staten) kunnen directe of indirecte werking hebben [12](#page=12).
* **Europees recht:**
* **Primair recht:** Basisverdragen (VEU, VWEU) en het Handvest Grondrechten EU hebben doorgaans directe werking indien ze nauwkeurig, duidelijk en onvoorwaardelijk zijn [13](#page=13).
* **Secundair recht:**
* **Verordeningen:** Algemene strekking, rechtstreeks van toepassing en bindend in elk onderdeel in de lidstaten [13](#page=13).
* **Richtslijnen:** Algemene strekking of gericht aan specifieke lidstaten. Niet rechtstreeks van toepassing zonder implementatie, tenzij de uitvoeringstermijn verstreken is. Enkel bindend wat het resultaat betreft [13](#page=13).
* **Besluiten:** Gericht aan specifieke lidstaten, ondernemingen of individuen en bindend in elk onderdeel [13](#page=13).
2. **Nationaal recht:**
* **Grondwet:** De meest fundamentele nationale wet, regelt de inrichting van de machten en waarborgt fundamentele rechten en vrijheden (#page=14, 15). Herziening vereist een complexe procedure met 2/3 meerderheid en aanwezigheid [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Wetten (federaal):** Gemaakt door de federale wetgevende macht via verschillende procedures (bicameraal, optioneel bicameraal, monocameraal) [15](#page=15).
* **Decreten en ordonnanties (regionaal):** Gemaakt door de deelstaatparlementen. Staan hiërarchisch op hetzelfde niveau als federale wetten [15](#page=15).
* **Koninklijke besluiten:** Uitvoerende macht, ondergeschikt aan de wet, voeren wetgeving uit [16](#page=16).
* **Besluiten van een deelregering:** Regionale uitvoering van decreten of ordonnanties, vergelijkbaar met koninklijke besluiten op federaal niveau [16](#page=16).
* **Ministeriële besluiten:** Uitvoerende macht door een of meerdere ministers, voeren koninklijke besluiten uit en zijn hieraan ondergeschikt [17](#page=17).
* **Provinciale en gemeentelijke reglementen/verordeningen:** Wetgeving op provinciaal of gemeentelijk niveau, uitgevaardigd door de provincieraad of gemeenteraad [17](#page=17).
#### 2.3.4 Normenconflicten
Bij een conflict tussen normen geldt een hiërarchie. Internationaal recht en Europees recht met directe werking staan boven nationaal recht. Een decreet of ordonnantie staat op hetzelfde niveau als een federale wet (#page=15, 16). Ministeriële besluiten zijn ondergeschikt aan koninklijke besluiten [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18).
### 2.4 Rechtspraak
Rechtspraak omvat alle uitspraken van de verschillende rechtscolleges. De rechterlijke macht is federaal en omvat de 'gewone' rechtbanken en hoven [18](#page=18).
* **Bijzondere instellingen:**
* **Raad van State:** Oordeelt als administratief rechtscollege over beroepen tot nietigverklaring van akten van administratieve overheden. Geeft ook advies bij wetsontwerpen [18](#page=18).
* **Grondwettelijk Hof:** Oordeelt over vernietiging van wetten, decreten of ordonnanties wegens schending van bevoegdheidsregels, rechten en vrijheden, of fiscale bepalingen [19](#page=19).
#### 2.4.1 De rechtscheppende rol van de rechter
De wetgeving kan niet alle concrete problemen voorzien, waardoor de rechter een rol speelt in het uitleggen en interpreteren van de wet. Bij onduidelijkheid of onvolledigheid van de wet kan de rechter een rechtscheppende rol spelen, maar rechtsweigering is verboden [19](#page=19).
#### 2.4.2 Interpretatiemethoden
* **Analogie:** Het uitbreiden van een bestaande regel naar vergelijkbare gevallen. Dit is in principe verboden voor strafrecht [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Rechtsverfijning:** Het beperkter toepassen van de wet om onredelijke gevolgen te vermijden die niet overeenkomen met de bedoeling van de wet [20](#page=20).
#### 2.4.3 Gezag van de uitspraak
Een rechterlijke uitspraak geldt in principe enkel als bindend voor de betrokken partijen. Echter, **constante of vaste rechtspraak**, waarbij gelijkaardige gevallen op een gelijkaardige manier worden opgelost, heeft groot feitelijk gezag. Uitspraken van hogere rechtscolleges (Hof van Cassatie) hebben hierbij meer invloed [20](#page=20).
> **Tip:** De rangorde van feitelijk gezag van uitspraken, van weinig naar veel, is doorgaans: Vonnis van de vrederechter, vonnis van de politierechtbank, vonnis van de rechtbank van eerste aanleg, arrest van het hof van beroep, arrest van het Hof van Cassatie [21](#page=21).
### 2.5 Rechtsleer
Rechtsleer omvat de standpunten, overwegingen en beschrijvingen van rechtsgeleerden, gevonden in juridische handboeken en tijdschriften. Hoewel rechtsleer geen formele bron van recht is (niet bindend) houden rechters en wetgevers er wel rekening mee als inspiratie en gezaghebbende bron [21](#page=21).
### 2.6 Gewoonte
Gewoonte zijn normen die voortkomen uit langdurig en eenvormig gebruik, nageleefd door de gemeenschap in de overtuiging dat het een rechtsregel is [22](#page=22).
* **Vereisten:**
* **Feitelijk:** Een algemeen aanvaard, duurzaam en openbaar gebruik [22](#page=22).
* **Psychologisch:** De overtuiging bij de gemeenschapsleden dat het gebruik de waarde van een norm heeft en juridisch afdwingbaar is [22](#page=22).
* **Beperkte betekenis:** De betekenis van gewoonte als formele bron is beperkt. Gebruiken zijn slechts een bron als de wet of een contract ernaar verwijst. Vaak zijn gewoonten reeds omgezet in wettelijke regels. De gewoonte kan een aanvullende rol spelen waar de wet niets voorziet maar is moeilijk te bewijzen [22](#page=22) [23](#page=23).
### 2.7 Algemene rechtsbeginselen
Dit zijn ongeschreven principes die door iedereen als bindend worden ervaren en het moreel en institutioneel kader van de maatschappelijke organisatie vormen. Ze waarborgen coherentie, vullen leemtes in de wet aan en weerspiegelen de waarden van de samenleving. Voorbeelden zijn het recht van verdediging, het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op rechtsmisbruik [23](#page=23).
### 2.8 Billijkheid
Billijkheid houdt in dat een rechtsnorm opzij wordt geschoven omdat deze in strijd is met het billijkheidsgevoel van een rechter of partij. Dit kan enkel als de wetgever er uitdrukkelijk ruimte voor laat [23](#page=23).
> **Example:** Artikel 3 van de wet betreffende recht op maatschappelijke integratie stelt dat werkbereidheid vereist is, tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is. Artikel 28 van diezelfde wet laat het OCMW toe om af te zien van terugvorderingen omwille van billijkheid [23](#page=23) [24](#page=24).
### 2.9 Pseudowetgeving
Pseudowetgeving omvat documenten zoals dienstnota's, richtlijnen en ministeriële omzendbrieven, opgesteld door hogere overheden om ondergeschikte ambtenaren te helpen en uniforme toepassing van wetgeving te verzekeren. Deze hebben geen kracht van wet en binden noch de rechter, noch de burger, maar ambtenaren hebben wel een gehoorzaamheidsplicht. Ze worden vaak gebruikt voor interpretatieve doeleinden [24](#page=24).
> **Example:** Een algemene omzendbrief van de minister van maatschappelijke integratie gericht aan OCMW's over de toepassing van de wet op maatschappelijke integratie [24](#page=24).
---
# Personen- en familierecht
Dit deel van het cursusmateriaal behandelt de juridische status van personen en de juridische betrekkingen tussen personen, met een focus op zowel individuele rechten en plichten als de juridische structuur van samenlevingsvormen [25](#page=25).
### 3.1 Personenrecht
Het personenrecht richt zich op het begrip 'persoon' in juridische zin, de staat van de persoon, rechts- en handelingsbekwaamheid [25](#page=25).
#### 3.1.1 Het begrip 'persoon'
Een 'persoon' is elke entiteit die drager kan zijn van rechten en plichten, wat wordt aangeduid met de term rechtsbekwaamheid [25](#page=25).
* **Natuurlijk persoon:** Elk mens, van geboorte tot dood, wordt juridisch als persoon beschouwd en is drager van rechten en plichten [25](#page=25).
* Rechtsbekwaamheid kan niet volledig worden verloren; de wet kan echter wel specifieke rechten beperken, zoals ontzetting uit het kiesrecht of verbod voor zorgverleners om schenkingen van patiënten te ontvangen [25](#page=25).
* **Rechtspersoon:** Een groep personen of middelen die juridisch als drager van rechten en plichten fungeert, zoals vennootschappen en verenigingen [26](#page=26).
* Rechtspersonen kunnen, los van de natuurlijke personen of middelen waaruit ze bestaan, deelnemen aan het rechtsverkeer [26](#page=26).
* Zij hebben in principe dezelfde rechten en plichten als natuurlijke personen, met uitzondering van zaken die inherent zijn aan mens-zijn (zoals trouwen of stemmen) [26](#page=26).
#### 3.1.2 Staat van de persoon
De staat van de persoon omvat het geheel van elementen of hoedanigheden die iemands juridische plaats in de maatschappij en familie bepalen. Deze elementen kunnen niet zomaar gewijzigd worden, aangezien ze van openbare orde zijn en wettelijke procedures vereisen [26](#page=26).
* **Nationaliteit:** De juridische band tussen een persoon en de staat waarvan hij onderdaan is. Elk land bepaalt soeverein de voorwaarden voor toekenning en opzegging, in België geregeld door het Wetboek van de Belgische Nationaliteit [28](#page=28).
* **Geslacht:** Traditioneel wordt onderscheid gemaakt tussen man en vrouw, gebaseerd op diverse criteria (fysiek, psychologisch, sociologisch). De wetgever houdt rekening met interseksualiteit, transseksualiteit en transgender personen, wat aanpassingen aan akten van de burgerlijke stand mogelijk maakt [28](#page=28).
* **Woonplaats:** Het hoofdverblijf van een persoon voor de uitoefening van burgerlijke rechten. Dit omvat een materieel element (effectief hoofdverblijf) en een intentioneel element (wil om er te verblijven). De inschrijving in het bevolkingsregister creëert een vermoeden, maar de feitelijke toestand primeert [28](#page=28).
* **Naam:**
* **Familienaam:** Sinds 1 juni 2014 kunnen ouders kiezen voor de naam van de vader, de moeder, of een combinatie ervan (nooit meer dan één naam van elke ouder). Alle kinderen van dezelfde ouders moeten dezelfde familienaam dragen. Bij geen keuze of onenigheid wordt een dubbele naam in alfabetische volgorde toegekend. Verandering is mogelijk mits gegronde redenen, via een verzoekschrift aan de minister van Justitie, toegestaan bij Koninklijk Besluit [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Voornaam:** De keuze van de voornaam is sinds 15 mei 1987 volledig vrij, tenzij de naam verwarring of schade kan veroorzaken. Verandering van voornaam kan sneller worden aangevraagd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, eventueel met beroep bij de familierechtbank [27](#page=27).
#### 3.1.3 Rechtsbekwaamheid versus handelingsbekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid:** Het vermogen om drager te zijn van rechten en plichten. Elk mens is rechtsbekwaam [25](#page=25) [29](#page=29).
* **Handelingsbekwaamheid:** De juridische bevoegdheid om de eigen rechten en plichten zelf uit te oefenen [29](#page=29).
**Beperkingen van handelingsbekwaamheid:**
De wetgever beschermt bepaalde groepen door hun handelingsbekwaamheid te beperken [29](#page=29).
* **Minderjarigen:** Hun handelingsonbekwaamheid is algemeen en volledig [29](#page=29).
* **Personen met een geestelijke beperking:** Hun handelingsonbekwaamheid is 'op maat' en kan betrekking hebben op de persoon en/of het vermogen [29](#page=29).
Bij handelingsonbekwaamheid treedt een andere persoon op:
* **Vertegenwoordiging:** Optreden in de plaats van de handelingsonbekwame [29](#page=29).
* **Bijstand:** Optreden samen met de handelingsonbekwame [29](#page=29).
De personen die optreden zijn onder meer: ouders of voogd van minderjarigen, lasthebber (zorgvolmacht) of bewindvoerder (gerechtelijk) van beschermde meerderjarigen [29](#page=29).
Rechtspersonen zijn logischerwijs handelingsonbekwaam en oefenen hun rechten uit via hun bestuursorganen [29](#page=29).
### 3.2 Familierecht
Het familierecht omvat verwantschap en verschillende vormen van samenleven [29](#page=29).
#### 3.2.1 Verwantschap
* **Bloedverwanten:** Stammen van elkaar af, hetzij in de rechte lijn (ouder-kind) of in de zijlijn (broer-zus) [30](#page=30).
* **Aanverwanten:** De bloedverwanten van de echtgenoot en de echtgenoten van de bloedverwanten ('schoonfamilie') [30](#page=30).
De graad van verwantschap is van belang, onder andere voor huwelijksbevoegdheid en erfrecht. De graad wordt bepaald door het aantal generaties te tellen (bloedverwanten) of via de gemeenschappelijke voorouder (aanverwanten) [30](#page=30).
* **Voorbeeld bloedverwanten rechte lijn:** Nadia is de dochter van Rik [30](#page=30).
* **Voorbeeld bloedverwanten zijlijn:** Britt is de zus van Laura [30](#page=30).
* **Voorbeeld aanverwanten:** Aya is de schoondochter van Anna [30](#page=30).
#### 3.2.2 Vormen van samenleven
##### 3.2.2.1 Huwelijk
Het huwelijk is een plechtig contract dat aan wettelijke vormvoorwaarden moet voldoen [30](#page=30).
**Voorwaarden:**
* Twee partners, van hetzelfde of verschillend geslacht [30](#page=30).
* Ongehuwd en niet wettelijk samenwonend met een derde [30](#page=30).
* Beiden meerderjarig [30](#page=30).
* Geen verboden graad van bloed- of aanverwantschap:
* Bloedverwanten in de rechte lijn: verboden [31](#page=31).
* Aanverwanten in de rechte lijn: verboden, tenzij toestemming familierechtbank [31](#page=31).
* Bloedverwanten in de zijlijn tot de derde graad: verboden (bv. tante en neef), tenzij toestemming familierechtbank [31](#page=31).
* Aanverwanten in de zijlijn: toegelaten [31](#page=31).
**Gevolgen (Primair stelsel):**
Het primaire stelsel omvat rechten en verplichtingen die voor alle echtgenoten gelden, ongeacht hun vermogensstelsel [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Huwelijkplichten:** Getrouwheid, hulp en morele bijstand [31](#page=31).
* **Bijdrage in lasten:** Echtgenoten dragen bij in de financiële lasten van het huwelijk [31](#page=31).
* **Samenwonen:** Echtgenoten moeten samenwonen in de echtelijke verblijfplaats [31](#page=31).
* **Bescherming van de gezinswoning:**
* De gezinswoning (inclusief huisraad) mag niet verkocht worden zonder instemming van de mede-echtgenoot, zelfs indien deze geen eigenaar is (machtiging familierechtbank mogelijk) [31](#page=31).
* Bij huur wordt de mede-echtgenoot van rechtswege medehuurder. Opzegging door verhuurder of huurders moet aan/van beide echtgenoten gebeuren [31](#page=31).
* **Hoofdelijkheid:** Beide echtgenoten zijn hoofdelijk gehouden voor schulden aangegaan ten behoeve van de huishouding of opvoeding van kinderen, tenzij deze buitensporig zijn gezien de bestaansmiddelen van het gezin [32](#page=32).
* **Vrijheid van beroep en autonomie in bankzaken:** Elke echtgenoot mag een beroep naar keuze uitoefenen, tenzij het de gezinsbelangen in gevaar brengt (met mogelijkheid tot tussenkomst rechter). Met instemming kan de naam van de mede-echtgenoot in beroepszaken worden gebruikt. Elke echtgenoot kan een bankrekening of kluis openen; de bank mag uitgaan van eigendom van de opener, maar moet de mede-echtgenoot informeren. Tussen echtgenoten geldt dit vermoeden niet [33](#page=33).
**Einde van het huwelijk:**
* **Echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting (EOO):** De voortzetting van het samenleven is onmogelijk geworden, zonder belang van schuldvraag [33](#page=33).
* **Rechtstreeks bewijs:** Rechtbank oordeelt over onmogelijkheid van toenadering (bv. overspel) [33](#page=33).
* **Onrechtstreeks bewijs:** Feitelijke scheiding van minstens één jaar (verzoek door één echtgenoot) of zes maanden (gezamenlijk verzoek), of een gezamenlijk verzoek met herhaald verzoek na drie maanden [33](#page=33).
* **Gevolg:** Huwelijk ontbonden, huwelijksvermogen vereffend/verdeeld, eventueel persoonlijk onderhoudsgeld [33](#page=33).
* **Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT):** Beide echtgenoten willen scheiden en zijn het eens over de modaliteiten. Dit verloopt via een buitengerechtelijke fase (akkoord over wettelijke punten) gevolgd door een gerechtelijke fase (bevestiging akkoord door familierechtbank) [33](#page=33) [34](#page=34).
##### 3.2.2.2 Wettelijk samenwonen
* **Voorwaarden:** Twee meerderjarige personen, van gelijk of verschillend geslacht, die geen van beiden gehuwd of wettelijk samenwonend zijn met iemand anders. Kan tussen levenspartners of andere personen die een huishouden vormen (bv. broer-zus). Vereist een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand [34](#page=34).
* **Gevolgen:** Vergelijkbaar met het huwelijk, met rechten en plichten zoals bescherming gezinswoning, bijdragen in lasten en hoofdelijkheid voor gezinsschulden [34](#page=34).
* **Einde:** Eenvoudig door een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand [34](#page=34).
##### 3.2.2.3 Feitelijk samenwonen
* Er zijn geen specifieke wettelijke voorwaarden, gevolgen of beëindigingsregels [34](#page=34).
* Het wordt aangeraden een samenlevingsovereenkomst te sluiten bij gebrek aan een wettelijk kader [34](#page=34).
### 3.3 Relatievermogensrecht
Relatievermogensrecht behoort tot het familiaal vermogensrecht en omvat onder andere het erfrecht. Echtgenoten kiezen hun vermogensstelsel in hun huwelijkscontract. De onderdelen afstamming, ouderlijk gezag, onderhoudsplicht, omgangsrecht en adoptie behoren ook tot het personen- en familierecht, maar worden in dit specifieke deel niet diepgaand behandeld [25](#page=25) [34](#page=34).
---
# Goederenrecht en verbintenissenrecht
Dit onderdeel behandelt de fundamenten van het goederenrecht, inclusief de classificatie van goederen en de aard van zakelijke rechten, en duikt vervolgens dieper in het verbintenissenrecht, de bronnen ervan, de modaliteiten en de totstandkoming en beëindiging van contracten.
### 4.1 Goederenrecht
Het goederenrecht regelt de juridische relatie tussen personen en goederen, en onderscheidt zich van het verbintenissenrecht dat relaties tussen personen regelt [37](#page=37).
#### 4.1.1 Soorten goederen
Goederen kunnen op verschillende manieren worden gecategoriseerd:
* **Roerend vs. onroerend**: Een boom is onroerend door incorporatie, maar zodra de appels vallen, worden deze roerend [36](#page=36).
* **Lichamelijk vs. onlichamelijk**: Lichamelijke goederen zijn tastbaar, terwijl onlichamelijke goederen dat niet zijn (bv. intellectuele eigendomsrechten).
* **Privaat vs. publiek**: Publieke goederen zijn eigendom van de overheid en worden gebruikt voor publieke doeleinden, zoals gebouwen waar ze hun economische activiteiten uitoefenen [36](#page=36).
#### 4.1.2 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten kenmerken zich door een directe relatie tussen een persoon en een goed, en bieden bijzondere voordelen ten opzichte van persoonlijke rechten [37](#page=37).
* **Kenmerken van zakelijke rechten**:
* **Volgrecht**: Het recht om een goed te volgen, ongeacht waar het zich bevindt [37](#page=37).
* **Voorrangsrecht**: Bij faillissement heeft de houder van een zakelijk recht voorrang op andere schuldeisers [37](#page=37).
* **Specialiteitsbeginsel**: Een zakelijk recht kan slechts betrekking hebben op een bepaald, afgebakend goed.
* **Numerus clausus**: Zakelijke rechten zijn limitatief opgesomd in de wet [37](#page=37).
* **Specifieke zakelijke rechten**:
* **Eigendomsrecht**: Het meestomvattende recht, omvattende het recht van gebruik, genot en beschikking over een goed. Rechtsmisbruik, zoals burenhinder, is hierop een uitzondering [37](#page=37).
* **Vruchtgebruik**: Geeft het recht van gebruik en genot van andermans goed, waarbij de blote eigenaar het recht van beschikking behoudt. Dit wordt vaak gebruikt bij successieplanning [37](#page=37).
* **Erfdienstbaarheid**: Een last op een onroerend goed ten gunste van een ander erf, bijvoorbeeld een recht van doorgang [37](#page=37).
* **Erfpacht**: Geeft het recht van gebruik en genot van andermans onroerend goed [38](#page=38).
* **Opstal**: Geeft het eigendomsrecht op volumes boven of onder andermans goed om er bouwwerken of beplantingen op te hebben. Een voorbeeld is de eigendom van een parking boven andermans grond [38](#page=38).
* **Hypotheek**: Een zakelijk recht op onroerende goederen ter zekerheid van een verbintenis [38](#page=38).
### 4.2 Verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht regelt de juridische band tussen een schuldeiser (SE) en een schuldenaar (SA), waarbij de SE een prestatie kan vorderen van de SA. Deze prestatie kan bestaan uit iets geven, iets doen of iets niet doen [38](#page=38).
#### 4.2.1 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortkomen uit verschillende bronnen [38](#page=38):
* **Rechtshandelingen**: Wilsuitingen met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren.
* **Meerzijdig**: Vereisen de wilsovereenstemming van meerdere personen, zoals een contract [38](#page=38).
* **Eenzijdig**: Worden door één persoon tot stand gebracht, zoals een testament [38](#page=38).
* **Rechtsfeiten**: Feitelijke handelingen of toestanden die rechtsgevolgen hebben zonder dat deze doelbewust werden beoogd [38](#page=38).
* **Oneigenlijke contracten**: Deze lijken op contracten, maar ontstaan niet door een wilsovereenstemming [39](#page=39).
* **Zaakwaarneming**: Het vrijwillig behartigen van andermans belang zonder daartoe opdracht te hebben, wanneer dit nuttig of dringend is [39](#page=39) [47](#page=47).
* **Onverschuldigde betaling**: Het terugvorderen van een betaling die onterecht werd gedaan [39](#page=39) [47](#page=47).
* **Ongerechtvaardigde verrijking**: Indien iemand ongerechtvaardigd verrijkt wordt ten koste van een ander [39](#page=39).
#### 4.2.2 Modaliteiten van verbintenissen
Verbintenissen kunnen onderworpen zijn aan bepaalde voorwaarden of tijdsbepalingen:
* **Voorwaardelijke verbintenissen**: De opeisbaarheid of het tenietgaan hangt af van een toekomstige, onzekere gebeurtenis [39](#page=39).
* **Opschortende voorwaarden**: De verbintenis wordt pas opeisbaar na het intreden van de voorwaarde (bv. financiering goedgekeurd krijgen voor een lening) [39](#page=39).
* **Ontbindende voorwaarden**: De verbintenis eindigt bij het intreden van de voorwaarde (bv. huurovereenkomst beëindigd als appartement voor commerciële doeleinden wordt gebruikt) [39](#page=39).
* **Verbintenissen met tijdsbepaling**: De uitvoering of uitdoving is afhankelijk van een toekomstige, zekere gebeurtenis [39](#page=39).
* **Opschortende tijdsbepaling**: De uitvoering begint op een bepaald tijdstip (bv. levering van een auto op 1 juni) [39](#page=39).
* **Uitdovende tijdsbepaling**: De verbintenis eindigt op een bepaald tijdstip (bv. einde van een tijdschriftabonnement) [40](#page=40).
* **Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen**: De verbintenis omvat meerdere prestaties [40](#page=40).
* **Cumulatief**: Alle prestaties moeten worden geleverd [40](#page=40).
* **Alternatief**: De schuldenaar heeft de keuze tussen verschillende prestaties [40](#page=40).
* **Verbintenissen met pluraliteit van subjecten**: Er zijn meerdere schuldeisers of schuldenaars [40](#page=40).
* **Principe van deelbaarheid**: Iedere SA is voor een gelijk deel verschuldigd [40](#page=40).
* **Hoofdelijkheid**: De SE kan de gehele schuld bij één SA vorderen [40](#page=40) [46](#page=46).
* **Ondeelbaarheid**: De prestatie kan slechts in haar geheel worden uitgevoerd [40](#page=40) [46](#page=46).
* **In solidum aansprakelijkheid**: Een restcategorie waarbij meerdere SA's aansprakelijk zijn voor hetzelfde, hoewel er geen hoofdelijkheid of ondeelbaarheid geldt [40](#page=40) [46](#page=46).
#### 4.2.3 Contracten
Een contract is een meerzijdige rechtshandeling die ontstaat door aanbod en aanvaarding, met als doel rechtsgevolgen te creëren [38](#page=38) [40](#page=40).
* **Totstandkoming**:
* **Onderhandelingen**: Partijen hebben contractuele vrijheid, maar er geldt een zware informatieplicht [40](#page=40).
* **Aanbod**: Een voorstel dat alle essentiële bestanddelen van het contract bevat en de wil van de aanbieder om gebonden te zijn, weergeeft [40](#page=40) [42](#page=42).
* **Aanvaarding**: Een verklaring of gedraging van akkoord zonder aanvullingen of wijzigingen [40](#page=40).
* **Precontractuele aansprakelijkheid**: Kan ontstaan bij het foutief afbreken van onderhandelingen of het verzaken aan een informatieplicht [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Geldigheidsvereisten**:
* **Toestemming**: Moet vrij zijn van wilsgebreken zoals bedrog, dwaling, geweld of misbruik van omstandigheden [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Bekwaamheid**: Partijen moeten juridisch bekwaam zijn, met uitzondering van minderjarigen en geestelijk zieken [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp**: Het contractobject mag niet in strijd zijn met de wet [41](#page=41).
* **Geoorloofde oorzaak**: De beweegreden achter het contract moet wettelijk zijn [41](#page=41) [43](#page=43).
* > **Tip**: Indien één van de vier geldigheidsvereisten ontbreekt, kan het contract nietig verklaard worden [42](#page=42).
* **Toerekenbare niet-nakoming**: Wanneer een partij zijn verbintenissen niet nakomt en dit aan hem kan worden toegerekend. Dit leidt tot diverse remedies [41](#page=41) [43](#page=43):
* **Uitvoering in natura**: De prestatie alsnog eisen, eventueel met schadevergoeding [41](#page=41) [44](#page=44).
* **Herstel van schade**: Schadevergoeding eisen [41](#page=41) [44](#page=44).
* **Ontbinding**: Het contract beëindigen [41](#page=41) [44](#page=44).
* **Prijsvermindering**: Een lagere prijs eisen bij een tekortkoming [41](#page=41) [44](#page=44).
* **Exceptie van niet-uitvoering**: De eigen prestatie opschorten totdat de andere partij nakomt [41](#page=41) [44](#page=44).
* > **Tip**: Bij het kiezen van een remedie, begin altijd met de minst ingrijpende stap [44](#page=44).
* **Bedingen in verband met niet-nakoming**: Contractuele afspraken die de gevolgen van niet-nakoming regelen.
* **Exoneratiebedingen (bevrijdingsbedingen)**: Beperken of sluiten de aansprakelijkheid van de schuldenaar uit. Deze zijn toegelaten, tenzij ze in strijd zijn met openbare orde, dwingend recht, of de bevrijding betreffen van opzettelijke fouten of fouten die de fysieke/psychische integriteit aantasten [45](#page=45).
* **Schadebedingen (straf- of boetebedingen)**: Partijen spreken een forfaitaire vergoeding af bij niet-nakoming. Deze zijn principieel toegelaten, maar kunnen door de rechter worden gematigd indien kennelijk onredelijk [45](#page=45).
* **Soorten contracten**:
* **Contracten met meerdere partijen**: Gelden de principes van deelbaarheid, hoofdelijkheid, ondeelbaarheid en 'in solidum' aansprakelijkheid [46](#page=46).
* **Contracten onder voorwaarde of tijdsbepaling**: De gevolgen zijn afhankelijk van het intreden van een voorwaarde of het verstrijken van tijd [46](#page=46).
* **Bijzondere overeenkomsten**: Zoals koop, huur, aanneming en lastgeving. Het Burgerlijk Wetboek fungeert hierbij als gemeen recht, tenzij specifiekere regels (zoals gewestelijke decreten) van toepassing zijn [47](#page=47).
* **Lastgeving (volmacht)**: Een overeenkomst waarbij de lastgever de lasthebber de opdracht geeft om rechtshandelingen te stellen in naam en voor rekening van de lastgever [47](#page=47).
#### 4.2.4 Relatievermogensrecht
Dit onderdeel behandelt de vermogensrechtelijke gevolgen van huwelijken en samenwonen.
* **Huwelijk**: Echtgenoten kunnen een huwelijksstelsel kiezen, waarbij het wettelijk stelsel (scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten) geldt indien er geen keuze wordt gemaakt [35](#page=35).
* **Wettelijk stelsel**: Kenmerkt zich door drie vermogens: het gemeenschappelijk vermogen en de eigen vermogens van beide echtgenoten. Beroepsinkomsten en goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn, behoren tot het gemeenschappelijk vermogen [35](#page=35).
* **Stelsel van scheiding van goederen**: Een absolute scheiding van vermogens, met uitzondering van onverdeeldheden. Beroepsinkomsten behoren elk tot het eigen vermogen [35](#page=35).
* **Stelsel van algehele gemeenschap**: Alle tegenwoordige en toekomstige goederen komen in het gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van strikt persoonlijke goederen. Dit stelsel wordt zelden toegepast [36](#page=36).
* **Primair stelsel**: Regels die ook binnen elk huwelijksstelsel gelden, zoals de bescherming van de gezinswoning en hoofdelijkheid voor huishoudelijke schulden [35](#page=35).
* **Wettelijk samenwonen**: Standaard een stelsel van scheiding van goederen, maar afwijkingen zijn mogelijk via een samenlevingscontract [36](#page=36).
* **Feitelijk samenwonen**: Er is geen wettelijke regeling; een samenlevingscontract is aan te raden [36](#page=36).
---
# Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht
Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht reguleert de schade die ontstaat buiten enige contractuele relatie om, gebaseerd op de aanwezigheid van een fout, oorzakelijk verband en schade [48](#page=48).
### 5.1 Basisvoorwaarden voor buitencontractuele aansprakelijkheid
Voor buitencontractuele aansprakelijkheid moeten drie basisvoorwaarden vervuld zijn [48](#page=48):
1. Een **fout**: dit kan een schending zijn van een wettelijke regel of een algemene zorgvuldigheidsnorm [48](#page=48).
2. Een **oorzakelijk verband**: de fout moet hebben bijgedragen aan de concrete schade [50](#page=50).
3. **Schade**: een aantasting van een juridisch beschermd belang [51](#page=51).
> **Tip:** Het nieuwe Boek VI inzake buitencontractuele aansprakelijkheid treedt in werking op 1 januari 2025 en is van toepassing op fouten en feiten die na die datum zijn begaan [48](#page=48).
### 5.2 Aansprakelijkheid voor eigen fout
Een fout in de zin van buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht kan bestaan uit:
* De schending van een wettelijke regel die bepaald gedrag oplegt of verbiedt [48](#page=48).
* De schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer [48](#page=48).
#### 5.2.1 Minderjarigen en geestesgestoorden
* Personen jonger dan 12 jaar zijn niet aansprakelijk voor hun fouten; hun ouders kunnen wel aansprakelijk zijn [48](#page=48).
* Personen ouder dan 12 jaar zijn wel aansprakelijk, maar de rechter kan de aansprakelijkheid beperken of vrijstellen op basis van billijkheid, tenzij er een verzekering is die de schade volledig dekt [48](#page=48).
* Geestesgestoorden volgen dezelfde regeling als meerderjarige kinderen [48](#page=48).
### 5.3 Aansprakelijkheid voor andermans fout
#### 5.3.1 Aansprakelijkheid van gezagdragers voor minderjarigen
* Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers zijn in principe aansprakelijk voor de fouten van minderjarigen onder hun gezag [49](#page=49).
* Voor kinderen tot 16 jaar geldt een **foutloze aansprakelijkheid** (onweerlegbaar vermoeden) van de gezagdragers [49](#page=49).
* Voor kinderen van 16 jaar of ouder geldt een **weerlegbaar vermoeden** van aansprakelijkheid. De gezagdrager kan de aansprakelijkheid ontlopen door aan te tonen dat hij zelf geen fout beging in het toezicht of de opvoeding [49](#page=49).
#### 5.3.2 Aansprakelijkheid van leidinggevenden en onderwijsinstellingen
* Personen die belast zijn met de globale en duurzame organisatie en controle van de levenswijze van anderen (bv. psychiatrische instellingen) zijn aansprakelijk op basis van een **weerlegbaar vermoeden** van een fout in het toezicht [49](#page=49).
* Onderwijsinstellingen zijn aansprakelijk voor leerlingen die onder hun toezicht staan, eveneens op basis van een **weerlegbaar vermoeden** van een fout in het toezicht [49](#page=49).
#### 5.3.3 Aansprakelijkheid van aanstellers voor aangestelden
* De aansteller (bv. werkgever) is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zijn aangestelde (bv. werknemer) tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie. Dit vereist een band van ondergeschiktheid en een gezagsverhouding [49](#page=49).
* Dit vermoeden van aansprakelijkheid is **onweerlegbaar**; de aansteller moet zich goed verzekeren [49](#page=49).
### 5.4 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken en dieren
* De bewaarder van een gebrekkige zaak is aansprakelijk voor de schade die door die zaak wordt veroorzaakt. Dit geldt voor zowel roerende als onroerende zaken, inclusief gebouwen [49](#page=49).
* De bewaarder van een dier is aansprakelijk voor de schade die door dat dier wordt veroorzaakt [49](#page=49).
* Het gebrek moet een kenmerk van de zaak zelf zijn [49](#page=49).
* Bij dieren hoeft het dier geen actieve rol te spelen en is het gedrag (normaal of abnormaal) niet relevant [49](#page=49).
* Deze aansprakelijkheid is een **onweerlegbaar vermoeden** [50](#page=50).
### 5.5 Oorzakelijk verband
Het oorzakelijk verband vereist dat de fout heeft bijgedragen aan de concrete schade. Dit is aanwezig wanneer de schade, zoals die zich concreet heeft voorgedaan, zonder de fout niet, of niet op dezelfde wijze zou zijn ontstaan [50](#page=50).
* **Equivalentieleer**: Elke fout die een noodzakelijke voorwaarde is voor de concrete schade geeft aanleiding tot aansprakelijkheid, ongeacht de lichtheid van de fout. Alle fouten worden als evenwaardig beschouwd wat betreft het ontstaan van aansprakelijkheid, hoewel dit niet noodzakelijk leidt tot gelijke schadevergoeding [50](#page=50).
* **Uitzondering**: Indien de fout té ver van de schade verwijderd is, kan er geen oorzakelijk verband zijn [50](#page=50).
> **Voorbeeld:** Jan struikelt over een tuinslang van Emma en valt in het werkgebied van Tom, waarna een tak op hem valt. Zowel Emma's lichte fout (slang laten liggen) als Toms zware fout (geen voorzorgsmaatregelen bij snoeien) zijn noodzakelijke voorwaarden voor Jans ernstige verwondingen. Volgens de equivalentieleer zijn beiden aansprakelijk. De rechter kan bij het bepalen van de uiteindelijke schadevergoeding wel rekening houden met de ernst van de fout, waardoor Tom mogelijk een groter deel zal moeten dragen [50](#page=50) [51](#page=51).
### 5.6 Schade
Voor vergoeding komt schade in aanmerking die een aantasting betekent van een 'juridisch beschermd belang' [51](#page=51).
* **Soorten schade**: Economische en niet-economische schade (extrapatrimoniale schade) zoals aantasting van psychische of fysieke integriteit, eer, goede naam, gezondheid, vrijheid. Ook het verlies van een kans kan vergoed worden indien het een zekere schade betreft [51](#page=51).
* **Persoonlijk belang**: De schade moet een persoonlijk belang betreffen. Een rechtspersoon kan bijvoorbeeld schadevergoeding eisen voor aantasting van het vermogen waarvan zij eigenaar is, maar aandeelhouders niet voor dat specifieke vermogen [51](#page=51).
* **Omvang van de vergoeding**: De schadevergoeding is altijd integraal; alle schade moet worden vergoed. Dit kan in natura of in geld [51](#page=51).
#### 5.6.1 Quasi-immuniteit van hulppersonen
* Traditioneel genoten hulppersonen, zoals onderaannemers, een quasi-immuniteit ten opzichte van de benadeelde opdrachtgever, die hen slechts kon aanspreken bij opzettelijke, herhalende fouten [51](#page=51).
* Een specifieke nieuwe regel schaft de quasi-immuniteit van hulppersonen (o.a. bestuurders) af [52](#page=52).
* Beperkingen hierop zijn de 'marginale' rechterlijke toets, CAP-grenzen en exoneratiebedingen in het hoofdcontract tussen de rechtspersoon en de benadeelde [52](#page=52).
> **Casus 1 (Analyse):** De driejarige Anton maakt een joyride met de auto van zijn moeder, vernielt een tuinhek, rijdt een kat aan en komt in de gracht tot stilstand [52](#page=52).
> * **Ouders van Anton:** Zij zijn aansprakelijk omdat Anton minderjarig is (< 16 jaar). Hij toonde eerder al interesse in de auto, wat impliceert dat de ouders beter hadden moeten toezicht houden. De aansprakelijkheid is niet weerlegbaar omdat hij jonger is dan 16 [52](#page=52).
> * **Anton zelf:** Aangezien hij jonger is dan 12 jaar, is hij niet aansprakelijk voor zijn fouten [48](#page=48).
---
# Economisch recht: inleiding, ondernemingsrecht en marktpraktijken
```markdown
## 6 Economisch recht: inleiding, ondernemingsrecht en marktpraktijken
Dit deel introduceert het economisch recht, de definitie van een onderneming, de toegang tot ondernemingsactiviteiten en de verschillende marktpraktijken (B2B en B2C).
### 6.1 Inleiding tot het economisch recht
Economisch recht omvat alle rechtsregels die in het economisch leven nageleefd moeten worden. Het richt zich op zowel ondernemingen als consumenten, en de grenzen tussen privaat en publiek, nationaal en internationaal recht worden steeds minder relevant. Belangrijke deelgebieden zijn het ondernemingsrecht en het marktrecht [53](#page=53).
#### 6.1.1 Bronnen van economisch recht
De bronnen van het economisch recht zijn divers:
* **Wetgeving**: Nationaal (bv. Wetboek Economisch Recht - WER, Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen - WVV) en internationaal en Europees recht (primair en secundair) [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Rechtspraak**:
* Nationaal: Ondernemingsrechtbank (voor geschillen tussen ondernemingen, niet-ondernemingen tegen ondernemingen, en specifieke geschillen ongeacht het bedrag, zoals faillissementen of geschillen mbt marktpraktijken). Hoger beroep kan ingesteld worden bij het Hof van Beroep, en cassatie bij het Hof van Cassatie [54](#page=54).
* Europees: Hof van Justitie van de Europese Unie, met als doel de eenvormige toepassing van het unierecht [54](#page=54).
* **Gewoonterecht**: Gebruiken die in bepaalde sectoren gelden, of waarnaar de wet expliciet verwijst [55](#page=55).
#### 6.1.2 De afschaffing van het begrip 'handelaar'
Sinds 1 november 2018 werd het begrip 'handelaar' vervangen door 'onderneming'. De Wetboek van Koophandel werd vervangen door het WER, en de Rechtbank van Koophandel door de Ondernemingsrechtbank. Er is geen onderscheid meer tussen handelsdaden en burgerlijke daden [55](#page=55).
### 6.2 Het ondernemingsrecht
#### 6.2.1 Definitie van een onderneming
Een onderneming is:
* Iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent [55](#page=55).
* Iedere rechtspersoon [55](#page=55).
* Iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die winstuitkering aan haar leden beoogt [55](#page=55).
#### 6.2.2 Wat is geen onderneming?
Geen onderneming zijn:
* Organisaties zonder rechtspersoonlijkheid die geen winstuitkering nastreven [56](#page=56).
* Publiekrechtelijke rechtspersonen die geen goederen of diensten aanbieden op een markt (bv. de federale staat, gewesten, gemeenschappen, OCMW's) [56](#page=56).
**Voorbeelden van wat wel/geen onderneming is:**
* Advocaat: Onderneming, natuurlijke persoon [56](#page=56).
* FAVV (Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen): Geen onderneming (overheid gerelateerd) [56](#page=56).
* Oudercomité lagere school: Geen onderneming (organisatie zonder rechtspersoonlijkheid) [56](#page=56).
* Werknemer bij Volkswagen: Geen onderneming (niet zelfstandig) [56](#page=56).
* Babysit: Geen onderneming (hobby) [56](#page=56).
* Vzw Asieldieren in nood: Onderneming (rechtspersoonlijkheid) [56](#page=56).
* Bestuurders van vennootschappen: Meestal wel, tenzij de activiteit hobbymatig is en geen inkomen genereert [56](#page=56).
#### 6.2.3 Toegang tot ondernemingsactiviteiten
* **Principe**: Vrijheid van ondernemen is de algemene regel [57](#page=57).
* **Juridische voorwaarden**:
* Handelingsbekwaamheid [57](#page=57).
* Niet onverenigbaar met een ander beroep (bv. rechter) [57](#page=57).
* Geen verbodsbepalingen [57](#page=57).
* Vereiste vergunningen [57](#page=57).
* **Formele voorwaarden (stappenplan voor oprichting)**:
1. Kies de ondernemingsvorm (vennootschap vs. eenmanszaak) [57](#page=57).
2. Open een zakelijke betaalrekening [57](#page=57).
3. **Indien vennootschap**:
* Stel een financieel plan op [57](#page=57).
* Vraag een bankattest aan (indien minimumkapitaal vereist) [57](#page=57).
* Stel statuten en oprichtingsakte op [57](#page=57).
* Registreer de oprichtingsakte bij de FOD Financiën [58](#page=58).
* Leg een uittreksel neer bij de griffie van de ondernemingsrechtbank [58](#page=58).
4. **Ongeacht de vorm**:
* Vraag een ondernemingsnummer aan via inschrijving in de KBO (Kruispuntbank voor Ondernemingen). Dit gebeurt via ondernemingsloketten (bv. Acerta, Liantis) [58](#page=58).
5. Vraag een btw-nummer aan (indien btw-plichtig) [59](#page=59).
6. Sluit aan bij een sociaal verzekeringsfonds [59](#page=59).
7. Sluit aan bij een ziekenfonds [59](#page=59).
8. Sluit de nodige verzekeringen af [59](#page=59).
9. Voer een boekhouding (vereenvoudigd of dubbel) [59](#page=59).
10. Betaal belastingen (personen- of vennootschapsbelasting) [59](#page=59).
#### 6.2.4 Kernbegrippen in het vennootschapsrecht
* **Rechtspersoonlijkheid**: Een organisatie wordt door de wet als een 'persoon' gezien en kan rechten en plichten dragen [60](#page=60).
* **Rechtshandeling**: Een handeling met de bedoeling rechtsgevolgen te bereiken (bv. contract, testament) [60](#page=60).
* **Overeenkomst/contract**: Meerzijdige rechtshandeling waarbij partijen bindende afspraken maken [60](#page=60).
* **Inbreng**: Geld, goederen (in natura) of arbeid die bij de oprichting worden ingebracht [60](#page=60).
* **Welbepaalde activiteiten**: Duidelijk omschreven taken [60](#page=60).
* **Vermogensvoordeel**: Voordeel dat iemands vermogen vergroot (rechtstreeks of onrechtstreeks) [60](#page=60).
#### 6.2.5 Onderscheid tussen verenigingen en stichtingen
Het belangrijkste onderscheid is het al dan niet uitkeren van een vermogensvoordeel en het hebben van leden:
* **Verenigingen**: Hebben leden en mogen geen (on)rechtstreeks vermogensvoordeel uitkeren [60](#page=60) [62](#page=62).
* **Stichtingen**: Hebben geen leden en mogen geen (on)rechtstreeks vermogensvoordeel uitkeren. Stichtingen kunnen eenzijdig worden opgericht, verenigingen vereisen minstens twee personen [60](#page=60).
#### 6.2.6 Soorten vennootschappen
**1. Vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid:**
* **Maatschap**: Kan optreden in rechte, maar vennoten zijn niet beperkt aansprakelijk en het vermogen is een onverdeeldheid [61](#page=61).
* **Vennootschap onder firma (vof)**: Vergelijkbaar met maatschap met rechtspersoonlijkheid, alle vennoten zijn onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk [61](#page=61).
* **Commanditaire vennootschap (comm.v.)**: Een vof met stille vennoten (commanditaire vennoten) die niet deelnemen aan het bestuur. De stille vennoot heeft een beperkte aansprakelijkheid tot zijn inbreng [61](#page=61).
**2. Vennootschappen met volkomen rechtspersoonlijkheid:**
* **Besloten vennootschap (bv)**: Beperkte aansprakelijkheid, afgescheiden vermogen, kan optreden in rechte [61](#page=61).
* **Naamloze vennootschap (nv)**: Beperkte aansprakelijkheid, afgescheiden vermogen, kan optreden in rechte [61](#page=61).
* **Coöperatieve vennootschap (cv)**: Beperkte aansprakelijkheid, afgescheiden vermogen, kan optreden in rechte [61](#page=61).
#### 6.2.7 Personenvennootschappen vs. Kapitaalvennootschappen
* **Personenvennootschappen**: De persoon staat centraal (bv. maatschap, vof, comm.v.) [62](#page=62).
* **Kapitaalvennootschappen**: Het kapitaal staat centraal (bv. nv) [62](#page=62).
#### 6.2.8 Betrokkenen bij een vennootschap
* **Oprichters**: Kunnen aansprakelijk worden gesteld bij faillissement binnen 3 jaar [62](#page=62).
* **Aandeelhouders/vennoten**: Brengen geld en middelen samen [62](#page=62).
* **Leden**: Specifiek voor verenigingen [62](#page=62).
* **Bestuursorgaan**: Bestaande uit bestuurders of zaakvoerders [62](#page=62).
#### 6.2.9 Effecten
* **Aandelen**: Vergoeding voor inbreng in vennootschappen. Kunnen nominale waarde of fractiewaarde hebben [63](#page=63).
* **Obligaties**: Leningsovereenkomst [63](#page=63).
* **Winstbewijzen**: Uitgegeven zonder inbreng [63](#page=63).
* **Inschrijvingsrechten**: Geeft het recht om in te schrijven op nieuwe aandelen [63](#page=63).
#### 6.2.10 Oprichtingsovereenkomst
* **Onderhandse akte**: Opgesteld door de partijen zelf, zonder tussenkomst van een ambtenaar. Heeft geen uitvoerbare kracht [63](#page=63) [64](#page=64).
* **Authentieke akte**: Opge steld door een openbaar ambtenaar (bv. notaris). Heeft bijzondere bewijskracht en in principe uitvoerbare kracht [64](#page=64).
#### 6.2.11 Oprichting: minimum aantal oprichters
* **Vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid**:
* Maatschap: twee oprichters [64](#page=64).
* **Vennootschappen met rechtspersoonlijkheid**:
* Vof: twee oprichters [64](#page=64).
* Comm.v.: twee oprichters (één gecommanditeerde, één commanditaire) [64](#page=64).
* BV: één oprichter [64](#page=64).
* CV: drie oprichters [64](#page=64).
* NV: één oprichter [65](#page=65).
#### 6.2.12 Aansprakelijkheid van de vennoten
* **Vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid**:
* Maatschap: onbeperkt [65](#page=65).
* **Vennootschappen met rechtspersoonlijkheid**:
* Vof: onbeperkt en hoofdelijk (eerst vennootschap aanspreken, dan vennoten) [65](#page=65).
* Comm.v.: gecommanditeerde onbeperkt en hoofdelijk; commanditaire beperkt tot inbreng [65](#page=65).
* BV, CV, NV: beperkt tot inbreng [65](#page=65).
#### 6.2.13 Oprichting: inbreng of kapitaal
* **NV**: Wettelijk minimumkapitaal van 61.500 euro [65](#page=65).
* **BV en CV**: Geen minimumkapitaal, maar wel toereikende inbreng vereist [65](#page=65).
* In alle gevallen is een financieel plan verplicht [65](#page=65).
* Indien aanvangsvermogen kennelijk ontoereikend is, kan er sprake zijn van hoofdelijke oprichtersaansprakelijkheid bij faillissement binnen drie jaar [65](#page=65).
#### 6.2.14 Bestuur
* **Vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid**: Statutaire of gewone zaakvoerder(s) [66](#page=66).
* **Vennootschappen met rechtspersoonlijkheid**:
* **BV**: Bestuurders, al dan niet een college, aangeduid door de algemene vergadering [66](#page=66).
* **NV**: Monistisch bestuur (raad van bestuur), duaal bestuur (raad van toezicht en directieraad), of een enkele bestuurder [66](#page=66).
* De verhouding tussen bestuurder en rechtspersoon wordt bepaald door de principes van de lastgevingsovereenkomst [66](#page=66).
#### 6.2.15 Algemene vergadering van aandeelhouders
Er zijn verschillende soorten: gewone, bijzondere en buitengewone algemene vergaderingen. Bevoegdheden omvatten het benoemen/afzetten van bestuurders, goedkeuren jaarrekening, statuten wijzigen, etc.. Voor maatschap, vof en comm.v. nemen de vennoten in vergadering eenparig beslissingen [66](#page=66) [67](#page=67).
### 6.3 Marktpraktijken
Marktpraktijken worden sterk beïnvloed door Europees recht en zijn omgezet in boek VI WER [73](#page=73).
#### 6.3.1 Definitie van consument, goederen en diensten
* **Consument**: Iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit [74](#page=74).
* **Goederen**: Alle lichamelijke roerende zaken [74](#page=74).
* **Diensten**: Alle prestaties verricht door een onderneming in het kader van haar professionele activiteit [74](#page=74).
#### 6.3.2 Informatieverplichtingen ten aanzien van de consument (B2C)
Consumenten moeten met kennis van zaken keuzes kunnen maken. Basisregels voor transparantie omvatten:
* Voornaamste kenmerken van het product [74](#page=74).
* Identiteit van de onderneming (incl. ondernemingsnummer) [74](#page=74).
* Totale prijs van het product (incl. belastingen, extra kosten) [74](#page=74).
* Herinnering aan wettelijke waarborg en garantievoorwaarden [74](#page=74).
* Indien relevant: wijze van betaling, levering, klachtenbehandeling, duur overeenkomst, verkoops condities, functionaliteit en compatibiliteit [74](#page=74).
**Tip:** Dit is een residuair systeem dat altijd van toepassing is, tenzij specifiek andere regels bestaan. Bij overeenkomsten op afstand gelden soms andere regels [75](#page=75).
#### 6.3.3 Prijsaanduiding
* **Goederen**: Schriftelijk, ondubbelzinnig, leesbaar, zichtbaar, inclusief alle kosten en uitgedrukt in euro [75](#page=75).
* **Diensten**:
* Homogene diensten (tarief los van specifieke omstandigheden): Prijs moet zichtbaar zijn [75](#page=75).
* Niet-homogene diensten (specifieke kenmerken bepalen prijs): Consument kan een bestek/offerte vragen [75](#page=75).
#### 6.3.4 Prijs per meeteenheid
Elke verkoper moet naast de verkoopprijs ook de prijs per meeteenheid (kg, meter, liter, etc.) aanduiden [76](#page=76).
#### 6.3.5 Afronding van het totaalbedrag
Cash betalingen moeten afgerond worden naar het dichtstbijzijnde veelvoud van 5 cent. Dit geldt niet voor verkoop op afstand [76](#page=76).
#### 6.3.6 Vergelijkende reclame
Toegestaan onder strikte voorwaarden: niet misleidend, vergelijking van goederen voor hetzelfde doel, gebaseerd op objectieve kenmerken, mag geen verwarring stichten, geen reputatieschade veroorzaken, geen oneerlijk voordeel halen uit andermans bekendheid, en geen imitatie voorstellen [76](#page=76) [77](#page=77).
**Examen Casus:** Controleer of de vergelijking niet misleidend, beschadigend is, en de benamingen van oorsprong respecteert [77](#page=77).
#### 6.3.7 Promoties
* **Prijsverminderingen**: Verwijzing naar de 'vorige prijs' (laagste prijs gedurende 30 dagen vóór de vermindering) is verplicht. Voor producten die minder dan 30 dagen op de markt zijn, geldt de laagste prijs gedurende 7 dagen eerder [77](#page=77).
* **Uitverkoop**: Verkoop met als doel voorraad versneld af te zetten. Toegelaten in beperkte situaties (bv. faillissement, stopzetting activiteiten). Herbevoorrading is verboden en de periode is beperkt [78](#page=78).
* **Opruiming of solden**: Aanbiedingen tijdens een welomschreven periode. Twee keer per jaar toegestaan (januari en juli). Een sperperiode geldt voor kleding, lederwaren en schoenen [78](#page=78) [79](#page=79).
#### 6.3.8 Verboden praktijken
* **Oneerlijke handelspraktijken ten aanzien van consumenten (B2C)**:
* **Misleidende handelspraktijken**:
* Misleidende handelingen: Onjuiste informatie geven of de manier van presentatie is bedrieglijk. Leidt ertoe dat de consument een aankoopbeslissing neemt die hij anders niet had genomen [79](#page=79) [80](#page=80).
* Misleidende omissie: Essentiële informatie wordt weggelaten, onduidelijk, onbegrijpelijk of dubbelzinnig gepresenteerd [81](#page=81).
* **Zwarte lijst van misleidende handelspraktijken**: Praktijken die in alle omstandigheden als misleidend worden beschouwd, zonder toets aan het economisch gedrag (bv. beweer een gedragscode te hebben ondertekend, kwaliteitslabel zonder toestemming, aanbieden tegen zeer lage prijs met vermoeden van onvoldoende voorraad) [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Agressieve handelspraktijken**: Tast de keuzevrijheid of handelingsvrijheid van de consument aan door intimidatie, dwang of ongepaste beïnvloeding. De consument wordt ertoe gebracht een beslissing te nemen die hij anders niet had genomen. Er bestaat ook een zwarte lijst van agressieve handelingen [82](#page=82).
* **Oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen (B2B en B2C)**: Schade aan de beroepsbelangen van andere ondernemingen.
* **Misleidende marktpraktijken**: Naar analogie met B2C, bedrieglijke informatie of weglating van essentiële informatie waardoor een transactiebeslissing wordt beïnvloed [83](#page=83) [84](#page=84).
* **Agressieve marktpraktijken**: Naar analogie met B2C, door dwang, intimidatie of ongepaste beïnvloeding gaat een onderneming over tot koop die ze anders niet zou gedaan hebben [84](#page=84).
* **Ongewenste communicaties (reclame)**: Recht van kosteloos verzet en transparantievoorwaarde [84](#page=84).
* **Verkoop met verlies**: Verkoop tegen een prijs lager dan de aankoopprijs, tenzij er uitzonderingen zijn (uitverkoop, solden, bederfbare goederen) [84](#page=84).
#### 6.3.9 Mededingingsrecht
Principes: vrijemarkteconomie en vrijheid van mededinging [68](#page=68) [71](#page=71).
* **Europees mededingingsrecht**:
* **Artikel 101 VWEU**: Verbiedt overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden en de mededinging verhinderen, beperken of vervalsen (bv. prijsafspraken, productiebeperkingen) [68](#page=68).
* **Artikel 102 VWEU**: Verbiedt misbruik van een machtspositie op de interne markt [68](#page=68).
* **Artikelen 107-109 VWEU**: Regelen staatssteun die de mededinging vervalst [69](#page=69).
* **Belgisch mededingingsrecht**:
* Boek IV WER [71](#page=71).
* **Kartels en afspraken**: Absoluut verboden en nietig [71](#page=71).
* **Misbruik van machtspositie**: Economische machtspositie op zichzelf is niet verboden, maar misbruik ervan is absoluut verboden en zonder uitzonderingen [71](#page=71).
* **Misbruik van economische afhankelijkheid**: Een dominante onderneming legt voorwaarden op aan een afhankelijke onderneming waarvoor geen redelijk alternatief bestaat [72](#page=72).
* **Toezicht op ‘concentraties’**: Fusies, overnames en joint-ventures moeten gemeld worden bij de BMA of de Europese Commissie indien de omzetgrenzen worden overschreden [72](#page=72) [73](#page=73).
#### 6.3.10 Handhaving en sanctionering
* **Schadevergoeding**: Via de gewone rechtbanken [85](#page=85).
* **Vordering tot staking**: Snellere procedure, vaak met dwangsom [85](#page=85).
* **Algemene Directie Economische Inspectie (ADEI)**: Opsporing en vaststelling van inbreuken op boek VI WER [85](#page=85).
* **Parket en strafrechtbanken**: Strafprocedure met geldboetes en gevangenisstraffen [85](#page=85).
* **Minnelijke regeling**: Kan leiden tot administratieve geldboetes en verval van strafvervolging [85](#page=85).
**Toepassingen Examen:** Onderscheid maken tussen mededinging (verstoring van de mededinging door prijsafspraken, machtsmisbruik, staatssteun, economische afhankelijkheid) en handels/marktpraktijken (misleidende handeling/omissie, agressie) [85](#page=85).
```
---
# Consumentenbescherming
Consumentenbescherming reguleert overeenkomsten tussen ondernemers en consumenten, met specifieke aandacht voor regels rondom overeenkomsten op afstand, buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, oneerlijke bedingen en garantie [87](#page=87).
### 7.1 Algemene regels voor overeenkomsten met consumenten
Binnen de algemene regels voor overeenkomsten met consumenten gelden diverse bepalingen die de consument beschermen. Schriftelijke clausules of bedingen moeten helder en begrijpelijk zijn, waarbij bij twijfel de meest gunstige interpretatie voor de consument geldt. Het gebruik van dure telefoonnummers voor oproepen na het sluiten van een overeenkomst, waarbij de consument naast de oproepkosten ook voor de inhoud betaalt, is verboden. Voor het sluiten van een contract mag het telefoonnummer naar de onderneming wel duur zijn. Bij online overeenkomsten is het verboden om gebruik te maken van vooraf aangevinkte vakjes voor bijkomende betalende producten; een 'opt-in' principe is vereist [87](#page=87) [88](#page=88).
#### 7.1.1 Levertermijn
Met betrekking tot de levertermijn zijn er twee situaties [88](#page=88):
* Een specifieke termijn is tussen consument en onderneming afgesproken [88](#page=88).
* Er is geen termijn afgesproken. In dit geval geldt een levering zo snel mogelijk, met een maximum van 30 dagen na het sluiten van de overeenkomst [88](#page=88).
Indien de levering na 30 dagen niet plaatsvindt, mag de consument een nieuwe, bijkomende levertermijn voorstellen. Als deze nieuwe termijn ook niet wordt nageleefd, kan de consument de overeenkomst beëindigen. Directe beëindiging is mogelijk indien de leveringstermijn een essentieel onderdeel van de koop was of als de onderneming de levering heeft geweigerd [88](#page=88).
### 7.2 Bijzondere regels voor overeenkomsten op afstand
Overeenkomsten op afstand vereisen drie voorwaarden: de transactie moet B2C zijn, gebruikmaken van een georganiseerd systeem voor verkoop op afstand, en uitsluitend communicatietechnieken op afstand gebruiken tot aan de contractsluiting. Technieken op afstand omvatten elk middel dat zonder fysieke aanwezigheid kan worden gebruikt, zoals computers, post, smartphones en interactieve televisie [88](#page=88) [89](#page=89).
#### 7.2.1 Niet-financiële diensten
Bij niet-financiële diensten op afstand zijn er specifieke informatieverplichtingen in de precontractuele en contractuele fase, en geldt er een herroepingsrecht [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91).
##### 7.2.1.1 Precontractuele informatie
Voorafgaand aan de overeenkomst dient de onderneming onder andere te informeren over de kenmerken van het product, de identiteit en contactgegevens van de onderneming, de totale prijs, betalingswijze, leveringswijze en -termijn, en de wettelijke garantie van twee jaar. Ook de voorwaarden, termijn en modaliteiten van het herroepingsrecht, alsmede diensten-na-verkoop en de functionaliteit van digitale diensten, moeten worden vermeld. Specifiek voor onlinemarktplaatsen geldt informatie over de parameters voor zoekresultaten, de identiteit van samenwerkende partners, en de verdeling van verplichtingen tussen platform en partner [89](#page=89) [90](#page=90).
##### 7.2.1.2 Contractuele informatie
De onderneming moet een bevestiging van de gesloten overeenkomst bezorgen op een duurzame gegevensdrager, wat betekent dat de consument deze moet kunnen opslaan. Deze bevestiging (aankoopbewijs) moet tijdig, uiterlijk bij levering, worden verstuurd [90](#page=90).
##### 7.2.1.3 Herroepingsrecht
Het herroepingsrecht geeft de consument het recht om de overeenkomst zonder opgave van redenen ongedaan te maken binnen 14 dagen. Deze termijn begint te lopen vanaf de dag van sluiting van de overeenkomst (diensten) of ontvangst van het goed (goederen). Als de onderneming niet over het herroepingsrecht heeft geïnformeerd, wordt de termijn verlengd tot 12 maanden; na alsnog verstrekte informatie start de 14-dagen termijn vanaf de kennisgeving. De herroeping moet ondubbelzinnig zijn en de consument draagt de bewijslast, hoewel een modelformulier beschikbaar is [90](#page=90) [91](#page=91).
**Gevolgen van herroeping:**
* De onderneming betaalt alles terug binnen 14 dagen na de mededeling van herroeping [91](#page=91).
* De consument stuurt de goederen binnen 14 dagen terug en draagt de kosten [91](#page=91).
* Waardevermindering is mogelijk als de consument het goed verder heeft gebruikt dan nodig voor de beoordeling. Bij digitale diensten kan de toegang door de onderneming worden geblokkeerd [91](#page=91).
**Uitzonderingen op het herroepingsrecht:**
* Diensten of levering van digitale inhoud waarvan de uitvoering is begonnen met akkoord van de consument en de consument erkent het recht te verliezen na volledige uitvoering [92](#page=92).
* Gepersonaliseerde goederen [92](#page=92).
* Beperkt houdbare/bederfelijke goederen [92](#page=92).
* Verzegelde producten (hygiëne, audio/video, software) waarvan de verzegeling is verbroken [92](#page=92).
* Goederen die na levering vermengd zijn [92](#page=92).
* Kranten, tijdschriften, magazines, tenzij het een abonnement betreft [92](#page=92).
#### 7.2.2 Financiële diensten
Voor financiële diensten op afstand (bankproducten, leningen, verzekeringen, pensioenen, beleggingen, betalingen) gelden strengere en gedetailleerdere informatieverplichtingen. Ook hier geldt een herroepingstermijn van 14 dagen, met uitzonderingen voor risicovolle diensten en hypothecaire kredieten [92](#page=92) [93](#page=93).
### 7.3 Bijzondere regels voor buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten
Deze overeenkomsten omvatten situaties waarbij de ondernemer buiten de gebruikelijke verkoopruimte contact legt met de consument, zoals bij consument thuis of op straat. Doel is het vermijden van impulsaankopen [93](#page=93).
**Uitzonderingen** hierop zijn verkopen voor dagelijkse consumptie op basis van regelmatige rondes, verzekeringsovereenkomsten, en verkopen op een beurs waarbij de consument kan verwachten aangesproken te worden. Op een beurs gesloten overeenkomsten, zoals voor een veranda, kennen geen herroepingsrecht [93](#page=93).
De (pre)contractuele informatie en het herroepingsrecht zijn vergelijkbaar met die voor overeenkomsten op afstand [93](#page=93).
### 7.4 Onrechtmatige bedingen
Een beding dat niet onderhandelbaar is en een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, is onrechtmatig [94](#page=94).
#### 7.4.1 Onrechtmatige bedingen in B2C-relaties
Specifieke lijsten van onrechtmatige bedingen in B2C-relaties bevatten onder andere:
* Bedingen die de prijs eenzijdig en willekeurig laten schommelen [94](#page=94).
* Bedingen die de aansprakelijkheid van de ondernemer bij zware fout of bedrog uitsluiten (exoneratiebedingen) [94](#page=94).
* Bedingen die de wettelijke waarborg voor verborgen gebreken wegnemen of verminderen [94](#page=94).
* Bedingen die een onredelijk grote schadevergoeding opleggen aan de consument bij niet-nakoming [94](#page=94).
Het gevolg van een onrechtmatig beding is nietigheid, wat niet noodzakelijk de hele overeenkomst ongeldig maakt [94](#page=94).
#### 7.4.2 Onrechtmatige bedingen in B2B-relaties
In B2B-relaties worden onrechtmatige bedingen onderscheiden in een 'zwarte lijst' (absoluut verboden) en een 'grijze lijst' (vermoedelijk onrechtmatig) [95](#page=95).
**Voorbeelden van zwarte lijst bedingen:**
* Onevenwichtige verplichtingen waarbij één partij mag kiezen of zij haar verplichting nakomt [95](#page=95).
* Akkoord gaan met een beding zonder kennis ervan [95](#page=95).
* Verlies van recht op schadevergoeding zonder reden [95](#page=95).
* Recht van een onderneming om bedingen naar eigen inzicht te interpreteren [95](#page=95).
**Voorbeelden van grijze lijst bedingen:**
* Eenzijdige wijziging van prijs, kenmerken of voorwaarden [95](#page=95).
* Gebondenheid zonder redelijke opzegtermijn [95](#page=95).
* Exoneratiebedingen voor zware fout of bedrog [95](#page=95).
* Schadebedingen die kennelijk niet evenredig zijn [95](#page=95).
Het gevolg van een onrechtmatig beding is ook hier nietigheid [95](#page=95).
### 7.5 Garantie bij de verkoop van consumptiegoederen
Deze garantie geldt voor alle verkopen vanaf 1 juni 2022 en omvat roerende lichamelijke goederen, inclusief digitale elementen. Water, gas, elektriciteit via leidingen, onroerende goederen en levende dieren zijn uitgesloten [96](#page=96).
#### 7.5.1 Wettelijke garantie
De wettelijke garantie is automatisch van toepassing en dekt conformiteitsgebreken. Conformiteit betekent dat het product voldoet aan de aankondiging (subjectieve conformiteit) en vergelijkbaar is met andere producten van hetzelfde type (objectieve conformiteit) [96](#page=96).
* **Termijn:** Twee jaar vanaf levering (met een vermoeden van reeds aanwezig gebrek). Voor tweedehandsgoederen geldt een minimumtermijn van één jaar [96](#page=96).
* **Meldingsplicht:** Niet-conformiteit moet binnen twee maanden na vaststelling worden gemeld [96](#page=96).
* **Gevolg:** Kosteloze vervanging of herstelling. Indien niet mogelijk: prijsvermindering of ontbinding van de koop, met eventuele schadevergoeding [96](#page=96).
* Na de termijn gelden de algemene regels voor verborgen gebreken, wat bewijslast voor de koper verhoogt [96](#page=96).
**Commerciële garantie** is facultatief en dient als extra marketing. Het uitsluiten van de wettelijke garantie is niet toegestaan en wordt beschouwd als een onrechtmatig beding [96](#page=96) [97](#page=97).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te kennen tussen de wettelijke garantie en commerciële garantie, en te weten dat de wettelijke garantie niet zomaar kan worden uitgesloten [96](#page=96) [97](#page=97).
> **Tip:** Wees je bewust van de verschillende termijnen voor het herroepingsrecht, afhankelijk van de verstrekte informatie door de onderneming [97](#page=97).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Een geheel van bindende regels waaraan iedereen zich moet houden, dat de samenleving ordent en in stand houdt, en dat wordt opgelegd en afgedwongen door een gezaghebbende overheid. |
| Bindende regels | Regels waaraan alle betrokkenen zich verplicht moeten houden. Dit kunnen gebods-, verbods- of verlofbepalingen zijn, alsmede regels die gelden na keuze of ter aanvulling, en technische regels. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan burgers niet mogen afwijken, omdat deze de fundamentele belangen van de samenleving beschermen. Afwijking kan leiden tot absolute of relatieve nietigheid van een overeenkomst. |
| Absoluut nietig | Een overeenkomst die strijdig is met regels van openbare orde of goede zeden. De nietigheid kan zowel door de betrokken partijen als door de rechter ambtshalve worden ingeroepen en kan op elk moment worden gevraagd. |
| Relatief nietig | Een overeenkomst die strijdig is met regels van dwingend recht in strikte zin. De nietigheid kan enkel worden uitgesproken op verzoek van een partij en de overeenkomst kan, indien de zwakkere partij afstand doet van zijn recht, worden bevestigd. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels waarvan de partijen bij een overeenkomst mogen afwijken. Indien partijen geen specifieke afspraken maken, zijn deze regels van toepassing. |
| Publiekrecht | Rechtsgebied dat de inrichting, organisatie en werking van de staat regelt, alsook de rechtsbetrekkingen tussen de staat, zijn onderdelen, organen, burgers en andere staten. Hierbij komt het openbaar gezag aan bod en worden de belangen van de staat en de openbare orde beschermd. |
| Privaatrecht | Rechtsgebied dat de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling ordent. Het regelt ook de verhoudingen tussen burgers en publiekrechtelijke rechtspersonen wanneer deze op voet van gelijkheid handelen zonder staatsgezag uit te oefenen. |
| Gezaghebbende overheid | Een instantie die het recht heeft om regels uit te vaardigen en de naleving ervan af te dwingen, hetzij via de rechterlijke macht, hetzij via administratieve overheden. |
| Sancties | Maatregelen die worden toegepast om de naleving van rechtsregels af te dwingen. Dit kan variëren van boetes tot gevangenisstraffen en worden opgelegd door de overheid. |
| Term | Definitie |
| Wetgeving | Het proces waarbij rechtsregels worden vastgesteld door erkende wetgevende organen, zoals parlementen of regeringen. Dit omvat een breed scala aan normen, van internationale verdragen tot lokale verordeningen, en vormt de basis van het rechtssysteem. |
| Rechtspraak | Het geheel van uitspraken gedaan door rechters en rechtscolleges bij het beslechten van concrete geschillen. Hoewel individuele uitspraken primair bindend zijn voor de betrokken partijen, kan consistente rechtspraak (vaste rechtspraak) een belangrijke invloed hebben en als een formele rechtsbron worden beschouwd. |
| Rechtsleer | De verzameling van meningen, analyses en interpretaties van rechtsgeleerden, zoals gepubliceerd in juridische handboeken, artikelen en commentaren. Hoewel niet formeel bindend, wordt rechtsleer door rechters en wetgevers vaak geraadpleegd als inspiratie en gezaghebbende bron bij het interpreteren of creëren van wetten. |
| Gewoonte | Rechtsnormen die ontstaan uit langdurig en eenvormig gebruik binnen een gemeenschap, gepaard gaande met de overtuiging dat dit gebruik juridische bindende kracht heeft. Om als formele rechtsbron te gelden, vereist gewoonte echter vaak een verwijzing in de wet of een contract. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele principes die niet expliciet zijn vastgelegd in geschreven wetten, maar die door de samenleving als bindend worden ervaren. Deze beginselen, zoals het recht van verdediging of het rechtszekerheidsbeginsel, waarborgen de coherentie en consistentie van het recht en vullen leemtes in de wet op. |
| Billijkheid | Het principe dat in specifieke gevallen de strikte toepassing van een rechtsnorm terzijde kan worden geschoven wanneer deze strijdig is met het algemene gevoel van rechtvaardigheid of redelijkheid. Billijkheid kan enkel als rechtsbron fungeren wanneer de wetgever expliciet ruimte laat voor deze overweging. |
| Verdrag | Een schriftelijke overeenkomst tussen twee of meer staten of internationale organisaties, die juridisch bindende regels creëert en de internationale betrekkingen regelt. Verdragen kunnen directe of indirecte werking hebben binnen de nationale rechtsorde, afhankelijk van hun inhoud en de nationale wetgeving. |
| Verordening (Europees recht) | Een Europese rechtsnorm die algemene strekking heeft, rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten, en bindend is in al haar onderdelen. Verordeningen creëren dus direct geldende wetgeving binnen de Europese Unie. |
| Richtlijn (Europees recht) | Een Europese rechtsnorm die gericht is tot de lidstaten (individueel of gezamenlijk) en bindend is wat het te bereiken resultaat betreft. Lidstaten moeten richtlijnen echter omzetten in nationale wetgeving binnen een bepaalde termijn, tenzij ze reeds rechtstreeks toepasselijk zijn. |
| Grondwet | De hoogste nationale wet die de fundamentele rechten en vrijheden van burgers waarborgt en de inrichting en bevoegdheden van de staatsmachten regelt. Wijziging van de Grondwet vereist een complexe en zware procedure om de stabiliteit ervan te garanderen. |
| Decreet | Een wetgevende akte die wordt uitgevaardigd door de wetgevende macht van een deelstaat (gemeenschap of gewest) en die hiërarchisch op hetzelfde niveau staat als federale wetten. Decreten regelen de bevoegdheden die aan de deelstaten zijn toegekend. |
| Ordonnantie | Een wetgevende akte die specifiek wordt uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en die hiërarchisch op hetzelfde niveau staat als federale wetten en decreten. Ordonnanties regelen de bevoegdheden die aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn toegekend. |
| Koninklijk besluit | Een besluit dat wordt uitgevaardigd door de Koning, maar in de praktijk door de regering, ter uitvoering van wetten. Koninklijke besluiten hebben wettelijke basis nodig en zijn ondergeschikt aan wetten. |
| Besluit van een deelregering | Een besluit dat wordt uitgevaardigd door een deelstaatsregering ter uitvoering van een decreet of ordonnantie. Deze besluiten staan op hetzelfde hiërarchisch niveau als koninklijke besluiten en zijn ondergeschikt aan decreten en ordonnanties. |
| Ministerieel besluit | Een besluit dat wordt uitgevaardigd door een of meerdere ministers ter uitvoering van koninklijke besluiten of besluiten van deelregeringen. Ministeriële besluiten zijn ondergeschikt aan zowel wetgeving als koninklijke/deelstaatsbesluiten. |
| Gemeentelijke verordening | Een reglement dat wordt uitgevaardigd door de gemeenteraad en dat geldt binnen de gemeente. Gemeentelijke verordeningen regelen lokale aangelegenheden en zijn ondergeschikt aan hogere wetgevende normen. |
| Provinciale verordening | Een reglement dat wordt uitgevaardigd door de provincieraad en dat geldt binnen de provincie. Provinciale verordeningen regelen provinciale aangelegenheden en zijn ondergeschikt aan hogere wetgevende normen. |
| Pseudowetgeving | Documenten zoals dienstnota's, richtlijnen of ministeriële omzendbrieven die door hogere bestuursorganen worden opgesteld om ondergeschikte ambtenaren te helpen bij hun taken en de uniforme toepassing van wetgeving te verzekeren. Ze hebben geen wettelijke kracht, maar binden wel ambtenaren binnen het bestuur. |
| Analogie (interpretatiemethode) | Een interpretatiemethode waarbij een bestaande rechtsregel wordt uitgebreid naar vergelijkbare, maar niet expliciet in de wet genoemde gevallen, om zo een juridisch leemte op te vullen. Dit is in principe verboden voor strafrecht. |
| Rechtsverfijning (interpretatiemethode) | Een interpretatiemethode waarbij de toepassing van een rechtsregel wordt beperkt om te voorkomen dat deze leidt tot onredelijke of ongewenste gevolgen die niet overeenkomen met de bedoeling van de wetgever. |
| Rechtspraak (feitelijk gezag) | Hoewel uitspraken van rechters in beginsel alleen bindend zijn voor de partijen in het concrete geschil, kan de herhaaldelijke en consistente toepassing van een bepaalde interpretatie door hogere rechtscolleges leiden tot "vaste rechtspraak", die een aanzienlijk feitelijk gezag geniet en als inspiratiebron dient. |
| Raad van State | Een administratief rechtscollege dat uitspraken doet over beroepen tot nietigverklaring van akten en reglementen van administratieve overheden wegens onwettigheid of machtsoverschrijding. Daarnaast geeft de Raad van State ook advies over wetsontwerpen. |
| Grondwettelijk Hof | Een rechtscollege dat uitspraken doet over beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van wetten, decreten of ordonnanties wegens schending van bevoegdheidsregels of fundamentele rechten die in de Grondwet zijn vastgelegd. |
| Rechtsweigering | Situatie waarin een rechter weigert recht te spreken, zelfs onder het mom van stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet. Dit is verboden volgens artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek. |
| Personenrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de juridische status en eigenschappen van een persoon, inclusief rechtsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid en de staat van de persoon. |
| Familierecht | Het rechtsgebied dat zich richt op de juridische relaties tussen personen binnen een gezin, waaronder verwantschap en verschillende vormen van samenleven zoals huwelijk en wettelijk samenwonen. |
| Rechtsbekwaamheid | Het vermogen van een entiteit, zoals een mens of rechtspersoon, om juridisch drager te zijn van rechten en plichten. Deze kan niet volledig verloren gaan. |
| Handelingsbekwaamheid | De juridische bevoegdheid van een persoon om de rechten en plichten die hij of zij bezit, zelfstandig uit te oefenen in het rechtsverkeer. |
| Natuurlijk persoon | Elk mens van de geboorte tot de dood die in juridische zin als een entiteit wordt beschouwd en drager is van rechten en plichten. |
| Rechtspersoon | Een entiteit, zoals een vennootschap of vereniging, die in juridische zin als drager van rechten en plichten wordt beschouwd, los van de natuurlijke personen of middelen waaruit deze bestaat. |
| Staat van de persoon | Het geheel van juridische elementen en hoedanigheden die de maatschappelijke en familiale positie van een persoon bepalen, zoals nationaliteit, geslacht, woonplaats en naam. |
| Nationaliteit | De juridische band die een persoon verbindt met de staat waarvan hij of zij onderdaan is. Elk land bepaalt soeverein de voorwaarden voor toekenning en opzegging ervan. |
| Geslacht | De juridische aanduiding van een persoon als man of vrouw, waarbij de wetgever rekening houdt met diverse criteria en ook met interseksualiteit en transgender personen. |
| Woonplaats | De plaats waar een persoon zijn of haar hoofdverblijf heeft met de intentie om daar te blijven, essentieel voor de uitoefening van burgerlijke rechten. |
| Materieel element (woonplaats) | Het feitelijke aspect van de woonplaats, namelijk waar iemand zijn hoofdverblijf effectief heeft. |
| Intentioneel element (woonplaats) | Het wilselement van de woonplaats, waarbij de persoon de intentie heeft om daar zijn hoofdverblijfplaats te hebben. |
| Familienaam | De naam die een kind draagt, die sinds 2014 gekozen kan worden uit die van de vader, de moeder, of een combinatie daarvan, met beperkingen tot één naam per ouder. |
| Voornaam | De persoonsnaam die een kind krijgt bij de geboorte, welke vrij te kiezen is zolang deze geen verwarring of schade veroorzaakt. |
| Bloedverwanten | Personen die van elkaar afstammen, hetzij in de rechte lijn (bv. ouder en kind), hetzij in de zijlijn (bv. broer en zus). |
| Aanverwanten | De bloedverwanten van de echtgenoot (schoonfamilie) en de echtgenoten van de bloedverwanten. |
| Graad van verwantschap | De juridische afstand tussen personen, bepaald door het aantal generaties in rechte lijn of via een gemeenschappelijke voorouder, van belang voor onder andere erfrecht en huwelijksbeperkingen. |
| Huwelijk | Een plechtig contract tussen twee partners van gelijk of verschillend geslacht, dat aan specifieke wettelijke vormvoorwaarden moet voldoen om geldig te zijn. |
| Primair stelsel (huwelijk) | Het geheel van rechten en verplichtingen dat onafhankelijk van het huwelijksvermogensrecht van toepassing is op alle echtgenoten, zoals de huwelijksplichten. |
| Huwelijksplichten | De verplichtingen van echtgenoten jegens elkaar, waaronder getrouwheid, hulp, bijstand, en een financiële bijdrage in de lasten van het huwelijk. |
| Gezinswoning | Het onroerend goed dat effectief bewoond wordt door echtgenoten, inclusief de huisraad, en dat bescherming geniet tegen verkoop zonder instemming. |
| Hoofdelijkheid (huwelijk) | Een situatie waarin beide echtgenoten gezamenlijk en onafhankelijk aansprakelijk zijn voor schulden aangegaan ten behoeve van de huishouding of opvoeding van kinderen, met uitzondering van buitensporige schulden. |
| Vrijheid van beroep (huwelijk) | Het recht van elke echtgenoot om een beroep naar keuze uit te oefenen, hoewel de mede-echtgenoot bezwaar kan maken bij de rechtbank indien de gezinsbelangen in gevaar komen. |
| Echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (EOO) | Een vorm van echtscheiding waarbij de voortzetting van het samenleven redelijkerwijs onmogelijk is geworden, ongeacht de schuldvraag, en gebaseerd op direct of indirect bewijs. |
| Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) | Een vorm van echtscheiding waarbij beide echtgenoten de wil hebben om te scheiden en overeenstemming bereiken over alle modaliteiten, via een buitengerechtelijke en vervolgens gerechtelijke procedure. |
| Wettelijk samenwonen | Een juridische status waarbij twee meerderjarige personen, van gelijk of verschillend geslacht, een verklaring afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, wat leidt tot rechten en plichten vergelijkbaar met het huwelijk. |
| Feitelijk samenwonen | Een vorm van samenleven zonder specifieke wettelijke voorwaarden, gevolgen of beëindigingsprocedures, waarbij een samenlevingsovereenkomst wordt aanbevolen. |
| Vertegenwoordiging | Het optreden van een derde persoon in de plaats van een handelingsonbekwame persoon om diens rechten en plichten uit te oefenen. |
| Bijstand | Het optreden van een derde persoon samen met een handelingsonbekwame persoon, om deze te ondersteunen bij de uitoefening van diens rechten en plichten. |
| Wettelijk stelsel (huwelijk) | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat, indien echtgenoten geen specifieke keuze maken, van toepassing is en gekenmerkt wordt door de scheiding van goederen en een gemeenschap van aanwinsten. Dit leidt tot drie vermogens: een gemeenschappelijk vermogen en twee eigen vermogens voor elke echtgenoot. |
| Eigen vermogen (huwelijk) | Het vermogen dat tot een van de echtgenoten persoonlijk behoort. Dit omvat goederen die van nature eigen zijn (zoals kleding) en goederen die eigen zijn mits bewijs (zoals goederen bij aanvang huwelijk en schenkingen/erfenissen tijdens het huwelijk). |
| Gemeenschappelijk vermogen (huwelijk) | Het vermogen dat gezamenlijk eigendom is van beide echtgenoten. Dit omvat doorgaans beroepsinkomsten, schenkingen aan beide echtgenoten en alle goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn. Er geldt een vermoeden dat goederen en schulden tot dit vermogen behoren. |
| Stelsel van scheiding van goederen (huwelijk) | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij er een absolute scheiding van goederen is tussen echtgenoten, met uitzondering van onverdeeldheden. Er zijn slechts twee vermogens: het eigen vermogen van elke echtgenoot. |
| Stelsel van algehele gemeenschap (huwelijk) | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij alle tegenwoordige en toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen vallen, met uitzondering van strikt persoonlijke goederen zoals kleding. Er zijn drie vermogens: het gemeenschappelijk vermogen en de eigen vermogens van de echtgenoten. |
| Zakelijke rechten | Rechten die een persoon heeft ten opzichte van een goed. Kenmerkend zijn het volgrecht (het recht om het goed te volgen) en het voorrangsrecht (het recht om voorrang te krijgen bij verhaal). Deze rechten staan limitatief in de wet opgesomd (numerus clausus). |
| Eigendomsrecht | Het meest omvattende zakelijke recht, dat de eigenaar het recht geeft om het goed te gebruiken, ervan te genieten en erover te beschikken. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk recht dat een fractie van het eigendomsrecht inhoudt, en de houder het recht geeft op gebruik en genot van een goed. Het recht van beschikking blijft bij de blote eigenaar. |
| Erfpacht | Een zakelijk recht dat de erfpachter het recht van gebruik en genot geeft van andermans onroerende goed, ofwel onroerend uit zijn aard, ofwel door incorporatie (duurzaam verbonden met de grond). |
| Opstal | Een zakelijk recht dat de opstalhouder eigendomsrecht geeft op al dan niet gebouwde volumes, boven of onder andermans goed, om er bouwwerken of beplantingen te hebben. |
| Hypotheek | Een zakelijk recht op onroerende goederen dat dient ter voldoening van een verbintenis, vaak gebruikt als zekerheidsrecht voor leningen. |
| Verbintenis | Een juridische aanspraak van een schuldeiser (SE) op een prestatie van een schuldenaar (SA). De schuldenaar is gehouden tot iets geven, iets doen of iets niet doen. |
| Rechtshandeling | Een wilsuiting waarbij een of meer personen rechtsgevolgen beogen te creëren. Dit kan meerzijdig zijn (zoals een contract) of eenzijdig (zoals een testament). |
| Rechtsfeit | Een feitelijke handeling of toestand die rechtsgevolgen heeft, maar waarbij deze rechtsgevolgen niet doelbewust werden beoogd door de handelende persoon. |
| Zaakwaarneming | Een oneigenlijk contract waarbij iemand vrijwillig de zaak van een ander behartigt, omdat het nodig of dringend is, zonder dat de ander hierom vroeg en zonder dat dit uit vrijgevigheid geschiedt. |
| Onverschuldigde betaling | Een situatie waarbij een betaling wordt gedaan die niet verschuldigd was. Degene die het geld per ongeluk heeft ontvangen, is gehouden dit terug te geven. |
| Ongerechtvaardigde verrijking | Een principe dat stelt dat iemand die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, die verrijking moet ongedaan maken. |
| Voorwaardelijke verbintenis | Een verbintenis waarvan de opeisbaarheid of het tenietgaan afhangt van een toekomstige, onzekere gebeurtenis. Er kan sprake zijn van een opschortende of een ontbindende voorwaarde. |
| Verbintenis met tijdsbepaling | Een verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhankelijk is van een toekomstige, zekere gebeurtenis. Er kan sprake zijn van een opschortende of een uitdovende tijdsbepaling. |
| Cumulatieve verbintenis | Een verbintenis met meerdere prestaties die alle opeenvolgend moeten worden geleverd om aan de verbintenis te voldoen. |
| Alternatieve verbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar uit meerdere prestaties kan kiezen om aan zijn verbintenis te voldoen. De keuze ligt bij de schuldenaar, tenzij anders overeengekomen. |
| Hoofdelijkheid | Een vorm van pluraliteit van schuldenaren of schuldeisers, waarbij elke schuldenaar voor het geheel kan worden aangesproken door de schuldeiser (passieve hoofdelijkheid) of elke schuldeiser de volledige schuld kan vorderen (actieve hoofdelijkheid). |
| In solidum aansprakelijkheid | Een restcategorie waarbij meerdere schuldenaren betrokken zijn bij dezelfde schade, maar er geen sprake is van hoofdelijkheid of ondeelbaarheid. Elke schuldenaar kan toch voor het geheel instaan. |
| Aanbod | Een voorstel tot contracteren dat alle essentiële bestanddelen van het beoogde contract bevat en de wil van de aanbieder impliceert om gebonden te zijn bij aanvaarding. |
| Aanvaarding | Een verklaring of gedraging die instemt met een aanbod, zonder aanvullingen, wijzigingen of beperkingen. |
| Wilsgebreken | Ongewilde aantastingen van de toestemming die tot een nietige of vernietigbare overeenkomst kunnen leiden. Voorbeelden zijn bedrog, dwaling, geweld en misbruik van omstandigheden. |
| Toerekenbare niet-nakoming | Een situatie waarbij een schuldenaar zijn verbintenis niet nakomt, en deze niet-nakoming aan hem kan worden toegerekend (bijvoorbeeld door schuld of door een risico dat hij draagt). |
| Exceptie van niet-uitvoering | Het recht van een partij om de uitvoering van haar eigen verbintenis op te schorten zolang de wederpartij haar verbintenis niet nakomt. |
| Uitvoering in natura | De daadwerkelijke nakoming van de verbintenis zoals overeengekomen, al dan niet aangevuld met schadevergoeding. |
| Ontbinding | De beëindiging van een overeenkomst als gevolg van een toerekenbare niet-nakoming van een van de partijen. |
| Prijsvermindering | Een remedie bij een tekortkoming, waarbij de prijs van de geleverde zaak of dienst wordt verminderd om de verminderde waarde te compenseren. |
| Exoneratiebeding (bevrijdingsbeding) | Een contractueel beding dat de schuldenaar geheel of gedeeltelijk bevrijdt van zijn aansprakelijkheid, mits het niet in strijd is met dwingend recht, openbare orde of opzet. |
| Schadebeding (strafbeding, boetebeding) | Een contractueel beding waarbij partijen vooraf een forfaitair bedrag of een specifieke prestatie afspreken als vergoeding voor het geval van toerekenbare niet-nakoming. |
| Lastgeving (volmacht) | Een overeenkomst waarbij de lastgever de lasthebber de opdracht geeft om rechtshandelingen te stellen in zijn naam en voor zijn rekening. |
| Bijzondere overeenkomsten | Specifieke soorten contracten (zoals koop, huur, aanneming) die eigen regels kennen, bovenop het algemene recht in het Burgerlijk Wetboek. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Een rechtsfiguur die aansprakelijkheid creëert buiten enige contractuele relatie om, gebaseerd op de schending van een zorgvuldigheidsnorm of een wettelijke verplichting, resulterend in schade voor een derde. |
| Fout | Een handelen of nalaten dat strijdig is met de vereiste zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer, ofwel een schending van een wettelijke regel die bepaald gedrag voorschrijft of verbiedt. |
| Oorzakelijk verband | Het verband tussen een vastgestelde fout en de geleden schade, waarbij de schade zonder de fout niet, of niet op dezelfde wijze, zou zijn ontstaan. |
| Schade | De aantasting van een juridisch beschermd belang, die economisch of niet-economisch van aard kan zijn en vergoeding behoeft. |
| Aansprakelijkheid voor andermans fout | De situatie waarbij een persoon aansprakelijk wordt gesteld voor de fouten begaan door een ander, waarover die persoon gezag, toezicht of een toezichtfunctie uitoefent. |
| Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken | De aansprakelijkheid die rust op de bewaarder van een zaak die een gebrek vertoont, waardoor schade ontstaat aan derden. |
| Aansprakelijkheid voor dieren | De aansprakelijkheid die rust op de bewaarder van een dier voor de schade die door dat dier wordt veroorzaakt, ongeacht het gedrag van het dier. |
| Equivalentieleer | Een leerstelling binnen het oorzakelijk verband die stelt dat elke fout die een noodzakelijke voorwaarde is voor de concrete schade, aanleiding geeft tot aansprakelijkheid. |
| Extrapatrimoniale schade | Schade die niet direct in geld waardeerbaar is, zoals aantasting van de psychische of fysieke integriteit, eer, goede naam, gezondheid of vrijheid. |
| Quasi-immuniteit van hulppersonen | De vroegere bescherming die hulppersonen genoten tegen buitencontractuele aansprakelijkheid, die echter in bepaalde gevallen is afgeschaft. |
| Economisch recht | Alle rechtsregels die in het economisch leven moeten worden nageleefd, inclusief regels over ondernemingen en consumenten. Dit recht omvat specifieke deelgebieden zoals ondernemingsrecht en marktrecht. |
| Onderneming | Iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon of organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent met winstuitkering als doel. Dit omvat ook organisaties die goederen of diensten aanbieden op een markt, ongeacht hun rechtsvorm. |
| Ondernemingsrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de regels rondom ondernemingen, hun oprichting, bestuur, aansprakelijkheid en beëindiging, evenals de rechten en plichten van vennoten en aandeelhouders. |
| Marktpraktijken | Alle regels en gedragingen die betrekking hebben op de handel en transacties op de markt, zowel tussen ondernemingen onderling (B2B) als tussen ondernemingen en consumenten (B2C). Dit omvat onder andere reclame, prijsaanduiding en promoties. |
| B2B (Business-to-Business) | Transacties en relaties die plaatsvinden tussen twee of meer ondernemingen. |
| B2C (Business-to-Consumer) | Transacties en relaties die plaatsvinden tussen een onderneming en een consument. |
| Wetboek Economisch Recht (WER) | Een verzameling wetgeving die de economische activiteiten in België reguleert, inclusief regels inzake ondernemingen, marktpraktijken en consumentenbescherming. |
| Ondernemingsrechtbank | Een gespecialiseerde rechtbank die bevoegd is voor geschillen met betrekking tot ondernemingsrecht, marktpraktijken en intellectuele eigendom, ongeacht het bedrag en zelfs als partijen geen onderneming zijn. |
| Rechtspersoonlijkheid | Het juridische vermogen van een entiteit om rechten en plichten te hebben, vergelijkbaar met die van een natuurlijk persoon. Een rechtspersoon kan zelfstandig contracten sluiten, eigendom bezitten en in rechte optreden. |
| Vrijheid van ondernemen | Het principe dat iedereen vrij is om een economische activiteit naar keuze uit te oefenen, mits voldaan wordt aan de wettelijke vereisten en voorwaarden. |
| Ondernemingsnummer | Een uniek identificatienummer dat wordt toegekend aan elke entiteit die is ingeschreven in de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO), noodzakelijk voor het uitvoeren van economische activiteiten. |
| KBO (Kruispuntbank voor Ondernemingen) | Een federaal, centraal elektronisch register waarin alle informatie over geregistreerde entiteiten (ondernemingen) wordt bijgehouden, met als doel administratieve vereenvoudiging. |
| BTW-nummer | Een identificatienummer dat vereist is voor personen die in de uitoefening van een economische activiteit geregeld en zelfstandig leveringen van goederen of diensten verrichten en btw-plichtig zijn. |
| Sociaal verzekeringsfonds | Een instelling waarbij zelfstandigen zich moeten aansluiten om te voldoen aan de wetgeving inzake het sociaal statuut der zelfstandigen en sociale bijdragen te betalen. |
| Mededingingsrecht | Het rechtsgebied dat erop toeziet dat de concurrentie op de markt vrij en eerlijk verloopt, door verboden praktijken zoals prijsafspraken, machtsmisbruik en staatssteun aan te pakken. |
| Prijsafspraken | Overeenkomsten tussen concurrerende ondernemingen om prijzen te bepalen, te verhogen of te stabiliseren, met als doel de concurrentie te beperken. Dit is verboden onder het mededingingsrecht. |
| Machtsmisbruik | Het gebruik door een onderneming van haar dominante positie op de markt om concurrentie te hinderen, bijvoorbeeld door concurrenten uit de markt te werken met dumpingprijzen of exclusieve contracten. |
| Staatssteun | Financiële ondersteuning, verleend door een lidstaat of met staatsmiddelen, die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen door bepaalde ondernemingen of producties te bevoordelen. |
| Misbruik van economische afhankelijkheid | Een situatie waarin een dominante onderneming haar marktmacht gebruikt om een andere, afhankelijke onderneming onredelijke voorwaarden op te leggen of haar handelingsvrijheid te beperken. |
| Concentraties | Fusies, overnames of joint-ventures tussen ondernemingen die invloed kunnen hebben op de mededinging. Deze vereisen vaak een meldingsplicht en goedkeuring door de bevoegde autoriteiten. |
| Misleidende handelspraktijken | Praktijken die de consument bedriegen door onjuiste informatie te verstrekken of essentiële informatie weg te laten, waardoor de consument een aankoopbeslissing neemt die hij anders niet zou hebben genomen. |
| Agressieve handelspraktijken | Praktijken die door intimidatie, dwang of ongepaste beïnvloeding de keuzevrijheid van de consument aantasten, waardoor deze een aankoopbeslissing neemt die hij anders niet zou hebben genomen. |
| Consument | Iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen. |
| Prijsaanduiding | De verplichting voor verkopers om duidelijk en ondubbelzinnig de prijs van goederen en diensten te vermelden, inclusief alle kosten, om consumenten te informeren. |
| Promoties | Aanbiedingen zoals prijsverminderingen, uitverkopen of solden die gericht zijn op het versneld afzetten van voorraad, onderworpen aan specifieke wettelijke voorwaarden. |
| Uitverkoop | Een verkoop die wordt aangekondigd met het doel om de voorraad versneld af te zetten, toegestaan in specifieke situaties zoals faillissement of stopzetting van activiteiten. |
| Solden | Periodes waarin verkopers goederen tegen een verminderde prijs aanbieden, twee keer per jaar toegelaten in specifieke sectoren en met een sperperiode vooraf. |
| Koppelverkoop | Een praktijk waarbij de aankoop van één product afhankelijk wordt gemaakt van de aankoop van een ander product. Dit kan verboden zijn als het misbruik van een machtspositie betreft. |
| Ongewenste communicaties | Reclame of communicatie die wordt verzonden zonder de voorafgaande toestemming van de ontvanger, met recht op kosteloos verzet en de voorwaarde van transparantie. |
| Verkoop met verlies | Het verkopen van een goed tegen een prijs die lager is dan de aankoopprijs, wat in principe verboden is tenzij er uitzonderingen gelden zoals bij uitverkoop of solden. |
| Staking (vordering tot) | Een juridische procedure die kan worden ingesteld om een onwettige praktijk, zoals misleidende reclame, onmiddellijk stop te zetten, vaak met een dwangsom. |
| Handhaving en sanctionering | De processen en maatregelen die worden toegepast om de naleving van economisch recht te waarborgen, inclusief inspecties, strafrechtelijke procedures, boetes en schadevergoeding. |
| Handelspraktijk | Een handeling of nalaten van een onderneming die rechtstreeks verband houdt met de promotie, verkoop of levering van producten of diensten aan consumenten. Dit omvat zowel misleidende als agressieve handelspraktijken. |
| Misleidende handeling | Een handelspraktijk die feitelijke onjuistheden bevat of de algemene indruk wekt, waardoor een consument tot een transactie wordt bewogen die hij anders niet zou hebben gesloten. Dit kan gaan om valse informatie of het achterhouden van essentiële informatie. |
| Misleidende omissie | Het achterhouden van belangrijke informatie door een onderneming, waardoor een consument een beslissing neemt die hij anders niet zou hebben genomen. Dit leidt tot een verstoring van de economische beslissingen van de consument. |
| Agressie (handelspraktijk) | Een handelspraktijk waarbij intimidatie, dwang of ongepaste beïnvloeding wordt gebruikt om een consument tot een transactie te bewegen, waardoor de vrije wil van de consument wordt aangetast. |
| Mededinging | De concurrentie tussen bedrijven op een markt. Verstoringen van de mededinging, zoals prijsafspraken of machtsmisbruik, worden onderworpen aan specifieke regelgeving om eerlijke concurrentie te waarborgen. |
| Prijsafspraken/kartelvorming | Overeenkomsten tussen concurrenten om prijzen vast te stellen, productie te beperken of markten te verdelen, wat de concurrentie schaadt en consumenten benadeelt. |
| Overeenkomsten op afstand | Overeenkomsten die worden gesloten zonder dat de consument en de onderneming fysiek aanwezig zijn, bijvoorbeeld via internet, postorder of telefoon. Hier gelden specifieke beschermingsregels. |
| Buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten | Overeenkomsten die worden gesloten op een plaats buiten de normale verkoopruimte van de onderneming, zoals bij de consument thuis of op straat. Dit is om impulsaankopen te voorkomen. |
| Precontractuele fase | De periode voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, waarin informatie wordt uitgewisseld en onderhandelingen plaatsvinden. Consumentenbescherming is hier al van kracht. |
| Contractfase | De fase waarin de overeenkomst daadwerkelijk wordt gesloten en de contractuele afspraken worden vastgelegd, vaak middels een bevestiging of aankoopbewijs. |
| Uitvoeringsfase | De periode na het sluiten van de overeenkomst en betaling, waarin de levering van goederen of diensten en eventuele garantieclaims plaatsvinden. |
| Algemene regels (consumentenbescherming) | Basisprincipes en voorschriften die van toepassing zijn op alle overeenkomsten met consumenten, zoals de eis van duidelijkheid en begrijpelijkheid van contractuele bedingen. |
| Bijzondere regels (consumentenbescherming) | Specifieke wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op bepaalde soorten consumentenovereenkomsten, zoals overeenkomsten op afstand of buiten verkoopruimten. |
| Schriftelijke clausules/bedingen | De bepalingen en voorwaarden die zijn vastgelegd in een contract. Bij twijfel bij consumentenovereenkomsten geldt de meest gunstige interpretatie voor de consument. |
| Opt-in | Een systeem waarbij de consument actief toestemming moet geven voor iets, bijvoorbeeld voor het ontvangen van marketingcommunicatie of het kopen van bijkomende producten. Dit staat tegenover opt-out. |
| Opt-out | Een systeem waarbij de consument expliciet moet aangeven dat hij iets *niet* wil, bijvoorbeeld geen nieuwsbrieven ontvangen. Bij consumentenovereenkomsten is dit vaak verboden en wordt opt-in vereist. |
| Levertermijn | De afgesproken periode waarbinnen een onderneming een product of dienst moet leveren aan de consument. Bij gebreke van afspraak geldt een maximum van 30 dagen. |
| Herroepingsrecht | Het recht van de consument om een gesloten overeenkomst, met name bij overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten, binnen een bepaalde termijn zonder opgave van redenen ongedaan te maken. |
| Duurzame gegevensdrager | Een middel waarmee informatie zo kan worden opgeslagen dat deze door de consument kan worden geraadpleegd en bewaard voor toekomstig gebruik, zoals een e-mail of een document op een USB-stick. |
| Nietige beding | Een contractueel beding dat ongeldig is volgens de wet en daardoor geen juridische gevolgen heeft. De rest van de overeenkomst blijft in principe wel geldig. |
| Wettelijke garantie | Een door de wet voorgeschreven garantie die automatisch van toepassing is op consumptiegoederen, die de consument beschermt tegen conformiteitsgebreken. |
| Commerciële garantie | Een facultatieve garantie die door de verkoper of fabrikant wordt aangeboden, vaak als extra marketinginstrument, die aanvullend is op de wettelijke garantie. |
| Conformiteitsgebrek | Een situatie waarin een product niet voldoet aan de redelijke verwachtingen die een consument ervan mag hebben, gebaseerd op de aankondiging, het gebruik en de objectieve kenmerken van soortgelijke producten. |
| Subjectieve conformiteit | De mate waarin een product voldoet aan de specifieke beschrijving en kenmerken die door de onderneming zijn gecommuniceerd aan de consument. |
| Objectieve conformiteit | De mate waarin een product voldoet aan de algemene verwachtingen die men van een dergelijk product mag hebben, rekening houdend met vergelijkbare producten op de markt. |
| Ontbinding koop | Het ongeldig verklaren van de koopovereenkomst, waardoor beide partijen worden bevrijd van hun verplichtingen. Dit kan als een product ernstig gebrekkig is. |
| Onrechtmatige bedingen | Contractuele bepalingen die een kennelijk onevenwicht creëren tussen de rechten en plichten van de partijen, en die niet onderhandelbaar zijn. Deze bedingen zijn nietig. |
| Zwarte lijst (onrechtmatige bedingen B2B) | Een lijst van bedingen in B2B-overeenkomsten die als absoluut onrechtmatig worden beschouwd en dus altijd nietig zijn, bijvoorbeeld bedingen die eenzijdige bevoegdheden toekennen. |
| Grijze lijst (onrechtmatige bedingen B2B) | Een lijst van bedingen in B2B-overeenkomsten die worden vermoed onrechtmatig te zijn. De onderneming die het beding hanteert, moet bewijzen dat het niet onrechtmatig is. |
| Wettelijke waarborg | De door de wet verleende bescherming aan de consument tegen verborgen gebreken van een verkocht product. Dit kan niet zomaar worden uitgesloten door een contractueel beding. |
| Exoneratiebeding | Een contractueel beding dat de aansprakelijkheid van een partij beperkt of uitsluit, met name bij zware fout of bedrog. |
| Schadebeding | Een contractuele bepaling die de hoogte van een schadevergoeding vastlegt die verschuldigd is bij niet-nakoming van een overeenkomst. Bij consumenten mag dit niet onredelijk hoog zijn. |
| Consumptiegoederen | Alle roerende lichamelijke goederen, inclusief digitale elementen die geïntegreerd zijn in of verbonden zijn met dergelijke goederen, die door een consument worden aangekocht. |
Cover
ITHPEPR - Les 2 - Thema 2, Basisbegrippen en indeling van het recht.docx
Summary
# Kernbegrippen en definities in het recht
Dit onderwerp behandelt de fundamentele terminologie die gebruikt wordt in de juridische wereld, zoals de definities van normen, wetten en regels, en de verschillende manieren waarop deze kunnen worden gesanctioneerd.
## 1. Normen, wetten en regels
### 1.1 De norm
De norm is het breedste begrip. Het omschrijft de manier waarop een mens zich hoort te gedragen. Een norm is categorisch omschreven of bindend.
### 1.2 De wet
De term 'wet' kan op twee manieren worden gezien:
* **Brede betekenis (materiële wet):** Een norm die uitgaat van een overheidsinstantie die bevoegd is om hierover te beslissen.
* **Engere betekenis (formele wet):** Een norm die uitgaat van de wetgever, in de zin van de scheiding der machten.
### 1.3 De regel
Een regel is vaak synoniem met een norm, maar kan ook een uitzondering bevatten. Een regel is algemeen van toepassing op de meeste personen.
## 2. Sancties
Juridische normen zijn per definitie gesanctioneerd en afdwingbaar via de overheid. Dit is essentieel om naleving te garanderen.
### 2.1 Het scala aan sancties
Er bestaat een breed scala aan sancties, waaronder:
* Werkstraffen
* Boetes
* Elektronisch toezicht
* Rijverboden
* Gevangenisstraffen
* Stadionverboden
* Contactverboden
Sancties kunnen direct uit de wet voortvloeien, maar ook onrechtstreeks worden toegepast. De effectiviteit en strengheid van sancties is een onderwerp van discussie.
### 2.2 Gebiedende en verbiedende normen
Technisch gezien zijn enkel geboden en verboden sanctioneerbaar:
* **Gebod:** Een bevel om iets te doen (`indien a, dan b`). De sanctie volgt bij niet-naleving (`indien niet b`).
* **Verbod:** Een bevel om iets niet te doen (`indien c, dan d`). De sanctie volgt bij overtreding (`indien d`).
Regels kunnen worden geoperationaliseerd door ze te vertalen naar geboden of verboden.
### 2.3 Aanvullende en dwingende normen
Normen kunnen worden onderverdeeld op basis van de mate waarin partijen ervan mogen afwijken:
* **Dwingende normen (imperatief):** Afwijkingen zijn verboden. Sommige dwingende normen zijn bovendien van openbare orde.
* **Bescherming individu/groep:** Sanctie is relatieve nietigheid (moet ingeroepen worden).
* **Bescherming fundamenten maatschappij (van openbare orde):** Sanctie is absolute nietigheid (van rechtswege ongeldig).
* **Aanvullende normen (suppletief):** Afwijkingen zijn toegestaan, bijvoorbeeld via een afspraak. Indien niet uitgeschakeld, zijn deze normen toch afdwingbaar.
Het onderscheid tussen aanvullend en dwingend kan men vaak afleiden uit wetteksten of door interpretatie.
## 3. Algemene normen en individuele bevelen
### 3.1 Algemene normen
Algemene normen gelden voor iedereen op Belgisch grondgebied, of voor bepaalde categorieën van personen. Ze zijn een abstract recht dat van toepassing is. Voorbeelden zijn wetten en ministeriële of politionele bevelen.
### 3.2 Individuele bevelen
Individuele bevelen zijn de concrete omzetting van algemene regels.
## 4. Objectief en subjectief recht
### 4.1 Objectief recht
Objectief recht verwijst naar de norm zelf, abstract en los van de concrete toepassing ervan. Het omvat de regels die de maatschappij ordenen.
### 4.2 Subjectief recht
Subjectief recht is het individuele recht dat een persoon kan afdwingen. Het is de concrete toepassing van het objectieve recht op een specifieke situatie.
> **Voorbeeld:** Art. 1583 Burgerlijk Wetboek stelt dat een koop voltrokken is zodra er overeenkomst is over de zaak en de prijs. Dit is objectief recht. Het recht van de verkoper om de betaling te vorderen, of het recht van de koper om bezit te vorderen, zijn subjectieve rechten die hieruit voortvloeien.
Het onderscheid is belangrijk voor de bevoegde rechterlijke instanties. Subjectieve rechten worden behandeld door de gewone rechtbanken, terwijl objectief recht (bv. in de vorm van reglementaire besluiten) door het Grondwettelijk Hof of de Afdeling Wetgeving van de Raad van State wordt beoordeeld.
## 5. Rechtsobject en rechtssubject
### 5.1 Rechtsobject
Het rechtsobject is passief; het ondergaat het recht.
* **Breed:** Alle zaken die in het objectieve recht vermeld worden.
* **Eng:** Het concrete, 'wil-loze' voorwerp van een subjectief recht.
### 5.2 Rechtssubject
Het rechtssubject is actief; het is de drager van rechten en plichten.
#### 5.2.1 Natuurlijke personen
Alle mensen zijn dragers van rechten en plichten (rechtsbekwaam en rechtsbevoegd/genotsbekwaam).
* **Begin:** In principe de geboorte. Uitzondering: verwekking (mits voordeel voor het kind en levensvatbaar geboren).
* **Einde:** In principe de dood. Uitzondering: indien in voordeel van derden (bv. faillissement).
#### 5.2.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn juridische ficties die bestaan uit een vermogen en/of mensen, met een bepaald doel.
* **Begin en einde:** Gereguleerd door wet en statuten.
* **Types:** Publiekrechtelijk (bv. overheidsbedrijven) en privaatrechtelijk (bv. vennootschappen, vzw's, stichtingen).
### 5.3 Rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid:** Het hebben van rechten en plichten. Iedereen is rechtsbekwaam.
* **Handelingsbekwaamheid:** Het zelfstandig kunnen uitvoeren van rechten en plichten. In principe is iedereen handelingsbekwaam, tenzij de wet of een rechter anders bepaalt.
#### 5.3.1 Handelingsonbekamen
Natuurlijke personen die handelingsonbekwaam zijn, worden vertegenwoordigd (een derde treedt op i.p.v.) en/of bijgestaan (de onbekwame en derde treden samen op). Dit geldt voor:
* Minderjarigen (onder 18 jaar), vertegenwoordigd door hun ouders of voogd.
* Meerderjarige personen die gerechtelijk beschermd worden (bv. via bewindvoering).
Bescherming kan zowel buitengerechtelijk (voorzorgsvolmacht) als gerechtelijk (vrederechter) plaatsvinden.
## 6. Rechtsfeit en rechtshandeling
### 6.1 Rechtsfeit
Een gebeurtenis waaraan het recht gevolgen koppelt.
### 6.2 Rechtshandeling
Een wetens en willens stellen van een materiële handeling met de intentie om de daaraan door het recht gekoppelde gevolgen te bewerkstelligen.
## 7. Juridische betekenissen van 'recht'
Het begrip 'recht' kent meerdere betekenissen:
### 7.1 Wetenschappelijke betekenis
* **Formeel:** Een deel van 'het recht' zonder sanctie.
* **Materieel:** Een effectief door de overheid gesanctioneerde norm.
### 7.2 Praktische betekenis
* **Formeel:** Procedureregels.
* **Materieel:** Inhoudelijke regels.
### 7.3 Geldigheid (nietigheid)
* **Formeel:** Afhankelijk van de vorm.
* **Materieel:** Enkel bepaald door de inhoud.
### 7.4 Motivering
* **Formeel:** Uitdrukkelijk vermelde rechts- en feitelijke basis van een beslissing.
* **Materieel:** Inhoudelijke doorslaggevende argumenten.
## 8. Valsse vrienden op terminologisch vlak
### 8.1 Wetterlijk vs. wettig
* **Wetterlijk:** Volgens een concrete wet.
* **Wettig:** Rechtmatig, geldig.
### 8.2 Gerelateerde termen
* **Rechts- / rechts-elijk:** Volgens of met betrekking tot het recht (bv. rechtsgeleerd, rechtskundig).
* **Judicieel / Justitieel:** Volgens het departement justitie.
* **Gerechtelijk / Rechterlijk:** Beslist door de rechter op basis van wetgeving.
* **In rechte:** Via, van of door de rechtbank.
* **Rechtens:** De iure, volgens het recht.
* **Van rechtswege:** Automatisch, op basis van het recht.
## 9. Sancties in de praktijk
Sancties kunnen zowel wegens niet-uitvoering als wegens strijdigheid met het recht worden toegepast.
### 9.1 Wegens niet-uitvoering
In principe gedwongen uitvoering via dwang (bv. dwangsom, beslag). De facto vaak via equivalent (financieel).
### 9.2 Wegens strijdigheid met het recht
* **Privaatrecht:** Vooral nietigheid, maar ook herstel van schade, ontbinding.
* **Publiekrecht:** Straf, administratieve boete, nietigheid, tuchtsancties.
## 10. Indelingen van het recht
Het recht kan worden ingedeeld in verschillende categorieën.
### 10.1 Privaatrecht vs. Publiekrecht
* **Privaatrecht:** Regelt verhoudingen tussen burgers onderling (natuurlijke personen, rechtspersonen, of gemengd).
* **Publiekrecht:** Regelt de verhouding tussen burger en overheid, en de interne organisatie van de overheid. De overheid treedt hierbij op met haar privileges, niet als private partij.
#### 10.1.1 Onderverdeling privaatrecht
* **Burgerlijk recht:** Regelt elementaire verhoudingen tussen burgers (personenrecht, familierecht, zakenrecht, verbintenissenrecht, erfrecht).
* **Ondernemingsrecht:** Regelt statuut van handelaars en commerciële activiteiten (bv. vennootschapsrecht, consumentenrecht).
* **Sociaal recht:** Regelt arbeidsverhoudingen (arbeidsrecht) en sociale zekerheid (socialezekerheidsrecht).
* **Burgerlijk procesrecht:** Regelt de procedure voor de gewone rechtbanken.
#### 10.1.2 Publiekrecht
* **Grondwettelijk recht:** Inrichting van de staat, basisstructuur van instellingen, fundamentele vrijheden.
* **Administratief recht:** Inrichting en werking van de uitvoerende macht (de administratie).
* **Fiscaal recht (belastingrecht):** Regels rond heffing en invordering van belastingen.
* **Strafrecht:** Regelt welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen van toepassing zijn.
* **Strafprocesrecht:** Regelt de inrichting en bevoegdheid van strafrechtscolleges en de strafprocedure.
### 10.2 Nationaal vs. Internationaal recht
Dit onderscheid is gebaseerd op het grensoverschrijdende element van het recht.
---
# Classificaties van juridische normen en rechten
Dit gedeelte behandelt de diverse manieren waarop juridische normen en rechten kunnen worden ingedeeld, met aandacht voor hun eigenschappen, toepassingsbereik en de entiteiten die erdoor worden geraakt.
## 2.1 Indeling van juridische normen
Juridische normen kunnen op verschillende manieren worden geclassificeerd, afhankelijk van hun aard en afdwingbaarheid.
### 2.1.1 Dwingende versus aanvullende normen
Een fundamenteel onderscheid binnen juridische normen betreft hun afdwingbaarheid en de mogelijkheid tot afwijking:
* **Dwingende normen (imperatief):**
* Afwijkingen van deze normen zijn **verboden**.
* Ze beschermen vaak fundamentele belangen, hetzij van individuen of groepen, hetzij de fundamenten van de maatschappij.
* **Gewoon dwingend:** De sanctie is meestal **relatieve nietigheid**. Dit betekent dat de norm enkel kan worden ingeroepen door de partij die erdoor beschermd wordt en dat de nietigheid ingeroepen moet worden door deze partij. De rechtbank mag dit niet ambtshalve doen.
* **Van openbare orde:** Deze normen zijn nog strikter en raken de fundamenten van de maatschappij. De sanctie is **absolute nietigheid**, wat betekent dat de rechtshandeling van rechtswege ongeldig is, ongeacht of een partij zich erop beroept. De rechtbank kan dit ambtshalve vaststellen.
* **Aanvullende normen (suppletief):**
* Afwijkingen van deze normen zijn **toegestaan**, meestal via een overeenkomst tussen partijen.
* Indien er geen expliciete afspraak wordt gemaakt, blijft de aanvullende norm wel van kracht en is deze afdwingbaar.
* Deze normen bieden een standaardregeling die geldt bij gebrek aan een specifieke overeenkomst.
### 2.1.2 Algemene normen versus individuele bevelen
Normen kunnen ook worden onderscheiden op basis van hun toepassingsbereik:
* **Algemene normen:**
* Regels die van toepassing zijn op een **onbepaald aantal situaties of personen**.
* Ze beschrijven een categorie van personen of situaties waarop de regel van toepassing is (abstract recht).
* Voorbeelden zijn wetten, koninklijke besluiten, ministeriële bevelen, of politionele bevelen.
* De Raad van State, afdeling Wetgeving, adviseert enkel over 'reglementaire' besluiten (algemene normen).
* **Individuele bevelen:**
* Dit zijn **concrete beslissingen** die omzetting zijn van algemene regels.
* Ze richten zich tot een specifiek persoon of specifieke situatie.
* De Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, behandelt zowel algemene normen als individuele beslissingen.
### 2.1.3 Objectief versus subjectief recht
Een cruciaal onderscheid in het recht is dat tussen objectief en subjectief recht:
* **Objectief recht:**
* Verwijst naar het **geheel van de rechtsnormen**. Het is het abstracte, los van de concrete toepassing, geheel van regels dat een samenleving bindt.
* Dit omvat alle wetten, verdragen, rechtspraak, etc.
* Het kan worden beschouwd als de "wet in abstracte zin".
* **Subjectief recht:**
* Verwijst naar een **individueel, concreet recht** dat een rechtssubject kan afdwingen. Het is de uitdrukking van een subjectief recht in een concrete situatie.
* Dit is het recht dat een persoon heeft om iets te doen, te vorderen of te eisen.
* Het is de "wet in concrete zin" of een individuele bevoegdheid die voortvloeit uit het objectief recht.
> **Tip:** Denk aan objectief recht als de spelregels van een spel, en subjectief recht als het recht van een speler om een specifieke actie uit te voeren binnen die spelregels.
#### 2.1.3.1 Voorbeelden van objectief en subjectief recht
* **Objectief recht:** Artikel 1583 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat een verkoop voltrokken is en de eigendom overgaat zodra er overeenkomst is over de zaak en de prijs, zelfs zonder levering of betaling.
* **Subjectief recht:**
* Als een auto wordt verkocht voor een bepaalde prijs en op een bepaalde dag, dan heeft de verkoper het subjectieve recht om de betaling van de koopprijs te vorderen.
* De koper heeft dan weer het subjectieve recht om de levering van de auto te vorderen.
### 2.1.4 Rechtssubjecten en rechtsobjecten
Deze begrippen zijn essentieel om de dragers en de objecten van rechten te duiden:
* **Rechtssubject:**
* Is de **drager van rechten en plichten**. Dit zijn de entiteiten die juridisch bekwaam zijn om rechten en plichten te hebben en uit te oefenen.
* Er zijn twee hoofdsoorten rechtssubjecten:
* **Natuurlijke personen:** Alle mensen vanaf hun geboorte (soms zelfs al vanaf de verwekking indien dit in hun voordeel is en ze levensvatbaar geboren worden) tot aan hun dood. Mensen zijn rechtsbekwaam en rechtsbevoegd.
* **Rechtspersonen:** Juridische constructies (ficties) die rechten en plichten kunnen dragen, zoals vennootschappen, vzw's, stichtingen, overheidsbedrijven (publiekrechtelijk) en bedrijven (privaatrechtelijk). Hun ontstaan en einde worden bepaald door de wet en hun statuten.
* **Rechtsobject:**
* Is **datgene waarop rechten betrekking hebben of wat juridische gevolgen ondergaat**.
* In brede zin omvat dit alle zaken en entiteiten die in het objectief recht worden vermeld.
* In engere zin is het het concrete, 'wil-loze' voorwerp van een subjectief recht (bv. een auto waar eigendom op rust).
#### 2.1.4.1 Rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid
Binnen het concept van rechtssubjecten is het onderscheid tussen bekwaamheden cruciaal:
* **Rechtsbekwaamheid (genotbekwaamheid):**
* Het hebben van rechten en plichten.
* Dit is in principe universeel: iedereen is rechtsbekwaam. Natuurlijke personen verwerven dit bij de geboorte.
* **Handelingsbekwaamheid:**
* Het **zelfstandig uitvoeren** van rechtshandelingen (bv. een contract sluiten).
* In principe is iedereen handelingsbekwaam, tenzij de wet of een rechter anders bepaalt.
* **Handelingsonbekwamen:** Minderjarigen (onder 18 jaar) en meerderjarige personen die gerechtelijk onbekwaam verklaard zijn (bv. onder bewindstelling). Zij worden vertegenwoordigd of bijgestaan door een derde (bv. ouders, voogd, bewindvoerder).
## 2.2 Indeling van het recht zelf
Het recht kan ook op een hoger niveau worden ingedeeld, voornamelijk in privaatrecht en publiekrecht.
### 2.2.1 Privaatrecht versus publiekrecht
* **Privaatrecht:**
* Regelt de **verhoudingen tussen burgers onderling**. Dit omvat relaties tussen natuurlijke personen, tussen rechtspersonen, en tussen rechtspersonen en natuurlijke personen in hun hoedanigheid van private entiteiten.
* **Onderverdelingen:**
* **Burgerlijk recht:** Regelt de meest elementaire verhoudingen tussen burgers (personenrecht, familierecht, zakenrecht, verbintenissenrecht, erfrecht).
* **Ondernemingsrecht:** Regelt het statuut van ondernemers, vennootschappen en commerciële activiteiten (bv. Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen).
* **Consumentenrecht:** Regelt de bescherming van consumenten, vaak beïnvloed door EU-regelgeving (bv. Wet Marktpraktijken, Wetboek Economisch Recht).
* **Burgerlijk procesrecht:** Regelt de procedure voor de gewone rechtbanken (bv. Gerechtelijk Wetboek).
* **Publiekrecht:**
* Regelt de **verhouding tussen de overheid en de burger**, evenals de interne organisatie van de overheid.
* Dit geldt in het bijzonder wanneer de overheid gebruik maakt van haar privileges die steunen op haar geweldmonopolie, en niet optreedt als een private partij.
* **Onderverdelingen:**
* **Grondwettelijk recht:** Regelt de inrichting van de staat, de basisstructuur van politieke en gerechtelijke instellingen, en fundamentele vrijheden.
* **Administratief recht:** Regelt de inrichting en werking van de uitvoerende macht (de administratie).
* **Fiscaal recht (belastingrecht):** Regelt de heffing en invordering van belastingen ten behoeve van overheidsfinanciën.
* **Strafrecht:** Bepaalt welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen eraan verbonden zijn.
* **Strafprocesrecht:** Regelt de inrichting en bevoegdheid van strafrechtscolleges en de strafprocedure.
* **Sociaal recht:** Hoewel arbeidsrecht binnen privaatrecht valt, wordt sociale zekerheidsrecht als publiekrecht beschouwd.
### 2.2.2 Nationaal versus internationaal recht
* **Nationaal recht:** Het recht dat geldt binnen de grenzen van één soevereine staat.
* **Internationaal recht:** Recht dat van toepassing is op de verhoudingen tussen staten (volkenrecht) of dat betrekking heeft op grensoverschrijdende juridische situaties (internationaal privaatrecht, dat deels onder privaatrecht valt).
## 2.3 Rechtsfeiten en rechtshandelingen
Juridische consequenties kunnen voortvloeien uit verschillende soorten gebeurtenissen:
* **Rechtsfeit:**
* Elke gebeurtenis waaraan door het recht **gevolgen** worden gekoppeld, ongeacht de wil van de betrokkenen.
* Voorbeeld: het verstrijken van tijd (verjaring), het overlijden van een persoon.
* **Rechtshandeling:**
* Een **bewust en gewild** stellen van een materiële handeling met de intentie om de daaraan door het recht gekoppelde rechtsgevolgen uit te lokken.
* Voorbeelden: een contract sluiten, een testament opstellen, een schenking doen.
> **Tip:** Het verschil zit in de intentie; bij een rechtsfeit zijn de juridische gevolgen een gevolg van de gebeurtenis zelf, bij een rechtshandeling zijn ze het beoogde resultaat van de handeling.
## 2.4 Formeel versus materieel recht
Dit onderscheid wordt op meerdere vlakken gebruikt:
* **Formeel recht:**
* Verwijst naar de **procedures en regels voor de toepassing van het recht**. Dit kan gaan om procesregels (burgerlijk procesrecht, strafprocesrecht) of de formele regels voor de totstandkoming van wetgeving.
* In de context van wetgeving verwijst het naar de **bronnen van het recht** en de wijze van totstandkoming (bv. wet, decreet, koninklijk besluit).
* **Materieel recht:**
* Verwijst naar de **inhoudelijke regels** die rechten en plichten creëren of wijzigen. Dit omvat de regels van het burgerlijk recht, strafrecht, etc.
* In de context van wetgeving verwijst het naar de **inhoud van de normen** zelf (bv. wat is diefstal, hoe wordt een contract gesloten).
## 2.5 Geldigheid en sancties
* **Geldigheid:** De conformiteit van een rechtshandeling of norm met de geldende rechtsregels. Nietigheid is de sanctie voor ongeldigheid.
* **Sancties:** De gevolgen die verbonden zijn aan de niet-naleving van een juridische norm. Deze kunnen variëren van gedwongen uitvoering, financiële boetes, schadeherstel, tot gevangenisstraf of nietigheid van rechtshandelingen. Sancties kunnen **direct** (in de wet voorzien) of **indirect** (bv. via beslag) worden toegepast.
---
_Dit studiemateriaal is bedoeld als een gids en dient te worden aangevuld met de specifieke details en nuance uit de voorgeschreven literatuur._
---
# Rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid
Dit deel behandelt het onderscheid tussen het hebben van rechten en plichten (rechtsbekwaamheid) en het zelfstandig kunnen uitoefenen daarvan (handelingsbekwaamheid), inclusief de gevolgen van handelingsonbekwaamheid.
## 3.1 De kernconcepten: rechtsbekwaamheid versus handelingsbekwaamheid
### 3.1.1 Rechtsbekwaamheid: het hebben van rechten en plichten
Rechtsbekwaamheid, ook wel rechtsbevoegdheid of genotsbekwaamheid genoemd, houdt in dat een persoon of entiteit drager kan zijn van rechten en plichten. Het gaat hierbij om de mogelijkheid om juridisch iets te *hebben* of juridisch ergens aan *onderworpen* te zijn.
* **Natuurlijke personen:** Elk mens is van nature rechtsbekwaam. Dit begint in principe bij de geboorte. In uitzonderlijke gevallen, indien het eigen voordeel betreft, kan de rechtsbekwaamheid reeds ingaan vanaf de verwekking, op voorwaarde dat het kind levend en levensvatbaar wordt geboren. De rechtsbekwaamheid eindigt in principe met de dood, hoewel er uitzonderingen zijn waarbij deze na het overlijden nog van belang kan zijn, bijvoorbeeld in het kader van een faillissement ten voordele van derden.
* **Rechtspersonen:** Dit zijn juridische ficties die, net als natuurlijke personen, drager kunnen zijn van rechten en plichten. Ze beschikken over een vermogen en/of een organisatie (mensen of andere rechtspersonen) met een bepaald doel. Hun ontstaan en einde worden bepaald door de wet en hun statuten. Voorbeelden zijn publiekrechtelijke rechtspersonen (zoals overheidsbedrijven) en privaatrechtelijke rechtspersonen (zoals vennootschappen, vzw's, stichtingen en verenigingen).
### 3.1.2 Handelingsbekwaamheid: het zelfstandig uitvoeren van rechten en plichten
Handelingsbekwaamheid is de bekwaamheid om zelfstandig rechten uit te oefenen en plichten na te komen. Het is de mogelijkheid om juridisch bindende handelingen te stellen. In principe is iedereen handelingsbekwaam, tenzij de wet anders bepaalt of een rechter dit beslist.
### 3.1.3 Handelingsonbekwaamheid: beperkingen in de uitoefening
Situaties van handelingsonbekwaamheid vereisen specifieke beschermingsmaatregelen. De principes van maximale autonomie worden hierbij gehanteerd, met subsidiariteit en proportionaliteit als leidraad voor de bescherming.
* **Natuurlijke personen:**
* **Minderjarigen (jonger dan 18 jaar):** Zij zijn handelingsonbekwaam. Hun rechten en plichten worden uitgeoefend door hun wettelijke vertegenwoordigers, zoals de ouders of een voogd. Soms treedt een derde op in plaats van de minderjarige (vertegenwoordiging), en soms treden de minderjarige en de derde gezamenlijk op (bijstand).
* **Meerderjarige personen onder bewind:** Personen die gerechtelijk of buitengerechtelijk onder bewind zijn gesteld, kunnen ook handelingsonbekwaam worden verklaard voor bepaalde handelingen of voor hun gehele vermogen. De bewindvoerder treedt dan op, bij voorkeur via bijstand, en indien nodig via vertegenwoordiging.
* **Situatiespecifieke onbekwaamheid:** Soms is iemand enkel voor specifieke handelingen handelingsonbekwaam. Denk hierbij aan:
* Bepaalde strafrechtelijke maatregelen die iemands bekwaamheid beperken of ontzetten uit bepaalde rechten.
* Gespecialiseerde situaties, zoals een arts die geen goederen kan kopen van een patiënt die door ziekte wilsonbekwaam is, tenzij met instemming van de echtgenoot.
> **Tip:** Het verschil tussen rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid is cruciaal. Iedereen is rechtsbekwaam vanaf de geboorte, maar niet iedereen is handelingsbekwaam om zelfstandig juridische handelingen te stellen.
## 3.2 Rechtsfeiten en rechtshandelingen
### 3.2.1 Rechtsfeiten
Een rechtsfeit is elke gebeurtenis waaraan het recht gevolgen koppelt, ongeacht of deze gebeurtenis bewust werd gesteld. De nadruk ligt op het gevolg dat het recht eraan verbindt.
### 3.2.2 Rechtshandelingen
Een rechtshandeling is een handeling die bewust en willens wordt gesteld met de specifieke bedoeling om de juridische gevolgen die het recht eraan koppelt, uit te lokken.
* **Soorten rechtshandelingen:**
* **Eenzijdig/meerzijdig:** Afhankelijk van het aantal partijen dat de wilsuiting bindt.
* **Constitutief/translatief/declaratief:** Betrekking hebbend op het vestigen, overdragen of vaststellen van rechten.
* **Daden van genot/beheer/beschikking:** Indeling op basis van de omvang van de handeling.
> **Voorbeeld:** De aankoop van een auto is een rechtshandeling. De koper en verkoper stemmen in met de zaak en de prijs, met de bedoeling eigendom en betalingsverplichtingen te creëren.
## 3.3 Rechtssubjecten en rechtsobjecten
### 3.3.1 Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn de dragers van rechten en plichten. Zij kunnen juridisch gesanctioneerd worden. Dit zijn:
* **Natuurlijke personen:** Alle mensen.
* **Rechtspersonen:** Juridische constructies met een eigen rechtspersoonlijkheid.
### 3.3.2 Rechtsobjecten
Een rechtsobject is hetgeen waarop een recht betrekking heeft of wat het recht ondergaat.
* **Breed:** Alle zaken die in het objectieve recht vermeld worden.
* **Eng:** Het concrete, 'wil-loze' voorwerp van een subjectief recht, zoals een zaak waarover eigendom wordt uitgeoefend.
## 3.4 Gevolgen van het niet-naleven van rechtsnormen (sancties)
Sancties zijn de consequenties die het recht verbindt aan het niet-naleven van rechtsnormen.
* **Wegens niet-uitvoering:** In principe kan gedwongen uitvoering verkregen worden via dwangmiddelen zoals dwangsommen of tenuitvoerlegging door derden. In de praktijk leidt dit vaak tot een financiële compensatie (bij equivalent) via beslag.
* **Wegens strijdigheid met het recht:**
* **Privaatrecht:** Voornamelijk nietigheid, maar ook herstel van schade en ontbinding.
* **Publiekrecht:** Voornamelijk straffen (zoals gevangenisstraf of boete), maar ook administratieve boetes, nietigheid van besluiten of tuchtsancties.
> **Tip:** Wees alert op de verschillende betekenissen van "sanctie" in privaatrecht (vaak gericht op herstel of ongeldigheid) en publiekrecht (vaak gericht op bestraffing).
---
# Indelingen van het recht en rechtsbronnen
Dit onderwerp behandelt de brede indeling van het recht in privaatrecht en publiekrecht, inclusief hun onderverdelingen, en bespreekt de verschillende verschijningsvormen van rechtsbronnen en juridische terminologie.
## 4.1 Terminologie en concepten
### 4.1.1 Normen en regels
Een **norm** is, in de breedste betekenis, een gedragsvoorschrift dat aangeeft hoe men zich hoort te gedragen. Een **wet** kan in brede zin als synoniem voor norm worden gebruikt, maar ook specifieker worden gedefinieerd.
* **Materiële wet:** Een norm die uitgaat van een overheidsinstantie die bevoegd is hierover te beslissen.
* **Formele wet:** Een norm die uitgaat van de wetgever zelf, in de zin van de scheiding der machten.
Een **regel** is nauw verwant aan een norm en kan, indien algemeen toepasbaar, ook als categorisch omschreven worden. Juridische normen zijn per definitie **gesanctioneerd** of afdwingbaar via de overheid, wat essentieel is voor naleving. De sancties kunnen variëren van werkstraffen en boetes tot gevangenisstraffen en stadionverboden. Hoewel sommige sancties direct in de wet staan, kunnen andere ook indirect worden afgedwongen.
### 4.1.2 Juridische normen: kenmerken en indelingen
Juridische normen kunnen worden gekenmerkt door hun gebiedende of verbiedende aard. Technisch gezien zijn enkel geboden (bevelen, 'moeten') en verboden ('niet mogen') sanctioneerbaar. Operationalisering gebeurt door regels te herformuleren als geboden of verboden.
Normen kunnen verder worden ingedeeld in:
* **Aanvullende (suppletieve) normen:** Afwijkingen zijn toegestaan, meestal via afspraak.
* **Dwingende (imperatieve) normen:** Afwijkingen zijn verboden.
* **Gewoon dwingend:** Ter bescherming van een individu of groep. Sanctie is relatieve nietigheid (moet ingeroepen worden).
* **Van openbare orde (OO):** Ter bescherming van de fundamenten van de maatschappij. Sanctie is absolute nietigheid (van rechtswege ongeldig). Sommige dwingende normen zijn tevens van openbare orde.
### 4.1.3 Algemene normen en individuele bevelen
* **Algemene normen:** Regels die gelden voor iedereen binnen een bepaald rechtsgebied of voor specifieke categorieën van personen (abstract recht).
* **Individuele bevelen:** Concrete omzettingen van algemene regels, gericht op specifieke gevallen.
Vorm is hierbij niet doorslaggevend; het kan gaan om wetten, ministeriële bevelen of politionele bevelen. De bevoegde rechterlijke instantie voor de beoordeling van deze normen kan variëren (bijvoorbeeld de Afdeling Wetgeving of Bestuursrechtspraak van de Raad van State).
### 4.1.4 Objectief en subjectief recht
* **Objectief recht:** De norm in abstracte zin, los van de specifieke toepassing. Het geheel van rechtsregels.
* **Subjectief recht:** Een individueel recht dat voortvloeit uit het objectieve recht en concreet afdwingbaar is voor een individu.
Een voorbeeld hiervan is de koopovereenkomst: het objectieve recht regelt de principes van koop en verkoop, terwijl het subjectieve recht van de verkoper inhoudt dat hij betaling mag vorderen en dat van de koper dat hij levering mag eisen.
### 4.1.5 Rechtsobject en rechtssubject
* **Rechtsobject:** Datgene waar het recht op betrekking heeft. In brede zin alle zaken die in het objectieve recht vermeld worden. In enge zin het concrete, 'wil-loze' voorwerp van een subjectief recht.
* **Rechtssubject:** Een drager van rechten en plichten.
* **Natuurlijke personen:** Alle mensen zijn dragers van rechten en plichten, met rechtsbekwaamheid (genotsbekwaam) en handelingsbekwaamheid (zelf rechten en plichten kunnen uitoefenen), tenzij de wet of rechter anders bepaalt. Rechtsbekwaamheid begint in principe bij de geboorte (uitzonderlijk bij verwekking) en eindigt bij de dood (uitzonderlijk later voor derden).
* **Rechtspersonen:** Juridische ficties die een vermogen en/of mensen met een doel vertegenwoordigen. Ze hebben een eigen begin en einde, bepaald door wet en statuten. Voorbeelden zijn overheidsbedrijven (publiekrechtelijk) en vennootschappen (privaatrechtelijk).
### 4.1.6 Rechtsbekwaamheid versus handelingsbekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid:** Het hebben van rechten en plichten. In principe is iedereen hiertoe bekwaam.
* **Handelingsbekwaamheid:** Het zelfstandig kunnen uitoefenen van rechten en plichten. In principe is iedereen handelingsbekwaam, tenzij de wet of rechter anders bepaalt. Handelingsonbekwamen (bv. minderjarigen) worden vertegenwoordigd of bijgestaan.
### 4.1.7 Rechtsfeit en rechtshandeling
* **Rechtsfeit:** Een gebeurtenis waaraan het recht gevolgen koppelt, zonder dat de wil van de betrokkenen doorslaggevend is voor die gevolgen (bv. geboorte, dood).
* **Rechtshandeling:** Een handeling die bewust en willens wordt gesteld met de bedoeling de eraan gekoppelde rechtsgevolgen uit te lokken (bv. het sluiten van een contract).
### 4.1.8 Formeel versus materieel recht
* **Formeel recht:** Verwijst naar de vorm, de procedureregels, de wijze van afdwinging of de totstandkoming van een regel.
* **Materieel recht:** Verwijst naar de inhoudelijke regels, de rechten en plichten zelf.
Een **wet** kan formeel (uitgevaardigd door de wetgever) of materieel (elke door de overheid gesanctioneerde norm) zijn.
### 4.1.9 Valse vrienden in terminologie
* **Wettelijk:** Volgens een concrete wet.
* **Wettig:** Rechtmatig, geldig.
* **Rechts- / Rechtskundig:** Volgens of met betrekking tot het recht.
* **Gerechtelijk:** Beslist door de rechter op basis van wetgeving.
* **In rechte:** Via de rechtbank.
* **Rechtens (de iure):** Volgens het recht.
* **Van rechtswege:** Automatisch, krachtens het recht.
## 4.2 Indelingen van het recht
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld. De meest fundamentele indeling is die tussen privaatrecht en publiekrecht.
### 4.2.1 Privaatrecht versus publiekrecht
* **Privaatrecht:** Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling (natuurlijke personen, rechtspersonen of combinaties daarvan). Het gaat om verhoudingen waarin de overheid niet optreedt vanuit haar bijzondere publiekrechtelijke bevoegdheden (bv. gemeente die een stuk grond koopt als private partij).
* **Publiekrecht:** Regelt de verhouding tussen burger en overheid, en de interne organisatie van de overheid. De overheid treedt hier op vanuit haar publiekrechtelijke privileges, zoals haar geweldmonopolie.
#### 4.2.1.1 Onderverdeling privaatrecht
* **Burgerlijk recht:** Regelt de elementaire verhoudingen tussen burgers. Omvat o.a. het personenrecht (statuut van een persoon, bv. familienaam), familierecht (huwelijk, echtscheiding, ouder-kind relaties), zakenrecht (rechten op goederen, bv. eigendom), verbintenissenrecht (vorderingsrechten, recht op prestatie) en erfrecht. Wordt ook wel "gemeen recht" genoemd.
* **Ondernemingsrecht:** Regelt het statuut van handelaars en commerciële activiteiten, alsook vennootschappen en verenigingen.
* **Sociaal recht:** Regelt de arbeidsverhoudingen (arbeidsrecht) en de sociale zekerheid (socialezekerheidsrecht). Het laatste is weliswaar publiekrechtelijk van aard.
* **Burgerlijk procesrecht:** Regelt de procedure voor de 'gewone' rechtbanken (gerechtelijk wetboek).
#### 4.2.1.2 Onderverdeling publiekrecht
* **Grondwettelijk recht:** Regelt de inrichting van de staat, de basisstructuur van politieke en gerechtelijke instellingen, en fundamentele vrijheden (politieke, participatie-, sociaal-economische en culturele rechten).
* **Administratief recht:** Regelt de inrichting en werking van de uitvoerende macht (de administratie) en de verhouding tussen burger en administratie.
* **Fiscaal recht (Belastingrecht):** Regelt de heffing en invordering van belastingen voor de financiering van overheidstaken.
* **Strafrecht:** Bepaalt welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen eraan verbonden zijn. Het kent diverse principes zoals het legaliteitsbeginsel, het subsidiariteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het vermoeden van onschuld.
* **Strafprocesrecht:** Regelt de inrichting en bevoegdheid van strafrechtelijke rechtscolleges en de strafprocedure.
### 4.2.2 Nationaal versus Internationaal recht
* **Nationaal recht:** Het recht dat binnen de grenzen van een bepaalde staat geldt.
* **Internationaal recht:** Recht dat grensoverschrijdend is. Dit kan onderverdeeld worden in:
* **Volkenrecht:** Regelt de verhoudingen tussen staten en internationale organisaties.
* **Internationaal privaatrecht:** Regelt welke nationale rechtsorde van toepassing is op grensoverschrijdende privaatrechtelijke situaties.
* **Internationaal publiekrecht:** Binnen de EU bijvoorbeeld, regelt het de betrekkingen tussen lidstaten en de instellingen van de EU.
## 4.3 Rechtsbronnen
Rechtsbronnen zijn de verschijningsvormen waarin het recht wordt aangetroffen. Hoewel er honderden determinanten zijn die het recht beïnvloeden, worden er doorgaans vijf hoofdbronnen onderscheiden:
* **Wet:** Formeel (uitgevaardigd door de wetgever) of materieel (elke door de overheid gesanctioneerde norm).
* **Rechtspraak:** De uitspraken van rechterlijke instanties die de rechtsregels interpreteren en toepassen.
* **Rechtsleer:** De opinies en geschriften van rechtsgeleerden.
* **Gewoonte:** Langdurig en algemeen nageleefd gedrag dat als rechtsbindend wordt ervaren.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Fundamentele principes die ongeschreven aan het recht ten grondslag liggen en bijdragen aan de rechtvaardigheid en redelijkheid.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen formele en materiële wetten te begrijpen, aangezien dit de basis vormt voor veel juridische redeneringen.
> **Tip:** Wees alert op "valse vrienden" in de terminologie; woorden die op elkaar lijken maar een verschillende juridische betekenis hebben.
> **Voorbeeld:** Het wettigheidsbeginsel in het strafrecht ($nulla poena sine lege$) is een algemeen rechtsbeginsel dat als rechtsbron functioneert, naast de specifieke strafwetten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Norm | Een norm is een algemene gedragsregel die voorschrijft hoe een mens zich hoort te gedragen en is meestal categoriek omschreven of bindend. |
| Wet | In brede zin is een wet een synoniem voor norm, maar specifiek kan het verwijzen naar een norm uitgevaardigd door een bevoegde overheidsinstantie (materiële wet) of specifiek door de wetgever (formele wet). |
| Regel | Een regel is een algemene bepaling die van toepassing is op bijna iedereen en kan ook een uitzondering bevatten, indien deze categoriek is omschreven. |
| Gesanctioneerd | Dit verwijst naar het feit dat een norm of regel afdwingbaar is door middel van een sanctie, meestal via de overheid, om naleving te verzekeren. |
| Juridische normen | Dit zijn normen die per definitie gesanctioneerd en afdwingbaar zijn via de overheid, wat essentieel is voor de naleving ervan. |
| Gebod | Een gebod is een dwingende norm die een positieve verplichting inhoudt, oftewel een bevel om iets te doen. |
| Verbod | Een verbod is een dwingende norm die een negatieve verplichting inhoudt, oftewel een gebod om iets niet te doen. |
| Dwingende regels (imperatief) | Dit zijn regels waar niet van mag worden afgeweken, omdat ze bedoeld zijn ter bescherming van een individu of groep. Afwijkingen zijn verboden. |
| Aanvullende regels (suppletief) | Dit zijn regels waarvan mag worden afgeweken, bijvoorbeeld door een specifieke afspraak tussen partijen, tenzij de wet anders bepaalt. |
| Openbare orde (OO) | Normen die de fundamenten van de maatschappij beschermen en die, indien geschonden, leiden tot absolute nietigheid van de rechtshandeling. |
| Relatieve nietigheid | Een sanctie die enkel kan worden ingeroepen door de beschermde partij en leidt tot de ongeldigheid van een rechtshandeling die dwingende, maar geen openbare orde, normen schendt. |
| Absolute nietigheid | Een sanctie die van rechtswege geldt bij schending van normen van openbare orde en leidt tot de onmiddellijke ongeldigheid van een rechtshandeling. |
| Algemene normen | Regels die gelden voor iedereen of voor bepaalde abstracte categorieën van personen op een bepaald grondgebied. |
| Individuele bevelen | Concrete toepassingen of omzettingen van algemene regels voor specifieke situaties of personen. |
| Objectief recht | Het geheel van regels en normen die bestaan, los van een specifieke toepassing op individuen; de abstracte rechtsorde. |
| Subjectief recht | Een individueel recht dat een persoon kan afdwingen bij de bevoegde instanties, voortvloeiend uit het objectieve recht. |
| Rechtsobject | Datgene waarop een recht betrekking heeft; het concrete voorwerp van een subjectief recht of breder, alles wat in het objectieve recht wordt vermeld. |
| Rechtssubject | Een drager van rechten en plichten, in principe elke mens (natuurlijk persoon) of een juridische constructie (rechtspersoon). |
| Natuurlijke personen | Alle mensen die dragers zijn van rechten en plichten, vanaf hun geboorte (of soms vanaf de verwekking indien in hun voordeel) tot aan hun dood. |
| Rechtspersonen | Juridische ficties die als zelfstandige dragers van rechten en plichten kunnen optreden, zoals vennootschappen, vzw’s en overheidsbedrijven. |
| Rechtsbekwaamheid | Het vermogen om rechten en plichten te hebben. Iedere mens is hierdoor drager van rechten en plichten. |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen en rechtshandelingen te stellen. Dit kan beperkt zijn door wet of rechterlijke beslissing. |
| Rechtsfeit | Elke gebeurtenis waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt, ongeacht de wil van de betrokkenen (bv. geboorte, overlijden). |
| Rechtshandeling | Een handeling die bewust en willens wordt gesteld met de bedoeling om de eraan gekoppelde rechtsgevolgen uit te lokken (bv. een contract sluiten). |
| Formeel recht | Verwijst naar de procedureregels of de vorm waarin een rechtshandeling moet worden gegoten om geldig te zijn. |
| Materieel recht | Verwijst naar de inhoudelijke regels en normen die de rechten en plichten van personen bepalen. |
| Privaatrecht | Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling, zowel natuurlijke als rechtspersonen. |
| Publiekrecht | Regelt de verhoudingen tussen de overheid en burgers, alsook de interne organisatie van de overheid. |
| Burgerlijk recht | Regelt de meest elementaire verhoudingen tussen burgers en wordt ook wel gemeen recht genoemd. |
| Ondernemingsrecht | Regelt het statuut van ondernemers en commerciële activiteiten, inclusief vennootschapsrecht en consumentenrecht. |
| Sociaal recht | Regelt arbeidsverhoudingen, werkgeversaansprakelijkheid en sociale zekerheid. |
| Burgerlijk procesrecht | Regelt de inrichting, bevoegdheid en procedure van de rechtbanken die burgerlijke geschillen behandelen. |
| Grondwettelijk recht | Bepaalt de inrichting van de staat, de basisstructuur van politieke en gerechtelijke instellingen en fundamentele vrijheden. |
| Administratief recht | Regelt de inrichting en werking van de uitvoerende macht, oftewel de administratie. |
| Fiscaal recht | Omvat alle regels met betrekking tot de aanwijzing, inning en invordering van belastingen door de overheid. |
| Strafrecht | Bepaalt welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen daaraan verbonden zijn, gebaseerd op beginselen zoals het legaliteitsbeginsel. |
| Strafprocesrecht | Regelt de inrichting, bevoegdheid en procedure van de strafrechtscolleges. |
| Nationaal recht | Het recht dat geldt binnen de grenzen van een bepaald land. |
| Internationaal recht | Het recht dat geldt voor grensoverschrijdende aangelegenheden en de verhoudingen tussen staten regelt. |
Cover
juridische vaardigheden.pptx
Summary
# Praktische afspraken en leerdoelen van juridische vaardigheden
Dit document schetst de praktische organisatie, de leerdoelen, de tijdsbesteding en de evaluatiecriteria en -vormen van de cursus Juridische Vaardigheden I.
### 1.1 Praktische afspraken
Om een vlotte en respectvolle lesomgeving te garanderen, gelden de volgende afspraken:
* **Stiptheid:** Kom op tijd en blijf tot het einde van de les.
* **Geluidsapparaten:** Smartphones dienen op stil, vliegtuigstand of uitgeschakeld te zijn.
* **Eten:** Eten is niet toegestaan tijdens de les.
* **AI-gebruik:** Het gebruik van Artificiële Intelligentie is niet toegestaan binnen deze opleidingsonderdeel.
* **Etiquette:** Respecteer de algemene gedragsregels (BR etiquette).
**Contactgegevens van de lesgevers:**
* Toon.denayer @ap.be
* [philippe.vanderheyden@ap.be](mailto:philippe.vanderheyden@ap.be)
* [reiner.tijs@ap.be](mailto:reiner.tijs@ap.be)
**Cursusmateriaal:** De volgende materialen zijn beschikbaar via Digitap:
* Bundel juridische begrippen (deel van de slides)
* Lijst afkortingen tijdschriften
* V&A versie september 2024
* VRG-codex
**Gebruik van het wetboek (conform het afsprakenkader toetsing):**
* Enkel de VRG-codex mag gebruikt worden.
* Bijkomende wetgeving mag enkel gebruikt worden na expliciete toestemming van de lector, vermeld op het examenexemplaar.
* Schrijven in het wetboek is niet toegestaan.
* Het kleven van onbeschreven post-its, fluoresceren en onderstrepen is wel toegelaten.
* Neem steeds het juiste wetboek mee naar de les (zie Digitap).
### 1.2 Leerdoelen en tijdsbesteding van Juridische Vaardigheden I
Het opleidingsonderdeel heeft tot doel studenten de vaardigheden bij te brengen om wetgeving, rechtspraak en rechtsleer te kunnen opzoeken, lezen, analyseren, inhoudelijk begrijpen en beoordelen.
**Kerncompetenties:**
* **Begrijpend lezen:** Ontwikkelen van het vaardig lezen van artikelen in wetboeken en juridische tijdschriften.
* **Opzoeken en beoordelen van rechtsbronnen:** Effectief zoeken naar wetgeving, rechtspraak en rechtsleer, zowel online als in gedrukte vorm, en deze beoordelen aan de hand van de PAV-principes:
* **Pertinent:** Relevantie van de bron voor het bestudeerde onderwerp.
* **Actueel:** Voldoende recente bron (rekening houdend met gewijzigde wetgeving en geantidateerde rechtspraak).
* **Voldoende:** De bronnen dekken het wetenschappelijk debat over het onderwerp af.
* **Juridisch correct citeren:** Nauwkeurig verwijzen naar teruggevonden juridische bronnen conform de meest recente versie van de V&A-principes, zowel in voetnoten als in een bibliografie.
* **Professionele ontwikkeling:** Verantwoordelijkheid nemen voor eigen groei, zelfstandig tendensen opvolgen en nieuwe inzichten integreren.
**Specifieke leerdoelen:**
1. **Wetgeving:** Wat het is, waar te vinden, hoe op te zoeken, te lezen, te analyseren en te interpreteren.
2. **Rechtspraak:** Wat het is, waar te vinden, hoe op te zoeken, te lezen, te analyseren en te interpreteren.
3. **Rechtsleer:** Wat het is, waar te vinden, hoe op te zoeken, te lezen, te analyseren, te begrijpen en te evalueren.
4. **Juridisch schrijven:** Correct citeren van nationale wetgeving, rechtspraak en rechtsleer, zowel in bibliografische verwijzingen als in voetnoten, gebruikmakend van correcte juridische verwijzingen en afkortingen.
5. **Opzoeken van rechtsbronnen:** Zowel digitaal (online) als in de bibliotheek (papieren tijdschriften en boeken).
6. **Beoordelen van rechtsbronnen:** Leren opzoeken van relevante rechtsbronnen bij het oplossen van casussen of rechtsvragen, en deze beoordelen op hun PAV-waarde.
7. **Professionele ontwikkeling:** Zelfstandig opvolgen van tendensen en integreren van nieuwe inzichten.
**Tijdsbesteding:** De specifieke tijdsbesteding per leerdoel wordt niet gedetailleerd uitgewerkt, maar de structuur van de cursus en het leschema geven een indicatie van de focusgebieden.
### 1.3 Evaluatiecriteria en -vormen
De evaluatie van dit opleidingsonderdeel is gebaseerd op vier belangrijke toetsstenen:
* **Taal:**
* Correct Nederlands taalgebruik (leestekens, afkortingen, cijfers, getallen, verwijzingen).
* Correcte zinsconstructies.
* Correct juridisch taalgebruik (juist gebruik van juridische begrippen en verwijzingen).
* Gestructureerd, helder en zakelijk schrijven.
* **Wetenschappelijk onderzoek en inzicht:**
* Verkennen van verschillende juridische bronnen.
* Ontwikkelen van juridische denk- en redeneervaardigheden.
* Analytisch, logisch en kritisch onderzoekend vermogen.
* Juridisch antwoorden baseren op relevante wetgeving, rechtspraak en rechtsleer.
* Leggen van verbanden en synthetiseren van informatie.
* Inschatten van de betrouwbaarheid van bronnen.
* Kritisch onderzoeken van het recht.
* **Structuur:**
* Gebruik van specifieke juridische terminologie.
* Samenhang in de tekst.
* Consistente schrijfstijl.
* **Literatuurstudie:**
* Zelfstandig verzamelen en verwerken van relevante informatie (via bibliotheek, elektronische bronnen).
* Hanteren van het PAV-principe (pertinent, actueel, voldoende bronvermelding).
* Leggen van verbanden tussen relevante informatie (gelijkluidende bronnen, tegenstrijdige standpunten).
#### 1.3.1 Evaluatievormen
* **1ste examenkans:** Specificaties worden apart vermeld (niet in detail uitgewerkt in de verstrekte tekst).
* **2de examenkans:** Specificaties worden apart vermeld (niet in detail uitgewerkt in de verstrekte tekst).
### 1.4 Lesschema
Het lesschema biedt een overzicht van de behandelde onderwerpen per les:
* **Les 1:** Inleiding, algemene regels en V&A (Verwijzings- en Afkortingsregels).
* **Les 2:** Wetgeving, V&A van wetgeving en oefeningen.
* **Les 3:** Bezoek aan de bibliotheek (enkel voor dagstudenten).
* **Les 4:** Rechtspraak, V&A van rechtspraak en oefeningen.
* **Les 5:** Rechtsleer, V&A van rechtsleer en oefeningen.
* **Les 6:** Online Databanken, overlopen van de leerstof en vragen.
### 1.5 Verwijzingsregels en juridische bronnen
#### 1.5.1 Deel I: Algemeen
Het correct citeren en verwijzen naar juridische bronnen is cruciaal voor het onderbouwen van juridische argumentatie en het voorkomen van plagiaat. De V&A (Verwijzings- en Afkortingsregels) biedt hiervoor de richtlijnen.
**Waarom juridische verwijzingen?**
* Ondersteuning van juridische argumentatie.
* Voorkomen van plagiaat.
* Zorgen voor consistentie, nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van het onderzoek.
**Verwijzingstools:** Online of softwarematige tools kunnen nuttig zijn, maar het is essentieel om de principes van de V&A zelf te beheersen. AI-tools kunnen leiden tot "gefabriceerde bronnen" en worden beschouwd als fraude/plagiaat.
**Verwijzingsregels – Algemene regels:**
* **Verwijzen binnen de tekst:**
* `supra`: verwijzing naar eerdere passages (bv. `Supra 25, 1.`).
* `infra`: verwijzing naar volgende passages (bv. `Infra 22, nr. 18.`).
* Andere talen dan Nederlands worden cursief geschreven (bv. `opere citato`, `ibidem`).
* **Herhalen van verwijzingen:**
* In onmiddellijk op elkaar volgende voetnoten wordt `ibid.` gebruikt.
* Bij niet onmiddellijk op elkaar volgende voetnoten wordt `ibid., [paginanummer].` gebruikt.
* Bij lange verwijzingen kan een verkorte citeerwijze worden afgesproken (`hierna: ...`).
* **Standpunten binnen referenties en voetnoten:**
* **Geen aanduiding:** Citeren van de bron die letterlijk wordt overgenomen.
* `zie`: Verwijzen naar een bron die punten behandelt die wel worden aangehaald, maar niet zelf worden uitgewerkt.
* `zie ook`: Verwijzen naar een bron die hetzelfde probleem behandelt in ruimere zin of met nuanceringen.
* `vgl.`: Verwijzen naar een bron die hetzelfde probleem anders behandelt, maar niet in strijd is met het eigen standpunt.
* `contra` (cursief): Verwijzen naar een bron die een standpunt verdedigt of toepast dat in strijd is met het eigen standpunt.
* **Volgorde van rechtsbronnen in de bibliografie (Hiërarchie):**
1. Wetgeving (in brede zin)
2. Rechtspraak
3. Rechtsleer
* Optioneel: Media-bronnen (na rechtsleer).
* Binnen elke categorie geldt een specifieke hiërarchie.
* **Interpunctie:**
* Komma tussen de onderdelen van de verwijzing (behalve na een artikel bij wetgeving).
* Elke voetnoot eindigt met een punt.
* Puntkomma tussen verwijzingen in dezelfde voetnoot.
* **Verwijzingen naar verschillende versies van rechtsleer:** Verwijs steeds naar de gebruikte versie (bv. auteurversie, definitieve versie).
* **Auteursnamen:**
* Initialen van de voornaam komen achteraan.
* Bij afwezigheid van een auteur: `X`.
* Auteursnamen staan in hoofdletters of kleine kapitalen.
* Bij meerdere auteurs: komma's ertussen, `en` voor de laatste.
* Bij meer dan drie auteurs: eerste drie vermelden, gevolgd door `e.a.`.
* **Paginanummers en randnummers:**
* Paginanummers worden vermeld zonder `p.`.
* Bij online bronnen zonder paginanummers, verwijzen naar relevante randnummers (`nr.`). Indien geen pagina- of randnummers, andere tekstuele elementen gebruiken (hoofdstukken, paragrafen, voetnootnummers).
* **Anderstalige wetgeving, rechtspraak en rechtsleer:**
* Franstalige/Duitstalige Belgische wetgeving: Aard, orgaan en datum in het Nederlands, de rest van het opschrift niet vertalen.
* Franstalige/Duitstalige Belgische rechtspraak: Volledig vertalen naar het Nederlands.
* Buitenlandse wetgeving, rechtspraak en anderstalige rechtsleer: Niet vertalen.
* **DOI’s en URL’s:**
* Optioneel aan het einde van de verwijzing.
* Bij URL: verwijzen naar homepage of volledige URL indien niet eenvoudig raadpleegbaar.
* Bij volatiele media: URL + consolidatiedatum (`geraadpleegd op *datum*`).
* Veelgebruikte online vindplaatsen vereisen geen URL. Andere databanken wel, met datum van consultatie.
#### 1.5.2 Deel II: Wetgeving
* **Wat is wetgeving?**
* Een van de formele bronnen van het recht (naast algemene rechtsbeginselen, gewoonterecht).
* Rechtspraak en rechtsleer zijn gezaghebbende, maar geen bindende, bronnen.
* Primaire bron van recht, afkomstig van volksvertegenwoordigers ("wil van het volk").
* Moet bekendgemaakt worden in het Belgisch Staatsblad (BS).
* **Formele bronnen van het recht:**
1. Wetgeving
2. Algemene Rechtsbeginselen (ARB)
3. Gewoonterecht
4. Rechtspraak
5. Rechtsleer
* **Materiële wet vs. formele wet:**
* **Materiële wet:** Elke algemeen verbindende rechtsregel uitgevaardigd door een bevoegd overheidsorgaan.
* **Formele wet:** Elke akte gestemd door de wetgevende macht.
* Een norm kan één van beide, beide, of geen van beide zijn.
* Belang van het onderscheid voor toetsing door het Grondwettelijk Hof (formele wetten) en het Hof van Cassatie (materiële wetten).
* **Recht van openbare orde, dwingend recht, aanvullend recht:**
* **Openbare orde:** Regels die essentiële belangen van de staat of gemeenschap raken, of juridische grondslagen van de maatschappij bepalen.
* **Dwingend recht:** Regels ter bescherming van een zwakkere partij.
* **Aanvullend recht:** Regels die gelden tenzij partijen anders overeenkomen.
* Afwijken van regels van openbare orde en dwingend recht leidt tot nietigheid.
* **Hiërarchie der normen:** Lagere normen moeten in overeenstemming zijn met hogere normen. Bij strijd kan de rechter een lagere norm buiten toepassing laten of vernietigen. Wetgeving op deelstatelijk niveau staat niet lager dan federale wetgeving.
* **Vindplaats van wetgeving:**
* **Officieel:** Belgisch Staatsblad (BS), juridat.be, belgielex.be, justel.be, codex.vlaanderen.be (deeltatelijk).
* **Officieus digitaal:** Databanken (jura, strada).
* **Officieus analoog:** Papieren wetboeken (bv. VRG codex).
* **De juiste wet:**
* **Relevantie:** Is de wet van toepassing op de feiten? (`Lex specialis derogat generali`: specifieke norm primeert op algemene norm).
* **Actualiteit:** Is de wet nog van kracht? Werking in de tijd (inwerkingtreding, cesuur, eerbiedigende werking, procedurewetten, strafwetten, interpretatieve wetten). Zoeken naar "geconsolideerde" wetten.
* **Territoriale toepassing:** Is de wet van toepassing op de plaats waar de feiten zich afspelen?
* **Structuur van de wet:** Opschrift, begroeting, aanhef, bepalend gedeelte, bijlage(n), ondertekening.
* **Parlementaire voorbereiding:**
* Betekenis: vaststellen van de "ratio legis" (bedoeling van de wetgever).
* Vindplaatsen: website van parlementen, belgielex.be.
* Bestaat uit wetsontwerpen, wetvoorstellen, vragen en antwoorden, commissieverslagen, memorie van toelichting.
* **Onderscheid wetsvoorstel – wetsontwerp:**
* **Wetsvoorstel:** Initiatief van de wetgevende macht.
* **Wetsontwerp:** Initiatief van de uitvoerende macht.
* **Adviezen afdeling Wetgeving Raad van State:** Verplicht voor wetsontwerpen, niet voor wetsvoorstellen. Belangrijk als "munitie" om wetten aan te vechten.
* **Verwijzingen en afkortingen wetgeving (V&A):**
* Ingedeeld in fiches (WG1: Basiswetgeving, WG2: Interne normen, WG3: Internationale/Europese normen, WG4: Voorbereidende werken, WG5: Beleidsdocumenten, WG: Hiërarchie en volgorde).
* Doel: Lezer toelaten bronnen terug te vinden en eenvormigheid creëren.
* Concrete volgorde in bibliografie: WG3, WG2, WG4, WG5, RS1, (RS2), RL, M.
#### 1.5.3 Deel III: Rechtspraak
* **Wat is rechtspraak?**
* Het geheel van vonnissen, arresten en beschikkingen uitgesproken door een Belgisch rechtscollege.
* Toepassing van objectief recht op concrete feiten.
* De rechter vormt vaak het recht door interpretatie, vooral bij onvolledige of onduidelijke wetgeving.
* Formele, instrumentele en gezaghebbende rechtsbron (geen bindend gezag voor derden, behalve arresten van Cassatie, GwH, RvS).
* **Uniformiteit in de rechtspraak:** België kent geen \_de iure precedentenleer, wel \_de facto omwille van hiërarchische, professionele en routineuze redenen.
* **Beginselen van behoorlijke rechtsbedeling:**
* Verbod van eigenrichting.
* Toegang tot de rechter.
* Rechtsweigering (verbod).
* Rechtspreken binnen een redelijke termijn.
* Onafhankelijkheid van de rechter.
* Motivering van de uitspraak.
* Openbaarheid van de terechtzitting.
* Onpartijdigheid van de rechter (objectief en subjectief).
* **Interpretatietechnieken van de rechter:** Exegetische, systematische, wets- en rechtshistorische, teleologische, sociologische, analogische, protectionistische.
* **Organisatie van de rechterlijke macht:** Piramide, gerechtelijk landschap (arrondissementen, kantons, rechtbanken, hoven).
* **Actoren in een procedure:** Rechter, griffier, procureur, eiser, verweerder, advocaat, deurwaarder.
* **Verloop van een juridische procedure:** Mogelijkheden tot rechtsingang (dagvaarding, verzoekschrift), rolstelling, conclusies, zitting, beraad, uitspraak, betekening.
* **Rechtspraak van de feitenrechters:** Vonnissen en arresten van rechtbanken en hoven die over de grond van de zaak oordelen.
* **Vindplaats van rechtspraak:**
* Wettelijke basis: art. 149 Gw.
* Databanken (Juportal, Jura, Strada, Jurisquare).
* Tijdschriften (bv. RW, JT, AJT, RABG).
* Repertoria, inhoudstafels.
* **Analyse van lagere rechtspraak:** "Oude stijl" vs. "nieuwe stijl" (leesbaardere formuleringen).
* **Structuur en opbouw van de uitspraken:** Rechtscollege en datum, rolnummer, partijen, overzicht rechtspleging, beoordeling ontvankelijkheid, uiteenzetting feiten, beoordeling vordering(en), gerechtskosten, dictum, ondertekening.
* **Verwijzingsregels rechtspraak (V&A RS1 & RS2):**
* Onderdelen: Rechterlijke instantie, datum, nummer/rolnummer/ECLI, naam partijen, vindplaats, beginpagina, DOI/URL, conclusie of noot.
* Afkortingen rechtscolleges (zie lijst V&A).
#### 1.5.4 Deel IV: Rechtsleer
* **Wat is rechtsleer?**
* De vrije wetenschappelijke verhandelingen over een juridisch onderwerp.
* "Doctrine".
* Een gezaghebbende, maar niet-bindende rechtsbron.
* **Kenbronnen:** Boeken, doctoraten/masterproeven, bijdragen in verzamelwerken en tijdschriften, notities.
* **Nut:** Inzicht verschaffen, knelpunten blootleggen, oplossingen aanreiken, bijdragen aan maatschappelijk debat (de lege lata: beschrijven huidig recht; de lege ferenda: voorstellen hoe recht zou moeten zijn).
* **Kwaliteit en objectiviteit:** Kan variëren; controleer auteurs, bronnen en argumentatie. Peer review en vermelding van de eigen betrokkenheid bij zaken zijn belangrijk.
* **Plagiaat vermijden:**
* Essentieel: correct verwijzen naar geraadpleegde bronnen, ook indirecte bronnen.
* Gebruik aanhalingstekens voor letterlijke citaten.
* Voeg eigen inhoud, structuur en vormgeving toe.
* **Correct verwijzen naar rechtsleer (V&A):**
* Specifieke syntaxis voor boeken, verzamelwerken, doctoraten/masterproeven, bijdragen in tijdschriften, en notities onder rechtspraak.
* Verschil tussen verwijzing in voetnoot (beginpagina tussen haakjes) en bibliografie.
* Alfabetische rangschikking van rechtsleer in de bibliografie op familienaam auteur.
#### 1.5.5 Deel V: Juridische begrippen
* **Rechtsleer (doctrine):** Het geheel van wetenschappelijke juridische verhandelingen die een formele bron van recht uitmaken.
* **Gezaghebbende bron van recht:** Rechtsbronnen met feitelijk, maar geen bindend gezag (rechtspraak en rechtsleer).
* **Geschreven en ongeschreven recht:** Ongeschreven recht (gewoonterecht, algemene rechtsbeginselen) is algemeen erkend recht dat niet door wetgever of rechter is gecreëerd. Geschreven recht omvat wetgeving, rechtspraak en rechtsleer.
* **Materieel recht:** Bepaalt de inhoudelijke gedragsregels in de maatschappij.
* **Formeel recht:** Bepaalt de spelregels bij niet-naleving van het materieel recht (procedure).
**Tip:** Maak actief gebruik van de V&A-bundel als naslagwerk tijdens de cursus en ter voorbereiding op examens. Besteed extra aandacht aan de specifieke opbouw van verwijzingen en de correcte afkortingen.
* * *
# Juridisch schrijven en verwijzingsregels
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "Juridisch schrijven en verwijzingsregels", opgesteld als een examenklare studiegids.
## 2\. Juridisch schrijven en verwijzingsregels
Het correct citeren en verwijzen naar juridische bronnen is essentieel voor het onderbouwen van juridische argumentatie, het voorkomen van plagiaat en het waarborgen van de nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van juridisch onderzoek.
### 2.1 Algemene principes voor juridische verwijzingen
Het correct citeren en verwijzen naar juridische bronnen is van cruciaal belang om juridische argumentatie te ondersteunen en om plagiaat te voorkomen. Door gebruik van de V&A (Verwijzingen en Afkortingen) is men in staat om het werk te voorzien van de correcte juridische bronvermelding, wat bijdraagt aan de consistentie, nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van het onderzoek. Verwijzingstools zijn nuttig, maar men moet de regels zelf beheersen. Bij het gebruik van AI is er een risico op "gefabriceerde bronnen" (verkeerde informatie, niet-bestaande tijdschriften of artikelen), wat neerkomt op fraude/plagiaat.
#### 2.1.1 Verwijzen binnen de tekst
Verwijzingen binnen de tekst naar eerdere (supra) of volgende (infra) passages worden aangeduid met respectievelijk 'supra' en 'infra', gevolgd door het paginanummer, randnummer of voetnootnummer.
* **Voorbeeld:**
* Supra 25, 1. (= pagina)
* Infra 22, nr. 18. (= randnummer)
* Supra 84, vn. 22. (= voetnoot)
Woorden in een andere taal dan het Nederlands worden cursief geschreven, zoals \_supra, \_infra, \_opere citato of \_o.c., \_loco citato of \_l.c., \_ibidem of \_ibid..
#### 2.1.2 Herhalen van verwijzingen
Verwijzingen worden in principe volledig opnieuw opgenomen, behalve in onmiddellijk op elkaar volgende voetnoten, waar \_ibid. wordt gebruikt. Indien de verwijzingen niet onmiddellijk op elkaar volgen, maar wel naar hetzelfde werk verwijzen, wordt \_ibid. met het paginanummer of randnummer vermeld. Als de volledige verwijzing te lang is, kan in de eerste verwijzing een verkorte citatie worden aangegeven.
* **Voorbeeld:** STIJNS S. en VANDERSCHOT K., \_Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, Intersentia, 2006 (hierna: STIJNS S., Clausules).
#### 2.1.3 Standpunten binnen referenties en voetnoten
De manier waarop naar een bron wordt verwezen om een standpunt aan te duiden, varieert:
* **Zonder verdere aanduiding:** Als de bron exact inhoudt wat men citeert.
* **Zie:** Als de bron punten behandelt die men aanhaalt, maar niet zelf uitwerkt.
* **Zie ook:** Als de bron hetzelfde probleem behandelt in ruimere zin of met nuanceringen.
* **Vgl. (vergelijk):** Als de bron een hetzelfde probleem anders behandelt, maar niet in strijd met het eigen standpunt.
* **Contra (cursief):** Als de bron een standpunt verdedigt of toepast dat in strijd is met het eigen standpunt.
#### 2.1.4 Volgorde van rechtsbronnen in de bibliografie
In de bibliografie wordt de hiërarchie van de rechtsbronnen gerespecteerd: eerst wetgeving, gevolgd door rechtspraak, en ten slotte rechtsleer. Facultatief kan een categorie voor media-bronnen volgen. De concrete volgorde is: WG3, WG2, WG4, WG5, RS1, (RS2), RL, M. Binnen elke categorie moet een specifieke hiërarchie worden gerespecteerd.
#### 2.1.5 Interpunctie
Alle onderdelen van de verwijzing worden gescheiden door een komma, behalve na een artikelnummer bij wetgeving. Elke voetnoot eindigt met een punt. Tussen verwijzingen in dezelfde voetnoot wordt een puntkomma geplaatst.
#### 2.1.6 Verwijzingen naar verschillende versies van rechtsleer
Men verwijst steeds naar de gebruikte versie van rechtsleer: de auteursversie (postprint-versie) of de definitieve versie (uitgeversversie). Indien de postprint-versie wordt gebruikt, wordt bij voorkeur ook verwezen naar de definitieve versie.
#### 2.1.7 Auteursnamen
Initialen van de voornaam komen altijd achteraan, zowel in de bibliografie als in de voetnoten. Als een bron geen auteur vermeldt, gebruikt men 'X'. Auteursnamen staan in hoofdletters of kleine kapitalen. Meerdere auteurs of editors worden gescheiden door een komma; de laatste auteur wordt voorafgegaan door 'en'. Bij meer dan drie auteurs of editors vermeldt men de eerste drie, gevolgd door 'e.a.'.
* **Voorbeeld:** VAN SWEVELT T. en DEWALLENS F.,
* **Voorbeeld:** DE CODT J., DE CONINCK B., HENKES A. e.a. (eds.)
#### 2.1.8 Paginanummers en randnummers (gedrukte en onlinebronnen)
De omvang van een werk wordt niet vermeld. Pagina's worden in een verwijzing altijd weergegeven zonder 'p.'. Als een online bron geen paginanummers bevat, mag bij verwijzing naar de bron als geheel de pagina worden weggelaten. Bij verwijzing naar een specifieke passage worden de paginanummers vermeld, eventueel gevolgd door de relevante randnummers (voorafgegaan door 'nr.'). Als geen pagina- of randnummers aanwezig zijn, kan men gebruikmaken van andere elementen zoals hoofdstukken, paragrafen en voetnootnummers.
#### 2.1.9 Anderstalige wetgeving, rechtspraak en rechtsleer
* **Franstalige en Duitstalige Belgische wetgeving:** Aard van de tekst, orgaan en datum worden in het Nederlands weergegeven; de rest van het opschrift wordt niet vertaald.
* **Voorbeeld:** Decr.Fr. 16 mei 2024 relatif au financement des bâtiments scolaires
* **Franstalige en Duitstalige Belgische rechtspraak:** Volledig vertaald naar het Nederlands.
* **Voorbeeld:** Rb. Bergen, 17 maart 2014
* **Buitenlandse wetgeving, buitenlandse rechtspraak en anderstalige rechtsleer:** Worden niet vertaald.
#### 2.1.10 DOI's en URL's
Een DOI (Digital Object Identifier) of URL kan facultatief aan het einde van de verwijzing worden toegevoegd. Bij een URL wordt verwezen naar de homepage als de bron eenvoudig te raadplegen is, anders naar de volledige URL. Bij volatiele media wordt de URL + consolidatiedatum vermeld. Voor veelgebruikte online vindplaatsen worden geen URL's opgenomen. Andere databanken vereisen een URL en consultatiedatum.
### 2.2 Specifieke regels voor verwijzingen
De V&A-bundel bevat gedetailleerde regels voor specifieke bronnen:
* **Wetgeving:** V&A 2025, p. 14 e.v.
* **Rechtspraak:** V&A 2025, p. 27 e.v.
* **Rechtsleer:**
* Verwijzen naar een boek (en verzamelwerken): V&A 2025, pg. 35 e.v.
* Verwijzen naar doctoraten en masterproeven: V&A 2025, pg. 38 e.v.
* Verwijzen naar bijdragen in verzamelwerken: V&A 2025, pg. 40 e.v.
* Verwijzen naar bijdragen in tijdschriften: V&A 2025, pg. 43 e.v.
* Verwijzen naar een noot bij rechtspraak (“annotatie”): V&A 2025, pg. 45 e.v.
#### 2.2.1 Wetgeving (WG-categorieën)
De V&A-bundel deelt wetgeving op in verschillende categorieën voor verwijzing:
* **WG1: Afgekorte basiswetgeving:** Voor vaakverwezen wetten of besluiten volstaan specifieke gegevens.
* **Voorbeelden:** Art. 22 Gw.; Art. 3, § 2, d Vogelrichtlijn; Art. 14 bis Gw.; Art. 3.30, § 1, 7° BW.; Art. 577-2, § 9, derde lid oud BW.; Art. 30, § 1-3, 6 en 8 RvS-Wet.; Art. 1167-1173 Ger.W.; Art. 1167, 1170 en 1174, art. 1168, derde lid, a), art. 1171, eerste lid en art. 1173, 5°-6° Ger.W.; Art. 4.1.2.1, § 2 VLAREM II.; Oud art. 775 Ger.W.; Art. XXIV GATT.; Art. 6 EVRM.; Art. 12 BUPO-Verdrag.; Art. 44 WIB 92.; Art. 180 WIB 1964.
* **WG2: Interne normen:** Omvat decreten, ordonnanties, wetten, koninklijke besluiten etc. Rechtzettingen worden aangeduid met \_err..
* **Voorbeeld:** Art. 55 Wet 21 december 2007 houdende diverse bepalingen, BS 31 december 2007 (ed. 3), \_err. BS 15 januari 2008.
* Bij verwijzingen naar ‘pseudowetgeving’ kan de online vindplaats (URL) nuttig zijn.
* **Voorbeelden:** Omz.Vl. 16 december 1997 betreffende het taalgebruik in gemeentebesturen van het Nederlandse taalgebied, \[URL\]; Art. 21, § 1, tweede lid Decr.VI. 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, BS 1 oktober 2014, \[URL\]; Ord.Br. 10 juli 1997 houdende de aanpassing van de middelenbegroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het begrotingsjaar 1997, BS 10 oktober 1997 (ed. 1), 26.738; Art. 8 Wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (II), BS 28 december 2006 (ed. 3).
* **WG3: Internationale en Europese normen:** Deze categorie valt binnen het bestek van Juridische Vaardigheden II.
* **WG4: Voorbereidende werken:** Verwijzingen naar parlementaire stukken, vragen, antwoorden, amendementen, etc. Bevatten de volgende onderdelen: wetsontwerp/voorstel, orgaan, datum, nummer.
* **Voorbeelden:** Wetsontwerp houdende de instemming met het Europees Handvest inzake lokale autonomie, SENAAT, 1999-2000, 15 oktober 1985, nr. 2-214/1; Amendement van de heren F. De Smet en V. Matz op het wetsontwerp betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie, KAMER, 2020-2021, 20 mei 2021, nr. 55-1951/10; Vraag nr. 8 van de heer J. Valkeniers, KAMER, 1995-1996, 29 januari 1996, nr. 49/19, 2039; Integraal verslag, VL. PARL. COMM. LEEFMILIEU EN NATUUR, LANDBOUW, VISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING, 2007-2008, 27 september 2007, C2-LEE1, 8.
* **WG5: Beleidsdocumenten:** Omvat adviezen van nationale en regionale raden, commissies, etc. Bevat de naam van het orgaan, het type document, de datum, het nummer en eventueel een URL.
* **Voorbeelden:** NATIONALE ARBEIDSRAAD, Advies voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat, 20 december 2022, nr. 2338, \[URL\]; COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER (CBPL), Advies (over) door de Vlaamse Regering goedgekeurde nota met betrekking tot een verhoogde openbaarheid van het beloningsbeleid bij de Vlaamse overheid, 23 mei 2007, 21/2007, \[URL\]; SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN (SERV), Advies besluit haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen, 12 september 2007, nr. 1197, \[URL\]; RAAD VAN STATE, Advies voorontwerp van wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie, 7 april 2021, nr. 68.936/AV, 9, \[URL\]; RAAD VAN STATE, Advies ontwerp van Besluit van de Regent houdende instelling van een Commissie van het nationaal inkomen, 25 november 1948, 45/2, \[URL\]; RAADGEVEND COMITÉ VOOR BIO-ETHIEK, Advies betreffende het gebruik van DNA-tests bij het bepalen van de afstamming, 13 november 2006, nr. 37, \[URL\]; MINISTER VAN FINANCIËN, Verslag aan de Koning over het KB van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten, BS 21 oktober 2016 (ed. 1).
#### 2.2.2 Hiërarchie en volgorde van normen
De V&A-bundel specificeert de hiërarchie van rechtsbronnen, die als volgt verloopt:
1. Internationaalrechtelijke normen (verdragen, etc.)
2. Europeesrechtelijke normen (primaire en secundaire recht)
3. Grondwet
4. Wetten aangenomen met bijzondere meerderheid
5. Samenwerkingsakkoorden op niveau van wetgevende machten
6. Gezamenlijke decreten of ordonnanties
7. Wetskrachtige normen (Federaal: wetten gewone meerderheid; Deelstatelijk: decreten bijzondere meerderheid, decreten gewone meerderheid; Brussel: ordonnanties)
8. Besluitwetten en besluiten op grond van buitengewone machten
9. Samenwerkingsakkoorden op niveau van uitvoerende machten
10. Gezamenlijke uitvoeringsbesluiten
11. Gewone reglementaire koninklijke besluiten en gelijkgestelde besluiten
12. Ministeriële besluiten en gelijkgestelde besluiten
13. Besluiten van parastatalen, verzelfstandigde agentschappen etc.
14. Provinciale besluiten
15. Besluiten van gemeenschapscommissies
16. Besluiten van agglomeraties en federaties van gemeenten
17. Gemeentelijke besluiten
18. Rondzendbrieven, omzendbrieven of circulaires, gedragscodes, sectorale afspraken.
### 2.3 Juridische begrippen en verwijzingen
* **Rechtsleer (doctrine):** Het geheel van wetenschappelijke juridische verhandelingen die een formele bron van recht uitmaken.
* **Gezaghebbende bron van recht:** Rechtsbronnen die feitelijk gezag hebben, maar niet bindend zijn, zoals rechtspraak en rechtsleer.
* **Geschreven en ongeschreven recht:** Ongeschreven recht omvat gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen. Geschreven recht omvat wetgeving, rechtspraak en rechtsleer.
* **Materieel recht:** Bepaalt de inhoudelijke spelregels van het maatschappelijke gedrag.
* **Formeel recht:** Bepaalt de spelregels voor procedurele handelingen bij niet-naleving van het materieel recht.
### 2.4 Casusoplossing en verwijzingen
Bij het oplossen van casussen is het cruciaal om de juiste wetgeving op te zoeken en hiernaar te verwijzen. Het principe "lex specialis derogat generali" is hierbij belangrijk: de meer specifieke norm primeert op de meer algemene norm.
### 2.5 Rechtspraak
#### 2.5.1 Definitie en kenmerken van rechtspraak
Rechtspraak omvat het geheel van vonnissen, arresten en beschikkingen uitgesproken door een Belgisch rechtscollege. Het is de toepassing van objectief recht op concrete feiten door de rechter. Rechtspraak is een instrumentele en gezaghebbende bron van recht die in beginsel geen officiële publicatie behoeft, maar wel openbaar gemaakt wordt. Uitspraken van burgerlijke rechtscolleges zijn \_inter partes bindend, terwijl arresten van het Hof van Cassatie bindend zijn voor lagere rechtbanken. Vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State zijn \_erga omnes bindend.
#### 2.5.2 Beginselen van behoorlijke rechtsbedeling
Deze omvatten het verbod van eigenrichting, toegang tot de rechter, rechtsweigering, verbod op algemene beschikkingen, rechtspraak binnen een redelijke termijn, onafhankelijkheid van de rechter, motivering van de uitspraak, openbaarheid van de terechtzitting en onpartijdigheid van de rechter.
#### 2.5.3 Rechterlijke organisatie
Het gerechtelijk landschap is opgebouwd uit verschillende rechtbanken en hoven, georganiseerd in arrondissementen en kantons. Actoren in een procedure zijn onder meer rechters, griffiers, procureurs, eisers, verweerders en advocaten.
#### 2.5.4 Vindplaatsen van rechtspraak
Rechtspraak is te vinden in juridische tijdschriften (themata, algemeen, territoriaal), repertoria, de publieke databank Juportal, en zoekmachines van private databanken.
#### 2.5.5 Structuur en opbouw van uitspraken
Een rechterlijke uitspraak bevat het rechtscollege en datum, algemeen rolnummer, partijen en hun proceshoedanigheid, een overzicht van de rechtspleging, de uiteenzetting van de feiten, de beoordeling van de vordering(en), de regeling van de gerechtskosten, het dictum (de beslissing) en de ondertekening.
### 2.6 Verwijzen naar rechtspraak
#### 2.6.1 Onderdelen van de verwijzing (RS1)
1. **Rechterlijke instantie:** Afkorting van de rechtelijke instantie, aangevuld met de plaats (tenzij uniek, zoals Hof van Cassatie). Territoriale afdeling, kanton, kamernummer of samenstelling tussen haakjes.
* **Voorbeeld:** HvB Gent 9 februari 1987, RW 1987-1988, 649.
2. **Nummer/Rolnummer/ECLI van de uitspraak:** Om uitspraken van elkaar te onderscheiden.
* **Voorbeeld:** Cass. 3 mei 2013, AR C.11.0513.N.
3. **Naam van de partijen of gebruikelijke naam:** Niet verplicht, tussen enkele aanhalingstekens.
* **Voorbeeld:** Cass. 27 januari 2011, AR F.07.0109.F, ‘Tersago /Story’.
4. **Vindplaats van de uitspraak:** Gedrukte vindplaats (afgekorte en cursieve naam van het tijdschrift, jaargang/afleveringsnummer), gevolgd door beginpagina. Online vindplaats indien van toepassing.
* **Voorbeeld:** HvB Gent (5e k.) 2 februari 2021, RW 2022-2023/8, 304.
5. **Beginpagina (+passage: enkel in voetnoten):** Beginpagina om te verwijzen naar de beslissing als geheel. Voor een specifieke passage wordt de beginpagina tussen haakjes geplaatst, gevolgd door de pagina's waarop de verwijzing betrekking heeft (enkel in voetnoten).
6. **DOI/URL:** Indien beschikbaar.
7. **Conclusie of noot:** Indien bekend, wordt de auteur vermeld; anders 'anoniem' met 'noot'.
#### 2.6.2 Conclusies van het Openbaar Ministerie of Advocaat-Generaal, of noot onder de uitspraak (RS2)
De structuur voor het verwijzen naar conclusies en noten wijkt af, met specifieke syntaxis voor voetnoten en bibliografie.
### 2.7 Rechtsleer
#### 2.7.1 Definitie en kenmerken van rechtsleer
Rechtsleer, ook wel doctrine genoemd, is het geheel van wetenschappelijke juridische verhandelingen over een juridisch onderwerp. Het is een niet-bindende, meestal geschreven rechtsbron, afkomstig van rechtsgeleerden. Rechtsleer beschrijft het bestaande recht (\_de lege lata) en/of geeft aan hoe het recht zou moeten zijn (\_de lege ferenda).
#### 2.7.2 Nut van de rechtsleer
Rechtsleer beschrijft, interpreteert en analyseert het bestaande recht. Het biedt inzicht, brengt structuur aan, schetst context, draagt bij aan maatschappelijke debatten en identificeert knelpunten. Daarnaast suggereert het oplossingen, werkt hervormingsvoorstellen uit en kan het invloed uitoefenen op de toekomstige regelgeving en rechtspraak.
#### 2.7.3 Kwaliteit en objectiviteit van de rechtsleer
Een aandachtspunt is de grote kwantiteit aan rechtsleer, waarbij de kwaliteit en objectiviteit kunnen variëren. Het is belangrijk om gezaghebbende auteurs en kwaliteitsvolle kenbronnen te raadplegen. Peer review wordt toegepast in belangrijke juridische tijdschriften om de kwaliteit te waarborgen. Men dient zich bewust te zijn van de subjectieve mening van auteurs en de mogelijke sturende rol van rechtsleer.
#### 2.7.4 Tips bij het raadplegen van en verwijzen naar rechtsleer
* Raadpleeg gezaghebbende auteurs en kwaliteitsvolle kenbronnen.
* Wees bewust dat rechtsleer niet altijd volledig objectief is en gericht kan zijn tot specifieke doelgroepen.
* Controleer altijd de correctheid van de bronnen waarop de rechtsleer steunt.
* Vermijd plagiaat door correct te verwijzen en eigen inhoud, structuur en vormgeving toe te voegen.
#### 2.7.5 Verwijzen naar rechtsleer
De V&A-bundel biedt specifieke syntaxis voor het verwijzen naar:
* **Boeken en verzamelwerken:** Met vermelding van auteur(s), titel, uitgeverij, jaar van uitgave en specifieke pagina's.
* **Doctoraten en masterproeven:** Met vermelding van auteur, titel, instelling, jaar van verdediging en URL.
* **Bijdragen in verzamelwerken:** Met vermelding van auteur van de bijdrage, titel van de bijdrage, editor(s) van het werk, titel van het werk, uitgeverij, jaar van uitgave en specifieke pagina's.
* **Bijdragen in tijdschriften:** Met vermelding van auteur, titel van het artikel, afgekorte tijdschriftnaam, jaargang/aflevering, specifieke pagina's en DOI of URL.
* **Noten onder rechtspraak (annotatie):** Met vermelding van auteur van de noot, titel van de noot (inclusief verwijzing naar de nootonder de uitspraak), afgekorte tijdschriftnaam, jaargang/aflevering, specifieke pagina's en DOI of URL.
In de bibliografie worden verwijzingen naar rechtsleer alfabetisch gerangschikt op familienaam van de auteur.
#### 2.7.6 AI binnen de advocatuur
Het gebruik van AI voor het schrijven van processtukken brengt risico's met zich mee, zoals "kromme" redeneringen en "hallucinaties" (verwijzingen naar niet-bestaande rechtspraak of rechtsleer). Dit kan leiden tot langere processtukken en vertragingen in de rechtsgang.
* * *
# Wetgeving, rechtspraak en rechtsleer als juridische bronnen
Hier is een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Wetgeving, rechtspraak en rechtsleer als juridische bronnen".
## 3\. Wetgeving, rechtspraak en rechtsleer als juridische bronnen
Wetgeving, rechtspraak en rechtsleer vormen de pijlers van ons rechtssysteem en zijn essentieel voor het begrijpen, toepassen en ontwikkelen van juridische normen.
### 3.1 Wetgeving
#### 3.1.1 Wat is wetgeving?
Wetgeving is een van de formele bronnen van het recht en wordt beschouwd als de primaire bron, omdat deze afkomstig is van de democratisch verkozen volksvertegenwoordigers.
* **Formele bronnen van het recht:** Wetgeving, algemene rechtsbeginselen, gewoonterecht, rechtspraak en rechtsleer.
* **Wetgeving (enge zin of formele wetgeving):** De wil van het volk, zoals vastgelegd door de wetgevende macht.
* **Wetgeving (ruime zin):** Het geheel van rechtsregels, inclusief formele en materiële wetgeving.
* **Verplichte bekendmaking:** Wetgeving moet worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad (BS).
#### 3.1.2 Formele versus materiële wetgeving
* **Materiële wet:** Elke rechtsregel die algemeen verbindend is voor alle burgers of een categorie van burgers en uitgevaardigd door een bevoegd overheidsorgaan (bijv. de verkeerscode).
* **Formele wet:** Elke akte gestemd door de federale wetgevende macht of een deelstaat (bijv. een wet gestemd door de Kamer van volksvertegenwoordigers).
* **Relatie:** Een wet kan één van beide zijn, beide, of geen van beide. De meerderheid van de materiële wetgeving wordt uitgevaardigd door ministers via Koninklijke Besluiten (KB's) en Ministeriële Besluiten (MB's). De meeste formele wetten zijn ook materiële wetten, maar er zijn uitzonderingen zoals begrotingswetten of wetten tot toekenning van de Belgische nationaliteit.
#### 3.1.3 Belang van het onderscheid formeel/materieel
* **Grondwettelijk Hof:** Toetst enkel formele wetten aan de Grondwet.
* **Hof van Cassatie:** Toetst de wettigheid van vonnissen en arresten enkel aan materiële wetten.
#### 3.1.4 Recht van openbare orde, dwingend recht en aanvullend recht
* **Recht van openbare orde:** Rechtsregels die de essentiële belangen van de staat of gemeenschap raken, of de juridische grondslagen van de maatschappij bepalen (economisch, moreel, sociaal, milieu). Afwijken is niet toegestaan.
* **Dwingend recht:** Rechtsregels die ter bescherming van een als zwakker beschouwde partij zijn vastgesteld. Afwijken is niet toegestaan.
* **Aanvullend recht:** Rechtsregels die van toepassing zijn tenzij partijen onderling iets anders hebben bepaald. Bij afwijking gaat de regeling tussen partijen voor.
#### 3.1.5 Hiërarchie der normen
Lagere normen moeten in overeenstemming zijn met hogere normen. Bij strijd kan de rechter de lagere norm buiten toepassing laten of kan een specifieke rechtbank de lagere norm vernietigen. Op nationaal niveau staan wetgeving op deelstatelijk niveau niet lager dan federale wetgeving.
#### 3.1.6 Vindplaatsen van wetgeving
* **Officieel:** Belgisch Staatsblad (BS) (digitaal via juridat.be, justel.be, belgielex.be). Deelstatelijke wetgeving: codex.vlaanderen.be.
* **Officieus digitaal:** Juridische databanken (betalend).
* **Officieus analoog:** Papieren wetboeken (bv. de VRG-codex voor het examen).
#### 3.1.7 De juiste wet vinden
Drie kernvragen:
1. **Is de wet pertinent?** Is de wet relevant voor het specifieke geval? Het principe "lex specialis derogat generali" (de specifiekere norm primeert op de algemenere) is hierbij cruciaal.
2. **Is de wet actueel?** Werking in de tijd (temporele toepassing).
* **Inwerkingtreding:** Het moment waarop de wet verbindend wordt. Meestal tien dagen na publicatie in BS, tenzij anders bepaald.
* **Cesuur van de wet:** Het moment waarna feiten onder de nieuwe wet vallen.
* **Basisprincipes inwerkingtreding:**
* Eerbiedigende werking bij contracten (tenzij nieuwe wet dwingend recht is).
* Procedurewetten zijn altijd onmiddellijk van toepassing.
* Strafwetten: verbod op retroactiviteit van zwaardere strafwetten, verplichte retroactiviteit van mildere.
* Interpretatieve wetten hebben altijd terugwerkende kracht.
* Retroactiviteit is in principe verboden (rechtszekerheid), tenzij expliciet bepaald.
* **Geconsolideerde wet:** De meest geactualiseerde versie van de wet.
3. **Is de wet van toepassing in de ruimte?** Territoriale toepassing van de wet.
#### 3.1.8 Structuur van de wet
* **Opschrift:** Benaming van de wet, datum, korte inhoudsbeschrijving.
* **Begroeting:** Formele aanhef (bv. "Koning der Belgen...").
* **Aanhef:** Vermeldt rechtsgrond, aan te passen/opheffen wetgeving, nageleefde vormvereisten en redenen voor de wetgeving.
* **Beschikkend gedeelte (dispositief):** De effectieve tekst, vaak onderverdeeld in definities, nieuwe regels, aanpassingen en overgangs-/inwerkingtredingsbepalingen.
* **Bijlagen:** Cijfertabel, etc.
* **Ondertekening:** Koning + minstens één minister (federaal), of andere bevoegde personen op deelstatelijk niveau.
#### 3.1.9 Parlementaire voorbereiding
* **Betekenis:** De redenen en doelen van de wetgever (ratio legis).
* **Belang:** Cruciaal voor interpretatie wanneer de letterlijke tekst onduidelijk is.
* **Vindplaats:** Websites van parlementen, belgielex.be.
* **Onderdelen:** Wetsontwerpen/voorstellen, vragen en antwoorden, commissie-/plenaire verslagen, memorie van toelichting.
* **Onderscheid wetsvoorstel (wetgevende macht) en wetsontwerp (uitvoerende macht).**
#### 3.1.10 Adviezen afdeling Wetgeving Raad van State
* **Verplicht:** Voor wetsontwerpen, niet voor wetsvoorstellen.
* **Belang:** Kan dienen als "munitie" om een wet aan te vechten.
* **Vindplaats:** [www.raadvst-consetat.be](http://www.raadvst-consetat.be), belgielex.be.
#### 3.1.11 Verwijzingen en afkortingen wetgeving (V&A)
De V&A-bundel (Versies en Afkortingen) biedt specifieke regels voor het correct citeren. De hiërarchie van de bronnen voor verwijzingen is: WG3, WG2, WG4, WG5, RS1, (RS2), RL, M.
* **WG1: Afgekorte basiswetgeving:** Verkorte vermelding van veelgebruikte wetten en besluiten.
* **WG2: Interne normen:** Verwijzingen naar wetten, decreten, ordonnanties en besluiten, met vermelding van correcties (err.).
* **WG3: Internationale en Europese normen:** Valt buiten het bestek van dit onderdeel.
* **WG4: Voorbereidende werken:** Verwijzingen naar parlementaire stukken, vragen, amendementen, etc.
* **WG5: Beleidsdocumenten:** Verwijzingen naar adviezen van raden, ministeriële verslagen, etc.
* **WG: Hiërarchie en volgorde:** Geeft de algemene hiërarchie van normen aan voor de bibliografie.
#### 3.1.12 Casus oplossen (wetgeving)
1. **Situering van het probleem:** Wat is het probleem en tot welke rechtstak behoort het?
2. **Theoretische uitwerking:** Zoeken van de juiste wetgeving (VRG-codex).
3. **Terugkoppeling naar casus:** Combineren van stap 1 en 2.
### 3.2 Rechtspraak
#### 3.2.1 Wat is rechtspraak?
* **Definitie:** Het geheel van vonnissen, arresten en beschikkingen uitgesproken door een Belgisch rechtscollege.
* **Kenmerken:**
* Het toepassen van objectief recht op concrete feiten.
* De rechter legt de feiten vast, bepaalt het toepasselijke recht en past dit toe.
* De rechter vormt vaak het recht door interpretatie van wetten, zeker als deze onduidelijk zijn.
* Uitspraken van burgerlijke rechtscolleges zijn bindend \_inter partes (tussen partijen), maar slechts gezaghebbend voor derden.
* Arresten van het Hof van Cassatie zijn bindend voor lagere rechtbanken.
* Vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof, de Raad van State en lagere administratieve rechtscolleges zijn bindend \_erga omnes (voor iedereen).
* **Formele bron:** Een instrumentele en gezaghebbende bron die geen officiële publicatie behoeft, maar wel openbaar bekend wordt gemaakt.
#### 3.2.2 Uniformiteit in de rechtspraak
* **Vaste rechtspraak (de facto):** Hoewel er geen bindende precedentenleer is in België (\_de iure), neigen rechtbanken er in de praktijk toe om gelijkaardige gevallen op een vergelijkbare manier te beoordelen om uniformiteit en samenhang te bewaren.
#### 3.2.3 Beginselen van behoorlijke rechtsbedeling
* Verbod van eigenrichting.
* Toegang tot de rechter.
* Rechtsweigering is verboden.
* Verbod om uitspraak te doen bij wege van algemene beschikking.
* Recht spreken binnen een redelijke termijn.
* Onafhankelijkheid van de rechter.
* Motivering van de uitspraak.
* Openbaarheid van de terechtzitting.
* Interne openbaarheid (tegenspraak moet gegarandeerd zijn).
* Externe openbaarheid (vonissen en arresten zijn in principe openbaar).
* Onpartijdigheid van de rechter (objectief en subjectief).
#### 3.2.4 Rechterlijke organisatie
* **Gerechtelijk landschap:** Piramide met verschillende rechtbanken en hoven op federaal en deelstatelijk niveau.
* **Actoren in een procedure:** Rechter(s), griffier, procureur, eiser, verweerder, advocaat, gerechtsdeurwaarder.
* **Verloop van een juridische procedure:** Mogelijkheden tot rechtsingang (dagvaarding, verzoekschrift, etc.), rolstelling, inleidende zitting, conclusies, rechtsdag, openbare terechtzitting, sluiten debatten, beraadslaging, uitspraak, betekening.
#### 3.2.5 Rechtspraak van de feitenrechters
* **Definitie:** Vonissen en arresten van hoven en rechtbanken die uitspraak doen over de grond van de zaak.
* **Vindplaats:**
* **Wettelijke basis:** Artikel 149 Gw. (uitspraken zijn openbaar).
* **Publicaties:** Minder dan 2% in juridische tijdschriften. Beperkt aantal in Juportal (publieke databank FOD Justitie).
* **Tijdschriften:** Gespecialiseerde publicaties (bv. RW, TBBR) of algemene juridische tijdschriften.
* **Repertoria:** Oude samenvattingen van rechterlijke uitspraken.
* **Zoekmachines:** Private databanken (Jura, Stradalex, Jurisquare).
* **Rechtsbibliotheek:** Vooral voor oudere rechtspraak.
* **Structuur en opbouw van uitspraken:**
* Rechtscollege en datum.
* Algemeen rolnummer.
* Partijen en hun proceshoedanigheid (eiser, verweerder, appellant, geïntimeerde, verzoeker, etc.).
* Overzicht van de rechtspleging.
* Beoordeling van de ontvankelijkheid (eerst ontvankelijkheid, dan gegrondheid).
* Uiteenzetting van de feiten.
* Beoordeling van de vordering(en) (hoofd- en ondergeschikte orde).
* Gerechtskosten (wie draagt de kosten, rechtsplegingsvergoeding).
* Dictum (de eigenlijke beslissing).
* Ondertekening door rechters, OM, griffier.
* **Noten (annotaties):** Toelichting, analyse of kritiek op een uitspraak door een auteur.
#### 3.2.6 Verwijzingsregels rechtspraak
* **Vindplaats:** V&A (RS1, RS2). Algemene regels gelden ook hier.
* **Onderdelen van de verwijzing:**
1. Rechterlijke instantie (afkorting, plaats, afdeling/kanton/kamer indien van toepassing).
2. Nummer/rolnummer/ECLI (met vermelding van 'nr.' indien leesbaarheid gebaat).
3. Naam van de partijen of gebruikelijke naam (tussen enkele aanhalingstekens).
4. Vindplaats (afkorting tijdschrift + jaargang/aflevering, beginpagina).
5. Beginpagina (+ passage: enkel in voetnoten).
6. DOI/URL.
7. Conclusie of noot (met vermelding van auteur indien bekend).
### 3.3 Rechtsleer
#### 3.3.1 Wat is rechtsleer?
* **Definitie:** De vrije wetenschappelijke verhandelingen over een juridisch onderwerp, de neerslag van de rechtswetenschap.
* **Kenmerken:**
* Niet-bindende rechtsbron (private meningen van rechtsgeleerden).
* Meestal geschreven bron (boeken, doctoraten, bijdragen in tijdschriften, notities bij rechtspraak).
* Gezaghebbend: afkomstig van experts (academici, praktijkjuristen) met kennis en ervaring. Indicaties zijn publicaties, sprekersopdrachten, topposities.
* Vereist correct, zakelijk en juridisch taalgebruik, goede structuur, grondige onderbouwing en geldige redeneringen.
#### 3.3.2 Kenbronnen van de rechtsleer
* Boeken (en verzamelwerken).
* Doctoraten en masterproeven.
* Bijdragen in verzamelwerken.
* Bijdragen in tijdschriften.
* Noten (annotaties) bij rechtspraak.
#### 3.3.3 Nut van de rechtsleer
* **Beschrijven van het bestaande recht (de lege lata):** Analyseren en interpreteren van de wet zoals die is.
* **Bieden van inzicht:** Structureren van leerstukken, schetsen van context.
* **Bijdragen aan maatschappelijk debat:** Duiding van knelpunten, stimuleren van discussie.
* **Aangeven hoe het recht zou moeten zijn (de lege ferenda):** Suggereren van oplossingen, uitwerken van hervormingsvoorstellen, beïnvloeden van toekomstige regelgeving en rechtspraak.
#### 3.3.4 Kwaliteit en objectiviteit van de rechtsleer
* **Probleempunten:** Grote hoeveelheid aan bronnen, diverse auteurs met wisselende gezaghebbendheid, risico op weinig originaliteit en afschrijfwerk, persoonlijke meningen kunnen doorschemeren, onbetrouwbaarheid van internetbronnen.
* **Oplossingen:** Kwaliteitscontrole via peer review (vooral bij belangrijke tijdschriften), waarborgen van objectiviteit (bv. geen annotaties bij eigen zaken), kritische houding van de lezer.
#### 3.3.5 Tips bij het raadplegen en verwijzen naar rechtsleer
* Raadpleeg gezaghebbende auteurs en kwaliteitsvolle bronnen (klassieke juridische tijdschriften boven blogs).
* Wees bewust van het beïnvloedende karakter van rechtsleer.
* Controleer de correctheid van de bronnen waarop de rechtsleer steunt (wetgeving, rechtspraak, andere rechtsleer).
* Vermijd plagiaat door correct te verwijzen.
#### 3.3.6 Plagiaat vermijden
* **Plagiaat:** Het (letterlijk) overnemen van tekst en/of ideeën van anderen zonder bronvermelding.
* **Wetenschappelijk werk:** Kopiëren van meerdere bronnen mét bronvermelding, met toevoeging van eigen ideeën, structuur en vormgeving.
* **Essentieel:** Correct verwijzen naar alle geraadpleegde bronnen, gebruik van aanhalingstekens en cursivering van geciteerde tekst.
#### 3.3.7 Verwijzen naar rechtsleer
* **Vindplaats:** V&A (vanaf p. 35 voor boeken, doctoraten, bijdragen, notities).
* **Onderdelen van de verwijzing:**
* **Boeken en verzamelwerken:** Naam auteur/editor, titel, uitgeverij, jaar, pagina's, DOI.
* **Doctoraten en masterproeven:** Naam auteur, titel, instelling, jaar van verdediging, URL.
* **Bijdragen in verzamelwerken:** Naam auteur bijdrage, titel bijdrage, naam editor(s), titel boek, uitgeverij, jaar, pagina's, DOI/URL.
* **Bijdragen in tijdschriften:** Naam auteur, titel artikel, afkorting tijdschrift, jaargang/aflevering, pagina's, DOI/URL.
* **Noten onder rechtspraak:** Naam auteur, titel noot (met vermelding van de noot waaronder), afkorting tijdschrift, jaargang/aflevering, pagina's, DOI/URL.
* **Hiërarchie en volgorde:** Geen hiërarchie tussen de verschillende soorten rechtsleer. In een voetnoot kan de rangschikking alfabetisch, op relevantie of omgekeerd chronologisch zijn (consequent volhouden). In een bibliografie is alfabetisch op familienaam van de auteur de standaard.
* **Afkortingen van tijdschriften:** Volg de specifieke regels voor hoofdletters, punten en spaties (zie rechtsaf.be).
#### 3.3.8 AI binnen de advocatuur
* AI wordt steeds meer gebruikt voor het schrijven van processtukken.
* **Nadelen:** Risico op "hallucinaties" (niet-bestaande rechtspraak/rechtsleer), vergezochte redeneringen, langere stukken die de rechter meer werk bezorgen en zo vertraging veroorzaken.
#### 3.3.9 Oefeningen rechtsleer
Oefeningen omvatten het maken van correcte verwijzingen in bibliografie en voetnoten voor verschillende soorten rechtsleer (boeken, doctoraten, bijdragen, noten), en het kritisch beoordelen van een juridisch artikel (auteur, autoriteit, type rechtsleer, argumentatie).
* * *
# Casussen en juridische begrippen
Dit onderdeel van de cursus is gericht op het toepassen van de geleerde stof middels casussen en het vergroten van de woordenschat door een uiteenzetting van diverse juridische begrippen.
## 4.1 Casussen
Casussen dienen om de theorie in de praktijk te brengen en de studenten te oefenen in het juridisch redeneren en het oplossen van juridische problemen. Het oplossen van een casus gebeurt doorgaans in drie stappen:
1. **Situering van het probleem:** Dit houdt in dat de kern van het probleem, de feitelijke toedracht en de relevante rechtsdomeinen geïdentificeerd moeten worden.
2. **Theoretische uitwerking:** Hierbij wordt de relevante wetgeving (en eventueel rechtspraak en rechtsleer) opgezocht en geanalyseerd. De nadruk ligt op het gebruik van de VRG-codex voor het vinden van de juiste wetteksten.
3. **Terugkoppeling naar de casus:** De theorie wordt vervolgens toegepast op de specifieke feiten van de casus. Dit betekent dat de gevonden wetsartikelen worden gekoppeld aan de problematiek en een juridisch antwoord wordt geformuleerd.
### 4.1.1 Casusvoorbeelden
De volgende casussen illustreren de toepassing van de drie stappen:
* **Casus 1 (Huurrecht):** Een zoon wordt geconfronteerd met een betalingsverzoek voor huur na het overlijden van zijn moeder, gebaseerd op een bepaling in de huurovereenkomst. Hierbij moet de relevantie van de huurovereenkomst en de erfgenaamschap worden afgewogen.
* **Casus 2 (Wetgevingsproces en Raad van State):** Een senator wil de adviezen van de Raad van State bindend maken. Dit vereist kennis van de parlementaire procedures en de rol van de Raad van State bij de totstandkoming van wetgeving.
* **Casus 3 (Aannemingsrecht):** Gebrekkige renovatiewerken aan een dak leiden tot stabiliteitsproblemen. De casus vraagt naar de mogelijkheden voor schadevergoeding tegen de aannemer.
* **Casus 4 (Rechtsvorming en VZW):** De oprichting van een VZW voor het organiseren van fuiven om een skireis te bekostigen, roept vragen op over de juridische constructie.
* **Casus 5 (Beroepstitels):** Iemand die net zijn diploma Rechten heeft behaald, vraagt zich af of hij vanaf dat moment de titel van advocaat mag voeren. Dit raakt aan de regels rondom de uitoefening van het beroep.
* **Casus 6 (Buitencontractuele aansprakelijkheid):** Een werknemer laat per ongeluk een betonnen plaat vallen, waardoor een dure auto wordt beschadigd. De vraag is of de werknemer persoonlijk aansprakelijk is voor de schade.
### 4.1.2 Oefeningen
De cursus bevat specifieke oefeningen gericht op het correct verwijzen naar wetgeving en besluiten, wat een essentieel onderdeel is van het oplossen van casussen. Deze oefeningen simuleren het opzoeken en correct noteren van specifieke wetsartikelen en besluiten.
## 4.2 Juridische begrippen
Een degelijke kennis van juridische begrippen is cruciaal voor het begrijpen en correct toepassen van het recht. Hieronder worden enkele belangrijke begrippen, zoals die in de cursus aan bod komen, gedefinieerd en toegelicht.
### 4.2.1 Bronnen van het recht
* **Wetgeving:** Het geheel van rechtsregels uitgevaardigd door de wetgevende macht. Dit omvat zowel formele wetgeving (door het parlement gestemd) als materiële wetgeving (algemeen verbindende regels, ongeacht de uitvaardigende instantie). Wetgeving is een primaire, bindende rechtsbron.
* **Formele wet:** Een akte gestemd door de wetgevende macht.
* **Materiële wet:** Elke algemeen verbindende rechtsregel, uitgevaardigd door een bevoegd overheidsorgaan.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Niet-geschreven regels die worden erkend als fundamentele principes van het recht.
* **Gewoonterecht:** Regels die ontstaan door langdurige en algemeen erkende praktijken.
* **Rechtspraak:** Het geheel van vonnissen, arresten en beschikkingen uitgesproken door Belgische rechtscolleges. Rechtspraak is een gezaghebbende, maar in beginsel niet-bindende bron (behoudens uitspraken van het Hof van Cassatie, het Grondwettelijk Hof en de Raad van State die erga omnes gelden).
* **Rechtsleer:** De verzameling van wetenschappelijke juridische verhandelingen, boeken, artikelen, etc. die het recht bestuderen en analyseren. Rechtsleer is een gezaghebbende, maar niet-bindende rechtsbron.
### 4.2.2 Soorten rechtsregels
* **Recht van openbare orde:** Rechtsregels die de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap raken, of die de juridische grondslagen van de maatschappij bepalen. Hiervan kan niet worden afgeweken.
* **Dwingend recht:** Rechtsregels die ter bescherming van een partij die als zwakker wordt beschouwd, zijn vastgesteld. Hiervan kan niet worden afgeweken.
* **Aanvullend recht:** Rechtsregels die slechts van toepassing zijn indien partijen onderling niets anders hebben bepaald.
### 4.2.3 Hiërarchie der normen
Lagere normen moeten in overeenstemming zijn met hogere normen. Indien dit niet het geval is, kan de lagere norm buiten toepassing worden gelaten door de rechter of vernietigd worden. De hiërarchie van het nationale recht (zonder internationale normen) is in grote lijnen:
1. Grondwet
2. Bijzondere meerderheidswetten en samenwerkingsakkoorden
3. Wetten en decreten
4. Koninklijke Besluiten en Ministeriële Besluiten
5. Provinciale en gemeentelijke besluiten
### 4.2.4 Belangrijke juridische concepten
* **Pertinentie:** De relevantie van een rechtsbron voor het bestudeerde onderwerp.
* **Actualiteit:** De actualiteit van een rechtsbron, d.w.z. of deze nog geldend recht is en niet is gewijzigd of opgeheven.
* **Voldoende dekking:** De mate waarin de gevonden bronnen het wetenschappelijke debat over het onderwerp afdekken.
* **Lex specialis derogat generali:** Een specifiekere norm gaat voor op een algemenere norm bij tegenstrijdigheid.
* **Temporele toepassing van de wet:** De werking van de wet in de tijd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de inwerkingtreding en de cesuur van de wet. Belangrijke principes zijn de eerbiedigende werking bij contracten, de onmiddellijke toepassing van procedurewetten en specifieke regels voor straf- en interpretatieve wetten.
* **Territoriale toepassing van de wet:** De toepasselijkheid van de wet op een bepaald grondgebied.
* **Ratio legis:** De redenen en doelen die de wetgever heeft gehad bij het aannemen van een wet. Dit is cruciaal voor interpretatie.
* **Inter partes:** Geldend tussen de partijen in een specifiek geschil (typisch voor vonnissen en arresten van feitenrechters).
* **Erga omnes:** Geldend voor iedereen (typisch voor vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof, de Raad van State en lagere administratieve rechtscolleges).
* **Stare decisis:** Het principe van precedentwerking, waarbij rechtbanken eerdere uitspraken van hogere rechtbanken volgen (niet van toepassing in België, wel in common law systemen).
* **Plagiaat:** Het letterlijk overnemen van tekst of ideeën van anderen zonder correcte bronvermelding. Dit is een ernstige academische en professionele overtreding.
* **Wetenschappelijk werk:** Het gebruik van bronnen met correcte en volledige bronvermelding, waarbij de eigen inbreng, structuur en analyse centraal staan.
* **De lege lata:** Beschrijving van hoe het recht is (positief recht).
* **De lege ferenda:** Suggesties voor hoe het recht zou moeten zijn (wetsvoorstellen, hervormingen).
* * *
**Tip:** Het correct hanteren van verwijzingen naar wetgeving, rechtspraak en rechtsleer is essentieel. Zorg ervoor dat je steeds de meest recente versie van de V&A-bundel raadpleegt en de regels nauwkeurig toepast. Dit is niet alleen cruciaal voor academische integriteit, maar ook voor de geloofwaardigheid en duidelijkheid van je juridische argumentatie.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wetgeving | Het geheel van rechtsregels, afkomstig van een bevoegd orgaan, dat wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en bindend is. |
| Rechtspraak | Het geheel van vonnissen, arresten en beschikkingen uitgesproken door een Belgisch rechtscollege, dat de toepassing van objectief recht op concrete feiten vaststelt. |
| Rechtsleer | De vrije wetenschappelijke verhandelingen over een juridisch onderwerp, die inzicht verschaffen, knelpunten blootleggen en mogelijke oplossingen aanreiken. |
| PAV-principe | Een principe om juridische bronnen te beoordelen op hun relevantie (pertinent), actualiteit (actueel) en voldoende dekking van het wetenschappelijk debat (voldoende). |
| Plagiaat | Het letterlijk overnemen van tekst of ideeën van anderen zonder correcte bronvermelding, wat neerkomt op fraude. |
| Formele wet | Elke beslissing (akte) gestemd door de wetgevende macht van de federale staat of een van de deelstaten. |
| Materiële wet | Elke rechtsregel die algemeen verbindend is voor alle burgers of een categorie van burgers, en die door een bevoegd overheid orgaan is uitgevaardigd. |
| Hiërarchie der normen | Het principe dat lagere rechtsnormen in overeenstemming moeten zijn met hogere rechtsnormen, met wetgeving van internationale oorsprong bovenaan en gemeentelijke besluiten onderaan. |
| Ratio legis | De redenen die de wetgever ertoe hebben aangezet om wetgeving aan te nemen, en de doelen die de wetgever met de wetgeving wil realiseren. |
| Arrest | Een uitspraak van een hoger rechtscollege, zoals een Hof van beroep, Hof van assisen, Hof van Cassatie of de Raad van State. |
| Vonnis | Een uitspraak van een rechtbank op het niveau van de feitenrechter, zoals de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de ondernemingsrechtbank. |
| Casus | Een specifieke juridische casus of rechtsvraag die wordt voorgelegd om de toepassing van juridische principes te oefenen. |
| Doctrina | Een ander woord voor rechtsleer, verwijzend naar de verzameling van wetenschappelijke juridische verhandelingen. |
| Gezaghebbende bron | Rechtsbronnen die een feitelijk maar geen bindend gezag hebben, zoals rechtspraak en rechtsleer. |
| Materiële recht | Het deel van het recht dat de spelregels van het maatschappelijke gedrag inhoudelijk bepaalt. |
| Formele recht | Het deel van het recht dat de spelregels bepaalt met betrekking tot wat er moet of kan gebeuren bij niet-naleving van het materiële recht (procedure). |
Cover
Kopie van Samenvatting Rechtsvinding 6.docx
Summary
# Het belang van juridische methode en rechtsvinding
Dit onderwerp benadrukt de onmisbare rol van juridische methoden en rechtsvinding voor het verkrijgen van kwalitatief recht, door politieke keuzes te duiden en te evalueren, en ontrafelt het onderscheid tussen 'law in books' en 'law in action'.
## 1. Het belang van juridische methode en rechtsvinding
### 1.1 De noodzaak van juridische methode
Het juridische vakgebied kent drie soorten vakken: positiefrechtelijke vakken die de 'ingrediënten' leveren, methodische vakken die het 'recept' aanreiken, en vaardigheidsvakken die helpen om met deze ingrediënten en recepten tot goede resultaten te komen. Terwijl positief recht snel verandert, blijft de juridische methode relatief stabiel. De aandacht voor methode is cruciaal om tot kwalitatief recht te komen, wat inhoudt dat men niet alleen iets *kan*, maar ook *goed kan*. Het bepaalt de aanvaardbaarheid van recht en de kwaliteit van juridische uitspraken. Juridische methode stelt ons in staat om de gemaakte keuzes te doorgronden en kritisch te evalueren, aangezien deze keuzes gebaseerd zijn op variabele omstandigheden.
### 1.2 Rechtsvinding als middel tot het benoemen en evalueren van politieke keuzes
Rechtsvinding dient om politieke keuzes, die inherent zijn aan de vormgeving van de samenleving, te benoemen en kritisch te evalueren. Het recht is immers ook een politieke aangelegenheid, waarbij waardeoordelen en voorkeuren een rol spelen. Uitspraken, zoals die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zijn geen ultieme waarheden maar het resultaat van keuzes die door rechters worden gemaakt. Rechtsvinding leert hoe men deze rechterlijke keuzes kan beïnvloeden en hoe men omgaat met de interpretatie van wetgeving in het licht van maatschappelijke en politieke contexten.
#### 1.2.1 Interpretatie en politieke keuzes: voorbeelden
* **Vrijheid van meningsuiting versus beleid:** De situatie rond de niet-welkoming van een dirigent in Gent vanwege banden met Israël, tegenover een politieke resolutie in Duitsland die financiële steun aan organisaties die kritisch zijn voor Israël intrekt, illustreert hoe rechterlijke interpretatie de botsing tussen nationale wetgeving en internationale verdragen (zoals het EVRM) kan oplossen, vaak door een afweging van de voorrang van de ene rechtsnorm boven de andere.
* **Biologisch geslacht versus maatschappelijke interpretatie:** Het arrest van het UK Supreme Court waarin 'man', 'vrouw' en 'sex' enkel naar biologisch geslacht verwijzen, toont aan hoe rechters keuzes maken die ook anders hadden kunnen uitvallen.
* **Klimaatbeleid en EVRM:** Het oordeel van het EHRM dat Zwitserland veroordeelt voor laks klimaatbeleid, ook al staat het recht op een goed klimaat niet letterlijk in het EVRM, illustreert de rol van rechterlijke keuzes bij de interpretatie en uitbreiding van bestaande rechtsnormen.
### 1.3 De illusie van eenduidigheid en de kloof tussen 'law in books' en 'law in action'
Er bestaat een illusie van eenduidigheid in het recht: 'hét recht' bestaat niet in absolute zin. De praktijk toont een kloof tussen 'law in books' (het recht zoals het in de wet staat) en 'law in action' (het recht zoals het in de praktijk wordt toegepast en geïnterpreteerd). Deze lessen zijn essentieel om de complexiteit van de juridische praktijk te begrijpen, ook al vereist de didactiek vaak een zekere vereenvoudiging.
#### 1.3.1 De rol van (generatieve) AI
Puur het kennen van juridische regels is in de toekomst mogelijk niet meer voldoende, aangezien generatieve AI deze taak (deels) kan overnemen. AI is reeds goed in het kennen van wetgeving en juridische data. Echter, AI is minder goed in het interpreteren van rechtspraak (vanwege toegankelijkheidsproblemen) en kan niet de nuances, context en morele afwegingen maken die nodig zijn voor kwalitatieve rechtsvinding. De beoordeling van de output van AI vereist daarom een sterke juridische basiskennis en inzicht in de contextuele inbedding van juridische antwoorden.
### 1.4 Wat is rechtsvinding?
Rechtsvinding, ook wel 'juridische hermeneutiek' of 'uitlegkunde' genoemd, is de vaardigheid om juridische betekenis te bepalen in een concrete context. Het gaat niet zozeer om het 'wat' (het eindresultaat), maar om het 'hoe' (de weg ernaartoe). De juridische methode beschrijft de weg die men bewandelt om tot antwoorden op rechtsvragen te komen.
#### 1.4.1 De juridische methode en het bepalen van betekenis
Juridische methode omvat de vooronderstellingen, uitgangspunten en technieken waaruit de uitlegger kiest om de betekenis van het recht in een concreet geval te bepalen. Dit proces is inherent aan het beantwoorden van rechtsvragen zoals:
* Mag een organisatie subsidies weigeren aan organisaties die kritisch zijn voor Israël, en is dit in strijd met de vrijheid van meningsuiting?
* Is het niet-schrappen van ontdoopten uit het doopregister van de Katholieke Kerk toegelaten volgens het Belgische recht, rekening houdend met de GDPR?
* Beperken FIFA-transferregels het vrij verkeer van personen en zijn ze in strijd met Europees recht?
### 1.5 Rode draad: spanning tussen verhulling en onthulling van keuzes
Een rode draad in rechtsvinding is het spanningsveld tussen enerzijds het 'verhullen' van juridische keuzes, alsof deze enkel voortvloeien uit het recht zelf (heteronome rechtsvinding), en anderzijds het 'onthullen' van de gemaakte keuzes (autonome rechtsvinding).
* **Heteronome rechtsvinding:** Keuzes worden gemaakt op basis van de vaststelling van de Wil van de wetgever of andere rechtsbronnen, zonder eigen opvattingen te laten meespelen.
* **Autonome rechtsvinding:** Keuzes worden gemaakt door de uitlegger zelf, die de inhoud van het recht mede vormgeeft. Dit wordt complexer wanneer er geen expliciete keuzes zijn gemaakt in de rechtsbronnen.
Het Hof van Cassatie presenteert zich vaak als heteronoom, terwijl arresten van bijvoorbeeld het UK Supreme Court expliciet de gemaakte keuzes en argumenten belichten.
### 1.6 De tien keuzes bij juridische uitlegging
Elke uitlegger maakt bij het vormen van uitspraken over de inhoud van het recht tien fundamentele keuzes:
1. **Doelstelling van de uitlegger:** Welk concreet probleem moet worden opgelost en wie moet worden overtuigd?
2. **Invulling van 'recht':** Welke betekenis van 'recht' is het meest nuttig voor het bereiken van de doelstelling?
3. **Grondslag van 'recht':** Welke grondslag van recht (bv. wet, beginselen) is het meest nuttig?
4. **Functies en finaliteit van 'recht':** Welke functies en finaliteit schrijft de uitlegger toe aan het recht?
5. **Presentatie van het (rechts)feitelijk verhaal:** Hoe wordt het verhaal het best verteld om de doelstelling te bereiken?
6. **Doel van de uitlegging zelf:** Wat moet de uitlegging bereiken?
7. **Relevante uitleggingsvoorwerpen ('interpretanda'):** Welke bronnen worden betrokken bij de interpretatie?
8. **Soort argumenten:** Welke argumenten kunnen het best worden gebruikt?
9. **Afstemming van argumenten:** Hoe worden de argumenten onderling afgestemd?
10. **Coördinatie van interpretaties:** Hoe worden de interpretaties van verschillende interpretanda op elkaar afgestemd?
### 1.7 Twee perspectieven op juridische uitlegging: positivisme versus constructivisme
#### 1.7.1 Het positivisme paradigma
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Ontologisch realisme (één werkelijkheid, één waarheid) en epistemologisch realisme (kennis door verstand en empirie). Het recht bestaat objectief, los van de waarnemer.
* **Toegepast op het recht:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is het geheel van gedragsvoorschriften van een autoriteit. De betekenis is louter taalkundig en contextonafhankelijk ('acte clair'). Interpretatie is een cognitieve handeling, deductief van aard, resulterend in verifieerbare uitspraken.
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht is het geheel van gedragspatronen in de praktijk. Het bestaat enkel indien het wordt toegepast. Rechtsvinding is een wetenschappelijke, descriptieve vaststelling van gedrag.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Geen rol voor waarden van de uitlegger; scheiding van recht en moraal.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren (syllogisme).
* **Staatskundig uitgangspunt:** Monopolie van de wetgever, wantrouwen jegens de rechterlijke macht. Democratie als formele oorsprong van het recht.
#### 1.7.2 Het constructivisme paradigma
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Relativisme (realiteit wordt mede geconstrueerd door de uitlegger); subjectief-monisme (uitlegger en interpretandum zijn onlosmakelijk verbonden). Kennis is het resultaat van creatieve interactie.
* **Toegepast op het recht:** Recht is een menselijke constructie, mede bepaald door de keuzes en waarden van de uitlegger. Het bestaat niet los van de toepassing ervan. Rechtsvinding is een pragmatische, volitieve activiteit, resulterend in waarderingsuitspraken.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Waarden van de uitlegger zijn fundamenteel.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Plausibel, wervend argumenteren (abductief). Het syllogisme wordt doorprikt; de nadruk ligt op heuristiek (vinden) en legitimatie (rechtvaardigen).
* **Staatskundig uitgangspunt:** De verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en de rol van de verschillende staatsmachten, bepalen de keuzes van de uitlegger.
### 1.8 De verhouding tussen de staatsmachten: Montesquieu en de Franse Revolutie
#### 1.8.1 De visie van Montesquieu
Montesquieu pleitte voor een scheiding der machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) om machtsmisbruik te voorkomen. Zijn ideale staatstype was de monarchie, waarin de rechterlijke macht als 'chercheur d'esprit' de geest van de wet zocht, in tegenstelling tot het despotisme waar de rechter zelf de regel was. Hij benadrukte het belang van 'pouvoirs intermédiaires' (tussenmachten) als tegenwicht tegen de vorst.
#### 1.8.2 De visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie was gekenmerkt door een groot wantrouwen jegens de rechterlijke macht en pleitte voor een helder, volledig en eenduidig wetboek. De rechter moest louter de wet toepassen (volledig heteronoom), zonder enige interpretatie. Dit ideaal van volledige heteronomie en een alomvattende wet bleek echter een ontnuchterende werkelijkheid, aangezien het leidde tot rechtsweigering en een stilstand van de rechtspraak.
### 1.9 De verhouding tussen wetgever en rechter vandaag
#### 1.9.1 Democratie versus rechtsstaat en mensenrechten
Er bestaat een voortdurende spanning tussen democratie (regering door het volk, meerderheidsregel) en rechtsstaat en mensenrechten (bescherming van minderheden en individuele vrijheden). Hoewel democratie de basis vormt, zijn rechtsstaat en mensenrechten noodzakelijk als tegenwicht tegen de 'dictatuur van de meerderheid' en om een kader te bieden voor democratische besluitvorming.
* **Rechterlijke controle als doembeeld:** Critici vrezen een 'gouvernement des juges' (heerschappij van de rechters) wanneer rechters te veel interpretatievrijheid nemen, wat de democratie zou uithollen. Er wordt gepleit voor 'judicial restraint', waarbij rechters zich terughoudend opstellen.
* **Rechterlijke controle als noodzaak:** Anderzijds kan een blind volgen van de wetgever leiden tot onaanvaardbare resultaten, zoals de Toeslagenaffaire in Nederland aantoont. Rechters hebben de plicht om, waar nodig, in te grijpen ter bescherming van de rechtsstaat en mensenrechten.
* **Belgische context:** België kent een vorm van grondwettelijkheidstoetsing door het Grondwettelijk Hof, wat een mechanisme is om de democratisch tot stand gekomen wetgeving te controleren op haar grondwettelijkheid en daarmee de rechtsstaat te waarborgen. De samenstelling en benoemingsprocedure van het GwH weerspiegelen een poging om legitimiteit te waarborgen.
* **Rechterlijk minimalisme:** Dit houdt in dat rechters zich beperken tot een 'narrow' (smalle, casusgebonden) en 'shallow' (ondiepe, beperkte motivering) interpretatie, om hun autonomie te beperken en de democratie te respecteren. Het is echter niet altijd gepast, bijvoorbeeld wanneer de context stabiel is, er een brede maatschappelijke consensus bestaat of er grote maatschappelijke behoefte is aan duidelijkheid.
### 1.10 De constructie van rechtsfeiten en rechtsregels
De analyse van juridische geschillen toont aan dat zowel rechtsfeiten (wat er feitelijk is gebeurd) als rechtsregels (welke juridische consequenties daaraan verbonden zijn) constructies zijn.
#### 1.10.1 Feiten, rechtsfeiten en de hermeneutische spiraal
* **Feiten:** De reconstructie van gebeurtenissen is nooit volledig objectief, maar steeds een verhaal gevormd door het 'Vorverständnis' (voorafgaande bril) van de verteller. Dit proces is 'fact skepticism'.
* **Rechtsfeiten:** Dit zijn feiten die juridisch relevant worden geacht, waarbij de juridische kwalificatie afhangt van de rechtsregel die wordt toegepast. Het onderscheid tussen feiten en rechtsfeiten is niet scherp, wat leidt tot een 'vicieuze cirkel'.
* **Hermeneutische spiraal:** Het doorbreken van deze cirkel gebeurt door een iteratief proces van Vorverständnis, textverständnis (begrip van de tekst) en het afwegen van argumenten.
#### 1.10.2 De rol van belangen en gebeurtenissen in de constructie van het verhaal
* **Belangen begrijpen:** Het succes van een juridisch verhaal hangt af van het vermogen om de belangen van de betrokkenen te begrijpen, zowel subjectieve (persoonlijke beleving) als objectieve (juridische standaarden). Hierbij is voortdurend bevragen essentieel.
* **Gebeurtenissen en situaties begrijpen:** De 'bouwstenen' van een verhaal worden gevormd door feitenvergaring en -verwerking, waarbij de jurist als 'regisseur' de feiten presenteert. Framing, het strategisch inkaderen van gebeurtenissen, is cruciaal om de besluitvorming te beïnvloeden. Technieken zoals actie versus omissie, abstract versus concreet, algemeen versus specifiek, brede versus enge timeframes, en doorlopend versus gesegmenteerd gebruik van gebeurtenissen worden ingezet. De 'waarheidsgetrouwheid' van het verhaal wordt beoordeeld via historische kritiek, en de 'juridische waarde' via feitenfiltering, waarbij rekening wordt gehouden met procedurele rechtvaardigheid, productiebetrokkenheid, beroepsgeheim en een vlot procesverloop.
#### 1.10.3 De constructie van rechtsregels
* **Van bronnen naar knopen (formanten):** In de onthullende visie worden juridische interpretanda niet gezien als 'bronnen' in de zin van het positivisme, maar als 'rechtsknopen' of 'formanten' die bijdragen aan het 'juridische weefsel'.
* **Pluralisme:** Er is sprake van actor-, oorsprong- en coördinatiepluralisme, waarbij verschillende actoren (wetgever, rechtspraak, rechtsleer, private actoren) en hun handelingen bijdragen aan het recht.
* **Argumentatie:** De methode omvat diverse interpretatieve argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief), interne afstemmingsargumenten en coördinatieve argumenten. Er is geen vaste hiërarchie; de afweging gebeurt in concreto, gestuurd door de onderliggende waarden en de doelstelling van de uitlegger.
* **Afweging van waarden:** De kern van de constructivistische benadering is de afweging van waarden, waarbij de 'instrumentele' metafoor van de balans wordt bekritiseerd ten gunste van een 'stemmings' metafoor. Het evenredigheidsbeginsel speelt hierbij een rol, met variërende toetsingsintensiteit.
Het uiteindelijke doel is het vormen van een overtuigend verhaal dat de gewenste rechtsgevolgen met zich meebrengt, steeds in een delicate balans tussen het democratisch gewilde recht en de rechtsstatelijke/menschenrechtelijke begrenzingen.
---
# Verschillende vormen van juridische uitlegging
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de verschillende vormen van juridische uitlegging, gebaseerd op de verstrekte tekst:
## Verschillende vormen van juridische uitlegging
Dit deel analyseert de conceptuele verschillen tussen semantische en pragmatische interpretatie, inclusief explicatuur, implicatuur en rechtsgevolgeninterpretatie, met een focus op de rol van context en de kenmerken van elke vorm.
### 1. Wat is (juridische) uitlegging
#### 1.1 Uitlegging in het algemeen
Uitlegging, of interpretatie, kan intuïtief worden omschreven als het interpreteren van iets. Preciezer gesteld is het het toeschrijven van een betekenis aan een interpretatievoorwerp (interpretandum). Dit is een activiteit waarbij een interpretans (de betekenis of inhoud die wordt toegekend) aan het interpretandum wordt gekoppeld.
Er zijn drie elementen die hierbij een rol spelen:
* **Interpretandum:** Datgene wat geïnterpreteerd wordt, ook wel interpretatievoorwerp of brongeheel genoemd. Dit kan van alles zijn, zoals teksten, rechtsfeiten, gebaren, partituren, cijfers, afbeeldingen, etc.
* **Interpretans:** De interpretatie die aan het interpretandum wordt gegeven, oftewel de gehechte betekenis of het doelgeheel. Dit kan een geschreven commentaar, de betekenis die aan een gebaar wordt gehecht, of de beoordeling van een examen zijn.
* **Activiteit ('toeschrijven'):** Het werkwoord dat de handeling van het interpreteren beschrijft. Dit kan verwijzen naar zowel de handeling zelf als het resultaat ervan.
Deze elementen zijn nauw verbonden met het begrip 'definitie'. Een definitie kent een definiendum (dat wat gedefinieerd moet worden) en een definiens (de omschrijving die daaraan wordt toegeschreven). De definitie is de koppeling van het definiens aan het definiendum.
De **semiotische driehoek** visualiseert de relatie tussen deze elementen:
* De **vorm** van het teken (het Chinese karakter links onderaan) is het interpretandum.
* De **mentale voorstelling** die aan het teken wordt gehecht, is het inhoudelijke of betekenisaspect van het teken (het interpretans, bovenaan).
* De **entiteit** die door de betekenis wordt opgeroepen, of de buitentalige entiteit waar het teken voor staat, is de referent of het denotatum (rechts onderaan).
Een voorbeeld is het woord 'hond'. De vorm is 'h-o-n-d'. De mentale voorstelling (interpretans) is het idee van een hond. De referent is de werkelijkheid van een hond. De definitie koppelt de betekenis aan het woord.
#### 1.2 Concrete vormen van interpretatie
Interpretatie kan worden onderscheiden op basis van het type betekenis dat wordt toegekend:
* **Semantische interpretatie:**
* **Betekenis:** Contextonafhankelijk, oftewel de letterlijke betekenis van woorden en zinnen los van de specifieke omstandigheden waarin ze worden gebruikt. Denk aan definities in een woordenboek.
* **Interpretans & Redenering:** Een cognitieve handeling die louter kennis van taalkundige conventies vereist. Het is een mechanisch of algoritmisch proces, waarbij de wereld als simpel wordt gezien: een beschrijving is juist of fout. Deductieve redenering staat centraal.
* **Karakter Interpretatieproces:** Er worden geen keuzes gemaakt; het is onweerlegbaar ('monotonisch') en ondubbelzinnig juist of fout. Dit kan gezien worden als een 'no-brainer'.
* **Uitspraak:** De uitspraak is juist of fout, waar of onwaar, en is verifieerbaar. Het resultaat is apodictisch, wat noodzakelijkerwijs waar is.
* **Wijsheid:** Theoretische wijsheid (sophia), enkel gebaseerd op woordenboek of wet.
* **Pragmatische interpretatie:**
* **Betekenis:** Contextuele interpretatie, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden waarin de uiting wordt gedaan. Het gaat om wat de zender met de uiting *bedoelt*.
* **Interpretans & Redenering:** Een volitieve handeling, waarbij keuzes worden gemaakt door relevante contextuele elementen te selecteren. Herbert Paul Grice's communicatietheorie benadrukt de actieve samenwerking tussen zender en ontvanger. Er bestaat niet één 'de' pragmatische betekenis, aangezien deze afhangt van de zender-, ontvanger- en concrete situatiebetekenis.
* **Karakter Interpretatieproces:** Een argumentatief proces dat aanzet tot kritisch nadenken. Het omvat contextkeuzes (selecteren van relevante omstandigheden) en maatstafkeuzes (kiezen van het criterium voor de interpretatie). Het is abductief, waarbij de overtuigingskracht afhangt van de inhoudelijke informatie.
* **Uitspraak:** Een waarderingsuitspraak, die niet noodzakelijk apodictisch is, maar dialectisch – gericht op het overtuigen van de gesprekspartner.
* **Wijsheid:** Praktische wijsheid (phronesis), waarbij relevante informatie nodig is om de juiste keuze te maken.
#### 1.2.1 Semantische interpretatie
* **Begrip:** Semantiek bestudeert de semantische betekenis, de betekenissen van uitdrukkingen los van hun context. Het brengt in kaart aan welke referenten uitdrukkingen refereren. Bijvoorbeeld, het woord 'arm' kan verwijzen naar armoede, een lichaamsdeel, of de leuning van een meubel.
* **Kenmerken:**
* **Interpretans:** Cognitieve handeling, gebaseerd op kennis van taalkundige conventies. Dit vereist het vermogen om deze conventies te begrijpen en toe te passen.
* **Semantische betekenis:** De uitlegger kan hierbij worden vergeleken met een simpele computer. Er worden geen eigen keuzes gemaakt (geen volitieve handelingen). Voorbeelden zijn het correct beantwoorden van $2+2=?$ of het oplossen van een Sudoku.
* **Resultaten:** Onweerlegbaar en ondubbelzinnig juiste interpretatieresultaten. Het proces is mechanisch of algoritmisch.
* **Redenering:** Deductieve redenering, waarbij een conclusie louter voortvloeit uit de kennis van conventies. Dit is een kwestie van logica ($A \rightarrow B$, $A$, dus $B$).
* **Uitspraken:** Verifieerbare en apodictische uitspraken. Een uitspraak is ondubbelzinnig juist of fout, noodzakelijkerwijs waar in elke context. Bijvoorbeeld: "Het teken 'arm' denoteert in het Nederlands 'een wapen'" is ondubbelzinnig fout.
#### 1.2.2 Pragmatische interpretatie
* **Begrip:** Pragmatiek bestudeert de pragmatische betekenis, de betekenissen van uitdrukkingen in een concrete context. Het kijkt naar wie wat zegt en onder welke omstandigheden. In de zin "Zoudt u uw arm willen uitsteken? Prima, dank u.", wordt 'arm' vermoedelijk geïnterpreteerd als het bovenste ledemaat, niet als armoede. De interpretatie is contextafhankelijk en vereist keuzes. Communicatie wordt gezien als een actieve samenwerking tussen zender en ontvanger.
* **Context:** Het kader dat een interpretandum omringt en hulpmiddelen biedt voor interpretatie. Dit kan taalkundig zijn (bv. het onderscheid tussen 'vorst' als koning of vrieskou) of niet-taalkundig (bv. situationeel, cultureel bepaald). De keuze van de context hangt af van de gesprekspartner en het doel van de interpretatie.
* **Drie vormen van pragmatische interpretaties:**
* **Explicatuur:** Een keuze maken tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een dubbelzinnige uiting. Bijvoorbeeld, kiezen om 'vorst' als 'koning' te interpreteren in een specifieke zin. De focus ligt op wat expliciet gezegd is.
* **Implicatuur:** Een keuze maken tussen meerdere aanvaardbare mogelijke bedoelingen van een zender. Dit gaat over wat impliciet bedoeld is. Bijvoorbeeld, de vraag "Zoudt u uw arm willen uitsteken?" interpreteren als een imperatief in plaats van een ja/nee-vraag. Dit is exegese, gericht op het bepalen van de bedoeling van de zender.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie:** Een uitspraak doen over de rechtsgevolgen die het recht volgens de uitlegger aan een interpretandum in een concrete situatie hecht. Dit is typisch juridisch en bepaalt wat wel of niet mag in een specifieke interpretatie.
* **Kenmerken:**
* **Volitieve handelingen:** Bij elke pragmatische interpretatie worden keuzes gemaakt, zowel wat betreft de context als de maatstaf.
* **Redenering:** Abductief, waarbij de conclusie overtuigend moet zijn op basis van inhoudelijke informatie.
* **Uitspraken:** Waarderingsuitspraken, niet noodzakelijk waar of onwaar, maar in bepaalde mate overtuigend. Ze zijn dialectisch.
* **Wijsheid:** Praktische wijsheid (phronesis), vereist kennis van argumenten en de concrete situatie.
#### 1.3 Twee schematische overzichten
Er zijn twee hoofdperspectieven op juridische uitlegging:
* **Positivistisch paradigma:**
* **Ontologisch/Epistemologisch uitgangspunt:** Ontologisch en epistemologisch realisme. Er bestaat één werkelijkheid en één waarheid, die objectief gekend kan worden door verstandelijke vermogens en empirische waarneming.
* **Rechtstoepassing:** Rechtsvinding wordt gezien als een neutrale rechtstoepassing. Uitlegging is een ontdekkingsactiviteit waarbij de uitlegger een feitelijke beschrijving geeft van interpretanda.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Geen rol voor de waarden en morele overtuigingen van de uitlegger ('scheiding recht en moraal'). De taak van de uitlegger is volledig heteronoom.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren, met het syllogisme als ideaal model. Het interpretatieproces wordt gezien als een geldige deductieve redenering.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Vertrouwen in het parlement als primaire bron van recht, met wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht. Democratie wordt formeel ingevuld (kiesrecht en meerderheidsregel).
* **Constructivistisch paradigma:**
* **Ontologisch/Epistemologisch uitgangspunt:** Ontologisch en epistemologisch relativisme. De werkelijkheid wordt mede door de uitlegger geconstrueerd; er is geen afzonderlijke, absolute objectieve realiteit.
* **Rechtstoepassing:** Rechtsvinding wordt gezien als een normatieve rechtsvorming. Uitlegging is een creatieve activiteit waarbij de uitlegger het recht mede vormgeeft.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Waarden van de uitlegger zijn van fundamenteel belang. Uitlegging is nooit volledig heteronoom, maar omvat volitieve handelingen.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Plausibele abductieve redenering en wervend argumenteren. Het syllogisme wordt doorprikt; heuristiek (het vinden van oplossingen) en legitimatie (het verantwoorden van die oplossingen) lopen door elkaar.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Er is een specifieke visie op de verhouding tussen de staatsmachten (wetgevende, uitvoerende, rechterlijke) en de begrippen democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
### 2. Juridische uitlegging: doel, voorwerp, methode en subject
#### 2.1 Juridisch uitleggingsdoel
Het bepalen van rechtsgevolgen is het centrale doel van juridische uitlegging. Dit houdt in dat men de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval vaststelt.
* **Verschil met semantische oefening:** Voorstanders van volledige heteronome rechtsvinding zouden stellen dat het juridisch uitleggingsdoel louter het vaststellen is van de taalkundige betekenis die de wetgever heeft gebruikt. Dit zou neerkomen op het simpelweg begrijpen van de taal, maar in de praktijk is dit onhoudbaar omdat woorden vaak meerdere semantische betekenissen hebben en er keuzes gemaakt moeten worden.
* **Verschil met pragmatische oefening:** Minstens gedeeltelijk autonome rechtsvinding, waarbij uitlegging keuzes maakt. De betekenis van een rechtsregel wordt pas duidelijk in een concreet geval, en een regel kan in de ene situatie wel en in de andere situatie niet tot een veroordeling leiden.
#### 2.2 Juridisch uitleggingsvoorwerp
Er zijn geen a priori beperkingen aan wat als juridisch uitleggingsvoorwerp (interpretandum) kan dienen. Dit kunnen wetgevende teksten zijn, maar ook arresten, mondelinge mededelingen, of zelfs opgeheven handen. De keuze van het interpretandum is afhankelijk van de context en de doelstelling van de uitlegger.
* **Rule scepticism:** De overtuiging dat er geen objectieve rechtsregels of objectieve 'inhoud van het recht' bestaan. 'Het recht' wordt mede vormgegeven door de uitlegger.
* **Conceptual rule scepticism:** Rechter ondervindt geen enkele sturing van objectieve rechtsregels en kiest volledig autonoom.
* **Empirical rule scepticism:** Rechter is nooit volledig gebonden, maar krijgt wel sturing van objectieve rechtsregels en maakt keuzes binnen een regelgevend kader.
* **Verhouding tot formeel positivisme:** Voorstanders van het formeel positivisme zien geen beperkingen; de 'bron' van het recht is de wettekst, en deze moet enkel ontdekt worden.
#### 2.3 Juridische uitleggingsmethode
De juridische uitleggingsmethode beschrijft de weg die van het interpretatievoorwerp naar het doel leidt. Dit omvat:
* **Interpretatieve regels en argumenten:** Bepalen de betekenis van één interpretandum op zich (bv. taalkundige, systematische, historische argumenten).
* **Interne afstemmingsregels en argumenten:** Bepalen de onderlinge verhouding tussen verschillende argumenten (bv. welke argumenten primeren).
* **Coördinatieve regels en argumenten:** Combineren of stemmen interpretaties van meerdere interpretanda op elkaar af.
Deze methoden worden gebruikt om tot een overtuigende uitspraak over de inhoud van het recht in een concreet geval te komen.
#### 2.4 Juridisch uitleggingssubject
Het juridisch uitleggingssubject betreft de persoon van de uitlegger en diens doelstellingen.
* **Doelstellingen van de uitlegger:**
* **Typische doelstellingen:** Gedeelde doelstellingen die een bepaalde rol kenmerken (bv. wetgever maakt wetten, rechter spreekt recht, advocaat behartigt belangen cliënt).
* **Specifieke doelstellingen:** Hoogstpersoonlijke doelen die een uitlegger nastreeft, afhankelijk van de concrete situatie en de persoon die hij wil overtuigen (bv. vrijspraak voor de beklaagde, een signaal geven aan de maatschappij).
De doelstellingen van de uitlegger hebben een directe impact op de keuzes die worden gemaakt bij de interpretatie van rechtsregels en feiten, en bepalen mede de uiteindelijke uitkomst.
### 3. Verschillende visies op de verhouding tussen de staatsmachten
#### 3.1 Klassieke visie van Montesquieu
Montesquieu's werk "De l'esprit des lois" (1748) is fundamenteel voor de scheiding der machten. Hij onderscheidde drie staatstypen:
* **Republiek:** Gekenmerkt door 'deugd' en gelijkheid (democratische republiek) of gematigdheid (aristocratische republiek). De rechtspraak is hier heteronoom, waarbij de rechters de letter van de wet volgen.
* **Monarchie:** Gekenmerkt door 'eer'. De vorst regeert volgens fundamentele wetten, die de macht aan banden leggen. De rechter zoekt naar de 'geest' van de wet, wat ruimte laat voor autonomie. Er is een rol voor 'pouvoirs intermédiaires' (middenveld) als tegenmacht.
* **Despotisme:** Gekenmerkt door 'vrees'. Er zijn geen wetten; de rechter is zelf de regel. De rechtspraak is volledig autonoom en ongebonden.
Montesquieu's eigen visie op de scheiding der machten omvat een wetgevende macht (verdeeld over twee organen: adel en volk), een uitvoerende macht (bij de vorst) en een rechterlijke macht. De rechterlijke macht mag echter niet de wet of de uitvoerende macht controleren om tirannie te voorkomen.
#### 3.2 Radicale visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie bracht een radicale breuk met het verleden, met een groot wantrouwen tegenover de rechterlijke macht.
* **Problemen 18e eeuw:** Rechters hadden te veel macht door 'arrêts de règlement' (lokale wetten) en 'remonstrances' (formele bezwaren). Er was een pleidooi voor eengemaakte, heldere wetboeken en een totale heteronome rechtspraak.
* **Droombeeld:** Een autonome wetgever die perfecte, volledige wetten maakt, die door een heteronome rechter worden toegepast. Er was een interpretatieverbod voor rechters.
* **Ontnuchterende werkelijkheid:** Dit leidde tot juridische stilstand en de noodzaak van 'référé législatif' (doorverwijzing naar de wetgever). De praktijk toonde aan dat volledige heteronomie onmogelijk was.
#### 3.3 De verhouding tussen wetgever en rechter vandaag
De verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten vormt het spanningsveld waarbinnen de rol van de rechter wordt bepaald.
* **Rechterlijke controle als doembeeld:** Het gevaar van 'gouvernement des juges' (heerschappij van rechters) leidt tot de opvatting dat rechters zich terughoudend moeten opstellen om de democratie niet uit te hollen.
* **Rechterlijke permissiviteit:** De slinger kan doorslaan naar een situatie waarin de rechterlijke macht door de meerderheid aan de kant wordt geschoven, en politieke beslissingen niet meer kunnen worden teruggedraaid. Dit ondermijnt de rechtsstaat.
* **Rechterlijke controle als noodzaak:** Naast democratie zijn ook rechtsstaat en mensenrechten van belang. Blind volgen van de wetgever kan tot onaanvaardbare resultaten leiden. De rechterlijke macht heeft een tegenmacht nodig tegenover de wetgever.
* **Grondwettelijkheidstoetsing in België:** Het Grondwettelijk Hof toetst wetgeving aan de Grondwet, wat een vorm van rechterlijke controle is. De samenstelling en procedure van het GwH zijn bedoeld om een evenwicht te bewaren.
* **Rechterlijk minimalisme:** Een strategie waarbij de rechter zijn uitspraken 'smal en ondiep' houdt, met een minimale impact op de beleidsvrijheid van de wetgever. Dit is niet altijd gepast; soms is een meer maximalistische benadering nodig om de rechtsstaat en mensenrechten te waarborgen.
### 4. De constructie van rechtsfeiten
#### 4.1 Het belang van het onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels
Het onderscheid tussen 'rechtsfeiten' (wat is gebeurd) en 'rechtsregels' (welke juridische gevolgen eraan verbonden zijn) is cruciaal.
* **Positivistisch paradigma:** Een glashelder onderscheid tussen recht en feit. De rechter stelt empirisch de feiten vast en past daar het recht op toe. Feitenvinding wordt als objectief beschouwd.
* **Constructivistisch paradigma:** Zowel feiten als rechtsfeiten zijn constructies van de uitlegger. Er is geen objectieve realiteit van feiten; elk feitenrelaas is een verhaal dat ex post wordt gecreëerd. De jurist fungeert als 'regisseur' van het verhaal.
* **Feiten:** De gebeurtenis zelf is voorbij en enkel toegankelijk via bronnen, die door de historicus (of jurist) worden geïnterpreteerd met een bril van 'Vorverständnis' (voorafgaande opvattingen).
* **Rechtsfeiten:** Juridisch relevante feiten die worden bewezen en gewaardeerd in het licht van de toepasselijke rechtsregels. Hierbij is de juridische kritiek van belang.
* **Rechtsregels:** De juridische gevolgen die aan bewezen rechtsfeiten worden verbonden, bepaald door middel van uitleggingsstandaarden.
#### 4.2 De verhouding tussen 'oordeel in feite' en 'oordeel in rechte'
* **Theoretisch onderscheid:** Een oordeel in feite gaat over wat er feitelijk is gebeurd, terwijl een oordeel in rechte gaat over de juridische kwalificatie en de rechtsgevolgen daarvan. Het Hof van Cassatie mag zich theoretisch niet in de feiten mengen.
* **Praktische realiteit:** In de praktijk trekken de hoogste rechtscolleges, zoals het Hof van Cassatie, zelf de grenzen tussen feiten en recht, om hun beleid te kunnen voeren.
* **Onmogelijk onderscheid (vicieuze cirkel):** Om te bepalen welke feiten relevant zijn, moeten we de rechtsregels kennen, maar om de rechtsregels te kennen, moeten we weten welke feiten relevant zijn. Dit wordt doorbroken door het 'Vorverständnis' van de uitlegger en de 'hermeneutische spiraal' (een voortdurend heen-en-weer gaan tussen deze elementen).
#### 4.3 Framing
* **Narratieven en de theatermetafoor:** Net als in een toneelstuk kunnen gebeurtenissen worden geanalyseerd aan de hand van elementen zoals actie, scène, agent, agency en purpose. Het framing van deze elementen beïnvloedt de interpretatie en besluitvorming.
* **Betekenis van framing:** Het gebruik van taal of het bouwen van een verhaal op een manier die de interpretatie stuurt. Dit kan gebeuren door te kiezen voor:
* Actie versus omissie
* Abstract versus concreet
* Algemeen versus specifiek
* Brede versus enge timeframes
* Doorlopende versus gesegmenteerde frames
De keuze van het frame heeft invloed op de 'aanvliegroute', de juridische argumenten, en de intuïtieve beoordeling van de zaak.
#### 4.4 De waarheidsgetrouwheid en juridische waarde van het verhaal
* **Waarheidsgetrouwheid:** De vraag of de verhalen die worden verteld, een grond van waarheid bevatten. Dit is een taak die historici uitvoeren, maar ook voor juristen relevant is. De taal zelf is niet neutraal, en verslagen zijn selecties van wat de verteller relevant acht.
* **Juridische waarde (feitenfiltering):** Niet alle 'ware' feiten zijn juridisch relevant. Het recht filtert welke feiten en verhalen meetellen. Dit gebeurt om verschillende redenen:
* **Pragmatische redenen:** Organisatorische aspecten van bewijsvoering (bv. schriftelijk bewijs), en de beperkingen van de rechter om zelf onderzoek te doen.
* **Inhoudelijke waarden:** Procedurele rechtvaardigheid (eerlijk proces, tegenspraak), productiebetrokkenheid (autonomie van partijen), beroepsgeheim, en een vlot procesverloop.
### 5. De constructie van rechtsregels
#### 5.1 Formeel-positivistische visie
Dit paradigma beschouwt recht als objectief bestaand en volledig onafhankelijk van de uitlegger. De uitlegging is een semantische oefening, gericht op het achterhalen van de letterlijke betekenis van de wet. De methode is deductief geldig redeneren. Enkel de democratische wil van de wetgever telt.
#### 5.2 Exegetische visie
De exegetische visie stelt dat het doel van uitlegging is het achterhalen van de 'wil van de zender' (wetgever of rechter). De interpretanda zijn beperkt tot de formele bronnen waaruit deze wil blijkt.
* **Interpretatieve argumenten:**
* **Taalkundige argumenten:** Gebaseerd op de letterlijke, technische of gebruikelijke betekenis van woorden.
* **Systematische argumenten:** Gebaseerd op de samenhang van het recht (a contrario, a fortiori, formele contextuele harmonisatie, zuinigheid van het systeem).
* **Wilsduidende historische argumenten:** Gebaseerd op parlementaire voorbereidingsstukken om de oorspronkelijke wil van de wetgever te achterhalen.
* **Absurditeitsbestrijdende argumenten:** Om ongerijmdheden te vermijden (Golden Rule).
* **Interne afstemmingsregels:** Bepalen de verhouding tussen deze argumenten, met een traditionele voorrang voor taalkundige en tekstuele argumenten.
* **Coördinatieve regels:** Verhelpen antinomieën via hiërarchie (lex superior, posterior, specialis) of verzoenende uitlegging.
De exegetische visie beweert heteronoom te zijn, maar maakt in feite keuzes die ze verhult.
#### 5.3 Onthullende kritiek
Deze visie bekritiseert de exegetische benadering door te stellen dat:
* **Uitleggingsdoel:** Niet enkel de 'wil van de zender' achterhalen, maar het recht mede vormgeven op basis van eigen doelstellingen en waarden.
* **Uitleggingsvoorwerp:** Een breder scala aan 'rechtsknopen' of 'formanten' is relevant, niet enkel wetgeving, maar ook rechtspraak, rechtsleer en handelingen van private actoren. Het recht wordt gezien als een 'gegroeid' en 'onderbepaald' systeem.
* **Uitleggingsmethode:** Geen vaste hiërarchie van argumenten. Er is een voortdurende afweging van verschillende interpretatieve, interne afstemmings- en coördinatieve argumenten, en de keuze hangt af van de concrete situatie, de doelstellingen en de publieksgroep. De methode is 'topisch' (gebaseerd op gezichtspunten) en pragmatisch.
#### 5.4 Gevolgen voor de verhouding tussen de verschillende argumenten
Er is geen vaste verhouding tussen de interpretatieve argumenten; de uitlegger moet in concreto keuzes maken. Dit gebeurt door middel van:
* **Topisch argumenteren:** Zoeken naar argumenten ('gezichtspunten') die de gekozen oplossing ondersteunen, gebaseerd op 'endoxa' (algemeen aanvaardbare opvattingen) en 'topoi' (argumentatieschema's).
* **Afweging van waarden:** Conflicterende waarden (bv. democratie versus rechtsstaat, autonomie versus gelijkheid) moeten worden afgewogen. Dit is geen objectieve afweging, maar een keuze die vaak wordt gemaakt met behulp van het proportionaliteitsbeginsel.
* **Categorische versus ad hoc afweging:** Afhankelijk van de context kan de afweging meer algemeen (categorisch) of specifiek (ad hoc) zijn.
* **Vermijden van antinomieën:** Procedures om tegenstrijdigheden tussen rechtsregels op te lossen, zoals inperkende of verruimende uitlegging, of de klassieke hiërarchie van normen.
Samenvattend speelt de uitlegger een centrale rol in het vormgeven van het recht, door middel van een constante afweging van argumenten, waarden en doelstellingen, waarbij de context en het beoogde publiek cruciaal zijn.
---
# Paradigma's in rechtsvinding en de rol van de uitlegger
Dit onderwerp contrasteert het positivistische paradigma met het constructivistische paradigma in rechtsvinding en onderzoekt de invloed van diverse uitgangspunten op de rol van de uitlegger.
### 3.1 Paradigma's in rechtsvinding
Twee fundamenteel verschillende visies op rechtsvinding zijn het positivisme en het constructivisme. Deze visies verschillen in hun onderliggende filosofische aannames over de aard van de werkelijkheid, hoe we deze kunnen kennen, de rol van waarden, de beste methoden voor uitlegging en de verhouding tussen staatsmachten.
#### 3.1.1 Het positivistisch paradigma
Het positivistisch paradigma, met name het formeel rechtspositivisme, gaat uit van een ontologisch en epistemologisch realisme. Dit houdt in dat er één werkelijkheid bestaat, die objectief en onafhankelijk van de waarnemer bestaat en die we kunnen kennen door middel van ons verstand en empirische waarneming. De waarheid is een afspiegeling van die werkelijkheid.
**Kernkenmerken:**
* **Ontologie en epistemologie:** Ontologisch en epistemologisch realisme. Er bestaat één werkelijkheid, één waarheid, die objectief en buiten ons bestaat. Kennis is een afspiegeling van deze werkelijkheid.
* **Recht:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragsvoorschriften, uitgevaardigd door een autoriteit (de wetgever of rechter). Het recht bestaat op zichzelf, los van de toepassing ervan.
* **Axiologie:** Volledige heteronomie. De waarden en morele overtuigingen van de uitlegger spelen geen rol. Er is een strikte scheiding tussen recht en moraal.
* **Methodologie:** Deductief geldig redeneren, zoals een syllogisme. De uitlegger treedt op als een "subsumptie-automaat" die de feiten onder de toepasselijke rechtsregel plaatst.
* **Staatskunde:** Het primaat van de wetgever. Wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht, die slechts de wil van de wetgever moet volgen. Democratie wordt formeel benaderd; de oorsprong van de regel is doorslaggevend.
**Stromingen binnen het positivisme:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is de handeling waarmee een autoriteit zegt wat recht is. Focus op de geschreven regel en de oorsprong van het recht.
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht is wat feitelijk gebeurt en door de rechter wordt toegepast. Focus op gedragspatronen en de feitelijke toepassing van regels. Recht bestaat enkel indien het wordt toegepast.
**Aantrekkingskracht van heteronome rechtsvinding:**
Het syllogisme als methode is hardnekkig omdat:
* Het werkt in eenvoudige gevallen.
* Het een behoefte aan zekerheid bevredigt.
* Het een wervingskracht heeft door het idee van de rechter als onpersoonlijke spreekbuis van de wet.
#### 3.1.2 Het constructivistisch paradigma
Het constructivistisch paradigma daarentegen, hanteert ontologische en epistemologische relativistische uitgangspunten. De werkelijkheid, en dus ook het recht, wordt mede door de uitlegger geconstrueerd. Er bestaat geen absolute, objectieve werkelijkheid; kennis is het resultaat van een creatieve interactie tussen de uitlegger en de werkelijkheid.
**Kernkenmerken:**
* **Ontologie en epistemologie:** Ontologisch en epistemologisch relativisme. De werkelijkheid is een menselijke constructie, mede gevormd door de overtuigingen en keuzes van de uitlegger. Kennis is subjectief en relationeel.
* **Recht:** Recht is een lokale en specifieke menselijke constructie, afhankelijk van de keuzes en waarden van de uitlegger. Concepten zonder toepassing zijn ‘holle woorden’; recht bestaat niet zonder toepassing.
* **Axiologie:** De waarden van de uitlegger zijn van fundamenteel belang. Uitlegging is een pragmatische, argumentatieve oefening met volitieve handelingen. Er is geen strikte scheiding tussen recht en moraal.
* **Methodologie:** Abductieve, plausibele redenering en argumentatie (retorica). Het syllogisme wordt doorprikt; er is aandacht voor heuristiek (het vinden van oplossingen) en legitimatie.
* **Staatskunde:** Er is ruimte voor de rol van de rechter bij rechtsvorming, binnen de grenzen van democratie, rechtsstaat en mensenrechten. De nadruk ligt op de verhouding tussen staatsmachten en de rol van de uitlegger.
**Rechtsvinding als (normatieve) rechtsvorming:**
Volgens constructivisten is rechtsvinding geen neutrale rechtstoepassing, maar een creatieve activiteit waarbij de uitlegger het recht mede vormgeeft. Het recht bestaat uit ‘bouwstenen’ waarmee de jurist aan de slag gaat en waaraan hij zelf betekenis toekent.
**Aantrekkingskracht van (gedeeltelijk) autonome rechtsvinding:**
De constructivistische visie erkent de complexiteit van recht en maatschappij, de rol van de uitlegger bij het scheppen van betekenis en de noodzaak om recht aan te passen aan veranderende omstandigheden en waarden.
### 3.2 De rol van de uitlegger
De rol van de uitlegger (jurist, rechter, advocaat, etc.) is cruciaal en wordt sterk bepaald door het gekozen paradigma.
#### 3.2.1 Uitlegger vanuit positivistisch paradigma
* **Taak:** Neutraal ontdekken en toepassen van het reeds bestaande recht, zoals vastgelegd door de wetgever.
* **Rol:** Spreekbuis van de wet, archeoloog die het recht opgraaft.
* **Methode:** Deductief redeneren, toepassing van syllogismes, focus op taalkundige en systematische interpretatie van de wetstekst.
* **Invloed:** Beperkte invloed van persoonlijke waarden of maatschappelijke context.
#### 3.2.2 Uitlegger vanuit constructivistisch paradigma
* **Taak:** Actief vormgeven aan het recht door interpretatie en argumentatie, rekening houdend met de context, doelen en waarden.
* **Rol:** Een ‘creatief kunstenaar’, een ‘knopenlegger’ die het recht continu vernieuwt en aanpast.
* **Methode:** Pragmatische interpretatie, argumentatieleer, case-based reasoning, afweging van belangen en waarden. Erkenning van Vorverständnis.
* **Invloed:** Persoonlijke doelstellingen, waarden en politieke opvattingen spelen een rol, binnen het kader van de rechtsstaat en mensenrechten.
### 3.3 Uitgangspunten die de visie van de uitlegger bepalen
Vijf uitgangspunten bepalen het wereldbeeld van de uitlegger en sturen diens keuzes:
1. **Ontologisch uitgangspunt:** Aannames over de aard van de werkelijkheid (realisme vs. relativisme).
2. **Epistemologisch uitgangspunt:** Aannames over hoe we de werkelijkheid kunnen kennen (kennis is objectief vs. subjectief).
3. **Axiologisch uitgangspunt:** Aannames over de rol van waarden en morele overwegingen (scheiding recht-moraal vs. verwevenheid).
4. **Methodologisch uitgangspunt:** Aannames over de beste methoden van uitlegging (deductie vs. argumentatie).
5. **Staatskundig uitgangspunt:** Aannames over de verhouding tussen staatsmachten (primaat wetgever vs. rol rechter) en de grondslag van recht (democratie, rechtsstaat, mensenrechten).
Deze uitgangspunten zijn niet empirisch toetsbaar, maar bepalen fundamenteel hoe de uitlegger naar rechtsvinding kijkt en welke keuzes hij maakt.
### 3.4 De rol van de uitlegger in staatskundig perspectief
De visie op de rol van de uitlegger wordt sterk beïnvloed door de verhouding tussen de drie pijlers: democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en de scheiding der staatsmachten.
* **Montesquieu:** Pleitte voor een monarchie met een scheiding der machten en tussenliggende machten als waarborg tegen despotisme. De rol van de rechter is er een van ‘chercher d’esprit’, de geest van de wet zoeken.
* **Franse Revolutie:** Streefde naar een volledige scheiding der machten met een soevereine wetgever en een heteronome rechter. Dit leidde echter tot problemen door de ‘Terreur’ en de onwerkbaarheid van het ‘référé législatif’.
* **Hedendaagse spanningen:** Er bestaat een constante spanning tussen de wens om democratische beslissingen van de wetgever te volgen (primaat van de politiek) en de noodzaak om de rechtsstaat en mensenrechten te waarborgen (rechterlijke controle). Dit uit zich in debatten over ‘judicial restraint’ versus ‘judicial activism’ en de verschillende strategieën om de macht van de rechter te beperken of juist te rechtvaardigen.
### 3.5 Het (onmogelijke) onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels
Vanuit een constructivistisch perspectief zijn zowel rechtsfeiten als rechtsregels constructies van de uitlegger.
* **Feiten:** Zijn geen objectieve ‘data’, maar ‘verhaalde feiten’, geconstrueerd door de verteller (de jurist) op basis van zijn Vorverständnis. Het proces van feitenvinding is dus inherent subjectief.
* **Rechtsfeiten:** Zijn de feiten die juridische relevantie krijgen door de waardering van de jurist, bijvoorbeeld een slag in het gezicht als ‘onrechtmatige daad’.
* **Rechtsregels:** Worden geconstrueerd door de uitlegger door middel van interpretatieve, interne afstemmings- en coördinatieve argumenten, met als doel een acceptabele waarderingsuitspraak over de rechtsgevolgen te bereiken. De ‘wil van de wetgever’ wordt hierbij niet strikt gevolgd, maar wordt gecontextualiseerd en geactualiseerd.
#### 3.5.1 Vorverständnis en de hermeneutische spiraal
De uitlegger vertrekt altijd vanuit een Vorverständnis (voorafgaand begrip). Dit ‘kader’ beïnvloedt de selectie en interpretatie van feiten en rechtsregels. Het proces van rechtsvinding wordt gezien als een hermeneutische spiraal, waarbij men voortdurend heen en weer beweegt tussen het concrete geval en de algemene regels en beginselen, om zo tot een passend juridisch verhaal te komen.
#### 3.5.2 Framing en het construeren van het verhaal
Framing is de techniek waarbij een jurist een verhaal zo construeert dat het een bepaalde richting uitstuurt en de besluitvorming van de toehoorder (bv. de rechter) beïnvloedt. Dit gebeurt door keuzes te maken in:
* **Theatrical elements:** Welk aspect van het gebeuren benadrukken (actie, scène, agent, agency, purpose).
* **Abstractioniveau:** Hoe algemeen of specifiek het verhaal wordt verteld.
* **Timeframes:** Hoe breed of eng het tijdsbestek wordt gehanteerd.
* **Continuïteit:** Hoe het verhaal wordt opgedeeld in afzonderlijke gebeurtenissen.
#### 3.5.3 Argumentatie als kern van rechtsvinding
In de constructivistische visie is argumentatie de kern van rechtsvinding. Er is geen vaste hiërarchie van argumenten; de uitlegger moet in concreto bepalen welke argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief) het meest overtuigend zijn, rekening houdend met de doelstellingen, het publiek en de onderliggende waarden van de rechtsstaat. Dit vereist ‘praktische wijsheid’ (phronesis).
### 3.6 Verschillende soorten argumenten in de onthullende visie
De onthullende kritiek op het exegetische paradigma benadrukt dat juristen keuzes maken en deze moeten kunnen rechtvaardigen.
* **Taalkundige argumenten:** Bruikbaar, maar de betekenis is niet objectief bepaald en hangt af van de gebruikelijke betekenis en de context. Er is een spanning tussen rechtszekerheid en het vermijden van onbillijke gevolgen.
* **Systematische argumenten:** Worden gebruikt om consistentie te creëren, maar het recht is niet perfect systeem. Analogie wordt toegepast, maar met voorzichtigheid, vooral in het strafrecht.
* **Historische argumenten:** Kunnen de oorspronkelijke wil van de wetgever verduidelijken, maar ook dienen om de autonomie van de wetgever te temperen door te verwijzen naar de bredere juridische context en de rechtsstaat.
* **Teleologische argumenten:** Gebruikt om het doel van de norm te realiseren, maar de doelstellingen zijn vaak vaag en vereisen interpretatie.
* **Waardengeoriënteerde argumenten:** Cruciaal voor het afwegen van conflicterende waarden, maar leiden tot subjectieve keuzes.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten:** Noodzakelijk om de maatschappelijke gevolgen van een interpretatie te beoordelen, met oog voor het evenredigheidsbeginsel en de betrouwbaarheid van de aannames.
* **Anticipatieve argumenten:** Kunnen gebruikt worden om te anticiperen op toekomstige wetgeving, maar dit kan botsen met rechtszekerheid en democratische principes.
De uiteindelijke keuze van argumenten en hun onderlinge afstemming is een kwestie van concreto afweging, die beïnvloed wordt door de doelstellingen van de uitlegger en de opvattingen van het publiek, met een constante spanning tussen autonomie (democratie) en heteronomie (rechtsstaat, mensenrechten).
---
# Staatskundige perspectieven op de verhouding tussen de staatsmachten
Dit deel analyseert de visies van Montesquieu en de Franse Revolutie op de scheiding der machten en de rol van de rechter, en hun verhouding tot de drie pijlers: democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
## 4. Staatskundige perspectieven op de verhouding tussen de staatsmachten
### 4.1 De drie pijlers: democratie, rechtsstaat en mensenrechten
De rechtvaardigheid van een rechtsregel kan beoordeeld worden aan de hand van verschillende criteria: formele, procedurele en materiële criteria. Deze criteria komen overeen met de drie pijlers die centraal staan in dit hoofdstuk: democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Er is geen eenduidige ‘juiste’ verhouding tussen deze criteria, aangezien de keuze voor een bepaalde nadruk afhangt van de politieke opvattingen van de uitlegger.
#### 4.1.1 Democratie
Democratie wordt omschreven als ‘regering door allen’, ‘regering van, voor en door het volk’.
* **Formele invulling:** Dit verwijst naar het kiesrecht en de meerderheidsregel. Een beslissing is democratisch als deze door de meerderheid van de stemgerechtigden wordt gedragen. Elke beslissing die steun geniet van het parlement wordt als democratisch beschouwd.
* **Graduele invulling:** Democratie wordt ook gezien als een gradueel begrip, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin bestemmelingen kunnen participeren aan de totstandkoming van regels.
* **Materiële invulling:** Naast formele vereisten kunnen ook materiële criteria worden gehanteerd, zoals bijkomende vereisten om een ‘dictatuur van de meerderheid’ te vermijden, wat een link legt met de rechtsstaat en mensenrechten.
#### 4.1.2 Rechtsstaat
De rechtsstaat wordt omschreven als ‘gelijkheid voor en door de wet’ (isonomia).
* **Engge invulling:** Machthebbers mogen niet naar eigen inzicht handelen, maar zijn zelf ook gebonden aan het recht (rule of law, not of men). Elk individu moet op basis van gelijkheid worden behandeld. Dit is een eerste stap naar waarborgen tegen ‘dictatuur van de meerderheid’.
* **Brede invulling:** Dit omvat ook inhoudelijke beperkingen en mensenrechten. Het idee is dat niet alleen machthebbers aan het recht gebonden zijn, maar dat er ook bepaalde rechtsregels gerespecteerd moeten worden.
* **Rule of law versus rechtsstaat:** Hoewel vaak door elkaar gebruikt, is de rechtsstaat een oorspronkelijk Duits idee (gebaseerd op Kant), terwijl rule of law een typisch Anglo-Saksisch concept is, dat meer nadruk legt op de bescherming door de rechter en constitutionele principes die daaruit voortvloeien.
* **Formele versus materiële invulling:** Formeel vereist de rechtsstaat enkel dat machthebbers begrensd zijn door rechtsregels. Materieel vereist het ook bepaalde rechtsregels, zoals algemeenheid, bekendheid, prospectiviteit, duidelijkheid, consistentie, haalbaarheid en bestendigheid van de wet (zoals uiteengezet door Lon Fuller). Het rechtszekerheidsbeginsel is hierbij cruciaal.
* **Waarborgen:** De rechtsstaat garandeert deze beginselen onder meer via een onafhankelijke rechterlijke macht, die niet mag worden beïnvloed door andere staatsmachten.
#### 4.1.3 Mensenrechten
Mensenrechten worden hier begrepen als de fundamentele rechtsregels die de macht van de overheid aan banden leggen. Ze vormen een tweede stap in de waarborgen tegen ‘dictatuur van de meerderheid’ en ‘misbruik van democratie’. Mensenrechten zoals vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces zijn essentieel voor zowel democratie als rechtsstaat.
#### 4.1.4 Onderlinge verhoudingen en spanningen
* **Verband:** Democratie, rechtsstaat en mensenrechten zijn onderling verbonden en moeilijk los van elkaar te zien. Democratie is een voorwaarde voor de ontwikkeling van rechtsstaat en mensenrechten, terwijl rechtsstaat en mensenrechten op hun beurt de voorwaarden scheppen waaronder democratie kan floreren.
* **Spanningen:** Er ontstaat een spanning wanneer opvattingen die democratisch tot stand komen, rechtsstaat en mensenrechten dreigen te ondermijnen. Hierbij rijst de vraag hoe deze pijlers zich tot elkaar verhouden, vooral wanneer politieke machthebbers hun beleid willen vormgeven zonder zich te laten beperken door het recht of de rechtsstaat. Dit kan leiden tot de erosie van de rechtsstaat, zelfs met een democratisch mandaat.
### 4.2 Twee visies op de verhouding tussen de staatsmachten
#### 4.2.1 De klassieke visie van Montesquieu
Montesquieu, in zijn werk *De l'esprit des lois* (1748), zag machtsconcentratie als de oorzaak van machtsmisbruik en despotisme. Zijn oplossing was machtenspreiding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
* **Machtsspreiding als oplossing:** Om machtsmisbruik te voorkomen, moeten de belangrijkste functies (wetgeving, rechtspraak, uitvoering) bij verschillende organen liggen.
* **Staatstypen:** Montesquieu onderscheidde drie ideaaltypes: republiek (gebaseerd op ‘deugd’), monarchie (gebaseerd op ‘eer’) en despotisme (gebaseerd op ‘vrees’).
* **Ideaaltype monarchie:** Montesquieu pleitte voor de monarchie, waarbij de vorst gebonden is aan fundamentele wetten en de rechterlijke macht fungeert als ‘chercheur d’esprit’ (zoeker van de geest van de wet) en deel uitmaakt van de wetgevende macht, wat een controlemechanisme inhield. Hij zag hierin een vorm van machtsevenwicht via ‘pouvoirs intermédiaires’ (tussenmachten zoals adel, clerus, parlementen).
* **Rol van de rechter:** Montesquieu zag de rechter als een ‘être inanimé’ (levenloos wezen) dat de wet moest volgen, maar nuanceerde dit door te stellen dat de rechter de geest van de wet moest zoeken, vooral bij onduidelijke wetten. Hij was voorstander van een scheiding der machten met controle, waarbij de rechterlijke macht een deel was van de wetgevende macht om de wet te modereren.
#### 4.2.2 De radicale visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie was sterk gekant tegen de macht van de koninklijke rechtbanken (Parlements) en hun ‘arrêts de règlement’ (lokale wetten). De droom was een soevereine wetgever die een volledig en helder wetboek tot stand bracht, en een rechter die louter de wet toepaste, zonder interpretatie.
* **Weg met de vorst en checks & balances:** De Franse Revolutie wilde de macht van de vorst en de oude rechtbanken elimineren.
* **Wantrouwen jegens rechters:** Er was een groot wantrouwen tegenover de rechterlijke macht en hun ‘arrêts de règlement’ en ‘remonstrances’.
* **Pleidooi voor eengemaakte wetten:** Er was een sterk verlangen naar heldere, eengemaakte wetboeken die voor elke burger toegankelijk waren.
* **Interpretatieverbod voor de rechter:** De Franse Revolutie streefde naar een volledig heteronome rechter, die enkel de wet moest toepassen (‘traduttore traditore’ – vertaler, verrader). Elke interpretatie werd gezien als een vorm van wetgeving.
* **Référé législatif:** Bij onduidelijkheid moesten rechters de zaak terugsturen naar de wetgever voor interpretatie of nieuwe wetgeving. Dit systeem, zowel algemeen als bijzonder, kwam in Frankrijk en België geleidelijk tot een einde.
* **Gevolg:** De Franse Revolutie leidde in de praktijk tot een stilstand van rechtspraak en een illusie van zowel volledige heteronomie van de rechter als volledige autonomie van de wetgever.
### 4.3 De verhouding tussen wetgever en rechter vandaag
De hedendaagse discussie over de verhouding tussen staatsmachten wordt gekenmerkt door het spanningsveld tussen enerzijds de wens van politieke machthebbers om niet beperkt te worden (de ‘primaat van de politiek’), en anderzijds de noodzaak van rechtsstaat en mensenrechten als tegenwicht.
#### 4.3.1 Rechterlijke controle als doembeeld
* **Gouvernement des juges:** Het gevaar bestaat dat rechters wetgeving op een autonome manier gaan interpreteren en zo de democratie uithollen. Dit leidt tot de roep om ‘judicial restraint’ (terughoudendheid van rechters).
* **Primaat van de politiek:** De politiek (de democratisch verkozen vertegenwoordigers) zou het primaat moeten hebben. Rechters zouden zich terughoudend moeten opstellen en enkel bij klaarblijkelijke schendingen van de wet tussenkomen.
* **Slinger slaat door:** Dit kan echter omslaan naar ‘rechterlijke permissiviteit’, waarbij de rechter de wetgever voorbijstreeft, wat eveneens de democratie en rechtsstaat ondermijnt.
* **Strategieën tegen beperkingen:** Om het primaat van de politiek te bewaren, worden soms strategieën gehanteerd zoals democratisering (bv. volksberoep), nationalisering (kritiek op internationale verdragen) of politisering (rechters worden gezien als politieke spelers).
#### 4.3.2 Rechterlijke controle als noodzaak
* **Tegenmacht voor de wetgever:** Naast democratie zijn rechtsstaat en mensenrechten van fundamenteel belang. De wetgever is niet altijd perfect, en blinde navolging kan tot onaanvaardbare resultaten leiden (bv. de Toeslagenaffaire in Nederland).
* **Rechterlijke controle:** De rechterlijke macht moet fungeren als tegenmacht om de wetgever te corrigeren en de rechtsstaat en mensenrechten te waarborgen.
* **Wetgevende inertie:** Wanneer de wetgever nalaat te reageren op maatschappelijke noden, kan de rechter gedwongen worden om via interpretatie of de opvulling van lacunes voor oplossingen te zorgen.
* **Grondwettelijkheidstoetsing:** In België speelt het Grondwettelijk Hof een cruciale rol in het toetsen van wetgeving aan de Grondwet, wat een belangrijk democratisch correctief mechanisme is, ook al kan het de wil van de wetgever overrulen.
#### 4.3.3 Rechterlijk minimalisme
* **Definitie:** Rechterlijk minimalisme impliceert een terughoudende rol van de rechter, waarbij beslissingen ‘narrow’ (smal, beperkt tot het specifieke geval) en ‘shallow’ (ondiep, met beperkte motivering) blijven.
* **Toepassingsgebied:** De rechter dient zich te onthouden van ingrijpende rechtsvorming en zich te beperken tot het oplossen van het concrete geschil.
* **Wenselijkheid:** Rechterlijk minimalisme is niet altijd gepast. De keuze tussen minimalisme en maximalisme hangt af van de context: stabiliteit van de situatie, maatschappelijke consensus, juridische onzekerheid en de specifieke doelstellingen van de uitlegger.
#### 4.3.4 De klimaatzaak als voorbeeld
De klimaatzaak illustreert de spanning tussen de wens tot rechterlijke controle en de principes van democratie. De interpretatie van de rechterlijke uitspraken hangt af van de gekozen benadering: of men de nadruk legt op de democratische wil van de wetgever (minimalisme) of op de rechtsstaat en mensenrechten (maximalisme).
### 4.4 De constructie van rechtsfeiten
Het onderscheid tussen ‘rechtsfeiten’ en ‘rechtsregels’ is complexer dan het lijkt, aangezien beide constructies zijn.
#### 4.4.1 Feiten, rechtsfeiten en rechtsregels
* **Feiten:** Feiten betreffen de reconstructie van wat er werkelijk is gebeurd, los van een juridische context. Feitenvinding is echter nooit volledig objectief en wordt sterk beïnvloed door het ‘Vorverständnis’ (voorafgaand begrip) van de historicus of jurist.
* **Rechtsfeiten:** Dit zijn feiten die juridisch relevant zijn en die door het recht worden gewaardeerd. De vraag is niet zozeer ‘wat gebeurde er?’, maar ‘wat is de juridische relevantie van wat gebeurde?’.
* **Rechtsregels:** Deze bepalen de rechtsgevolgen die aan de rechtsfeiten worden verbonden. De interpretatie van rechtsregels is eveneens een constructie.
#### 4.4.2 De verhouding tussen ‘oordeel in feite’ en ‘oordeel in rechte’
* **Theoretisch onderscheid:** Hoewel theoretisch onderscheiden (oordeel in feite: wat is er gebeurd; oordeel in rechte: is dit juridisch relevant?), lopen deze in de praktijk vaak door elkaar. Het Hof van Cassatie controleert de toepassing van het recht op de feiten, maar trekt hierin zelf de grenzen van wat als ‘recht’ of ‘feit’ wordt beschouwd.
* **Vicieuze cirkel:** De selectie van relevante feiten is afhankelijk van de rechtsregels, maar de interpretatie van rechtsregels is afhankelijk van de feiten. Deze vicieuze cirkel wordt doorbroken door het ‘Vorverständnis’ van de jurist en de ‘hermeneutische spiraal’.
* **‘Vorverständnis’ en framing:** Het ‘Vorverständnis’ (bril waarmee men naar de wereld kijkt) beïnvloedt de feitenvergaring en -verwerking. Framing – het bewust presenteren van feiten vanuit een bepaald perspectief – is essentieel in het juridische verhaal. Verschillende framingtechnieken (actie/omissie, abstract/concreet, algemeen/specifiek, breed/eng timeframe, doorlopend/gesegmenteerd) worden gebruikt om een verhaal juridisch overtuigend te maken.
* **Waarheidsgetrouwheid en juridische waarde:** Het verhaal moet waarheidsgetrouw zijn, maar ook juridisch waardevol. De juridische waarde wordt bepaald door de ‘feitenfiltering’ waarbij enkel die feiten die aan de juridische regels voldoen, worden meegenomen. Dit leidt tot een kloof tussen waargebeurde feiten en door het recht aanvaarde feiten.
* **Belangen begrijpen:** Het begrijpen van de belangen van betrokkenen (individueel, collectief, algemeen) is cruciaal voor het construeren van een juridisch verhaal dat aansluit bij de doelstellingen van de uitlegger.
* **Gebeurtenissen en situaties begrijpen:** De vier stappen van het construeren van een juridisch verhaal – vergaren en verwerken van feiten, het verhaal brengen, de waarheidsgetrouwheid verzekeren en de juridische waarde ervan aantonen – zijn essentieel voor de rechtsvinding.
### 4.5 Twee visies op de constructie van rechtsregels
#### 4.5.1 Formeel-positivistische visie
Deze visie, die stelt dat recht objectief en volledig onafhankelijk van de uitlegger bestaat, is zeer theoretisch en wordt in de praktijk niet gevolgd.
#### 4.5.2 Exegetische visie (verhuld constructivisme)
Deze visie, die zich voordoet als formeel-positivistisch, stelt dat de wil van de wetgever centraal staat. In de praktijk maken exegeten echter zelf keuzes en verhullen deze, wat leidt tot een paradoxale politieke macht.
* **Uitleggingsdoel en -voorwerp:** Het doel is de wil van de wetgever (of rechter) achterhalen. Het uitleggingsvoorwerp is beperkt tot de officiële bronnen waaruit deze wil blijkt.
* **Uitleggingsmethode:** Dit omvat interpretatieve argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief), interne afstemmingsregels en coördinatieve argumenten. Hoewel er argumenten worden gebruikt, wordt beweerd dat deze louter ter ondersteuning dienen en dat de taalkundige interpretatie primeert.
* **Kritiek:** De onthullende visie bekritiseert de exegeten omdat zij keuzes maken maar deze verhullen, te weinig rekening houden met de rechtsstaat en mensenrechten, en een te beperkte kijk hebben op het uitleggingsdoel en -voorwerp.
#### 4.5.3 Onthullende kritiek op de exegetische visie
Deze visie stelt dat recht niet een objectief gegeven is, maar een constructie die mede door de uitlegger wordt gevormd.
* **Paradigmatische uitgangspunten:** Constructivisme, met een focus op de rol van waarden en de verhouding tussen de staatsmachten.
* **Uitleggingsdoel en -voorwerp:** Het doel is niet enkel de wil van de wetgever achterhalen, maar de juridische betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepalen. Het uitleggingsvoorwerp wordt breder gezien als ‘rechtsknopen’ of ‘formanten’, die deel uitmaken van een ‘gegroeid recht’.
* **Uitleggingsmethode:** Hierbij worden diverse interpretatieve argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief) gebruikt, waarbij de nadruk ligt op hun werfkracht en de onderliggende waarden. Er zijn geen vaste hiërarchieën; de afweging gebeurt in concreto. Coördinatieve argumenten helpen om antinomieën (tegenstrijdigheden) te vermijden of op te lossen door middel van een afweging tussen conflicterende waarden en normen.
* **Afweging van waarden:** De keuze tussen verschillende interpretaties wordt gemaakt door een afweging van waarden, waarbij de nadruk ligt op praktische wijsheid (phronesis) in plaats van strikt deductieve redenering. De methode is pragmatisch en streeft naar een overtuigende argumentatie die rekening houdt met de doelstellingen van de uitlegger en het beoogde publiek.
* **Twee afwegingswijzen:** Ad hoc-afweging (flexibel, casusgericht) en categorische afweging (voorspelbaar, regelgericht). De keuze hangt af van de context en de gewenste mate van voorspelbaarheid versus flexibiliteit.
### 4.6 Het (onmogelijke) onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels
De constructie van rechtsfeiten en rechtsregels is onlosmakelijk met elkaar verbonden.
* **Constructivistisch paradigma:** Zowel feiten als rechtsregels worden gezien als constructies, die mede gevormd worden door het Vorverständnis van de jurist.
* **Juridisch verhaal (narratief):** De jurist construeert een verhaal door feiten te selecteren, te ordenen en te interpreteren, waarbij framingtechnieken worden toegepast om het verhaal overtuigend te maken.
* **Feitenfiltering:** De juridische waarde van een verhaal wordt bepaald door ‘feitenfiltering’, waarbij enkel die feiten die voldoen aan de juridische regels (bv. bewijsregels, procedurele rechtvaardigheid, beroepsgeheim) worden meegenomen. Dit leidt tot een onderscheid tussen ‘waargebeurde feiten’ en ‘door het recht aanvaarde feiten’.
* **Belangen en gebeurtenissen:** Het correct begrijpen van belangen en gebeurtenissen is cruciaal voor de constructie van een juridisch verhaal dat de gewenste rechtsgevolgen kan bewerkstelligen.
---
# Constructie van rechtsfeiten en de rol van narratieven
Dit onderwerp onderzoekt hoe feiten worden geconstrueerd in het recht, de verhouding tussen feiten en rechtsfeiten, en de rol van narratieven en framing. Het analyseert de juridische waarde van verhalen en de 'bouwstenen' ervan.
## 5. Constructie van rechtsfeiten en de rol van narratieven
### 5.1 Wat is juridische uitlegging?
Juridische uitlegging, ook wel rechtsvinding of juridische hermeneutiek genoemd, is de activiteit waarbij een uitlegger de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt. Het gaat hierbij niet zozeer om het 'wat' van het recht, maar om het 'hoe' van de weg die naar dat antwoord leidt. Juridische uitlegging omvat de methode die wordt gebruikt om antwoorden op rechtsvragen te formuleren. Dit proces bepaalt hoe de uitlegger de betekenis van het recht in een specifiek geval vaststelt, waarbij keuzes worden gemaakt die niet altijd expliciet worden gemaakt.
#### 5.1.1 De spanning tussen verhulling en onthulling
Een rode draad in juridische uitlegging is het spanningsveld tussen uitlegging als een vorm van 'verhulling' van gemaakte keuzes (heteronome rechtsvinding) en uitlegging als een 'onthulling' van die keuzes (autonome rechtsvinding).
* **Heteronome rechtsvinding:** De uitlegger baseert zich strikt op de keuzes van anderen, zoals de democratische meerderheid of de oorspronkelijke wetgever, en beslist niet op basis van eigen opvattingen. De inhoud van het recht wordt als neutraal bepaald door anderen.
* **Autonome rechtsvinding:** De uitlegger maakt zelf de keuzes, al dan niet bewust of expliciet. Dit wordt complexer wanneer er geen expliciete keuzes zijn gemaakt, zoals in klimaatgerelateerde rechtszaken waar rechters keuzes moeten maken in een discussie. De uitlegger moet echter wel rekening houden met de rechtsstaat en zijn keuzes inkaderen binnen het rechtssysteem, bijvoorbeeld door te verwijzen naar wettelijke basis of precedenten.
#### 5.1.2 Keuzes bij uitlegging
Tien cruciale keuzes die een uitlegger maakt bij het formuleren van uitspraken over de inhoud van het recht zijn:
1. **Doelstelling van de uitlegger:** De interpretatie start vanuit een concreet probleem en de vraag waarom men interpreteert. De te maken keuzes hangen af van wie overtuigd moet worden en met welk argument.
2. **Invulling van 'recht' om doelstelling te bereiken:** Welke invulling van het concept 'recht' is het meest nuttig voor de specifieke doelstelling.
3. **Grondslag van 'recht':** Welke grondslag van het recht (bv. democratische wil, rechtsstaatprincipes, mensenrechten) is het meest nuttig om de doelstelling te bereiken.
4. **Functies en finaliteit van 'recht':** Welke functies en finaliteit de uitlegger aan het recht toeschrijft.
5. **Vertelling van het (rechts)feitelijk verhaal:** Hoe het feitelijke verhaal wordt geconstrueerd, aangezien rechtsregels en rechtsfeiten zelf constructies zijn.
6. **Doel van de uitlegging:** Welk doel de uitlegger nastreeft met de interpretatie zelf.
7. **Relevante uitleggingsvoorwerpen (interpretanda):** Welke objecten of teksten als relevant worden beschouwd voor interpretatie.
8. **Soort argumenten:** Welke argumenten het best kunnen worden gebruikt om de interpretatie te onderbouwen.
9. **Afstemming van argumenten:** Hoe verschillende argumenten intern op elkaar worden afgestemd.
10. **Coördinatie van geïnterpreteerde interpretanda:** Hoe interpretaties van meerdere bronnen of argumenten op elkaar worden afgestemd.
### 5.2 Concrete vormen van interpretatie
#### 5.2.1 Semantische interpretatie
Semantische interpretatie richt zich op de contextonafhankelijke, letterlijke betekenis van uitdrukkingen, zoals gedefinieerd in een woordenboek. Deze vorm van interpretatie is cognitief van aard, vereist kennis van taalkundige conventies en leidt tot zogenaamde 'verifieerbare' of 'apodictische' uitspraken die noodzakelijkerwijs waar zijn, ongeacht de context. Het proces wordt als mechanisch of algoritmisch beschouwd, vergelijkbaar met de werking van een computer of een AI-systeem dat op basis van logica en bekende regels tot een ondubbelzinnig correct resultaat komt.
* **Kenmerken:**
* **Interpretans:** Cognitieve handeling die kennis van taalkundige conventies vereist.
* **Semantische betekenis:** Contextonafhankelijk, verifieerbaar, apodictisch.
* **Interpretatieproces:** Mechanisch, algoritmisch, deductief.
* **Resultaat:** Ondubbelzinnig juiste of foute uitspraken.
#### 5.2.2 Pragmatische interpretatie
Pragmatische interpretatie houdt rekening met de concrete context en de intentie van de zender (de 'bedoeling' achter de uiting). Het is een volitieve handeling waarbij de uitlegger keuzes maakt door relevante elementen uit de context te selecteren. Dit leidt tot 'waarderinguitspraken' die niet noodzakelijk waar of onwaar zijn, maar eerder overtuigend. Pragmatische interpretatie is argumentatief en vereist 'praktische wijsheid'.
* **Soorten pragmatische interpretaties:**
* **Explicatuur:** Keuze tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een dubbelzinnige uiting.
* **Implicatuur:** Keuze tussen mogelijke bedoelingen van een zender, wat als 'exegese' wordt aangeduid. Dit helpt bij het oplossen van vaagheid in uitingen.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie:** Bepalen van de specifieke rechtsgevolgen die het recht aan een interpretandum in een concrete situatie toekent. Dit is een pragmatische oefening die, in tegenstelling tot semantische interpretatie, een zekere mate van autonomie van de uitlegger impliceert.
* **Context:** De context kan taalkundig (bv. woordkeuze, zinsbouw) of niet-taalkundig (situationeel: wie, waar, wanneer, waarom) zijn. Interpretatie is cultureel bepaald en kan variëren afhankelijk van de omstandigheden en het publiek dat overtuigd moet worden.
* **Keuzes:** Pragmatische interpretatie vereist contextkeuzes (selecteren van relevante omstandigheden) en maatstafkeuzes (kiezen van het criterium waarop de uitlegging gebaseerd wordt). Deze keuzes zijn vaak gebaseerd op abductieve redenering.
### 5.3 Twee visies op (juridische) uitlegging
Twee dominante paradigma's bepalen hoe juridische uitlegging wordt benaderd: het **positivistisch paradigma** en het **constructivistisch paradigma**.
#### 5.3.1 Positivistisch paradigma
Dit paradigma gaat uit van een ontologisch en epistemologisch realisme: er bestaat één objectieve werkelijkheid en waarheid, die we kunnen kennen door verstandelijke vermogens en empirische waarneming.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Realisme; de werkelijkheid en waarheid bestaan onafhankelijk van de waarnemer. Kennis is een afspiegeling van deze werkelijkheid.
* **Toegepast op het recht:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is een geheel van gedragsvoorschriften uitgevaardigd door een autoriteit (wetgever). Recht bestaat los van de toepassing ervan. Uitlegging is overbodig; het gaat om het begrijpen van de taal van de wet. De rol van de uitlegger is louter cognitief en heteronoom. De conclusie is een verifieerbare uitspraak die deductief geldig moet zijn (syllogisme).
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht bestaat enkel indien het daadwerkelijk wordt toegepast. De focus ligt op feitelijke gedragspatronen, niet op wat men zou moeten doen. Uitlegging is hierdoor onmogelijk als wetenschap.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Scheiding van recht en moraal; geen rol voor de waarden of morele overtuigingen van de uitlegger. Uitlegging is volledig heteronoom.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren (syllogisme), waarbij het recht op een mechanische manier wordt toegepast op de feiten. De uitlegger functioneert als een 'subsumptieautomaat'.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Vertrouwen in de wetgever als enige bron van recht, met wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht. Democratie wordt formeel ingevuld als kiesrecht en meerderheidsregel.
#### 5.3.2 Constructivistisch paradigma
Dit paradigma hanteert een ontologisch en epistemologisch relativisme: de werkelijkheid wordt mede geconstrueerd door de uitlegger. Er is geen absolute, objectieve werkelijkheid of waarheid; kennis is afhankelijk van de overtuigingen en keuzes van de uitlegger.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Relativisme; de werkelijkheid is een constructie en kennis is deels afhankelijk van de uitlegger. De verhouding tussen uitlegger en interpretandum is subjectief-monistisch, waarbij ze elkaar wederzijds beïnvloeden.
* **Toegepast op het recht:** Recht is een menselijke constructie, mede gevormd door de keuzes van de uitlegger. Het recht heeft geen objectieve essentie en bestaat enkel in de toepassing ervan. Uitlegging is een creatieve, pragmatische en argumentatieve activiteit die volitieve handelingen inhoudt. Het interpretatieproces is plausibel en abductief, en het resultaat is een waarderingsuitspraak.
* **Axiologisch uitgangspunt:** De waarden van de uitlegger zijn fundamenteel en bepalen mede de inhoud van het recht. De mate van autonomie van de uitlegger is echter begrensd door concepten als democratie en rechtsstaat.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Abductieve, plausibele en wervende argumentatie, waarbij het syllogisme wordt doorprikt. Er is een onderscheid tussen heuristiek (het vinden van oplossingen) en legitimatie (het verantwoorden ervan), die in de praktijk door elkaar lopen. Juridische kennis wordt opgebouwd via een hermeneutische spiraal, waarbij Vorverständnis (voorafgaande kennis en opvattingen) een cruciale rol speelt.
* **Staatskundig uitgangspunt:** De verhouding tussen staatsmachten, democratie, rechtsstaat en mensenrechten bepaalt de ruimte voor autonomie van de uitlegger. De visie op deze verhoudingen stuurt de keuze tussen heteronome en autonome rechtsvinding.
### 5.4 De rol van narratieven en framing
#### 5.4.1 Narratieven als bouwstenen van het recht
In het constructivistisch paradigma worden feiten en rechtsfeiten niet als objectieve gegevens beschouwd, maar als elementen die door de uitlegger (de 'verteller') worden gebruikt om een verhaal te construeren dat een bepaald doel dient. Elk feitenrelaas is een constructie die achteraf wordt gecreëerd, wat betekent dat er geen objectieve reconstructie van gebeurtenissen mogelijk is. Het verhaal wordt beoordeeld op zijn 'narratieve coherentie' en overtuigingskracht, en de inhoud en opbouw ervan zijn afhankelijk van de doelstelling, het standpunt en de rol van de verteller.
#### 5.4.2 Framing
Framing is het proces waarbij een verhaal bewust wordt geconstrueerd en gepresenteerd op een manier die de interpretatie en besluitvorming van de ontvanger beïnvloedt. Dit gebeurt door gebruik te maken van verschillende 'theatrical elements' (act, scene, agent, agency, purpose) en door de nadruk te leggen op specifieke aspecten van de gebeurtenis.
* **Framingtechnieken:**
* **Actie versus omissie:** Een gebeurtenis voorstellen als een actieve handeling of als een nalaten. Acties worden vaak gebruikt om aansprakelijkheid of schuld aan te tonen, omdat ze concreter en afgrensbart zijn dan omissies.
* **Abstract versus concreet:** De mate van abstractie waarmee iets wordt voorgesteld, beïnvloedt het toepassingsgebied van een regel. Abstractie wordt gebruikt in grondwettelijke discussies, terwijl concretisering nuttig is bij het aantonen van aansprakelijkheid.
* **Algemeen versus specifiek:** Algemene voorstellingen worden gebruikt om gelijke gevallen gelijk te behandelen, terwijl specifieke voorstellingen dienen om te differentiëren of uitzonderingen aan te tonen.
* **Brede versus enge timeframes:** De omvang van de tijdsvork binnen een verhaal kan de focus op oorzaken veranderen en zo de toeschrijving van aansprakelijkheid beïnvloeden.
* **Doorlopend versus gesegmenteerd:** Gebeurtenissen kunnen worden voorgesteld als één vloeiende beweging of als een reeks van individuele deelgebeurtenissen, wat de mogelijkheid biedt om de nadruk op verschillende oorzaken of verantwoordelijkheden te leggen.
#### 5.4.3 De waarheidsgetrouwheid en juridische waarde van het verhaal
De waarheidsgetrouwheid van een verhaal is cruciaal, maar het juridische verhaal moet ook 'juridisch waardevol' zijn. Dit betekent dat de feiten die worden voorgesteld, getoetst moeten worden aan de juridische regels en normen. Dit proces van 'feitenfiltering' bepaalt welke 'ware feiten' uiteindelijk relevant zijn voor het recht, omdat het recht zelf bepaalt welke criteria gelden. Er bestaat een mogelijke kloof tussen de 'waargebeurde feiten' en de 'door het recht aanvaarde feiten', wat voortkomt uit praktische (bewijsvoering) en inhoudelijke (waardeopvattingen) redenen.
### 5.5 De verhouding tussen wetgever en rechter
De verhouding tussen wetgever en rechter is een centraal thema, waarbij verschillende visies bestaan op de mate van autonomie van de rechter.
* **Democratie, rechtsstaat en mensenrechten:** Deze drie pijlers bieden een kader voor het begrijpen van de verhouding tussen staatsmachten. Democratie staat voor het formele aspect (kiesrecht, meerderheidsregel), de rechtsstaat voor het procedurele (machthebbers gebonden aan recht, gelijke behandeling) en mensenrechten voor het materiële (inhoudelijke beperkingen op overheidsmacht).
* **Visies op de verhouding tussen staatsmachten:**
* **Montesquieu:** Pleitte voor een scheiding der machten met een machtsevenwicht, waarbij de rechter in een monarchie de 'geest van de wet' zoekt, maar in een republiek de letter van de wet volgt.
* **Franse Revolutie:** Streefde naar een heteronome rechter als spreekbuis van de wet, met een verbod op interpretatie en een 'référé législatif' waarbij onduidelijkheden naar de wetgever werden verwezen. De praktijk toonde echter de onhaalbaarheid van deze visie aan.
* **Rechterlijke controle als doembeeld versus noodzaak:**
* **Doembeeld ('Gouvernement des juges'):** De vrees dat te veel rechterlijke interpretatie de democratie uitholt. Dit leidt tot een pleidooi voor 'judicial restraint' en terughoudendheid van de rechter.
* **Noodzaak:** De rechterlijke macht heeft een tegenmacht nodig om de democratie en rechtsstaat te waarborgen, vooral wanneer de wetgever tekortschiet of democratisch tot stand gekomen beslissingen onaanvaardbare gevolgen hebben.
* **Rechterlijk minimalisme:** Een benadering waarbij de rechter zich terughoudend opstelt in zijn rechtsontwikkelende rol, met beslissingen die 'narrow' (smal) en 'shallow' (ondiep) zijn. Dit minimalisme is niet altijd gepast en moet worden afgewogen tegenover de noodzaak van rechterlijke controle, met name in gevallen van wetgevende inertie of maatschappelijke noden die door de wetgever niet worden aangepakt.
### 5.6 De constructie van rechtsregels door onthullende kritiek
Onthullende kritiek op de exegetische visie stelt dat de 'wil van de wetgever' niet eenvoudigweg kan worden achterhaald en dat de uitlegging van rechtsregels een genuanceerder proces is dat verder gaat dan louter semantische of historische analyse.
#### 5.6.1 Kritiek op het uitleggingsdoel en -voorwerp
* **De 'wil van de wetgever':** De constructivistische visie betwijfelt of de wil van een collectief orgaan zoals het parlement ooit eenduidig kan worden vastgesteld. De interpretatie van de wet hangt eerder af van de 'wil' van de uitlegger, die bepaald wordt door zijn Vorverständnis, doelstellingen en de algemeen aanvaarde waarden in de samenleving.
* **Uitleggingsvoorwerpen:** Naast wetgeving worden ook rechtspraak, rechtsleer, technische normen, gewoonten en andere private handelingen beschouwd als relevante 'rechtsknopen' of 'formanten' die bijdragen aan de constructie van het recht. De werfkracht van deze formanten hangt af van hun plaats binnen het rechtssysteem en de onderliggende waarden die ze vertegenwoordigen.
#### 5.6.2 Kritiek op de uitleggingsmethode
* **Interpretatieve argumenten:** De door exegeten gebruikte argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief) zijn geen rigide regels, maar 'gezichtspunten' (topoi) die in concreto moeten worden afgewogen. Er is geen vaste hiërarchie, en de keuze voor een bepaald argument hangt af van de context, het doel en het beoogde publiek.
* **Interne afstemmingsregels:** De exegetische visie hanteert interne afstemmingsregels die een vaste hiërarchie tussen argumenten veronderstellen (bv. taalkundige voorrang). De onthullende visie verwerpt dit en benadrukt dat de afstemming van argumenten een keuze is die in concreto moet worden gemaakt, waarbij vaak een balans wordt gezocht tussen democratische autonomie en rechtsstatelijke/mens-rechtenprincipes.
* **Coördinatieve argumenten:** Bij antinomieën (tegenstrijdigheden tussen rechtsregels) volstaat de exegetische benadering van identificatie van verschilpunten of verzoenende uitlegging niet altijd. De onthullende visie erkent de noodzaak van inperkende of verruimende uitleggingen en de afweging van waarden om tot een aanvaardbare oplossing te komen.
#### 5.6.3 De rol van de uitlegger en de afweging van waarden
De constructivistische visie benadrukt de centrale rol van de uitlegger als een 'knopenlegger' die het recht mede vormgeeft. Dit proces vereist 'praktische wijsheid' (phronesis) en een voortdurende afweging van onderliggende waarden, zoals democratie, rechtsstaat, mensenrechten, rechtszekerheid en gelijkheid. Deze afweging gebeurt niet via een vaste formule, maar via een flexibele, contextafhankelijke benadering die zowel 'gevalsafweging' als 'categorische afweging' kan omvatten. De uiteindelijke rechtvaardiging van een juridische interpretatie ligt in de overtuigingskracht van de argumenten die de uitlegger aanvoert om zijn of haar keuzes te onderbouwen, met een voortdurende balans tussen heteronome en autonome elementen.
---
# Constructie van rechtsregels en argumentatieleer
Dit gedeelte van de studiehandleiding duikt diep in de constructie van rechtsregels en de rol van argumentatieleer in het juridisch denken.
## 6. Constructie van rechtsregels en argumentatieleer
Juridische uitlegging is de activiteit waarbij een uitlegger de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt. Dit proces vereist keuzes. De belangrijkste vragen die hierbij centraal staan zijn: wat is het doel van de uitlegging, wat is het voorwerp dat geïnterpreteerd wordt, welke methode wordt gebruikt en welke rol speelt de uitlegger zelf?
### 6.1 Inleiding tot juridische uitlegging
#### 6.1.1 Begrip van uitlegging
Uitlegging of interpretatie kan intuïtief worden omschreven als het interpreteren van iets. Preciezer is het de activiteit waarbij een betekenis wordt toegekend aan een interpretatievoorwerp. Dit omvat drie elementen:
* **Interpretandum**: Datgene wat geïnterpreteerd wordt, ook wel interpretatievoorwerp of brongeheel genoemd. Dit kan een geschreven tekst, een rechtsfeit, een gebaar of zelfs een cijfer zijn.
* **Interpretans**: De interpretatie die wordt toegekend aan het interpretandum, ook wel doelgeheel genoemd. Dit is de betekenis die aan het interpretandum wordt gehecht.
* **Toeschrijven**: De activiteit die beide elementen verbindt. Dit kan verwijzen naar de handeling van het interpreteren zelf of naar het resultaat ervan.
Het proces van definiëren vertoont gelijkenissen met uitlegging, waarbij een definiëns (de betekenis) wordt toegekend aan een definiendum (het woord of concept).
#### 6.1.2 Semantische versus pragmatische interpretatie
Er zijn fundamentele verschillen tussen semantische en pragmatische interpretatie:
* **Semantische interpretatie**:
* Focust op de contextonafhankelijke, letterlijke betekenis van woorden en zinnen.
* Het interpretatieproces wordt als cognitief en mechanisch beschouwd, vergelijkbaar met algoritmes.
* Uitspraken zijn verifieerbaar en apodictisch (noodzakelijk waar).
* Vereist theoretische wijsheid (sophia).
* Voorbeelden zijn woordenboekdefinities of de toepassing van wiskundige formules.
* **Pragmatische interpretatie**:
* Focust op de contextuele betekenis, rekening houdend met de gebruiker (zender en ontvanger) en de omstandigheden.
* Het interpretatieproces omvat keuzes maken en wordt beschouwd als volitief en argumentatief.
* Uitspraken zijn waarderingsuitspraken, die in meer of mindere mate overtuigend zijn, en dialectisch van aard (gericht op overtuiging).
* Vereist praktische wijsheid (phronesis).
* Voorbeelden zijn de betekenis van een bos bloemen naargelang de context of de interpretatie van een vraag als een imperatief.
Binnen pragmatische interpretatie onderscheidt men drie vormen:
* **Explicatuur**: Keuze tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een dubbelzinnige uiting.
* **Implicatuur**: Bepalen van de impliciete bedoeling van de zender.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie**: Bepalen van de rechtsgevolgen die aan een interpretandum worden toegekend in een concrete situatie.
De context, die taalkundige en niet-taalkundige elementen omvat, is cruciaal voor de pragmatische interpretatie.
### 6.2 Twee visies op (juridische) uitlegging: Positivisme en Constructivisme
De manier waarop naar juridische uitlegging wordt gekeken, wordt sterk beïnvloed door onderliggende paradigma's en uitgangspunten.
#### 6.2.1 Positivistisch paradigma
Dit paradigma gaat ervan uit dat de werkelijkheid, inclusief het recht, objectief bestaat en onafhankelijk van de waarnemer kan worden achterhaald.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt**: Ontologisch realisme (één werkelijkheid, één waarheid) en epistemologisch realisme (kennis via verstand en empirie). De waarheid correleert met de werkelijkheid.
* **Toegepast op het recht**:
* **Formeel rechtspositivisme**: Recht is de verzameling van gedragsvoorschriften uitgevaardigd door een autoriteit (bv. wetgever). Het recht bestaat los van de toepassing ervan. Er is geen noodzaak voor een theorie van uitlegging; interpreteren is enkel het begrijpen van de taal van de wet. De uitlegger is een ‘subsumptieautomaat’. De hiërarchie der normen is rigide en piramidaal.
* **Descriptief rechtspositivisme**: Recht bestaat enkel indien het daadwerkelijk wordt toegepast. Recht is de verzameling van gedragspatronen. Kennis van het recht is de kennis van wat rechters feitelijk doen.
* **Axiologisch uitgangspunt**: De rol van waarden en morele overtuigingen van de uitlegger is irrelevant; er is een strikte scheiding tussen recht en moraal. De taak is volledig heteronoom.
* **Methodologisch uitgangspunt**: Deductief geldig redeneren, met het syllogisme als ideaal model.
* **Staatskundig uitgangspunt**: Vertrouwen in de wetgevende macht als primaire bron van recht, met wantrouwen jegens de rechterlijke macht. Democratie wordt formeel ingevuld (kiesrecht, meerderheidsregel).
#### 6.2.2 Constructivistisch paradigma
Dit paradigma stelt dat de werkelijkheid, en dus ook het recht, mede wordt geconstrueerd door de uitlegger.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt**: Relativisme (realiteit is mede geconstrueerd) en anti-realisme (kennis is gerelateerd aan de persoon van de uitlegger). De verhouding tussen uitlegger en interpretandum is subjectief-monistisch.
* **Toegepast op het recht**: Recht is een menselijke constructie, mede bepaald door de keuzes en waarden van de uitlegger. Concepten zonder toepassing zijn ‘holle woorden’. Rechtsregels worden gezien als ‘bouwstenen’ (formanten) waarmee de jurist aan de slag gaat. De hiërarchie der normen wordt vervangen door een ‘heterarchie der formanten’.
* **Axiologisch uitgangspunt**: De waarden van de uitlegger zijn van fundamenteel belang. De taak is nooit volledig heteronoom; er is sprake van (gedeeltelijk) autonome rechtsvinding.
* **Methodologisch uitgangspunt**: Pragmatische en abductieve redeneringen, waarbij argumentatie (retorica) centraal staat. Het syllogisme is slechts een deel van de legitimatie, niet de heuristiek.
* **Staatskundig uitgangspunt**: De visie op de verhouding tussen de staatsmachten (democratie, rechtsstaat, mensenrechten) bepaalt de mate van autonomie van de rechter.
### 6.3 De verhouding tussen de staatsmachten en de rechtspraak
#### 6.3.1 Montesquieu en de scheiding der machten
Montesquieu's analyse van de Engelse constitutie, hoewel historisch gebonden, legde de basis voor het denken over de scheiding der machten. Hij onderscheidde drie staatsvormen (republiek, monarchie, despotisme), gekenmerkt door hun ‘principe’.
* **Republiek**: Principe van ‘la vertue’ (deugd) en gelijkheid. Rechtspraak is heteronoom; de rechter volgt de letter van de wet.
* **Monarchie**: Principe van ‘l’honneur’ (eer). De rechter zoekt naar de ‘esprit’ (geest) van de wet en heeft meer autonome ruimte. De aanwezigheid van ‘pouvoirs intermédiaires’ (tussenmachten) is cruciaal om de macht van de vorst te beperken.
* **Despotisme**: Principe van ‘la crainte’ (vrees). De rechter is volledig autonoom en de wet is ondergeschikt aan de wil van de despoot.
Montesquieu's ideaalbeeld omvatte een scheiding der machten met een evenwicht en controle, waarbij de rechterlijke macht, hoewel grotendeels heteronoom, wel ruimte had om de geest van de wet te zoeken en de wet mild te interpreteren in extreme gevallen.
#### 6.3.2 De Franse Revolutie en het interpretatieverbod
De radicale visie van de Franse Revolutie, gevoed door wantrouwen jegens de oude rechtbanken (Parlements) en hun ‘arrêts de règlement’, pleitte voor een eenduidige, volledige wetgeving en een strikt heteronome rechter.
* **Interpretatieverbod**: Rechters mochten de wet niet interpreteren, maar enkel toepassen.
* **Référé législatif**: Bij onduidelijkheid moest de rechter de zaak terugverwijzen naar de wetgever voor een authentieke interpretatie of nieuwe wetgeving.
* **Tribunal de Cassation**: Oorspronkelijk opgezet als deel van de wetgevende macht om uitspraken te vernietigen die de wet schonden.
De realiteit van de Franse Revolutie toonde echter de illusie van volledige heteronomie aan. De ‘Terreur’ leidde tot een stilstand van rechtspraak door de overmatige doorverwijzing naar de wetgever. De introductie van het ‘dura lex sed lex’-principe in de praktijk leidde tot juridische immobiliteit.
#### 6.3.3 De Belgische situatie: macht en tegenmacht
In België bestaat een constante spanning tussen de wens van politieke machthebbers om ongebonden te zijn en de noodzaak van rechtsstatelijke waarborgen.
* **Primaat van de politiek versus rechterlijke controle**: De vraag is hoe de democratisch tot stand gekomen wetgeving getoetst kan worden door rechters, die niet democratisch verkozen zijn.
* **Rechterlijke controle als doembeeld**: Het gevaar van ‘gouvernement des juges’ (heerschappij van rechters) vereist terughoudendheid van de rechter.
* **Rechterlijke permissiviteit**: Gaat verder dan terughoudendheid en kan leiden tot het tenietdoen van democratische beslissingen.
* **Primaat van de politiek**: De politiek domineert en de rechterlijke macht wordt gemarginaliseerd.
* **Rechterlijke controle als noodzaak**: Naast democratie zijn rechtsstaat en mensenrechten essentieel. Blinde volgzaamheid aan de wetgever kan leiden tot onaanvaardbare resultaten.
* **Grondwettelijkheidstoetsing**: Het Grondwettelijk Hof (vroeger Arbitragehof) toetst wetten aan de Grondwet en de mensenrechten, wat een belangrijke tegenmacht vormt tegen de wetgevende macht.
* **Rechterlijk minimalisme**: Een benadering waarbij de rechter zich beperkt tot een ‘narrow’ (smal) en ‘shallow’ (ondiep) oordeel, met minimale rechtsvorming. Dit kan in bepaalde contexten wenselijk zijn, maar is niet altijd gepast.
### 6.4 De constructie van rechtsfeiten en -regels
Het onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels is cruciaal, maar in de constructivistische visie problematisch omdat beide elementen constructies zijn.
#### 6.4.1 De bouwstenen van een verhaal: feitenvergaring en -verwerking
Het juridische verhaal begint met feitenvergaring, waarbij informatie wordt vertaald naar de juridische leefwereld van de uitlegger. Dit proces is zelden objectief en wordt sterk beïnvloed door:
* **Vorverständnis**: De bril van de uitlegger, bestaande uit aannames, opvattingen en kennis, die de selectie en verwerking van feiten stuurt.
* **Vergarings- en verwerkingsfouten**: Zoals confirmation bias (selectieve waarneming) en survivorship bias (negeren van niet-teruggekeerde informatie).
* **Alltagstheorieën**: Ervaringsregels die de interpretatie van gebeurtenissen sturen.
#### 6.4.2 Het brengen van het verhaal: framing
Framing is het construeren van een verhaal op een manier die de interpretatie en besluitvorming van de ontvanger stuurt. Dit gebeurt door keuzes te maken in de manier waarop feiten worden voorgesteld (bv. actie vs. omissie, abstract vs. concreet, algemeen vs. specifiek, breed vs. eng timeframe, doorlopend vs. gesegmenteerd).
#### 6.4.3 De waarheidsgetrouwheid en juridische waarde van het verhaal
De waarheidsgetrouwheid van een verhaal moet kritisch worden beoordeeld, rekening houdend met het selectieve karakter van verslaggeving. De juridische waarde van het verhaal wordt bepaald door de ‘feitenfiltering’: welke feiten worden door het recht als relevant aanvaard, rekening houdend met procedurele rechtvaardigheid, bewijsregels, autonomie en beroepsgeheim.
### 6.5 De constructie van rechtsregels: argumentatieleer
De constructie van rechtsregels is geen louter mechanisch proces, maar een complex samenspel van argumenten, waarbij waarden en doelstellingen een centrale rol spelen.
#### 6.5.1 Interpretatieve argumenten
Deze argumenten helpen bij het bepalen van de betekenis van een rechtsregel.
* **Taalkundige argumenten**: Focussen op de letterlijke, technische of gebruikelijke betekenis van woorden, maar erkennen de context en de mogelijkheid van meerdere interpretaties.
* **Systematische argumenten**: Gebruiken de samenhang binnen het rechtssysteem (bv. analogie, a contrario, formele contextuele harmonisatie) om de betekenis te bepalen.
* **Wilsduidende en wilstemperende historische argumenten**: Kijken naar de historische context, parlementaire voorbereidingen en de evolutie van rechtsbegrippen om de oorspronkelijke of de hedendaagse bedoeling van de wetgever te duiden of te temperen.
* **Teleologische argumenten**: Richten zich op het doel of de strekking van de norm (ratio legis) om de betekenis te bepalen, met mogelijkheden voor extensie (verruiming) of reductie (beperking).
* **Waardengeoriënteerde argumenten**: Baseren zich op fundamentele waarden en beginselen van de rechtsorde, zoals rechtszekerheid, gelijkheid en bescherming van grondrechten.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten**: Beoordelen de gevolgen van een bepaalde interpretatie, rekening houdend met bewust gekozen, verenigbare of niet-verenigbare gevolgen.
* **Anticipatieve argumenten**: Houden rekening met toekomstige wetgeving of beleidswijzigingen.
#### 6.5.2 Interne afstemmings- en coördinatieve argumenten
Deze argumenten regelen de onderlinge verhouding tussen verschillende interpretatieve argumenten en rechtsregels.
* **Interne afstemmingsargumenten**: Bepalen welke interpretatieve argumenten voorrang krijgen (bv. taalkundige voorrang, tekstuele voorrang).
* **Coördinatieve argumenten**: Behelzen het vermijden of verhelpen van antinomieën (tegenstrijdigheden) door middel van verzoenende uitlegging, inperkende of verruimende uitlegging, of hiërarchische voorrangsregels (superioriteit, specialiteit, posterioriteit).
#### 6.5.3 De afweging van waarden en argumenten
In de onthullende visie is er geen vaste hiërarchie van argumenten. De keuze voor de meest overtuigende interpretatie vereist een concreet onderzoek, waarbij verschillende argumenten worden afgewogen. Dit proces, bekend als 'topisch argumenteren', maakt gebruik van ‘endoxa’ (algemeen aanvaardbare opvattingen) en ‘topoi’ (argumentatieschema's).
De ‘afweging’ van waarden is een centrale, maar controversiële, methode. In plaats van een mechanische berekening (zoals in Alexy's gewichtsformule), gaat het om een genuanceerd proces van casuïstische beoordeling, waarbij zowel flexibiliteit (gevalsafweging) als voorspelbaarheid (categorische afweging) een rol spelen. De uiteindelijke rechtvaardiging van een interpretatie hangt af van de onderliggende waarden en de context van de zaak. De keuze voor een bepaalde argumentatiestrategie is vaak strategisch, gericht op het overtuigen van een specifiek publiek.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvinding | Het proces waarbij een juridische betekenis wordt toegekend aan juridische teksten, feiten of gedragingen in een specifiek geval om tot een juridisch oordeel te komen. |
| Semantische interpretatie | Een vorm van uitlegging waarbij de betekenis van een uitdrukking wordt bepaald los van de specifieke context waarin deze wordt gebruikt, puur gebaseerd op de letterlijke of woordenboekbetekenis. |
| Pragmatische interpretatie | Een vorm van uitlegging waarbij de betekenis van een uitdrukking wordt bepaald met inachtneming van de specifieke context, inclusief de intenties van de zender, de ontvanger en de omstandigheden van de communicatie. |
| Explicatuur | Juridische uitlegging waarbij een keuze wordt gemaakt tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een uiting die dubbelzinnig is. |
| Implicatuur | Juridische uitlegging waarbij de uitlegger de bedoelde, niet expliciet uitgedrukte betekenis van een zender probeert te achterhalen, vaak door rekening te houden met contextuele aanwijzingen. |
| Rechtsgevolgeninterpretatie | Een vorm van juridische uitlegging die zich richt op het bepalen van de rechtsgevolgen die een rechtsregel heeft in een specifiek, concreet geval. |
| Interpretandum | Datgene wat geïnterpreteerd wordt; het object van interpretatie, zoals een wettekst, een contract of een gebaar. |
| Interpretans | De betekenis of de interpretatie die aan het interpretandum wordt toegekend; het resultaat van het interpretatieproces. |
| Positivistisch paradigma | Een visie op het recht die stelt dat recht uitsluitend bestaat uit de door menselijke autoriteiten gestelde regels, losgekoppeld van morele overwegingen, en dat deze regels objectief en neutraal kunnen worden vastgesteld. |
| Constructivistisch paradigma | Een visie op het recht die stelt dat het recht mede door de interpretator wordt gevormd en dat er geen absolute, objectieve waarheid bestaat; het recht is een menselijke constructie die afhankelijk is van context en interpretatie. |
| Voorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis en culturele bagage dat een persoon meebrengt wanneer deze een tekst of situatie interpreteert; de 'bril' waarmee men naar de wereld kijkt. |
| Heuristiek | De leer van het vinden; het proces van het ontdekken of bedenken van mogelijke oplossingen of antwoorden op een probleem, vaak door middel van intuïtie, creativiteit en exploratie van verschillende opties. |
| Legitimatie | Het proces van het rechtvaardigen of onderbouwen van een bepaalde oplossing of beslissing, door middel van geldige juridische argumenten en procedures, zodat deze acceptabel wordt geacht voor het publiek. |
| Framing | Het proces van het presenteren van informatie of een verhaal op een bepaalde manier, door gebruik te maken van specifieke taal, nadruk op bepaalde aspecten, en het inbedden in een bepaalde context, om zo de interpretatie en besluitvorming van de ontvanger te beïnvloeden. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels of interpretaties van rechtsregels in een directe en onverenigbare tegenspraak met elkaar lijken te staan, waardoor er een conflict ontstaat over welk rechtsgevolg van toepassing is. |
| Teleologisch argument | Een juridisch argument dat gebaseerd is op het doel of de strekking van een rechtsregel, waarbij de interpretatie wordt gestuurd door het achterliggende doel dat de wetgever met de regel beoogde te bereiken. |
| Waardengeoriënteerd argument | Een juridisch argument dat gebaseerd is op fundamentele waarden die ten grondslag liggen aan de rechtsorde, zoals gelijkheid, rechtszekerheid, menselijke waardigheid of democratie, en die worden gebruikt om een bepaalde interpretatie te rechtvaardigen. |
| Gevolgengeoriënteerd argument | Een juridisch argument dat zich richt op de mogelijke gevolgen van een bepaalde interpretatie of beslissing, en waarbij men probeert de interpretatie te kiezen die leidt tot de meest wenselijke of minst onwenselijke uitkomst, gelet op de achterliggende waarden. |
| Formant | Een 'rechtsknoop' of 'gezaghebbende handeling' die bijdraagt aan de vorming en inhoud van het recht. Dit omvat niet alleen wetgeving, maar ook rechtspraak, rechtsleer en soms zelfs private normen, die tezamen het 'juridische tapijt' vormen. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat burgers moeten kunnen vertrouwen op de duidelijkheid, voorspelbaarheid en stabiliteit van het recht, zodat zij hun gedrag daarop kunnen afstemmen en weten welke rechtsgevolgen aan hun handelingen verbonden zijn. |
| Rechtsstaat | Een overheidsbestel waarin de machthebbers gebonden zijn aan het recht en waarin burgers gelijk worden behandeld voor de wet, met waarborgen tegen willekeur en machtsmisbruik, vaak door de scheiding der machten en de bescherming van grondrechten. |
| Democratie | Een bestuursvorm waarbij de macht uitgaat van het volk, hetzij direct door middel van volkssoevereiniteit, hetzij indirect via vertegenwoordigers. Kenmerken zijn kiesrecht, meerderheidsregel en vaak ook de bescherming van minderheden en grondrechten. |
| Mensenrechten | Fundamentele, universele rechten die inherent zijn aan elk mens en die de overheid verplichten deze rechten te respecteren, te beschermen en te realiseren, zoals het recht op leven, vrijheid en een eerlijk proces. |
| Lex specialis derogat legi generali | Een interpretatieregel die stelt dat een specifieke rechtsregel voorrang heeft boven een algemenere rechtsregel wanneer deze op hetzelfde onderwerp betrekking hebben. |
| Lex posterior derogat legi priori | Een interpretatieregel die stelt dat een latere rechtsregel voorrang heeft op een eerdere rechtsregel wanneer deze op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en met elkaar in strijd zijn. |
| Lex superior derogat legi inferiori | Een interpretatieregel die stelt dat een hogere rechtsnorm voorrang heeft op een lagere rechtsnorm wanneer deze met elkaar in strijd zijn, bijvoorbeeld wanneer een wet in strijd is met de Grondwet. |
| Autonome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de rechter een significante mate van vrijheid heeft om de betekenis van de rechtsregels te bepalen en de uitkomst van een zaak vorm te geven, gebaseerd op zijn eigen inzichten, waarden en de specifieke omstandigheden van het geval. |
| Heteronome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de rechter gebonden wordt geacht aan de letterlijke betekenis van de wet of aan de expliciete wil van de wetgever, met minimale ruimte voor eigen interpretatie of vorming van recht. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Een juridisch principe dat vereist dat overheidsmaatregelen die ingrijpen in rechten of vrijheden, proportioneel moeten zijn met het nagestreefde doel. Dit omvat de toetsing aan geschiktheid, noodzakelijkheid en evenredigheid in strikte zin. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid en die kennelijk de bedoeling heeft om een ander te schaden of te hinderen, ook al gebeurt dit binnen de grenzen van het recht. |
| Vorst | In de context van Montesquieu, de monarch die de uitvoerende macht bezit en gebonden is aan fundamentele wetten, met 'pouvoirs intermédiaires' als tegenwicht. |
| Despotisme | Een regeringsvorm waarbij één persoon of een kleine groep absolute en onbeperkte macht uitoefent, zonder gebonden te zijn aan wetten of rechtsprincipes, wat leidt tot tirannie en onderdrukking. |
| Arresten de règlement | Vonnissen die door de rechterlijke macht werden uitgevaardigd met een algemeen verbindend karakter, los van een specifiek geschil, wat in het Ancien Régime werd gezien als een vorm van wetgeving door de rechter en die later verboden werd. |
| Reféré législatif | Een procedure waarbij de rechter bij onduidelijkheid over de toepassing van een wet of de noodzaak van nieuwe wetgeving de zaak moest voorleggen aan de wetgevende macht voor interpretatie of nieuwe wetgeving. |
| Tribunal de cassation | Het Hof van Cassatie, oorspronkelijk opgericht als onderdeel van de wetgevende macht tijdens de Franse Revolutie met de taak om rechtbanken te controleren op schending van de wet en eventueel interpretatieve wetten te vragen. |
| Volkswil | De collectieve wil van het volk als bron van democratische legitimiteit, zoals geïnterpreteerd door verschillende politieke filosofen, variërend van directe democratie tot vertegenwoordigende democratie. |
| Rechtseenheid | Het principe dat het recht op een consistente en uniforme manier moet worden toegepast in het hele rechtsgebied, om rechtszekerheid te garanderen en willekeur te voorkomen. |
| Rechtsontwikkeling | Het proces waarbij het recht evolueert en wordt aangepast aan veranderende maatschappelijke, economische en technologische omstandigheden, vaak door middel van wetgeving, rechtspraak of rechtsleer. |
| Judicial restraint | De rechtsfilosofische benadering waarbij rechters zich terughoudend opstellen bij het interpreteren van wetten en het vormen van recht, om de rol van de wetgevende macht en de democratische besluitvorming te respecteren. |
| Judicial activism | De benadering waarbij rechters actiever optreden bij het interpreteren van wetten en het vormen van recht, soms door wetten creatief te interpreteren of aan te passen aan veranderende maatschappelijke behoeften of fundamentele rechten, wat kan leiden tot kritiek op ondermijning van democratische principes. |
| Rule of law | Het principe dat alle burgers en de overheid gebonden zijn aan het recht, dat wordt toegepast via een onafhankelijke rechterlijke macht, en dat de macht van de overheid beperkt is door wetten en grondrechten. |
| Montesquieu | Een 18e-eeuwse Franse filosoof bekend om zijn werk 'De l'esprit des lois', waarin hij de scheiding der machten uiteenzette als middel om machtsmisbruik te voorkomen en vrijheid te waarborgen. |
| Franse Revolutie | Een periode van radicale politieke en sociale omwentelingen in Frankrijk die leidde tot de afschaffing van de monarchie en de oprichting van een republiek, met een sterke nadruk op de suprematie van de wet en de rol van de volkswil. |
| Algemene rechtsbeginselen (ARB) | Fundamentele, vaak ongeschreven beginselen die ten grondslag liggen aan de rechtsorde, zoals het gelijkheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, die de interpretatie en toepassing van concrete rechtsnormen sturen. |
| Wetgeving | Het geheel van door de wetgevende macht uitgevaardigde algemeen verbindende voorschriften, die primair gericht zijn op het reguleren van gedrag en het vormgeven van de maatschappij. |
| Rechtspraak | De uitspraken van rechterlijke instanties die uitspraak doen over concrete geschillen en daarbij het recht toepassen, en die in sommige rechtssystemen een precedentwerking kunnen hebben. |
| Rechtsleer | De verzamelde opvattingen van rechtsgeleerden, terug te vinden in juridische publicaties, die een belangrijke rol speelt bij de interpretatie en ontwikkeling van het recht, ook al is ze niet formeel bindend. |
| Gewoonte | Een rechtsbron die ontstaat door langdurig, constant en uniform feitelijk gebruik, gepaard gaande met de overtuiging dat dit gebruik juridisch verplichtend is (opinio iuris vel necessitatis). |
| Gewild recht | Recht dat expliciet is gecreëerd door een bepaalde actor, zoals wetgeving door de wetgever of overeenkomsten tussen partijen, met een duidelijke intentie en doelstelling. |
| Gegroeid recht | Recht dat zich organisch heeft ontwikkeld door middel van langdurig gebruik (gewoonte), bestendige praktijken, of de geleidelijke interpretatie en toepassing van rechtsregels door de rechtspraak en rechtsleer. |
| Werfkracht | De mate waarin een juridisch argument of een rechtsbron gezaghebbend is en invloed heeft op de interpretatie en toepassing van het recht, gebaseerd op criteria zoals (grond)wettelijke basis, maatschappelijke aanvaarding, logische consistentie of de intentie van de actor. |
| Bestendige praktijken | Handelingen die herhaaldelijk en op uniforme wijze worden verricht binnen een bepaalde sector of door een bepaalde groep actoren, die kunnen leiden tot de vorming van rechtsnormen, zelfs zonder expliciete wettelijke basis. |
| Juridisch syllogisme | Een vorm van deductieve redenering die wordt gebruikt in de rechtsvinding, waarbij een conclusie wordt afgeleid uit een algemene rechtsregel (majorpremisse) en de vastgestelde feiten (minorpremisse), volgens de regels van de logica. |
| Abductieve redenering | Een vorm van redenering die begint met een observatie of een concrete casus en vervolgens probeert de meest waarschijnlijke verklaring of oplossing te vinden, vaak door middel van plausibiliteit, argumentatie en de inbreng van contextuele factoren. |
| Case-based reasoning | Een methode van juridische redenering waarbij de oplossing voor een nieuw geval wordt gezocht door het te vergelijken met eerdere, vergelijkbare gevallen (prototypische gevallen) en de daarin gevolgde redeneringen en uitkomsten. |
| Verredelijking | Het proces waarbij een juridische regel of interpretatie wordt aangepast om beter aan te sluiten bij de huidige maatschappelijke inzichten, waarden en behoeften, ervan uitgaande dat de wetgever dit zou hebben gewild indien hij de huidige omstandigheden had gekend. |
| Actualisering | Het proces waarbij de betekenis van een rechtsregel of een juridisch begrip wordt aangepast aan veranderde maatschappelijke, technologische of juridische omstandigheden sinds de oorspronkelijke totstandkoming ervan. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels of interpretaties van rechtsregels elkaar tegenspreken of onverenigbaar zijn, waardoor een conflict ontstaat over welk rechtsgevolg van toepassing is. |
| Verzoenende uitlegging | Een methode van interpretatie die probeert om schijnbare tegenstrijdigheden tussen rechtsregels op te lossen door ze zo uit te leggen dat ze naast elkaar kunnen bestaan, vaak door rekening te houden met de bedoeling of de context van de regels. |
| Inperkende uitlegging | Een interpretatiemethode die het toepassingsgebied van een rechtsregel beperkt, bijvoorbeeld door specifieke uitzonderingen te aanvaarden of door de betekenis van de bewoordingen strikter te nemen dan strikt noodzakelijk, om ongewenste of absurde gevolgen te vermijden. |
| Verruimende uitlegging | Een interpretatiemethode die het toepassingsgebied van een rechtsregel uitbreidt, bijvoorbeeld door analogie of teleologische extensie, om situaties te dekken die niet expliciet door de wet waren voorzien, maar wel onder de strekking van de regel vallen. |
| Teleologische argumentatie | Juridische argumentatie gebaseerd op het doel (telos) van de rechtsregel, waarbij de interpretatie wordt gestuurd door de ratio legis (de reden waarom de wet is uitgevaardigd) om het nagestreefde doel te bereiken. |
| Waardengeoriënteerd argument | Juridische argumentatie die steunt op fundamentele waarden binnen de rechtsorde, zoals gelijkheid, rechtszekerheid of menselijke waardigheid, om een bepaalde interpretatie te rechtvaardigen of te weerleggen. |
| Gevolgengeoriënteerd argument | Juridische argumentatie die de uitkomst van een zaak beoordeelt op basis van de verwachte of werkelijke gevolgen van een bepaalde interpretatie of beslissing, met het oog op het bereiken van de meest wenselijke maatschappelijke of juridische uitkomst. |
| Anticipatief argument | Een juridisch argument dat een interpretatie baseert op voorgenomen, maar nog niet vastgestelde, toekomstige wetgeving of beleidswijzigingen, in de poging om aansluiting te vinden bij een verwachte evolutie van het recht. |
| Topos | Een vormelijk argumentatieschema of een 'gezichtspunt' dat dient als richtlijn voor het vinden en structureren van juridische argumenten, zoals analogie, doel-middel, of causaliteit. |
| Endoxa | Algemeen aanvaarde opvattingen of basisideeën binnen een gemeenschap die dienen als uitgangspunt voor juridische argumentatie, en die de basis vormen voor wat als rationeel of gerechtvaardigd wordt beschouwd. |
| Antinomie | Een tegenstrijdigheid tussen twee of meer rechtsregels die ogenschijnlijk tegelijkertijd van toepassing zijn, wat een keuze of afweging vereist om het conflict op te lossen. |
| Verzoenende uitlegging | Een interpretatiemethode die streeft naar het verenigen van ogenschijnlijk tegenstrijdige rechtsregels door ze zodanig uit te leggen dat ze naast elkaar kunnen bestaan, om zo een antinomie te vermijden. |
| Verdedigingsargument | Een juridisch argument dat wordt gebruikt om een bepaalde stelling te rechtvaardigen en te verdedigen tegen mogelijke kritiek of tegenargumenten, met behulp van gezichtspunten en redeneerpatronen. |
| Rechtsknopen (Formanten) | De individuele elementen of eenheden die het recht vormen, zoals wetten, rechterlijke uitspraken, juridische beginselen of zelfs maatschappelijke gebruiken, die samengevoegd worden om het 'juridische tapijt' te construeren. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke uitspraken die een oordeel geven over concrete geschillen en die, hoewel niet formeel bindend als precedent in België, wel een zwaartekrachtwerking kunnen hebben en bijdragen aan de rechtsontwikkeling. |
| Handelingen van wetgevende actoren | Juridisch relevante handelingen die worden verricht door overheidsorganen met een wetgevende of reglementaire bevoegdheid, zoals het uitvaardigen van wetten, decreten, ordonnanties of koninklijke besluiten. |
| Handelingen van uitvoerende actoren | Juridisch relevante handelingen die worden verricht door overheidsorganen met een uitvoerende bevoegdheid, zoals het nemen van individuele besluiten (bv. vergunningen, aanslagen) of het uitvaardigen van reglementen. |
| Handelingen van rechtsprekende actoren | Juridisch relevante handelingen verricht door rechterlijke instanties, die zich uiten in uitspraken die geschillen beslechten en het recht interpreteren en toepassen op concrete gevallen. |
| Handelingen van rechtsgeleerde actoren | Juridisch relevante handelingen verricht door experts in het recht, zoals academici, advocaten of juridische adviseurs, die bijdragen aan de interpretatie, ontwikkeling en kritische analyse van het recht door middel van publicaties, adviezen en onderwijs. |
| Handelingen van (andere) private actoren | Juridisch relevante handelingen die worden verricht door individuen of groepen buiten de formele overheidsstructuur, zoals contractpartijen, beroepsorganisaties of gemeenschappen, die bijdragen aan de vorming van recht door middel van overeenkomsten, technische normen of gewoonten. |
| Werfkracht | Het gezag of de overtuigingskracht die een juridisch argument, een rechtsbron of een handeling bezit binnen het rechtssysteem, die bepaalt in welke mate het invloed kan uitoefenen op de interpretatie en toepassing van het recht. |
| Conformiteit | Het principe dat een rechtshandeling of een juridisch gedrag in overeenstemming moet zijn met de toepasselijke rechtsregels, wettelijke bepalingen of algemene rechtsbeginselen. |
| Jurisprudentie | De verzameling van rechterlijke uitspraken die, hoewel niet strikt bindend als precedent in België, wel een zwaartekrachtwerking hebben en de interpretatie en ontwikkeling van het recht beïnvloeden. |
| Pseudo-wetgeving | Handelingen van bestuursorganen die kenmerken van wetgeving vertonen (bv. algemeen verbindend karakter) maar niet zijn uitgevaardigd met een formele wettelijke basis, wat leidt tot discussies over hun legitimiteit en rechtsgevolgen. |
| Rechtsknopen (Formanten) | De individuele elementen die het recht vormen, zoals wetten, rechterlijke uitspraken, juridische beginselen of maatschappelijke gewoonten, die door middel van interpretatie en argumentatie worden samengevoegd tot een coherent juridisch geheel. |
| Gewild recht | Recht dat bewust is gecreëerd door een specifieke actor, zoals een wetgevende handeling door het parlement, met een duidelijke intentie en doelstelling. |
| Gegroeid recht | Recht dat zich organisch heeft ontwikkeld door middel van langdurig feitelijk gebruik, bestendige praktijken, of de geleidelijke interpretatie van rechtsregels door de rechtspraak en rechtsleer, vaak als reactie op veranderende maatschappelijke behoeften of als correctie op eerdere regelgeving. |
| Hiërarchie der normen | Een hiërarchisch geordend systeem van rechtsnormen, waarin hogere normen (zoals de Grondwet) voorrang hebben op lagere normen (zoals wetten of besluiten), wat impliceert dat lagere normen in overeenstemming moeten zijn met hogere normen. |
| Analogie | Een interpretatietechniek waarbij een rechtsregel die is geschreven voor een bepaald geval, wordt toegepast op een vergelijkbaar, maar niet identiek geval, omdat beide gevallen op relevante punten overeenkomen. |
| Teleologische extensie | Een interpretatietechniek die het toepassingsgebied van een rechtsregel uitbreidt om de nagestreefde doelstelling van de wet beter te dienen, vooral wanneer de letterlijke tekst van de wet te beperkend zou zijn. |
| Teleologische reductie | Een interpretatietechniek die het toepassingsgebied van een rechtsregel inperkt, wanneer de letterlijke tekst van de wet tot ongewenste of absurde gevolgen zou leiden die niet stroken met de doelstelling van de wet. |
| Verstoring van de rechtsorde | Een situatie waarin de rechtsregels of de rechtsuitoefening dermate in strijd zijn met fundamentele juridische beginselen of maatschappelijke waarden, dat de integriteit en het functioneren van het rechtssysteem worden aangetast. |
| Rechtsvorming | Het proces waarbij het recht wordt gevormd, ontwikkeld en aangepast aan veranderende omstandigheden, vaak door middel van interpretatie door de rechter, de rechtsleer of nieuwe wetgeving. |
| Evenredigheidsbeginsel | Een juridisch principe dat vereist dat een maatregel passend, noodzakelijk en evenredig is in relatie tot het nagestreefde doel, om te zorgen voor een balans tussen verschillende rechten, belangen of plichten. |
| Ad hoc-afweging | Een methode van besluitvorming waarbij de oplossing voor een juridisch probleem wordt bepaald door een specifieke afweging te maken van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval, zonder vooraf vastgelegde regels. |
| Categorische afweging | Een methode van besluitvorming waarbij algemene regels of principes worden geformuleerd op basis van een afweging van waarden en belangen, met als doel een consistente en voorspelbare benadering voor een reeks vergelijkbare gevallen te creëren. |
| Constructivistisch paradigma | Een filosofische visie die stelt dat de werkelijkheid, inclusief het recht, niet objectief bestaat maar mede wordt gevormd door menselijke constructies, interpretaties en sociale interacties. |
| Rechtsknoop | Een element dat het recht vormt, zoals een wet, een rechterlijke uitspraak of een algemeen rechtsbeginsel, dat bijdraagt aan de 'constructie' van het recht en dat kan worden gebruikt in juridische argumentatie. |
| Normatieve aanvaardbaarheid | De mate waarin een juridische interpretatie, argumentatie of beslissing wordt geaccepteerd en gerechtvaardigd geacht door het beoogde publiek, gebaseerd op gedeelde waarden, beginselen en redeneerpatronen. |
| Rechtsgevolgen | De juridische consequenties die voortvloeien uit een bepaalde rechtsregel, een feitelijke handeling of een juridische situatie, zoals rechten, plichten, aansprakelijkheden of de geldigheid van een overeenkomst. |
| Vrijheid van meningsuiting | Een fundamenteel mensenrecht dat burgers het recht geeft om hun mening en ideeën vrijelijk te uiten zonder censuur of inmenging van de overheid, met bepaalde wettelijke beperkingen om bijvoorbeeld haatzaaien of laster te voorkomen. |
| Menselijke waardigheid | Een fundamenteel rechtsbeginsel dat de inherente waarde en eerbied die aan elk mens toekomt erkent, en dat bescherming biedt tegen vernederende, dehumaniserende of uitbuitende behandeling. |
| Gelijkheidsbeginsel | Een fundamenteel rechtsbeginsel dat eist dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen ongelijk, zonder ongerechtvaardigd onderscheid, vaak met toepassing op zaken als discriminatie, belastingen en strafmaat. |
| Rechtsstaat | Een bestuursvorm waarbij de macht van de overheid beperkt is door het recht, met waarborgen voor de burger zoals onafhankelijke rechtspraak, legaliteit en de bescherming van grondrechten. |
| Democratie | Een bestuursvorm waarbij de macht uitgaat van het volk, doorgaans via vertegenwoordigers en het meerderheidsprincipe, met nadruk op volkssoevereiniteit en politieke participatie. |
Cover
les 4
Summary
# Gegevensbeschermingsprincipes onder de AVG
De AVG stelt strikte beginselen vast waaraan elke verwerking van persoonsgegevens moet voldoen, waarbij de verantwoordelijke de plicht heeft om de naleving van deze principes aan te tonen.
### 1.1 De kernprincipes van gegevensbescherming (Artikel 5 AVG)
Artikel 5 van de AVG legt de fundamentele beginselen uiteen waaraan elke verwerking van persoonsgegevens moet voldoen. Deze principes zijn de hoeksteen van de gegevensbescherming en vormen de basis voor de verantwoordelijkheden van de verwerkingsverantwoordelijke.
#### 1.1.1 Rechtmatigheid, eerlijkheid en transparantie (Artikel 5, lid 1, sub a AVG)
De verwerking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste één van de volgende voorwaarden is voldaan:
* **Toestemming van de betrokkene**: De betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden.
* **Kenmerken van geldige toestemming**:
* **Vrijelijk gegeven**: De betrokkene moet een werkelijke en vrije keuze hebben en mag geen nadelige gevolgen ondervinden bij het weigeren of intrekken van toestemming. Machtsongelijkheid (bijvoorbeeld tussen overheid en burger, werkgever en werknemer, of onderwijsinstelling en student) kan vrije toestemming belemmeren en vereist een beoordeling per geval.
* **Specifiek**: Toestemming moet gericht zijn op een of meer specifieke doeleinden. Het akkoord gaan met algemene voorwaarden van een dienst mag niet vermengd worden met toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens.
* **Geïnformeerd**: De betrokkene moet informatie ontvangen van de verwerkingsverantwoordelijke om te begrijpen waarvoor toestemming wordt gegeven.
* **Ondubbelzinnig**: Toestemming moet blijken uit een duidelijke verklaring of een duidelijke bevestigende actie die de wil van de betrokkene aangeeft om in te stemmen met de verwerking van persoonsgegevens. Stilzwijgen, vooraf aangekruiste vakjes of inactiviteit zijn geen geldige toestemming.
* **Intrekking van toestemming**: Betrokkenen moeten hun toestemming te allen tijde kunnen intrekken, waarbij het intrekken van toestemming even eenvoudig moet zijn als het geven ervan.
* **Toestemming van kinderen**: Voor diensten die rechtstreeks aan kinderen worden aangeboden, is toestemming van kinderen ouder dan 16 jaar vereist. Indien het kind jonger is dan 16 jaar (dit kan door lidstaten worden verlaagd tot 15, 14 of 13 jaar, maar nooit onder de 13 jaar), is toestemming van de ouder of voogd vereist, waarbij de verwerkingsverantwoordelijke redelijke inspanningen moet leveren om te verifiëren dat deze toestemming daadwerkelijk is verkregen van de houder van het ouderlijk gezag.
* **Contractuele noodzaak**: Verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene stappen te ondernemen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst. Het begrip "noodzakelijk" wordt strikt geïnterpreteerd; activiteiten die niet objectief noodzakelijk zijn voor de dienstverlening, zoals personalisatie van aanbiedingen op basis van kijkgedrag, kunnen niet op deze grondslag rusten en vereisen toestemming.
* **Wettelijke verplichting**: Verwerking is noodzakelijk voor de naleving van een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust. De wettelijke basis moet duidelijk de te verzamelen gegevens specificeren.
* **Vitale belangen**: Verwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een ander natuurlijk persoon. Dit principe is van toepassing wanneer persoonsgegevens verwerkt worden om belangen te beschermen die essentieel zijn voor iemands leven.
* **Publiek belang / uitoefening van openbaar gezag**: Verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak die is toevertrouwd aan de verwerkingsverantwoordelijke in het kader van de uitoefening van openbaar gezag. Er moet een duidelijke wettelijke basis zijn die de verwerking autoriseert.
* **Gerechtvaardigde belangen**: Verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, tenzij de belangen of de grondrechten en -vrijheden van de betrokkene die bescherming van persoonsgegevens vereisen, zwaarder wegen, met name wanneer de betrokkene een kind is. Een afweging (balanceringstest) tussen deze belangen is vereist en de verwerkingsverantwoordelijke moet dit kunnen aantonen.
**Eerlijkheid** is een overkoepelend beginsel dat inhoudt dat persoonsgegevens niet op een manier mogen worden verwerkt die onrechtvaardig nadelig, discriminerend, onverwacht of misleidend is voor de betrokkene. Dit principe is met name belangrijk bij een machtsongelijkheid tussen de verwerkingsverantwoordelijke en de betrokkene.
**Transparantie** (Artikel 5, lid 1, sub a, in combinatie met Artikelen 12-14 AVG) vereist dat informatie en communicatie met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens beknopt, transparant, begrijpelijk en goed toegankelijk moet zijn, geformuleerd in duidelijke en eenvoudige taal, met name wanneer deze informatie aan kinderen wordt verstrekt. De informatie moet schriftelijk of op andere wijze, zoals elektronisch of mondeling, worden verstrekt en is doorgaans kosteloos.
> **Tip:** Zorg ervoor dat de informatie over gegevensverwerking altijd gemakkelijk te vinden is, bijvoorbeeld via een duidelijk gemarkeerde link naar het privacybeleid. Gebruik formats zoals FAQ's, gelaagde privacyverklaringen of contextuele pop-ups om de toegankelijkheid te verbeteren.
#### 1.1.2 Doelbinding (Artikel 5, lid 1, sub b AVG)
Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt voor welbepaalde, expliciete en legitieme doeleinden. Gegevens mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden.
* **Compatibiliteitstest**: De AVG voorziet in een compatibiliteitstest om te beoordelen of een nieuw verwerkingsdoel verenigbaar is met het oorspronkelijke doel.
* **Uitzonderingen**: Verdere verwerking voor archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek, of statistische doeleinden is toegestaan, mits deze in overeenstemming is met artikel 89 AVG en passende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen.
* **Voorbeeld**: Gegevens die oorspronkelijk voor marketingdoeleinden zijn verzameld en vervolgens worden gebruikt voor kredietwaardigheidsevaluatie, schendt het principe van doelbinding wanneer de verandering van doel niet gerechtvaardigd kan worden volgens artikel 6, lid 4 AVG.
#### 1.1.3 Gegevensminimalisatie (Artikel 5, lid 1, sub c AVG)
Persoonsgegevens moeten adequaat, ter zake dienend en beperkt zijn tot wat noodzakelijk is in verhouding tot de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.
* **Proportionaliteit**: Dit principe weerspiegelt de proportionaliteit; er mag niet meer gegevens worden verzameld dan strikt noodzakelijk is.
* **Voorbeeld**: Het verzamelen van bankrekeningnummers van alle studenten voor studiebeursbetalingen, terwijl slechts een beperkt aantal studenten daadwerkelijk een beurs ontvangt, is niet noodzakelijk en schendt het principe van gegevensminimalisatie.
* **Rechtspraak**: De toepassing van alle verzamelde gegevens voor gerichte advertentiedoeleinden zonder beperking in tijd of type gegevens is niet proportioneel en niet toegestaan.
#### 1.1.4 Nauwkeurigheid (Artikel 5, lid 1, sub d AVG)
Persoonsgegevens moeten nauwkeurig zijn en, waar nodig, worden bijgewerkt. Onjuiste gegevens moeten onverwijld worden gewist of gecorrigeerd. Dit principe sluit nauw aan bij het recht op rectificatie (artikel 16 AVG).
> **Example:** Als u verhuist, kunt u de verwerkingsverantwoordelijke verzoeken uw adres in de database bij te werken.
#### 1.1.5 Opslagbeperking (Artikel 5, lid 1, sub e AVG)
Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. De verwerkingsverantwoordelijke moet bewaartermijnen vaststellen voor het wissen of periodiek beoordelen van de gegevens.
* **Uitzonderingen**: Gegevens mogen langer worden bewaard voor archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek, of statistische doeleinden, mits voldaan wordt aan artikel 89, lid 1 AVG en passende waarborgen worden getroffen.
#### 1.1.6 Integriteit en vertrouwelijkheid (Artikel 5, lid 1, sub f AVG)
Persoonsgegevens moeten op een zodanige manier worden verwerkt dat een adequate beveiliging ervan is gewaarborgd, met inbegrip van bescherming tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Dit vereist het toepassen van passende technische en organisatorische maatregelen, zoals bepaald in artikel 32-34 AVG, inclusief de melding van datalekken.
### 1.2 Data protection by design en by default (Artikel 25 AVG)
Deze beginselen zijn aanvullend op de kernprincipes en vereisen een proactieve integratie van gegevensbescherming in alle stadia van verwerking.
* **Data protection by design**: Verwerkingsverantwoordelijken moeten passende technische en organisatorische maatregelen nemen om de beginselen van gegevensbescherming effectief toe te passen wanneer zij een verwerkingsactiviteit ontwerpen. Dit houdt in dat rekening wordt gehouden met principes als opslagbeperking en gegevensminimalisatie vanaf het begin van het ontwerpproces.
* **Example:** Een online boekhandel die zowel fysieke boeken als e-books verkoopt, moet in het systeemontwerp borgen dat alleen de noodzakelijke gegevens voor elk type aankoop worden verzameld.
* **Data protection by default**: Verwerkingsverantwoordelijken moeten passende technische en organisatorische maatregelen implementeren om te waarborgen dat, standaard, alleen persoonsgegevens die voor elk specifiek verwerkingsdoel noodzakelijk zijn, worden verwerkt.
* **Example:** In zorginstellingen mogen standaard alleen die medewerkers toegang hebben tot medische gegevens voor wie dit noodzakelijk is voor hun functie.
### 1.3 Verantwoordingsplicht (Artikel 5, lid 2 AVG)
De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor en moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de beginselen van gegevensbescherming. Dit principe, ook wel bekend als accountability, houdt in dat de verwerkingsverantwoordelijke proactief maatregelen moet nemen en de naleving moet kunnen bewijzen. Dit omvat ook de naleving van de beginselen van data protection by design en by default.
---
# Rechtmatigheid van gegevensverwerking
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de diverse wettelijke grondslagen die de verwerking van persoonsgegevens onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) toelaten, inclusief de criteria en voorwaarden waaraan elke grondslag moet voldoen.
## 2. Rechtmatigheid van gegevensverwerking
Gegevensverwerking is enkel rechtmatig indien en voor zover aan ten minste één van de volgende grondslagen wordt voldaan. De verantwoordelijke is verantwoordelijk voor en moet de naleving van deze beginselen kunnen aantonen. In tegenstelling tot eerdere regelgeving is er geen voorafgaande machtiging van de gegevensbeschermingsautoriteit meer vereist, maar moet de verantwoordelijke wel de naleving kunnen bewijzen.
### 2.1 De zes wettelijke grondslagen voor gegevensverwerking
#### 2.1.1 Toestemming (artikel 6, lid 1, sub a AVG)
Toestemming is een vrijelijk gegeven, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige blijk van de wil van de betrokkene, waarmee deze door middel van een verklaring of een duidelijke actieve handeling instemt met de verwerking van persoonsgegevens die op hem betrekking hebben. De verantwoordelijke moet deze toestemming kunnen bewijzen en de betrokkene moet de toestemming te allen tijde kunnen intrekken.
* **Vrijelijk gegeven:** De betrokkene moet een daadwerkelijke vrije keuze hebben en de toestemming mogen weigeren of intrekken zonder nadelige gevolgen. Machtsongelijkheid tussen de betrokkene en de verantwoordelijke kan de vrijheid van toestemming belemmeren. Dit geldt met name bij een machtsverschil tussen overheid en burger, zorgverlener en patiënt, werkgever en werknemer, en onderwijsinstelling en student. In dergelijke situaties kan het moeilijk zijn om te spreken van vrije toestemming.
* **Specifiek:** De toestemming moet gekoppeld zijn aan één of meerdere specifieke doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt. Het vermengen van toestemming voor gegevensverwerking met bijvoorbeeld de aanvaarding van algemene voorwaarden is niet toegestaan. Voor een nieuw verwerkingsdoel is nieuwe toestemming vereist.
* **Geïnformeerd:** De betrokkene moet voldoende informatie ontvangen van de verantwoordelijke om te begrijpen waar hij toestemming voor geeft. De gegevensbeschermingsverklaring moet toegankelijk zijn.
* **Ondubbelzinnig:** Toestemming moet blijken uit een duidelijke actieve handeling. Stilzwijgen, vooraf aangekruiste vakjes of inactiviteit (zoals het louter voortzetten van websitegebruik) gelden niet als geldige toestemming.
> **Tip:** De verantwoordelijke moet het proces voor het verkrijgen van toestemming zorgvuldig ontwerpen en kunnen bewijzen dat aan alle criteria is voldaan.
##### 2.1.1.1 Toestemming van kinderen (artikel 8 AVG)
Voor informatie-websites die rechtstreeks aan een kind worden aangeboden (apps, games, sociale media) geldt dat een kind toestemming kan geven indien het ouder is dan zestien jaar. Lidstaten kunnen deze leeftijd verlagen naar vijftien, veertien of dertien jaar, maar niet lager dan dertien. Indien het kind jonger is, is toestemming van de ouderlijke verantwoordelijke vereist. De verantwoordelijke moet redelijke inspanningen leveren om te verifiëren dat de toestemming is gegeven door de houder van het ouderlijk gezag.
* **Fragmentatie:** De mogelijkheid voor lidstaten om de leeftijd vast te leggen, leidt tot fragmentatie binnen de EU.
> **Voorbeeld:** Een online gameplatform kan een leeftijd van dertien jaar hanteren, terwijl een ander platform zestien jaar eist, afhankelijk van de nationale wetgeving.
#### 2.1.2 Noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst (artikel 6, lid 1, sub b AVG)
Verwerking van persoonsgegevens is rechtmatig indien deze noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om stappen te ondernemen op verzoek van de betrokkene voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst.
* **Noodzakelijkheid:** Het begrip "noodzakelijk" wordt strikt geïnterpreteerd door autoriteiten. Verwerkingen die niet objectief noodzakelijk zijn voor de dienstverlening, zoals gepersonaliseerde suggesties of advertenties, kunnen niet op deze grondslag steunen. Hiervoor is doorgaans toestemming vereist.
> **Voorbeeld:** Het verwerken van het adres van een klant is noodzakelijk voor de levering van een product dat online is gekocht. Het opvragen van de postcode om de beschikbaarheid van een dienst te controleren voorafgaand aan een contract, valt hier ook onder.
#### 2.1.3 Wettelijke verplichting (artikel 6, lid 1, sub c AVG)
Verwerking is rechtmatig indien deze noodzakelijk is voor de naleving van een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust. De grondslag hiervoor ligt in het Unierecht of het lidstatelijk recht waaraan de verwerkingsverantwoordelijke onderworpen is.
> **Voorbeeld:** Een bank die identiteitsdocumenten vraagt bij het openen van een rekening, omdat de nationale wetgeving vereist dat zij haar klanten identificeert om fraude of witwassen te voorkomen.
#### 2.1.4 Vitale belangen (artikel 6, lid 1, sub d AVG)
Verwerking is rechtmatig indien deze noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een ander natuurlijk persoon. Dit betreft belangen die essentieel zijn voor iemands leven.
> **Voorbeeld:** Een ziekenhuis dat de gezondheidsgegevens op de mobiele telefoon van een bewusteloze patiënt controleert bij opname op de spoedeisende hulp.
#### 2.1.5 Openbaar belang of uitoefening van openbaar gezag (artikel 6, lid 1, sub e AVG)
Verwerking is rechtmatig indien deze noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak die is toevertrouwd aan de verwerkingsverantwoordelijke in het kader van de uitoefening van openbaar gezag.
> **Voorbeeld:** De verwerking van persoonsgegevens door de belastingdienst voor de aangifte via Tax-on-web, of het verwerken van vingerafdrukken op een elektronische identiteitskaart.
#### 2.1.6 Gerechtvaardigde belangen (artikel 6, lid 1, sub f AVG)
Verwerking is rechtmatig indien deze noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, tenzij de belangen of de grondrechten en -vrijheden van de betrokkene die bescherming van persoonsgegevens vereisen, zwaarder wegen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
* **Balansafweging:** De verantwoordelijke moet een zorgvuldige afweging maken tussen zijn eigen belangen en de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene. Dit vereist het beoordelen van de aard en bron van de belangen, de impact op de betrokkene en de redelijke verwachtingen van de betrokkene.
* **Transparantie:** Bij het beroepen op deze grondslag moet de verantwoordelijke dit vermelden in het privacybeleid en informeren over de uitgevoerde belangenafweging.
> **Voorbeeld:** Preventie van fraude wordt vaak als gerechtvaardigd belang beschouwd. Direct marketing kan onder omstandigheden ook, maar niet voor zeer gepersonaliseerde of intrusieve advertenties, waarvoor toestemming vereist is.
> **Tip:** De Europese Gegevensbeschermingsraad (EDPB) heeft richtlijnen uitgebracht over de verwerking van persoonsgegevens op basis van gerechtvaardigde belangen, die gedetailleerde handvatten bieden voor deze beoordeling.
### 2.2 Overige belangrijke beginselen gerelateerd aan rechtmatigheid
Naast de specifieke wettelijke grondslagen, zijn er overkoepelende beginselen die de rechtmatigheid van gegevensverwerking mede bepalen:
#### 2.2.1 Fair, transparant en loyaal (artikel 5, lid 1, sub a AVG)
Gegevensverwerking moet eerlijk, transparant en loyaal gebeuren. Dit betekent dat persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt op een manier die onrechtmatig discriminerend, onverwacht of misleidend is voor de betrokkene.
> **Voorbeeld:** Een beslissing van de Ierse Gegevensbeschermingsautoriteit tegen TikTok benadrukte dat "dark patterns" die kinderen aanzetten tot het openbaar houden van hun profielen, in strijd zijn met het beginsel van eerlijkheid.
#### 2.2.2 Transparantie (artikel 5, lid 1, sub a AVG jo. artikelen 12-14 AVG)
Betrokkenen moeten duidelijk geïnformeerd worden over de verwerking van hun persoonsgegevens. Deze informatie moet beknopt, transparant, begrijpelijk en gemakkelijk toegankelijk zijn, in duidelijke en eenvoudige taal, met name wanneer deze gericht is op kinderen.
* **Inhoud van de informatie:** De verantwoordelijke moet informatie verstrekken over de identiteit van de verantwoordelijke, de doeleinden van de verwerking, de wettelijke grondslag, de bewaartermijn, de ontvangers van de gegevens en de rechten van de betrokkene.
* **Toegankelijkheid:** De informatie moet gemakkelijk te vinden zijn, bijvoorbeeld via duidelijke links naar het privacybeleid, vragenlijsten, of "just-in-time" pop-ups.
* **Taalgebruik:** Het gebruik van duidelijke en eenvoudige taal is cruciaal. Een privacyverklaring die enkel in het Engels beschikbaar is voor Nederlandstalige gebruikers, kan een schending zijn.
#### 2.2.3 Gegevensverwerking enkel voor gespecificeerde, expliciete en legitieme doeleinden (doelbinding, artikel 5, lid 1, sub b AVG)
Persoonsgegevens mogen enkel worden verwerkt voor welbepaalde, expliciet omschreven en legitieme doeleinden. Verdere verwerking die onverenigbaar is met die doeleinden, is niet toegestaan, tenzij er sprake is van uitzonderingen voor archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek, of statistische doeleinden.
> **Voorbeeld:** Gegevens verzameld voor marketingdoeleinden mogen niet zomaar worden gebruikt voor kredietwaardigheidsevaluatie, aangezien deze doelen onverenigbaar kunnen zijn.
#### 2.2.4 Gegevensminimalisatie (artikel 5, lid 1, sub c AVG)
De persoonsgegevens die worden verwerkt, moeten adequaat, ter zake dienend en beperkt zijn tot wat noodzakelijk is in verhouding tot de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.
> **Voorbeeld:** Een school die bankrekeningnummers van alle studenten verzamelt om studietoelagen uit te betalen, terwijl slechts een klein aantal studenten een toelage ontvangt, schendt dit beginsel.
#### 2.2.5 Nauwkeurigheid (artikel 5, lid 1, sub d AVG)
Persoonsgegevens moeten nauwkeurig zijn en, waar nodig, worden bijgewerkt. Onjuiste gegevens moeten onverwijld worden gewist of gecorrigeerd. Dit principe is nauw verbonden met het recht op rectificatie.
#### 2.2.6 Opslagbeperking (artikel 5, lid 1, sub e AVG)
Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Er moeten termijnen worden vastgesteld voor het wissen of periodiek beoordelen van de noodzaak van de gegevensopslag, tenzij er sprake is van archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek, of statistische doeleinden.
#### 2.2.7 Integriteit en vertrouwelijkheid (artikel 5, lid 1, sub f AVG)
Verwerking moet plaatsvinden op een zodanige wijze dat een adequate beveiliging van de persoonsgegevens is gewaarborgd, met inbegrip van bescherming tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging, met behulp van passende technische of organisatorische maatregelen.
#### 2.2.8 Gegevensbescherming via ontwerp en standaard (artikel 25 AVG)
* **Ontwerp:** Verwerkingsverantwoordelijken moeten passende technische en organisatorische maatregelen nemen die zijn ontworpen om de beginselen van gegevensbescherming effectief toe te passen. Dit betekent dat bij het ontwerpen van een verwerkingssysteem al rekening gehouden moet worden met beginselen zoals opslagbeperking en gegevensminimalisatie.
* **Standaard:** Verwerkingsverantwoordelijken moeten passende technische en organisatorische maatregelen implementeren om te waarborgen dat standaard alleen persoonsgegevens worden verwerkt die voor elk specifiek verwerkingsdoel noodzakelijk zijn.
> **Voorbeeld:** Bij een online boekhandel die zowel fysieke als digitale boeken verkoopt, moet het systeem zo ontworpen zijn dat alleen de noodzakelijke gegevens voor elk type aankoop worden verzameld. Bij zorginstellingen mogen standaard alleen degenen die toegang nodig hebben tot medische gegevens, deze kunnen inzien.
---
# Rechten van betrokkenen onder de AVG
Dit hoofdstuk behandelt de diverse rechten die natuurlijke personen hebben met betrekking tot hun persoonsgegevens, zoals het recht op informatie, inzage, rectificatie, wissing, beperking van de verwerking, gegevensoverdraagbaarheid, bezwaar en het recht om niet onderworpen te worden aan geautomatiseerde besluitvorming. De praktische uitoefening en de bijbehorende procedures komen ook aan bod.
### 3.1 Algemene principes van gegevensbescherming
De AVG rust op een aantal kernprincipes die verwerkingsverantwoordelijken te allen tijde moeten respecteren. Deze principes zijn de basis voor rechtmatige en eerlijke gegevensverwerking.
#### 3.1.1 De kernprincipes van artikel 5 AVG
De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor en moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de volgende gegevensbeschermingsprincipes:
* **Rechtmatigheid, eerlijkheid en transparantie:** Verwerking is alleen rechtmatig indien aan minstens één van de wettelijke grondslagen is voldaan. De verwerking moet eerlijk en transparant zijn voor de betrokkene.
* **Doelbinding:** Persoonsgegevens mogen alleen worden verzameld voor welomschreven, expliciete en rechtmatige doeleinden en mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die daarmee onverenigbaar is.
* **Gegevensminimalisatie:** De persoonsgegevens moeten toereikend, relevant en beperkt zijn tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.
* **Juistheid:** Persoonsgegevens moeten juist en, waar nodig, up-to-date zijn. Onjuiste gegevens moeten onverwijld worden gewist of gecorrigeerd.
* **Opslagbeperking:** Persoonsgegevens mogen niet langer dan noodzakelijk voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, worden bewaard. Er moeten termijnen worden vastgesteld voor het wissen of periodiek beoordelen van de gegevens.
* **Integriteit en vertrouwelijkheid:** Persoonsgegevens moeten op een passende manier worden beveiligd, onder meer tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging, door gebruikmaking van passende technische of organisatorische maatregelen.
* **Verantwoording (accountability):** De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor en moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de beginselen van de AVG. Dit omvat ook 'data protection by design' en 'data protection by default'.
> **Tip:** 'Data protection by design' betekent dat bij het ontwerpen van gegevensverwerkingsactiviteiten rekening moet worden gehouden met gegevensbeschermingsbeginselen. 'Data protection by default' houdt in dat standaard alleen de noodzakelijke persoonsgegevens worden verwerkt voor elk specifiek doel.
#### 3.1.2 Wettelijke grondslagen voor verwerking (artikel 6 AVG)
De verwerking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig indien er ten minste één van de volgende grondslagen van toepassing is:
* **Toestemming van de betrokkene (artikel 6(1)(a) AVG):** Toestemming moet vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig zijn, en door een duidelijke bevestigende handeling worden gegeven. De betrokkene moet zijn toestemming te allen tijde kunnen intrekken, wat even gemakkelijk moet zijn als het geven ervan. Machtsongelijkheid kan vrije toestemming belemmeren.
* Voor informatie-diensten aangeboden aan kinderen geldt een specifieke leeftijd (vanaf 16 jaar, door lidstaten te verlagen tot 13 jaar). Onder die leeftijd is ouderlijke toestemming vereist.
* **Noodzakelijkheid voor de uitvoering van een overeenkomst (artikel 6(1)(b) AVG):** De verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een contract waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene stappen te ondernemen vóór het sluiten van een overeenkomst. Het begrip 'noodzakelijk' wordt strikt geïnterpreteerd.
* **Noodzakelijkheid voor de naleving van een wettelijke verplichting (artikel 6(1)(c) AVG):** De verwerkingsverantwoordelijke heeft een wettelijke verplichting om bepaalde persoonsgegevens te verwerken.
* **Noodzakelijkheid ter bescherming van vitale belangen (artikel 6(1)(d) AVG):** De verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of een andere natuurlijke persoon te beschermen.
* **Noodzakelijkheid voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in uitoefening van openbaar gezag (artikel 6(1)(e) AVG):** De verwerking is noodzakelijk voor taken die in het algemeen belang worden uitgevoerd of waarbij openbaar gezag wordt uitgeoefend.
* **Noodzakelijkheid voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde (artikel 6(1)(f) AVG):** De verwerking is noodzakelijk voor de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde, tenzij de belangen of de grondrechten en -vrijheden van de betrokkene die bescherming van persoonsgegevens vereisen, zwaarder wegen. Er moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden.
> **Voorbeeld:** Een webshop vraagt uw adres om een gekocht product te leveren. Dit valt onder de grondslag van contractuitvoering. Het gebruik van uw gegevens voor gepersonaliseerde aanbiedingen vereist in de meeste gevallen toestemming.
#### 3.1.3 Eerlijkheid en Transparantie
* **Eerlijkheid:** Verwerking mag niet plaatsvinden op een manier die onredelijk nadelig, onrechtmatig discriminerend, onverwacht of misleidend is voor de betrokkene. Dit is vooral belangrijk bij een machtsongelijkheid tussen de verwerkingsverantwoordelijke en de betrokkene.
* **Transparantie (artikel 5(1)(a) en artikelen 12-14 AVG):** Informatie en communicatie met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens moet beknopt, transparant, begrijpelijk en gemakkelijk toegankelijk zijn, en in duidelijke en eenvoudige taal worden geformuleerd.
> **Tip:** Zorg ervoor dat uw privacybeleid duidelijk is, gemakkelijk te vinden is en de informatie bevat die vereist is onder de artikelen 13 en 14 AVG. Vermijd juridische of technische jargon waar mogelijk.
### 3.2 Rechten van betrokkenen
Natuurlijke personen hebben diverse rechten met betrekking tot hun persoonsgegevens om controle uit te oefenen over hun informatie. Deze rechten zijn essentieel voor de implementatie van de AVG.
#### 3.2.1 Het recht op informatie (artikel 12, 13 en 14 AVG)
Betrokkenen hebben het recht om geïnformeerd te worden over de verwerking van hun persoonsgegevens. Dit moet op een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke manier gebeuren, in duidelijke en eenvoudige taal.
* **Wanneer gegevens van de betrokkene zelf worden verkregen (artikel 13 AVG):** Informatie moet worden verstrekt op het moment van de gegevensverzameling. Dit omvat onder andere de identiteit en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke, de doeleinden, de rechtsgrond, de ontvangers, en de bewaartermijn.
* **Wanneer gegevens niet van de betrokkene zelf zijn verkregen (artikel 14 AVG):** Informatie moet binnen een redelijke termijn na verkrijging van de gegevens, en uiterlijk één maand na verkrijging, worden verstrekt. Naast de informatie onder artikel 13 moet ook de bron van de gegevens worden vermeld.
> **Voorbeeld:** Een website die persoonsgegevens verzamelt, moet een duidelijk privacybeleid hebben dat gemakkelijk toegankelijk is en uitlegt welke gegevens worden verzameld, waarom, hoe lang ze worden bewaard en welke rechten de gebruiker heeft.
#### 3.2.2 Het recht van inzage (artikel 15 AVG)
Betrokkenen hebben het recht om bevestiging te krijgen dat er persoonsgegevens over hen worden verwerkt, en om inzage te krijgen in die gegevens. Dit recht omvat ook informatie over de verwerkingsdoeleinden, categorieën van gegevens, ontvangers, bewaartermijnen, en de rechten van de betrokkene.
* **Componenten van het recht van inzage:**
1. Bevestiging of gegevens worden verwerkt.
2. Toegang tot de persoonsgegevens zelf.
3. Informatie over de verwerking (doel, categorieën, ontvangers, bewaartermijn, rechten, waarborgen bij doorgifte naar derde landen).
* De verwerkingsverantwoordelijke moet een kopie van de gegevens verstrekken, hetzij op schrift (papier), per e-mail, of via een self-service tool indien beschikbaar.
> **Voorbeeld:** U kunt Facebook vragen welke gegevens zij over u hebben verzameld. De omvang van de informatie die u ontvangt, kan aanzienlijk zijn.
#### 3.2.3 Het recht op rectificatie (artikel 16 AVG)
Betrokkenen hebben het recht om onjuiste persoonsgegevens betreffende hen zonder onredelijke vertraging te laten rectificeren. Ook hebben zij het recht om onvolledige persoonsgegevens te laten aanvullen, bijvoorbeeld door een aanvullende verklaring te verstrekken.
> **Voorbeeld:** Als uw adres onjuist is in een klantenbestand, kunt u de verwerkingsverantwoordelijke vragen dit te corrigeren.
#### 3.2.4 Het recht op wissing ('recht op vergetelheid') (artikel 17 AVG)
Betrokkenen kunnen verzoeken om wissing van hun persoonsgegevens indien:
* De gegevens niet langer noodzakelijk zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld.
* De verwerking onrechtmatig plaatsvindt.
* De betrokkene toestemming intrekt en er geen andere rechtsgrond is.
* De betrokkene bezwaar maakt tegen de verwerking (zie recht op bezwaar) en er geen dwingende redenen zijn voor de verwerking.
* Er een wettelijke verplichting tot wissing bestaat.
* Het gaat om gegevens van minderjarigen die instemden met een online dienst.
De verwerkingsverantwoordelijke kan de wissing echter weigeren, bijvoorbeeld om redenen van vrijheid van meningsuiting, archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek, statistische doeleinden, de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering, of naleving van een wettelijke verplichting.
#### 3.2.5 Het recht op beperking van de verwerking (artikel 18 AVG)
Betrokkenen kunnen de verwerkingsverantwoordelijke verzoeken de verwerking van hun persoonsgegevens te beperken in bepaalde situaties, zoals:
* Wanneer de juistheid van de persoonsgegevens wordt betwist.
* Wanneer de verwerking onrechtmatig is en de betrokkene wissing verwerpt.
* Wanneer de gegevens niet langer nodig zijn voor de verwerkingsdoeleinden, maar de betrokkene ze nodig heeft voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
* Wanneer de betrokkene bezwaar heeft gemaakt tegen de verwerking in afwachting van de beoordeling of de gerechtvaardigde gronden van de verwerkingsverantwoordelijke zwaarder wegen dan die van de betrokkene.
Tijdens de beperking mogen de gegevens, behalve voor opslag, alleen met toestemming van de betrokkene, voor rechtsvorderingen, of voor bescherming van rechten van een andere natuurlijke of rechtspersoon worden verwerkt.
#### 3.2.6 Het recht op gegevensoverdraagbaarheid (artikel 20 AVG)
Dit recht geldt wanneer de verwerking is gebaseerd op toestemming of de uitvoering van een overeenkomst, en geautomatiseerd wordt verwerkt. Betrokkenen hebben het recht om hun persoonsgegevens in een gestructureerd, gangbaar en machineleesbaar formaat te verkrijgen en door te geven aan een andere verwerkingsverantwoordelijke, tenzij dit de rechten en vrijheden van anderen schaadt.
#### 3.2.7 Het recht van bezwaar (artikel 21 AVG)
Betrokkenen hebben het recht om bezwaar te maken tegen de verwerking van hun persoonsgegevens op gronden die verband houden met hun specifieke situatie, met name wanneer de verwerking gebaseerd is op gerechtvaardigde belangen of openbaar belang. De verwerkingsverantwoordelijke mag de gegevens dan niet meer verwerken, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden kan aanvoeren die zwaarder wegen dan de belangen van de betrokkene.
* **Direct marketing:** Bij verwerking voor direct marketingdoeleinden heeft de betrokkene te allen tijde het recht bezwaar te maken. De gegevens mogen dan niet meer voor die doeleinden worden gebruikt.
#### 3.2.8 Recht om niet te worden onderworpen aan geautomatiseerde besluitvorming (artikel 22 AVG)
Er geldt een algemeen verbod op volledig geautomatiseerde besluitvorming (inclusief profilering) die juridische gevolgen heeft voor de betrokkene of hem/haar op een vergelijkbare manier significant treft, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn.
* **Uitzonderingen:**
* De beslissing is noodzakelijk voor de sluiting of uitvoering van een overeenkomst.
* De beslissing is toegestaan bij Uniewet of lidstatelijke wetgeving die passende waarborgen bevat.
* De beslissing is gebaseerd op de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene.
* Bij het toepassen van uitzonderingen moeten maatregelen worden genomen om de rechten en vrijheden van de betrokkene te waarborgen, waaronder het recht op menselijke tussenkomst, het recht om zijn standpunt kenbaar te maken en het recht om de beslissing aan te vechten.
* Bij verwerking van bijzondere categorieën gegevens (zoals gezondheidsgegevens) is uitdrukkelijke toestemming of een substantieel openbaar belang vereist, met passende waarborgen.
> **Voorbeeld:** Een algoritme dat automatisch beslist of u een lening krijgt, mag geen juridisch of significant effect hebben zonder menselijke tussenkomst, tenzij een van de uitzonderingen van toepassing is en passende waarborgen worden geboden.
### 3.3 Uitoefening van de rechten
#### 3.3.1 Procedures en termijnen
Verwerkingsverantwoordelijken moeten het voor betrokkenen gemakkelijk maken om hun rechten uit te oefenen. Verzoeken moeten zonder onredelijke vertraging en in ieder geval binnen één maand na ontvangst worden afgehandeld. In geval van complexiteit of een groot aantal verzoeken kan deze termijn met twee maanden worden verlengd, mits de betrokkene hiervan op de hoogte wordt gesteld. Als er geen actie wordt ondernomen, moet de betrokkene hiervan onverwijld en uiterlijk binnen één maand op de hoogte worden gesteld, inclusief de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit en beroep aan te tekenen bij de rechter.
#### 3.3.2 Kosten en identiteitsverificatie
Het verstrekken van informatie en het faciliteren van rechten is in principe gratis. Bij kennelijk ongegronde of buitensporige verzoeken kan echter een redelijke vergoeding voor administratieve kosten worden gevraagd, of kan de verwerkingsverantwoordelijke weigeren gevolg te geven aan het verzoek. Bij twijfel over de identiteit van de aanvrager mag de verwerkingsverantwoordelijke aanvullende informatie opvragen om de identiteit te verifiëren, met inachtneming van het principe van gegevensminimalisatie.
> **Tip:** Zorg voor duidelijke procedures en getraind personeel om aanvragen van betrokkenen efficiënt en correct af te handelen. Er zijn sjablonen beschikbaar om betrokkenen te helpen bij het formuleren van hun verzoeken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming) | Een verordening van de Europese Unie die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de privacy van individuen harmoniseert binnen alle lidstaten. Het verving de Richtlijn 95/46/EG en trad in werking op 25 mei 2018. |
| Verwerkingsverantwoordelijke | De natuurlijke of rechtspersoon, openbare instantie, dienst of ieder ander orgaan die, alleen of samen met anderen, de doeleinden van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. |
| Verwerker | De natuurlijke of rechtspersoon, openbare instantie, dienst of ieder ander orgaan die persoonsgegevens verwerkt in opdracht van de verwerkingsverantwoordelijke. |
| Gegevensbeschermingsbeginselen | De fundamentele regels waaraan de verwerking van persoonsgegevens moet voldoen, waaronder rechtmatigheid, eerlijkheid, transparantie, doelbinding, gegevensminimalisatie, nauwkeurigheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid. |
| Rechtmatigheid | De voorwaarde dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt indien daarvoor ten minste één specifieke wettelijke grondslag bestaat, zoals toestemming, contractuele noodzaak, wettelijke verplichting, vitale belangen, openbaar belang of legitieme belangen. |
| Toestemming | Een vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting van de betrokkene, waarmee deze aan de hand van een verklaring of een duidelijk bevestigende gedraging, ermee instemt dat zijn persoonsgegevens worden verwerkt voor een of meer specifieke doeleinden. |
| Contractuele noodzaak | De voorwaarde dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene stappen te ondernemen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst. |
| Wettelijke verplichting | De voorwaarde dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de naleving van een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, zoals bepaald door het Unierecht of het lidstaat het recht waaraan de verwerkingsverantwoordelijke onderworpen is. |
| Vitale belangen | De voorwaarde dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is ter bescherming van een belang dat essentieel is voor het leven van de betrokkene of van een ander natuurlijk persoon. |
| Openbaar belang | De voorwaarde dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van een taak die wordt uitgevoerd in het kader van het algemeen belang of in de uitoefening van openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen. |
| Legitieme belangen | De voorwaarde dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, tenzij de belangen of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, die bescherming van persoonsgegevens vereisen, zwaarder wegen. |
| Eerlijkheid | Een overkoepelend beginsel dat inhoudt dat persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt op een manier die onrechtvaardig schadelijk, onrechtmatig discriminerend, onverwacht of misleidend is voor de betrokkene. |
| Transparantie | Het beginsel dat informatie en communicatie met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens beknopt, transparant, begrijpelijk en gemakkelijk toegankelijk moet zijn, geformuleerd in duidelijke en eenvoudige taal. |
| Doelbinding | Het beginsel dat persoonsgegevens alleen mogen worden verzameld voor welbepaalde, expliciete en gerechtvaardigde doeleinden en niet verder mogen worden verwerkt op een manier die onverenigbaar is met die doeleinden, met uitzondering van archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden. |
| Gegevensminimalisatie | Het beginsel dat persoonsgegevens adequaat, relevant en beperkt moeten zijn tot hetgeen noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. |
| Nauwkeurigheid | Het beginsel dat persoonsgegevens nauwkeurig moeten zijn en, waar nodig, up-to-date moeten worden gehouden; onjuiste gegevens moeten onverwijld worden gewist of gecorrigeerd. |
| Opslagbeperking | Het beginsel dat persoonsgegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. |
| Integriteit en vertrouwelijkheid | Het beginsel dat persoonsgegevens op een passende wijze moeten worden beveiligd, inclusief bescherming tegen ongeoorloofde of onwettige verwerking, toevallig verlies, vernietiging of beschadiging, door gebruikmaking van passende technische of organisatorische maatregelen. |
| Data protection by design en by default | De principes waarbij gegevensbescherming vanaf het begin wordt ingebouwd in systemen en processen (by design) en waarbij standaardinstellingen de privacy maximaliseren (by default). |
| Rechten van betrokkenen | De rechten die natuurlijke personen hebben met betrekking tot de verwerking van hun persoonsgegevens, zoals het recht op inzage, rectificatie, wissing, beperking van de verwerking, gegevensoverdraagbaarheid en bezwaar. |
| Recht op inzage | Het recht van de betrokkene om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te krijgen of persoonsgegevens die hem aanbelangen worden verwerkt, en om toegang te krijgen tot die gegevens, alsmede tot aanvullende informatie over de verwerking. |
| Recht op rectificatie | Het recht van de betrokkene om zonder onredelijke vertraging de rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. |
| Recht op vergetelheid (wissing) | Het recht van de betrokkene om zonder onredelijke vertraging de gegevens waarover de verwerkingsverantwoordelijke beschikt te laten wissen, onder bepaalde voorwaarden. |
| Recht op beperking van de verwerking | Het recht van de betrokkene om van de verwerkingsverantwoordelijke de beperking van de verwerking te verkrijgen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. |
| Recht op gegevensoverdraagbaarheid | Het recht van de betrokkene om de hem betreffende persoonsgegevens, die hij verstrekt heeft aan een verwerkingsverantwoordelijke, in een gestructureerd, gangbaar en machineleesbaar formaat te ontvangen en deze gegevens aan een andere verwerkingsverantwoordelijke over te dragen. |
| Recht van bezwaar | Het recht van de betrokkene om zich in bepaalde situaties te verzetten tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens. |
| Geautomatiseerde individuele besluitvorming | Besluitvorming op basis van uitsluitend geautomatiseerde verwerking, inclusief profilering, die juridische of anderszins significante gevolgen heeft voor de betrokkene. |
| Profilering | Elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die ertoe strekt bepaalde persoonlijke aspecten te evalueren, met name aan de hand van factoren zoals beroepskeuze, economische situatie, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, interesses, betrouwbaarheid, gedrag, locatie of verplaatsingen. |
Cover
LES 4 Notion ER.pdf
Summary
### 2.5 Het Europees Parlement
Europees Parlement is ontstaan uit het verdrag van Rome
#### 2.5.1 Samenstelling
* 720 parlementsleden (voor Brexit: 751)
* Degressief vertegenwoordigd: Grotere landen meer zetels , maar kleinere landen relatief meer zetels per inwoner
* Minimum van 6 zetels per lidstaat
* Maximum van 96 zetels per lidstaat [1](#page=1).
* Per politieke fractie (EVP, S&D, PfE, ECR, Renew Europe)
#### 2.5.2 Per land
* Duitsland behoudt de meeste vertegenwoordigers met 96 zetels, wat het maximum is dat een land volgens de EU-verdragen mag hebben.
* Frankrijk (81 zetels), Italië (76 zetels) en Spanje (61 zetels) volgen als de grootste lidstaten.
* Polen verhoogt haar aantal zetels naar 53, wat haar positie als vijfde grootste lidstaat versterkt.
* België krijgt 22 zetels, één zetel meer dan in de vorige legislatuur.
In totaal werden 15 extra zetels verdeeld over bepaalde lidstaten om beter aan te sluiten bij bevolkingsgroei en om een evenwicht tussen de lidstaten te bewaren [1](#page=1) [2](#page=2).
De parlementsleden worden per politieke fractie gegroepeerd [1](#page=1)
#### 2.5.3 Taken
Het Europees Parlement heeft meerdere belangrijke taken:
* **Medewetgever:** Het Parlement heeft de mogelijkheid om wetsvoorstellen te amenderen [2](#page=2).
* **Invloed op de begroting:** Het Parlement kan invloed uitoefenen op de Europese begroting [2](#page=2).
* **Politieke controle:** Het Parlement heeft het recht om door de Raad voorgestelde commissarissen te weigeren [2](#page=2).
#### 2.5.4 Werking
* Verkiezingen om de 5 jaar
* Kiest eigen voorzitter voor 2,5 jaar (Nu: Maltese Roberta Metsola)
* DUS: 2 voorzitters gedurende de 5 jaar tussen twee Europese verkiezingen
* Voorzitterschap gewoonlijk verdeeld onder de twee grootste fracties van het Europees Parlement
* 24 officiële talen
* Officiële zetel in Straatsburg
* 12 plenaire vergaderingen
* Beslissingen: Quorum (= Volstrekte meerderheid)
#### 2.5.5 Rol nationale parlementen
* Subsidiariteitsbeginsel: Het subsidiariteitsbeginsel stelt dat lidstaten zelf zoveel mogelijk bepalen en dat de EU alleen bevoegd is als een kwestie beter gezamenlijk geregeld kan worden. Nationale parlementen kunnen hierop toezien door middel van de 'gelekaartprocedure' en de 'oranjekaartprocedure'
* Gelekaartprocedure: wordt geactiveerd wanneer een derde van de nationale parlementen van mening is dat het onderwerp van een wetgevingsvoorstel niet op Europees niveau thuishoort. In dit geval moet de Europese Commissie het voorstel in heroverweging nemen
* Oranjekaartprocedure: strenger en treedt in werking als de helft van de nationale parlementen vindt dat het onderwerp niet op Europees niveau thuishoort.
* Commissie trekt niet in? Dan moet zij duidelijke redenen openbaar maken waarom het voorstel wordt gehandhaafd.
* Commissie handhaaft? Dan kunnen de Raad en het Europees Parlement alsnog besluiten het voorstel niet in behandeling te nemen.
* Voorstel naar prullenmand wijzen?
* Meerderheid van 55% van de leden van de Raad vereist
* Gewone meerderheid in het Europees Parlement vereist [3](#page=3)
> **Tip:** Beide kaartprocedures bieden nationale parlementen een formeel mechanisme om kritiek te uiten op wetgevingsvoorstellen die zij als inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel beschouwen, wat bijdraagt aan een betere balans tussen nationale en Europese bevoegdheden.
De Europese Commissie informeert alle nationale parlementen over haar wetgevingsvoorstellen. Nationale parlementen hebben acht weken de tijd om hun standpunt in te nemen nadat zij een voorstel hebben ontvangen. Elk parlement telt hierbij als twee stemmen, met dien verstande dat parlementen met een bicameraal stelsel elke kamer één stem toekennen [2](#page=2)
#### 2.5.6 Andere vormen van invloed op Europese regelgeving
Naast de kaartprocedures kunnen nationale parlementen op verschillende andere manieren invloed uitoefenen op Europese regelgeving [3](#page=3).
* Sturing van ministers: Nationale parlementen kunnen ministers die namens hun lidstaat naar Brussel worden uitgezonden, duidelijke instructies meegeven over wat zij wel of niet mogen toezeggen. Na terugkomst kan het nationale parlement de minister bevragen over de resultaten van de onderhandelingen en controleren of de wensen van het parlement adequaat zijn vertegenwoordigd [3](#page=3).
* Bevordering van interparlementaire samenwerking: Een effectieve manier om invloed uit te oefenen is door het bevorderen van betere samenwerking tussen nationale parlementen onderling. Wanneer nationale parlementen een eensgezind front vormen, staan zij sterker in hun onderhandelingen en invloedsuitoefening. Een voorbeeld hiervan is de oprichting van COSAC (Conferentie van commissies voor Europese aangelegenheden) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een nationaal parlement kan bijvoorbeeld een instructie meegeven aan de minister van Financiën met betrekking tot de onderhandelingen over een nieuw EU-fonds, waarbij duidelijk wordt aangegeven welke voorwaarden de minister wel en niet mag accepteren. Na afloop van de onderhandelingen wordt de minister verantwoording verschuldigd aan het parlement over de behaalde resultaten.
### 2.6 Het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie van de EU is het onafhankelijke rechtsprekende orgaan van de Europese Unie.
#### 2.6.1 Samenstelling
Het bestaat uit twee hoofdorganen [3](#page=3):
* **Het Hof van Justitie:** Dit orgaan telt één rechter per lidstaat en beschikt tevens over advocaten-generaal [3](#page=3).
* **Het Gerecht:** De specifieke samenstelling hiervan wordt niet gedetailleerd in de verstrekte tekst.
Beide organen zijn gevestigd in Luxemburg [3](#page=3).
#### 2.6.2 Taken
Het Hof van Justitie van de EU heeft diverse cruciale taken, waaronder het vernietigen van onwettige rechtshandelingen, het vaststellen van verdragsschendingen door lidstaten en het zorgen voor de uniforme interpretatie van EU-recht via prejudiciële procedures [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Vernietigingsberoep (art. 263 VWEU)**: Dit beroep heeft tot doel de nietigverklaring te verkrijgen van een bindende rechtshandeling van een EU-instelling die onwettig is [3](#page=3).
Mogelijke eisers**:**
* Europese Commissie [3](#page=3) [4](#page=4).
* De Raad [3](#page=3) [4](#page=4).
* Europees Parlement [3](#page=3) [4](#page=4).
* Lidstaten (bevoorrechte eisers) [4](#page=4).
* Particulieren (natuurlijke of rechtspersonen, niet-bevoorrechte eisers) [4](#page=4).
> **Example:** In 2018 vroeg Amazon het Hof om de nietigverklaring van een besluit van de Commissie dat Luxemburg verplichtte om onrechtmatige belastingvoordelen van ongeveer 280 miljoen euro van Amazon terug te vorderen [4](#page=4).
* **Verdragsschendingsprocedure (art. 258-260 VWEU):** Deze procedure is bedoeld om vast te stellen dat een lidstaat zijn verplichtingen uit de verdragen niet nakomt [4](#page=4).
* **Eisers:** Enkel de Europese Commissie of lidstaten kunnen deze procedure starten; burgers niet [4](#page=4).
* **Verweerder:** De lidstaat die wordt beschuldigd van de schending [4](#page=4).
* **Fasen:**
1. **Administratieve fase:** Deze omvat een aanmaning gevolgd door een met redenen omkleed advies [4](#page=4).
2. **Gerechtelijke fase:** De zaak wordt voorgelegd aan het Hof van Justitie [4](#page=4).
> **Example:** Franse boeren blokkeerden wegen om de verkoop van goedkopere Spaanse aardbeien te voorkomen. Toen Spaanse vrachtwagens werden tegengehouden en de aardbeien op straat werden gegooid, greep de Franse politie niet in. Dit zou kunnen leiden tot een verdragsschendingsprocedure tegen Frankrijk wegens het niet handhaven van de vrije beweging van goederen [4](#page=4).
* **Prejudiciële procedure (rol nationale rechter)**: De prejudiciële procedure biedt nationale rechters de mogelijkheid om een rechtsvraag voor te leggen aan het Hof van Justitie van de EU wanneer er een conflict is waarbij EU-recht betrokken is, of dit nu tussen burgers onderling is of tussen een burger en de overheid [4](#page=4).
* **Doel:** Zorgen voor een uniforme uitlegging van EU-recht in alle lidstaten [4](#page=4).
* **Werking:** De uitspraken van het Hof zijn bindend voor de nationale rechter. Dit principe staat bekend als de prejudiciële werking van eerdere arresten [4](#page=4).
> **Example:** Het Oostenrijkse Hooggerechtshof heeft prejudiciële vragen gesteld met betrekking tot de verplichting van een hostingserviceprovider, zoals Facebook, om haatberichten van gebruikers te blokkeren en wereldwijd identieke inhoud te onderzoeken. De vragen betroffen de omvang van de verwijderingsplicht, de territoriale reikwijdte van een bevel en de verplichting tot actieve controle op identieke of gelijkwaardige berichten [5](#page=5).
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Europees Parlement | Een van de instellingen van de Europese Unie, bestaande uit 720 parlementsleden die rechtstreeks worden gekozen door de burgers van de lidstaten, en medewetgevende en controlerende taken vervult. |
| Degressieve vertegenwoordiging | Een principe waarbij grotere lidstaten meer zetels krijgen dan kleinere, maar kleinere landen relatief meer zetels per inwoner ontvangen om een evenwicht te bewaren. |
| Medewetgever | De rol van het Europees Parlement waarbij het samen met de Raad van de Europese Unie wetgeving kan aannemen, amenderen en goedkeuren, en invloed kan uitoefenen op de begroting. |
| Subsidiariteitsbeginsel | Het principe dat beslissingen zoveel mogelijk op het laagste niveau (lidstaat) worden genomen, en de EU alleen bevoegd is als een doelstelling beter gezamenlijk kan worden bereikt dan door individuele lidstaten. |
| Gelekaartprocedure | Een procedure waarbij een derde van de nationale parlementen een wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie in heroverweging kan vragen als zij vinden dat het niet op Europees niveau thuishoort. |
| Oranjekaartprocedure | Een procedure waarbij de helft van de nationale parlementen een wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie in heroverweging kan vragen als zij vinden dat het niet op Europees niveau thuishoort, met de mogelijkheid voor de Commissie om het voorstel te handhaven, amenderen of intrekken, of voor de Raad en het Parlement om het niet langer in behandeling te nemen. |
| Hof van Justitie van de EU | Het onafhankelijke rechtsprekende orgaan van de Europese Unie dat de rechtsregels van de EU uitlegt en geschillen beslecht die voortvloeien uit de toepassing ervan. |
| Vernietigingsberoep | Een rechtsmiddel dat kan worden ingesteld om de nietigheid van een bindende rechtshandeling van een EU-instelling te verkrijgen wegens onwettigheid. |
| Verdragsschendingsprocedure | Een procedure die door de Europese Commissie of lidstaten kan worden ingesteld om vast te stellen dat een lidstaat zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. |
| Prejudiciële procedure | Een procedure waarbij een nationale rechter een rechtsvraag kan voorleggen aan het Hof van Justitie van de EU om een uniforme uitlegging van het EU-recht te verkrijgen, wat bindend is voor de nationale rechter. |
Cover
les 8.pptx
Summary
# Kritiek op de visie van de wetgever
Deze sectie bespreekt de kritiek op de traditionele visie van de wetgever als de exclusieve bron van juridische betekenis, inclusief de focus op de historische wetgever en de rol van verschillende actoren.
## 1. Kritiek op het uitleggingsdoel en -voorwerp
De traditionele visie, met name de exegetische, legt de nadruk op de "wil van de wetgever" als het primaire uitleggingsdoel. Hierop komen echter kritiekpunten voort met betrekking tot de aard en herkomst van deze wil.
### 1.1 De aard van de "wil van de wetgever"
Er is kritiek op het idee dat de "wil van de wetgever" eenduidig en objectief vast te stellen is. De vraag rijst welk specifiek belang of welke intentie van de wetgever centraal staat.
### 1.2 Onterechte exclusieve focus op de historische en niet-verwerkelijkte wetgever
De kritiek richt zich op de neiging om zich te exclusief te richten op de specifieke, historische wetgever op het moment van totstandkoming van een wet. Hierbij wordt betoogd dat het vaker gepast is om te kijken naar wat een *redelijke* wetgever *vandaag* zou willen.
#### 1.2.1 Gewild en gegroeid recht
Recht kan op twee manieren worden benaderd:
* **Gewild recht**: Benadrukt de autonomie van de rechtsvormer en ziet recht als een besluit over wat mogelijk is, met een breuk met het verleden en een focus op democratie.
* **Gegroeid recht**: Benadrukt de begrenzing van de autonomie van de rechtsvormer en ziet recht als een voortzetting van het verleden, passend binnen een organische context, met een focus op de rechtsstaat.
#### 1.2.2 Verredelijking
Dit concept focust op de "verredelijkte wil" van de wetgever. Het houdt in dat men probeert te reconstrueren wat een rationele wetgever *zou* hebben willen zeggen, rekening houdend met de juridische context van het moment van uitvaardiging. Dit impliceert een onweerlegbaar redelijkheidsvermoeden dat de wetgever redelijk heeft gehandeld. De rechtsstaat, inclusief mensenrechten, tempert de democratie.
#### 1.2.3 Actualisering
Dit proces omvat twee stappen, waarbij steeds de nadruk ligt op "gegroeid recht":
1. **Van specifieke naar redelijke wetgever**: Rekening houden met de juridische context op het moment van uitvaardiging.
2. **Rekening houden met de juridische context op het moment van toepassing**: Dit betekent dat de uitlegger zich niet beperkt tot de intenties van de historische wetgever, maar nagaat welke belangenafweging een *actuele* wetgever zou nastreven. Dit kan door te kijken naar recentere wetten en wijzigingen in maatschappelijke omstandigheden en waardeopvattingen.
* **Waardeopvattingen wetgever kunnen zijn gewijzigd**:
* Voorbeeld: De betekenis van 'openbare orde' in 1804 versus na 1969, of de interpretatie van 'wettelijke samenwoning'.
* **Gewijzigde maatschappelijke omstandigheden**: Economische, sociale, politieke en technologische veranderingen kunnen de context beïnvloeden.
* Voorbeeld: De interpretatie van 'drukpersmisdrijf' in het licht van het internet, de behoefte aan imprevisieleer bij economische crises, of de sociale betekenis van 'hoofddeksel'.
* Voorbeeld: De evolutie van waardeopvattingen rond het onderscheid tussen wettige en natuurlijke kinderen.
De aanvaardbaarheid van deze "evolutieve" interpretatie balanceert tussen democratie en de rechtsstaat (inclusief mensenrechten). Te snelle aanpassing kan leiden tot te autonome rechtsvorming door de rechter, terwijl te terughoudend zijn de rechterlijke tussenkomst te heteronoom maakt. De waardeopvattingen van de wetgever blijven weliswaar leidend, maar de interpretatie kan zich uitstrekken tot wat een actuele wetgever waarschijnlijk zou hebben gewild.
#### 1.2.4 Gevolgen voor gebruikte argumenten
* **Niet-verwerkelijkt & historisch**: Nadruk op de 'wil' in de eerste vijf betekenissen, gericht op onmiddellijke concrete doelstellingen en het direct toepassen van de wet. Dit gebeurt met exegetische argumenten zoals taalkundige, systematische, wilsduidende historische en absurditeitsbestrijdende argumenten.
* **Verwerkelijkt & actueel**: Nadruk op de 'wil' in de latere betekenissen, gericht op verder gelegen finaliteit en het nastreven van beoogde doelstellingen, met meer ruimte voor de uitlegger. Dit vereist aanvullende argumenten zoals systematische, rechtshistorische, teleologische, waardengeoriënteerde en gevolgengeoriënteerde argumenten.
### 1.3 Onterechte exclusieve focus op de wetgever en rechter
De kritiek stelt dat de wetgever en rechter niet de enige actoren zijn die relevante juridische betekenis kunnen creëren. Andere actoren kunnen eveneens bijdragen aan de inhoud van het recht.
#### 1.3.1 Kritiek op de waarde van taalkundige argumenten
* **Verkeerd startpunt**: Interpretatie begint niet met de tekst zelf, maar met een *Vorverständnis* (voorafgaande opvatting).
* **Andere taakopvatting van de rechter**: In een democratische rechtsstaat kan het de taak van de rechter zijn om burgers te beschermen tegen onbillijke of onaanvaardbare gevolgen van een wet. Dit voorkomt ook regelontwijking.
* **Methodologische kritiek**: Een interpretandum heeft zelden een betekenis op zich. Er zijn vaak meerdere mogelijke betekenissen (letterlijk, gebruikelijk, technisch), en de "gebruikelijke betekenis" is niet eenduidig vast te stellen en houdt vaak rekening met context (pragmatische betekenis). Taal evolueert, waardoor de gebruikelijke betekenis van vroeger niet per se de betekenis van nu is.
#### 1.3.2 Kritiek op de waarde van systematische argumenten
De wetgever is niet perfect. Stilzwijgen van de wetgever betekent niet altijd dat er een specifieke reden voor is. Een *a contrario* redenering is niet altijd gerechtvaardigd, omdat een wetgever zich niet altijd bewust is van alle mogelijke gevallen of een uitgesproken mening heeft over niet-geregelde gevallen. De formulering "als" betekent niet altijd "als en slechts als".
#### 1.3.3 Kritiek op de waarde van wilsduidende historische argumenten
Parlementaire voorbereidingen bevatten niet altijd simpelweg de "wil van de wetgever". Historische argumenten kunnen ook gebruikt worden om de interpretatie te temperen, niet enkel om de oorspronkelijke wil te duiden.
#### 1.3.4 Kritiek op de waarde van gevolgengeoriënteerde argumenten
Als de wetgever zich niet bewust was van bepaalde gevolgen van een regel, betekent dit niet dat deze gevolgen genegeerd moeten worden. Het negeren van gevolgen is een keuze die de wetgever niet heeft gemaakt, of een keuze die anders is dan wat de actuele wetgever zou doen.
#### 1.3.5 Kritiek op de interne afstemmingsregels
* **Taalkundige en tekstuele voorrang**: De letterlijke betekenis is niet altijd superieur aan het doel van de wet, en de tekst is niet altijd belangrijker dan de parlementaire voorbereiding als de tekst onredelijk is.
* **Gebruikelijkheidsvermoeden**: Bij meerdere gebruikelijke betekenissen verliest dit vermoeden zijn nut.
* **Coördinatieve regels**: De hiërarchie tussen normen is niet absoluut. Voorrangsregels kunnen gecombineerd worden, en de prioriteit van een nieuwere, algemenere wet kan soms boven een oudere, specifiekere regel gaan.
## 2. De onthullende visie
Deze visie presenteert een alternatief paradigma voor rechtsvinding, waarin het recht niet primair wordt gezien als de wil van de wetgever, maar als een constructie die voortkomt uit verschillende 'rechtsknopen' of 'formanten'.
### 2.1 Paradigmatische uitgangspunten en grondslag van recht
* **Constructivisme**: Het recht wordt gezien als iets dat gevormd wordt door mensen. De grondslag van het recht hangt af van de visie op de verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en de verhouding tussen staatsmachten. Dit opent diverse mogelijkheden, van conservatief tot progressief.
### 2.2 Gevolgen voor het uitleggingsdoel
Het juridische doel is niet louter het vaststellen van de "wil van de zender" (wetgever), maar het bepalen van de juridische betekenis in een concreet geval op basis van de visie op de grondslag van het recht en de concrete doelstelling van de uitlegger. Dit vereist het gebruik van interpretatieve, interne afstemmings- en coördinatieve regels en argumenten.
### 2.3 Gevolgen voor het uitleggingsvoorwerp
#### 2.3.1 Het begrip 'rechtsknoop' (of formant)
* **Definitie**: Rechtsknopen of 'formanten' zijn alle handelingen die, volgens de uitlegger, bijdragen aan de inhoud van het recht.
* **Ontologisch relativisme**: Recht bestaat niet op zichzelf, maar wordt gevormd door mensen.
* **Epistemologisch subjectief-monisme**: Recht is onlosmakelijk verbonden met de 'knopenlegger' (de persoon die het recht toepast of vormt).
* **Recht bestaat niet los van toepassing**: Het 'tapijt' (recht) bestaat niet zonder het 'leggen van knopen' (rechtsuitoefening en rechtsvorming).
* **'Rechtsknoop' benadrukt gewild en gegroeid recht**: Elke knoop bouwt voort op het reeds bestaande juridische weefsel.
#### 2.3.2 Van centralisme naar pluralisme
De exegetische droom van centralisme (één actor, één bron) is achterhaald. Er is sprake van drie soorten pluralisme:
* **Actorpluralisme**: Veelheid aan statelijke actoren (gewesten, gemeenschappen, internationale organisaties) en ook rechters.
* **Oorsprongspluralisme**: De oorsprong van het recht is niet altijd statelijk (bv. contractuele regelingen, gewoonten).
* **Afstemmingspluralisme**: Klassieke afstemmingsmethoden volstaan niet meer; er is meer nodig dan enkel superioriteit, specialiteit en posterioriteit.
#### 2.3.3 Argumenteren met rechtsknopen
* **Creatieve samenvoeging**: Het recht is een creatieve samenvoeging van knopen met gradaties van werfkracht. Er zijn geen strikt 'bindende' of 'niet-bindende' formanten; elk formant biedt een overtuigende grond voor een specifieke interpretatie.
* **Probleem met hiërarchie der normen**: Deze abstracte hiërarchie houdt onvoldoende rekening met de realiteit dat de betekenis van een rechtsregel afhangt van de toepassing.
* **Gradaties van werfkracht**: Men moet rekening houden met de redenen waarom formanten worden toegepast.
* **Centrale plaats voor 'waarden'**: Onderliggende waarden en afwegingen tussen deze waarden doorkruisen en relativeren de hiërarchie der normen. Rechtszekerheid is bijvoorbeeld relevant voor elk formant. De uitleg van het recht bestaat uit het concretiseren van bepaalde waardenopvattingen en -afwegingen. Het gaat om het identificeren van de "onderliggende rechtvaardiging van formanten" in plaats van louter te kijken naar normen.
#### 2.3.4 Voornaamste rechtsknopen (of gezaghebbende handelingen)
De keuze van welk formant als interpretandum dient, is cruciaal. Gezag van een formant is niet louter descriptief, maar is de "werfkracht" ervan – de overtuigende grond die het biedt voor een specifieke interpretatie. Deze werfkracht kan voortkomen uit een (grond)wettelijke grondslag of andere redenen. De volgende week zullen de concrete voornaamste gezaghebbende handelingen van wetgevende, uitvoerende, rechtsprekende, rechtsgeleerde en andere private actoren worden besproken.
---
# Kritiek op interpretatiemethoden
Hier is een gedetailleerde samenvatting van de kritiek op interpretatiemethoden, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Kritiek op interpretatiemethoden
Deze sectie onderzoekt de tekortkomingen van traditionele interpretatiemethoden, zoals taalkundige, systematische en historische argumenten, en stelt dat deze niet altijd aansluiten bij de complexiteit van rechtstoepassing.
### 2.1 Kritiek op het uitleggingsdoel en -voorwerp
De traditionele exegetische visie richt zich sterk op de "wil van de wetgever" als primair uitleggingsdoel en -voorwerp. Hierop is echter aanzienlijke kritiek geleverd.
#### 2.1.1 De 'wil van de wetgever': wat en van wie?
De objectieve afleiding van de "wil van de wetgever" is problematisch.
* **Welke wil?** Het is onduidelijk welke specifieke wil hiermee wordt bedoeld. De interpretatie neigt te focussen op de concrete handelingen van een specifieke wetgever in het verleden, in plaats van rekening te houden met de hedendaagse wetgever of een hypothetische redelijke wetgever.
* **Wiens wil?** Het is moeilijk om de wil van één enkele wetgever te identificeren, aangezien wetgeving het resultaat is van een complex proces met meerdere actoren en mogelijke compromissen.
#### 2.1.2 Onterechte exclusieve focus op de subjectieve, niet-verredelijkte en historische wetgever
Exegetische methoden hebben de neiging zich te fixeren op een historische wetgever die concrete handelingen heeft verricht. Dit gaat voorbij aan:
* **Gewild en gegroeid recht:**
* **Gewild recht:** Benadrukt de autonomie van de rechtsvormer en een breuk met het verleden. Recht wordt gezien als een besluit, een "nieuwe knoop in het tapijt", met nadruk op democratie.
* **Gegroeid recht:** Benadrukt een tegengewicht aan de rechtsvormer en de aansluiting bij bestaand recht. Recht wordt gezien als een organische context die grenzen stelt, "het tapijt dat er al was", met nadruk op de rechtsstaat (inclusief mensenrechten).
* **Verredelijking:**
* **Niet-verredelijkte wil:** Focust op de wil van een specifieke historische wetgever en de nadruk op gewild recht, met weinig aandacht voor de juridische context waarin de rechtsregel wordt uitgevaardigd.
* **Verredelijkte wil:** Streeft naar de reconstructie van wat een *redelijke* historische wetgever zou hebben gewild, mocht deze volledig rationeel hebben gedacht. Dit benadrukt gegroeid recht en autonome rechtsvorming, met veel aandacht voor de juridische context. Het onweerlegbare redelijkheidsvermoeden ("de wetgever wordt geacht redelijk te zijn geweest") begrenst de autonomie van de wetgever en tempert democratie met de rechtsstaat en mensenrechten.
* **Actualisering:**
* **Focus op juridische context op toepassingsmoment:** De "wil" moet worden geactualiseerd. Wetten leiden na uitvaardiging een eigen leven. De uitlegger moet niet alleen kijken naar wat de historische wetgever nastreefde, maar ook naar wat een actuele wetgever zou nastreven. Dit kan door rekening te houden met recentere wetten in verwante of zelfs onverwante domeinen.
* **Gewijzigde waardeopvattingen:** De waardeopvattingen van de wetgever kunnen zijn veranderd sinds de uitvaardiging van de wet (bv. de betekenis van "openbare orde" of "wettelijke samenwoning").
* **Gewijzigde maatschappelijke omstandigheden:** Economische, sociale, politieke en technologische veranderingen kunnen de context hebben beïnvloed (bv. de interpretatie van "drukpersmisdrijf" in het internettijdperk, de behoefte aan een imprevisieleer bij economische crises, of de veranderende sociale betekenis van hoofddoeken).
* **Aanvaardbaarheid van "evolutieve" interpretatie:** Er is een dilemma tussen democratie (nadruk op de wetgever) en rechtsstaat (nadruk op bescherming door de rechter). Te snelle aanpassing aan de tijd kan leiden tot te autonome rechtsvorming door de rechter. Te terughoudend zijn kan leiden tot onaanvaardbare terugdraaiing van de klok door de rechter.
* **Waardeopvattingen wetgever blijven leidend:** De interpretatie moet aannemelijk maken dat de *actuele* wetgever de gewijzigde opvattingen zou hebben gedeeld. Het is niet de plaats voor persoonlijke overtuigingen die niet kunnen worden toegeschreven aan de actuele wetgever.
#### 2.1.3 Onterechte exclusieve focus op de wetgever of rechter
Wetgever en rechter zijn niet de enige actoren die relevante interpretanda kunnen uitvaardigen. Er is een verschuiving van centralisme (één actor, één soort bronnen) naar pluralisme.
* **Actorpluralisme:** Meerdere statelijke actoren (gewesten, gemeenschappen, supranationale en internationale organisaties) en ook rechters.
* **Oorsprongspluralisme:** De oorsprong van recht is niet per se statelijk (bv. contractuele regelingen, gewoonten).
* **Afstemmingspluralisme:** De klassieke afstemmingsmethoden (superioriteit, specialiteit, posterioriteit) volstaan niet meer. Er is meer nodig dan abstracte bepaling van voorrang.
### 2.2 Kritiek op interpretatiemethoden
De traditionele interpretatiemethoden, zoals taalkundige en systematische argumenten, worden bekritiseerd vanwege hun beperkingen en aannames.
#### 2.2.1 Kritiek op de waarde van taalkundige argumenten
1. **Verkeerd startpunt:** Interpretatie begint niet met de tekst zelf, maar met een *Vorverständnis* (voorafgaande begrip), gevormd door levenservaring. Zonder dit begrip zou men niet eens weten welke wet te raadplegen.
2. **Andere taakopvatting rechter in democratische rechtsstaat:** In gevallen van onbillijke en totaal onaanvaardbare gevolgen, is het juist de taak van de rechter om de burger te beschermen en regelontwijking te vermijden. Anders wordt het vertrouwen van de burger in het recht ondermijnd en kan het recht te gemakkelijk worden omzeild, wat het werk van de wetgever bemoeilijkt.
3. **Problemen met de taalkundige methode van de exegetische visie:**
* Het interpretandum (de te interpreteren tekst) heeft geen betekenis op zich, maar is een mededeling van een zender gericht tot een ontvanger.
* Er is vaak een keuze tussen meerdere mogelijke betekenissen (letterlijk, gebruikelijk, technisch).
* De "Plain Meaning Fallacy" treedt op wanneer men doet alsof er slechts één gebruikelijke betekenis bestaat.
* De objectieve vaststelling van een gebruikelijke betekenis, bijvoorbeeld via een representatieve steekproef, gebeurt zelden. Wat als een gebruikelijke betekenis wordt beschouwd, is vaak een pragmatische interpretatie die rekening houdt met context.
* De vraag welk moment moet worden gehanteerd om de gebruikelijke betekenis te beoordelen (historische burger of hedendaagse burger) is cruciaal, aangezien taal evolueert.
#### 2.2.2 Kritiek op de waarde van systematische argumenten
* **De wetgever is niet perfect:** Het stilzwijgen van de wetgever betekent niet altijd dat hij een specifieke wil had. Gevallen die niet expliciet zijn geregeld, kunnen soms dezelfde oplossing krijgen als geregelde gevallen (a contrario), maar soms ook niet. Niet elke voorwaarde is noodzakelijk en voldoende. De wetgever denkt niet altijd aan alle mogelijke scenario's.
* **A contrario argumenten:** Het afleiden van een wil van de wetgever uit stilzwijgen is bekritiseerbaar, met name omdat de wetgever niet altijd perfect is en zich niet van alle mogelijke gevolgen bewust is.
#### 2.2.3 Kritiek op de waarde van wilsduidende historische argumenten
Parlementaire voorbereidingen (PV) bevatten niet altijd zomaar de wil van de wetgever. Ze kunnen ook worden gebruikt om de wet te temperen, niet alleen om de oorspronkelijke wil te duiden.
#### 2.2.4 Kritiek op de waarde van gevolgengeoriënteerde argumenten
Als de wetgever zich niet bewust was van de gevolgen van een regel, kan het negeren van die gevolgen door de uitlegger leiden tot een keuze die de wetgever niet had gemaakt, of die verschilt van wat de actuele wetgever zou hebben gekozen.
#### 2.2.5 Kritiek op interne afstemmingsregels
* **Taalkundige voorrang:** De taalkundige betekenis is niet per se superieur aan het doel van de wet. De tekst is niet altijd belangrijker dan de parlementaire voorbereiding, zeker niet als de tekst onredelijke gevolgen heeft.
* **Gebruikelijkheidsvermoeden:** Als er meer dan één gebruikelijke betekenis bestaat, verliest dit vermoeden aan bruikbaarheid.
* **Coördinatieve regels:** De hiërarchie der normen is niet absoluut. Voorrangsregels van de exegese zijn vaak combineerbaar. Nieuwere, maar algemenere wetten kunnen voorrang krijgen op oudere, specifiekere wetten, zelfs als dit strijdig lijkt met de hiërarchie (bv. een algemene regel over ontbinding door kennisgeving versus een specifieke regel die altijd rechterlijke tussenkomst vereist).
### 2.3 Gevolgen voor gebruikte argumenten
De kritiek op de interpretatiemethoden heeft directe gevolgen voor de gebruikte argumenten en de rol van de uitlegger.
#### 2.3.1 Niet-verredelijkt en historisch: nadruk op 'wil' in eerste vijf betekenissen
Traditioneel ligt de klemtoon op onmiddellijke, concrete doelstellingen en handelingen van de wetgever. De rol van de uitlegger is primair het recht toepassen, met exclusieve macht bij de wetgever. Dit wordt ondersteund door exegetische argumenten zoals taalkundige, bepaalde systematische, wilsduidende historische en absurditeitsbestrijdende argumenten.
#### 2.3.2 Verredelijkt en actueel: nadruk op 'wil' in laatste drie betekenissen
Hier ligt de klemtoon op verder gelegen finaliteiten en de tussenstappen om deze te bereiken. De rol van de uitlegger verschuift naar "het recht teneinde denken", wat meer macht geeft aan de uitlegger, omdat finale waarden vaak vaag en abstract zijn. Dit wordt ondersteund door aanvullende argumenten die passen binnen autonome(re) rechtsvinding, zoals bepaalde systematische, rechtshistorische, teleologische, waardengeoriënteerde en gevolgengeoriënteerde argumenten.
### 2.4 De constructivistische benadering
De constructivistische visie, ook wel postmodernisme genoemd, biedt een alternatief voor de traditionele interpretatiemethoden door recht te zien als een dynamisch, door mensen gevormd fenomeen.
#### 2.4.1 Paradigmatische uitgangspunten en grondslag van recht
Constructivisme impliceert geen vast antwoord op de grondslag van het recht, maar houdt alle pistes open. De grondslag van recht is afhankelijk van de visie op de verhouding tussen democratie, rechtsstaat, mensenrechten en staatsmachten. Zowel conservatieve als progressieve benaderingen zijn mogelijk.
#### 2.4.2 Gevolgen voor het uitleggingsdoel
Het juridische doel is niet langer het vaststellen van de "wil van de zender", maar het bepalen van de juridische betekenis van een rechtsregel in een concreet geval. Dit gebeurt op basis van de visie op de grondslag van het recht en de concrete doelstelling van de uitlegger. Hierbij zijn interpretatieve, interne afstemmings- en coördinatieve regels en argumenten nodig.
#### 2.4.3 Gevolgen voor het uitleggingsvoorwerp: rechtsknopen
Recht wordt metaforisch voorgesteld als een "tapijt" van "rechtsknopen" of "formanten" (door Rodolfo Sacco).
* **Het begrip 'rechtsknoop' (of formant):** Alle handelingen die bijdragen aan de inhoud van het recht worden als rechtsknopen beschouwd. Recht bestaat niet op zichzelf, maar wordt gevormd door mensen. Het "tapijt" (recht) bestaat niet los van het "leggen" van knopen (rechtstoepassing en rechtsvorming). Elke knoop bouwt voort op het reeds geknoopte "juridische weefsel".
* **Van centralisme naar pluralisme:** De exegetische droom van centralisme is onhoudbaar. Er is sprake van actorpluralisme, oorsprongspluralisme en afstemmingspluralisme.
* **Argumenteren met rechtsknopen:**
* **Gradaties van werfkracht:** Elk formant (wetgeving, rechtspraak, rechtsleer) heeft gradaties van gezag of werfkracht. Er zijn geen strikt "bindende" en "niet-bindende" formanten. De betekenis van een rechtsregel hangt af van de toepassing ervan.
* **Probleem met de hiërarchie der normen:** De abstracte hiërarchie houdt geen rekening met de context. De betekenis van een rechtsregel is afhankelijk van de toepassing en de redenen waarom formanten werfkracht hebben.
* **Centrale plek voor waarden:** Onderliggende waarden en de afweging daartussen zijn cruciaal en doorkruisen de hiërarchie der normen. Bijvoorbeeld, de aanvaardbaarheid van retroactieve wetgeving vereist een afweging van waarden zoals rechtszekerheid versus beleidsvrijheid.
* **Van 'normen' naar 'onderliggende rechtvaardiging':** In plaats van louter naar "Wet x" of "uitspraak y" te kijken, wordt gekeken naar de redenen waarom bepaalde formanten werfkracht hebben, wat hun onderliggende rechtvaardiging is. Dit geldt voor alle actoren en rechtsbronnen.
Deze kritiek op de traditionele interpretatiemethoden opent de weg naar een meer genuanceerde en contextgevoelige benadering van rechtsvinding.
---
# De onthullende visie en constructivisme
Deze sectie introduceert het constructivisme als een alternatief paradigma voor rechtsvinding, waarbij de nadruk ligt op het idee van 'rechtsknopen' en de pluralistische aard van rechtsbronnen.
## 3. De onthullende visie en constructivisme
De onthullende visie, als tegenhanger van de exegetische visie, bekritiseert het concept van de 'wil van de wetgever' en de exclusieve focus op de wetgever en de rechter als enige rechtsbronnen. Constructivisme, vaak aangeduid als postmodernisme in het buitenland, stelt dat recht niet op zichzelf bestaat, maar gevormd wordt door menselijke handelingen en interpretaties, met de 'rechtsknoop' als centrale metafoor.
### 3.1 Kritiek op de exegetische benadering
De kritiek op de exegetische visie richt zich op drie hoofdpunten:
#### 3.1.1 Kritiek op het uitleggingsdoel en -voorwerp
De kern van de kritiek op de exegetische benadering van de 'wil van de wetgever' is veelzijdig:
* **De ondefinieerbaarheid van de 'wil van de wetgever':** Het is niet objectief af te leiden wat de 'wil van de wetgever' precies inhoudt en over wiens wil het gaat. De waarde van parlementaire voorbereidingen wordt in twijfel getrokken omdat deze niet altijd de daadwerkelijke wil van de wetgever weerspiegelen.
* **De exclusieve focus op de historische en 'niet-verredelijkte' wetgever:** De neiging om te focussen op de specifieke, historische wetgever die concrete handelingen heeft verricht, miskent de noodzaak om ook rekening te houden met de hedendaagse wetgever en de actuele maatschappelijke context.
* **De exclusieve focus op de wetgever en de rechter:** Wetgevers en rechters zijn niet de enige actoren die relevante interpretanda kunnen uitvaardigen. Andere actoren dragen ook bij aan de vorming en interpretatie van het recht.
##### 3.1.1.1 Gewild en gegroeid recht
Recht kan op twee manieren worden benaderd: als 'gewild' recht of als 'gegroeid' recht.
* **Gewild recht:** Hier ligt de nadruk op de autonomie van de rechtsvormer en diens beslissingen. Dit kan leiden tot een breuk met het verleden en de verkenning van nieuwe juridische terreinen. Recht wordt hier gezien als een besluit over wat mogelijk is, een 'nieuwe knoop in het tapijt'. Dit concept hangt samen met democratie.
* **Gegroeid recht:** Dit legt de nadruk op het tegengewicht aan de rechtsvormer, waarbij aansluiting bij reeds bestaand recht essentieel is. Het is een voortzetting van het verleden en erkent de waarde van bestaande juridische kaders. Recht wordt hier gezien als een organische context die grenzen stelt, als 'het tapijt dat er al was'. Dit concept is verbonden met de rechtsstaat, inclusief mensenrechten.
##### 3.1.1.2 Verredelijking
De overgang van een 'niet-verredelijkte' naar een 'verredelijkte' wetgever impliceert een verschuiving in interpretatie:
* **Niet-verredelijkte wil:** Dit focust op de wil van de specifieke, historische wetgever. Er is weinig aandacht voor de bredere juridische context waarin de rechtsregel wordt uitgevaardigd. De rechtsregel wordt primair gebruikt om andere regels te begrijpen, in plaats van andersom. Dit is kenmerkend voor de nadruk op 'gewild recht'.
* **Verredelijkte wil:** Dit tracht te reconstrueren wat een redelijke historische wetgever op dat moment zou hebben gewild, ervan uitgaande dat deze volledig rationeel dacht. Er is veel aandacht voor de juridische context en het gehele rechtssysteem ('gegroeid recht'). De rechtsregel wordt begrepen in het licht van dit bredere systeem. Het 'redelijkheidsvermoeden' van de wetgever is hierbij onweerlegbaar, wat de autonomie van de wetgever begrenst en de rechtsstaat versterkt.
##### 3.1.1.3 Actualisering
Actualisering streeft ernaar de 'wil' van de wetgever rekening te laten houden met de juridische context op het moment van toepassing, niet enkel op het moment van uitvaardiging.
* **Evolutie van waardeopvattingen:** De waardenopvattingen van de wetgever kunnen veranderen sinds de totstandkoming van de wet. Dit kan leiden tot een andere interpretatie van concepten als 'openbare orde' of 'wettelijke samenwoning' door de tijd heen.
* **Gewijzigde maatschappelijke omstandigheden:** Economische, sociale, politieke en technologische veranderingen kunnen de betekenis en relevantie van wetgeving beïnvloeden. Juridische concepten als 'drukpersmisdrijf' moeten worden geactualiseerd om rekening te houden met technologische ontwikkelingen zoals internet. Economische crises kunnen de behoefte aan de imprevisieleer vergroten, en sociale betekenissen van bepaalde concepten kunnen evolueren.
* **De 'evolutieve' interpretatie:** Dit brengt een dilemma met zich mee tussen democratie en de rechtsstaat (inclusief mensenrechten). Te snelle aanpassing aan de tijd kan leiden tot te veel autonomie van de rechtsvorming door de rechter, terwijl te terughoudend zijn de juridische toepassing te heteronoom kan maken. Het is cruciaal om de waardenopvattingen van de wetgever leidend te laten zijn, door na te gaan welke regel de actuele wetgever waarschijnlijk zou hebben uitgevaardigd indien deze de huidige omstandigheden en waarden had gekend.
#### 3.1.2 Kritiek op de uitleggingsmethode
De kritiek op de uitleggingsmethode richt zich met name op de taalkundige argumenten die door exegeten worden gehanteerd.
##### 3.1.2.1 Kritiek op de waarde van taalkundige argumenten
* **Verkeerd startpunt:** Interpretatie begint niet met de tekst van de wet, maar met het *Vorverständnis* (voorafgaande begrip) van de uitlegger. Dit voorlopige begrip bepaalt mede welke wetten relevant zijn.
* **Andere taakopvatting van de rechter:** In een democratische rechtsstaat kan het de taak van de rechter zijn om burgers te beschermen tegen onbillijke en onaanvaardbare gevolgen van wetgeving. Het negeren van deze rol kan het vertrouwen van burgers in het recht ondermijnen. De rechter moet ook regelontwijking in het recht vermijden, wat vereist dat wetten niet te makkelijk aan de woorden worden onttrokken.
* **De 'Plain Meaning Fallacy':** Het interpretandum (het te interpreteren object) heeft nooit een betekenis op zich. Er zijn vaak meerdere mogelijke letterlijke of gebruikelijke betekenissen. Het veronderstellen van één eenduidige 'gebruikelijke betekenis' is problematisch, omdat taal evolueert en de 'gewone burger' van nu niet noodzakelijk dezelfde is als de historische burger. De gebruikelijke betekenis van vroeger is niet per se de betekenis van nu.
##### 3.1.2.2 Kritiek op de waarde van systematische argumenten
De wetgever is niet perfect en de stilzwijgen van de wetgever kan ook daadwerkelijk stilzwijgen betekenen. Het a-contrario argument, dat ervan uitgaat dat wat niet expliciet is geregeld, ook niet onder de regel valt, is bekritiseerbaar omdat de wetgever niet altijd aan alle gevallen kan denken.
##### 3.1.2.3 Kritiek op de waarde van wilsduidende historische argumenten
Parlementaire voorbereidingen bevatten niet altijd simpelweg de 'wil van de wetgever'. Ze kunnen ook dienen om de wil van de wetgever te temperen en te nuanceren, en niet enkel om die te duiden.
##### 3.1.2.4 Kritiek op de waarde van gevolgen-georiënteerde argumenten
Als de wetgever zich niet bewust was van de mogelijke gevolgen van een regel, kan het negeren van die gevolgen door de uitlegger een keuze impliceren waar de wetgever niet voor heeft gekozen, of een keuze die afwijkt van hoe de actuele wetgever het zou hebben gedaan.
##### 3.1.2.5 Kritiek op interne afstemmingsregels
De regels over interne afstemming, zoals de voorrang van taalkundige of tekstuele argumenten, zijn niet altijd absoluut. De doelstelling van de wet kan zwaarder wegen dan de letterlijke tekst, en de tekst niet altijd voorrang krijgen boven parlementaire voorbereidingen als de tekst onredelijk uitpakt. Het gebruikelijkheidsvermoeden is problematisch wanneer er meerdere 'gebruikelijke' betekenissen bestaan. Hiërarchieën van normen zijn niet altijd zaligmakend en de klassieke coördinatieregels (superioriteit, posterioriteit, specialiteit) volstaan niet altijd, vooral bij een pluraliteit van rechtsbronnen.
### 3.2 Constructivisme als alternatief paradigma
Constructivisme biedt een alternatieve visie op rechtsvinding, gekenmerkt door een focus op 'rechtsknopen' en een pluralistische kijk op rechtsbronnen.
#### 3.2.1 Paradigmatische uitgangspunten en grondslag van recht
Constructivisme erkent een grote variatie in de grondslag van het recht, afhankelijk van de visie op de verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en tussen de staatsmachten. Het kent geen eenduidig antwoord op deze vragen, en laat ruimte voor zowel conservatieve als progressieve benaderingen.
#### 3.2.2 Gevolgen voor het uitleggingsdoel
Het juridische doel van rechtsvinding is niet simpelweg het vaststellen van de 'wil van de zender'. In plaats daarvan wordt de juridische betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepaald op basis van een visie op de grondslag van het recht en de concrete doelstelling van de uitlegger. Dit vereist argumentatie met behulp van interpretatieve, interne afstemmings- en coördinatieve regels en argumenten.
#### 3.2.3 Gevolgen voor het uitleggingsvoorwerp
##### 3.2.3.1 Het begrip 'rechtsknoop' (of formant)
Het recht wordt in het constructivisme metaforisch voorgesteld als een 'tapijt', waarbij de 'knopen' de 'rechtsvormende handelingen' of 'formanten' representeren (zoals wetgeving, rechtspraak, rechtsleer).
* **Ontologisch relativisme:** Recht bestaat niet op zichzelf, maar wordt gevormd door menselijke handelingen.
* **Epistemologisch subjectief-monisme:** Recht is onlosmakelijk verbonden met de 'knopenlegger', de persoon die het recht toepast en vormt.
* **Recht als proces:** Het 'tapijt' (recht) bestaat niet los van het leggen van de knopen (rechtsstoepassing en rechtsvorming). Elke knoop bouwt voort op het reeds bestaande 'juridische weefsel'.
##### 3.2.3.2 Van centralisme naar pluralisme
De exegetische wensdroom van centralisme, met één actor en één type rechtsbronnen, is achterhaald. Constructivisme erkent drie vormen van pluralisme:
* **Actorpluralisme:** Een veelheid aan statelijke actoren (gewesten, gemeenschappen, internationale organisaties) en niet-statelijke actoren dragen bij aan het recht.
* **Oorsprongspluralisme:** De oorsprong van het recht is niet per se statelijk; contractuele regelingen, gewoonten, enz. zijn ook relevante bronnen.
* **Afstemmingspluralisme (coördinatiepluralisme):** De klassieke afstemmingsmethoden (superioriteit, specialiteit, posterioriteit) volstaan niet meer. Er is meer nodig om de onderlinge relatie tussen verschillende formanten te bepalen, omdat geen enkele abstracte regel bepaalt welk formant voorrang moet krijgen.
##### 3.2.3.3 Argumenteren met rechtsknopen
Recht wordt gezien als een creatieve samenvoeging van knopen met gradaties van 'werfkracht'. Er zijn geen strikt 'bindende' of 'niet-bindende' formanten; de gezaghebbendheid van een formant ontstaat in de toepassing ervan.
* **Gradaties van werfkracht:** Elk formant, of het nu wetgeving, rechtspraak of rechtsleer betreft, heeft een zekere mate van gezag en biedt een reden voor een specifieke interpretatie. De betekenis van een rechtsregel is afhankelijk van de toepassing ervan.
* **Toepassingsgericht denken:** Dit impliceert rekening houden met de redenen waarom formanten worden toegepast. De 'hiërarchie der normen' wordt gerelativeerd, omdat normen niet los van hun toepassing bestaan. Een keuze moet gemaakt worden tussen concurrerende formanten, en deze keuze moet gemotiveerd worden.
* **Centrale rol van waarden:** Onderliggende waarden en de afwegingen daartussen zijn cruciaal. Dit relativeert de strikte hiërarchie van normen. Het uitleggen van recht betekent het concretiseren van bepaalde waardenopvattingen en -afwegingen. Men kijkt naar de redenen waarom bepaalde formanten werfkracht hebben, oftewel hun onderliggende rechtvaardiging, in plaats van louter naar de norm zelf.
##### 3.2.3.4 Voornaamste rechtsknopen (of gezaghebbende handelingen)
De vraag welke formanten als interpretanda kunnen dienen, vereist keuzes. Het gezag van een formant, of zijn 'werfkracht', is niet volledig descriptief maar wordt bepaald door de overtuigende grond die het biedt voor een specifieke interpretatie in een concreet geval. Dit gezag kan voortkomen uit de wettelijke grondslag of andere redenen, zoals de onderliggende waarden.
> **Tip:** Het constructivisme benadrukt dat recht geen statisch product is, maar een dynamisch proces van vorming en interpretatie. De metafoor van het 'tapijt' en de 'rechtsknoop' helpt om deze dynamiek en de onderlinge verwevenheid van rechtsbronnen te begrijpen.
> **Tip:** Wees kritisch op de aanname dat de 'wil van de wetgever' eenduidig en objectief vaststelbaar is. Constructivisme biedt een framework om deze complexe vraag te benaderen vanuit verschillende perspectieven en met aandacht voor de evolutie van recht en maatschappij.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvinding | Het proces van het achterhalen en toepassen van het geldende recht in een specifiek geval. Dit omvat de interpretatie van rechtsregels en de afweging van verschillende juridische argumenten. |
| Exegetische visie | Een benadering van rechtsvinding die sterk de nadruk legt op de letterlijke tekst van de wet en de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, waarbij de interpretatie primair gericht is op de wil van de historische wetgever. |
| Wil van de wetgever | Het vermeende doel of de bedoeling die de wetgever had bij het opstellen van een wet. De interpretatie van deze wil is een centraal punt van discussie in verschillende rechtsfilosofische scholen. |
| Taalkundige uitleg | Een interpretatiemethode waarbij de betekenis van juridische teksten wordt bepaald aan de hand van de gangbare taalconventies en de letterlijke betekenis van de gebruikte woorden. |
| Systematische uitleg | Een interpretatiemethode die de rechtsregel plaatst binnen de bredere context van het rechtssysteem, waarbij de betekenis wordt afgeleid uit de samenhang met andere wettelijke bepalingen en algemene rechtsbeginselen. |
| Historische uitleg | Een interpretatiemethode die zich richt op de ontstaansgeschiedenis van de rechtsregel, inclusief parlementaire voorbereidingen en de maatschappelijke context ten tijde van de totstandkoming, om de oorspronkelijke bedoeling te achterhalen. |
| Absurditeitsbestrijdende uitleg | Een interpretatiemethode die tracht te voorkomen dat de toepassing van een rechtsregel tot onredelijke of absurde uitkomsten leidt, waarbij de rechter de regel interpreteert op een manier die dergelijke gevolgen vermijdt. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels met elkaar in strijd zijn, wat leidt tot een conflict dat opgelost moet worden door middel van hiërarchische of andere afstemmingsregels. |
| Onthullende kritiek | Een kritische benadering die de aannames en beperkingen van traditionele rechtsvindingstheorieën, zoals de exegetische visie, onderzoekt en ter discussie stelt. |
| Verredelijking | Het proces waarbij de interpretatie van de wil van de wetgever niet beperkt blijft tot de specifieke historische intentie, maar uitgaat van een rationele en redelijke wetgever die rekening houdt met de juridische context. |
| Actualisering | Het proces waarbij de interpretatie van een rechtsregel rekening houdt met de huidige maatschappelijke omstandigheden, waarden en behoeften, en niet uitsluitend met de oorspronkelijke bedoeling van de historische wetgever. |
| Gewild recht | Recht dat primair wordt gezien als een product van bewuste besluitvorming door rechtsvormers, met nadruk op autonomie en breuken met het verleden. |
| Gegroeid recht | Recht dat wordt beschouwd als een organisch gegroeid fenomeen, dat aansluiting zoekt bij bestaande structuren en tradities, en de autonomie van de rechtsvormer begrenst. |
| Constructivisme | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat recht niet een vaststaand product is, maar voortdurend wordt gevormd door menselijke handelingen en interpretaties. Het recht wordt gezien als een 'tapijt' van 'rechtsknopen'. |
| Rechtsknoop (formant) | Elke handeling die bijdraagt aan de inhoud van het recht, zoals wetgeving, rechtspraak of rechtsleer. Deze termen benadrukken dat recht niet losstaat van de toepassing ervan. |
| Actorpluralisme | De erkenning dat binnen een rechtsorde meerdere actoren betrokken zijn bij de vorming en interpretatie van recht, niet alleen de wetgever maar ook rechters, en diverse overheidslagen. |
| Oorsprongspluralisme | De erkenning dat de oorsprong van recht niet uitsluitend bij de staat ligt, maar ook kan voortkomen uit contractuele regelingen, gewoonten, en andere maatschappelijke bronnen. |
| Afstemmingspluralisme | De noodzaak om meer geavanceerde methoden te ontwikkelen voor het oplossen van conflicten tussen rechtsbronnen, aangezien de klassieke hiërarchische regels ontoereikend kunnen zijn in een pluralistisch systeem. |
| Hiërarchie der normen | Een concept dat stelt dat rechtsnormen in een hiërarchische structuur zijn geordend, waarbij hogere normen voorrang hebben boven lagere normen. Dit wordt binnen het constructivisme bekritiseerd als te abstract. |
| Waardenafweging | Het proces waarbij verschillende onderliggende waarden (zoals rechtszekerheid, menselijke waardigheid, gelijkheid) die ten grondslag liggen aan rechtsregels, worden afgewogen om tot een juridische beslissing te komen. |
Cover
MBV.docx
Summary
# De Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) en de verplichte BA Motorrijtuigenverzekering
Deze sectie geeft een gedetailleerd overzicht van de Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) en de bijbehorende verplichte Burgerlijke Aansprakelijkheidsverzekering (BA Motorrijtuigen), inclusief de doelstellingen, de reikwijdte, de uitzonderingen, de sancties bij niet-naleving, en de rol van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds.
## 1. De wet aansprakelijkheid motorrijtuigen (WAM) en het doel ervan
De Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) heeft tot primair doel de bescherming van slachtoffers van verkeersongevallen te verbeteren. Dit wordt gerealiseerd door middel van drie belangrijke pijlers:
* De verplichte BA Motorrijtuigenverzekering.
* Het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (BGWF) dat optreedt wanneer de BA-verzekeraar niet kan tussenkomen.
* De invoering van objectieve aansprakelijkheid ten aanzien van zwakke weggebruikers.
## 2. De verplichte BA motorrijtuigenverzekering
### 2.1 Wettelijk verplichte verzekering en ingangsdatum
De BA Motorrijtuigenverzekering is een wettelijk verplichte verzekering die onmiddellijk van kracht is. Voertuigen mogen pas aan het verkeer deelnemen nadat hun aansprakelijkheid is gedekt door een geldige verzekering bij een toegelaten verzekeraar. Het bewijs van een dergelijke verzekering is vereist bij de inschrijving van een voertuig.
### 2.2 Welke voertuigen vallen onder de verplichting?
#### 2.2.1 Motorvoertuigen
De WAM is van toepassing op rij- of voertuigen die:
* Bestemd zijn om zich over de grond te bewegen.
* Door mechanische kracht kunnen worden aangedreven.
* Niet aan spoorstaven gebonden zijn.
Voorbeelden hiervan zijn motorfietsen, auto's, bussen, vrachtwagens, bromfietsen (klasse A en B), quads, en bepaalde lichte gemotoriseerde voertuigen zoals Ligier en Aixam. Ook motorrijtuigen met rupsbanden of ski's vallen hieronder. Treinen en trams vallen niet onder de WAM, hoewel trams wel onder de regels voor zwakke weggebruikers kunnen vallen.
#### 2.2.2 Uitzonderingen op de verplichte verzekering
* **Elektrische fietsen met trapondersteuning tot 25 km/u en een maximaal vermogen van 250 watt** worden gelijkgesteld aan fietsen en zijn vrijgesteld van de verplichte BA-verzekering. De aansprakelijkheid wordt hierbij doorgaans gedekt door een BA Privéleven of Familiale verzekering.
* **Elektrische fietsen boven 25 km/u tot 45 km/u (Speed Pedelecs)** moeten ingeschreven worden en vereisen een helm. Indien deze fietsen autonoom kunnen rijden, vallen ze onder de WAM. Enkel trapondersteuning volstaat om onder de familiale verzekering te vallen.
* **Andere voortbewegingstoestellen** zoals monowheels, e-steps, en hoverboards zijn in beginsel vrijgesteld, tenzij ze autonoom kunnen rijden en aan de definitie van een motorvoertuig voldoen.
#### 2.2.3 Aanhangwagens
Aanhangwagens worden gelijkgesteld met motorrijtuigen wat betreft de verzekeringsplicht, ongeacht of ze gekoppeld zijn.
* **MTM (Maximaal Toegelaten Massa) < 750 kg:** Standaard meeverzekerd bij de BA Motorrijtuigenverzekering van de autopolis.
* **MTM > 750 kg:** Vereist een bijpremie, afhankelijk van het gewicht (tot maximaal 3.500 kg).
Indien een aanhangwagen gekoppeld is aan een trekkend voertuig op het moment van het schadegeval, dekt de BA-verzekering van het trekkend voertuig de aansprakelijkheid. Wanneer de aanhangwagen niet gekoppeld is, moet de BA-verzekering van de aanhangwagen zelf tussenkomen. In de praktijk is het vaak zo dat de BA van het trekkende voertuig ook de aanhangwagen dekt, zowel gekoppeld als niet-gekoppeld, tenzij anders bepaald.
### 2.3 Waar geldt de verzekeringsplicht?
De verzekeringsplicht geldt **overal**, inclusief op private terreinen.
**Uitzondering:** Voertuigen die op een privé-terrein worden gebruikt en waarvan het gebruik op de openbare weg niet is toegestaan (bv. niet-ingeschreven of niet-gehomologeerde voertuigen zoals tractoren, bulldozers, vorkheftrucks, zitmaaiers, raceauto's). Beide voorwaarden moeten gelijktijdig voldaan zijn.
### 2.4 Om welke risico's te dekken?
De verzekering dekt uitsluitend **'verkeersongevallen'**. Dit betekent dat het ongeval zich moet voordoen in het verkeer en verband moet houden met een verkeersrisico. Zelfs stilstaande of geparkeerde voertuigen kunnen deel uitmaken van het verkeer en een verkeersongeval veroorzaken.
* **Voorbeelden van verkeersongevallen:** Een inzittende die een portier opent tegen een fietser, een LPG-tank die ontploft bij het starten van een motor (zelfs in een privé-garage), of het verlies van lading tijdens het rijden.
* **Voorbeelden van geen verkeersongevallen:** Schade bij het laden van een voertuig, of schade door een windstoot aan een geparkeerd voertuig die geen verband houdt met een verkeersrisico.
### 2.5 Verplichting voor wie?
De verzekeringsplicht rust in principe op de **eigenaar** van het voertuig. Deze plicht kan echter geschorst worden als een andere persoon de verzekering afsluit. De eigenaar blijft echter strafrechtelijk aansprakelijk als de verzekeringsplicht niet wordt nageleefd.
**Vrijstellingen:** Bepaalde officiële instellingen, zoals de Staat, Gewesten, Gemeenschappen en de NMBS, zijn vrijgesteld van de verplichte verzekering. Zij kunnen er echter voor kiezen om een verzekering af te sluiten of de slachtoffers zelf te vergoeden.
## 3. Sancties bij niet-verzekering
Het niet naleven van de verzekeringsplicht kan leiden tot zware strafrechtelijke gevolgen, waaronder:
* Inbeslagname van het voertuig.
* Verkoop van het voertuig door de rechter indien geen bewijs van verzekering wordt voorgelegd.
* Gevangenisstraf (8 dagen tot 6 maanden).
* Geldboetes.
* Intrekking van het rijbewijs (8 dagen tot 5 jaar).
Deze straffen gelden voor de eigenaar, houders en bestuurders die wisten of konden weten dat het voertuig niet geldig verzekerd was.
## 4. Het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (BGWF)
Het BGWF treedt op als vangnet wanneer een motorrijtuig niet verzekerd is, de verzekeraar failliet is, of in andere specifieke gevallen. Het Fonds wordt gefinancierd door bijdragen van motorrijtuigenverzekeraars en heeft als hoofdtaken de vergoeding van slachtoffers en het informeren van benadeelden.
### 4.1 Gevallen van tussenkomst door het BGWF
Het BGWF komt tussen in de vergoeding van schade veroorzaakt door een motorrijtuig onderworpen aan de verplichte BA verzekering, in de volgende gevallen:
1. **Niet-verzekering:** Geen geldig contract afgesloten, of de verzekering werd geschorst of opgezegd.
2. **Niet-geïdentificeerd voertuig:** Eigenaar of verzekeringnemer is onbekend. Materiele schade wordt enkel vergoed bij aanzienlijke lichamelijke schade.
3. **Toevallig feit (overmacht):** Een onvoorzienbare, onweerstaanbare gebeurtenis, onafhankelijk van de menselijke wil.
* *Let op:* Niet alles wordt als overmacht beschouwd (bv. wild in de Ardennen).
* Bij overmacht is er geen aansprakelijkheid, maar de BA-verzekeraar moet toch tussenkomen voor lichamelijke schade en kledijschade van zwakke weggebruikers.
* Het BGWF vergoedt enkel schade aan derden, niet aan de bestuurder.
4. **Diefstal, geweldpleging of heling:** Indien de aansprakelijkheid van de dief/heler wordt aangetoond. De verzekeraar moet echter tussenkomen als de rechtmatige bestuurder/houder aansprakelijk wordt gesteld (bv. sleutels laten zitten).
5. **Faillietverklaring:** Van de verzekeraar.
6. **Buitenlandse verzekeraar:** Zonder vertegenwoordiger in België.
7. **Onvoldoende reactie verzekeraar:** Binnen drie maanden na een schadevergoedingsverzoek.
### 4.2 Vergoeding door het BGWF
Het Fonds vergoedt zowel **lichamelijke schade** als **stoffelijke schade**. Uitzonderingen hierop gelden bij niet-geïdentificeerde voertuigen (enkel aanzienlijke lichamelijke schade).
**Niet vergoed** worden onder andere:
* De aansprakelijke personen (tenzij als zwakke weggebruiker).
* Dieven, helers en medeplichtigen.
* Personen die de verzekeringsplicht niet hebben nageleefd of daarvan op de hoogte waren.
Het BGWF kan de betaalde vergoeding verhalen op de aansprakelijke derde.
### 4.3 Informatieopdracht van het BGWF (BMIC)
Het Belgian Motor Insurance Information Centre (BMIC), een afdeling van het BGWF, beheert een register met voertuiggegevens, verzekeringspolissen en schaderegelaars. Het verstrekt ook informatie aan benadeelde personen.
## 5. De bescherming van de zwakke weggebruiker (artikel 29bis WAM)
### 5.1 Begrip 'zwakke weggebruiker'
Dit omvat elke persoon die deelneemt aan het verkeer, **uitgezonderd** de bestuurder van een motorvoertuig. Voorbeelden zijn passagiers, voetgangers, fietsers, ruiters, skateboarders, en personen in mindervalidewagens.
### 5.2 Objectieve aansprakelijkheid
Sinds 1 januari 1995 genieten zwakke weggebruikers van een stelsel van objectieve aansprakelijkheid voor **lichamelijke schade** en **kledijschade** (indien er ook lichamelijke schade is). Dit betekent dat de aansprakelijke partij de schade moet vergoeden, ongeacht of er een fout is bewezen. Enkel schade die opzettelijk door zwakke weggebruikers ouder dan 14 jaar is veroorzaakt, wordt niet vergoed (bv. zelfmoord).
**Voorwaarden en bewijslast:**
* De zwakke weggebruiker moet **lichamelijke en kledijschade** bewijzen.
* De **'betrokkenheid' van een motorrijtuig** moet worden aangetoond. Dit is een ruim begrip, waarbij het voertuig een rol heeft gespeeld, ook onrechtstreeks. Contact met het voertuig of beweging ervan is niet altijd vereist.
* Het ongeval moet plaatsvinden op een plaats waar de verzekering verplicht is.
## 6. De minimumvoorwaarden van de BA Motorrijtuigenpolis
De wettelijk opgelegde voorwaarden voor de BA Motorrijtuigenverzekering zijn vastgelegd in een koninklijk besluit. Deze voorwaarden zijn van openbare orde en vormen de minimale waarborgen.
### 6.1 Welke voertuigen zijn verzekerd?
* Het **omschreven rijtuig** zoals vermeld in de bijzondere voorwaarden.
* Alles wat aan het motorrijtuig is gekoppeld, zoals **aanhangwagens**, wordt als onderdeel ervan beschouwd.
* **Tijdelijke vervangingsvoertuigen** en **nieuwe rijtuigen** (gedurende 16 dagen na overdracht) kunnen onder bepaalde voorwaarden ook gedekt zijn.
### 6.2 Het verzekeringsbewijs (groene/witte kaart)
Het verzekeringsbewijs, ook wel de groene of (sinds 01/07/2020) witte kaart genoemd, is een verplicht boorddocument dat het bestaan van de verzekering bewijst.
### 6.3 Territoriale uitgestrektheid
De landen waarvoor dekking wordt verleend, staan vermeld op het verzekeringsbewijs. Verzekeraars mogen enkel landen buiten de Europese Economische Ruimte (EER) doorstrepen. Voor niet-gedekte landen kan een grensverzekering nodig zijn. Binnen de EER is dekking gedurende de volledige duur van de overeenkomst gegarandeerd. Bij een schadegeval in het buitenland gelden de regels van het land waar het ongeval plaatsvond, tenzij de Belgische wetgeving gunstiger is.
### 6.4 Omvang van de dekking
De bedragen van de dekking zijn in principe **onbeperkt**, met enkele specifieke uitzonderingen zoals een maximumbedrag per vervoerde persoon voor kleding en bagage.
### 6.5 Personen waarvan de aansprakelijkheid is verzekerd
De verzekering dekt de aansprakelijkheid van:
* De **verzekeringnemer**.
* De **eigenaar** van het voertuig.
* Iedere **houder** (bv. huurder, garagehouder).
* Iedere **bestuurder**.
* Iedere **persoon die met het rijtuig wordt vervoerd** (voor zover het ongeval toe te schrijven is aan het gebruik van het motorrijtuig).
* Personen die burgerlijk aansprakelijk zijn voor de voorgaande personen (bv. werkgever).
* Personen die **toevallig een ander voertuig slepen** bij pech.
### 6.6 Personen waarvan de aansprakelijkheid niet is verzekerd
De aansprakelijkheid van personen die zich door **diefstal, geweld of heling** van het voertuig meester hebben gemaakt, is uitgesloten. Dit geldt ook voor carjacking en gebruiksdiefstal (joyriding). Het BGWF kan in deze gevallen tussenkomen.
De aansprakelijkheid van de **dief en heler** is uitgesloten.
### 6.7 Uitgesloten schade
* **Eigen schade aan het verzekerde voertuig** (kan wel via omniumverzekering).
* **Eigen schade aan gekoppelde voertuigen** (bv. aanhangwagen), met uitzondering van schade bij toevallig slepen bij pech.
* **Eigen beroepsmatig vervoerde goederen**.
* Schade veroorzaakt door **gebruik van het voertuig** (bv. loskomende lading).
* Deelname aan **toegelaten wedstrijden** (vereist aparte BA Organisatie-verzekering). Bij niet-toegelaten wedstrijden geldt de BA Motorrijtuigen, met verhaalsrecht van de verzekeraar op de bestuurder.
### 6.8 Verplichtingen van de verzekeringnemer en verzekerde
* Nauwkeurig meedelen van het risico en verzwaringen daarvan.
* Betalen van de premie.
* Aangeven van schadegevallen binnen de 8 dagen.
* Overmaken van gerechtelijke en buitengerechtelijke documenten binnen 48 uur.
* Zich onthouden van erkenning van aansprakelijkheid.
* Persoonlijk verschijnen indien de procedure dit vereist.
### 6.9 Verhaalrecht van de verzekeraar
De verzekeraar kan de betaalde schadevergoeding verhalen op de verzekeringnemer of de verzekerde in specifieke gevallen, zoals:
* **Niet-betaling van de premie** door de verzekeringnemer.
* **Opzettelijk verzwijgen of onjuist meedelen van het risico** (oorzakelijk verband niet vereist).
* **Opzettelijk veroorzaakt schadegeval** door de verzekerde.
* Schade veroorzaakt in **staat van dronkenschap** (of gelijkaardig).
* Gebruik van het rijtuig ten gevolge van **misbruik van vertrouwen, oplichting of verduistering**.
* Deelname aan **snelheidswedstrijden**.
* Voertuig voldoet niet aan **technische controle** (met causaal verband).
* Vervoer van **meer personen dan toegestaan**.
Er zijn beperkingen aan het verhaalbedrag, afhankelijk van de omvang van de schadevergoeding.
### 6.10 Opzegging door de verzekeraar na schadegeval
De verzekeraar mag het contract opzeggen na een schadegeval, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan (bv. betaling van schadevergoeding, foutaansprakelijkheid). De minimale opzegtermijn bedraagt drie maanden.
## 7. De opmaak van de polis
### 7.1 Formaliteiten bij het sluiten van de overeenkomst
Naast risicomededeling, zijn er formaliteiten zoals het opvragen van schadestatistieken, het invullen van een informatiefiche, het afleveren van het verzekeringsbewijs en het inschrijven van het voertuig.
### 7.2 Hoe wordt de premie bepaald?
De premie wordt bepaald op basis van diverse factoren, waaronder:
* Merk en type wagen.
* Kilowatt (kW) of paardenkracht (pk).
* Gebruik van het voertuig (privé, beroepsdoeleinden).
* Beroep en woonplaats van de verzekeringnemer.
* Waarborgen (bv. rechtsbijstand, omnium).
* Aantal gereden kilometers per jaar.
* Leeftijd en rijbewijsdatum van de hoofdbestuurder.
* CO2-uitstoot.
* Veiligheidsvoorzieningen.
* Schadeverleden (bonus-malus systeem).
* Aantal zitplaatsen.
Het **bonus-malus systeem** beloont goede bestuurders met premiekortingen en bestraft slechte bestuurders met premieverhogingen na een schadegeval in fout. Elk verzekeringsjaar zonder schadegeval moet bewezen worden.
### 7.3 Het voertuig inschrijven
Voertuigen kunnen vaak via online toepassingen (zoals WEBDIV) worden ingeschreven. Voor ingevoerde voertuigen uit het buitenland zijn er specifieke procedures.
### 7.4 Het verzekeringsbewijs
De afgifte van het verzekeringsbewijs gebeurt doorgaans pas na betaling van de premie. Een voorlopig verzekeringsbewijs biedt echter juridische dekking in afwachting van de definitieve overeenkomst.
## 8. De waarborgen
### 8.1 Wettelijk verplichte waarborgen
* **Burgerlijke Aansprakelijkheid (BA)**
* **Rechtsbijstand**
### 8.2 Facultatieve waarborgen
* **Omnium** (volledig, klein/mini/beperkt)
* **Pechverhelping**
* **Lichamelijke ongevallen / bestuurdersverzekering**
### 8.3 De rechtsbijstand
Deze waarborg biedt administratieve en juridische hulp na een ongeval of verkeersovertreding. Dit omvat expertisekosten, strafrechtelijke borgstelling in het buitenland, erelonen van advocaten en deurwaarders, en voorschotten op vrijstellingen. Uitsluitingen zijn onder meer boetes, opzet en deelname aan races.
### 8.4 De omniumverzekering
De omniumverzekering dekt schade aan het verzekerde voertuig zelf. Er zijn verschillende vormen, zoals de volledige omnium (eigen schade, brand, diefstal, glasbreuk, natuurkrachten) en de kleine omnium (alles behalve eigen schade).
* **Waarde van het verzekerde voertuig:** Cataloguswaarde, aankoopwaarde of factuurwaarde, en de waarde conform expertise.
* **Franchise:** Het deel van de schade dat voor eigen rekening blijft (vast, of een Engelse franchise).
* **Vergoedingssystemen:** Vergoeding in aangenomen waarde (met afschrijving) of werkelijke waarde (onmiddellijke afschrijving).
### 8.5 Lichamelijke Ongevallen / Bestuurdersverzekering
Deze verzekering beschermt de bestuurder bij overlijden, blijvende invaliditeit of medische kosten. De bestuurder kan zijn eigen schade immers niet verhalen op de tegenpartij of zijn BA-verzekering. Passagiers genieten reeds bescherming als zwakke weggebruiker.
## 9. De schaderegeling
### 9.1 Het Europees Aanrijdingsformulier (EAF)
Het EAF moet **altijd** worden ingevuld bij een ongeval voor rechtszekerheid en een snellere afhandeling. Het is een internationaal standaarddocument. Bij onenigheid over de toedracht moet het EAF niet worden ondertekend.
### 9.2 De RDR-Conventie (Reglement Direct)
De RDR-conventie maakt een snelle afhandeling van materiële schade mogelijk, waarbij de verzekeraar van het slachtoffer de schade regelt namens de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Dit is van toepassing indien het ongeval aan strikte voorwaarden voldoet (bv. in België gebeurd, met contact, tussen geïdentificeerde motorvoertuigen, onbetwistbare aansprakelijkheid).
### 9.3 De Expertiseovereenkomst (EO)
Wanneer niet aan alle voorwaarden voor de RDR-conventie is voldaan, kan de Expertiseovereenkomst van toepassing zijn. Hierbij is een vermoeden van aansprakelijkheid vereist, en de schade mag een bepaald bedrag niet overschrijden.
### 9.4 Afhandeling volgens gemeen recht
Indien geen van de bovenstaande conventies van toepassing is, wordt de schade afgehandeld volgens het gemeen recht, waarbij de eisende partij de schade en de aansprakelijkheid moet bewijzen.
### 9.5 Totaal verlies
Bij economisch of technisch totaal verlies wordt de waarde voor ongeval, de wrakwaarde, de BTW, derving, en eventuele andere kosten vergoed. De BIV (Belasting op InVerkeerstelling) moet ook worden vergoed om de aanschaf van een gelijkaardig voertuig mogelijk te maken.
### 9.6 De bestuurdersverzekering (vervolg)
De vergoeding wordt berekend volgens het gemeen recht, waarbij de werkelijke schade wordt vergoed tot het bedrag vermeld in de bijzondere voorwaarden (bv. kapitaal overlijden, kapitaal invaliditeit, behandelingskosten).
---
# Het Belgisch Gemeenschappelijk Waarborgfonds (BGWF)
Het Belgisch Gemeenschappelijk Waarborgfonds (BGWF) speelt een cruciale rol in het verzekeringslandschap voor motorrijtuigen door te fungeren als vangnet voor slachtoffers wanneer de gebruikelijke verzekeringsmechanismen tekortschieten.
## 2. Rol en opdrachten van het BGWF
De opdrachten en de voorwaarden voor de tussenkomst van het BGWF worden geregeld door de wet van 21 november 1989. Het Fonds wordt gefinancierd door bijdragen van motorrijtuigenverzekeraars, gebaseerd op hun premieontvangsten in deze tak.
### 2.1 De twee belangrijkste opdrachten
De primaire functies van het BGWF zijn:
* **Schadevergoeding aan slachtoffers:** Het vergoeden van schade die is veroorzaakt door een motorrijtuig dat onderworpen is aan de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering (BA Motorrijtuigen), in specifieke gevallen bepaald door de wet.
* **Informatieverstrekking aan slachtoffers:** Het informeren van benadeelde personen over hun rechten en de mogelijke procedures.
### 2.2 Bijkomende opdrachten
Naast de kernopdrachten heeft het BGWF ook andere taken, waaronder:
* Het identificeren van niet-verzekerde voertuigen.
* Het verzorgen van het secretariaat van het Tariferingsbureau.
## 3. Vergoedingsopdracht van het BGWF
Het BGWF komt tussen om de schade veroorzaakt door een motorrijtuig dat onderworpen is aan de verplichte BA-verzekering te vergoeden, voornamelijk in de volgende situaties:
### 3.1 Gevallen van tussenkomst
1. **Niet-verzekering:** Dit doet zich voor wanneer er geen geldig verzekeringscontract is afgesloten, of wanneer de bestaande verzekering is geschorst of opgezegd.
2. **Niet-geïdentificeerd voertuig:** Een voertuig is niet geïdentificeerd wanneer de eigenaar of de verzekeringnemer onbekend is. In dit geval treedt het Fonds in de plaats van de aansprakelijke persoon. Als de niet-identificatie enkel de bestuurder betreft, maar niet het motorrijtuig, blijft de WAM-verzekeraar wel verplicht tot vergoeding.
> **Tip:** Materiële schade wordt in dit geval enkel vergoed bij aanzienlijke lichamelijke schade.
3. **Toevallig feit (overmacht) bij de veroorzaker:** Overmacht is een gebeurtenis die onafhankelijk is van de menselijke wil, onvoorzienbaar en onweerstaanbaar. Klassieke voorbeelden zijn een plotselinge hartstilstand van de bestuurder, of schade door een erkende natuurramp (storm, overstroming). Echter, niet alles wordt als overmacht beschouwd; zo kan wild dat plots op de weg verschijnt in de Ardennen wel als overmacht gelden, maar in een stedelijke omgeving minder snel.
> **Let op:** Bij toeval en overmacht is er geen aansprakelijkheid. De BA Motorrijtuigen-verzekeraar hoeft de slachtoffers dan niet te vergoeden, behalve voor lichamelijke schade en kledijschade van zwakke weggebruikers.
> **Tip:** Het BGWF vergoedt enkel schade aan derden, niet aan de bestuurder van het ongeval. De passagiers worden wel vergoed.
4. **Diefstal, geweldpleging of heling:** Het Fonds komt tussen als de aansprakelijkheid van de dief of heler aangetoond kan worden. Echter, de normaal rechtmatige bestuurder of houder van het voertuig moet wel worden vergoed door de BA Motorrijtuigen-verzekeraar als deze aansprakelijk wordt gesteld na diefstal (bv. door de sleutels in het contact te laten).
5. **Faillietverklaring:** Indien de verzekeraar van het aansprakelijke voertuig failliet gaat.
6. **Buitenlandse verzekeraar zonder vertegenwoordiger:** Als een buitenlandse verzekeraar geen vertegenwoordiger heeft aangesteld voor schadeafhandeling in België.
7. **Geen reactie van de verzekeraar:** Wanneer de verzekeraar niet adequaat reageert binnen drie maanden na een verzoek tot schadevergoeding.
### 3.2 Vergoeding van de slachtoffers
Het BGWF vergoedt de volledige lichamelijke en materiële schade, met de volgende uitzonderingen:
* **Bij een niet-geïdentificeerd voertuig:** Materiële schade wordt enkel vergoed bij aanzienlijke lichamelijke letsels.
* **Uitgesloten personen:** Personen die door het modelcontract zijn uitgesloten (bv. de aansprakelijke zelf, tenzij als zwakke weggebruiker), dieven, helers en hun medeplichtigen, personen die de verzekeringsplicht niet zijn nagekomen of daarvan op de hoogte waren.
Het BGWF heeft het recht om het volledige bedrag van de vergoeding te verhalen op de aansprakelijke derde.
## 4. Informatieopdracht van het BGWF
Het BGWF, via haar afdeling het BMIC (Belgian Motor Insurance Information Center), houdt een register bij met gedetailleerde informatie over voertuigen en verzekeringen.
### 4.1 Het BMIC register
Dit register bevat onder andere:
* Inschrijvingsnummer voertuig en geldigheidsduur.
* Naam en adres van de inschrijver.
* Kenmerken van het voertuig (merk, type, chassisnummer, etc.).
* Verzekeringspolisnummers en einddatums.
* Gegevens van verzekeringsondernemingen en aangestelde schade-experts.
* Lijsten van voertuigen waarvoor een uitzondering geldt op de verplichte verzekering en de verantwoordelijke instanties.
* Identificatie van schade-experts in de Europese Economische Ruimte.
### 4.2 Wie kan zich tot het Fonds wenden?
Elke partij die betrokken is bij een verkeersongeval, inclusief hun rechthebbenden, kan zich tot het Fonds wenden. Dit geldt ook voor rechtspersonen, instellingen, organisaties met een recht van indeplaatsstelling of een eigen recht ingevolge het ongeval. Tevens kunnen gelijkaardige buitenlandse informatiecentra binnen de EER en buitenlandse centra die gebonden zijn door beroepsgeheim een beroep doen op het Fonds.
## 5. Het Tariferingsbureau
Het Tariferingsbureau heeft als doel het voorkomen van niet-verzekering. Het stelt de premie en verzekeringsvoorwaarden vast voor personen die bij minstens drie verzekeraars werden geweigerd, of die zich enkel tegen te hoge premies of te hoge vrijstellingen kunnen verzekeren. Elke verzekeraar is verplicht de consument hierover te informeren. Het Bureau zelf is geen verzekeraar, maar een orgaan bestaande uit vertegenwoordigers van verzekeraars en consumenten, met een onafhankelijke voorzitter. De effectieve dossiers worden beheerd door wisselende verzekeraars.
## 6. Artikel 29bis: De zwakke weggebruiker
Dit artikel beschermt zwakke weggebruikers door middel van een stelsel van objectieve aansprakelijkheid.
### 6.1 Begrip 'zwakke weggebruikers'
Dit omvat elke persoon die deelneemt aan het verkeer, met uitzondering van de bestuurder van een motorvoertuig. Voorbeelden zijn voetgangers, fietsers, ruiters, skaters, en mindervaliden in een gemotoriseerde mindervalidewagen.
### 6.2 Bescherming van zwakke weggebruikers
Zij genieten sinds 1 januari 1995 van objectieve aansprakelijkheid voor lichamelijke schade, inclusief functionele protheses of overlijden, en voor kledijschade indien er ook lichamelijke schade is. Andere schade kan op basis van het gemeen recht, dus op basis van een fout, worden verhaald.
* **Principe van objectieve aansprakelijkheid:** De verplichting om schade te vergoeden, zelfs zonder schuld van de derde partij.
* **Vereist bewijs:** Enkel schade en een causaal verband met de feiten hoeven bewezen te worden; een fout niet.
Dit stelsel is van toepassing op schade toegebracht door motorrijtuigen, gelijkgestelde voertuigen, spoorvoertuigen, en rolstoelen met eigen aandrijving.
> **Tip:** Zelfs indien de zwakke weggebruiker zelf aansprakelijk is voor het ongeval, of bij zware fout, wordt hij vergoed voor lichamelijke en kledijschade.
### 6.3 Uitzonderingen op de bescherming van zwakke weggebruikers
Enkel schade die opzettelijk door zwakke weggebruikers ouder dan 14 jaar is veroorzaakt, wordt niet vergoed. Dit geldt bij bewust uitgelokte zelfverminking of zelfmoord. In geval van krankzinnigheid is er doorgaans geen sprake van vrijwillige schade.
### 6.4 Voorwaarden en bewijslast voor de zwakke weggebruiker
De zwakke weggebruiker moet het volgende bewijzen:
* De lichamelijke en kledijschade.
* De 'betrokkenheid' van een motorrijtuig. Dit is ruim, waarbij het voertuig een rol heeft gespeeld, ook onrechtstreeks. Er is geen contact nodig, noch moet het voertuig in beweging zijn. Het motorrijtuig moet zich op een plaats bevinden waar de verzekering verplicht is.
**Voorbeelden van situaties waarbij het BGWF tussenkomt:**
* Een auto geeft geen voorrang aan een fietser.
* Een voetganger wordt aangereden door een bromfiets na het oversteken op rood licht.
* Een fietser botst tegen een stilstaande wagen.
* Een ruiter te paard schrikt van een voorbijrijdende vrachtwagen.
* Een fietser botst met een invalidewagen, elektrische fiets of step.
---
# Artikel 29bis: de zwakke weggebruiker en objectieve aansprakelijkheid
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over Artikel 29bis: de zwakke weggebruiker en objectieve aansprakelijkheid.
## 3. Artikel 29bis: de zwakke weggebruiker en objectieve aansprakelijkheid
Dit hoofdstuk behandelt de bescherming die zwakke weggebruikers genieten via het systeem van objectieve aansprakelijkheid, de voorwaarden hiervoor en de geldende uitzonderingen.
### 3.1 Het begrip 'zwakke weggebruiker'
Onder 'zwakke weggebruikers' wordt verstaan:
* Iedere persoon die deelneemt aan het verkeer, met uitzondering van de bestuurder van een motorvoertuig.
* Voorbeelden hiervan zijn passagiers, voetgangers, fietsers, ruiters, personen op een skateboard of rolschaatsen.
* Personen die zich verplaatsen in een motorisch aangedreven mindervalidewagen worden wettelijk gelijkgesteld aan zwakke weggebruikers.
### 3.2 Bescherming van de zwakke weggebruikers: objectieve aansprakelijkheid
Sinds 1 januari 1995 genieten zwakke weggebruikers een speciaal beschermingsstelsel: de objectieve aansprakelijkheid. Dit stelsel geldt voor:
* **Lichamelijke schade:** Dit omvat schade als gevolg van lichamelijke letsels, inclusief functionele protheses, of overlijden.
* **Kledijschade:** Deze schade wordt vergoed indien er ook sprake is van lichamelijke schade.
Schade die niet onder lichamelijke schade of kledijschade valt, kan enkel op basis van het gemeen recht (foutaansprakelijkheid) worden verhaald.
#### 3.2.1 Principe van objectieve aansprakelijkheid
Het principe van objectieve aansprakelijkheid houdt in dat de aansprakelijke partij verplicht is schade te vergoeden, zelfs indien deze partij geen burgerlijke fout heeft begaan. De wetgever stelt de derde partij aansprakelijk zonder dat er een bewijs van fout geleverd hoeft te worden.
* **Definitie:** Aansprakelijkheid zonder dat een burgerlijke fout bewezen moet worden.
* **Doel:** Vooral de fysieke bescherming van specifieke benadeelden.
* **Te bewijzen:** Enkel de schade en het oorzakelijk verband met de feiten zijn vereist; een fout hoeft niet bewezen te worden.
Dit aansprakelijkheidsstelsel wordt geregeld door de wet van 21 november 1989 (WAM) en is van toepassing op schade toegebracht door:
* Motorrijtuigen en daarmee gelijkgestelde voertuigen die onderworpen zijn aan de WAM-verzekeringsplicht.
* Spoorvoertuigen.
Rolstoelen met eigen aandrijving die door gehandicapten in het verkeer worden gebracht, vallen buiten deze definitie, aangezien zij zelf tot de groep van de zwakke weggebruikers behoren.
#### 3.2.2 Vergoeding en bewijslast voor de zwakke weggebruiker
De zwakke weggebruiker of diens rechthebbende wordt voor lichamelijke en kledijschade vergoed:
* Zonder dat de burgerlijke fout van de aansprakelijk gestelde persoon bewezen moet worden.
* Ook indien de zwakke weggebruiker zelf aansprakelijk is voor het ongeval.
* Ook in geval van zware fout van de aansprakelijke partij.
**Voorwaarden en bewijslast:**
Om vergoed te worden, moet de zwakke weggebruiker of diens erfgerechtigde het volgende bewijzen:
1. **De lichamelijke en kledijschade.**
2. **De 'betrokkenheid' van een motorrijtuig:** Dit is een ruim begrip. Het volstaat dat een voertuig een rol heeft gespeeld in het verkeersongeval, zelfs onrechtstreeks. Het is niet vereist dat er contact is tussen het slachtoffer en het voertuig, noch dat het voertuig in beweging is.
3. **Intentie van deelname aan het verkeer:** Er is sprake van een ongeval in het verkeer indien het motorrijtuig zich op het ogenblik van het ongeval bevond op een plaats waar de verzekering verplicht is.
> **Voorbeeld:** Een ruiter te paard schrikt van een voorbijrijdende vrachtwagen en valt. De vrachtwagen is betrokken bij het ongeval, ook al is er geen fysiek contact geweest.
#### 3.2.3 Uitzonderingen op de objectieve aansprakelijkheid
De objectieve aansprakelijkheid geldt niet, en de schade wordt dus niet vergoed, in de volgende gevallen:
* **Opzettelijk veroorzaakte schade door zwakke weggebruikers ouder dan 14 jaar:** Er is sprake van opzet als de zwakke weggebruiker het ongeval en de gevolgen ervan bewust heeft uitgelokt. Dit betreft concreet opzettelijk veroorzaakte zelfverminking en zelfmoord. Bij krankzinnigheid is er doorgaans geen sprake van vrijwillige schade.
> **Tip:** Het bewijzen van 'opzet' is cruciaal. Gewone nalatigheid of zelfs een grove fout van de zwakke weggebruiker leidt niet tot uitsluiting van vergoeding voor lichamelijke en kledijschade.
### 3.3 Betrokkenheid van motorrijtuigen en gelijkgestelde voertuigen
De objectieve aansprakelijkheid is van toepassing op schade veroorzaakt door:
* Motorrijtuigen en daarmee gelijkgestelde voertuigen die onder de WAM-verzekeringsplicht vallen.
* Spoorvoertuigen.
#### 3.3.1 Gelijkstelling met motorrijtuigen
Aanhangwagens worden gelijkgesteld met motorrijtuigen wat betreft de verzekeringsplicht, zelfs indien ze niet gekoppeld zijn aan een motorvoertuig.
* MTM (Maximum Totaal Massa) < 750 kg: Standaard meeverzekerd bij de BA Motorvoertuigen van de autopolis.
* MTM > 750 kg: Een bijpremie kan vereist zijn, afhankelijk van het gewicht (tot maximaal 3.500 kg).
Indien een aanhangwagen gekoppeld is aan een trekkend voertuig, dekt de BA-verzekering van het trekkende voertuig de aansprakelijkheid. Indien de aanhangwagen niet gekoppeld is op het moment van het schadegeval, dekt de BA-verzekering van de aanhangwagen zelf de aansprakelijkheid. In de praktijk verzekeren veel BA-verzekeringen van trekkende voertuigen ook de aanhangwagen, ongeacht of deze gekoppeld is.
#### 3.3.2 Situaties die als 'betrokkenheid' worden beschouwd
De betrokkenheid van een motorrijtuig kan ook onrechtstreeks zijn. Enkele voorbeelden zijn:
* Een voetganger die valt tegen een aanhangwagen.
* Een fietser die valt als gevolg van de luchtverplaatsing veroorzaakt door een passerende vrachtwagen.
* Een ruiter te paard die opschrikt door een voorbijrijdende vrachtwagen.
> **Tip:** Het begrip 'betrokkenheid' is dus breed en vereist geen fysiek contact. De aanwezigheid van het motorvoertuig in het verkeersgebeuren is voldoende.
### 3.4 Vergoeding door het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (BGWF)
Het BGWF treedt tussenkomst in de vergoeding van schade veroorzaakt door een motorrijtuig onderworpen aan de verplichte BA-verzekering, met name in de volgende gevallen:
1. **Niet-verzekering:** Indien er geen geldig verzekeringscontract werd gesloten, of indien de verzekering werd geschorst of opgezegd.
2. **Niet-geïdentificeerd voertuig:** Wanneer de eigenaar of verzekeringnemer van het voertuig niet gekend is.
3. **Toevallig feit (overmacht) in hoofde van de veroorzaker:** Een gebeurtenis die onafhankelijk is van de menselijke wil, onvoorzienbaar en onweerstaanbaar is. Klassieke voorbeelden zijn een plotselinge hartstilstand van de bestuurder of schade door erkende natuurrampen.
> **Belangrijk:** Het BGWF vergoedt enkel schade aan derden (niet aan de bestuurder zelf, tenzij als zwakke weggebruiker). Bij niet-geïdentificeerde voertuigen wordt materiële schade enkel vergoed bij aanzienlijke lichamelijke schade.
#### 3.4.1 Specifieke gevallen van tussenkomst van het BGWF
* **Diefstal, geweldpleging of heling:** Het BGWF komt tussen indien de aansprakelijkheid van de dief of heler wordt aangetoond. Echter, indien de rechtmatige bestuurder of houder aansprakelijk wordt gesteld bij diefstal (bijvoorbeeld door sleutels te laten zitten), moet de BA-verzekeraar tussenkomen.
* **Faillietverklaring:** Indien de verzekeraar failliet gaat.
* **Buitenlandse verzekeraar zonder vertegenwoordiger:** Indien een buitenlandse verzekeraar geen vertegenwoordiger heeft belast met de schadeafhandeling.
* **Onvoldoende reactie van de verzekeraar:** Indien de verzekeraar niet binnen drie maanden reageert op een verzoek tot schadevergoeding.
### 3.5 Verzekeringsplicht en sancties
De verzekeringsplicht geldt overal, ook op private terreinen (vanaf april 2024).
**Vrijstellingen:**
* Voertuigen op privéterrein waarvan het gebruik op de openbare weg niet is toegestaan (bv. niet-ingeschreven of niet-gehomologeerde voertuigen zoals tractors, bulldozers, vorkheftrucks). Beide voorwaarden moeten gelijktijdig vervuld zijn.
**Sancties bij niet-verzekering:**
Het niet naleven van de verzekeringsplicht kan leiden tot:
* Inbeslagname van het voertuig.
* Verkoop van het voertuig bij rechterlijk bevel.
* Gevangenisstraf en geldboetes.
* Intrekking van het rijbewijs.
Deze sancties gelden voor de eigenaar, maar ook voor houders en bestuurders die wisten of konden weten dat het voertuig niet verzekerd was.
### 3.6 De Minimumvoorwaarden van de BA Motorrijtuigen
De minimumvoorwaarden voor de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen zijn vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 14 december 1992, recentelijk vervangen door de minimumvoorwaarden van 2018 en 2019. Deze voorwaarden vormen de minimale waarborgen, zijn van openbare orde en kunnen enkel worden afgeweken ten voordele van de verzekeringnemer, verzekerden of derden.
#### 3.6.1 Welke voertuigen zijn verzekerd?
De dekking geldt voor:
* Het in de bijzondere voorwaarden omschreven motorrijtuig.
* Alles wat aan het motorrijtuig is gekoppeld (wordt als onderdeel beschouwd).
* Tijdelijke vervangingsvoertuigen onder strikte voorwaarden.
* Nieuwe voertuigen gedurende 16 dagen na overdracht van het omschreven rijtuig.
#### 3.6.2 Welke risico's worden gedekt?
De verzekering dekt 'verkeersongevallen', dat wil zeggen ongevallen die verband houden met een verkeersrisico. Dit omvat ook stilstaande of geparkeerde voertuigen.
* **Geen verkeersongevallen:** Schade die geen verband houdt met verkeersrisico's (bv. schade tijdens het laden van een voertuig op privé-terrein).
#### 3.6.3 Wie is aansprakelijk en verzekerd?
De verzekering dekt de aansprakelijkheid van:
* De verzekeringnemer.
* De eigenaar van het omschreven rijtuig.
* Iedere houder (feitelijke heerschappij).
* Iedere bestuurder (degene die het voertuig bestuurt of in beweging brengt).
* Iedere persoon die met het rijtuig wordt vervoerd (voor zover het ongeval toe te schrijven is aan het gebruik van het motorrijtuig).
* Personen die burgerlijk aansprakelijk zijn voor bovenvermelde personen (bv. werkgevers).
* Personen die toevallig een ander voertuig slepen bij pech.
#### 3.6.4 Wie is niet verzekerd?
* Degenen die zich door diefstal, geweld of heling meester hebben gemaakt van het voertuig.
> **Tip:** De bewijslast voor diefstal, geweld of heling ligt bij de verzekeraar.
#### 3.6.5 Uitgesloten schade
* Eigen schade aan het verzekerde voertuig.
* Schade aan beroepsmatig vervoerde goederen.
* Schade veroorzaakt door vervoerde goederen die loskomen, tenzij het voertuig in beweging is.
* Deelname aan toegelaten wedstrijden (hiervoor is een aparte BA Organisatie-verzekering vereist).
### 3.7 De schadeafhandeling
#### 3.7.1 Europese Aanrijdingsformulier (EAF)
* **Wanneer in te vullen:** Altijd, zelfs indien de politie ter plaatse komt.
* **Indienen:** Zo snel mogelijk, idealiter binnen 8 dagen.
* **Verplichting:** Niet verplicht, maar sterk aanbevolen voor eenvoud en rechtszekerheid.
* **Belangrijk:** Niet ondertekenen bij niet-akkoord. De schets primeert boven de toedracht.
#### 3.7.2 De RDR-Conventie (Reglement Direct)
Dit systeem maakt snelle afhandeling van schade mogelijk doordat de eigen verzekeraar van het slachtoffer de schade regelt.
* **Voorwaarden:** Ongeval gebeurde in België, met contact, tussen geïdentificeerde motorvoertuigen, met een maximale schade van 25.000 euro exclusief BTW. De aansprakelijkheid moet onbetwistbaar vastliggen.
#### 3.7.3 De Expertise Overeenkomst (EO)
Wordt toegepast wanneer niet aan alle voorwaarden voor de RDR-conventie is voldaan. Er is een vermoeden van aansprakelijkheid vereist en de schade mag niet meer bedragen dan 8.500 euro.
#### 3.7.4 Afhandeling volgens gemeen recht
Dit geldt wanneer de RDR of EO niet van toepassing is, bijvoorbeeld bij ongevallen in het buitenland of bij complexe aansprakelijkheidsgeschillen. De eisende partij moet zowel de schade als de aansprakelijkheid bewijzen.
#### 3.7.5 Totaal verlies
* **Economisch totaal verlies:** Kostprijs herstelling > (waarde voor ongeval – wrakwaarde).
* **Technisch totaal verlies:** Technisch niet mogelijk om de wagen te herstellen.
Bij totaal verlies worden de waarde voor ongeval, wrakwaarde, BTW, derving, huurwagenkosten, staangeld, depannagekosten en BIV vergoed.
---
# De Minimumvoorwaarden van de BA Motorrijtuigenverzekering
Dit document belicht de essentiële vereisten en dekkingen van de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen (BA Motorrijtuigen), inclusief de bescherming van zwakke weggebruikers.
## 4. De minimumvoorwaarden van de BA motorrijtuigenverzekering
De BA Motorrijtuigenverzekering is een wettelijk verplichte verzekering die tot doel heeft slachtoffers van verkeersongevallen beter te beschermen. De kern van deze verplichting wordt gevormd door drie pijlers: de verplichte BA-verzekering zelf, het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (BGWF) voor gevallen waarin de BA-verzekeraar niet kan tussenkomen, en de objectieve aansprakelijkheid ten opzichte van zwakke weggebruikers.
### 4.1 Wettelijk verplichte verzekering
#### 4.1.1 Verplichting en reikwijdte
De verplichting tot het afsluiten van een BA Motorrijtuigenverzekering is onmiddellijk van kracht. Motorrijtuigen mogen pas tot het verkeer worden toegelaten indien hun aansprakelijkheid vooraf is gedekt door een geldige verzekering bij een toegelaten verzekeraar. Dit betekent dat een verzekeringsaanvraag noodzakelijk is vóór de inschrijving van het voertuig en het verkrijgen van een nummerplaat.
#### 4.1.2 Welke voertuigen zijn verzekeringsplichtig?
De wet is van toepassing op 'motorrijtuigen', gedefinieerd als rij- of voertuigen:
* Bestemd om zich over de grond te bewegen.
* Aangedreven door een mechanische kracht.
* Niet gebonden aan spoorstaven.
Voorbeelden hiervan zijn motorfietsen, auto's, bussen, vrachtwagens, bromfietsen (klasse A en B), quads, en bepaalde gemotoriseerde rijdende toestellen. Treinen en trams vallen buiten de WAM, hoewel trams wel onderworpen zijn aan de regels voor zwakke weggebruikers.
**Uitzonderingen:**
* Elektrische fietsen met trapondersteuning tot 25 km/u en een maximumvermogen van 250 watt zijn vrijgesteld; ze worden gelijkgesteld aan fietsen en vallen onder de familiale verzekering.
* Fietsen met trapondersteuning boven 25 km/u en tot 45 km/u (Speed Pedelecs) moeten ingeschreven worden. Indien ze autonoom kunnen rijden, vallen ze onder de WAM; anders volstaat de familiale verzekering.
* Andere voortbewegingstoestellen zoals monowheels, e-steps en hoverboards kunnen ook vrijgesteld zijn, afhankelijk van hun specifieke kenmerken.
#### 4.1.3 Aanhangwagens
Aanhangwagens worden voor de verzekeringsplicht gelijkgesteld met motorrijtuigen.
* **MTM < 750 kg:** Standaard meeverzekerd bij de BA Motorvoertuigenverzekering van de autopolis.
* **MTM > 750 kg:** Vereist een bijpremie, afhankelijk van het gewicht (tot maximaal 3.500 kg).
**Dekking aanhangwagens:**
* **Gekoppeld:** De BA-verzekering van het trekkend voertuig dekt de aansprakelijkheid.
* **Niet gekoppeld:** De BA-verzekering van de aanhangwagen zelf moet tussenkomen.
In de praktijk verzekeren de meeste BA-verzekeringen van trekkende voertuigen ook de aanhangwagen, zowel gekoppeld als ontkoppeld, met uitzondering van specifieke gevallen.
#### 4.1.4 Plaats van het ongeval
De verzekeringsplicht geldt **overal**, ook op private terreinen.
**Vrijstelling:** Voertuigen op private terreinen die niet voor gebruik op de openbare weg zijn toegelaten (bv. niet-ingeschreven/niet-gehomologeerde voertuigen zoals tractors, bulldozers, vorkheftrucks, zitmaaiers, raceauto's). Beide voorwaarden (privéterrein én gebruik op openbare weg niet toegestaan) moeten gelijktijdig vervuld zijn.
#### 4.1.5 Welke risico's worden gedekt?
De verzekering dekt enkel **verkeersongevallen**, dit wil zeggen ongevallen die verband houden met een verkeersrisico. Het begrip 'verkeer' is ruim, en omvat ook stilstaande of geparkeerde voertuigen die een verkeersongeval kunnen veroorzaken.
**Voorbeelden van verkeersongevallen:**
* Inzittende opent portier bij uitstappen tegen fietser/auto.
* Ontploffing LPG-tank bij starten motor (ook in privégarage).
* Verlies van lading tijdens het rijden.
**Ongevallen die GEEN verkeersongevallen zijn:**
* Schade tijdens het laden van een motorrijtuig (bv. vallende bagagekoffer).
* Schade door een windstoot aan een surfplank op een bagagedrager van een geparkeerd voertuig.
#### 4.1.6 Verzekeringsplicht voor wie?
De verzekeringsplicht rust in principe op de **eigenaar** van het voertuig. Deze verplichting wordt echter geschorst als een andere persoon de overeenkomst heeft afgesloten. De eigenaar blijft strafrechtelijk aansprakelijk bij niet-naleving.
**Vrijstellingen:**
* Staat, Gewesten, Gemeenschappen, NMBS, etc. Deze instellingen kunnen zelf verzekeren of slachtoffers vergoeden.
#### 4.1.7 Sancties bij niet-verzekering
Niet-naleving van de verzekeringsplicht kan leiden tot:
* Inbeslagname en verkoop van het voertuig.
* Gevangenisstraf (8 dagen tot 6 maanden).
* Geldboetes.
* Intrekking van het rijbewijs (8 dagen tot 5 jaar).
Deze sancties gelden voor eigenaars, houders en bestuurders die wisten of konden weten van de niet-verzekering.
#### 4.1.8 Het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (BGWF)
Het BGWF vergoedt slachtoffers wanneer een BA-verzekeraar niet kan tussenkomen. Het wordt gefinancierd door de motorrijtuigenverzekeraars.
**Belangrijkste opdrachten:**
* Vergoeden van slachtoffers bij verkeersongevallen met een verzekeringsplichtig voertuig.
* Informeren van slachtoffers.
**Gevallen van tussenkomst van het BGWF:**
1. **Niet-verzekering:** Geen geldig contract, schorsing of opzegging.
2. **Niet-geïdentificeerd voertuig:** Eigenaar of verzekeringnemer onbekend. Materiële schade wordt enkel vergoed bij aanzienlijke lichamelijke schade.
3. **Toevallig feit (overmacht):** Een onvoorzienbare, onweerstaanbare gebeurtenis onafhankelijk van de menselijke wil (bv. plotselinge hartstilstand, natuurramp, plotseling wild dier). In principe geen aansprakelijkheid, tenzij lichamelijke schade en kledijschade van zwakke weggebruikers. Het BGWF vergoedt enkel schade aan derden, niet aan de bestuurder.
4. **Diefstal, geweldpleging of heling:** Indien de aansprakelijkheid van de dief/heler wordt aangetoond. Indien de rechtmatige bestuurder/houder aansprakelijk wordt gesteld (bv. sleutels laten zitten), moet de BA-verzekeraar wel tussenkomen.
5. **Faillietverklaring van de verzekeraar.**
6. **Buitenlandse verzekeraar zonder vertegenwoordiger.**
7. **Geen geschikte reactie van de verzekeraar binnen drie maanden.**
Het BGWF kan het betaalde bedrag verhalen op de aansprakelijke derde.
#### 4.1.9 Informatieopdracht BMIC
Het Belgian Motor Insurance Centre (BMIC), een afdeling van het BGWF, beheert een register met voertuig- en verzekeringsgegevens.
#### 4.1.10 Het Tariferingsbureau
Het Tariferingsbureau legt premies en voorwaarden vast voor personen die bij minstens drie verzekeraars werden geweigerd of die extreem hoge premies/vrijstellingen zouden moeten betalen.
### 4.2 De Minimumvoorwaarden van de BA Motorrijtuigenverzekering
De minimumvoorwaarden, vastgelegd in koninklijk besluit, regelen de rechten en plichten van de partijen en vormen de minimale waarborgen die van openbare orde zijn.
#### 4.2.1 De burgerrechtelijke aansprakelijkheid
De verzekering dekt de **extracontractuele aansprakelijkheid** die voortvloeit uit een schadegeval veroorzaakt door het verzekerde voertuig.
#### 4.2.2 Welke voertuigen zijn verzekerd?
* Het **omschreven rijtuig** in de bijzondere voorwaarden.
* **Alles wat aan het motorrijtuig is gekoppeld** (bv. aanhangwagens) wordt als deel ervan beschouwd.
* **Tijdelijk vervangingsvoertuig** (onder strikte voorwaarden).
* **Nieuw rijtuig** gedurende 16 dagen na overdracht.
#### 4.2.3 Het verzekeringsbewijs (groene/witte kaart)
Het internationaal verzekeringsbewijs (vroeger groen, nu wit) is een verplicht boorddocument en bewijst het bestaan van de verzekering. Contracten kunnen echter met alle bewijsmiddelen worden bewezen.
#### 4.2.4 Territoriale uitgestrektheid
De landen waarvoor dekking geldt, staan vermeld op het verzekeringsbewijs. Verzekeraars mogen enkel landen buiten de EER doorstrepen. Landen buiten de EER die niet gedekt zijn, vereisen doorgaans een **grensverzekering**. De verzekeraar moet ieder verblijf in de EER waarborgen. Bij schade in het buitenland gelden de regels van dat land, tenzij de Belgische wetgeving gunstiger is voor beide Belgische voertuigen.
#### 4.2.5 Omvang van de dekking
* **Lichamelijke schade:** Onbeperkt.
* **Stoffelijke schade:** Een maximumbedrag per schadegeval is van toepassing, met uitzonderingen voor brand/ontploffing en kernongevallen.
* Er geldt een limiet van 2.478,94 EUR per vervoerde persoon voor persoonlijke kleding en bagage.
#### 4.2.6 Personen wier aansprakelijkheid is verzekerd
* De **verzekeringnemer** (kan enkel aansprakelijk zijn in specifieke hoedanigheden).
* De **eigenaar** van het omschreven rijtuig.
* Iedere **houder** (persoon met feitelijke heerschappij).
* Iedere **bestuurder**.
* Iedere **persoon die met het rijtuig wordt vervoerd** (voor zover het ongeval aan het gebruik van het rijtuig te wijten is).
* De personen **burgerlijk aansprakelijk voor bovenvermelde personen** (bv. werkgevers van werknemers, mits geen kwaad opzet, zware fout of herhaaldelijke lichte fout).
* Personen die **toevallig een ander voertuig slepen** met pech.
#### 4.2.7 Personen wier aansprakelijkheid NIET is verzekerd
* Degenen die zich door **diefstal, geweld of heling** meester hebben gemaakt van het voertuig (incl. carjacking en gebruiksdiefstal/joyriding). De bewijslast hiervan ligt bij de verzekeraar.
* De **diefstal- of helende medeplichtigen**.
* Personen die zich **niet aan de verzekeringsverplichting hebben gehouden** of daarvan op de hoogte zijn.
**Uitzonderingen op de uitsluiting van benadeelden:**
* Zwakke weggebruikers worden vergoed voor lichamelijke en kledijschade, zelfs indien zij een fout begingen, tenzij de schade opzettelijk is veroorzaakt door personen ouder dan 14 jaar.
#### 4.2.8 Uitgesloten schade
* **Eigen schade aan het verzekerde voertuig** (kan gedekt worden door een omniumverzekering).
* **Eigen schade aan gekoppelde voertuigen** (bv. aanhangwagen), met uitzondering van schade aan een gesleept voertuig bij pech.
* **Schade aan beroepsmatig vervoerde goederen** (kan apart verzekerd worden via transportverzekering/CMR).
* Schade veroorzaakt door **gebruik van het voertuig** wanneer dit niet het directe gevolg is van een verkeersrisico (bv. verlies van lading tijdens stilstand).
* Deelname aan **toegelaten wedstrijden** (vereist een aparte BA Organisatieverzekering).
* Niet-toegelaten wedstrijden: Dekking geldt wel, maar de verzekeraar kan verhaal uitoefenen op de bestuurder.
#### 4.2.9 Verplichtingen van de verzekeringnemer en verzekerde
* **Verzekeringnemer:** Nauwkeurige mededeling van risico en verzwaringen, en betaling van de premie.
* **Verzekerde:** Aangeven van schadegevallen (binnen 8 dagen), overmaken van documenten (binnen 48 uur), onthouden van erkenning van aansprakelijkheid, en verschijnen indien de procedure dit vereist.
#### 4.2.10 Verhaalrecht van de verzekeraar
De verzekeraar kan na het betalen van een schadevergoeding aan derden, het betaalde bedrag verhalen op de verzekeringnemer of verzekerde onder bepaalde voorwaarden:
* **Op verzekeringnemer:** Niet-betaling van premie; opzettelijk verzwijgen of onjuist meedelen van risico (oorzakelijk verband niet vereist). Onopzettelijk verzwijgen/onjuist meedelen leidt tot een beperkt verhaalbedrag.
* **Op verzekerde:** Opzettelijk veroorzaken van schade; schade veroorzaakt onder invloed van dronkenschap (of gelijkaardig); gebruik van het rijtuig bij misbruik van vertrouwen, oplichting of verduistering.
**Modaliteiten van verhaal:**
* Integraal verhaal mogelijk tot 10.411,53 euro.
* Bij hogere bedragen: maximaal de helft van de vergoeding, met een minimum van 10.411,53 euro en een maximum van 30.986,69 euro.
#### 4.2.11 Opzegging door de verzekeraar na schadegeval
De verzekeraar kan het contract opzeggen na een schadegeval (met foutaansprakelijkheid) indien hij een schadevergoeding heeft betaald of moet betalen, met een minimum opzegtermijn van 3 maanden.
### 4.3 De zwakke weggebruiker (Artikel 29bis)
#### 4.3.1 Begrip 'zwakke weggebruiker'
Dit omvat iedere weggebruiker, met uitzondering van bestuurders van motorrijtuigen. Voorbeelden zijn passagiers, voetgangers, fietsers, ruiters, personen op skateboards/rolschatsen, en mindervaliden in gemotoriseerde mindervalidewagens.
#### 4.3.2 Bescherming via objectieve aansprakelijkheid
Zwakke weggebruikers genieten sinds 1 januari 1995 van een stelsel van **objectieve aansprakelijkheid** voor:
* **Lichamelijke schade** (inclusief protheses en overlijden).
* **Kledijschade** (enkel indien er ook lichamelijke schade is).
Andere schade wordt verhaald op basis van gemeen recht (foutaansprakelijkheid).
**Principe:** Verplichting tot vergoeding van schade, zelfs zonder schuld van de veroorzaker.
**Wat dient bewezen te worden?** Schade en oorzakelijk verband met de feiten (niet de fout).
#### 4.3.3 Toepassingsgebied
Dit stelsel is van toepassing voor schade toegebracht door motorrijtuigen en gelijkgestelde voertuigen, spoorvoertuigen, en gemotoriseerde rolstoelen.
#### 4.3.4 Vergoedingsvoorwaarden zwakke weggebruiker
De zwakke weggebruiker wordt vergoed voor lichamelijke en kledijschade:
* Zonder bewijs van burgerlijke fout van de aansprakelijke partij.
* Zelfs indien de zwakke weggebruiker zelf aansprakelijk is.
* Ook in geval van zware fout.
**Uitzondering:** Schade opzettelijk veroorzaakt door zwakke weggebruikers ouder dan 14 jaar (bv. zelfverminking, zelfmoord).
#### 4.3.5 Bewijslast voor de zwakke weggebruiker
* Lichamelijke en kledijschade.
* De 'betrokkenheid' van een motorrijtuig (ruim begrip, ook indirecte rol). Er is geen contact of beweging van het voertuig vereist.
* Intentie van deelname aan het verkeer.
Dit omvat situaties zoals een voetganger die tegen een aanhangwagen valt, of een fiets die omvalt door de luchtverplaatsing van een vrachtwagen.
### 4.4 De waarborgen
#### 4.4.1 Wettelijk verplichte waarborgen
* Burgerlijke Aansprakelijkheid (BA)
* Rechtsbijstand
#### 4.4.2 Aanvullende waarborgen
* Omnium (volledig, klein/mini/beperkt)
* Pechverhelping
* Lichamelijke ongevallen/bestuurdersverzekering
#### 4.4.3 Rechtsbijstand
Biedt administratieve en juridische hulp na een ongeval of verkeersovertreding. Prestaties omvatten expertisekosten, strafrechtelijke borgstelling in het buitenland, erelonen van advocaten, deurwaarders, etc.
**Uitsluitingen:** Boetes, kosten voor ademtest/bloedafname, valse verklaringen, opzet, roekeloze daden, deelname aan wedstrijden.
#### 4.4.4 Omniumverzekering
Dekt de schade aan het **verzekerde voertuig** zelf.
* **Cataloguswaarde:** Officiële aankoopprijs nieuw, exclusief BTW, zonder kortingen.
* **Aankoopwaarde/factuurwaarde:** Aankoopprijs, inclusief kortingen.
* De waarde wordt bepaald door expertise.
**Franchise:** Het deel van de schade dat ten laste van de verzekerde blijft (vast of percentage).
**Onderscheid:**
* **Volledige omnium:** Eigen schade, brand, diefstal, glasbreuk, natuurkrachten.
* **Kleine omnium:** Brand, diefstal, glasbreuk, natuurkrachten.
**Eigen schade:** Stoffelijke schade aan het verzekerde voertuig door een plotselinge, externe gebeurtenis, ongeacht de schuldige (derde of verzekerde zelf, tenzij opzet/grove schuld). Slijtage en technische defecten zijn uitgesloten.
#### 4.4.5 Pechverhelping
Biedt hulpverlening aan personen en voertuigen, zowel in België als internationaal (afhankelijk van de formule). Prestaties omvatten medische kosten, repatriëring, bijstand bij overlijden, verlenging van verblijf, vervangchauffeur, verzenden van bagage/documenten/medicijnen, en pechverhelping/sleepdienst voor het voertuig.
**Belangrijk:** Leeftijd en gewicht van het voertuig kunnen beperkingen opleggen.
#### 4.4.6 Lichamelijke ongevallen / bestuurdersverzekering
Dekt het **persoonlijke letsel** van de bestuurder (en soms ook inzittenden/andere weggebruikers afhankelijk van de formule). Nuttig omdat de aansprakelijke bestuurder zijn eigen schade niet kan verhalen.
Prestaties omvatten kapitaal bij overlijden, kapitaal bij blijvende invaliditeit (berekend op basis van de 'Indicatieve Tabel'), en vergoeding van medische kosten.
### 4.5 De schaderegeling
#### 4.5.1 Europees Aanrijdingsformulier (EAF)
Het invullen van het EAF is **essentieel** voor een vlotte schaderegeling, zelfs bij kleine ongevallen of tussenkomst van de politie. Het biedt rechtszekerheid en is een internationaal standaarddocument.
* **Niet akkoord?** Niet ondertekenen. De schets primeert boven de toedracht, tenzij de toedracht zelf inculperend is.
#### 4.5.2 RDR-Conventie (Reglement Direct)
Een overeenkomst tussen verzekeraars voor snelle afhandeling van **materiële schade** in België. De verzekeraar van het slachtoffer regelt en vergoedt de schade, en wordt nadien vergoed via een compensatiekas.
**Voorwaarden:** Ongeval in België, met contact, tussen geïdentificeerde motorvoertuigen, onderworpen aan de verzekeringsplicht, met onbetwistbare gegevens en een duidelijk EAF. De schade mag een bepaald bedrag niet overschrijden.
#### 4.5.3 Expertiseovereenkomst (EO)
Toegepast wanneer niet aan alle RDR-voorwaarden is voldaan, maar er een **vermoeden van aansprakelijkheid** is. De verzekeraar van het slachtoffer regelt de schade na akkoord van de tegenpartij's verzekeraar. Grensbedrag is 8.500 euro.
#### 4.5.4 Afhandeling volgens gemeen recht
Wanneer geen van de bovenstaande regelingen van toepassing is. De eisende partij moet zowel de schade als de aansprakelijkheid bewijzen.
#### 4.5.5 Totaal verlies
* **Economisch totaal verlies:** Kostprijs herstelling > waarde voor ongeval - wrakwaarde.
* **Technisch totaal verlies:** Wagen is technisch niet herstelbaar.
De waarde voor ongeval, wrakwaarde, BTW, derving, huurwagenkosten, staangeld, depannagekosten en BIV worden vergoed.
#### 4.5.6 De BTW
Particulieren hebben recht op de volledige BTW, BTW-plichtigen op de niet-aftrekbare BTW.
#### 4.5.7 Bestuurdersverzekering
Vergoedt de economische gevolgen van lichamelijke letsels van de bestuurder tot het bedrag vermeld in de bijzondere voorwaarden.
---
# De verschillende waarborgen binnen de mobiliteitsverzekering
Hier volgt een gedetailleerd overzicht van de verschillende waarborgen binnen de mobiliteitsverzekering.
## 5. De verschillende waarborgen binnen de mobiliteitsverzekering
Dit overzicht behandelt de essentiële waarborgen die deel uitmaken van een mobiliteitsverzekering, waaronder de Burgerlijke Aansprakelijkheid, rechtsbijstand, omniumverzekeringen, pechverhelping en de verzekering lichamelijke ongevallen.
### 5.1 Burgerlijke aansprakelijkheid (BA) motorrijtuigen
De Burgerlijke Aansprakelijkheid (BA) motorrijtuigen is een wettelijk verplichte verzekering voor motorrijtuigen die betrokken zijn bij het verkeer. Het primaire doel van de Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) is de bescherming van slachtoffers.
#### 5.1.1 Wettelijke verplichting en voertuigen
De verplichting tot het afsluiten van een BA motorrijtuigenverzekering geldt onmiddellijk bij de inschrijving van het motorrijtuig en is vereist alvorens het voertuig tot het verkeer wordt toegelaten.
**Motorrijtuigen omvatten:**
* Rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich over de grond te bewegen, aangedreven door een mechanische kracht, en die niet aan spoorstaven gebonden zijn.
* Voorbeelden: motorfietsen, auto's, bussen, vrachtwagens, bromfietsen (klasse A en B), quads, Ligier/Aixam. Ook motorrijtuigen met rupsbanden of ski's vallen hieronder.
**Uitzonderingen op de verplichting:**
* Elektrische fietsen met trapondersteuning tot 25 km/u en een maximaal vermogen van 250 watt worden gelijkgesteld aan fietsen en zijn vrijgesteld. Een BA-verzekering privéleven dekt eventuele aansprakelijkheid.
* Fietsen met trapondersteuning van meer dan 25 km/u tot 45 km/u worden gelijkgesteld aan bromfietsen (Speed Pedelec). Indien de fiets autonoom kan rijden, is deze onderworpen aan de WAM.
**Aanhangwagens:**
Aanhangwagens worden gelijkgesteld met motorrijtuigen wat betreft de verzekeringsplicht.
* MTM (Maximum Toelaatbare Massa) < 750 kg: Standaard meeverzekerd bij de BA Motorvoertuigen van de autopolis.
* MTM > 750 kg: Er dient een bijpremie betaald te worden, afhankelijk van het gewicht (maximaal 3.500 kg).
* **Gekoppelde aanhangwagen:** De BA-verzekering van het trekkende voertuig dekt de aansprakelijkheid.
* **Niet-gekoppelde aanhangwagen:** De BA-verzekering van de aanhangwagen dekt de aansprakelijkheid. In de praktijk verzekeren de meeste BA-verzekeringen van trekkende voertuigen ook de aanhangwagen, zowel gekoppeld als niet-gekoppeld.
**Plaats van verzekeringsplicht:**
De verzekeringsplicht geldt overal, inclusief private terreinen (sinds april 2024).
**Vrijstelling op private terreinen:** Voertuigen die op een privéterrein gebruikt worden en waarvan het gebruik op de openbare weg niet is toegestaan (bv. niet ingeschreven of niet gehomologeerde voertuigen zoals tractors, bulldozers, vorkheftrucks, zitmaaiers, raceauto's) zijn vrijgesteld. Beide voorwaarden (privéterrein én geen gebruik op openbare weg) moeten gelijktijdig vervuld zijn.
**Gedekte risico's:**
De verzekering dekt enkel 'verkeersongevallen', dat wil zeggen ongevallen die verband houden met een verkeersrisico. Dit omvat ook stilstaande of geparkeerde voertuigen.
* **Voorbeelden van verkeersongevallen:** Inzittende opent portier tegen fietser, ontploffing LPG-tank bij starten motor (ook in garage), verlies lading tijdens het rijden.
* **Niet-verkeersongevallen (geen verband met verkeersrisico's):** Val van bagagekoffer tijdens laden motorrijtuig, val surfplank van bagagedrager door windstoot.
**Verzekeringsplicht voor wie?**
In principe rust de plicht op de eigenaar. Deze plicht wordt geschorst als een andere persoon de verzekering sluit. Bij niet-naleving is de eigenaar strafrechtelijk aansprakelijk. Bepaalde officiële instellingen (Staat, Gewesten, Gemeenschappen, NMBS) zijn vrijgesteld.
**Sancties bij niet-verzekering:**
Inbeslagname en verkoop van het voertuig, gevangenisstraf, geldboetes, intrekking van het rijbewijs. Deze sancties gelden voor eigenaars, houders en bestuurders die wisten of konden weten dat het voertuig niet verzekerd was.
#### 5.1.2 Het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (BGWF)
Het BGWF vergoedt slachtoffers wanneer een BA-verzekeraar niet kan tussenkomen. Het wordt gefinancierd door bijdragen van motorrijtuigenverzekeraars.
**Opdrachten BGWF:**
* Vergoeden van slachtoffers bij verkeersongevallen met een verplicht verzekerd voertuig, in de door de wet bepaalde gevallen.
* Informeren van slachtoffers.
* Identificeren van niet-verzekerde voertuigen.
* Secretariaat van het Tariferingsbureau.
**Gevallen van tussenkomst BGWF:**
1. **Niet-verzekering:** Geen geldig contract afgesloten, of schorsing/opzegging.
2. **Niet-geïdentificeerd voertuig:** Eigenaar of verzekeringnemer onbekend. Materiële schade wordt enkel vergoed bij aanzienlijke lichamelijke schade.
3. **Toevallig feit (overmacht):** Onvoorzienbare en onweerstaanbare gebeurtenis, onafhankelijk van de menselijke wil. Het BGWF vergoedt enkel schade aan derden, niet aan de bestuurder, tenzij lichamelijke schade en kledijschade van zwakke weggebruikers (volgens 29bis).
4. **Diefstal, geweldpleging of heling:** Indien de aansprakelijkheid van de dief/heler wordt aangetoond. De normaal rechthebbende bestuurder/houder kan ook aansprakelijk gesteld worden bij diefstal indien hij nalatig was (bv. sleutel in contact laten).
5. **Faillietverklaring:** Van de verzekeraar.
6. **Buitenlandse verzekeraar:** Geen vertegenwoordiger belast met schadeafhandeling.
7. **Geen geschikte reactie verzekeraar:** Binnen drie maanden na verzoek tot schadevergoeding.
**Vergoeding door BGWF:**
Het Fonds vergoedt de volledige lichamelijke en stoffelijke schade, met uitzondering van:
* Personen uitgesloten door het modelcontract (waaronder de aansprakelijke, tenzij als zwakke weggebruiker).
* Dieven, helers en hun medeplichtigen.
* Personen die de verzekeringsplicht niet hebben nageleefd of hiervan op de hoogte waren.
#### 5.1.3 Het Tariferingsbureau
Het Tariferingsbureau legt premies en voorwaarden vast voor personen die bij minstens drie verzekeraars werden geweigerd of zich enkel tegen te hoge premies/vrijstellingen kunnen verzekeren. Het Bureau is geen verzekeraar, maar een orgaan met vertegenwoordigers van verzekeraars en consumenten.
#### 5.1.4 Artikel 29bis: De zwakke weggebruiker
Zwakke weggebruikers (iedere persoon die deelneemt aan het verkeer, met uitzondering van bestuurders van motorvoertuigen) genieten een stelsel van objectieve aansprakelijkheid voor lichamelijke schade en kledijschade.
* **Begrip 'zwakke weggebruiker':** Voetgangers, fietsers, ruiters, personen op skateboards/rolschaatsen, mindervaliden in gemotoriseerde mindervalidewagens.
* **Objectieve aansprakelijkheid:** Verplichting tot vergoeding van schade, ook zonder bewezen fout van de aansprakelijke partij. Enkel schade die opzettelijk werd veroorzaakt door zwakke weggebruikers ouder dan 14 jaar wordt niet vergoed (zelfverminking, zelfmoord).
* **Bewijslast:** De zwakke weggebruiker moet schade en oorzakelijk verband met een motorrijtuig bewijzen. De 'betrokkenheid' van een motorrijtuig is ruim te interpreteren.
#### 5.1.5 De Minimumvoorwaarden van de polis BA Motorrijtuigen
De wettelijk opgelegde voorwaarden (KB van 14 december 1992, vervangen door minimumvoorwaarden 2018/2019) vormen de minimale waarborgen van een BA-polis.
* **Gedekte voertuigen:** Het omschreven rijtuig en alles wat eraan gekoppeld is. Tijdelijke vervangingsvoertuigen en nieuwe rijtuigen onder specifieke voorwaarden.
* **Verzekeringsbewijs (groene/witte kaart):** Een verplicht boorddocument dat het bestaan van de verzekering bewijst.
* **Territoriale uitgestrektheid:** Gedekt in de landen vermeld op het verzekeringsbewijs. Landen buiten de EER kunnen doorstrepen zijn. Voor niet-gedekte landen is een grensverzekering nodig. In de EU gelden de regels van het land waar het ongeval plaatsvond, tenzij Belgische wetgeving gunstiger is.
* **Omvang van de dekking:** Wettelijk onbeperkt, met uitzonderingen voor kledij/bagage (bv. 2.478,94 EUR per persoon) en specifieke stoffelijke schadegevallen.
* **Personen waarvan de aansprakelijkheid verzekerd is:** Verzekeringnemer, eigenaar, houder, bestuurder, vervoerde personen en personen die burgerlijk aansprakelijk zijn voor de voornoemden (bv. werkgevers, onder bepaalde voorwaarden). Ook personen die toevallig een ander voertuig slepen bij pech.
* **Personen waarvan de aansprakelijkheid niet is verzekerd:** Degenen die zich door diefstal, geweld of heling meester hebben gemaakt van het voertuig. Het BGWF treedt hier tussen.
* **Uitgesloten schade:** Eigen schade aan het verzekerde voertuig, schade aan beroepsmatig vervoerde goederen (tenzij door aansprakelijke tegenpartij), schade door vervoerde goederen (tenzij voertuig in beweging is), deelname aan toegelaten wedstrijden.
* **Verplichtingen verzekeringnemer/verzekerde:** Nauwkeurige risicomededeling, premiebetaling, schadeaangifte, overmaken van documenten, onthouden van erkenning van aansprakelijkheid, persoonlijk verschijnen.
* **Verhaalrecht van de verzekeraar:** Compensatie voor de niet-tegenstelbaarheid van excepties. De verzekeraar kan verhaal uitoefenen op de verzekeringnemer (bv. niet-betaling premie, opzettelijk verzwijgen risico) en op de verzekerde (bv. opzettelijk veroorzaakte schade, rijden onder invloed, misbruik van vertrouwen). De omvang van het verhaal is afhankelijk van het schadebedrag en de oorzaak.
* **Opzegging door de verzekeraar na schadegeval:** Mogelijk mits betaling van schadevergoeding of bij een foutaansprakelijkheid, met een opzegtermijn van minimaal 3 maanden (verkortbaar).
#### 5.1.6 Opmaak van de polis BA Motorrijtuigen
* **Premiebepaling:** Vrij bepaald door verzekeraars, rekening houdend met factoren als merk/type wagen, vermogen, gebruik, woonplaats, schadeverleden, bonus-malus systeem.
* **Schadeverleden / Bonus-malus:** Goede bestuurders beloond met korting, slechte bestuurders gestraft met premieverhoging. Elk gereden verzekeringsjaar moet bewezen worden.
* **Opzegging contract:** Per aangetekend schrijven, met vermelding van polisnummer, vervaldatum, nieuwe verzekeraar.
* **Verzekeringsbewijs:** Aflevering na betaling van de premie.
### 5.2 Rechtsbijstand
De rechtsbijstandverzekering biedt administratieve en juridische hulp na een ongeval of verkeersovertreding met het verzekerde voertuig.
* **Meest gebruikte prestaties:** Expertisekosten, strafrechtelijke borgstelling (terugbetaalbaar), erelonen advocaat/deurwaarder, voorschotten op vrijstelling, tussenkomst bij onvermogen van de aansprakelijke.
* **Uitsluitingen:** Boetes, kosten voor ademtest/bloedafname, valse verklaringen, opzet, roekeloze daden, oorlog, ongevallen tijdens races/wedstrijden.
### 5.3 Omniumverzekering
De omniumverzekering dekt schade aan het eigen voertuig.
* **Welk voertuig verzekerd:** Het voertuig vermeld in de bijzondere voorwaarden, plus tijdelijke vervangingsvoertuigen.
* **Te verzekeren waarde:** Cataloguswaarde (nieuwprijs excl. btw, zonder korting), aankoopprijs/factuurwaarde (incl. korting). Bij tweedehandswagens is oplettendheid geboden. De niet-terugvorderbare btw wordt doorgaans vergoed.
* **De franchise:** Het deel van de schade dat voor eigen rekening blijft (vast of Engels).
* **Vergoedingssystemen:** Vergoeding in aangenomen waarde (met afschrijving na bepaalde periode) of werkelijke waarde (onmiddellijke afschrijving).
* **Onderscheid:**
* **Volledige omnium:** Dekt eigen schade, brand, diefstal, glasbreuk, natuurkrachten.
* **Kleine omnium (beperkte omnium):** Dekt brand, diefstal, glasbreuk, natuurkrachten (exclusief eigen schade).
* **Eigen schade / voertuigschade:** Dekt materiële schade aan het verzekerd voertuig door een ongeval (botsing, omkantelen). Slijtage, technische defecten, schade door laden/lossen (tenzij voertuig in beweging) zijn uitgesloten.
* **Brand:** Dekt schade door vuur. Schroeischade door eigen nalatigheid is uitgesloten.
* **Diefstal:** Dekt schade bij diefstal, carjacking, gebruiksdiefstal (joyriding). De verzekeraar moet diefstal bewijzen.
* **Glasbreuk:** Dekt barsten in ruiten, koplampen, kunststof koepels.
* **Natuurkrachten en bijkomende gevaren:** Dekt schade door wind, hagel, overstroming, marters.
* **Kettingbotsingen:** Bij veel betrokken wagens kan de Assuralia-overeenkomst van toepassing zijn (50% materiële schade, 100% lichamelijke schade aan eigen verzekerden). Bij een omniumverzekering komt deze tussen, met 50% tussenkomst in de vrijstelling.
### 5.4 Pechverhelping (Assistance)
De tak 'hulpverlening' biedt bijstand bij pech of ongeval.
* **Marktaanbod:** Aparte verzekering of bijkomende waarborg bij andere polissen.
* **Territorialiteit:** Hulp aan personen meestal wereldwijd, hulp aan voertuig in Europa of landen op groene kaart. Hulp thuis enkel in België.
* **Algemene uitsluitingen:** Opzettelijke daden, kernongevallen, terrorisme, alcohol/drugs, oorlog. Ook deelname aan motorwedstrijden en gevaarlijke sporten zijn vaak uitgesloten.
* **Verzekerde personen:** Individuele of gezinsformules.
* **Belangrijkste prestaties bij hulpverlening aan personen:** Medische kosten, repatriëring, bijstand bij overlijden, verlenging verblijf op medisch advies, verplaatsing familielid bij hospitalisatie, vervroegde terugkeer, vervangchauffeur, verzenden van bagage/documenten/geneesmiddelen/dringende boodschappen.
* **Belangrijkste prestaties bij hulpverlening aan het verzekerde voertuig:** Pechverhelping (depannage), sleepdienst, kosten van onderkomen, repatriëring van voertuig/inzittenden/bagage indien onherstelbaar, kosten van bewaring, verzending van onderdelen, vervangingsvoertuig.
* **Uitsluitingen bij hulpverlening voertuig:** Herhaaldelijke defecten, brandstofkosten, kosten vervangingsstukken/herstellingen, tol.
### 5.5 Lichamelijke Ongevallen in het verkeer / Bestuurdersverzekering
Deze verzekering dekt prestaties bij overlijden, blijvende of tijdelijke ongeschiktheid en medische kosten van de bestuurder.
* **Nut:** De aansprakelijke bestuurder kan zijn eigen schade niet verhalen op de tegenpartij of zijn eigen BA-verzekering. Een persoonlijke ongevallenverzekering is dus essentieel. Passagiers zijn als zwakke weggebruiker automatisch vergoed.
* **Omvang dekking:** Kapitaal overlijden, kapitaal tijdelijke/blijvende ongeschiktheid (bepaald percentage volgens indicatieve tabel), medische kosten (na tussenkomst mutualiteit/ziekenfonds).
### 5.6 Schaderegeling
Een correcte schaderegeling is cruciaal voor een vlotte afhandeling.
#### 5.6.1 Europees Aanrijdingsformulier (EAF)
* **Wanneer invullen:** Altijd, zelfs bij politie tussenkomst of kleine ongevallen.
* **Waarom invullen:** Biedt rechtszekerheid en is een internationaal standaarddocument.
* **Hoe invullen:** Duidelijk en leesbaar, met zorgvuldige schets en opmerkingen. Bij niet-akkoord niet ondertekenen.
* **E-Aanrijdingsformulier:** Digitale versie via smartphone/tablet.
#### 5.6.2 RDR-Conventie (Reglement Direct)
* **Doel:** Snelle afhandeling van materiële schade aan voertuigen door de eigen verzekeraar van het slachtoffer.
* **Voorwaarden:** Ongeval in België, met contact, tussen geïdentificeerde motorvoertuigen, met standplaats in België, onderworpen aan verzekeringsverplichting (of verzekerd bij toegetreden verzekeraar), met onbetwistbare gegevens (bv. duidelijk EAF), en overeenkomstig het 'Barema van de aansprakelijkheid'. Schadebedrag max. 25.000 EUR excl. btw.
* **Toepassing:** Indien voldaan aan de voorwaarden, wordt het slachtoffer vergoed door zijn eigen BA-verzekeraar, die zich nadien terugbetaalt via de RDR-compensatiekas.
#### 5.6.3 Expertiseovereenkomst (EO)
* **Toepassing:** Wanneer niet aan alle RDR-voorwaarden is voldaan (bv. aansprakelijkheid betwist, schade > 8.500 EUR, ongeval in buitenland met buitenlandse partij).
* **Procedure:** De verzekeraar van het slachtoffer vraagt een erkende expert aan met akkoord van de tegenpartij om de schade te vergoeden.
#### 5.6.4 Afhandeling volgens gemeen recht
* **Toepassing:** Wanneer RDR of EO niet van toepassing zijn.
* **Procedure:** De eisende partij bewijst zijn schade en aansprakelijkheid met alle middelen. De verzekeraar van de tegenpartij stelt een expert aan.
#### 5.6.5 Totaal verlies
* **Soorten:** Economisch (herstelkosten > waarde voor ongeval - wrakwaarde) of technisch (niet herstelbaar).
* **Bepaling:** Door een onafhankelijk expert die de waarde voor ongeval en wrakwaarde bepaalt.
* **Vergoeding:** Omvat o.a. waarde voor ongeval, wrakwaarde, niet-terugvorderbare btw, derving (wachttijd + mutatie), huurwagenkosten, staangeld, depannagekosten, BIV.
#### 5.6.6 Bestuurdersverzekering in schaderegeling
* **Vergoeding:** Berekend volgens gemeen recht, de werkelijke schade wordt vergoed tot het maximumbedrag in de polis. Prestaties omvatten kapitaal overlijden, kapitaal ongeschiktheid en behandelingskosten.
---
# Schaderegeling in de mobiliteitsverzekering
Dit deel behandelt de stappen en regels rondom de afhandeling van schadegevallen in de mobiliteitsverzekering, met specifieke aandacht voor het Europees Aanrijdingsformulier, de RDR-conventie, expertiseovereenkomsten, afhandeling volgens gemeen recht en de berekening van vergoedingen bij totaal verlies.
## 6 Schaderegeling in de mobiliteitsverzekering
Een correcte schaderegeling is essentieel voor een vlotte en eerlijke afwikkeling van schadegevallen in de mobiliteitsverzekering. Dit proces omvat verschillende aspecten, van de initiële aangifte tot de uiteindelijke vergoeding.
### 6.1 Het Europees Aanrijdingsformulier (EAF)
Het Europees Aanrijdingsformulier (EAF) is een gestandaardiseerd internationaal document dat dient als aangifteformulier bij verkeersongevallen.
#### 6.1.1 Wanneer een EAF invullen?
* **Altijd:** Zelfs wanneer de politie ter plaatse komt en een proces-verbaal wordt opgesteld. Het opvragen van een PV kan lang duren.
* **Bij elk ongeval:** Ook bij de kleinste incidenten. Een EAF biedt rechtszekerheid.
* **Aanbevelenswaardig:** Hoewel niet wettelijk verplicht, wordt het sterk aangeraden vanwege het gebruiksgemak en de geboden rechtszekerheid.
#### 6.1.2 Eenvoud en rechtszekerheid van het EAF
* **Eenvoud:** Beide partijen vullen gezamenlijk één aangifteformulier in. Elke partij ontvangt een kopie voor de eigen verzekeraar.
* **Rechtszekerheid:** Het EAF is een internationaal standaarddocument. Een gemeenschappelijk ondertekende aangifte heeft dezelfde waarde als een proces-verbaal van de politie.
#### 6.1.3 Invullen van het EAF
* **Niet akkoord? Niet tekenen!** Tekenen impliceert akkoord met de toedracht, schets en eigen opmerkingen. Vermeld bij niet-akkoord "NIET AKKOORD MET SCHETS" bij de opmerkingen of deel de schets op in twee vakken.
* **Duidelijkheid:** Schrijf duidelijk en leesbaar. Zorg voor een duidelijke schets en vul de opmerkingen in.
* **E-Aanrijdingsformulier:** Een digitale versie die via smartphone of tablet naar de verzekeraar kan worden gestuurd. Verzekeringsattesten (groene kaarten) bevatten een QR-code die de app kan scannen voor relevante gegevens.
#### 6.1.4 Oefening met het EAF
Een concrete casus illustreert het belang van het EAF bij een aanrijding, waarbij de informatie over de betrokken voertuigen, bestuurders, schade en verzekeringen cruciaal is voor de verdere afhandeling.
### 6.2 De RDR-Conventie (Règlement Direct / Directe Regeling)
De RDR-conventie, opgericht in 1972, beoogt een snelle afhandeling van materiële schade aan voertuigen door de eigen verzekeraar van het slachtoffer te laten instaan voor de schade.
#### 6.2.1 Principe van de RDR-conventie
In tegenstelling tot het gemeen recht, waar de BA-verzekeraar van de aansprakelijke de schade regelt, neemt bij de RDR de eigen BA-verzekeraar van het slachtoffer dit initiatief. Dit leidt tot een snellere schadevergoeding en een afhandeling met de eigen verzekeringsmaatschappij.
#### 6.2.2 Voorwaarden voor toepassing van de RDR-conventie
Om de RDR-conventie toe te passen, moet het ongeval aan een reeks voorwaarden voldoen:
* **Locatie:** Gebeurd in België.
* **Contact:** Er moet contact zijn geweest tussen de motorvoertuigen.
* **Identificatie:** De motorvoertuigen moeten geïdentificeerd zijn.
* **Standplaats:** De voertuigen moeten een standplaats in België hebben.
* **Verzekeringsplicht:** De voertuigen moeten onderworpen zijn aan de verzekeringsplicht of verzekerd zijn bij een toegetreden verzekeraar.
* **Aansprakelijkheid:** De aansprakelijkheid moet vaststaan op basis van overeenstemmende en onbetwistbare gegevens (een duidelijk onbetwistbaar EAF is hiervoor noodzakelijk).
* **Schadebedrag:** De materiële schade mag niet meer bedragen dan 25.000 euro (exclusief BTW).
* **Situatieschema:** De omstandigheden moeten passen binnen het "Barema van de aansprakelijkheid", dat verschillende verkeerssituaties categoriseert.
#### 6.2.3 Toepassing in de praktijk
Bij toepassing van de RDR-conventie wordt het slachtoffer vergoed door zijn eigen BA-verzekeraar, die de schade schat. De eigen verzekeraar laat zich vervolgens terugbetalen via de RDR-compensatiekas. Als niet aan alle voorwaarden is voldaan, wordt gekeken naar de Expertiseovereenkomst (EO) of het gemeen recht.
### 6.3 De Expertiseovereenkomst (EO)
De Expertiseovereenkomst (EO) is vergelijkbaar met de RDR-conventie, maar wordt toegepast wanneer niet aan alle RDR-voorwaarden is voldaan.
#### 6.3.1 Voorwaarden voor de Expertiseovereenkomst
* **Vermeden aansprakelijkheid:** Er moet een vermoeden van aansprakelijkheid zijn ten laste van de tegenpartij.
* **Toetreding:** Beide betrokken maatschappijen moeten tot de EO zijn toegetreden.
* **Schadebedrag:** Het schadebedrag mag niet hoger zijn dan 8.500 euro.
* **Internationale aspecten:** Bij ongevallen in het buitenland, met buitenlandse tegenpartijen of niet-toegetreden maatschappijen, wordt het schadegeval volgens gemeen recht afgehandeld.
Bij de EO wordt een expert ingeschakeld door de verzekeraar van het slachtoffer, met akkoord van de tegenpartij, alvorens de schade te vergoeden.
### 6.4 Afhandeling volgens gemeen recht
Wanneer de RDR-conventie en de Expertiseovereenkomst niet van toepassing zijn, wordt de schade afgehandeld volgens het gemeen recht.
#### 6.4.1 Principe van gemeen recht
De eisende partij moet zowel de schade als de aansprakelijkheid bewijzen. Meestal wordt een bestek van de garage van het slachtoffer opgemaakt, dat vervolgens wordt nagekeken door een expert van de verzekeraar van de tegenpartij.
#### 6.4.2 Situaties voor gemeen recht
Dit geldt onder andere voor:
* Ongevallen waarbij een kind met de fiets tegen een geparkeerde wagen valt.
* Ongevallen in het buitenland, zelfs tussen Belgen.
* Schade veroorzaakt door dieren.
* Ongevallen waarbij de aansprakelijkheid betwist wordt of de schade hoger is dan de limieten van RDR of EO.
### 6.5 Totaal verlies
Een voertuig wordt als "totaal verlies" beschouwd wanneer de herstelkosten hoger zijn dan de waarde van het voertuig vóór het ongeval, minus de wrakwaarde (economisch totaal verlies), of wanneer herstel technisch onmogelijk is (technisch totaal verlies).
#### 6.5.1 Vaststelling van totaal verlies
Een onafhankelijke expert stelt het totaal verlies vast en bepaalt:
* **Waarde vóór ongeval:** De marktwaarde gebaseerd op algemene toestand, kilometerstand en marktonderzoek.
* **Wrakwaarde:** Het hoogste bod van potentiële kopers van het wrak.
* **BTW:** De niet-terugvorderbare BTW wordt vergoed. Particulieren ontvangen de volledige BTW, BTW-plichtigen de niet-aftrekbare BTW.
* **Derving:** Vergoeding voor de dagen nodig voor schadebegroting en aanschaf van een ander voertuig.
* **Huurwagenkosten:** Vergoeding voor de huur van een vervangend voertuig, tot een bepaald maximum.
* **Staangeld:** Kosten voor het bewaren van het voertuig door de garage tot verkoop van het wrak.
* **Depannagekosten:** Kosten voor het slepen van het voertuig.
* **BIV (Belasting op InVerkeerstelling):** Deze belasting moet worden betaald om een vergelijkbaar voertuig aan te schaffen.
* **Technische keuring:** Indien nodig, wordt dit vermeld op het expertiseverslag.
#### 6.5.2 Vergoeding bij totaal verlies
De vergoeding wordt berekend op basis van de waarde vóór ongeval, met aftrek van de wrakwaarde. De verzekeraar vergoedt de economische gevolgen van het lichamelijke letsel tot het bedrag vermeld in de overeenkomst.
### 6.6 Berekening van vergoedingen
De berekening van de uiteindelijke vergoeding hangt af van de specifieke dekkingen, de vastgestelde schade en de toepasselijke regels (RDR, EO, gemeen recht).
#### 6.6.1 Vergoedingen bij lichamelijke schade
* **Bestuurdersverzekering:** Vergoedt overlijden, tijdelijke en blijvende invaliditeit, en medische kosten. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de verzekerde bedragen en de mate van invaliditeit volgens de 'Indicatieve Tabel'.
* **Zwakke weggebruikers:** Worden vergoed voor lichamelijke en kledijschade op basis van objectieve aansprakelijkheid, zelfs indien ze zelf (mede)schuldig zijn.
#### 6.6.2 Vergoedingen bij materiële schade
* **Eigen schade:** Vergoeding voor schade aan het eigen verzekerde voertuig, zoals bepaald in de polis (volledige omnium, kleine omnium).
* **Schade aan derden:** Vergoeding door de BA-verzekeraar van de aansprakelijke partij, conform de geldende regels.
#### 6.6.3 Uitsluitingen en verhaal
De verzekeraar kan onder bepaalde omstandigheden verhaal uitoefenen op de verzekerde (bv. bij opzet, dronkenschap, niet-betaling premie) of de verzekeringnemer. Bepaalde schades en benadeelden zijn uitgesloten van dekking.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wet aansprakelijkheid motorrijtuigen (WAM) | Wet die de verplichte verzekering voor motorrijtuigen regelt ter bescherming van slachtoffers, met bepalingen zoals de BA Motorrijtuigenverzekering, het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds, en objectieve aansprakelijkheid voor zwakke weggebruikers. |
| BA Motorrijtuigenverzekering | De wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen die de schade vergoedt die de verzekerde met zijn motorrijtuig aan derden veroorzaakt. |
| Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (BGWF) | Een fonds dat slachtoffers vergoedt wanneer de BA-verzekeraar van de aansprakelijke partij niet kan tussenkomen, bijvoorbeeld bij niet-verzekerde of niet-geïdentificeerde voertuigen. |
| Objectieve aansprakelijkheid | Een aansprakelijkheidsregime waarbij de schade vergoed moet worden, ongeacht of er een fout is begaan door de aansprakelijke partij, specifiek ter bescherming van zwakke weggebruikers. |
| Zwakke weggebruiker | Elke persoon die deelneemt aan het verkeer, met uitzondering van de bestuurder van een motorvoertuig, zoals voetgangers, fietsers, en passagiers. |
| Motorrijtuigen | Rij- of voertuigen bestemd om zich over de grond te bewegen, aangedreven door een mechanische kracht, en niet gebonden aan spoorstaven. |
| Verzekeringsplicht | De wettelijke verplichting om een specifieke verzekering af te sluiten, zoals de BA Motorrijtuigenverzekering, alvorens een motorrijtuig tot het verkeer toe te laten. |
| Sancties bij niet-verzekering | Juridische gevolgen die kunnen voortvloeien uit het niet naleven van de verzekeringsplicht, zoals inbeslagname van het voertuig, geldboetes, gevangenisstraffen en intrekking van het rijbewijs. |
| Verhaalrecht | Het recht van de verzekeraar om de betaalde schadevergoeding te verhalen op de aansprakelijke verzekerde, onder bepaalde voorwaarden en beperkingen. |
| Rechtsbijstandverzekering | Een verzekering die administratieve en juridische hulp biedt na een ongeval of verkeersovertreding, ter verdediging en verhaal van de verzekerde persoon. |
| Omniumverzekering | Een verzekering die niet alleen de schade aan derden dekt (burgerlijke aansprakelijkheid), maar ook de eigen schade aan het verzekerde voertuig, zoals brand, diefstal en glasbreuk. |
| Kleine omnium | Een type omniumverzekering die dekking biedt voor brand, diefstal, glasbreuk en natuurkrachten, maar niet voor de eigen schade veroorzaakt door een ongeval. |
| Volledige omnium | Een omniumverzekering die dekking biedt voor alle schade aan het eigen voertuig, inclusief de eigen schade door ongevallen, brand, diefstal, glasbreuk en natuurkrachten. |
| Franchise | Het deel van de schade die de verzekeringnemer voor eigen rekening neemt na een schadegeval, uitgedrukt als een vast bedrag of percentage. |
| Pechverhelping | Een dienstverlening die hulp biedt bij mechanische defecten of ongevallen met het voertuig, zoals depannage, sleepdienst en kosten voor onderkomen. |
| Lichamelijke ongevallenverzekering (Bestuurdersverzekering) | Een verzekering die dekking biedt voor overlijden, blijvende of tijdelijke ongeschiktheid, en medische kosten van de bestuurder van het voertuig, ongeacht aansprakelijkheid. |
| Europees Aanrijdingsformulier (EAF) | Een gestandaardiseerd formulier dat beide partijen na een ongeval gezamenlijk invullen om de toedracht en omstandigheden vast te leggen, wat rechtszekerheid biedt. |
| RDR-Conventie (Reglement Direct) | Een overeenkomst tussen verzekeraars die een snelle afhandeling van stoffelijke schade mogelijk maakt doordat de eigen verzekeraar van het slachtoffer de schade regelt, voor rekening van de BA-verzekeraar van de aansprakelijke partij. |
| Expertiseovereenkomst (EO) | Een overeenkomst die de procedure regelt voor de expertise en vergoeding van schade wanneer niet aan alle voorwaarden voor de RDR-conventie is voldaan, waarbij een vermoeden van aansprakelijkheid van de tegenpartij vereist is. |
| Gemeen recht | Het algemene recht dat van toepassing is wanneer specifieke conventies zoals RDR of EO niet van toepassing zijn; hierbij moet zowel de schade als de aansprakelijkheid bewezen worden. |
| Totaal verlies | Een situatie waarin een voertuig economisch of technisch niet meer te herstellen is na een ongeval, wat leidt tot een uitkering gebaseerd op de waarde voor het ongeval. |
| Waarde voor ongeval | De werkelijke marktwaarde van het voertuig vlak voor het ongeval, bepaald door een expert op basis van de algemene toestand, kilometerstand en vraag en aanbod. |
| Wrakwaarde | De hoogste bieding verkregen voor het beschadigde voertuig na een ongeval, nadat het als totaal verlies is verklaard. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte belasting die verschuldigd is bij de inschrijving van een voertuig; bij totaal verlies heeft het slachtoffer recht op de vergoeding van de niet-terugvorderbare BTW. |
| Derving | Een vergoeding voor het verlies aan gebruik van het voertuig gedurende de periode die nodig is voor schadebegroting en de aanschaf van een ander voertuig. |
| Staangeld | Vergoeding voor de kosten die een garage aanrekent voor de bewaring van een voertuig, doorgaans tot aan de verkoop van het wrak. |
| BIV (Belasting op InVerkeerstelling) | Een eenmalige belasting die betaald moet worden bij de inschrijving van bepaalde voertuigen in België en die ook bij totaal verlies vergoed moet worden om een gelijkwaardig voertuig te kunnen aanschaffen. |
Cover
Part II EU LAW – Lesson 5-2.pptx
Summary
# The Court of Justice of the European Union (CJEU) in general
The Court of Justice of the European Union (CJEU) is the EU's judicial institution responsible for ensuring that EU law is interpreted and applied uniformly across all Member States.
## 1. The CJEU in general
The Court of Justice of the European Union (CJEU) is a crucial judicial institution established in 1952. It is divided into two distinct bodies: the General Court, which acts as the court of first instance, and the Court of Justice itself. The primary tasks of the CJEU are to:
* Ensure the consistent interpretation and application of EU law across all EU countries.
* Enforce EU law by ensuring that countries, public authorities, citizens, and EU institutions comply with it.
* Settle legal disputes between national governments and EU institutions.
### 1.1 Structure and membership of the CJEU
The CJEU comprises two separate courts:
#### 1.1.1 Court of Justice
* Consists of one judge from each Member State.
* Includes eleven Advocates General.
#### 1.1.2 General Court
* Comprises two judges from each Member State.
### 1.2 Initiation of legal proceedings
Legal proceedings before the CJEU are most commonly initiated by:
* National governments.
* EU institutions themselves.
In specific circumstances, private individuals, citizens, companies, or organisations can also initiate proceedings against an EU institution if they believe their rights have been infringed.
### 1.3 Competences of the CJEU and the General Court
The CJEU has jurisdiction over several types of actions, including interpreting the law, enforcing the law, annulling legal acts, ensuring EU institutions take action, and sanctioning EU institutions. The General Court handles certain actions at first instance.
#### 1.3.1 Interpreting EU law: The preliminary ruling procedure
The preliminary ruling procedure is a mechanism designed to ensure the effective and uniform application of EU legislation and to prevent divergent interpretations by national courts.
* **Purpose:** When a national court is in doubt about the interpretation or validity of EU law, or about the compatibility of national legislation with EU law, it can refer the matter to the Court of Justice for clarification.
* **Initiation:** In principle, preliminary rulings can only be requested by national courts. However, all parties to the proceedings before that national court, as well as Member States and EU institutions, may participate in the proceedings before the Court of Justice.
* **Binding effect:** The Court of Justice's reply, delivered as a judgment or reasoned order, is binding on the national court that made the reference. It also binds other national courts facing the same issue, thereby ensuring consistent application of EU law.
* **Citizen access:** This procedure allows any European citizen to seek clarification on EU rules affecting them, by raising questions through their national courts.
> **Tip:** Preliminary rulings are a cornerstone of the EU legal system, enabling the CJEU to shape the development of EU law and ensuring that it is applied consistently throughout the Union.
#### 1.3.2 Enforcing EU law: The infringement procedure
The infringement procedure, also known as "actions for failure to fulfil obligations under EU law," is taken against a national government for failing to comply with EU law.
* **Initiation:** This procedure can be initiated by the European Commission or by another EU Member State.
* **Steps:**
1. **Letter of Formal Notice:** The Commission sends a letter to the Member State requesting information about a suspected breach of EU law.
2. **Reasoned Opinion:** If the Member State's reply is unsatisfactory, the Commission issues a formal request to comply, outlining its reasons for believing a breach has occurred.
3. **Referral to the CJEU:** If the Member State still fails to comply, the Commission can refer the case to the CJEU.
4. **Court Ruling:** The CJEU determines whether the Member State has failed to fulfil its obligations.
5. **Financial Penalties:** If the Member State continues to disregard the Court's judgment, the Commission can initiate a second action to seek financial sanctions.
> **Example:** The Commission initiated infringement proceedings against Hungary for failing to comply with CJEU rulings on asylum rules, potentially leading to financial penalties. This highlights how the infringement procedure serves to enforce compliance with EU law and uphold its integrity.
#### 1.3.3 Annuling legal acts: Actions for annulment
Actions for annulment are brought when a European act is believed to violate EU treaties or fundamental rights.
* **Purpose:** To have a specific EU legal act declared void.
* **Applicants:**
* **Privileged applicants:** EU countries, the European Parliament, the Council, and the European Commission can bring an action for annulment in the interest of legality, without needing to prove a specific interest.
* **Semi-privileged applicants:** The European Central Bank, the European Court of Auditors, and the European Committee of the Regions can initiate such actions only to protect their own prerogatives.
* **Non-privileged applicants:** Individuals, legal persons, and regional or local governments can bring an action for annulment only if they can prove the contested act is addressed to them or, if not, that it directly and individually concerns them.
* **Grounds for annulment:** These include lack of competence, infringement of an essential procedural requirement, violation of EU treaties or the Charter of Fundamental Rights, infringement of any rule of law relating to the application of treaties, and misuse of powers.
* **Effects of annulment:** When an act is annulled, its effects are generally considered void from the point of its adoption (ex tunc), though the CJEU may rule that the effects are maintained.
> **Example:** Poland and Hungary initiated annulment proceedings against a regulation that allowed for the termination or reduction of EU budget funds to Member States found to be in breach of the rule of law.
#### 1.3.4 Ensuring EU institutions take action: Actions for failure to act
These actions are brought when EU institutions, bodies, or agencies fail to take a decision or action that they are legally obliged to take.
* **Initiation:** EU governments, other EU institutions, or, under certain conditions, individuals or companies can complain to the Court if an institution fails to act.
* **Relevance:** These actions have historically played a minor role due to the difficulty in proving a clear obligation for the institution to act in a specific way, as treaty provisions and secondary legislation rarely impose such strict obligations.
#### 1.3.5 Sanctioning EU institutions: Actions for damages
Any person or company that has suffered harm due to the action or inaction of the EU or its staff can take legal action to seek compensation for that damage.
* **Jurisdiction:** These actions are brought directly before the General Court.
* **Elements to prove:**
1. **Illegal conduct:** The EU institutions or their servants must have engaged in unlawful conduct (an action or omission) that violates EU law.
2. **Damage:** There must be evidence of real and certain damage suffered by the claimant.
3. **Causal link:** A direct causal link must exist between the illegal conduct and the damage claimed.
> **Tip:** The exclusive jurisdiction of the CJEU for actions for damages against the EU means that such claims cannot be brought before national or international courts.
### 1.4 Competences of the General Court
The General Court has jurisdiction over a range of actions, particularly those initiated by individuals and legal persons. Its competences include:
* Hearing and determining actions for annulment brought by individuals or legal persons against acts of EU institutions, bodies, offices, or agencies that are addressed to them or directly and individually concern them.
* Hearing actions for failure to act on the part of these same institutions.
* Hearing actions brought by Member States against the Commission.
* Hearing actions seeking compensation for damage caused by EU institutions or their staff.
* Adjudicating on disputes between EU institutions and their staff concerning employment relations and social security.
The General Court hears cases at first instance, while the Court of Justice typically handles actions brought by Member States or the Commission and hears appeals against judgments of the General Court, focusing solely on points of law.
---
# Composition and initiation of procedures before the CJEU
This section details the composition of the Court of Justice of the European Union (CJEU) and the General Court, and clarifies the entities and individuals with standing to initiate legal proceedings before these courts.
## 2. Composition and initiation of procedures before the CJEU
The Court of Justice of the European Union (CJEU) is the EU's judicial branch, established to ensure that EU law is interpreted and applied uniformly across all Member States and to enforce compliance with this law. It is divided into two main bodies: the General Court and the Court of Justice.
### 2.1 Composition of the CJEU
The CJEU comprises judges and advocates general, with distinct compositions for the Court of Justice and the General Court.
#### 2.1.1 Court of Justice
* **Judges:** There is one judge from each EU Member State.
* **Advocates General:** There are eleven advocates general.
#### 2.1.2 General Court
* **Judges:** There are two judges from each EU Member State.
> **Tip:** The President of the CJEU plays a significant role, with the current president having served multiple terms since 2015.
### 2.2 Initiation of legal proceedings before the CJEU
The right to initiate legal proceedings before the CJEU is generally held by Member States and EU institutions. However, private individuals and entities can also bring cases under specific circumstances.
#### 2.2.1 Standing of Member States and EU Institutions
* **National Governments (Member States):** They frequently initiate proceedings, particularly in cases of alleged breaches of EU law by other Member States.
* **EU Institutions:** Institutions such as the European Parliament, the Council, and the European Commission are also common initiators of legal actions.
#### 2.2.2 Standing of Private Individuals and Entities
Private individuals, citizens, companies, undertakings, and organizations can initiate proceedings before the CJEU, but only in specific situations. This usually occurs when they believe an EU institution has infringed upon their rights through its actions or omissions. These actions are typically brought before the General Court.
> **Tip:** Understanding who has standing is crucial, as initiating a procedure without the proper entitlement will lead to its inadmissibility.
### 2.3 Types of Actions and Competences
The CJEU, through its two courts, has various competences to interpret, enforce, annul, and ensure action under EU law. These competences are distributed between the Court of Justice and the General Court.
#### 2.3.1 Interpretation of EU Law (Preliminary Ruling Procedure)
* **Purpose:** To ensure the uniform interpretation and application of EU law across all Member States.
* **Initiation:** Primarily initiated by national courts when they are in doubt about the interpretation or validity of EU law, or about the compatibility of national law with EU law.
* **Parties:** While initiated by a national court, Member States and EU institutions can participate in the proceedings before the Court of Justice.
* **Binding Effect:** Preliminary rulings are binding on the national court that referred the question and serve as guidance for other national courts facing similar issues.
* **Impact:** This procedure allows any EU citizen to seek clarification on EU rules affecting them.
> **Example:** A national court unsure whether a specific national tax law complies with EU state aid rules would refer the question to the CJEU for a preliminary ruling.
#### 2.3.2 Enforcement of EU Law (Infringement Procedure)
* **Purpose:** To address situations where a Member State fails to comply with its obligations under EU law.
* **Initiation:** Can be started by the European Commission or another EU Member State.
* **Procedure:**
1. **Letter of Formal Notice:** The Commission (or another MS) informs the Member State of the suspected breach and requests information.
2. **Reasoned Opinion:** If the response is unsatisfactory, the Commission issues a formal request to comply, detailing the perceived breach.
3. **Referral to the CJEU:** If the Member State still fails to comply, the Commission can bring the case before the CJEU.
4. **Court Ruling:** The CJEU determines if the Member State has failed to fulfill its obligations.
5. **Financial Penalties:** If the Member State continues to non-compliance, the Commission can initiate a second action to seek financial sanctions.
> **Example:** If Hungary fails to implement EU asylum rules correctly, the Commission can initiate an infringement procedure, potentially leading to financial penalties.
#### 2.3.3 Annulment of Legal Acts (Actions for Annulment)
* **Purpose:** To challenge the legality of EU legal acts that are believed to violate EU treaties or fundamental rights.
* **Initiation:** Can be brought by "privileged applicants" (Member States, European Parliament, Council, Commission), "semi-privileged applicants" (European Central Bank, European Court of Auditors, European Committee of the Regions) to protect their prerogatives, or "non-privileged applicants" (individuals, legal persons, regional or local governments) who must prove the act is addressed to them or directly and individually concerns them.
* **Grounds for Annulment:** Lack of competence, infringement of essential procedural requirements, infringement of EU treaties or the Charter of Fundamental Rights, infringement of any rule of law relating to treaty application, and misuse of powers.
* **Effects of Annulment:** Generally retroactive ($ex\ tunc$), but can be from the date of the judgment ($ex\ nunc$). The CJEU may also decide to maintain the effects of the annulled act.
> **Example:** Poland and Hungary initiated annulment proceedings against a regulation that allowed for the reduction of EU budget funds for Member States breaching the rule of law.
#### 2.3.4 Ensuring EU Institutions Take Action (Actions for Failure to Act)
* **Purpose:** To compel EU institutions (Parliament, Council, Commission) to make required decisions or take necessary actions.
* **Initiation:** Can be initiated by EU governments, other EU institutions, or under certain conditions, by individuals or companies.
* **Relevance:** This action has historically played a minor role due to the difficulty in proving a strict obligation for institutions to act in a specific way.
#### 2.3.5 Sanctioning EU Institutions (Actions for Damages)
* **Purpose:** To seek compensation for damage caused by the actions or omissions of the EU or its staff.
* **Initiation:** Can be brought by any person or company whose interests have been harmed. These actions are typically brought directly before the General Court.
* **Jurisdiction:** The CJEU has exclusive jurisdiction over these claims.
* **Elements to Prove:**
1. Illegal conduct of the institutions or their servants (action or omission).
2. Existence of real and certain damage.
3. Causal link between the conduct and the damage.
> **Example:** A company claiming financial losses due to an unlawful decision by the European Commission can bring an action for damages before the General Court.
### 2.4 Competences of the General Court
The General Court handles specific types of cases at first instance, playing a crucial role in the judicial protection of individuals and entities.
* Actions for annulment brought by natural or legal persons against acts of EU institutions, bodies, offices, or agencies, provided these acts are addressed to them or directly and individually concern them.
* Actions for annulment against regulatory acts that concern them directly and do not entail implementing measures.
* Actions for failure to act on the part of EU institutions, bodies, offices, or agencies.
* Actions brought by Member States against the Commission.
* Actions seeking compensation for damage caused by EU institutions, bodies, agencies, or their staff.
* Disputes between EU institutions and their staff concerning employment relations and social security.
> **Tip:** The division of competences ensures that the Court of Justice primarily deals with cases brought by Member States or the Commission (like infringement procedures) and handles appeals on points of law from the General Court, while the General Court focuses on cases brought by individuals and other specific categories of disputes.
---
# Competences of the CJEU and the General Court
This section outlines the judicial competences of the Court of Justice of the European Union (CJEU) and the General Court, detailing their respective roles in interpreting, enforcing, and reviewing EU law, as well as resolving disputes involving EU institutions and Member States.
## 3. Competences of the CJEU and the General Court
The Court of Justice of the European Union (CJEU) is the supreme judicial institution of the EU, established in 1952. It is divided into two principal bodies: the General Court, acting as the court of first instance, and the Court of Justice. The CJEU's core tasks include ensuring the uniform interpretation and application of EU law across all Member States, enforcing EU law by ensuring compliance by countries, public authorities, citizens, and EU institutions, and settling legal disputes involving national governments and EU institutions.
### 3.1 Jurisdiction and Procedural Initiation
Legal proceedings before the CJEU are most frequently initiated by national governments or EU institutions. However, under specific circumstances, private individuals, citizens, companies, or organizations can also bring actions against EU institutions if they believe their rights have been infringed.
### 3.2 Types of Judicial Actions
The CJEU possesses judicial competences encompassing several distinct types of actions:
* **Interpretation of EU Law:** This is primarily handled through the preliminary ruling procedure.
* **Enforcement of EU Law:** This includes infringement procedures, also known as actions for failure to fulfil obligations.
* **Annulment of Legal Acts:** This is addressed through actions for annulment.
* **Ensuring EU Institutions Take Action:** This involves actions for failure to act.
* **Sanctioning EU Institutions:** This is achieved through actions for damages.
#### 3.2.1 Interpreting the law: Preliminary Ruling Procedure
National courts are obligated to ensure the proper application of EU law. When a national court encounters doubt regarding the interpretation or validity of EU law, or whether a national law or practice conforms with EU law, it may (and sometimes must) refer the matter to the Court of Justice for clarification. This mechanism ensures the effective and uniform application of EU legislation and prevents divergent interpretations.
**Binding Force of Preliminary Rulings:** The preliminary ruling provided by the Court of Justice is binding on the national court that made the reference, and it also binds other national courts facing the same issue. This procedure allows any European citizen to seek clarification on EU rules affecting them.
**Parties Involved:** In principle, preliminary ruling procedures are initiated by national courts. However, all parties to the proceedings before that national court, as well as Member States and EU institutions, can participate in the proceedings before the Court of Justice. Numerous significant EU law principles have been established through preliminary rulings, often in response to questions from national courts of first instance.
> **Tip:** The preliminary ruling procedure is a crucial tool for ensuring the consistent application of EU law and empowering citizens to understand their rights under EU law.
#### 3.2.2 Enforcing the law: Infringement Procedure
The infringement procedure, formally known as "actions for failure to fulfil its obligations under EU law," is a type of case brought against a national government for failing to comply with EU law. This procedure can be initiated by either the European Commission or another EU Member State.
**Steps in the Infringement Procedure:**
1. **Letter of Formal Notice:** The Commission sends a letter to the Member State requesting information about a suspected breach of EU law.
2. **Reasoned Opinion:** If the Member State's response is unsatisfactory, the Commission issues a formal request for compliance, detailing why a breach is believed to have occurred.
3. **Referral to the CJEU:** If the Member State still fails to comply, the Commission can refer the case to the CJEU.
4. **Court Ruling:** The CJEU determines whether the state has failed to fulfil its obligations.
5. **Financial Penalties:** If the Member State continues to disregard the Court's judgment, the Commission can initiate a second action to seek financial sanctions.
> **Example:** The CJEU ruled in June 2023 that Hungary had violated EU asylum rules. The Commission subsequently sent Hungary a letter of formal notice for failing to comply with this judgment, which could lead to financial penalties.
#### 3.2.3 Annulling legal acts: Actions for Annulment
An action for annulment is introduced when a European legal act is believed to violate EU treaties or fundamental rights. The CJEU can be asked to annul such an act.
**Applicants:**
* **Privileged Applicants:** EU countries, the European Parliament, the Council, and the European Commission can bring an action for annulment in the interest of legality without needing to prove a specific interest.
* **Semi-Privileged Applicants:** The European Central Bank, the European Court of Auditors, and the European Committee of the Regions can initiate an action for annulment solely to protect their own prerogatives.
* **Non-Privileged Applicants:** Individuals, legal persons, and regional or local governments can bring an action for annulment only if they can prove that the contested act is addressed to them or, if not addressed to them, that it directly and individually concerns them.
**Grounds for Annulment:** These include lack of competence, infringement of an essential procedural requirement, infringement of EU treaties or the Charter of Fundamental Rights, infringement of any rule of law relating to the application of the treaties, and misuse of powers.
**Effects of Annulment:** When the CJEU rules an act void, the annulment generally takes effect retrospectively from the act's adoption (`ex tunc`), although it can also take effect from the date of the CJEU's judgment (`ex nunc`). The CJEU may also rule to maintain the effects of the annulled act.
> **Example:** Poland and Hungary initiated annulment proceedings against a Regulation that allowed for the potential termination or reduction of EU budget funds for Member States in breach of the rule of law.
#### 3.2.4 Ensuring the EU takes action: Actions for Failure to Act
This action (Article 265 TFEU) is brought when the Parliament, Council, or Commission fails to make a required decision or take necessary action. If such an institution does not act as mandated, EU governments, other EU institutions, or, under certain conditions, individuals or companies can complain to the Court. However, actions for failure to act have historically played a limited role due to the rarity of clear, specific obligations to act imposed on institutions by the Treaties.
#### 3.2.5 Sanctioning the EU: Actions for Damages
Any person or company that has suffered harm due to the action or inaction of the EU or its staff can bring an action for damages before the General Court. This is a direct action seeking compensation for damage caused by EU institutions, bodies, agencies, or their servants in the performance of their duties. The jurisdiction of the CJEU in these cases is exclusive, meaning the EU cannot be sued before national or international courts.
**Elements to Prove in an Action for Damages:** The claimant must prove three elements:
1. **Illegal Conduct:** The institution or its servants engaged in an unlawful act, omission, or abstention contrary to EU law.
2. **Real and Certain Damage:** The claimant suffered actual and ascertainable damage.
3. **Causal Link:** A direct causal relationship exists between the conduct and the damage claimed.
> **Tip:** While primarily aimed at compensation, an action for damages can also serve to establish the EU's liability.
### 3.3 Competences of the General Court
The General Court serves as the court of first instance and has specific jurisdictions:
* Hear and determine actions for annulment brought by natural or legal persons against acts of EU institutions, bodies, offices, or agencies that are addressed to them or directly and individually concern them. This includes cases where a company challenges a Commission decision imposing a fine.
* Hear and determine actions for failure to act on the part of these institutions, bodies, offices, or agencies.
* Hear actions brought by Member States against the Commission.
* Hear actions seeking compensation for damage caused by EU institutions, bodies, agencies, or their staff.
* Resolve disputes between EU institutions and their staff concerning employment relations and social security.
### 3.4 Division of Powers between the Court of Justice and the General Court
The General Court has jurisdiction to hear and determine actions brought by individuals at first instance. The Court of Justice, conversely, hears actions brought by Member States or the Commission (e.g., infringement procedures). It also hears appeals against judgments of the General Court, but in such cases, the Court of Justice rules only on questions of law and does not re-examine the facts.
**Individual Access to the CJEU:** Private individuals or companies can initiate legal actions before the CJEU in three main instances:
* Action for annulment (against EU legal acts).
* Actions for failure to act (to ensure EU institutions take action).
* Actions for damages (to sanction EU institutions).
However, initiatives by private individuals for annulment, failure to act, or damages are generally brought directly before the **General Court**.
---
# The rule of law within the European Union
The rule of law is a foundational principle of the European Union, ensuring that all public actions are constrained by law and upheld by independent courts, thereby safeguarding democracy and fundamental rights.
### 4.1 Meaning and core principles of the rule of law
The rule of law is one of the key elements upon which the European Union is built. It signifies that all public powers are exercised within the constraints set by law, in accordance with the values of democracy and fundamental rights, and under the control of independent and impartial courts. While Member States may have diverse national identities and traditions, the core meaning of the rule of law remains consistent across all of them, defined by six fundamental principles:
#### 4.1.1 Legality
This principle implies that the process of enacting and adopting laws must be transparent, accountable, democratic, and pluralistic.
#### 4.1.2 Legal certainty
Citizens must be able to rely on the content and enforceability of legislation. This also encompasses the prohibition of the arbitrary exercise of executive power.
#### 4.1.3 Effective judicial protection
This requires independent and impartial courts to provide effective judicial review, which includes respect for fundamental rights.
#### 4.1.4 Separation of powers
This principle refers to the distinct branches of government and their respective authorities.
#### 4.1.5 Equality before the law
This ensures that public authorities and private individuals can be held accountable before the judicial power.
These principles have been recognized by the European Court of Human Rights (ECHR).
> **Tip:** While the document mentions specific articles in the TFEU related to judicial powers, focus your understanding on the *principles* of legality, legal certainty, and judicial protection as defining the rule of law itself.
### 4.2 Importance of the rule of law in the EU
The rule of law is explicitly described as the cornerstone of the European Union, as stated in Article 2 TEU. Its importance is manifold:
* **Uniform application of EU law:** It guarantees that EU law is applied in the same way across all Member States, fostering a predictable environment for individuals and businesses. Without the rule of law, the functioning of the single market and the free movement of people would be undermined.
* **Upholding democracy and fundamental rights:** The rule of law ensures that democratic values and fundamental rights are respected.
* **Access to justice:** It guarantees that citizens and businesses have access to justice before an independent and impartial court if their rights are violated.
* **Implementation of EU laws and policies:** The rule of law is essential for the effective implementation of EU legislation and policies.
* **Foundation for a Union of equality and fairness:** It is central to fostering a Union characterized by equality, opportunity, and social fairness.
> **Tip:** The rule of law is also a critical criterion for countries aspiring to join the EU, underscoring its fundamental significance for EU membership.
### 4.3 Challenges to the rule of law in Member States
The document provides an example concerning Hungary, highlighting potential breaches of EU law that touch upon the rule of law. This includes alleged violations of judicial independence, academic freedom, and LGBTQ-rights. The European Commission has initiated infringement procedures against Hungary in response to these concerns, demonstrating the EU's commitment to upholding the rule of law within its Member States.
> **Example:** In a case concerning Hungary, the Court of Justice of the European Union (CJEU) ruled that Hungary had violated EU asylum rules. Following this ruling, the Commission sent a letter of formal notice to Hungary for failing to comply with the judgment, indicating the potential for financial penalties. This case illustrates how the CJEU enforces EU law and how Member States are held accountable for their adherence to it, which is intrinsically linked to the rule of law.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Court of Justice of the European Union (CJEU) | The supreme judicial institution of the European Union, established in 1952 and divided into two main bodies: the Court of Justice and the General Court. Its primary tasks include ensuring that EU law is interpreted and applied uniformly across all member states and enforcing EU law. |
| General Court | The first-instance court within the CJEU, responsible for hearing and determining actions brought by individuals and legal persons, as well as certain actions brought by Member States against the Commission. It also hears actions for damages. |
| Advocate General | A legal official attached to the Court of Justice of the European Union whose role is to assist the Court by delivering a reasoned opinion, in open court, on cases referred to the Court, ensuring thorough legal analysis and consistency. |
| Preliminary Ruling Procedure | A mechanism whereby national courts can, or sometimes must, refer questions on the interpretation or validity of EU law to the Court of Justice. The Court's reply is binding on the referring court and influences other national courts, ensuring uniform application of EU law. |
| Infringement Procedure | A legal action initiated by the European Commission or another EU country against a Member State for failing to comply with its obligations under EU law. The process typically involves a letter of formal notice, a reasoned opinion, referral to the CJEU, and potentially financial penalties. |
| Action for Annulment | A legal procedure brought before the CJEU or the General Court to challenge the legality of an EU legal act. If successful, the Court can annul the act, generally with retroactive effect (ex tunc), though exceptions may apply. |
| Action for Failure to Act | A legal action brought before the CJEU or the General Court when an EU institution, body, office, or agency fails to take a specific action that it is legally obliged to take. Such actions are rare due to the difficulty in proving a precise obligation to act. |
| Action for Damages | A legal procedure brought before the General Court by individuals, companies, or Member States seeking compensation for damage caused by the EU institutions or their staff through their administrative or legislative activity, whether through action or omission. |
| Rule of Law | A fundamental principle of the European Union, meaning that all public powers are exercised within legal constraints, in accordance with democratic values and fundamental rights, and under the control of independent and impartial courts. It is essential for the uniform application of EU law and the protection of rights. |
| Legality (principle of) | A component of the rule of law, implying that laws are enacted and adopted through a transparent, accountable, democratic, and pluralistic process. |
| Legal Certainty (principle of) | A component of the rule of law, requiring that citizens must be able to rely upon the content and enforceability of legislation, ensuring predictability and clarity in the legal framework. |
| Judicial Protection | A principle of the rule of law ensuring effective access to justice through independent and impartial courts, which provide judicial review and uphold fundamental rights. |
| Separation of Powers | A principle inherent in the rule of law, referring to the division of governmental responsibilities among distinct branches (typically legislative, executive, and judicial) to prevent concentration of power and ensure checks and balances. |
| Equality Before the Law | A principle of the rule of law stating that public authorities and private individuals are equally accountable before the judicial power, meaning laws apply equally to all. |
| Ex Tunc | A legal term referring to the retroactive effect of a judicial decision, meaning it applies from the date of the original act or event, as if it had never been valid. |
| Ex Nunc | A legal term referring to the prospective effect of a judicial decision, meaning it applies from the date of the judgment onwards, without affecting past events. |
Cover
PPT 4 indeling van het recht (2) (1).pptx
Summary
# Indeling van het recht
Dit onderwerp verschaft een overzicht van de verschillende manieren waarop het recht kan worden ingedeeld, wat dient als een leidraad voor het navigeren door juridische informatie en het bepalen van bevoegdheden.
### 1.1 Belang van de indeling
De indeling van het recht is essentieel om:
* Te bepalen in welk wetboek specifieke juridische informatie te vinden is.
* Effectief te zoeken in literatuur en online bronnen.
* Vast te stellen welke rechter of instantie bevoegd is in een bepaald geval.
* Te identificeren of een rechtsregel dwingend is.
* De bevoegdheid van voorzieningen binnen de sociale kaart te bepalen.
### 1.2 Grote lijnen: Nationaal of internationaal recht
#### 1.2.1 Nationaal recht
Nationaal recht omvat alle rechtsregels die gelden binnen de grenzen van een specifieke staat.
#### 1.2.2 Internationaal recht
Internationaal recht overstijgt de nationale landsgrenzen en ontstaat door afspraken tussen verschillende staten. Dit kan op verschillende manieren tot stand komen:
* **Supranationaal recht:** Hierbij neemt een orgaan, zoals de Europese Unie, beslissingen die bindend zijn voor de lidstaten.
> **Voorbeeld:** Een besluit van de Europese Commissie om tarieven in te voeren op de import van bepaalde landbouwproducten.
* **Intergouvernementeel recht:** Landen beslissen hierbij in onderling overleg. De Verenigde Naties is hier een voorbeeld van.
> **Voorbeeld:** Een resolutie van de VN-Veiligheidsraad die een onderzoek eist naar massagraven.
* **Bilaterale en multilaterale verdragen:** Dit zijn afspraken of contracten tussen staten.
> **Voorbeeld:** België dat bilaterale verdragen sluit met Frankrijk over lijkenvervoer, met het Verenigd Koninkrijk over bescherming van geclassificeerde informatie, en met de Verenigde Staten over "preclearance" voor reizigers.
### 1.3 Publiek of privaat recht
Een fundamentele indeling van het recht is die tussen publiek recht en privaat recht.
#### 1.3.1 Publiek recht
Publiek recht regelt:
* De verhouding tussen de burger en de overheid.
* De interne organisatie van de overheid.
* De verhouding tussen staten (in internationaalrechtelijk verband).
Rechtstakken die tot het publiekrecht behoren zijn onder meer:
* **Grondwettelijk recht:** Dit behandelt de inrichting van de staat (scheiding der machten: wetgevende, uitvoerende, rechterlijke macht) en de fundamentele grondrechten van de burger.
> **Tip:** Dit is de basisorde van onze staat en bepaalt de fundamenten van ons rechtssysteem.
* **Administratief recht:** Dit is een uitvloeisel van het grondwettelijk recht en werkt de bevoegdheden van de uitvoerende macht (regering, bestuur, ambtenaren) verder uit. Het regelt de praktische werking van de staatsadministratie op alle niveaus, inclusief openbare besturen en instellingen zoals gemeentebesturen en O.C.M.W.'s.
> **Voorbeeld:** Het proces van het vernieuwen van een paspoort, het aanvragen van een vergunning voor een carport, de taken van een burgemeester of schepenen, en de werking van de gemeenteraad.
* **Strafrecht en strafprocesrecht:**
* **Strafrecht (materieel strafrecht):** Omschrijft alle misdrijven, ingedeeld in overtredingen, wanbedrijven en misdaden.
* **Strafprocesrecht (formeel recht):** Omschrijft de procedure en de onderzoeken bij strafbare feiten.
* **Fiscaal recht:** Regelt de inning van belastingen, zowel indirecte (zoals successierecht, btw) als directe (zoals inkomstenbelasting).
* **Socialezekerheidsrecht:** Omvat sociale maatregelen en de bescherming tegen levensrisico's zoals ziekte, arbeidsongeval en pensioen.
#### 1.3.2 Privaat recht
Privaat recht regelt:
* Het statuut van een individu, zoals naam, woonplaats en geslacht.
* De relaties tussen personen en groepen, zoals huwelijken, overeenkomsten en aansprakelijkheid.
Rechtstakken die tot het privaatrecht behoren zijn onder meer:
* **Burgerlijk recht:** Dit behandelt in het algemeen de status van personen en de verhoudingen tussen burgers. Het omvat onderdelen zoals personenrecht, familierecht, verbintenissenrecht en aansprakelijkheidsrecht.
> **Tip:** Dit is het recht dat de basisverhoudingen tussen burgers regelt, van persoonlijke status tot contracten en schade.
* **Economisch recht:** Hoewel niet expliciet uitgewerkt op de vermelde pagina's, wordt het hier wel als onderdeel van het privaatrecht genoemd, wat duidt op de regels die economische activiteiten tussen private partijen sturen.
* **Arbeidsrecht:** Dit regelt de individuele en collectieve verhoudingen tussen werknemers en werkgevers.
* **Privaatrechtelijk procesrecht (gerechtelijk privaatrecht):** Dit regelt de organisatie van de rechterlijke macht en de procedure bij geschillen die voortvloeien uit privaatrechtelijke relaties, zoals huurgeschillen, echtscheidingen of burenruzies.
### 1.4 Andere indelingsmogelijkheden
Naast de indeling in nationaal/internationaal en publiek/privaat, zijn er ook andere manieren om het recht te ordenen:
* **Op basis van thema:** Het recht kan ingedeeld worden volgens specifieke thema's, zoals welzijn, eigendom, handel, arbeid, economie, verkeer, media, etc.
> **Tip:** Websites zoals www.helderrecht.be kunnen helpen om te bepalen onder welke categorie juridische thema's vallen en of ze tot het publieke of private recht behoren.
* **Gemengde takken:** Sommige rechtsdomeinen kunnen kenmerken hebben van zowel publiek als privaat recht.
* **Thematische indeling:** Het recht kan ook thematisch worden ingedeeld, wat een alternatieve manier biedt om juridische informatie te structureren en te vinden.
---
# Publiek recht en zijn rechtstakken
Publiekrecht regelt de verhoudingen tussen de overheid en de burger, de interne organisatie van de overheid en de verhoudingen tussen staten.
### 2.1 Indeling van het recht
De indeling van het recht is essentieel om te bepalen waar specifieke juridische informatie te vinden is, welke rechter bevoegd is en welke voorzieningen geraadpleegd moeten worden.
#### 2.1.1 Nationaal of internationaal recht
* **Nationaal recht**: Geldt binnen de grenzen van één specifieke staat.
* **Internationaal recht**: Regelt de verhoudingen die de nationale landsgrenzen overstijgen en komt tot stand door afspraken tussen staten.
* **Supranationaal recht**: Een orgaan, zoals de Europese Unie, mag bindende beslissingen nemen voor de aangesloten landen.
* **Intergouvernementeel recht**: Staten beslissen in onderling overleg, zoals binnen de Verenigde Naties.
* **Bilateraal en multilateraal recht**: Verdragen of afspraken tussen twee (bilateraal) of meerdere (multilateraal) staten.
#### 2.1.2 Publiek of privaat recht
Publiekrecht en privaatrecht vormen de twee grote hoofdcategorieën van het recht.
* **Publiek recht**: Regelt primair de verhouding tussen de overheid en de burger, de interne organisatie van de overheid (zoals de machtsverdeling) en de verhoudingen tussen staten (wat overlapt met internationaal recht). Het betreft alles wat de overheid aangaat.
Tot het publiekrecht behoren onder meer de volgende rechtstakken:
* **Grondwettelijk recht**:
* Zet de inrichting van de staat uiteen, inclusief de verdeling in wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
* Beschermt de fundamentele grondrechten van de burger.
* De Grondwet bevat twee belangrijke hoofdstukken die deze principes vastleggen.
* **Administratief recht**:
* Werkt het grondwettelijk recht verder uit, met name wat betreft de uitvoerende macht (regering, bestuur, ambtenaren).
* Regelt de praktische werking van de staatsadministratie op alle niveaus (federaal, regionaal, gemeentelijk, OCMW, etc.).
* Het gemeentebestuur is de overheidsinstantie die het dichtst bij de burger staat.
* **Example:** Het proces van het aanvragen van een bouwvergunning voor een carport, het vernieuwen van een paspoort, of het bezoeken van een gemeentehuis voor informatie, valt onder het administratief recht. Hierin wordt de werking van bestuursorganen, de taken van ambtenaren, en de functies van burgemeesters en schepenen uiteengezet.
* **Strafrecht en strafprocesrecht**:
* **Materieel strafrecht**: Omschrijft alle misdrijven, onderverdeeld in overtredingen, wanbedrijven en misdaden.
* **Formeel recht (strafprocesrecht)**: Omschrijft de procedures en onderzoeken die bij strafzaken komen kijken.
* **Fiscaal recht**:
* Regelt de inning van belastingen.
* Omvat zowel indirecte belastingen (bv. successierechten, btw) als directe belastingen (bv. inkomstenbelasting).
* **Socialezekerheidsrecht**:
* Regelt sociale maatregelen en de bescherming tegen levensrisico's zoals ziekte, arbeidsongevallen en pensioen.
* **Privaat recht**: Regelt de relatie tussen individuen en rechtspersonen, en het statuut van een individu. Het betreft de relaties tussen mensen onderling.
Tot het privaatrecht behoren onder meer de volgende rechtstakken:
* **Burgerlijk recht**:
* Regelt in het algemeen het statuut van een persoon (naam, woonplaats, geslacht) en de verhoudingen tussen burgers.
* Onderdelen zijn onder meer personenrecht, familierecht, verbintenissenrecht en aansprakelijkheidsrecht.
* **Economisch recht**: Regelt economische activiteiten en ondernemingen.
* **Arbeidsrecht**:
* Regelt de individuele en collectieve verhoudingen tussen werknemers en werkgevers.
* **Privaatrechtelijk procesrecht (gerechtelijk privaatrecht)**:
* Regelt de organisatie van de rechterlijke macht en de procedures bij geschillen tussen burgers (bv. huurconflicten, echtscheidingen, burenruzies).
> **Tip:** Het is cruciaal om de indeling van het recht goed te kennen, aangezien dit een vaste oefening op het examen is en helpt bij het correct situeren van juridische vraagstukken.
De indeling van juridische thema's kan ook thematisch of op basis van specifieke sectoren (bv. welzijn, verkeer, media) gebeuren, wat kan leiden tot "gemengde takken" van recht. Wetten en regels zijn terug te vinden in specifieke wetboeken en de literatuur.
---
# Privaat recht en zijn rechtstakken
Privaatrecht regelt de status van individuen en de relaties tussen personen en groepen.
### 3.1 Indeling van het recht
De indeling van het recht is cruciaal omdat het een leidraad biedt voor het vinden van informatie in wetboeken en literatuur, het bepalen van de bevoegde rechter en het inzicht in de aard van de rechtsregels (dwingend of aanvullend).
#### 3.1.1 Nationaal versus internationaal recht
* **Nationaal recht:** Recht dat geldt binnen de grenzen van één staat.
* **Internationaal recht:** Recht dat de nationale grenzen overstijgt en tot stand komt door afspraken tussen staten.
* **Supranationaal recht:** Een orgaan neemt beslissingen die bindend zijn voor de aangesloten staten (bv. Europese Unie).
* **Intergouvernementeel recht:** Staten beslissen in onderling overleg (bv. Verenigde Naties).
* **Bilateraal en multilateraal recht:** Verdragen of afspraken tussen twee (bilateraal) of meerdere (multilateraal) staten.
#### 3.1.2 Publiek versus privaatrecht
Deze indeling onderscheidt het recht dat de relatie tussen burger en overheid regelt (publiekrecht) van het recht dat de relaties tussen burgers onderling regelt (privaatrecht).
##### 3.1.2.1 Publiekrecht
Publiekrecht regelt de verhouding tussen burger en overheid, de interne organisatie van de overheid en de verhouding tussen staten.
Tot het publiekrecht behoren onder meer:
* **Grondwettelijk recht:** Bepaalt de inrichting van de staat (scheiding der machten) en de fundamentele grondrechten van de burger.
* **Administratief recht:** Werkt de inrichting en werking van de uitvoerende macht (regering, bestuur, ambtenaren) en openbare instellingen verder uit. Dit recht regelt de praktische werking van de staatsadministratie op alle niveaus.
* **Strafrecht en strafprocesrecht:**
* Materieel strafrecht: Omschrijft misdrijven (overtredingen, wanbedrijven, misdaden).
* Formeel recht of strafprocesrecht: Omschrijft de procedure en onderzoeken bij strafzaken.
* **Fiscaal recht:** Regelt de inning van belastingen, zowel direct (bv. inkomstenbelasting) als indirect (bv. successierecht, btw).
* **Socialezekerheidsrecht:** Omvat sociale maatregelen en bescherming tegen levensrisico's zoals ziekte, arbeidsongevallen en pensioen.
##### 3.1.2.2 Privaatrecht
Privaatrecht regelt het statuut van een individu (naam, woonplaats, geslacht) en de relaties tussen personen en groepen, zoals huwelijken, overeenkomsten en aansprakelijkheid.
Tot het privaatrecht behoren onder meer:
* **Burgerlijk recht:** Omvat de staat van de persoon en de verhoudingen tussen burgers. Belangrijke onderdelen zijn personenrecht, familierecht, verbintenissenrecht en aansprakelijkheidsrecht.
* **Economisch recht:** Regelt economische activiteiten, handel en ondernemingen.
* **Arbeidsrecht:** Bepaalt de individuele en collectieve verhoudingen tussen werknemers en werkgevers.
* **Privaatrechtelijk procesrecht (gerechtelijk privaatrecht):** Regelt de organisatie van de rechterlijke macht en de procedures bij privaatrechtelijke geschillen (bv. huurgeschillen, echtscheidingen, burenruzies).
> **Tip:** De indeling in publiek en privaatrecht is fundamenteel om te begrijpen waar u specifieke juridische informatie kunt terugvinden en welke rechter of instantie bevoegd is voor een bepaald geschil.
> **Voorbeeld:** Een geschil over een verkeersboete valt onder het publiekrecht (strafrecht/administratief recht), terwijl een geschil over de huur van een woning onder het privaatrecht (burgerlijk recht/privaatrechtelijk procesrecht) valt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nationaal recht | Het recht dat geldt binnen de grenzen van een specifieke staat. |
| Internationaal recht | Het recht dat de nationale landsgrenzen overstijgt en tot stand komt door afspraken tussen landen. |
| Supranationaal recht | Een vorm van internationaal recht waarbij een orgaan, zoals de Europese Unie, beslissingen mag nemen die bindend zijn voor de lidstaten. |
| Intergouvernementeel recht | Een vorm van internationaal recht waarbij landen in onderling overleg beslissingen nemen, zoals binnen de Verenigde Naties. |
| Bilateraal verdrag | Een juridisch bindende overeenkomst die wordt gesloten tussen twee staten. |
| Multilateraal verdrag | Een juridisch bindende overeenkomst die wordt gesloten tussen meer dan twee staten. |
| Publiek recht | Het rechtsgebied dat de verhouding tussen de burger en de overheid regelt, de interne organisatie van de overheid en de verhoudingen tussen staten. |
| Privaat recht | Het rechtsgebied dat het statuut van een individu regelt en de relaties tussen personen en groepen, zoals huwelijken en overeenkomsten. |
| Grondwettelijk recht | Het rechtsgebied dat de inrichting van de staat, inclusief de machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk), en de fundamentele grondrechten van de burger regelt. |
| Administratief recht | Het rechtsgebied dat de verdere uitwerking geeft aan de uitvoerende macht en de praktische werking van de staatsadministratie op alle niveaus regelt, inclusief openbare besturen en instellingen. |
| Strafrecht | Het rechtsgebied dat misdrijven omschrijft en de bijbehorende straffen bepaalt, onderverdeeld in materieel strafrecht (omschrijving misdrijven) en formeel strafrecht (procedure en onderzoeken). |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de inning van belastingen, zowel indirecte belastingen zoals btw en successierechten, als directe belastingen zoals inkomstenbelastingen. |
| Sociaal zekerheidsrecht | Het rechtsgebied dat sociale maatregelen en bescherming tegen levensrisico"s regelt, zoals ziekte, arbeidsongevallen en pensioenen. |
| Burgerlijk recht | Het rechtsgebied dat de algemene staat van een persoon en de verhoudingen tussen burgers regelt, met onderdelen als personen, familie, verbintenissen en aansprakelijkheid. |
| Arbeidsrecht | Het rechtsgebied dat de individuele en collectieve verhoudingen tussen werknemers en werkgevers regelt. |
| Privaatrechtelijk procesrecht | Het rechtsgebied dat de organisatie van de rechterlijke macht en de procedures bij privaatrechtelijke geschillen regelt, zoals huurgeschillen of burenruzies. |
Cover
PPT 5 bronnen van het recht (2) (1).pptx
Summary
# Bronnen van het recht
Het recht omvat het geheel van regels dat voortkomt uit verschillende bronnen, zowel geschreven als ongeschreven, en wordt gekenmerkt door een hiërarchie en territoriale verschillen.
### 1.1 Belgische wetgeving
Belgische wetgeving regelt de verhouding tussen de burger en de instellingen, de organisatie van de instellingen en de verhouding tussen de instellingen. Een cruciaal principe is de scheiding der machten: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. De Grondwet is de fundamentele wet en is moeilijk te wijzigen door een strenge procedure.
#### 1.1.1 Wetgevende akten
Wetgevende akten worden opgesteld door de wetgevende machten en omvatten wetten, decreten en ordonnanties. De Grondwet zelf wordt ook als een wetgevende akte beschouwd.
#### 1.1.2 Uitvoeringsbesluiten
Uitvoeringsbesluiten worden gecreëerd door de uitvoerende machten (besturen) en bevatten koninklijke besluiten (KB), ministeriële besluiten (MB) en besluiten van gemeenschappen en gewestregeringen.
#### 1.1.3 Publicatie van wetgeving
Wetgeving wordt van kracht tien dagen na publicatie, tenzij anders bepaald. Dit geldt voor federale, regionale en lokale besluiten. Lokale besturen hebben een bekendmakingsplicht waarbij besluiten binnen tien dagen gepubliceerd worden op een webtoepassing en zichtbaar blijven zolang ze geldig zijn.
> **Tip:** Controleer altijd de publicatiedatum en -termijn van wetgeving om de actuele geldigheid te waarborgen.
### 1.2 Internationale wetgeving
Internationaal recht wint aan belang en heeft directe of indirecte werking in België.
#### 1.2.1 Verdragen
Verdragen zijn internationale overeenkomsten. Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is een prominent voorbeeld dat door alle lidstaten van de Raad van Europa is bekrachtigd.
#### 1.2.2 Verordeningen
EU-verordeningen hebben directe werking in alle lidstaten. Een recent voorbeeld is de EU-verordening inzake ontbossingsvrije producten (EUDR).
#### 1.2.3 Richtlijnen
EU-richtlijnen vereisen omzetting in nationaal recht om werking te hebben.
### 1.3 Ongeschreven rechtsbronnen
Naast geschreven wetgeving bestaan er ook ongeschreven rechtsbronnen.
#### 1.3.1 De gewoonte
De gewoonte is een gevestigd gebruik dat ongeschreven is. Hoewel het vroeger (bv. voor de Code Napoleon) van groot belang was, is de invloed ervan nu beperkt. Bekende voorbeelden in België zijn de aanstelling van een formateur door de Koning bij de regeringsvorming en het verbod op het aangaan van verbintenissen voor een periode langer dan negenennegentig jaar.
#### 1.3.2 Algemene rechtsbeginselen
Dit zijn fundamentele principes die ten grondslag liggen aan het rechtssysteem. Voorbeelden zijn 'non bis in idem' (niemand kan tweemaal berecht worden voor hetzelfde feit), de bewijslast bij een vordering, en uitdrukkingen als 'potje breken, potje betalen' en 'oog om oog, tand om tand'.
### 1.4 Rechtspraak
Rechtspraak betreft de toepassing van wetgeving op concrete situaties door de rechter. In België geldt geen strikt precedentensysteem zoals in het Verenigd Koninkrijk, maar de rechtspraak kan wel richtinggevend zijn (vaste rechtspraak). Een uitspraak van een rechtbank wordt een vonnis genoemd, en die van een Hof een arrest.
> **Tip:** Hoewel er geen bindende precedenten zijn, is het bestuderen van consistente rechtspraak cruciaal om de interpretatie en toepassing van wetten te begrijpen.
### 1.5 Territoriale verschillen in regelgeving
Naast nationale wetgeving zijn er ook provinciale en gemeentelijke verordeningen en besluiten die binnen hun territorium gelden. Hoewel deze op hetzelfde niveau van regelgeving kunnen staan, beperken hun bevoegdheden zich tot hun eigen grondgebied.
### 1.6 Waar goede informatie te vinden
* **Belgiëlex:** Biedt informatie over wetgeving en rechtspraak.
* **Justel (ejustice.just.fgov.be):** De databank voor geconsolideerde Belgische wetgeving.
* **FOD Justitie (just.fgov.be):** Informatie over het Belgisch Staatsblad, wetgeving en juridische thema's.
* **Vlaanderen.be / Codex.vlaanderen.be:** Specifiek voor Vlaamse decreten.
* **Juridat.be:** Portaal van de rechterlijke macht.
* **Rechtenverkenner.be:** Informatie over sociale rechten per gemeente.
* **Notaris.be:** Informatie over burgerlijk recht.
* **Advocaat.be:** Informatie van de Orde van Vlaamse Balies.
* **Kruispuntmi.be/vreemdelingenrecht/:** Informatie over vreemdelingenrecht.
* **Juridische tijdschriften:** Zoals www.jura.be en www.jurisquare.be.
---
# Belgische wetgeving
De Belgische wetgeving omvat een hiërarchisch gestructureerd systeem van rechtsregels, beginnend bij de Grondwet en zich uitstrekkend tot uitvoeringsbesluiten, met specifieke procedures voor totstandkoming en publicatie.
### 2.1 Structuur en hiërarchie van de Belgische wetgeving
De Belgische wetgeving kan worden begrepen als een gelaagd systeem, waarbij verschillende soorten normen met elkaar in verhouding staan. Hoewel er sprake is van hiërarchie, is deze niet altijd strikt lineair, zeker niet in het federale België met zijn gedecentraliseerde bevoegdheden.
#### 2.1.1 De Grondwet
De Grondwet vormt de hoogste wet van het land. Ze bepaalt de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers ten opzichte van de instellingen, regelt de organisatie van de staatsinstellingen en de verhoudingen daartussen, met name door het principe van de scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht). De Grondwet is moeilijk te wijzigen en vereist een strenge procedure.
#### 2.1.2 Wetgevende akten
Deze akten worden opgesteld door de wetgevende machten. Tot deze categorie behoren:
* **Wetten**: Aangenomen door het federaal parlement.
* **Decreten**: Aangenomen door de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten, binnen hun eigen bevoegdheden.
* **Ordonnanties**: Aangenomen door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, binnen zijn bevoegdheden.
#### 2.1.3 Uitvoeringsbesluiten
Deze besluiten worden uitgewerkt door de uitvoerende machten (de regeringen en besturen) en dienen om de wetgevende akten concreet te maken en toe te passen. Voorbeelden zijn:
* **Koninklijke Besluiten (KB)**: Uitgevaardigd door de federale regering.
* **Ministeriële Besluiten (MB)**: Uitgevaardigd door individuele federale ministers.
* **Besluiten van de Gemeenschappen en Gewesten**: Uitgevaardigd door de regionale regeringen.
* **Provinciale en gemeentelijke verordeningen (reglementen)**: Uitgevaardigd door de provinciale en gemeentelijke overheden voor hun territorium en binnen hun bevoegdheden.
> **Tip:** Hoewel decreten en ordonnanties territoriaal verschillend zijn, staan ze hiërarchisch op hetzelfde niveau als federale wetten binnen hun respectieve bevoegdheidsdomeinen.
#### 2.1.4 Publicatie van wetgeving
De bekendmaking van wetgeving is essentieel voor de rechtszekerheid. De meeste wetgevende akten en uitvoeringsbesluiten treden in werking tien dagen na hun publicatie in het Belgisch Staatsblad, tenzij de akte zelf een andere termijn bepaalt. Voor lokale regelgeving (gemeentelijke en provinciale verordeningen) geldt een specifieke bekendmakingsplicht, vaak via publicatie op de webtoepassing van het betreffende bestuur, en blijven ze zichtbaar zolang ze geldig zijn.
> **Voorbeeld:** Een gemeentebesluit over de aanvraag om bomen te rooien wordt gepubliceerd op de website van de gemeente en wordt van kracht na de vastgestelde termijn na publicatie.
### 2.2 Andere rechtsbronnen
Naast de formele wetgevende en uitvoerende akten kent het Belgische recht ook andere bronnen die invloed hebben op de rechtsvorming en -toepassing.
#### 2.2.1 Gewoonte
Gewoonte wordt erkend als een rechtsbron, zijnde een gevestigd gebruik dat als rechtsregel wordt ervaren. Hoewel historisch belangrijker (bv. voor de Code Napoleon), is de rol van gewoonte als primaire rechtsbron vandaag de dag beperkter.
> **Voorbeeld:** Het aanstellen van een formateur door de Koning bij de vorming van een nieuwe federale regering, of de regel dat verbintenissen niet langer dan 99 jaar kunnen worden aangegaan, zijn voorbeelden waar gewoonte of de erkenning ervan een rol speelt.
#### 2.2.2 Rechtspraak
De rechtspraak omvat de toepassing van de wetgeving op concrete situaties door de rechters. In België bindt de rechtspraak de partijen in het specifieke geschil, maar creëert ze geen strikte precedenten zoals in Angelsaksische systemen. Echter, een vaste rechtspraak van hogere rechtbanken kan wel richtinggevend zijn. Een beslissing van een rechtbank wordt een vonnis genoemd, en een beslissing van een Hof wordt een arrest genoemd.
#### 2.2.3 Algemene rechtsbeginselen
Dit zijn fundamentele principes die ten grondslag liggen aan het recht, zoals het beginsel van 'non bis in idem' (niemand kan tweemaal berecht worden voor hetzelfde feit), de bewijslast bij wie iets beweert, of het principe 'potje breken, potje betalen'.
#### 2.2.4 Internationaal recht
Het internationale recht wint aan belang en heeft zowel een directe als indirecte werking in het Belgische recht.
* **Verdragen**: Bekrachtigd door België, zoals het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
* **Verordeningen**: Direct toepasselijk in alle lidstaten van de Europese Unie, zoals de nieuwe EU-verordening inzake ontbossingsvrije producten (EUDR).
* **Richtlijnen**: Vereisen omzetting in nationaal recht om bindend te zijn, zoals richtlijnen met betrekking tot de beperking van alcoholgebruik.
> **Tip:** Bij het bestuderen van internationale wetgeving is het belangrijk om na te gaan of deze rechtstreeks toepasselijk is of omzetting in Belgisch recht vereist.
### 2.3 Bronnen voor het vinden van wetgeving
Er zijn diverse officiële bronnen beschikbaar om Belgische en internationale wetgeving te raadplegen:
* **Belgisch Staatsblad (via e-justice)**: Voor de officiële publicatie en geconsolideerde wetgeving.
* **Belgielex.be**: Biedt toegang tot wetgeving en voorbereidende werken.
* **Codex.vlaanderen.be**: Voor Vlaamse decreten en wetgeving.
* **Juridat.be**: Portaal van de rechterlijke macht.
* **FOD Justitie website**: Biedt informatie over juridische thema's en links naar het Belgisch Staatsblad.
* **Juridische tijdschriften en gespecialiseerde websites**: Bieden diepgaande analyse en specifieke informatie over verschillende rechtsdomeinen.
---
# Internationale wetgeving
Internationale wetgeving, bestaande uit verdragen, verordeningen en richtlijnen, speelt een steeds belangrijkere rol en heeft directe of indirecte invloed op het Belgische rechtssysteem.
### 3.1 Bronnen van internationaal recht
Internationaal recht wordt steeds belangrijker en kan direct of indirect doorwerken in het Belgische recht. Bij indirecte werking, zoals bij richtlijnen, is omzetting in Belgisch recht vereist.
#### 3.1.1 Verdragen
Een verdrag is een internationale overeenkomst tussen staten. Het meest bekende voorbeeld is het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), dat door alle lidstaten van de Raad van Europa, waaronder België, is bekrachtigd.
#### 3.1.2 Verordeningen
Verordeningen zijn bindende akten die rechtstreeks van toepassing zijn in alle lidstaten van de Europese Unie. Een recent voorbeeld is de nieuwe EU-verordening inzake ontbossingsvrije producten (EUDR), die op 29 juni 2023 in werking is getreden met als doel ontbossing en bosdegradatie wereldwijd te beëindigen.
#### 3.1.3 Richtlijnen
Richtlijnen leggen een doelstelling vast die de lidstaten moeten bereiken, maar laten de keuze van de vorm en middelen over aan de nationale autoriteiten. Dit betekent dat richtlijnen omgezet moeten worden in nationale wetgeving om volledig effectief te zijn.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen de directe werking van verordeningen en de noodzaak tot omzetting van richtlijnen in Belgisch recht. Dit is cruciaal voor de toepassing ervan.
### 3.2 Nuttige links voor verdere informatie
Voor het raadplegen van internationale en Europese wetgeving, alsook Belgische wetgeving, zijn diverse online bronnen beschikbaar:
* **Europa.eu:** Wetgeving van de Europese Unie.
* **Belgielex.be:** Biedt links naar voorbereidende werken en wetgeving, inclusief rechtspraak.
* **Justel (just.fgov.be/cgi_wet/wet.pl):** Gec konsolideerde en dus up-to-date Belgische wetgeving.
* **FOD Justitie (just.fgov.be):** Site van de Federale Overheidsdienst Justitie met links naar het Belgisch Staatsblad, Belgische wetgeving en juridische informatie.
* **Vlaanderen.be / Codex.vlaanderen.be:** Informatie over Vlaamse decreten en wetboeken.
* **Juridat.be:** Portaalwebsite van de rechterlijke macht.
* **Juridische tijdschriften:** Zoals www.jura.be en www.jurisquare.be.
* **Rechtenverkenner.be:** Informatie over sociale rechten per gemeente.
* **Notaris.be:** Informatie over burgerlijk recht.
* **Advocaat.be:** Informatie over de advocatuur.
* **Kruispuntmi.be/vreemdelingenrecht/:** Informatie over vreemdelingenrecht.
* **Helderrecht.be:** Meer specifieke juridische informatie.
---
# Andere rechtsbronnen
Naast formele wetgeving zijn er diverse andere bronnen die bijdragen aan de rechtsvorming, zoals gewoonte, rechtspraak en algemene rechtsbeginselen.
### 4.1 Gewoonte als rechtsbron
Gewoonte wordt beschouwd als een gevestigd gebruik dat niet schriftelijk is vastgelegd. Vóór de invoering van de Code Napoleon in 1804 had gewoonte een aanzienlijke invloed op het recht. Tegenwoordig is de rol van gewoonte als rechtsbron beperkt, maar er zijn nog steeds voorbeelden van toepassing.
> **Voorbeeld:** Twee bekende voorbeelden in België zijn de aanstelling van een formateur door de Koning bij de vorming van een nieuwe federale regering, en het feit dat verbintenissen niet langer voor een periode van meer dan 99 jaar kunnen worden aangegaan.
### 4.2 Rechtspraak
Rechtspraak betreft de toepassing van wetgeving op concrete situaties door de rechter. In tegenstelling tot landen met een `stare decisis`-systeem, kent België geen strikt bindende precedentenwerking. Echter, een vaste rechtspraak kan wel richtinggevend zijn. Vonissen worden uitgesproken door rechtbanken en arresten door Hoven.
> **Tip:** Let op het onderscheid tussen een 'vonnis' (rechtbank) en een 'arrest' (hof), aangezien dit de structuur van de rechterlijke macht weerspiegelt.
### 4.3 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele principes die ten grondslag liggen aan het recht. Deze beginselen kunnen expliciet worden geformuleerd of impliciet aanwezig zijn in de rechtsorde.
> **Voorbeelden:**
> * `Non bis in idem` (niemand mag tweemaal voor hetzelfde worden berecht)
> * Wie iets beweert, moet het bewijzen.
> * Wie schade veroorzaakt, moet die vergoeden (potje breken, potje betalen).
> * Gelijkwaardige schade kan gelijkwaardige vergoeding eisen (oog om oog, tand om tand).
### 4.4 Internationaal recht en Europees recht
Internationaal recht wint aan belang, met name Europees recht. Dit kan directe werking hebben in de Belgische rechtsorde, of indirecte werking vereisen door omzetting in nationaal recht, zoals bij richtlijnen.
#### 4.4.1 Verdragen
Verdragen zijn internationale overeenkomsten tussen staten. Een prominent voorbeeld is het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), dat door alle lidstaten van de Raad van Europa, inclusief België, is bekrachtigd.
#### 4.4.2 Verordeningen
Europese verordeningen zijn rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten van de Europese Unie.
> **Voorbeeld:** De nieuwe EU-verordening inzake ontbossingsvrije producten (EUDR) die op 29 juni 2023 in werking is getreden, bevat regels om ontbossing en bosdegradatie wereldwijd tegen te gaan.
#### 4.4.3 Richtlijnen
Europese richtlijnen zijn bindend wat betreft het te bereiken resultaat, maar laten de lidstaten de keuze van de vorm en middelen om dit resultaat te behalen. Omzetting in nationaal recht is vereist voor de toepassing ervan.
> **Voorbeeld:** Een richtlijn die de risico's van alcoholgebruik beperkt, kan leiden tot nationale regels over aanbevolen maximuminname van alcohol per week, zoals 10 standaardglazen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Het geheel van regels dat van toepassing is binnen een bepaalde samenleving, met als doel het reguleren van menselijk gedrag en het handhaven van orde. |
| Wetgevende akten | Formele wetten, decreten en ordonnanties die worden aangenomen door de wetgevende macht van een land of regio, en die bindende regels bevatten voor burgers en instellingen. |
| Uitvoeringsbesluiten | Besluiten, zoals Koninklijke Besluiten (KB) en Ministeriële Besluiten (MB), die worden uitgevaardigd door de uitvoerende macht om de toepassing van wetgevende akten te concretiseren en te regelen. |
| Grondwet | De fundamentele wet van een staat die de basisprincipes van het staatsbestel, de rechten en vrijheden van burgers, en de inrichting van de staatsmachten vastlegt. |
| Verordening | Een algemeen verbindend besluit dat wordt uitgevaardigd door een bestuursorgaan en rechtstreeks toepasbaar is in de lidstaten van de Europese Unie, zonder dat omzetting in nationaal recht vereist is. |
| Richtlijn | Een Europese rechtsbron die een doelstelling vastlegt die de lidstaten moeten bereiken, maar de nationale autoriteiten vrijlaat in de keuze van de middelen en vormen om dit doel te realiseren. |
| Verdrag | Een formele overeenkomst tussen twee of meer staten, die juridisch bindend is voor de ondertekenende partijen en betrekking kan hebben op diverse internationale aangelegenheden. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke beslissingen, vonnissen en arresten, die de interpretatie en toepassing van het recht op concrete gevallen weerspiegelen en soms richtinggevend kunnen zijn voor toekomstige oordelen. |
| Gewoonte | Een langdurig en ononderbroken gevolgde gedragsregel binnen een samenleving die als bindend wordt ervaren, ook al is deze niet in geschreven vorm vastgelegd. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele principes die als leidraad dienen bij de interpretatie en toepassing van het recht, en die voortvloeien uit de algemene rechtszin of de aard van het rechtssysteem. |
| Belgisch Staatsblad | Het officiële publicatieorgaan van de Belgische federale overheid waarin wetten, koninklijke besluiten en andere officiële bekendmakingen worden gepubliceerd, en dat essentieel is voor de rechtsgeldigheid van wetgeving. |
| Bekendmakingsplicht | De wettelijke verplichting om besluiten en wetgeving openbaar te maken, zodat burgers er kennis van kunnen nemen en eraan gebonden kunnen worden, vaak via officiële publicaties. |
Cover
principes-fiscaliteit-samenvatting.docx
Summary
# Studiehandleiding Principes Fiscaliteit (YB1188)
Dit document dient als een uitgebreide studiegids voor het vak Principes Fiscaliteit (YB1188), gericht op een grondige voorbereiding voor het examen, dat bestaat uit meerkeuzevragen en open vragen.
## Inleiding tot belastingen
De kern van het belastingrecht draait om het concept van belastingheffing als een essentieel instrument voor overheidsfinanciering en economische sturing.
### Begrip van belastingen
Een belasting wordt gedefinieerd als een bijdrage die volgens bepaalde rechtsregels door de overheid wordt opgelegd, met als doel financiële middelen te verzamelen voor uitgaven in het algemeen belang. Deze bijdrage moet wettelijk, decretaal of besluitmatig als belasting erkend zijn.
### Types belastingen
De documentatie noemt verschillende soorten belastingen:
* Personenbelasting (PB)
* Vennootschapsbelasting (VenB)
* Belasting over de Toegevoegde Waarde (BTW)
* Erfbelasting (successierechten)
* Douanerechten
* Accijnzen
### Wetgevende macht en bronnen van belastingwetgeving
* **Wet:** Federaal parlement (wetgevende macht).
* **Decreet (of ordonnantie):** Deelstaat (wetgevende macht).
* **Besluit:** Federaal of deelstaat (uitvoerende macht).
### Kenmerken van een belasting
Om als belasting te worden beschouwd, moet aan twee essentiële kenmerken worden voldaan:
1. **Financieel doel:** De heffing is bedoeld om diensten van openbaar nut te financieren, zonder een directe en individuele tegenprestatie ten opzichte van degene die betaalt.
* **Onderscheid met Retributie:** Een retributie is een heffing voor een geïndividualiseerde dienstverlening door de overheid, zoals een parkeermeter die een betaling vraagt voor het recht om te parkeren.
2. **Dwingend karakter:**
* De belasting wordt eenzijdig door de overheid opgelegd.
* De basis hiervoor ligt in een wet (of decreet of besluit).
* Niet-naleving leidt tot sancties.
* **Administratieve sancties:** Boetes of verhogingen bij fouten in de belastingaangifte.
* **Strafrechtelijke sancties:** Boetes, werkstraffen of gevangenisstraffen.
* **‘Una via’ (één weg) principe:** Inbreuken op de fiscale wetgeving worden exclusief via de administratieve of de strafrechtelijke weg vervolgd (non bis in idem – niet tweemaal voor hetzelfde bestraft worden).
### Overheidsinkomsten die geen belastingen zijn
Als een van de twee kenmerken (financieel doel of dwingend karakter) ontbreekt, spreken we niet van een belasting.
* **Retributie:** Vergoeding voor een geïndividualiseerde dienstverlening.
* **Parafiscale bijdragen:** Bijdragen specifiek bedoeld voor de financiering van sociale doeleinden (bv. sociale bijdragen in België), onderscheiden door het bestemmingscriterium.
## Situering en functies van het belastingrecht
### De situering van het belastingrecht
Belastingrecht bepaalt:
* Wie of wat aan belasting wordt onderworpen.
* Welk het toepasselijke tarief is.
* Hoe de belasting wordt gevestigd (berekend).
* Hoe de belasting wordt geïnd.
* Welke waarborgen de overheid geniet.
De studie van belastingrecht behoort tot de rechtswetenschap.
### Noodzakelijk karakter van belastingen in een moderne samenleving
In een moderne samenleving, waar productiemiddelen en opbrengsten bij burgers (natuurlijke personen en vennootschappen) berusten, is een belastingheffingssysteem noodzakelijk voor de overheid om haar taken te vervullen. Dit staat in contrast met centraal geleide economieën zoals het communisme.
### De functies van belastingen
1. **Financiële functie:**
* Oorspronkelijk en hoofddoel van belastingen.
* Geldelijke bijdragen die worden geraamd in de jaarlijkse begroting.
* Vereist een geregelde opbrengst en een eenvoudig belastingstelsel voor snelle en goedkope inning.
2. **Economische functie:**
* Beïnvloedt prijsvorming, spaarwezen, consumptie (bv. accijnzen op sigaretten, benzine om consumptie te ontmoedigen), investeringen en tewerkstelling.
3. **Sociale functie:**
* Draagt bij aan het draagkrachtbeginsel en de sociale aanpassing van de belasting.
4. **Politieke functie.**
5. **Demografische functie.**
6. **Culturele functie.**
## Wie mag belastingen heffen?
De bevoegdheid om belastingen te heffen is vastgelegd in de artikelen 170 en 173 van de Grondwet. De heffingsbevoegdheid ligt bij:
* De federale overheid.
* Lokale besturen (gemeenten, provincies, agglomeratie Brussel).
* Regionale besturen (Vlaams Gewest, Waals Gewest, Franstalige Gemeenschap, etc.).
* Publiekrechtelijke instellingen (bv. Aquafin NV).
* Supranationale overheden (bv. douanerechten aan de gemeenschappelijke buitengrens).
### Principe van fiscale autonomie
Dit principe geeft de federale overheid, lokale en regionale besturen het recht om hun uitgaven te dekken met eigen belastinginkomsten. Er zijn echter beperkingen:
* Federale overheid mag geen belastingen heffen op water en afval.
* Regionale overheden mogen geen belastingen heffen op federaal belaste materies.
* Gemeenten en provincies mogen geen belastingen heffen op federaal belaste materies.
### Soorten fiscale bevoegdheden
1. **Eigenlijke fiscale bevoegdheden:** Directe heffing van belastingen (bv. heffing op oppervlakte- en grondwater, leegstandheffing).
2. **Oneigenlijke fiscale bevoegdheden:**
* **Overgedragen belastingen:** Belastingen waarvan de inning en tariefzetting zijn overgedragen (bv. OV, registratierechten, erfbelasting).
* **Toegewezen belastingen:** Belastingen die door een niveau aan een ander niveau worden toegekend (bv. BTW). De 6e staatshervorming heeft de autonomie van de gewesten in de personenbelasting uitgebreid.
## Grondwettelijke beginselen van belastingheffing
Deze beginselen garanderen een eerlijke en rechtvaardige fiscale behandeling.
* **Legaliteitsbeginsel (wettelijkheidsbeginsel):** De overheid mag alleen handelen op basis van de wet. Burgers kunnen alleen gestraft worden voor handelingen die op het moment van begaan bij wet strafbaar waren gesteld.
* **Eenjarigheidsbeginsel (annualiteitsbeginsel):** De begroting en belastingwetgeving moeten jaarlijks door het parlement worden goedgekeurd. Wetten zijn slechts voor één jaar geldig, tenzij verlengd (art. 171 GW).
* **Gelijkheidsbeginsel:** Alle Belgen zijn gelijk voor de wet (art. 10 GW). Het genot van rechten en vrijheden moet zonder discriminatie worden verzekerd (art. 11 GW).
## Beginselen en kenmerken voortvloeiend uit de aard van belastingen
### De fiscale wet is van openbare orde
Belastingrecht behoort tot het publiek recht en raakt de essentiële belangen van de staat en de maatschappij. Overeenkomsten kunnen het belastingrecht niet aantasten.
#### Juridische gevolgen van het openbare orde karakter
* De belastingwet bepaalt zelf wie de schuldenaar is.
* Overeenkomsten met als doel belastingontduiking zijn nietig.
* Tussen de fiscus en de belastingplichtige kunnen geen overeenkomsten worden gesloten over rechtskwesties.
### Belastingontduiking versus Belastingvermijding
* **Belastingontduiking (MAG NIET):** Het ontsnappen aan een belastingplicht door oneigenlijke middelen (bv. verkopen zonder factuur, valse aankoopfacturen opnemen).
* **Belastingvermijding (MAG WEL):** Het zodanig organiseren dat men buiten belastbare omstandigheden valt (bv. eenmanszaak omvormen naar vennootschap, aankopen van minder belaste goederen). De belastingplichtige heeft het recht de minst belaste weg te kiezen.
### Bijkomende beginselen van de belastingwet
* **Niet-retroactiviteit:** Fiscale wetgeving kan niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd.
* **Behoorlijk bestuur:** De fiscus is gebonden aan gedragsnormen, zorgvuldigheids- en voorzichtigheidsplicht; vertrouwensbeginsel.
* **Realiteitsbeginsel:** De fiscale wet moet worden toegepast op werkelijke feiten, niet op fictieve. Juridische werkelijkheid prevaleert boven economische werkelijkheid. Belastingwetten worden toegepast op de werkelijkheid, ongeacht of deze geoorloofd is.
* **Non bis in idem-beginsel:** Voorkomt dubbele bestraffing voor dezelfde belasting, voor hetzelfde belastbare tijdperk en met hetzelfde doel.
* **Territorialiteitsbeginsel:** Belastingsubject of -object moet voldoende aanknopingspunten met het Belgische grondgebied hebben (personele of zakelijke aanknoping).
* **Verdragsrecht:** Dubbelbelastingovereenkomsten en supranationale verdragen beheersen het Belgisch fiscaal recht.
## Onderscheid op basis van de grondslag van de belasting
Verschillende criteria kunnen worden gebruikt om belastingen te categoriseren:
* **Zakelijke belasting:** Geheven op basis van objectieve maatstaven, zonder rekening te houden met de persoonlijke situatie van de belastingplichtige.
* **Persoonlijke belasting:** Rekening houdend met de persoonlijke situatie van de belastingplichtige.
* **Kapitaal- of vermogensbelasting:** Belastingen op het vermogen zelf, ongeacht of het inkomen genereert.
* **Inkomstenbelasting:** Treffen periodieke opbrengsten van vermogen of bedrijvigheid.
* **Specifieke belastingen:** Geheven op basis van de aard van het belastbare feit, ongeacht de waarde ervan.
* **Belastingen ad valorem:** Geheven op basis van de waarde van de belastbare verrichting of feit.
* **Vaste belastingen:** Vast tarief (in euro).
* **Evenredige belastingen:** Vast percentage.
* **Progressieve belastingen:** Progressief klimmend tarief.
* **Directe belastingen:** De schuldenaar is ook de uiteindelijke drager.
* **Indirecte belastingen:** De schuldenaar is een tussenpersoon, niet de uiteindelijke drager (bv. BTW).
---
## Personenbelasting (PB)
De personenbelasting is een directe belasting op de inkomsten van natuurlijke personen.
### Wie is belastingplichtig in de PB?
Natuurlijke personen (ongeacht nationaliteit) die in België wonen.
* **Feitelijke woonplaats** is doorslaggevend (domicilie).
* Inschrijving in het rijksregister is een vermoeden van rijksinwoner.
* Gehuwden/wettelijk samenwonenden: belastingswoonplaats is de plaats waar het gezin gevestigd is.
### Aangiftetermijnen
* **30 juni:** Papiering.
* **15 juli:** Elektronische indiening (vereenvoudigde boekhouding, ook via mandataris).
* **18 oktober:** Complexe aangifte (deel 2, voor zelfstandigen).
### Voorstel vereenvoudigde aangifte
* Voor belastingplichtigen met een stabiele fiscale situatie.
* Geen aangifte indienen vereist, maar het voorstel moet nauwkeurig gecontroleerd en eventueel verbeterd worden.
### Welke inkomsten worden belast?
De PB wordt berekend op basis van het totale netto-inkomen na aftrek van aftrekbare bestedingen, wat resulteert in het belastbaar inkomen. Het totale netto-inkomen omvat:
1. Inkomen van onroerende goederen (OI).
2. Inkomen van roerende goederen en kapitalen (RI).
3. Beroepsinkomen.
4. Divers inkomen.
### Het systeem van progressieve belastingen
Hoe meer je verdient, hoe hoger het marginale belastingtarief.
* **Gezamenlijke aangifte:** De inkomsten van beide partners worden opgeteld en progressief belast.
### Het systeem van de belastingsvrije som (BVS)
Een deel van het inkomen blijft onbelast. De verhoging van de BVS komt toe aan de partner met het hoogste belastbaar inkomen. Bij feitelijk samenwonenden is er vrije keuze.
---
## Onroerende inkomsten (OI)
### Wat is onroerend inkomen (OI)?
Inkomsten uit onroerende goederen die tot het privévermogen behoren (bv. verhuur van woning, grond, garage). **NIET** belastbaar zijn inkomsten uit verhuur in functie van een beroepswerkzaamheid.
### Kadastraal inkomen (KI)
Het basisinkomen uit een onroerend goed, berekend op basis van de huurwaarde in 1975, dat vervolgens geïndexeerd en herwaardelijk wordt aangepast.
### Eigen woning
* Het huis waarin men woont of niet woont om beroeps-, sociale redenen, of wegens verbouwingen.
* De huur van een eigen woning om sociale of beroepsredenen is **niet belastbaar**.
* De **onroerende voorheffing** is een Vlaamse belasting op onroerende goederen, berekend op basis van het KI, maar wordt **niet** in de personenbelasting opgenomen.
### Onroerend goed gebruikt voor beroepsdoeleinden
Wanneer een deel van het onroerend goed professioneel wordt gebruikt (bv. bureau in een woning), wordt het KI van dat deel in de PB belast. Het voordeel van uitgespaarde huur wordt dan verrekend in het beroepsinkomen.
### Tweede verblijf dat niet verhuurd is
Het KI van een niet-verhuurd tweede verblijf wordt belast.
### Onroerend goed dat aan een NP wordt verhuurd voor privégebruik
Het KI van het verhuurde goed wordt belast, verhoogd met een percentage (40%).
### Onroerend goed dat aan een NP wordt verhuurd voor beroepsgebruik
De belastbare inkomsten worden berekend op basis van de nettohuur na kosten, met een minimum van het geïndexeerd KI verhoogd met 40%. Het is vaak interessanter om te verhuren aan een natuurlijke persoon die het niet beroepsmatig gebruikt.
### Onroerend goed dat aan een vennootschap wordt verhuurd
De berekening is vergelijkbaar met verhuur aan een NP voor beroepsgebruik. De nettohuur wordt verminderd met kosten (forfaitaire kosten of werkelijke kosten).
### Bijzonder geval: Huurder gebruikt pand deels privé, deels beroepsmatig
* **Optie 1 (met contractuele opsplitsing):** Het privédeel wordt belast op basis van het geïndexeerd KI en 40%, het beroepsdeel op basis van nettohuur.
* **Optie 2 (zonder contractuele opsplitsing):** Alles wordt als beroepsmatig beschouwd en belast op basis van nettohuur.
### Prorateren
Wanneer de eigendom of bestemming van een onroerend goed gedurende het jaar wijzigt, moet het onroerend inkomen proportioneel worden opgesplitst per dag.
---
## Beroepsinkomsten
Beroepsinkomsten omvatten lonen, wedden, pensioenen en werkloosheidsuitkeringen.
### Voordelen alle aard (VAA)
Voordelen die een werknemer of bedrijfsleider ontvangt die ook voor privégebruik bestemd zijn (bv. bedrijfswagen, GSM, tankkaart, laptop, hospitalisatieverzekering).
* **Bedrijfswagen:** Het voordeel wordt forfaitair berekend op basis van catalogusprijs, leeftijdsfactor, CO2-uitstoot en een percentage (6/7). Er geldt een minimum VAA.
* **Deelnamekosten werknemer:** Indien de werknemer bijdraagt in de kosten van het VAA (bv. bij een bedrijfswagen), wordt het belastbaar voordeel verminderd.
### Werkgeversbijdrage woon-werkverkeer
* De vergoeding die de werkgever betaalt voor woon-werkverkeer is in beginsel belastbaar voor de werknemer.
* Een deel van deze vergoeding kan vrijgesteld zijn, op voorwaarde dat de werknemer kiest voor de forfaitaire kosten en niet de werkelijke kosten bewijst.
### Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen
Bonussen toegekend aan een groep werknemers bij het behalen van collectieve doelstellingen. Vrijgesteld tot een bepaald bedrag, daarboven wordt het als loon belast.
### Werkgevers tussenkomst bij aankoop privé PC
Vrijgesteld tot een bepaald maximum bedrag per werknemer.
### Andere beroepsinkomsten (vrijgesteld)
* Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques.
* Terbeschikkingstelling van een fiets (inclusief onderhoud en stallingskosten) voor woon-werkverkeer.
* Stakingsvergoedingen betaald door vakbonden.
* Inkomsten uit verkoop groenestroomcertificaten.
* Vrijwilligersvergoedingen (met criterium van onbaatzuchtigheid).
* Sommige vervangingsinkomens (kinderbijslag, leefloon, studiebeurzen).
### Kosten
Je wordt belast op je netto beroepsinkomen (bruto beroepsinkomsten minus kosten).
* **Werknemers:** Kunnen kiezen tussen forfaitaire kosten of werkelijke beroepskosten.
* **Gemeenschappelijke aangifte (huwelijksquotiënt):** Indien het netto-inkomen van één partner minder dan 30% van het totale netto-inkomen bedraagt, mag een deel van het inkomen van de meest verdienende partner worden overgeheveld. Dit wordt automatisch toegepast indien voordelig.
---
## Roerend inkomen (RI)
Roerend inkomen omvat inkomsten uit dividenden, interesten, huur van roerende goederen en auteursrechten, ontvangen door natuurlijke personen.
### Dividenden en interesten
* **Dividenden:** Deel van de winst dat een onderneming (BV, NV) uitkeert aan aandeelhouders.
* **Interesten:** Vergoeding voor uitgeleend geld aan een bedrijf of overheid (bv. staatsbon).
### Belastingplicht bij gehuwden/samenwonenden
De aan te geven inkomsten worden toegewezen op basis van het huwelijksvermogensrecht (scheiding van goederen, wettelijk stelsel) of eigendomsaandeel.
### Facultatief aan te geven inkomsten (dividenden)
* Een vrijstelling geldt voor een bruto schijf van 800 euro per belastingplichtige per jaar. De ingehouden roerende voorheffing op deze schijf kan worden teruggevorderd.
* Dividenden boven deze vrijstelling kunnen facultatief worden aangegeven, waarbij een afzonderlijk tarief van 30% (of ander tarief afhankelijk van de oorsprong van de vennootschap) geldt, tenzij globalisatie voordeliger is.
### Verplicht aan te geven inkomsten (interesten)
* **Gereglementeerde spaarrekeningen:** Een vrijstelling geldt voor de eerste schijf van 980 euro per belastingplichtige. Eventuele roerende voorheffing op het saldo is facultatief terug te vorderen.
* **Andere interesten (bv. termijnrekeningen):** Deze zijn verplicht aan te geven in de mate ze de vrijstelling overschrijden en worden belast aan een afzonderlijk tarief (bv. 15%).
---
## Divers inkomen
Dit omvat een restcategorie van inkomsten:
* Inkomsten uit verenigingswerk.
* Deeleconomie (bv. Deliveroo).
* Toevallige winsten of baten (bv. verkopen op Vinted).
* Onderverhuur van een woning.
* Alimentatiegelden (worden belast op 80% van het ontvangen bedrag).
Indien deze inkomsten niet occasioneel zijn, worden ze beschouwd als beroepsinkomsten en belast tegen 33%.
---
## Vennootschapsbelasting
De vennootschapsbelasting is een belasting op de winst van vennootschappen, niet op natuurlijke personen.
### Berekening van de winst
De fiscale winst wordt berekend op basis van de boekhoudkundige winst, met aanpassingen voor verworpen uitgaven en toegekende belastingvoordelen.
### Tarieven vennootschapsbelasting
* **20%:** Van toepassing op de eerste 100.000 euro belastbare winst voor kleine vennootschappen die aan specifieke voorwaarden voldoen (omzet, balanstotaal, aantal werknemers, minimumbezoldiging bedrijfsleider).
* **25%:** Standaardtarief.
### Grootste fouten bij boekhouden en vennootschapsbelasting
* Onvoldoende scheiding tussen zakelijke en privé-uitgaven.
* Gebrek aan bewijsstukken voor kosten.
* Foutieve facturatie.
* Administratie niet op orde.
* Onvoldoende middelen apart houden voor belastingen.
* Niet op de hoogte zijn van aftrekposten en fiscale voordelen.
* Onjuist doorberekenen van kosten.
* Investeringen niet afschrijven.
* Betaalbewijzen niet correct inbrengen.
* Aangiftes te laat indienen.
### Aftrekbare beroepskosten
Kosten moeten gedaan of gedragen zijn tijdens het belastbaar tijdperk, om belastbare inkomsten te verkrijgen of behouden, en hun echtheid en bedrag moeten verantwoord zijn.
### Verworpen uitgaven
Kosten die fiscaal niet aftrekbaar zijn, zoals niet-aftrekbare belastingen, geldboeten, niet-aftrekbare receptie- en restaurantkosten, en een deel van de autokosten.
### Niet-aftrekbare autokosten
Gedeeltelijk of volledig niet-aftrekbaar afhankelijk van de CO2-uitstoot en het gebruik van de wagen.
### Voordeel Alle Aard (VAA) - Bedrijfswagen
Het VAA dat een werknemer of bedrijfsleider geniet voor het privégebruik van een bedrijfswagen, kan door de vennootschap deels in aftrek worden gebracht. Een deel van het VAA kan echter als verworpen uitgave worden beschouwd.
### Ladenpalen
Fiscale voordelen bestaan voor de installatie van laadpalen, met wijzigingen voor de toekomst gericht op emissievrije wagens.
### Fiscaal voordelig geld uit de onderneming halen
Verschillende opties zijn beschikbaar:
* **Loon:** Progressief belast, met belastingvrije som en mogelijkheid tot forfaitaire of werkelijke kosten.
* **Voordelen Alle Aard (VAA):** Aantrekkelijk alternatief voor brutoloon, waarbij de onderneming de werkelijke kost draagt en de werknemer belast wordt op een forfaitair bedrag.
* **Terugbetaling woon-werkverkeer:** Interessant alternatief indien geen wagen ter beschikking door werkgever.
* **Alternatieve fiscale verloningen:** Collectieve loonbonus, PC-bonus, maaltijdcheques, sport-/cultuurcheques, terbeschikkingstelling van een fiets, groepsverzekering, hospitalisatieverzekering, cafetariaplan, mobiliteitsbudget.
* **Forfaitaire onkostenvergoeding:** Maandelijkse vergoedingen voor specifieke kosten gerelateerd aan de uitvoering van werk.
---
## BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde)
BTW is een indirecte verbruiksbelasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten.
### Belastingplichtige
Eenieder die economische activiteiten verricht, geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk. De hoedanigheid van belastingplichtige wordt bepaald door de *daden* die iemand stelt, niet door de persoon zelf.
### Kenmerken van een BTW-belastingplichtige
* Eenieder (natuurlijke persoon of rechtspersoon).
* Economische activiteit.
* Geregeld uitgeoefende werkzaamheid (feitenkwestie).
* Zelfstandige werkzaamheid (geen band van ondergeschiktheid).
### Belastbare handelingen
* **Levering van goederen:** Lichamelijke goederen, elektriciteit, gas, etc., en zakelijke rechten op onroerende goederen.
* **Diensten:** Elke handeling die geen levering van een goed is.
### Intracommunautaire leveringen (ICL)
Leveringen van goederen met intracommunautair vervoer (van België naar een andere lidstaat). Deze zijn vrijgesteld onder bepaalde voorwaarden, met name dat de koper een geldig BTW-nummer van een andere lidstaat opgeeft en dat de levering correct wordt opgenomen in de intracommunautaire opgave (ICO).
### Invoer
Het binnenkomen van goederen in de Unie vanuit een derde land. De BTW wordt geheven op het moment van invoer.
### Uitvoer
Levering van goederen met verzending of vervoer naar een plaats buiten de Gemeenschap. Dit is vrijgesteld van BTW, mits bewijs van uitvoer.
### Regeling inzake winstmarge
Van toepassing op wederverkopers van tweedehands goederen, kunstvoorwerpen, verzamelingen of antiquiteiten. De BTW wordt berekend op de winstmarge (verkoopprijs min aankoopprijs), niet op de volledige verkoopprijs.
### Recht op aftrek
BTW-belastingplichtigen mogen de BTW die zij hebben betaald op hun aankopen (beroepsgoederen en -diensten) aftrekken van de BTW die zij aanrekenen aan hun klanten.
### Omvang en beperkingen van het recht op aftrek
* **Gebruiks- of bestemmingsprincipe:** Volledige BTW-aftrek indien goederen/diensten worden gebruikt voor de economische activiteit.
* **Beperkingen:** Niet-beroepsuitgaven (privé-uitgaven) zijn niet aftrekbaar.
* **Uitsluiting:** Bepaalde goederen en diensten zijn uitgesloten van BTW-aftrek (bv. tabaksproducten, sterke dranken, kosten van logies en onthaal).
### Vaststelling beroepsgebruik personenwagen
Er zijn verschillende methoden om het percentage beroepsgebruik van een personenwagen vast te stellen (gedetailleerde rittenadministratie, forfaitaire woon-werkverkeer, algemeen forfait).
### BTW - Verplichtingen
* **BTW-nummer:** Aanvragen en wijzigingen meedelen.
* **Aangiften:** Periodieke BTW-aangifte, intracommunautaire opgave, jaarlijkse listing afnemers.
* **Facturering:** Verplicht voor BTW-belastingplichtigen, met specifieke vermeldingen.
* **Verschaffen van inlichtingen:** Op verzoek van de controleambtenaar.
* **Boekhouding:** Verplicht bijhouden van registers voor de berekening van BTW en aftrek.
* **Voorleggingsplicht:** Boeken en stukken ter beschikking stellen van de administratie.
* **Retentierecht:** Recht van de administratie om documenten te behouden.
* **BTW-register van motorvoertuigen:** Garagisten moeten dit register bijhouden.
---
## Registratie- en successierechten
Deze belastingen zijn gewestelijke bevoegdheden.
### Registratierechten
Geheven n.a.v. een registratieformaliteit van een akte.
* **Bij verkoop onroerend goed:** Standaardtarief van 12% (of verlaagd tarief van 2% voor enige eigen woning onder voorwaarden). Er zijn ook uitzonderingen voor sociale verhuur en beroepsverkopers.
* **Bij schenking:**
* **Onroerende goederen:** Verplicht via notariële akte, met progressievoorbehoud bij opeenvolgende schenkingen.
* **Roerende goederen:** Vlak tarief (3% voor rechte lijn, 7% voor anderen). Een "verdachte periode" van 3 tot 5 jaar geldt, waarbij de schenking toch kan worden belast als erfbelasting bij overlijden van de schenker binnen die periode, tenzij het een notariële schenking betreft.
### Successierechten/erfbelasting
Belastingen geheven n.a.v. de overdracht van vermogen bij overlijden. De tarieven en schijven zijn afhankelijk van de graad van verwantschap. Er zijn geleidelijke aanpassingen gepland om de tarieven voor erfgenamen, partners en broers/zussen te verlagen.
---
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Niet-naleving van deadlines:** Te laat indienen van aangiftes of betalingen kan leiden tot boetes en interesten.
* **Onjuiste classificatie van inkomsten:** Het verkeerd indelen van inkomsten (bv. als divers inkomen in plaats van beroepsinkomen) kan leiden tot een verkeerde belastingheffing.
* **Vergeten van aftrekposten:** Onvoldoende benutten van wettelijke aftrekposten en verminderingen kan leiden tot een hogere belastingdruk.
* **Onjuiste boekhouding:** Fouten in de boekhouding kunnen leiden tot incorrecte belastingaangiftes en mogelijke sancties.
* **Onvoldoende bewijsstukken:** Het niet kunnen aantonen van gemaakte kosten kan leiden tot het niet-aftrekbaar zijn ervan.
* **Verwarring tussen belastingontduiking en belastingvermijding:** Belastingontduiking is illegaal en kan zware sancties tot gevolg hebben.
* **Onvoldoende kennis van de wetgeving:** Fiscale wetgeving is complex en verandert voortdurend; blijf op de hoogte.
Glossary
# Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Belasting | Een bijdrage die volgens bepaalde rechtsregels door de overheid wordt opgelegd met het oog op het verzamelen van financiële middelen die nodig zijn om uitgaven te doen in het algemeen belang en voor zover die bijdrage bij wet, decreet of besluit als belasting wordt erkend. |
| Retributie | Een heffing die bestemd is om een door de overheid verstrekte dienst rechtstreeks te laten vergoeden door degene die de dienst heeft genoten, zoals een parkeermeter. |
| Parafiscale bijdragen | Bijdragen die specifiek worden geïnd voor de financiering van bepaalde sociale doeleinden, zoals sociale bijdragen in België, met een bestemmingscriterium dat hen onderscheidt van belastingen. |
| Legaliteitsbeginsel | Het principe dat de overheid alleen mag handelen op basis van de wet, en burgers alleen gestraft kunnen worden voor handelingen die op het moment van begaan al strafbaar waren gesteld door de wet. |
| Eenjarigheidsbeginsel (Annualiteit) | Het principe dat de begroting en de belastingwetgeving jaarlijks moeten worden goedgekeurd door het parlement, waarbij regels slechts voor één jaar van kracht zijn, tenzij ze worden vernieuwd. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het principe dat alle burgers gelijk zijn voor de wet en het genot van rechten en vrijheden zonder discriminatie moet worden verzekerd, zoals vastgelegd in artikel 10 en 11 van de Grondwet. |
| Belastingontduiking | Het zich onttrekken aan een verschuldigde belasting door middel van oneigenlijke middelen, zoals het niet aangeven van inkomsten of het gebruik van valse facturen. |
| Belastingvermijding | Het zo organiseren van de eigen financiële situatie dat men buiten belastbare omstandigheden valt, om de belastingdruk te verlichten, wat legaal is. |
| Kadastraal inkomen (KI) | Het normale, gemiddelde jaarlijkse netto-inkomen op basis van de normale nettohuurwaarde van een onroerend goed in 1975, dat dient als basis voor belastingen. |
| Voordeel alle aard (VAA) | Een voordeel dat een werknemer of bedrijfsleider ontvangt van zijn werkgever dat ook voor privégebruik mag dienen, zoals een bedrijfswagen, GSM of maaltijdcheques, en dat wordt belast als looninkomsten. |
| Verworpen uitgaven | Kosten die in de boekhouding weliswaar als bedrijfskost worden geboekt, maar fiscaal niet (of slechts gedeeltelijk) aftrekbaar zijn, waardoor ze tot de belastbare winst worden gerekend. |
| Roerend inkomen (RI) | Inkomen dat voortkomt uit roerende goederen, zoals dividenden, interesten, huur van roerende goederen en auteursrechten. |
| Onroerend inkomen (OI) | Inkomen uit onroerende goederen die tot het privévermogen behoren, zoals huurinkomsten uit gebouwen en terreinen, met uitzondering van inkomsten uit verhuur in functie van een beroepswerkzaamheid. |
Cover
Rv25_Les11.pptx
Summary
# Interpretatieve argumenten in rechtsvinding
Dit onderdeel behandelt de diverse argumenten die rechters en juristen gebruiken om de betekenis van rechtsnormen vast te stellen en toe te passen in specifieke gevallen.
### 1.1 De aard van interpretatieve argumenten
Interpretatieve argumenten zijn essentieel voor rechtsvinding, omdat ze juristen helpen bij het bepalen van de precieze betekenis en reikwijdte van rechtsregels. Ze vormen een integraal onderdeel van het proces waarbij concrete gevallen worden ingepast binnen het bestaande rechtssysteem. De keuze en toepassing van deze argumenten zijn niet strikt chronologisch gescheiden van coördinatieve argumenten, maar lopen vaak door elkaar in een pragmatisch constructieproces.
### 1.2 Soorten interpretatieve argumenten
Er is een breed scala aan interpretatieve argumenten die juristen kunnen hanteren. De keuze voor bepaalde argumenten hangt af van de doelstellingen van de jurist en de context van het geval.
#### 1.2.1 Taalkundige argumenten
Deze argumenten baseren zich op de letterlijke betekenis van de gebruikte woorden in de rechtsnorm. Ze onderzoeken de gangbare betekenis van de termen zoals die in het normale taalgebruik of in specifieke juridische contexten worden gehanteerd.
#### 1.2.2 Systematische argumenten
Systematische argumenten kijken naar de plaats van een rechtsnorm binnen het bredere juridische systeem. Ze onderzoeken de samenhang met andere rechtsregels, de plaats in een wetboek, of de relatie met algemene rechtsbeginselen.
#### 1.2.3 Historische argumenten (wilsduidende en wilstemperende)
* **Wilsduidende historische argumenten** proberen de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever ten tijde van de totstandkoming van de wet te achterhalen. Dit kan door de parlementaire voorbereiding, wetsgeschiedenis of de context van het ontstaan van de regel te bestuderen.
* **Wilstemperende historische argumenten** richten zich op de redenen waarom de wetgever bepaalde keuzes heeft gemaakt en hoe deze bedoelingen eventueel zijn afgezwakt of aangepast tijdens het wetgevingsproces.
#### 1.2.4 Teleologische argumenten
Teleologische argumenten focussen op het doel of de strekking van de rechtsnorm. Ze vragen welk maatschappelijk probleem de wetgever probeerde op te lossen of welk belang de norm beoogt te beschermen.
#### 1.2.5 Waardengeoriënteerde argumenten
Deze argumenten baseren zich op de onderliggende waarden die de rechtsnorm tracht te realiseren of te beschermen, zoals rechtszekerheid, gelijkheid, autonomie, of bescherming van fundamentele rechten.
#### 1.2.6 Gevolgengeoriënteerde argumenten
Gevolgengeoriënteerde argumenten kijken naar de mogelijke consequenties van een bepaalde interpretatie. Ze beoordelen de wenselijkheid van de uitkomsten die uit een interpretatie voortvloeien voor individuen of de samenleving.
#### 1.2.7 Anticipatieve argumenten
Anticipatieve argumenten houden rekening met toekomstige ontwikkelingen of mogelijke wetgevingswijzigingen. Ze proberen een interpretatie te kiezen die aansluit bij verwachte juridische of maatschappelijke trends.
### 1.3 De verhouding tussen interpretatieve argumenten
Er is geen vaste, hiërarchische volgorde waarin interpretatieve argumenten moeten worden toegepast. De verhouding tussen deze argumenten is flexibel en contextafhankelijk.
#### 1.3.1 Geen vaste verhouding en een poging tot ordening
In plaats van een rigide hiërarchie, is er een dynamische interactie tussen de verschillende argumentatietypes. Een Duitse tweestapsbenadering suggereert een mogelijke ordening, waarbij eerst de meer 'exegesische' argumenten (taalkundig, systematisch, historisch) worden onderzocht, gevolgd door andere argumenten indien nodig.
#### 1.3.2 In concreto argumenteren
* **Topisch argumenteren**: Dit betreft het gebruik van 'topoi' of gemeenplaatsen in het redeneren. De toepassing van verschillende typen argumenten (taalkundig, historisch, systematisch, teleologisch, waardengeoriënteerd) wordt gedemonstreerd aan de hand van een concreet voorbeeld over bevoegdheden van een minister in crisissituaties. De afweging welk argument het zwaarst weegt, is contextafhankelijk en kan leiden tot een strategische keuze om zoveel mogelijk heteronome elementen aan te voeren.
#### 1.3.3 Afweging van waarden
De kern van veel interpretatieve discussies ligt in de afweging van concurrerende waarden.
* **De metafoor van de balans**: Traditioneel wordt de afweging van waarden vergeleken met het wegen op een balans. Hierbij wordt uitgegaan van een gemeenschappelijke meeteenheid (commensurability).
* **Kritiek op de metafoor**: Deze metafoor wordt bekritiseerd omdat waarden vaak niet objectief meetbaar zijn en geen gemeenschappelijke eenheid delen (incommensurability). Waarden fungeren zelf als meeteenheden. De handeling van afwegen wordt gezien als meer constructief dan louter cognitief.
* **De evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel**: Dit beginsel is geen waarde op zich, maar een middel ten dienste van waarden. Het wordt toegepast om de aanvaardbaarheid van overheidsmaatregelen te beoordelen, zowel in het publiek recht als in het privaatrecht (in de context van rechtsmisbruik).
* **Toetsingsintensiteit**: De gestrengheid waarmee de criteria van het evenredigheidsbeginsel worden toegepast, varieert. Marginale toetsing laat meer beoordelingsruimte, terwijl volle toetsing een grondige inhoudelijke beoordeling vereist.
* **Alexy's gewichtsformule**: Robert Alexy stelt een gewichtsformule voor om de afweging van principes te structureren, met twee wetten:
1. **Inhoudelijke afwegingswet**: Hoe groter de schade aan het ene principe, des te groter het belang van het andere principe.
2. **Epistemische afwegingswet**: Hoe zwaarder de inmenging in een grondrecht, des te groter de zekerheid van de onderliggende premissen moet zijn.
* **Kritiek op Alexy's formule**: Deze formule wordt bekritiseerd omdat ze verschillende soorten variabelen (ordinale en intervalvariabelen) vermengt en een schijn van rationaliteit creëert door numerieke waarden toe te kennen aan subjectieve afwegingen.
* **Twee afwegingswijzen**:
* **Ad hoc-afweging (gevalsafweging)**: Hierbij wordt een afweging gemaakt op basis van alle specifieke omstandigheden van het concrete geval, wat flexibiliteit biedt maar voorspelbaarheid vermindert.
* **Categorische afweging**: Deze methode leidt tot algemene regels die in meerdere zaken toepasbaar zijn, wat voorspelbaarheid verhoogt maar flexibiliteit vermindert.
#### 1.3.4 De balans van afweging
De conclusie over de afweging van waarden is dat de intuïtie van de rechter een belangrijke rol speelt, maar dat deze wordt aangevuld met heteronome elementen zoals wetgeving, rechtspraak en rechtsleer. De gevonden oplossing moet bovendien legitiem en overtuigend zijn voor het publiek.
### 1.4 Coördinatieve argumenten
Coördinatieve argumenten hebben tot doel antinomieën (conflicten tussen rechtsregels) te vermijden of op te lossen.
#### 1.4.1 Vermijden van antinomieën: inperkende en verruimende uitlegging
Wanneer verzoenende uitlegging niet mogelijk is, kunnen inperkende of verruimende uitleggingen worden toegepast:
* **Inperkende uitlegging**: Het toepassingsgebied van een rechtsnorm wordt beperkt om een conflict met een andere norm te vermijden. Dit kan leiden tot een teleologische reductie.
* **Verruimende uitlegging**: Het toepassingsgebied van een rechtsnorm wordt uitgebreid om een leemte op te vullen of een conflict op te lossen. Dit vereist dat de leemte in voldoende nauwkeurige bewoordingen kan worden vastgesteld.
#### 1.4.2 Verhelpen van antinomieën
Wanneer conforme uitlegging niet volstaat, moet de uitlegger bepalen welke norm voorrang krijgt. Dit kan via hiërarchie (vaste volgorde) of via afweging van waarden, waarbij de uitlegger een eigen oordeel vormt over welke handeling de waarden het best op elkaar afstemt.
#### 1.4.3 Verhouding tussen interpretatieve en coördinatieve argumenten
Interpretatieve en coördinatieve argumenten zijn geen strikt gescheiden fasen, maar lopen door elkaar in het pragmatische proces van rechtsvinding. Het kan efficiënter zijn om eerst coördinatieve argumenten te bekijken, vooral als een wettelijke bepaling direct uitsluitsel geeft.
### 1.5 De 10 keuzes van de uitlegger
Het proces van rechtsvinding kan worden samengevat als een reeks van tien keuzes die de uitlegger maakt om de gewenste doelstelling te bereiken. Deze keuzes omvatten het bepalen van het uitleggingsdoel, het begrip van 'recht', de grondslag van het recht, de functies van het recht, het vertellen van het feitelijke verhaal, het vaststellen van het uitleggingsvoorwerp, het kiezen van de juiste interpretatieve argumenten en het coördineren daarvan. Het niet maken van deze keuzes kan leiden tot een passieve rol van de uitlegger.
---
# De verhouding tussen interpretatieve argumenten
Dit hoofdstuk verkent de onderlinge relatie tussen verschillende interpretatieve argumenten, waarbij de afwezigheid van een vaste hiërarchie centraal staat en de praktische toepassing van argumentatie in concrete gevallen, inclusief topisch argumenteren, wordt onderzocht.
## 2. De verhouding tussen interpretatieve argumenten
De analyse van interpretatieve argumenten onthult dat er geen eenduidige, hiërarchische ordening bestaat tussen de verschillende soorten argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd en anticiperend). In de praktijk van rechtsvinding is de keuze en toepassing van argumenten vaak situationeel en contextafhankelijk.
### 2.1 Afwezigheid van een vaste verhouding
Een cruciaal aspect is dat er geen vaste, vooraf bepaalde hiërarchie is waarin bepaalde interpretatieve argumenten altijd voorrang hebben op andere. De rechter of jurist is niet gebonden aan een strikte volgorde bij het selecteren en toepassen van argumenten om een juridische kwestie op te lossen.
> **Tip:** Dit betekent dat een jurist een breed scala aan argumentatietypes kan inzetten, afhankelijk van wat het meest overtuigend is voor het beoogde publiek en de specifieke context van de zaak.
### 2.2 Een poging tot ordening: de Duitse tweestapsbenadering
Hoewel er geen strikte hiërarchie is, worden in de Duitse rechtstraditie soms methoden voorgesteld om tot een ordening te komen. Deze benadering, vaak omschreven als een 'tweestapsbenadering', tracht een structuur aan te brengen in het gebruik van argumenten. De precieze invulling hiervan kan variëren, maar het impliceert vaak een voorkeur voor bepaalde argumenten in specifieke situaties.
### 2.3 In concreto argumenteren
De praktische toepassing van argumentatie in concrete gevallen is essentieel. Hierbij speelt "topisch argumenteren" een belangrijke rol.
#### 2.3.1 Topisch argumenteren
Topisch argumenteren houdt in dat argumenten (ook wel 'topoi' genoemd) worden gehanteerd die nodig zijn om een standpunt afdoende te onderbouwen. Wat 'afdoende' is, is contextafhankelijk en wordt beïnvloed door factoren zoals de aard van de zaak, de frequentie ervan en de behoefte aan maatschappelijke zekerheid.
De keuze om een bepaald argument te gebruiken is vaak een strategische:
* **Heteronoom waar mogelijk, autonoom waar nodig:** Dit betekent dat men in eerste instantie probeert aan te sluiten bij bestaande, breed geaccepteerde juridische principes en normen (heteronoom), maar indien dit niet volstaat of onmogelijk is, kan men meer afgaan op de eigen, interne redenering (autonoom).
* **Strategische keuze:** De jurist maakt een strategische keuze over welke argumenten te gebruiken en hoe deze te presenteren, mede rekening houdend met het beoogde publiek en de politieke context.
In een concrete zaak, zoals een rechterlijke uitspraak over de bevoegdheid van een minister in crisissituaties, kunnen verschillende soorten argumenten samenkomen:
* **Taalkundige argumenten:** Analyse van de letterlijke tekst van de wet.
* **Historische argumenten:** Kijken naar de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever bij de invoering van de bepaling.
* **Systematische argumenten:** Onderzoeken van de samenhang van de bepaling met andere wetten en rechtsregels.
* **Teleologische argumenten:** Beschouwen van de doelstellingen die de wet tracht te bereiken.
* **Waardengeoriënteerde argumenten:** Relateren van de wet aan fundamentele rechtswaarden zoals rechtsstaat en bescherming van personen.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten:** Analyseren van de mogelijke uitkomsten van verschillende interpretaties.
* **Anticiperende argumenten:** Het vooruitlopen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen of gevolgen (wordt hier niet direct toegepast).
De nadruk kan liggen op argumenten die de wetgever heeft willen beschermen, zoals de rechtsstaat. Vervolgens wordt geprobeerd aannemelijk te maken wat het doel en de waarden van de wetgever waren, waarbij aansluiting gezocht wordt bij de interpretatieve argumenten.
#### 2.3.2 Afweging
De kernvraag bij het omgaan met uiteenlopende rechtswaarden is hoe deze tegen elkaar kunnen worden afgewogen.
##### 2.3.2.1 Afweging als metafoor
Traditioneel wordt de 'afweging' metaforisch voorgesteld als het plaatsen van waarden op een balans. Dit veronderstelt echter een gemeenschappelijke meeteenheid (commensurability), wat bij waarden vaak ontbreekt. Dit leidt tot kritiek op de 'afwegingsmetafoor':
* **Incommensurability:** Waarden hebben geen gemeenschappelijke meeteenheid en zijn vaak incommensurabel (niet met elkaar vergelijkbaar).
* **Constructivistische metafoor:** Een alternatieve metafoor is die van het 'stemmen' van een piano. Er is geen objectief correcte manier om een piano te stemmen; de uitkomst hangt af van de keuze van de 'stemmer'. Dit benadrukt de subjectieve en constructivistische aard van de beslissing.
Ondanks deze kritiek blijft afweging een realiteit in juridische en morele beslissingen. De methoden die hiervoor gebruikt worden, ongeacht de metafoor, zijn complex.
##### 2.3.2.2 De evenredigheidsmethode
Het evenredigheidsbeginsel is een belangrijk instrument bij het afwegen van belangen. Het is geen waarde op zich, maar een middel om waarden te realiseren of te beschermen.
* **Inhoud van het evenredigheidsbeginsel:**
* **Publiekrecht:** Wordt gebruikt om de aanvaardbaarheid van overheidsmaatregelen te beoordelen, met name bij grondrechtenbeperkingen. Hierbij wordt getoetst of een maatregel wettelijk voorzien is, een legitiem doel dient, pertinent, noodzakelijk en strikt evenredig is.
* **Privaatrecht:** Het evenredigheidsbeginsel is hier geen wettigheidsbeginsel, maar kan wel relevant zijn bij rechtsmisbruik. De toetsing omvat hier ook de elementen van een legitiem doel, pertinentie, noodzakelijkheid en strikte evenredigheid.
* **Toetsingsintensiteit:** Dit verwijst naar de gestrengheid waarmee de criteria van het evenredigheidsbeginsel worden toegepast.
* **Marginale toetsing:** Een terughoudende opstelling van de beoordelaar, met veel beoordelingsruimte voor de handelende partij. De focus ligt op procedurele rationaliteit en het controleren of een oordeel 'kennelijk' onredelijk is.
* **Volle toetsing:** Een minder terughoudende opstelling, met weinig beoordelingsruimte. De focus ligt op de inhoudelijke rationaliteit en het toetsen of een oordeel strookt met rechtstatelijke elementen, zoals bescherming tegen ongelijke behandeling.
Het evenredigheidsbeginsel is niet direct van toepassing op interpretatieve argumenten, aangezien deze geen handelingen zijn die getoetst kunnen worden op hun aanvaardbaarheid. Wel is er een afweging nodig tussen waarden zoals de autonomie van de regelgever en rechtszekerheid.
##### 2.3.2.3 Robert Alexy's gewichtsformule
Robert Alexy stelt een gewichtsformule voor om de evenredigheid in strikte zin te beoordelen, die bestaat uit twee wetten:
1. **Inhoudelijke/materiële afwegingswet:** Hoe groter de schade aan de ene principe, des te groter het belang van het realiseren van het andere principe. Dit wordt uitgedrukt als een relatie tussen de intensiteit van de beperking ($I$) en het gewicht van de waarde ($W$).
2. **Epistemische afwegingswet:** Hoe zwaarder de inmenging in een grondrecht, hoe groter de zekerheid van de onderliggende empirische aannames moet zijn. Dit verwijst naar de betrouwbaarheid van de empirische premissen ($R$).
De formule tracht een numerieke weergave te geven van de afweging: $W_i,j > 1$ als $W_i > W_j$.
> **Tip:** Hoewel Alexy's formule een poging is tot gestructureerde afweging, is er kritiek op de veronderstelling van een gemeenschappelijke meeteenheid en de behandeling van ordinale variabelen als intervalvariabelen, wat kan leiden tot een schijn van rationaliteit. De formule biedt beperkte meerwaarde voor interpretatieve argumenten zelf, maar kan relevant zijn voor gevolgengeoriënteerde argumenten.
##### 2.3.2.4 Twee afwegingswijzen
Er worden twee hoofdmethoden van afweging onderscheiden:
* **Ad hoc afweging (gevalsafweging):** Hierbij wordt een afweging gemaakt op basis van alle relevante omstandigheden van de concrete zaak. Dit biedt flexibiliteit en de mogelijkheid tot 'Einzelfallgerechtigkeit' (rechtvaardigheid in het individuele geval), maar leidt tot minder voorspelbaarheid. De rechter vergelijkt twee hypothetische beslissingen en redeneert regressief om de gekozen uitkomst te legitimeren.
* **Categorische afweging (categorical of definitional balancing):** Deze methode leidt tot een uitkomst die ook in andere afwegingen als een algemene leidraad of regel kan worden gehanteerd. Het is niet gebaseerd op de specifieke omstandigheden van een zaak, maar op gemeenschappelijke categorische elementen. Dit biedt meer voorspelbaarheid, maar minder flexibiliteit. Voorbeelden zijn de afweging tussen eigendomsrechten bij burenhinder of tussen vrijheid van meningsuiting en menselijke waardigheid bij haatspraak.
Er is een graduele overgang tussen deze twee wijzen, waarbij een meer categorische afweging meer duidelijkheid en minder vrijheid voor de rechter met zich meebrengt, en een meer ad hoc afweging juist meer vrijheid en minder duidelijkheid biedt.
De conclusie is dat de intuïtie van de rechter een belangrijke rol speelt, maar dat deze wordt aangevuld met heteronome elementen uit het recht (wet, rechtspraak, rechtsleer). De gevonden oplossing moet bovendien overtuigend zijn voor het publiek.
### 2.4 Wat betekent dit voor interne afstemmingsargumenten?
De vraag welke van de zeven argumenten belangrijker is, is niet eenduidig te beantwoorden. Hoewel er geen systematische hiërarchie is, biedt de methode van evenredigheid, met de twee afwegingswijzen, enige houvast. De keuze tussen flexibiliteit (gevalsafweging) en voorspelbaarheid (categorische afweging) is cruciaal. Een 'juiste' afstemming vereist zowel regressief (intuïtief) als progressief (gebaseerd op externe bronnen) redeneren. De jurist is dus zowel een 'vrije' als een 'gebonden' uitlegger.
### 2.5 Coördinatieve argumenten
Coördinatieve argumenten richten zich op het vermijden van conflicten (antinomieën) tussen rechtsregels of interpretaties.
#### 2.5.1 Vermijden van antinomieën: inperkende en verruimende uitlegging
Wanneer een verzoenende uitlegging niet mogelijk is, kunnen inperkende of verruimende uitleggingen worden toegepast.
* **Inperkende uitlegging:** Als het toepassingsgebied van een regel te ruim wordt geacht, kan het worden ingeperkt. Dit kan bijvoorbeeld door een specifieke voorwaarde te stellen die niet expliciet in de wet staat, maar wel voortvloeit uit een teleologische of waardengeoriënteerde benadering. Een voorbeeld is het vereisen van een 'bijzonder opzet' bij het verspreiden van ideeën die raciale haat aanwakkeren, waardoor minder uitingen onder de strafbaarstelling vallen.
* **Verruimende uitlegging:** Als het toepassingsgebied van een regel te eng is, kan het worden uitgebreid. Dit gebeurt wanneer een leemte in de wet wordt vastgesteld die op een voldoende nauwkeurige en volledige wijze kan worden opgevuld, met inachtneming van referentienormen. Een voorbeeld is de uitbreiding van het discriminatieverbod naar syndicale overtuiging, indien dit niet expliciet in de wet is opgenomen maar wel kan worden afgeleid uit de beginselen van gelijkheid.
De keuze tussen deze benaderingen, of tussen de algehele vernietiging van een regel of de uitbreiding van een voordeel, hangt af van de afweging tussen de autonomie van de regelgever en de rechtszekerheid van burgers.
#### 2.5.2 Verhelpen van antinomieën
Wanneer conforme uitlegging niet volstaat, moet de uitlegger zelf bepalen welk juridisch principe of welke regel voorrang moet krijgen. Dit verschilt van een abstracte hiërarchie, omdat er een concrete afweging plaatsvindt.
* **Conflict wet-wet:** In beginsel gaat de nieuwe wet voor, maar dit is niet altijd zo. De beleidsvrijheid van de regelgever en de rechtszekerheid van burgers spelen een rol.
* **Conflict oude interpretatie-nieuwe interpretatie:** Soms gaat een nieuwe interpretatie voor, bijvoorbeeld wanneer de rechtspraak zich ontwikkelt. Dit vereist een afweging tussen rechtszekerheid (vasthouden aan oude rechtspraak) en de inhoudelijk betere oplossing (nieuwe interpretatie).
De afweging van waarden, zoals dierenwelzijn versus geloofsvrijheid, is hierbij cruciaal. De uitlegger moet beoordelen welke handeling de betrokken waarden het best op elkaar afstemt.
### 2.6 Verhouding tussen interpretatieve en coördinatieve argumenten
Interpretatieve en coördinatieve argumenten zijn geen strikt chronologische fasen, maar twee aspecten van een complex proces van het construeren van rechtsregels. Vaak lopen ze door elkaar heen, en de praktijk bepaalt welke benadering het meest efficiënt is.
* **Pragmatische constructie:** Juridische constructie verloopt pragmatisch. Als het efficiënter is om eerst coördinatieve argumenten te bekijken (bijvoorbeeld bij een consumentengeschil over een smartphone), dan gebeurt dat. De wet kan direct antwoord bieden, waardoor een diepgaande analyse van het contract niet nodig is.
De kern van juridische besluitvorming ligt in het maken van keuzes, gebaseerd op verschillende 'topische vragen' (wie, wat, waarom, hoe, waar, wanneer). Deze keuzes bepalen de interpretatiedoelstelling, de keuze van het juridische object en de aanvaardbaarheid van de gehanteerde argumenten. Een jurist die geen bewuste keuzes maakt, dreigt een 'gewillig werktuig' te worden in de handen van sociale machten.
De uiteindelijke juridische uitkomst is zelf een handeling die als interpretandum kan dienen voor anderen. De manier waarop het recht wordt geïnterpreteerd en toegepast, evolueert voortdurend, mede onder invloed van maatschappelijke veranderingen en de ontwikkeling van juridische theorieën.
---
# Afweging van waarden en het evenredigheidsbeginsel
Dit topic behandelt de complexiteit van het afwegen van conflicterende waarden, de kritiek op de 'afwegingsmetafoor', en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel in verschillende rechtsgebieden, inclusief de nuances in toetsingsintensiteit.
### 3.1 De afweging van waarden
#### 3.1.1 Afweging als metafoor
De metafoor van 'afweging' van waarden suggereert dat waarden behandeld kunnen worden als gewichten op de schalen van een balans. Dit impliceert een gemeenschappelijke meeteenheid (commensurability), waarbij de handeling van de 'afweger' louter een cognitieve handeling van vaststellen is.
* **Kritiek op de afwegingsmetafoor:**
* Waarden bezitten geen gemeenschappelijke meeteenheid; ze zijn incommensurabel.
* De handeling van de 'afweger' is veel meer dan een louter cognitieve handeling; het is een constructivistische daad waarbij de betekenis en het gewicht van waarden worden bepaald. Dit wordt vergeleken met het 'stemmen' van een piano, waar geen objectief correcte manier bestaat.
#### 3.1.2 Nuancering van de kritiek
Hoewel de kritiek op de metafoor terecht is, is 'afwegen' een handeling die dagelijks plaatsvindt in zowel persoonlijke als politieke en morele beslissingen. Het blijft een lastige oefening, ongeacht de gekozen terminologie.
### 3.2 De afwegingsmethode: evenredigheid
Het evenredigheidsbeginsel (EB) is geen 'waarde' op zich, maar een middel ten dienste van eigenlijke waarden, zoals autonomie en rechtszekerheid. De inhoud van het EB is afhankelijk van de onderliggende waarden die worden afgewogen.
#### 3.2.1 Inhoud van het evenredigheidsbeginsel
* **Publiekrecht:**
* **Grondrechten:** Beoordeling van de aanvaardbaarheid van overheidsmaatregelen die grondrechten beperken. Dit omvat toetsing aan de criteria: bij wet voorzien, legitiem doel, pertinentie, noodzakelijkheid en strikte evenredigheid.
* **Economisch en sociaal recht:** Globale beoordeling met een belangrijke rol voor het standstill-beginsel.
* **Bestuursrecht:** Afweging tussen nadelige gevolgen voor bestuurden en beleidsvrijheid van het bestuur, waarbij het bestuur redelijk moet blijven.
* **Internationaal publiekrecht:** Afweging tussen zelfverdediging van staten en internationale vrede en veiligheid, zoals geregeld in artikel 51 VN-Handvest.
* **Privaatrecht:** Geen wettigheidsbeginsel, maar toetsing aan legitiem doel, pertinentie, noodzakelijkheid en strikte evenredigheid ter voorkoming van rechtsmisbruik.
#### 3.2.2 Toetsingsintensiteit
De toetsingsintensiteit bepaalt de gestrengheid waarmee de criteria van het evenredigheidsbeginsel worden toegepast.
* **Marginale toetsing:** Een terughoudende opstelling van de beoordelaar, met veel beoordelingsruimte voor de handelende persoon. Er wordt de nadruk gelegd op de autonomie van de regelgever.
* Soms beperkt tot procedurele toetsing: nagaan of het oordeel het gevolg is van een rechtvaardige procedure en of doel op zich geoorloofd is.
* Beoordeling of de verhouding tussen maatregel en doel 'kennelijk' onredelijk is.
* **Volle toetsing:** Een weinig terughoudende opstelling, met weinig tot geen beoordelingsruimte. De nadruk ligt op het 'gegroeide recht' en de begrenzing van de regelgever.
* Vaak omvat dit een inhoudelijke toetsing: nagaan of de inhoud van het oordeel strookt met rechtstatelijke elementen.
* Beoordeling of het doel kadert binnen een 'dwingend overheidsbelang' en of de verhouding tussen maatregel en doel aanvaardbaar is.
**Tip:** Bij interpretatieve argumenten is toetsing van aanvaardbaarheid doorgaans niet aan de orde, omdat er geen sprake is van een handeling die beoordeeld kan worden.
#### 3.2.3 Evenredigheid in de strikte zin
De kernvraag is hoe de evenredigheid in strikte zin beoordeeld kan worden, zowel bij concrete handelingen als bij interpretatieve argumenten.
* **Robert Alexy's gewichtsformule:**
* **Eerste wet (inhoudelijke/materiële afwegingswet):** "Hoe groter de mate van niet-verwezenlijking van, of schade aan, het ene principe, des te groter moet het belang zijn van het realiseren van het andere principe."
* **Tweede wet (epistemische afwegingswet):** "Hoe zwaarder de inmenging in een grondrecht weegt, hoe groter de zekerheid van de onderliggende premissen moet zijn." Dit betreft de betrouwbaarheid van empirische aannames.
* **Kritiek op Alexy's gewichtsformule:**
* De formule veronderstelt een gemeenschappelijke meeteenheid waar die niet is.
* Het verwart verschillende soorten variabelen. Ordinale variabelen (licht, matig, ernstig) worden behandeld als intervalvariabelen, wat leidt tot een schijn van rationaliteit en willekeurige getallen. De precieze afstand tussen de scores is niet betekenisvol.
* **Meerwaarde van Alexy's formule voor interpretatieve argumenten:**
* De eerste wet is een herformulering van evenredigheid in strikte zin.
* De tweede wet kan meerwaarde bieden voor gevolgengeoriënteerde argumenten, door de betrouwbaarheid van empirische aannames mee te wegen bij zwaardere inmengingen in de autonomie van de regelgever.
#### 3.2.4 Twee afwegingswijzen
* **Ad hoc-afweging (ad hoc balancing):**
* Afweging van waarden op basis van alle relevante omstandigheden van de concrete zaak.
* Voordeel: flexibiliteit (Einzelfallgerechtigkeit).
* Nadeel: gebrek aan voorspelbaarheid.
* Vergelijkt twee hypothetische beslissingen om tot de meest rechtvaardige uitkomst te komen, gevolgd door regressief redeneren om die beslissing te legitimeren.
* **Categorische afweging (categorical or definitional balancing):**
* Leidt tot een uitkomst die als een meer concrete leidraad ('regel') in andere afwegingen kan worden gehanteerd.
* Gebaseerd op categorische elementen die gemeenschappelijk zijn voor meerdere zaken.
* Voordeel: voorspelbaarheid (veralgemeenbaarheid van de oplossing).
* Nadeel: gebrek aan flexibiliteit.
**Tip:** Er bestaat een graduele overgang tussen categorische en gevalsafweging. Hoe categorischer de afweging, des te minder vrijheid de rechter heeft om rekening te houden met specifieke omstandigheden.
#### 3.2.5 De balans van afweging
De conclusie dat de klemtoon ligt op de intuïtie van de rechter is deels waar (regressief redeneren), maar ook heteronome elementen spelen een grote rol (progressief redeneren, via verschillende rechtsbronnen). De gevonden oplossing moet bovendien overtuigend zijn voor het publiek.
### 3.3 Wat betekent dit voor interne afstemmingsargumenten?
De vraag hoe het belangrijkste argument te bepalen blijft centraal staan. Hoewel 'afweging' niet de ideale metafoor is, is er inhoudelijk weinig alternatief. De methode van het evenredigheidsbeginsel biedt enige hulp, maar vereist een keuze tussen flexibiliteit (gevalsafweging) en voorspelbaarheid (categorische afweging).
De 'juiste' afstemming veronderstelt zowel regressief als progressief redeneren, wat betekent dat de uitlegger tegelijk 'vrij' en 'gebonden' is.
### 3.4 Coördinatieve argumenten
#### 3.4.1 Vermijden van antinomieën: inperkende en verruimende uitlegging
Wanneer een verzoenende lezing niet overtuigend kan worden geargumenteerd, kunnen inperkende of verruimende uitleggingen worden toegepast.
* **Inperkende uitlegging:** Het toepassingsgebied van een wetsbepaling wordt beperkt. Dit kan gebeuren wanneer de oorspronkelijke interpretatie te ruim wordt geacht en niet strookt met de onderliggende waarden (bv. rechtsstaat).
* **Voorbeeld:** De interpretatie van een wetsartikel dat het 'verspreiden van ideeën' bestraft, kan worden ingeperkt door te vereisen dat er sprake moet zijn van een specifieke intentie om haat aan te wakkeren, bovenop het louter verspreiden van ideeën. Hierdoor vallen minder uitingen onder het artikel.
* **Verruimende uitlegging:** Het toepassingsgebied van een wetsbepaling wordt uitgebreid om een leemte op te vullen of om gelijkheid te bewerkstelligen. Dit mag enkel wanneer de leemte in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen kan worden vastgesteld.
* **Voorbeeld:** Wanneer een wet een verbod op discriminatie oplegt, maar een bepaalde grond (bv. syndicale overtuiging) onterecht niet vermeldt, kan de lijst met gronden worden uitgebreid om deze grond alsnog op te nemen. Dit kan echter grote financiële gevolgen hebben of de rechtszekerheid ondermijnen.
#### 3.4.2 Verhelpen van antinomieën
Wanneer conforme uitlegging niet volstaat, moet de uitlegger zelf bepalen welk rechtsformatie (bv. wet, rechtspraak, rechtsleer) voorrang krijgt. Dit gebeurt niet op basis van een abstracte hiërarchie, maar door een afweging van waarden, waarbij rekening wordt gehouden met de beleidsvrijheid van de regelgever en de rechtszekerheid van de burger.
* **Voorbeeld:** De vraag of een dading, waarbij een deelgenoot benadeeld is voor meer dan een kwart, nog kan worden aangevochten. De afweging gebeurt tussen de rechtszekerheid (steunend op oude rechtspraak) en een inhoudelijk betere oplossing (steunend op nieuwe rechtspraak).
De keuze tussen handelingen van verschillende actoren (bv. rechter versus Europees Hof voor de Rechten van de Mens) gebeurt eveneens op basis van een afweging van waarden, zoals dierenwelzijn versus geloofsvrijheid. De uitlegger bepaalt dan wat het best de waarden op elkaar afstemt.
### 3.5 Verhouding tussen interpretatieve en coördinatieve argumenten
Interpretatieve en coördinatieve argumenten zijn geen strikt chronologische fasen, maar twee aspecten van het complexe proces van rechtsconstructie. Ze lopen in de praktijk vaak door elkaar, waarbij de uitlegger pragmatisch te werk gaat. Indien het efficiënter is om eerst coördinatieve argumenten te bekijken, wordt dat gedaan. Dit is het geval wanneer een wetsbepaling direct een duidelijk antwoord biedt op een concrete casus.
De uiteindelijke keuze die een uitlegger maakt, wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de doelstelling van de uitlegging, de gekozen grondslag van het recht, de perceptie van de publieke aanvaardbaarheid, en de interpretatie van de verhouding tussen staatsmachten en fundamentele rechten. Het proces van rechtsvinding omvat een reeks van tien keuzes die leiden tot een oordeel over de inhoud van het recht, welk oordeel op zich weer een interpretandum kan worden voor anderen.
---
# Coördinatieve argumenten en antinomieën
Dit topic behandelt de technieken voor het vermijden van juridische tegenstrijdigheden (antinomieën), zoals inperkende en verruimende uitlegging, en de rol van coördinatieve argumenten bij het oplossen van conflicten.
## 4. Coördinatieve argumenten en antinomieën
### 4.1 Het vermijden van antinomieën
Het vermijden van juridische tegenstrijdigheden, of antinomieën, is een centraal doel binnen de rechtsvinding. Hoewel interpretatieve argumenten (zoals taalkundige, systematische en historische argumenten) primair gericht zijn op het vaststellen van de betekenis van rechtsnormen, kunnen deze argumenten ook worden ingezet om tegenstrijdigheden te voorkomen of op te lossen. Dit kan gebeuren via een verzoenende uitlegging, maar ook door middel van inperkende of verruimende uitlegging.
#### 4.1.1 Inperkende uitlegging
Inperkende uitlegging wordt toegepast wanneer een rechtsnorm, op basis van traditionele interpretatieve argumenten, een te ruim toepassingsgebied lijkt te hebben, wat leidt tot een potentieel conflict met andere normen of beginselen. Het doel is om het toepassingsgebied van de betreffende norm te beperken. Dit is vergelijkbaar met de teleologische reductie binnen de uitleggingsmethoden.
> **Voorbeeld:** Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest geoordeeld dat artikel 21 van de Antiracismewet, dat het verspreiden van ideeën gebaseerd op rassenhaat bestraft, in het algemeen strijdig is met de vrijheid van meningsuiting. Echter, er is slechts sprake van een misdrijf indien, naast het verspreiden van ideeën, er ook een specifiek moreel element aanwezig is: de wil om denkbeelden te verspreiden met het oogmerk haat aan te wakkeren. Dit beperkt het aantal meningsuitingen dat onder artikel 21 valt, waardoor het toepassingsgebied van deze wet wordt ingeperkt.
Het onderscheid met verzoenende uitlegging ligt in de mate waarin de oorspronkelijke tekst van de wet kan worden aangepast. Bij verzoenende uitlegging wordt aangenomen dat de wetgever oorspronkelijk geen tegenstrijdigheid beoogde. Bij inperkende uitlegging wordt het toepassingsgebied ingeperkt, omdat een verzoenende lezing niet overtuigend kan worden beargumenteerd, of omdat de oorspronkelijke opstellers niet aan alle implicaties hebben gedacht.
#### 4.1.2 Verruimende uitlegging
Verruimende uitlegging daarentegen wordt toegepast wanneer een rechtsnorm, op basis van traditionele interpretatieve argumenten, een te eng toepassingsgebied lijkt te hebben. Het doel is om het toepassingsgebied van de norm uit te breiden, waardoor deze ook van toepassing wordt op situaties die initieel niet expliciet werden beoogd.
> **Voorbeeld:** De Antidiscriminatiewet (ADW) verbiedt discriminatie op grond van verschillende factoren. Wanneer de lijst van beschermde gronden door de wetgever niet alle relevante factoren omvatte, zoals syndicale overtuiging, kan het Grondwettelijk Hof oordelen dat er een leemte is. Het Hof kan dan de lijst uitbreiden door te oordelen dat syndicale overtuiging ook onder het discriminatieverbod valt. Dit resulteert in een verruimd toepassingsgebied van de ADW.
De vraag is echter hoe ver een rechter mag gaan bij het uitbreiden van een norm. Het Grondwettelijk Hof en de Hoge Raad van Cassatie stellen hier grenzen aan. Een leemte kan slechts worden opgevuld als deze in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen kan worden vastgesteld, zodat de bepaling toepasbaar is binnen de geldende referentienormen. Indien de uitbreiding leidt tot aanzienlijke financiële gevolgen of de eerbied voor de Grondwet uitholt, kan dit problematisch zijn.
#### 4.1.3 Het verhelpen van antinomieën wanneer conforme uitlegging tekortschiet
Soms volstaat een conforme (verzoenende) uitlegging niet om antinomieën op te lossen. In dergelijke gevallen moet de uitlegger zelf bepalen welk normatief element voorrang moet krijgen. Dit verschilt van de hiërarchie bij exegetische visie, waar regels abstract worden geordend (bijvoorbeeld: een nieuwe wet gaat voor op een oude).
* **Conflict wet-wet:** Een nieuwe wet gaat niet altijd automatisch voor op een oude. Er kan een afweging nodig zijn tussen de beleidsvrijheid van de regelgever en de rechtszekerheid van de burger.
* **Conflict oude en nieuwe interpretatie van een wet:** De Hoge Raad van Cassatie kan een nieuwe interpretatie van een wet hanteren, zelfs als dit afwijkt van eerdere rechtspraak. Dit vereist een afweging tussen rechtszekerheid (vasthouden aan oude rechtspraak) en een inhoudelijk betere oplossing (nieuwe interpretatie).
> **Voorbeeld:** De vraag of een deelgenoot die benadeeld is bij een verdeling kan opkomen tegen die verdeling, terwijl de verdeling gekwalificeerd werd als een dading. De Hoge Raad van Cassatie heeft geoordeeld dat dit niet mogelijk is, wat een afweging impliceert tussen de waarde van rechtszekerheid en de waarde van een inhoudelijk correcte oplossing.
Een andere situatie betreft het conflict tussen verschillende normatieve systemen, zoals een nationale wet en een internationale norm.
> **Voorbeeld:** Een Vlaams verbod op onverdoofd slachten werd door het Grondwettelijk Hof goedgekeurd, maar aangevochten voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Indien het EHRM oordeelt dat het verbod niet aanvaardbaar is, ontstaat er een conflict. De keuze kan dan zijn om de nationale wet aan te passen of de nationale norm te negeren ten gunste van de internationale norm. Dit is een afweging tussen dierenwelzijn en geloofsvrijheid.
Ook gewoonten die in strijd zijn met de wet (*contra legem*) kunnen leiden tot een afweging, waarbij de rechtszekerheid soms de autonomie van de regelgever kan overtreffen.
### 4.2 Coördinatieve argumenten in relatie tot interpretatieve argumenten
Interpretatieve argumenten en coördinatieve argumenten zijn geen strikt gescheiden fasen in het rechtsvindingproces, maar eerder twee aspecten van een complex proces van het construeren van een rechtsregel. In de praktijk lopen deze processen vaak door elkaar.
De keuze om eerst coördinatieve argumenten te bekijken kan efficiënter zijn dan het uitvoeren van een volledige interpretatie van alle relevante teksten.
> **Voorbeeld:** Bij een defecte smartphone na drie maanden is het inefficiënt om eerst het contract en de algemene voorwaarden te analyseren. De wet (artikel 1649 quater, § 1, eerste lid Oud BW) bepaalt expliciet dat de verkoper aansprakelijk is voor conformiteitsgebreken binnen twee jaar na levering. Dit artikel coördineert de positie van consument en verkoper en lost het probleem direct op.
Het formuleren van een juridisch oordeel vereist het maken van diverse keuzes, zoals:
* **Uitleggingsdoelstelling:** Welk doel nastreeft de uitlegger?
* **Begrip van het recht:** Welke invulling van het begrip 'recht' is het meest nuttig?
* **Grondslag van het recht:** Welke grondslag van het recht is het meest overtuigend voor het publiek?
* **Functies en finaliteit van het recht:** Welke functies en finaliteit worden aan het recht toegekend?
* **Vertellen van het (rechts)feitelijke verhaal:** Hoe wordt het verhaal verteld om de doelstelling te bereiken?
* **Interpretatieve argumenten:** Welke argumenten kunnen het best worden gehanteerd?
* **Afstemming van argumenten:** Hoe worden argumenten op elkaar afgestemd?
* **Coördinatie van interpretanda:** Hoe worden de geïnterpreteerde delen van de rechtsbronnen met elkaar gecoördineerd?
Het proces van rechtsvinding is dus een continu samenspel tussen het bepalen van de inhoud van het recht (interpretatie) en het structureren en ordenen van die inhoud (coördinatie). De keuze voor een bepaalde aanpak hangt af van de specifieke doelstellingen van de uitlegger, de aard van het probleem en de verwachtingen van het publiek.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvinding | Het proces van het vaststellen en toepassen van het recht door de rechter. Dit omvat zowel het interpreteren van rechtsnormen als het vinden van oplossingen voor juridische geschillen. |
| Interpretatieve argumenten | Redeneringen die worden gebruikt om de betekenis en reikwijdte van rechtsnormen te bepalen. Deze argumenten helpen bij het leggen van de verbanden tussen de tekst van de wet en de beoogde juridische uitkomst. |
| Taalkundige argumenten | Interpretatieve argumenten gebaseerd op de letterlijke betekenis van de woorden zoals gebruikt in de rechtsnorm. Hierbij wordt gekeken naar de grammaticale structuur en de gangbare betekenis van termen. |
| Systematische argumenten | Argumenten die voortkomen uit de plaats van een rechtsnorm binnen het bredere juridische systeem. Dit houdt in dat de betekenis van een bepaling wordt afgeleid uit de samenhang met andere wettelijke regels en beginselen. |
| Wilsduidende historische argumenten | Interpretatieve argumenten die zich richten op de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever op het moment van totstandkoming van de wet. Er wordt gekeken naar de historische context en de achterliggende motieven. |
| Wilstemperende historische argumenten | Historische argumenten die zich richten op de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, maar met de nadruk op het beperken van die bedoeling door latere ontwikkelingen of inzichten. |
| Teleologische argumenten | Interpretatieve argumenten gebaseerd op het doel of de strekking van de rechtsnorm. De betekenis wordt hierbij bepaald door het beoogde resultaat dat met de norm bereikt moet worden. |
| Waardengeoriënteerde argumenten | Argumenten die de betekenis van een rechtsnorm afleiden uit algemene rechtswaarden zoals rechtvaardigheid, gelijkheid of menselijke waardigheid. Deze waarden fungeren als leidraad voor de interpretatie. |
| Gevolgengeoriënteerde argumenten | Interpretatieve argumenten die de betekenis van een rechtsnorm bepalen op basis van de verwachte of feitelijke gevolgen van de verschillende mogelijke interpretaties. De meest wenselijke uitkomst stuurt de interpretatie. |
| Anticipatieve argumenten | Argumenten die rekening houden met toekomstige ontwikkelingen of mogelijke toekomstige juridische situaties bij het interpreteren van een huidige rechtsnorm. |
| Topisch argumenteren | Een methode van argumenteren waarbij men zich baseert op algemeen geaccepteerde ideeën, normen of principes (topoi) om een juridisch standpunt te onderbouwen. Het gaat om het vinden van overtuigende argumenten die resoneren met het publiek. |
| Afweging | Het proces waarbij conflicterende belangen of waarden tegen elkaar worden afgewogen om tot een juridisch besluit te komen. Dit is vaak een kernonderdeel bij het toepassen van algemene beginselen op specifieke gevallen. |
| Evenredigheidsbeginsel | Een algemeen rechtsbeginsel dat stelt dat overheidsmaatregelen die ingrijpen in de rechten van burgers, geschikt, noodzakelijk en evenredig moeten zijn in verhouding tot het nagestreefde legitieme doel. |
| Toetsingsintensiteit | De mate van controle die een rechter uitoefent bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van een overheidsmaatregel of een rechtsoefening door een particulier. Dit kan variëren van marginale toetsing tot volle toetsing. |
| Marginale toetsing | Een terughoudende beoordeling door de rechter, waarbij veel beoordelingsruimte wordt gelaten aan de actor die de handeling verricht. De rechter toetst voornamelijk op kennelijke onredelijkheid. |
| Volle toetsing | Een intensieve beoordeling door de rechter, waarbij weinig tot geen beoordelingsruimte wordt gelaten. De rechter beoordeelt de inhoudelijke aanvaardbaarheid van de handeling en of deze strookt met rechtstatelijke elementen. |
| Ad hoc-afweging | Een manier van afwegen waarbij alle relevante omstandigheden van het concrete geval worden meegenomen. Dit biedt flexibiliteit maar leidt tot minder voorspelbaarheid. |
| Categorische afweging | Een vorm van afwegen die leidt tot een uitkomst die als een algemene regel kan worden gehanteerd in vergelijkbare zaken. Dit bevordert voorspelbaarheid ten koste van flexibiliteit. |
| Antinomie | Een juridische tegenstrijdigheid tussen twee of meer rechtsnormen die niet tegelijkertijd kunnen worden toegepast of nageleefd. Het oplossen van antinomieën is een belangrijk onderdeel van rechtsvinding. |
| Inperkende uitlegging | Een interpretatiemethode waarbij het toepassingsgebied van een rechtsnorm wordt beperkt, vaak om conflicten met andere normen te vermijden of om ongewenste gevolgen te voorkomen. |
| Verruimende uitlegging | Een interpretatiemethode waarbij het toepassingsgebied van een rechtsnorm wordt uitgebreid, bijvoorbeeld om een leemte in de wet op te vullen of om een bredere bescherming te realiseren. |
Cover
Samenvatting 1 Beginselen en bronnen van het recht.docx
Summary
# Beginselen en bronnen van het recht
Dit onderwerp verkent de fundamentele redenen voor het bestaan van rechtsregels, de rol van de overheid en de diverse bronnen waaruit rechtsregels voortkomen.
### 1.1 De noodzaak van rechtsregels
De basisgedachte achter rechtsregels is het waarborgen van individuele vrijheid, zoals vrijheid van handel, meningsuiting en vestiging. Echter, rechtsregels fungeren ook als een noodzakelijke correctie op deze individuele vrijheid. Ze beschermen de belangen van zwakkere partijen, gaan misbruik tegen, pakken strijdigheid met algemene waarden en normen aan en regelen schaarste.
### 1.2 De rol van de overheid
De overheid speelt een cruciale rol bij de totstandkoming en handhaving van rechtsregels via de scheiding der machten:
* **Wetgevende macht:** Deze macht, bestaande uit het parlement (Senaat en Kamer van volksvertegenwoordigers) en de Koning, is verantwoordelijk voor het maken van wetten. Ze controleert tevens de uitvoerende macht.
* **Uitvoerende macht:** Bestaande uit de Koning en de regering van ministers en staatssecretarissen, bestuurt deze macht het land en zorgt ervoor dat wetten in concrete gevallen worden toegepast. De producten hiervan zijn koninklijke en ministreriële besluiten.
* **Rechtelijke macht:** Deze macht, bestaande uit hoven en rechtbanken, doet uitspraak over geschillen en controleert de wettelijkheid van de daden van de uitvoerende macht. De uitkomsten zijn vonnissen en arresten.
Deze machten opereren op verschillende niveaus: internationaal, Europees, federaal, regionaal, provinciaal en gemeentelijk.
### 1.3 Bronnen van rechtsregels
Rechtsregels vinden hun oorsprong in diverse bronnen:
#### 1.3.1 Wetgeving
* **Internationaal:** Verdragen en conventies, zoals de Berner Conventie ter bescherming van werken van letterkunde en kunst.
* **Europese Unie:**
* **Verordeningen:** Deze zijn rechtstreeks toepasbaar in de lidstaten.
* **Richtlijnen:** Deze moeten door de lidstaten worden geïmplementeerd in nationale wetgeving (bv. inzake audiovisuele mediadiensten).
* **Uitvoeringsbesluiten/gedelegeerde handelingen:** Deze dienen ter uitvoering van verordeningen en richtlijnen door de Europese Commissie.
* **België:**
* **Wetten:** Gemaakt door het parlement (Kamer en Senaat), zoals het Wetboek van Economisch Recht.
* **Koninklijke besluiten (KB):** Uitvoeringsbesluiten van wetten door de regering (bv. betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor kopiëren voor privé- of didactisch gebruik).
* **Ministeriële besluiten:** Uitvoeringsbesluiten van KB's door de bevoegde minister.
* **Vlaanderen (en andere deelentiteiten):**
* **Decreten:** Gemaakt door het Vlaams Parlement (bv. decreet betreffende radio-omroep en tv).
* **Besluiten van de Vlaamse regering:** Uitvoeringsbesluiten van decreten door de Vlaamse Regering (bv. besluit betreffende het gebruik van het logo voor de aanduiding van productplaatsing).
#### 1.3.2 Overeenkomsten
Overeenkomsten, ook wel contracten genoemd, worden gesloten tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Ze vormen een belangrijke bron van rechtsregels op de 'markt', waar sprake kan zijn van co- of zelfregulering, al dan niet wettelijk verplicht of vrijwillig.
**Geldigheidsvereisten voor overeenkomsten:**
* Geldige toestemming van de zich verbindende partij.
* Bekwaamheid om zich te verbinden.
* Een bepaald of bepaalbaar en geoorloofd voorwerp.
* Een geoorloofde oorzaak.
Overeenkomsten strekken tot wet voor de partijen die ze sluiten. Nietigheid treedt op indien niet aan de geldigheidsvereisten is voldaan of indien de overeenkomst strijdig is met een rechtsregel. De uitvoering van overeenkomsten dient te gebeuren te goeder trouw, net zoals de interpretatie ervan. Ook precontractuele aansprakelijkheid en overmacht zijn relevante concepten. Er zijn in principe geen vormvereisten voor overeenkomsten.
#### 1.3.3 Rechtspraak
Rechtspraak, bestaande uit vonnissen en arresten van hoven en rechtbanken, speelt een rol bij de interpretatie en toepassing van rechtsregels.
#### 1.3.4 Andere toezichthouders
Naast de traditionele machten zijn er specifieke toezichthouders op verschillende terreinen:
* **Elektronische communicatie:** Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT).
* **Media:**
* Vlaamse Gemeenschap: VRM
* Waalse Gemeenschap: CSA
* Duitstalige Gemeenschap: Medierat
* **Privacy/GDPR:** Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) - European Data Protection Board (EDPB).
* **Concurrentie:** Belgische Mededingingsautoriteit (BMA).
#### 1.3.5 Beroepsinstanties
Bepaalde instanties bieden de mogelijkheid tot hoger beroep tegen beslissingen van regulatoren en administratieve autoriteiten:
* **Raad van State:** Hoger beroep tegen beslissingen van bijvoorbeeld de VRM.
* **Marktenhof:** Hoger beroep tegen beslissingen van diverse regulatoren en administratieve autoriteiten.
* **Grondwettelijk Hof:** Kan wetgevende initiatieven aanvechten.
> **Tip:** Het is essentieel om de hiërarchie van de verschillende rechtsbronnen te begrijpen, waarbij internationale en Europese normen voorrang kunnen hebben op nationale wetgeving.
> **Voorbeeld:** Een Europese verordening betreffende de bescherming van persoonsgegevens is rechtstreeks toepasbaar in België en heeft voorrang op een eerdere Belgische wet die hiermee in strijd is.
---
# Machtsverdeling en bevoegdheidsverdeling in België
Dit onderwerp verklaart de scheiding der machten in België en de specifieke bevoegdheidsverdeling tussen het federale niveau, de gemeenschappen en gewesten, provincies en gemeenten.
### 2.1 Scheiding der machten
De Belgische staat is georganiseerd volgens het principe van de scheiding der machten, wat betekent dat de staatsmacht is verdeeld over drie onafhankelijke machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Deze machten controleren en beperken elkaar om de individuele vrijheid te beschermen en misbruik te voorkomen.
#### 2.1.1 Wetgevende macht
De wetgevende macht is verantwoordelijk voor het maken van wetten. Op federaal niveau bestaat deze macht uit het parlement, bestaande uit de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, samen met de Koning. Zij stellen wetten op en oefenen controle uit op de uitvoerende macht. Op regionaal en gemeenschapsniveau zijn er de respectievelijke parlementen en regeringen die wetgevende bevoegdheden uitoefenen in hun domeinen.
#### 2.1.2 Uitvoerende macht
De uitvoerende macht is belast met het besturen van het land en de concrete toepassing van wetten. Op federaal niveau bestaat deze macht uit de Koning en de regering van ministers en staatssecretarissen. Zij vaardigen koninklijke en ministeriële besluiten uit. Op lager niveaus nemen de regionale en gemeenschapsregeringen, provincies en gemeenten ook uitvoerende taken op zich.
#### 2.1.3 Rechterlijke macht
De rechterlijke macht, bestaande uit hoven en rechtbanken, doet uitspraak over geschillen en controleert de wettelijkheid van de handelingen van de uitvoerende macht. Hun beslissingen nemen de vorm aan van vonnissen en arresten.
### 2.2 Bevoegdheidsverdeling
België kent een complexe bevoegdheidsverdeling die zich uitstrekt over verschillende niveaus:
#### 2.2.1 Federaal niveau
Het federale niveau is bevoegd voor een breed scala aan domeinen, waaronder buitenlandse zaken, volksgezondheid en justitie. De federale overheid is ook verantwoordelijk voor bepaalde aspecten van de economie, zoals intellectuele eigendom en telecommunicatie, en sociale zaken.
#### 2.2.2 Gemeenschappen en Gewesten
België is onderverdeeld in gemeenschappen en gewesten die elk eigen bevoegdheden hebben:
* **Gemeenschappen:** Deze zijn voornamelijk bevoegd voor persoonsgebonden materies, zoals taal, cultuur en onderwijs. Voorbeelden zijn het Vlaamse Cultuurfonds (VAF) en media.
* **Gewesten:** Deze zijn bevoegd voor sociaal-economische en plaatgebonden materies.
#### 2.2.3 Provincies en Gemeenten
Op het laagste niveau oefenen provincies en gemeenten hun bevoegdheden uit, vaak in nauwe samenwerking met de hogere bestuursniveaus.
### 2.3 Bronnen van rechtsregels
Rechtsregels vinden hun oorsprong in diverse bronnen:
#### 2.3.1 Wetgeving
* **Internationaal:** Verdragen en conventies, zoals de Berner Conventie ter bescherming van werken van letterkunde en kunst.
* **Europese Unie:** Verordeningen (direct toepasselijk), richtlijnen (moeten worden geïmplementeerd) en uitvoeringsbesluiten of gedelegeerde handelingen.
* **België:** Wetten (opgesteld door het parlement), koninklijke besluiten (uitvoering door de regering) en ministeriële besluiten (uitvoering door bevoegde ministers).
* **Regionaal/Gemeenschapsniveau:** Decreten (opgesteld door regionale parlementen) en besluiten van de regionale regeringen.
#### 2.3.2 Overeenkomsten
Overeenkomsten of contracten tussen natuurlijke personen en rechtspersonen vormen een belangrijke bron van rechtsregels. Geldigheidsvereisten omvatten geldige toestemming, bekwaamheid, een bepaald of bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. Overeenkomsten moeten te goeder trouw worden uitgevoerd en geïnterpreteerd.
#### 2.3.3 Zelfregulering en 'de markt'
In bepaalde sectoren kan sprake zijn van co- of zelfregulering, al dan niet wettelijk verplicht of vrijwillig.
### 2.4 Toezichthoudende instanties
Verschillende instanties oefenen toezicht uit op specifieke markten en gebieden:
* **Elektronische communicatie:** Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT).
* **Media:** Mededingingsautoriteiten per gemeenschap (VRM, CSA, Medierat).
* **Privacy/GDPR:** Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) en het European Data Protection Board (EDPB).
* **Concurrentie:** Belgische Mededingingsautoriteit (BMA).
#### 2.4.1 Beroepinstanties
* **Raad van State:** Hoger beroep tegen beslissingen van sommige toezichthouders.
* **Marktenhof:** Hoger beroep tegen beslissingen van bepaalde regulatoren en administratieve autoriteiten.
* **Grondwettelijk Hof:** Toetst wetgevende initiatieven aan de grondwet.
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke bevoegdheden van elke entiteit (federaal, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten) goed te onderscheiden, aangezien dit de basis vormt voor veel rechtsvraagstukken in België.
> **Voorbeeld:** Een wet betreffende culturele subsidies kan verschillen in de toepassing ervan afhankelijk van of het een federale subsidie betreft of een subsidie van een gemeenschap of gewest, vanwege de gedefinieerde bevoegdheidsverdeling.
---
# Rechtsregels en hun oorsprong
Dit onderwerp verkent de diverse soorten rechtsregels en hun oorsprong, variërend van internationale verdragen tot lokale decreten, met aandacht voor het proces van hun totstandkoming.
### 3.1 De noodzaak van rechtsregels
Het basisprincipe van individuele vrijheid, zoals de vrijheid van handel, meningsuiting en vestiging, wordt gecorrigeerd en aangevuld door rechtsregels. Deze regels zijn essentieel voor:
* Bescherming van belangen van zwakkere partijen.
* Het tegengaan van misbruik van vrijheden.
* Het aanpakken van strijdigheid met algemene waarden en normen.
* Het reguleren van schaarste.
### 3.2 De overheid als schepper van rechtsregels
Overheden spelen een cruciale rol in de totstandkoming van rechtsregels via verschillende machten:
* **Wetgevende macht:** Verantwoordelijk voor het maken van wetten, decreten, richtlijnen en verordeningen. In België omvat dit het parlement (Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers) en de koning. Zij stellen wetten op en controleren de uitvoerende macht.
* **Uitvoerende macht:** Bestaat uit de koning, de regering van ministers en staatssecretarissen. Zij besturen het land en zorgen voor de concrete toepassing van wetten. Dit gebeurt via koninklijke en ministeriële besluiten.
* **Rechterlijke macht:** Bestaat uit hoven en rechtbanken. Zij doen uitspraak over geschillen en controleren de wettelijkheid van de daden van de uitvoerende macht, door middel van vonnissen en arresten.
Deze machten opereren en controleren elkaar op diverse niveaus: internationaal, Europees, federaal, regionaal, provinciaal en gemeentelijk.
### 3.3 Bronnen van rechtsregels
De bronnen van rechtsregels zijn divers en omvatten zowel wettelijke verplichtingen als vrijwillige afspraken:
#### 3.3.1 Wetgeving
* **Internationaal niveau:**
* **Verdragen en conventies:** Internationale overeenkomsten die bindend zijn voor de ondertekenende staten. Een voorbeeld is de Berner Conventie ter bescherming van werken van letterkunde en kunst.
* **Europees Unie niveau:**
* **Verordeningen:** Rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten zonder verdere implementatie.
* **Richtlijnen:** Moeten door de lidstaten worden omgezet in nationale wetgeving. Een voorbeeld is de richtlijn betreffende audiovisuele mediadiensten.
* **Uitvoeringsbesluiten/Gedelegeerde handelingen:** Specifieke uitvoeringsbepalingen van verordeningen en richtlijnen door de Europese Commissie.
* **Belgisch federaal niveau:**
* **Wetten:** Gemaakt door het parlement (Kamer en Senaat). Voorbeeld is het Wetboek van Economisch Recht.
* **Koninklijke Besluiten (KB):** Uitvoeringswetten door de regering, bijvoorbeeld het Koninklijk besluit betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken.
* **Ministeriële Besluiten:** Uitvoering van KB's door de bevoegde minister.
* **Regionaal niveau (Vlaanderen als voorbeeld):**
* **Decreten:** Gemaakt door het Vlaams Parlement. Voorbeeld is het decreet betreffende radio-omroep en tv.
* **Besluiten van de Vlaamse Regering:** Uitvoering van decreten door de Vlaamse Regering. Voorbeeld is het besluit betreffende het gebruik van het logo voor de aanduiding van productplaatsing.
#### 3.3.2 Overeenkomsten
Particuliere personen (natuurlijke en rechtspersonen) kunnen onderling afspraken maken in de vorm van contracten of overeenkomsten. Deze hebben als geldigheidsvereisten:
* Geldige toestemming van de partijen.
* Bekwaamheid van de partijen om zich te verbinden.
* Een bepaald of bepaalbaar en geoorloofd voorwerp.
* Een geoorloofde oorzaak.
Overeenkomsten strekken tot wet tussen de partijen. Nietigheid treedt op indien niet aan de geldigheidsvereisten is voldaan of indien de overeenkomst strijdig is met een rechtsregel. De uitvoering en interpretatie van overeenkomsten dienen te gebeuren te goeder trouw. Hierbij kan ook sprake zijn van precontractuele aansprakelijkheid en overmacht. Er zijn doorgaans geen vormvereisten voor het sluiten van overeenkomsten.
### 3.4 Toezichthouders en beroepsinstanties
Naast de klassieke machten zijn er diverse toezichthouders en beroepsinstanties die een rol spelen bij de handhaving en interpretatie van rechtsregels:
* **Toezichthouders in de media:**
* Elektronische communicatie: Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT).
* Media (Vlaamse Gemeenschap): Vlaamse Regulator voor de Media (VRM).
* Media (Waalse Gemeenschap): Conseil supérieur de l'audiovisuel (CSA).
* Media (Duitstalige Gemeenschap): Medierat.
* **Privacy/GDPR:** Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA), met Europees toezicht door de European Data Protection Board (EDPB).
* **Concurrentie:** Belgische Mededingingsautoriteit (BMA).
* **Beroepsinstanties:**
* Raad van State: Hoger beroep tegen beslissingen van onder andere de VRM.
* Marktenhof: Hoger beroep tegen beslissingen van diverse regulatoren en administratieve autoriteiten.
* Grondwettelijk Hof: Kan wetgevende initiatieven aanvechten op grond van strijdigheid met de Grondwet.
---
# Overeenkomsten en hun geldigheid
Dit onderwerp behandelt de essentiële vereisten voor de geldigheid van overeenkomsten, de gevolgen van niet-naleving ervan en de interpretatie ervan te goeder trouw.
### 4.1 Geldigheidsvereisten van overeenkomsten
Voor de geldigheid van een overeenkomst moeten aan een aantal essentiële vereisten worden voldaan. Indien hieraan niet wordt voldaan, kan de overeenkomst nietig worden verklaard.
#### 4.1.1 Essentiële vereisten
De kernvereisten voor een geldige overeenkomst zijn:
* **Geldige toestemming van de zich verbindende partij**: Beide partijen moeten vrijwillig en bewust instemmen met de inhoud van de overeenkomst. Er mag geen sprake zijn van dwang, bedrog of misleiding die de toestemming heeft beïnvloed.
* **Bekwaamheid om te verbinden**: De partijen die de overeenkomst aangaan, moeten juridisch bekwaam zijn om zich te verbinden. Dit betekent bijvoorbeeld dat minderjarigen of personen die onder curatele zijn gesteld, beperkingen kunnen hebben.
* **Een bepaald of bepaalbaar en geoorloofd voorwerp**: Het onderwerp van de overeenkomst (de prestatie die geleverd moet worden) moet duidelijk omschreven zijn of op zijn minst bepaalbaar zijn. Bovendien moet het voorwerp geoorloofd zijn, wat betekent dat het niet in strijd mag zijn met de wet of de openbare orde.
* **Een geoorloofde oorzaak**: De reden of het motief waarom de partijen de overeenkomst aangaan, moet geoorloofd zijn. Dit impliceert dat de oorzaak niet mag indruisen tegen de wet of de goede zeden.
#### 4.1.2 Gevolgen van niet-naleving
Indien niet aan de geldigheidsvereisten is voldaan, of indien de overeenkomst strijdig is met een dwingende rechtsregel, kan dit leiden tot **nietigheid** van de overeenkomst. Een nietige overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan.
### 4.2 Uitvoering en interpretatie van overeenkomsten
De uitvoering en interpretatie van overeenkomsten vinden plaats op basis van bepaalde principes.
#### 4.2.1 Uitvoering te goeder trouw
Overeenkomsten moeten worden uitgevoerd te goeder trouw. Dit houdt in dat partijen zich redelijk en loyaal moeten gedragen bij de nakoming van hun verbintenissen.
#### 4.2.2 Interpretatie te goeder trouw
Bij het vaststellen van de betekenis en strekking van een overeenkomst, dient deze eveneens te worden geïnterpreteerd te goeder trouw. Dit betekent dat de intentie van de partijen en de redelijke verwachtingen die zij mochten hebben, centraal staan.
> **Tip:** Hoewel er voor veel overeenkomsten geen specifieke vormvereisten gelden, is het altijd raadzaam om belangrijke afspraken schriftelijk vast te leggen om bewijsproblemen te voorkomen.
### 4.3 Aanvullende overwegingen
Naast de kernvereisten en uitvoeringsprincipes, zijn er nog andere relevante aspecten met betrekking tot overeenkomsten:
* **Precontractuele aansprakelijkheid**: Ook in de fase vóór het sluiten van de overeenkomst kunnen partijen al aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit hun handelen of nalaten.
* **Overmacht**: Een situatie van overmacht kan de partij die de verbintenis niet kan nakomen, ontslaan van aansprakelijkheid. Dit is echter afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de aard van de verbintenis.
* **Geen vormvereisten**: Voor veel soorten overeenkomsten zijn er geen specifieke vormvereisten. De wilsovereenstemming van de partijen is vaak voldoende.
---
# Toezichthoudende instanties en beroepsinstanties
Dit onderwerp onderzoekt de verschillende autoriteiten die toezicht houden op media, privacy en concurrentie, evenals de beroepsinstanties die geraadpleegd kunnen worden bij geschillen.
### 5.1 De rol van overheden in rechtsvorming
Overheden spelen een cruciale rol in het creëren van rechtsregels, die dienen als noodzakelijke correctie op de individuele vrijheid. Deze regels beschermen zwakkere partijen, gaan misbruik tegen, pakken strijdigheid met waarden en normen aan, en regelen schaarste. De overheid is georganiseerd in drie machten:
* **Wetgevende macht**: Dit is het parlement (Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers) en de koning. Zij maken wetten en controleren de uitvoerende macht.
* **Uitvoerende macht**: Deze macht bestaat uit de koning en de regering (ministers en staatssecretarissen). Zij besturen het land en zorgen voor de concrete toepassing van wetten. Hieronder vallen ook koninklijke en ministeriële besluiten.
* **Rechterlijke macht**: Deze macht, bestaande uit hoven en rechtbanken, doet uitspraak over geschillen en controleert de wettigheid van daden van de uitvoerende macht door middel van vonnissen en arresten.
Deze structuur bestaat op verschillende niveaus: internationaal, Europees, federaal, regionaal, provinciaal en gemeentelijk.
### 5.2 Bronnen van rechtsregels
Rechtsregels vinden hun oorsprong in diverse bronnen:
* **Wetgeving**: Dit omvat internationale verdragen en conventies, Europese verordeningen (direct toepasbaar) en richtlijnen (die door lidstaten geïmplementeerd moeten worden), Belgische wetten, koninklijke besluiten (uitvoering van wetten door de regering) en ministeriële besluiten (uitvoering van koninklijke besluiten door de bevoegde minister). Op Vlaams niveau zijn dit decreten (door het Vlaams Parlement) en besluiten van de Vlaamse regering (uitvoering van decreten).
* **Overeenkomsten**: Partijen kunnen onderling afspraken maken, zoals contracten. Deze overeenkomsten hebben geldigheidsvereisten zoals geldige toestemming, bekwaamheid om zich te verbinden, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. Overeenkomsten moeten te goeder trouw worden uitgevoerd en geïnterpreteerd. Schending van de geldigheidsvereisten of strijdigheid met een rechtsregel kan leiden tot nietigheid.
### 5.3 Toezichthoudende instanties
Verschillende instanties houden toezicht op specifieke sectoren:
* **Media**:
* Elektronische communicatie: Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT).
* Media (Vlaamse Gemeenschap): Vlaamse Regulator voor de Media (VRM).
* Media (Waalse Gemeenschap): Conseil supérieur de l'audiovisuel (CSA).
* Media (Duitstalige Gemeenschap): Medierat.
* **Privacy/GDPR**: Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) op nationaal niveau en het European Data Protection Board (EDPB) op Europees niveau.
* **Concurrentie**: Belgische Mededingingsautoriteit (BMA).
### 5.4 Beroepsinstanties
Wanneer men het niet eens is met beslissingen van toezichthoudende instanties, kan men terecht bij beroepsinstanties:
* **Raad van State**: Biedt hoger beroep tegen beslissingen van instanties zoals de VRM.
* **Marktenhof**: Behandelt hoger beroep tegen beslissingen van bepaalde regulatoren en administratieve autoriteiten.
* **Grondwettelijk Hof**: Kan ingeroepen worden om wetgevende initiatieven aan te vechten op basis van hun grondwettelijkheid.
> **Tip:** Begrijpen op welk niveau (federaal, gemeenschaps-, gewestelijk) een bepaalde regelgeving valt, is cruciaal voor het identificeren van de juiste toezichthoudende en beroepsinstanties.
> **Voorbeeld:** Een geschil betreffende mediatoezicht in Vlaanderen zal in eerste instantie behandeld worden door de VRM, met de mogelijkheid van beroep bij de Raad van State. Een geschil inzake telecommunicatie valt onder de bevoegdheid van het BIPT.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsregels | Normen die het gedrag van individuen en instellingen in een samenleving regelen en die door de staat worden afgedwongen. Ze zijn noodzakelijk om individuele vrijheden te corrigeren en belangen te beschermen. |
| Individuele vrijheid | Het principe dat burgers het recht hebben om autonome beslissingen te nemen en hun eigen leven te leiden, mits dit de vrijheden van anderen niet schaadt. Voorbeelden zijn vrijheid van handel, meningsuiting en vestiging. |
| Scheiding der machten | Het principe van staatsinrichting waarbij de staatsmacht wordt verdeeld over verschillende, onafhankelijke organen: de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Elk orgaan controleert en beperkt de andere machten. |
| Wetgevende macht | Het orgaan dat verantwoordelijk is voor het opstellen en goedkeuren van wetten. In België bestaat dit uit het parlement (Kamer van volksvertegenwoordigers en Senaat) en de koning. |
| Uitvoerende macht | Het orgaan dat verantwoordelijk is voor het besturen van het land en het toepassen van wetten in concrete gevallen. In België bestaat dit uit de koning, de regering van ministers en staatssecretarissen. |
| Rechterlijke macht | Het orgaan dat oordeelt over geschillen en de wettigheid van handelingen van de uitvoerende macht controleert. Dit omvat hoven en rechtbanken. |
| Verdrag | Een bindende internationale overeenkomst tussen staten of internationale organisaties. Bijvoorbeeld de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst. |
| Verordening (EU) | Een wetgevingsinstrument van de Europese Unie dat rechtstreeks toepasbaar is in alle lidstaten zonder dat nationale implementatie nodig is. |
| Richtlijn (EU) | Een wetgevingsinstrument van de Europese Unie dat een doelstelling voorschrijft die de lidstaten moeten bereiken, maar de nationale autoriteiten de vrijheid laat in de keuze van de vorm en middelen. |
| Decreet | Een wetgevende akte die wordt aangenomen door een parlement van een gemeenschap of gewest binnen België. |
| Overeenkomst | Een meerzijdige rechtshandeling waarbij partijen juridisch bindende afspraken maken. Vereist geldige toestemming, bekwaamheid, een bepaald/bepaaldbaar en geoorloofd voorwerp en een geoorloofde oorzaak. |
| Nietigheid | De juridische sanctie die een rechtshandeling ongeldig verklaart, waardoor deze geen rechtsgevolgen kan hebben, omdat deze niet voldoet aan wettelijke vereisten of strijdig is met de wet. |
| Precontractuele aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die kan ontstaan uit onzorgvuldig gedrag tijdens de onderhandelingsfase van een overeenkomst, nog voordat deze definitief is gesloten. |
| Overmacht | Een gebeurtenis buiten de wil van een partij die het onmogelijk maakt om een verbintenis na te komen, waardoor de betreffende partij van haar verplichtingen kan worden ontheven. |
| Grondwettelijk Hof | Een constitutioneel hof dat bevoegd is om wetten, decreten en ordonnanties te toetsen aan de Grondwet, en zo de wettelijkheid van wetgevende initiatieven controleert. |
| Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) | De nationale toezichthoudende autoriteit in België die verantwoordelijk is voor de handhaving van de privacywetgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG/GDPR). |
Cover
samenvatting gezondheidsrecht .pdf
Summary
# Patiëntenrechten
Dit onderwerp behandelt de rechten van patiënten binnen de gezondheidszorg, zoals het recht op informatie, geïnformeerde toestemming, vrije keuze van beroepsbeoefenaar en inzage in het patiëntendossier, en de bijbehorende plichten van zorgverleners.
## 1. Inleiding tot patiëntenrechten in België
### 1.1 Historische context
Tot het einde van de 20e eeuw bestond er in België geen afdwingbaar juridisch kader voor patiëntenrechten, ondanks internationale erkenning. De heersende mentaliteit was vaak paternalistisch, met een beperkte erkenning van het zelfbeschikkingsbeginsel van de patiënt [11](#page=11).
### 1.2 Wettelijke evolutie en de Wet Patiëntenrechten
Sinds het einde van de 20e eeuw hebben patiëntenrechten "kracht van wet" gekregen via diverse wetten, waaronder specifieke wetten op orgaandonatie, abortus, euthanasie, palliatieve zorg en de Wet betreffende de Rechten van de Patiënt van 22 augustus 2002 (Wet Patiëntenrechten - WP). Deze wetten bekrachtigen het autonomiebeginsel en geven de patiënt wettelijk afdwingbare rechten, wat tevens plichten creëert voor zorgverleners [11](#page=11).
De Wet Patiëntenrechten, van kracht sinds 6 oktober 2002, introduceerde nieuwe afdwingbare rechten zoals zorgweigering, inzage in het patiëntendossier, vrije keuze van zorgverlener en vertegenwoordiging. De wet werd nader uitgevoerd met koninklijke besluiten en kende sindsdien diverse wijzigingen, waaronder een modernisering in 2024. De intenties van de wetgever waren het beschermen van patiëntenrechten, het verduidelijken van juridische verhoudingen, het harmoniseren van normen, het opheffen van betwistingen over inzage en het invoeren van nieuwe normen zoals juridische waarde van voorafgaande wilsverklaringen en klachtenbemiddeling [11](#page=11) [12](#page=12).
## 2. Toepassingsgebied van de Wet Patiëntenrechten
### 2.1 Patiënten en gezondheidszorgbeoefenaars
De WP heeft een breed toepassingsgebied:
* **De patiënt:** Iedere natuurlijke persoon die gezondheidszorg ontvangt, al dan niet op eigen verzoek, inclusief onder dwang [12](#page=12).
* **De gezondheidszorgbeoefenaar:** Alle beroepsbeoefenaars vermeld in de Wet Uitoefening Gezondheidszorg (WUG), zoals artsen, tandartsen, verpleegkundigen, kinesitherapeuten, en ook beoefenaars van niet-conventionele praktijken (bv. osteopathie). Zorginstellingen vallen strikt genomen niet onder de WP, maar moeten de naleving ervan door hun personeel waarborgen [12](#page=12).
### 2.2 Privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtsverhoudingen
De WP is van toepassing op alle privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtsverhoudingen inzake gezondheidszorg verstrekt door een beroepsbeoefenaar aan een patiënt, zowel in contractuele als buitencontractuele relaties [13](#page=13).
### 2.3 Het begrip gezondheidszorg
Gezondheidszorg omvat alle diensten verstrekt door een beroepsbeoefenaar met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand, het veranderen van het uiterlijk om esthetische redenen, of het begeleiden bij het sterven. Dit geldt voor preventieve, diagnostische, curatieve, esthetische en palliatieve zorg, en ook voor controlegeneeskunde en arbeidsgeneeskunde. Beroepsbeoefenaars die primair managementtaken uitvoeren (bv. hoofdarts) of gezondheidszorg verstrekt door niet-beroepsbeoefenaars (bv. mantelzorg) vallen buiten het toepassingsgebied van de WP [13](#page=13).
## 3. Rechtshandhaving van de Wet Patiëntenrechten
De WP voorziet geen specifieke sancties, maar schendingen kunnen leiden tot burgerlijke (schadevergoeding, dwangsom), arbeidsrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke gevolgen. De Kwaliteitswet van 2019 introduceerde de Toezichtscommissie voor administratiefrechtelijke gevolgen en het opleggen van verbeterplannen [13](#page=13).
## 4. Inhoud van de Wet Patiëntenrechten
### 4.1 Plichten van de patiënt
De patiënt heeft een plicht tot samenwerking, respect en overleg met de zorgverstrekker [14](#page=14).
* **Samenwerkingsplicht:** Zorgverstrekking is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De patiënt dient correcte en volledige informatie te verstrekken. De gezondheidsbeoefenaar heeft echter ook een onderzoeksplicht en moet de juiste vragen stellen [14](#page=14).
* **Wederzijds respect:** Een bepaling die vooral symbolisch is en vraagt om respectvol gedrag van zowel patiënt als zorgverlener [15](#page=15).
* **Plicht tot overleg:** Multidisciplinair overleg is vereist bij verstrekkende beslissingen, met name op verzoek van de patiënt ook overleg met naasten [15](#page=15).
### 4.2 Recht op zelfbeschikking, kwaliteitsvolle dienstverstrekking en vroegtijdige zorgplanning
De patiënt heeft recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften, zonder discriminatie. Dit houdt in dat de beroepsbeoefenaar algemeen aanvaarde standaarden naleeft en een inspanningsverbintenis aangaat. Een patiënt heeft geen recht op medisch zinloze handelingen of de allernieuwste, duurste technieken [15](#page=15).
Daarnaast eerbiedigt de zorgverstrekker de menselijke waardigheid en de zelfbeschikking van de patiënt, rekening houdend met diens doelstellingen en waarden. Vroegtijdige zorgplanning, een continu denk- en communicatieproces over waarden, levensdoelen en voorkeuren, is verplicht indien nodig [15](#page=15).
### 4.3 Recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar
De patiënt heeft recht op vrije keuze van de gezondheidszorgbeoefenaar en op wijziging van deze keuze, tenzij wettelijk beperkt. Dit recht is niet absoluut en kan feitelijk beperkt worden door factoren eigen aan de beroepsbeoefenaar (bv. patiëntenstop, wachtlijsten) of de zorginstelling (bv. organisatorische noodzaak, personeelstekort) (#page=16, 17). Wettelijke beperkingen bestaan o.a. in de dringende geneeskundige hulpverlening en binnen de arbeidsgeneeskunde of gevangeniszorg [16](#page=16) [17](#page=17).
Nieuwe bepalingen verplichten zorgverleners te informeren over beperkende maatregelen voor hun beroepsuitoefening en op verzoek over hun bekwaamheid en ervaring. Tevens moeten zij informeren over hun beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Weigeringen van patiënten om behandeld te worden door een zorgverlener gebaseerd op geslacht, religie of ras kunnen ingewilligd worden indien dit geen problemen stelt, maar weigeringen ingegeven door racisme of xenofobie zijn juridisch betwistbaar [17](#page=17) [18](#page=18).
### 4.4 Recht op informatie over gezondheidstoestand
De patiënt heeft recht om geïnformeerd te worden over zijn eigen gezondheidssituatie en de evolutie ervan. Dit omvat de diagnose, waarschijnlijkheidsdiagnose, relevante nevenbevindingen, prognose en gezondheidsvoorlichting over wenselijk gedrag (#page=18, 19, 20). De behandelende gezondheidszorgbeoefenaar is in beginsel verantwoordelijk voor deze informatie. De informatie moet verstrekt worden aan de wils- en handelingsbekwame patiënt, een vertrouwenspersoon of, indien nodig, een vertegenwoordiger. Informatie wordt mondeling verstrekt, maar kan op verzoek ook schriftelijk [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
**Uitzonderingen op het recht op informatie:**
* **Recht om niet te weten:** Patiënten kunnen uitdrukkelijk verzet aantekenen tegen het ontvangen van informatie, tenzij dit ernstige nadelen voor zichzelf of derden inhoudt [21](#page=21).
* **Therapeutische exceptie:** Informatie mag uitzonderlijk worden achtergehouden indien het meedelen ervan een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de patiënt zou meebrengen en dit na consultatie van een collega en schriftelijke motivering [21](#page=21).
### 4.5 Recht op geïnformeerde toestemming
De patiënt heeft het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de gezondheidszorgbeoefenaar. Dit omvat het recht om informatie te ontvangen over de voorgestelde tussenkomsten (doel, aard, risico's, alternatieven, financiële gevolgen) en het recht om vrij te beslissen (#page=22, 23, 24, 25, 26). De uitvoerder van de medische tussenkomst is primair verantwoordelijk voor de informatieverstrekking [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26).
**Inhoud van de toestemmingsinformatie omvat:**
* Doel, aard, urgentie, duur, frequentie van de tussenkomst [23](#page=23).
* Verwachte ontwikkelingen, nazorg, relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico's (#page=23, 24) [23](#page=23) [24](#page=24).
* Mogelijke alternatieven, al dan niet uitgevoerd door een andere zorgverlener [25](#page=25).
* Financiële gevolgen van de tussenkomst [23](#page=23).
* Informatie over de ervaring en kwalificaties van de zorgverlener (op vraag) [25](#page=25).
* Gevolgen bij behandelweigering (informed refusal) [26](#page=26).
De informatie moet "voorafgaandelijk" en tijdig worden verstrekt, met een redelijke bedenktijd, tenzij urgentie dit beperkt. De toestemming is specifiek voor de overeengekomen handeling en kan mondeling of schriftelijk worden gegeven, waarbij schriftelijke toestemming sterk is aangewezen voor onomkeerbare ingrepen (#page=27, 28). Toestemmingsformulieren dienen als bewijs [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28).
### 4.6 Recht op actuele en voorafgaande zorgweigering (informed refusal)
Patiënten hebben het recht om een behandeling te weigeren of de toestemming in te trekken na verplichte informatie over de gevolgen (informed refusal). Dit geldt ook voor levensnoodzakelijke zorg, mits de patiënt wilsbekwaam is [29](#page=29).
**Voorafgaande wilsverklaringen** (art. 8/2 WP) maken het mogelijk om de wil te uiten over toekomstige zorg op een moment dat men niet meer in staat is dit zelf te doen [30](#page=30).
* **Positieve wilsverklaring:** Toestemming voor toekomstige zorg, maar juridisch niet afdwingbaar (enkel "rekening mee houden") [30](#page=30).
* **Negatieve wilsverklaring:** Schriftelijke weigering van specifieke toekomstige zorg. Deze is afdwingbaar, tenzij herroepen, een spoedgeval, of niet aan geldigheidsvoorwaarden voldoet. De formulering moet welomschreven zijn [31](#page=31).
### 4.7 Rechten met betrekking tot het patiëntendossier
De patiënt heeft recht op een patiëntendossier en de beroepsbeoefenaar heeft de plicht dit bij te houden, zorgvuldig en veilig te bewaren. De inhoud van het dossier wordt gedetailleerd geregeld door o.a. de Kwaliteitswet [32](#page=32) [33](#page=33).
De patiënt heeft recht op inzage en kopie van het volledige dossier, tenzij er specifieke uitzonderingen gelden (#page=34, 35) [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Uitzonderingen op inzage:** Inzage door een vertrouwenspersoon, via een vertegenwoordiger (bv. bij minderjarigen of wilsonbekwamen), gegevens over derden, motivering van een therapeutische exceptie, en het geheim van een strafonderzoek [35](#page=35).
* **Post mortem inzage:** Nabestaanden (echtgenoot, partner, bloedverwanten tot 2e graad) hebben recht op inzage via een tussenpersoon (arts). Minderjarige overleden patiënten geven rechtstreeks inzagerecht aan hun vertegenwoordiger [35](#page=35) [36](#page=36).
### 4.8 Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en intimiteit
De patiënt heeft recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, met name van zijn gezondheidsgegevens. Dit wordt mede geregeld door de GDPR en andere privacywetgeving. Beeld- en geluidsopnames door zorgverleners vereisen toestemming, tenzij er een andere wettelijke grond is. Patiënten mogen gesprekken opnemen, mits rekening houdend met de privacyverwachting en het doel. De intimiteit van de patiënt moet gerespecteerd worden, waarbij enkel noodzakelijke personen aanwezig mogen zijn bij zorgverlening [37](#page=37) [38](#page=38).
### 4.9 Klachtenbehandeling
De patiënt heeft het recht een klacht neer te leggen bij de bevoegde ombudsfunctie, in ziekenhuizen of via de Federale Ombudsdienst, ter bemiddeling bij conflicten inzake patiëntenrechten [38](#page=38).
### 4.10 Recht op pijnbestrijding
Iedereen heeft recht op de meest aangepaste zorg om pijn te voorkomen, te evalueren, behandelen en verzachten. Dit valt onder het algemene recht op kwaliteitsvolle zorg en werd later toegevoegd aan de WP [39](#page=39).
---
# Beroepsgeheim en privacybescherming
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de wettelijke regels rond het beroepsgeheim en de bescherming van de privacy van patiënten, inclusief de uitzonderingen en de rol van de GDPR.
## 2. Beroepsgeheim en privacybescherming
De maatschappelijke context van privacybescherming is veranderd door de toename van gevoelige gezondheidsinformatie en de toenemende mogelijkheid tot verwerking en overdracht ervan, onder andere door elektronische patiëntendossiers en nieuwe technologieën. Tegelijkertijd is de 'honger' naar gezondheidsinformatie, zowel in curatief als extracuratief verband, toegenomen. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een noodzaak voor een geïntegreerde visie op privacybescherming, die rekening houdt met disparate regelgeving zoals het Strafwetboek, de GDPR, de e-health-wet en sectorale deontologische codes [39](#page=39) [40](#page=40).
### 2.1 Het misdrijf ‘schending van het beroepsgeheim’
Het misdrijf schending van het beroepsgeheim wordt beschreven in artikel 458 van het Strafwetboek en de bijbehorende invulling in artikel 352 nieuw Strafwetboek [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 2.1.1 Constitutieve elementen van het misdrijf
De constitutieve elementen van het misdrijf schending van het beroepsgeheim zijn:
* **Een bekendmaking aan een derde:** Dit omvat elke mededeling, ongeacht de vorm, aan iemand anders dan de patiënt zelf. Bij wilsonbekwame patiënten hebben vertegenwoordigers, zoals ouders bij minderjarigen, het recht op informatie, tenzij de minderjarige zelf als 'mature' kan worden beschouwd. Een uitzondering hierop is de aanduiding van een vertrouwenspersoon of uitdrukkelijke toestemming van de patiënt [41](#page=41).
* **Een toevertrouwd geheim:** Dit betreft informatie die geheim is en zo moet blijven, wat niet enkel informatie is die van de patiënt wordt ontvangen, maar ook wat de zorgverlener zelf vaststelt. Alle gezondheidsgegevens en persoonsgegevens vallen hieronder, inclusief het loutere feit dat een patiënt een bepaalde arts raadpleegde of in het ziekenhuis verblijft. Zelfs de bevestiging van een negatief feit, zoals "patiënt lijdt niet aan HIV," valt hieronder. Niet-medische en administratieve informatie valt ook onder het beroepsgeheim indien ze vertrouwelijke informatie bevatten, zoals informatie uit een patiëntenfactuur waaruit een behandeling kan worden afgeleid. Informatie die reeds gekend of openbaar is, valt niet onder het beroepsgeheim [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Een geheim in verband met ‘het beroep’:** Dit slaat op informatie die is vernomen naar aanleiding van het beroep, en niet in een private context of buiten de beroepscontext. De bron van de geheime informatie is irrelevant, en ook toevallig vernomen geheime informatie valt onder het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim geldt altijd, ook na het einde van de behandelrelatie en na overlijden, met de post mortem-inzagerecht als uitzondering [42](#page=42).
* **Over een geïdentificeerd of identificeerbare persoon:** De bekendgemaakte informatie moet koppelbaar zijn aan een bepaalde persoon, hetzij geïdentificeerd (met naam) of identificeerbaar (door de informatie zelf). Indien gegevens geanonimiseerd zijn, is er geen schending [42](#page=42).
* **Opzettelijke bekendmaking:** Er moet sprake zijn van algemeen opzet, dat wil zeggen wetens en willens handelen. Schending is niet aan de orde bij onvoorzichtigheid of onachtzaamheid, hoewel dit wel kan leiden tot burgerlijke, tuchtrechtelijke of GDPR-sancties [42](#page=42).
* **Bekendmaking door een geheimplichtige:** Het beroepsgeheim geldt voor beroepsbeoefenaars die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hen zijn toevertrouwd. Dit omvat naast artsen, apothekers en vroedvrouwen ook 'noodzakelijke confidenten', zijnde alle zorgverleners met een therapeutische relatie, stagiairs, studenten, en in specifieke wetgeving ook preventie-adviseurs, controle-artsen, ombudspersonen en leden van ethische comités, onder andere. Voor administratief en technisch personeel is er een discussie, maar zij vallen minstens onder de GDPR en een discretionaire plicht [43](#page=43).
#### 2.1.2 De discretieplicht
De discretieplicht is een verzamelnaam voor zwijgplichten die niet onder artikel 458 Strafwetboek vallen, maar wel gelden voor personen die geen beroepsgeheim hebben maar wel vertrouwelijke informatie vernemen. Dit kan voortvloeien uit de GDPR, artikel 1382 (oud) BW, deontologie of contractuele afspraken. Dit geldt bijvoorbeeld voor poetsvrouwen in ziekenhuizen of mantelzorgers, die een discretieplicht hebben, ook al is er discussie over een beroepsgeheim [43](#page=43).
### 2.2 Uitzonderingen op het beroepsgeheim
Er zijn diverse uitzonderingen op het beroepsgeheim, zowel algemene als specifieke gronden.
#### 2.2.1 Algemene uitzonderingsgronden
* **Wettelijke verplichting of mogelijkheid:** Artikel 458 Strafwetboek voorziet in geen straf indien de bekendmaking is toegelaten of verplicht door de wet, het decreet of de ordonnantie. Er moet een wettelijke basis zijn, geen KB, omzendbrief of richtlijn [44](#page=44).
* **GDPR-rechtvaardigingsgronden:** De GDPR (artikel 6 en 9) biedt grondslagen zoals vitaal belang en therapeutische noodzaak. Het recht van verdediging is ook een grondslag, bijvoorbeeld wanneer een arts zich moet verdedigen voor de Orde van Artsen [44](#page=44).
#### 2.2.2 Toestemming van de geheimgerechtigde (patiënt)
De visie op de toestemming van de patiënt is geëvolueerd [44](#page=44).
* **Oude visie:** Vroeger werd aangenomen dat het beroepsgeheim de openbare orde raakt en de patiënt daar niet over kon beschikken, waardoor hun toestemming niet voldoende was om het op te heffen [44](#page=44).
* **Nieuwe visie:** De moderne opvatting erkent een groeiende informationele autonomie van de patiënt. De GDPR, de e-health-wet en aangepaste deontologische codes benadrukken het belang van toestemming. Hoewel de bescherming nog steeds nodig is, lijkt het idee van onbeschikbaarheid niet meer houdbaar. Toestemming moet wel voorafgaand, vrij, specifiek, uitdrukkelijk en geïnformeerd zijn [44](#page=44).
#### 2.2.3 Specifieke uitzonderingsgronden
* **Therapeutische noodzaak:** Artikel 9, lid 2, h) GDPR staat de verwerking van gezondheidsgegevens toe voor doeleinden zoals preventieve geneeskunde, medische diagnoses en het verstrekken van gezondheidszorg, zowel intra- als extramuraal [44](#page=44).
* **Gedeeld beroepsgeheim:** Dit is een door rechtspraak en rechtsleer erkende uitzondering, verankerd in de Kwaliteitswet en artikel 9 GDPR. Het maakt onderlinge uitwisseling van geheime informatie tussen verschillende geheimplichtigen mogelijk indien alle betrokkenen gebonden zijn door beroepsgeheim, optreden met dezelfde finaliteit in het belang van de patiënt, en de informatie beperkt blijft tot wat relevant en noodzakelijk is (need to know). Er is minstens impliciete toestemming van de patiënt vereist [45](#page=45).
* **Verstrekken van info aan het RIZIV:** Artikel 150 ZIV-wet geeft inspecteurs en controleurs bevoegdheid om alle nuttige stukken en documenten op te vragen voor hun wettelijke opdracht. De zorgverlener heeft een medewerkingsplicht [45](#page=45).
* **Verstrekken van info aan het Fonds voor Medische Ongevallen (FMO):** Het FMO kan alle nodige informatie opvragen voor de beoordeling van een aanvraag, en medewerkers zijn gebonden door het beroepsgeheim. Boetes staan op niet-tijdige mededeling [45](#page=45).
* **Overige specifieke wettelijke uitzonderingen:** Dit omvat onder andere het bezorgen van registratiedocumenten aan de Euthanasiecommissie, medische informatie voor verzekeringscontracten, aangifte van besmettelijke ziekten, aangifte van geboorte en overlijden, gedwongen opname, en medische vaststellingen in kader van dronkenschap [45](#page=45).
* **Getuigenis in rechte:** Dit is een oude uitzondering op het beroepsgeheim (art. 458 Sw.). De geheimplichtige heeft een spreekrecht, geen plicht, en kan weigeren te antwoorden, maar mag dit recht niet misbruiken door het beroepsgeheim af te wenden van zijn doel. De geheimgerechtigde is wel verplicht te verschijnen en een eed af te leggen [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Rechterlijk bevel tot overlegging van stukken:** Een rechter kan de overlegging bevelen van voor de zaak relevante (bewijs)stukken, ook van een derde. Bij weigering om stukken die onder het beroepsgeheim vallen mee te delen, mag het weigeringsrecht niet worden misbruikt [46](#page=46).
* **Verdediging in rechte:** Wanneer de geheimplichtige zelf beschuldigd wordt van professionele fouten, prevaleert het recht van verdediging (art. 6 EVRM, art. 9, lid 2, f) GDPR) boven het beroepsgeheim voor zover medische gegevens relevant en nodig zijn voor de verdediging [46](#page=46).
* **Patiënt als slachtoffer van een misbruik:** De 'patiënt-slachtofferregel' stelt dat medische gegevens over een patiënt die slachtoffer is van een misdrijf, bekendgemaakt mogen worden indien dit in het belang van de patiënt is, zelfs zonder toestemming. Dit geldt met name voor feiten die kunnen leiden tot de vervolging van personen die geen patiënt zijn. Er is echter een belangrijke nuancering in het advies van de Nationale Raad van de Orde der Artsen met nadruk op het verkrijgen van toestemming en de autonomie van de patiënt [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Noodtoestand:** Dit houdt in dat een strafwet overtreding geoorloofd is indien nodig om hogere belangen te vrijwaren of andere misdrijven te voorkomen. De toepassing op het medisch beroepsgeheim vereist dat het absoluut noodzakelijk is om een onmiddellijk dreigend gevaar voor de fysieke of psychische integriteit af te wenden. Bekentenissen over reeds gepleegde misdrijven zonder recidivegevaar, of misdrijven met louter patrimoniaal gevaar, vallen hier niet onder. Een melding is in beginsel een mogelijkheid, tenzij bij onbetwistbare hulpverleningsverplichting (art. 422bis Sw.) [47](#page=47).
* **Melding van misbruik van kinderen of kwetsbare personen (art. 458bis Sw.):** Dit artikel, ingevoerd na de Dutroux-affaire, biedt de mogelijkheid tot melding aan de Procureur bij ernstig en dreigend gevaar voor de fysieke en psychische integriteit van een gekende persoon, of bij aanwijzingen van 'gewichtig en reëel gevaar'. Melding is een ultimum remedium en vereist dat de geheimhouder niet zelf of met hulp van derden de integriteit kan beschermen. Er is kritiek op de interpretatie door Cassatie die een extra, niet wettelijk voorziene voorwaarde stelt dat de geheimplichtige contact moet hebben gehad met dader én slachtoffer. Meldcodes geven verdere verduidelijking [48](#page=48).
* **Casusoverleg bij dreigend geweld (art. 458ter Sw.):** Dit artikel biedt de mogelijkheid tot uitzonderlijk casusoverleg tussen hulpverlening, bestuur en politie ter bescherming van fysieke of psychische integriteit of ter voorkoming van terroristische misdrijven. Deelnemers, geheimplichtig en niet-geheimplichtig, plegen overleg, wat vertrouwelijk is, maar kan leiden tot vervolging voor de specifieke misdrijven waarvoor het overleg werd georganiseerd. Deelname is vrijwillig, onthulling van vertrouwelijke gegevens is een mogelijkheid, behalve bij schuldig hulpverzuim [48](#page=48) [49](#page=49).
### 2.3 Het beroepsgeheim en onderzoeksmaatregelen
#### 2.3.1 Huiszoeking en inbeslagname
Ziekenhuizen, privépraktijken en apotheken worden beschermd door artikel 8 EVRM. Huiszoeking en inbeslagname vereisen een bevel van een onderzoeksrechter (of de Procureur des Konings in specifieke gevallen) met specifieke motivering. Er is een gebruik om een onafhankelijke waarnemer (vertegenwoordiger van de tuchtoverheid) aan te stellen, wat een filterfunctie heeft ter waarborging van het medisch beroepsgeheim [49](#page=49).
#### 2.3.2 Zorgverlener verdacht van een misdrijf
Het beroepsmisdrijf sluit het beroepsgeheim uit, en een zorgverlener kan zich niet verzetten tegen de inbeslagname van een patiëntendossier indien hij zelf verdacht wordt. Alle partijen, inclusief het Openbaar Ministerie, hebben toegang tot inbeslaggenomen medische stukken [49](#page=49).
---
# Statuten van gezondheidszorgberoepsbeoefenaars
Dit onderdeel beschrijft de wettelijke kaders en voorwaarden voor de uitoefening van diverse gezondheidszorgberoepen in België, voornamelijk geregeld door de Wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van gezondheidszorgberoepen (WUG) [50](#page=50).
### 3.1 Inleiding tot de WUG
#### 3.1.1 Situering WUG
De wet van 10 mei 2015, een technisch-juridische herwerking van het vroegere KB nr. 78, vormt de basis voor de regels inzake beroepsuitoefening in België. Het is een kaderwet die voorziet in titelbescherming en beroepsbescherming. Een geplande hervorming zou de WUG opsplitsen in een kaderwet met uitvoeringsbesluiten per beroep en een wet inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering, maar dit is niet volledig gerealiseerd [50](#page=50).
#### 3.1.2 WUG-piramide
Het begrip 'WUG-piramide' wordt als achterhaald beschouwd; alle onderdelen van de wet zijn cruciaal voor de continuïteit van zorg [50](#page=50).
#### 3.1.3 Geregelde beroepen
De WUG reguleert diverse beroepen, waaronder geneeskunde (inclusief tandheelkunde), artsenijbereidkunde, verpleegkunde, vroedkunde, kinesitherapie, klinisch psycholoog en klinisch orthopedagoog, ambulancier-hulpverlener en diverse paramedische beroepen [51](#page=51).
### 3.2 De arts
#### 3.2.1 Voorwaarden voor beroepsuitoefening
* **Diploma**: Een masterdiploma in geneeskunde, behaald in de EU of een gelijkgeschakeld diploma buiten de EU (na NARIC-procedure) is vereist. Voor niet-EU artsen is een machtiging voor 60 dagen mogelijk voor uitzonderlijke medische handelingen [51](#page=51).
* **Visum**: Dit is de concrete toelating tot beroepsuitoefening, uitgereikt door de FOD Volksgezondheid. Het kan worden ingetrokken of geschorst bij gebrek aan geschiktheid, strafrechtelijke veroordeling, gevaar voor de volksgezondheid of problemen met zorgkwaliteit. De Toezichtscommissie beslist hierover [51](#page=51).
* **Inschrijving bij de provinciale raad Orde der Artsen**: Verplicht voor alle artsen, zowel met Belgische als niet-Belgische diploma's. Niet-inschrijving resulteert in onwettige uitoefening. Er zijn gevallen bekend van geschrapte buitenlandse artsen die in België blijven werken, wat illustreert dat het Europees waarschuwingssysteem IMI niet altijd effectief is [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 3.2.2 (On)wettige uitoefening van geneeskunde
Onwettige uitoefening van geneeskunde is het gewoonlijk verrichten van handelingen die gericht zijn op het onderzoeken van de gezondheidstoestand, het opsporen van ziekten, het stellen van diagnoses, of het instellen of uitvoeren van behandelingen, terwijl men niet voldoet aan de basisvoorwaarden (diploma, visum, inschrijving). Preventie, zoals het onderzoeken van de gezondheidstoestand, is niet noodzakelijk onwettige geneeskunde [52](#page=52).
### 3.3 De apotheker
#### 3.3.1 Voorwaarden voor beroepsuitoefening
De basisvoorwaarden voor de uitoefening van de artsenijbereidkunde zijn vergelijkbaar met die voor artsen: diploma, visum en inschrijving bij de Provinciale Raad Orde der Apothekers [52](#page=52).
#### 3.3.2 (On)wettige uitoefening artsenijbereidkunde
Dit betreft het zonder wettelijke basisvoorwaarden verrichten van handelingen zoals het bereiden, verkopen, detailverkoop, of terhandstelling van geneesmiddelen en farmaceutische zorg. Een herborist die kruidenmengsels bereidt die geen geneesmiddel zijn, valt hier niet onder. De online verkoop van producten die zich voordoen als geneesmiddel, maar dit niet zijn, wordt beschouwd als oplichting [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 3.3.3 Farmaceutische zorg
De rol van de apotheker gaat verder dan enkel de verkoop van geneesmiddelen. Hij verleent informatie en advies, controleert doseringen en compatibiliteit van medicatie, en strijdt tegen medicatieverslaving. De apotheker heeft een zorgcontinuïteitsverplichting en neemt deel aan wachtdiensten. Elke apotheek heeft een 'apotheker-titularis' die slechts titularis van één apotheek kan zijn [53](#page=53).
#### 3.3.4 Soorten apotheken
Er zijn publieke officina's en ziekenhuisapotheken, die onder verschillende regelgevingen vallen [53](#page=53).
### 3.4 De tandarts
#### 3.4.1 Voorwaarden voor beroepsuitoefening
Een diploma en een visum zijn vereist. Tandartsen hebben geen Orde en dus geen inschrijvingsplicht [53](#page=53).
#### 3.4.2 (On)wettige uitoefening van tandheelkunde
Dit omvat het gewoonlijk verrichten van handelingen in de mond van patiënten gericht op het behoud, genezing, herstel of vervanging van het gebit, zoals operatieve tandheelkunde, orthodontie en mond- en tandprothese, zonder wettelijke voorwaarden te voldoen. Louter esthetische handelingen vallen onder de Wet Esthetische Geneeskunde 2013. Er rijzen kwaliteitsvragen rond tandartsen met Roemeense diploma's wegens een gebrek aan beperkingen op het aantal studenten in Roemenië [54](#page=54).
### 3.5 De kinesitherapeut
Sinds 1995 hebben kinesitherapeuten een autonoom statuut binnen de WUG. Hun beroepsinhoud omvat systematische handelingen, onderzoeken, opstellen van balansen en concipiëren van behandelingen. Voorwaarden voor toegang zijn diploma en visum; er is geen Orde. Hoewel de titel beschermd is, is er geen afdwingbare beroepsbescherming; onwettige uitoefening kan wel als onwettige uitoefening van geneeskunde bestraft worden. Kinesitherapie mag enkel op basis van een medisch voorschrift worden uitgeoefend [54](#page=54).
### 3.6 De verpleegkundige
#### 3.6.1 Voorwaarden voor beroepsuitoefening
* **Huidig kader**: Er zijn nieuwe diplomavereisten sinds 2023-2024: basisverpleegkundige (HBO5), verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (bachelor), en verpleegkundig-specialist (master na bachelor). Een visum is vereist, maar er is geen Orde of inschrijvingsplicht [55](#page=55).
* **Work in progress**: Nieuwe regelgeving voorziet in een gestructureerd zorgteam met verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg als coördinator die de complexiteit van de zorg inschatten en delegeerbaar zijn aan basisverpleegkundigen of zorgkundigen [55](#page=55).
#### 3.6.2 (On)wettige uitoefening
Verpleegkunde mag enkel uitgeoefend worden door dragers van de beroepstitel. Er bestaan bijzondere beroepstitels en bekwaamheden, zoals voor pediatrie, geestelijke gezondheidszorg, en wondverzorging (#page=55, 56). Verpleegkundige specialisten (mastertitel) kunnen vanaf 2025 en 2026 beslissingen nemen inzake medische diagnostiek en behandeling, en geneesmiddelen voorschrijven en attesten opstellen [55](#page=55) [56](#page=56).
#### 3.6.3 Verpleegkundige bevoegdheden
De beroepsinhoud omvat drie klassen van prestaties: autonome verpleegkundige prestaties (kern van het beroep, uitvoerbaar zonder artseninstructie) technisch verpleegkundige prestaties (ondersteuning diagnose/therapie, met of zonder voorschrift van de arts) en toevertrouwde medische handelingen (delegatie door artsen, altijd volgens diens instructies) [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 3.6.4 Uitoefening van verpleegkundige taken door niet-verpleegkundigen
* **Mantelzorger**: Mag bepaalde B-verstrekkingen uitvoeren mits opleiding, procedure en attest [57](#page=57).
* **Praktijkassistent**: Een paramedisch beroep dat artsen ondersteunt bij o.a. het afnemen van EKG's en bloedstalen [57](#page=57).
* **Bekwame helper**: Mag in het kader van zijn beroep of vrijwillige activiteit verpleegkundige handelingen verrichten [57](#page=57).
* **Activiteiten van het dagelijkse leven**: Handelingen die niet meer exclusief tot de verpleegkunde behoren (bv. parameters opnemen, medicatie toedienen behalve opioïden, wassen) mogen door niet-geschoolde personen uitgevoerd worden mits artsen- of verpleegkundige bepaling van noodzaak [57](#page=57).
### 3.7 De zorgkundige
Geregeld sinds 2001 om de werklast van verpleegkundigen te verminderen, vereist de zorgkundige verplichte registratie. Ze bieden bijstand aan verpleegkundigen (onder diens verantwoordelijkheid) bij zorgverstrekking, gezondheidsopvoeding en logistiek. Bevoegdheden omvatten een limitatieve lijst van verpleegkundige activiteiten, steeds onder toezicht en coördinatie van een verpleegkundige [58](#page=58).
### 3.8 De vroedvrouw
Vroedvrouwkunde is een autonoom beroep binnen de WUG, beoefenaars zijn bevoegd voor handelingen binnen de geneeskunde met een beperkte bevoegdheid [58](#page=58).
#### 3.8.1 Voorwaarden voor beroepsuitoefening
Toegang is mogelijk mits diploma, visum en erkenning [58](#page=58).
#### 3.8.2 Bevoegdheden vroedvrouw
* **Algemeen**: Vroedvrouwen kunnen autonoom normale bevallingen begeleiden, toezicht houden op zwangerschap, bevalling en post partum, preventieve maatregelen nemen en in urgentie noodzakelijke medische handelingen uitvoeren in afwachting van een arts [58](#page=58).
* **Uitbreiding bij KB 1991**: Specificeert bevoegdheden voor pre-, intra- en postnatale zorg, met een inventaris van toegelaten en verboden handelingen. De verhouding met artsen is geregeld, met een verwittigingsverplichting bij pathologische tekens. Nieuw afgestudeerden zijn meer gespecialiseerd, maar KB's bieden perspectieven voor bredere inzetbaarheid [59](#page=59).
### 3.9 De paramedische beroepen
De paramedische beroepen vormen een verzamelnaam voor sterk verschillende beroepen, waaronder apothekers-assistentie, audiologie, orthopedische technologie (prothesist, bandagist, orthesist), diëtetiek, ergotherapie, medische laboratoriumtechnologie, logopedie, orthoptie, optometrie, podologie, technoloog medische beeldvorming, patiëntenvervoer, mond- en tandzorg, en praktijkassistentie [59](#page=59).
#### 3.9.1 Voorwaarden beroepsuitoefening
Voorwaarden omvatten visum, erkenning en registratie. Elk beroep heeft een apart KB dat de beroepsinhoud, erkenningsvoorwaarden en relatie met voorschrijvende artsen regelt [60](#page=60).
### 3.10 Geestelijke gezondheidszorgberoepen
#### 3.10.1 De psycholoog
De Wet van 8 november 1993 beschermt de titel 'psycholoog', waarvoor diploma en inschrijving bij de Psychologencommissie vereist zijn. Sancties zijn beperkt tot het niet meer mogen dragen van de titel, wat als een zwakte van de regeling wordt beschouwd [60](#page=60).
#### 3.10.2 De klinisch psycholoog en klinisch orthopedagoog
De Wet van 4 april 2014 (Wet geestelijke gezondheidszorgberoepen) introduceerde deze twee autonome beroepen met titel- en beroepsbescherming [60](#page=60).
* **Klinische psychologie**: Betreft de preventie, onderzoek, diagnose en behandeling van psychisch of psychosomatisch lijden, inclusief verslavingen, depressieve gedachten en pedofiele neigingen. Dit mag beoefend worden door artsen, erkende klinische psychologen en erkende klinische orthopedagogen met voldoende kennis [60](#page=60) [61](#page=61).
* **Klinische orthopedagogiek**: Richt zich op het omgaan met agressieproblematiek, stress, autisme, leerproblemen en OCD, met bijzondere aandacht voor contextuele factoren en opvoedings- of leerproblemen [60](#page=60).
Voorwaarden voor de klinisch psycholoog zijn inschrijving bij de Psychologencommissie, visum en erkenning [61](#page=61).
#### 3.10.3 De psychotherapie
Psychotherapie is een behandelingsvorm, geen afzonderlijk beroep. Het is in beginsel voorbehouden aan artsen, klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen na een specialisatie-opleiding. Er bestaat een complex stelsel van overgangsmaatregelen [61](#page=61).
#### 3.10.4 De deontologie code
De deontologie code voor psychologen, ingevoerd in 2014, is van toepassing op iedereen die de titel 'psycholoog' draagt en bevat een tuchtrechtelijke procedure met sancties zoals waarschuwing, schorsing en schrapping van de titel [61](#page=61).
### 3.11 Niet-conventionele geneeswijzen
Vier 'alternatieve' geneeswijzen zijn bij wet voorzien: homeopathie, chiropraxie, osteopathie en acupunctuur. Dit zijn geen officiële beroepen, aangezien ze niet terugbetaald worden door mutualiteiten en niet autonoom willen worden. Beoefenaars kunnen zich individueel registreren [61](#page=61).
---
# Medische aansprakelijkheid
Dit deel behandelt de verschillende gronden van aansprakelijkheid die kunnen voortvloeien uit medischehandelingen, met bijzondere aandacht voor de rol van de arts, het ziekenhuis en het Fonds voor Medische Ongevallen.
## 4. Medische aansprakelijkheid
### 4.1 Rechtsverhouding zorgverlener-patiënt
#### 4.1.1 Contractuele rechtsverhouding arts/ziekenhuis en patiënt
* **Uitgangspunt:** De kern van de contractuele rechtsverhouding is de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen de arts/het ziekenhuis en de patiënt. Informed consent vormt de rechtsbasis van deze overeenkomst. De overeenkomst is opzegbaar, mits de continuïteitsverplichting wordt nageleefd [85](#page=85).
* **Geldigheidsvereisten:** Klassieke geldigheidsvereisten voor een contract zijn van toepassing: vrije, bewuste en geïnformeerde toestemming, handelingsbekwaamheid (met uitzondering van mature minderjarigen), een geoorloofd voorwerp (geen onwettige behandelingen) en een geoorloofde oorzaak (rechtmatige motieven, geen onredelijk risicovolle of onwetenschappelijke behandeling) [85](#page=85).
* **Bewijs van overeenkomst:** Er is geen geschrift vereist; de overeenkomst kan door diverse elementen bewezen worden, zoals het vastleggen en nakomen van een afspraak [85](#page=85).
* **De ziekenhuisovereenkomst:**
* In private ziekenhuizen kan een patiënt een opnameovereenkomst sluiten [85](#page=85).
* **Arts-out-overeenkomst:** Een aparte overeenkomst met de instelling voor opname en verzorging, terwijl de medische prestaties in een afzonderlijk contract met de arts worden geregeld [85](#page=85).
* **All-in-contract:** De patiënt sluit slechts één contract met het ziekenhuis voor zowel opname/verzorging als medische prestaties. Dit is typisch voor spoedopnames [86](#page=86).
* **Kenmerken van de overeenkomst:**
* Consensuele overeenkomst [86](#page=86).
* Wederkerige overeenkomst, doorgaans ten bezwarende titel [86](#page=86).
* *Intuitu personae* (in concreto): doorgaans met een specifieke arts of instelling, hoewel dit niet altijd het geval is (bv. spoedopname, oproep op een wachtdienst) [86](#page=86).
* Duurovereenkomst, waarbij diverse prestaties in de tijd verspreid zijn [86](#page=86).
* **Beëindiging:** De overeenkomst kan eindigen na uitvoering, in onderling akkoord, wegens wanprestatie, door opzegging (met inachtneming van zorgcontinuïteit en informatieoverdracht), of door overlijden van een partij [86](#page=86).
#### 4.1.2 Buitencontractuele rechtsverhouding arts/ziekenhuis en patiënt
Deze verhouding kan zich voordoen in verschillende situaties:
* **Afwezigheid van een overeenkomst:**
* Precontractuele fase (bv. weigering van zorg, tenzij schuldig verzuim bij dringend gevaar) [86](#page=86).
* Postcontractuele fase (bv. na een operatie blijkt een prothese toxisch, en het ziekenhuis roept patiënten niet terug) [86](#page=86).
* Feitelijke onmogelijkheid tot contracteren (bv. wilsonbekwame patiënt, tenzij vertegenwoordiger contracteert) [86](#page=86).
* Situaties waarin men geen vrije keuze heeft (bv. wachtdienst, anesthesist, radioloog) [86](#page=86).
* **Dwangsituaties:** Bijvoorbeeld bij een gedwongen opname of een gedwongen medische beoordeling [86](#page=86).
* **All-in contract met ziekenhuis:** De rechtsverhouding met de arts is dan buitencontractueel [86](#page=86).
* **Rechtsverhouding met openbare zorginstellingen:** Zoals een universitair ziekenhuis [86](#page=86).
* **Strafrechtelijke inbreuk:** Bijvoorbeeld slagen en verwondingen of schending van het beroepsgeheim [86](#page=86).
#### 4.1.3 Relevantie van het onderscheid
Het onderscheid tussen contractuele en buitencontractuele rechtsverhoudingen is cruciaal voor de bepaling van de verjaringstermijn [87](#page=87).
* **Contractuele vorderingen:** 10 jaar [87](#page=87).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen:** 5 jaar vanaf kennis van schade en identiteit aansprakelijke persoon. Als een contractuele vordering ook een misdrijf is, kan men buitencontractueel vorderen met een bijkomende termijn van 5 jaar, met een maximum van 20 jaar na het schadeverwekkend feit [87](#page=87).
* **Verjaring stuiten en schorsen:** Verjaring kan gestuit worden (bv. door dagvaarding), waardoor een nieuwe termijn begint te lopen. Schorsing betekent dat de termijn tijdelijk wordt onderbroken en nadien verderloopt (bv. bij minderjarigheid) [87](#page=87).
* **Nieuwe regels (vanaf 1/1/2025):** Artikel 6.3 BW maakt het principieel mogelijk om buitencontractueel te vorderen tussen contractanten, zelfs zonder bewijs van een misdrijf. Ook de uitvoeringsagent van een rechtstreekse contractspartij kan worden aangesproken, maar kan eigen contractuele verweermiddelen inroepen, behalve bij aantasting van psychische of fysieke integriteit [87](#page=87).
### 4.2 Aansprakelijkheid van de arts en het ziekenhuis voor eigen gedrag
De aansprakelijkheid kan voortvloeien uit eigen gedrag, andermans gedrag of gebrekkige zaken [88](#page=88).
#### 4.2.1 Aard van de verbintenis
De aard van de verbintenis wordt steeds *in concreto* beoordeeld [88](#page=88).
* **Principe: Inspanningsverbintenis:** Medische handelingen zijn doorgaans inspanningsverbintenissen vanwege het aleatoire karakter van het beoogde resultaat en de inherente risico's. Een fout wordt vastgesteld indien niet alle redelijke maatregelen werden genomen om het beoogde resultaat te bereiken. Het niet-bereiken van het gewenste resultaat is op zich geen fout [88](#page=88).
* **Uitzondering: Resultaatsverbintenis:**
* Bij schending van een wettelijk gebod of verbod dat welbepaald gedrag oplegt (bv. schending beroepsgeheim, niet voldoen aan erkenningsnormen, schending inzagerecht) [88](#page=88).
* Bij uitdrukkelijke wil van partijen (bv. behandeling van de juiste patiënt of het juiste lichaamsdeel) [88](#page=88).
* Bij gebrek aan een onzeker resultaat: eenvoudige en risicoloze handelingen (bv. eenvoudige radiografie, laboanalyses) [88](#page=88).
* Verplichte handelingen (bv. geen voorwerpen achterlaten in lichaam patiënt, tenzij overmacht) [88](#page=88).
* **Discussiegevallen:**
* Sterilisatie wordt door de meerderheid als resultaatsverbintenis beschouwd, gezien de minieme kans op zwangerschap [88](#page=88).
* Esthetische chirurgie wordt door de meerderheid als inspanningsverbintenis beschouwd [88](#page=88).
#### 4.2.2 Aansprakelijkheid ziekenhuis voor gebrekkige organisatie
Het ziekenhuis is aansprakelijk voor:
* **Zorgvuldig logement:** Bed aangepast aan patiënt [88](#page=88).
* **Deugdelijk voedsel:** Dieet en gebreksvrij [88](#page=88).
* **Voldoende en bekwaam personeel:** In beginsel inspanningsverbintenis, tenzij specifieke wettelijke bepaling [88](#page=88).
* **Voldoende en deugdelijk materiaal:** Inclusief architecturale veiligheid [88](#page=88).
* **Zorgvuldig hygiënebeleid:** Inspanningsverbintenis; infecties zijn slechts beperkt vermijdbaar [88](#page=88).
* **Bewakings-, toezichts- en veiligheidsplicht:** Bijvoorbeeld bij suïcidedreiging [89](#page=89).
* **Zorgvuldige communicatie en dossiervoering:** Aansprakelijk bij onvolledige, foutieve, laattijdige of afwezige communicatie/overdracht van gegevens, of onzorgvuldige bewaring/verlies van patiëntendossiers. Verlies van een dossier kan leiden tot schadevergoeding wegens verlies van een kans op bewijs [89](#page=89).
#### 4.2.3 Aansprakelijkheid arts/ziekenhuis voor medisch handelen
##### 4.2.3.1 Fout
* **Algemeen:** De zorgvuldigheidsnorm wordt *in abstracto* beoordeeld: vergelijking met een voorzichtig en redelijk zorgverlener in dezelfde omstandigheden (specialiteit, plaats, tijdstip, omstandigheden). Subjectieve elementen zoals leeftijd of ervaring worden in principe uitgesloten. Richtlijnen (EBM) dienen als standaard. Bewijs van een medische fout gebeurt doorgaans via deskundigenonderzoek [89](#page=89).
* **Toepassingen op medisch handelen:**
* **Diagnosefouten:** Een verkeerde diagnose is op zich geen fout, tenzij deze te lang duurt of onredelijk is. Telefonische diagnose is gevaarlijk en vereist achteraf verificatie [89](#page=89).
* **Behandelingsfouten:** Een arts mag een behandeling weigeren, tenzij bij schuldig hulpverzuim (art. 422bis Sw.). Rekening gehouden moet worden met de grenzen van bekwaamheid en de doorverwijs- of consultatieplicht. Bij keuze tussen behandelingen geldt de therapeutische vrijheid, maar de minst risicovolle behandeling wordt doorgaans gevolgd. Proportionaliteit tussen succesratio en risico's is belangrijk [90](#page=90).
* **Fouten in de nazorg:** Inclusief algemene toezichtsplicht op complicaties na behandeling en postinformatieplicht (patiënt *recall*) [90](#page=90).
##### 4.2.3.2 Schade
* **Algemene principes en bewijs:** Schade is het resultaat van een vergelijking tussen de huidige toestand na de onrechtmatige daad en de hypothetische toestand zonder deze daad. Het recht op integrale schadevergoeding omvat materiële en immateriële schade. De Indicatieve Tabel wordt gebruikt voor de begroting van lichamelijke schade. Rekening wordt gehouden met verlies van genezings- en overlevingskansen (*verlies van een kans*) [91](#page=91).
* **Geboorte van een ongewenst kind:**
* *Wrongful life*-vordering: Het gehandicapt kind lijdt geen schade in vergelijking met niet-leven [91](#page=91).
* *Wrongful birth*-vordering: Ouders kunnen vergoeding krijgen voor materiële en morele schade [91](#page=91).
* *Wrongful pregnancy*-vordering: De geboorte van een gezond, niet-gepland kind veroorzaakt op zich geen schade, omdat het genot van het kind opweegt tegen de lasten [91](#page=91).
* **Schadebeperkingsplicht:** Het slachtoffer moet de eigen schade zoveel mogelijk beperken. Een patiënt mag een behandeling weigeren, behalve in uitzonderlijke omstandigheden [92](#page=92).
##### 4.2.3.3 Causaal verband
* **Equivalentieleer:** Elke fout zonder welke de schade zich niet zou hebben voorgedaan. Bij meerdere oorzaken kunnen deze elk voor het geheel worden aangesproken (*in solidum*). Een uitzondering geldt als de afstand tussen feit en schade kennelijk onredelijk is [92](#page=92).
* **Zekerheid:** De oorzaak moet gekend en zeker zijn; een mogelijke oorzaak volstaat niet. Er zijn uitzonderingen zoals proportionele aansprakelijkheid bij kansverlies of onzekerheid over de identiteit van de schadeverwekker [92](#page=92).
* **Vreemde oorzaak:** Geen causaal verband bij overmacht, medische risico's, fout van een derde (art. 6.21 BW) of eigen fout van de patiënt (art. 6.20 BW) [93](#page=93).
* **Nieuwe regels bewijsrecht (art. 8.5 en 8.6 BW):** Bewijs kan geleverd worden met een zekere mate van zekerheid (90%) of waarschijnlijkheid (75%), vooral voor negatieve feiten of wanneer zeker bewijs onmogelijk is [93](#page=93).
#### 4.2.4 Aansprakelijkheid van de arts en het ziekenhuis voor andermans daad
##### 4.2.4.1 Centrale ziekenhuisaansprakelijkheid
Het ziekenhuis is centraal aansprakelijk voor de handelingen van de daar werkzame beroepsbeoefenaars, ook zelfstandigen, tenzij het ziekenhuis de patiënt duidelijk en voorafgaandelijk informeert over de exoneratie [94](#page=94).
##### 4.2.4.2 Aansprakelijkheid van de aansteller voor de aangestelde
* **Relatie ziekenhuis en zorgverlener:** Zorginstellingen zijn aansprakelijk voor fouten van werknemers en ambtenaren (art. 1384, lid 3 oud BW / art. 6.14 BW). Het onderscheid tussen werknemer en zelfstandige is relevant voor de persoonlijke aansprakelijkheid [94](#page=94) [95](#page=95).
* **Fout verpleegkundige:** De aansteller hangt af van wie de leiding en toezicht uitoefent; bij een operatie is de arts de aansteller, anders het ziekenhuis [95](#page=95).
* **Fout arts-specialist-in-opleiding (ASO):** De ASO is ondergeschikt aan de stagemeester, die als aansteller wordt beschouwd. De persoonlijke aansprakelijkheid van de ASO is gebonden aan de criteria voor werknemers (opzet, zware of gewoonlijk voorkomende lichte fout) [95](#page=95).
* **Chirurg en hulppersonen:** De chirurg is in beginsel aansprakelijk voor fouten van hulppersonen (*gelegenheidsaanstelling*). De anesthesist wordt echter als autonome arts beschouwd en draagt eigen aansprakelijkheid [95](#page=95).
##### 4.2.4.3 Aansprakelijkheid van ziekenhuisorganen
* **Beheerder, directeur, hoofdarts, arts-diensthoofd:** Deze organen zijn verantwoordelijk voor de organisatie en leiding. Hun aansprakelijkheid hangt af van hun arbeidsrechtelijk statuut (#page=95, 96) [95](#page=95) [96](#page=96).
##### 4.2.4.4 Aansprakelijkheid personen belast met toezicht (art. 6.13 BW)
Een aansprakelijkheidsvermoeden geldt voor personen die op globale en duurzame wijze de levenswijze van anderen controleren en organiseren, wanneer schade ontstaat terwijl deze personen onder hun toezicht staan [96](#page=96).
### 4.3 Aansprakelijkheid van de arts en het ziekenhuis voor gebrekkige zaken
#### 4.3.1 Contractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken
* Tot voor kort was er geen wettelijke regeling en moest een fout aangetoond worden [96](#page=96).
* **Nieuw BW (art. 5.230 BW):** De niet-nakoming wegens een gebrekkig voorwerp is toerekenbaar aan de schuldenaar, behoudens overmacht. Dit heeft mogelijk belangrijke impact op medische aansprakelijkheidsdossiers [97](#page=97).
#### 4.3.2 Wet Productaansprakelijkheid
Dit voorziet in foutloze of objectieve aansprakelijkheid voor de producent van een gebrekkig product [97](#page=97).
#### 4.3.3 Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken
* **Oud BW (art. 1384, lid 1):** Foutloze aansprakelijkheid voor de bewaarder van de zaak (in principe het ziekenhuis) [97](#page=97).
* **Vanaf 1/1/2025 (art. 6.16 BW):** Gebrekkigheid wordt beoordeeld naar analogie met de wet productaansprakelijkheid [97](#page=97).
### 4.4 Wet Medische Ongevallen (WMO)
#### 4.4.1 Ratio WMO
De WMO is opgericht om de problemen van patiënten, zorgverleners en verzekeraars te verzachten. Er geldt een tweesporenstelsel: de patiënt kan kiezen tussen de rechtbank of een minnelijke procedure bij het Fonds Medische Ongevallen (FMO). Het FMO biedt gratis advies en een vergoedingssysteem. De FMO-procedure heeft voorrang op burgerlijke procedures (schorsing verjaringstermijnen) [97](#page=97).
#### 4.4.2 Toepassingsgebied
* **Personeel:** Aanspraakgerechtigden, zorgverleners, beroepsbeoefenaars, verzorgingsinstellingen [98](#page=98).
* **Materieel:** "Schade als gevolg van gezondheidszorg". Uitsluitingen zijn niet-terugbetaalde ingrepen met zuiver esthetisch doel en schade door medische experimenten. Schade door gebrekkige producten valt hierbuiten [98](#page=98).
* **Temporeel:** Schadeverwekkende feiten vanaf 2 april 2010 [98](#page=98).
* **Territoriaal:** Schadeverwekkende feiten op Belgisch grondgebied [98](#page=98).
#### 4.4.3 Taken Fonds Medische Ongevallen
Het FMO heeft een advies-, bemiddelings- en vergoedingsfunctie, een preventieve functie en een rapporteringsfunctie [98](#page=98).
#### 4.4.4 Vergoedingsvoorwaarden
* **Algemeen:** De patiënt heeft keuze tussen vier gevallen:
1. Medisch ongeval zonder aansprakelijkheid + ernstige schade [98](#page=98).
2. Zorgverlener aansprakelijk + geen (voldoende) verzekeringsdekking [98](#page=98).
3. Zorgverlener aansprakelijk (volgens FMO) + betwisting verzekeraar + ernstige schade [98](#page=98).
4. Zorgverlener aansprakelijk (volgens FMO) + kennelijk ontoereikend vergoedingsvoorstel [98](#page=98).
* **Medisch ongeval zonder aansprakelijkheid (MOZA):** Een ongeval dat verband houdt met gezondheidszorg, geen aansprakelijkheid van de zorgverlener, niet voortvloeit uit de toestand van de patiënt, en abnormale schade veroorzaakt. Therapeutisch falen en verkeerde diagnose zonder fout zijn geen MOZA [98](#page=98).
* **Causaliteitsvoorwaarden:** Verband met gezondheidszorg en niet voortvloeiend uit de patiënttoestand [99](#page=99).
* **Abnormale schade:** Gedefinieerd door vermijdbaarheid of onvoorzienbaarheid [99](#page=99).
* **Ernstcriterium:** Aan één van de vier ernstdrempels moet worden voldaan: blijvende invaliditeit van minimaal 25%, tijdelijke arbeidsongeschiktheid van > 6 maanden, bijzonder zware verstoring van levensomstandigheden, of overlijden [100](#page=100).
#### 4.4.5 Procedure
* **Adviesaanvraag:** Via aangetekende brief of online formulier, met vermelding van verplichte gegevens. Ontvankelijkheid wordt getoetst op basis van toepassingsgebied, eerdere uitspraken, verjaring en eerdere vergoedingen. De aanvraag schorst verjaringstermijnen [100](#page=100).
* **Behandeling van de adviesaanvraag:** Bevestiging van ontvangst, recht op documenten en inzage van patiëntendossiers, tegensprekelijk deskundigenonderzoek bij ernstige schade [100](#page=100).
* **Advies van het FMO:** Binnen zes maanden wordt geoordeeld over aansprakelijkheid, MOZA en ernst. Het advies is niet bindend voor de rechter .
* **Vergoedingsvoorstel:** Indien MOZA met ernstige schade of aansprakelijkheid zonder voldoende verzekering, formuleert het FMO een voorstel. Bij aansprakelijkheid van de zorgverlener vraagt het FMO een voorstel aan de verzekeraar. Het FMO kan zelf vergoeden, met regres op de verzekeraar/zorgverlener. Het betalingsrisico ligt bij het FMO; de uitkering is definitief verworven voor de aanvrager. De omvang van de vergoeding is conform het gemene recht .
---
# Medische beslissingen rond het levenseinde
Medische beslissingen rond het levenseinde (MBL’s) omvatten een reeks handelingen die gericht zijn op het beëindigen of beïnvloeden van het levenseinde, met specifieke wettelijke en ethische kaders voor euthanasie en hulp bij zelfdoding, en andere regels voor diverse levensbeëindigende beslissingen .
### 5.1 Soorten medische beslissingen rond het levenseinde
#### 5.1.1 Euthanasie
Euthanasie wordt strikt gedefinieerd als opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de betrokkene, op diens verzoek. Het doel is levensbeëindiging, uitgevoerd door een arts, en altijd op initiatief van de patiënt zelf, niet van familie of vertegenwoordigers .
#### 5.1.2 Hulp bij zelfdoding
Hulp bij zelfdoding betreft het opzettelijk verlenen van hulp bij de zelfdoding van een ander, waarbij de betrokkene zelf de dodelijke handeling uitvoert. Hoewel er geen specifiek wettelijk kader voor bestaat, wordt het door de Orde der Artsen en het FCEC aanvaard indien de voorwaarden voor euthanasie en de toedieningswijze vergelijkbaar zijn .
#### 5.1.3 Levensbeëindiging bij wilsonbekwamen
Opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de betrokkene, zonder diens verzoek, is strikt verboden. Dit geldt wanneer de betrokkene niet in staat is zijn wil te uiten (bv. door dementie) of wanneer toestemming niet gevraagd kon worden .
#### 5.1.4 Weigering van een (levensnoodzakelijke) behandeling
Dit omvat het niet instellen of staken van een behandeling, indien de patiënt hiernaar verlangt en na adequate informatie in deze wens volhardt. Dit is wettelijk verankerd in artikel 8, §4 van de Wet Patiëntenrechten (WPR) .
#### 5.1.5 Niet instellen of staken van behandeling om medische redenen
Dit betreft het niet instellen of staken van een behandeling die naar medische maatstaven zinloos wordt geacht of disproportioneel veel schade toebrengt. Hier is het een medische beslissing van de arts, zonder specifiek wettelijk kader, maar onderworpen aan de principes van informed consent indien het een tussenkomst betreft. Vaak worden hier DNR (Do Not Resuscitate) of NTR (Niet meer reanimeren) procedures voor gebruikt .
#### 5.1.6 Doorgedreven pijnbestrijding
Doorgedreven pijnbestrijding is een vorm van stervenshulp primair gericht op pijnverlichting, maar met een potentieel levensverkortend neveneffect. De WPR is hier van toepassing, en er is een schemerzone met euthanasie waarbij proportionaliteit van de dosis een criterium is .
#### 5.1.7 Continue diepe sedatie (palliatieve sedatie)
Palliatieve sedatie brengt de patiënt door sedativa volledig buiten bewustzijn tot bij het overlijden, met een mogelijk levensverkortend effect. Net als bij doorgedreven pijnbestrijding is de WPR van toepassing en is de proportionaliteit van de dosis cruciaal om de schemerzone met euthanasie te vermijden .
### 5.2 Euthanasiewetgeving in België
De Wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie is het juridisch kader, maar geldt niet voor alle MBL's. België was, na Nederland, een van de eerste landen met een euthanasiewet. Sinds 2002 is er een stijging in geregistreerde euthanasiegevallen. Regionaal zijn er verschillen, met meer registraties in Vlaanderen, hoewel onderrapportage in Franstalig België mogelijk is. Euthanasie vindt steeds vaker thuis of in een woonzorgcentrum plaats. De grootste groep euthanasiepatiënten is tussen de 60 en 80 jaar oud, met kanker als meest voorkomende oorzaak, gevolgd door polypathologie en neurologische aandoeningen .
#### 5.2.1 Definitie en uitzonderingsregeling
De Euthanasiewet definieert euthanasie als opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de betrokkene, op diens verzoek. De wet creëert een uitzonderingsregeling voor artsen die inhoudelijke en procedurele voorwaarden volgen en deelnemen aan a posteriori controle .
#### 5.2.2 Vormen van euthanasie
Er zijn twee vormen van euthanasie:
1. **Actueel verzoek:** Vanuit de huidige medische toestand, mits voldaan aan alle inhoudelijke en procedurele voorwaarden .
2. **Voorafgaande euthanasieverklaring:** Voor de toekomst, indien de patiënt niet meer zelf kan beslissen .
### 5.3 Actueel euthanasieverzoek
#### 5.3.1 Inhoudelijke euthanasievoorwaarden
De inhoudelijke voorwaarden voor een actueel euthanasieverzoek zijn:
* ** Hoedanigheid van de patiënt:** Handelingsbekwame meerderjarige, ontvoogde minderjarige of oordeelsbekwame minderjarige. Voor meerderjarigen/ontvoogde minderjarigen geldt een medisch uitzichtloze toestand van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden, dat niet gelenigd kan worden, als gevolg van een ernstige en ongeneeslijke aandoening. Voor oordeelsbekwame minderjarigen geldt een beperkter toepassingsgebied met nadruk op ondraaglijk fysiek lijden dat binnen afzienbare termijn tot overlijden leidt [1](#page=1).
* ** Patiënt is bewust op het ogenblik van het verzoek:** Hoewel de wet dit niet expliciet regelt, regelt een richtlijn dat bij een verminderd bewustzijn, indien er nog geen concrete planning is, geen actueel verzoek mogelijk is, en bij reeds geplande euthanasie deze doorgaat tenzij er twijfel ontstaat over de duurzaamheid van het verzoek [2](#page=2).
* ** Aanhoudend en ondraaglijk lijden:** Dit is een subjectief criterium waarbij de patiënt zelf oordeelt of zijn situatie ondraaglijk is [3](#page=3).
* ** Lijden dat niet gelenigd kan worden:** Er is geen redelijk behandelingsperspectief en de arts oordeelt objectief. Depressie komt hierdoor vaak niet in aanmerking, tenzij per casus beoordeeld [4](#page=4).
* ** Lijden is gevolg van ernstige of ongeneeslijke aandoening:** Kan ook door een ongeval veroorzaakt zijn, zoals een tetraplegie na een verkeersongeval [5](#page=5).
* ** Aandoening hoeft niet tot de dood te leiden:** Euthanasie is ook mogelijk voor niet-terminale patiënten, met strengere voorwaarden zoals een wachttermijn van 1 maand en de raadpleging van drie artsen in totaal. De geschatte levensverwachting moet meerdere maanden overschrijden voor niet-terminale patiënten [6](#page=6).
* ** Verzoek van de patiënt:** Moet vrijwillig, overwogen, herhaald en zonder externe druk tot stand zijn gekomen. Het is cruciaal om na te gaan of men druk ervaart, zeker bij patiënten die zichzelf als last zien [7](#page=7).
#### 5.3.2 Procedurele euthanasievoorwaarden
De procedurele voorwaarden zijn:
* ** Arts informeert patiënt:** Over gezondheidstoestand, levensverwachting en therapeutische mogelijkheden (inclusief palliatieve zorg) [1](#page=1).
* ** Arts verzekert zich van aanhoudend lijden en duurzaam verzoek:** Via meerdere gesprekken gespreid over een redelijke periode [2](#page=2).
* ** Tussenkomst van (minstens één) arts-consulent:** Moet onafhankelijk zijn en het dossier controleren en een niet-bindend verslag opstellen [3](#page=3).
* ** Bespreking met verplegend team:** Indien aanwezig [4](#page=4).
* ** Bespreking met naasten:** Indien de patiënt dit wenst [5](#page=5).
* ** Nagaan of patiënt verzoek met derden kon bespreken:** Om externe druk te onderzoeken [6](#page=6).
* ** Opschriftstelling van het euthanasieverzoek:** Opgesteld en getekend door de patiënt, of door een meerderjarige zonder belang bij diens overlijden in het bijzijn van een arts. Bij minderjarigen moeten ouders instemmen [7](#page=7).
* ** Aanbieden van psychologische bijstand:** Aan betrokkenen [8](#page=8).
* ** Extra plichten bij niet-terminale meerderjarige patiënt:** Raadpleging van een tweede arts-consulent (psychiater of specialist) en een wachttermijn van minstens één maand [9](#page=9).
* ** Extra plichten bij oordeelsbekwame minderjarigen:** Naast arts-consulent, raadpleging van een kinder- en jeugdpsychiater of psycholoog, attest van oordeelsbekwaamheid, en instemming van de ouders [10](#page=10) .
### 5.4 Voorafgaande euthanasieverklaring
Een wilsbekwame volwassene kan schriftelijk vragen dat euthanasie in de toekomst wordt toegepast .
#### 5.4.1 Inhoudelijke voorwaarden
* ** Ernstige en ongeneeslijke aandoening:** Die later optreedt [1](#page=1).
* ** Niet meer bij bewustzijn:** Vereist een permanent vegetatieve toestand, niet standaard voor dementie tenzij permanent comateus. Dit leidt tot een perverse situatie waarbij mensen te vroeg euthanasie moeten aanvragen [2](#page=2).
* ** Toestand is onomkeerbaar:** Geen tijdelijke coma [3](#page=3).
#### 5.4.2 Procedurele voorwaarden
* ** Invullen verklaring:** Met verplichte inhoud, vastgelegd bij KB 2/4/2003 [1](#page=1).
* ** Twee getuigen:** Minstens één persoon zonder materieel belang [2](#page=2).
* De wilsverklaring is sinds 15/3/2020 van onbepaalde duur, voorheen 5 jaar. Registratie bij de gemeente is optioneel. Er kan een vertrouwenspersoon worden aangewezen, maar geen behandelende arts, geraadpleegde arts of verplegend team .
### 5.5 Uitvoering van euthanasie
#### 5.5.1 Algemeen
Zorgverleners zijn niet gebonden aan een euthanasieverzoek; de euthanasiewet beschermt hun gewetensvrijheid. Niemand kan gedwongen worden om mee te werken. Sinds maart 2020 mag geen enkele clausule een arts beletten om euthanasie op wettige wijze toe te passen .
#### 5.5.2 Zorgvuldigheidsplichten bij weigering
Bij weigering (wegens gewetensbezwaren of medische redenen) dient de arts tijdig de patiënt of vertrouwenspersoon te informeren over de redenen van weigering. Tevens dient doorverwijzing naar een andere arts te gebeuren, en het medisch dossier moet binnen vier dagen worden overgemaakt. Contactgegevens van gespecialiseerde centra of verenigingen moeten worden verstrekt .
### 5.6 A posteriori controle
Na uitvoering van euthanasie is verplichte aangifte bij de Federale Controle- en Evaluatiecommissie (FCEC) vereist binnen vier werkdagen. Sinds de wetswijziging van 28/3/2024 zien commissieleden het volledige registratiedocument en moeten zij zich onthouden indien zij niet objectief kunnen oordelen. De FCEC kan het dossier doorsturen naar het Parket .
### 5.7 Sanctie
De oorspronkelijke Euthanasiewet kende geen specifieke strafsancties. Na de "zaak Tine Nys" en een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof, werd de wet op 28/3/2024 gewijzigd met de invoering van artikel 13/3 Sw. Dit specificeert strafsancties, waarbij inbreuken op grondvoorwaarden zwaarder bestraft worden dan op procedurevoorwaarden .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wet Patiëntenrechten (WP) | Een wet die sinds 6 oktober 2002 van kracht is en de rechten van patiënten in de gezondheidszorg regelt, met als doel de zelfbeschikking van de patiënt te waarborgen en juridische verhoudingen te verduidelijken. |
| Gezondheidszorgbeoefenaar | Alle beroepsbeoefenaars bedoeld in de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorg (WUG), inclusief artsen, verpleegkundigen, apothekers, tandartsen, kinesitherapeuten, psychologen, orthopedagogen en paramedici, alsook beoefenaars van niet-conventionele praktijken. |
| Zelfbeschikking | Het recht van de patiënt om zelf autonoom beslissingen te nemen over zijn eigen gezondheid en medische behandeling, zonder onnodige druk of dwang. |
| Geïnformeerde toestemming (informed consent) | Het recht van de patiënt om voorafgaand en vrij toe te stemmen in elke medische tussenkomst, na volledige informatie te hebben ontvangen over het doel, de aard, de risico's, de alternatieven en de gevolgen van de voorgestelde behandeling. |
| Patiëntendossier | Een verzameling van alle gegevens en documenten die over een patiënt worden bewaard, inclusief medische verslagen, consultatienota's, onderzoeksresultaten en wilsverklaringen, waar de patiënt recht op inzage en kopie van heeft. |
| Beroepsgeheim | De wettelijke plicht van bepaalde beroepsbeoefenaars, zoals artsen en psychologen, om vertrouwelijke informatie die hen in het kader van hun beroep is toevertrouwd, niet bekend te maken aan derden, tenzij wettelijk toegelaten of verplicht. |
| Noodtoestand | Een mogelijke uitzondering op het beroepsgeheim waarbij het doorbreken ervan gerechtvaardigd kan zijn om een ernstig en concreet gevaar voor zichzelf of anderen af te wenden, mits er geen minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn. |
| Medisch ongeval zonder aansprakelijkheid (MOZA) | Een ongeval dat verband houdt met gezondheidszorg, geen fout van de zorgverlener impliceert, niet voortvloeit uit de patiënt zijn toestand, en abnormale schade veroorzaakt die niet voorzienbaar of vermijdbaar was volgens de stand van de wetenschap. |
| Kwaliteitswet | Een wet die kwaliteitsnormen oplegt aan gezondheidszorgbeoefenaars, waaronder bekwaamheidseisen, portfoliobeheer, doorverwijzingsplicht en regels voor risicovolle verstrekkingen, met als doel de patiëntveiligheid en zorgkwaliteit te verbeteren. |
| Toezichtscommissie | Een commissie die belast is met het toezicht op de naleving van de Kwaliteitswet en kan optreden tegen zorgverleners die tekortschieten, door middel van maatregelen zoals verbeterplannen, schorsing of intrekking van het visum, en administratieve boetes. |
| Orde der Artsen | Een publiekrechtelijke instelling die de uitoefening van het artsenberoep reguleert en controleert, waaronder inschrijving, deontologie en tuchtrecht, met als doel de bescherming van het beroep en de volksgezondheid. |
| Medische aansprakelijkheid | De juridische verplichting van een zorgverlener om de schade te vergoeden die veroorzaakt is door een foutieve handeling of nalatigheid, gebaseerd op contractuele of buitencontractuele grondslagen. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de prestatie niet gericht is op een bepaald resultaat, maar op het leveren van de nodige inspanningen en zorgvuldigheid volgens de regels van de kunst, zoals bij de meeste medische behandelingen. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de prestatie gericht is op het bereiken van een specifiek resultaat, en waarbij elke tekortkoming aan dat resultaat een fout oplevert, zoals bij de verplichting tot het meedelen van een diagnose. |
| Causaal verband | Het juridische verband tussen een fout en de geleden schade, waarbij de schade niet zou zijn voorgevallen zonder de fout. |
| Wilsonbekwaamheid | Het feitelijke onvermogen van een persoon om autonoom beslissingen te nemen over zijn gezondheid of leven, meestal als gevolg van ziekte of een medische toestand, en dat wordt vastgesteld door een beroepsbeoefenaar. |
| Vertegenwoordiger | Een persoon die wettelijk bevoegd is om de rechten van een wilsonbekwame patiënt uit te oefenen, zoals ouders, een bewindvoerder of aangewezen familieleden, conform de bepalingen van de Wet Patiëntenrechten. |
| Euthanasie | Het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een arts op verzoek van een handelingsbekwame patiënt die lijdt aan een aanhoudende en ondraaglijke fysieke of psychische pijn, die niet gelenigd kan worden en het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke aandoening. |
| Voorafgaande euthanasieverklaring | Een schriftelijke verklaring waarin een wilsbekwame volwassene vraagt dat euthanasie wordt toegepast in de toekomst, mocht hij later lijden aan een ernstige, ongeneeslijke aandoening en niet meer bij bewustzijn zijn. |
| Gedeeld beroepsgeheim | Een door rechtspraak en rechtsleer erkende uitzondering op het beroepsgeheim die onderlinge uitwisseling van geheime informatie toelaat tussen verschillende dragers van beroepsgeheim indien aan specifieke voorwaarden is voldaan, zoals belang van de patiënt en relevante informatie-uitwisseling. |
| Medisch begeleide voortplanting (MBV) | Een reeks technieken die procreatie mogelijk maken bij koppels met vruchtbaarheidsproblemen of genetische contra-indicaties, waaronder kunstmatige inseminatie en in-vitrofertilisatie (IVF). |
| Vrijwillige zwangerschapsafbreking | De wettelijk geregelde mogelijkheid voor een vrouw om haar zwangerschap te laten beëindigen onder bepaalde voorwaarden, waaronder een ingreep binnen de eerste twaalf weken na bevruchting en medische begeleiding. |
| Palliatieve sedatie | Het toedienen van sedativa met als primair doel pijnbestrijding bij terminale patiënten, wat onbedoeld, maar aanvaard, levensverkorting kan veroorzaken als neveneffect. |
Cover
S intro 2024 .pdf
Summary
# L’État et ses formes d’organisation
Ce sujet explore la définition de l'État, ses diverses formes d'organisation politique, les nuances entre républiques et monarchies, ainsi que les principes de l'État de droit et de l'application territoriale de la loi.
### 1.1 Définition de l'État et souveraineté
L'État est identifié comme la forme dominante d'organisation politique contemporaine. Chaque État revendique la souveraineté, qui implique l'exercice exclusif de la puissance publique, le monopole de la violence légitime et l'autonomie par rapport aux autres États. L'État détermine sa propre organisation politique, les règles de droit applicables sur son territoire, ainsi que la constitution et l'organisation de ses pouvoirs publics [2](#page=2).
### 1.2 Les régimes politiques
Les régimes politiques se distinguent par la manière dont les pouvoirs de l'État sont organisés et distribués, influencés par la Constitution et la pratique réelle [2](#page=2).
#### 1.2.1 L’État unitaire
Dans un État unitaire, les pouvoirs sont concentrés entre les mains des institutions centrales uniques, dont l'autorité s'étend sur l'ensemble du territoire [2](#page=2).
#### 1.2.2 L’État fédéral
Un État fédéral se caractérise par une répartition des pouvoirs entre l'État fédéral et les entités fédérées, chacune disposant de compétences propres sans relation hiérarchique [2](#page=2).
#### 1.2.3 Les républiques
Le chef d'État en république est le président, souvent élu au suffrage universel. Il existe deux types de républiques [2](#page=2):
* **Régime présidentiel:** Le président est élu par le peuple et son gouvernement jouit d'une autonomie par rapport au Parlement [2](#page=2).
* **Régime parlementaire:** Le gouvernement doit obtenir la confiance d'une majorité parlementaire pour exercer ses fonctions, le rôle du président étant alors réduit [2](#page=2).
#### 1.2.4 Les monarchies
Dans une monarchie, le chef d'État est un roi, désigné de manière héréditaire. On distingue [2](#page=2):
* **Monarchies absolues:** Le pouvoir du roi est illimité et prédomine sur tous les autres [2](#page=2).
* **Monarchies constitutionnelles:** Les pouvoirs du roi sont définis et limités par la Constitution et partagés avec d'autres pouvoirs. Ces régimes sont souvent de type parlementaire [2](#page=2).
#### 1.2.5 Les démocraties
Dans les démocraties, le peuple exerce le pouvoir et le contrôle, soit directement, soit par l'intermédiaire de représentants élus au suffrage universel [2](#page=2).
#### 1.2.6 Les États de droit
Un État de droit est un régime politique dans lequel l'État et la puissance publique sont soumis au même droit que les particuliers dans l'exercice de leurs fonctions [2](#page=2).
### 1.3 L’application de la loi dans l’espace
Le principe général veut que chaque norme juridique d'un État s'applique sur son territoire, mais des contextes extraterritoriaux existent [3](#page=3).
#### 1.3.1 Principe du caractère territorial du droit
Ce principe découle de la souveraineté étatique s'exerçant sur un territoire donné. Par exemple, un crime commis sur le territoire belge sera jugé selon la loi belge, indépendamment de la nationalité de l'auteur. Des exceptions à ce principe existent, notamment [3](#page=3):
* Infractions commises à l'étranger avec un lien de rattachement à la victime (compétence personnelle passive) [3](#page=3).
* Infractions commises à l'étranger avec un lien de rattachement à l'auteur (compétence personnelle active) [3](#page=3).
* Certaines infractions considérées comme des crimes ou délits contre la sûreté de l'État peuvent donner lieu à une compétence réelle [3](#page=3).
* La conclusion de traités internationaux peut instituer une compétence universelle, indépendamment du lieu de l'infraction ou de la nationalité de la personne [3](#page=3).
#### 1.3.2 Application de la loi étrangère
Les États peuvent appliquer la loi étrangère lorsqu'il existe des éléments d'extranéité. Les règles de conflit de lois, régies par le droit international privé, puisent leurs sources dans le droit national et les traités internationaux. Des critères de rattachement permettent de gérer les conflits de lois [3](#page=3):
##### 1.3.2.1 Le lieu de la situation
La localisation des personnes, des biens, des actes ou des faits juridiques peut servir de mode de rattachement [3](#page=3).
##### 1.3.2.2 La nationalité
Certaines règles s'appliquent en fonction du lien entre une personne et l'État de sa nationalité. Les normes régissant l'état et la capacité des personnes, comme le mariage ou l'âge, sont souvent rattachées à la loi nationale [3](#page=3).
##### 1.3.2.3 L’autonomie de la volonté
Le droit applicable peut être laissé au libre choix des parties, notamment dans les conventions internationales, à condition que cela ne constitue pas une fraude à la loi (interdiction du "forum shopping" pour éviter des dispositions d'ordre public et impératives) [3](#page=3).
### 1.4 La constitution et l’organisation des pouvoirs
La Constitution est l'acte fondamental qui pose les bases du régime politique et de l'ordre juridique de l'État. Elle définit l'ensemble des règles juridiques applicables au sein d'un État [3](#page=3).
---
# La constitution et l'organisation des pouvoirs en Belgique
Ce thème aborde le rôle fondamental de la Constitution belge dans l'établissement de l'ordre juridique et l'organisation des pouvoirs publics, en détaillant la structure et les fonctions des institutions fédérales principales [3](#page=3) [4](#page=4).
### 3.1 La constitution : fondement de l'ordre juridique
La Constitution est l'acte suprême qui pose les bases du régime politique et de l'ordre juridique d'un État [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 3.1.1 Fondement et refondation de l'ordre politique et juridique
Elle organise les pouvoirs publics, distribue les compétences entre les institutions et garantit les droits des citoyens [4](#page=4).
#### 3.1.2 Primauté dans l'ordre juridique
La Constitution occupe le premier rang dans la hiérarchie des normes internes, sa primauté s'imposant à toutes les autres règles de droit interne [4](#page=4).
#### 3.1.3 Fixation des grands principes
Elle établit les principes fondamentaux de l'ordre juridique et délègue à la loi le soin de les compléter et de les élaborer [4](#page=4).
### 3.2 Notions relatives à l'organisation des pouvoirs
Les pouvoirs désignent les compétences attribuées aux institutions publiques ainsi que ces institutions elles-mêmes. L'État moderne est structuré autour de trois pouvoirs distincts [4](#page=4):
* **Le pouvoir législatif:** exercé par une assemblée d'élus, il est chargé de faire la loi et de contrôler le pouvoir exécutif [4](#page=4).
* **Le pouvoir exécutif:** détenu par le chef d'État ou son gouvernement, il assure l'exécution des lois, la conduite de l'action politique et la gestion des services publics [4](#page=4).
* **Le pouvoir judiciaire:** confié à des juges indépendants et impartiaux, il tranche les litiges liés à l'application des règles juridiques [4](#page=4).
La Belgique est définie comme un État de droit démocratique fédéral, organisé sous la forme d'une monarchie constitutionnelle et d'un régime parlementaire [4](#page=4).
#### 3.2.1 L'État fédéral belge
L'État fédéral exerce ses pouvoirs sur l'ensemble du territoire national, mais sa sphère de compétence est résiduelle par rapport aux entités fédérées [4](#page=4).
### 3.3 Les institutions fédérales
#### 3.3.1 Le Parlement fédéral
Le Parlement fédéral belge est composé de deux chambres: la Chambre des représentants et le Sénat [5](#page=5).
##### 3.3.1.1 La Chambre des représentants
* **Composition:** 150 députés élus directement tous les cinq ans au suffrage universel. Le vote est obligatoire pour tous les citoyens belges âgés de 18 ans, jouissant de leurs droits civils et politiques [5](#page=5).
* **Conditions d'éligibilité:** être belge, être domicilié en Belgique, avoir 18 ans et jouir de ses droits civils et politiques le jour des élections [5](#page=5).
* **Fonctions:** participation à l'élaboration de la loi, contrôle du gouvernement fédéral, vote du budget de l'État fédéral, approbation des comptes, participation à la révision de la Constitution, approbation des traités internationaux, et octroi de la naturalisation belge [5](#page=5).
##### 3.3.1.2 Le Sénat
* **Composition:** 60 sénateurs, dont 50 élus indirectement par les parlements des communautés et régions [5](#page=5).
* Groupe linguistique néerlandais: 29 sénateurs désignés par le Parlement flamand [5](#page=5).
* Groupe linguistique français: 20 sénateurs (10 par le Parlement de la Communauté française, 8 par le Parlement de la Région wallonne, 2 par le groupe linguistique français du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale) [5](#page=5).
* Parlement de la Communauté germanophone: 1 sénateur [5](#page=5).
* Sénateurs cooptés: 10 (6 pour le groupe linguistique flamand, 4 pour le groupe linguistique français) [5](#page=5).
* **Fonctions:** participation au pouvoir législatif dans des domaines limités ou de manière subordonnée à la Chambre, participation à la révision de la Constitution, et approbation des traités internationaux [5](#page=5).
##### 3.3.1.3 Statut des parlementaires
Le mandat parlementaire est soumis à des règles spécifiques garantissant l'indépendance, la disponibilité et la bonne exécution des tâches [6](#page=6).
* **Statut linguistique:** appartenance obligatoire à un groupe linguistique (français ou néerlandais). Les groupes linguistiques jouent un rôle dans diverses procédures [6](#page=6).
* **Autonomie financière:** indemnité mensuelle, remboursement des frais administratifs et de déplacements. Des pénalités financières s'appliquent en cas d'absences trop nombreuses [6](#page=6).
* **Incompatibilités:** interdiction de cumuler le mandat politique avec d'autres fonctions incompatibles avec la séparation des pouvoirs, la répartition des compétences ou la disponibilité requise [6](#page=6).
* **Immunités:** garanties pour la liberté d'expression et protection contre certaines arrestations et poursuites judiciaires pendant le mandat. Les opinions et votes ne peuvent faire l'objet de poursuites. Une autorisation de l'assemblée est nécessaire en cas d'arrestation ou de renvoi devant un juge pour infraction, sauf en cas de flagrant délit. Pour les atteintes aux droits fondamentaux, l'avis du premier président de la cour d'appel est requis [6](#page=6).
* **Privilège de juridiction pour les ministres:** les ministres poursuivis pour des infractions commises durant leur fonction sont jugés directement en Cour d'Appel [6](#page=6).
#### 3.3.2 Le Roi et le Gouvernement fédéral
La Belgique est une monarchie où les pouvoirs du Roi sont exercés par le gouvernement fédéral, qui tire sa légitimité politique du soutien de la majorité des députés de la Chambre des représentants [6](#page=6).
##### 3.3.2.1 Le Roi
Le Roi est le chef du pouvoir exécutif fédéral, mais il n'exerce aucun pouvoir personnel. Chaque acte du Roi doit être contresigné par un ministre qui en assume la pleine responsabilité. La personne du Roi est inviolable et ne peut mal faire, sa responsabilité ne pouvant jamais être mise en cause, sauf pour les litiges concernant son patrimoine privé [6](#page=6) [7](#page=7).
##### 3.3.2.2 Le Gouvernement fédéral
* **Formation du gouvernement:** le gouvernement est composé de ministres (formant le Conseil des ministres) et de secrétaires d'État. Bien que la Constitution stipule que le Roi nomme et révoque les ministres, la pratique suit un processus coutumier [7](#page=7).
* **Consultations royales et rôle de l'informateur:** le Roi consulte des personnalités politiques pour évaluer la situation et envisager une coalition. Il nomme ensuite un informateur chargé de proposer une coalition majoritaire [7](#page=7).
* **Le formateur:** une fois la coalition trouvée, le Roi nomme un formateur, qui devient généralement le Premier ministre. Il négocie l'accord de gouvernement (définissant les actions politiques) et répartit les portefeuilles ministériels [7](#page=7).
* **Nomination des ministres et secrétaires d'État:** le Roi nomme les ministres et secrétaires d'État, avec un maximum de 15 ministres et une parité linguistique (sauf pour un Premier ministre impair). Le Premier ministre est nommé par arrêté royal contresigné par le Premier ministre démissionnaire (contre-seing de courtoisie) [7](#page=7).
* **Déclaration gouvernementale et vote de confiance:** le Premier ministre présente un résumé de la déclaration gouvernementale devant la Chambre, suivi d'un vote d'investiture pour que le Parlement accorde sa confiance [7](#page=7).
* **Statut des ministres:** doivent être de nationalité belge, ne pas être membres de la famille royale, jouir de leurs droits civils et politiques, et être domiciliés en Belgique. Ils sont soumis à un régime d'incompatibilité et sont assistés par des conseillers formant un cabinet [8](#page=8).
* **Fonctions du pouvoir exécutif:** il conduit les affaires du pays. Le Premier ministre représente la Belgique dans les réunions internationales. Le Gouvernement délibère par consensus, concrétisant la solidarité gouvernementale. Il dépose des projets de loi, dirige les services publics et exerce la fonction réglementaire [8](#page=8).
#### 3.3.3 Relations entre le Parlement et le Gouvernement
Ces relations sont fondées sur la confiance et des mécanismes de contrôle [8](#page=8).
##### 3.3.3.1 Moyens de contrôle de la Chambre sur le Gouvernement
Le gouvernement fédéral doit bénéficier de la confiance de la majorité des députés, manifestée par un vote d'investiture après la déclaration gouvernementale. Le contrôle se poursuit tout au long de la législature [8](#page=8).
* **Questions orales ou écrites:** les députés et sénateurs peuvent poser des questions aux ministres [8](#page=8).
* **Requête de présence de ministres:** les députés peuvent exiger la présence d'un ministre pour obtenir des explications [8](#page=8).
* **Interpellation d'un ministre ou du gouvernement:** cette procédure permet un débat et un vote sur une mesure prise par le gouvernement. Les votes peuvent porter sur une motion de confiance, de méfiance (constructive), ou de recommandation [8](#page=8).
##### 3.3.3.2 Moyen de pression du pouvoir exécutif sur le Parlement
Le Gouvernement dispose d'un moyen de pression: la dissolution anticipée de la Chambre par le Roi. Cette dissolution peut intervenir en cas de démission du Premier ministre ou d'échec d'une motion de méfiance constructive. De nouvelles élections législatives sont organisées dans les 40 jours [8](#page=8) [9](#page=9).
### 3.4 L'élaboration des règles
Les règles sont établies par le pouvoir législatif (lois) et le pouvoir exécutif (arrêtés royaux, règlements) [9](#page=9).
#### 3.4.1 L'élaboration de la loi
Elle se déroule en trois phases: pré-parlementaire, parlementaire et post-parlementaire [9](#page=9).
##### 3.4.1.1 La phase pré-parlementaire
Le droit d'initiative appartient aux parlementaires (proposition de loi) et au Roi (gouvernement, projet de loi) [9](#page=9).
* **Étapes spécifiques aux projets de loi (gouvernement) :**
* **Conseil des ministres:** l'avant-projet est discuté et, si un accord politique par consensus est atteint, il est modifié, abandonné ou pris en considération [10](#page=10).
* **Conseil d'État:** le texte est soumis à la section de législation pour un avis non contraignant sur la conformité aux normes supérieures, la répartition des compétences, et la clarté rédactionnelle [10](#page=10).
* **Retour au Conseil des ministres:** le texte devient un projet de loi après contreseing ministériel et est déposé à la Chambre avec l'avis du CE et l'exposé des motifs [10](#page=10).
##### 3.4.1.2 La phase parlementaire
* **Démarches propres aux propositions de loi (parlementaires):** dépôt à la Chambre ou au Sénat, prise en considération par l'assemblée. L'avis du CE n'est pas obligatoire mais peut être requis [10](#page=10).
* **Examen des projets et propositions de loi à la Chambre des représentants :**
* **Renvoi en commission:** examen détaillé, discussion par article, amendements possibles, consultation d'experts. Les débats en commission sont publics et font l'objet d'un rapport [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Débat en séance plénière:** discussion générale et par article, avec possibilité d'amendements [11](#page=11).
* **Procédure de la sonnette d'alarme:** procédure exceptionnelle pour les minorités linguistiques, suspendant les travaux parlementaires en cas d'atteinte aux relations entre communautés [11](#page=11).
* **Quorum et vote:** délibération requiert un quorum de présence (la moitié des membres). Le vote se fait par article puis sur l'ensemble du texte, nécessitant une majorité simple [11](#page=11).
* **Le bicaméralisme aménagé :**
* **Bicaméralisme strict:** le Sénat a une compétence égalitaire avec la Chambre pour certaines matières, nécessitant que les deux assemblées votent le même texte. Ces matières incluent les lois spéciales, la révision de la Constitution, et celles relatives à la monarchie ou à des institutions spécifiques [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Bicaméralisme optionnel:** le Sénat dispose d'un droit d'évocation de 15 jours pour débattre de certains textes transmis par la Chambre. Si le droit est exercé, le Sénat dispose de 30 jours pour proposer des amendements, la Chambre ayant le dernier mot sur l'adoption de la révision. Ce mécanisme s'applique aux lois d'exécution des lois spéciales et aux lois relatives au Conseil d'État [12](#page=12).
* **Propositions de loi déposées par les sénateurs:** dans les matières relevant du bicaméralisme strict, les propositions de loi commencent leur procédure au Sénat avant d'être transmises à la Chambre [12](#page=12).
* **Les lois spéciales:** ces lois aménagent les relations entre les communautés et sont adoptées dans des conditions strictes de majorité qualifiée (2/3 des suffrages et majorité absolue dans chaque groupe linguistique). Elles se situent au-dessus des lois ordinaires [13](#page=13).
##### 3.4.1.3 La phase post-parlementaire
* **La sanction:** acte du Roi marquant son accord avec la volonté du Parlement. Le refus de sanctionner est possible avec l'accord d'un ministre responsable [13](#page=13).
> **Example:** L'incident de 1990 où le Roi Baudouin refusa de sanctionner la loi relative à l'interruption volontaire de grossesse, entraînant une crise politique et une solution juridique impliquant la constatation de son impossibilité de régner [13](#page=13).
* **La promulgation:** acte du Roi attestant que la loi a été régulièrement votée, rendant la loi exécutoire et ordonnant son application [13](#page=13) [14](#page=14).
* **La publication et l'entrée en vigueur:** publication au Moniteur belge, conditionnant l'opposabilité aux citoyens. L'entrée en vigueur a lieu généralement 10 jours après publication, sauf disposition contraire. La rétroactivité est limitée, sauf si plus favorable en droit pénal [14](#page=14).
#### 3.4.2 La révision de la Constitution
La procédure de révision constitutionnelle se déroule en trois temps [14](#page=14):
* **Déclaration de révision:** initiation par le Roi (gouvernement), la Chambre et le Sénat, établissant des listes identiques de dispositions à réviser [14](#page=14).
* **Dissolution des chambres et nouvelles élections:** les chambres se dissolvent de plein droit, entraînant de nouvelles élections législatives dans les 40 jours [14](#page=14).
* **La révision:** les nouvelles chambres élues, dites constituantes, ont le pouvoir de voter la révision. La procédure est soumise au bicaméralisme strict avec des majorités qualifiées renforcées (2/3 des membres présents dans chaque chambre). La révision est ensuite sanctionnée et promulguée par le Roi [14](#page=14).
#### 3.4.3 Les arrêtés royaux
Le pouvoir exécutif, via le gouvernement, élabore des arrêtés royaux [14](#page=14).
##### 3.4.3.1 Procédure d'adoption
Les arrêtés sont préparés par le ministre compétent, délibérés au Conseil des ministres s'ils sont importants, et soumis à l'avis non contraignant du Conseil d'État. Ils sont contresignés par le ministre et le Roi, et publiés au Moniteur belge [15](#page=15).
##### 3.4.3.2 Catégories d'arrêtés royaux
* **Arrêtés royaux d'exécution des lois:** précisent la portée, les détails ou les modalités de mise en œuvre des lois, sans pouvoir les contredire [15](#page=15).
* **Arrêtés des lois-cadres:** vont au-delà de la simple exécution en définissant les grands principes et règles précises d'une législation, dans le cadre de délégations de pouvoirs [15](#page=15).
* **Arrêtés royaux pris en vertu du pouvoir réglementaire propre du Roi:** le pouvoir exécutif peut édicter des règlements relevant de ses compétences, tels que le statut des agents de l'État ou les arrêtés de police [15](#page=15).
* **Arrêtés des pouvoirs spéciaux:** pris en période de crise (économique, sanitaire), ils peuvent modifier, compléter ou abroger des lois dans des domaines spécifiques. Ils doivent être présentés au parlement et confirmés par le législateur à l'expiration des pouvoirs [15](#page=15).
* **Arrêtés royaux des pouvoirs extraordinaires:** accordés après les guerres, ils permettent de modifier des dispositions législatives de manière plus large que les pouvoirs spéciaux [15](#page=15).
---
# Les institutions européennes et internationales
Ce chapitre explore le fonctionnement et les rôles de trois organisations internationales majeures: l'Union européenne, le Conseil de l'Europe et l'Organisation des Nations Unies, en mettant l'accent sur leurs structures, leurs ordres juridiques et leurs mécanismes de protection des droits humains [24](#page=24).
### 3.1 L’Union européenne
L'Union européenne (UE) est une organisation supranationale et intergouvernementale qui a évolué à partir des Communautés européennes, initialement axées sur des objectifs économiques. Pour y adhérer, un État doit être une démocratie et un État de droit [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 3.1.1 Les étapes de la construction européenne
La construction européenne a débuté après la Seconde Guerre mondiale avec la mise en place de communautés axées sur la coopération économique et juridique [24](#page=24).
##### 3.1.1.1 Les communautés européennes
* **Communauté européenne du charbon et de l'acier (CECA)**: Fondée en 1951 par six États (Allemagne, France, Italie, Belgique, Luxembourg, Pays-Bas), elle visait une gestion commune des ressources de charbon et d'acier grâce à un système institutionnel supranational avec une Haute Autorité indépendante [24](#page=24).
* **Traités fondateurs de 1957** :
* **Traité de Rome**: Instituant la Communauté économique européenne (CEE) avec l'objectif de créer un marché commun par une union douanière et un tarif extérieur commun [25](#page=25).
* **Traité EURATOM**: Créant une organisation spécifique pour le domaine de l'énergie atomique [25](#page=25).
##### 3.1.1.2 Traités sur le marché intérieur
La CEE a œuvré à la mise en place d'un marché intérieur basé sur quatre libertés fondamentales :
* **Libre circulation des marchandises**: Suppression des droits de douane et interdiction des taxes intérieures discriminatoires [25](#page=25).
* **Libertés professionnelles**: Accès sans entrave à une activité professionnelle dans un autre État membre (emploi salarié, services, établissement) [25](#page=25).
* **Libre circulation et de séjour des citoyens européens**: Droit attaché à la citoyenneté européenne, incluant la libre circulation des travailleurs et la liberté d'établissement [25](#page=25).
* **Libre circulation des capitaux**: Levée progressive des contrôles de change et des restrictions sur les marchés financiers [25](#page=25).
##### 3.1.1.3 Traité de politiques communes
La CEE a également établi des politiques communes, notamment en matière agricole (PAC), de transports et de monnaie [25](#page=25).
#### 3.1.2 Le système des piliers
Le traité de Maastricht a transformé la CEE en Union européenne (UE) en établissant une structure en trois piliers pour intégrer la coopération intergouvernementale :
* **Premier pilier: Communauté européenne**: Englobait le marché unique, l'Union économique et monétaire (menant à l'euro), la citoyenneté européenne, ainsi que des domaines culturels, de santé et d'éducation [26](#page=26).
* **Deuxième pilier: Politique extérieure et de sécurité commune (PESC)**: Vise à défendre les valeurs communes, renforcer la sécurité, maintenir la paix, promouvoir la coopération internationale et consolider la démocratie et l'État de droit [26](#page=26).
* **Troisième pilier: Coopération dans le domaine de la justice et des affaires intérieures (JAI)**: Concernait la coopération judiciaire civile et pénale, la coopération douanière, l'asile, et la lutte contre le terrorisme et la criminalité internationale. L'accord de Schengen est né de ce pilier [26](#page=26).
#### 3.1.3 L’Union européenne du Traité de Lisbonne
Le Traité de Lisbonne a aboli la structure en piliers, conférant à l'UE une personnalité juridique propre. Il a institué une présidence stable du Conseil européen et un Haut représentant pour les affaires étrangères et la politique de sécurité. Le traité a également cherché à réduire le déficit démocratique en renforçant le rôle des parlements nationaux et en intégrant les droits fondamentaux dans les traités, donnant une valeur contraignante à la Charte des droits fondamentaux de l'UE [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 3.1.4 Un ordre juridique et politique spécifique
L'UE possède un ordre juridique propre, distinct des ordres nationaux.
##### 3.1.4.1 Sur le plan juridique
La Cour de justice de l'UE (CJUE), basée à Luxembourg, veille à l'interprétation et à l'application uniforme du droit européen. La jurisprudence des arrêts *Costa c. Enel* et *Van Gend en Loos* a établi la primauté du droit européen sur les normes nationales et son effet direct, sous conditions de clarté, précision et inconditionnalité de la norme [26](#page=26).
##### 3.1.4.2 Sur le plan politique
L'UE présente des caractéristiques à la fois intergouvernementales et fédérales, rendant son identification complexe [27](#page=27).
##### 3.1.4.3 Le socle européen contemporain
L'UE repose aujourd'hui sur le Traité sur l'Union européenne (TUE) et le Traité sur le fonctionnement de l'UE (TFUE), qui ont une portée constitutionnelle. La Charte des droits fondamentaux de l'UE a une valeur juridique contraignante [27](#page=27).
#### 3.1.5 Les institutions de l’Union européenne
L'UE est dotée de plusieurs institutions clés :
* **Le Conseil de l'Union européenne (ou Conseil des ministres)**: Composé de ministres des États membres, sa composition varie selon l'ordre du jour. Il partage le pouvoir législatif et budgétaire avec le Parlement européen et gère la politique étrangère et de sécurité commune. Les décisions sont généralement prises à la majorité qualifiée [27](#page=27).
* **La Commission européenne**: Composée de 27 commissaires (dont le président et les vice-présidents), un par État membre, élus pour 5 ans. Elle détient un quasi-monopole de l'initiative législative, met en œuvre la politique de l'UE et est la gardienne des traités. Le Haut représentant pour les affaires étrangères et la politique de sécurité est intégré à la Commission [28](#page=28).
* **Le Parlement européen**: Composé de 720 députés élus au suffrage universel direct tous les 5 ans. Il participe au pouvoir législatif, contrôle le budget et exerce un contrôle politique sur la Commission, pouvant la renverser par motion de censure [28](#page=28).
* **Le Conseil européen (ou Sommet européen)**: Réunit les chefs d'État ou de gouvernement. Il fixe les objectifs majeurs de l'UE et tranche les questions essentielles. Il dispose d'une présidence stable et délibère par consensus [28](#page=28).
#### 3.1.6 La production des normes dans l’UE
Les normes législatives de l'UE comprennent :
* **Règlements**: Actes législatifs généraux, obligatoires et directement applicables dans tous les États membres [29](#page=29).
* **Directives**: Lient les États membres quant au résultat à atteindre, laissant aux États membres la compétence quant à la forme et aux moyens. Elles nécessitent une transposition dans l'ordre juridique interne et peuvent avoir un effet direct vertical sous certaines conditions [29](#page=29).
##### 3.1.6.1 La procédure législative ordinaire
Il s'agit du processus de droit commun pour l'adoption des règlements et directives, basé sur une parité entre le Parlement européen et le Conseil [30](#page=30).
##### 3.1.6.2 Le trilogue
Réunions informelles tripartites entre le Conseil, le Parlement et la Commission visant à trouver des compromis lors de l'élaboration de la législation [30](#page=30).
#### 3.1.7 Le contrôle juridictionnel
La Cour de justice de l'UE (CJUE) assure le respect du droit européen. Elle comprend la Cour de justice et le Tribunal de l'Union [31](#page=31).
##### 3.1.7.1 La Cour de justice
Composée d'un juge par État membre et d'avocats généraux, elle traite des recours en manquement, des pourvois contre les décisions du Tribunal et des renvois préjudiciels [32](#page=32).
##### 3.1.7.2 Le Tribunal de l'Union
Créé pour désengorger la Cour, il traite notamment des recours en annulation et en responsabilité [32](#page=32).
##### 3.1.7.3 Les contentieux de l'UE
Les recours principaux devant la CJUE sont :
* **Recours en manquement**: Engagé par la Commission contre un État membre qui viole le droit de l'UE [32](#page=32).
* **Recours en annulation**: Vise à faire annuler un acte d'une institution européenne qui viole un traité [32](#page=32).
* **Recours en carence**: Constat d'une abstention fautive d'une institution européenne [32](#page=32).
* **Recours en responsabilité**: Pour obtenir réparation des dommages causés par les institutions européennes [32](#page=32).
* **Renvoi préjudiciel**: Permet aux juges nationaux de poser des questions à la CJUE sur l'interprétation ou la validité du droit européen afin d'assurer son application uniforme [32](#page=32) [33](#page=33).
### 3.2 Le Conseil de l'Europe
Le Conseil de l'Europe est une organisation intergouvernementale créée en 1949 à Londres par dix États européens visant à promouvoir la démocratie, l'État de droit et les droits de l'homme. Il élabore des traités et conventions internationales dans ces domaines [33](#page=33).
#### 3.2.1 Origine et finalité
Sa finalité principale est de garantir le respect des droits fondamentaux comme condition sine qua non à l'instauration d'un régime démocratique [33](#page=33).
#### 3.2.2 La Cour européenne des droits de l’homme
La Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et libertés fondamentales (CEDH), signée en 1950, a instauré un système régional de protection des droits de l'homme avec un contrôle juridictionnel assuré par la Cour européenne des droits de l'homme (CourEDH) à Strasbourg [33](#page=33).
##### 3.2.2.1 Recours
Les individus peuvent saisir la Cour directement s'ils ont épuisé toutes les voies de recours internes et dans un délai de quatre mois après la dernière décision nationale [33](#page=33).
##### 3.2.2.2 Arrêts et jurisprudence
La Cour siège généralement avec sept juges, ou dix-sept dans sa Grande Chambre. Elle rend des décisions contraignantes mais ne peut pas annuler les décisions d'un État. Elle interprète la CEDH de manière constructive, la considérant comme un instrument vivant. Ses arrêts ont une autorité interprétative qui invite d'autres États membres à adapter leurs législations similaires. Des exemples belges illustrent l'influence de la Cour sur la législation nationale concernant les droits des enfants et la vie familiale [34](#page=34) [35](#page=35).
### 3.3 L’Organisation des Nations Unies (ONU)
L'Organisation des Nations Unies (ONU) a été fondée le 24 octobre 1945 par 51 pays dans le but de préserver la paix et de promouvoir la coopération internationale. Elle compte aujourd'hui 193 membres et est une organisation universelle [37](#page=37).
#### 3.3.1 Le droit international public
Le droit international public régit les relations entre États. L'ordre international repose sur la souveraineté et l'égalité des États, qui sont ses principaux sujets de droit. Les traités et conventions internationales constituent la principale source écrite du droit international [35](#page=35) [36](#page=36).
##### 3.3.1.1 Les traités ou conventions internationales
Un traité international est un accord écrit entre États régi par le droit international. Il existe différentes catégories de traités :
* **Traités-contrats**: Fixent des obligations et prestations réciproques entre les parties [36](#page=36).
* **Traités-lois**: Établissent des règles communes que les États s'engagent à respecter ou à intégrer dans leur droit interne, comme les pactes sur les droits humains [36](#page=36).
* **Traités-institutions**: Créent des organisations internationales, comme la Charte des Nations Unies [36](#page=36).
La conclusion des traités implique une signature suivie d'une ratification, sauf pour les accords en forme simplifiée. Les États peuvent émettre des réserves lors de la signature. La publication au Moniteur belge est nécessaire pour que les traités soient obligatoires en droit interne belge [36](#page=36) [37](#page=37).
##### 3.3.1.2 Les actes des organisations internationales
Certains traités instituant des organisations internationales confèrent le pouvoir d'édicter des actes réglementaires engageant les États membres et les particuliers, comme les actes législatifs des institutions européennes. Les résolutions du Conseil de sécurité de l'ONU, dans le cadre du maintien de la paix, constituent des mesures ponctuelles [37](#page=37).
#### 3.3.2 Origine et finalité de l’ONU
L'ONU vise à préserver la paix et la sécurité internationales par la coopération. Les États membres s'engagent à régler leurs différends pacifiquement et à s'abstenir de recourir à la force. Les actions de l'ONU sont multiples: élaboration de conventions, actions de maintien de la paix (casques bleus), soutien à des élections, mobilisation de fonds [37](#page=37).
#### 3.3.3 Principaux organes de l’ONU
L'ONU dispose de plusieurs organes pour remplir ses missions :
* **L’Assemblée générale**: Parlement des nations, où chaque État dispose d'une voix. Elle émet des déclarations et des recommandations sous forme de résolutions, mais sans pouvoir de sanction [38](#page=38).
* **Le Conseil de sécurité**: Organe de décision responsable du maintien de la paix et de la sécurité internationales. Il peut prendre des mesures coercitives (sanctions, déploiement de casques bleus). Il est composé de 15 membres, dont 5 permanents avec droit de veto. Les résolutions sont adoptées à la majorité de 9 membres, mais le veto des membres permanents peut bloquer une décision [38](#page=38).
* **Le Secrétaire général**: Nommé pour 5 ans, il joue un rôle important dans le maintien de la paix et peut attirer l'attention du Conseil sur les conflits [38](#page=38).
* **La Cour internationale de justice (CIJ)**: Chargeée de régler les différends juridiques entre États conformément au droit international. Elle siège à La Haye [38](#page=38).
#### 3.3.4 Le système des Nations Unies
Le système de l'ONU comprend des juridictions et de nombreuses organisations internationales :
* **Juridictions**: Des tribunaux pénaux internationaux temporaires (pour l'ex-Yougoslavie et le Rwanda) ont été créés, ainsi que la Cour pénale internationale (CPI) permanente depuis 2002, compétente pour les crimes les plus graves contre l'humanité. Cependant, tous les États ne reconnaissent pas la compétence de la CPI [39](#page=39).
* **Organisations internationales**: De multiples organisations forment le système de l'ONU, classées en différentes catégories, dont le Haut-Commissariat des Nations Unies pour les réfugiés, l'UNICEF, l'UNESCO, l'Organisation mondiale de la santé (OMS), le Fonds monétaire international (FMI) et l'Organisation mondiale du commerce (OMC) [39](#page=39).
---
# L'État de droit, la démocratie et les droits humains
Voici une synthèse détaillée et complète sur le sujet "L'État de droit, la démocratie et les droits humains", basée sur le contenu des pages 40 à 78 du document fourni.
## 4. L'état de droit, la démocratie et les droits humains
Ce sujet explore les fondements juridiques et politiques qui régissent la relation entre l'État, ses citoyens et les principes universels de dignité humaine.
### 4.1 L'état de droit
L'État de droit est un régime politique où les pouvoirs publics sont assujettis au droit dans toutes leurs actions, qu'il s'agisse de l'exercice de la puissance publique ou des relations avec les particuliers. Il s'oppose à l'État de police, qui utilise le droit comme un instrument de commandement sans être lui-même limité par celui-ci [46](#page=46).
#### 4.1.1 Définition et actualité
La définition contemporaine de l'État de droit intègre des règles matérielles inspirées par un système de valeurs incluant les droits de l'homme et la démocratie. En France, la primauté de l'État de droit est affirmée comme garant des droits et libertés fondamentaux, constituant une condition nécessaire à la démocratie. Les notions d'État de droit, de démocratie et de droits humains sont intrinsèquement liées, s'exprimant des exigences distinctes mais interdépendantes sur le plan juridique. L'État de droit encadre le jeu politique et peut limiter la mise en œuvre de la volonté majoritaire [46](#page=46) [47](#page=47).
**Éléments constitutifs de l'État de droit :**
* Séparation des pouvoirs [47](#page=47).
* Principes généraux de droit [47](#page=47).
* Hiérarchie des normes [47](#page=47).
* Responsabilité des pouvoirs publics [47](#page=47).
Le concept de l'État de droit s'étend au-delà de l'État nation, s'imposant aux niveaux européen et international. L'Union européenne se qualifie d'union de droit et les Nations Unies considèrent l'État de droit comme un élément essentiel de la bonne gouvernance [47](#page=47).
> **Tip :** L'État de droit n'est pas seulement une contrainte pour les citoyens, mais avant tout une limitation du pouvoir de l'État lui-même.
#### 4.1.2 La division des pouvoirs
Inspiré par Montesquieu, le principe de la division des pouvoirs vise à ce que "le pouvoir arrête le pouvoir". La Constitution divise les pouvoirs (législatif, exécutif, judiciaire) en confiant des compétences spécifiques à des organes distincts, tout en instaurant un système de freins et contrepoids pour prévenir les abus [47](#page=47) [48](#page=48).
##### 4.1.2.1 Histoire et principe
Initialement interprété comme une séparation stricte, ce principe a évolué vers une collaboration nécessaire entre des pouvoirs indépendants. L'existence d'un pouvoir judiciaire indépendant et d'institutions de contrôle (Conseil d'État, Cour constitutionnelle) est cruciale [48](#page=48).
##### 4.1.2.2 Remise en cause de l’indépendance du pouvoir judiciaire
Le pouvoir judiciaire peut être fragilisé par des déficits financiers, une mise en œuvre de contrôle des juges, ou un manque de moyens. Des cas en Hongrie, en Pologne, et en Belgique illustrent la marginalisation croissante du pouvoir judiciaire, ainsi que le non-respect des décisions de justice par les autorités [48](#page=48).
#### 4.1.3 Les principes généraux de droit
Les principes généraux de droit sont des normes obligatoires, souvent non écrites, qui constituent les fondements d'un ordre juridique. Ils sont indispensables à sa mise en œuvre et au respect des valeurs qu'il promeut [48](#page=48) [49](#page=49).
**Exemples de principes généraux de droit :**
* Principe de la souveraineté des États [49](#page=49).
* Principe de subsidiarité [49](#page=49).
* Principe de la continuité de l’État et des services publics [49](#page=49).
* Séparation des pouvoirs [49](#page=49).
* Principe d’égalité et de non-discrimination [49](#page=49).
* Principe de non-rétroactivité des lois [49](#page=49).
* Indépendance et impartialité du pouvoir judiciaire [49](#page=49).
* Droits de la défense [49](#page=49).
* Non bis in idem [49](#page=49).
Ils peuvent être formulés dans des textes constitutionnels, légaux ou conventionnels, mais aussi exister sous forme de maximes ou d'adages. Les principes généraux de droit diffèrent des règles par leur champ d'application et leurs sources; ils sont obligatoires et leur jurisprudence leur confère une force législative voire constitutionnelle. Ils sont reconnus en droit international (Article 38 du statut de la CIJ) et ont été développés par la jurisprudence en droit européen et interne [49](#page=49) [50](#page=50).
#### 4.1.4 La hiérarchie des normes
La hiérarchie des normes assure la primauté d'une règle sur une autre en cas de conflit. Le principe de légalité impose que le comportement des pouvoirs publics soit fondé sur une base juridique conforme. Les droits de l'homme se situent au sommet de cette hiérarchie. Le contrôle de cette hiérarchie est assuré par diverses juridictions: Cour constitutionnelle, Conseil d'État, tribunaux judiciaires, et juridictions régionales (CEDH, CJUE) [50](#page=50).
##### 4.1.4.1 Norme internationale vs. norme de droit interne
Le droit international prime sur le droit interne si celui-ci a des effets directs, clairs et précis créant des droits et obligations pour les particuliers. La Constitution belge est muette sur ce point, mais la jurisprudence belge a évolué pour reconnaître cette primauté, notamment via l'arrêt *Le Ski*. La Cour de justice de l'UE considère que le droit européen l'emporte sur le droit constitutionnel des États membres [51](#page=51) [52](#page=52).
##### 4.1.4.2 Normes européennes de rangs différents
Le droit européen forme un ordre juridique supranational où le droit primaire (traités) prime sur le droit dérivé (règlements, directives) [53](#page=53).
##### 4.1.4.3 Constitution vs. autre norme de droit interne
La Constitution jouit de la primauté dans l'ordre interne en raison de son statut de pouvoir constituant. La Section de législation du Conseil d'État exerce un contrôle préventif de constitutionnalité, tandis qu'un contrôle a posteriori est exercé par la Cour constitutionnelle [53](#page=53) [54](#page=54).
##### 4.1.4.4 Norme législative vs. norme réglementaire
Les textes législatifs priment sur les règlements, conformément à la Constitution. Le contrôle est exercé en amont par la Section de législation du CE et en aval par les cours et tribunaux qui écartent les normes réglementaires illégales [54](#page=54).
##### 4.1.4.5 Conflit entre normes réglementaires de rangs différents
Les normes réglementaires sont subordonnées les unes aux autres selon leur rang hiérarchique (communal, provincial, régional, fédéral) [55](#page=55).
#### 4.1.5 La responsabilité des pouvoirs publics
Il est essentiel d'assurer la réparation des dommages causés par les services publics aux particuliers [57](#page=57).
##### 4.1.5.1 Responsabilité du pouvoir exécutif et de l'administration
Les agents publics sont responsables de leurs fautes, mais seulement pour leur dol ou faute lourde, sauf exception pour faute légère habituelle. L'État et les personnes morales de droit public sont responsables, notamment suite à l'arrêt *La Flandria* de 1920, qui a consacré la compétence des tribunaux pour connaître des actions en responsabilité contre l'État. Cette responsabilité peut découler d'un comportement fautif, d'un renseignement erroné, d'une décision mal exécutée, d'une décision fautive ou imprudente, d'une omission fautive de prendre un règlement, ou d'une faute dans l'exercice du pouvoir réglementaire [57](#page=57) [58](#page=58) [59](#page=59).
##### 4.1.5.2 Responsabilité du pouvoir judiciaire
La responsabilité des magistrats est atténuée et ne peut être engagée que de manière exceptionnelle via des procédures spécifiques (prise à partie). La responsabilité de l'État du fait des jugements est engagée si l'erreur de conduite du magistrat est manifeste, sauf justification valable [59](#page=59) [60](#page=60).
##### 4.1.5.3 Responsabilité du pouvoir législatif
Les parlementaires bénéficient d'une immunité absolue pour leurs votes et opinions. L'État peut être condamné pour des fautes commises par ses organes dans l'exercice de la fonction législative, par exemple en cas de normes contraires à des normes supérieures ou de retards injustifiés dans la prise de normes [60](#page=60).
##### 4.1.5.4 Responsabilité internationale de la Belgique
La responsabilité de l'État belge peut être engagée en cas de violation de ses obligations internationales [60](#page=60).
### 4.2 La démocratie
La démocratie est le gouvernement du peuple, exerçant ses fonctions directement ou indirectement. Elle repose sur le principe majoritaire, mais est limitée par les garanties de l'État de droit, incluant le respect des normes supérieures, la protection des minorités et de l'opposition [60](#page=60).
#### 4.2.1 La démocratie représentative
Elle repose sur des élections au suffrage universel dans un contexte de pluralisme et de concurrence. Le mandat des élus est général et représentatif. Dans les régimes parlementaires, la désignation des gouvernants est indirecte, tandis que dans les régimes présidentiels, elle s'ajoute à l'élection du chef de l'exécutif [61](#page=61).
#### 4.2.2 La participation des citoyens
La démocratie représentative inclut des moyens de contrôle permanent des gouvernants par l'opinion publique :
* **Le principe de publicité:** Conditionne la validité des actes des gouvernants à leur publication et garantit l'accès aux documents publics [61](#page=61).
* **Dispositions constitutionnelles:** Interdisent aux gouvernants de faire pression sur l'opinion publique, garantissant ainsi les libertés d'association, d'expression et de réunion [62](#page=62).
* **Liberté de l'information, de la presse et des médias:** Renforce la fonction politique des médias, les protégeant de la censure et garantissant leur pluralisme [62](#page=62).
##### 4.2.2.1 Procédés de démocratie directe
Ces procédés incluent le référendum et l'initiative populaire. Le référendum permet aux citoyens de prendre part à l'élaboration de la loi et peut avoir une valeur de décision, de consultation ou de ratification. L'initiative populaire permet aux citoyens de proposer une loi ou une révision constitutionnelle [62](#page=62).
##### 4.2.2.2 Participation à l'exercice de la puissance publique
Les citoyens participent à l'exercice de la justice (jury populaire, juges non professionnels) et, dans certaines régions, à l'exercice des fonctions législatives ou constitutionnelles (conseils citoyens, commissions délibératives). Les organisations de la société civile sont également associées à l'élaboration et à l'exécution des normes [63](#page=63).
#### 4.2.3 La protection juridique de l’ordre démocratique
Les démocraties doivent faire face aux activités liberticides. En Belgique, la loi sur le financement des partis politiques permet de supprimer ou réduire la dotation d'un parti violant les droits et libertés. Les délits de presse à caractère raciste et xénophobe sont retirés de la compétence de la Cour d'assises pour être jugés devant le tribunal correctionnel. La CourEDH reconnaît que les États peuvent limiter les libertés fondamentales si elles sont utilisées pour porter atteinte à l'ordre démocratique, à condition que les sanctions soient proportionnées [64](#page=64).
### 4.3 Les droits humains
Les droits humains sont des droits universels, inaliénables et indivisibles, essentiels à l'État de droit [65](#page=65).
#### 4.3.1 L’État libéral et la garantie des libertés individuelles
L'histoire des droits humains trouve ses racines dans les idées politiques occidentales et le concept de l'autonomie individuelle. Les premières consécrations nationales incluent la Déclaration des droits de l'homme et du citoyen et la Constitution belge de 1831. Au niveau international, la Déclaration universelle des droits de l'homme le Pacte international sur les droits civils et politiques et le Pacte international sur les droits économiques, sociaux et culturels ont été adoptés. Au niveau européen, la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) et la Charte sociale européenne garantissent ces droits. La Charte des droits fondamentaux de l'UE a une valeur primaire et contraignante [65](#page=65) [66](#page=66).
#### 4.3.2 Droits absolus et droits relatifs
* **Droits relatifs:** Peuvent être limités sous conditions précises: interférence prévue par la loi, nécessité dans une société démocratique, et but légitime [66](#page=66).
* **Droits absolus:** Ne peuvent être violés en aucune circonstème (ex: interdiction de la torture) [66](#page=66).
Les restrictions aux droits relatifs doivent respecter trois conditions cumulatives: être prévues par la loi, poursuivre un but légitime, et être nécessaires dans une société démocratique [66](#page=66).
#### 4.3.3 Obligations générales des États
Les États ont trois types d'obligations :
1. **Obligation de ne pas faire:** S'abstenir d'interférer injustement avec les droits humains (ex: ne pas censurer la presse) [67](#page=67).
2. **Obligation de faire (obligations positives):** Prendre des mesures pour assurer le respect des droits (ex: protéger les journalistes) [67](#page=67).
3. **Dimension procédurale:** Mener des enquêtes officielles et efficaces en cas de violations (ex: décès sous l'action des forces de l'ordre) [67](#page=67).
L'**effet horizontal** implique que les droits de l'homme sont opposables dans les relations entre particuliers, obligeant l'État à intervenir pour protéger les droits humains. Les États doivent également mettre leurs normes internes en conformité avec les normes internationales et régionales évolutives des droits de l'homme [67](#page=67).
#### 4.3.4 Un système national, régional et international de protection
La protection des droits humains est assurée par une variété de textes aux niveaux belge (Titre II de la Constitution), du Conseil de l'Europe (CEDH), de l'UE (Charte des droits fondamentaux), de l'ONU (Pactes, conventions spécialisées), et d'autres organisations régionales (OEA, Union africaine) [68](#page=68).
##### 4.3.4.1 Variété des droits protégés (générations)
* **Droits civils et politiques:** Protection contre l'abus de pouvoir étatique (ex: interdiction de torture, liberté d'expression) [68](#page=68).
* **Droits économiques, sociaux et culturels:** Assurent un niveau de vie digne (ex: droit au travail, à la santé). Ces droits sont indivisibles des droits civils et politiques [68](#page=68).
* **Droits collectifs ou de solidarité:** Droits à l'autodétermination, développement durable, paix, environnement sain [69](#page=69).
##### 4.3.4.2 Variété des systèmes de recours
La protection des droits humains repose sur des recours effectifs aux niveaux national, régional et international, en suivant le principe de subsidiarité. Les systèmes incluent la CourEDH, le Comité européen des droits sociaux, la Cour de justice de l'UE, les comités de l'ONU, et les cours et commissions interaméricaines et africaines des droits de l'homme. Ces organes s'inspirent mutuellement, menant à des stratégies de "forum shopping" [69](#page=69) [70](#page=70).
#### 4.3.5 Analyse de cas
* **Liberté d'expression (Art. 10 CEDH):** Ce droit est relatif et peut être limité, mais le contexte est crucial. La CourEDH a jugé que les critiques envers les personnalités politiques doivent être tolérées dans un débat politique. En Belgique, la Cour constitutionnelle a jugé inconstitutionnel de protéger totalement la personnalité du Roi contre les injures [70](#page=70) [71](#page=71).
* **Contentieux climatique:** Le droit à un environnement sain est protégé par les articles 2 et 8 de la CEDH. La Suisse a été condamnée pour manquement à son obligation positive de mettre en œuvre des mesures suffisantes de lutte contre le changement climatique. La recevabilité d'une action devant la CourEDH dépend de la compétence territoriale, de l'épuisement des voies de recours internes et du statut de la victime (risque d'impact personnel et direct) [72](#page=72) [73](#page=73).
* **Usage de la force par la police:** Les traitements inhumains et dégradants sont interdits par l'article 3 CEDH. L'usage de la force par la police doit respecter des conditions cumulatives: légalité, nécessité, proportionnalité et avertissement préalable. Des affaires comme *Turan Cakir c. Belgique* et *Bouyid c. Belgique* ont conduit à la condamnation de la Belgique pour violation de ces articles [73](#page=73).
### 4.4 Droits humains et égalité
L'égalité est une valeur fondamentale du droit, historiquement traduite par l'abolition des privilèges. L'évolution de l'État libéral à l'État social a entraîné la reconnaissance des droits économiques, sociaux et culturels, nécessitant une intervention active de l'État [74](#page=74).
#### 4.4.1 Égalité formelle et inégalités matérielles
L'égalité formelle devant la loi ne suffit pas à effacer les inégalités matérielles issues de discriminations historiques. L'État social intervient pour garantir des droits sociaux, économiques et du travail impératifs. Les droits économiques, sociaux et culturels créent des obligations de "donner" ou de "faire" pour l'État [74](#page=74).
##### 4.4.1.1 Dispositions garantissant ces droits
* **Obligation de stand still:** Interdit le retour en arrière de l'État concernant les dispositions sociales garanties [75](#page=75).
* **Combinaison avec les droits civils et politiques:** Confère une plus grande effectivité aux droits (ex: droit à un environnement sain lié au droit à la vie privée) [75](#page=75).
* **Principe d’égalité et de non-discrimination:** Permet de faire valoir ces droits via le contentieux objectif [75](#page=75).
* **Application positive:** Permet, par exemple, d'utiliser le droit au logement pour procéder à des réparations d'immeubles insalubres [75](#page=75).
#### 4.4.2 La sanction des discriminations
Le principe d'égalité et de non-discrimination est un principe général de droit et un principe constitutionnel. Au-delà des motifs de discrimination interdits (race, sexe, genre, orientation sexuelle), des aménagements raisonnables sont prévus pour certaines minorités. L'affaire *Marie Popelin* illustre une discrimination emblématique basée sur le sexe. L'égalité substantielle vise à traiter différemment des personnes en situation différente pour briser le cycle du désavantage [75](#page=75) [76](#page=76).
##### 4.4.2.1 Émergence du droit de la non-discrimination
Ce droit est récent (XXIe siècle), initié par le droit de l'UE. Le droit belge a mis en œuvre des dispositions pénales et des lois générales pour lutter contre les discriminations. La charge de la preuve est renversée: la partie demanderesse doit établir des faits présumant la discrimination, et l'autre partie doit prouver l'absence de discrimination. Des organismes comme UNIA facilitent cette démarche [76](#page=76).
##### 4.4.2.2 Formes de discriminations interdites
* **L’injonction de discriminer:** Demander à autrui de discriminer est également prohibé [76](#page=76).
* **Harcèlement:** Comportement indésirable lié à un motif de discrimination interdit, portant atteinte à la dignité [76](#page=76).
* **Refus d’aménagement raisonnable:** Non-mise en place de mesures appropriées pour permettre l'accès à l'emploi pour les personnes handicapées, sauf si cela impose une charge disproportionnée [77](#page=77).
* **Discrimination directe:** Traitement moins favorable qu'une autre personne dans une situation comparable, basé sur un motif interdit. Une justification très limitée est possible si elle constitue une exigence professionnelle essentielle [77](#page=77).
* **Discrimination indirecte:** Une pratique ou mesure neutre qui a des effets discriminatoires, désavantageant un groupe particulier. Elle n'est pas illicite si elle poursuit un objectif légitime et que les moyens sont appropriés et nécessaires. Les affaires *Griggs v. Duke Power*, *D.H. c. République Tchèque*, *Kalliri*, *Achbita* et *Bougnaoui* illustrent ce type de discrimination [77](#page=77) [78](#page=78).
L'affaire *De Lorne Walters* met en lumière la discrimination potentielle à l'encontre des personnes âgées expulsées de leur logement, soulevant la question de l'abus de droit et du droit à un logement décent [78](#page=78).
---
# Le procès civil et pénal
Le procès civil et pénal constitue le cadre procédural et la série de règles qui permettent de résoudre les litiges et de trancher les contentieux, qu'ils relèvent du droit privé ou du droit public.
### 5.1 Les règles du débat argumenté
Le procès est le lieu où un litige est soumis à un débat contradictoire pour permettre au juge de le trancher. La structure du procès est triangulaire, impliquant les parties qui défendent leurs prétentions et le juge qui tranche le contentieux [80](#page=80).
#### 5.1.1 La procédure
La procédure régit le déroulement de l'instance et l'organisation du débat contradictoire. Elle vise à concilier le souci de vérité et de justice avec l'exigence de sécurité juridique [80](#page=80).
##### 5.1.1.1 Le principe du contradictoire
Ce principe fondamental assure que tous les éléments soumis à constatation sont discutés par les parties, garantissant ainsi l'égalité des armes et une participation équitable de chacun [80](#page=80).
##### 5.1.1.2 Les règles de procédure
Ces règles déterminent la compétence des juridictions, la forme des actions, la présentation des moyens et des pièces, les interventions des parties, les bases de la décision du juge, l'autorité de la décision judiciaire et ses voies d'exécution, ainsi que les délais [80](#page=80).
##### 5.1.1.3 Coût de la procédure
Le coût de l'administration de la justice est une préoccupation croissante, exacerbée par la réduction des moyens gouvernementaux face à une augmentation des demandes. Au pénal, l'accroissement des prérogatives du ministère public peut perturber l'équilibre du procès. Les réformes judiciaires actuelles, notamment en Belgique, soulignent la fragilisation de l'État de droit par la marginalisation du pouvoir judiciaire, le manque de moyens et l'insuffisance de magistrats [80](#page=80).
##### 5.1.1.4 Variations des règles de procédure
Devant les juridictions de l'ordre judiciaire belge, la distinction entre instance civile et pénale est cruciale. L'instance civile est régie par le Code judiciaire, tandis que l'instance pénale suit les règles du Code d'instruction criminelle, avec des aménagements spécifiques [81](#page=81).
#### 5.1.2 Les garanties du procès équitable
Ces principes généraux, énoncés dans la Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH) et précisés par la jurisprudence de la CourEDH, s'appliquent aux instances civiles et pénales [81](#page=81).
##### 5.1.2.1 Droit à ce que sa cause soit entendue
Toute personne doit pouvoir accéder au tribunal, ce qui inclut un système d'assistance judiciaire pour les personnes démunies [81](#page=81).
##### 5.1.2.2 Droit à ce que sa cause soit entendue équitablement
Cela englobe le principe du contradictoire, l'égalité des armes, et la nécessité d'une motivation circonstanciée de la décision [81](#page=81).
##### 5.1.2.3 Droit à ce que sa cause soit entendue publiquement
La publicité des audiences et des jugements est constitutionnellement garantie, sauf exceptions pour des motifs d'ordre public, de moralité, de sécurité nationale, d'intérêt des mineurs ou de protection de la vie privée [81](#page=81).
##### 5.1.2.4 Droit à ce que sa cause soit entendue dans un délai raisonnable
La CourEDH édicte des garanties pour prévenir l'arriéré judiciaire [81](#page=81).
##### 5.1.2.5 Droit à ce que sa cause soit entendue par un tribunal indépendant et impartial
L'indépendance et l'impartialité du juge sont assurées par divers principes, l'impartialité se manifestant par l'absence de préjugés et l'apparence de neutralité [81](#page=81).
#### 5.1.3 L'argumentation juridique
Le procès organise un débat contradictoire visant à convaincre le juge. L'argumentation varie selon la nature des questions à trancher.
##### 5.1.3.1 Les questions de fait
Elles visent à établir la réalité des faits auxquels le droit s'applique. Au pénal, il s'agit des faits constitutifs de l'infraction; au civil, des conditions de reconnaissance d'un droit subjectif [82](#page=82).
###### 5.1.3.1.1 La charge de la preuve
Elle détermine quelle partie doit prouver un fait et quelles seront les conséquences en cas d'échec.
* **Procès pénal**: La charge de la preuve incombe au ministère public, en application de la présomption d'innocence où le doute profite à l'accusé. L'accusation doit prouver tous les éléments constitutifs de l'infraction et réfuter les causes d'exonération invoquées par l'accusé [82](#page=82).
* **Procès civil**: Elle incombe généralement à la partie demanderesse. Si le défendeur invoque un moyen d'exception, il doit en rapporter la preuve. Les parties doivent collaborer loyalement [82](#page=82).
###### 5.1.3.1.2 Les présomptions
Elles renversent la charge de la preuve ou considèrent un fait comme établi.
* **Présomptions simples (iuris tantum)**: Elles sont susceptibles de preuve contraire et transfèrent la charge de la preuve à la partie adverse [82](#page=82).
* **Présomptions irréfragables**: Elles ne peuvent être renversées et constituent un fait établi par la loi [83](#page=83).
###### 5.1.3.1.3 Les modes de preuve
La preuve peut être libre ou réglementée.
* **Matière pénale**: La preuve est libre, sauf dérogations légales, et doit être régulièrement obtenue [83](#page=83).
* **Matière civile**: Il faut distinguer les faits juridiques (preuves libres) des actes juridiques (preuves réglementées). Les actes juridiques dont la valeur est égale ou supérieure à 3500 euros doivent être établis par écrit signé, sauf exceptions. D'autres modes de preuve incluent les témoignages, aveux, serments, présomptions et commencements de preuve par écrit [83](#page=83).
##### 5.1.3.2 Les questions de droit
Il s'agit des contestations portant sur la règle à appliquer ou son interprétation.
###### 5.1.3.2.1 La qualification des faits
Elle consiste à attribuer un statut juridique aux faits. Au pénal, il incombe au juge et à la juridiction d'instruction de qualifier l'infraction [83](#page=83).
###### 5.1.3.2.2 L'interprétation de la règle
Elle vise à déterminer le sens de la règle juridique en rapport avec le cas à trancher. Plusieurs méthodes existent :
* **Interprétation littérale**: Examen de la formule légale isolément [84](#page=84).
* **Interprétation historique**: Analyse de la volonté du législateur via les travaux préparatoires [84](#page=84).
* **Interprétation systématique**: Considération de la cohérence de l'ordre juridique [84](#page=84).
* **Interprétation sociologique**: Adaptation au cas d'application pour une solution juste et optimale [84](#page=84).
### 5.2 Les acteurs du procès
Le procès implique plusieurs acteurs aux rôles distincts.
#### 5.2.1 Les juges
Ils arbitrent le débat contradictoire et tranchent le conflit. Ils sont appelés conseillers dans les cours et juges dans les tribunaux [84](#page=84).
##### 5.2.1.1 L'indépendance
Garantie par la Constitution, l'indépendance des juges est assurée par leur nomination à vie, leur inamovibilité, la fixation de leur statut pécuniaire par la loi, et des règles d'incompatibilité. Le Conseil supérieur de la Justice, créé en 1998, joue un rôle clé dans la nomination et la formation des magistrats [84](#page=84).
##### 5.2.1.2 L'impartialité
Le juge doit être dépourvu de préjugés envers les parties et éviter toute situation de conflit d'intérêts. L'apparence d'impartialité est également requise selon la CourEDH [85](#page=85).
#### 5.2.2 Les officiers du ministère public
Ils forment le parquet, un corps hiérarchisé composé de procureurs, avocats généraux et auditeurs. Ils sont magistrats debout [85](#page=85).
##### 5.2.2.1 Organisation et fonctions
Le parquet fédéral est compétent pour des matières graves comme le terrorisme ou la criminalité organisée. Leurs fonctions incluent la recherche des infractions, la direction de l'enquête pénale, la poursuite des suspects, la réquisition de l'application de la loi pénale et la supervision de l'exécution des condamnations. Le parquet général de la Cour de cassation agit en tant qu'amicus curiae [85](#page=85).
##### 5.2.2.2 Statut
Les officiers du ministère public ne bénéficient pas de l'inamovibilité ni de l'irrévocabilité. Ils sont soumis à une hiérarchie stricte, placée sous l'autorité du ministre de la Justice, mais jouissent d'une liberté de parole lors des audiences. L'unité et l'indivisibilité sont des principes clés, le premier assurant une politique criminelle cohérente et le second stipulant que les membres agissent au nom du parquet [85](#page=85) [86](#page=86).
#### 5.2.3 Les avocats
Ils sont les intermédiaires entre les justiciables et les institutions judiciaires, assurant la représentation et la défense de leurs clients [86](#page=86).
##### 5.2.3.1 Fonctions
En amont du procès, ils informent les justiciables de leurs droits. En justice, ils ont le monopole de la plaidoirie et représentent les justiciables, avec quelques exceptions devant certaines juridictions [86](#page=86) [87](#page=87).
##### 5.2.3.2 Organisation
Ils sont regroupés au sein d'un barreau, un ordre professionnel encadré par un Conseil de l'Ordre et présidé par un bâtonnier. Des règles déontologiques strictes régissent leur profession. Le bureau d'aide juridique assure une assistance aux justiciables modestes ("pro deo"). L'Ordre des avocats à la Cour de cassation (bureau de cassation) est indispensable pour introduire un pourvoi [87](#page=87).
##### 5.2.3.3 Accès à la profession
Il requiert un master en droit, un casier judiciaire vierge, un stage de trois ans et l'obtention du CAPA [87](#page=87).
#### 5.2.4 Les greffiers
Ils sont les secrétaires des juridictions, tenant les dossiers de procédure, gérant le rôle général, et délivrant les expéditions des décisions de justice [87](#page=87).
### 5.3 Les cours et tribunaux belges
La Belgique dispose d'un système judiciaire organisé par matière, territoire et degré de juridiction.
#### 5.3.1 Les juridictions civiles
Elles sont réparties en fonction de la valeur du litige, de la qualité des parties ou de l'objet du litige.
* **Juge de paix**: Compétent pour les litiges civils dont la valeur est inférieure à 5000 euros, et pour des matières spécifiques comme les baux [88](#page=88).
* **Tribunal de l'entreprise**: Traite les litiges entre entreprises et peut connaître des demandes dirigées contre une entreprise [88](#page=88).
* **Tribunal du travail**: Compétent pour les conflits du travail et la sécurité sociale [89](#page=89).
* **Tribunal de la famille et de la jeunesse**: Gère les litiges familiaux et la protection des mineurs [89](#page=89).
* **Tribunal civil**: Traite les litiges civils dont la valeur excède 5000 euros, n'entrant pas dans la compétence des autres tribunaux [89](#page=89).
Au niveau des recours, on trouve le tribunal civil (en appel), la cour d'appel, la cour du travail et la Cour de cassation [89](#page=89).
#### 5.3.2 Les juridictions pénales
Leur compétence est déterminée par la nature de l'infraction (contraventions, délits, crimes), la qualité de la personne poursuivie (mineurs) et le niveau de recours.
* **Tribunal de police**: Compétent pour les infractions les moins graves, notamment en matière de sécurité routière [91](#page=91).
* **Tribunal correctionnel**: Traite les infractions de gravité moyenne, comme les vols [91](#page=91).
* **Cour d'assises**: Compétente pour les infractions les plus graves (assassinats), les délits de presse et les délits politiques. Elle est composée d'un jury de 12 citoyens [91](#page=91).
Les voies de recours incluent le tribunal correctionnel (en appel), la cour d'appel et la Cour de cassation. Le tribunal de l'application des peines est compétent pour déterminer les modalités d'exécution des peines privatives de liberté [91](#page=91) [92](#page=92).
### 5.4 Le procès civil
Le procès civil oppose un ou plusieurs demandeurs à un ou plusieurs défenseurs. Il est régi par le principe dispositif, où les parties peuvent déroger aux règles du Code judiciaire non impératives [93](#page=93).
#### 5.4.1 La citation en justice
La convocation du défendeur se fait par exploit d'huissier, un acte authentique contenant l'identification des parties, du juge saisi, la date et l'heure de l'audience, et le libellé de la demande. La signification assure que le défendeur est informé de la procédure [93](#page=93) [94](#page=94).
#### 5.4.2 La mise au rôle
La citation est déposée au greffe, la cause est inscrite sur le rôle général, et un dossier de procédure est ouvert [94](#page=94).
#### 5.4.3 Autres modes d'instruction
Des alternatives à l'huissier existent, comme la requête signée par l'avocat ou la comparution volontaire des parties [94](#page=94).
#### 5.4.4 L'audience d'introduction
Les parties comparaissent devant le juge, et selon la situation, un jugement par défaut peut être prononcé, des débats succincts peuvent avoir lieu, un calendrier est fixé, ou des mesures d'instruction ordonnées [94](#page=94).
#### 5.4.5 La mise en état de la cause
Les parties doivent mettre leurs causes en état, notamment par la communication des pièces et l'échange des conclusions. Les conclusions contiennent les prétentions et les moyens à l'appui. Des demandes incidentes, comme la demande nouvelle ou reconventionnelle, peuvent être introduites [95](#page=95).
#### 5.4.6 Les plaidoiries
Les parties sont entendues par le juge, qui peut poser des questions [95](#page=95).
#### 5.4.7 La clôture des débats et le jugement
Après les plaidoiries, le juge clôture les débats et prend la cause en délibéré. Le jugement est la décision du juge, pouvant être interlocutoire ou définitif. Il doit être motivé et respecter le principe dispositif. La partie perdante est condamnée aux frais et dépens [96](#page=96).
#### 5.4.8 Les voies de recours
* **L'appel**: Voie de recours ordinaire permettant une nouvelleisine de l'affaire par une juridiction supérieure [97](#page=97).
* **Le pourvoi en cassation**: Voie de recours extraordinaire vérifiant la légalité de la décision, sans réexamen des faits [97](#page=97).
* **L'opposition**: Voie de recours spécifique aux jugements rendus par défaut [97](#page=97).
#### 5.4.9 L'exécution des jugements
Les décisions de justice doivent être exécutées volontairement ou par voie forcée [97](#page=97).
### 5.5 Les modes alternatifs de règlement des conflits civils
Les parties peuvent opter pour des modes alternatifs afin d'éviter la procédure civile.
#### 5.5.1 La médiation
Processus volontaire et confidentiel où un tiers, le médiateur, aide les parties à trouver une solution. Elle peut être civile, commerciale, sociale ou familiale. La médiation judiciaire suspend l'instance jusqu'à l'issue de la médiation [98](#page=98).
#### 5.5.2 L'arbitrage
Les parties soumettent leur litige à un ou plusieurs arbitres dont la décision (sentence arbitrale) a autorité de chose jugée. Il est rapide et confidentiel, mais coûteux [98](#page=98).
### 5.6 Le procès pénal
Le procès pénal oppose un particulier à la collectivité, représentée par le ministère public. Il est caractérisé par une asymétrie qui régit fortement les règles de la preuve [99](#page=99).
#### 5.6.1 Principes fondamentaux propres à la procédure pénale
Outre les garanties du procès équitable, il faut noter la présomption d'innocence, le droit au silence, et les droits de la défense renforcés [99](#page=99).
#### 5.6.2 La phase préliminaire
Elle vise à rechercher les infractions et leurs auteurs par la collecte de preuves et la constitution du dossier répressif [99](#page=99).
##### 5.6.2.1 L'information
Elle débute par un procès-verbal constatant les infractions, plaintes et déclarations de témoins. L'objet est de rassembler les éléments utiles à l'action publique. Des actes attentatoires aux libertés individuelles peuvent être posés en cas de flagrant délit ou sur mini-instruction [100](#page=100).
La fin de l'information peut résulter :
* **Classement sans suite**: Le procureur décide de ne pas engager de poursuites, sous certaines conditions et délais [100](#page=100).
* **Médiation pénale**: L'auteur présumé répare le dommage à la victime .
* **Transaction pénale**: Extinction de l'action publique contre paiement d'une somme d'argent .
* **Reconnaissance préalable de culpabilité**: Convention entre le procureur et le prévenu pour une peine inférieure .
* **Citation devant le tribunal**: Le procureur cite directement le suspect .
##### 5.6.2.2 L'instruction
Elle est ouverte par réquisitoire du procureur, décision du juge d'instruction, ou constitution de partie civile. Le juge d'instruction mène des investigations à charge et à décharge. Ses pouvoirs incluent les mandats d'amener, les auditions sous serment, l'inculpation, les perquisitions, et les mandats d'arrêt .
Le procureur du Roi conserve un rôle fondamental et l'inculpé a le droit de demander copie du dossier. Les juridictions d'instruction, comme la Chambre du Conseil et la Chambre des mises en accusation, contrôlent l'action du juge d'instruction .
##### 5.6.2.3 La place de la victime
La victime peut se constituer partie civile, introduire une action civile distincte, ou mettre l'action publique en mouvement. La déclaration de personne lésée offre des droits d'accès au dossier et d'assistance .
##### 5.6.2.4 Caractéristiques de la phase préliminaire
Elle est inquisitoire, unilatérale et secrète. Le caractère secret est tempéré par des exceptions, notamment l'accès au dossier pour les parties .
#### 5.6.3 La phase du jugement
Elle se déroule devant les juridictions de fond (tribunal correctionnel, de police, cour d'assises). L'instance est accusatoire, publique, contradictoire et orale .
##### 5.6.3.1 Introduction de l'instance et accès au dossier
Le prévenu est cité et a accès au dossier répressif .
##### 5.6.3.2 L'audience
La comparution en personne du prévenu est obligatoire. Le juge contribue activement à la recherche de la vérité .
##### 5.6.3.3 Le jugement
Il doit être motivé, porter sur la culpabilité et la peine, et être prononcé en audience publique. Il est revêtu du principe de la chose jugée et de la règle non bis in idem .
#### 5.6.4 Spécificités de la Cour d'assises
La délibération implique un jury et des magistrats, statuant sur la culpabilité puis sur la peine. Il n'y a pas d'appel possible, mais un pourvoi en cassation est recevable .
#### 5.6.5 Les voies de recours
* **L'opposition**: Recours contre les jugements rendus par défaut .
* **L'appel**: Possible pour les parties, sauf devant la Cour d'assises .
* **Le pourvoi en cassation**: Introduit par un avocat spécialisé, il suspend le jugement .
#### 5.6.6 L'exécution du jugement
Le ministère public applique les peines, notamment par l'émission d'un billet d'écrou ou d'une ordonnance de capture .
---
# La jurisprudence et son rôle
Ce chapitre examine comment les décisions de justice, dans leur dynamique et leur intégration, façonnent le droit, en mettant en lumière le rôle central de la Cour de cassation et le caractère évolutif des jurisprudences .
### 6.1 Les décisions de justice
La jurisprudence trouve sa source dans les arrêts et les jugements qui, bien que revêtus de l'autorité de la chose jugée pour l'affaire en cause, ne sont pas intrinsèquement obligatoires au-delà. Les juges sont tenus de trancher les litiges, même en l'absence de règles de droit parfaitement adaptées .
### 6.2 La dynamique jurisprudentielle
La force d'une décision de justice dépasse souvent le cadre de l'affaire spécifique, les juridictions s'inspirant fréquemment des décisions antérieures. Cette tendance s'explique par plusieurs facteurs .
#### 6.2.1 Les facteurs d'intégration
* **La règle de la justice et le principe d'égalité devant la loi:** Ils imposent un traitement similaire pour des situations identiques .
* **La sécurité juridique:** Les justiciables peuvent ainsi anticiper les décisions et les actes juridiques susceptibles d'avoir des conséquences .
* **La structure hiérarchisée des juridictions:** Les juges se réfèrent aux décisions des juridictions supérieures pour anticiper d'éventuels recours et les cassations prononcées par la Cour de cassation, garante de l'uniformité de l'interprétation jurisprudentielle .
* **Le souci de cohérence et de logique:** Les juges cherchent à fonder de nouvelles solutions sur des bases antérieures similaires .
* **L'économie et l'efficacité:** L'application de solutions déjà établies permet d'économiser du temps et des ressources .
#### 6.2.2 Les valeurs des précédents
Une décision acquiert le statut de jurisprudence lorsqu'elle sert de base à de nouveaux jugements. Bien que les jurisprudences n'aient pas de force obligatoire en soi, un revirement de jurisprudence se produit lorsqu'une décision adopte une position incompatible avec une décision antérieure, sans qu'une modification législative soit intervenue .
#### 6.2.3 Le rôle de la Cour de cassation
Lorsque des avis divergents émergent, créant une "jurisprudence divisée" et une potentielle absence de paix juridique, la Cour de cassation intervient pour rétablir la cohérence. Cependant, les jurisprudences émanant de la Cour de cassation ne sont pas formellement obligatoires, et les pourvois fondés sur ce motif ne sont pas systématiquement acceptés .
#### 6.2.4 Le rôle constructif des jurisprudences
La jurisprudence complète la loi et peut combler ses lacunes lorsque celle-ci présente des insuffisances dans certaines situations. Elle a même le pouvoir de faire naître de nouveaux concepts et principes juridiques .
> **Tip:** Comprendre la dynamique jurisprudentielle est essentiel car elle montre comment le droit évolue et s'adapte, même sans intervention du législateur. Le rôle de la Cour de cassation est particulièrement important pour assurer une interprétation uniforme .
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| État unitaire | Un État où les pouvoirs sont exercés par des institutions centrales uniques dont l'autorité s'applique à l'ensemble du territoire. |
| État fédéral | Un État où les pouvoirs sont répartis entre l'État fédéral et les entités fédérées, qui exercent chacun des compétences propres sans aucune hiérarchie. |
| Régime présidentiel | Type de république où le président est élu par le peuple et son gouvernement jouit de pouvoirs autonomes par rapport au Parlement. |
| Régime parlementaire | Type de république où le gouvernement doit jouir de la confiance d'une majorité du Parlement pour exercer ses compétences, le président ayant un rôle réduit. |
| Monarchie constitutionnelle | Une forme de monarchie où les pouvoirs du Roi sont attribués et limités par la Constitution, respectant les compétences des autres pouvoirs. |
| État de droit | Un régime politique où l'État, ou les pouvoirs publics, sont assujettis au même droit que les particuliers dans l'exercice de leurs fonctions, sans pouvoir agir au-delà de ce que le droit leur attribue. |
| Principe du caractère territorial du droit | Principe général selon lequel chaque norme juridique produite par un État s'applique sur son territoire, sauf exceptions prévues par des traités internationaux ou des liens de rattachement spécifiques. |
| Compétence personnelle passive | Compétence d'un État à juger des infractions commises à l'étranger lorsqu'il existe un lien de rattachement avec la victime. |
| Compétence personnelle active | Compétence d'un État à juger des infractions commises à l'étranger lorsqu'il existe un lien de rattachement avec l'auteur de l'infraction. |
| Compétence réelle | Compétence d'un État à juger certaines infractions commises à l'étranger qui constituent un crime ou un délit contre la sûreté de l'État. |
| Compétence universelle | Compétence d'un État à juger certaines infractions, indépendamment du lieu où elles ont été commises ou de la nationalité de l'auteur, souvent suite à la conclusion de traités internationaux. |
| Règles de conflit de loi | Règles qui déterminent quelle loi nationale appliquer lorsqu'un élément d'extranéité se présente dans une situation juridique, souvent régies par le droit international privé. |
| L'autonomie de la volonté | Principe permettant aux parties de choisir librement le droit applicable à leur situation, particulièrement en matière contractuelle internationale, sous réserve de la fraude à la loi. |
| Constitution | L'acte fondamental qui établit les bases du régime politique et de l'ordre juridique d'un État, organisant les pouvoirs publics et garantissant les droits des citoyens. |
| Pouvoir législatif | Le pouvoir de faire la loi, généralement détenu par une assemblée d'élus du peuple, qui contrôle également le pouvoir exécutif. |
| Pouvoir exécutif | Le pouvoir détenu par le chef d'État ou son gouvernement, chargé d'exécuter les lois, de conduire l'action politique et de gérer les services publics. |
| Pouvoir judiciaire | Le pouvoir détenu par des juges indépendants et impartiaux, chargé de trancher les litiges nés de l'application des règles juridiques. |
| Bicaméralisme strict | Système où le Sénat a des compétences législatives égales à celles de la Chambre des représentants, nécessitant l'accord des deux assemblées pour l'adoption d'un texte. |
| Bicaméralisme optionnel | Système où le Sénat dispose d'un droit d'évocation sur certains textes législatifs votés par la Chambre, lui permettant de débattre ou non du projet. |
| Lois spéciales | Lois adoptées dans des conditions particulières, souvent soumises au bicaméralisme strict, qui aménagent les relations entre les différentes communautés au sein de l'ordre juridique belge. |
| Sanction | Acte posé par le Roi, en tant que branche du pouvoir législatif, pour marquer son accord avec la volonté du Parlement fédéral. |
| Promulgation | Acte posé par le Roi, en tant que chef du pouvoir exécutif, pour attester qu'une loi a été régulièrement votée selon la procédure convenue, la rendant exécutoire. |
| Publication au Moniteur belge | Procédure par laquelle les lois sont rendues publiques, conditionnant leur entrée en vigueur et leur opposabilité aux citoyens. |
| Droit à la légitime défense | Droit d'un État de réagir à une intervention armée en cours, selon les conditions établies par la jurisprudence internationale, notamment l'article 51 de la Charte des Nations Unies. |
| Jus contra bellum | Droit relatif aux conditions dans lesquelles un État peut faire la guerre ou user de la force. |
| Jus in bello | Droit relatif à la manière dont un État doit agir une fois qu'il use de la force ou est engagé dans un conflit armé. |
| Droit international humanitaire (DIH) | Ensemble de règles qui, pour des raisons humanitaires, cherche à limiter les effets des conflits armés en protégeant les personnes qui ne participent pas ou ne participent plus aux hostilités et en restreignant les moyens et méthodes de guerre. |
| Principe de distinction | Principe du DIH qui oblige à distinguer les civils des combattants et les biens civils des biens militaires, et à ne viser que les objectifs militaires. |
| Principe de proportionnalité | Principe du DIH qui exige d'évaluer, avant chaque attaque, si les dommages collatéraux causés aux civils et aux biens civils ne sont pas disproportionnés par rapport à l'avantage militaire concret et direct attendu. |
| Principe de précaution | Principe du DIH imposant de prendre toutes les précautions possibles pour épargner les civils et les biens civils lors d'un conflit armé. |
| Cour pénale internationale (CPI) | Juridiction permanente chargée de poursuivre les auteurs de crimes de guerre, de crimes contre l'humanité, de génocide et du crime d'agression. |
| Cour internationale de justice (CIJ) | Principal organe judiciaire des Nations Unies, chargé de régler les différends juridiques entre les États conformément au droit international. |
| Démocratie directe | Régime politique où les citoyens exercent directement les fonctions du gouvernement, sans intermédiaires. |
| Démocratie représentative | Régime politique où les citoyens élisent des représentants pour exercer le pouvoir en leur nom. |
| Principe de publicité | Principe qui conditionne la validité ou la force obligatoire des actes des gouvernants à leur publication, assurant ainsi l'accès du public à l'information. |
| Referendum | Procédé de démocratie directe par lequel les citoyens sont appelés à voter directement sur une loi, un traité ou une décision politique. |
| Initiative populaire | Acte par lequel des citoyens interviennent pour proposer une loi ou une révision constitutionnelle, qui peut ensuite être soumise à une procédure parlementaire classique ou à des consultations populaires. |
| Jury populaire | Institution garantissant la participation des citoyens à l'exercice de la justice dans les affaires pénales les plus graves ou sensibles. |
| Obligation de ne pas faire | Obligation qui incombe aux États de s'abstenir d'agir d'une manière qui interférerait injustement avec les droits humains garantis. |
| Obligation de faire (obligations positives) | Obligation qui incombe aux États de prendre des mesures particulières afin d'assurer le respect des droits humains. |
| Effet horizontal des droits de l'homme | Fait que les droits de l'homme soient opposables dans les relations entre particuliers, conférant à l'État l'obligation d'agir pour protéger ces droits. |
| Obligation de stand still | Obligation qui interdit à un État de revenir en arrière par rapport aux dispositions sociales garanties dans son droit interne lors de son adhésion à des conventions internationales. |
| Aménagements raisonnables | Mesures prises pour garantir le respect du principe de l'égalité de traitement à l'égard des personnes en situation de handicap, sauf si elles imposent une charge disproportionnée à l'employeur. |
| Discrimination directe | Situation où une personne est traitée de manière moins favorable qu'une autre dans une situation comparable, sur la base d'un motif de discrimination interdit. |
| Discrimination indirecte | Situation où une pratique, un critère ou une mesure apparemment neutre a des effets discriminatoires en désavantageant un groupe de personnes particulier. |
| Procès civil | Procédure judiciaire opposant des parties privées pour trancher un litige de nature civile, régie par le principe dispositif où les parties déterminent l'objet du litige. |
| Citation à comparaitre | Acte par lequel le demandeur convoque le défendeur devant le juge compétent pour introduire l'instance. |
| Principe du contradictoire | Principe essentiel de la procédure qui implique que tous les éléments du litige soient soumis à la discussion entre les parties, assurant l'égalité des armes. |
| Audience d'introduction | Audience initiale où le juge passe en revue les causes inscrites au rôle et détermine l'état d'avancement de chaque affaire. |
| Jugement par défaut | Jugement rendu lorsque le défendeur ne comparait pas à l'audience ou ne répond pas à la citation, le demandeur pouvant voir sa demande accueillie sauf si elle est contraire à l'ordre public. |
| Mise en état de la cause | Phase de la procédure où les parties communiquent leurs pièces et échangent leurs conclusions pour préparer l'affaire à être jugée. |
| Conclusions | Actes de procédure contenant les prétentions d'une partie et les moyens à leur appui. |
| Demande reconventionnelle | Demande formulée par le défendeur contre le demandeur, ne devant pas nécessairement être liée à la demande principale. |
| Plaidoirie | Intervention orale des parties ou de leurs avocats devant le juge pour exposer leurs arguments et convaincre de la validité de leur prétention. |
| Mise en délibéré | Phase non publique où le juge décide de la solution à donner à l'affaire après la clôture des débats. |
| Jugement | Décision prise par le juge dans le cadre d'un litige, pouvant être interlocutoire ou définitif. |
| Frais et dépens | Coûts liés à une procédure judiciaire, incluant les honoraires d'avocat, qui sont généralement mis à la charge de la partie perdante. |
| Voies de recours | Moyens légaux permettant de remettre en cause une décision de justice dans des délais prescrits (appel, pourvoi en cassation, opposition). |
| Pourvoi en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Opposition | Voie de recours spécifique aux jugements rendus par défaut, permettant de ramener l'affaire devant le même juge. |
| Exécution forcée | Exécution d'une décision de justice par la contrainte, par exemple par voie de saisie, lorsque la partie condamnée ne s'exécute pas volontairement. |
| Médiation | Processus volontaire et confidentiel de résolution des conflits par l'intermédiaire d'un tiers indépendant et impartial, le médiateur. |
| Arbitrage | Mode alternatif de règlement des conflits où les parties soumettent leur litige à un ou plusieurs arbitres dont elles s'engagent à respecter la décision (sentence arbitrale). |
| Procès pénal | Procédure judiciaire opposant un particulier à la collectivité, représentée par le ministère public, pour établir la culpabilité et prononcer une peine en cas d'infraction. |
| Présomption d’innocence | Principe fondamental selon lequel toute personne accusée d'une infraction est présumée innocente jusqu'à ce que sa culpabilité soit légalement établie. |
| Droit au silence | Droit de la personne suspectée ou accusée de ne pas répondre aux questions et de ne pas contribuer à sa propre incrimination. |
| Droits de la défense renforcés | Ensemble des garanties accordées à la personne suspectée ou accusée d'une infraction pour assurer une défense équitable, incluant le droit à l'information, à la préparation de sa défense et à l'assistance d'un avocat. |
| Information (phase préliminaire pénale) | Recherche des infractions, des auteurs et des preuves par le ministère public et la police judiciaire. |
| Instruction (phase préliminaire pénale) | Phase d'enquête plus approfondie menée par un juge d'instruction pour rassembler les éléments de preuve nécessaires à la décision de renvoi devant une juridiction de fond. |
| Classement sans suite | Décision du procureur du Roi de ne pas engager de poursuites pénales pour un dossier, pour des raisons d'opportunité. |
| Médiation pénale | Procédure par laquelle l'auteur présumé d'une infraction répare le dommage causé à la victime en échange de l'extinction de l'action publique. |
| Transaction pénale | Accord par lequel le procureur du Roi propose l'extinction de l'action publique contre le paiement d'une somme d'argent, sous certaines conditions. |
| Reconnaissance préalable de culpabilité | Procédure où le suspect reconnaît sa culpabilité moyennant une peine inférieure à celle normalement requise, après convention avec le ministère public et homologation par le tribunal. |
| Juge d’instruction | Magistrat chargé de mener les investigations nécessaires au bon déroulement de l'enquête pénale, en instruisant à charge et à décharge. |
| Chambre du conseil | Juridiction de jugement qui examine la régularité de la détention préventive et statue sur le renvoi de l'affaire devant une juridiction de fond. |
| Chambre des mises en accusation | Juridiction d'instruction du second degré qui connaît des appels des ordonnances de la Chambre du conseil et renvoie les prévenus devant la Cour d'assises. |
| Partie civile | Victime d'une infraction qui se constitue partie civile dans la procédure pénale pour obtenir réparation de son préjudice. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les juridictions, qui interprètent et appliquent le droit, et qui peuvent servir de référence pour des affaires similaires. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui statue sur la légalité des décisions des juridictions inférieures, sans réexaminer les faits. |
| Arrêt | Décision rendue par une cour (juridiction du second degré ou suprême). |
| Jugement | Décision rendue par un tribunal (juridiction de premier degré). |
| Revirement de jurisprudence | Changement de position d'une cour ou d'un tribunal par rapport à sa jurisprudence antérieure, sans modification de la loi. |
| Primauté du droit international | Principe selon lequel les normes du droit international priment sur les normes du droit interne, sous réserve de certaines conditions comme l'effet direct. |
| Primauté du droit européen | Principe selon lequel les normes du droit de l'Union européenne priment sur le droit national des États membres. |
| Ordre public | Ensemble des règles et des principes fondamentaux qui régissent une société et dont la violation est considérée comme inacceptable. |
| Séparation des pouvoirs | Principe selon lequel les pouvoirs législatif, exécutif et judiciaire doivent être exercés par des organes distincts et indépendants, afin d'éviter la concentration du pouvoir et de garantir les libertés. |
| Hiérarchie des normes | Organisation des règles de droit selon leur rang, de la plus élevée (Constitution) à la plus basse (règlements), assurant la primauté des normes supérieures sur les normes inférieures. |
| Principe d’égalité et de non-discrimination | Principe fondamental garantissant que tous les citoyens soient traités de la même manière par la loi, sans discrimination fondée sur des motifs interdits (race, sexe, religion, etc.). |
| Pacte international sur les droits civils et politiques | Accord international de 1966 qui énonce les droits civils et politiques, tels que le droit à la vie, la liberté d'expression, la liberté de réunion et le droit à un procès équitable. |
| Pacte international sur les droits économiques, sociaux et culturels | Accord international de 1966 qui énonce les droits économiques, sociaux et culturels, tels que le droit au travail, le droit à la santé et le droit à l'éducation. |
| Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) | Traité international de 1950 qui garantit les droits de l'homme et les libertés fondamentales en Europe, protégé par la Cour européenne des droits de l'homme. |
| Charte des droits fondamentaux de l'UE | Charte adoptée en 2000 qui regroupe les droits fondamentaux reconnus au niveau de l'Union européenne, ayant une valeur contraignante depuis le Traité de Lisbonne. |
| Conseil de l’Europe | Organisation internationale créée en 1949 pour promouvoir la démocratie, les droits de l'homme et l'État de droit en Europe. |
| Organisation des Nations Unies (ONU) | Organisation internationale fondée en 1945 pour maintenir la paix et la sécurité internationales, promouvoir la coopération et le développement. |
| Droit international public | Ensemble des règles qui régissent les relations entre les États et autres sujets du droit international. |
| Traité | Accord international écrit et régi par le droit international, conclu entre États ou entre États et organisations internationales. |
| Résolution du Conseil de sécurité de l’ONU | Décision du Conseil de sécurité des Nations Unies, adoptée dans le cadre de sa mission de maintien de la paix et de la sécurité internationales, qui peut être contraignante pour les États membres. |
| Assemblée générale de l’ONU | Organe délibératif de l’ONU où chaque État membre est représenté et dispose d’une voix. |
| Conseil de sécurité de l’ONU | Organe de décision de l’ONU responsable du maintien de la paix et de la sécurité internationales, composé de 15 membres dont 5 permanents dotés du droit de veto. |
| Cour internationale de justice (CIJ) | Principal organe judiciaire des Nations Unies, chargé de régler les différends juridiques entre les États conformément au droit international. |
| Cour pénale internationale (CPI) | Juridiction permanente chargée de poursuivre les auteurs de crimes de guerre, de crimes contre l’humanité, de génocide et du crime d’agression. |
| Tribunal de l'application des peines | Juridiction chargée de déterminer les modalités d'exécution des peines privatives de liberté, telles que le bracelet électronique ou la libération conditionnelle. |
| Droit à un environnement sain | Droit reconnu dans certaines constitutions et conventions internationales, qui implique l'obligation pour les États de prendre des mesures pour protéger l'environnement et prévenir la pollution. |
| Usage de la force par la police | Recours à la force par les agents de police, qui doit être légitime, nécessaire, raisonnable et proportionné à l'objectif poursuivi, conformément à la loi. |
| Égalité formelle | Principe selon lequel tous les citoyens sont égaux devant la loi, sans distinction de statut ou de privilège. |
| Égalité matérielle | Principe visant à réduire les inégalités sociales et économiques, en assurant un traitement plus favorable aux personnes désavantagées pour garantir une égalité de chances. |
| État social | État qui intervient activement dans la vie économique, sociale et du travail pour garantir un niveau de vie décent à ses citoyens et réduire les inégalités. |
| Droits économiques, sociaux et culturels | Droits qui visent à assurer un niveau de vie digne et adéquat aux individus, tels que le droit au travail, le droit à la santé, le droit à l'éducation. |
| Obligation de stand still | Obligation pour un État de ne pas revenir en arrière par rapport aux droits sociaux garantis dans son droit interne lors de son adhésion à des conventions internationales. |
| Discrimination directe | Traitement moins favorable d'une personne par rapport à une autre dans une situation comparable, sur la base d'un motif interdit. |
| Discrimination indirecte | Application de règles ou de pratiques apparemment neutres qui ont un effet discriminatoire sur un groupe particulier de personnes, si elles ne sont pas justifiées par un objectif légitime et des moyens appropriés et nécessaires. |
| Harcèlement | Comportement indésirable lié à un motif de discrimination interdit, qui a pour objet ou pour effet de porter atteinte à la dignité d'une personne et de créer un environnement intimidant, hostile, dégradant, humiliant ou offensant. |
| Aménagement raisonnable | Mesures appropriées, en fonction des besoins dans une situation concrète, pour permettre à une personne handicapée d'accéder à un emploi, de l'exercer ou d'y progresser, sauf si ces mesures imposent une charge disproportionnée. |
| Procès | Cadre dans lequel un litige est soumis au débat contradictoire pour permettre au juge de le trancher. |
| Débat contradictoire | Discussion entre les parties d'un litige, où chacune peut présenter ses arguments et réfuter ceux de l'adversaire, garantissant ainsi l'égalité des armes. |
| Procédure civile | Ensemble des règles qui régissent le déroulement d'un procès civil. |
| Procédure pénale | Ensemble des règles qui régissent le déroulement d'un procès pénal. |
| Égalité des armes | Principe selon lequel toutes les parties à un procès doivent disposer des mêmes moyens et possibilités de participer au débat et de présenter leur cause. |
| Coût de la procédure | Ensemble des dépenses engagées lors d'une procédure judiciaire, incluant les frais d'huissier, d'avocat et les taxes judiciaires. |
| Procès équitable | Droit de toute personne à ce que sa cause soit entendue équitablement, publiquement et dans un délai raisonnable par un tribunal indépendant et impartial. |
| Tribunal | Juridiction de première instance chargée de juger les litiges civils et pénaux. |
| Cour | Juridiction de second degré ou suprême, chargée de connaître des appels ou des pourvois en cassation. |
| Magistrat | Personne exerçant des fonctions judiciaires (juge, procureur). |
| Magistrat du siège | Magistrat qui siège dans une juridiction de jugement (juge). |
| Magistrat du parquet (ou ministère public) | Magistrat chargé de représenter la société et de veiller à l'application de la loi pénale. |
| Avocat | Professionnel du droit chargé de représenter et de défendre les clients en justice. |
| Greffier | Secrétaire d'une juridiction, chargé de tenir le dossier de procédure, de rédiger les actes et de délivrer les expéditions des décisions de justice. |
| Cour d'assises | Juridiction composée de magistrats professionnels et d'un jury populaire, chargée de juger les crimes les plus graves. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures. |
| Compétence territoriale | Règles qui déterminent le tribunal ou la cour territorialement compétent pour connaître d'un litige. |
| Juridictions civiles | Tribunaux et cours chargés de juger les litiges de nature civile (contrats, famille, propriété, etc.). |
| Juridictions pénales | Tribunaux et cours chargés de juger les infractions et de prononcer les peines. |
| Tribunal de police | Juridiction de première instance qui connaît des infractions les moins graves (contraventions). |
| Tribunal correctionnel | Juridiction de première instance qui connaît des infractions de gravité moyenne (délits). |
| Tribunal de l'entreprise | Juridiction qui connaît des litiges entre entreprises et des litiges relatifs à la matière commerciale. |
| Tribunal du travail | Juridiction qui connaît des conflits du travail et relatifs à la sécurité sociale. |
| Tribunal de la famille et de la jeunesse | Juridiction compétente pour les litiges familiaux et les affaires concernant la protection des mineurs. |
| Cour d'appel | Juridiction de second degré qui connaît des appels interjetés contre les décisions des tribunaux civils et correctionnels. |
| Cour du travail | Juridiction de second degré qui connaît des appels interjetés contre les décisions des tribunaux du travail. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui statue sur la légalité des décisions rendues en dernier ressort par les cours et tribunaux, sans réexaminer les faits. |
| Saisie | Mesure d'exécution forcée par laquelle les biens d'un débiteur sont saisis pour garantir le paiement de sa dette. |
| Opposition | Voie de recours spécifique aux jugements rendus par défaut. |
| Appel | Voie de recours ordinaire permettant de soumettre une affaire à l'examen d'une juridiction de second degré. |
| Pourvoi en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Effet suspensif | Effet d'une voie de recours qui suspend l'exécution de la décision attaquée. |
| Mots alternatifs de règlement des conflits civils | Modes de résolution des litiges en dehors des tribunaux, tels que la médiation et l'arbitrage. |
| Médiation | Processus volontaire et confidentiel de résolution des conflits par l'intermédiaire d'un tiers indépendant et impartial, le médiateur. |
| Arbitrage | Mode de règlement des litiges où les parties soumettent leur affaire à des arbitres privés dont la décision est contraignante. |
| Sentence arbitrale | Décision rendue par un arbitre ou un tribunal arbitral. |
| Procédure d’exequatur | Procédure permettant de rendre exécutoire une sentence arbitrale ou une décision étrangère. |
| Président de la République | Chef de l'État dans un régime présidentiel. |
| Premier ministre | Chef du gouvernement dans un régime parlementaire. |
| Avocat général | Magistrat du ministère public qui intervient auprès de la Cour de cassation pour donner un avis sur l'issue des litiges. |
| Amicus curiae | Personne ou organisme qui intervient volontairement dans une procédure judiciaire pour fournir des informations ou des éclaircissements au juge sur une question de droit. |
| Union économique et monétaire (UEM) | Processus d'intégration économique et monétaire entre les États membres de l'Union européenne, aboutissant à l'adoption de l'euro comme monnaie unique. |
| Traité de Maastricht | Traité signé en 1992 qui a révisé le fonctionnement des Communautés européennes et créé l'Union européenne, instituant notamment le système des trois piliers. |
| Traité de Lisbonne | Traité signé en 2007 qui a réformé les institutions de l'Union européenne et renforcé ses compétences, notamment en matière de politique étrangère et de sécurité commune, et en matière de droits fondamentaux. |
| Cour de justice de l'Union européenne (CJUE) | Institution de l'Union européenne chargée d'assurer le respect du droit européen dans l'interprétation et l'application des traités. |
| Effet direct | Capacité d'une norme juridique européenne à produire des droits et obligations directement opposables aux particuliers dans les ordres juridiques nationaux des États membres. |
| Primauté du droit primaire | Principe selon lequel les traités européens (droit primaire) priment sur le droit dérivé (règlements, directives, décisions). |
| Droit dérivé | Ensemble des actes juridiques adoptés par les institutions de l'Union européenne en application des traités (règlements, directives, décisions). |
| Règlements européens | Actes juridiques européens qui ont une portée générale, sont obligatoires dans tous leurs éléments et sont directement applicables dans tous les États membres. |
| Directives européennes | Actes juridiques européens qui lient tout État membre quant au résultat à atteindre, tout en laissant aux institutions nationales la compétence quant à la forme et aux moyens. |
| Trilogues | Réunions informelles entre représentants du Conseil de l'UE, du Parlement européen et de la Commission européenne, visant à trouver des compromis sur des projets de législation. |
| Cour EDH | Cour européenne des droits de l'homme, chargée de contrôler le respect de la Convention européenne des droits de l'homme par les États membres. |
| Opinion dissidente | Opinion exprimée par un juge d'une cour ou d'un tribunal qui n'est pas en accord avec la décision majoritaire. |
| Opinion concordante | Opinion exprimée par un juge d'une cour ou d'un tribunal qui est en accord avec la décision majoritaire, mais dont l'argumentation diffère. |
| Satisfaction équitable | Indemnisation versée à une victime en cas de violation d'un droit humain, afin de réparer le préjudice subi. |
| Droit international public | Ensemble des règles qui régissent les relations entre les États et autres sujets du droit international. |
| Convention de Vienne sur le droit des traités | Traité international de 1969 qui codifie le droit des traités entre États. |
| Traités-lois | Traités multilatéraux qui établissent des règles communes que les États s'engagent à respecter entre eux ou à intégrer dans leur ordre interne. |
| Traités-institutions | Traités multilatéraux par lesquels les États créent et adhèrent à une nouvelle organisation internationale. |
| Actes des organisations internationales | Normes juridiques adoptées par les organisations internationales, telles que les règlements européens ou les résolutions du Conseil de sécurité de l'ONU. |
| Tribunal pénal pour l'ex-Yougoslavie | Tribunal spécial créé par le Conseil de sécurité de l'ONU pour juger les responsables des crimes commis lors des guerres en ex-Yougoslavie. |
| Tribunal pénal international pour le Rwanda | Tribunal spécial créé par le Conseil de sécurité de l'ONU pour juger les responsables du génocide commis au Rwanda en 1994. |
| Cour pénale internationale (CPI) | Juridiction permanente chargée de poursuivre les auteurs de crimes de guerre, de crimes contre l'humanité, de génocide et du crime d'agression. |
| Statut de Rome | Traité fondateur de la Cour pénale internationale, entré en vigueur en 2002. |
| Crimes de guerre | Violations graves des lois et coutumes applicables dans les conflits armés internationaux. |
| Crimes contre l'humanité | Actes inhumains tels que meurtre, extermination, asservissement, déportation, commis dans le cadre d'une attaque généralisée ou systématique dirigée contre une population civile. |
| Génocide | Actes commis dans l'intention de détruire, en tout ou en partie, un groupe national, ethnique, racial ou religieux. |
| Crime d'agression | Utilisation de la force armée par un État contre la souveraineté territoriale ou l'indépendance politique d'un autre État. |
| Conseil de sécurité des Nations Unies | Organe de décision de l'ONU responsable du maintien de la paix et de la sécurité internationales. |
| Assemblée générale des Nations Unies | Organe délibératif de l'ONU où chaque État membre est représenté et dispose d'une voix. |
| Cour internationale de justice (CIJ) | Principal organe judiciaire des Nations Unies, chargé de régler les différends juridiques entre les États conformément au droit international. |
| Convention pour la prévention et la répression du crime de génocide | Convention internationale de 1948 qui définit et condamne le génocide. |
| Mesures conservatoires | Mesures provisoires ordonnées par une juridiction pour préserver les droits des parties en attendant le jugement au fond. |
| Occupation illicite | Occupation d'un territoire par la force, contraire au droit international. |
| Traité sur le fonctionnement de l'Union européenne (TFUE) | Traité qui établit les règles de fonctionnement de l'Union européenne et les compétences de ses institutions. |
| Traité sur l'Union européenne (TUE) | Traité qui établit les principes fondamentaux et la structure de l'Union européenne. |
| Charte des droits fondamentaux de l'UE | Charte adoptée en 2000 qui regroupe les droits fondamentaux reconnus au niveau de l'Union européenne, ayant une valeur contraignante depuis le Traité de Lisbonne. |
| Conseil des ministres de l'UE (ou Conseil de l'UE) | Organe décisionnel de l'UE composé d'un représentant de niveau ministériel par État membre, dont la composition varie selon l'ordre du jour. |
| Majorité qualifiée | Mode de décision dans le Conseil de l'UE, nécessitant l'accord d'au moins 55% des États membres représentant au moins 65% de la population de l'UE. |
| Commission européenne | Institution de l'UE composée du collège des commissaires, chargée de la mise en œuvre des politiques de l'UE et de la garde des traités. |
| Parlement européen | Institution de l'UE composée de représentants élus par les citoyens des États membres, participant au pouvoir législatif et exerçant un contrôle politique sur la Commission. |
| Conseil européen (ou Sommet européen) | Organe de l'UE réunissant les chefs d'État ou de gouvernement, qui fixe les objectifs majeurs de la construction européenne et tranche les questions essentielles. |
| Procédure législative ordinaire | Processus d'adoption des actes législatifs de l'UE, fondé sur une parité entre le Parlement européen et le Conseil des ministres. |
| Droit coutumier | Droit non écrit, résultant de pratiques constantes et répétées des États, considérées comme obligatoires. |
| Cour constitutionnelle | Juridiction chargée de contrôler la conformité des lois avec la Constitution et les règles de répartition des compétences. |
| Conseil d’État | Organe consultatif et juridictionnel chargé de rendre des avis sur les avant-projets de loi et de trancher les litiges administratifs. |
| Section de législation du Conseil d’État | Section du Conseil d’État chargée de rendre des avis sur les avant-projets de loi et autres normes réglementaires. |
| Section du contentieux administratif du Conseil d’État | Section du Conseil d’État chargée de trancher les litiges opposant les particuliers à l'administration. |
| Référé administratif | Procédure d'urgence devant le Conseil d’État permettant de suspendre l'exécution d'un acte administratif en cas de moyens sérieux et d'atteinte grave et difficilement réparable. |
| Actes administratifs | Actes posés par les autorités administratives dans l'exercice de leurs fonctions, tels que les règlements, les arrêtés ou les décisions individuelles. |
| Responsabilité extracontractuelle | Responsabilité civile découlant d'un fait illicite ayant causé un dommage à autrui. |
| Recours en manquement | Procédure engagée par la Commission européenne contre un État membre qui n'a pas respecté ses obligations en vertu du droit de l'UE. |
| Recours en annulation | Recours introduit devant la CJUE pour faire annuler un acte juridique de l'UE jugé illégal. |
| Recours en carence | Recours introduit devant la CJUE pour constater l'abstention fautive d'une institution de l'UE de prendre un acte qu'elle est tenue de prendre. |
| Recours en responsabilité | Recours introduit devant la CJUE pour obtenir réparation des dommages causés par les institutions de l'UE ou leurs agents. |
| Renvoi préjudiciel | Procédure par laquelle une juridiction nationale soumet une question préjudicielle à la CJUE concernant l'interprétation ou la validité du droit de l'UE. |
| Question préjudicielle en interprétation | Demande d'interprétation d'une disposition du droit de l'UE adressée à la CJUE par une juridiction nationale. |
| Question en appréciation de validité | Demande adressée à la CJUE par une juridiction nationale pour que soit vérifiée la conformité d'une disposition du droit dérivé de l'UE avec le droit primaire (traités). |
| Juridictions de fond | Juridictions chargées de trancher les litiges en examinant les faits et le droit applicable (tribunaux, cours d'appel). |
| Juridictions d'instruction | Juridictions chargées de mener l'instruction dans les affaires pénales (juge d'instruction, Chambre du conseil, Chambre des mises en accusation). |
| Cour d'assises | Juridiction composée de magistrats professionnels et d'un jury populaire, chargée de juger les crimes les plus graves. |
| Jury | Groupe de citoyens tirés au sort, chargés de décider de la culpabilité de l'accusé dans une affaire criminelle. |
| Magistrat | Personne exerçant des fonctions judiciaires (juge, procureur). |
| Conseil supérieur de la Justice | Organe indépendant chargé de la nomination, de la formation et de la surveillance des magistrats en Belgique. |
| Barreau | Ordre professionnel regroupant les avocats d'un arrondissement judiciaire. |
| Bâtonnier | Président du barreau, élu par les avocats de l'arrondissement. |
| Règles déontologiques | Règles relatives à l'éthique et à la procédure qui régissent l'exercice de la profession d'avocat. |
| Bureau d’aide juridique | Service mis en place dans chaque barreau pour assurer l'accès à la justice aux personnes qui disposent de faibles revenus. |
| Avocats pro deo | Avocats désignés d'office pour défendre les personnes qui ne disposent pas des moyens financiers nécessaires. |
| Huissier de justice | Officier ministériel chargé de signifier les actes de procédure, d'exécuter les décisions de justice et de rapporter des éléments de preuve. |
| Greffe | Service administratif d'une juridiction, chargé de la tenue des dossiers et de la gestion des procédures. |
| Rôle général | Registre d'inscription des affaires pendantes devant une juridiction. |
| Dossier de procédure | Ensemble des actes et pièces relatifs à une affaire judiciaire. |
| Audience d’introduction | Audience initiale où le juge examine l'état d'avancement des affaires et fixe un calendrier si nécessaire. |
| Jugement par défaut | Jugement rendu lorsque le défendeur ne comparaît pas ou ne présente pas de défenses. |
| Mesures d’instruction | Mesures ordonnées par le juge pour rassembler des éléments de preuve (expertise, enquête, etc.). |
| Conclusions | Actes de procédure contenant les prétentions d'une partie et les moyens à leur appui. |
| Demande nouvelle | Demande étendue ou modifiée par rapport à la demande originaire, recevable si elle est basée sur un fait déjà invoqué dans l'acte introductif d'instance. |
| Demande reconventionnelle | Demande formulée par le défendeur contre le demandeur, indépendamment de la demande principale. |
| Plaidoirie | Intervention orale des parties ou de leurs avocats devant le juge pour présenter leurs arguments. |
| Clôture des débats | Acte par lequel le juge met fin à la phase orale de la procédure. |
| Mise en délibéré | Phase non publique où le juge prend sa décision. |
| Jugement | Décision rendue par un tribunal. |
| Arrêt | Décision rendue par une cour. |
| Autorité de la chose jugée | Force exécutoire et irrévocable d'une décision de justice devenue définitive. |
| Frais et dépens | Coûts liés à une procédure judiciaire. |
| Indemnité de procédure | Forfait couvrant les frais d'avocat de la partie gagnante. |
| Voies de recours | Moyens légaux permettant de contester une décision de justice. |
| Appel | Voie de recours ordinaire permettant de soumettre une affaire à l'examen d'une juridiction de second degré. |
| Pourvoi en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Opposition | Voie de recours spécifique aux jugements rendus par défaut. |
| Exécution du jugement | Mise en œuvre forcée d'une décision de justice lorsque le débiteur ne s'exécute pas volontairement. |
| Médiation | Processus volontaire et confidentiel de résolution des conflits par l'intermédiaire d'un tiers indépendant et impartial, le médiateur. |
| Médiation judiciaire | Médiation ordonnée par un juge dans le cadre d'une procédure judiciaire pendante. |
| Médiation familiale | Médiation portant sur les litiges survenant dans le cadre familial. |
| Médiation de dette | Médiation judiciaire visant à organiser un règlement collectif des dettes d'une personne incapable de les honorer. |
| Arbitrage | Mode alternatif de règlement des conflits où les parties soumettent leur litige à des arbitres privés dont la décision est contraignante. |
| Convention d’arbitrage (ou compromissoire) | Accord par lequel les parties s'engagent à soumettre un litige à l'arbitrage. |
| Sentence arbitrale | Décision rendue par un arbitre ou un tribunal arbitral. |
| Procès pénal | Procédure judiciaire opposant un particulier à la collectivité, représentée par le ministère public, pour établir la culpabilité et prononcer une peine en cas d'infraction. |
| Présomption d’innocence | Principe fondamental selon lequel toute personne accusée d'une infraction est présumée innocente jusqu'à ce que sa culpabilité soit légalement établie. |
| Droit au silence | Droit de la personne suspectée ou accusée de ne pas répondre aux questions et de ne pas contribuer à sa propre incrimination. |
| Droits de la défense renforcés | Ensemble des garanties accordées à la personne suspectée ou accusée d'une infraction pour assurer une défense équitable. |
| Information (phase préliminaire pénale) | Recherche des infractions, des auteurs et des preuves par le ministère public et la police judiciaire. |
| Instruction (phase préliminaire pénale) | Phase d'enquête plus approfondie menée par un juge d'instruction pour rassembler les éléments de preuve nécessaires à la décision de renvoi devant une juridiction de fond. |
| Procès-verbal | Document rédigé par la police ou d'autres officiers de justice, constatant des infractions, des plaintes ou des déclarations. |
| Flagrant délit | Situation où une infraction est découverte au moment même où elle se commet ou dans un temps très proche. |
| Mini-instruction | Procédure par laquelle le procureur du Roi demande à un juge d'instruction de réaliser certains actes d'enquête sans ouvrir formellement une instruction. |
| Classement sans suite | Décision du procureur du Roi de ne pas engager de poursuites pénales pour un dossier, pour des raisons d'opportunité. |
| Prescription de l’action publique | Extinction de l'action publique par l'écoulement d'un délai de temps fixé par la loi, proportionnel à la gravité de l'infraction. |
| Médiation pénale | Procédure par laquelle l'auteur présumé d'une infraction répare le dommage causé à la victime en échange de l'extinction de l'action publique. |
| Transaction pénale | Accord par lequel le procureur du Roi propose l'extinction de l'action publique contre le paiement d'une somme d'argent, sous certaines conditions. |
| Reconnaissance préalable de culpabilité | Procédure où le suspect reconnaît sa culpabilité moyennant une peine inférieure à celle normalement requise, après convention avec le ministère public et homologation par le tribunal. |
| Citation devant le tribunal | Acte par lequel le suspect est convoqué devant le tribunal pour répondre des faits qui lui sont reprochés. |
| Juge d’instruction | Magistrat chargé de mener les investigations nécessaires au bon déroulement de l'enquête pénale, en instruisant à charge et à décharge. |
| Ordonnance | Décision rendue par un juge d'instruction ou une autre juridiction d'instruction. |
| Mandat d’amener | Ordonnance enjoignant à la force publique d'amener une personne devant le juge ou le procureur. |
| Inculpation | Acte par lequel une personne est officiellement informée qu'elle est suspectée d'avoir commis une infraction. |
| Perquisition | Fouille d'un lieu effectuée par la police ou un juge d'instruction dans le cadre d'une enquête pénale. |
| Exploration corporelle | Examen médical du corps d'une personne, pouvant être ordonné par un juge d'instruction dans le cadre d'une enquête. |
| Mandat d’arrêt | Ordonnance du juge d'instruction privant une personne de sa liberté, dans l'attente de son jugement. |
| Chambre du conseil | Juridiction de jugement qui examine la régularité de la détention préventive et statue sur le renvoi de l'affaire devant une juridiction de fond. |
| Chambre des mises en accusation | Juridiction d'instruction du second degré qui connaît des appels des ordonnances de la Chambre du conseil et renvoie les prévenus devant la Cour d'assises. |
| Partie civile | Victime d'une infraction qui se constitue partie civile dans la procédure pénale pour obtenir réparation de son préjudice. |
| Action publique | Action intentée par le ministère public pour poursuivre un individu soupçonné d'avoir commis une infraction. |
| Phase préliminaire | Phase de recherche des infractions et des auteurs, avant le jugement au fond. |
| Phase du jugement | Phase du procès où les juridictions de fond statuent sur la culpabilité et la peine. |
| Prévenu | Personne poursuivie devant un tribunal correctionnel ou de police. |
| Accusé | Personne poursuivie devant la Cour d'assises. |
| Audience | Séance d'une juridiction où les parties présentent leurs arguments et où le juge rend sa décision. |
| Motivation du jugement | Explication des raisons de fait et de droit qui fondent la décision du juge. |
| Principe de la chose jugée | Principe selon lequel une décision de justice définitive ne peut plus être remise en cause. |
| Non bis in idem | Principe général de droit interdisant qu'une personne soit jugée ou punie deux fois pour les mêmes faits. |
| Opposition | Voie de recours spécifique aux jugements rendus par défaut. |
| Appel | Voie de recours ordinaire permettant de soumettre une affaire à l'examen d'une juridiction de second degré. |
| Pourvoi en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Billet d’écrou | Document délivré par le ministère public ordonnant la mise en détention d'une personne condamnée à une peine d'emprisonnement. |
| Ordonnance de capture | Ordre délivré par le ministère public permettant aux forces publiques de ramener de force une personne dans un établissement pénitentiaire. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les juridictions, qui interprètent et appliquent le droit. |
| Arrêts | Décisions rendues par une cour. |
| Jugements | Décisions rendues par un tribunal. |
| Autorité de la chose jugée | Force exécutoire et irrévocable d'une décision de justice devenue définitive. |
| Règle de la justice | Principe selon lequel les décisions de justice doivent être justes et équitables. |
| Principe d’égalité devant la loi | Principe selon lequel tous les citoyens sont égaux devant la loi, sans distinction de statut ou de privilège. |
| Sécurité juridique | Principe garantissant la prévisibilité et la stabilité des règles de droit, ainsi que la certitude que les litiges seront résolus dans un délai raisonnable. |
| Structure hiérarchisée des juridictions | Organisation des juridictions en différents degrés (première instance, appel, cassation), permettant aux parties de contester les décisions rendues en première instance. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures et à l'interprétation de la jurisprudence. |
| Jurisprudence divisée | Situation où les juridictions de même degré rendent des décisions divergentes sur une même question de droit, créant une insécurité juridique. |
| Renvoi en Cour d'Assises | Décision de la Cour de cassation de renvoyer une affaire devant une autre Cour d'assises après avoir cassé le jugement initial. |
| Recours en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Droit à un environnement sain | Droit reconnu dans certaines constitutions et conventions internationales, qui implique l'obligation pour les États de prendre des mesures pour protéger l'environnement et prévenir la pollution. |
| Contentieux climatique | Ensemble des litiges relatifs aux atteintes à l'environnement et aux conséquences du changement climatique. |
| Union africaine | Organisation régionale regroupant les États du continent africain, visant à promouvoir la paix, la sécurité et le développement en Afrique. |
| Cour africaine des droits de l'homme et des peuples | Juridiction chargée de veiller à l'application et à l'interprétation de la Charte africaine des droits de l'homme et des peuples. |
| Association de personnes âgées | Organisation regroupant des personnes âgées, ayant pour but de défendre leurs droits et intérêts. |
| Qualité pour agir | Condition nécessaire pour saisir une juridiction, qui suppose d'avoir un intérêt légitime et personnel dans l'affaire. |
| Recours collectif | Recours introduit par plusieurs personnes ayant un intérêt commun dans une affaire. |
| Recours individuel | Recours introduit par une personne physique ou morale pour la défense de ses propres droits. |
| Droit à la liberté d’expression | Droit fondamental de manifester ses opinions par la parole, l'écriture ou tout autre moyen. |
| Liberté d’association | Droit de se regrouper en association pour défendre des intérêts communs. |
| Liberté de réunion | Droit de se rassembler pacifiquement. |
| Liberté d’information | Droit d'accéder à l'information et de la diffuser. |
| Liberté de presse | Droit de la presse de publier des informations sans censure préalable. |
| Censure | Interdiction de diffuser ou de publier certaines informations ou œuvres. |
| Incitation à la haine | Discours ou actes qui visent à promouvoir la haine ou la discrimination à l'encontre d'un groupe particulier. |
| Liberté de conscience | Liberté de croire ou de ne pas croire, et de manifester ses convictions religieuses ou philosophiques. |
| Liberté de religion | Droit de pratiquer librement sa religion ou ses convictions. |
| Traitements inhumains ou dégradants | Actes qui infligent une souffrance physique ou mentale grave, ou qui humilient une personne. |
| Loi Moureaux | Loi belge visant à lutter contre le racisme et la xénophobie. |
| Tribunal correctionnel | Juridiction de première instance qui connaît des infractions de gravité moyenne (délits). |
| Cour d’assises | Juridiction composée de magistrats professionnels et d'un jury populaire, chargée de juger les crimes les plus graves. |
| Délits de presse | Infractions commises par voie de presse, telles que la diffamation, l'injure ou l'incitation à la haine. |
| Délits politiques | Délits qui portent atteinte à la structure, à la forme ou à la permanence des institutions politiques. |
| Procureur du Roi | Magistrat du ministère public chargé de représenter la société et de veiller à l'application de la loi pénale au niveau d'un arrondissement judiciaire. |
| Juge d’instruction | Magistrat chargé de mener les investigations nécessaires au bon déroulement de l'enquête pénale, en instruisant à charge et à décharge. |
| Chambre du conseil | Juridiction de jugement qui examine la régularité de la détention préventive et statue sur le renvoi de l'affaire devant une juridiction de fond. |
| Chambre des mises en accusation | Juridiction d'instruction du second degré qui connaît des appels des ordonnances de la Chambre du conseil et renvoie les prévenus devant la Cour d'assises. |
| Constitution belge | Loi fondamentale de la Belgique, qui établit l'organisation des pouvoirs publics et garantit les droits et libertés fondamentaux des citoyens. |
| Article 150 de la Constitution | Article de la Constitution belge qui garantit le recours au jury populaire dans les affaires pénales les plus graves ou sensibles. |
| Article 23 de la Constitution | Article de la Constitution belge qui garantit le droit à un environnement sain et à un logement décent. |
| Article 33 de la Constitution | Article de la Constitution belge qui dispose que tous les pouvoirs émanent de la Nation et sont exercés de la manière établie par la Constitution. |
| Article 108 de la Constitution | Article de la Constitution belge qui régit le pouvoir réglementaire du Roi (gouvernement). |
| Article 151 de la Constitution | Article de la Constitution belge qui garantit l'indépendance des juges. |
| Article 159 de la Constitution | Article de la Constitution belge qui dispose que les tribunaux ne peuvent appliquer les règlements et arrêtés que s'ils sont conformes à la loi. |
| Article 11 et 12 de la Constitution | Articles de la Constitution belge relatifs à l'égalité et à la non-discrimination. |
| Article 38 du statut de la Cour internationale de justice | Article qui énumère les sources du droit international, y compris les principes généraux de droit reconnus par les nations civilisées. |
| Article 6 de la CEDH | Article de la CEDH qui garantit le droit à un procès équitable. |
| Article 10 de la CEDH | Article de la CEDH qui garantit la liberté d'expression. |
| Article 2 et 8 de la CEDH | Articles de la CEDH qui garantissent le droit à la vie et le droit au respect de la vie privée et familiale, interprétés par la Cour EDH comme incluant le droit à un environnement sain. |
| Article 3 de la CEDH | Article de la CEDH qui interdit la torture et les traitements inhumains ou dégradants. |
| Article 14 de la CEDH | Article de la CEDH qui interdit la discrimination. |
| Article 41 de la Constitution | Article de la Constitution belge qui consacre la possibilité pour les provinces et les communes d'organiser des consultations populaires. |
| Article 39bis de la Constitution | Article de la Constitution belge permettant aux régions d'organiser des consultations populaires sur des matières exclusives de leurs organes. |
| Droit d’initiative populaire | Droit des citoyens à proposer l'adoption d'une loi ou d'une révision constitutionnelle. |
| Responsabilité des pouvoirs publics | Obligation pour l'État et les personnes morales de droit public de réparer les dommages causés aux particuliers par leurs agents ou leurs décisions. |
| Arrêt La Flandria | Arrêt de la Cour de cassation belge de 1920 qui a affirmé la compétence des tribunaux civils pour connaître des actions en responsabilité contre l'État. |
| Dole | Intention malveillante ou faute intentionnelle. |
| Faute lourde | Faute d'une gravité particulière, caractérisée par une négligence grossière ou une intention de nuire. |
| Faute légère | Faute d'une gravité moindre, résultant d'une négligence simple. |
| Responsabilité aquilienne | Responsabilité civile découlant d'un fait illicite ayant causé un dommage à autrui. |
| Abus de droit | Exercice d'un droit d'une manière qui excède les limites de ce qui est raisonnable et conforme à l'intention de la loi, causant un préjudice à autrui. |
| Recours en répétitions de l’indu | Action en justice visant à récupérer une somme d'argent indûment payée. |
| Principe dispositif | Principe selon lequel le procès civil est la chose des parties, qui déterminent l'objet du litige et les moyens de preuve à produire. |
| Recours en annulation | Recours introduit devant une juridiction pour faire annuler un acte juridique jugé illégal. |
| Droit international | Ensemble des règles qui régissent les relations entre les États et autres sujets du droit international. |
| Cour de justice de l'UE | Institution de l'Union européenne chargée d'assurer le respect du droit européen dans l'interprétation et l'application des traités. |
| Conseil d’État | Organe consultatif et juridictionnel chargé de rendre des avis sur les avant-projets de loi et de trancher les litiges administratifs. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures et à l'interprétation de la jurisprudence. |
| Cour EDH | Cour européenne des droits de l'homme, chargée de contrôler le respect de la Convention européenne des droits de l'homme par les États membres. |
| Primauté du droit primaire | Principe selon lequel les traités européens (droit primaire) priment sur le droit dérivé (règlements, directives, décisions). |
| Droit dérivé | Ensemble des actes juridiques adoptés par les institutions de l'Union européenne en application des traités (règlements, directives, décisions). |
| Hiérarchie des normes | Organisation des règles de droit selon leur rang, de la plus élevée (Constitution) à la plus basse (règlements), assurant la primauté des normes supérieures sur les normes inférieures. |
| Principe de légalité | Principe selon lequel le comportement des pouvoirs publics et de leurs agents doit être fondé sur une base juridique conforme. |
| Recours en annulation | Recours introduit devant une juridiction pour faire annuler un acte juridique jugé illégal. |
| Référé administratif | Procédure d'urgence devant le Conseil d’État permettant de suspendre l’exécution d’un acte administratif en cas de moyens sérieux et d’atteinte grave et difficilement réparable. |
| Recours en suspension | Procédure permettant de suspendre l'exécution d'une norme juridique en attendant la décision de la cour sur le recours en annulation. |
| Droit à la liberté d’expression | Droit fondamental de manifester ses opinions par la parole, l'écriture ou tout autre moyen. |
| Droit à la vie privée et familiale | Droit au respect de sa vie privée et de sa vie familiale, garanti par la Convention européenne des droits de l'homme. |
| Droit à un environnement sain | Droit reconnu dans certaines constitutions et conventions internationales, qui implique l'obligation pour les États de prendre des mesures pour protéger l'environnement et prévenir la pollution. |
| Droit de la responsabilité extracontractuelle | Branche du droit civil qui régit la réparation des dommages causés par un fait illicite. |
| Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) | Traité international de 1950 qui garantit les droits de l'homme et les libertés fondamentales en Europe, protégé par la Cour européenne des droits de l'homme. |
| Arrêt Salduz c. Turquie | Arrêt de la Cour EDH de 2008 qui a affirmé le droit à l'assistance d'un avocat dès le premier interrogatoire dans le cadre d'une procédure pénale. |
| Principe de la chose interprétée | Principe selon lequel les arrêts de la Cour EDH ont une autorité interprétative qui s'impose aux États membres. |
| Protection juridique de l’ordre démocratique | Ensemble des mécanismes juridiques visant à garantir le respect de l'ordre démocratique et des droits humains, et à prévenir les atteintes à ces principes. |
| Loi sur le financement des partis | Loi belge régissant le financement des partis politiques, visant à garantir la transparence et à prévenir les financements illégaux. |
| Conseil d’État | Organe consultatif et juridictionnel chargé de rendre des avis sur les avant-projets de loi et de trancher les litiges administratifs. |
| Tribunal correctionnel | Juridiction de première instance qui connaît des infractions de gravité moyenne (délits). |
| Cour d’assises | Juridiction composée de magistrats professionnels et d'un jury populaire, chargée de juger les crimes les plus graves. |
| Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) | Cour chargée de contrôler le respect de la Convention européenne des droits de l'homme par les États membres. |
| Droit à la liberté d’expression | Droit fondamental de manifester ses opinions par la parole, l'écriture ou tout autre moyen. |
| Droit au logement décent | Droit à un logement qui réponde à des normes minimales de salubrité, de sécurité et de confort. |
| Comité des Nations-Unies | Organe quasi-juridictionnel chargé de connaître des plaintes individuelles dénonçant une violation des droits garantis par les pactes internationaux relatifs aux droits de l'homme. |
| Union européenne (UE) | Organisation régionale regroupant des États européens, visant à promouvoir la paix, la prospérité et la coopération entre ses membres. |
| Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels | Accord international de 1966 qui énonce les droits économiques, sociaux et culturels, tels que le droit au travail, le droit à la santé et le droit à l'éducation. |
| Procédure d’homologation | Procédure par laquelle un juge valide un accord ou une convention conclu entre les parties. |
| Tribunal de première instance | Juridiction de première instance chargée de juger les litiges civils et pénaux. |
| Tribunal de police | Juridiction de première instance qui connaît des infractions les moins graves (contraventions). |
| Tribunal correctionnel | Juridiction de première instance qui connaît des infractions de gravité moyenne (délits). |
| Cour d’assises | Juridiction composée de magistrats professionnels et d'un jury populaire, chargée de juger les crimes les plus graves. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures et à l'interprétation de la jurisprudence. |
| Opposition | Voie de recours spécifique aux jugements rendus par défaut. |
| Appel | Voie de recours ordinaire permettant de soumettre une affaire à l'examen d'une juridiction de second degré. |
| Pourvoi en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les juridictions, qui interprètent et appliquent le droit. |
| Arrêts | Décisions rendues par une cour. |
| Jugements | Décisions rendues par un tribunal. |
| Autorité de la chose jugée | Force exécutoire et irrévocable d'une décision de justice devenue définitive. |
| Règle de la justice | Principe selon lequel les décisions de justice doivent être justes et équitables. |
| Principe d’égalité devant la loi | Principe selon lequel tous les citoyens sont égaux devant la loi, sans distinction de statut ou de privilège. |
| Sécurité juridique | Principe garantissant la prévisibilité et la stabilité des règles de droit, ainsi que la certitude que les litiges seront résolus dans un délai raisonnable. |
| Structure hiérarchisée des juridictions | Organisation des juridictions en différents degrés (première instance, appel, cassation), permettant aux parties de contester les décisions rendues en première instance. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures et à l'interprétation de la jurisprudence. |
| Jurisprudence divisée | Situation où les juridictions de même degré rendent des décisions divergentes sur une même question de droit, créant une insécurité juridique. |
| Renvoi en Cour d'Assises | Décision de la Cour de cassation de renvoyer une affaire devant une autre Cour d'assises après avoir cassé le jugement initial. |
| Recours en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Droit à un environnement sain | Droit reconnu dans certaines constitutions et conventions internationales, qui implique l'obligation pour les États de prendre des mesures pour protéger l'environnement et prévenir la pollution. |
| Contentieux climatique | Ensemble des litiges relatifs aux atteintes à l'environnement et aux conséquences du changement climatique. |
| Union africaine | Organisation régionale regroupant les États du continent africain, visant à promouvoir la paix, la sécurité et le développement en Afrique. |
| Cour africaine des droits de l'homme et des peuples | Juridiction chargée de veiller à l'application et à l'interprétation de la Charte africaine des droits de l'homme et des peuples. |
| Association de personnes âgées | Organisation regroupant des personnes âgées, ayant pour but de défendre leurs droits et intérêts. |
| Qualité pour agir | Condition nécessaire pour saisir une juridiction, qui suppose d'avoir un intérêt légitime et personnel dans l'affaire. |
| Recours collectif | Recours introduit par plusieurs personnes ayant un intérêt commun dans une affaire. |
| Recours individuel | Recours introduit par une personne physique ou morale pour la défense de ses propres droits. |
| Droit à la liberté d’expression | Droit fondamental de manifester ses opinions par la parole, l'écriture ou tout autre moyen. |
| Droit au logement décent | Droit à un logement qui réponde à des normes minimales de salubrité, de sécurité et de confort. |
| Comité des Nations-Unies | Organe quasi-juridictionnel chargé de connaître des plaintes individuelles dénonçant une violation des droits garantis par les pactes internationaux relatifs aux droits de l'homme. |
| Union européenne (UE) | Organisation régionale regroupant des États européens, visant à promouvoir la paix, la prospérité et la coopération entre ses membres. |
| Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels | Accord international de 1966 qui énonce les droits économiques, sociaux et culturels, tels que le droit au travail, le droit à la santé et le droit à l'éducation. |
| Procédure d’homologation | Procédure par laquelle un juge valide un accord ou une convention conclu entre les parties. |
| Tribunal de première instance | Juridiction de première instance chargée de juger les litiges civils et pénaux. |
| Tribunal de police | Juridiction de première instance qui connaît des infractions les moins graves (contraventions). |
| Tribunal correctionnel | Juridiction de première instance qui connaît des infractions de gravité moyenne (délits). |
| Cour d’assises | Juridiction composée de magistrats professionnels et d'un jury populaire, chargée de juger les crimes les plus graves. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures et à l'interprétation de la jurisprudence. |
| Opposition | Voie de recours spécifique aux jugements rendus par défaut. |
| Appel | Voie de recours ordinaire permettant de soumettre une affaire à l'examen d'une juridiction de second degré. |
| Pourvoi en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les juridictions, qui interprètent et appliquent le droit. |
| Arrêts | Décisions rendues par une cour. |
| Jugements | Décisions rendues par un tribunal. |
| Autorité de la chose jugée | Force exécutoire et irrévocable d'une décision de justice devenue définitive. |
| Règle de la justice | Principe selon lequel les décisions de justice doivent être justes et équitables. |
| Principe d’égalité devant la loi | Principe selon lequel tous les citoyens sont égaux devant la loi, sans distinction de statut ou de privilège. |
| Sécurité juridique | Principe garantissant la prévisibilité et la stabilité des règles de droit, ainsi que la certitude que les litiges seront résolus dans un délai raisonnable. |
| Structure hiérarchisée des juridictions | Organisation des juridictions en différents degrés (première instance, appel, cassation), permettant aux parties de contester les décisions rendues en première instance. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures et à l'interprétation de la jurisprudence. |
| Jurisprudence divisée | Situation où les juridictions de même degré rendent des décisions divergentes sur une même question de droit, créant une insécurité juridique. |
| Renvoi en Cour d'Assises | Décision de la Cour de cassation de renvoyer une affaire devant une autre Cour d'assises après avoir cassé le jugement initial. |
| Recours en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Droit à un environnement sain | Droit reconnu dans certaines constitutions et conventions internationales, qui implique l'obligation pour les États de prendre des mesures pour protéger l'environnement et prévenir la pollution. |
| Contentieux climatique | Ensemble des litiges relatifs aux atteintes à l'environnement et aux conséquences du changement climatique. |
| Union africaine | Organisation régionale regroupant les États du continent africain, visant à promouvoir la paix, la sécurité et le développement en Afrique. |
| Cour africaine des droits de l'homme et des peuples | Juridiction chargée de veiller à l'application et à l'interprétation de la Charte africaine des droits de l'homme et des peuples. |
| Association de personnes âgées | Organisation regroupant des personnes âgées, ayant pour but de défendre leurs droits et intérêts. |
| Qualité pour agir | Condition nécessaire pour saisir une juridiction, qui suppose d'avoir un intérêt légitime et personnel dans l'affaire. |
| Recours collectif | Recours introduit par plusieurs personnes ayant un intérêt commun dans une affaire. |
| Recours individuel | Recours introduit par une personne physique ou morale pour la défense de ses propres droits. |
| Droit à la liberté d’expression | Droit fondamental de manifester ses opinions par la parole, l'écriture ou tout autre moyen. |
| Droit au logement décent | Droit à un logement qui réponde à des normes minimales de salubrité, de sécurité et de confort. |
| Comité des Nations-Unies | Organe quasi-juridictionnel chargé de connaître des plaintes individuelles dénonçant une violation des droits garantis par les pactes internationaux relatifs aux droits de l'homme. |
| Union européenne (UE) | Organisation régionale regroupant des États européens, visant à promouvoir la paix, la prospérité et la coopération entre ses membres. |
| Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels | Accord international de 1966 qui énonce les droits économiques, sociaux et culturels, tels que le droit au travail, le droit à la santé et le droit à l'éducation. |
| Procédure d’homologation | Procédure par laquelle un juge valide un accord ou une convention conclu entre les parties. |
| Tribunal de première instance | Juridiction de première instance chargée de juger les litiges civils et pénaux. |
| Tribunal de police | Juridiction de première instance qui connaît des infractions les moins graves (contraventions). |
| Tribunal correctionnel | Juridiction de première instance qui connaît des infractions de gravité moyenne (délits). |
| Cour d’assises | Juridiction composée de magistrats professionnels et d'un jury populaire, chargée de juger les crimes les plus graves. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures et à l'interprétation de la jurisprudence. |
| Opposition | Voie de recours spécifique aux jugements rendus par défaut. |
| Appel | Voie de recours ordinaire permettant de soumettre une affaire à l'examen d'une juridiction de second degré. |
| Pourvoi en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les juridictions, qui interprètent et appliquent le droit. |
| Arrêts | Décisions rendues par une cour. |
| Jugements | Décisions rendues par un tribunal. |
| Autorité de la chose jugée | Force exécutoire et irrévocable d'une décision de justice devenue définitive. |
| Règle de la justice | Principe selon lequel les décisions de justice doivent être justes et équitables. |
| Principe d’égalité devant la loi | Principe selon lequel tous les citoyens sont égaux devant la loi, sans distinction de statut ou de privilège. |
| Sécurité juridique | Principe garantissant la prévisibilité et la stabilité des règles de droit, ainsi que la certitude que les litiges seront résolus dans un délai raisonnable. |
| Structure hiérarchisée des juridictions | Organisation des juridictions en différents degrés (première instance, appel, cassation), permettant aux parties de contester les décisions rendues en première instance. |
| Cour de cassation | Cour suprême qui veille à l'application uniforme de la loi par les juridictions inférieures et à l'interprétation de la jurisprudence. |
| Jurisprudence divisée | Situation où les juridictions de même degré rendent des décisions divergentes sur une même question de droit, créant une insécurité juridique. |
| Renvoi en Cour d'Assises | Décision de la Cour de cassation de renvoyer une affaire devant une autre Cour d'assises après avoir cassé le jugement initial. |
| Recours en cassation | Voie de recours extraordinaire visant à faire annuler une décision de justice pour violation de la loi ou des formes substantielles. |
Cover
Stuvia-6847170-samenvatting-inleiding-tot-het-recht.pdf
Summary
# Fundamentele beginselen en indeling van het recht
Dit onderwerp verkent de kernconcepten van het recht, inclusief de onderscheiding tussen objectief en subjectief recht, en de classificatie van recht binnen nationale, internationale en supranationale kaders, evenals de publieke en privaatrechtelijke domeinen.
### 1.1 Objectief recht versus subjectief recht
Het onderscheid tussen objectief en subjectief recht is cruciaal voor het begrijpen van juridische aanspraken en bevoegdheden.
#### 1.1.1 Objectief recht
Objectief recht kan worden gedefinieerd als het geheel van algemene gedragsregels, opgelegd door een bevoegde overheid, gericht op de ordening van het maatschappelijk leven en waarvan de naleving afdwingbaar is [7](#page=7).
Kenmerken van objectief recht zijn:
* **Algemeen:** Het recht is onpersoonlijk en geldt voor iedereen, wat een waarborg is tegen willekeur. Soms kan er echter rekening gehouden worden met individuele casussen, zoals bij het aanpassen van wetten om specifieke daders nog te kunnen vervolgen [7](#page=7).
* **Gedrag:** Het recht beoordeelt uitwendig gedrag van rechtssubjecten, niet gedachten die niet geuit worden. Rechtssubjecten zijn houders van rechten en plichten, zijnde natuurlijke personen (mensen vanaf geboorte tot overlijden) en door mensen gecreëerde juridische entiteiten (rechtspersonen zoals bedrijven of VZW's). Rechtsobjecten, zoals dieren of goederen, zijn geen rechtssubjecten en hebben geen juridische verantwoordelijkheid of procesbevoegdheid [7](#page=7).
* **Opgelegd:** Het recht legt verplichtingen op via geboden (bijv. hulpverlening) of verboden (bijv. rookverbod). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen inspanningsverbintenissen (zo goed mogelijk je best doen) en resultaatsverbintenissen (een bepaald resultaat leveren). De beoordeling van gedrag gebeurt aan de hand van een zorgzaam en redelijk persoon ("culpa levis in abstracto") of soms aan de hand van de concrete persoon ("culpa levis in concreto") [8](#page=8).
* **Ordenend:** Het recht ordent de samenleving [8](#page=8).
* **Afdwingbaar:** Het recht zorgt ervoor dat kromme zaken rechtgetrokken worden. Dit kan via rechtsherstel (bijv. schadevergoeding bij onrechtmatige daad of wanprestatie), schadeherstel, of sancties zoals publieke straffen (vrijheidsberoving, vermogensrechtelijke straffen) of private straffen [8](#page=8).
#### 1.1.2 Subjectief recht
Subjectief recht is de individualisering van de rechtsregel, zijnde de aanspraak die een persoon ontleent aan het objectief recht ten aanzien van een ander. Dit kan een aanspraak zijn jegens de overheid of jegens andere burgers [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Het objectief recht stelt dat wie een fout begaat en schade veroorzaakt, deze moet vergoeden. Subjectief recht is dan de aanspraak die het slachtoffer heeft op een schadevergoeding [8](#page=8).
### 1.2 Indeling van het recht
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld, zowel op basis van geografische reikwijdte als op basis van de aard van de rechtsverhoudingen.
#### 1.2.1 Nationaal, internationaal en supranationaal recht
* **Nationaal recht:** Dit is het recht dat binnen een bepaald land tot stand komt door de nationale parlementen en regeringen. Het geldt primair op het grondgebied van dat land [9](#page=9).
* **Internationaal recht:** Dit betreft verdragen die door landen of groepen landen worden gesloten en die binnen die deelnemende landen van toepassing zijn [9](#page=9).
* **Supranationaal recht:** Dit houdt in dat landen verdragen sluiten en tevens instellingen oprichten die bindende beslissingen kunnen nemen binnen hun rechtsgebied. De Europese Unie is hiervan een vooraanstaand voorbeeld, waarbij lidstaten bevoegdheden overdragen aan gemeenschappelijke instellingen. De invoering van internationaal en supranationaal recht kan een uitzondering vormen op de nationale soevereiniteit [9](#page=9).
#### 1.2.2 Publiekrecht en privaatrecht
* **Privaatrecht:** Dit regelt de rechtsverhoudingen tussen individuen en beoogt private belangen [9](#page=9).
* **Publiekrecht:** Dit betreft de verhouding tussen de burger en de staat, en de organisatie van de staat zelf, met het oog op het publieke belang [9](#page=9).
Het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht vervaagt echter, bijvoorbeeld bij onrechtmatige daden door de overheid of wanneer de overheid optreedt als contractant. Belangrijke redenen om het onderscheid te blijven hanteren zijn het dwingende en eenzijdige karakter van publiekrecht, de zwaardere verplichtingen die de overheid kan opleggen (bijv. in openbare aanbestedingen), en het initiatief van de overheid om normschendingen af te dwingen [9](#page=9).
### 1.3 Fundamentele beginselen
Enkele kernbeginselen vormen de basis van het rechtssysteem.
#### 1.3.1 Rechtspersoonlijkheid en rechtssubjecten
Alleen personen hebben rechtspersoonlijkheid [10](#page=10).
* **Rechtssubjecten:** Dit zijn dragers van rechten en plichten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen [10](#page=10):
* **Natuurlijke personen:** Mensen van geboorte tot overlijden [7](#page=7).
* **Rechtspersonen:** Juridische constructies, opgericht door de wet of door natuurlijke personen (bijv. een bedrijf, KUL, Artsen Zonder Grenzen). Rechtspersonen kunnen in eigen naam optreden, een eigen vermogen hebben, maar moeten zich houden aan het wettelijkheidsbeginsel en het doelbeperkingsbeginsel [10](#page=10).
* **Rechtsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten te hebben [11](#page=11).
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten zelfstandig uit te oefenen in het rechtsverkeer; dit begint in principe op 18 jaar [11](#page=11).
* **Wilsbekwaamheid:** De mentale capaciteit om een rechtshandeling bewust te verrichten [11](#page=11).
> **Tip:** Het nut van rechtspersonen ligt in de beperking van aansprakelijkheid. Bij een feitelijke vereniging zijn individuen persoonlijk aansprakelijk voor schulden, terwijl bij een rechtspersoon enkel het vermogen van de rechtspersoon in gevaar komt [11](#page=11).
#### 1.3.2 Rechtsobjecten
Rechtsobjecten zijn geen dragers van rechten en plichten. Dieren worden juridisch grotendeels als rechtsobjecten behandeld, vergelijkbaar met lichamelijke voorwerpen, hoewel er wel specifieke wetgeving is ter bescherming van dierenwelzijn. In specifieke gevallen, zoals bij echtscheiding, kan wel rekening gehouden worden met hun gevoelsvermogens [12](#page=12).
#### 1.3.3 Bronnen van recht
Bronnen van recht zijn de oorsprongen waaruit rechtsregels voortvloeien. Ze kunnen materieel (inhoudelijk) of formeel (bron van geldigheid) zijn [12](#page=12).
* **Formele bronnen van recht:**
* **Wet:** Gevormd door de wetgevende macht (federale parlement, gemeenschaps- en gewestparlementen). Dit omvat wetten, decreten en ordonnanties [13](#page=13).
* **Besluiten van de uitvoerende macht:** Gevormd door de uitvoerende macht (Koning, Regering, Minister) [13](#page=13).
* **Gebruiken en gewoonten:** Niet-geschreven, maar wel bindende praktijken [13](#page=13).
* **Algemene rechtsbeginselen:** Fundamentele ongeschreven principes (bijv. *ne bis in idem*) [13](#page=13).
* **Rechtspraak:** Interpretaties van rechters die gezaghebbend zijn voor andere rechters, maar niet strikt bindend in België (in tegenstelling tot precedenten in Engeland) [13](#page=13).
* **Rechtsleer:** Geschriften van juristen over het recht [13](#page=13).
> **Tip:** Sommige materiële wetten kunnen formele bronnen van recht zijn, maar niet elke beslissing van de uitvoerende macht is een formele of materiële wet. Individuele overheidsbeslissingen, zoals een bouwvergunning, zijn geen algemeen bindende wetten [14](#page=14).
### 1.4 Voorrangsregels in het recht
Voorrangsregels bepalen welke rechtsregel toegepast moet worden wanneer meerdere wetten op een casus van toepassing zijn en conflicteren. Dit zorgt voor duidelijkheid en consistentie in de rechtsuitoefening [14](#page=14).
---
# De structuur van de staat en de machten
Dit deel van de studiehandleiding vat de structuur van de Belgische staat samen, van eenheidsstaat naar federale staat, de bevoegdheidsverdeling en de samenstelling en werking van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten.
## 2. De structuur van de staat en de machten
### 2.1 De Belgische staatstructuur
België heeft een evolutie doorgemaakt van een eenheidsstaat naar een federale staat. Deze evolutie is het resultaat van zes staatshervormingen. Het principe van centrifugale federalisme is hierbij bepalend, wat betekent dat macht verschuift van het centrum naar de deelstaten. De federale staat en de deelstaten zijn hiërarchisch gelijkwaardig, wat betekent dat een wet gestemd door het federale parlement op hetzelfde niveau staat als een decreet gestemd door een deelstaatparlement [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 2.1.1 De evolutie naar federalisme
* **1970-1973:** Invoering van (cultuur)gemeenschappen [22](#page=22).
* **1980-1983:** Invoering van (economische) gewesten, met meer bevoegdheden voor de gemeenschappen en de oprichting van eigen uitvoerende machten en het Grondwettelijk Hof [22](#page=22).
* **1988-1990:** Creëring van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [22](#page=22).
* **1993, 2000-2001, 2011-2014:** Verdere optimalisering en uitbreiding van bevoegdheden, inclusief de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde [22](#page=22).
#### 2.1.2 Deelstaten
België kent twee soorten deelstaten, gebaseerd op verschillende opdelingsgronden [23](#page=23):
* **Opdeling op grond van economie (Gewesten):**
* Vlaams Gewest: Nederlands taalgebied [23](#page=23).
* Waals Gewest: Frans en Duits taalgebied [23](#page=23).
* Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad (Nederlands en Frans) [23](#page=23).
* **Opdeling op grond van taal en cultuur (Gemeenschappen):**
* Duitstalige Gemeenschap: Duits taalgebied [23](#page=23).
* Vlaamse Gemeenschap: Nederlands taalgebied [23](#page=23).
* Franstalige Gemeenschap: Frans taalgebied [23](#page=23).
**Faciliteitengemeenten:** Dit zijn gemeenten in een ééntalig gebied waar communicatie van de overheid met burgers, onder voorwaarden, ook in een andere taal mag verlopen. Ze blijven echter deel uitmaken van één van de vier taalgebieden [23](#page=23).
**Aanpassing aan taalgebieden:** Soms zijn gemeenschappen beperkter dan hun taalgebied (bv. taalgebruik in faciliteitengemeenten) en soms ruimer (bv. unicommunautaire instellingen in het tweetalige Brussel). Bicommunautaire instellingen zijn bicultureel op federaal niveau of bipersoonsgebonden via de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie [23](#page=23).
### 2.2 De bevoegdheidsverdeling
De bevoegdheidsverdeling wordt geregeld door de Grondwet (art. 127-140 GW) en de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen (BWHI). Als een materie niet geregeld is, is de federale wetgever bevoegd, tenzij art. 35 GW anders bepaalt [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 2.2.1 Basisprincipes van bevoegdheidsverdeling
* **Toegewezen bevoegdheden:** Gemeenschappen en gewesten hebben enkel bevoegdheden die expliciet aan hen zijn toegewezen in de Grondwet of de BWHI [24](#page=24).
* **Residuaire bevoegdheden:** De federale staat heeft enkel bevoegdheden die niet expliciet aan de deelstaten zijn toegewezen. Dit is het omgekeerde van wat art. 35 GW oorspronkelijk zou impliceren, en België is momenteel georganiseerd volgens het principe dat de federale overheid alle bevoegdheden heeft behalve die expliciet aan de deelstaten zijn toegewezen [24](#page=24).
* **Exclusieve bevoegdheden:** Maximaal één regelgever is bevoegd voor een materie binnen een bepaald gebied [24](#page=24).
#### 2.2.2 Uitzonderingen op exclusieve bevoegdheden
* **Gedeeld exclusieve bevoegdheden:** Twee wetgevers zijn elk exclusief bevoegd voor een deelaspect van dezelfde materie binnen één gebied [24](#page=24).
* **Parallelle bevoegdheden:** Verschillende deelstaten zijn gelijktijdig bevoegd voor een materie binnen een gebied, vaak gelinkt aan een hoofdbevoegdheid [24](#page=24).
* **Concurrerende bevoegdheden:** Meerdere regelgevers zijn gelijktijdig bevoegd, waarbij de regelgeving van de ene voorgaat op die van de andere [24](#page=24).
* **Integraal concurrerende bevoegdheden:** Deelstaat mag iets regelen, tenzij de federale regelgever het al geregeld heeft. De federale staat kan echter een door de deelstaat geregelde materie overnemen [24](#page=24).
* **Beperkt concurrerende bevoegdheden:** De federale regelgever maakt basisregels, en de deelstaat mag deze aanvullen [24](#page=24).
#### 2.2.3 Oplossingen voor bevoegdheidsconflicten
* **Impliciete bevoegdheden:** Een deelstaat mag iets regelen waarvoor de federale regelgever bevoegd is, indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van haar eigen bevoegdheid, mits de federale impact marginaal is (gekoppeld aan art. 10 BWHI) [24](#page=24).
* **Inherente bevoegdheden:** Een deelstaat mag aanvullende zaken regelen die nodig zijn voor de uitoefening van haar bevoegdheid [24](#page=24).
#### 2.2.4 Vindplaatsen van bevoegdheden
* **Federale overheid:** Expliciete toewijzing in GW of BWHI, en residuaire bevoegdheid (art. 35 GW) [24](#page=24).
* **Gemeenschappen:** Altijd eerst kijken in de Grondwet, daarna in de BWHI [24](#page=24).
* **Gewesten:** Steeds kijken in de BWHI [24](#page=24).
#### 2.2.5 Bevoegdheidsrechtelijke knopen
* **Brussel:** Gewestbevoegdheden worden uitgeoefend door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Gemeenschapsbevoegdheden worden uitgeoefend door de Vlaamse en Franse gemeenschap, tenzij specifieke uitzonderingen in de Brusselwet of door de gemeenschappen zelf worden doorgegeven aan gemeenschapscommissies. Bipersonen- en biculturele aangelegenheden hebben specifieke regelingen [26](#page=26) [28](#page=28).
* **Faciliteitengemeenten:** Hier is de federale wetgever bevoegd voor taalwetgeving in bestuurszaken, wat een uitzondering is op de gemeenschapsbevoegdheid voor taal. Wijzigingen vereisen een bijzondere meerderheidswet [26](#page=26).
### 2.3 De wetgevende macht
#### 2.3.1 Samenstelling
* **Federale wetgevende macht:**
* **Koning:** Bekrachtigt en kondigt wetten af [19](#page=19).
* **Kamer van Volksvertegenwoordigers:** Rechtstreeks verkozen, 150 leden, opgedeeld in 11 kieskringen [28](#page=28).
* **Senaat:** Niet-rechtstreeks verkozen, bestaande uit deelstaatssenatoren en gecoöpteerde senatoren [28](#page=28).
* **Deelstaatparlementen:** Er zijn 6 deelstaten en 5 deelstaatparlementen, omdat de Raad en Regering van de Vlaamse Gemeenschap ook gewestbevoegdheden uitoefenen. Soms kunnen gewesten of gemeenschappen bevoegdheden van elkaar uitoefenen mits decretaal verankerd [27](#page=27).
#### 2.3.2 Statuut van parlementsleden
* **Onverenigbaarheden:** Een parlementslid mag niet tegelijkertijd zetelen in de Federale Kamer, Senaat, een deelstaatparlement, of een bezoldigd ambt bekleden bij de federale overheid [29](#page=29).
* **Parlementaire onschendbaarheid (art. 59 GW):** Parlementsleden kunnen niet strafrechtelijk vervolgd worden zonder toestemming van het parlement, behalve in geval van heterdaad of buiten parlementaire zitting [29](#page=29).
* **Strafrechtelijke onverantwoordelijkheid (art. 58 GW):** Parlementsleden zijn niet vervolgbaar voor meningen geuit tijdens hun functie [29](#page=29).
#### 2.3.3 Totstandkomingsproces van wetgeving
* **Wetsontwerp (initiatief regering):** Opmaak voorontwerp, advies Raad van State (niet bindend), indiening door Koning, stemming in Commissie (met amendementen mogelijk), plenaire stemming (met alarmbelprocedure mogelijk), bekrachtiging en afkondiging, bekendmaking in Staatsblad, inwerkingtreding (principe: 10 dagen na publicatie) [30](#page=30).
* **Wetsvoorstel (initiatief Kamer/Senaat):** Indiening voorstel, overweging, facultatief advies Raad van State, stemming in Commissie, plenaire stemming (met alarmbelprocedure mogelijk), bekrachtiging en afkondiging, bekendmaking in Staatsblad, inwerkingtreding [30](#page=30).
#### 2.3.4 Meerderheden voor wetgeving
* **Gewone wet:** Aanwezigheidsquorum van 50%+1 en meerderheidsquorum van 50%+1 van de aanwezigen [31](#page=31).
* **Bijzondere meerderheidswet:** Aanwezigheidsquorum van 50%+1 in elke taalgroep en meerderheidsquorum van 2/3+1 van de aanwezigen, waarvan minstens 50%+1 in elke taalgroep. Dit is bedoeld om communautaire evenwichten te bewaren [31](#page=31).
#### 2.3.5 Procedures voor de totstandkoming
* **Volledig bicamerale procedure:** Koning, Kamer en Senaat (bv. herziening GW, bijzondere meerderheidswetten) [31](#page=31).
* **Optioneel bicamerale procedure:** Koning en Kamer, met de Senaat als "reflectiekamer" [31](#page=31).
* **Monocamerale procedure:** Koning en Kamer (residuaire procedure, de norm vandaag) [32](#page=32).
#### 2.3.6 Andere vormen van wetgeving
* **Interpretatieve wet:** Verduidelijkt een bestaande wet en werkt retroactief [32](#page=32).
* **Opdrachtwet:** Geeft de uitvoerende macht de bevoegdheid om wetgeving te maken ter uitvoering van een gestemde wet (bv. kaderwet, bijzondere volmachtenwet) [32](#page=32).
* **Besluitwet:** Uitvoerende macht krijgt wetgevende bevoegdheid in oorlogstijd [32](#page=32).
* **Programmawet:** Wijzigt veel wetten tegelijkertijd, oorspronkelijk bij begrotingsopmaak [32](#page=32).
#### 2.3.7 Werking in de tijd
* **Principe:** Onmiddellijke werking, 10 dagen na publicatie in het Staatsblad [33](#page=33).
* **Uitzonderingen:** Eerbiedigende werking (oud recht blijft gelden voor nieuwe feiten met oorsprong in oud recht) en retroactieve werking (nieuw recht is van toepassing op feiten van voor de totstandkoming ervan, niet voor burgerlijk wetboek of strafrecht) [33](#page=33).
### 2.4 De uitvoerende macht
#### 2.4.1 Samenstelling
* **Federale uitvoerende macht:**
* **Ministerraad:** Premier + ministers. Beslist bij consensus. Heeft een even aantal ministers per taalgroep [37](#page=37).
* **Koning:** Benoemt en ontslaat ministers en staatssecretarissen [37](#page=37).
* **Deelstaat uitvoerende macht (Regeringen):** Bestaan uit minister-president en ministers, beslissen bij consensus. Het aantal ministers is per deelstaat geregeld [38](#page=38).
#### 2.4.2 Bevoegdheden
* **Federale uitvoerende macht:**
* **Grondwettelijke uitvoeringsbevoegdheid (art. 108 GW):** Voert wetten uit via besluiten en verordeningen. Wet gaat voor op KB [38](#page=38).
* **Wettelijke uitvoeringsbevoegdheid (art. 105 GW):** Regelt zelf belangrijke zaken indien de WM dit toestaat (bv. via opdrachtwetten: kaderwet, bijzondere volmachtenwet) [38](#page=38).
* **Autonome verordeningsbevoegdheid:** Beslist zelf zonder specifiek mandaat, bv. organieke KB's (organisatie openbare dienst) en politiereglementen (openbare orde en veiligheid) [39](#page=39).
#### 2.4.3 Totstandkoming van besluiten
* **Koninklijk Besluit (KB):** Rechtshandeling van de koning. Kan reglementair (algemene normen), organiek (organisatie dienst) of beschikkend (individuele toepassing) zijn. Vereist initiatief minister, advies Raad van State (voor reglementair KB), verslag aan de Koning, beraadslaging Ministerraad (indien vereist) en bekendmaking in BS [39](#page=39).
* **Ministerieel Besluit (MB):** Besluit van één of meerdere ministers. De koning kan verordeningsbevoegdheid delegeren aan ministers [39](#page=39).
#### 2.4.4 Gedecentraliseerde besturen
* **Deconcentratie:** Interne of externe hulp voor de uitvoerende macht, eigen instelling zonder rechtspersoonlijkheid [40](#page=40).
* **Decentralisatie:** Instellingen met eigen rechtspersoonlijkheid die taken uitvoeren binnen afgebakende bevoegdheden. De overheid houdt toezicht. Provincies en gemeenten zijn bevoegd voor provinciale en gemeentelijke belangen, maar dit is begrensd door centraal bestuur, benoeming van het hoofd, plicht tot medebewind en administratief toezicht (legaliteits- en opportuniteitscontrole) [40](#page=40).
### 2.5 De rechterlijke macht
#### 2.5.1 Situering en beginselen
* **Onafhankelijkheid en onpartijdigheid:** De rechterlijke macht is onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht (art. 151 GW). Rechters mogen geen politieke mandaten uitoefenen of bezoldigde ambten van de regering aanvaarden (art. 155 GW). Onpartijdigheid slaat op het gedrag van de rechter (subjectief) en de organisatie van het rechtssysteem (objectief) [43](#page=43).
* ** Rechtsmacht en bevoegdheid:** Rechtsmacht is de macht van de rechter om geschillen bindend te beslechten. Bevoegdheid verwijst naar de specifieke macht om een concreet geschil te beslechten, territoriaal of materieel [43](#page=43).
* **Openbaarheid, motiveringsplicht, verbod op rechtsweigering, geen precedentenrechtspraak:** Deze beginselen waarborgen de correcte werking van de rechterlijke macht [45](#page=45).
#### 2.5.2 Benoeming en ontslag
* **Magistraten:** Zittende magistratuur (rechters) en staande magistratuur (Openbaar Ministerie) [44](#page=44).
* **Benoeming:** Door de koning (UM), na examen/stage en voordracht via minister van Justitie en na advies van de Hoge Raad voor de Justitie [44](#page=44).
* **Ontslag:** Zittende magistraten worden voor het leven benoemd en kunnen enkel door de rechterlijke macht zelf ontslagen worden. De staande magistratuur kan door de koning ontslagen worden, aangezien zij deel uitmaakt van de UM. De minister van Justitie heeft een positief injunctierecht voor het Openbaar Ministerie [44](#page=44).
#### 2.5.3 Gerechtelijke rechtscolleges
* **Kantons:** Vrederechter behandelt burgerlijke zaken (algemeen tot 5000 euro, bijzonder ongeacht bedrag, exclusief voor specifieke zaken) [45](#page=45).
* **Arrondissementen:**
* **Politierechtbank:** Behandelt strafzaken (overtredingen, alle verkeersmisdrijven) en daaraan verbonden burgerlijke zaken [46](#page=46).
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Heeft "volheid van bevoegdheid" voor burgerlijke zaken (vanaf 5000 euro, exclusief voor specifieke zaken), strafzaken (wanbedrijven, gecorrectionaliseerde misdaden), familiezaken en jeugdzaken [46](#page=46).
#### 2.5.4 Rechtsmiddelen en kracht van gewijsde
* **Gewone rechtsmiddelen:** Hoger beroep en verzet [44](#page=44).
* **Buitengewone rechtsmiddelen:** Cassatieberoep (beoordeelt enkel het recht) [44](#page=44).
* **Gezag van gewijsde:** Bindende kracht van de uitspraak.
* **Kracht van gewijsde:** Geen rechtsmiddelen meer mogelijk, uitspraak is definitief [44](#page=44).
#### 2.5.5 Administratieve rechtscolleges
Deze maken deel uit van de uitvoerende macht, maar de Grondwet laat toe dat de WM hen toevertrouwt met de rechtspraak over bepaalde zaken, zoals geschillen inzake burgerlijke en politieke rechten of de gevolgen van overheidsbeslissingen. Dit om de macht van de rechters te beperken en de overheid controle te geven over bepaalde beslissingen [41](#page=41).
### 2.6 De trias politica: scheiding der machten
België kent een scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende, rechterlijke), hoewel er geen strikte scheiding is en de machten met elkaar verweven zijn [19](#page=19).
* **Wetgevende macht:** Koning, Kamer, Senaat. Soms bevoegd voor uitvoerende (naturalisatie) of rechterlijke taken (opheffing parlementaire onschendbaarheid) [19](#page=19).
* **Uitvoerende macht:** Koning. Soms bevoegd voor wetgevende taken (reglementen maken binnen grenzen van de wet, wetsontwerpen indienen) of rechterlijke taken (straffen kwijtschelden, administratieve geschillenbeslechting) [19](#page=19).
* **Rechterlijke macht:** Rechters. Kan soms weigeren wetten, verordeningen en besluiten toe te passen indien deze in strijd zijn met hogere normen [19](#page=19).
Samenwerking tussen de machten is vereist, maar inmenging is verboden. De wetgevende macht mag zich niet mengen in rechterlijke geschillen. De rechterlijke macht mag zich niet mengen in discretionaire bevoegdheden van de uitvoerende macht, maar kan wel marginaal toetsen. De uitvoerende macht mag enkel wetten uitvoeren [19](#page=19) [20](#page=20).
### 2.7 De Grondwet
De Grondwet is de hoogste wet in België. Het verankert basisbeginselen zoals de rechtsstaat, parlementaire democratie, scheiding der machten en de vrijheidsstaat. Verankering in de Grondwet maakt het moeilijker om een recht af te schaffen, aangezien dit een complexere procedure vereist dan de wijziging van een gewone wet [18](#page=18).
#### 2.7.1 Procedure voor grondwetsherziening (art. 195 GW)
1. **Verklaring van herzienbare artikelen:** Door de Preconstituante (huidig parlement) met gewone meerderheid [21](#page=21).
2. **Automatische ontbinding federaal parlement:** Nieuwe verkiezingen worden georganiseerd [21](#page=21).
3. **Grondwetsherziening door de Constituante:** Het nieuwe parlement voert de wijzigingen door met een aanwezigheid van 2/3 en een meerderheid van 2/3 [21](#page=21).
4. **Bekrachtiging-afkondiging:** Door de Koning [21](#page=21).
5. **Publicatie - inwerkingtreding:** [21](#page=21).
#### 2.7.2 Monarchie
België is een monarchie met een Koning aan het hoofd. De Koning speelt een rol in de wetgevende en uitvoerende macht, maar is onschendbaar en politiek onverantwoordelijk (art. 88 GW). Zijn ministers dragen de politieke verantwoordelijkheid. Hij is onbekwaam om alleen te handelen [20](#page=20) [21](#page=21).
---
# Internationaal en Europees recht
Dit onderwerp behandelt de vorming, geldigheid en handhaving van internationale verdragen, de structuur en normen van de Raad van Europa, en de werking van Europees recht, inclusief de instellingen en beginselen van de Europese Unie [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57) [58](#page=58).
### 8.1 Internationale verdragen
Internationale verdragen zijn afspraken tussen landen [49](#page=49).
#### 8.1.1 Soorten verdragen
Verdragen kunnen worden onderverdeeld op basis van het aantal deelnemende partijen en de mogelijkheid tot toetreding van nieuwe partijen [49](#page=49).
* **Bilaterale verdragen:** Afspraken tussen twee staten [49](#page=49).
* Voorbeeld: Een verdrag dat regelt dat grensoverschrijdende achtervolgingen door politie mogen plaatsvinden zonder grenscontroles [49](#page=49).
* **Multilaterale verdragen:** Verdragen tussen meer dan twee staten [49](#page=49).
* Voorbeeld: Verdragen gesloten binnen de Europese Unie of de Verenigde Naties [49](#page=49).
Verdragen kunnen ook worden ingedeeld op basis van de mogelijkheid tot toetreding:
* **Gesloten verdragen:** De deelnemende partijen staan van tevoren vast [49](#page=49).
* Voorbeeld: Een verdrag tussen Nederland en België over drugscriminaliteit, waarbij andere landen niet geïnteresseerd zijn [49](#page=49).
* **Open verdragen:** Laten latere toetreding toe indien aan bepaalde criteria wordt voldaan [49](#page=49).
* Voorbeeld: Verdragen binnen de VN of het lidmaatschap van de EU, waarvoor specifieke geografische of politieke criteria gelden [49](#page=49).
Daarnaast is er een onderscheid op basis van formele vereisten:
* **Verdragen in vereenvoudigde vorm:** Vereisen weinig handelingen voor toetreding [49](#page=49).
* Voorbeeld: Een overeenkomst tussen twee particulieren gebaseerd op wilsovereenstemming [49](#page=49).
* **Plechtige verdragen:** Vereisen specifieke protocollaire voorwaarden voor deelname [49](#page=49).
* Voorbeeld: Een huurovereenkomst die schriftelijk moet zijn of de aankoop van een huis via een notaris [49](#page=49).
Tot slot kunnen verdragen worden ingedeeld naar de context van hun totstandkoming:
* **Verdragen die niet in het kader van een internationale organisatie tot stand zijn gekomen:** Bijvoorbeeld bilaterale verdragen tussen staten [49](#page=49).
* **Verdragen tot stand gekomen in het kader van een internationale organisatie:** Zoals verdragen gesloten binnen de VN [49](#page=49).
#### 8.1.2 Totstandkoming van verdragen
De totstandkoming van een internationaal verdrag omvat meerdere stappen [50](#page=50):
1. **Onderhandelingen:** Lidstaten onderhandelen met elkaar. Dit is in dit stadium nog vrijblijvend. Een onderhandelingsmandaat is hierbij relevant, conform artikel 167 van de Belgische Grondwet [50](#page=50).
2. **Sluiting:** Parafering (voorlopige goedkeuring) vindt plaats wanneer overeenstemming is bereikt over de verdragstekst [50](#page=50).
3. **Ratificatie:** Het verdrag wordt voorgelegd aan de bevoegde parlementen (federaal en/of deelstatelijk) voor goedkeuring. Na ratificatie volgt de ondertekening [50](#page=50).
4. **Bekrachtigings-oorkonde:** Uitwisseling van documenten tussen de staten [50](#page=50).
5. **Bekendmaking:** Het verdrag en de ratificatie moeten worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (BS). Dit conform artikel 190 van de Belgische Grondwet [50](#page=50).
6. **Inwerkingtreding:** Het verdrag wordt van kracht [50](#page=50).
#### 8.1.3 Bron van nationaal recht
Internationale verdragen kunnen een bron van nationaal recht worden, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen [50](#page=50).
* **Plaats in de hiërarchie der normen:** Indien een verdrag internationaal in werking is getreden en directe werking heeft, gaat het voor op nationale wetten. Een rechter moet een Belgische wet buiten toepassing laten indien deze in strijd is met een internationaal verdrag [50](#page=50).
* **Materiële wet:** Een verdrag is een materiële wet en dus bron van subjectieve rechten en plichten als het voldoet aan twee voorwaarden [50](#page=50):
1. **Rechtstreeks toepasselijk:**
* **Internationale inwerkingtreding:** Het verdrag moet internationaal bindend zijn geworden, wat soms afhangt van het bereiken van een minimumaantal ratificaties bij multilaterale verdragen [50](#page=50).
* **Nationale inwerkingtreding:** Het verdrag moet door elk bevoegd parlement zijn geratificeerd en bekendgemaakt zijn in het BS [50](#page=50).
* **Niet vereist:** Omzetting in een nationale wet of decreet. België kent een **monistisch** systeem, waarbij internationaal en nationaal recht als één geheel worden beschouwd. Dit staat tegenover het **dualisme**, zoals in het Verenigd Koninkrijk, waar internationaal recht niet automatisch deel uitmaakt van de nationale rechtsorde [50](#page=50).
2. **Directe werking (i.e. direct inroepbaar bij de rechter):**
* **Objectief criterium:** De verdragstekst moet duidelijk, volledig en onvoorwaardelijk zijn geformuleerd, zodat het uitvoerbaar is zonder bijkomende maatregelen [51](#page=51).
* **Subjectief criterium:** De verdragsluitende staat moet de bedoeling hebben gehad om rechten toe te kennen aan burgers [51](#page=51).
> **Tip:** Controleer altijd of een verdrag zowel internationaal als nationaal in werking is getreden en of u er rechten uit kunt putten, rekening houdend met de objectieve en subjectieve criteria voor directe werking [51](#page=51).
* **Voorbeeld:** Bij de invoer van archeologische vondsten uit Turkije is de vraag of het verdrag hierover nationaal en internationaal in werking is getreden en of de burger er rechten aan kan ontlenen. Als de tekst onduidelijk is of de staat niet de intentie had rechten toe te kennen, is directe werking niet mogelijk [51](#page=51).
#### 8.1.4 Afdwingbaarheid van internationaal recht
De afdwingbaarheid van internationaal recht, met name verdragen, is een belangrijk aspect [51](#page=51).
* **Principe:** *Pacta sunt servanda* – overeenkomsten moeten worden nagekomen en te goeder trouw worden uitgevoerd [51](#page=51).
* **Moeilijkheid:** De afdwingbaarheid is vaak laag vanwege de soevereiniteit van staten. Internationale verdragen worden dan ook meestal politiek en niet juridisch afgedwongen. Dit houdt in dat staten rechtsmacht moeten erkennen en het verdrag ook daadwerkelijk moeten uitvoeren [51](#page=51).
* **Voorbeeld:** Een verdrag dat marteling verbiedt, wordt door veel landen ondertekend, maar marteling vindt in gevangenissen toch plaats. Er is geen direct handhavingsmechanisme om hiertegen op te treden [51](#page=51).
* **Uitzonderingen:** Organisaties zoals de Europese Unie en de Raad van Europa bieden wel mechanismen voor afdwingbaarheid, doordat lidstaten een groter deel van hun soevereiniteit afstaan [51](#page=51) [52](#page=52).
### 8.2 Raad van Europa
De Raad van Europa is een internationale organisatie met een breder ledenaantal dan de Europese Unie, die zich richt op mensenrechten, democratie en rechtsstaat [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 8.2.1 Doel
De Raad van Europa streeft naar de afschaffing van binnengrenzen om vrij verkeer van personen en goederen te bevorderen en de stabiliteit in Europa te waarborgen [52](#page=52).
#### 8.2.2 Normen
De Raad van Europa heeft drie belangrijke verdragen opgesteld [53](#page=53):
* **Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM):** Beschermt burgerlijke en politieke rechten, zoals het recht op privacy, leven en vrije meningsuiting. Deze rechten zijn objectief duidelijk geformuleerd [53](#page=53).
* **Europees Sociaal Handvest:** Behandelt economische, culturele en sociale rechten, de zogenaamde "zachtere rechten", die vagere formuleringen kennen. Voorbeelden zijn het recht op een menswaardig leven, goede arbeidsomstandigheden en onderwijs [53](#page=53).
* **Antifolterverdrag:** Dit verdrag wordt gecontroleerd door het Comité ter Preventie van Foltering (CPT), dat lidstaten bezoekt om de omstandigheden in plaatsen waar mensen hun vrijheid is ontnomen te controleren en foltering te voorkomen. Het CPT heeft ook in België problematische omstandigheden in gevangenissen geconstateerd [53](#page=53).
#### 8.2.3 Structuur
De Raad van Europa kent een complexe structuur met adviserende, wetgevende en rechterlijke organen [53](#page=53).
* **Wetgevend/Adviserend:**
* **Parlementaire vergadering of assemblee:** Kan aanbevelingen doen [53](#page=53).
* **Ministercomité:** Kan ook aanbevelingen doen [53](#page=53).
* **Ambtenarij van de secretaris-generaal:** Administratieve ondersteuning [53](#page=53).
* **Congres van Lokale en Regionale Overheden:** Adviesorgaan [53](#page=53).
* **Conferentie van internationale niet-gouvernementele organisaties:** Adviserend [53](#page=53).
* **CPT (Comité ter preventie van foltering):** Adviserend [53](#page=53).
* **Comité sociale rechten:** Adviseert over sociale rechten, zoals de kwaliteit van de gezondheidszorg [53](#page=53).
* **Rechterlijk:**
* **Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM):** Na uitputting van nationale rechtsmiddelen kan men hier terecht als men vindt dat de eigen staat mensenrechten schendt [53](#page=53).
### 8.3 Europees recht
Europees recht verwijst naar het recht van de Europese Unie, dat zich kenmerkt door een unieke structuur en invloed [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57) [58](#page=58).
#### 8.3.1 Geschiedenis en Bijzonderheden van de EU
De Europese Unie is voortgekomen uit een samenwerkingsverband rond kolen en staal (EGKS) en de EEG, met als uiteindelijk doel een interne markt waarbinnen goederen, diensten, personen en kapitaal vrij kunnen bewegen. De EU is in 1992 formeel opgericht en heeft sindsdien diverse verdragen gekend, waaronder het Verdrag van Lissabon in 2007, dat de VEU en VWEU introduceerde. Het terugtrekken van het Verenigd Koninkrijk (Brexit) illustreert de dynamiek van lidmaatschap en de voorrang van EU-recht op nationaal recht [54](#page=54).
* **Primair EU-recht:** Bestaat uit de verdragen, zoals het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Deze zijn enkel te wijzigen door nieuwe verdragen [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Secundair EU-recht:** Wetgeving gemaakt door de EU-instellingen, waaronder verordeningen, richtlijnen en besluiten (art. 288 VWEU). Secundair EU-recht staat bovenaan de hiërarchie van normen, samen met internationaal recht [55](#page=55).
#### 8.3.2 Werking van de EU
De EU streeft naar vrede en welvaart door middel van een interne markt [55](#page=55).
* **Doelstellingen van de interne markt:**
* **Vrij verkeer van goederen:** Verbod op in- en uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking binnen de EU, en aan de buitengrenzen van de EU. Ook verplichte invoer- en uitvoerbeperkingen zijn verboden (art. 34 en 35 VWEU). Dit leidt tot het principe van wederzijdse erkenning [55](#page=55).
* **Voorbeeld (Cassis de Dijon):** Een Franse likeur met een lager alcoholpercentage dan toegestaan in Duitsland mocht uiteindelijk in Duitsland verkocht worden op basis van wederzijdse erkenning van kwaliteitsstandaarden [55](#page=55).
* **Vrij verkeer van personen:** Burgers van EU-lidstaten mogen zich vrij binnen de EU bewegen. Dit omvat het vrij verkeer van werknemers, EU-burgers, diensten en kapitaal [56](#page=56).
* **Voorbeeld (Roemeense tandartsen):** EU-landen vertrouwen op elkaars kwaliteitsstandaarden, waardoor Roemeense tandartsen met hun diploma in andere lidstaten mogen werken [56](#page=56).
* **Bevoegdheden van de EU:** De EU heeft enkel toegewezen bevoegdheden, die exclusief, gedeeld, gecoördineerd of parallel kunnen zijn. De residuële bevoegdheid ligt bij de lidstaten [56](#page=56).
* **Exclusieve bevoegdheid:** Alleen de EU mag wetgevend optreden [56](#page=56).
* **Gedeelde bevoegdheid:** Zowel de EU als de lidstaten zijn bevoegd, maar de EU heeft voorrang [56](#page=56).
* **Coördinerende bevoegdheid:** De EU kan maatregelen nemen om het beleid van lidstaten op elkaar af te stemmen, zonder zelf recht te regelen [56](#page=56).
* **Parallelle bevoegdheid:** Zowel de EU als de lidstaten mogen optreden, zonder voorrang van de een op de ander [56](#page=56).
* **Belangrijke principes van EU-recht:**
1. **Toegewezen bevoegdheden:** De EU handelt enkel binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten zijn toegekend (art. 5, lid 1 en 2 VEU) [56](#page=56).
2. **Subsidiariteit en evenredigheid:** De EU treedt op indien de doelstellingen niet voldoende op lidstatelijk niveau kunnen worden verwezenlijkt (subsidiair) en in de mate dat dit noodzakelijk is (evenredig) [56](#page=56).
3. **Voorrang van EU-recht:** EU-recht heeft voorrang op nationaal recht, zowel in monistische als dualistische rechtssystemen [56](#page=56).
* **Primair EU-recht:** Gevestigd in de zaak *Van Gend en Loos vs. Nederland* [56](#page=56).
* **Secundair EU-recht:** Gevestigd in de zaak *Costa vs. Enel* [57](#page=57).
> **Tip:** Het principe van voorrang van EU-recht is cruciaal. Onthoud de kern van de zaken *Van Gend en Loos* en *Costa vs. Enel* om de toepassing ervan te begrijpen [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 8.3.3 Instellingen en Instrumenten van de EU
De EU kent een structuur die afwijkt van de klassieke trias politica, met een wisselwerking tussen diverse instellingen [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Instellingen:**
* **Raad van Ministers (Raad van de EU):** Neemt samen met het Europees Parlement wetten aan en vertegenwoordigt de lidstaten. Heeft geen initiatiefrecht [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Commissie:** De "motor" van EU-recht, met het exclusieve initiatiefrecht voor wetgeving, en bevoegd voor uitvoering en handhaving [57](#page=57).
* **Parlement van de EU:** Rechtstreeks verkozen vertegenwoordigers die samen met de Raad wetgeving aannemen, de begroting vaststellen en controlerecht uitoefenen [57](#page=57).
* **Hof van Justitie van de EU:** Interpreteert EU-recht en bewaakt de uniformiteit ervan. Bestaat uit het Hof van Justitie en het Gerecht. Belangrijke procedures zijn beroepen wegens niet-nakoming, nalaten, vernietiging en prejudiciële vragen [58](#page=58).
* **Europese Raad:** Bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders, bepaalt de algemene politieke beleidslijnen, maar heeft geen rol in het wetgevingsproces [58](#page=58).
* **Raad van de EU (niet te verwarren met de Europese Raad):** Bestaat uit ministers van de lidstaten en keurt samen met het Parlement het EU-recht goed [58](#page=58).
* **Instrumenten (Secundair EU-recht):**
* **Verordeningen:** Rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten [55](#page=55).
* **Richtlijnen:** Verbindend wat betreft het te bereiken resultaat, maar de nationale instanties bepalen de vorm en middelen [55](#page=55).
* **Besluiten:** Verbindend in al hun onderdelen voor degenen tot wie zij gericht zijn [55](#page=55).
---
# Beginselen van privaatrecht en verbintenissen
Dit deel behandelt de kernbegrippen van het privaatrecht, zoals het vermogen en de verbintenis, de bronnen van verbintenissen, modaliteiten, en de verschillende vormen van verbintenissen met meerdere voorwerpen en subjecten, evenals de niet-nakoming en het tenietgaan van verbintenissen.
### 4.1 Wat is privaatrecht
Privaatrecht omvat het geheel aan regels dat de onderlinge verhoudingen tussen burgers (natuurlijke personen en privaatrechtelijke groeperingen) regelt. Het gaat om de verhouding burger-burger, maar soms is het ook van toepassing op de verhouding tussen burger en overheid. De belangrijkste bron van privaatrecht is het Burgerlijk wetboek, aangevuld met specifieke wetten [60](#page=60).
### 4.2 Bronnen van privaatrecht
De belangrijkste bronnen van het privaatrecht zijn:
* **Burgerlijk wetboek**: Dit bevat fundamentele concepten zoals eigendom en contractvrijheid, en stelt de autonomie van partijen centraal. Het wetboek wordt gefaseerd hervormd [60](#page=60).
* **Andere specifieke wetten**: Deze reguleren specifieke privaatrechtelijke rechtsverhoudingen die een algemene regeling overstijgen, zoals de arbeidsovereenkomstenwet [60](#page=60).
### 4.3 Twee basisbouwstenen van het privaatrecht
#### 4.3.1 Het vermogen
Het vermogen van een persoon omvat al diens goederen. Een persoon is een rechtssubject, zijnde een mens of een rechtspersoon, dat over een vermogen beschikt. Schuldeisers kunnen in principe het gehele vermogen van een persoon aanspreken. Goederen zijn alle in geld waardeerbare rechten en plichten [60](#page=60).
* **Vermogensrechten (patrimoniale rechten)**: Dit zijn rechten die in geld waardeerbaar zijn en economische waarde bezitten. Ze zijn verhandelbaar, doven niet uit bij overlijden en omvatten zakelijke rechten, persoonlijke rechten (vorderingsrechten) en intellectuele rechten [61](#page=61).
* **Zakelijke rechten**: Dit geeft recht op een bepaald goed met heerschappij erover. Ze zijn aan iedereen tegenstelbaar en kennen een volgrecht. Voorbeelden zijn eigendomsrecht, vruchtgebruik en erfdienstbaarheid (#page=61, 68). Publiciteit is vereist, en de verjaringstermijn is lang (30 jaar) [61](#page=61) [68](#page=68).
* **Persoonlijke rechten (vorderingsrechten)**: Dit zijn aanspraken op een bepaald persoon. Ze zijn relatief, niet aan iedereen tegenstelbaar en kennen geen volgrechten. Iedereen kan persoonlijke rechten creëren, publiciteit is niet vereist, en de verjaringstermijn is korter (10 jaar contractueel, 5 jaar buitencontractueel) [61](#page=61).
* **Intellectuele rechten**: Deze bevinden zich tussen extrapatrimoniale en vermogensrechten en zijn wel in geld waardeerbaar, maar niet tastbaar [61](#page=61).
* **Extrapatrimoniale rechten**: Dit zijn rechten die niet in geld waardeerbaar zijn. Ze zijn niet verhandelbaar, niet in geld waardeerbaar en eindigen bij overlijden. Voorbeelden zijn persoonlijkheidsrechten en familierechten [61](#page=61).
Om het vermogen te beschermen, kan een rechtspersoon worden opgericht, waardoor het privévermogen van de natuurlijke persoon gescheiden blijft. Ook het huwelijksvermogensrecht kan bescherming bieden door de oprichting van meerdere vermogens [61](#page=61).
#### 4.3.2 De verbintenis
Een verbintenis is de verplichting van de ene partij (schuldenaar) aan de andere partij (schuldeiser) om iets te geven, iets (niet) te doen, of iets te betalen (#page=62, 73). Een verbintenis kan eenzijdig zijn (slechts één partij is gehouden) of wederkerig (beide partijen zijn schuldeiser en schuldenaar) [62](#page=62) [73](#page=73).
Verbintenissen ontstaan niet enkel uit contracten. Er zijn twee zaken nodig voor het ontstaan van een verbintenis: objectief recht (de wet) en een rechtsfeit (iets dat juridische relevantie heeft) [62](#page=62).
De bronnen waaruit verbintenissen kunnen ontstaan, zijn:
* **Meerzijdige wilsuiting**: Dit is de wil van twee of meer partijen, zoals bij een contract [63](#page=63).
* **Eenzijdige wilsuiting**: De wil van één partij doet een verbintenis ontstaan, zonder dat de andere partij hoeft te aanvaarden. Een voorbeeld is een beloning voor het terugvinden van een verloren huisdier [63](#page=63).
* **Onrechtmatige daad**: Een verbintenis vloeit voort uit schade veroorzaakt door een fout, ook zonder de intentie om rechtsgevolgen te veroorzaken. Hierbij is er een oorzakelijk verband tussen de fout en de schade [63](#page=63).
* **Quasi-contracten**: Dit zijn specifieke gevallen waarin geen wilsuiting of onrechtmatige daad is, maar toch een verbintenis ontstaat (#page=63, 64). Voorbeelden zijn [63](#page=63) [64](#page=64):
* **Zaakwaarneming**: Het behartigen van andermans belang zonder daartoe verplicht te zijn, wat tot een terugbetalingsplicht kan leiden [64](#page=64).
* **Onverschuldigde betaling**: Een betaling die niet verschuldigd was, creëert de plicht deze terug te betalen [64](#page=64).
* **Ongerechtvaardigde verrijking**: Situatie waarin iemands vermogen toeneemt zonder geldige reden, wat leidt tot een verbintenis tot terugbetaling van de verrijking [64](#page=64).
* **Rechtsfeit (sensu stricto)**: Er treedt een rechtsgevolg op zonder menselijk handelen, rechtstreeks uit de wet. Een voorbeeld is het ontstaan van erfrecht bij overlijden [64](#page=64).
### 4.4 Belangrijke principes in het privaatrecht
#### 4.4.1 Aanvullend- Dwingend- Van openbare orde recht
De regels in het privaatrecht kunnen worden ingedeeld op basis van de mate waarin partijen ervan kunnen afwijken:
* **Aanvullend recht**: Deze regels vullen lacunes op wanneer partijen niets hebben afgesproken. Partijen mogen ervan afwijken [65](#page=65).
* **Dwingend recht**: Partijen mogen niet van deze regels afwijken. Dit recht beschermt zwakkere partijen, zoals economisch zwakkeren of minder bekwamen. Sanctie is relatieve nietigheid [65](#page=65).
* **Recht van openbare orde**: Dit zijn grondbeginselen die de maatschappij beschermen. Afwijken is niet toegestaan, en de sanctie is absolute nietigheid [65](#page=65).
| Kenmerk | Aanvullend recht | Dwingend recht (privaat belang) | Openbare orde (publiek belang) |
| :-------------- | :--------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------ |
| **Doel** | Lacunes opvullen | Zwakke partij beschermen | Algemeen belang beschermen |
| **Afstand** | Ja, voorafgaandelijk | Ja, maar slechts achteraf als recht verworven is | Neen |
| **Dading** | Ja | Ja | Neen |
| **Sanctie** | Geen (want afwijken mag) | Relatieve nietigheid, in te roepen door zwakke partij | Absolute nietigheid, in te roepen door iedereen |
#### 4.4.2 Bijzondere wet - Algemene wet
De regel 'lex specialis derogat generali' houdt in dat de specifiekere regel voorrang heeft op de algemenere regel. Waar de specifieke regel geen antwoord biedt, wordt aangevuld met de algemenere regel [66](#page=66).
#### 4.4.3 Termijnen
Termijnen kunnen ertoe leiden dat een recht verjaart [66](#page=66).
* **Bevrijdende verjaring**: Een recht verdwijnt na verloop van tijd.
* Zakelijke vordering: 30 jaar [66](#page=66).
* Persoonlijke vordering (contractueel): 10 jaar [66](#page=66).
* Buitencontractuele vordering: 5 jaar [66](#page=66).
* Verzachting: Stuiting (klok wordt gereset) en schorsing (klok wordt gepauzeerd) [66](#page=66).
* **Verkrijgende verjaring**: Een recht dat er nog niet is, ontstaat door het verstrijken van tijd. Bijvoorbeeld na 30 jaar ongestoord het recht uit te oefenen alsof men eigenaar is [66](#page=66).
### 4.5 Goederenrecht
#### 4.5.1 Voorwerpen, goederen, zaken en dieren
* **Voorwerpen**: Alles behalve rechtssubjecten en dieren [67](#page=67).
* **Lichamelijk (zaak)**: Tastbare dingen [67](#page=67).
* **Onlichamelijk**: Niet-tastbare, maar juridisch waardevolle zaken, zoals bitcoins [67](#page=67).
* **Goederen**: Alle voorwerpen die men zich kan toe-eigenen [67](#page=67).
* **Dieren**: Zijn geen voorwerpen, maar het goederenrecht wordt erop toegepast [67](#page=67).
#### 4.5.2 Indeling van goederen
* **Roerend vs. Onroerend**: Elk goed is hetzij roerend, hetzij onroerend [67](#page=67).
* **Roerend**: De restcategorie, inclusief goederen die door anticipatie roerend worden (bv. appels aan een boom die geoogst zullen worden) [67](#page=67).
* **Onroerend**:
* **Door voorwerp**: Rechten die betrekking hebben op een onroerend goed worden zelf onroerend [67](#page=67).
* **Door bestemming**: Roerende goederen die essentieel zijn voor een onroerend goed worden onroerend door de bestemming die eraan gegeven wordt [67](#page=67).
* **Door incorporatie**: Roerende goederen die onroerend worden gemaakt door ze eraan vast te maken en niet meer te kunnen losmaken zonder beschadiging, of indien ze enkel in dat onroerend goed gebruikt kunnen worden [67](#page=67).
* **Door aard**: Alles wat op of in de grond gevestigd is [67](#page=67).
* **Naar eigenaar**:
* **Zonder eigenaar**: Gemene goederen (bv. zand aan de zee), buiten handel (bv. cocaïne), niet-toegeëigende goederen (bv. schelpjes aan de zee), verlaten goederen (bv. teddybeer achtergelaten in station) [68](#page=68).
* **Met eigenaar**: Publiekrechtelijk (bv. overheid) of privaatrechtelijk (bv. particulier) [68](#page=68).
#### 4.5.3 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten geven een recht op een bepaald goed met heerschappij erover, zijn aan iedereen tegenstelbaar en kennen een volgrecht. Ze worden door de wet bepaald (numerus clausus) [68](#page=68).
* **Eigendomsrecht**: Het meest omvattende recht met gebruiks-, genots- en beschikkingsbevoegdheden (#page=68, 69). Het is van onbepaalde duur en exclusief. Het eigendomsrecht is echter niet absoluut en kan beperkt worden door algemeen belang, conventionele beperkingen, misbruik van eigendomsrecht en burenhinder [68](#page=68) [69](#page=69) [71](#page=71).
* **Volle eigenaar**: Beschikt over alle bevoegdheden [69](#page=69).
* **Naakte eigenaar**: Beschikt enkel over het beschikkingsrecht [69](#page=69).
* **Mede-eigenaars**: Kunnen ontstaan door toeval, contract of verplichting [69](#page=69).
* **Vruchtgebruik**: Het recht op genot van andermans zaak met de verplichting deze in stand te houden (#page=71, 72). Het is een tijdelijk zakelijk recht op niet-verbruikbare goederen [71](#page=71) [72](#page=72).
* **Erfdienstbaarheden**: Een last op een erf ten dienste van een ander erf. Het is een zakelijk recht, bijzaak van het eigendomsrecht en onroerend door voorwerp [72](#page=72).
* **Erfpacht en opstal**:
* **Erfpacht**: Genotsrecht op andermans onroerend goed voor 15-99 jaar [72](#page=72).
* **Opstal**: Recht om op andermans grond te bouwen voor maximaal 99 jaar [72](#page=72).
#### 4.5.4 (Juridisch) Bezit
B bezit een goed wanneer hij het materiële element (effectief bezit) en het morele element (overtuiging eigenaar te zijn) combineert. Deugdzaam bezit, dat vrij is van bezitsgebreken, heeft rechtsgevolgen [70](#page=70):
* **Onroerend**: Bezitsvorderingen en verkrijgende verjaring (10 jaar bij goede trouw, 30 jaar bij kwade trouw) [71](#page=71).
* **Roerend**: Bezit geldt als titel, met een revindicatierecht voor de eigenaar gedurende 3 jaar [71](#page=71).
### 4.6 Verbintenissen
#### 4.6.1 Begrip en bronnen van verbintenissen
Een verbintenis is een rechtsbetrekking waarbij de ene partij (schuldenaar) gehouden is jegens de andere partij (schuldeiser) tot een bepaalde prestatie. De prestatie kan bestaan uit geven, (niet) doen, of betalen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen resultaatsverbintenissen (het komt in orde) en inspanningsverbintenissen (zo goed mogelijk mijn best doen) [73](#page=73) [74](#page=74).
Verbintenissen kunnen ontstaan door:
* **Rechtsfeit (sensu stricto)**: Een feit met rechtsgevolg buiten menselijk handelen om [74](#page=74).
* **Menselijk handelen**:
* **Rechtshandeling**: Menselijk handelen met het doel rechtsgevolgen te doen ontstaan, zoals een eenzijdige of meerzijdige wilsuiting [74](#page=74).
* **Materiële handeling**: Menselijk handelen zonder het doel rechtsgevolgen te doen ontstaan, maar met ongewilde rechtsgevolgen, zoals een onrechtmatige daad of quasi-contracten [74](#page=74).
#### 4.6.2 Modaliteiten van verbintenissen
Aan de uitvoering van verbintenissen kunnen voorwaarden gekoppeld worden [74](#page=74).
* **Opschortende voorwaarde**: De verbintenis wordt pas uitgevoerd als de voorwaarde zich realiseert [74](#page=74).
* **Ontbindende voorwaarde**: De verbintenis eindigt zodra de voorwaarde intreedt [74](#page=74).
Voorwaarden kunnen toevallig zijn (afhankelijk van het toeval), gemengd (afhankelijk van partijen en een derde) of potestatief (afhankelijk van één partij) (#page=74, 75). Zuiver potestatieve voorwaarden in strijd met de openbare orde zijn niet toegestaan. Tijd kan ook als voorwaarde fungeren, met opschortende of ontbindende tijdsbepaling [74](#page=74) [75](#page=75).
#### 4.6.3 Verbintenissen met meerdere voorwerpen en subjecten
* **Verbintenissen met meervoudige voorwerpen**:
* **Cumulatieve verbintenissen**: Meerdere voorwerpen die onlosmakelijk verbonden zijn; de verbintenis is pas uitgevoerd als alle voorwerpen zijn geleverd [75](#page=75).
* **Alternatieve verbintenissen**: De schuldenaar (of schuldeiser) heeft de keuze uit meerdere voorwerpen [75](#page=75).
* **Verbintenis met subsidiaire prestatie**: Eén voorwerp, waarbij de schuldenaar de keuze heeft tussen verschillende manieren om de prestatie te voldoen [75](#page=75).
* **Verbintenissen met meerdere schuldenaars**:
* **Hoofdelijkheid tussen schuldenaars (passieve hoofdelijkheid)**: Elke schuldenaar kan voor het volledige bedrag aangesproken worden, onderling is de schuld deelbaar. Dit kan voortvloeien uit overeenkomst of de wet [76](#page=76).
* **Ondeelbaarheid**: De verbintenis kan niet worden gesplitst, de schuldeiser kan de volledige prestatie vorderen van de schuldenaar naar keuze [76](#page=76).
* **Verbintenis in solidum**: Een specifieke vorm van hoofdelijkheid voor situaties waarin meerdere fouten eenzelfde schade veroorzaken, waarbij beide personen voor de gehele schade kunnen worden aangesproken [76](#page=76).
* **Verbintenissen met meerdere schuldeisers**:
* **Hoofdelijkheid van schuldeisers**: Elke schuldeiser moet afzonderlijk betaald worden, tenzij anders bepaald in de overeenkomst of de wet, waarbij de schuldenaar bevrijdend kan betalen aan één schuldeiser. Hoofdelijkheid is hier de uitzondering [76](#page=76).
* **Overdracht van schuldvordering (cessie)**: De schuldeiser draagt zijn vordering over aan een derde, wat ter kennis van de schuldenaar gebracht moet worden [76](#page=76).
#### 4.6.4 (Niet-) Nakoming van verbintenissen
* **Nakoming van verbintenissen**: De uitvoering van de prestatie (geven, (niet) doen, betalen) [77](#page=77).
* **Betaling**: Kan geschieden door de schuldenaar zelf, of door een derde met belang. Inbetalinggeving staat toe om de betaling te vervangen door iets anders, mits instemming van beide partijen. Verkeerde betaling kan leiden tot een dubbele betaling (qui paie mal, paie deux fois) [77](#page=77).
* **Betaling met subrogatie**: Een derde doet de betaling en treedt in de rechten van de oorspronkelijke schuldeiser [77](#page=77).
* **Niet-nakoming van verbintenissen**: Dit is een sanctie die optreedt wanneer de niet-nakoming toerekenbaar is aan de schuldenaar (fout of krachtens de wet/rechtshandeling) [77](#page=77).
* **Ingebrekestelling**: Een schriftelijke aanmaning aan de schuldenaar om de verbintenis na te komen binnen een bepaalde termijn. Dit is een stap voorafgaand aan remedies bij niet-nakoming. Rechtsgevolgen zijn nalatigheidsinteresten, het risico gaat over naar de SA, en het is de eerste stap naar gedwongen uitvoering [77](#page=77).
* **Dagvaarding**: Bij uitblijven van uitvoering na ingebrekestelling, volgt een dagvaarding, waarna de rechter een uitvoerbare titel kan verstrekken [78](#page=78).
* **Gedwongen uitvoering**:
* **Iets betalen**: Beslag op goederen, gevolgd door tenuitvoerlegging [78](#page=78).
* **Iets (niet) doen**: Dwangsom, die de schuldenaar moet betalen per dag of uur dat de verbintenis niet wordt nagekomen. Dwangsommen zijn nooit voor geldsommen of arbeidsovereenkomsten [78](#page=78).
* **Schadevergoeding**:
* **Geldschuld**: Nalatigheidsinteresten ("moratoire interesten") [78](#page=78).
* **Waardeschuld**: Vergoedende interesten ("compensatoire interesten") voor bijkomende kosten voortvloeiend uit schade [78](#page=78).
* **Exceptie van niet-uitvoering ("Enac")**: Het recht in wederkerige overeenkomsten om de eigen verbintenis niet uit te voeren als de andere partij in gebreke blijft, mits de schuld zeker, opeisbaar en onbetwist is, en dit gebeurt te goeder trouw en tijdelijk (#page=78, 79) [78](#page=78) [79](#page=79).
#### 4.6.5 Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan [79](#page=79):
1. **Schuldvernieuwing of novatie**: Een oude verbintenis wordt vervangen door een nieuwe [79](#page=79).
2. **Kwijtschelding of eenzijdige afstand**: De schuldeiser doet eenzijdig afstand van zijn vordering [79](#page=79).
3. **Schuldvergelijking of compensatie**: Twee personen die elkaars schuldenaar zijn, zien hun vorderingen tenietgaan tot het laagste bedrag. Dit kan wettelijk, conventioneel of gerechtelijk gebeuren en geldt enkel voor geldschulden of vervangbare zaken [79](#page=79).
4. **Verval door verdwijning voorwerp**: De verbintenis gaat teniet als het voorwerp ervan te niet gaat of verloren gaat buiten de schuld van de schuldenaar en vóór ingebrekestelling [79](#page=79).
5. **Schuldvermenging**: De hoedanigheid van schuldenaar en schuldeiser verenigt zich in dezelfde persoon [79](#page=79).
6. **Verjaring**: De bevrijdende verjaring kan een recht doen verdwijnen na verloop van de wettelijke termijn. Dit kan geschorst of gestuit worden [80](#page=80).
---
# Overeenkomsten en onrechtmatige daad
Dit onderwerp behandelt de totstandkoming, geldigheid, interpretatie en gevolgen van overeenkomsten, alsmede de onrechtmatige daad, haar voorwaarden, schade, oorzakelijk verband en de verschillende soorten aansprakelijkheden.
### 13.1 Overeenkomsten
#### 13.1.1 Totstandkoming, geldigheid en kwalificatie van de overeenkomst
Een overeenkomst is een bron van verbintenissen die voortkomen uit menselijk handelen met rechtsgevolgen, waarbij minstens twee partijen betrokken zijn. De algemene regels hiervoor zijn te vinden in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW), aangevuld met specifieke regels voor bijzondere overeenkomsten zoals koop, huur en lastgeving [81](#page=81).
##### 13.1.1.1 Totstandkoming van de overeenkomst
1. **Precontractuele fase**: Dit is de fase waarin partijen de intentie onderzoeken om met elkaar in zee te gaan.
* **Onderhandelingen**: Hierbij kunnen offertes worden opgevraagd.
* **Zorgvuldigheidsplicht**: Dit kan leiden tot precontractuele aansprakelijkheid indien de onderhandelingen op onredelijke wijze worden afgebroken, bijvoorbeeld na vergevorderde besprekingen zonder geldige reden. Er bestaat een onderhandelingsvrijheid, waarbij partijen niet verplicht zijn een contract aan te gaan [81](#page=81).
* **Informatieplicht**: Partijen hebben een plicht om elkaar te informeren [81](#page=81).
2. **Aanbod**: Eén partij stelt voorwaarden voor waarop partijen een contract kunnen aangaan. Vanaf het moment van aanbod is de aanbieder gebonden [81](#page=81).
3. **Aanvaarding**: De aanvaarding van het aanbod leidt tot de totstandkoming van de overeenkomst, mits er wilsovereenstemming is over de essentie van het contract. De meeste contracten zijn vormvrij [81](#page=81).
##### 13.1.1.2 Geldigheidsvereisten
Indien een van de vier geldigheidsvereisten ontbreekt, komt de overeenkomst wel tot stand, maar kan deze later worden aangevochten met relatieve nietigheid tot gevolg [81](#page=81).
1. **Vrije en bewuste toestemming van elke partij**: De wilsuitdrukkingen van beide partijen moeten samenkomen in toestemming over de essentie van het contract. Wilsgebreken kunnen deze toestemming aantasten [81](#page=81):
* **Dwaling (art. 5.34 BW)**: Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid met betrekking tot essentiële bestanddelen van de overeenkomst. Voorwaarden zijn dat de dwaling doorslaggevend was (men zou het contract niet hebben gesloten indien men de waarheid kende) en verschoonbaar (niet onbegrijpelijk dat men zich heeft vergist). Sanctie is relatieve nietigheid [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Geweld (art. 5.36 BW)**: Toestemming afgedwongen onder bedreiging van een aanzienlijk kwaad, fysiek of moreel, dat indruk maakt op een redelijk persoon. De onrechtmatigheid van het geweld is vereist. Sanctie is relatieve nietigheid [82](#page=82).
* **Bedrog (art. 5.35 BW)**: Het gebruik van kunstgrepen of listen door een contractspartij, leidend tot opzettelijke dwaling. De kunstgreep moet doorslaggevend zijn. Bewijs van het intentionele element is vereist. Sanctie is relatieve nietigheid, eventueel met schadevergoeding [82](#page=82).
* **Gekwalificeerde benadeling/misbruik van omstandigheden (art. 5.37-5.38 BW)**: Een aanzienlijk onevenwicht tussen de verbintenissen, waarbij misbruik is gemaakt van een situatie of persoon. Een louter economisch onevenwicht is geen reden tot nietigheid. Sanctie is relatieve nietigheid of matiging van de verbintenis om het evenwicht te herstellen [82](#page=82).
2. **Bekwaamheid (art. 5.40-5.45 BW en art. 388 en 492/2 oud BW)**: Dit betreft de handelingsbekwaamheid, de mogelijkheid om rechten en plichten uit te oefenen. Minderjarigen en meerderjarigen onder een rechterlijke beschermingsmaatregel zijn handelingsonbekwaam. Sanctie is relatieve nietigheid [82](#page=82).
3. **Bepaalbaar voorwerp (of bepaald) (art. 5.46-5.51 BW)**: De inhoud van de verbintenissen moet bepaald of bepaalbaar zijn. Het voorwerp moet bestaan of kunnen bestaan, in de handel zijn en geoorloofd zijn. Voorbeelden zijn het verkopen van een fiets ("bepaald") of een toekomstige oogst ("bepaalbaar") [83](#page=83).
4. **Geoorloofde oorzaak (art 5.53-5.56 BW)**: De doorslaggevende reden voor het aangaan van de overeenkomst moet geoorloofd zijn, wat betekent dat deze niet in strijd mag zijn met de openbare orde. Een ongeoorloofde oorzaak leidt tot absolute nietigheid [83](#page=83).
##### 13.1.1.3 Interpretatie, uitlegging en kwalificatie van de overeenkomst
Bij betwistingen over de interpretatie van een overeenkomst, beoordeelt de rechter de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen. De kwalificatie van de overeenkomst door de partijen zelf is niet bindend. Voorrang wordt gegeven aan [83](#page=83):
* De gemeenschappelijke wil van de partijen.
* Een uitlegging die gevolgen teweegbrengt.
* Een uitlegging die conform de gebruiken of de sector is.
* Een uitlegging die in het nadeel is van de schuldeiser (de sterkere partij) [83](#page=83).
Relatieve nietigheid kan door de zwakste contractpartij worden ingeroepen, terwijl absolute nietigheid door iedereen, zelfs ambtshalve door de rechter, kan worden ingeroepen [83](#page=83).
#### 13.1.2 Niet-nakoming en einde van de overeenkomst
##### 13.1.2.1 Niet-nakoming van de contractuele verbintenis
Contractuele aansprakelijkheid ontstaat bij toerekenbare niet-nakoming, oftewel een contractuele fout [84](#page=84).
**Mogelijke remedies**:
* **Uitvoering in natura (art. 5.84-5.85 BW)**: Het uitvoeren van de overeenkomst zoals overeengekomen, eventueel met dwangmiddelen [84](#page=84).
* **Herstel van schade (art. 5.86-5.87 BW)**:
* In natura: uitvoering zoals overeengekomen, uitvoering bij equivalent, of wat als iemand het nog niet uitvoert [84](#page=84).
* Schadevergoeding (bij equivalent): wanneer uitvoering in natura niet meer mogelijk is, of als bijkomende schade bovenop de uitvoering of ontbinding [84](#page=84).
* **Ontbinding van het contract (art. 5.90-5.95 BW)**:
1. **Gerechtelijke ontbinding**: Door de rechter [84](#page=84).
2. **Ontbindend beding**: Buitengerechtelijk via een clausule in de overeenkomst [84](#page=84).
3. **Kennisgeving aan SA**: Buitengerechtelijk, door mededeling aan de andere partij [84](#page=84).
Ontbinding heeft terugwerkende kracht. Sinds 2020 is "anticipatory breach" mogelijk, waarbij ontbinding kan plaatsvinden voordat er een fout is gemaakt als het zeer waarschijnlijk is dat een partij haar verbintenis niet zal nakomen [84](#page=84).
* **Prijsvermindering (art. 5.97 BW)**: Nieuw sinds 2022, herstelt het evenwicht tussen prestaties bij een onevenwicht tussen de overeengekomen en geleverde prestatie. Dit is geen ontbinding of schadevergoeding, maar een aparte remedie die door een rechter kan worden beslist of eenzijdig kan worden "geprobeerd" [85](#page=85).
* **Opschorting van de eigen verbintenis of ENAC (Exceptie van niet-uitvoering) (art. 5.98 BW)**: Het recht om de nakoming van de eigen verbintenis op te schorten totdat de andere partij haar verbintenis nakomt. Geldigheidsvoorwaarden zijn: de opschortende partij mag niet als eerste moeten presteren, de andere partij is in gebreke, en dit gebeurt te goeder trouw [85](#page=85).
##### 13.1.2.2 Tenietgaan van de overeenkomst
Het tenietgaan van verbintenissen uit een contract kan gebeuren door uitvoering, nietigverklaring, opzegging (wederkerig of eenzijdig), ontbinding van het contract, of definitieve onmogelijkheid tot nakoming [85](#page=85).
#### 13.1.3 Gevolgen van het contract voor derden
Persoonlijke vorderingen, zoals die uit overeenkomsten, zijn in principe relatief en binden enkel de contractspartijen, hun erfgenamen en rechthebbenden [85](#page=85).
##### 13.1.3.1 Relativeringsprincipe
In principe hebben overeenkomsten geen gevolgen voor derden. Wel bestaat er tegenwerpelijkheid, waarbij het bestaan van een overeenkomst door een derde erkend moet worden, bijvoorbeeld in geval van faillissement [85](#page=85).
##### 13.1.3.2 Afwijkingen
Derden kunnen toch gebonden zijn aan overeenkomsten of rechten putten uit bepaalde overeenkomsten:
* **Sterkmaking (art 5.106 BW)**: Eén partij staat ervoor in dat een derde een bepaalde verbintenis zal aangaan of nakomen. Indien de derde niet meewerkt, is de sterkmaker contractueel aansprakelijk jegens de tegenpartij [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Derdenbeding (art. 5.107-5.109 BW)**: Een contractuele clausule waarbij een verbintenis ten behoeve van een derde wordt gecreëerd, bijvoorbeeld in een levensverzekering waarbij een begunstigde derde wordt aangeduid [86](#page=86).
* **Rechtstreekse vordering (art 5.110 BW)**: Het recht dat de benadeelde toelaat om een schuld van zijn schuldenaar rechtstreeks te vorderen bij diens schuldenaar [86](#page=86).
* **Derde medeplichtigheid aan contractenbreuk (art. 5.111 en 6.5 - 6.6 BW)**: Een derde mag zich niet bewust te kwader trouw gedragen en de contractpartij niet aanzetten tot contractbreuk. Dit kan leiden tot buitencontractuele aansprakelijkheid van de derde [86](#page=86).
* **Actio pauliana (art. 5.243 BW)**: De Pauliaanse vordering stelt een schuldeiser in staat om overeenkomsten die zijn schuldenaar met een derde sluit om de inning van de schuld te bemoeilijken, niet tegenwerpelijk te laten verklaren [86](#page=86).
### 13.2 Onrechtmatige daad
Een onrechtmatige daad ontstaat wanneer er geen contract is, maar een verbintenis ontstaat door een fout, schade en een oorzakelijk verband daartussen [87](#page=87).
#### 13.2.1 Algemene situering
Onrechtmatige daad is een vorm van verbintenis en aansprakelijkheid voor begane fouten. Er is een onderscheid tussen burgerrechtelijke aansprakelijkheid (horizontaal) en strafrechtelijke aansprakelijkheid (verticaal), die cumulatief kunnen zijn [87](#page=87).
* **Contractuele schade**: Schade als gevolg van het niet of foutief uitvoeren van een overeenkomst.
* **Buitencontractuele schade**: Schade of aansprakelijkheid wanneer er geen contract is.
Binnen buitencontractuele schade onderscheidt men:
* **Persoonlijke aansprakelijkheid**: Aansprakelijkheid voor eigen daden (bv. iemand anders zijn laptop kapotmaken) [87](#page=87).
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid**: Aansprakelijkheid voor personen of zaken waarvoor men instaat (bv. aansprakelijkheid voor een kind) [87](#page=87).
* Met bewijs van fout: De fout moet bewezen worden [87](#page=87).
* Foutloos: Aansprakelijkheid zonder bewezen eigen fout, waarbij de schade op zich een bewijs van een fout kan zijn (bv. productaansprakelijkheid) [87](#page=87).
#### 13.2.2 Voorwaarden voor aansprakelijkheid
##### 13.2.2.1 Aansprakelijkheidsgronden
Er moet sprake zijn van een fout (door handelen, niet-handelen, of iets dat gebeurt). In principe geldt "wie het potje breekt, betaalt het potje", tenzij er wettelijke immuniteiten of contractuele bevrijdingsbedingen zijn [88](#page=88).
1. **Persoonlijke foutaansprakelijkheid (art. 6.5-6.11 BW)**:
* **Fout**:
* **Objectief element**: Schending van een specifieke rechtsnorm (resultaatsverbintenis) of een algemene zorgvuldigheidsnorm (inspanningsverbintenis). Aansprakelijkheid ontstaat indien men zich niet gedraagt als een normaal en redelijk persoon in die situatie. Men kan aan deze aansprakelijkheid ontsnappen indien een zorgvuldig en redelijk persoon hetzelfde zou overkomen zijn [88](#page=88).
* **Subjectief element**: Schuldbekwaamheid (onderscheidingsvermogen; iedereen is schuldbekwaam behalve personen jonger dan 12 jaar, tenzij anders bepaald door de rechter) en toerekenbaarheid (controle over daden). Overmacht en wettelijke uitsluitingsgronden zijn uitzonderingen op toerekenbaarheid [89](#page=89).
2. **Kwalitatieve aansprakelijkheid (art. 6.12-6.17 BW)**:
* **Minderjarige (art. 6.12 BW)**: Ouders zijn foutloos aansprakelijk voor kinderen jonger dan 16 jaar. Voor 16-plussers geldt een aansprakelijkheid met een weerlegbaar foutvermoeden (geen fout in toezicht of opvoeding). Bij meerderjarigen die ouderlijk gezag dragen, is er een aansprakelijkheid in solidum met het kind [89](#page=89).
* **Persoon onder toezicht (art. 6.13 BW)**: Onderwijsinstellingen zijn aansprakelijk met een weerlegbaar foutvermoeden bij schade veroorzaakt onder toezicht [89](#page=89).
* **Aangestelde (art. 6.14 BW)**: Werkgevers zijn foutloos aansprakelijk voor fouten van hun aangestelden die gebeuren tijdens en n.a.v. de uitoefening van hun functie [90](#page=90).
* **Bestuurders (art. 6.15 BW)**: Bestuursorganen zijn foutloos aansprakelijk voor fouten die gebeuren tijdens en n.a.v. de uitoefening van hun functie [90](#page=90).
* **Gebrekkige zaak (art. 6.16 BW)**: De bewaarder van een gebrekkige zaak is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door het gebrek. Men kan proberen te bewijzen dat er geen gebrek was aan de zaak, maar een fout gebruik [90](#page=90).
* **Dier (art. 6.17 BW)**: De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door gedragingen van het dier [90](#page=90).
##### 13.2.2.2 Schade (art. 6.24-6.29 BW)
Schade kan materieel (vermogensschade, lichamelijke schade) of moreel zijn. Materieel verlies is het makkelijkst te waarderen, terwijl lichamelijke en morele schade moeilijker in geld uit te drukken zijn en vaak symbolisch worden begroot [90](#page=90).
##### 13.2.2.3 Oorzakelijk verband
Het oorzakelijk verband wordt getoetst aan de hand van de **conditio sine qua non**-test: zou de schade zich hebben voorgedaan zonder deze fout?. Als er meerdere oorzaken zijn, worden deze gelijkwaardig geacht (equivalentieleer), tenzij dit kennelijk onredelijk is wegens de grote afstand tussen fout en schade [90](#page=90) [91](#page=91).
* **Verdeling van aansprakelijkheid**: Bij fouten van het slachtoffer zelf, wordt de aansprakelijkheid verdeeld, tenzij de fout onopzettelijk of het slachtoffer minderjarig is [91](#page=91).
* **In solidum gehoudenheid**: Bij fouten van meerdere personen die dezelfde schade veroorzaken, kan het slachtoffer elke schadeverwekker voor de gehele schade aanspreken [91](#page=91).
* **Causale onzekerheid (art. 6.22-6.23 BW)**: Indien het oorzakelijk verband niet volledig zeker is, kan er een gedeeltelijke schadevergoeding toegekend worden in functie van de waarschijnlijkheid, bijvoorbeeld bij verlies van een kans of onzekerheid over de identiteit van de aansprakelijke [91](#page=91).
#### 13.2.3 Gevolgen: plicht tot schadeloosstelling (art. 6.30- 6.31 BW)
Het principe is **integrale schadeloosstelling**, wat betekent dat er recht is op rechts- en schadeherstel. Dit omvat patrimoniale en extra-patrimoniale schade. De aansprakelijken zijn in solidum gehouden voor het gehele bedrag van de schade, met regres op mede-schadeverwekkers [91](#page=91).
#### 13.2.4 Samenloop en co-existentie (art. 6.2-6.3 BW)
* **Samenloop**: Wanneer meerdere aansprakelijkheidsregimes van toepassing zijn. De benadeelde heeft keuzevrijheid tussen strafrechtelijke en burgerrechtelijke aansprakelijkheid, alsook tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid, met uitzondering van wettelijke verboden of specifieke contractuele bepalingen [92](#page=92).
* **Co-existentie**: Treedt op wanneer er meer dan één benadeelde (actieve co-existentie) of meer dan één dader (passieve co-existentie) is [92](#page=92).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van algemene gedragsregels opgelegd door een daartoe bevoegde overheid, die de ordening van het maatschappelijk leven beogen en waarvan de naleving afdwingbaar is. |
| Subjectief recht | De individualisering van de rechtsregel. Het is de aanspraak die een persoon ten aanzien van een andere persoon aan het objectief recht ontleent. |
| Rechtssubject | Dragers van rechten en plichten in het recht. Dit kunnen natuurlijke personen (mensen) of rechtspersonen (juridische entiteiten) zijn. |
| Rechtsobject | Voorwerpen, dieren of zaken die geen drager zijn van rechten en plichten, maar waar rechtssubjecten rechten en plichten aan kunnen ontlenen. |
| Wet (formeel) | Een door de wetgevende macht aangenomen tekst, zoals een wet gestemd door het federale parlement, een decreet van een deelstaatparlement of een ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. |
| Materieel recht | Regels die algemeen en onpersoonlijk zijn en bindend gedrag voorschrijven, zoals wetten, koninklijke besluiten en ministeriële besluiten die algemene normen bevatten. |
| Rechtsstaat | Een staatsvorm waarin het recht de onderlinge relaties en de relatie met de overheid regelt, gebaseerd op principes als parlementaire democratie, scheiding der machten en grondwettelijke bescherming van vrijheden. |
| Soevereiniteit | Het principe dat de hoogste macht bij de natie of de staat berust en dat de staat zelf bepaalt welke wetten er gelden binnen zijn grondgebied. |
| Scheiding der machten | Het principe dat de staatsmacht is verdeeld over drie onafhankelijke machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, om machtsmisbruik te voorkomen. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de organisatie van de staat en de verhouding tussen de staat en zijn burgers regelt, met focus op het publieke belang. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de onderlinge verhoudingen tussen burgers regelt, met focus op het private belang. |
| Vermogen | Het geheel van goederen die aan een rechtssubject toebehoren, bestaande uit activa (rechten) en passiva (plichten), die in geld waardeerbaar zijn. |
| Verbintenis | Een rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, waarbij de ene persoon (de schuldenaar) gehouden is tot een bepaalde prestatie jegens de andere persoon (de schuldeiser). |
| Overeenkomst | Een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen juridisch bindende afspraken maken, die voortkomen uit wilsovereenstemming en die tot verbintenissen leiden. |
| Onrechtmatige daad | Een buitencontractuele handeling die schade veroorzaakt door een fout van de dader, waarbij er een causaal verband bestaat tussen de fout en de schade, wat leidt tot een verplichting tot schadevergoeding. |
| Rechtsmacht | De bevoegdheid van de rechterlijke macht om geschillen bindend te beslechten en dwang uit te oefenen. |
| Rechtsmiddel | Een procedurele mogelijkheid die partijen in een gerechtelijke procedure hebben om een beslissing van een rechter aan te vechten, zoals hoger beroep of cassatie. |
| Verordening (EU) | Een bindende Europese rechtsnorm die rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten zonder omzettingshandeling van de nationale wetgever. |
| Richtlijn (EU) | Een Europese rechtsnorm die een doelstelling voor de lidstaten formuleert, waarbij de lidstaten zelf de vorm en middelen kiezen om dit doel te bereiken binnen een bepaalde termijn. |
| Foutloze aansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij de aangesproken persoon aansprakelijk wordt gesteld voor schade, zelfs als er geen persoonlijke fout kan worden aangetoond, vaak gebaseerd op de hoedanigheid of de relatie tot de schadeveroorzakende gebeurtenis. |
| Oorzakelijk verband | Het verband tussen een fout of een gebeurtenis en de daaruit voortvloeiende schade, dat essentieel is om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. |
| In solidum aansprakelijkheid | Een vorm van hoofdelijke aansprakelijkheid waarbij meerdere schadeverwekkers elk voor het geheel van de schade aansprakelijk kunnen worden gesteld, waarbij de benadeelde kan kiezen tot wie hij zich richt. |
Cover
Stuvia-8868022-lesnotities-inrichting-en-deontologie-van-het-notariaat-2-105.pdf
Summary
# De rol en taken van de notaris
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de rol en taken van de notaris, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. De rol en taken van de notaris
Dit document verschaft een uitgebreid overzicht van de cruciale rol die notarissen spelen in het juridische en maatschappelijke landschap, met een focus op hun diverse taken, juridische status en professionele verantwoordelijkheden.
### 1.1 Activiteiten van de notaris
De notaris is actief in verschillende rechtsgebieden, waaronder familiaal vermogensrecht, vastgoedrecht, en vennootschaps- en verenigingsrecht. Hoewel advocaten en bankdirecteurs ook advies verlenen op gebieden zoals successieplanning, en vastgoedmakelaars betrokken zijn bij de opmaak van compromissen, is de notaris essentieel voor het verlijden van authentieke akten [2](#page=2).
### 1.2 Kernactiviteiten van de notaris
De voornaamste taken van een notaris omvatten het verlijden van notariële akten, adviesverlening en het afhandelen van nalatenschappen.
#### 1.2.1 Het verlijden van notariële akten
Notariële akten zijn onder te verdelen in twee categorieën:
* **Akten die verplicht een notariële vorm vereisen:**
* **Plechtige akten:** Deze rechtshandelingen vereisen voor hun geldige totstandkoming een notariële akte. Het niet naleven van deze vorm kan leiden tot nietigheid, die relatief (enkel inroepbaar door beschermde partij) of absoluut (door iedereen inroepbaar) kan zijn. Voorbeelden zijn erfovereenkomsten, huwelijksovereenkomsten, wettelijke samenwoningen, zorgvolmachten, aanvaarding nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving, verwerping nalatenschap, notariële testamenten en schenkingen. Handgiften en onrechtstreekse schenkingen zoals bankgiften vallen hier niet onder. Ook de onderlinge beëindiging van pacht moet notarieel verleden worden [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Akten die een notariële vorm nodig hebben voor tegenstelbaarheid aan derden:** Dit is cruciaal voor bijvoorbeeld de verkoop van een huis. Een notariële akte, die vervolgens op het bevoegde openbaar register (AAPD) kan worden overgeschreven, maakt de transactie tegenstelbaar aan derden, zoals schuldeisers van de verkoper. Dit geldt ook voor echtscheidingsregelingen met betrekking tot onroerende goederen [3](#page=3).
* **Akten die notarieel kúnnen worden opgemaakt:** Cliënten kunnen er vrijwillig voor kiezen om hun overeenkomst in een notariële akte vast te leggen vanwege de voordelen die dit biedt:
* **Uitvoerbare kracht:** Een notariële akte bezit uitvoerbare kracht, wat betekent dat bij niet-nakoming direct dwangmaatregelen kunnen worden genomen zonder eerst een gerechtelijke titel te hoeven verkrijgen [4](#page=4).
* **Authentieke bewijswaarde:** Wat de notaris vaststelt uit eigen waarneming (de visu de auditu) wordt geacht waar te zijn. Dit geldt echter niet voor de inhoud van de stellingen zelf (bijvoorbeeld de afwezigheid van verborgen gebreken) [4](#page=4).
* **Vaste datum:** De datum van een notariële akte is vast, aangezien deze wordt geregistreerd [4](#page=4).
#### 1.2.2 Adviesverlening
De notaris fungeert als juridisch expert die goed luistert naar de wensen van cliënten, adviseert over de beste manier om doelen te bereiken, en de juridische consequenties van de voorgestelde oplossingen uitlegt [4](#page=4).
#### 1.2.3 Aangifte en regeling van nalatenschappen
Notarissen helpen bij het aangeven van de nalatenschap aan de fiscus, wat essentieel is voor de berekening van erfbelasting. Dit document moet uiterlijk vier maanden na overlijden worden ingediend. Hoewel dit zelf gedaan kan worden, schakelen veel mensen een notaris in vanwege de complexiteit en om boetes te vermijden. Ook bij de regeling van nalatenschappen, zelfs zonder onroerend goed, wordt vaak de hulp van een notaris ingeroepen [4](#page=4).
### 1.3 Juridische status van de notaris
De notaris is zowel een openbaar ambtenaar als een beoefenaar van een vrij beroep (of werknemer) [5](#page=5).
#### 1.3.1 De notaris als openbaar ambtenaar
Als openbaar ambtenaar oefent de notaris een deel van het overheidsgezag uit, gebonden door de wet en niet door instructies van een overste. Notariële akten hebben authentieke bewijswaarde en uitvoerbare kracht, wat voortvloeit uit hun status als openbaar ambtenaar [5](#page=5).
* **Gevolgen en kenmerken van het openbaar ambt:**
* **Onoverdraagbaar en buiten de handel:** Het ambt is niet overdraagbaar en kan niet worden verkocht. Sinds 2001 kan het ambt enkel verkregen worden na het slagen voor een vergelijkend examen voor kandidaat-notarissen. De overheid beslist over de benoeming [5](#page=5).
* **Verbod op delegatie:** De notaris moet zijn ambt persoonlijk uitoefenen en kan de handtekening niet delegeren aan medewerkers. Alle akten en repertoria zijn onoverdraagbaar, hoewel ze wel in een vennootschap kunnen worden ingebracht; de vennootschap wordt echter geen notaris. Gerechtelijke opdrachten kunnen wel binnen een associatie worden doorgeschoven [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Toepassing van bepalingen van het Strafwetboek (Sw.):** Bepaalde bepalingen van het Sw. die van toepassing zijn op openbare ambtenaren, gelden ook voor notarissen, zoals inmenging in openbare ambten (art. 227 Sw.), smaad (art. 276 Sw.), opzettelijk toebrengen van slagen of verwondingen (art. 280 Sw.), en valsheid in geschriften (art. 194, 195 Sw.). Bij valsheid in geschrifte, met name bij het opzettelijk verkeerd voorstellen van de verkoopprijs om de fiscus te benadelen, moet de notaris zijn ambt weigeren en de Procureur des Konings (PdK) verwittigen indien de cliënten naar een andere notaris gaan. Verduistering (art. 240-242 Sw.), knevelarij (art. 243 Sw.) en belangenneming (art. 245 Sw.) zijn eveneens strafbaar [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Onverenigbaarheden en verboden activiteiten:** Het ambt van notaris is onverenigbaar met onder andere het ambt van ontvanger der belastingen, commissaris van politie en het beroep van advocaat, vanwege de vereiste onpartijdigheid van de notaris. Gerechtelijke ambten zijn in principe ook onverenigbaar, met enkele uitzonderingen. Het is niet toegestaan om interprofessionele associaties aan te gaan met bijvoorbeeld advocaten of accountants. Politieke mandaten zijn wel verenigbaar, zolang de onafhankelijkheid niet in het gedrang komt. Verboden activiteiten omvatten het drijven van handel (zelfs via een tussenpersoon), het zijn van bestuurder van een nijverheids- of handelsonderneming (tenzij met toelating van de Minister van Justitie), het hebben van een kantoor buiten de standplaats (met uitzonderingen voor MSK's/associaties), en het beleggen van bewaarde fondsen ten eigen voordeel. Fondsen van cliënten moeten op een derdenrekening worden geplaatst. Het is verboden om zich borg te stellen voor leningen waarvoor de akte moet worden opgemaakt, een akte te verlijden zonder provisie, of schuldbekentenissen te laten ondertekenen zonder ingevulde schuldeiser. Het gebruik van een stroman voor verboden handelingen is eveneens verboden [10](#page=10) [11](#page=11) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Numerus clausus:** Het aantal notarissen is wettelijk beperkt, gelinkt aan het aantal inwoners per gerechtelijk arrondissement. Dit aantal is echter niet bindend voor het aantal geassocieerde notarissen per kantoor. De beperking op het aantal notarissen (numerus clausus) beperkt dus niet noodzakelijkerwijs het aantal actieve notarissen in België [11](#page=11).
* **Monopolie (en uitzonderingen):** De notaris is niet de enige die authentieke akten kan verlijden. Ambtenaren van de Comités tot aankoop van onroerende goederen, ambtenaren van de Administratie der Domeinen, Vlaamse instrumenterende ambtenaren en consulaire ambtenaren kunnen in specifieke materies ook authentieke akten verlijden. Vrederechters en gerechtsdeurwaarders kunnen in bepaalde gevallen ook bepaalde akten of procedures verlijden [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Territoriale bevoegdheid:** De notaris is in principe bevoegd binnen het gerechtelijk arrondissement van zijn standplaats. Het verlijden van een akte buiten dit gebied leidt niet tot nietigheid van de akte zelf, maar kan wel een tuchtrechtelijke sanctie tot gevolg hebben. Er zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld indien partijen fysiek of juridisch niet in staat zijn zich te verplaatsen of in specifieke grensgebieden of bij gerechtelijke aanstelling van meerdere notarissen. Gedematerialiseerde akten op afstand zijn eveneens mogelijk [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Onpartijdigheid:** De notaris moet boven de partijen staan, een evenwichtige oplossing nastreven, en toekomstige conflicten vermijden. Deze plicht blijft bestaan, ook wanneer elke partij een eigen notaris kiest. In gerechtelijke procedures geldt een extra strenge onpartijdigheid (subjectief en objectief). Een notaris kan door de rechter worden vervangen wegens schending van onpartijdigheid [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Verplichting tot ambtsverlening (verbod tot ambtsweigering):** Een notaris moet zijn ambt verlenen wanneer daarom wordt verzocht, tenzij er specifieke redenen zijn om te weigeren. Niet alle taken die een notaris verricht, vallen onder het openbaar ambt, en daarvoor kan een notaris zijn ambt weigeren. Echter, bij ethische tegenkantingen mag de notaris zijn ambt niet weigeren. Er zijn specifieke gevallen waarin een notaris zijn ambt wél moet weigeren: indien de akte strijdig is met de openbare orde of derden kan misleiden, indien partijen de rechten van derden of de overheid miskennen, indien de notaris onbevoegd is, of indien de verplichtingen van de wet of deontologische code worden overtreden [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 1.3.2 De notaris als vertrouwenspersoon (beoefenaar van een vrij beroep)
De vertrouwensrelatie tussen notaris en cliënt is cruciaal voor een open communicatie [18](#page=18).
* **Vrije keuze van notaris:** Elke partij heeft het recht om vrij een notaris te kiezen voor elke akte, tenzij de notaris door de rechtbank wordt aangesteld. Uitzonderingen hierop zijn onder andere openbare verkopen, algemene vergaderingen van aandeelhouders of mede-eigenaars. Partijen mogen tot aan de ondertekening van de akte van notaris veranderen. Het ereloon mag niet verhoogd worden wanneer meerdere notarissen optreden. Bij gerechtelijke aanstelling geldt de vrije keuze niet [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Informatie- en adviesplicht:** Elke partij moet volledig worden ingelicht over rechten, plichten en lasten, en geadviseerd worden over de beste weg om het gevraagde resultaat te bereiken, zowel civiel als fiscaal. Notarissen dienen hun advies goed te documenteren om zich achteraf te kunnen indekken [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Bijzondere verplichtingen bij tegenstrijdigheid van belangen en onevenwichtige bedingen:** De notaris moet de aandacht van partijen vestigen op tegenstrijdige belangen en onevenwichtige bedingen, en meedelen dat elke partij een andere notaris kan kiezen of zich kan laten bijstaan door een raadsman. Deze vermelding moet uitdrukkelijk in de notariële akte worden opgenomen. Na 2008 is deze controle aangescherpt vanwege de afschaffing van de homologatieprocedure door de rechtbank voor huwelijksvermogensstelsels. Hoewel een standaardclausule volstaat, is het raadzaam om specifieke onevenwichtige bedingen expliciet te benoemen [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Beroepsgeheim en discretieplicht:** Het beroepsgeheim (art. 458 Sw.) zorgt ervoor dat cliënten alles kunnen vertellen zonder angst voor openbaarmaking. Schending ervan kan strafrechtelijk worden gesanctioneerd. Het beroepsgeheim is minder absoluut dan bij artsen of advocaten en kan wijken voor andere deontologische verplichtingen zoals onpartijdigheid. Er zijn diverse uitzonderingen, waaronder getuigenis in rechte, wettelijke aangifteplichten, en het recht op verdediging. De discretieplicht heeft betrekking op niet-vertrouwelijke informatie, maar ook hier kan de fiscus voorrang krijgen [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29).
### 1.4 De notariële akte
De notariële akte is een cruciaal document met specifieke vereisten.
* **Personen in de notariële akte:** Dit omvat de notaris(sen), de partijen (comparanten) en eventueel getuigen. De verschijningsformules in de akte geven aan welke notarissen hebben meegewerkt en of zij bevoegd waren [38](#page=38).
* **Verplichte vermeldingen:** De akte moet specifieke informatie bevatten over de notaris(sen) (naam, standplaats, vennootschap), getuigen (naam, gebruikelijke voornaam, woonplaats), plaats en datum van verlijden, en de partijen (naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, woonplaats, rijksregisternummer/bisnummer). De notaris moet de identiteit van de partijen aantonen en dit vermelden. Bij rechtspersonen is het ondernemingsnummer vereist. Ook de juridische status van het onroerend goed en de oorsprong van eigendom moeten worden vermeld. Specifieke verklaringen over belastingen en rechten moeten worden opgenomen. Tegenstrijdige belangen en onevenwichtige bedingen moeten worden vermeld. De akte moet worden toegelicht en voorgelezen, met specifieke regels voor gedeeltelijke of integrale voorlezing. De ondertekening moet worden vermeld, inclusief vermeldingen indien een partij niet kan tekenen [57](#page=57) [58](#page=58) [59](#page=59) [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Formele vereisten:** Sommen die een betalingsverplichting betreffen, moeten voluit in letters worden geschreven. Akten moeten onuitwisbaar, leesbaar, zonder afkortingen, witte vakken of tussenruimten worden opgemaakt. Elk blad moet genummerd en geparafeerd worden, en de akte moet aan het slot worden ondertekend door alle partijen. Renvooien (toevoegingen) moeten in de marge worden aangebracht en getekend. Doorhalingen moeten eveneens worden vermeld en goedgekeurd. Materiële vergissingen kunnen aan de voet van de minuut worden gecorrigeerd [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Kenmerken van de notariële akte:**
* **Authenticiteit:** Alles wat de notaris persoonlijk heeft vastgesteld, gezien of gehoord, wordt geacht waar te zijn. Dit geldt niet voor de inhoud van de stellingen zelf [70](#page=70).
* **Uitvoerbare kracht:** Een notariële akte bezit uitvoerbare kracht, waardoor directe dwangmaatregelen mogelijk zijn. De "grosse" is de uitvoerbare kopie van de akte [70](#page=70) [71](#page=71).
* **Taal van de akte:** De taal van de akte is in principe vrij, maar de notaris moet de taal van de akte en van de partijen verstaan om zijn adviesplicht te kunnen vervullen. Wettelijke bepalingen kunnen taalgebruik beperken in specifieke procedures of bij communicatie met overheidsdiensten [71](#page=71) [72](#page=72) [73](#page=73).
### 1.5 Formaliteiten voor en na het verlijden van de akte
* **Formaliteiten voor het verlijden:** Deze zijn afhankelijk van het type akte [74](#page=74).
* **Formaliteiten na het verlijden:** Dit omvat het bijhouden van het repertorium, het afleveren van uitgiften, uittreksels en grossen, en het verrichten van andere opvolgingsformaliteiten. Bijlagen bij de akte, zoals volmachten, moeten worden aangehecht, tenzij ze elders worden bewaard of digitaal beschikbaar zijn. Verwijzingen naar eerdere akten zijn mogelijk, mits de voorwaarden voor uitvoerbaarheid worden nageleefd [68](#page=68) [69](#page=69) [74](#page=74).
---
# Toegang tot het notarisambt en de organisatie van het notariaat
Dit deel behandelt de procedures voor het verkrijgen van het notarisambt, de benoeming tot kandidaat-notaris, geassocieerd notaris of toegevoegd notaris. Daarnaast worden de verschillende beroepsorganisaties en hun rol binnen het Belgische notariaat beschreven.
### 2.1 Benoeming tot kandidaat-notaris en notaris
#### 2.1.1 Eerste benoeming tot kandidaat-notaris (door de Koning)
Om benoemd te worden tot kandidaat-notaris, dient men te voldoen aan de volgende wettelijke vereisten [75](#page=75):
* In het genot zijn van burgerlijke en politieke rechten [75](#page=75).
* Belg of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie zijn. Sinds 2011 is het niet langer vereist om Belg te zijn; elke EU-burger kan notaris worden indien aan de overige voorwaarden wordt voldaan [75](#page=75).
* Houder zijn van het stagecertificaat. Dit certificaat wordt verkregen na een stage van 3 jaar, met een minimum van 30 uur per week, in een of meerdere notariskantoren. Deze stage mag over maximaal 5 jaar gespreid worden, anders moet ze opnieuw aangevat worden. De stage mag ook voor maximaal 1 jaar in het buitenland, bij de Administratie Rechtszekerheid, als assistent aan een universiteit, bij de balie of in een juridische functie bij een notariële instelling of organisatie verricht worden. De stage kan pas aanvangen na het behalen van een licentiaat of master in het notariaat. De aanvraag tot inschrijving op het tableau van de stagiairs moet binnen een maand na aanvang van de stage gebeuren. De Nationale Kamer van notarissen kan afwijkingen toestaan voor de aanvangsdatum van de stage, onder bepaalde voorwaarden. Een eindverslag over de stage, opgemaakt door de stagecommissie, is eveneens vereist [75](#page=75) [76](#page=76).
* Voorkomen op de definitieve lijst opgemaakt door de benoemingscommissie. Jaarlijks wordt het aantal te benoemen kandidaat-notarissen per KB vastgesteld. Kandidaten moeten zich binnen een maand na bekendmaking in het BS kandidaat stellen bij de minister van Justitie. De verenigde benoemingscommissie stelt het programma en reglement van de vergelijkende toelatingsproef op. Dit examen bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Er zijn vier evenwaardige onderdelen, waaronder één in een door de kandidaat gekozen materie uit het rechtspersonenrecht, familie- en familiaal vermogensrecht of vastgoedrecht. Men moet 60% halen op de schriftelijke proef en de algemene onderdelen om deel te mogen nemen aan het mondelinge gedeelte. 50% op het mondelinge gedeelte is vereist om gerangschikt te kunnen worden. Beide proeven tellen even zwaar mee voor de einduitslag. Het examen wordt afgelegd in de taal van de master notariaat. De benoemingscommissie wint adviezen in bij de procureur des Konings en het provinciaal adviescomité van notarissen. De benoemingscommissie stelt een voorlopige en vervolgens een definitieve rangschikking op. De Koning benoemt de kandidaat-notarissen binnen een maand na verzending van de definitieve lijst. De kandidaat-notarissen worden opgenomen op het tableau van de leden van het provinciaal genootschap [76](#page=76) [77](#page=77).
#### 2.1.2 Benoeming tot notaris
Er zijn verschillende manieren om benoemd te worden tot notaris:
* **Notaris-titularis:** Benaming door de Koning op een vacante standplaats. Er moet een standplaats vacant zijn, bijvoorbeeld door overlijden of ontslag van de vorige notaris. Na het indienen van een kandidatuur bij de minister van Justitie, worden adviezen ingewonnen bij de procureur des Konings en het provinciaal adviescomité. De benoemingscommissie hoort de kandidaten en maakt een rangschikking op van de drie meest geschikte kandidaten. Deze rangschikking wordt aan de minister van Justitie bezorgd, die vervolgens de Koning voordraagt wie de nieuwe notaris-titularis wordt. De benoemde notaris betaalt een vergoeding aan de vorige titularis of diens nalatenschap, berekend op basis van het inkomen van de laatste 5 jaar vermenigvuldigd met 2,5, met mogelijke correcties naar beneden [77](#page=77) [78](#page=78).
* **Geassocieerd notaris:** Benaming door de minister van Justitie in een associatie met een notaris-titularis. Dit gebeurt in het kader van een professionele notarisvennootschap, waarvoor goedkeuring van de provinciale kamer van notarissen vereist is. Het verzoek tot associatie wordt gezamenlijk gericht aan de minister van Justitie [77](#page=77) [78](#page=78).
* **Toegevoegd notaris:** Benaming door de minister van Justitie als loontrekkende van een notaris of een professionele notarisvennootschap. Er is een arbeidsovereenkomst nodig die goedgekeurd is door de kamer van notarissen. Een toegevoegd notaris kan slechts in één kantoor verbonden zijn. Bij een kantoor met één notaris-titularis kunnen maximaal twee toegevoegde notarissen zijn [77](#page=77) [79](#page=79).
* **Plaatsvervangende notaris:** Benaming door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bij tijdelijke verhindering of vacature. Dit kan vrijwillig gebeuren na overeenkomst tussen de notaris en de plaatsvervanger, of onvrijwillig op verzoek van de procureur des Konings of de kamer van notarissen. De termijn van plaatsvervanging is maximaal 4 jaar voor vrijwillige vervanging [77](#page=77) [79](#page=79) [80](#page=80).
#### 2.1.3 Formaliteiten bij de aanvang van het ambt
Bij de aanvang van het ambt moet de notaris volgende formaliteiten vervullen [80](#page=80):
* De eed afleggen binnen 2 maanden na benoeming ter terechtzitting van de rechtbank van eerste aanleg van zijn standplaats, op straffe van verval van de benoeming [80](#page=80).
* Zijn handtekening en paraaf neerleggen op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg [80](#page=80).
* Beschikken over een eigen zegel of stempel met de naam, hoedanigheid, standplaats en het rijkswapen [80](#page=80).
#### 2.1.4 Ambtsbeëindiging
Een notaris kan het ambt uitoefenen tot de leeftijd van 70 jaar. Definitieve beëindiging kan gebeuren door overlijden, van rechtswege ontslag op 70 jaar, vrijwillig ontslag, afzetting, verbod om openbaar ambt uit te oefenen, of aanvaarden van een onverenigbaar ambt. Tijdelijke beëindiging geschiedt door schorsing als disciplinaire sanctie [80](#page=80).
Bij de ambtsbeëindiging van een notaris-titularis vinden de volgende formaliteiten plaats [81](#page=81):
* Overdracht van de minuten, repertoria en andere documenten [81](#page=81).
* Overdracht tegen vergoeding van materiële en immateriële roerende activa die verband houden met het kantoor en het opgebouwde cliënteel [81](#page=81).
* Overdracht van aandelen indien het ambt in een meervoudige vennootschap werd uitgeoefend [81](#page=81).
* Bijzonder geval indien het kantoorgebouw deel uitmaakt van de vennootschap [81](#page=81).
Bij de beëindiging van het ambt van een geassocieerd notaris, wordt de standplaats verdergezet door de notaris-titularis. Bij een toegevoegd notaris eindigt de arbeidsovereenkomst [81](#page=81).
### 2.2 Vennootschap van notarissen
Een notaris kan het beroep alleen uitoefenen of in een vennootschap (eenpersoonsvennootschap). Wanneer het beroep wordt uitgeoefend in associatie, gebeurt dit in een vennootschap met één of meer andere notarissen [82](#page=82).
#### 2.2.1 Toegelaten vennootschapsvormen
Enkel de besloten vennootschap (BV) is toegelaten [82](#page=82).
#### 2.2.2 Doel van de vennootschap
Het oprichten van een vennootschap beperkt de beroepsaansprakelijkheid. De aansprakelijkheid van de vennoten is beperkt tot hun inbreng. De aansprakelijkheid van de notarisvennootschap is beperkt tot een bedrag van 5 miljoen euro, mits een verzekering van 5 miljoen euro is afgesloten en goedgekeurd door de Nationale Kamer. Bij bedrog of doel om te schaden blijft de notaris wel onbeperkt aansprakelijk met zijn privévermogen [82](#page=82) [83](#page=83).
#### 2.2.3 Vereisten en werking
De vennootschapsakte moet opgesteld zijn conform art. 51 organieke wet notariaat en goedgekeurd worden door de kamer van notarissen, op straffe van nietigheid en tuchtsancties. Elke vennoot beschikt over één stem, ongeacht de vennootschapsvorm. Om de oprichtingsakte te wijzigen is eenparigheid vereist. De naam van de vennootschap moet gevolgd worden door "geassocieerde notarissen" of "notarisvennootschap" [83](#page=83).
#### 2.2.4 Overdracht van aandelen
De overdracht van aandelen onder de levenden of na overlijden vereist instemming van alle vennoten, met enkele uitzonderingen [83](#page=83).
#### 2.2.5 Impact bij ambtsbeëindiging notaris-titularis
De ambtsbeëindiging van een notaris-titularis betekent niet automatisch het einde van de notarisvennootschap; de geassocieerde notarissen blijven hun ambt uitoefenen. Indien binnen twee jaar na de vacature geen titularis is benoemd, eindigt de aanstelling van de geassocieerde notaris die geen titularis is [84](#page=84).
### 2.3 De notariële beroepsorganisaties
Er zijn verschillende beroepsorganisaties die de belangen van het notariaat behartigen en toezicht houden op de uitoefening van het ambt.
#### 2.3.1 Het genootschap van notarissen
In elke provincie bestaat een genootschap van notarissen [85](#page=85).
##### 2.3.1.1 Samenstelling
De genootschappen bestaan uit notarissen, geassocieerde notarissen, toegevoegde notarissen, plaatsvervangers en kandidaat-notarissen met standplaats in de provincie [85](#page=85).
##### 2.3.1.2 Organen
* **Algemene vergadering:** Vergadert tweemaal per jaar en is verplicht voor alle leden. Beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid. De taken omvatten het vaststellen van de begroting, het bepalen van bijdragen, het kiezen van leden van de kamer van notarissen en vertegenwoordigers voor de Nationale Kamer, en het opstellen van het huishoudelijk reglement [85](#page=85).
* **Kamer van notarissen:** Bestaat uit notarissen met minstens 10 jaar ervaring en vergadert maandelijks. De taken omvatten toezicht op de boekhouding, goedkeuring van vennootschapsakten, adviseren over erelonen, het handhaven van tucht en het regelen van beroepsgeschillen. De kamer wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de penningmeester [86](#page=86) [87](#page=87).
* **Commissies en comités op provinciaal niveau:**
* **Stagecommissie:** Staat in voor de kwaliteit van de stage en volgt de vooruitgang van stagiairs op [87](#page=87).
* **Adviescomité van notarissen:** Brengt adviezen uit over de bekwaamheid en geschiktheid van kandidaten voor de benoemingscommissie [88](#page=88).
#### 2.3.2 Nationale Kamer van Notarissen (‘CNK’)
De Nationale Kamer van notarissen is de overkoepelende organisatie voor België [88](#page=88).
##### 2.3.2.1 Organen
* **Algemene vergadering:** Bestaat uit vertegenwoordigers van de genootschappen. Beslissingen worden genomen met een 2/3e meerderheid [88](#page=88).
* **Directiecomité:** Bereidt de taken van de Nationale Kamer voor en voert de opgedragen taken uit [88](#page=88).
##### 2.3.2.2 Taken
* **Reglementaire taak:** Vaardigt regelgeving uit zoals de deontologische code, het algemeen reglementair kader, en regels inzake stage en boekhouding. Deze regels moeten door de Koning worden goedgekeurd om bindend te zijn [89](#page=89).
* **Representatieve taak:** Vertegenwoordigt het notariaat ten aanzien van overheden en instellingen en treedt op in rechte [89](#page=89).
* **Uniformiserende en bemiddelende opdracht:** Bemiddelt bij geschillen tussen leden van verschillende genootschappen [89](#page=89).
* **Rechtsprekende bevoegdheid in hoger beroep:** Doet uitspraak over weigeringen van kamers van notarissen (bv. inschrijving kandidaat-notaris, goedkeuring vennootschapsakte) [90](#page=90).
* **Opdracht op het vlak van de stage en de benoemingsprocedure:** Reikt stagecertificaten uit, regelt de werking van adviescomités en kiest leden van de benoemingscommissie [90](#page=90).
* **Administratieve taken:** Keurt rekeningen en begrotingen goed, beheert het notarieel fonds en stelt elektronische lijsten van notarissen op [90](#page=90).
* **Toezicht uitoefenen op de kamers van notarissen:** De precieze inhoud en reikwijdte van dit toezicht is omstreden en onduidelijk [90](#page=90).
#### 2.3.3 Notarieel Fonds
Dit is een afzonderlijk rechtspersoon opgericht door de Nationale Kamer, dat fungeert als een solidariteitsfonds voor notarissen en de financiering van bepaalde taken (bv. antiwitwaswetgeving, GDPR) [90](#page=90).
#### 2.3.4 Benoemingscommissie
Er is een Nederlandstalige en een Franstalige benoemingscommissie die samen de verenigde benoemingscommissies vormen. Deze commissies zijn bevoegd voor het opstellen van het programma van de vergelijkende toelatingsproef, het rangschikken van kandidaten voor notaris-titularis in bepaalde gebieden, en het adviseren over de algemene werking van het notariaat. De samenstelling omvat zowel notarissen als externen (magistraat, docent rechten, leden met relevante beroepservaring) [91](#page=91) [92](#page=92).
#### 2.3.5 Ombudspersoon
De ombudsdienst voor het notariaat heeft tot doel partijen in conflict te verzoenen, niet om conflicten op te lossen [92](#page=92).
#### 2.3.6 Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (‘FEDNOT’/KFBN)
Dit is een privaatrechtelijke organisatie die de belangen van het beroep behartigt, wetgevende initiatieven opvolgt en diensten levert, zoals e-notariaat. De organisatie kent verschillende organen waaronder een algemene vergadering, een raad van beheer en een directiecomité. Er zijn tevens regionale commissies, wetenschappelijke organismen en bijzondere commissies voor specifieke rechtsdomeinen. Instellingen met bijzondere opdrachten zijn onder meer de Notariële Zekerheid (vergoedt schade van cliënten bij onvermogendheid notaris) en het aanvullend pensioenfonds van het notariaat [92](#page=92) [93](#page=93).
---
# De notariële deontologie en aansprakelijkheid
Dit onderwerp omvat de ethische gedragscode van de notaris, inclusief de plichtenleer, tuchtsancties, toezichthoudende organen, en de verschillende vormen van aansprakelijkheid en hun beperkingen.
### 3.1 De plichtenleer
De plichtenleer regelt het gedrag van notarissen en kan leiden tot tuchtsancties bij overtreding [94](#page=94).
#### 3.1.1 Wie valt onder het tuchtrecht?
Onder het tuchtrecht vallen:
* Leden van een genootschap van notarissen, en erenotarissen, die door hun gedrag afbreuk doen aan de waardigheid van het beroep of hun plichten verzuimen [94](#page=94).
* Specifiek omvat dit:
* Notarissen, geassocieerde notarissen en toegevoegde notarissen met standplaats in de provincie [94](#page=94).
* Plaatsvervangers van deze notarissen [94](#page=94).
* Kandidaat-notarissen die op het tableau zijn opgenomen [94](#page=94).
* Erenotarissen [94](#page=94).
#### 3.1.2 Regels en sancties
Er bestaat geen specifiek tuchtwetboek; de regels zijn verspreid in de Deontologische Code (DC) en het Algemeen Reglementair Kader voor de Notariële Praktijk (ARK). Ook ongeschreven regels, zoals de waardigheid van het ambt, kunnen leiden tot tuchtsancties [94](#page=94).
#### 3.1.3 De tuchtsancties
De mogelijke tuchtsancties zijn:
* De terechtwijzing [94](#page=94).
* De blaam [94](#page=94).
* De tuchtrechtelijke geldboete, variërend van 125 euro tot 25.000 euro, die door de Schatkist wordt geïnd. Deze boetes komen niet ten goede aan de cliënt die schade heeft geleden [94](#page=94).
* De schorsing, waarbij de notaris het ambt tijdelijk niet kan uitoefenen [95](#page=95).
* De afzetting of het ontnemen van de eretitel of de titel van kandidaat-notaris, wat de zwaarste tuchtsanctie is [95](#page=95).
Een tuchtrechtelijke geldboete kan gecombineerd worden met een andere tuchtsanctie, zoals een schorsing [95](#page=95).
#### 3.1.4 Organen bevoegd voor de uitspraak in tuchtzaken
Voor heel België bestaat er één tuchtraad met een Nederlandstalige en een Franstalige tuchtkamer, die bevoegd is ten aanzien van notarissen en gerechtsdeurwaarders. De zetel is gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [95](#page=95).
* Elke tuchtkamer bestaat uit:
* Eén magistraat als voorzitter, aangesteld door het College van hoven en rechtbanken [95](#page=95).
* Twee notarissen-assessoren, aangesteld door de provinciale kamers van notarissen uit een door hen samengestelde lijst. De assessoren worden per dossier samengesteld om een zekere afstand te garanderen [95](#page=95).
* De Nederlandstalige tuchtkamer behandelt procedures tegen notarissen en gerechtsdeurwaarders met standplaats in het Nederlandstalig taalgebied en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (ingeschreven op de Nederlandse taalrol), en tegen kandidaat-notarissen, erenotarissen en kandidaat-gerechtsdeurwaarders die ingeschreven zijn op de Nederlandse taalrol [95](#page=95).
* De Franstalige tuchtkamer behandelt procedures tegen notarissen en gerechtsdeurwaarders met standplaats in het Franstalig en Duitstalig taalgebied en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (ingeschreven op de Franse taalrol), en tegen kandidaat-notarissen, erenotarissen en kandidaat-gerechtsdeurwaarders die ingeschreven zijn op de Franse taalrol [95](#page=95).
#### 3.1.5 Organen bevoegd voor de vervolging in tuchtzaken
De vervolging kan worden ingesteld door:
* De Procureur des Konings [96](#page=96).
* De provinciale kamer van notarissen. De syndicus onderzoekt het dossier en stelt een verslag op dat aan de kamer wordt voorgelegd. De kamer beslist collegiaal over vervolging, seponering of een minnelijke schikking. Als de Procureur des Konings aangifte heeft gedaan, kan geen seponering plaatsvinden [96](#page=96).
* Het auditoraat bij de Nationale Kamer. Dit orgaan kan zelf initiatief nemen om een tuchtprocedure in te leiden. Het auditoraat beslist over de voortzetting van dossiers, ook wanneer de kamer van notarissen seponering voorstelt. Indien de kamer beslist tot vervolging, kan het auditoraat niet seponeren, maar wel een strengere vordering instellen [96](#page=96).
Minnelijke schikkingen waarbij een geldsom wordt betaald, gaat naar de Schatkist. Het auditoraat bestaat uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling, elk met drie auditeurs die verkozen worden door de Algemene Vergadering van de Nationale Kamer op voorstel van het directiecomité [96](#page=96).
De beslissing van de tuchtkamer is in principe niet onmiddellijk uitvoerbaar, tenzij het een beroepsverbod betreft of een preventieve schorsing. Verzet en hoger beroep zijn mogelijk bij het hof van beroep, en voorziening in cassatie is eveneens mogelijk [96](#page=96) [97](#page=97).
#### 3.1.6 Preventieve schorsing
Een preventieve schorsing kan worden opgelegd gedurende de strafrechtelijke vervolging of tuchtprocedure, bij ernstige vermoedens van gegrondheid en kennelijk gevaar dat de voortzetting van de beroepsactiviteit ernstig nadeel kan berokkenen of de waardigheid van het beroep aantast. De schorsing duurt maximaal één maand, verlengbaar met een maand, zelfs vóór een procedure werd ingeleid, indien er sprake is van een imminent en kennelijk gevaar. De uitspraak gebeurt door de voorzitter van de bevoegde tuchtkamer en is uitvoerbaar vanaf de uitspraak [97](#page=97).
#### 3.1.7 Plaatsvervanging bij preventieve schorsing
Indien de preventieve schorsing langer dan vijftien dagen duurt, stelt de voorzitter van de tuchtkamer onmiddellijk een plaatsvervanger aan. Bij een schorsing van één tot vijftien dagen kan een plaatsvervanger worden aangesteld op verzoek van de geschorste notaris, de instantie bevoegd voor de procedure, de procureur des Konings of de kamer van notarissen [97](#page=97).
**Tip:** De professionalisering van het tuchtrecht, met de betrokkenheid van een magistraat en de regeling in het Gerechtelijk Wetboek, zorgt voor een eerlijker proces in vergelijking met de vroegere situatie waarin de tuchtrechtspraak bij de provinciale kamers van notarissen lag [97](#page=97).
### 3.2 De aansprakelijkheid van de notaris
Aansprakelijkheid heeft betrekking op het vergoeden van schade en is daarom voor een cliënt relevanter dan een tuchtrechtvervolging [97](#page=97).
#### 3.2.1 Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Deze is gekoppeld aan de schending van het algemeen belang en wordt gesanctioneerd via het strafproces. Een partij kan zich hierbij burgerlijke partij stellen [97](#page=97).
#### 3.2.2 Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
Om burgerrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen, zijn drie elementen vereist: fout, schade en een causaal verband daartussen [98](#page=98).
* **Contractuele versus buitencontractuele aansprakelijkheid:**
* Traditioneel werd onderscheid gemaakt op basis van de uitoefening van het ambt. Fouten bij het uitoefenen van het openbaar ambt vielen onder buitencontractuele aansprakelijkheid (bv. niet opvragen van stedenbouwkundige inlichtingen), terwijl fouten bij juridische dienstverlening buiten het openbaar ambt contractuele aansprakelijkheid betrof (bv. te late aangifte nalatenschap) [98](#page=98).
* De huidige evolutie is dat, tenzij de notaris door een rechter is aangewezen, de aansprakelijkheid in principe contractueel is [98](#page=98).
* **Relevantie van het onderscheid:** Het onderscheid is relevant voor bijvoorbeeld de beoordeling van een lichte fout en de verjaringstermijnen. Een gewone lichte fout kan reeds tot aansprakelijkheid leiden bij buitencontractuele aansprakelijkheid, terwijl dit bij contractuele aansprakelijkheid niet noodzakelijk het geval is [98](#page=98).
#### 3.2.3 Beperking van de aansprakelijkheid en aansprakelijkheidsverzekering
Om de professionele aansprakelijkheid te dekken, werken notarissen vaak in vennootschap en sluiten ze een verzekering beroepsaansprakelijkheid af [98](#page=98).
* De aansprakelijkheid van de vennoten is beperkt tot hun inbreng [98](#page=98).
* De aansprakelijkheid van de notarisvennootschap is beperkt tot een bedrag van 5 miljoen euro [98](#page=98).
* De notaris blijft wel hoofdelijk aansprakelijk met de vennootschap voor overtredingen begaan met bedrieglijk oogmerk of schade als doel [98](#page=98).
* De notarisvennootschap is verplicht een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid af te sluiten die een bedrag van 5 miljoen euro waarborgt, via een door de Nationale Kamer van notarissen goedgekeurde verzekeringsovereenkomst [98](#page=98).
#### 3.2.4 Uitsluiting van aansprakelijkheid (conventioneel)
Bedingen die geen probleem vormen:
* Clausules die bepalen dat de notaris bepaalde informatie heeft meegedeeld aan de cliënten, wat wordt vastgelegd in de akte [98](#page=98).
* Clausules die de notaris ontslaan van bepaalde wettelijke verplichtingen, zoals de informatie- en adviesverplichting, mits dit specifiek is. Algemene disclaimers zijn niet effectief [98](#page=98) [99](#page=99).
* Clausules waarbij de notaris een bepaalde clausule afradt, de partijen deze niettemin willen opnemen en de notaris daarvoor niet aansprakelijk kan worden gesteld [99](#page=99).
**Tip:** Een beding dat de notaris volledig ontslaat van aansprakelijkheid in zijn eigen akte wordt als onbevoegd beschouwd, waardoor de akte vernietigbaar kan zijn. Het is beter om dergelijke afspraken te formaliseren in een apart document dat door de cliënt wordt ondertekend, waarbij de redenen voor het afraden van de rechtshandeling worden uiteengezet [99](#page=99).
Bedingen die wel een probleem vormen:
* Clausules waarbij de notaris volledig van alle aansprakelijkheid wordt ontslagen, omdat dit een beding in eigen voordeel is [99](#page=99).
* Clausules waarbij de notaris wordt ontslagen van aansprakelijkheid voor het vervullen van door de wet opgelegde verplichtingen, zoals formaliteiten en informatie-inwinning. Dit is eveneens een beding in eigen voordeel dat de notaris niet kan verlijden [100](#page=100) [99](#page=99).
#### 3.2.5 Aansprakelijkheid toegevoegd notaris
* De wanprestaties van hulppersonen zijn toerekenbaar aan de notaris-vennoot of de notaris-titularis, en worden normaal gedekt door de beroepsaansprakelijkheidsverzekering [100](#page=100).
* Een werknemer is beschermd door de Arbeidsovereenkomstenwet. Indien een werknemer schade berokkent, is hij persoonlijk aansprakelijk voor bedrog, herhaaldelijk lichte fout [100](#page=100).
De impact van de wijziging van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent is komen te vervallen, op de notariële praktijk is nog niet volledig duidelijk [100](#page=100).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Notariële akte | Een door een notaris opgemaakt en verleden document dat authentieke bewijswaarde en uitvoerbare kracht heeft. Het dient als officieel bewijsstuk van rechtshandelingen en overeenkomsten. |
| Openbaar ambtenaar | Een persoon die een deel van het overheidsgezag uitoefent op grond van de wet, zonder directe hiërarchische baas. De notaris valt onder deze categorie. |
| Vrij beroeper | Een zelfstandige die een intellectueel of artistiek beroep uitoefent, zoals een advocaat, arts of notaris. Zij zijn geen werknemers en werken doorgaans op eigen naam en voor eigen rekening. |
| Numerus clausus | Een wettelijke beperking op het aantal beoefenaars van een bepaald beroep, in dit geval het aantal notarissen. Het aantal notarissen is gekoppeld aan het aantal inwoners per gerechtelijk arrondissement. |
| Monopolie | Een situatie waarin slechts één partij, in dit geval de notaris, de exclusieve bevoegdheid heeft om bepaalde rechtshandelingen te verrichten, zoals het verlijden van authentieke akten. |
| Onpartijdigheid | De plicht van de notaris om neutraal en objectief te handelen, en de belangen van alle partijen in een akte evenwichtig te behartigen, zonder partij te kiezen. |
| Beroepsgeheim | De geheimhoudingsplicht die rust op notarissen en hun personeel met betrekking tot vertrouwelijke informatie die zij tijdens de uitoefening van hun beroep vernemen. |
| Discretieplicht | De plicht van de notaris om niet-vertrouwelijke informatie, die weliswaar openbaar toegankelijk is, niet zomaar openbaar te maken. |
| Materiële bevoegdheid | De bevoegdheid van de notaris om zich te buigen over de inhoud en de juridische correctheid van een akte, in tegenstelling tot het vaststellen van feitelijkheden die door andere ambtenaren (bv. gerechtsdeurwaarder) worden gedaan. |
| Territoriale bevoegdheid | De geografische jurisdictie waarbinnen een notaris zijn ambt mag uitoefenen, die doorgaans beperkt is tot zijn standplaats en het bijbehorende gerechtelijk arrondissement. |
| Bevoegdheid ratione personae | De bevoegdheid van de notaris om akten te verlijden waarin bepaalde personen (zoals de notaris zelf, diens familie of medewerkers) geen partij mogen zijn om belangenconflicten te vermijden. |
| Authenticiteit | Het kenmerk van een notariële akte waarbij alles wat de notaris persoonlijk heeft vastgesteld (gezien of gehoord) als waar wordt beschouwd, wat bewijswaarde toekent aan de inhoud. |
| Uitvoerbare kracht | Het vermogen van een notariële akte om, net als een vonnis, rechtstreeks ten uitvoer te worden gelegd door een gerechtsdeurwaarder, zonder dat eerst een uitvoerbare titel bij de rechter moet worden verkregen. |
| Grosse | Een eensluidend verklaard afschrift van een notariële akte, waaraan een formulier van tenuitvoerlegging is gehecht, waardoor het document uitvoerbaar is. |
| Repertorium | Een register dat door elke notaris wordt bijgehouden waarin alle op die dag verleden akten worden genoteerd, teneinde een chronologische en geordende administratie te waarborgen. |
| Kandididaat-notaris | Een persoon die de wettelijke vereisten heeft vervuld om het notarisambt uit te oefenen en zich voorbereidt op de benoeming, doorgaans na het voltooien van een stage en het slagen voor een vergelijkend examen. |
| Geassocieerd notaris | Een kandidaat-notaris die deelneemt aan een associatie (vennootschap) met een of meer notarissen-titularissen, en zo samen het notarisambt uitoefent. |
| Toegevoegd notaris | Een notaris die in loondienst is bij een notaris-titularis of een notariskantoor. Zij zijn werknemers en geen zelfstandigen. |
| Tuchtrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd aan notarissen bij schending van hun plichten of de beroepscode. |
| Strafrechtelijke aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid van de notaris voor feiten die strafbaar zijn volgens het strafwetboek, waarbij het algemeen belang wordt gesanctioneerd via het strafproces. |
| Burgerrechtelijke aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid van de notaris voor schade die hij veroorzaakt bij cliënten, gebaseerd op een fout, schade en een causaal verband tussen deze twee. |
| Deontologische Code | Een verzameling gedragsregels en principes die notarissen moeten volgen bij de uitoefening van hun beroep, opgesteld door de Nationale Kamer van Notarissen. |
Cover
The_Lawyer's_English_Language_Coursebook_-_UNIT_1A.pdf
Summary
# Legal professions and general practice
This topic examines the diverse roles within the legal profession, focusing on the distinctions between barristers and solicitors in England and the USA, and introducing the umbrella term 'lawyer'. It also covers the qualification process and the structure of legal practices.
### 1.1 The general term 'lawyer'
'Lawyer' is the general job title used for all individuals working in the legal profession. This includes roles such as solicitors, barristers, and attorneys [1](#page=1).
### 1.2 Distinguishing legal roles
#### 1.2.1 Solicitors
Solicitors are lawyers who provide legal advice to individuals and companies. In England, they qualify by passing the exams of The Law Society of England & Wales. Most law students in England become solicitors. Their training involves completing a one-year legal practice course followed by a two-year training contract with a law firm. After completing this, they are considered qualified solicitors. Solicitors practise in various areas of law, often choosing to specialise in a particular field. They represent their clients both inside and outside of court, a process often described as acting for a client. Solicitors also possess the right of audience in court and many appear in court daily to represent their clients [1](#page=1).
> **Tip:** While barristers are often seen as the primary court advocates, solicitors also have significant rights of audience and actively represent clients in legal proceedings [1](#page=1).
#### 1.2.2 Barristers
Barristers are lawyers who provide legal advice and opinions to solicitors. They qualify by passing the exams of The Bar Council at the end of their studies. Barristers are typically self-employed but can also work in partnerships, similar to solicitors. Their primary specialisation is advocacy, which is the skill of speaking on behalf of someone in court, also known as pleading a case. They also offer expert opinions on legal matters to solicitors and their clients [1](#page=1).
#### 1.2.3 Attorneys
In the USA and most other countries, the distinction between barristers and solicitors is not made; lawyers are generally known as attorneys-at-law, or simply attorneys. An attorney is a lawyer who provides legal advice to individuals and companies and has typically passed their qualifying exams in the USA, often becoming a member of the American Bar Association [1](#page=1).
### 1.3 Legal practice structures
#### 1.3.1 Legal practice
A legal practice refers to the organisation where lawyers work. Many solicitors work for a legal practice, which is commonly structured as a partnership of solicitors who collaborate. Barristers, while typically self-employed, can also operate within partnerships [1](#page=1).
#### 1.3.2 Law firms
Law firms are where solicitors undertake their training contracts [1](#page=1).
### 1.4 Qualification and progression
#### 1.4.1 Becoming qualified
To become a qualified solicitor in England, one must complete university studies, a one-year legal practice course, and a two-year training contract with a law firm. Barristers qualify by passing exams set by The Bar Council. Attorneys in the USA qualify by passing their respective professional exams [1](#page=1).
#### 1.4.2 Becoming a judge
It is not possible to take a special exam to become a judge in either England or the USA. Aspiring judges must first gain extensive experience as lawyers, then apply for a judicial position and await selection [1](#page=1).
### 1.5 Key legal processes
#### 1.5.1 Litigation
Litigation is the process of initiating a claim in the civil court [1](#page=1).
#### 1.5.2 Advocacy
Advocacy is the skill of speaking for someone in court, commonly referred to as pleading a case. Both barristers and solicitors can engage in advocacy [1](#page=1).
#### 1.5.3 Right of audience
The right of audience grants individuals the permission to appear and speak in court on behalf of clients. Both barristers and solicitors possess this right [1](#page=1).
### 1.6 Specialisation
Solicitors practise in numerous areas of law, with many choosing to specialise in one particular field. Barristers are often considered specialists in advocacy [1](#page=1).
---
# Civil and criminal law distinctions
The law in England and America is divided into two fundamental areas: criminal law and civil law. Any matter that does not fall under criminal law is considered a civil matter [2](#page=2).
### 2.1 Defining criminal law
Criminal law pertains to actions deemed harmful to the entire community, encompassing acts against a person or property. In criminal cases, the state is responsible for prosecuting individuals accused of committing crimes [2](#page=2).
> **Tip:** The key distinction in criminal law is that the offense is against the community as a whole, and the state acts as the prosecutor.
### 2.2 Defining civil law
Civil law governs the rights and responsibilities that exist between private individuals and companies, excluding matters that are criminal in nature. It addresses disputes and agreements between private parties [2](#page=2).
> **Tip:** Civil law focuses on resolving disputes between individuals or organizations, often involving compensation or the enforcement of agreements.
### 2.3 Illustrative examples of civil and criminal matters
To clarify the difference between criminal and civil law, consider the following scenarios:
* **Scenario a: Mr Bellerby's employment contract**
Mr Bellerby is establishing a new factory and requires a contract for his employees to sign. This situation involves the legal agreement between an employer and employees, falling under civil law [2](#page=2).
* **Scenario b: Mrs Robson's will**
Mrs Robson is planning the distribution of her property after her death and needs to create a legal document called a 'will'. This concerns the private arrangement of personal assets and falls under civil law. A 'will' is a legal document outlining a person's wishes for their property after death [2](#page=2).
* **Scenario c: Mr Dean's alleged car theft**
The police are apprehending Mr Dean on suspicion of stealing a car. This act of taking property belonging to another with the intent to keep it constitutes theft. Since stealing is considered harmful to the community, it is a criminal matter, and Mr Dean would require a criminal lawyer [2](#page=2).
* **Scenario d: Mr Flynn's delivery dispute**
Mr Flynn's restaurant experienced financial loss because a fruit and vegetable supplier failed to make a delivery on the agreed date. This is a breach of contract between two private parties (Mr Flynn and the delivery company). Mr Flynn needs to pursue a civil claim to recover his lost money [2](#page=2).
* **Scenario e: Mr Allen's alleged missing funds**
The bank suspects that money is missing, and Mr Allen, the bank manager, has recently acquired expensive items. The police are investigating, indicating a potential criminal offense. Mr Allen needs immediate legal representation to address the criminal investigation [2](#page=2).
> **Example:**
> - **Criminal Matter:** Vandalizing public property [2](#page=2).
> - **Civil Matter:** A landlord and tenant dispute over rent payments [2](#page=2).
---
# Making a claim in the civil court
This section details the procedural steps involved in initiating and progressing a civil claim within the court system, from the initial filing of a claim form to the final judgment and subsequent orders.
### 3.1 The initiation of a civil claim
Starting a claim in the civil court, also referred to as 'filing a claim' or 'issuing a claim', is the formal process by which a party initiates legal action against another in pursuit of a resolution to a dispute. The term 'starting proceedings' is also used by legal professionals. It is crucial to note that the verb 'to prosecute' is exclusively used in criminal law and not in civil proceedings. In England, the majority of civil claims are filed in the County Court, of which there are over 200 across England and Wales [3](#page=3).
#### 3.1.1 Key terminology
* **Claimant:** The individual who commences legal action against another party. Previously, in England, this individual was known as the 'plaintiff' until rule changes in 1999 aimed at simplifying legal terminology. However, the term 'plaintiff' is still in use in the USA [3](#page=3).
* **Defendant:** The party against whom a claim is made [3](#page=3).
* **Claim form:** The official document used by a claimant to formally begin legal proceedings against a defendant [3](#page=3).
* **Party:** Refers to either the claimant or the defendant involved in a court case [3](#page=3).
#### 3.1.2 Reasons for making a claim
A claimant may initiate a civil claim for various reasons, including:
* Failure of another party to pay money owed [3](#page=3).
* Substandard execution of work, known as bad workmanship [3](#page=3).
* Non-supply of goods or services that were paid for [3](#page=3).
* Malfunction of purchased items [3](#page=3).
#### 3.1.3 Court fees and small claims
To initiate proceedings, the claimant must pay a court fee. The claim form requires the claimant to specify the amount of the claim and to request reimbursement of all legal costs from the defendant. The term 'small claims court' typically refers to a special procedure within the County Court for claims valued at less than 5000 pounds sterling. This monetary threshold is subject to potential future increases [3](#page=3).
> **Tip:** Understanding these core terms is fundamental to grasping the procedural aspects of civil litigation. The distinction between civil and criminal proceedings, particularly regarding the term 'prosecute', is a key point to remember [3](#page=3).
### 3.2 The procedural steps of a claim
Following the initiation of a claim, a series of procedural steps are undertaken by both parties and the court.
#### 3.2.1 Issuing, serving, and responding to a claim
* **To issue a claim:** This signifies the formal commencement of a claim within the civil court. The claimant is responsible for issuing the claim. This process involves paying a fee to the court, the amount of which is contingent upon the value of the claim being made [4](#page=4).
* **To serve a claim:** This involves officially sending the claim to the defendant's address and ensuring that they have received it. This can be executed by the court or by the claimant's solicitor [4](#page=4).
* **To respond to a claim:** The defendant has a stipulated period, typically 14 days from receipt of the claim, to respond. A response can involve admitting the claim, meaning agreeing with its validity and fulfilling the claimant's monetary demands, or defending the claim [4](#page=4).
> **Example:** If a defendant receives a claim form on Monday, 1st April, they generally have until Monday, 15th April, to respond.
#### 3.2.2 Judgment and order
If the defendant chooses to defend the claim, a judge will then hear the case in the County Court [4](#page=4).
* **To hear a case:** This involves the judge listening to the details of the claim and the arguments presented by both the claimant and the defendant [4](#page=4).
* **To give a judgment:** This is the official declaration of the outcome of the case, often accompanied by the judge's reasoning. The judge will find in favour of either the claimant or the defendant [4](#page=4).
* **To find in favour of someone:** This means the judge has decided that this party has won the case [4](#page=4).
* **To make an order:** This is the formal statement outlining what a party is required to do, specifying the manner and timeframe for compliance. Parties are legally bound to adhere to the terms of the judge's order and any associated instructions, including deadlines [4](#page=4).
#### 3.2.3 Enforcement of orders
If an order mandates that the defendant must pay money to the claimant, and the defendant fails to do so, the claimant can engage the services of a bailiff to collect the owed sum [4](#page=4).
* **A bailiff:** This is an individual empowered to legally seize a person's property when that person fails to pay outstanding debts [4](#page=4).
> **Tip:** The process moves sequentially from issuing a claim, to serving it, to the defendant responding. If the claim is defended, it proceeds to a hearing, judgment, and then potentially an order and enforcement if necessary [4](#page=4).
---
# Areas of law and their specializations
This section introduces various specialized areas of law, outlining their core principles and the roles of legal professionals within them.
### 4.1 The law of tort
The law of tort governs civil responsibility, addressing situations where one person's actions cause harm to another. It is a branch of civil law [5](#page=5).
* **Duty of care:** A fundamental concept in tort law is the civil duty that every person has to be careful and avoid causing harm or injury to others. This is referred to as the 'duty of care' [5](#page=5).
* **Breach of duty:** A breach of the duty of care occurs when this duty is broken, either accidentally or intentionally [5](#page=5).
* **Tort:** A harmful action resulting from a breach of the duty of care is called a tort. Some actions that might be criminal in other legal systems are classified as torts in England and the USA [5](#page=5).
> **Tip:** Think of a tort as a type of civil wrong.
* **Examples of tortious actions:**
* Leaving a shop floor in a dangerous condition, leading to a customer's injury [5](#page=5).
* Making untrue, negative statements about someone [5](#page=5).
* Writing untrue, negative stories in the media about someone [5](#page=5).
* Causing disturbances to neighbors through excessive noise late at night [5](#page=5).
* **Negligence:** The most common tort is negligence. This occurs when a person's carelessness causes harm to another [5](#page=5).
* **Injured person:** The individual who suffers harm is known as the injured person [5](#page=5).
* **Lawyers in tort law:** Lawyers specializing in tort law assist injured individuals in seeking compensation from the careless party [5](#page=5).
* **Damages:** The monetary compensation awarded to an injured person is called 'damages' [5](#page=5).
* **Suing:** If parties cannot agree on the amount of damages, the injured person may initiate legal proceedings by 'suing' the defendant. Suing is an informal term for starting civil court proceedings [5](#page=5).
* **Claim form:** The claim form outlines the claimant's 'allegations' (accusations) against the defendant. The defendant has the opportunity to dispute these allegations [5](#page=5).
* **Grounds:** The legal reasons for initiating a lawsuit are called 'grounds'. In tort law, the grounds are that the defendant committed a tort [5](#page=5).
* **No win no fee:** Some tort lawyers offer 'no win no fee' arrangements, where the client does not pay legal fees if they lose the case. This is permissible in the UK and USA [5](#page=5).
### 4.2 Contract law
Contract law deals with legal agreements between individuals or companies. Lawyers in this field ensure that every word in an agreement is carefully checked [7](#page=7).
* **Examples of contract work:**
* Creating legal agreements for delivering goods between countries [7](#page=7).
* Drafting contracts for clients to read and sign [8](#page=8).
* Ensuring contracts are legally valid [8](#page=8).
### 4.3 Company law
Company law focuses on businesses, including their formation, operations, and relationships with third parties [7](#page=7).
* **Mergers:** A significant aspect of company law involves advising on 'mergers', where two companies combine to form a single entity [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Formation of a business:** Lawyers advise on the various ways a new business can be established [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Partnership:** A business owned and controlled by at least two people is a partnership [9](#page=9).
### 4.4 Employment law
Employment law addresses the relationship between employers and employees, covering issues such as hiring, firing, and workplace conditions [7](#page=7).
* **Employee rights:** Lawyers in this field protect employees who face unfair treatment, such as dismissal due to pregnancy [7](#page=7).
* **Unfair dismissal:** This occurs when an employee loses their job for a reason that is not legally valid [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Discrimination:** It is illegal for employers to 'discriminate' against employees based on age, sex, or race [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Redundancy:** This is a situation where an employee loses their job because the employer no longer requires as many employees [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Maternity leave:** This is the period when a woman is not at work before and after the birth of her baby, often with some pay from the employer [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Sick pay:** This is the payment an employer makes to an employee who is ill and unable to work [10](#page=10) [9](#page=9).
### 4.5 Land law
Land law pertains to property rights, including the buying, selling, and leasing of real estate [7](#page=7).
* **Conveyancing:** This is the legal process of transferring ownership of property from a seller to a buyer [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Lease of land and buildings:** This is an agreement allowing someone to use land or buildings for a fixed period in exchange for rent [9](#page=9).
* **Tenant:** A tenant is a person who pays rent to use a property [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Landlord:** A landlord is the owner of property who receives rent from a tenant [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Real estate:** This is a formal term for land and buildings [10](#page=10) [9](#page=9).
### 4.6 Family law
Family law deals with personal relationships and domestic matters, often involving sensitive issues like divorce and child custody [7](#page=7).
* **Divorce:** The legal ending of a marriage [7](#page=7).
* **Child custody:** Disputes over the care of children [7](#page=7).
* **Financial settlements:** Arguments concerning money in divorce proceedings [7](#page=7).
### 4.7 Intellectual property law
Intellectual property (IP) law protects the rights of creators over their original works, preventing unauthorized use and commercialization [7](#page=7).
* **Protection of rights:** Lawyers in this field safeguard the rights of writers, musicians, and other creators [7](#page=7).
* **Preventing infringement:** They ensure that others cannot copy creative works and profit from them without permission [7](#page=7).
* **Examples of protected works:** Inventions, medicines, machines, books, and music [8](#page=8).
### 4.8 Immigration law
Immigration law assists individuals from other countries who wish to reside in a new country, helping them navigate governmental permissions [7](#page=7).
* **Obtaining permission:** Lawyers help clients obtain government authorization to live in a country [7](#page=7).
* **Cross-border issues:** It deals with clients from other countries seeking to live in a new location [7](#page=7).
### 4.9 The law of equity and trusts
The law of equity and trusts deals with situations involving beneficiaries, trustees, and the management of funds for specific purposes [7](#page=7).
* **Special funds:** Lawyers advise on establishing funds where money is held by trustees to benefit others [7](#page=7).
* **Long-term financial planning:** It can involve arrangements for individuals with no immediate family to support charitable or educational causes after their death [7](#page=7).
* **Trustees:** Individuals responsible for managing funds for beneficiaries [7](#page=7).
* **Beneficiaries:** Individuals or entities who receive benefit from a trust [7](#page=7).
---
# Legal vocabulary and practice exercises
Legal vocabulary and practice exercises form a crucial part of foundational legal English, ensuring a solid understanding of essential terms and procedural applications. This section aims to consolidate knowledge gained in Unit 1A through targeted vocabulary review, practical exercises, and a realistic scenario demonstrating legal procedures.
## 5. Legal vocabulary and practice exercises
### 5.1 Unit 1A vocabulary checklist
The Unit 1A vocabulary checklist comprises a comprehensive list of terms fundamental to understanding legal concepts and practice. Mastering these terms is essential before proceeding to further units. Key terms cover various areas of law, including contract, tort, and property, as well as the roles and functions of legal professionals and entities [11](#page=11).
**Key vocabulary categories and examples:**
* **Areas of Law:**
* Land law [11](#page=11).
* The law of contract [11](#page=11).
* The law of equity and trusts [11](#page=11).
* The law of tort [11](#page=11).
* Company law [11](#page=11).
* Conveyancing [11](#page=11).
* Criminal law [11](#page=11).
* Employment law [11](#page=11).
* Family law [11](#page=11).
* Immigration law [11](#page=11).
* Intellectual property law [11](#page=11).
* **Legal Professionals and Entities:**
* Law firm [11](#page=11).
* Lawyer [11](#page=11).
* Barrister [11](#page=11).
* Solicitor [11](#page=11).
* Attorney [11](#page=11).
* Client [11](#page=11).
* Partnership [11](#page=11).
* Company [11](#page=11).
* **Legal Actions and Concepts:**
* Act for [11](#page=11).
* Appear [11](#page=11).
* Litigation [11](#page=11).
* Breach [11](#page=11).
* Negligence [11](#page=11).
* Obligation [11](#page=11).
* Owe [11](#page=11).
* Plead a case [11](#page=11).
* Procedure [11](#page=11).
* Proceedings [11](#page=11).
* Discriminate [11](#page=11).
* Dispute [11](#page=11).
* Redundancy [11](#page=11).
* Divorce [11](#page=11).
* Represent [11](#page=11).
* Respond [11](#page=11).
* Duty of care [11](#page=11).
* To have a right [11](#page=11).
* Right of audience [11](#page=11).
* Serve [11](#page=11).
* Sue [11](#page=11).
* Harm [11](#page=11).
* Tort [11](#page=11).
* Unfair dismissal [11](#page=11).
* Claimant [11](#page=11).
* Allegation [11](#page=11).
* Debt [11](#page=11).
* Damages [11](#page=11).
* To have ownership [11](#page=11).
* **Legal Documents and Processes:**
* Lease [11](#page=11).
* Legal costs [11](#page=11).
* Draft [11](#page=11).
* Judgment [11](#page=11).
* Valid [11](#page=11).
* Will [11](#page=11).
* Formation of a business [11](#page=11).
* **Other Relevant Terms:**
* Landlord [11](#page=11).
* Tenant [11](#page=11).
* Bailiff [11](#page=11).
* Maternity leave [11](#page=11).
* Sick pay [11](#page=11).
* Goods [11](#page=11).
* Insolvent [11](#page=11).
* No win no fee [11](#page=11).
* Capital [11](#page=11).
* Carelessness [11](#page=11).
* Case [11](#page=11).
* Civil law [11](#page=11).
* Deal with [11](#page=11).
* Defendant [11](#page=11).
* Dispute [11](#page=11).
* Grounds [11](#page=11).
* Hear [11](#page=11).
* Issue [11](#page=11).
* Matter [11](#page=11).
* Merge [11](#page=11).
* Party [11](#page=11).
* Plaintiff [11](#page=11).
* To be qualified [11](#page=11).
* Real estate [11](#page=11).
* Specialise [11](#page=11).
* Training contract [11](#page=11).
* To be based somewhere [11](#page=11).
### 5.2 Foundation level practice exercises
The practice exercises are designed to reinforce understanding of the vocabulary and concepts introduced in Unit 1A. They involve identifying errors in sentences and assessing the truthfulness of statements based on a given text, followed by a practical application through a conversational scenario.
#### 5.2.1 Exercise 1: Identifying incorrect words
This exercise requires participants to identify a single incorrect word or an unnecessary word in a given sentence. This tests the precise usage and understanding of legal terminology and grammatical structures within legal contexts.
**Examples of potential errors to look for:**
* Incorrect verb tense or form [12](#page=12).
* Wrong preposition usage.
* Unnecessary words that alter the meaning.
* Incorrect noun-verb agreement.
* Misapplication of legal terms.
#### 5.2.2 Exercise 2: True or false based on an article
This exercise involves reading a short article about a legal professional and then determining the accuracy of given statements. It assesses comprehension of factual information presented in a legal context and the ability to distinguish between true and false claims.
**Key takeaways from the article's content:**
* **Specialisation:** Sanjay Pritam is a partner in a law firm specialising in maritime law [12](#page=12).
* **Motivation:** His interest in maritime law stems from his family history and practical experience working on a ship [12](#page=12).
* **International Influence:** English law significantly influences international maritime law, leading to international inquiries [12](#page=12).
* **Case Categorisation:** Maritime cases are informally divided into 'dry' (contractual issues) and 'wet' (accidents at sea) cases [12](#page=12).
* **Dispute Resolution:** Many of Sanjay's cases result in litigation because the parties cannot negotiate a solution [12](#page=12).
**Example of a statement to evaluate:**
"Sanjay's father is also a lawyer." This requires the reader to recall if the article mentioned Sanjay's father's profession beyond owning a ship and working on it [12](#page=12).
#### 5.2.3 Exercise 3: Ordering a mixed-up conversation
This exercise presents a conversation between a lawyer and a client that is out of order. Participants must arrange the dialogue logically to reflect a typical client-lawyer interaction concerning issuing a legal claim. This demonstrates the practical application of legal procedures and communication.
**Key procedural steps demonstrated in the conversation:**
1. **Initial Consultation:** The lawyer greets the client and confirms the client's intention to issue a claim [13](#page=13).
2. **Client's Problem Description:** The client explains their situation, including the nature of their business, a contract, and a customer's overdue payment [13](#page=13).
3. **Confirmation of Action:** The client agrees that issuing a claim is the necessary course of action [13](#page=13).
4. **Information Gathering:** The lawyer requests necessary details to complete the claim form, such as the defendant's name and address, contract details, and the amount owed [13](#page=13).
5. **Procedural Explanation:** The lawyer outlines the initial steps, including completing and filing a claim form at the County Court [13](#page=13).
6. **Court Fees:** The client inquires about court fees, and the lawyer explains that the defendant will usually be ordered to repay them if the client wins [13](#page=13).
7. **Service of Claim:** The lawyer explains that the court will serve the claim form upon the defendant [13](#page=13).
8. **Defendant's Response:** The lawyer clarifies the timeframe for the defendant to respond and the desired outcome of payment upon receipt of the claim [13](#page=13).
> **Tip:** Pay close attention to the sequence of events in legal proceedings. Understanding the order in which actions are taken is crucial for both procedural accuracy and clear communication.
> **Example:** The conversation shows that before a claim form is served, it must first be completed and filed with the court. This highlights the sequential nature of legal actions [13](#page=13).
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Solicitor | A lawyer who gives legal advice to individuals and companies, having passed exams from The Law Society of England & Wales. They often work for a legal practice and represent clients both in and out of court. |
| Attorney | A lawyer in the USA and most other countries who gives legal advice to individuals and companies. They are typically members of the American Bar Association. |
| Barrister | A lawyer who gives legal advice and opinions to solicitors, having passed exams from The Bar Council. They are specialists in advocacy and pleading cases in court, although solicitors can also appear in court. |
| Lawyer | A general job title for people who work in the legal profession, including solicitors, barristers, and attorneys. |
| Practise | To work as a lawyer or in a legal profession. |
| Judge | A legal professional who presides over court proceedings. To become a judge, one typically needs extensive experience as a lawyer and must apply for the position. |
| Qualified | Having successfully completed the necessary education and training to practice law. |
| Legal practice | A business or firm where lawyers work together, often a partnership of solicitors. |
| Litigation | The process of making a claim or bringing a lawsuit in a civil court. |
| Advocacy | The skill of speaking for someone in court, often referred to as pleading a case. |
| Right of audience | The legal permission to represent clients and speak on their behalf in court. |
| Appear | To be present or to represent someone in court. |
| Training contract | A period of practical legal training that aspiring solicitors undertake after university. |
| Partnership | A form of business organization where two or more individuals share ownership and control, common among solicitors and sometimes barristers. |
| Clients | Individuals or companies who seek and receive legal advice and representation from lawyers. |
| Specialise | To focus on and become an expert in a particular area of law. |
| Acting for | Representing a client's interests, especially in a legal context. |
| Represent | To act on behalf of someone, particularly in legal matters or court proceedings. |
| Criminal law | The branch of law that deals with acts considered harmful to the entire community and are prosecuted by the state. |
| Civil law | The branch of law concerning the rights and duties of private individuals and companies, excluding criminal matters. |
| Matter | A subject or situation that is being considered or dealt with, such as a criminal or civil matter. |
| Will | A legal document outlining a person's wishes for the distribution of their property after death. |
| To steal | To take someone else's property with the intention of permanently keeping it. |
| To be in dispute | To have a serious disagreement with another person. |
| Legal costs | The expenses incurred in a court case, including court fees and lawyers' payments. |
| A party to a court case | Either the claimant or the defendant in a legal action. |
| A procedure | A specific, decided way of doing something. |
| To owe money to someone | To have an obligation to pay someone for goods or services received. |
| To prosecute | To initiate legal action against someone in a criminal court. |
| To issue a claim | To formally start a legal claim in a civil court. |
| To pay a fee | To submit a required sum of money to an authority, such as a court, for a service. |
| To serve a claim upon someone | To officially deliver the claim documents to the defendant, ensuring they receive it. |
| To respond to a claim | To provide a reply or defense to a legal claim that has been made. |
| To hear a case | For a judge to listen to the details of a legal claim and the arguments presented by both sides. |
| To find in favour of someone | For a judge to decide that a particular party has won the case. |
| To give a judgment | For a judge to officially announce the decision and reasoning in a court case. |
| To make an order | For a judge to issue a formal directive specifying what a party must do, and when. |
| Bailiff | A person authorized to legally seize a person's property to recover money owed. |
| Law of tort | An area of civil law concerning civil responsibility and civil wrongs. |
| Duty of care | The legal obligation to act with reasonable care and avoid causing harm to others. |
| Allegations | Statements made in a claim form that accuse the defendant of wrongdoing. |
| Carelessness | A lack of sufficient attention or caution, which can lead to harm. |
| Committed | To have carried out or performed a wrongful act. |
| Negligence | A tort that occurs when someone's carelessness causes harm to another person. |
| Tort | A civil wrong that causes harm or loss to another person, for which legal action can be taken. |
| Damages | Money awarded as compensation to an injured party in a civil lawsuit. |
| To sue | To initiate legal proceedings against someone in a civil court. |
| No win no fee | An arrangement where a client does not pay legal fees if they lose their case. |
| Breach | To break or fail to fulfill a duty or obligation. |
| Grounds | The reasons or justifications for initiating legal action. |
| To draft a document | To write a legal document, such as a contract or claim form. |
| Valid | Legally correct and acceptable. |
| Capital | The total amount of money, property, and other assets a business possesses. |
| Merger | The joining together of two or more companies to form a single new entity. |
| Formation of a business | The legal process involved in establishing a new business. |
| Partnership | A business owned and controlled by at least two people. |
| Tenant | A person who pays rent to use a property, such as a house, flat, or office. |
| Conveyancing | The legal process of transferring ownership of property, such as a house or land, from seller to buyer. |
| Real estate | A more formal term for land and buildings. |
| Insolvent | Unable to pay one's debts; having insufficient funds. |
| Landlord | A person who owns property and receives rent from someone for its use. |
| Lease of land and buildings | An agreement granting the right to use land or buildings for a fixed period in exchange for rent. |
| To discriminate | To treat someone differently, usually negatively, based on characteristics like age, sex, or race. |
| Unfair dismissal | A situation where an employee loses their job for a reason that is not legally valid. |
| Redundancy | A situation where an employee loses their job because the employer no longer needs that role or fewer employees are required. |
| Maternity leave | The period of absence from work for a woman before and after giving birth. |
| Sick pay | Money an employer pays an employee who is unable to work due to illness. |
| Civil wrong | An act that causes harm or loss to another person, for which they can seek redress in a civil court. |
| To issue | To formally provide or distribute something, such as a claim form or a legal notice. |
| Dispute | A serious disagreement between parties. |
| To act for | To represent a client legally. |
| Legal | Permitted by law. |
| Matter | A subject or situation that needs to be addressed. |
| To have ownership | To legally possess something; it belongs to you. |
| To have a right | To possess a legal entitlement or interest in something. |
| Grounds | The reasons or justification for taking legal action. |
| To hear | To officially listen to evidence and arguments in a legal case. |
| To plead a case | To present arguments and defense for a client in court. |
| Proceedings | The formal process of taking legal action in court. |
| To be qualified | To have met the necessary requirements to practice a profession. |
| To represent | To act or speak on behalf of someone else. |
| To serve | To formally deliver legal documents to a party involved in a lawsuit. |
| To specialise | To concentrate efforts and expertise in a particular field. |
| To sue | To take legal action against someone in court. |
| Tenant | A person who rents property from a landlord. |
| Tort | A civil wrong that causes harm or loss to another person. |
| Training contract | A period of supervised work experience required to qualify as a solicitor. |
| Unfair dismissal | Termination of employment for reasons not permitted by law. |
| Valid | Legally sound and acceptable. |
| Judgment | The official decision of a court or judge on a case. |
| Will | A legal document directing the disposition of a person's property after death. |
| Lawyer | A professional who is qualified to give legal advice and represent clients. |
| Claim form | The document used to initiate a legal claim in civil court. |
| Claimant | The person who starts a legal claim in the UK. |
| Practise | To work as a professional in a particular field, such as law. |
| Debt | Money that is owed to someone else. |
| Case | A matter brought before a court for legal determination. |
| To owe | To be obliged to pay or repay money. |
| Defendant | The party against whom a claim or charge is brought. |
| Divorce | The legal termination of a marriage. |
| To draft | To write a preliminary version of a document. |
| Duty of care | The legal obligation to exercise a reasonable standard of care to avoid harming others. |
| Employment law | The body of law governing the rights and obligations of employers and employees. |
| Family law | The area of law dealing with matters such as divorce, child custody, and adoption. |
| Formation of a business | The legal process of establishing a new company or enterprise. |
| Goods | Products or merchandise that are bought and sold. |
| Harm | Physical or mental injury or damage. |
| Immigration law | The body of law governing the entry, stay, and departure of foreign nationals in a country. |
| Intellectual property law | The area of law protecting creations of the mind, such as inventions, literary works, and designs. |
| Insolvency | The state of being unable to pay one's debts. |
| Issue | To formally provide or send out something, such as legal documents. |
| Land law | The area of law relating to land and property ownership. |
| Landlord | The owner of a property who rents it out to others. |
| Lease | A contract granting the use of property for a specified period in return for rent. |
| Legal costs | Expenses incurred in legal proceedings, such as court fees and lawyer fees. |
| Legal practice | A firm or office where lawyers provide legal services. |
| Litigation | The process of taking legal action in court. |
| Merger | The combination of two or more companies into one. |
| Maternity leave | A period of absence from work for a woman before and after childbirth. |
| Matter | A subject or issue under consideration. |
| Negligence | Failure to exercise the care that a reasonably prudent person would exercise in similar circumstances. |
| No win no fee | A fee arrangement where a lawyer is only paid if their client wins the case. |
| Obligation | A duty or commitment to do something. |
| Partnership | A business owned and run by two or more people. |
| Plaintiff | The party who initiates a lawsuit in some jurisdictions (equivalent to claimant in the UK). |
| Pleading a case | The act of presenting arguments and evidence in court on behalf of a client. |
| Procedure | A set of established steps to be followed in a particular process. |
| Proceedings | Legal actions or processes conducted in court. |
| Real estate | Land and any permanent structures attached to it. |
| Redundancy | The state of being no longer needed, often leading to job loss. |
| Respond | To reply or react to something, such as a legal claim. |
| Right of audience | The entitlement to speak and represent clients in court. |
| Serve | To formally deliver legal documents to the intended recipient. |
| Sick pay | Payment made by an employer to an employee during periods of illness. |
| Solicitor | A lawyer who provides legal advice and representation, particularly in out-of-court matters. |
| Sue | To take legal action against someone in civil court. |
| Tenant | A person who occupies land or property rented from a landlord. |
| Tort | A civil wrong causing harm or loss, not arising from a contract. |
| Unfair dismissal | Termination of employment without a valid legal reason. |
Cover
Werkcollege beroepsgeheim en GDPR 2025-26.pdf
Summary
# Bescherming van persoonsgegevens en privacy
Dit onderwerp omvat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG/GDPR) en gerelateerde wetgeving voor de bescherming van persoonsgegevens, met bijzondere aandacht voor gevoelige data zoals gezondheidsinformatie.
### 1.1 De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG/GDPR)
De AVG, in werking getreden op 25 mei 2018, beoogt de bescherming van grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen met betrekking tot gegevensverwerking te harmoniseren en burgers meer controle te geven over hun persoonlijke gegevens [4](#page=4).
#### 1.1.1 Belangrijke veranderingen en versterkingen door de AVG/GDPR
* Burgers moeten expliciete toestemming geven voor het gebruik van hun persoonlijke gegevens door bedrijven, waaronder gezondheidszorginstellingen [4](#page=4).
* Het 'recht om vergeten te worden' is geïntroduceerd [4](#page=4).
* Niet-naleving van de AVG/GDPR kan leiden tot aanzienlijke boetes, tot 20 miljoen euro of 4% van de totale wereldwijde jaaromzet [5](#page=5).
* De verordening stelt voorwaarden aan de verwerking van persoonsgegevens [6](#page=6).
* Organisaties zijn eindverantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens [6](#page=6).
* Er geldt een bijzondere bescherming voor "gevoelige persoonsgegevens" [6](#page=6).
#### 1.1.2 Wettelijk kader
Naast de AVG/GDPR is ook de Wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit relevant. Andere relevante wetgeving omvat [6](#page=6):
* Artikel 352 van het Strafwetboek (Sw.) als basisartikel voor het beroepsgeheim [4](#page=4).
* Artikel 10 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, dat het recht op bescherming van de persoonlijke intimiteit waarborgt [4](#page=4).
* Artikelen 36 tot en met 40 van de Kwaliteitswet, die de toegang tot gezondheidsgegevens regelen [4](#page=4).
#### 1.1.3 Gevoelige persoonsgegevens
Gevoelige persoonsgegevens zijn gegevens die omwille van hun aard bijzonder kwetsbaar zijn en extra bescherming behoeven. Hieronder vallen [6](#page=6):
* Gegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken [6](#page=6).
* Genetische gegevens [6](#page=6).
* Biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon [6](#page=6).
* Gegevens over gezondheid [6](#page=6).
* Gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid [6](#page=6).
### 1.2 Basisbeginselen en voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens
Voor elke verwerking van persoonsgegevens moet de verwerkingsverantwoordelijke nagaan onder welke wettelijke voorwaarden deze plaatsvindt. De AVG/GDPR voorziet in de volgende zes rechtsgronden [8](#page=8):
1. **Toestemming van de betrokkene**:
* De betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden [7](#page=7).
* De toestemming moet vrijwillig, geïnformeerd, specifiek en duidelijk zijn [7](#page=7).
* De verwerkingsverantwoordelijke moet kunnen aantonen dat de toestemming is verkregen [7](#page=7).
* De betrokkene heeft het recht om zijn toestemming te allen tijde in te trekken [7](#page=7).
2. **Noodzakelijkheid voor de uitvoering van een overeenkomst**:
* De verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene voorafgaand aan het aangaan van een overeenkomst maatregelen te nemen [7](#page=7).
3. **Noodzakelijkheid voor het voldoen aan een wettelijke verplichting**:
* De verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust [7](#page=7).
4. **Noodzakelijkheid ter bescherming van vitale belangen**:
* De verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen, bijvoorbeeld bij een spoedopname [7](#page=7).
5. **Noodzakelijkheid voor de vervulling van een taak van algemeen belang of openbaar gezag**:
* De verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen [7](#page=7).
6. **Noodzakelijkheid voor de behartiging van gerechtvaardigde belangen**:
* De verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde [8](#page=8).
### 1.3 Verwerking van gezondheidsgegevens en andere gevoelige gegevens
De verwerking van gezondheidsgegevens en andere "gevoelige" gegevens is in principe verboden, tenzij:
* De patiënt vooraf zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven (vrijwillig, geïnformeerd, specifiek en duidelijk) [7](#page=7).
* De verwerking noodzakelijk is om de vitale belangen van de betrokkene of een andere natuurlijke persoon te beschermen, en de betrokkene lichamelijk of juridisch niet in staat is om toestemming te geven [7](#page=7).
* De verwerking noodzakelijk is voor doeleinden van preventieve geneeskunde of arbeidsgeneeskunde [7](#page=7).
**Belangrijk**:
* Gevoelige gegevens mogen enkel worden gebruikt voor het doel waarvoor ze werden opgevraagd en bijgehouden [7](#page=7).
* Deze gegevens moeten in een veilig systeem worden bewaard met controle op toegang [7](#page=7).
> **Tip:** Als student-stagiaire ben je mogelijk bezig met het verwerken van gevoelige gegevens, vooral wanneer je werkt met patiëntendossiers of andere medische informatie. Wees je bewust van de geldende regels en procedures [10](#page=10).
### 1.4 Verschil tussen beroepsgeheim en de AVG/GDPR
Hoewel beide concepten de vertrouwelijkheid van informatie waarborgen, zijn er verschillen:
* **Beroepsgeheim**: Is een strafwetsartikel dat de vertrouwelijkheid binnen de relatie tussen zorgverstrekker en patiënt waarborgt. Het richt zich primair op de *uitwisseling* van gegevens [9](#page=9).
* **AVG/GDPR**: Heeft tot doel de bescherming van grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen met betrekking tot verwerkingsactiviteiten te harmoniseren en burgers meer controle te geven over het gebruik van hun persoonlijke gegevens *ten opzichte van de organisatie* [9](#page=9).
> **Tip:** Zorg ervoor dat je zowel de principes van het beroepsgeheim als de bepalingen van de AVG/GDPR naleeft bij het omgaan met patiëntengegevens. Dit vereist een goed begrip van beide rechtskaders [4](#page=4) [9](#page=9).
---
# Het beroepsgeheim
Het beroepsgeheim is een wettelijk principe dat personen die door hun ambt of beroep geheimen vernemen, verplicht om deze geheim te houden, tenzij de wet anders bepaalt [11](#page=11).
### 2.1 Wie valt onder het beroepsgeheim?
Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hen zijn toevertrouwd. Dit omvat niet enkel strikt gedefinieerde beroepen, maar ook personen die in een noodzakelijke vertrouwensrelatie opereren [12](#page=12).
#### 2.1.1 Beroepen en staten
* **Beroepen:** Een duidelijk gedefinieerde groep waarbij een vertrouwensrelatie essentieel is [12](#page=12).
* **Staat:** Omvat onder andere vrijwilligers en stagiairs die hulpverlenende taken uitvoeren die niet te onderscheiden zijn van professionele hulpverleners binnen een georganiseerd verband. Ook mantelzorgers en vertrouwenspersonen kunnen hieronder vallen [12](#page=12).
* **Personen gebonden aan het beroepsgeheim:** Verpleegkundigen, stagiairs/student-verpleegkundigen, begeleiders van gehandicaptenzorg, en advocaten vallen hieronder [13](#page=13).
* **Personen niet gebonden aan het beroepsgeheim:** Poetshulpen in het ziekenhuis, kappers in woonzorgcentra, begeleiders in kinderopvang, vrijwilligers in woonzorgcentra, leerkrachten en politieagenten vallen hier niet onder [13](#page=13).
#### 2.1.2 De aard van de toevertrouwde geheimen
Geheimen die onder het beroepsgeheim vallen, zijn ruim op te vatten. Dit omvat alles wat een beroepsbeoefenaar ziet, hoort, verneemt, vaststelt, ontdekt of opvangt tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van zijn beroep. Dit kunnen medische en niet-medische gegevens zijn [16](#page=16).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen geheimen die uit hoofde van een beroep of staat zijn toevertrouwd, en vrijwillige 'confidenties'. Enkel de eerste categorie valt onder het strikte beroepsgeheim [12](#page=12).
### 2.2 Onderscheid met de discretieplicht
Het beroepsgeheim verschilt wezenlijk van de discretieplicht [14](#page=14).
| Kenmerk | Beroepsgeheim | Discretieplicht |
| :--------------- | :-------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------- |
| **Belang** | Noodzakelijke vertrouwensrelatie | Belang van de dienst of onderneming | [14](#page=14).
| **Geldigheid** | T.a.v. iedereen | Niet t.a.v. collega's, oversten | [14](#page=14).
| **Zwijgrecht** | Ja, t.o.v. de rechter | Nee, t.o.v. de rechter | [14](#page=14).
| **Sanctie** | Strafrechtelijke sanctie | Arbeids- of tuchtrechtelijke sanctie | [14](#page=14).
Het beroepsgeheim beschermt de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen bijvoorbeeld een patiënt en een verpleegkundige, en wordt strafrechtelijk gesanctioneerd. De discretieplicht dient het belang van de werkgever en valt onder het arbeidsrecht [15](#page=15).
### 2.3 Schending van het beroepsgeheim
Schending van het beroepsgeheim is het opzettelijk bekendmaken van vertrouwelijke geheimen buiten de wettelijk toegelaten of verplichte gevallen (#page=11, 16) [11](#page=11) [16](#page=16).
#### 2.3.1 Elementen van schending
* **Opzettelijk bekendmaken:** Onachtzaamheid volstaat niet, maar het moet een bewuste handeling zijn [16](#page=16).
* **Van geheimen:** Zowel medische als niet-medische gegevens [16](#page=16).
* **Die zijn toevertrouwd:** Ruim op te vatten; alles wat men waarneemt in de uitoefening van het beroep [16](#page=16).
* **Tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van het beroep:** De context is van belang [16](#page=16).
> **Example:** Een verpleegkundige die tijdens haar koffiepauze in het patiëntendossier van een reeds ontslagen patiënt kijkt om te zien hoe het met hem gaat, schendt het beroepsgeheim, ook al is ze oprecht bezorgd. Het vertellen van "leuke voorvallen" over een patiënt aan mede-studenten in een ziekenhuiscafé is eveneens een schending [17](#page=17).
#### 2.3.2 Uitzonderingen en doorbreking van het beroepsgeheim
Er zijn diverse situaties waarin het beroepsgeheim doorbroken mag of zelfs moet worden [16](#page=16).
##### 2.3.2.1 Wettelijk verplichte of toegelaten bekendmakingen
* Aangifte van overlijden, geboorte [16](#page=16).
* Aangifte van besmettelijke ziekten (door de arts) [16](#page=16).
* Getuigenis voor de rechter of een parlementaire onderzoekscommissie (#page=11, 16) [11](#page=11) [16](#page=16).
* Artikel 353 Sw. (zie verder) [16](#page=16).
##### 2.3.2.2 Minderjarige kinderen
De recht op beroepsgeheim voor minderjarigen is afhankelijk van hun oordeelsbekwaamheid (#page=18, 19) [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Oordeelsbekwame minderjarige (vanaf 12 jaar):** Heeft recht op beroepsgeheim indien de minderjarige in staat is tot een redelijke inschatting en beoordeling van zijn belangen. De beoordeling hiervan door de beroepsbeoefenaar hangt af van leeftijd, de aard van de beslissing, irreversibiliteit, financiële aspecten, complexiteit en gevaarselementen. Als de minderjarige het probleem begrijpt, mag informatie niet zomaar naar de ouders gaan [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Oordeelsonbekwame minderjarige:** Heeft geen recht op beroepsgeheim. Hun wettelijke vertegenwoordigers (ouders) hebben recht op informatie, waarbij de minderjarige wordt betrokken naargelang leeftijd en maturiteit [19](#page=19).
> **Example:** Een 16-jarig meisje dat vermoedt zwanger te zijn en de arts vraagt haar ouders niet te informeren, kan zich beroepen op het beroepsgeheim indien ze oordeelsbekwaam wordt geacht [18](#page=18).
##### 2.3.2.3 Familie
Bij wilsbekwame meerderjarige patiënten beslist de patiënt zelf wat hij deelt met familie en kan hij een vertrouwenspersoon aanduiden [20](#page=20).
* **Wilsonbekwame meerderjarige patiënt:** De leidraad is het belang van de patiënt en enkel de informatie die noodzakelijk is voor gezondheidszorgbeslissingen [20](#page=20).
* De door de patiënt aangestelde vertegenwoordiger die dit aanvaard heeft [20](#page=20).
* Indien geen vertegenwoordiger is aangesteld of deze niet optreedt, wordt nagegaan of een vrederechter een bewindvoerder heeft aangesteld. Indien niet, volgt een cascadesysteem met informele vertegenwoordigers (partner, meerderjarige kinderen, ouders, meerderjarige broer/zus) (#page=20, 21). De behandelende arts kan hierin een rol spelen onder voorwaarden [20](#page=20) [21](#page=21).
##### 2.3.2.4 Andere zorgverstrekkers
* **Gedeeld beroepsgeheim:** Noodzakelijke patiënteninformatie mag worden uitgewisseld met andere betrokken hulpverleners, maar de patiënt heeft hierin het laatste woord [22](#page=22).
> **Example:** Een verpleegkundige die de psycholoog van haar patiënt wil contacteren om zich zorgen te maken over diens geestelijke gezondheid [22](#page=22).
* **Gezamenlijk beroepsgeheim:** Binnen een multidisciplinair teamoverleg mag alle relevante patiënteninformatie worden besproken, mits het team duidelijk is afgebakend en de patiënt hiervan op de hoogte is [23](#page=23).
> **Example:** Dossiers bespreken tijdens het multidisciplinair teamoverleg [23](#page=23).
##### 2.3.2.5 Belang van de patiënt
In bepaalde gevallen kan het beroepsgeheim worden doorbroken ten gunste van de patiënt zelf [24](#page=24).
> **Example:** Het is beter dat de kinderen van een bewoonster van een woonzorgcentrum op de hoogte zijn van haar medicatie. Het is wenselijk dat de dochter wordt geïnformeerd over de terminale ziekte van haar moeder, zodat ze samen nog waardevolle tijd kunnen doorbrengen [24](#page=24).
##### 2.3.2.6 Beroepsgeheim en misdrijven
De omgang met het beroepsgeheim wanneer misdrijven betrokken zijn, is complex (#page=23, 24, 25, 27, 31) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [27](#page=27) [31](#page=31).
* **Patiënt is dader:** In principe is er geen aangifteplicht om de vertrouwensband niet te schenden [23](#page=23).
* **Uitzondering: Noodtoestand:** Dit kan het beroepsgeheim doorbreken indien er acuut gevaar dreigt voor een ander rechtsgoed (bv. iemands leven). De noodtoestand is een algemeen principe waarbij het plegen van een misdrijf (hier: schending beroepsgeheim) gerechtvaardigd is om een hoger of minstens gelijkwaardig belang te beschermen. De beoordeling van noodtoestand vereist een actueel, ernstig en zeker gevaar (#page=25, 27). Daarnaast moet de bekendmaking de noodzakelijke en minst vergaande manier zijn om het gevaar af te wenden (ultimum remedium) [23](#page=23) [25](#page=25) [27](#page=27) [28](#page=28).
> **Example:** Een cliënt vertrouwt toe dat hij zijn partner soms slaat en zich vaak niet kan bedwingen door stress. In een dergelijk geval, zeker indien er sprake is van partnergeweld of ernstig gevaar voor kinderen, kan de spreekplicht bij de procureur overwogen worden (#page=27, 31, 34) [25](#page=25) [27](#page=27) [31](#page=31) [34](#page=34).
* Misdrijven opgesomd in art. 458bis Sw. (bv. opzettelijk doden, lichamelijke letsels, verkrachting, bederf van de jeugd) (#page=24, 27) [24](#page=24) [27](#page=27).
* **Patiënt is slachtoffer:** Er is discussie in rechtspraak en rechtsleer [24](#page=24).
* Dit kan best gebeuren in overleg met de patiënt (met geïnformeerde toestemming) [24](#page=24).
* Een uitzondering is de noodtoestand indien het gevaar acuut is [24](#page=24).
* Als de politie informatie opvraagt over de dader/slachtoffer, geldt dit eveneens in overleg met de patiënt tenzij er sprake is van noodtoestand (#page=24, 26) [24](#page=24) [26](#page=26).
> **Example:** Een huisarts die melding doet bij het parket van vermoedens van partnergeweld, ondanks de angst van de patiënt om klacht in te dienen, omdat zij meent dat de vrouw in gevaar is. Dit doorbreken van de zwijgplicht is niet evident, maar noodzakelijk indien schrijnende situaties gemeld moeten worden [28](#page=28) [29](#page=29).
##### 2.3.2.7 Hulpplicht/spreekplicht
Bij noodtoestand, waarbij nalaten schuldige verzuim inhoudt, kan er een hulpplicht of spreekplicht bestaan [27](#page=27).
> **Tip:** Bij de beoordeling van de noodtoestand is het cruciaal om te vragen of het gevaar actueel, ernstig en zeker is, en of de melding aan de procureur des Konings de minst vergaande optie is (#page=25, 28). Elke situatie is uniek en vereist een zorgvuldige afweging, waarbij de hulpverlener handelt als een 'goede huisvader' (#page=25, 28) [25](#page=25) [28](#page=28).
#### 2.3.3 Informatie-uitwisseling in noodsituaties
De noodtoestand als ongeschreven beginsel bepaalt dat enkel de informatie mag worden uitgewisseld die strikt noodzakelijk is om het gevaar af te wenden. Dit kan de naam van de patiënt, contactgegevens, naam en leeftijd van kinderen, en de datum/plaats van consultatie omvatten. Concrete zorgen over het kind moeten met grote omzichtigheid worden gedeeld [29](#page=29).
> **Example:** Een thuisverpleegkundige die verdachte blauwe plekken opmerkt bij een patiënte en een turbulente thuissituatie vermoedt. Hierbij kan de spreekrecht bij de procureur een optie zijn, met het risico op verlies van vertrouwen [30](#page=30) [34](#page=34).
#### 2.3.4 Specifieke casussen
* **Verpleegkundige met HIV-diagnose:** De verpleegkundige moet dit niet melden op het werk als voorzorgsmaatregelen worden genomen, aangezien zij geen groter gevaar vormt. Wel kunnen er aandachtspunten meegegeven worden aan de verpleegkundige [31](#page=31).
De kern van het beroepsgeheim is het beschermen van de vertrouwensrelatie, maar dit mag geen obstakel vormen voor het melden van schrijnende situaties [29](#page=29).
---
# Juridische en ethische aspecten in de zorg
Deze module behandelt de noodzaak voor zorgverleners om professioneel en juridisch correct te handelen, met voorbeelden van 'bad practice' en de doelstellingen voor verpleegkundigen.
### 3.1 Introductie tot juridische en ethische aspecten in de zorg
Zorgverleners dienen op een professionele en juridisch correcte wijze zorg te verlenen, met respect voor de menselijke waardigheid van de patiënt en diens naasten. Dit is van belang voor de patiënt, de zorgverstrekker en de maatschappij als geheel. Het is essentieel om parate kennis te hebben van de dagelijks toe te passen regels, met aandacht voor grenzen, nuances en professionaliteit. Zorgverleners worden aangemoedigd om regelmatig kritische zelfreflectie toe te passen en indien nodig theoretische kennis op te frissen. Dit geldt ook bij het opmaken van verslagen of notities in het verpleegdossier; deze dienen zodanig geschreven te worden alsof de patiënt of diens naasten meekijken en meelezen [3](#page=3).
### 3.2 Voorbeelden van 'bad practice'
Onprofessioneel en juridisch onjuist handelen kan ernstige gevolgen hebben voor zowel de betrokken zorgverleners als de patiënten.
#### 3.2.1 Delen van compromitterende beelden
Een voorbeeld van 'bad practice' betreft het delen van compromitterende beelden van hulpbehoevende en dementerende bejaarden in een besloten chatgroep. Dit kan leiden tot strafrechtelijke veroordelingen voor voyeurisme en het maken van denigrerende beelden [2](#page=2).
* **Voorbeeld:** Vijf gewezen medewerkers van een woonzorgcentrum in Puurs werden veroordeeld tot straffen van twaalf tot achttien maanden met uitstel wegens het delen van beelden van mensen die in bad of op het toilet zaten. De hoofdbeklaagde kreeg een beroepsverbod van vijftien jaar [2](#page=2).
* **Voorbeeld:** Twee bejaardenverzorgsters in Dendermonde, die vernederende filmpjes maakten van dementerende patiënten, werden veroordeeld tot celstraffen met uitstel en kregen een verbod om gedurende tien jaar nog met bejaarden te werken [2](#page=2).
### 3.3 Doelstellingen voor de verpleegkundige
Het primaire doel voor de verpleegkundige is het verlenen van goede zorg op een professionele en juridisch correcte wijze, met oog voor de menselijke waardigheid van de patiënt en diens naasten [3](#page=3).
### 3.4 Toegankelijkheid van patiëntinformatie
Patiënten kunnen via platforms zoals mynexuzhealth hun medische verslagen, afspraken, facturen, beeldmateriaal en persoonlijke gegevens online raadplegen. Voor specifieke behandelingen is er ook informatie op maat beschikbaar. Inloggen gebeurt met een nexuzhealth-codekaart of een elektronische identiteitskaart [3](#page=3).
> **Tip:** Het is cruciaal om op de hoogte te zijn van de relevante wetgeving en ethische richtlijnen om 'bad practice' te voorkomen en patiëntveiligheid te garanderen. Regelmatige bijscholing en kritische zelfreflectie zijn hierbij onmisbaar [3](#page=3).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bad practice | Onprofessioneel of incorrect handelen binnen de zorgsector, wat kan leiden tot negatieve consequenties voor patiënten, zorgverleners en instellingen. |
| AVG (GDPR) | Algemene Verordening Gegevensbescherming, een Europese verordening die de bescherming van persoonsgegevens en privacy van natuurlijke personen regelt. |
| Persoonsgegevens | Informatie die direct of indirect naar een identificeerbare natuurlijke persoon verwijst, zoals naam, adres, of medische gegevens. |
| Gevoelige persoonsgegevens | Bijzonder beschermde categorieën van persoonsgegevens die o.a. ras, politieke opvattingen, religie, gezondheid of seksuele geaardheid betreffen. |
| Verwerkingsverantwoordelijke | De natuurlijke of rechtspersoon die, alleen of samen met anderen, doelen en middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. |
| Toestemming (AVG) | Een vrijwillige, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige blijk van wil waarmee de betrokkene de verwerking van zijn persoonsgegevens aanvaardt. |
| Recht om vergeten te worden | Het recht van een individu om te verzoeken dat zijn of haar persoonsgegevens worden gewist onder bepaalde omstandigheden. |
| Beroepsgeheim | De wettelijke plicht van bepaalde professionals om informatie die hen in de uitoefening van hun beroep is toevertrouwd, geheim te houden. |
| Discretieplicht | Een plicht om vertrouwelijk om te gaan met informatie die verband houdt met een dienst of onderneming, minder strikt dan het beroepsgeheim en zonder zwijgrecht voor de rechter. |
| Schending beroepsgeheim | Het opzettelijk bekendmaken van geheimen die aan een professional zijn toevertrouwd, buiten de wettelijk toegestane gevallen. |
| Oordeelsbekwaam | De capaciteit van een persoon, met name een minderjarige, om de aard, het belang en de gevolgen van een beslissing te begrijpen en redelijk in te schatten. |
| Wettelijke vertegenwoordiger | Persoon die wettelijk bevoegd is om beslissingen te nemen namens iemand anders, zoals ouders voor minderjarige kinderen. |
| Gedeeld beroepsgeheim | Het principe waarbij zorgverleners noodzakelijke patiëntinformatie met elkaar mogen delen binnen een multidisciplinair team, mits de patiënt hiervan op de hoogte is en zich niet verzet. |
| Gezamenlijk beroepsgeheim | De bespreking van relevante patiëntendossiers binnen een duidelijk afgebakend multidisciplinair team, waar de patiënt van op de hoogte is en zich niet kan verzetten. |
| Noodtoestand | Een algemeen rechtsbeginsel dat toestaat een misdrijf (zoals schending van het beroepsgeheim) te plegen ter bescherming van een hoger of gelijkwaardig belang, zoals de veiligheid van een kind. |
| Schuldig verzuim | Het nalaten om een wettelijke plicht te vervullen, wat kan resulteren in strafrechtelijke vervolging. |
| Procureur des Konings | De openbare aanklager bij een Belgische rechtbank, die belast is met het opsporen van misdrijven en het vervolgen van daders. |