Civil Rights In Law
Cover
11 Academiejaar 2024-2025 (werkloosheid - overbruggingsrecht).pptx
Summary
# Organisatie en beheer van werkloosheidsuitkeringen
Dit topic behandelt de organisatie en het beheer van werkloosheidsuitkeringen, met een focus op de rol van overheidsinstanties en uitbetalingsinstellingen.
## 1. Rol van overheidsinstanties
### 1.1 Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA)
De RVA is de centrale overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het beheer van werkloosheidsuitkeringen. Haar takenpakket omvat:
* Beslissen over het recht op werkloosheidsuitkeringen.
* Vaststellen van de hoogte van de werkloosheidsuitkeringen.
* Controleren van de naleving van de verplichtingen door werklozen.
* Opleggen van sancties bij niet-naleving van deze verplichtingen, wat kan leiden tot uitsluiting van het recht op uitkeringen.
* Controleren van de betalingen die door de uitbetalingsinstellingen worden verricht.
### 1.2 Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB)
In Vlaanderen speelt de VDAB een cruciale rol in de begeleiding van werklozen naar werk. De VDAB faciliteert dit proces door:
* Het aanbieden van opleidingen, begeleide tewerkstelling en stages.
* Het matchen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.
* Het toekennen van premies aan werkgevers en werkzoekenden.
* Sinds 1 juli 2014 is de VDAB, via haar Controledienst, ook bevoegd voor de controle op de 'werkwilligheid' van werklozen en kan zij sancties opleggen bij 'niet-werkwilligheid', wat kan resulteren in uitsluiting van het recht op werkloosheidsuitkeringen.
## 2. Uitbetalingsinstellingen
Werklozen hebben de keuze om zich aan te sluiten bij een van de drie representatieve werknemersorganisaties (ACV, ABVV of ACLVB) of bij de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen (HVW). Dit systeem van institutioneel pluralisme zorgt ervoor dat de uitbetalingen via deze uitbetalingsinstellingen verlopen.
De taken van een uitbetalingsinstelling zijn:
* Het indienen van dossiers bij de RVA.
* Het uitbetalen van de werkloosheidsuitkeringen aan de werkloze, conform de beslissingen van de RVA.
Het is belangrijk te benadrukken dat uitbetalingsinstellingen zelf geen beslissingen nemen over het recht of de hoogte van de uitkeringen.
## 3. Soorten werkloosheidsregimes
Er zijn verschillende regimes voor werkloosheidsuitkeringen:
### 3.1 Volledige werkloosheid
Dit regime is van toepassing wanneer een werknemer na een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling volledig werkloos is. Ook pas afgestudeerden die nog onvoldoende werkervaring hebben om recht te maken op uitkeringen na het beëindigen van hun studies, kunnen hieronder vallen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
#### 3.1.1 Toelaatbaarheidsvereisten voor volledige werkloosheid
Deze vereisten zijn opgedeeld in twee categorieën:
**a) Op basis van arbeid:**
* **Bewijs van voldoende arbeids- of gelijkgestelde dagen:** Dit betreft dagen van effectieve tewerkstelling als werknemer, waarbij loon werd betaald en sociale zekerheidsbijdragen werden ingehouden, alsook bepaalde dagen van inactiviteit direct voorafgaand aan de aanvraag (de referteperiode).
* **Aantal dagen en duur van de referteperiode:** Dit is afhankelijk van de leeftijd van de aanvrager op de datum van de aanvraag:
* Jonger dan 36 jaar: 312 dagen in 21 maanden.
* Tussen 36 en 49 jaar: 468 dagen in 33 maanden.
* Ouder dan 50 jaar: 624 dagen in 42 maanden.
* **Behoud van toelaatbaarheid:** De toelaatbaarheid blijft behouden gedurende 3 jaar na de laatste dag van uitkering.
**b) Op basis van studies (inschakelingsuitkering):**
* **Studies afgerond:** Er moet een diploma van secundair onderwijs zijn behaald.
* **Beroepsinschakelingsperiode:** Na het beëindigen van de studies moet er een periode van 310 dagen worden overbrugd, hetzij door tewerkstelling als werknemer, hetzij door inschrijving als werkzoekende bij de VDAB, of een combinatie van beide.
* **Leeftijdsvoorwaarde:** De aanvrager moet jonger zijn dan 25 jaar op de datum van de aanvraag.
* **Actief zoeken naar werk:** De jongere moet gedurende 36 maanden actief naar werk hebben gezocht, met minstens twee positieve evaluaties door de VDAB. De jongere wordt opgevolgd door de VDAB.
* **Duur:** De jongere heeft gedurende 36 maanden recht op een forfaitaire inschakelingsuitkering.
#### 3.1.2 Toekenningsvoorwaarden voor volledige werkloosheid
Om recht te hebben op een werkloosheidsuitkering, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
* **Zonder arbeid zijn:**
* **Arbeid voor zichzelf:** Enkel beheer van eigen vermogen is toegestaan, mits deze activiteit niet gericht is op winstoogmerk, geen waardevermeerdering van bezit veroorzaakt, en het zoeken en uitoefenen van arbeid niet in gevaar brengt. Het uitoefenen van een mandaat in een vennootschap met winstoogmerk (bv. zaakvoerder) wordt beschouwd als arbeid voor zichzelf en is niet toegestaan. De uitoefening van een bestaand bijberoep voor zichzelf is onder strikte voorwaarden mogelijk. Arbeid voor zichzelf moet worden aangeduid op het controledocument, anders volgt verlies van uitkeringen.
* **Arbeid voor een derde (als werknemer of zelfstandige):** Elke arbeid voor een derde met materieel voordeel is verboden. Er geldt een vermoeden dat elke arbeid voor een derde materieel voordeel oplevert. Vrijwilligerswerk en gratis werk voor privépersonen zijn toegestaan mits voorafgaande toestemming. De uitoefening van een bestaand bijberoep voor derde is onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Ook hier geldt de plicht om arbeid voor derden aan te duiden op het controledocument, met sanctie van verlies van uitkeringen.
* **Zonder loon zijn:** Dit betreft het recht op loon in de brede zin, inclusief opzeggingsvergoedingen en vakantiegeld. Als de werkgever het loon niet betaalt, kan de werkloze wel voorlopige uitkeringen bekomen. Het niet hebben van een recht op loon is een voorwaarde voor uitkeringen.
* **Onvrijwillig werkloos zijn:**
* **Bij aanvang van de werkloosheid:** Ontslag nemen of akkoord gaan met beëindiging zonder wettige reden leidt tot uitsluiting. Ontslag door de werkgever omwille van foutief gedrag van de werknemer leidt eveneens tot uitsluiting. Ontslag door de werkgever om andere redenen geeft recht op uitkeringen.
* **Tijdens de duur van de werkloosheid:** Het weigeren van passend werk, niet ingaan op uitnodigingen van werkgevers of de VDAB, of niet meewerken aan re-integratiemaatregelen kan leiden tot uitsluiting. De VDAB controleert en legt sancties op.
* **Passende arbeid:** Hierbij wordt rekening gehouden met functie, loon en plaats van tewerkstelling, maar persoonlijke voorkeuren of vooruitzichten op ander werk zijn irrelevant.
* **Beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt:**
* **Fysieke beschikbaarheid:** Onbeschikbaarheid (bv. door detentie of verblijf in het buitenland buiten redelijke vakantieperiodes) leidt tot verlies van uitkeringen.
* **Morele beschikbaarheid:** Het stellen van onaanvaardbare voorwaarden voor weder-tewerkstelling is niet toegestaan. De VDAB controleert en legt sancties op.
* **Inschrijving als werkzoekende bij de VDAB:** Dit is een verplichte stap.
* **Arbeidsgeschikt zijn:** Werkloosheidsuitkeringen zijn niet cumuleerbaar met ziekteuitkeringen.
* **Minimale en maximale leeftijd:** Uitkeringen zijn mogelijk na einde leerplicht en niet na het bereiken van de pensioenleeftijd.
* **Hoofdverblijfplaats in België:** Dit is vereist.
* **Zich onderwerpen aan controle en begeleiding:** Werklozen moeten zich aanmelden bij de VDAB, in het bezit zijn van een controlekaart, schrappingen aanbrengen en meewerken aan begeleiding en evaluatie door de VDAB. Sancties hierbij kunnen uitsluiting of vermindering van uitkeringen zijn.
### 3.2 Werkloosheidsuitkeringen voor deeltijdse werknemers
Dit betreft specifieke regelingen voor werknemers die deeltijds tewerkgesteld waren.
### 3.3 Tijdelijke werkloosheid
Dit regime geldt wanneer een werknemer een arbeidsovereenkomst heeft, maar deze tijdelijk niet kan worden uitgevoerd. De werkgever is in dit geval niet verplicht loon te betalen, en de werknemer treft geen schuld. Voorbeelden zijn:
* Schade aan het bedrijf waardoor heropbouw nodig is.
* Niet kunnen werken tijdens de coronapandemie wegens verplichte quarantaine.
* Een specifieke Belgische regeling die werkgevers toelaat de arbeidsovereenkomst te schorsen wegens 'gebrek aan werk'.
### 3.4 Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Dit stelsel, voorheen bekend als brugpensioen, biedt een uitkering aan werknemers die aan bepaalde leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voldoen en hun loopbaan beëindigen vóór de normale pensioenleeftijd.
## 4. Omvang van werkloosheidsuitkeringen
De hoogte van de werkloosheidsuitkering wordt bepaald op basis van:
### 4.1 Laatst verdiende brutoloon
Het brutoloon is begrensd. Er zijn verschillende grensbedragen, een hoogste en een laagste. In sommige gevallen wordt een forfaitair bedrag toegekend dat niet afhankelijk is van het laatste loon.
### 4.2 Werkelijke gezinssituatie
Er wordt rekening gehouden met de gezinssituatie:
* Gezinshoofd: ontvangt de hoogste uitkering.
* Samenwonende: ontvangt de laagste uitkering.
* Alleenstaande: een tussenliggende uitkering.
Situaties zoals cohousing worden geval per geval beoordeeld om te bepalen of iemand als alleenstaande of samenwonende wordt beschouwd. Domiciliefraude wordt actief opgespoord.
### 4.3 Duur van de werkloosheid
De uitkering daalt naarmate de werkloosheid langer duurt. Dit is een complex systeem met verschillende vergoedingsperiodes die afhankelijk zijn van de gezinssituatie:
* **Periode 0 tot 3 maanden:** 65% voor alle werklozen (met een maximumbedrag).
* **Periode 4 tot 12 maanden:** 60% voor alle werklozen (met een variabel grensbedrag).
* **Vanaf de 13e tot maximaal 24 maanden:** 60%, 55% of 40%, afhankelijk van de gezinssituatie. Deze periode is langer naarmate het beroepsverleden langer is.
* **Vanaf 25 maanden:** Verdere daling naar een uiteindelijke forfaitaire uitkering, waarvan het bedrag afhangt van de gezinssituatie (met een minimumbedrag).
Kenmerkend is de **degressiviteit** van de uitkeringen, hoewel er voorlopig geen beperking in de tijd geldt.
## 5. Omvang van de inschakelingsuitkering
De hoogte van de inschakelingsuitkering hangt af van de gezinssituatie (gezinshoofd, alleenstaande, samenwonende) en de leeftijd van de jongere (jonger dan 18 jaar, tussen 18 en 20 jaar, ouder dan 20 jaar). Deze uitkering is forfaitair en is niet afhankelijk van een verdiend loon. Het bedrag varieert van een minimum tot een maximum per maand.
## 6. Overbruggingsrecht voor zelfstandigen
Dit is een vorm van werkloosheidsuitkering voor zelfstandigen die hun activiteit gedwongen stopzetten of om economische redenen.
### 6.1 Rechthebbenden
Zelfstandigen komen in aanmerking indien zij hun activiteit stopzetten door:
* Faillissement of onverwachte omstandigheden (natuurramp, brand, beschadiging, allergie).
* Een beslissing van een derde of een gebeurtenis met economische impact.
* Economische redenen of tijdens een door de overheid erkende crisis (bv. coronacrisis).
### 6.2 Voorwaarden
* **Zelfstandige in hoofdberoep:** Gedurende 4 kwartalen zelfstandige activiteit met betaalde bijdragen.
* **Geen beroepsactiviteit meer uitoefenen:** Ook geen recht op een ander vervangingsinkomen (bv. ziekteuitkering).
* **Hoofdverblijfplaats in België.**
* **Geen bedrog gepleegd hebben.**
### 6.3 Bedrag
Het bedrag is forfaitair en maandelijks, afhankelijk van de gezinssituatie:
* Zelfstandige met gezinslast: een bepaald bedrag.
* Zelfstandige zonder gezinslast: een lager bepaald bedrag.
### 6.4 Beperking in de tijd
Het overbruggingsrecht wordt toegekend voor 12 maanden. Na stopzetting van een nieuwe activiteit die opnieuw wordt onderbroken, kan opnieuw overbruggingsrecht worden verkregen, afhankelijk van de periode van activiteit sinds de vorige stopzetting, met een maximum van nog eens 12 maanden.
### 6.5 Bijkomend voordeel
Gedurende de periode van het overbruggingsrecht behouden zelfstandigen het recht op terugbetaling van ziektekosten en gezinsbijslag. De organisatie en uitbetaling van het overbruggingsrecht gebeurt door de verzekeringskas voor zelfstandigen of de Hulpkas voor Zelfstandigen (HSV), waarbij de zelfstandige is aangesloten.
---
# Soorten werkloosheidsregimes en toelaatbaarheidsvereisten
Dit topic behandelt de verschillende vormen van werkloosheid en de voorwaarden waaraan men moet voldoen om in aanmerking te komen voor werkloosheidsuitkeringen, gebaseerd op arbeid of studies.
### 2.1 Organisatie van werkloosheidsuitkeringen
De organisatie van werkloosheidsuitkeringen in België omvat verschillende instanties die elk een specifieke rol spelen:
* **RVA (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening):** De RVA is de centrale instantie die beslist over het recht op en de hoogte van werkloosheidsuitkeringen. Daarnaast controleert de RVA de naleving van de verplichtingen door werklozen en legt sancties op bij niet-naleving, wat kan leiden tot uitsluiting van uitkeringen. De RVA controleert ook de betalingen die door de uitbetalingsinstellingen worden verricht.
* **VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding - in Vlaanderen):** De VDAB begeleidt werklozen naar werk door middel van opleidingen, begeleide tewerkstelling en stages. De VDAB brengt vraag en aanbod op de arbeidsmarkt samen en kan premies toekennen. Vanaf een bepaald moment is de VDAB ook verantwoordelijk voor de controle op 'werkwilligheid' en kan sancties opleggen bij 'niet-werkwilligheid'.
* **Uitbetalingsinstellingen:** Werklozen kunnen kiezen uit een van de drie representatieve werknemersorganisaties (ACV, ABVV, ACLVB) of de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen (HVW). Deze instellingen dienen het dossier in bij de RVA, betalen de uitkeringen uit volgens de beslissing van de RVA en nemen zelf geen beslissingen over het recht op uitkeringen.
### 2.2 Soorten werkloosheidsregimes
Er worden verschillende regimes van werkloosheid onderscheiden:
#### 2.2.1 Volledige werkloosheid
Volledige werkloosheid treedt op wanneer een werknemer, na voltijdse tewerkstelling, zonder werk valt. Dit kan ook het geval zijn voor deeltijdse werknemers, maar dit wordt hier niet verder besproken. Daarnaast kan volledige werkloosheid optreden na het beëindigen van studies voor pas afgestudeerden die nog niet of onvoldoende lang gewerkt hebben.
#### 2.2.2 Werkloosheidsuitkeringen voor deeltijdse werknemer
Dit regime wordt in dit document niet verder uitgediept.
#### 2.2.3 Tijdelijke werkloosheid
Bij tijdelijke werkloosheid blijft de arbeidsovereenkomst bestaan, maar wordt deze tijdelijk niet uitgevoerd. De werkgever is niet verplicht loon te betalen, en de werknemer treft geen schuld. Dit kan voorkomen in situaties zoals een bedrijf dat tijdelijk niet kan opereren door bijvoorbeeld brand, overheidsmaatregelen (zoals tijdens de coronapandemie) of ziekte van een gezinslid waardoor de werknemer niet kan werken. In België kan een werkgever de arbeidsovereenkomst schorsen wegens 'gebrek aan werk'.
#### 2.2.4 Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Dit regime wordt in dit document niet verder uitgediept.
### 2.3 Toelaatbaarheidsvereisten voor werkloosheidsuitkeringen (volledige werkloosheid)
Om in aanmerking te komen voor werkloosheidsuitkeringen bij volledige werkloosheid, moet men voldoen aan bepaalde toelaatbaarheidsvereisten, die gebaseerd kunnen zijn op arbeid of studies.
#### 2.3.1 Op basis van arbeid
Om uitkeringen te ontvangen op basis van arbeid, moet men bewijs leveren van voldoende arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen in een specifieke referteperiode die onmiddellijk voorafgaat aan de aanvraag.
* **Arbeidsdagen:** Dit zijn dagen van effectieve tewerkstelling als werknemer, waarbij minimaal het minimumloon werd betaald en socialezekerheidsbijdragen werden ingehouden.
* **Gelijkgestelde dagen:** Dit zijn bepaalde dagen van inactiviteit die meetellen als arbeidsdagen, zoals periodes van ziekte, moederschapsrust, of arbeidsongevallen.
Het aantal te bewijzen dagen en de duur van de referteperiode variëren naargelang de leeftijd van de aanvrager op de datum van de aanvraag:
* **Jonger dan 36 jaar:** 312 dagen in een periode van 21 maanden.
* **Tussen 36 en 49 jaar:** 468 dagen in een periode van 33 maanden.
* **50 jaar en ouder:** 624 dagen in een periode van 42 maanden.
> **Tip:** Er bestaan diverse uitzonderingsregels met betrekking tot het aantal te bewijzen dagen en de referteperiode. Het recht op toelaatbaarheid blijft behouden gedurende drie jaar na de laatste dag van uitkeringen. Er wordt standaard gerekend met 6 dagen per week.
#### 2.3.2 Op basis van studies (inschakelingsuitkering)
Werkzoekenden die bepaalde studies hebben afgerond en nog niet aan de arbeidsvoorwaarden voldoen, kunnen in aanmerking komen voor een inschakelingsuitkering.
* **Studies afgerond:** Dit geldt voor studies van secundair onderwijs of hoger onderwijs.
* **Beroepsinschakelingsperiode:** Na het beëindigen van de studies volgt een beroepsinschakelingsperiode van 310 dagen. Gedurende deze periode moet men ofwel tewerkgesteld zijn geweest als werknemer, ofwel ingeschreven zijn als werkzoekende bij de VDAB, of een combinatie van beide.
* **Leeftijdsvoorwaarde:** Men moet ouder zijn dan 18 jaar en jonger dan 25 jaar op de datum van de aanvraag.
* **Activiteit:** Gedurende 36 maanden moet men actief op zoek zijn gegaan naar werk, wat wordt ondersteund door minimaal twee positieve evaluaties door de VDAB. De jongere wordt opgevolgd door de VDAB.
* **Duur van de uitkering:** Jongeren hebben gedurende 36 maanden recht op een forfaitaire inschakelingsuitkering.
> **Tip:** Bij afstuderen in juni of juli kan men vanaf 1 augustus van dat jaar een aanvraag indienen.
### 2.4 Toekenningsvoorwaarden werkloosheidsuitkeringen
Naast de toelaatbaarheidsvereisten moet men ook voldoen aan de toekenningsvoorwaarden om daadwerkelijk werkloosheidsuitkeringen te ontvangen.
#### 2.4.1 Zonder arbeid zijn
Werklozen mogen geen arbeid voor zichzelf uitoefenen. Enkel het beheer van eigen vermogen, zonder winstoogmerk of waardevermeerdering, en zonder het zoeken of uitoefenen van arbeid in gevaar te brengen, is toegelaten.
* **Niet toegelaten:** Het uitoefenen van een mandaat in een vennootschap met winstoogmerk (bv. zaakvoerder of bestuurder) of het starten van een nieuwe zelfstandige activiteit.
* **Voorwaarden voor bestaand bijberoep:** Het uitoefenen van een bestaand bijberoep als zelfstandige is onder strikte voorwaarden toegelaten.
* **Sanctie:** Werklozen die voor zichzelf werken, lopen het risico op verlies van uitkeringen voor de dagen waarop deze activiteit werd uitgeoefend.
Elke arbeid voor een derde (als werknemer of zelfstandige) met materieel voordeel is verboden. Er geldt een vermoeden dat elke arbeid voor een derde materieel voordeel oplevert.
* **Toegelaten:** Vrijwilligerswerk en gratis werk voor privépersonen zijn toegelaten mits voorafgaande toestemming.
* **Voorwaarden voor bestaand bijberoep:** Het uitoefenen van een bestaand bijberoep als werknemer is onder bepaalde voorwaarden toegelaten.
* **Sanctie:** Werklozen die voor een derde werken, lopen het risico op verlies van uitkeringen voor de dagen waarop deze activiteit werd uitgeoefend.
> **Tip:** Arbeid voor zichzelf of voor een derde moet worden aangeduid op het controledocument.
#### 2.4.2 Zonder loon zijn
Het hebben van recht op loon, zelfs indien dit niet wordt uitbetaald door de werkgever (bv. bij een opzeggingsvergoeding of vakantiegeld), verhindert het recht op uitkeringen. Indien de werkgever het loon niet betaalt, kan de werkloze wel voorlopige uitkeringen bekomen.
#### 2.4.3 Onvrijwillig werkloos zijn
Bij de aanvang van de werkloosheid moet de reden van het arbeidsverlies onvrijwillig zijn.
* **Recht op uitkeringen:** Als de werknemer ontslagen wordt door de werkgever en dit niet omwille van foutief gedrag van de werknemer.
* **Uitsluiting:** Als de werknemer zelf ontslag neemt zonder wettige reden, of als de werkgever de werknemer ontslaat omwille van foutief gedrag. De RVA controleert het ontslagmotief.
> **Voorbeeld:** Een verhuizing omwille van de job van de partner kan een wettige reden zijn voor ontslag, afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
Tijdens de duur van de werkloosheid mag een werkloze geen passend werk weigeren en moet hij/zij ingaan op uitnodigingen om zich aan te bieden bij een werkgever of de VDAB. Ook het niet meewerken aan re-integratiemaatregelen leidt tot uitsluiting. De VDAB controleert dit en kan sancties opleggen.
"Passende arbeid" houdt rekening met functie, loon, plaats van tewerkstelling en arbeidsvoorwaarden. Persoonlijke voorkeuren of vooruitzichten op ander werk zijn irrelevant.
#### 2.4.4 Beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt
Werklozen moeten fysiek en moreel beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt.
* **Fysieke beschikbaarheid:** Onbeschikbaarheid (bv. door detentie of verblijf in het buitenland buiten een redelijke vakantieperiode) leidt tot verlies van uitkeringen.
* **Morele beschikbaarheid:** Het stellen van onaanvaardbare voorwaarden voor weder-tewerkstelling leidt tot uitsluiting.
* **Sanctie:** Uitsluiting voor de duur van de onbeschikbaarheid. De VDAB controleert dit en legt sancties op.
#### 2.4.5 Inschrijving als werkzoekende bij de VDAB
Dit is een voorwaarde voor het ontvangen van uitkeringen, met name voor de uitoefening van controle en begeleiding door de VDAB.
#### 2.4.6 Arbeidsgeschikt zijn
Werkloosheidsuitkeringen zijn niet cumuleerbaar met ziekteuitkeringen.
#### 2.4.7 Minimale en maximale leeftijd
Werkloosheidsuitkeringen zijn mogelijk vanaf het einde van de leerplicht en niet na het bereiken van de pensioenleeftijd.
#### 2.4.8 Hoofdverblijfplaats in België
De werkloze moet zijn hoofdverblijfplaats in België hebben.
#### 2.4.9 Zich onderwerpen aan controle en begeleiding
Werklozen moeten zich onderwerpen aan de controles, zich aanbieden bij de VDAB, de controlekaart in bezit hebben en de schrappingen aanbrengen. Ook moeten zij zich onderwerpen aan de begeleiding en evaluatie door de VDAB.
* **Sanctie:** Uitsluiting of vermindering van werkloosheidsuitkeringen.
### 2.5 Omvang van de werkloosheidsuitkering
De omvang van de werkloosheidsuitkering wordt bepaald door verschillende factoren:
#### 2.5.1 Op basis van het laatst verdiende brutoloon
Het brutoloon is weliswaar de basis, maar er geldt een begrenzing van het brutoloon waarover uitkeringen berekend worden. Deze grensbedragen worden periodiek aangepast. Er bestaan een hoogste en een laagste grensbedrag. In sommige gevallen ontvangt men een forfaitair bedrag dat niet afhankelijk is van het laatste loon.
#### 2.5.2 Op basis van de werkelijke gezinssituatie
De gezinssituatie van de werkloze is bepalend voor de hoogte van de uitkering:
* **Gezinshoofd:** Ontvangt de hoogste uitkering.
* **Samenwonende:** Ontvangt de laagste uitkering.
* **Alleenstaande:** Een tussenliggende uitkering.
Er wordt rekening gehouden met de feitelijke situatie, wat kan leiden tot complexe gevallen (bv. cohousing). Domiciliefraude wordt actief opgespoord.
#### 2.5.3 Op basis van de duur van de werkloosheid
De vergoeding daalt naarmate de werkloosheid langer duurt. Dit is een complex systeem met verschillende vergoedingsperiodes die afhangen van de gezinssituatie.
* **Periode 0 tot 3 maanden:** 65% van het loon (met een maximumbedrag).
* **Periode 4 tot 12 maanden:** 60% van het loon (met een verschillend grensbedrag door de loongrens).
* **Vanaf de 13e tot maximaal 24 maanden:** 60%, 55% of 40% afhankelijk van de gezinssituatie. De periode kan langer zijn naarmate het beroepsverleden langer is.
* **Vanaf 25 maanden:** Verdere daling naar een uiteindelijk forfaitair bedrag, waarvan de hoogte afhangt van de gezinssituatie (met een minimumbedrag).
> **Kenmerkend:** Degressiviteit van de uitkeringen. Voorlopig is er geen algemene beperking in de tijd van de uitkeringen.
#### 2.5.4 Inschakelingsuitkering
De hoogte van de inschakelingsuitkering is forfaitair en hangt af van de gezinssituatie (gezinshoofd, alleenstaande of samenwonende) en de leeftijd van de jongere (jonger dan 18, tussen 18 en 20, of ouder dan 20). Deze uitkering is niet afhankelijk van een eerder verdiend loon.
> **Bedragen:** Minimaal 390 euro tot maximaal 1.730,82 euro per maand.
### 2.6 Overbruggingsrecht voor zelfstandigen
Het overbruggingsrecht is een vorm van werkloosheidsuitkering voor zelfstandigen die hun activiteit gedwongen moeten stopzetten.
#### 2.6.1 Rechthebbenden
Zelfstandigen die hun activiteit stopzetten wegens faillissement, onverwachte omstandigheden (natuurramp, brand, beschadiging, allergie), een beslissing van een derde met economische impact, economische redenen, of een crisis erkend door de overheid (bv. coronacrisis).
#### 2.6.2 Voorwaarden
* **Zelfstandige in hoofdberoep:** Gedurende vier kwartalen zelfstandige activiteit en bijdragen betaald hebben.
* **Geen beroepsactiviteit meer uitoefenen.**
* **Geen recht op ander vervangingsinkomen:** Zieke zelfstandigen kunnen bijvoorbeeld geen ziekteuitkering cumuleren met het overbruggingsrecht.
* **Hoofdverblijfplaats in België.**
* **Geen bedrog gepleegd hebben.**
#### 2.6.3 Bedrag
Het bedrag is forfaitair en maandelijks, en varieert naargelang de gezinssituatie:
* **Zelfstandige met gezinslast:** 2.007,06 euro.
* **Zelfstandige zonder gezinslast:** 1.606,15 euro.
#### 2.6.4 Beperking in de tijd
Het overbruggingsrecht geldt initieel voor 12 maanden. Bij een nieuwe stopzetting na een onderbreking kan opnieuw een recht op overbruggingsrecht worden toegekend, afhankelijk van de periode van activiteit sinds de vorige stopzetting, met een maximum van nog eens 12 maanden.
#### 2.6.5 Bijkomende voordelen
Behoud van het recht op terugbetaling van ziektekosten en gezinsbijslag.
#### 2.6.6 Organisatie
De uitbetaling en beslissing gebeuren door de verzekeringskas voor zelfstandigen of de HVZ waarbij de zelfstandige is aangesloten.
---
# Toekenningsvoorwaarden voor werkloosheidsuitkeringen
Dit hoofdstuk behandelt de essentiële criteria die iemand moet vervullen om in aanmerking te komen voor een werkloosheidsuitkering.
## 3.1 Algemene principes van werkloosheidsuitkeringen
Werkloosheidsuitkeringen zijn bedoeld als een tijdelijke financiële ondersteuning voor werknemers die onvrijwillig hun werk verliezen. De organisatie die beslist over het recht op en de hoogte van deze uitkeringen is de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). De feitelijke uitbetaling wordt verzorgd door erkende uitbetalingsinstellingen, waaruit de werkloze kan kiezen: een van de werknemersorganisaties (ACV, ABVV, ACLVB) of de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen (HVW). De VDAB (in Vlaanderen) speelt een cruciale rol in de begeleiding van werklozen naar werk, inclusief de controle op 'werkwilligheid' en het opleggen van sancties bij niet-naleving.
## 3.2 Vereisten voor toelaatbaarheid
Voordat de toekenningsvoorwaarden worden getoetst, moet men voldoen aan de toelaatbaarheidsvereisten, die gebaseerd zijn op arbeidsdagen of studies.
### 3.2.1 Vereisten op basis van arbeid
Om in aanmerking te komen, moet men bewijs leveren van voldoende arbeids- of gelijkgestelde dagen in een specifieke referteperiode voorafgaand aan de aanvraag.
* **Arbeidsdagen:** Dagen van effectieve tewerkstelling met betaling van minstens het minimumloon en inhouding van socialezekerheidsbijdragen.
* **Gelijkgestelde dagen:** Bepaalde dagen van inactiviteit in de referteperiode.
De duur van de referteperiode en het vereiste aantal dagen hangen af van de leeftijd op de datum van de aanvraag:
* **Jonger dan 36 jaar:** 312 dagen in 21 maanden.
* **Tussen 36 en 49 jaar:** 468 dagen in 33 maanden.
* **Ouder dan 50 jaar:** 624 dagen in 42 maanden.
> **Tip:** Deze cijfers zijn een richtlijn en er kunnen uitzonderingsregels gelden. Het recht op toelaatbaarheid blijft drie jaar behouden na de laatste uitkeringsdag.
### 3.2.2 Vereisten op basis van studies (inschakelingsuitkering)
Jongeren die bepaalde studies hebben afgerond, kunnen recht hebben op een inschakelingsuitkering.
* **Studies:** Afgerond secundair onderwijs.
* **Periode:** 310 dagen van beroepsinschakeling, bestaande uit tewerkstelling als werknemer, inschrijving als werkzoekende bij de VDAB, of een combinatie hiervan.
* **Leeftijd:** Ouder dan 18 jaar en jonger dan 25 jaar op de datum van de aanvraag.
* **Activiteit:** Actief op zoek gegaan naar werk, met minstens twee positieve evaluaties door de VDAB.
* **Duur:** Recht op een forfaitaire inschakelingsuitkering gedurende 36 maanden.
## 3.3 Toekenningsvoorwaarden
Naast de toelaatbaarheidsvereisten, moet de werkloze aan diverse toekenningsvoorwaarden voldoen.
### 3.3.1 Zonder arbeid zijn
Activiteiten die als arbeid voor zichzelf worden beschouwd, zijn over het algemeen niet toegelaten. Enkel beheer van eigen vermogen dat niet is ingeschakeld in het economisch ruilverkeer, zonder winstoogmerk, zonder waardevermeerdering van bezit en zonder het zoeken of uitoefenen van arbeid in gevaar te brengen, is toegestaan.
* **Niet toegelaten:** Uitoefening van een mandaat in een vennootschap met winstoogmerk (bv. zaakvoerder, bestuurder).
* **Onder voorwaarden toegelaten:** Bestaand bijberoep voor zichzelf. In dit geval moet de arbeid worden aangeduid op het controledocument.
* **Sanctie:** Verlies van werkloosheidsuitkeringen voor de dagen waarop men voor zichzelf werkt.
### 3.3.2 Zonder arbeid voor een derde te zijn
Elke arbeid voor een derde met materieel voordeel is verboden. Er bestaat een vermoeden dat elke arbeid voor een derde materieel voordeel oplevert.
* **Toegelaten:** Vrijwilligerswerk en gratis werk voor privépersonen, mits voorafgaande toestemming.
* **Onder voorwaarden toegelaten:** Uitoefenen van een bestaand bijberoep voor derden. Ook hier is het aanduiden van de arbeid op het controledocument vereist.
* **Sanctie:** Verlies van werkloosheidsuitkeringen voor de dagen waarop men voor een derde werkt.
### 3.3.3 Zonder loon te zijn
Het hebben van recht op loon, in brede zin (inclusief opzeggingsvergoedingen of vakantiegeld), volstaat om geen recht op uitkeringen te hebben. Indien de werkgever het loon niet uitbetaalt, kan de werkloze wel voorlopige uitkeringen bekomen.
* **Sanctie:** Verlies van werkloosheidsuitkeringen.
### 3.3.4 Onvrijwillig werkloos zijn
De werkloosheid moet onvrijwillig zijn, zowel bij de aanvang als tijdens de duur van de werkloosheid.
* **Bij aanvang:**
* Ontslag nemen of akkoord gaan met beëindiging zonder wettige reden leidt tot uitsluiting.
* Ontslag door de werkgever, tenzij dit is wegens foutief gedrag van de werknemer, leidt tot recht op uitkeringen.
* Ontslag omwille van foutief gedrag van de werknemer leidt tot uitsluiting. De RVA controleert het ontslagmotief.
* **Tijdens de duur van de werkloosheid:**
* Het passend werk weigeren leidt tot uitsluiting.
* Niet ingaan op een uitnodiging om zich aan te bieden bij een werkgever of de VDAB leidt tot uitsluiting.
* Niet meewerken aan maatregelen gericht op re-integratie op de arbeidsmarkt leidt tot uitsluiting. Dit wordt gecontroleerd en gesanctioneerd door de VDAB.
> **Tip:** De RVA onderzoekt het ontslagmotief om te bepalen of de werkloosheid als onvrijwillig kan worden beschouwd.
#### 3.3.4.1 Passende arbeid
De beoordeling van onvrijwillige werkloosheid wordt getoetst aan het concept van "passende arbeid". Hierbij wordt rekening gehouden met:
* Functie
* Loon
* Plaats van tewerkstelling
* Arbeidsvoorwaarden
Persoonlijke voorkeur, familiale omstandigheden of vooruitzichten op ander werk zijn hierbij irrelevant.
### 3.3.5 Beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt
De werkloze moet zowel fysiek als moreel beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt.
* **Fysieke beschikbaarheid:** Onbeschikbaarheid (bv. door detentie, verblijf in het buitenland buiten redelijke vakantieperiodes) leidt tot verlies van uitkeringen.
* **Morele beschikbaarheid:** Het stellen van onaanvaardbare voorwaarden voor weder-tewerkstelling leidt tot uitsluiting voor de duur van de onbeschikbaarheid. Dit wordt gecontroleerd en gesanctioneerd door de VDAB.
### 3.3.6 Ingeschreven zijn als werkzoekende
De inschrijving als werkzoekende bij de VDAB is een essentiële voorwaarde.
### 3.3.7 Arbeidsgeschikt zijn
Werkloosheidsuitkeringen zijn niet cumuleerbaar met ziekteuitkeringen.
### 3.3.8 Leeftijdsgrenzen
De werkloze mag niet jonger zijn dan de leeftijd na het einde van de leerplicht en niet ouder dan de pensioenleeftijd.
### 3.3.9 Hoofdverblijfplaats in België
De hoofdverblijfplaats van de werkloze moet in België zijn.
### 3.3.10 Zich onderwerpen aan controle en begeleiding
De werkloze moet zich onderwerpen aan de controlesystemen en begeleiding:
* Zich aanbieden bij de VDAB.
* In het bezit zijn van een controlekaart en de schrappingen hierop aanbrengen.
* Zich onderwerpen aan de begeleiding en evaluatie door de VDAB.
> **Tip:** Niet-naleving van deze verplichtingen kan leiden tot uitsluiting of vermindering van de werkloosheidsuitkeringen.
## 3.4 Omvang van de werkloosheidsuitkering
De hoogte van de werkloosheidsuitkering wordt bepaald op basis van verschillende factoren.
### 3.4.1 Basis van het laatst verdiende brutoloon
De uitkering is in beginsel gebaseerd op het laatst verdiende brutoloon, dat echter begrensd is. Er zijn twee grensbedragen per maand: een hoogste van 3.365,16 euro en een laagste van 2.930,88 euro. In specifieke gevallen is de uitkering een forfaitair bedrag dat niet afhangt van het laatste loon.
### 3.4.2 Basis van de gezinssituatie
De uitkering is afhankelijk van de werkelijke gezinssituatie:
* Gezinshoofd (hoogste uitkering)
* Samenwonende (laagste uitkering)
* Alleenstaande
Situaties zoals cohousing kunnen complex zijn en worden geval per geval beoordeeld. Domiciliefraude wordt actief opgespoord.
### 3.4.3 Basis van de duur van de werkloosheid (degressiviteit)
De uitkering daalt naarmate de werkloosheid langer duurt. Dit is een complex systeem met verschillende vergoedingsperiodes die variëren op basis van de gezinssituatie:
* **Periode 0 tot 3 maanden:** 65% van het loon, met een maximum van 2.187,38 euro.
* **Periode 4 tot 12 maanden:** 60% van het loon, met een variabel grensbedrag.
* **Vanaf de 13e maand tot maximaal 24 maanden:** 60%, 55% of 40% van het loon, afhankelijk van de gezinssituatie. De periode kan langer zijn naarmate het beroepsverleden langer is.
* **Vanaf 25 maanden:** Verdere daling naar een forfaitair bedrag, afhankelijk van de gezinssituatie, met een minimum van 717,08 euro.
> **Tip:** De degressiviteit van de uitkeringen is kenmerkend, hoewel er voorlopig geen beperking in de tijd is aan de duur van het recht op uitkeringen zelf.
## 3.5 Inschakelingsuitkering (jongeren)
De hoogte van de inschakelingsuitkering voor jongeren hangt af van:
* Gezinssituatie (gezinshoofd, alleenstaande, samenwonende).
* Leeftijd van de jongere (jonger dan 18 jaar, tussen 18 en 20 jaar, of ouder dan 20 jaar).
De uitkering is forfaitair en bedraagt minimaal 390 euro tot maximaal 1.730,82 euro per maand.
## 3.6 Overbruggingsrecht voor zelfstandigen
Dit is een specifieke vorm van werkloosheidsuitkering voor zelfstandigen die hun activiteit gedwongen moeten stopzetten.
### 3.6.1 Rechthebbenden
Zelfstandigen die hun activiteit stopzetten wegens:
* Faillissement of onverwachte omstandigheden (bv. natuurramp, brand, allergie).
* Een beslissing van een derde of een gebeurtenis met economische impact.
* Economische redenen.
* Een door de overheid erkende crisis (bv. coronacrisis).
### 3.6.2 Voorwaarden
* Zelfstandige in hoofdberoep gedurende minstens 4 kwartalen met betaalde bijdragen.
* Geen beroepsactiviteit meer uitoefenen.
* Geen recht op een ander vervangingsinkomen (bv. ziekte-uitkering).
* Hoofdverblijfplaats in België.
* Geen bedrog gepleegd hebben.
### 3.6.3 Bedrag
Het bedrag is forfaitair en maandelijks, naargelang van de gezinssituatie:
* Zelfstandige met gezinslast: 2.007,06 euro.
* Zelfstandige zonder gezinslast: 1.606,15 euro.
### 3.6.4 Beperking in de tijd
Het overbruggingsrecht geldt in principe voor 12 maanden. Na stopzetting van een nieuwe activiteit kan opnieuw recht op overbruggingsrecht ontstaan, afhankelijk van de periode van activiteit sinds de vorige stopzetting, met een maximum van nog eens 12 maanden.
### 3.6.5 Bijkomende voordelen
Recht op terugbetaling van ziektekosten en gezinsbijslag wordt behouden.
### 3.6.6 Organisatie
De verzekeringskas voor zelfstandigen of de Hulpkas voor Zelfstandige Zaken (HSVZ) beslist en betaalt het overbruggingsrecht uit.
---
# Omvang en bepaling van werkloosheidsuitkeringen
Dit topic beschrijft de factoren die de hoogte van een werkloosheidsuitkering bepalen, waaronder het eerdere brutoloon, de gezinssituatie en de duur van de werkloosheid, evenals de specifieke regels voor inschakelingsuitkeringen.
### 4.1 Organisatie en toekenning van werkloosheidsuitkeringen
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) is verantwoordelijk voor de beslissing over het recht op, en de hoogte van werkloosheidsuitkeringen, alsook voor de controle op de naleving van de verplichtingen door werklozen en het opleggen van sancties bij niet-naleving. De VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding) begeleidt werklozen naar werk door middel van opleidingen en stages en controleert op 'werkwilligheid'. Uitbetalingsinstellingen, zoals vakbonden of de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen (HVW), dienen het dossier in bij de RVA en betalen de uitkeringen uit volgens de beslissing van de RVA.
Er zijn verschillende soorten werkloosheidsregimes, waaronder:
* Volledige werkloosheid
* Werkloosheidsuitkeringen voor deeltijdse werknemers
* Tijdelijke werkloosheid
* Stelsel van werk-ongelijkheid met bedrijfstoeslag (SWT)
#### 4.1.1 Toelaatbaarheidsvereisten voor werkloosheidsuitkeringen
Om recht te hebben op een werkloosheidsuitkering voor volledige werkloosheid (voltijdse werknemers), moet men voldoen aan bepaalde toelaatbaarheidsvereisten op basis van arbeid of studies, en aan de toekenningsvoorwaarden.
##### 4.1.1.1 Vereisten op basis van arbeid
Men moet bewijs leveren van voldoende arbeids- of gelijkgestelde dagen in een specifieke referteperiode die afhangt van de leeftijd:
* Minder dan 36 jaar: 312 dagen in 21 maanden
* 36 tot 49 jaar: 468 dagen in 33 maanden
* 50 jaar of ouder: 624 dagen in 42 maanden
Er gelden diverse uitzonderingsregels voor het aantal te bewijzen dagen en de referteperiode. Het recht op toelaatbaarheid blijft behouden gedurende drie jaar na de laatste uitkeringsdag.
##### 4.1.1.2 Vereisten op basis van studies (inschakelingsuitkering)
Deze vereisten zijn van toepassing op pas afgestudeerden die nog niet of onvoldoende hebben gewerkt:
* Afgeronde studies van secundair onderwijs of hoger onderwijs.
* Een beroepsinschakelingsperiode van 310 dagen waarin men tewerkgesteld was, ingeschreven was als werkzoekende bij de VDAB, of een combinatie van beide.
* Leeftijdsvoorwaarde: ouder dan 18 jaar en jonger dan 25 jaar op de datum van de aanvraag.
* Actief gezocht hebben naar werk met twee positieve evaluaties door de VDAB.
* Jongeren hebben gedurende 36 maanden recht op een forfaitaire inschakelingsuitkering.
#### 4.1.2 Toekenningsvoorwaarden voor werkloosheidsuitkeringen
Naast de toelaatbaarheidsvereisten, moet men ook voldoen aan de volgende toekenningsvoorwaarden:
* **Zonder arbeid zijn:** Activiteiten voor eigen rekening of voor derden zijn in principe niet toegelaten, behalve het beheer van eigen vermogen onder strikte voorwaarden. Het uitoefenen van een mandaat in een vennootschap met winstoogmerk wordt beschouwd als arbeid voor eigen rekening. Vrijwilligerswerk en gratis werk voor privépersonen zijn toegelaten mits voorafgaande toestemming. Bestaande bijberoepen mogen onder bepaalde voorwaarden worden voortgezet.
> **Tip:** Het aanduiden van arbeid voor eigen rekening of voor derden op het controledocument is cruciaal. Niet-naleving kan leiden tot verlies van uitkeringen.
* **Zonder loon zijn:** Men mag geen recht hebben op een loon, inclusief opzeggingsvergoedingen of vakantiegeld. Indien de werkgever het loon niet betaalt, kan men onder bepaalde voorwaarden voorlopige uitkeringen bekomen.
* **Onvrijwillig werkloos zijn:** Dit betekent dat men niet zelf ontslag heeft genomen zonder wettige reden, en dat men niet ontslagen is omwille van eigen foutief gedrag. Het weigeren van passend werk, het niet verschijnen op uitnodigingen van werkgevers of de VDAB, of het niet meewerken aan re-integratiemaatregelen kan leiden tot uitsluiting.
> **Tip:** "Passend werk" houdt rekening met functie, loon en plaats van tewerkstelling, maar persoonlijke voorkeuren of familiale omstandigheden zijn irrelevant.
* **Beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt:** Dit omvat zowel fysieke als morele beschikbaarheid. Onbeschikbaarheid, zoals gedetineerd zijn of verblijven in het buitenland buiten een redelijke vakantieperiode, leidt tot verlies van uitkeringen. Het stellen van onaanvaardbare voorwaarden voor wedertewerkstelling wordt ook gesanctioneerd. De VDAB controleert op deze beschikbaarheid.
* **Ingeschreven zijn als werkzoekende bij de VDAB.**
* **Arbeidsgeschikt zijn:** Werkloosheidsuitkeringen zijn niet cumuleerbaar met ziekteuitkeringen.
* **Minimale en maximale leeftijd:** Men moet de leerplicht voltooid hebben en mag de pensioenleeftijd nog niet bereikt hebben.
* **Hoofdverblijfplaats in België hebben.**
* **Zich onderwerpen aan controle en begeleiding:** Dit omvat het verschijnen bij de VDAB, het bijhouden van de controlekaart en het meewerken aan begeleiding en evaluatie. Sancties kunnen uitsluiting of vermindering van uitkeringen zijn.
### 4.2 Omvang van werkloosheidsuitkeringen
De omvang van een werkloosheidsuitkering wordt bepaald door een combinatie van factoren.
#### 4.2.1 Bepaling op basis van brutoloon
De hoogte van de uitkering is in principe gebaseerd op het laatst verdiende brutoloon. Dit brutoloon is echter begrensd. Er zijn verschillende grensbedragen, met het hoogste grensbedrag op 3.365,16 euro per maand en het laagste grensbedrag op 2.930,88 euro per maand. In bepaalde gevallen wordt een forfaitair bedrag toegekend dat niet afhangt van het laatste loon.
#### 4.2.2 Bepaling op basis van gezinssituatie
De uitkering wordt aangepast aan de feitelijke gezinssituatie van de werkloze. De categorieën zijn:
* Gezinshoofd (hoogste uitkering)
* Alleenstaande
* Samenwonende (laagste uitkering)
Onduidelijke situaties, zoals cohousing, worden geval per geval beoordeeld. Controle op domiciliefraude wordt actief uitgevoerd.
#### 4.2.3 Bepaling op basis van duur van werkloosheid
De uitkering daalt naarmate de werkloosheid langer duurt. Dit is een complex systeem met verschillende vergoedingsperiodes die afhankelijk zijn van de gezinssituatie:
* **Periode 0 tot 3 maanden:** 65% van het loon, met een maximum van 2.187,38 euro.
* **Periode van 4 tot 12 maanden:** 60% van het loon, met een aangepast grensbedrag afhankelijk van de loongrens.
* **Vanaf de 13e maand tot maximaal 24 maanden:** De uitkering daalt naar 60%, 55% of 40%, afhankelijk van de gezinssituatie. De periode kan langer zijn naarmate het beroepsverleden langer is.
* **Vanaf de 25e maand:** Verdere daling naar een forfaitair bedrag dat afhangt van de gezinssituatie, met een minimum van 717,08 euro.
> **Tip:** Kenmerkend voor het systeem is de degressiviteit van de uitkeringen over de tijd, met voorlopig geen beperking in de totale duur van de uitkering.
### 4.3 Inschakelingsuitkering
De inschakelingsuitkering is bedoeld voor jongeren na het beëindigen van studies en heeft een forfaitair karakter. De hoogte van de uitkering hangt af van de gezinssituatie (gezinshoofd, alleenstaande of samenwonende) en de leeftijd van de jongere (jonger dan 18 jaar, tussen 18 en 20 jaar, en ouder dan 20 jaar). De bedragen variëren van minimaal 390 euro tot maximaal 1.730,82 euro per maand.
### 4.4 Overbruggingsrecht voor zelfstandigen
Het overbruggingsrecht is een vorm van werkloosheidsuitkering voor zelfstandigen die hun activiteit gedwongen of om economische redenen stopzetten.
#### 4.4.1 Rechthebbenden en voorwaarden
Zelfstandigen komen in aanmerking indien zij hun activiteit gedwongen hebben stopgezet (bv. faillissement, natuurramp) of indien zij hun activiteit stopzetten om economische redenen, zoals tijdens een door de overheid erkende crisis.
Voorwaarden zijn onder andere:
* Zelfstandige in hoofdberoep zijn gedurende vier kwartalen met betaalde bijdragen.
* Geen beroepsactiviteit meer uitoefenen en geen recht hebben op een ander vervangingsinkomen.
* Hoofdverblijfplaats in België hebben en geen bedrog hebben gepleegd.
#### 4.4.2 Bedrag en duur
Het bedrag is een forfaitair maandelijks bedrag, afhankelijk van de gezinssituatie: 2.007,06 euro voor zelfstandigen met gezinslast en 1.606,15 euro voor zelfstandigen zonder gezinslast. Het overbruggingsrecht is in principe beperkt tot 12 maanden. Een nieuwe aanvraag is mogelijk na een nieuwe onderbreking van een hervatte activiteit, met een maximum van nog eens 12 maanden.
#### 4.4.3 Bijkomende voordelen
Gedurende het overbruggingsrecht behoudt de zelfstandige het recht op terugbetaling van ziektekosten en gezinsbijslag. De organisatie en uitbetaling gebeurt door de verzekeringskas voor zelfstandigen of het sociaal verzekeringsfonds waar de zelfstandige is aangesloten.
---
# Overbruggingsrecht voor zelfstandigen
Dit topic bespreekt het overbruggingsrecht, een financiële ondersteuning voor zelfstandigen die hun activiteit gedwongen moeten stopzetten.
### 5.1 Wat is het overbruggingsrecht?
Het overbruggingsrecht is een vorm van werkloosheidsuitkering specifiek bedoeld voor zelfstandigen die hun zelfstandige activiteit niet vrijwillig, maar gedwongen moeten stopzetten.
### 5.2 Rechthebbenden
De rechthebbenden op het overbruggingsrecht zijn zelfstandigen die hun activiteit gedwongen stopzetten. Dit kan het gevolg zijn van diverse situaties, waaronder:
* **Faillissement:** De zelfstandige wordt failliet verklaard.
* **Onverwachte omstandigheden:** Dit omvat gebeurtenissen zoals een natuurramp, brand, beschadiging van infrastructuur, of het oplopen van een allergie die verdere uitoefening van de activiteit verhindert.
* **Beslissing van een derde of gebeurtenis met economische impact:** Externe factoren die de activiteit onmogelijk maken.
* **Stopzetting om economische redenen:** Zelfstandigen die hun activiteiten stoppen wegens economische noodzaak, met name in geval van een door de overheid erkende crisis, zoals de coronacrisis.
### 5.3 Voorwaarden voor het overbruggingsrecht
Om in aanmerking te komen voor het overbruggingsrecht, dient de zelfstandige aan de volgende voorwaarden te voldoen:
* **Zelfstandige in hoofdberoep:** De aanvrager moet gedurende de vier kwartalen onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag als zelfstandige in hoofdberoep gewerkt hebben en de bijdragen betaald hebben.
* **Geen beroepsactiviteit meer uitoefenen:** De zelfstandige mag momenteel geen enkele beroepsactiviteit meer verrichten.
* **Geen recht op ander vervangingsinkomen:** De zelfstandige mag geen recht hebben op een ander vervangingsinkomen. Zo kan een zieke zelfstandige de uitkering van het overbruggingsrecht niet cumuleren met een ziekteuitkering.
* **Hoofdverblijfplaats in België:** De aanvrager moet zijn hoofdverblijfplaats in België hebben.
* **Geen bedrog gepleegd:** De zelfstandige mag geen frauduleuze praktijken hebben toegepast.
### 5.4 Bedrag van het overbruggingsrecht
Het bedrag van de uitkering is forfaitair en afhankelijk van de gezinssituatie van de zelfstandige:
* **Zelfstandige met gezinslast:** De uitkering bedraagt **2.007,06 euro** per maand.
* **Zelfstandige zonder gezinslast:** De uitkering bedraagt **1.606,15 euro** per maand.
### 5.5 Beperking in de tijd
Het overbruggingsrecht wordt toegekend voor een periode van **12 maanden**.
* **Nieuw overbruggingsrecht na nieuwe onderbreking:** Indien na de initiële stopzetting een nieuwe activiteit wordt gestart die vervolgens opnieuw wordt onderbroken, kan opnieuw een overbruggingsrecht worden toegekend. De duur hiervan hangt af van de periode van activiteit sinds de vorige stopzetting, met een maximum van nog eens 12 maanden.
### 5.6 Bijkomende voordelen
Naast de financiële uitkering, geniet de zelfstandige die gebruikmaakt van het overbruggingsrecht van bijkomende voordelen:
* **Behoud van het recht op terugbetaling van ziektekosten:** De ziektekosten blijven gedekt.
* **Behoud van gezinsbijslag:** De gezinsbijslagen blijven doorlopen.
### 5.7 Organisatie
De organisatie en uitbetaling van het overbruggingsrecht gebeurt door de verzekeringskas voor zelfstandigen of de Hulpkas voor Zelfstandigen en Vakbonden (HSVZ) waarbij de zelfstandige is aangesloten. Deze instanties beslissen over het recht en zorgen voor de betaling.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| RVA (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) | Een overheidsinstantie die beslist over het recht en de hoogte van werkloosheidsuitkeringen, controles uitvoert en sancties oplegt bij niet-naleving van verplichtingen door werklozen. |
| VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding) | In Vlaanderen verantwoordelijk voor de begeleiding van werklozen naar werk via opleidingen, stages, en het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Voert ook controle uit op de ‘werkwilligheid’. |
| Uitbetalingsinstellingen | Organisaties, waaronder werknemersorganisaties (ACV, ABVV, ACLVB) en de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen (HVW), die dossiers indienen bij de RVA en uitkeringen betalen aan werklozen volgens de beslissingen van de RVA. |
| Volledige werkloosheid | Een regime waarbij een werknemer na voltijdse of deeltijdse tewerkstelling of na het beëindigen van studies zonder werk valt en recht kan hebben op werkloosheidsuitkeringen. |
| Tijdelijke werkloosheid | Een situatie waarbij een werknemer wel een arbeidsovereenkomst heeft, maar deze tijdelijk niet uitgevoerd kan worden, zonder schuld van de werknemer, wat leidt tot schorsing van de arbeidsovereenkomst. |
| Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) | Een specifiek regime dat oudere werknemers toelaat om met vervroegd pensioen te gaan onder bepaalde voorwaarden, als alternatief voor ontslag. |
| Referteperiode | De periode die onmiddellijk voorafgaat aan de aanvraag tot werkloosheidsuitkeringen, waarin het bewijs van voldoende arbeids- of gelijkgestelde dagen geleverd moet worden. |
| Gelijkgestelde dagen | Bepaalde dagen van inactiviteit die meetellen als werkdagen voor de toelaatbaarheidsvereisten voor werkloosheidsuitkeringen, mits ze zich binnen de referteperiode bevinden. |
| Inschakelingsuitkering | Een uitkering die pas afgestudeerden kunnen ontvangen na het beëindigen van hun studies, mits ze voldoen aan bepaalde leeftijds- en inspanningsvoorwaarden om werk te zoeken. |
| Passende arbeid | Werk dat als redelijk wordt beschouwd voor een werkloze om te aanvaarden, waarbij rekening wordt gehouden met functie, loon, plaats van tewerkstelling en arbeidsvoorwaarden, maar persoonlijke voorkeur of familiale omstandigheden zijn irrelevant. |
| Beschikbaarheid op de arbeidsmarkt | De eis dat een werkloze fysiek en moreel beschikbaar moet zijn om werk te aanvaarden, wat betekent dat men geen onaanvaardbare voorwaarden mag stellen voor wedertewerkstelling en zich niet onredelijk mag onbeschikbaar maken. |
| Overbruggingsrecht | Een financiële tegemoetkoming voor zelfstandigen die gedwongen hun activiteit moeten stopzetten, bedoeld als tijdelijk inkomen en om de continuïteit van hun sociale rechten te waarborgen. |
| Degressiviteit van uitkeringen | Het principe waarbij de hoogte van de werkloosheidsuitkering daalt naarmate de periode van werkloosheid langer duurt, om zo de prikkel tot re-integratie op de arbeidsmarkt te verhogen. |
| Werkwilligheid | De verplichting van een werkloze om actief te zoeken naar werk en redelijke aanbiedingen te aanvaarden, een voorwaarde die door instanties zoals VDAB wordt gecontroleerd. |
| Institutioneel pluralisme | Het systeem waarbij de keuze van de werkloze tussen verschillende uitbetalingsinstellingen (werknemersorganisaties of de HVW) centraal staat in de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. |
Cover
4. L&T_2025-26_Privacy and Data Protection I.pptx
Summary
# Het recht op privacy en gegevensbescherming in het digitale tijdperk
Dit hoofdstuk verkent de evolutie en interpretatie van het recht op privacy en gegevensbescherming in de context van moderne technologieën, inclusief de juridische basis en relevante jurisprudentie.
### 1.1 Inleiding tot privacy en gegevensbescherming
Technologieën die het gedrag van mensen traceren en volgen, kunnen een "chilling effect" hebben, waarbij individuen uit voorzorg bepaalde activiteiten of locaties vermijden. Dit geldt ook voor het gebruik van technologieën zoals gezichtsherkenning op openbare plaatsen, waar burgers nog steeds een zekere mate van privacy mogen verwachten. Biometrische data, zoals vingerafdrukken op identiteitskaarten, worden als zeer persoonlijk beschouwd en vereisen strikte regelgeving.
> **Tip:** De perceptie van privacy evolueert mee met generaties en culturen, wat van invloed is op de vragen die gesteld worden bij het gebruik van nieuwe technologieën.
Het argument "ik heb niets te verbergen" wordt ontkracht door te stellen dat dit gelijkstaat aan het negeren van het recht op vrije meningsuiting omdat men niets te zeggen heeft. De mate waarin privacy belangrijk wordt gevonden, is sterk gekoppeld aan het vertrouwen van de bevolking in de overheid.
Het recht op privacy is een breed concept dat de individuele en persoonlijke sfeer beschermt, inclusief thuis, communicatie, gedachten, gevoelens, seksualiteit en beelden. Gegevensbescherming, daarentegen, richt zich op de (geautomatiseerde) verwerking van persoonsgegevens en het beheersen van de informatiestroom over zichzelf. Hoewel er overlap is, omvat gegevensbescherming ook informatie die niet direct verband houdt met privacy, maar wel binnen het toepassingsgebied van regels voor gegevensverwerking valt.
### 1.2 Juridische basis van privacy en gegevensbescherming
Internationaal zijn de volgende instrumenten relevant:
* **Verenigde Naties:**
* Artikel 12 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
* Artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
* **Raad van Europa:**
* Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): Dit artikel garandeert het recht op respect voor het privé- en gezinsleven, de woning en de correspondentie. Inmenging door overheidsinstanties is enkel toegestaan onder specifieke, wettelijk vastgelegde voorwaarden, en indien noodzakelijk in een democratische samenleving voor nationale veiligheid, openbare veiligheid, economisch welzijn, voorkoming van wanordelijkheden of criminaliteit, of bescherming van gezondheid of moraal, of rechten en vrijheden van anderen.
* De jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft bevestigd dat de bescherming van persoonsgegevens van fundamenteel belang is voor het recht op privacy (Artikel 8 EVRM). Zaken betreffende digitale technologieën en privacy vallen onder dit artikel.
> **Voorbeeld:** In de zaak S en Marper v. Verenigd Koninkrijk oordeelde het EHRM dat de bescherming van persoonsgegevens van fundamenteel belang is voor het recht op privé- en gezinsleven.
* **Conventie 108 inzake de bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (1981, herzien in 2018):** Dit is het eerste juridisch bindende internationale instrument op het gebied van gegevensbescherming. Het geldt voor zowel de publieke als de private sector en introduceert principes en verplichtingen voor gegevensbeheerders en rechten voor de betrokkenen. Deze conventie staat open voor niet-lidstaten van de Raad van Europa, wat leidt tot harmonisatie van regels.
* **Europese Unie:**
* Artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie: Respect voor het privé- en gezinsleven, de woning en de communicatie.
* Artikel 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie: Respect voor persoonsgegevens. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor specifieke doeleinden en met toestemming of een andere wettelijke basis. Iedereen heeft recht op inzage en rectificatie van gegevens.
* Artikel 52 lid 1 van het Handvest: Beperkingen op rechten en vrijheden moeten bij wet zijn voorzien, de essentie van de rechten respecteren en, met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel, noodzakelijk zijn voor legitieme doelstellingen van algemeen belang of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
> **Tip:** De specifieke bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens in het EU-Handvest onderstrepen het verband tussen gegevensbescherming en fundamentele rechten.
### 1.3 Nationale wetgeving en EU-regelgeving
* **Europese Unie:**
* **Verordening (EU) 2016/679 (Algemene Verordening Gegevensbescherming - AVG / GDPR):** Deze verordening heeft directe werking in alle EU-lidstaten en reguleert de verwerking van persoonsgegevens door EU-instellingen, organen en bedrijven, evenals bedrijven buiten de EU die persoonsgegevens van EU-burgers verwerken.
* **Doelstellingen:** Bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens, en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie.
* **Materiële reikwijdte (art. 2 AVG):** Van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens, geheel of gedeeltelijk geautomatiseerd, en op persoonsgegevens die deel uitmaken van of bestemd zijn om deel uit te maken van een bestand. De AVG is niet van toepassing op activiteiten van lidstaten betreffende nationale veiligheid, of op verwerking door natuurlijke personen in het kader van een uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke activiteit ("huishoudelijke uitzondering"). Sociale media activiteit kan wel onder de AVG vallen.
* **Territoriale reikwijdte (art. 3 AVG):**
* Verwerking in het kader van de activiteiten van een vestiging van een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker in de EU.
* Verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen in de EU door een niet in de EU gevestigde verwerkingsverantwoordelijke of verwerker, gerelateerd aan het aanbieden van goederen of diensten, of het monitoren van gedrag binnen de EU.
* Verwerking door een niet in de EU gevestigde verwerkingsverantwoordelijke waar het recht van een lidstaat van toepassing is krachtens internationaal publiekrecht.
* **E-privacy richtlijn:** Reguleert privacy en gegevensverwerking in communicatie.
* **Law Enforcement Directive:** Reguleert gegevensverwerking door politie en justitie bij het onderzoeken van misdrijven.
* **België:**
* Artikel 22 van de Belgische Grondwet.
* Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Data Protection Act): Deze wet bevat specifieke bepalingen die in lijn lopen met de AVG, inclusief regels voor gevoelige gegevens en de leeftijd waarop kinderen toestemming kunnen geven voor gegevensverwerking.
> **Tip:** De AVG is een verordening, wat betekent dat deze rechtstreeks van toepassing is in alle lidstaten zonder dat deze nationaal moet worden omgezet. Dit vermindert juridische fragmentatie en vergroot de rechtszekerheid.
### 1.4 Persoonsgegevens en niet-persoonsgegevens
* **Persoonsgegevens (art. 4.1 AVG):** Alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ('betrokkene'). Een identificeerbaar persoon is iemand die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online-identificatiemiddel of een of meer factoren die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.
* De AVG is niet van toepassing op persoonsgegevens van overleden personen, tenzij nationale wetgeving dit regelt.
* De AVG is niet van toepassing op rechtspersonen.
* Identificatie kan direct of indirect plaatsvinden, waarbij alle middelen die redelijkerwijs waarschijnlijk kunnen worden gebruikt, in aanmerking worden genomen, inclusief de kosten en tijd die nodig zijn voor identificatie, rekening houdend met beschikbare technologie. Het hoeft niet dat alle identificerende informatie bij één persoon berust.
* Inferred data, zoals een kredietscore gebaseerd op bankgegevens, wordt ook beschouwd als persoonsgegevens.
* **Gepseudonimiseerde gegevens:** Persoonsgegevens die zodanig zijn verwerkt dat zij niet meer aan een specifieke betrokkene kunnen worden toegeschreven zonder het gebruik van aanvullende gegevens. Deze aanvullende gegevens worden apart bewaard en beveiligd. Pseudonimisering wordt niet altijd als anoniem beschouwd; indien identificatie nog steeds redelijkerwijs mogelijk is met aanvullende informatie, valt dit onder de AVG.
* **Anonieme gegevens:** Informatie die geen betrekking heeft op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, of op zodanige wijze anoniem is gemaakt dat de betrokkene niet (meer) identificeerbaar is. De AVG is hierop niet van toepassing.
* **Bijzondere categorieën van persoonsgegevens (gevoelige gegevens):** Gegevens die een verhoogde bescherming vereisen, zoals ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, vakbondslidmaatschap, genetische gegevens, biometrische gegevens voor unieke identificatie, en gegevens over gezondheid, seksueel leven of seksuele geaardheid.
* De verwerking van deze gegevens is in principe verboden (art. 9.1 AVG), tenzij aan specifieke uitzonderingen wordt voldaan (art. 9.2 AVG), zoals expliciete toestemming, bescherming van vitale belangen, of wetenschappelijk onderzoek.
* Lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden en beperkingen stellen voor de verwerking van genetische, biometrische of gezondheidsgegevens.
> **Voorbeeld:** Gezichtsherkenning en vingerafdrukverificatie zijn voorbeelden van biometrische gegevens die, indien gebruikt voor unieke identificatie, onder de bijzondere categorieën vallen.
* **Niet-persoonsgegevens:** Gegevens die niet vallen onder de definitie van persoonsgegevens. Deze vallen buiten de reikwijdte van de AVG, maar worden wel gereguleerd door andere EU-regelgeving, zoals de Verordening (EU) 2018/1807 inzake een kader voor het vrije verkeer van niet-persoonsgegevens in de Europese Unie. Dit omvat geaggregeerde en geanonimiseerde datasets voor big data-analyse.
### 1.5 Gegevensbeschermingsactoren
De AVG definieert verschillende rollen die cruciaal zijn voor de naleving van de regels:
* **Betrokkene (Data subject):** Een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon wiens persoonsgegevens worden verwerkt. Betrokkenen hebben diverse rechten. Kwetsbare groepen, zoals kinderen, ouderen, patiënten en werknemers, genieten specifieke bescherming.
* **Verwerkingsverantwoordelijke (Data controller):** De natuurlijke persoon of rechtspersoon, overheidsinstantie, dienst, agentschap of ander lichaam die, alleen of samen met anderen, de doeleinden en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Zij zijn verantwoordelijk voor de naleving van de AVG.
* Een zoekmachine-operator, zoals Google, kan worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens die via de zoekresultaten worden weergegeven.
* **Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken (Joint controllers):** Wanneer twee of meer verwerkingsverantwoordelijken gezamenlijk de doeleinden en middelen bepalen, stellen zij de verdeling van hun verantwoordelijkheden vast via een overeenkomst.
> **Voorbeeld:** Onderzoeksgroepen van twee universiteiten die samen een onderzoeksproject uitvoeren en persoonsgegevens verzamelen, kunnen worden beschouwd als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken.
* **Verwerker (Data processor):** Een natuurlijke persoon of rechtspersoon, overheidsinstantie, dienst, agentschap of ander lichaam die persoonsgegevens verwerkt *namens* de verwerkingsverantwoordelijke. Zij bepalen niet de 'hoe' en 'waarom' van de verwerking.
* **Sub-verwerker (Sub-processor):** Een andere actor die door de verwerker wordt ingeschakeld om persoonsgegevens te verwerken. De initiële verwerker blijft volledig aansprakelijk voor de naleving van de verplichtingen door de sub-verwerker.
> **Tip:** Het correct identificeren van de rol van elke actor is essentieel, aangezien dit bepaalt wie verantwoordelijk is voor welke nalevingsverplichtingen en hoe betrokkenen hun rechten kunnen uitoefenen. Het principe van verantwoordingsplicht (accountability) legt de nadruk op de feitelijke elementen en omstandigheden van de zaak bij het bepalen van deze rollen.
---
# Persoonlijke gegevens en niet-persoonlijke gegevens
Oké, hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting over "Persoonlijke gegevens en niet-persoonlijke gegevens", opgesteld als een examen-klaar studiemateriaal, volledig in het Nederlands en volgens de opgegeven instructies.
## 2. Persoonlijke gegevens en niet-persoonlijke gegevens
Dit deel van de studiehandleiding focust op de definities en onderscheidingen tussen persoonlijke en niet-persoonlijke gegevens onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), inclusief de behandeling van speciale categorieën van gegevens en de implicaties van anonimisering en pseudonimisering.
### 2.1 Definities en onderscheid
#### 2.1.1 Persoonlijke gegevens
Persoonlijke gegevens zijn gedefinieerd in Artikel 4.1 AVG als "alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ('de betrokkene')".
* **Identificeerbare natuurlijke persoon**: Een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of een of meer specifieke factoren die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
* **Breed bereik**: Het concept van persoonlijke gegevens is breed en niet beperkt tot informatie die als 'gevoelig' of 'privé' wordt beschouwd. Het kan alle soorten informatie omvatten.
* **Voorbeelden**: Foto's, persoonlijke meningen en inzichten, biometrische gegevens, locatiegegevens, administratieve documenten, belastinggegevens.
* **Identificatiecriteria**: Om te bepalen of een natuurlijke persoon identificeerbaar is, moet rekening worden gehouden met alle middelen die redelijkerwijs waarschijnlijk zullen worden gebruikt, zoals het uitkiezen, hetzij door de verwerkingsverantwoordelijke of door een ander persoon, om de natuurlijke persoon direct of indirect te identificeren. Hierbij worden objectieve factoren in aanmerking genomen, zoals de kosten en de tijd die nodig is voor identificatie, rekening houdend met de beschikbare technologie op het moment van verwerking en technologische ontwikkelingen.
* **Indirecte identificatie**: Het is niet vereist dat alle informatie die de identificatie van de betrokkene mogelijk maakt, in handen is van één persoon. De noodzaak van aanvullende informatie om een betrokkene te identificeren, verhindert niet dat de gegevens als persoonlijke gegevens worden geclassificeerd.
#### 2.1.2 Niet-persoonlijke gegevens
Niet-persoonlijke gegevens vallen buiten het toepassingsgebied van de AVG. De verwerking van niet-persoonlijke gegevens wordt echter wel gereguleerd op een bepaald niveau, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2018/1807 betreffende een kader voor het vrije verkeer van niet-persoonsgebonden gegevens in de Europese Unie.
* **Voorbeelden**: Geaggregeerde en geanonimiseerde datasets die worden gebruikt voor big data-analyses, gegevens over precisielandbouw die helpen bij het monitoren en optimaliseren van het gebruik van pesticiden en water, en gegevens over onderhoudsbehoeften voor industriële machines.
#### 2.1.3 Anonimisering versus pseudonimisering
* **Anonieme gegevens**: Gegevens die geen betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon of op persoonlijke gegevens die op zodanige wijze anoniem zijn gemaakt dat de betrokkene niet meer identificeerbaar is. De AVG is niet van toepassing op anonieme informatie.
* **Gepseudonimiseerde gegevens**: Persoonlijke gegevens die zodanig zijn verwerkt dat zij niet langer aan een specifieke betrokkene kunnen worden toegeschreven zonder gebruikmaking van aanvullende gegevens, mits deze aanvullende gegevens afzonderlijk worden bewaard en aan technische en organisatorische maatregelen zijn onderworpen om te waarborgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden toegeschreven. Gepseudonimiseerde gegevens worden beschouwd als persoonlijke gegevens onder de AVG, omdat ze, met behulp van aanvullende informatie, nog steeds kunnen worden herleid tot een natuurlijke persoon.
* **Belangrijk**: Niet elke vorm van gepseudonimiseerde data wordt in alle gevallen als persoonlijke data beschouwd. Indien de pseudonimisering de identificatie van de betrokkene effectief verhindert voor anderen dan de verwerkingsverantwoordelijke, kan de AVG niet van toepassing zijn op deze specifieke data.
> **Tip:** Het onderscheid tussen anonimiseren en pseudonimiseren is cruciaal. Anonieme gegevens zijn volledig buiten de AVG-toepassing, terwijl gepseudonimiseerde gegevens onder de AVG vallen, maar wel met extra beschermingsmaatregelen kunnen worden behandeld.
### 2.2 Speciale categorieën van persoonsgegevens (Gevoelige gegevens)
Bepaalde persoonlijke gegevens worden aangemerkt als 'speciale categorieën van persoonsgegevens', ook wel 'gevoelige gegevens' genoemd. Deze gegevens vereisen een verhoogde bescherming en zijn onderworpen aan striktere regels.
* **Waarom extra bescherming?**: Deze gegevens zijn bijzonder gevoelig in relatie tot fundamentele rechten en vrijheden, zoals het risico op discriminatie.
* **Verwerking is verboden (algemene regel)**: Artikel 9.1 AVG stelt dat de verwerking van deze gegevens in beginsel verboden is.
* **Uitzonderingen (Artikel 9.2 AVG)**: Er zijn een beperkt aantal specifieke omstandigheden waaronder de verwerking van deze gevoelige gegevens toch wettelijk is toegestaan. Deze omvatten onder andere:
* Expliciete toestemming van de betrokkene.
* Verwerking die noodzakelijk is voor de uitvoering van verplichtingen en de uitoefening van specifieke rechten op het gebied van het arbeidsrecht, sociaal zekerheidsrecht en sociale bescherming.
* Bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een ander persoon, wanneer de betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is toestemming te geven.
* Verwerking door een stichting, vereniging of een andere instantie zonder winstoogmerk met een politiek, filosofisch, religieus of vakbondsperspectief, op voorwaarde dat de verwerking plaatsvindt op het grondgebied van een lidstaat en onder passende waarborgen.
* Gegevens die de betrokkene kennelijk openbaar heeft gemaakt.
* Verwerking die noodzakelijk is voor de vaststelling, uitoefening of verdediging van een recht in rechte.
* Verwerking die noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang, zoals in de volksgezondheid of voor archiveringsdoeleinden in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden.
* Preventieve of beroepsgeneeskunde, medische beoordelingen, het verstrekken van gezondheidszorg of sociale zorg, of het beheer van gezondheidszorgstelsels en -diensten.
* **Lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden stellen**: De AVG biedt lidstaten de mogelijkheid om verdere voorwaarden en beperkingen te handhaven of in te voeren voor de verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens of gegevens betreffende gezondheid (Artikel 9.4 AVG).
* **Belgische wetgeving**: Artikel 5 van de Belgische Wet Bescherming Persoonsgegevens specificeert dat bij de verwerking van genetische, biometrische of gezondheidsgegevens, gegevensbeheerders aanvullende maatregelen moeten nemen, zoals het specificeren wie toegang heeft tot de gegevens, het bijhouden van een lijst van categorieën van personen met toegang, en het waarborgen van geheimhoudingsplicht voor aangewezen personen.
#### 2.2.1 Biometrische gegevens
Biometrische gegevens zijn een speciale categorie van persoonsgegevens die voortvloeien uit specifieke technische verwerkingen met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragskenmerken van een natuurlijke persoon, die de unieke identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk maken of bevestigen.
* **Voorbeelden van fysieke/fysiologische biometrische identificatietechnieken**: Gezichtsherkenning, vingerafdrukverificatie, irisscanning, stem- en spraakherkenning.
* **Voorbeelden van gedragsbiometrische identificatietechnieken**: Toetstypenanalyse, handschriftherkenning, ganganalyse (loopgedrag), bliktracking (oogbewegingen).
* **Juridische implicaties**: Verwerking van biometrische gegevens, vooral met behulp van technologie zoals gezichtsherkenning, wordt als bijzonder ingrijpend beschouwd en kan een inbreuk vormen op het recht op eerbiediging van het privéleven, tenzij aan strikte voorwaarden is voldaan.
> **Voorbeeld:** Het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie om demonstranten te identificeren en te arresteren, zelfs op openbare plaatsen, kan in strijd zijn met het recht op privacy, vooral als de actie geen gevaar oplevert voor de openbare orde en een 'chilling effect' kan hebben op het recht op vrije meningsuiting en vergadering.
### 2.3 Implicaties van anonimisering en pseudonimisering
* **Anonimisering**: Wanneer gegevens effectief zijn geanonimiseerd, waardoor individuen niet meer identificeerbaar zijn, valt dit buiten het toepassingsgebied van de AVG. Dit biedt een sterke juridische zekerheid voor organisaties die dergelijke data gebruiken.
* **Pseudonimisering**: Gegevens die zijn gepseudonimiseerd, vallen nog steeds onder de AVG. Echter, de verwerking van gepseudonimiseerde gegevens kan, in vergelijking met niet-gepseudonimiseerde gegevens, leiden tot verminderde risico's voor de betrokkenen. Dit kan in sommige gevallen een factor zijn bij het voldoen aan de verplichtingen onder de AVG, zoals het principe van gegevensminimalisatie.
* De effectiviteit van pseudonimisering hangt af van de specifieke context, de beschikbare middelen voor her-identificatie en de gescheiden bewaring van aanvullende informatie.
### 2.4 Relatie met privacyrecht
Het recht op privacy, zoals verankerd in internationale verdragen en Europese wetgeving, is nauw verbonden met de bescherming van persoonlijke gegevens.
* **Fundamenteel recht**: Het recht op privacy wordt beschouwd als fundamenteel voor de menselijke waardigheid en autonomie. Staten kunnen zich hierin niet zomaar mengen, tenzij aan specifieke en uitzonderlijke voorwaarden is voldaan, met inachtneming van proportionaliteit en veiligheidsmaatregelen.
* **Rechtspraak EHRM**: Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft herhaaldelijk bevestigd dat de bescherming van persoonlijke gegevens van fundamenteel belang is voor het recht op eerbiediging van het privéleven (Artikel 8 EVRM). Zaken met betrekking tot digitale technologieën, zoals massasurveillance of het gebruik van biometrische gegevens, vallen onder dit toepassingsgebied.
> **Tip:** Beschouw de AVG niet enkel als een juridisch document, maar ook als een instrument dat de fundamentele rechten van individuen beschermt in het digitale tijdperk. Een goed begrip van de definities en categorieën van gegevens is essentieel voor de correcte toepassing ervan.
---
# Gegevensbeschermingsactoren en hun rollen
Hieronder volgt een samenvatting van het onderwerp "Gegevensbeschermingsactoren en hun rollen", bedoeld als studiemateriaal voor een examen.
## 3. Gegevensbeschermingsactoren en hun rollen
Dit onderwerp ontrafelt de verschillende actoren die een rol spelen binnen het domein van gegevensbescherming, en analyseert hun specifieke verantwoordelijkheden en rechten.
### 3.1 Functionele concepten in gegevensbescherming
Het is cruciaal om te begrijpen hoe verschillende entiteiten worden geclassificeerd binnen de context van gegevensbescherming, aangezien hun kwalificatie bepaalde verplichtingen en rechten met zich meebrengt. Deze classificaties zijn gebaseerd op de functionele rol die zij spelen in de verwerking van persoonsgegevens.
#### 3.1.1 De gegevensbetrokkene (Data subject)
De **gegevensbetrokkene** is, gedefinieerd binnen het kader van persoonsgegevens, een **geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon**. Dit zijn de individuen wiens persoonsgegevens worden verwerkt.
* **Rechten:** Gegevensbetrokkenen beschikken over een reeks rechten met betrekking tot hun persoonsgegevens.
* **Kwetsbare groepen:** Bepaalde gegevensbetrokkenen worden als kwetsbaarder beschouwd en verdienen daarom specifieke bescherming. Dit geldt met name voor kinderen, die zich mogelijk minder bewust zijn van de risico's, gevolgen en waarborgen die gepaard gaan met de verwerking van hun persoonsgegevens. Ook ouderen, patiënten en werknemers kunnen als kwetsbare groepen worden aangemerkt.
> **Tip:** Bij het analyseren van situaties waarbij gegevensbetrokkenen betrokken zijn, is het belangrijk om na te gaan of er sprake is van kwetsbare groepen, aangezien dit kan leiden tot aanvullende beschermingsmaatregelen.
#### 3.1.2 De gegevensbeheerder (Data controller)
Volgens Artikel 4.7 van de AVG is de **gegevensbeheerder** de **natuurlijke of rechtspersoon, het openbaar gezag, de dienst, agentschap of ander lichaam die, alleen of samen met anderen, de doeleinden en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt**.
* **Doel en middelen:** Gegevensbeheerders bepalen het specifieke doel waarvoor persoonsgegevens worden verwerkt en de manier waarop deze verwerking plaatsvindt.
* **Rechtspersoon als beheerder:** Indien een rechtspersoon of organisatie persoonsgegevens verwerkt, wordt deze entiteit beschouwd als de gegevensbeheerder, en niet een individueel persoon of een specifieke afdeling binnen die organisatie.
* **Zoekmachines als beheerder:** De activiteit van een zoekmachine, die informatie publiceert, indexeert, tijdelijk opslaat en beschikbaar stelt, wordt beschouwd als 'verwerking van persoonsgegevens'. De operator van de zoekmachine wordt in dat geval aangemerkt als de 'gegevensbeheerder'.
> **Voorbeeld:** Een online winkel die persoonsgegevens verzamelt om bestellingen te verwerken en marketingcampagnes te voeren, is de gegevensbeheerder.
#### 3.1.3 Gezamenlijke gegevensbeheerders (Joint controllers)
Artikel 26.1 van de AVG stelt dat **wanneer twee of meer beheerders gezamenlijk de doeleinden en middelen voor de verwerking bepalen, zij gezamenlijke beheerders zijn**.
* **Verdeling van verantwoordelijkheden:** Gezamenlijke beheerders moeten de verdeling van hun respectieve verantwoordelijkheden vastleggen middels een overeenkomst tussen hen.
* **Voorbeelden van gezamenlijke beheerders:**
* Een reisbureau, luchtvaartmaatschappij en hotelketen die samen een pakketreis aanbieden (met gegevensuitwisseling voor marketing en verwerking).
* Een religieuze gemeenschap, zoals Jehovah's Getuigen, en hun leden die huis-aan-huis bezoeken afleggen, waarbij persoonsgegevens worden verzameld.
#### 3.1.4 De gegevensverwerker (Data processor)
Artikel 4.8 van de AVG definieert een **gegevensverwerker** als ‘**een natuurlijke of rechtspersoon, het openbaar gezag, de dienst, agentschap of ander lichaam die persoonsgegevens verwerkt namens de beheerder**’.
* **Onderscheidende kenmerken:**
1. **Afzonderlijke entiteit:** De verwerker is een entiteit die losstaat van de beheerder. De beheerder heeft (delen van) de verwerking gedelegeerd aan een externe organisatie.
2. **Verwerking namens de beheerder:** De verwerker verwerkt persoonsgegevens ten behoeve van de beheerder en onder diens instructies.
* **Voorbeelden van gegevensverwerkers:**
* Een gespecialiseerd bedrijf in HR-administratie.
* Een cloudopslagprovider.
* Survey software zoals Qualtrics, gebruikt voor het uitvoeren van elektronische enquêtes.
> **Tip:** Een gegevensverwerker bepaalt niet de "hoe" en "waarom" van de gegevensverwerking; deze worden bepaald door de gegevensbeheerder.
#### 3.1.5 De sub-verwerker (Sub-processor)
De AVG voorziet in de mogelijkheid voor een gegevensverwerker om een andere actor in te schakelen voor de verwerking van persoonsgegevens. Deze actor kan worden geclassificeerd als een **sub-verwerker**.
* **Toestemming van de beheerder:** Volgens Artikel 28.2 van de AVG mag de verwerker geen andere verwerker inschakelen zonder voorafgaande specifieke of algemene schriftelijke machtiging van de beheerder.
* **Verantwoordelijkheid:** De oorspronkelijke verwerker blijft volledig aansprakelijk jegens de beheerder voor de naleving van de verplichtingen door de sub-verwerker (Artikel 28.4 AVG). Het uitbesteden van verwerkingen aan andere verwerkers ontslaat de oorspronkelijke verwerker dus niet van zijn verplichtingen.
#### 3.1.6 Ontvanger en Derde partij (Recipient and Third party)
* **Ontvanger:** Een ontvanger is de natuurlijke of rechtspersoon, het openbaar gezag, de dienst, agentschap of een ander lichaam tot wie de persoonsgegevens worden verstrekt, al dan niet een derde partij.
* **Derde partij:** Een derde partij is een natuurlijke of rechtspersoon, het openbaar gezag, de dienst, agentschap of een ander lichaam, **niet zijnde de betrokkene, de beheerder, de verwerker en de sub-verwerker**, noch de personen die onder rechtstreeks gezag van de beheerder of verwerker gemachtigd zijn om persoonsgegevens te verwerken.
### 3.2 Verantwoordelijkheid en naleving
De kwalificatie als gegevensbeheerder of gegevensverwerker is van groot belang omdat deze bepaalt wie verantwoordelijk is voor de naleving van verschillende regels inzake gegevensbescherming en hoe gegevensbetrokkenen hun rechten kunnen uitoefenen.
* **Verantwoordelijkheidsbeginsel (Principle of accountability):** De beheerder is verantwoordelijk voor en moet de naleving van de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens (zoals vermeld in Artikel 5 AVG) kunnen aantonen. Dit omvat de feitelijke elementen en omstandigheden van de zaak.
* **Contractuele afspraken:** De verwerking van persoonsgegevens moet worden beheerst door een contract of een andere juridische akte die bindend en schriftelijk is.
* **Selectie van verwerkers:** Beheerders mogen alleen verwerkers inschakelen die voldoende waarborgen bieden om passende technische en organisatorische maatregelen te implementeren. Bij de selectie van een verwerker wordt rekening gehouden met de deskundigheid, betrouwbaarheid, middelen en naleving van gedragscodes of certificeringsmechanismen van de verwerker.
> **Tip:** Het correct identificeren van de rol van elke actor (beheerder, verwerker) is essentieel om de verantwoordelijkheden binnen een gegevensverwerkingsproces correct toe te wijzen en te voldoen aan de nalevingsvereisten.
### 3.3 Case study: Onderzoeksproject met jongeren
**Situatie:** Onderzoeksgroepen van twee universiteiten werken samen aan een project over de impact van socialemediagebruik op de mentale gezondheid van jongeren tussen 18 en 25 jaar. Ze gebruiken Qualtrics, een software voor enquêtes, en de verzamelde gegevens worden opgeslagen op de platformen van een van de universiteiten. De onderzoeksresultaten worden gedeeld via publicaties.
* **Gegevensbetrokkene:** De jongeren tussen 18 en 25 jaar die de enquête invullen.
* **Gegevensbeheerder:** Beide universiteiten worden beschouwd als gezamenlijke beheerders, aangezien zij samen de doeleinden en middelen van de verwerking bepalen.
* **Gegevensverwerker:** Qualtrics, de survey software.
Gezien de gevoeligheid van de data met betrekking tot mentale gezondheid, moeten de universiteiten ervoor zorgen dat de verwerking in overeenstemming is met Artikel 9.2 van de AVG en een beleid opstellen voor "persoonsgegevensverwerking".
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht op privacy | Het recht van een individu om zijn persoonlijke levenssfeer, huis en communicatie te beschermen tegen ongeoorloofde inmenging door de overheid of andere entiteiten. Dit omvat ook de controle over de verspreiding van informatie over zichzelf. |
| Gegevensbescherming | Het concept dat de verwerking van persoonlijke gegevens reguleert om de privacy van individuen te waarborgen. Het omvat regels en principes voor het verzamelen, gebruiken, bewaren en delen van persoonlijke informatie. |
| Chilling effect | Een fenomeen waarbij individuen hun gedrag aanpassen of bepaalde activiteiten vermijden uit angst voor surveillance of repercussies, wat de vrijheid van meningsuiting en vergadering kan beperken. |
| Biometrische data | Persoonlijke gegevens die voortkomen uit specifieke technische verwerking met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragskenmerken van een natuurlijk persoon, die de unieke identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk maken of bevestigen, zoals vingerafdrukken of gezichtsherkenning. |
| Persoonlijke gegevens | Alle informatie die betrekking heeft op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Een identificeerbare natuurlijke persoon is iemand die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identifier zoals een naam, identificatienummer, locatiegegevens, online identifier of een of meer factoren die specifiek zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, mentale, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon. |
| Niet-persoonlijke gegevens | Gegevens die niet betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Dit omvat bijvoorbeeld geaggregeerde en geanonimiseerde datasets. |
| Gevoelige gegevens (speciale categorieën van persoonsgegevens) | Bepaalde soorten persoonlijke gegevens die een verhoogde bescherming vereisen vanwege hun gevoeligheid, zoals gegevens betreffende ras, etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of filosofische overtuigingen, vakbondslidmaatschap, genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon, of gegevens betreffende gezondheid, seksueel leven of seksuele geaardheid. |
| Anonimisering | Het proces waarbij persoonlijke gegevens dusdanig worden verwerkt dat de betrokken persoon niet meer identificeerbaar is. Geanonimiseerde gegevens vallen buiten de reikwijdte van de GDPR. |
| Pseudonimisering | De verwerking van persoonsgegevens op zodanige wijze dat de persoonsgegevens niet langer aan een specifieke betrokkene kunnen worden toegeschreven zonder de gegevens van aanvullende informatie te gebruiken, mits deze aanvullende informatie afzonderlijk wordt bewaard en onderworpen is aan technische en organisatorische maatregelen om te waarborgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden toegeschreven. Pseudonimiseerd materiaal wordt nog steeds als persoonlijke gegevens beschouwd onder de GDPR. |
| Gegevensbeheerder (Controller) | De natuurlijke of rechtspersoon, het openbaar gezag, agentschap of een ander lichaam dat, alleen of in samenwerking met anderen, de doeleinden en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt. |
| Gegevensverwerker (Processor) | Een natuurlijke of rechtspersoon, het openbaar gezag, agentschap of een ander lichaam dat persoonsgegevens verwerkt namens de gegevensbeheerder. |
| Betrokkene (Data subject) | De natuurlijke persoon op wie de persoonsgegevens betrekking hebben; een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. |
| Verordening | Een juridisch bindende wetgevende akte die in de gehele Europese Unie rechtstreeks van toepassing is, zonder dat deze in nationaal recht hoeft te worden omgezet. |
| Directe werking | Het principe dat EU-wetgeving (zoals verordeningen) automatisch van kracht wordt in alle lidstaten zonder dat nationale implementatie nodig is. |
Cover
Deel VI Cursus Inleiding tot het recht (2).pdf
Summary
# Begrippen en indeling van rechtspraak
Dit onderwerp behandelt de definitie van rechtspraak en jurisprudentie, en de indeling van nationale rechtscolleges op basis van subjectief en objectief contentieux, met inachtneming van de rol van politieke en burgerlijke rechten in de bevoegdheidsverdeling.
### 1.1 Begrippen rechtspraak en jurisprudentie
Rechtspraak omvat de beslissingen die rechters nemen op basis van vastgestelde feiten en de daarop toepasselijke rechtsregels en -beginselen. Het verwijst naar het geheel van vonnissen en arresten die uitgesproken worden door zowel de gewone hoven en rechtbanken als de administratieve rechtscolleges. Kenmerkend voor rechtspraak is een zekere eenvormigheid, waarbij gelijkaardige geschillen op een gelijkaardige wijze worden beslecht [1](#page=1).
Jurisprudentie, ook wel praetoriaans recht genoemd, omvat de regels die hun oorsprong vinden in de rechtspraak. Het wordt voornamelijk gevormd door de uitleggende betekenis en draagwijdte van formele rechtsbronnen die in vonnissen en arresten worden teruggevonden en die tot nieuwe of andere beslissingen leiden [1](#page=1).
### 1.2 Nationale rechtscolleges
De rechtsprekende functie in België is georganiseerd in een veelzijdige en soms weinig overzichtelijke structuur. Om deze structuur te systematiseren, kan men een onderscheid maken op basis van het type geschil dat aan de rechter wordt voorgelegd [1](#page=1).
#### 1.2.1 Indeling volgens subjectief en objectief contentieux
Een belangrijk onderscheid om rechtsprekende instellingen te classificeren, is gebaseerd op het verschil tussen objectieve en subjectieve rechten. Dit onderscheid leidt tot twee hoofdtypen van contentieux: het subjectieve en het objectieve contentieux [1](#page=1).
* **Objectief contentieux**: Hierbij spreekt de rechter zich uit over de inhoud van het objectief recht op een relatief abstracte wijze, zonder dit direct te koppelen aan een concreet geschil over rechten en plichten. De rechter bepaalt wat het objectief recht inhoudt. Het Grondwettelijk Hof en de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (in het kader van het beroep tot nietigverklaring) zijn in België bevoegd voor het objectief contentieux [1](#page=1) [24](#page=24).
* **Subjectief contentieux**: In dit geval beoordeelt de rechter de subjectieve rechten en verplichtingen van de partijen in een concreet geschil. De rechter gaat na of een natuurlijke of rechtspersoon een verplichting heeft die in het belang is van de eisende partij [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.2.2 Het subjectief contentieux
Het subjectief contentieux kan verder worden onderverdeeld op basis van de aard van de subjectieve rechten: burgerlijke en politieke rechten [2](#page=2).
* **Politieke rechten**: Dit zijn subjectieve rechten die (on)rechtstreeks verband houden met de uitoefening van het staatsburgerschap en de burger inschakelen in het leven van de gemeenschap. Voorbeelden zijn het kiesrecht (ius suffragii), het recht om een openbaar ambt uit te oefenen (ius honorum), het recht om niet onrechtmatig te worden aangeslagen (ius tributi), het recht om niet onwettig tot militaire verplichtingen te worden gedwongen (ius militae), en het recht om als politieke vluchteling te worden erkend. Ook bepaalde diensten van de overheid kunnen aanleiding geven tot politieke rechten, zoals het recht op een vergoedingspensioen of ziekte- en invaliditeitsverzekering [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Burgerlijke rechten**: In beginsel zijn alle rechten die geen politieke rechten zijn, te beschouwen als burgerlijke rechten. Vanwege de soms onduidelijke definitie van politieke rechten is het duiden van burgerlijke rechten niet altijd evident [3](#page=3).
**Invloed op bevoegdheidsverdeling:** De Grondwet bepaalt de bevoegdheid van de rechtscolleges op basis van dit onderscheid [3](#page=3).
* Artikel 144, eerste lid Gw. stelt dat geschillen over burgerlijke rechten tot de **uitsluitende bevoegdheid van de "gewone" hoven en rechtbanken** behoren. Deze rechtscolleges maken deel uit van de rechterlijke macht. Administratieve rechtscolleges mogen in principe geen uitspraak doen in geschillen over burgerlijke rechten, hoewel de wetgever via het tweede lid van artikel 144 Gw. de Raad van State of federale administratieve rechtscolleges kan machtigen om beslissingen te nemen over de burgerrechtelijke gevolgen van hun eigen beslissingen [3](#page=3).
* Artikel 145 Gw. bepaalt dat geschillen over politieke rechten tot de bevoegdheid van de **gewone hoven en rechtbanken behoren, behoudens wettelijke uitzonderingen**. Dit betekent dat geschillen over politieke rechten normaal gesproken bij de rechterlijke macht thuishoren, tenzij de wetgever de bevoegdheid heeft toegekend aan een administratief rechtscollege [3](#page=3) [4](#page=4).
Het onderscheid tussen burgerlijke en politieke rechten vormt dus de basis voor de bevoegdheidsverdeling tussen de gewone en de administratieve rechter. De justitiële of gewone rechter is de rechter van het gemeen recht voor geschillen over subjectieve rechten, terwijl de wetgever administratieve rechtscolleges kan oprichten voor geschillen met betrekking tot politieke rechten. Administratieve rechtscolleges beschikken over een bij wet toegewezen bevoegdheid, die in principe beperkt is tot geschillen over politieke rechten [4](#page=4).
#### 1.2.3 Artikel 146 Gw.
Artikel 146 Gw. bepaalt dat geen rechtbank of orgaan belast met rechtspraak kan worden ingesteld dan krachtens een wet, en dat geen buitengewone rechtbanken of commissies mogen worden opgericht. Dit artikel beschermt tegen excessen van de regering, aangezien enkel de wetgever een "met rechtspraak belast orgaan" kan inrichten [4](#page=4).
> **Tip:** Het onderscheid tussen burgerlijke en politieke rechten is cruciaal voor het begrijpen van de bevoegdheidsverdeling tussen de gewone rechter en administratieve rechtscolleges in België, zoals vastgelegd in de Grondwet [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een geschil over de weigering van een vergunning (vaak beschouwd als een politiek recht in de brede zin) zou in principe bij de gewone rechter belanden, tenzij de wet expliciet een administratief rechtscollege bevoegd verklaart. Daarentegen valt een geschil over een contractuele wanprestatie tussen twee burgers (een burgerlijk recht) principieel onder de bevoegdheid van de gewone rechtbanken [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.3 Internationale rechtscolleges
Naast de nationale rechtscolleges bestaan er diverse internationale rechtscolleges wier rechtspraak relevant is voor de Belgische rechtsorde. Deze omvatten onder andere het Benelux Gerechtshof, het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en het Internationaal Gerechtshof. De specifieke bevoegdheden en werking van deze hoven worden elders in de cursus behandeld [24](#page=24).
---
# Organisatie van de rechterlijke macht
De Belgische rechterlijke macht kent een hiërarchische structuur met verschillende niveaus en specifieke rechtscolleges, van het kanton tot het nationale niveau, waaronder de politierechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, het hof van assisen, de arbeidsrechtbank, de ondernemingsrechtbank en het Hof van Cassatie.
### 2.1 Algemene beginselen en structuur
De grondwet bepaalt dat de rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de **rechterlijke macht** (de rechtssprekende organen) en de **rechterlijke orde** (de macht plus personeel zoals de griffie en het openbaar ministerie). De rechterlijke macht is de derde onafhankelijke macht naast de wetgevende en uitvoerende macht. Het oprichten van administratieve rechtscolleges zonder wettelijke machtiging of het instellen van uitzonderingsrechtbanken is verboden. Dit waarborgt de gelijkheid van burgers voor het gerecht en het recht om berecht te worden door de rechter die de wet toekent. De organisatie van de rechterlijke macht in België is piramidaal en telt vier niveaus [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.1.1 De niveaus van de rechterlijke organisatie
De Belgische rechterlijke organisatie kent een piramidale structuur met vier niveaus:
* **Nationaal niveau:** Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege en is bevoegd voor het gehele land [6](#page=6).
* **Niveau van het rechtsgebied:** Vijf rechtsgebieden met telkens een hof van beroep en een arbeidshof. De arbeidsrechtbank en ondernemingsrechtbank worden eveneens op dit niveau georganiseerd [6](#page=6).
* **Provinciaal niveau:** Het hof van assisen wordt op provinciaal niveau georganiseerd [6](#page=6).
* **Niveau van het gerechtelijk arrondissement:** Twaalf arrondissementen met elk een rechtbank van eerste aanleg en een politierechtbank [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Kantonnaal niveau:** De laagste laag, met 187 kantons elk met een vredegerecht en een vrederechter [7](#page=7).
#### 2.1.2 Schema van de rechterlijke organisatie
```mermaid
graph TD
A[Hof van Cassatie --> B{Hof van Beroep};
A --> C{Hof van Assisen};
A --> D{Arbeidshof};
B --> E{Rechtbank van Eerste Aanleg};
B --> F{Arbeidsrechtbank};
B --> G{Ondernemingsrechtbank};
E --> H{Vrederechter};
E --> I{Politierechtbank};
F --> I;
G --> I;
```
### 2.2 De rechtscolleges
De volgende rechtscolleges maken deel uit van de rechterlijke macht:
* De vrederechter [5](#page=5).
* De politierechter [5](#page=5).
* De rechtbank van eerste aanleg [5](#page=5).
* De ondernemingsrechtbank [5](#page=5).
* De arbeidsrechtbank [6](#page=6).
* De arrondissementsrechtbank [6](#page=6).
* Het hof van beroep [6](#page=6).
* Het arbeidshof [6](#page=6).
* Het hof van assisen [6](#page=6).
* Het Hof van Cassatie [6](#page=6).
In oorlogstijd bestaan er ook militaire rechtbanken en een Militair Gerechtshof [6](#page=6).
#### 2.2.1 Kantonnaal niveau: De Vrederechter
België is ingedeeld in 187 kantons, elk met een vredegerecht en een vrederechter die alleen zetelt. Er zijn ongeveer 225 plaatsen waar een vrederechter rechtspreekt. Er is geen openbaar ministerie verbonden aan het vredegerecht [8](#page=8).
De vrederechter is bevoegd voor:
* Geschillen met een vordering tot 5000 euro, tenzij de wet dit aan een ander rechtscollege onttrekt [8](#page=8).
* Voor vorderingen onder 2000 euro is er geen hoger beroep mogelijk, de vrederechter beslecht deze in laatste aanleg [8](#page=8).
* Aangelegenheden die de wetgever uitdrukkelijk aan de vrederechter toewijst, opgenomen in artikel 591 Ger.W.. Voorbeelden hiervan zijn huur- en pachtgeschillen, geschillen inzake erfdienstbaarheden, onteigening bij hoogdringendheid en dringende/voorlopige maatregelen bij echtelijke moeilijkheden [8](#page=8).
#### 2.2.2 Niveau van het gerechtelijk arrondissement
Er zijn 12 gerechtelijke arrondissementen die samenvallen met de provinciegrenzen, met uitzondering van Brussel en Eupen. De zetel van de rechtbanken van eerste aanleg en politierechtbanken bevindt zich in de provinciehoofdplaats. Hoewel het aantal arrondissementen verminderd is, blijven de vroegere zittingsplaatsen behouden als afdelingen [8](#page=8) [9](#page=9).
##### 2.2.2.1 Politierechtbank
In elk van de 12 arrondissementen is er minstens één politierechtbank. Ze kan ingedeeld worden in strafrechtelijke en burgerlijke kamers. De politierechter zetelt alleen en wordt bijgestaan door griffiers. Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door de procureur des Konings of zijn substituten [9](#page=9).
De bevoegdheden van de politierechter omvatten:
* Overtredingen en gecontraventionaliseerde wanbedrijven bestraffen [9](#page=9).
* In eerste aanleg uitspraak doen over alle verkeersongevallen, inclusief misdrijven en burgerrechtelijke aangelegenheden zoals het ontbreken van een verzekering [10](#page=10).
* Kennis nemen van vorderingen tot vergoeding van schade uit verkeers- of treinongevallen, ongeacht de locatie [10](#page=10).
* Beroepen tegen beslissingen betreffende administratieve sancties en geldboeten [10](#page=10).
##### 2.2.2.2 Rechtbank van eerste aanleg
Deze rechtbank bestaat uit een voorzitter, ondervoorzitter(s) en rechters. De meeste rechters zetelen alleen, maar zaken kunnen ook door een kamer van drie rechters behandeld worden. Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door de procureur des Konings en zijn substituten [10](#page=10).
De rechtbank van eerste aanleg is onderverdeeld in vier afdelingen:
* **Burgerlijke rechtbank:** Bevoegd voor alle burgerlijke zaken die niet expliciet aan een andere rechter zijn toegewezen ("volheid van bevoegdheid"). Dit maakt haar de "rechter van gemeen recht". Ze is ook bevoegd voor vorderingen die niet uitsluitend aan andere rechtscolleges zijn toegekend. Ze treedt op als beroepsrechter tegen vonnissen van vrederechters in burgerlijke zaken boven 2000 euro [11](#page=11).
* **Correctionele rechtbank:** Beoordeelt strafzaken, waaronder hoger beroep tegen vonnissen van de politierechtbank, bestraffing van wanbedrijven (gevangenisstraf van minstens acht dagen tot vijf jaar en/of geldboete) en gecorrectionaliseerde misdaden [12](#page=12).
* **Familie- en jeugdrechtbank:** Opgericht door de wet van 30 juli 2013 [12](#page=12).
* **Jeugdrechtbank:** Oordeelt over 'jeugdzaken', misdrijven gepleegd door minderjarigen (onder 18 jaar). De jeugdrechter beveelt maatregelen van bewaring, behouding en opvoeding, maar bestraft niet. Minderjarigen ouder dan 16 kunnen voor verkeersmisdrijven of indien maatregelen niet volstaan, voor de gewone strafrechtbanken geleid worden. Beschikt over de volheid van bevoegdheid in deze materies [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Familierechtbank:** Bevoegd voor familiale geschillen zoals afstamming, adoptie, nietigverklaring van wettelijke samenwoning, uitoefening van ouderlijk gezag en onderhoudsverplichtingen. Ze treedt ook in beroep op tegen sommige vonnissen van de vrederechter. Bevat een kamer voor minnelijke schikking [13](#page=13).
* **Strafuitvoeringsrechtbank:** Opgericht bij wet van 17 mei 2006, actief sinds 1 februari 2007. Enkel aanwezig waar een hof van beroep gevestigd is. Bestaat uit een rechter en twee assessoren (penitentiaire aangelegenheden en sociale re-integratie). Oordeelt over de uitvoering van vrijheidsstraffen met een uitvoerbaar gedeelte van meer dan drie jaar. Bij minder of gelijk aan drie jaar zetelt de rechter alleen [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zetelend in kort geding:** Kan voorlopige maatregelen bevelen in spoedeisende gevallen die de grond van de zaak niet binden. Deze beschikkingen zijn uitvoerbaar bij voorraad [14](#page=14).
##### 2.2.2.3 Arrondissementsrechtbank
Deze rechtbank wordt gevormd door de voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, ondernemingsrechtbank en arbeidsrechtbank, of hun vervangers. Ze duidt de bevoegde rechter aan bij betwistingen over bevoegdheid. Het openbaar ministerie wordt waargenomen door de procureur des Konings en zijn substituten [15](#page=15).
#### 2.2.3 Provinciaal niveau: Het Hof van Assisen
Het hof van assisen is de enige rechtbank op provinciaal niveau georganiseerd. Het zetelt in de hoofdplaats van de provincie, met uitzonderingen in Limburg, Vlaams-Brabant en Waals-Brabant. Het is geen permanent rechtscollege, maar wordt per zaak samengesteld [15](#page=15).
Het hof bestaat uit:
* Een jury van 12 gezworenen (burgers) en plaatsvervangers [15](#page=15).
* Een zetel bestaande uit beroepsmagistraten: een voorzitter (raadsheer uit het hof van beroep) en twee assessoren (rechters uit de rechtbank van eerste aanleg) [15](#page=15).
* Het openbaar ministerie wordt waargenomen door een lid van het procuraat-generaal bij het hof van beroep [15](#page=15).
Het hof van assisen is bevoegd voor:
* Misdaden (strafbaar met opsluiting van meer dan vijf jaar) [16](#page=16).
* Drukpersmisdrijven (behoudens racisme/xenofobie) en politieke misdrijven [16](#page=16).
Door de wet van 5 februari 2016 werd de correctionalisering van misdaden veralgemeend, wat het aantal assisenzaken aanzienlijk heeft doen dalen. De procedure werd aangepast met deelname van beroepsrechters aan de deliberatie over de schuldvraag en strafmaat [16](#page=16).
#### 2.2.4 Niveau van het rechtsgebied
België kent vijf rechtsgebieden. In elk rechtsgebied zetelt een hof van beroep en een arbeidshof. Sinds 1 december 2013 worden ook de arbeidsrechtbank en de ondernemingsrechtbank per rechtsgebied georganiseerd [16](#page=16).
##### 2.2.4.1 Arbeidsrechtbank
Bestaat uit een voorzitter, ondervoorzitter(s), rechters in de arbeidsrechtbank en rechters in sociale zaken (lekenrechters). Het openbaar ministerie wordt waargenomen door de arbeidsauditeur en zijn substituten, onder het gezag van de procureur-generaal [17](#page=17).
De arbeidsrechtbank is bevoegd voor:
* Sociale geschillen (arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht), ongeacht het bedrag van de vordering [17](#page=17).
* De voorzitter kan in kort geding voorlopige maatregelen bevelen [17](#page=17).
##### 2.2.4.2 Ondernemingsrechtbank
Gelijkend op de arbeidsrechtbank in samenstelling: voorzitter, ondervoorzitter(s), rechters in de ondernemingsrechtbank (beroepsrechters) en rechters in ondernemingszaken (lekenrechters). Het openbaar ministerie wordt waargenomen door de procureur des Konings en zijn substituten [17](#page=17).
De ondernemingsrechtbank is bevoegd voor:
* Alle geschillen tussen ondernemingen, ongeacht de waarde [18](#page=18).
* Vorderingen van particulieren tegen ondernemingen [18](#page=18).
* Geschillen inzake vennootschappen, verenigingen, stichtingen, intellectuele eigendomsrechten, marktpraktijken, wissel- en orderbrieven, en geschillen voortvloeiend uit insolventieprocedures [18](#page=18).
* De voorzitter kan in kort geding voorlopige maatregelen bevelen en het bestaan van oneerlijke handelspraktijken vaststellen en de staking ervan bevelen [18](#page=18).
##### 2.2.4.3 Hof van Beroep
Bestaat uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters en raadsheren. Het openbaar ministerie wordt waargenomen door de procureur-generaal en zijn medewerkers. De hoven van beroep zijn onderverdeeld in kamers voor burgerlijke zaken, correctionele zaken en familie- en jeugdkamers [18](#page=18) [19](#page=19).
De hoven van beroep nemen kennis van:
* Hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en ondernemingsrechtbank (tenzij deze in laatste aanleg zijn gewezen) [19](#page=19).
* Hoger beroep tegen beschikkingen van de voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg en ondernemingsrechtbank in kort geding [19](#page=19).
* Strafvorderingen tegen personen met voorrang van rechtsmacht en tegen ministers [19](#page=19).
##### 2.2.4.4 Arbeidshof
Bestaat uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters, raadsheren in het Arbeidshof (beroepsrechters) en raadsheren in sociale zaken (lekenrechters). Het openbaar ministerie wordt waargenomen door het arbeidsauditoraat-generaal [19](#page=19).
De arbeidshoven nemen kennis van:
* Hoger beroep tegen vonnissen van de arbeidsrechtbank [19](#page=19).
* Hoger beroep tegen beschikkingen van de voorzitter van de arbeidsrechtbank in kort geding [19](#page=19).
#### 2.2.5 Nationaal niveau: Het Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie, zetelend te Brussel, is het hoogste rechtscollege voor heel België. Het bestaat uit een eerste voorzitter, een voorzitter en raadsheren. Het openbaar ministerie wordt uitgeoefend door de procureur-generaal en zijn advocaten-generaal. Het Hof wordt bijgestaan door referendarissen [20](#page=20).
Het Hof is onderverdeeld in drie kamers:
* Eerste kamer: burgerlijke zaken en ondernemingszaken [20](#page=20).
* Tweede kamer: criminele, correctionele en politiezaken [20](#page=20).
* Derde kamer: zaken uit laatste aanleg van de arbeidshoven en arbeidsrechtbanken [20](#page=20).
Het Hof van Cassatie ziet toe op de eenvormige toepassing van de wet in de rechtspraak. Het is geen beroepshof; het beoordeelt niet de feiten zelf, maar de wijze waarop de lagere rechter de wet heeft toegepast. Het oordeelt "in rechte". Indien het een beslissing vernietigt, wordt de zaak in beginsel verwezen naar een ander rechtscollege van gelijke rang [20](#page=20) [21](#page=21).
Naast het bewaren van de eenheid in de rechtspraak, beslecht het Hof attributieconflicten en heeft het andere specifieke bevoegdheden [21](#page=21).
#### 2.2.6 Militaire rechtscolleges
Deze rechtscolleges bestaan enkel wanneer de staat van oorlog is vastgesteld. In vredestijd zijn ze afgeschaft [21](#page=21).
#### 2.2.7 Administratieve rechtscolleges
Deze rechtscolleges worden in de verstrekte tekst niet verder besproken [21](#page=21).
---
# Alternatieve geschillenbeslechting en beginselen van behoorlijke rechtsbedeling
Dit deel behandelt alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen zoals arbitrage en bemiddeling, en de fundamentele beginselen die een behoorlijke rechtsbedeling waarborgen.
## 3. Alternatieve geschillenbeslechting en beginselen van behoorlijke rechtsbedeling
Ondanks de vele rechtscolleges kan de rechtsbedeling traag en kostbaar zijn, en zijn rechters niet altijd gespecialiseerd in elk type geschil. Om deze redenen kiezen burgers soms voor alternatieve methoden zoals arbitrage en bemiddeling. Daarnaast zijn er fundamentele beginselen die een behoorlijke rechtsbedeling moeten garanderen [22](#page=22).
### 3.1 Alternatieve geschillenbeslechting
#### 3.1.1 Arbitrage
Arbitrage is een vorm van rechtsbedeling waarbij partijen hun geschil voorleggen aan zelfgekozen rechters, "arbiters" of "scheidsrechters" genoemd. Dit gebeurt vaak ter beslechting van handelsgeschillen [22](#page=22) [23](#page=23).
**Wettelijk kader:**
De arbitrage is geregeld in de artikelen 1676 tot 1723 van het Gerechtelijk Wetboek [23](#page=23).
**Kernpunten van arbitrage:**
* Een arbitrageovereenkomst is vereist om een geschil aan arbitrage te kunnen onderwerpen [23](#page=23).
* Scheidsrechters beslechten het geschil in beginsel door de "regelen des rechts" toe te passen [23](#page=23).
* De partijen kunnen echter, nadat de procedure is gestart, overeenkomen dat het scheidsgerecht naar billijkheid mag oordelen [23](#page=23).
#### 3.1.2 Bemiddeling
Bemiddeling is een andere alternatieve geschillenbeslechtingsprocedure waarbij partijen overeenkomen hun geschil aan een bemiddelingsprocedure te onderwerpen [23](#page=23).
**Wettelijk kader:**
Het wettelijk kader voor bemiddeling is opgenomen in de artikelen 1724 en verder van het Gerechtelijk Wetboek [23](#page=23).
**Vergelijking met arbitrage:**
* Bemiddeling is in principe in dezelfde gevallen mogelijk als arbitrage, namelijk wanneer geschillen vatbaar zijn om door een dading geregeld te worden. Artikel 1724 Ger.W. somt echter ook andere geschillen op die aan bemiddeling onderworpen kunnen worden [23](#page=23).
* Het cruciale verschil is dat de bemiddelaar niet zelf tot een oplossing komt; dit is de taak van de partijen zelf. De bemiddelaar faciliteert de communicatie en helpt partijen om zelf tot een oplossing te komen. De bemiddelaar kan geen beslissing nemen [23](#page=23) [24](#page=24).
**Vormen van bemiddeling:**
Het Gerechtelijk Wetboek kent twee vormen van bemiddeling:
* Buitengerechtelijke bemiddeling (artikelen 1730 - 1733 Ger.W.) [24](#page=24).
* Gerechtelijke bemiddeling (artikelen 1734 - 1737) [24](#page=24).
### 3.2 Beginselen van behoorlijke rechtsbedeling
Deze beginselen zijn deels terug te vinden in internationale verdragen zoals artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR, deels in de Grondwet, en deels als algemene rechtsbeginselen in de rechtspraak. Artikel 6 EVRM is hierin van bijzonder belang [25](#page=25).
#### 3.2.1 Begrip van beginselen van behoorlijke rechtsbedeling
Deze beginselen garanderen een eerlijk en rechtvaardig proces. Kern hiervan is artikel 6 EVRM, dat stelt dat ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld [25](#page=25) [26](#page=26).
**Beginselen verankerd in artikel 6 EVRM:**
* Het recht tot toegang tot de bij wet ingestelde rechter [26](#page=26).
* Het openbaarheidsbeginsel [26](#page=26).
* Het onafhankelijkheidsbeginsel [26](#page=26).
* Het onpartijdigheidsbeginsel [26](#page=26).
* De redelijke termijneis [26](#page=26).
* Het beginsel van de wapengelijkheid [26](#page=26).
#### 3.2.2 Recht tot toegang tot de bij wet ingestelde rechter
Dit beginsel, ook wel het beginsel van de "natuurlijke rechter" genoemd, is vastgelegd in artikel 6.1 EVRM en artikel 13 Gw. [26](#page=26).
**Kernaspecten:**
* In een rechtstaat worden conflicten beslecht door de rechter, wat betekent dat iedereen het recht heeft zich tot de rechter te wenden wanneer hij in een conflict verwikkeld is [27](#page=27).
* Dit vloeit voort uit het verbod op eigenrichting, wat inhoudt dat men zichzelf geen recht mag verschaffen [27](#page=27).
* De overheid heeft de positieve verplichting om de toegang tot de rechter te waarborgen, wat onder meer inhoudt dat iedereen recht heeft om een advocaat te raadplegen. Minvermogenden hebben recht op rechtsbijstand (artikel 23 Ger.W.) [27](#page=27).
* De rechtsplegingsvergoeding beoogt eveneens de toegang tot de rechter te vergemakkelijken [27](#page=27).
#### 3.2.3 Openbaarheid
Het openbaarheidsbeginsel garandeert dat processen in het openbaar worden behandeld en dat vonnissen openbaar worden uitgesproken. Dit beginsel is vastgelegd in artikel 6 EVRM en artikel 148 Gw. [27](#page=27).
**Doel en waarborg:**
* De openbare terechtzitting is een waarborg voor een eerlijk proces en beschermt tegen rechterlijke willekeur [28](#page=28).
* Het garandeert democratische controle, wat essentieel is voor het vertrouwen van de samenleving in de rechtsbedeling [28](#page=28).
* De media kunnen als "public watchdog" verslag uitbrengen over processen [28](#page=28).
**Motiveringsplicht en openbare bekendmaking van vonnissen:**
Artikel 149 Gw. stelt dat elk vonnis met redenen omkleed moet zijn en openbaar bekendgemaakt moet worden. Oorspronkelijk vereiste dit de voorlezing van het vonnis in openbare zitting, wat als onredelijk werd ervaren en in de praktijk een fictie was geworden. Sinds de herziening in 2019 wordt het vonnis "openbaar bekendgemaakt op de wijze bepaald krachtens de wet". Dit kan online gebeuren, al dan niet na anonimisering, of in openbare zitting indien de voorzitter oordeelt dat dit een meerwaarde biedt. De openbaarheid van de uitspraak is cruciaal voor het burgerlijk vertrouwen in justitie [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.2.4 Onafhankelijkheid
De onafhankelijkheid van het gerecht is een essentieel beginsel, gegarandeerd door artikel 6 EVRM en artikel 151 Gw.. Het betekent dat rechters onafhankelijk zijn in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden [29](#page=29).
**Trias Politica:**
De onafhankelijkheid is geënt op de trias politica-leer, die stelt dat de verschillende staatsmachten onafhankelijk van elkaar opereren. De rechterlijke macht dient onafhankelijk te zijn van de wetgevende en uitvoerende macht [29](#page=29).
**Garanties voor onafhankelijkheid:**
* **Benoeming:** Sinds 1998 worden rechters benoemd via voordrachten van de Hoge Raad voor de Justitie om politieke beïnvloeding uit te sluiten [29](#page=29).
* **Benoeming voor het leven:** Artikel 152 Gw. bepaalt dat rechters voor het leven worden benoemd, wat politieke druk tegengaat. Dit geldt niet voor specifieke mandaten [30](#page=30).
* **Ontzetting en schorsing:** Geen rechter kan uit zijn ambt worden ontzet of geschorst dan door een beslissing van het Hof van Cassatie, indien hij zijn ambtsplichten heeft verzuimd of de waardigheid van het ambt heeft aangetast (artikel 409 Ger.W.) [30](#page=30).
* **Opruststelling en pensioen:** Rechters genieten het bij wet bepaalde pensioen en worden op de wettelijk bepaalde leeftijd met opruststelling bedacht (artikel 152 Gw.) [30](#page=30).
* **Overplaatsing:** Een overplaatsing van een rechter kan enkel geschieden door een nieuwe benoeming en met zijn toestemming (artikel 152 Gw.) [30](#page=30).
* **Onverenigbaarheidsregels:** Een rechter mag geen bezoldigd ambt aanvaarden van de regering, tenzij hij dit onbezoldigd uitoefent en behoudens wettelijke uitzonderingen (artikel 155 Gw.) [30](#page=30).
* **Ambtsplichten:** Rechters moeten ambtsplichten respecteren zoals bekwaamheid, loyaliteit, discretie en objectiviteit. Verzuim kan leiden tot disciplinaire sancties (art. 404 e.v. Ger.W.) [30](#page=30).
#### 3.2.5 Onpartijdigheid
Onpartijdigheid onderscheidt zich van onafhankelijkheid: onafhankelijkheid is een institutionele waarborg voor de onpartijdigheid van de rechter. Onpartijdigheid heeft betrekking op de houding en het gedrag van de rechter tijdens het geding; hij mag niet bevooroordeeld zijn [31](#page=31).
**Kernprincipe:**
Het adagium "Justice must not only be done, it must also be seen to be done" is hier van toepassing. De onpartijdigheid moet niet alleen aanwezig zijn, maar ook waargenomen kunnen worden. Er mag geen schijn van partijdigheid zijn, die in concreto wordt beoordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [31](#page=31).
**Aspecten van onpartijdigheid:**
* **Subjectieve onpartijdigheid:** Betreft het persoonlijke gedrag van de rechter (bv. indien hij zijn mening al kenbaar heeft gemaakt voor de zaak behandeld is) [31](#page=31).
* **Objectieve (structurele of functionele) onpartijdigheid:** Beoordeelt de plaats van de rechter in het rechterlijk systeem, ongeacht zijn persoonlijke gedragingen. Hierbij wordt gekeken of, gezien eerdere functies, partijdigheid gevreesd kan worden [31](#page=31).
**Mechanismen ter waarborging van onafhankelijkheid en onpartijdigheid:**
* **Wraking:** Het weren van een rechter om kennis te nemen van een zaak op basis van gronden die zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid in het gedrang brengen. Indien de rechter niet in de wraking berust, wordt de eis beoordeeld door de hogere rechtsinstantie [32](#page=32).
* **Verschoning:** De rechter onthoudt zich zelf van kennisneming van een zaak omwille van een bestaande wrakingsgrond (artikel 831 Ger.W.) [32](#page=32).
* **Onttrekking:** Een vordering om een zaak die aanhangig is gemaakt bij een bepaalde rechter, aan die rechter te onttrekken en toe te wijzen aan een andere rechter. Deze vordering moet voor het Hof van Cassatie worden gebracht [32](#page=32).
#### 3.2.6 Redelijke termijn-vereiste
Processen moeten binnen een redelijke termijn worden afgedaan, zoals vereist door artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Dit recht vloeit voort uit het recht op een eerlijk proces [33](#page=33).
**Kenmerk:**
De redelijke termijn is een feitenkwestie en dient in concreto te worden nagegaan. Dit is vooral van belang gezien de gerechtelijke achterstand [33](#page=33).
#### 3.2.7 Het beginsel van de wapengelijkheid
Dit beginsel, gewaarborgd door artikel 6, lid 1 EVRM en artikel 14, lid 1 IVBPR, houdt in dat partijen gelijke mogelijkheden moeten hebben om zich te verdedigen, zich op feiten te beroepen en bewijs te leveren [33](#page=33).
**Essentie:**
* Het is een uitwerking van het recht op tegenspraak ("audite et alteram partem") [33](#page=33).
* Het beginsel omvat ook het recht op bijstand van een advocaat [33](#page=33).
#### 3.2.8 Verplichting om uitspraak te doen
De rechter is verplicht het voorgelegde geschil ten gronde te beslechten, tenzij de vordering onontvankelijk is of hij niet bevoegd is. Rechtsweigering is strafbaar gesteld in artikel 258 Sw.. Wanneer de wet leemten, dubbelzinnigheden of onvolledigheden vertoont, dient de rechter creativiteit aan de dag te leggen om recht te spreken [34](#page=34).
#### 3.2.9 Verbod om algemene regels uit te spreken
Artikel 6 Ger.W. bepaalt dat rechters geen uitspraak mogen doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking in zaken die aan hun oordeel zijn onderworpen [34](#page=34).
**Principe:**
Dit principe scheidt de taak van de rechter van die van de wetgevende macht. De rechter mag geen recht creëren, maar interpreteert het bestaande recht in elke zaak (inter partes) [34](#page=34).
#### 3.2.10 Motiveringsplicht
Artikel 149 Gw. verankert de motiveringsplicht door te stellen dat elk vonnis met redenen omkleed moet zijn [34](#page=34).
---
# Rechtspraak als rechtsbron en rechtsmiddelen
Dit onderwerp verkent de rol van rechtspraak als een formele rechtsbron, inclusief de concepten van gezag van gewijsde en kracht van gewijsde, alsook de diverse rechtsmiddelen die beschikbaar zijn om rechterlijke beslissingen aan te vechten [35](#page=35).
### 4.1 De motiveringsplicht als waarborg en rechtsvormend element
De motivering van vonnissen en arresten is een essentiële waarborg tegen willekeur en dient als bewijs dat de rechter de voorgedragen middelen zorgvuldig heeft onderzocht en de uitspraak heeft beredeneerd. Deze plicht is cruciaal in een democratische rechtsstaat, aangezien de verwoorde motieven controle op het rechterlijk optreden mogelijk maken en de haalbaarheid of opportuniteit van het instellen van een rechtsmiddel beoordelen. Tevens draagt de motiveringsplicht bij aan de rechtsvorming en rechtsontwikkeling, wat de gezaghebbende waarde van rechtspraak als formele rechtsbron bepaalt [35](#page=35).
### 4.2 Rechtspraak als formele bron van recht
Rechtspraak is niet algemeen bindend zoals een wet. Een gerechtelijke uitspraak met gezag van gewijsde geldt in beginsel enkel *inter partes* (tussen partijen) en niet *erga omnes* (jegens iedereen). De partijen in een proces zijn dus wel gebonden door een uitspraak van de rechter [35](#page=35).
Dit volgt uit het beginsel van de scheiding der machten en het verbod voor de rechter om algemene regels uit te spreken (artikel 6 Ger.W.). Als een rechter algemene en bindende beschikkingen zou mogen doen, zou hij optreden als wetgever. Het niet-bindende karakter van rechtspraak als bron van recht impliceert niet alleen dat een uitspraak geen algemene gelding heeft, maar ook dat rechtscolleges in beginsel niet verplicht zijn rekening te houden met eerdere uitspraken in identieke of vergelijkbare zaken [35](#page=35).
In tegenstelling tot het Angelsaksisch recht, kent het Belgische rechtssysteem geen bindend precedentenrecht. In *common-law* jurisdicties kent de precedentenleer de leer van “*stare decisis et quieta non movere*” (vrij vertaald: volharden in wat besloten is en wat rust, niet bewegen), wat inhoudt dat de *ratio decidendi* (de rechtsregel in een rechterlijke uitspraak) in vergelijkbare gevallen gevolgd moet worden [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 4.2.1 Gezaghebbende waarde van rechtspraak
Hoewel niet bindend, is rechtspraak wel gezaghebbend als bron van recht. Uitspraken van rechtscolleges over juridische vraagstukken worden dikwijls als precedent door andere rechtscolleges beschouwd en kunnen gevolgd worden. Hoe hoger een rechtscollege in de hiërarchie staat, hoe groter de gezaghebbende waarde van diens uitspraken [36](#page=36).
Vaste rechtspraak ontstaat wanneer rechtscolleges, hoewel niet verplicht, uniform uitspraken doen in identieke of gelijkwaardige gevallen, wat kan bijdragen aan rechtszekerheid [36](#page=36).
#### 4.2.2 Uitzonderingen op het niet-bindend karakter
Er zijn drie uitzonderingen op het niet-bindend karakter van rechtspraak als formele rechtsbron:
* **Objectief contentieux:** Vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof (inzake wetten, decreten, ordonnanties) en van de Raad van State (inzake akten of reglementen van administratieve overheden) hebben gezag van gewijsde *erga omnes* [36](#page=36).
* **Prejudiciële vraagstelling:** Een rechter die een prejudiciële vraag heeft gesteld aan het Grondwettelijk Hof, het Hof van Justitie van de Europese Unie, of het Benelux Gerechtshof, is gebonden door het arrest dat de vraag beantwoordt [36](#page=36).
* **Cassatie:** Artikel 1110, vierde lid Ger.W. bepaalt dat het gerecht na verwijzing zich moet voegen naar het arrest van het Hof van Cassatie over het beslechte rechtspunt. Indien het gerecht het arrest van het Hof van Cassatie volgt, staat er geen cassatieberoep meer open [37](#page=37).
### 4.3 Enkele begrippen
#### 4.3.1 Het gezag van de rechterlijke uitspraak
* **Gezag van gewijsde:** Elke eindbeslissing van de rechter geniet vanaf de uitspraak gezag van gewijsde, wat betekent dat het geschil gerechtshofshalve wordt beëindigd en partijen zich eraan moeten neerleggen. Wat de rechter heeft beslist, mag niet meer ter discussie worden gebracht. Artikel 25 Ger.W. verbiedt een nieuwe vordering met hetzelfde voorwerp en dezelfde oorzaak tussen dezelfde partijen [37](#page=37).
* ***Res judicata pro veritate habetur*:** Het gewijsde geniet een bijzonder rechtskracht, met name een vermoeden van waarheid en rechtmatigheid (artikel 1350, 3° en 1352 BW). Dit is een weerlegbaar vermoeden (*juris tantum*) [37](#page=37).
* **Relatief gezag van gewijsde – *inter partes* – *res inter alios judicata, aliis nec nocet nec prodest*:** Het gezag van gewijsde van een gerechtelijke beslissing blijft in beginsel beperkt tot de partijen in het geding [37](#page=37).
* **Uitzondering: Gezag van gewijsde *erga omnes*:** Vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State hebben gezag van gewijsde *erga omnes*, aangezien de vernietiging voor iedereen geldt [37](#page=37).
* **Voorlopig gezag van gewijsde:** Het gezag van gewijsde blijft bestaan zolang de beslissing niet middels een rechtsmiddel ongedaan is gemaakt [37](#page=37).
#### 4.3.2 Kracht van gewijsde
Wanneer tegen een gerechtelijke beslissing geen verzet of hoger beroep meer mogelijk is door het verstrijken van de daarvoor voorziene termijnen, verwerft de beslissing kracht van gewijsde (art. 28 Ger.W.) [37](#page=37).
### 4.4 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zijn instrumenten die partijen kunnen aanwenden om een gerechtelijke beslissing te laten herzien en zo een nieuwe uitspraak over hetzelfde geschil te verkrijgen [38](#page=38).
#### 4.4.1 Dubbele aanleg
Voor het burgerlijk recht bestaat er geen algemeen rechtsbeginsel van dubbele aanleg. Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat de Grondwet, het EVRM en geen enkel rechtsbeginsel buiten het strafrecht een recht op dubbele aanleg waarborgen. In de strafrechtspleging daarentegen is het recht op dubbele aanleg een fundamenteel recht dat in het EVRM wordt erkend [38](#page=38).
#### 4.4.2 Gewone en buitengewone rechtsmiddelen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gewone en buitengewone rechtsmiddelen:
* **Gewone rechtsmiddelen:** Hoger beroep en verzet zijn in beginsel steeds beschikbaar voor partijen [38](#page=38).
* In principe heeft verzet een schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de bestreden gerechtelijke beslissing [38](#page=38).
* Tot voor kort had ook hoger beroep in principe een dergelijke schorsende werking. Bij wet van 19 oktober 2015 is de schorsende werking van het hoger beroep, behoudens uitzonderingen, opgeheven [38](#page=38).
* **Buitengewone rechtsmiddelen:** Voorziening in cassatie, derdenverzet, het verhaal op de rechter, de herroeping van gewijsde, en de intrekking kunnen enkel worden aangewend in welbepaalde door de wet omschreven gevallen. In principe hebben deze rechtsmiddelen geen schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de bestreden gerechtelijke beslissing [39](#page=39).
> **Tip:** Het onderscheid tussen *inter partes* en *erga omnes* gezag van gewijsde is cruciaal. Onthoud de specifieke uitzonderingen (Grondwettelijk Hof, Raad van State) die *erga omnes* werking hebben.
>
> **Tip:** Houd de verschillende soorten rechtsmiddelen – gewone en buitengewone – en hun basiskenmerken (beschikbaarheid, schorsende werking) uit elkaar. Let op de recente wetswijziging omtrent de schorsende werking van hoger beroep.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtspraak | De beslissingen die door rechters worden genomen op basis van vastgestelde feiten en de toepasselijke rechtsregels en -beginselen. Het omvat het geheel van vonnissen en arresten uitgesproken door de verschillende rechtscolleges. |
| Jurisprudentie | Regels die hun oorsprong vinden in de rechtspraak, gekenmerkt door een relatieve eenvormigheid in de beslechting van gelijkaardige geschillen. Het betreft de uitleggende betekenis en draagwijdte van formele rechtsbronnen die in rechterlijke uitspraken worden gevonden. |
| Objectief contentieux | De functie van rechtspraak waarbij de rechter de inhoud van het objectief recht op een abstracte wijze uitlegt, zonder zich te binden aan een concreet geschil over subjectieve rechten of plichten. |
| Subjectief contentieux | De functie van rechtspraak waarbij de rechter oordeelt over de subjectieve rechten en verplichtingen van partijen in een concreet geschil, en vaststelt wie welke rechten en plichten heeft. |
| Politieke rechten | Subjectieve rechten die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de uitoefening van het staatsburgerschap, en de mens inschakelen in het leven van de gemeenschap, zoals het kiesrecht of het recht om een openbaar ambt uit te oefenen. |
| Burgerlijke rechten | Alle subjectieve rechten die niet als politieke rechten worden beschouwd, en betrekking hebben op de fundamentele vrijheden en eigendommen van individuen, zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. |
| Rechterlijke macht | De verzameling van rechtssprekende organen binnen het staatsbestel, bestaande uit de hoven en rechtbanken die de justitiële taken uitvoeren, als een van de drie onafhankelijke staatsmachten. |
| Administratieve rechtscolleges | Organen die specifiek zijn opgericht om geschillen te beslechten die voortvloeien uit beslissingen van de uitvoerende macht of bestuursorganen, en zich voornamelijk bezighouden met geschillen over politieke rechten. |
| Arbitrage | Een vorm van geschillenbeslechting waarbij partijen hun geschil voorleggen aan door henzelf gekozen rechters (arbiters of scheidsrechters) die een bindende beslissing nemen, vaak toegepast in handelsgeschillen. |
| Bemiddeling | Een proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen, geleid door een onafhankelijke derde (bemiddelaar), met als doel de communicatie te vergemakkelijken en de partijen te helpen zelf tot een oplossing te komen zonder dat de bemiddelaar een beslissing neemt. |
| Behoorlijke rechtsbedeling | Een geheel van beginselen, deels gebaseerd op internationale verdragen zoals het EVRM en deels op nationale wetgeving en rechtspraak, dat garandeert dat eenieder recht heeft op een eerlijke, openbare en redelijke behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. |
| Gezag van gewijsde | De rechtskracht die een definitieve rechterlijke beslissing verkrijgt, waardoor het geschil wordt beëindigd en de beslissing niet meer ter discussie kan worden gesteld tussen dezelfde partijen in dezelfde hoedanigheid. |
| Kracht van gewijsde | Het stadium waarin een gerechtelijke beslissing onherroepelijk wordt, doordat geen verzet of hoger beroep meer mogelijk is vanwege het verstrijken van de wettelijke termijnen. |
| Rechtsmiddel | Een instrument dat partijen kunnen aanwenden om een gerechtelijke beslissing te laten herzien door een hogere instantie of op andere wettelijk bepaalde gronden, teneinde een nieuwe uitspraak te verkrijgen. |
| Stare decisis | Een beginsel uit het Angelsaksische recht (common law) waarbij de ratio decidendi (de rechtsregel) van een eerdere rechterlijke uitspraak bindend is voor latere, gelijkaardige gevallen, wat in het Belgische rechtssysteem niet strikt geldt. |
| Rechtsleer | Het geheel van opvattingen en interpretaties van rechtsgeleerden, terug te vinden in juridische geschriften, dat dient als een niet-bindende maar wel gezaghebbende bron ter inspiratie voor wetgever en rechtspraak. |
Cover
Droit des LF (2).pdf
Summary
# Le dialogue entre le droit international humanitaire et la Déclaration universelle des droits de l'homme
### Concepts fondamentaux des droits et libertés
* La liberté est la capacité d'agir sans contrainte, s'opposant à la servitude, l'esclavage ou la captivité [4](#page=4).
* Elle est limitée par la loi et les libertés d'autrui, conceptualisée via le contrat social [3](#page=3) [4](#page=4).
* Les libertés civiles sont limitées par la volonté générale, contrastant avec la liberté naturelle de l'état de nature [4](#page=4).
* L'article 2 de la DDHC stipule que le but de la société politique est la conservation des droits naturels et imprescriptibles: liberté, propriété, sûreté, résistance à l'oppression [5](#page=5).
* L'article 4 de la DDHC définit la liberté comme faire tout ce qui ne nuit pas à autrui, avec la loi déterminant ces bornes [5](#page=5).
* L'accélération de la production normative et la pénalisation de comportements auparavant relevant du bon sens inquiètent en matière de libertés fondamentales [5](#page=5).
* Les libertés publiques impliquent l'intervention de l'État, distinctes des libertés privées (syndicale, contractuelle, mariage) [5](#page=5).
* Le concept de droits fondamentaux, particulièrement en Allemagne, part du principe de dignité humaine comme fondement [5](#page=5).
* En France, la dignité humaine, bien que non explicitement dans le bloc de constitutionnalité, est reconnue par le Conseil d'État [5](#page=5).
* Les droits de l'homme, héritage philosophique, sont considérés comme inhérents à la nature humaine, devenant droits fondamentaux et droits et libertés fondamentales [6](#page=6).
* La Déclaration universelle des droits de l'homme (DUDH) a renforcé l'expression des droits de l'homme avec une dimension universelle [6](#page=6).
* La Constitution française consacre des "droits à", droits de créance issus du préambule de 1946, évoluant de la défense contre l'État à des droits de créance envers l'État [6](#page=6).
* Les droits de "troisième génération" (paix, environnement sain) sont plus flottants quant aux débiteurs et sujets [6](#page=6).
### Écoles de pensée juridiques
* Les juristes s'opposent entre deux grands courants: positivistes et jusnaturalistes [7](#page=7).
* Le droit naturel ancien (d'Aristote à l'Antiquité/Moyen Âge) considérait le droit comme inhérent à la nature, avec le droit naturel supérieur au droit positif [7](#page=7).
* Le droit naturel moderne (à partir du 17ème siècle) fonde le droit naturel sur la raison humaine [7](#page=7).
* Le positivisme considère le droit comme le droit positif, posé par les hommes et en vigueur, prônant objectivité et neutralité [8](#page=8).
* En France, la doctrine juridique est à dominante positiviste, cherchant la continuité juridique, mais teintée de jusnaturalisme par reconnaissance que la loi peut être erronée [8](#page=8).
### Penseurs et enjeux
* Certains penseurs (ex: Bertrand Mathieu) dénoncent la multiplication des droits et libertés, rendant leur garantie difficile [8](#page=8).
* Emmanuel Kant a posé le principe de dignité humaine, marque d'évolution vers les juristes contemporains [9](#page=9).
* Voltaire a souligné l'importance primordiale de la liberté d'expression pour la démocratie [9](#page=9).
* Hannah Arendt a questionné la réalité des droits de l'homme, formulant le "droit d'avoir des droits" et analysant le totalitarisme [9](#page=9).
* Michel Foucault a étudié l'enfermement, le pouvoir de l'État sur les corps, et les technologies disciplinaires [9](#page=9).
* Les économistes comme Amartya Sen réfléchissent à la justice et à la répartition des richesses, influençant l'indice de développement humain [10](#page=10).
* Beccaria a posé les bases de la légalité des peines et de la détention [10](#page=10).
### Sources et héritage historique
### La Charte des Nations Unies et la DUDH
### Les Pactes de 1966
---
### La réception et l'application des pactes internationaux
- Le Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) consacre des droits tels que la dignité, l'interdiction de la torture et des traitements dégradants, l'abolition de l'esclavage et du
* Il interdit l'emprisonnement pour l'exécution d'une obligation contractuelle, une notion qui a évolué par rapport aux pratiques passées [18](#page=18).
* Des possibilités de dérogation au PIDCP existent en cas de danger public exceptionnel menaçant l'existence de la nation, permettant la mise en pause du pacte [18](#page=18).
* La France applique une "double réserve" qui permet de déroger au pacte en parallèle du déclenchement de l'article 16 de la Constitution ou en cas d'état d'urgence [18](#page=18).
* Une réserve concerne le régime disciplinaire militaire, précisant que les règles du procès équitable ne s'imposent pas aux militaires [18](#page=18).
* La réception juridique du PIDCP varie selon les États; en Espagne, la Constitution peut être subordonnée au pacte pour les matières relatives aux droits de l'homme [18](#page=18).
* Le PIDCP ne possède pas de "dispositions auto-exécutoires" par défaut, mais les États peuvent choisir de les rendre directement applicables [18](#page=18).
* Le Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC) traite de thématiques différentes, issues des débats idéologiques des années 1960 [19](#page=19).
* L'article 11 du PIDESC garantit la protection d'un niveau de vie suffisant, y compris le droit à l'eau, reconnu par le Comité des droits économiques, sociaux et culturels [19](#page=19).
* La Cour de Cassation française a reconnu le droit à l'eau en 2015, l'intégrant dans le droit des libertés fondamentales [19](#page=19).
### L'évolution des conventions : l'enfant et la DIH
* La Convention relative aux droits de l'enfant (CIDE), adoptée en 1989, a été ratifiée rapidement et largement [20](#page=20).
- Elle repose sur quatre grands principes: la non-discrimination, l'intérêt supérieur de l'enfant, le droit à la vie, à la survie et au développement, et le respect des opinions de l'enfant
- L'applicabilité directe de la CIDE a fait l'objet de débats entre la Cour de Cassation et le Conseil d'État, le CE l'ayant admise dès 1993 et la Cour de Cassation
* Le Conseil constitutionnel, dans une décision de 2019, a consacré une exigence constitutionnelle de protection de l'intérêt supérieur de l'enfant [21](#page=21).
* La CEDH a condamné la France pour traitement dégradant d'un mineur non accompagné [21](#page=21).
* Le droit international humanitaire (DIH) est né en temps de guerre, avec des conventions dès le 19ème siècle [22](#page=22).
* La source d'inspiration du DIH est la compassion face à la souffrance humaine, tandis que la DUDH est un droit politique lié à la théorie du contrat social [22](#page=22).
* L'idée de "guerre juste", théorisée par Saint Thomas d'Aquin, nécessitait une autorité compétente, une cause juste et une intention droite [22](#page=22).
### Les sources constitutionnelles des droits et libertés
* La démocratie constitutionnelle est le cadre des droits fondamentaux, où la Constitution prime sur la loi, rompant avec le légicentrisme [24](#page=24).
* Le "bloc de constitutionnalité" comprend le texte de la Constitution, le Préambule de 1946 et les Principes Fondamentaux Reconnus par les Lois de la République (PFRLR) [25](#page=25).
- La Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (DDHC) de 1789 est intégrée au bloc de constitutionnalité, consacrant des principes tels que l'égalité, la liberté et la présomption d'innocence
* Le Préambule de 1946 inclut des droits sociaux hétérogènes, visant des individus ou des groupes, et offrant un potentiel d'interprétation au juge constitutionnel [26](#page=26).
* Les PFRLR sont des fondements textuels qui étendent la constitutionnalité, reconnus par le juge constitutionnel et issus de l'interprétation du Conseil d'État [27](#page=27).
### Les principes prétoriens et le pouvoir créateur du juge
* Les juges sont devenus des acteurs centraux des débats sociétaux, interprétant et appliquant le droit, ce qui conduit à un déplacement des débats du Parlement vers les tribunaux [28](#page=28).
* Les Principes Généraux du Droit (PGD) peuvent être rattachés à des textes ou dégagés souverainement par les juges, bien que leur fréquence ait diminué avec l'arrivée du Conseil constitutionnel [29](#page=29).
---
### Manifestations de la négation de la liberté d'expression
* La négation de la liberté d'expression peut se manifester par la censure, l'interdiction de certains documents ou le bûcher de livres [33](#page=33).
* Les discours sur l'authenticité et la pureté de la vérité historique peuvent limiter la liberté d'expression, comme les lois mémorielles incriminant certaines narrations historiques [33](#page=33).
* Des changements subtils dans le langage, une répétition de termes et l'usage de métaphores peuvent corrompre le discours et influencer les esprits [33](#page=33).
* Les "fakenews" transforment la vérité en faux et inversement, affectant la perception de la réalité [34](#page=34).
### La liberté de la presse
* La loi du 29 juillet 1881, s'appuyant sur l'article 11 de la DDHC, pose le principe de la liberté de la presse et de l'imprimerie [34](#page=34).
* La loi Pleven de 1972 lutte contre le racisme en créant de nouveaux délits de discrimination [34](#page=34).
* La loi Gayssot de 1990 sanctionne la négation des crimes contre l'humanité perpétrés par le régime nazi [34](#page=34).
* La loi de décembre 2018 lutte contre la diffusion de fausses informations ("fakenews") en autorisant les candidats à saisir les juges en référé [34](#page=34).
* L'ordonnance du 28 août 1944 interdit les concentrations d'organes de presse pour garantir l'indépendance financière et éviter les monopoles [35](#page=35).
* Des aides directes et indirectes à la presse visent à maintenir le pluralisme, notamment via des réductions d'impôt pour les dons aux entreprises de presse [35](#page=35).
### Comparaison France-États-Unis
* Les États-Unis fondent leur liberté d'expression sur le Premier Amendement de leur Constitution, interprété très largement [36](#page=36).
* Aux États-Unis, le principe est que l'État doit rester neutre dans le marché des idées, sans réguler les expressions politiques, même pendant les campagnes électorales [36](#page=36).
* La Cour suprême américaine a invalidé les lois limitant le financement des campagnes électorales, considérant toute restriction comme coercitive [36](#page=36).
* En France, la liberté d'expression est considérée comme une liberté fondamentale constitutionnellement protégée, dont l'exercice peut être réglementé pour la rendre plus effective ou la concilier avec d'autres principes [33](#page=33).
### Le droit au respect de la personne : la mort
* La peine de mort a connu une évolution historique en France, avec une diminution des condamnations et exécutions au cours du XXe siècle [37](#page=37).
* L'abolition de la peine de mort en France en 1981 est le résultat de débats alimentés par des ouvrages comme celui d'Albert Camus et Arthur Koestler [38](#page=38).
* La peine de mort est inscrite dans la Constitution française depuis la révision du 23 février 2007, interdisant son rétablissement [39](#page=39).
* Des discours militent pour une abolition universelle de la peine de mort, avec des progrès notables au niveau international [40](#page=40).
* La Cour européenne des droits de l'homme considère la peine de mort comme une sanction inacceptable en temps de paix, notamment dans l'affaire Ocalan c. Turquie [40](#page=40).
### L'euthanasie
* L'euthanasie passive consiste à ne plus administrer les soins indispensables à la survie, tandis que l'euthanasie active implique un geste intentionnel d'entraîner la mort [40](#page=40).
* En France, le droit n'admet que le suicide exécuté par un individu isolé; l'euthanasie implique l'aide d'un tiers [41](#page=41).
- Les lois Leonetti et Claeys-Leonetti précisent le cadre de l'euthanasie passive et luttent contre l'obstination déraisonnable, mais ne consacrent pas la dépénalisation de l'euthanasie active (#page=41, 42) [41](#page=41)
* La Cour européenne des droits de l'homme, dans l'affaire Pretty c. Royaume-Uni a refusé de consacrer un droit au suicide [42](#page=42).
* Dans l'affaire Lambert, la CEDH a jugé que l'arrêt de l'alimentation et de l'hydratation n'est pas contraire à l'article 2 de la Convention [42](#page=42).
* Des pays comme les Pays-Bas (depuis 2001) et la Belgique (depuis 2002) pratiquent l'accompagnement de fin de vie, y compris l'euthanasie active [42](#page=42).
### Le droit à la vie
---
### L'expérimentation biomédicale et la protection des personnes
* L'expérimentation biomédicale vise la recherche liée aux soins, nécessitant un système d'autorisation [48](#page=48).
* Le consentement préalable du patient est le principe fondamental pour ceux participant à un protocole [48](#page=48).
* La loi bioéthique, comme la loi Jardé de 2012, transpose les normes européennes pour encadrer ces recherches en France [48](#page=48).
* La protection du corps est assurée, et les participants aux essais cliniques ne sont pas rémunérés [48](#page=48).
* La loi insiste sur une information complète, excluant les personnes vulnérables (femmes enceintes, détenus, mineurs, majeurs protégés) [48](#page=48).
* Les Comités de Protection des Personnes (CPP), rattachés aux Agences Régionales de Santé, délivrent les autorisations, composés de médecins, chercheurs et personnels extérieurs [48](#page=48).
* Un incident tragique à Rennes a souligné la nécessité d'un consentement éclairé et d'un temps d'information suffisant pour les patients [48](#page=48).
* La recherche impliquant la personne humaine se divise en trois catégories: interventionnelle, interventionnelle à risque limité, et non interventionnelle [48](#page=48).
### Droits liés à la procréation et à la non-procréation
* Le droit à procréer concerne les procédés tels que l'IVG, la contraception et l'AMP [49](#page=49).
* La publicité pour la contraception était interdite en 1920, mais pas la prescription [49](#page=49).
* La loi de 1967 a permis un contrôle médical des contraceptifs, étendue en 1994 aux mineurs sans avis parental [49](#page=49).
* La pilule du lendemain peut être prescrite sans consultation médicale depuis 2000 [49](#page=49).
* La stérilisation contraceptive volontaire était interdite sauf motif thérapeutique avant 2001 [49](#page=49).
* L'affaire K. et autres c/ Slovaquie a mis en lumière des stérilisations forcées de femmes illettrées [49](#page=49).
- La Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) a affirmé qu'il existe un droit à procréer, mais pas une obligation pour l'État de poursuivre une PMA/APM si un partenaire s'y
* Il n'y a pas de droit garanti à devenir grand-parent, le droit de devenir parent étant intransférable [49](#page=49).
* La loi du 2 août 2021 ouvre la procréation artificielle sans indication pathologique, prise en charge par l'assurance maladie [49](#page=49).
- Les GPA sont interdites en France, mais la CEDH a statué sur la reconnaissance de la filiation pour les enfants nés de GPA, ouvrant la voie à l'adoption si nécessaire
* Le droit à ne pas procréer inclut le droit à l'avortement, sujet de débats intenses [50](#page=50).
* En France, l'avortement a été dépénalisé par la loi Veil de 1975, confirmée conforme à la Constitution et aux textes internationaux [50](#page=50).
* Les lois successives ont étendu le délai légal pour l'IVG, la loi de 2022 couvrant jusqu'à 14 semaines [50](#page=50).
* Aux États-Unis, l'arrêt Dobbs de 2022 a renversé Roe v. Wade, laissant la décision à chaque État [50](#page=50).
* En Pologne, l'avortement est drastiquement restreint, possible uniquement en cas de malformation du fœtus [50](#page=50).
* La question de la constitutionnalisation du droit à l'IVG en France fait débat, notamment sur la terminologie "droit" ou "liberté" [51](#page=51).
* L'inscription du droit à l'IVG dans la Constitution imposerait à l'État de le garantir [51](#page=51).
### Les droits et libertés face à la pauvreté
### Les droits et libertés à l'épreuve des crises
---
### La mutation du droit face aux états d'urgence
* L'état d'urgence, initialement exceptionnel, est pérennisé en France avec des mesures de plus en plus libérales (lois de 2017) [63](#page=63).
* Ces mesures incluent la création de périmètres de protection, la fermeture de lieux de culte, l'assignation à résidence et les perquisitions administratives [63](#page=63).
* La question se pose de renoncer aux principes essentiels du droit pénal au nom de la lutte contre le terrorisme [63](#page=63).
* L'état d'urgence sanitaire, transposé de l'état d'urgence classique, s'est renforcé avec la loi du 23 mars 2020 [64](#page=64).
* Il existe une réflexion sur la possible disparition de la démocratie parlementaire au profit de démocraties gouvernementales où les gouvernements agissent [64](#page=64).
* La théorie du décisionnisme de Carl Schmitt suggère que les gouvernants tranchent en périodes exceptionnelles, sans être soumis au droit [64](#page=64).
* Les états d'urgence sanitaire accentuent l'entrée dans les esprits et le droit de normes abaissant les droits et libertés [64](#page=64).
### Droits et libertés en régime totalitaire
* Les régimes totalitaires, tels que l'Érythrée, persistent et réduisent la liberté de penser et d'expression [65](#page=65).
* Dans ces régimes, le droit est souvent une parade, utilisé pour justifier le pouvoir en place [65](#page=65).
* Les constitutions et déclarations de droits dans ces régimes ne sont que des promesses théoriques, sans application réelle [65](#page=65).
* La souveraineté des États limite l'intervention des organisations internationales au nom des droits de l'homme [65](#page=65).
### Les droits et libertés à l'épreuve du numérique
* Le numérique augmente certaines libertés (accès à l'information) mais crée aussi des entraves (apologie du terrorisme, harcèlement) [67](#page=67).
* Le numérique, comme nouveau support, renouvelle des pratiques anciennes à une échelle quantitative sans précédent [67](#page=67).
* L'espace numérique peut s'apparenter à un état de nature où le droit s'adapte avec de nouvelles normes régulant les comportements en ligne [67](#page=67).
* La surveillance des populations est une conséquence majeure du numérique, conduisant au "capitalisme de surveillance" [68](#page=68).
* Les algorithmes soulèvent la question de la justice prédictive, où des décisions pourraient être rendues par des machines [68](#page=68).
* Le développement du numérique touche également le droit pénal, notamment avec la distinction entre majorité sexuelle physique et virtuelle [68](#page=68).
* La nouveauté réside dans la quantité et les conséquences des pratiques numériques, plutôt que dans leur nature intrinsèque [68](#page=68).
* La loi Informatique et Libertés de 1978 et la création de la CNIL ont marqué les premières réflexions sur les fichiers et la protection des données [68](#page=68).
* Le droit européen, via le RGPD et la Directive du 27 avril 2016, renvoie à l'article 8 de la Charte des droits fondamentaux de l'UE [68](#page=68).
* Le numérique produit des effets sur l'autorité souveraine des États, les gouvernements et les processus démocratiques [69](#page=69).
* Le numérique conduit à un "emballement normatif", avec une augmentation quantitative des normes [69](#page=69).
* La loi pour une République numérique a marqué une nouvelle étape dans l'ouverture des données publiques (open data) [69](#page=69).
* Les règlements européens DSA et DMA visent à réguler les comportements sur les marchés numériques et lutter contre les contenus illicites [70](#page=70).
* Il est nécessaire de traiter les enjeux juridiques à l'échelle supranationale, car la réalité numérique est globalisée [71](#page=71).
### Les droits et libertés face à la monnaie numérique
---
# International sources of human rights and freedoms
### Core idea
* The development of international human rights sources is particularly significant since World War II [12](#page=12).
* International conventions are hierarchically placed below the constitution [12](#page=12).
### Key facts
* The UN Charter, adopted in 1945, aims to ensure collective security and prevent wars [13](#page=13).
* The Universal Declaration of Human Rights (UDHR) was adopted on December 10, 1948, by the UN General Assembly [15](#page=15).
* The International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR) entered into force in 1976 and was ratified by France in 1980 [17](#page=17).
* The ICCPR includes provisions for derogation in cases of exceptional public danger threatening the nation [18](#page=18).
* The International Court of Justice (ICJ) is the principal judicial organ of the UN, established in 1945 [14](#page=14).
* The International Criminal Court (ICC) was created by the Rome Statute in 1998 and entered into force in 2002 [14](#page=14).
* The ICC is competent for the most serious crimes such as crimes against humanity and genocide committed after its entry into force [14](#page=14).
* International conventions are divided into generations of rights: first for individual liberties, second for claims on the state, and third for vaguer rights like peace and sustainable development [12](#page=12).
### Key concepts
* René Cassin is considered the author of the UDHR, structuring it like a temple with four columns of rights [15](#page=15).
* The UDHR, while symbolic, was initially not considered legally binding by French courts like the Conseil d'État [16](#page=16).
* The concept of "intermediate bodies" (corps intermédiaires) historically played a role in protecting group rights and privileges, a role that was perceived as lacking during the Yellow Vest crisis [11](#page=11).
* Jurists like Hans Kelsen were skeptical of purely symbolic declarations, emphasizing the need for concrete recourse and state accountability [16](#page=16).
* The reception of international human rights law varies by state, as seen with Spain's constitution being subordinate to certain pacts [18](#page=18).
* Some articles of the UDHR are considered to have acquired customary law status and can illuminate other international declarations [16](#page=16).
* The ICCPR prohibits imprisonment for the execution of a contractual obligation and requires humane treatment of persons deprived of liberty [18](#page=18).
### Implications
* International human rights law has opened significant possibilities for national judges that were previously unavailable [18](#page=18).
* Despite its symbolic nature, the UDHR has historical, political, moral, and some legal value, serving as inspiration [17](#page=17).
* Derogations from international pacts are possible under specific circumstances, such as a state of emergency, demonstrating limits to state commitments [18](#page=18).
* The ICCPR's reception can lead to a shift in the normative hierarchy, with the constitution potentially being subordinate to international law in some countries [18](#page=18).
### Common pitfalls
* The initial purpose of the UN Charter was not to protect individual rights but to ensure collective security [13](#page=13).
* Some authors have qualified the third generation of rights as "pseudo-rights" due to their political rather than strictly legal nature [13](#page=13).
---
# Les pactes internationaux relatifs aux droits de l'homme et leur application en France
### Cœur de sujet
* Les pactes internationaux de 1966, avec la DUDH, forment la Charte internationale des droits de l'homme [17](#page=17).
* Ces pactes ont une valeur juridique concrète, dépassant leur rôle symbolique ou historique [17](#page=17).
* L'application de ces pactes en France a souvent suivi leur ratification, avec des effets juridiques différés [17](#page=17).
### Faits marquants
* Le Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) est entré en vigueur en 1976 et a été ratifié par la France en 1980 [17](#page=17).
* Le PIDCP a été complété par des protocoles permettant l'examen de communications individuelles et l'abolition de la peine de mort [17](#page=17).
* L'abolition de la peine de mort a été intégrée à la Constitution française par la loi constitutionnelle de 2007 [17](#page=17).
* Le PIDCP consacre des droits fondamentaux tels que le droit à la vie, l'interdiction de la torture, de l'esclavage et du travail forcé [18](#page=18).
* Le Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PDESC) est moins invoqué en France, perçu comme d'un intérêt général moindre [19](#page=19).
* La France a ratifié les deux pactes en 1980, après leur entrée en vigueur en 1976 [17](#page=17) [19](#page=19).
* La Convention des Droits de l'Enfant, adoptée en 1989, est un texte majeur pour la protection des mineurs [20](#page=20).
### Concepts clés
* La DUDH, bien que préambulaire, possède une valeur historique, politique, morale et une valeur juridique [17](#page=17).
* L'ajout des pactes à la DUDH crée la Charte internationale des droits de l'homme [17](#page=17).
* Le PIDCP a ouvert de nouvelles possibilités aux juges nationaux pour invoquer des droits [18](#page=18).
* Des dérogations au PIDCP sont possibles en cas de danger public exceptionnel menaçant l'existence de la nation (ex: A16 Constitution, état d'urgence) [18](#page=18).
* Une réserve concerne le régime disciplinaire des militaires, excluant les règles du procès équitable [18](#page=18).
* La réception juridique des pactes varie selon les États, avec des différences hiérarchiques (ex: Espagne) [18](#page=18).
* Les États ont le choix quant à l'applicabilité directe des dispositions des pactes [18](#page=18).
* Le PDESC reflète les débats idéologiques des années 1960 entre visions libérales et socio-communistes [19](#page=19).
* Les droits du PDESC ont un caractère relatif, dépendant des ressources disponibles et non immédiat dans leur réalisation [19](#page=19).
* L'article 11 du PDESC protège un niveau de vie suffisant, étendu au droit à l'eau par le Comité des droits économiques et sociaux [19](#page=19).
* Le droit à l'eau a été reconnu par le Conseil d'État français en 2015 [19](#page=19).
* La Convention des Droits de l'Enfant repose sur quatre principes: non-discrimination, intérêt supérieur de l'enfant, droit à la vie et développement, respect des opinions de l'enfant [20](#page=20).
* L'applicabilité directe de la Convention des Droits de l'Enfant a fait l'objet de débats entre la Cour de cassation et le Conseil d'État [20](#page=20).
* Le Conseil constitutionnel consacre l'exigence constitutionnelle de protection de l'intérêt supérieur de l'enfant [21](#page=21).
* La Cour européenne des droits de l'homme a condamné la France pour traitement dégradant d'un enfant [21](#page=21).
### Implications
### Pièges courants
---
# Le bloc de constitutionnalité et l'élargissement des droits fondamentaux par les juges
### Cœur de l'idée
* Le bloc de constitutionnalité englobe les normes constitutionnelles et jurisprudentielles qui servent de référence pour le contrôle de constitutionnalité des lois [25](#page=25).
* Les juges, notamment le juge constitutionnel, jouent un rôle croissant dans l'interprétation et l'élargissement des droits fondamentaux.
### Faits clés
- La notion de bloc de constitutionnalité s'est construite autour de la Constitution de 1958, du préambule de la Constitution de 1946, et de la Déclaration des Droits de l'Homme et
* Le préambule de 1946 consacre des droits sociaux et économiques variés, s'adressant à diverses catégories de personnes [26](#page=26).
* Les Principes Fondamentaux Reconnus par les Lois de la République (PFRLR) sont intégrés au bloc de constitutionnalité par le Conseil constitutionnel [27](#page=27).
* Les juges, en particulier le Conseil d'État et le Conseil constitutionnel, dégagent des principes jurisprudentiels (PGD, OVC) sans toujours de fondement textuel direct [28](#page=28) [30](#page=30).
* La QPC a considérablement multiplié les décisions du Conseil constitutionnel, favorisant l'interprétation et l'identification de nouveaux droits [29](#page=29).
### Concepts clés
* **Bloc de constitutionnalité:** Ensemble des normes à valeur constitutionnelle qui fondent le contrôle de constitutionnalité des lois.
* **Légicentrisme:** Conception antérieure à la justice constitutionnelle, où la loi était la norme suprême [24](#page=24).
* **État de droit:** Régime où la loi doit respecter la Constitution et les droits fondamentaux [24](#page=24).
* **Principes Fondamentaux Reconnus par les Lois de la République (PFRLR):** Principes issus de lois antérieures à 1946, intégrés au bloc de constitutionnalité [27](#page=27).
* **Principes Prétoriens:** Principes dégagés par la jurisprudence des juges, sans fondement textuel direct, comme les PGD ou les OVC.
* **Objectifs à Valeur Constitutionnelle (OVC):** Créations jurisprudentielles du Conseil constitutionnel visant à concilier normes constitutionnelles et limites acceptables [30](#page=30).
### Implications
* Le juge constitutionnel peut affirmer des principes qui ne sont pas expressément dans la Constitution, élargissant ainsi la protection des droits [25](#page=25).
* L'élargissement des droits fondamentaux par les juges peut conduire à des débats sur la primauté du droit sur la démocratie ou le risque de sacrifier l'intérêt général [31](#page=31).
* Les juges, par leur interprétation, deviennent des acteurs indirects des débats démocratiques en consacrant de nouveaux principes [28](#page=28).
- Le droit européen influence également l'élargissement des droits, avec la Cour européenne des droits de l'homme laissant une marge d'appréciation aux États tout en élargissant le champ des droits conventionnels
- > **Tip:** La distinction entre droits textuels et droits jurisprudentiels est fondamentale pour comprendre la construction du bloc de constitutionnalité et le rôle créateur du juge
- > **Example:** Le droit d'asile, dégagé par la jurisprudence du Conseil constitutionnel en 1993, illustre comment un droit peut être affirmé par les juges, même en l'absence de texte explicite
- à l'époque [26](#page=26)
---
# Le droit relatif à la mort et la peine de mort
### Core idea
* Le droit relatif à la mort englobe la question de la peine de mort et le "droit de mourir" [36](#page=36) [37](#page=37).
* Il existe une tension entre la peine en tant que sanction et la mort en tant que liberté individuelle [37](#page=37).
* La théorie des espaces (civil, public, politique) est pertinente pour comprendre les débats juridiques et sociétaux sur ces questions [37](#page=37).
### Key facts
* La France a aboli la peine de mort en 1981 suite à la campagne de Robert Badinter et la promesse électorale de François Mitterrand [38](#page=38).
* La révision constitutionnelle du 23 février 2007 a inscrit l'interdiction de la peine de mort dans la Constitution française [39](#page=39).
* Des tentatives de rétablissement de la peine de mort en France ont eu lieu depuis les années 1980 [39](#page=39).
* La Cour européenne des droits de l'homme considère la peine de mort comme une sanction inacceptable en temps de paix [40](#page=40).
* En 2021, le président Macron a appelé à une abolition universelle de la peine de mort [40](#page=40).
* La Guinée équatoriale et la Papouasie-Nouvelle-Guinée ont officiellement aboli la peine de mort en 2022 [40](#page=40).
* Deux tiers des États ont aboli la peine de mort, y compris avec des moratoires légaux ou de fait [40](#page=40).
* Le protocole n°13 à la Convention européenne des droits de l'homme vise à encourager les États parties à l'abolition [40](#page=40).
### Key concepts
* **Peine de mort:** Sanction ultime pouvant être infligée par l'État, son évolution historique montre une remise en question progressive [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Droit à mourir:** Concept lié à la liberté individuelle, distinct de la peine capitale, débattu en France mais pas directement reconnu [37](#page=37).
* **Théorie de la délibération (Habermas):** Nécessité de maintenir des espaces de délibération pour la protection des libertés et la transformation juridique [37](#page=37).
* **Abolition universelle:** Objectif d'éradiquer la peine de mort à l'échelle mondiale, une dynamique progressive mais pas encore pleinement réalisée [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Euthanasie passive:** Non-administration de soins indispensables à la survie, ou administration en doses insuffisantes pour lutter contre la maladie [40](#page=40).
* **Euthanasie active:** Acte délibéré ayant pour intention de provoquer la mort [40](#page=40).
### Implications
* Les chiffres historiques montrent une diminution constante des condamnations et exécutions de la peine de mort en France avant son abolition [37](#page=37).
* Des débats influents, comme ceux alimentés par les écrits d'Albert Camus et Arthur Koestler, ont contribué à remettre en question la légitimité de la peine de mort [38](#page=38).
* L'inscription de l'interdiction de la peine de mort dans la Constitution française visait à la pérenniser face aux possibles changements législatifs futurs [39](#page=39).
* La cartographie mondiale de l'abolition de la peine de mort est en évolution constante, avec des pays oscillant entre législation et pratique [39](#page=39).
* La Convention européenne des droits de l'homme considère la peine de mort comme une sanction inacceptable, influençant les législations des États membres [40](#page=40).
- > **Tip:** La distinction entre l'espace civil, public et politique est cruciale pour comprendre comment les débats sociétaux se traduisent en évolution législative, particulièrement sur des sujets sensibles comme la
- mort [37](#page=37)
---
# La procréation et le droit à ne pas procréer
### Droit à la procréation
* La loi du 29 décembre 1967 a instauré un contrôle médical pour les contraceptifs [49](#page=49).
* La loi de 1994 a étendu la prescription de contraceptifs aux mineurs sans avis parental [49](#page=49).
* La loi du 13 décembre 2000 autorise la pilule du lendemain sans consultation médicale préalable [49](#page=49).
* La stérilisation contraceptive volontaire était interdite sauf motifs thérapeutiques jusqu'en 2001 [49](#page=49).
* En France, la stérilisation est interdite aux mineurs et autorisée aux majeurs sous conditions strictes [49](#page=49).
* La Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) a jugé que la stérilisation de femmes illettrées sans leur consentement constitue une violation [49](#page=49).
* Il existe un droit à procréer, mais l'État n'a pas l'obligation de le permettre ou de le poursuivre [49](#page=49).
* La CEDH a affirmé qu'il n'y a pas de droit garanti à devenir grand-parent [49](#page=49).
* La loi du 2 août 2021 ouvre la possibilité de procréation artificielle sans indication pathologique [49](#page=49).
* Les formes d'assistance médicale à la procréation (AMP) sont prises en charge par l'assurance maladie [49](#page=49).
* Les gestations pour autrui (GPA) sont interdites en France, mais des cas existent [49](#page=49).
* La CEDH a affirmé que le droit à la vie privée de l'enfant nécessite la reconnaissance d'une filiation entre l'enfant et la mère d'intention [50](#page=50).
### Droit à ne pas procréer
* Le droit à l'avortement est un sujet sensible, avec un revirement de jurisprudence aux États-Unis en 2022 [50](#page=50).
* En France, jusqu'en 1923, l'avortement était un crime; après 1923, il est devenu un délit correctionnel [50](#page=50).
* La loi Veil du 15 janvier 1975 a dépénalisé l'avortement, jugée conforme à la Constitution [50](#page=50).
* Des lois successives ont étendu le délai pendant lequel l'Interruption Volontaire de Grossesse (IVG) peut être pratiquée [50](#page=50).
* La loi du 2 mars 2022 a étendu le délai pour l'IVG jusqu'à 14 semaines [50](#page=50).
* Aux États-Unis, l'arrêt Roe v. Wade fondait une protection fédérale à l'avortement, annulée par l'arrêt Dobbs [50](#page=50).
* En Pologne, l'avortement est très restreint, principalement autorisé en cas de malformation du fœtus [50](#page=50).
* La question de la constitutionnalisation du droit à l'IVG est débattue, avec des divergences entre "droit" et "liberté" [51](#page=51).
* L'inscription du droit à l'IVG dans la Constitution imposerait à l'État de le garantir [51](#page=51).
- > **Tip:** La distinction entre "droit à l'IVG" et "liberté d'IVG" est cruciale
- Le premier impose une garantie de l'État, le second laisse une marge de manœuvre au législateur
### Elements du corps et dignité
* La loi Tourenne du 26 janvier 2016 concerne les dons d'éléments du corps [51](#page=51).
* La CEDH considère que des sanctions touchant la dignité humaine, comme une amende pour mendicité non payée entraînant une détention, peuvent violer l'article 8 (vie privée et familiale) [57](#page=57).
---
# Les droits et libertés face aux crises et à l'état d'exception
### Compréhension générale de l'exception
* L'exception est une dérogation temporaire à la règle de droit en période de crise [59](#page=59).
* Elle existe en droit privé (exception d'inexécution) et en droit public (théories des circonstances exceptionnelles) [59](#page=59).
* La tradition libérale pose la liberté comme règle et la restriction de police comme exception [59](#page=59).
* L'État est à la fois une menace et une protection pour les individus [59](#page=59).
* Cicéron: "les lois se taisent au milieu des armes" [59](#page=59).
* L'exception est prévue par le droit, niant l'idée d'un "état d'exception" existant hors-droit selon certains théoriciens [59](#page=59).
### Régimes d'exception en droit français
* L'article 16 de la Constitution prévoit des pouvoirs exceptionnels au Président [60](#page=60).
* Conditions de l'article 16: menace grave et immédiate des institutions, indépendance de la nation, intégrité du territoire, ou engagements internationaux, ET interruption du fonctionnement régulier des pouvoirs publics [60](#page=60).
* Le Président doit consulter le Premier Ministre, les présidents des assemblées, et le Conseil Constitutionnel [60](#page=60).
* Après 30 jours, le Conseil Constitutionnel peut être saisi; après 60 jours, il peut l'être de plein droit [60](#page=60).
* Les pouvoirs du Président sont étendus mais pas absolus; le Parlement ne peut être dissous et se réunit de plein droit [60](#page=60).
* Deux arrêts du Conseil d'État de 1962 (Rubinde Servens, Canal) ont limité l'exécution de l'article 16 [60](#page=60).
* L'état d'urgence est une loi de 1955, modifiée en 2015 et 2020 [59](#page=59) [60](#page=60).
* L'état d'urgence sanitaire est une transposition de l'état d'urgence classique à la question épidémique, inscrit dans la loi du 23 mars 2020 [64](#page=64).
### L'épreuve du terrorisme et l'état d'urgence (2015-2017)
* L'état d'urgence de 2015 a été déclenché suite aux attentats de janvier 2015, après des usages antérieurs notamment pendant la guerre d'Algérie [60](#page=60).
* Il a aussi été déclenché lors des "feux dans les banlieues" en 2005 pour une zone délimitée [61](#page=61).
* Le régime juridique transfère des pouvoirs de police administrative aux autorités de police nationale (civiles) [61](#page=61).
* Le préfet peut interdire la circulation, instaurer des couvre-feux, et ordonner des perquisitions [61](#page=61).
* Le Ministre de l'Intérieur peut prononcer des assignations à résidence et contrôler la diffusion de sites internet appelant au terrorisme [61](#page=61).
* L'état d'urgence est déclaré par décret, mais au-delà de 12 jours, l'accord du Parlement par loi est nécessaire [61](#page=61).
* Le contrôle du juge administratif est limité par le caractère discrétionnaire des pouvoirs de police [61](#page=61) [62](#page=62).
* Le juge administratif peut suspendre une mesure, rejeter une requête, ou contraindre l'administration à aménager une mesure [62](#page=62).
* Les arrêts de la CEDH (Ibrahim, Armanida Silva) ont interrogé la compatibilité des mesures de lutte contre le terrorisme avec la Convention [62](#page=62).
* Une loi du 30 octobre 2017 a inscrit dans le droit commun des mesures auparavant exceptionnelles: périmètres de protection, fermeture de lieux de culte, assignation à résidence, perquisitions administratives [63](#page=63).
* L'accoutumance à l'état d'urgence est un danger pour les libertés [63](#page=63).
### L'état d'urgence sanitaire
### Droits et libertés en régime totalitaire
---
# L'impact du numérique sur les droits et libertés fondamentaux
### Core idea
* Le numérique révolutionne le XXIe siècle, impactant les droits et libertés fondamentaux par sa capacité à augmenter ou entraver leur exercice [67](#page=67).
* L'essor des réseaux sociaux et la collecte massive de données soulèvent des questions nouvelles sur la gouvernance et le contrôle [67](#page=67) [68](#page=68).
* L'évolution numérique nécessite une adaptation du droit pour réguler les comportements en ligne et garantir la protection des individus [67](#page=67) [69](#page=69).
### Key facts
* La moitié de la population mondiale utilise internet, plaçant une grande partie de l'humanité sous surveillance [68](#page=68).
* Edward Snowden a révélé en 2013 le but de la surveillance des populations par le numérique [68](#page=68).
* Le droit pénal s'interroge sur la majorité sexuelle virtuelle et la régulation de la pornographie en ligne [68](#page=68).
* La loi Informatique et Libertés de 1978 a marqué un tournant dans la réflexion sur les fichiers et les DLF, entraînant la création de la CNIL [68](#page=68).
* Le droit européen, notamment le RGPD renforce la protection des données personnelles [68](#page=68).
* La France a introduit la loi pour une République numérique favorisant l'open data et la consultation en ligne des projets de loi [69](#page=69).
* Les règlements européens DSA et DMA visent à réguler les marchés numériques et lutter contre les contenus illégaux en ligne [69](#page=69) [70](#page=70).
### Key concepts
* **Capitalisme de surveillance**: Idée selon laquelle les données personnelles sont collectées et utilisées pour influencer les comportements [68](#page=68).
* **Justice prédictive**: Utilisation d'algorithmes pour rendre des décisions de justice, notamment dans les contentieux de masse [68](#page=68).
* **Open data**: Ouverture des données publiques, devenant une règle plutôt qu'une exception [69](#page=69).
* **Rapport de force vs. rapport de droit**: La transformation des dynamiques de pouvoir numériques en cadres juridiques contraignants [70](#page=70) [71](#page=71).
* **Charte des droits et libertés du numérique**: Proposition visant à autonomiser et reconnaître les spécificités des droits liés au numérique [70](#page=70).
### Implications
* Le numérique peut augmenter certaines libertés au détriment d'autres, créant des tensions [67](#page=67).
* La masse des transferts de données numériques a des conséquences "paranoïaques" et perturbantes [67](#page=67).
* Les réseaux sociaux, par leur poids économique et sociétal, obligent à repenser les rapports de force [67](#page=67).
* La révolution numérique affecte l'autorité souveraine des États et les processus démocratiques [69](#page=69).
* Il est nécessaire de traiter les enjeux juridiques à l'échelle supranationale, car les réponses nationales sont insuffisantes [71](#page=71).
* La responsabilité des acteurs du numérique doit être clairement définie, incluant l'obligation de loyauté et de transparence [71](#page=71).
* Un cadre juridique doit concilier intérêts privés, publics et protection de tous, garantissant l'accès à internet [71](#page=71).
### Common pitfalls
* Ne pas percevoir le numérique comme une avancée historique peut freiner la protection des droits [70](#page=70).
* Les instruments de droit souple (notes, recommandations) peuvent être peu contraignants face à la nécessité de lois plus fermes [71](#page=71).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Terme | Définition |
| Liberté d'expression | Droit fondamental de toute personne à exprimer ses opinions et à communiquer des informations ou des idées sans ingérence des autorités publiques, constituant un pilier essentiel d'une société démocratique et un gage de progrès. |
| Loi mémorielle | Législation visant à encadrer la commémoration d'événements historiques, pouvant parfois être interprétée comme une négation de la liberté d'expression si elle impose une version unique de la mémoire collective. |
| LTI (Lingua Tertii Imperii) | Terme popularisé par Victor Klemperer pour décrire le langage utilisé par le régime nazi, caractérisé par la corruption de la langue, l'usage de métaphores guerrières et de superlatifs, afin de manipuler les esprits et de faire accepter des idées fausses. |
| Fakenews (Fausses informations) | Transformation ou présentation délibérée de la vérité comme étant fausse, ou inversement, dans le but de tromper le public, représentant un défi croissant pour la liberté d'expression et l'information. |
| Ordonnance du 28 août 1944 | Texte législatif français qui interdit les concentrations d'organes de presse, visant à garantir le pluralisme des médias et à éviter qu'un seul individu ou une institution ne détienne la majorité des moyens de communication. |
| Premier Amendement (Constitution américaine) | Article de la Constitution des États-Unis garantissant la liberté d'expression, interprété de manière très large, considérant que l'État doit rester neutre dans le marché des idées et ne pas réguler les expressions politiques. |
| Droit à mourir | Concept juridique et éthique qui interroge la possibilité pour un individu de décider de sa propre fin de vie, un droit qui n'est pas directement reconnu en France mais qui fait l'objet de législations d'accompagnement. |
| Théorie des espaces (Jürgen Habermas) | Concept philosophique décrivant l'interaction entre l'espace civil (société civile), l'espace public (débats libres) et l'espace politique, où la délibération est essentielle pour la protection des libertés et la transformation juridique. |
| Peine de mort | Sanction capitale qui consiste en la privation de la vie d'une personne condamnée, abolie en France en 1981 et dont l'universalité de l'abolition est un enjeu majeur du droit international. |
| Abolition universelle | Objectif visant à interdire la peine de mort dans tous les pays du monde, un mouvement soutenu par de nombreuses organisations internationales et des appels diplomatiques. |
| Euthanasie passive | Pratique consistant à ne plus administrer les soins indispensables à la survie d'un patient, ou à les administrer en doses insuffisantes pour lutter de manière acharnée contre la maladie. |
| Euthanasie active | Pratique où un acte est intentionnellement accompli dans le but de provoquer la mort d'un patient. |
| Capitalisme de surveillance | Un modèle économique où les données personnelles des utilisateurs sont collectées, analysées et utilisées pour influencer leurs comportements, souvent à des fins commerciales ou politiques, générant ainsi du profit. |
| Données à caractère personnel | Toute information se rapportant à une personne physique identifiée ou identifiable, directement ou indirectement, notamment par référence à un nom, un numéro d'identification, des données de localisation, un identifiant en ligne, ou à un ou plusieurs éléments spécifiques propres à son identité physique, physiologique, génétique, psychique, économique, culturelle ou sociale. |
| Droit à la protection des données | Le droit fondamental de toute personne à ce que les données à caractère personnel la concernant soient traitées de manière loyale, licite et transparente, et que leur collecte soit limitée à des finalités légitimes et pertinentes. |
| Droit de rectification | Le droit pour une personne de faire corriger des données personnelles inexactes ou incomplètes la concernant, afin de garantir leur exactitude. |
| Droit d'accès à l'information | Le droit pour toute personne de demander et d'obtenir des informations détenues par des organismes publics ou privés, favorisant ainsi la transparence et la participation citoyenne. |
| Droit de la République numérique | Une loi visant à encadrer les pratiques numériques, notamment par l'ouverture des données publiques (open data) et la possibilité pour les destinataires de décisions algorithmiques de demander les règles de calcul et les critères utilisés. |
| Droit pénal numérique | Branche du droit pénal qui traite des infractions commises à l'aide d'outils numériques ou qui concernent des comportements virtuels, tels que la majorité sexuelle virtuelle. |
| Droit européen | Ensemble des normes juridiques émanant des institutions de l'Union Européenne, telles que les règlements (ex: DSA, DMA) et les directives, qui s'imposent aux États membres et influencent le droit national. |
| Droit supranational | Ensemble des règles et principes juridiques qui s'appliquent au-delà des frontières nationales, nécessitant une coopération internationale pour une protection efficace des droits et libertés dans un contexte globalisé. |
| Espace de type état de nature | Une situation symbolique où les conventions sociales et juridiques ne sont pas encore pleinement établies, permettant des comportements parfois violents ou non régulés, comme cela peut être observé dans certains aspects de l'internet. |
| Fichage | La collecte et le stockage systématique d'informations sur des individus, qui, bien qu'illégal dans certains contextes, a toujours existé et prend une nouvelle dimension avec le numérique en termes de quantité et de conséquences. |
| Justice prédictive | L'utilisation d'algorithmes pour analyser des données et prédire l'issue de litiges, potentiellement pour aider à la prise de décisions judiciaires, particulièrement dans les contentieux de masse. |
| Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) | Ce pacte, entré en vigueur en 1976 et ratifié par la France en 1980, consacre des droits fondamentaux tels que le droit à la vie, l'interdiction de la torture, l'abolition de l'esclavage et du travail forcé, ainsi que le droit à la liberté et à la sécurité. Il prévoit également des possibilités de dérogation en cas de danger public exceptionnel menaçant l'existence de la nation. |
| Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC) | Adopté en 1966 et ratifié par la France en 1980, ce pacte, bien que moins souvent invoqué par les juristes, aborde des thématiques telles que le droit au travail, au logement et à la culture. Il met l'accent sur un caractère relatif des efforts exigés des États, dépendant des ressources disponibles, et a permis, par extension, la reconnaissance du droit à l'eau. |
| Charte internationale des droits de l'homme | Désigne l'ensemble formé par la Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (DUDH) et les deux Pactes internationaux de 1966 (relatif aux droits civils et politiques, et relatif aux droits économiques, sociaux et culturels). Elle constitue le socle des normes internationales en matière de droits humains. |
| Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (DUDH) | Bien qu'elle n'ait pas une valeur juridique contraignante directe devant les juges, la DUDH possède une valeur historique, politique, symbolique, morale et une certaine valeur juridique. Elle sert de préambule et d'inspiration pour de nombreuses constitutions nationales et a influencé la création des pactes internationaux. |
| Protocole additionnel | Un protocole additionnel est un texte qui vient compléter ou modifier un traité international existant. Dans le contexte des pactes de 1966, des protocoles ont été adoptés pour permettre l'examen de communications individuelles et pour l'abolition de la peine de mort. |
| Intérêt supérieur de l'enfant | Principe fondamental consacré par la Convention des Droits de l'Enfant, il implique que dans toutes les décisions concernant un enfant, ses besoins spécifiques et son bien-être doivent être considérés comme primordiaux. Ce principe guide l'interprétation et l'application des droits de l'enfant. |
| Applicabilité directe | L'applicabilité directe d'un traité international signifie qu'il peut être invoqué et appliqué directement par les juges nationaux sans nécessiter une loi d'adaptation interne. Cela dépend de l'introduction du traité dans l'ordre juridique interne et de la formulation même du traité. |
| Droit international humanitaire (DIH) | Ce droit, né en temps de guerre, s'applique spécifiquement durant les conflits armés. Il vise à limiter les souffrances humaines et à protéger les personnes qui ne participent pas ou ne participent plus aux hostilités. Il diffère du droit des droits de l'homme par son origine et son champ d'application. |
| Théorie de la guerre juste | Théorisée notamment par Saint Thomas d'Aquin, cette doctrine établit des conditions nécessaires pour qu'une guerre soit considérée comme légitime, incluant une autorité compétente, une cause juste et une intention droite. Elle a évolué au fil des siècles pour influencer les conceptions de l'intervention et de la souveraineté. |
| Théorie de l'intervention d'humanité | Développée à partir du XVIIe siècle, cette théorie suggère qu'un État tiers peut intervenir dans les affaires d'un autre État pour protéger des populations en détresse ou pour faire respecter des droits fondamentaux. Elle a été source de débats entre interventionnisme et non-interventionnisme. |
| Bloc de constitutionnalité | Ensemble des normes constitutionnelles qui servent de référence pour le contrôle de constitutionnalité des lois. Il comprend le texte de la Constitution, le préambule de la Constitution de 1946, la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789, ainsi que les Principes Fondamentaux Reconnus par les Lois de la République (PFRLR) et les Objectifs à Valeur Constitutionnelle (OVC). |
| Principes Fondamentaux Reconnus par les Lois de la République (PFRLR) | Principes qui, bien que n'étant pas expressément inscrits dans le texte constitutionnel, sont reconnus comme ayant une valeur constitutionnelle. Ils sont dégagés par le juge constitutionnel à partir de lois antérieures à la Constitution de 1958, comme la liberté d'association ou les libertés d'enseignement et de conscience. |
| Objectifs à Valeur Constitutionnelle (OVC) | Principes dégagés par le juge constitutionnel qui ne reposent pas sur un fondement textuel explicite, mais qui ont une valeur constitutionnelle. Ils servent notamment à justifier des limites imposées à d'autres normes constitutionnelles, comme la protection de l'environnement ou la lutte contre la fraude fiscale. |
| Légicentrisme | Conception juridique selon laquelle la loi est la norme suprême et absolue, émanant de la volonté générale. Cette conception a été remise en cause avec l'avènement de la justice constitutionnelle, qui soumet la loi au respect de la Constitution. |
| État de droit | Système juridique dans lequel les gouvernants sont soumis au droit, et où la loi, pour être valide, doit respecter la Constitution et les droits fondamentaux. Il s'oppose à l'arbitraire du pouvoir et garantit la primauté du droit sur la volonté politique passagère. |
| Pouvoir créateur du juge | Capacité du juge, notamment le juge constitutionnel, à dégager de nouvelles normes ou à interpréter extensivement les normes existantes, contribuant ainsi à l'évolution du droit et à l'élargissement des droits fondamentaux. Ce pouvoir est particulièrement visible dans la consécration des PFRLR et des OVC. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les juridictions sur une matière donnée. La jurisprudence, notamment celle du Conseil Constitutionnel et du Conseil d'État, joue un rôle essentiel dans la définition et l'application des droits fondamentaux. |
| QPC (Question Prioritaire de Constitutionnalité) | Procédure permettant à un justiciable de contester la constitutionnalité d'une disposition législative lors d'un procès. La QPC a contribué à multiplier les décisions du Conseil Constitutionnel et à renforcer son rôle dans la protection des droits fondamentaux. |
| Référé Liberté | Procédure d'urgence devant le juge administratif permettant de faire cesser rapidement une atteinte grave et manifestement illégale à une liberté fondamentale. Cette procédure a conduit le juge administratif à consacrer de nouvelles libertés fondamentales. |
| Souveraineté des États | Principe selon lequel chaque État est indépendant et dispose de l'autorité suprême sur son territoire et sa population. La théorie de l'égalité des souverainetés des États, développée notamment par Grotius, a marqué une étape importante dans le droit international. |
| Stérilisation contraceptive volontaire | Procédure médicale visant à empêcher de manière permanente la capacité de procréer, qui était interdite en France sauf pour motifs thérapeutiques jusqu'en 2001, et qui est désormais autorisée pour les majeurs sous conditions strictes. |
| Procréation médicalement assistée (PMA) | Ensemble des techniques médicales permettant de concevoir un enfant lorsque la conception naturelle est impossible ou difficile, incluant des procédures comme la fécondation in vitro (FIV) ou l'insémination artificielle. |
| Droit à procréer | Le droit fondamental d'une personne à avoir des enfants, qui implique que l'État n'a pas l'obligation d'imposer ou de faciliter la procréation, mais doit respecter la décision des individus. |
| Droit à ne pas procréer | Le droit d'une personne de décider de ne pas avoir d'enfants, ce qui inclut le droit à l'avortement et à la contraception, sans contrainte étatique ou sociale. |
| Stérilité sociale | Expression nouvelle désignant l'absence d'enfants chez des personnes célibataires ou des couples de même sexe, considérée comme un pendant de la stérilité physique, et qui a conduit à l'ouverture de la procréation artificielle sans indication pathologique. |
| Gestation pour autrui (GPA) | Accord par lequel une femme accepte de porter et d'accoucher un enfant pour le compte d'une autre personne ou d'un couple, pratique qui est interdite en France mais dont les enfants nés de GPA à l'étranger peuvent voir leur filiation reconnue. |
| Droit à l'avortement | Le droit d'une femme de mettre fin à sa grossesse, dont la légalité et les conditions d'exercice ont évolué au fil du temps et varient selon les législations nationales, comme l'illustrent les décisions Roe v. Wade et Dobbs aux États-Unis. |
| Dépénalisation de l'IVG | Action de retirer le caractère criminel ou délictuel de l'interruption volontaire de grossesse, permettant ainsi que l'acte ne soit plus sanctionné pénalement dans certaines conditions définies par la loi. |
| Principe de fraternité | Principe constitutionnel français, consacré en 2018, qui implique une valeur de solidarité et le devoir d'aider autrui dans un but humanitaire, sans considération de la régularité de son séjour sur le territoire national. |
| Discrimination positive | Mesures visant à corriger les inégalités historiques ou structurelles en accordant un traitement préférentiel à certains groupes, concept qui a évolué d'une interdiction initiale à une consécration, notamment avec le principe de parité. |
| Revenu minimum d'insertion (RMI) | Dispositif de solidarité sociale mis en place pour garantir un revenu minimum aux personnes en situation de précarité, visant à faciliter leur réinsertion sociale et professionnelle. |
| Lutte contre les exclusions | Ensemble des politiques et législations visant à prévenir et combattre les situations de pauvreté, de précarité et d'isolement social, en abordant les difficultés d'accès à l'emploi, au logement et aux droits fondamentaux. |
| Abolition de la peine de mort | Suppression légale de la peine capitale. Ce mouvement vise à éliminer la peine de mort comme sanction, avec une dynamique d'abolition universelle observée dans de nombreux États, bien que des moratoires légaux ou de fait existent également. |
| Consentement | Accord libre et éclairé donné par une personne pour qu'une action soit entreprise la concernant. Dans le contexte du droit du corps, le principe du consentement est primordial, notamment en ce qui concerne les interventions médicales ou les transactions impliquant le corps humain. |
| Droit à la vie | Droit fondamental reconnu internationalement, protégeant l'existence de tout individu. Il est interprété comme une obligation pour l'État de prendre toutes les mesures nécessaires pour protéger la vie, et sa relation avec la peine de mort et l'euthanasie fait l'objet de débats juridiques et éthiques constants. |
| Droit de disposer de son corps | Ensemble des prérogatives juridiques permettant à un individu de décider de l'usage, de la modification ou de la disposition de son propre corps. Ce droit n'est pas absolu et peut être limité par l'intérêt général, la santé publique ou le principe de dignité humaine. |
| Droit de personnalité | Catégorie de droits subjectifs visant à protéger l'individu dans ses attributs les plus intimes et essentiels, tels que le respect de la vie privée, l'intégrité physique et morale. Ces droits ont évolué au fil du temps, notamment grâce à l'article 9 du Code civil français. |
| Droit de procréer | Droit d'accéder aux moyens permettant de concevoir ou de ne pas concevoir d'enfant. Il englobe des aspects tels que la contraception, l'interruption volontaire de grossesse (IVG) et la procréation médicalement assistée (PMA), et est sujet à des évolutions législatives et jurisprudentielles. |
| Expérimentation biomédicale | Recherche scientifique impliquant des êtres humains dans le but de faire progresser les connaissances médicales et les soins. Elle est strictement encadrée par des lois bioéthiques, exigeant un consentement éclairé des participants et une autorisation préalable des comités de protection des personnes. |
| Liberté corporelle | Droit de l'individu à disposer de son corps et à prendre des décisions le concernant, sans contrainte extérieure. Ce concept est étroitement lié au droit de disposer de son corps et peut être influencé par des considérations de santé publique, de sécurité ou d'éthique. |
| Liberté personnelle | Droit fondamental de l'individu à mener sa vie selon ses propres choix, incluant la vie privée, la liberté d'aller et venir, et le droit de se marier. Elle est considérée comme une liberté matricielle, dont les composantes ont été précisées par la jurisprudence. |
| Loi Veil | Loi française du 15 janvier 1975 qui a dépénalisé l'interruption volontaire de grossesse (IVG). Cette loi a marqué une étape importante dans la reconnaissance du droit des femmes à disposer de leur corps et a été confirmée comme conforme à la Constitution. |
| État d'exception | Situation juridique exceptionnelle, prévue par le droit, qui permet de déroger temporairement aux règles normales de fonctionnement de l'État et aux droits et libertés fondamentaux, afin de faire face à des crises graves menaçant les institutions, l'indépendance de la nation ou l'intégrité du territoire. |
| Théories des circonstances exceptionnelles | Construction juridique élaborée après la Première Guerre mondiale, admettant que les personnes publiques puissent atténuer les exigences normales de légalité lorsqu'elles sont contraintes par des circonstances exceptionnelles. |
| État de siège | Régime d'exception prévu par la Constitution, permettant de transférer des pouvoirs civils à l'autorité militaire dans des situations de crise majeure. |
| Pouvoirs exceptionnels du Président de la République | Pouvoirs extraordinaires conférés au Président de la République par l'article 16 de la Constitution, déclenchables en cas de menace grave et immédiate sur les institutions, l'indépendance de la nation ou l'intégrité du territoire, et lorsque le fonctionnement régulier des pouvoirs publics est interrompu. |
| État d'urgence | Régime d'exception prévu par la loi, déclenché en cas de péril imminent résultant d'une atteinte grave à l'ordre public, permettant aux autorités administratives de prendre des mesures restrictives des libertés individuelles. |
| Droit commun | Ensemble des règles juridiques applicables en temps normal, qui peuvent être suspendues ou atténuées lors d'un état d'exception. |
| Droit de sûreté | Droit fondamental garantissant la protection de la personne contre les arrestations et détentions arbitraires, et assurant le respect des procédures légales. |
| Droit à la sécurité | Droit de l'individu à être protégé contre les menaces et les dangers, qu'ils soient d'origine criminelle, terroriste ou sanitaire. |
| Décisionnisme | Théorie développée par Carl Schmitt, selon laquelle en période exceptionnelle, ce sont les gouvernants qui prennent les décisions décisives, indépendamment des droits existants, remettant en cause l'État de droit. |
| Périmètre de protection | Zone délimitée par les autorités administratives dans le cadre de l'état d'urgence, pouvant restreindre la circulation des personnes et des véhicules. |
| Assignation à résidence | Mesure administrative imposant à une personne de résider dans un lieu déterminé et de se présenter régulièrement aux autorités, souvent utilisée dans le cadre de la lutte antiterroriste. |
| Dignité | Principe fondamental selon lequel chaque être humain possède une valeur intrinsèque et inaliénable, le plaçant "hors commerce" et le rendant non susceptible d'être traité comme un objet ou une marchandise. |
| Droit d'avoir des droits | Concept soulignant que les droits de l'homme ne sont pas automatiques mais dépendent de l'appartenance à une communauté politique reconnue, remettant en question la réalité des droits dans les sociétés totalitaires. |
| Technologies disciplinaires | Méthodes et techniques utilisées par l'État pour normaliser les comportements individuels, souvent par l'enfermement, la surveillance ou la privation, influençant le rapport entre l'État et le corps des individus. |
| Idée de justice | Réflexion sur la configuration économique optimale pour parvenir à une répartition équitable des richesses, garantissant l'accès aux besoins fondamentaux comme la santé, l'éducation et l'eau potable. |
| Indice de développement humain (IDH) | Indicateur composite qui mesure le progrès d'un pays dans trois dimensions de base du développement humain : une vie longue et saine, la connaissance et un niveau de vie décent. |
| Traité des délits et des peines | Ouvrage influent qui a jeté les bases de la légalité des peines et de la proportionnalité entre le crime et la sanction, s'opposant à la détention arbitraire et illégale. |
| Soumettre le gouvernant au droit | Principe fondamental de l'État de droit selon lequel même ceux qui détiennent le pouvoir sont soumis aux lois, assurant ainsi que l'administration ne soit pas au-dessus de la loi. |
| Délibération | Processus de discussion et de prise de décision collective, considéré comme une condition préalable à une démocratie authentique, nécessitant des libertés fondamentales comme l'information et l'expression. |
| Accélération du temps | Phénomène contemporain lié à l'accélération technologique qui peut entraîner une perte de droits et de libertés pour les citoyens, malgré leur existence formelle. |
| Corps intermédiaires | Structures sociales situées entre les gouvernants et les gouvernés, telles que les corporations ou les associations, qui jouent un rôle crucial dans la protection des droits et la représentation des intérêts individuels. |
| Chartes et franchises | Instruments juridiques historiques accordant des droits et des privilèges spécifiques à des groupes sociaux ou à des territoires, souvent sous la protection du souverain. |
| Conseil Constitutionnel (CC) | Institution de la Vème République française chargée de veiller à la conformité des lois à la Constitution. Il statue sur la constitutionnalité des lois organiques et des règlements des assemblées avant leur promulgation, et il est également saisi lors des questions prioritaires de constitutionnalité (QPC). |
| Droits et libertés fondamentaux | Ensemble des droits et libertés reconnus et garantis par la Constitution et les textes de valeur constitutionnelle, qui protègent la personne humaine contre les atteintes de l'État et des tiers. Ils constituent le socle des démocraties modernes. |
| Droit d'asile | Droit fondamental reconnu à toute personne persécutée en raison de ses actions en faveur de la liberté, qui implique que l'étranger qui s'en réclame soit autorisé à rester provisoirement sur le territoire français. |
| Liberté d'opinion | Droit de ne pas être inquiété pour ses propres opinions, qu'elles soient politiques, philosophiques ou religieuses, et de les exprimer librement. |
| Liberté de la presse | Droit des médias à diffuser des informations et des opinions sans censure préalable, dans le respect des lois en vigueur, garantissant ainsi le pluralisme de l'information et le débat démocratique. |
| Objets à valeur constitutionnelle (OVC) | Principes dégagés par le juge constitutionnel, qui ne trouvent pas leur fondement textuel direct dans la Constitution, mais qui sont créés par la jurisprudence pour permettre de justifier des limites imposées à des normes constitutionnelles, notamment pour concilier des droits et libertés. |
| Liberté | Situation d'une personne qui n'est pas sous la dépendance de quelqu'un d'autre, ou qui n'est plus enfermée. Elle s'oppose à la servitude, à l'esclavage et à la captivité. La liberté consiste à faire tout ce qui ne nuit pas à autrui, ses bornes étant déterminées par la loi. |
| Droits fondamentaux | Terme souvent utilisé comme synonyme de droits de l'homme ou de libertés fondamentales. Dans le cadre allemand, il est lié au principe de dignité humaine, considéré comme le fondement de tous les droits et libertés. |
| Libertés publiques | Libertés impliquant l'intervention de l'État, pensées dans le cadre de l'État. Elles se distinguent des libertés privées comme la liberté syndicale ou contractuelle. |
| Droit naturel | Courant de pensée considérant que le droit est avant tout un ordre de choses inhérent à la nature ou à la raison humaine. Il est hiérarchiquement supérieur au droit positif. |
| Positivisme juridique | École de pensée considérant que le droit est constitué uniquement par les règles concrètement posées par l'État. Le juriste positiviste doit être objectif et neutre dans son analyse. |
| Charte des Nations Unies | Texte adopté en 1945 dont le but principal est d'assurer la paix et la sécurité collective, en évitant les guerres. Bien qu'elle contienne de nombreuses références aux droits de l'homme, sa valeur juridique contraignante est considérée comme moins forte que celle d'une constitution. |
| Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PESC) | Pacte de 1966 qui traite de droits tels que le droit au travail, au logement et à la culture. L'effort exigé des États est relatif, dépendant de leurs ressources disponibles, ce qui lui confère un caractère non immédiat. |
| Dignité humaine | Principe fondamental, particulièrement mis en avant par Emmanuel Kant, qui stipule que l'homme doit toujours être traité comme une fin en soi et non comme un moyen. Dans la DUDH, la dignité fonde la liberté. |
Cover
Droit des libertés fondamentales 2.pdf
Summary
# La notion de libertés fondamentales et les droits de l'homme
Voici un résumé de cours détaillé sur la notion de libertés fondamentales et les droits de l'homme, basé sur les pages 1 à 4 du document fourni.
## 1. La notion de libertés fondamentales et les droits de l'homme
Ce sujet explore les définitions, distinctions et origines des droits de l'homme, des libertés publiques, des droits fondamentaux et des libertés fondamentales.
### 1.1 Précisions conceptuelles et terminologiques
#### 1.1.1 Droits de l'homme, libertés publiques, droits fondamentaux et libertés fondamentales
En droit positif français, les termes "libertés fondamentales" et "libertés publiques" sont souvent utilisés de manière interchangeable. L'article 34 de la Constitution française indique que les droits civiques liés à l'exercice des libertés publiques relèvent du domaine de la loi [1](#page=1).
La liberté juridique, selon le professeur Morange, implique la capacité d'agir sans contrainte et à l'abri des pressions extérieures, grâce à la reconnaissance d'un droit par l'État. Elle est intrinsèquement liée à l'autonomie individuelle vis-à-vis de l'État. L'article 2 de la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (DDHC) de 1789 énonce que le but de toute association politique est la conservation des droits naturels et imprescriptibles de l'homme, parmi lesquels figurent la liberté, la propriété, la sûreté et la résistance à l'oppression. Ces droits sont considérés comme inhérents à l'être humain, antérieurs à l'État, et naturels. L'article 4 de la DDHC définit la liberté comme le pouvoir de faire tout ce qui ne nuit pas à autrui, et stipule que seules les actions nuisibles à la société peuvent être interdites par la loi [1](#page=1) .
Les libertés publiques, mentionnées à l'article 34 de la Constitution, sont réglementées par le législateur. Selon le professeur Wachsmann, le terme "public" ne vise pas à les opposer aux libertés privées, mais souligne l'origine de la contrainte sociale qui les encadre, c'est-à-dire l'État. L'article 12 de la DDHC mentionne la nécessité d'une force publique pour garantir les droits de l'homme, cette force étant instituée pour le bénéfice de tous [1](#page=1).
Sous la IIIe République, une place prépondérante était accordée à la loi dans la hiérarchie des normes, marquant ainsi "l'âge d'or" des libertés publiques. Morange souligne que ces libertés fonctionnent sans contraintes extérieures, mais que l'État doit créer les conditions de leur réalisation [2](#page=2).
Wachsmann distingue les libertés publiques des droits fondamentaux, ces derniers s'étant développés plus tardivement dans les démocraties européennes (à partir des années 1970). Les droits fondamentaux constituent ainsi une partie des libertés publiques. En Allemagne, par exemple, les droits fondamentaux sont inscrits dans la Loi fondamentale et occupent une place centrale dans la hiérarchie des normes [2](#page=2).
L'expression "droits de l'homme" a parfois été critiquée pour sa connotation de droit naturel, non ancrée dans le droit positif, bien que certains auteurs soutiennent que ces droits sont désormais intégrés au droit positif. La Convention européenne des droits de l'homme reconnaît des libertés fondamentales, et la Loi fondamentale allemande garantit des droits inviolables et inaliénables similaires à ceux de la DDHC de 1789. Les droits fondamentaux, selon Peces-Barba, possèdent des dimensions éthiques et juridiques, distinctes du droit naturel, sans ambiguïté. Pour Wachsmann, le caractère "fondamental" renvoie à une conception axiologique des droits, valorisant des principes essentiels à l'humanité, indépendamment de la hiérarchie des normes. Le droit de ne pas être soumis à la torture est un exemple de droit fondamental [2](#page=2).
La constitutionnalisation est souvent associée aux droits fondamentaux, mais ne s'y limite pas. La décision du Conseil constitutionnel de 1971 sur la liberté d'association a marqué un tournant dans la protection des droits fondamentaux en France, renforcée par l'introduction de la Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC) en 2008 [2](#page=2).
Il existe une distinction entre les droits civils et politiques (droits-libertés) et les droits économiques et sociaux (droits-créances). Les libertés publiques sont vues comme des facultés individuelles pour exercer des activités sans pression extérieure, les qualifiant de droits fondamentaux. Les droits publics individuels, quant à eux, permettent aux citoyens d'exiger de l'État des prestations nécessaires à la jouissance de ces libertés, illustrant leur interdépendance [2](#page=2).
Les penseurs marxistes ont critiqué les libertés "bourgeoises", opposant les droits de l'homme de 1789 aux droits des citoyens, jugeant ces derniers trop individualistes et occultant les inégalités sociales. La DDHC de 1793 a montré une préoccupation accrue pour les inégalités de revenu et de statut social. La question des droits sociaux a émergé avec la condition ouvrière, particulièrement après la Seconde Guerre mondiale, la Constitution de 1946 reconnaissant l'importance des droits sociaux et économiques, tels que la sécurité sociale, le préambule de 1946 étant intégré à la hiérarchie des normes par la décision du Conseil constitutionnel de 1971 [2](#page=2).
On distingue généralement plusieurs générations de droits: la première génération concerne les droits politiques, la deuxième les droits économiques et sociaux, et une troisième génération émerge avec les droits environnementaux. Sur le plan international, l'Organisation Internationale du Travail (OIT), créée par le traité de Versailles en 1919, a développé le droit du travail. La Charte des Nations Unies de 1948 fait référence aux droits fondamentaux de l'homme et consacre la Déclaration Universelle des Droits de l'Homme, qui inclut des droits civils, politiques, économiques et sociaux [3](#page=3).
Les droits sociaux sont souvent qualifiés de "droits créances", car leur réalisation nécessite une prestation de l'État. Les droits environnementaux sont considérés comme des "sorties de solidarité". Historiquement, les droits civils et politiques étaient jugés "exigibles" ou "justiciables", tandis que les droits sociaux ne l'étaient pas. Cependant, il existe une relativisation dans la réalisation des droits sociaux et économiques par rapport aux droits politiques, comme en témoigne la Charte sociale européenne qui est "à la carte", permettant aux États de choisir un minimum de droits auxquels s'engager. L'indivisibilité, l'interdépendance et l'universalité des droits de l'homme sont des principes fondamentaux. La jurisprudence du Conseil constitutionnel exprime la distinction entre la justiciabilité des droits sociaux/économiques et des droits politiques/civils, bien que leur valeur juridique soit la même, leur portée diffère [3](#page=3).
#### 1.1.2 Distinction entre droits absolus et droits non-absolus
Un droit absolu est un droit qui ne connaît aucune limitation, exception ou dérogation. La dérogation, en droit français, consiste à ajouter une exception, tandis qu'au niveau européen, elle permet de suspendre temporairement l'application de certains droits et libertés en cas de circonstances exceptionnelles. Cette dérogation doit être strictement encadrée et limitée dans le temps [3](#page=3) [4](#page=4).
Une limitation peut être appliquée même sans état d'exception, contrairement à une dérogation qui est liée à un état d'urgence. Certains droits sont non-dérogeants, comme l'interdiction de la torture, qui ne peut être ni dérogée, ni limitée, ni restreinte. La liberté d'exception peut connaître des restrictions en temps ordinaire et des dérogations en temps extraordinaire. Le droit à la vie n'est pas absolu, car il peut y avoir des exceptions, comme la légitime défense [3](#page=3).
> **Tip:** Il est crucial de distinguer une limitation, qui peut s'appliquer en temps normal, d'une dérogation, réservée aux situations d'urgence et strictement encadrée [3](#page=3).
> **Tip:** Les droits absolus ne tolèrent aucune restriction, exception ou dérogation [4](#page=4).
#### 1.1.3 Les titulaires des droits de l'homme et des libertés fondamentales
Il faut distinguer le "droit de l'homme" du "droit du citoyen". Le droit de vote, par exemple, est un droit du citoyen, bien qu'il existe des exceptions pour les élections municipales ou européennes où la nationalité n'est pas toujours requise. Le titulaire des droits de l'homme est l'individu, indépendamment de sa nationalité; ainsi, le droit de ne pas être soumis à la torture n'est pas réservé aux citoyens français [4](#page=4).
#### 1.1.4 Le triptyque droits de l'homme, démocratie etQprominence du droit (État de droit)
Les droits de l'homme n'ont de sens que dans une démocratie libérale. Leur protection dépend du caractère libéral du régime et du développement d'un État de droit substantiel, où la garantie juridictionnelle joue un rôle important. Selon Jacques Chevalier, la construction de l'État de droit n'est pas le fruit du hasard. Il ne peut y avoir de garantie pour les droits de l'homme sans démocratie, État de droit et protection juridique [4](#page=4).
Dans un modèle substantiel de l'État de droit, il faut que la souveraineté ne soit pas absolue, afin de ne pas altérer les droits de l'homme. Le Conseil d'État a progressivement limité l'arbitraire de l'autorité administrative, en lien avec le préambule de la DDHC. L'action du législateur est mesurée à l'aune de ces droits, ce qui implique un contrôle de constitutionnalité. La démocratie apparaît comme le seul modèle compatible avec les droits de l'homme [4](#page=4).
### 1.2 Dérogations, circonstances exceptionnelles et régimes d'exception
#### 1.2.1 La notion de dérogation
La dérogation permet aux États de suspendre temporairement l'application de certains droits et libertés garantis par des traités européens, notamment dans des situations exceptionnelles. Cette mesure doit être strictement encadrée et limitée dans le temps [3](#page=3).
#### 1.2.2 Les régimes d'exception français
##### 1.2.2.1 Une théorie prétorienne ancienne : la théorie des circonstances exceptionnelles
##### 1.2.2.2 Les régimes d'exception prévus par la Constitution
###### 1.2.2.2.1 Les pouvoirs exceptionnels de l'article 16 de la Constitution
###### 1.2.2.2.2 L'état de siège
##### 1.2.2.3 Les régimes d'exception non prévus par la Constitution et établis par une loi
###### 1.2.2.3.1 L'état d'urgence
###### 1.2.2.3.2 L'état d'urgence sanitaire
---
# Les sources internationales et supranationales des droits de l'homme
Cette section analyse la manière dont les traités internationaux et supranationaux, tels que ceux des Nations Unies et la Convention européenne des droits de l'homme, façonnent la protection des droits fondamentaux [5](#page=5).
### 2.1 La primauté des traités internationaux en droit français
L'article 55 de la Constitution française établit la supériorité des traités régulièrement ratifiés ou approuvés sur les lois, dès leur publication. Cette primauté a été reconnue par le Conseil constitutionnel, notamment dans l'arrêt *Jacques Vabre* de 1975, qui a permis aux juridictions judiciaires de contrôler la conventionalité des lois et d'écarter une disposition législative contraire à un traité international au profit de ce dernier. L'arrêt *Nicolo* du Conseil d'État en 1989 a consacré la suprématie pleine et entière des traités sur les lois, les plaçant dans la hiérarchie des normes à une valeur supra-législative mais infra-constitutionnelle [5](#page=5).
> **Tip:** La réciprocité, condition de l'application de l'article 55, est généralement écartée pour les traités de protection des droits de l'homme, car ceux-ci accordent des droits aux individus à la charge des États [5](#page=5).
#### 2.1.1 L'effet direct et l'invocabilité des traités
L'**effet direct** d'une norme de droit international confère à son destinataire la capacité de s'en prévaloir devant les autorités nationales, y compris les juridictions. L'**invocabilité** est la caractéristique d'une convention internationale autorisant un sujet de droit à en revendiquer le bénéfice à l'égard des tiers. On parle d'**invocabilité d'exclusion** lorsqu'un justiciable utilise une disposition conventionnelle pour écarter l'application d'une loi qui lui est contraire [5](#page=5).
Le Conseil d'État, dans son arrêt *GISTI* de 2012, a précisé que l'effet direct conditionne l'invocabilité, et que le juge administratif doit reconnaître cet effet direct en considérant l'intention des parties, l'économie générale du traité, ainsi que son contenu et ses termes. Une disposition conventionnelle est considérée comme ayant un effet direct si elle ne vise pas exclusivement à régler les relations entre États et ne requiert aucun acte complémentaire pour produire des effets à l'égard des particuliers. L'effet direct s'apprécie disposition par disposition [5](#page=5).
> **Tip:** L'effet direct d'une disposition conventionnelle est reconnu si elle n'a pas pour objet exclusif de régler les relations entre États et ne nécessite aucun acte complémentaire pour produire des effets à l'égard des particuliers [5](#page=5).
### 2.2 Les principaux traités internationaux : le cadre onusien
Les Nations Unies ont élaboré deux pactes majeurs en 1966 : le Pacte international relatif aux droits civils et politiques et le Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels.
#### 2.2.1 Le Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP)
Entré en vigueur le 23 mars 1976, le PIDCP compte 173 États parties. Il énonce un ensemble de droits civils et politiques, tels que le droit à la vie, l'interdiction de la torture, l'interdiction de l'esclavage, le droit à la dignité humaine, l'interdiction de l'emprisonnement pour dettes et le principe d'égalité devant la loi. En droit français, l'ensemble de ces droits est considéré comme ayant un effet direct devant le Conseil d'État et le Conseil constitutionnel [6](#page=6).
#### 2.2.2 Le Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC)
Le PIDESC stipule que les efforts doivent être réalisés au maximum des ressources disponibles. Il prévoit une exception pour les pays en développement, qui peuvent limiter certains droits en fonction de leur situation économique, voire ne pas en faire bénéficier les étrangers en cas de difficultés. Ce pacte ne contient pas le droit de propriété, mais inclut des droits culturels comme le droit à l'éducation. L'enseignement primaire y est présenté comme devant être obligatoire et gratuit, et l'enseignement secondaire comme généralisé [6](#page=6).
Les deux pactes incluent un article commun sur le droit des peuples à disposer d'eux-mêmes et à déterminer librement leur statut politique, principe conventionnel parmi les plus ratifiés au monde [6](#page=6).
En droit français, l'effet direct du PIDESC est moins évident et est reconnu de manière sélective par les juridictions. Le Conseil constitutionnel a écarté l'effet direct de l'article 11 relatif au droit à un niveau de vie suffisant. Le Conseil d'État reconnaît un effet direct plus restreint, souvent en raison de la question des ressources nécessaires à la réalisation de ces droits, craignant de s'immiscer dans la détermination des politiques publiques. Cette distinction reflète une différence entre la démocratie sociale et la démocratie politique [6](#page=6).
### 2.3 Les sources européennes
Les sources européennes des droits de l'homme émanent principalement du Conseil de l'Europe et de l'Union européenne.
#### 2.3.1 La Convention européenne des droits de l'homme (CEDH)
Adoptée en 1950 et entrée en vigueur en 1953, la CEDH est le texte phare de la protection des droits de l'homme sur le continent européen, comptant 46 États parties. Elle garantit quasi exclusivement des droits sociaux et politiques, visant à protéger le régime démocratique [6](#page=6) [7](#page=7).
Des protocoles additionnels complètent la Convention, énonçant de nouveaux droits sans l'amender. Le Protocole additionnel n°1 porte sur le droit de propriété. Le Protocole n°4 concerne la liberté de circulation et interdit l'expulsion des ressortissants, ainsi que l'expulsion des étrangers. Le Protocole n°7, adopté en 1984, garantit le droit à indemnisation, des garanties procédurales dans l'expulsion des étrangers, et l'égalité de responsabilité des époux [7](#page=7).
Il est à noter qu'il est impossible de devenir membre du Conseil de l'Europe sans ratifier la CEDH. Le Protocole n°6 et le Protocole n°13 abolissent la peine de mort, d'abord son abolition puis son abolition en toutes circonstances. Le Protocole n°12 interdit la discrimination [7](#page=7).
En droit français, la CEDH, étant un traité, a une valeur supra-législative et infra-constitutionnelle. La France a ratifié la Convention en 1974, et sa portée est particulièrement importante, notamment grâce à son système de contrôle juridictionnel unique. Ce système requiert l'épuisement des voies de recours internes avant de saisir la Cour européenne des droits de l'homme (CEDH). Les arrêts de la Cour ont l'autorité de la chose jugée, et le système de surveillance par les États conduit souvent à des réformes législatives anticipées pour éviter de futurs contentieux. La Cour peut ordonner des mesures d'ordre général, étendant la portée de la Convention au-delà de sa valeur intrinsèque. La CEDH est directement invocable devant les juges français, ce qui lui confère une portée considérable [7](#page=7).
#### 2.3.2 La Charte sociale européenne
La Charte sociale européenne, adoptée à Turin en 1961 et entrée en vigueur en 1965, complète la CEDH dans le domaine des droits économiques et sociaux. Elle énonce des droits considérés comme essentiels, d'abord sous forme de principes puis sous forme de droits dont le contenu est précisé [7](#page=7).
La Charte sociale de 1961 établit un système de contrôle impliquant le Comité européen des droits sociaux, qui reçoit les rapports des États sur la mise en œuvre de leurs obligations et peut recevoir des réclamations collectives. Ce comité statue comme une juridiction, respectant le principe contradictoire, mais ses décisions n'ont pas l'autorité de la chose jugée, le qualifiant de "quasi-juridiction" dont le contrôle est limité malgré son indépendance, son impartialité et sa motivation en droit [7](#page=7).
La Charte sociale révisée de 1996, entrée en vigueur en 1999, intègre de nouveaux droits, élargissant la portée des droits sociaux, qui étaient à l'origine centrés sur le travail [7](#page=7).
Le système de contrôle de la Charte sociale européenne est moins accessible que celui de la CEDH, la première étant directement accessible aux individus. Le Comité européen des droits sociaux est un organe quasi-juridictionnel accessible par réclamation collective, à condition que l'État ait accepté ces réclamations. Le Comité statue en droit selon une procédure contradictoire, mais ses décisions n'ont pas l'autorité de la chose jugée, bien que leur interprétation soit opposable à l'État [8](#page=8).
La France a ratifié la Charte sociale initiale en 1973 et la Charte révisée en 1999, adhérant à l'ensemble de ses articles. Un arrêt de la chambre sociale de la Cour de cassation du 14 avril 2010 a statué sur un moyen de non-conformité à la Charte. Le Conseil d'État a reconnu pour la première fois l'effet direct de certaines dispositions de la Charte dans l'arrêt *Fisher* de 2014, notamment l'article 24 (droit à la protection en cas de licenciement) et l'article 5 (droit syndical). Le droit à des conditions de travail équitables a fait l'objet d'un refus d'effet direct [8](#page=8).
La Cour de cassation n'admet pas toujours l'effet direct de certains droits de la Charte, affirmant parfois la non-incompatibilité entre droit français et droit européen sans se prononcer sur l'effet direct. La chambre sociale de la Cour de cassation a également jugé que les dispositions de l'article 24 de la Charte ne sont pas d'effet direct en droit interne dans un litige entre particuliers (effet horizontal) [8](#page=8).
> **Tip:** Bien que les décisions du Comité européen des droits sociaux n'aient pas l'autorité de la chose jugée, leur interprétation est opposable à l'État, soulignant leur importance dans l'application de la Charte sociale européenne [8](#page=8).
---
# Les sources nationales des droits de l'homme
Voici une synthèse détaillée et complète sur les sources nationales des droits de l'homme, prête pour vos révisions d'examen.
## 3. Les sources nationales des droits de l'homme
Ce thème explore les fondements du droit interne français en matière de droits et libertés fondamentaux, en détaillant les normes constitutionnelles et législatives qui les consacrent et les protègent.
### 3.1 Les normes de rang constitutionnel
La Constitution française, et particulièrement son préambule, ainsi que des textes antérieurs dont la valeur a été reconnue, constituent le socle des droits fondamentaux au niveau national.
#### 3.1.1 L'article 66 de la Constitution
L'article 66 de la Constitution dispose que "nul ne peut être arbitrairement détenu; l'autorité judiciaire, gardienne de la liberté individuelle, assure le respect de ce principe dans les conditions prévues par la loi". Historiquement, cet article englobait un large spectre de libertés, telles que la liberté d'aller et venir ou le mariage. Cependant, la jurisprudence constitutionnelle a progressivement détaché ces libertés de l'article 66 pour leur conférer d'autres fondements. Par conséquent, l'office du juge judiciaire en matière de libertés s'est vu restreint, tandis que la compétence du juge administratif s'est élargie. Le Conseil constitutionnel a ainsi stabilisé une définition plus étroite de la liberté individuelle, centrée sur le principe de non-détention arbitraire, reléguant d'autres libertés à des sphères de protection distinctes [8](#page=8).
#### 3.1.2 La valeur constitutionnelle du préambule de 1946
Le préambule de la Constitution de 1946 a acquis une valeur constitutionnelle grâce à la jurisprudence du Conseil constitutionnel. La décision fondamentale "Liberté d'association" du 16 juillet 1971 est particulièrement marquante, car elle a élevé au rang constitutionnel les Principes Fondamentaux Reconnus par les Lois de la République (PFRLR) mentionnés dans ce préambule [8](#page=8).
##### 3.1.2.1 Les PFRLR
Les PFRLR constituent des principes ayant une valeur constitutionnelle. Leur identification par la doctrine et le Conseil constitutionnel obéit à des critères précis :
* Le principe doit être consacré par une loi [9](#page=9).
* La loi adoptant ce principe doit avoir été promulguée sous un régime républicain [9](#page=9).
* Le principe doit avoir été appliqué de manière constante, sans qu'aucune loi n'y ait dérogé [9](#page=9).
* Le principe doit intéresser le droit fondamental, la souveraineté nationale ou l'organisation des pouvoirs publics [9](#page=9).
* Il doit être substantiellement constitutionnel [9](#page=9).
Il est important de noter que le Conseil constitutionnel a, suite à des critiques, semblé limiter son pouvoir créateur dans ce domaine. Les principes énoncés par le préambule de 1946, qu'ils soient politiques, économiques ou sociaux, sont rarement contestés dans leur principe même par le Conseil constitutionnel. Toutefois, lorsqu'ils sont confrontés à d'autres principes constitutionnels, les droits issus de la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789 tendent à avoir une portée supérieure, comme l'illustre une décision de 1982 [9](#page=9).
#### 3.1.3 Le bloc de constitutionnalité
Le bloc de constitutionnalité, concept jurisprudentiel, regroupe les normes qui ont valeur constitutionnelle et servent de référence au contrôle de constitutionnalité des lois. Il comprend [9](#page=9):
* La Constitution de 1958 [9](#page=9).
* Le préambule de 1946 [9](#page=9).
* La Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789 (DDHC) [9](#page=9).
* La Charte de l'environnement de 2004 [9](#page=9).
La portée du préambule de 1946 peut être limitée par rapport au droit commun, à l'exception des dispositions de la DDHC [9](#page=9).
#### 3.1.4 La Charte de l'environnement de 2004
La Charte de l'environnement, intégrée au bloc de constitutionnalité, établit un catalogue de droits et devoirs constitutionnels relatifs à l'environnement. Elle trouve son origine dans la Convention d'Aarhus de 2001. Parmi ses principes clés figurent le principe du pollueur-payeur, ainsi que les principes de précaution et de prévention. L'ensemble du texte, y compris son préambule, a une valeur constitutionnelle [9](#page=9).
#### 3.1.5 Le contrôle de constitutionnalité et la QPC
La Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC), introduite par l'article 61-1 de la Constitution, permet un contrôle *a posteriori* de la constitutionnalité des lois. Les articles 1, 2, 3 et 4 de la Charte de l'environnement peuvent être invoqués dans le cadre d'une QPC. Le Conseil constitutionnel a admis, dans une décision de 2013, le contrôle du principe de précaution (art. 5 de la Charte) au titre des droits et libertés garantis par la Constitution. Ce contrôle *a posteriori* reste cependant limité dans sa portée [9](#page=9).
### 3.2 La loi
L'article 34 de la Constitution confère au législateur la compétence pour fixer les règles relatives aux droits et libertés fondamentaux des citoyens, ainsi que pour garantir leur exercice. Le législateur peut donc énoncer des droits et encadrer leur exercice, une compétence qui demeure sous la surveillance du Conseil constitutionnel [10](#page=10).
#### 3.2.1 L'incompétence négative
Le Conseil constitutionnel peut sanctionner une "incompétence négative" du législateur, c'est-à-dire lorsque ce dernier n'a pas utilisé sa compétence dans sa plénitude, renvoyant par exemple au pouvoir réglementaire des pans de procédures qui auraient dû être définis par la loi [10](#page=10).
#### 3.2.2 Les régimes d'exercice des droits et libertés
La loi institue deux types principaux de régimes pour l'exercice des droits et libertés :
* **Régime répressif:** Il permet l'exercice d'une liberté sans nécessiter d'autorisation préalable. La loi de 1981 sur la liberté de la presse en est un exemple, stipulant que tout journal peut être publié sans déclaration préalable ni dépôt de cautionnement [10](#page=10).
* **Régime préventif:** Ce régime impose une autorisation ou une déclaration préalable avant l'exercice d'une activité. Il ne peut être mis en place que par une loi. L'exemple d'un visa d'exploitation pour la projection d'un film illustre la nécessité d'une autorisation préalable. De même, l'article L211-1 du Code de sécurité intérieure impose une obligation de déclaration préalable pour les manifestations afin d'évaluer les risques de troubles à l'ordre public, pouvant aboutir à une interdiction [10](#page=10).
### 3.3 La jurisprudence des juridictions judiciaires
L'autorité judiciaire joue un rôle crucial en tant que gardienne de la liberté individuelle.
#### 3.3.1 La théorie de la voie de fait
La théorie de la voie de fait a été élaborée par le Tribunal des Conflits (TC) pour sanctionner les agissements de l'administration qui porteraient atteinte aux libertés et droits des individus.
* **Arrêt Action Française du 8 avril 1935:** Cet arrêt fondamental consacre la théorie de la voie de fait. Elle couvre deux situations principales [10](#page=10):
1. Une décision administrative manifestement insusceptible de se rattacher à un pouvoir de l'administration, et qui porte atteinte à une liberté ou au droit de propriété [10](#page=10).
2. L'administration procède à l'exécution forcée d'une décision dans des conditions irrégulières, portant atteinte à une liberté ou au droit de propriété [10](#page=10).
Dans ces cas, l'action de l'administration est considérée comme se plaçant "hors du droit". Le juge judiciaire est alors seul compétent pour constater la voie de fait, ordonner qu'elle cesse, et réparer les préjudices subis [10](#page=10).
* **Évolution de la notion: Arrêt Bergoend contre société EDF du 17 juin 2013:** Dans cette affaire, la Cour de cassation a renvoyé l'affaire devant le TC suite à la demande d'une famille dont la propriété avait été occupée par EDF. Le TC a estimé qu'il ne s'agissait pas d'une voie de fait, marquant une évolution dans la définition de cette théorie [10](#page=10).
> **Tip:** Bien que la DDHC ait une portée importante, n'oubliez pas que le préambule de 1946 et la Charte de l'environnement sont également des éléments essentiels du bloc de constitutionnalité et doivent être considérés dans leur spécificité.
> **Tip:** Le contrôle de constitutionnalité, notamment via la QPC, est un outil dynamique qui permet de faire évoluer l'interprétation et la portée des normes constitutionnelles et des libertés garanties.
---
# Les régimes d'exception et la protection des libertés fondamentales
Ce sujet explore les différents cadres juridiques permettant de déroger aux règles normales en période de crise, ainsi que l'impact de ces dérogations sur les droits et libertés fondamentaux.
### 4.1 Le cadre général des dérogations et régimes d'exception
#### 4.1.1 Distinction entre droits de l'homme et droits du citoyen
Il est essentiel de distinguer un droit de l'homme, qui protège l'individu en tant que tel, d'un droit du citoyen, qui est lié à la qualité de ressortissant d'un État et peut être soumis à des conditions de nationalité. Par exemple, le droit de vote est généralement un droit du citoyen, tandis que le droit de ne pas être soumis à la torture est un droit de l'homme [4](#page=4).
#### 4.1.2 Droits de l'homme, démocratie et État de droit
La protection des droits de l'homme est intrinsèquement liée à l'existence d'un régime démocratique et au développement d'un État de droit substantiel, caractérisé par une garantie juridictionnelle effective. Dans un tel État, la souveraineté n'est pas absolue, et les pouvoirs publics sont soumis à des limites visant à prévenir l'arbitraire [4](#page=4).
#### 4.1.3 Dérogations, circonstances exceptionnelles et régimes d'exception
Les régimes d'exception sont des dispositifs juridiques qui permettent de déroger aux garanties habituelles des libertés fondamentales face à des situations de crise. Ils peuvent être d'origine prétorienne (théorie des circonstances exceptionnelles) ou prévus par la Constitution ou par la loi [4](#page=4).
> **Tip:** La notion de "droit absolu" signifie qu'il ne tolère aucune restriction, exception ou dérogation [4](#page=4).
### 4.2 La théorie prétorienne des circonstances exceptionnelles
Cette théorie, née de la jurisprudence administrative française, autorise l'administration à s'affranchir de certaines règles de forme et de fond en cas de "circonstances exceptionnelles" pour assurer la continuité des services publics [14](#page=14).
#### 4.2.1 Origines et évolution
Elle trouve son origine dans la jurisprudence du Conseil d'État (CE) durant la Première Guerre mondiale (CE, Heyries, 1918). Le CE a admis que l'administration pouvait prendre des mesures dérogatoires, sous réserve d'un contrôle juridictionnel. Les conditions de mise en œuvre ont été résumées par le commissaire du gouvernement Letourneur dans l'affaire CE, Logier: une situation anormale, l'impossibilité d'agir légalement, et des effets limités à la durée de la situation anormale [14](#page=14) .
Des arrêts comme CE, Dame Dol et Laurent ont montré que les pouvoirs de police pouvaient être étendus en temps de guerre, la notion d'ordre public devenant plus large. Après la Seconde Guerre mondiale, la théorie a été appliquée de manière plus restrictive, comme dans CE, Canal Robin et Godeault concernant la création de tribunaux militaires. Plus récemment, des décrets exceptionnels liés au COVID-19 ont été fondés sur cette théorie avant la loi sur l'état d'urgence sanitaire. L'affaire CE, commune de Thio a illustré l'application de cette théorie pour dissoudre un conseil municipal en Nouvelle-Calédonie face à de violents affrontements [14](#page=14) [15](#page=15) .
#### 4.2.2 Relation avec les régimes d'exception
La théorie des circonstances exceptionnelles peut coexister avec des régimes d'exception prévus par la loi, comme l'état d'urgence. Par exemple, un arrêté de référé liberté a été fondé sur cette théorie pour suspendre TikTok lors d'émeutes en Nouvelle-Calédonie [15](#page=15).
### 4.3 Les régimes d'exception prévus par la loi
#### 4.3.1 L'état d'urgence
Institué par la loi du 3 avril 1955, initialement pour faire face à l'insurrection algérienne l'état d'urgence est un régime législatif de crise qui ne trouve pas directement sa base dans la Constitution. Il vise à permettre le rétablissement de l'ordre public par des mesures préventives [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Déclaration et durée:** Il est décidé par décret en Conseil des ministres et peut être déclaré sur tout ou partie du territoire en cas de péril imminent résultant d'atteintes graves à l'ordre public, ou de calamité publique. Sa durée initiale est de 12 jours, mais il peut être prolongé par une loi du Parlement, offrant ainsi un contrôle parlementaire [16](#page=16).
* **Mesures:** Il permet l'extension des pouvoirs de police administrative, conférant aux préfets des pouvoirs accrus pour prévenir les troubles à l'ordre public, limiter la circulation, ou prononcer des assignations à résidence (compétence du Ministre de l'Intérieur). Ces mesures ont un caractère préventif et visent la sûreté et l'ordre public. La loi du 20 novembre 2015 a modifié le régime, notamment en créant l'article 6 §1 [16](#page=16).
* **Contrôle:**
* **Juridictionnel:** Les mesures peuvent faire l'objet d'un recours devant le juge administratif, notamment via le référé suspension (article L. 521-1 du Code de justice administrative) ou le référé liberté (article L. 521-2 du Code de justice administrative), qui impose un délai de jugement de 48 heures. Le contrôle du juge des référés est restreint sur la légalité du décret déclarant l'état d'urgence, compte tenu du pouvoir d'appréciation étendu du Président de la République [17](#page=17).
* **Parlementaire:** Initialement absent, le contrôle parlementaire s'est développé avec la loi de prorogation et, depuis 2015, l'obligation pour le gouvernement d'informer sans délai les chambres parlementaires des mesures prises [18](#page=18).
* **Constitutionnel:** Le Conseil constitutionnel peut contrôler la constitutionnalité des lois de prorogation. Il exerce un contrôle restreint sur les circonstances de déclenchement, considérant qu'il ne doit pas se substituer au législateur [17](#page=17).
* **Exemples:** La guerre d'indépendance (avril 1961), les émeutes urbaines et les attentats terroristes (2015-2017) [16](#page=16) .
#### 4.3.2 L'état d'urgence sanitaire
Ce régime, introduit par la loi du 23 mars 2020 dans le Code de la santé publique, est un régime d'exception qui peut être déclaré en cas de catastrophe sanitaire menaçant la santé de la population. Il était initialement prévu pour une durée de 12 jours, prorogeable par la loi. Les mesures prises l'étaient par décret du Premier Ministre, dans le seul but de garantir la santé publique. Ce régime a pris fin le 1er juin 2021, mais certaines dispositions ont perduré dans un cadre transitoire [18](#page=18) [20](#page=20).
#### 4.3.3 La sortie de l'état d'urgence et la loi SILT
La loi du 30 octobre 2017 renforçant la sécurité intérieure et la lutte contre le terrorisme (SILT) a intégré dans le droit commun certaines mesures dérogatoires de l'état d'urgence, spécifiquement pour la lutte contre le terrorisme. Ces mesures, initialement temporaires, sont devenues permanentes et ont brouillé la distinction entre police administrative et judiciaire [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Mesures phares:** Elles incluent la possibilité pour les préfets d'instaurer des périmètres de sécurité (art. L226-1 du Code de la sécurité intérieure), la fermeture de lieux de culte, les visites domiciliaires administratives (perquisitions administratives), et les assignations à résidence [19](#page=19).
* **Brouillage des compétences:** La loi SILT crée une police administrative spéciale en matière de terrorisme, avec des pouvoirs qui s'apparentent à ceux de la police judiciaire, tout en agissant de manière préventive [20](#page=20).
> **Tip:** Les régimes d'exception, même une fois levés, laissent souvent des traces dans le droit commun, modifiant durablement l'équilibre entre sécurité et libertés [20](#page=20).
### 4.4 Les régimes d'exception prévus par la Constitution
#### 4.4.1 Les pouvoirs exceptionnels de l'article 16 de la Constitution
L'article 16 confère au Président de la République des pouvoirs propres pour faire face à une menace grave et immédiate sur les institutions, l'indépendance ou l'intégrité de la nation, lorsque le fonctionnement régulier des pouvoirs publics est interrompu [21](#page=21).
* **Conditions:**
1. Menace grave et immédiate sur les institutions, l'indépendance ou l'intégrité de la nation, ou les engagements internationaux [21](#page=21).
2. Interruption du fonctionnement régulier des pouvoirs publics [21](#page=21).
* **Pouvoirs:** Le Président peut adopter toute mesure réglementaire ou législative dans tous les domaines. Il doit consulter le Premier Ministre et les Présidents des assemblées, mais leurs avis sont simples [21](#page=21).
* **Contrôle:** Les mesures prises ne peuvent faire l'objet d'aucun recours juridictionnel, à l'exception de celles qui relèveraient normalement des autorités administratives. La révision constitutionnelle de 2008 a renforcé le contrôle: le Parlement se réunit de plein droit, l'Assemblée nationale ne peut être dissoute, et le Conseil constitutionnel peut être saisi après 30 jours pour vérifier si les conditions de l'alinéa 1 de l'article 16 sont réunies. Ces contrôles sont facultatifs [21](#page=21).
#### 4.4.2 L'état de siège
Ce régime, prévu par l'article 36 de la Constitution, est également un régime d'exception constitutionnel. Il est décidé en Conseil des ministres et il transfère les pouvoirs de police à l'autorité militaire [Non spécifié dans les pages fournies, mais mentionné dans le sommaire de la page 4.
### 4.5 La protection des libertés fondamentales face aux régimes d'exception
Les régimes d'exception, par nature, impliquent des restrictions aux libertés fondamentales. Cependant, plusieurs mécanismes visent à encadrer et contrôler ces dérogations :
* **Le principe de proportionnalité et de nécessité:** Les mesures prises doivent être strictement nécessaires et proportionnées à la situation de crise [17](#page=17) [20](#page=20).
* **Le contrôle juridictionnel:** Les juges administratifs et judiciaires jouent un rôle crucial dans le contrôle des mesures individuelles et des actes réglementaires pris dans le cadre de ces régimes. Le référé liberté est un outil particulièrement important pour sauvegarder des libertés fondamentales dans un délai bref [13](#page=13) [17](#page=17).
* **Le contrôle parlementaire:** Le Parlement a un rôle à jouer, notamment par le vote des lois de prorogation ou par l'information et la saisine du gouvernement [16](#page=16) [18](#page=18).
* **Le contrôle du Conseil constitutionnel:** Il peut se prononcer sur la constitutionnalité des lois qui fondent ou prolongent ces régimes [17](#page=17).
> **Example:** L'arrêt du Conseil d'État de 2015 concernant les migrants à Calais, où le juge des référés a ordonné des améliorations des conditions de vie, illustre comment le juge peut agir pour sauvegarder des droits fondamentaux même en période de tensions [13](#page=13).
---
# Le droit à la liberté et à la sûreté
Voici une synthèse détaillée du droit à la liberté et à la sûreté, basée sur les pages fournies.
## 5. Le droit à la liberté et à la sûreté
Le droit à la liberté et à la sûreté, consacré par les ordres constitutionnel français et européen, vise à protéger les individus contre toute privation arbitraire de leur liberté physique.
### 5.1 Le statut du droit et les finalités
Le droit à la liberté et à la sûreté est un droit de valeur constitutionnelle en droit français, affirmé par l'article 66 de la Constitution et l'article 7 de la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (DDHC). Au niveau européen, il est garanti par l'article 5 de la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH). La Cour de cassation a confirmé en 2010 que l'interdiction de toute détention arbitraire, fondée sur l'article 66 de la Constitution, peut être invoquée dans le cadre d'une Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC) [22](#page=22).
L'objectif principal de l'article 5 de la CEDH est de protéger l'individu contre l'arbitraire. Il impose non seulement à l'État de s'abstenir de porter atteinte aux droits fondamentaux, mais aussi de prendre des mesures effectives pour protéger les personnes vulnérables contre toute atteinte illégale à leurs droits, dès lors que l'État a connaissance de la situation. La responsabilité de l'État peut être engagée s'il collabore activement avec un particulier qui prive une personne de sa liberté [23](#page=23) [28](#page=28).
> **Tip:** Le droit à la liberté et à la sûreté, tel qu'entendu par la Cour européenne des droits de l'homme, est une notion autonome. Son interprétation ne dépend pas des qualifications internes des États membres, assurant ainsi une application uniforme à travers l'Europe [23](#page=23).
### 5.2 La notion de privation de liberté
#### 5.2.1 Définition et critères d'identification
La notion de "privation de liberté" au sens de l'article 5 de la CEDH est appréciée en partant de la situation concrète de la personne, en prenant en compte une combinaison de critères. Il ne s'agit pas d'une notion qui dépend d'une définition rigide ou de la qualification interne [23](#page=23) [27](#page=27).
Les critères dégagés par la jurisprudence de la CEDH, notamment dans l'arrêt *Engel et autres c. Pays-Bas*, incluent la **nature, la durée, les effets et les modalités d'exécution** de la mesure. L'arrêt *Storck c. Allemagne* a précisé deux critères clés pour identifier une privation de liberté [23](#page=23) [27](#page=27):
* **Critère objectif:** L'internement d'une personne dans un espace restreint pendant un temps non négligeable. Cela implique un contrôle exercé sur les déplacements de la personne, les possibilités de contact social offertes, et le niveau de surveillance [23](#page=23) [28](#page=28).
* **Critère subjectif:** Une personne ne peut être considérée comme privée de sa liberté que si elle n'a pas valablement consenti à son internement. Le consentement n'est pas valable si la personne est juridiquement incapable de consentir ou de s'opposer à la mesure [24](#page=24) [28](#page=28) [29](#page=29).
L'existence d'un élément de coercition est un indicateur de privation de liberté, même si les mesures sont brèves et qu'il n'y a pas eu de contrainte physique explicite. La Cour de cassation française a également eu l'occasion de se prononcer sur la notion de privation de liberté dans le cadre d'une QPC de décembre 2017, concernant l'assignation à résidence avec astreinte à domicile [26](#page=26) [29](#page=29).
> **Exemple:** Dans l'affaire *Rantsev c. Chypre et Russie*, une jeune femme retenue pendant deux heures à un commissariat, puis remise à son employeur qui l'a séquestrée, a vu sa détention prolongée au commissariat considérée comme une privation de liberté en raison de la collaboration active des autorités, même si la séquestration avait lieu après [23](#page=23) [28](#page=28).
#### 5.2.2 Distinction entre privation et restriction de liberté
La distinction entre privation de liberté et restriction à la liberté de circulation est cruciale. La liberté d'aller et venir, garantie par l'article 66 de la Constitution française et la liberté de circulation, consacrée par l'article 2 du Protocole n°4 de la CEDH, sont distinctes de la liberté physique protégée par l'article 5 de la CEDH [24](#page=24) [29](#page=29).
Il est essentiel de noter qu'il n'y a qu'une **différence de degré ou d'intensité, et non de nature ou d'essence**, entre la privation de liberté et la restriction à la liberté de circulation. Pour déterminer si un individu est privé de sa liberté, il faut considérer sa situation concrète et l'ensemble des critères mentionnés précédemment (genre, durée, effets, modalités d'exécution) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [29](#page=29).
> **Exemple:** L'assignation à résidence, comme dans l'affaire *De Tommaso c. Italie*, où le requérant avait des restrictions de sortie la nuit mais pouvait circuler le jour et avoir une vie sociale, a été qualifiée de restriction à la liberté de circulation et non de privation de liberté au sens de l'article 5. En revanche, une assignation à domicile stricte, où la personne ne peut pas quitter son domicile, peut s'analyser comme une privation de liberté si l'intensité et le contrôle sont suffisants, comme dans l'affaire *Guzzardi c. Italie* où le confinement sur une île avec surveillance stricte a été considéré comme une privation de liberté [25](#page=25) [26](#page=26) [29](#page=29).
En droit français, le Conseil constitutionnel a précisé que si une mesure d'assignation à résidence inclut une astreinte à domicile, sa plage horaire ne peut dépasser douze heures par jour sans être considérée comme une mesure privative de liberté, contraire à l'article 66 de la Constitution, car elle n'est pas soumise au contrôle du juge judiciaire [26](#page=26).
La technique de la "nasse" (kettling), utilisée lors du maintien de l'ordre, a été jugée par la CEDH dans l'affaire *Austin et autres c. Royaume-Uni* comme constituant une restriction de la liberté de circuler plutôt qu'une privation de liberté, notamment parce que la police n'avait pas eu le but de retenir les manifestants indéfiniment et que des possibilités de sortie étaient envisagées [30](#page=30).
### 5.3 Les hypothèses admises de privation de liberté
L'article 5, paragraphe 1, de la CEDH énumère de manière exhaustive les cas dans lesquels une personne peut être privée de sa liberté. Ces exceptions appellent une interprétation stricte [31](#page=31) [32](#page=32):
* **a) Détention régulière après condamnation par un tribunal compétent:** C'est le cas classique de l'emprisonnement suite à une décision de justice [32](#page=32).
* **b) Arrestation ou détention régulière pour insoumission à une ordonnance judiciaire ou pour garantir l'exécution d'une obligation légale:** Cela concerne par exemple le non-respect d'une décision de justice obligeant à une action ou à une abstention [32](#page=32).
* **c) Arrestation et détention en vue d'être conduit devant l'autorité judiciaire compétente:** Cela s'applique lorsqu'il existe des raisons plausibles de soupçonner la commission d'une infraction, ou des motifs raisonnables de croire à la nécessité d'empêcher la commission d'une infraction ou la fuite après son accomplissement. Ceci est lié aux garanties de la garde à vue et de la détention provisoire en droit français [32](#page=32) [33](#page=33).
* **d) Détention régulière d'un mineur pour son éducation surveillée ou pour le traduire devant l'autorité compétente:** Mesures spécifiques à la protection de l'enfance [32](#page=32).
* **e) Détention régulière d'une personne susceptible de propager une maladie contagieuse, d'un aliéné, d'un alcoolique, d'un toxicomane ou d'un vagabond:** Ces privations de liberté visent à protéger la santé publique et la société [32](#page=32).
* **f) Arrestation ou détention régulière pour empêcher une entrée irrégulière sur le territoire ou dans le cadre d'une procédure d'expulsion ou d'extradition:** Il s'agit des mesures liées à la politique migratoire [32](#page=32).
La Cour européenne des droits de l'homme a ajouté une hypothèse de privation de liberté non expressément mentionnée dans l'article 5, issue de l'arrêt *Hassan c. Royaume-Uni*: la **détention administrative dans un conflit armé** [32](#page=32).
### 5.4 Les conditions de régularité et de légalité d'une privation de liberté
Pour qu'une privation de liberté soit régulière, elle doit non seulement relever d'un des motifs prévus par l'article 5 de la CEDH, mais aussi être conforme au droit national et à la Convention [32](#page=32).
* **Conformité au droit national:** La privation de liberté doit respecter la législation nationale, tant sur le fond que sur la forme [32](#page=32).
* **Conformité à la Convention européenne:** L'application de la législation nationale ne suffit pas; celle-ci doit également respecter les exigences de la Convention. La Cour européenne exerce un contrôle sur cette conformité [32](#page=32).
* **Qualité de la loi:** La loi nationale doit avoir une "qualité", c'est-à-dire que les conditions de privation de liberté doivent être clairement définies et la loi doit être prévisible dans son application [33](#page=33).
* **Principe de proportionnalité:** La privation de liberté est une mesure grave qui ne se justifie qu'en dernier recours, lorsque d'autres mesures moins sévères se sont avérées insuffisantes. Il faut vérifier que le but poursuivi par la privation de liberté correspond à la situation de la personne et que la loi nationale a été respectée [33](#page=33).
* **Absence d'arbitraire:** Les motifs de privation de liberté doivent être "nécessaires" pour atteindre le but déclaré. La privation de liberté doit être indispensable aux circonstances [33](#page=33).
### 5.5 Les garanties pour les personnes privées de liberté
L'article 5 de la CEDH prévoit plusieurs garanties essentielles pour les personnes privées de liberté :
* **Information sur les motifs de l'arrestation (Article 5 §2):** Toute personne arrêtée doit être informée, dans les plus brefs délais et dans une langue qu'elle comprend, des raisons de son arrestation. La Cour interprète "plus brefs délais" comme se faisant dans les heures qui suivent l'arrestation [33](#page=33).
* **Présentation à une autorité judiciaire (Article 5 §1 c et §3):** Toute personne privée de liberté doit être présentée "aussitôt" devant une personne exerçant des fonctions judiciaires (un juge). "Aussitôt" signifie sans délai et sans marge de manœuvre. La Cour de cassation a admis un délai de 48 heures pour la garde à vue, mais des délais inférieurs à quatre jours peuvent contrevenir à l'exigence de célérité s'ils ne sont pas justifiés. Le but de cette présentation est de permettre la détection d'éventuels mauvais traitements et de réduire au minimum toute atteinte injustifiée à la liberté individuelle [33](#page=33).
> **Tip:** L'interprétation de la notion de privation de liberté par la Cour européenne est autonome. Cela signifie que même si le droit national ne qualifie pas une situation de privation de liberté, la Cour peut le faire si les faits concrets le justifient [23](#page=23) [27](#page=27).
---
# Liberté de conscience, liberté religieuse et liberté d'association
Voici une synthèse détaillée sur la liberté de conscience, la liberté religieuse et la liberté d'association, basée sur les pages fournies.
## 6. Liberté de conscience, liberté religieuse et liberté d'association
Ce thème explore les fondements, le contenu, les restrictions et les garanties juridiques de la liberté de conscience, de la liberté religieuse et de la liberté d'association.
### 6.1 La liberté de conscience et la liberté religieuse
La liberté de conscience, dans son acception la plus large, englobe la liberté de croire ou de ne pas croire, ainsi que la liberté de manifester ses convictions religieuses ou philosophiques. En droit français, elle trouve ses racines dans la Constitution et des textes fondamentaux [34](#page=34) [36](#page=36).
#### 6.1.1 Fondements juridiques en droit français
* **Constitution du 4 octobre 1958 :**
* L'article 1er énonce le principe d'égalité des citoyens devant la loi sans distinction d'origine, de race ou de religion, et proclame que la France est une République indivisible, laïque, démocratique et sociale [34](#page=34).
* L'article 10 dispose que « nul ne doit être inquiété pour ses opinions, même religieuses, pourvu que leur manifestation ne trouble pas l'ordre public établi par la loi » [34](#page=34).
* **Préambule de la Constitution de 1946 :**
* L'alinéa 5 garantit que « chacun a le droit de travailler, d'obtenir un emploi et nul ne peut être lésé, dans son travail ou son emploi, en raison de ses origines, de ses opinions ou de ses croyances » [34](#page=34).
* **Loi du 9 décembre 1905 concernant la séparation des Églises et de l'État :**
* Elle assure la liberté de conscience et garantit le libre exercice des cultes, sous les seules restrictions nécessaires à l'intérêt de l'ordre public [34](#page=34).
* Cette loi constitue le socle de la laïcité française, dont deux piliers sont la liberté de conscience et religieuse, et la séparation de l'Église et de l'État [34](#page=34).
#### 6.1.2 Le principe de laïcité et ses implications
Le principe de laïcité, inscrit à l'article 1er de la Constitution, découle de la neutralité de l'État [35](#page=35).
* **Neutralité de l'État:** L'État ne reconnaît aucun culte, ne salarie aucun culte et garantit la libre expression de toutes les croyances [35](#page=35).
* **Égalité des citoyens:** Tous les citoyens sont égaux devant la loi, sans distinction de religion [35](#page=35).
* **Interdiction de se prévaloir de ses croyances:** Le principe constitutionnel de laïcité interdit à quiconque de se prévaloir de ses croyances religieuses pour s'affranchir des règles communes régissant les relations entre les collectivités publiques et les particuliers [35](#page=35).
* **Financement des cultes:** La loi de 1905 ne reconnaît ni ne salarie de culte. Cependant, la jurisprudence, notamment celle du Conseil constitutionnel, admet des exceptions pour des motifs d'intérêt général, comme la restauration du patrimoine immobilier religieux public, sans que cela ne constitue une subvention directe. Le Conseil d'État a également précisé que la laïcité n'interdit pas l'octroi de subventions à des organismes ayant des activités culturelles, dans l'intérêt général et dans les conditions prévues par la loi [35](#page=35).
#### 6.1.3 Le contenu de la liberté de conscience et de la liberté religieuse selon la CEDH
L'article 9 de la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) garantit la liberté de pensée, de conscience et de religion [36](#page=36).
* **Liberté de pensée, de conscience et de religion :**
* Ce droit inclut la liberté de changer de religion ou de conviction [36](#page=36).
* Il englobe la liberté de manifester sa religion ou sa conviction, individuellement ou collectivement, en public ou en privé, par le culte, l'enseignement, les pratiques et l'accomplissement des rites [36](#page=36).
* **Restrictions à la manifestation de la religion:** La liberté de manifester sa religion ou ses convictions ne peut faire l'objet que de restrictions prévues par la loi, qui sont nécessaires dans une société démocratique à la sécurité publique, à la protection de l'ordre, de la santé ou de la morale publiques, ou à la protection des droits et libertés d'autrui. Ces restrictions doivent remplir trois conditions cumulatives: être prévues par la loi, poursuivre un but légitime, et être nécessaires dans une société démocratique [36](#page=36) [39](#page=39).
* **La notion de conviction:** Une conviction doit atteindre un certain degré de force, de sérieux, de cohérence et d'importance pour être protégée. L'État n'a pas le pouvoir d'évaluer la légitimité des convictions religieuses. Les convictions peuvent être religieuses ou philosophiques [36](#page=36).
* **Aspects de la liberté de conscience :**
* **Droit d'avoir ou de ne pas avoir une conviction:** Ce droit est absolu et inconditionnel. Il inclut le droit de ne pas révéler ses convictions [37](#page=37).
* **Droit de ne pas agir contre ses convictions:** Cela se traduit par la reconnaissance de clauses de conscience, par exemple pour le personnel médical concernant l'IVG. Ces clauses ne doivent cependant pas entraver le droit fondamental de la personne concernée [37](#page=37).
#### 6.1.4 La liberté de manifester sa religion ou sa conviction
Cette liberté est plus large que la simple liberté de culte et présente une nature duale [38](#page=38).
* **Dimension individuelle et collective:** La manifestation peut être individuelle ou collective. La participation à la vie d'une communauté religieuse organisée est une manifestation de la religion protégée par l'article 9 de la CEDH. L'autonomie des communautés religieuses est essentielle au pluralisme [38](#page=38).
* **Exercice public et privé:** La liberté s'exerce aussi bien en public qu'en privé. Les cérémonies religieuses dans les lieux de culte sont publiques et dispensées de certaines formalités, mais restent sous surveillance pour l'ordre public. L'exercice sur la voie publique relève de la liberté de manifestation, soumise à déclaration [38](#page=38).
#### 6.1.5 Restrictions spécifiques à l'exercice de la liberté de manifester sa religion
Des restrictions peuvent être imposées, notamment vestimentaires ou concernant la dissimulation du visage.
* **Restrictions vestimentaires pour les agents du service public:** Le principe de neutralité et de laïcité s'applique aux fonctionnaires et agents exerçant une mission de service public. L'interdiction du port de signes religieux ostentatoires pour ces agents est jugée proportionnée et conforme à l'article 9 de la CEDH, dans le but de garantir la neutralité du service public et de protéger les sentiments religieux des enfants [40](#page=40).
* **Restrictions pour les élèves des établissements publics:** La loi de 2004 interdit le port de signes manifestant ostensiblement une appartenance religieuse dans les établissements scolaires publics. Si la CEDH considère cette restriction comme légitime pour la protection de l'ordre et des droits d'autrui, le Comité des droits de l'homme de l'ONU peut estimer qu'une exclusion est disproportionnée si le signe religieux ne pose pas de problème particulier [41](#page=41).
* **Dissimulation du visage dans l'espace public:** La loi de 2010 interdit la dissimulation du visage dans l'espace public. La CEDH l'a jugée conforme à la liberté religieuse si elle est justifiée par le "vivre ensemble", avec une marge d'appréciation pour les États. Le Comité des droits de l'homme a une approche plus stricte, considérant cette interdiction comme une violation disproportionnée si le droit d'autrui n'est pas clairement identifié [41](#page=41).
* **Fermeture de lieux de culte:** La fermeture de lieux de culte peut être ordonnée pour des motifs de sécurité publique, notamment en cas de provocation à la haine, à la violence ou à la commission d'actes de terrorisme. La loi de 2021 a renforcé ces dispositions avec une finalité plus large que le terrorisme, avec une durée de fermeture maximale de deux mois. Ces mesures font l'objet d'un contrôle de proportionnalité et de respect des procédures contradictoires [42](#page=42) [43](#page=43).
### 6.2 La liberté d'association
La liberté d'association est un principe fondamental en droit français et international, permettant aux individus de se regrouper pour défendre leurs intérêts et poursuivre des objectifs communs [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 6.2.1 Sources de la liberté d'association
* **Sources internes :**
* La loi du 1er juillet 1901 relative au contrat d'association, qualifiée de loi libérale, est le texte fondateur [43](#page=43).
* La jurisprudence administrative (Conseil d'État) et judiciaire (Cour de cassation) ont précisé son contenu [44](#page=44).
* Le Conseil constitutionnel a reconnu la liberté d'association comme un principe fondamental reconnu par les lois de la République (PFRLR) [43](#page=43).
* **Sources internationales :**
* **CEDH:** L'article 11 garantit le droit à la réunion pacifique et le droit à la liberté d'association [44](#page=44).
* **Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP):** L'article 22 consacre la liberté d'association, y compris la création de syndicats [44](#page=44).
* Ces droits ne sont pas absolus et peuvent faire l'objet de restrictions prévues par la loi et nécessaires dans une société démocratique pour protéger l'ordre public [44](#page=44).
#### 6.2.2 La notion d'association
* **Définition légale (Article 1er de la loi de 1901):** Une association est une convention par laquelle deux ou plusieurs personnes mettent en commun, de manière permanente, leurs connaissances ou leur activité dans un but autre que le partage de bénéfices [44](#page=44).
* **But non lucratif:** Cela signifie que les revenus générés ne doivent pas être partagés entre les membres [44](#page=44).
* **Portée autonome:** La notion d'association a une portée autonome en droit européen; la qualification nationale n'est qu'un point de départ [44](#page=44).
* **Permanence:** Le lien qui réunit les membres doit être durable [45](#page=45).
* **Variété des associations:** Elles peuvent avoir des objets très variés et certaines peuvent être reconnues d'utilité publique, leur conférant une capacité juridique étendue. Les associations cultuelles sont soumises à des règles spécifiques en vertu de la loi de 1905 [45](#page=45).
#### 6.2.3 Le type et l'étendue de la liberté d'association
La liberté d'association protège à la fois l'individu et l'association elle-même [45](#page=45).
* **Liberté individuelle:** Chacun est libre de fonder une association, de s'en retirer et d'en déterminer le fonctionnement. Le droit de ne pas adhérer à une association est également protégé (droit négatif) [45](#page=45).
* **Liberté collective:** L'association en tant que telle est titulaire de la liberté d'association, lui permettant de se développer sans ingérence arbitraire de l'État [45](#page=45).
#### 6.2.4 Le régime de création des associations
* **Liberté de principe:** La création d'associations et de groupements de fait est libre et ne nécessite aucune autorisation préalable [46](#page=46).
* **Acquisition de la personnalité juridique:** L'acquisition de la personnalité morale est subordonnée à une déclaration préalable en préfecture. Cette déclaration a un but de publicité et est une condition de capacité juridique, mais l'administration ne peut pas vérifier la conformité de l'objet de l'association à la loi [46](#page=46).
* **Groupements de fait:** Les associations non déclarées sont des groupements de fait. Bien qu'ils n'aient pas la personnalité juridique, leur existence en tant que telle n'est pas illicite [46](#page=46).
* **Associations cultuelles:** Elles doivent faire une double déclaration: une déclaration de qualité cultuelle en plus de la déclaration prévue par la loi de 1901. Le représentant de l'État peut s'opposer à la reconnaissance de cette qualité pour des motifs d'ordre public [46](#page=46).
#### 6.2.5 Le financement des associations
* **Cotisations, activités lucratives, libéralités:** Les associations peuvent être financées par les cotisations de leurs membres, des appels à la générosité publique (soumis à déclaration). Elles peuvent également mener des activités lucratives, ce qui est compatible avec leur but non lucratif. Les associations d'utilité publique peuvent accepter des libéralités [47](#page=47).
* **Subventions publiques:** L'attribution de subventions est discrétionnaire pour l'administration, avec un contrôle restreint du juge administratif. La loi de 2021 impose la souscription d'un "contrat d'engagement républicain" pour bénéficier de subventions. Le non-respect de ce contrat peut entraîner le retrait de la subvention, mais la restitution des subventions antérieures au manquement est interdite si elle porte une atteinte disproportionnée à la liberté d'association [47](#page=47).
* **Financement étranger:** La loi de 2021 renforce le contrôle du soutien reçu par les associations cultuelles, avec un système déclaratif pour les financements étrangers supérieurs à 10 000 euros [48](#page=48).
#### 6.2.6 La dissolution des associations
* **Dissolution judiciaire:** Elle peut être prononcée si l'objet de l'association est illicite [48](#page=48).
* **Dissolution administrative:** Le Code de sécurité intérieure permet la dissolution d'associations ou de groupements de fait dont les membres commettent certains actes, notamment s'ils provoquent à la haine ou à la violence, et si les dirigeants ont été informés sans réagir [48](#page=48).
---
# Libertés de réunion et de manifestation
Ce chapitre analyse les libertés de réunion et de manifestation, leurs fondements juridiques, les conditions de leur exercice, et les restrictions possibles.
### 7.1 Fondements juridiques
La liberté de réunion pacifique et la liberté d'association sont des droits fondamentaux reconnus internationalement.
#### 7.1.1 Textes internationaux
* **Article 11 de la Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH)**:
* Garantit le droit à la liberté de réunion pacifique et à la liberté d'association [49](#page=49).
* Les restrictions à ces droits doivent être prévues par la loi, nécessaires dans une société démocratique, et viser à protéger la sécurité nationale, la sûreté publique, la défense de l'ordre, la prévention du crime, la santé ou la morale publique, ou les droits et libertés d'autrui [49](#page=49).
* Aucune disposition ne peut être interprétée comme permettant une activité visant à la destruction des droits et libertés reconnus par la Convention (article 17 CEDH, interdiction de l'abus de droit). La CEDH a implicitement validé la légalité de restrictions basées sur l'ordre public, comme dans l'affaire Ayoub c/ France [49](#page=49).
* **Article 21 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques**:
* Reconnaît le droit de réunion pacifique [49](#page=49).
* Les restrictions doivent être prévues par la loi et nécessaires dans une société démocratique pour des motifs similaires à ceux de l'article 11 CEDH [49](#page=49).
#### 7.1.2 Droit français
* Le droit français n'a pas de définition autonome pour la liberté de manifestation, la considérant comme une expression collective des idées et des opinions [50](#page=50).
* Le Conseil constitutionnel rattache la liberté de réunion à l'article 11 de la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789 [50](#page=50).
* Le Conseil d'État, notamment dans l'arrêt "Ce benjamin" de 1933, reconnaît et donne toute sa portée à la liberté de réunion, consacrée par les lois des 30 juin 1881 et 28 mars 1907 [50](#page=50).
* Ces libertés sont invocables dans le cadre d'une Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC) [50](#page=50).
### 7.2 La liberté de réunion
La liberté de réunion est un droit fondamental et ne doit pas faire l'objet d'une interprétation restrictive. Elle est considérée comme une liberté individuelle exercée collectivement [50](#page=50).
#### 7.2.1 Champ d'application
* Protège les réunions pacifiques, qu'elles soient intérieures, extérieures ou en ligne [50](#page=50).
* Le droit français distingue entre réunion (intérieure) et manifestation (extérieure) [50](#page=50).
* Peut prendre de nombreuses formes: protestations, défilés, etc. [50](#page=50).
* Peut être statistique ou mobile [50](#page=50).
#### 7.2.2 Définition et distinction
* Selon le commissaire du gouvernement Michel dans l'affaire CE Benjamin une réunion est un "mouvement momentané formé en vu d’entendre l’exposé d’idée ou d’opinion ou de se concerter pour la défense d’intérêt" [50](#page=50).
* La réunion se distingue d'une association qui nécessite un lien permanent [50](#page=50).
* Il existe une distinction entre réunion privée et publique [50](#page=50):
* **Réunion privée**: les participants sont invités nominativement et personnellement [50](#page=50).
* **Réunion publique**: se tient sans invitation spécifique. Un lieu privé peut accueillir une réunion publique [50](#page=50).
#### 7.2.3 Cadre législatif
* Les réunions publiques sont libres sans déclaration préalable ni autorisation, conformément à la loi de 1881. Les lois de 1881 et 1907 ne définissent pas explicitement la liberté de réunion mais encadrent son exercice [50](#page=50).
### 7.3 La liberté de manifestation
La liberté de manifestation est intrinsèquement liée à la liberté de réunion et implique une expression collective des idées et opinions. Elle se déroule sur la voie publique [50](#page=50).
#### 7.3.1 Définition
* La Cour de cassation, dans un arrêt de 2016, définit une manifestation comme "tout rassemblement statique ou mobile sur la voie publique sur un groupe organisé de personne pour exprimer un point ou une volonté commune" [51](#page=51).
#### 7.3.2 Cadre législatif
* Les cortèges, défilés et rassemblements de personnes, ainsi que toutes manifestations sur la voie publique, sont soumis à une déclaration préalable [50](#page=50) [51](#page=51).
* Sont dispensées de déclaration les sorties conformes aux usages locaux [51](#page=51).
* Les réunions publiques sont régies par l'article 6 de la loi du 30 juin 1881 [51](#page=51).
#### 7.3.3 Procédure de déclaration
* La déclaration doit être faite à la mairie ou aux mairies concernées, entre trois jours francs minimum et quinze jours francs maximum avant la manifestation [51](#page=51).
* À Paris, la déclaration est adressée à la préfecture de police. Dans les communes avec police d'État, elle est faite au représentant de l'État dans le département [51](#page=51).
* Le maire transmet la déclaration au représentant de l'État dans les vingt-quatre heures, accompagné de son arrêté d'interdiction le cas échéant [51](#page=51).
#### 7.3.4 Interdiction des manifestations
* L'autorité investie des pouvoirs de police peut interdire une manifestation si elle estime qu'elle est de nature à troubler l'ordre public. L'interdiction est notifiée aux signataires de la déclaration [51](#page=51).
* Le représentant de l'État dans le département peut prononcer une interdiction si le maire compétent s'est abstenu de le faire [51](#page=51).
* Le juge administratif (JA) contrôle l'appréciation de la réalité et de l'imminence des troubles à l'ordre public par l'autorité préfectorale. Cette appréciation doit être concrète et in concreto [51](#page=51).
* Il n'est pas possible d'interdire une manifestation sous prétexte qu'elle n'a pas de motif légal [51](#page=51).
* Une interdiction ne doit être prononcée que si d'autres mesures (juridiques, humaines, matérielles) ne suffisent pas à prévenir les troubles à l'ordre public [51](#page=51).
> **Tip:** Le droit de manifestation, bien que fondamental, peut être soumis à des restrictions pour préserver l'ordre public, mais ces restrictions doivent être proportionnées et nécessaires [49](#page=49) [51](#page=51).
> **Example:** La dissolution d'un groupement comme "Les Soulèvements de la Terre" a été jugée disproportionnée par le Conseil d'État, même si des provocations à la violence contre les biens étaient imputables, car il n'y avait pas de preuves de provocations explicites à la violence contre les personnes. De même, une interdiction absolue de manifester pour des raisons sanitaires (comme lors de la pandémie de COVID-19) est soumise au contrôle du juge [49](#page=49) [51](#page=51).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Terme | Définition |
| Droits de l'homme | Concepts considérés comme naturels et imprescriptibles, inhérents à l'être humain et antérieurs à l'État. Ils affirment que les individus naissent et demeurent libres et égaux en droits, le but de toute association politique étant leur conservation. |
| Libertés publiques | Facultés reconnues aux individus, réglementées juridiquement par l'État, qui leur permettent d'exercer certaines activités sans pression extérieure. Elles sont qualifiées de "publiques" en raison de l'origine de la contrainte sociale et non pour les opposer aux libertés privées. |
| Droits fondamentaux | Ensemble de droits qui sont le fondement de toute communauté humaine, considérés comme des valeurs essentielles, indépendamment de la hiérarchie des normes. Ils sont souvent associés à la constitutionnalisation et possèdent des dimensions éthiques et juridiques distinctes du droit naturel. |
| Libertés fondamentales | Terme utilisé en droit positif français, souvent de manière interchangeable avec "référé liberté", faisant référence aux libertés reconnues aux individus pour agir sans contrainte extérieure et sans devoir faire preuve d'héroïsme, impliquant une autonomie vis-à-vis de l'État. |
| Liberté juridique | Capacité reconnue à un individu par l'État d'exercer une activité déterminée à l'abri des pressions extérieures, impliquant un lien entre l'État, le droit, l'individu et son autonomie. |
| Droits absolus | Droits qui ne tolèrent aucune limitation, exception ou dérogation. Ils ne peuvent être suspendus ni restreints, même en cas de circonstances particulières ou d'état d'urgence, comme l'interdiction de la torture. |
| Droits non-absolus | Droits qui peuvent connaître des limitations, des exceptions ou des dérogations. La dérogation, notamment en droit européen, permet une suspension temporaire en cas de situations exceptionnelles, tandis que la limitation peut s'appliquer même sans état d'exception. |
| Droits civils et politiques (droits-libertés) | Catégorie de droits qui garantissent les libertés individuelles et la participation à la vie politique, tels que la liberté d'expression et le droit de vote. Ces droits sont souvent considérés comme directement exigibles devant les tribunaux. |
| Droits économiques et sociaux (droits-créances) | Catégorie de droits qui visent à assurer des conditions de vie dignes et à garantir un certain niveau de bien-être social, tels que le droit au travail et le droit à la sécurité sociale. Leur réalisation nécessite souvent une prestation active de l'État. |
| Dérogation (en droit européen) | Possibilité offerte aux États membres de suspendre temporairement l'application de certains droits et libertés garantis par des traités européens, en réponse à des situations exceptionnelles et dans un cadre strictement encadré. |
| Limitation (d'un droit) | Restriction ou encadrement d'un droit qui peut être appliqué en temps ordinaire, sans qu'il soit nécessaire de recourir à un état d'exception. Elle vise à concilier l'exercice du droit avec d'autres intérêts légitimes. |
| Titulaire des droits de l'homme | L'individu en tant que tel, indépendamment de sa nationalité ou de son statut de citoyen. Les droits de l'homme sont universels et ne sont pas réservés aux citoyens d'un État particulier, à l'exception de certains droits purement politiques comme le droit de vote. |
| État de droit | Système juridique dans lequel les gouvernants et les gouvernés sont soumis au droit, garantissant la protection des droits de l'homme et limitant l'arbitraire du pouvoir. Il implique une prééminence du droit et une garantie juridictionnelle des droits. |
| Traité | Accord international conclu par écrit entre États et régi par le droit international, qu'il soit codifié dans un instrument unique ou dans deux ou plusieurs instruments connexes, et quelle que soit sa dénomination particulière. Il a une autorité supérieure à celle des lois nationales dès sa publication, sous réserve de réciprocité. |
| Contrôle de conventionnalité | Faculté reconnue au juge judiciaire, depuis l'arrêt Jacques Vabre, d'écarter une disposition législative nationale qu'il estime contraire à un traité international en vigueur et d'appliquer directement le traité. |
| Suprématie des traités | Principe selon lequel les traités internationaux, dans la hiérarchie des normes, occupent une position supérieure aux lois internes, mais restent inférieurs à la Constitution. |
| Effet direct | Caractéristique d'une norme de droit international qui confère à son destinataire, particulier ou juridiction, le droit de s'en prévaloir directement devant les autorités internes, sans nécessité d'un acte législatif national complémentaire. |
| Invocation (ou invocabilité) | Capacité d'un sujet de droit à se prévaloir d'une disposition d'un traité international pour en revendiquer le bénéfice à l'égard de tiers ou pour écarter l'application d'une disposition législative contraire. |
| Invocation d'exclusion | Situation où un justiciable utilise une disposition d'un traité international pour écarter l'application d'une loi nationale qui lui est contraire et à laquelle le traité est supérieur. |
| Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) | Traité international entré en vigueur en 1976, qui énonce un ensemble de droits civils et politiques fondamentaux, tels que le droit à la vie, l'interdiction de la torture et le droit à un procès équitable. |
| Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC) | Traité international qui consacre les droits économiques, sociaux et culturels, tels que le droit à l'éducation, le droit au travail et le droit à un niveau de vie suffisant, dont la réalisation dépend des ressources disponibles de l'État. |
| Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) | Traité international du Conseil de l'Europe, adopté en 1950, qui constitue le texte fondamental de la protection des droits de l'homme en Europe, couvrant principalement les droits civils et politiques. |
| Protocole additionnel | Instrument juridique qui complète ou modifie un traité existant, sans pour autant en altérer la nature fondamentale. Les protocoles à la CEDH ajoutent des droits ou précisent des garanties sans amender la convention elle-même. |
| Charte sociale européenne (CSE) | Traité du Conseil de l'Europe, adopté en 1961 (et révisé en 1996), qui établit un ensemble de droits économiques et sociaux fondamentaux, tels que le droit au travail, à la santé et à l'éducation. |
| Comité européen des droits sociaux | Organe de contrôle de la Charte sociale européenne, chargé d'examiner les rapports présentés par les États sur la mise en œuvre de leurs obligations et de recevoir des réclamations collectives, statuant comme une quasi-juridiction. |
| Bloc de constitutionnalité | Ensemble des normes qui ont valeur constitutionnelle et qui s'imposent à la loi, incluant la Constitution de 1958, le préambule de 1946, la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789, et la Charte de l'environnement de 2004. |
| Constitution | Loi fondamentale d'un État qui définit l'organisation des pouvoirs publics, les droits et libertés fondamentaux des citoyens, et qui sert de fondement à l'ensemble du système juridique. |
| Contrôle de constitutionnalité | Procédure par laquelle une juridiction vérifie la conformité d'une loi ou d'un acte réglementaire aux dispositions de la Constitution. |
| Loi | Règle générale et impersonnelle, élaborée par le pouvoir législatif, qui fixe les règles relatives aux droits fondamentaux et garantit l'exercice des libertés par les citoyens. |
| Préambule de 1946 | Texte annexé à la Constitution de 1946, qui énonce des principes politiques, économiques et sociaux considérés comme fondamentaux et ayant valeur constitutionnelle. |
| Principes Fondamentaux des Lois de la République (PFRLR) | Principes non codifiés, découverts par la jurisprudence du Conseil constitutionnel, qui trouvent leur source dans des lois adoptées sous un régime républicain et appliquées de manière constante. |
| Protocole de réclamation collective | Procédure permettant à des individus ou à des groupes de porter des violations de droits devant un organe international ou quasi-juridictionnel, après avoir épuisé les voies de recours internes. |
| Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC) | Dispositif introduit dans le droit français permettant, lors d'une instance judiciaire ou administrative, de contester la conformité d'une disposition législative à des droits et libertés garantis par la Constitution. |
| Voie de fait | Concept élaboré par le Tribunal des conflits, désignant une action de l'administration qui est manifestement insusceptible de se rattacher à un pouvoir légal ou qui est exécutée dans des conditions irrégulières, portant atteinte à une liberté fondamentale ou au droit de propriété. |
| Circonstances exceptionnelles | Situation anormale, imprévue et grave qui peut autoriser, dans une certaine mesure et sous contrôle, l'administration à s'écarter temporairement de règles de droit commun pour assurer la continuité des services publics et la sauvegarde de l'ordre public. |
| Référé liberté | Procédure d'urgence devant le juge administratif visant à obtenir la suspension ou l'annulation d'une décision administrative portant une atteinte grave et manifestement illégale à une liberté fondamentale, requérant une intervention rapide pour sauvegarder le droit concerné. |
| Liberté fondamentale | Droit intrinsèque et inaliénable de la personne humaine, reconnu par le droit national et international, et dont la protection constitue un objectif primordial des régimes démocratiques, pouvant faire l'objet de restrictions dans des conditions très strictes. |
| État d'urgence | Régime d'exception législatif déclaré par décret en conseil des ministres, permettant de renforcer les pouvoirs des autorités civiles et de restreindre certaines libertés publiques en cas de péril imminent menaçant gravement l'ordre public ou en cas de calamité publique. |
| État d'urgence sanitaire | Régime d'exception temporaire, fondé sur le code de la santé publique, activé en cas de catastrophe sanitaire mettant en péril la santé de la population, permettant la prise de mesures restrictives pour garantir la santé publique. |
| Pouvoirs exceptionnels (Art. 16) | Pouvoir propre du chef de l'État lui permettant d'adopter toute mesure législative ou réglementaire nécessaire au bon fonctionnement des pouvoirs publics lorsque les institutions, l'indépendance ou l'intégrité de la nation, ou ses engagements internationaux sont gravement menacés et que le fonctionnement régulier des pouvoirs publics est interrompu. |
| Police administrative | Activité de service public visant à prévenir les atteintes à l'ordre public et à la sécurité publique, par le biais d'interdictions, d'obligations ou de sanctions, dont les mesures doivent être adaptées et proportionnées aux risques. |
| Police judiciaire | Activité visant à rechercher les infractions pénales, à en identifier les auteurs et à recueillir les preuves nécessaires à leur jugement, intervenant généralement après la commission d'une infraction. |
| Loi SILT (Sécurité intérieure et lutte contre le terrorisme) | Loi qui a intégré dans le droit commun certaines mesures issues de l'état d'urgence, notamment en matière de lutte contre le terrorisme, avec l'objectif de pérenniser des dispositifs préventifs et de sécurité tout en renforçant les contrôles parlementaires. |
| Assignation à résidence | Mesure de police administrative privant une personne de sa liberté de circulation, la contraignant à demeurer dans un lieu déterminé, souvent utilisée dans le cadre de régimes d'exception pour prévenir des menaces graves à la sécurité publique. |
| Droit à la liberté et à la sûreté | Ce droit fondamental, consacré par l'article 5 de la CEDH et l'article 66 de la Constitution française, garantit que nul ne peut être privé de sa liberté de manière arbitraire et doit être détenu conformément aux formes prescrites par la loi, protégeant ainsi l'individu contre les abus de pouvoir étatique. |
| Privation de liberté | Il s'agit d'une situation où une personne est soumise à une contrainte physique importante, impliquant un enfermement dans un espace restreint pendant une durée non négligeable, et où l'individu ne peut valablement consentir à cette mesure, indépendamment de sa qualification en droit interne. |
| Restriction de liberté de circulation | Cette notion se distingue de la privation de liberté par une différence de degré ou d'intensité, et non de nature. Elle concerne des limitations imposées aux mouvements d'une personne, comme un couvre-feu ou des interdictions de fréquenter certains lieux, sans pour autant qu'elle soit privée de sa liberté physique fondamentale. |
| Détention provisoire | Mesure de contrainte exceptionnelle prise à l'encontre d'une personne mise en examen, lorsque les obligations du contrôle judiciaire ou de l'assignation à résidence ne suffisent pas à atteindre les objectifs de la procédure pénale, garantissant ainsi la présomption d'innocence avant condamnation. |
| Garde à vue | Il s'agit d'une mesure de contrainte décidée par un officier de police judiciaire, sous contrôle judiciaire, maintenant une personne à la disposition des enquêteurs dès lors qu'il existe des raisons plausibles de la soupçonner d'avoir commis un crime ou un délit passible d'emprisonnement. |
| Notion autonome (CEDH) | Terme utilisé par la Cour européenne des droits de l'homme pour qualifier des notions clés de la Convention, dont l'interprétation est indépendante des qualifications internes des États membres. Cette approche permet une application uniforme du droit conventionnel, notamment pour la notion de "privation de liberté". |
| Critère objectif (privation de liberté) | Se rapporte à l'enfermement d'une personne dans un espace restreint pendant une période de temps significative, indépendamment de sa volonté, comme élément déterminant pour établir une privation de liberté au sens de l'article 5 de la CEDH. |
| Critère subjectif (privation de liberté) | Se réfère à l'absence de consentement valable de la personne à son internement. Une personne ne peut être considérée comme privée de sa liberté si elle a valablement accepté sa mise en détention ou si elle est juridiquement incapable de s'y opposer ou d'y consentir. |
| Prééminence du droit | Principe fondamental selon lequel toute action ou décision de l'État, y compris la privation de liberté, doit être conforme au droit et aux normes juridiques supérieures, garantissant ainsi que les exceptions à la liberté soient interprétées strictement et appliquées avec rigueur. |
| Sécurité juridique | Implique que toute mesure privant une personne de liberté ait une base légale interne claire et prévisible, et que cette législation nationale soit elle-même conforme aux exigences de la Convention européenne des droits de l'homme, assurant ainsi une prévisibilité des conséquences juridiques. |
| Liberté de conscience | La liberté de conscience est le droit de chaque individu d'avoir ou de ne pas avoir de convictions personnelles, qu'elles soient religieuses, philosophiques ou morales, et de pouvoir les changer sans contrainte ni discrimination. |
| Liberté religieuse | La liberté religieuse englobe la liberté de croire ou de ne pas croire, de changer de religion, ainsi que la liberté de manifester sa religion ou sa conviction, individuellement ou collectivement, en public ou en privé, par le culte, l'enseignement, les pratiques et l'accomplissement des rites. |
| Liberté d'association | La liberté d'association est le droit fondamental de toute personne de créer et de rejoindre des associations pour la poursuite de buts licites, sans autorisation préalable contraignante, et de participer à leur fonctionnement. |
| Laïcité | La laïcité est un principe constitutionnel qui garantit la neutralité de l'État à l'égard des religions, assure la liberté de conscience et le libre exercice des cultes, et impose l'égalité de tous les citoyens devant la loi, indépendamment de leurs croyances. |
| Manifestation des convictions | La manifestation des convictions, qu'elles soient religieuses ou philosophiques, désigne les actes extérieurs par lesquels une personne exprime ses croyances, que ce soit par le culte, l'enseignement, les pratiques ou les rites, individuellement ou collectivement. |
| Ingérence de l'État | L'ingérence de l'État fait référence à toute intervention des autorités publiques qui limite l'exercice d'un droit fondamental, tel que la liberté de religion ou d'association, et qui doit être prévue par la loi, poursuivre un but légitime et être nécessaire dans une société démocratique. |
| Groupement de fait | Un groupement de fait est une association ou un collectif qui n'a pas fait l'objet d'une déclaration officielle et n'a donc pas acquis la personnalité juridique, ce qui limite sa capacité à agir en justice ou à posséder des biens. |
| Association cultuelle | Une association cultuelle est une association dont l'objet exclusif est de subvenir aux frais, à l'entretien et à l'exercice public d'un culte, et qui doit être constituée conformément à la loi de 1901 tout en respectant les dispositions de la loi de 1905. |
| Contrat d'engagement républicain | Le contrat d'engagement républicain est un engagement souscrit par les associations recevant des subventions publiques, qui les oblige à respecter les principes de liberté, d'égalité, de fraternité, de dignité humaine et la neutralité de la République. |
| Neutralité du service public | La neutralité du service public implique que les agents du service public doivent traiter toutes les personnes de manière égale, respecter leur liberté de conscience et s'abstenir de toute manifestation de leurs convictions personnelles dans l'exercice de leurs fonctions. |
| Clause de conscience | Une clause de conscience est une disposition qui permet à un professionnel, notamment dans le domaine médical, de refuser d'accomplir un acte professionnel s'il estime qu'il est contraire à ses convictions personnelles, tout en informant la personne concernée et en l'orientant vers un autre praticien. |
| :------------------------------------------ | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Liberté de réunion pacifique | Il s'agit d'un droit fondamental, individuel mais exercé collectivement, qui protège les rassemblements temporaires de personnes visant à exprimer des idées, des opinions ou à se concerter pour la défense d'intérêts communs. Ce droit s'applique aux réunions à l'intérieur, à l'extérieur et en ligne, et ne doit pas faire l'objet d'une interprétation restrictive dans une société démocratique. |
| Liberté de manifestation | Cette liberté, indissociable de la liberté d'opinion et de réunion, concerne spécifiquement les rassemblements statiques ou mobiles sur la voie publique. Elle implique le droit de participer à des cortèges, défilés ou autres regroupements de personnes ayant un objectif commun. Son exercice peut être soumis à des restrictions légales nécessaires pour préserver l'ordre public. |
| Ordre public | Le concept d'ordre public, dans le cadre des libertés de réunion et de manifestation, renvoie à la nécessité de prévenir les troubles graves susceptibles de porter atteinte à la sécurité nationale, à la sûreté publique, à la défense de l'ordre, à la prévention du crime, ainsi qu'à la protection de la santé, de la morale ou des droits et libertés d'autrui. L'appréciation de son atteinte est souvent in concreto par les autorités judiciaires. |
| Restriction légitime | Les restrictions à la liberté de réunion et de manifestation ne peuvent être imposées que si elles sont prévues par la loi, nécessaires dans une société démocratique, et proportionnées à l'objectif poursuivi. Elles visent à garantir la sécurité nationale, la sûreté publique, la défense de l'ordre, la prévention du crime, ou la protection de la santé, de la morale ou des droits d'autrui. |
| Provocation à la violence contre les biens | Il s'agit d'actes ou de déclarations, explicites ou implicites, qui incitent à causer des dégradations matérielles ou des dommages à des propriétés. Bien que de telles provocations puissent être imputées à un groupement, leur portée et leurs effets réels doivent être mesurés pour déterminer si elles justifient des mesures drastiques comme la dissolution, qui doit rester adaptée, nécessaire et proportionnée. |
| Abus de droit conventionnel (Art. 17 CEDH) | Cet article de la Convention Européenne des Droits de l'Homme interdit à tout État, groupement ou individu de se livrer à une activité ou d'accomplir un acte visant à détruire les droits ou libertés reconnus dans la Convention, ou à en imposer des limitations plus larges que celles prévues. Il s'applique notamment pour empêcher que les libertés de réunion et de manifestation ne soient utilisées à des fins contraires aux principes de la Convention. |
| Déclaration préalable de manifestation | Pour les manifestations sur la voie publique (cortèges, défilés, rassemblements), une déclaration préalable auprès des autorités locales (mairie ou préfecture) est généralement requise. Ce dispositif permet aux autorités d'évaluer les risques potentiels pour l'ordre public et de prendre les mesures nécessaires pour assurer le bon déroulement de l'événement, tout en respectant le droit de manifester. |
Cover
DROIT - Droit des patients.pdf
Summary
# Évolution du droit sur les corps dans les champs pénal et médical
L'encadrement juridique de la médecine et du corps humain, tant dans le domaine pénal que médical, est ancien et a connu une évolution non linéaire, marquée par des décalages entre les pratiques médicales et leur réglementation [3](#page=3).
### 1.1 L'encadrement juridique ancien et non linéaire du corps
#### 1.1.1 Ancienneté et décalage temporel entre pratique et droit
La prise en compte du corps du patient et l'encadrement du corps par le droit médical sont des phénomènes anciens, contrairement à une idée reçue suggérant leur caractère récent. Ce décalage apparent provient du fait que les pratiques médicales ont souvent évolué plus rapidement que leur encadrement juridique [3](#page=3).
Par exemple, les transfusions sanguines sont pratiquées depuis le début du XXe siècle, mais leur cadre juridique n'a été établi qu'en 1952. De même, la première greffe de cœur, réalisée en 1967, n'a été juridiquement encadrée en France qu'en 1994 avec la loi de bioéthique. Cette disparité entre le temps de la science et celui du droit peut donner l'impression d'un retard législatif, alors que le droit a toujours considéré la protection du corps [3](#page=3).
#### 1.1.2 Évolution non linéaire du droit
L'évolution du droit concernant le corps n'a pas été un processus continu et rectiligne. On observe des périodes où la réglementation était plus stricte, alternant avec des phases où elle était plus relâchée, créant ainsi des "allers-retours" dans la réglementation juridique. Il est crucial de comprendre que toute évolution historique n'est pas linéaire [3](#page=3).
### 1.2 Le droit sur le corps dans le champ pénal
Historiquement, le champ pénal s'est intéressé aux corps, non pas toujours pour les protéger, mais souvent pour exercer un pouvoir de contrainte et de sanction de la part de l'État. Pendant longtemps, les atteintes au corps ont été admises, justifiées par la souveraineté de l'État sur ses sujets [4](#page=4).
#### 1.2.1 Des supplices à la surveillance
Les pratiques telles que la peine de mort, la torture et les supplices étaient intégrées dans le système juridique. Cependant, une évolution s'est amorcée [4](#page=4):
* En 1780, la torture a été théoriquement interdite en droit français [4](#page=4).
* En 1791, les pratiques d'exécution ont été unifiées autour de la guillotine, marquant une transition vers des méthodes de mise à mort moins cruelles que les supplices, suite à une société devenant plus intolérante à la souffrance infligée [4](#page=4).
Malgré l'interdiction de la torture, la décapitation a été maintenue. Le droit n'a pas toujours protégé les corps, autorisant des pratiques de torture et de mise à mort. Le Code Noir de 1848, qui encadrait l'esclavage dans les colonies françaises, mentionnait des sanctions corporelles comme les amputations ou les marquages au fer rouge pour les esclaves récalcitrants, démontrant que la torture a pu être tolérée même après son interdiction théorique, notamment durant la Guerre d'Algérie. L'État s'est progressivement retiré de la contrainte physique directe au profit d'autres formes de sanctions, comme l'emprisonnement, qui a elle-même des conséquences importantes sur le corps [4](#page=4).
> **Tip:** L'œuvre de Michel Foucault, "Surveiller et Punir", notamment son premier chapitre "Le corps des condamnés", est fondamentale pour comprendre cette évolution du pouvoir pénal, passant d'un système de prise directe sur le corps à un système de surveillance (prison, vidéosurveillance, biométrie) [4](#page=4).
### 1.3 Le droit sur le corps dans le champ médical
L'État s'est également intéressé au corps à travers le domaine médical, tant pour des raisons d'implication collective (gestion des épidémies) qu'individuelles [5](#page=5).
#### 1.3.1 L'ancienneté de l'encadrement médical
L'encadrement juridique de la pratique médicale remonte à l'Antiquité. Le Code d'Hammourabi, datant de 1750 avant J.-C., est l'un des plus anciens textes juridiques connus et contient déjà des dispositions relatives à la médecine. Ce code régissait [5](#page=5):
* Les honoraires des médecins, variant selon l'acte pratiqué et le statut de la personne soignée (homme libre ou esclave) [5](#page=5).
* La responsabilité des médecins: en cas de décès du patient lors d'une intervention majeure, le médecin pouvait être sanctionné (amputation des mains si le patient était un homme libre, ou remplacement de l'esclave par un autre si le patient était un esclave) [5](#page=5).
Ces normes juridiques reflétaient la hiérarchie sociale de l'époque, montrant une approche où la valeur accordée à la vie et au corps variait selon le statut social [5](#page=5).
#### 1.3.2 L'organisation des professions médicales
* **Jusqu'au XIIe siècle:** En France, la pratique médicale n'était pas encadrée par des textes législatifs généraux, mais plutôt par les corporations de médecins elles-mêmes, qui se donnaient leurs propres règles de fonctionnement, comme le Serment d'Hippocrate. Les médecins se surveillaient et se sanctionnaient mutuellement [5](#page=5).
* **D'autres professions médicales:** Les interventions médicales n'étaient pas l'apanage des seuls médecins. D'autres professions, comme les sages-femmes, étaient moins encadrées, permettant des pratiques moins conventionnelles (parfois assimilées à de la sorcellerie) [6](#page=6).
* **À partir du XIVe siècle:** Les soins étaient prodigués par des médecins ou des religieux. Les hôpitaux, longtemps sous la tutelle des églises comme acte de charité, regroupaient diverses populations (malades, infirmes, personnes âgées, à surveiller) et n'étaient pas exclusivement dédiés aux soins. Vers le XVIe siècle, la gestion des hôpitaux a évolué vers une pratique laïque. À la fin du XIXe et début du XXe siècle, l'hôpital s'est progressivement affirmé comme un lieu de soin. À partir de 1975, une distinction a été établie entre les hôpitaux/cliniques et d'autres structures comme les maisons de retraite ou les foyers. À cette période, le pouvoir royal a commencé à imposer l'obtention d'un diplôme de la faculté de médecine pour exercer, ce qui a entraîné une réduction significative du nombre de praticiens [6](#page=6).
#### 1.3.3 Ambivalence du rôle du médecin
L'image du médecin est intrinsèquement ambivalente: il détient un pouvoir de guérison, mais il peut aussi être perçu comme une figure inquiétante en raison de la difficulté de contrôler son activité et du risque que des restrictions excessives n'entravent sa capacité à soigner. Des exemples comme le médecin vénitien de la peste (XVe siècle), le Dr Knock qui rendait malade ses patients par persuasion pour accroître sa clientèle, ou encore le Dr House, à la fois brillant et déontologiquement discutable, illustrent cette dualité [6](#page=6).
> **Example:** Le droit est ambivalent: il autorise des gestes médicaux invasifs, voire dangereux, dans le but de soigner, mais il doit également poser des limites pour empêcher les abus, étant donné le pouvoir potentiellement létal des praticiens [6](#page=6).
### 1.4 Conclusion de l'introduction
L'encadrement juridique de la médecine a historiquement été une question de pouvoir: il s'agissait de définir ce qui était permis sur les corps, par qui, et sous quelles conditions. L'évolution du droit de la santé est lente et marquée par des allers-retours. L'affirmation du droit des patients n'est pas automatique; elle résulte d'une longue histoire et de combats. Les droits des patients sur leur corps sont des droits qui nécessitent une construction et une protection constantes [11](#page=11) [5](#page=5) [6](#page=6).
---
# Historique de la responsabilité médicale et émergence des obligations juridiques
L'histoire de la responsabilité médicale révèle une transition progressive d'une quasi-irresponsabilité des praticiens vers la reconnaissance et l'établissement d'obligations juridiques claires, façonnées par l'évolution de la jurisprudence et la prise de conscience des droits des patients [7](#page=7).
### 2.1 Interrogations historiques sur la responsabilité dans l'activité médicale
Historiquement, le droit français, jusqu'au XIXe siècle, a longtemps été marqué par une forme d'irresponsabilité des médecins. La pratique médicale était, dans une large mesure, considérée comme justifiant les actes réalisés, même en cas de dommage [7](#page=7).
#### 2.1.1 La perspective déontologique et l'absence du patient
Dans l'Antiquité, le Serment d'Hippocrate mettait l'accent sur une responsabilité déontologique, encadrant la relation entre médecin et patient. Cependant, cette approche ne prenait pas en compte le consentement, l'information, ni la co-construction de la relation médicale. Le focus était mis sur l'utilisation correcte des connaissances par le professionnel de santé, sans impliquer activement le patient dans la prise de décision. Il était admis au XIXe siècle que si un acte de soin était tenté, aucune responsabilité spécifique du médecin n'était engagée en cas de dommage, car l'engagement était de soigner, non de guérir [7](#page=7).
> **Tip:** La distinction entre "patient" et "malade" souligne que la relation de soin ne présuppose pas toujours une pathologie active, comme dans le cas d'une visite de suivi [7](#page=7).
#### 2.1.2 Un cas jurisprudentiel illustratif
Un exemple jurisprudentiel notable concerne un médecin ayant amputé l'index d'un patient pour lui éviter la guerre. La juridiction a estimé qu'il n'y avait pas de visée médicale, et que si l'acte entraînait plus de dommages que l'amputation elle-même, la responsabilité du médecin pouvait être engagée. Cette situation met en lumière les limites de l'irresponsabilité lorsque l'acte dépasse le cadre d'un soin médical légitime [7](#page=7).
L'absence de consentement et d'information à cette époque a progressivement conduit à une évolution vers des obligations juridiques dans l'activité médicale [7](#page=7).
### 2.2 Émergence d'obligations juridiques dans l'activité médicale
L'établissement d'obligations juridiques pour les médecins est le résultat de plusieurs décisions marquantes de la Cour de cassation [8](#page=8).
#### 2.2.1 La décision Thouret-Noroy (18 juin 1835)
La Cour de cassation a admis pour la première fois une forme de responsabilité du médecin dans le cadre d'une saignée qui s'est mal déroulée, entraînant la section de l'artère humérale du patient et une amputation subséquente. La Cour a statué que le médecin pouvait être tenu responsable de dommages corporels s'il n'exerçait pas "dans les règles de l'art", notamment en cas de "négligence, légèreté et ignorance inexcusable". Bien que ce cas fût particulier et que la responsabilité ne fût pas encore systématique, il marquait un début de responsabilisation [8](#page=8).
> **Example:** Un médecin effectuant une procédure et causant une blessure due à une exécution maladroite ou non conforme aux pratiques admises pourrait être tenu responsable selon ce principe [8](#page=8).
#### 2.2.2 L'arrêt Mercier (20 mai 1936)
Cet arrêt a introduit une notion fondamentale: la relation médecin-patient implique un engagement, non pas de guérir nécessairement, mais de fournir des "soins consciencieux, attentifs, et, sauf circonstances exceptionnelles, conformes aux données acquises de la science". La Cour de cassation a ainsi posé le principe que le médecin s'engage à prodiguer les meilleurs soins possibles, en tenant compte des connaissances scientifiques actuelles et de la balance bénéfice/risque. À cette époque, le patient n'était cependant pas encore pleinement acteur de la décision médicale le concernant [8](#page=8).
#### 2.2.3 L'arrêt Teyssier (28 janvier 1942)
Cet arrêt est considéré comme capital pour l'émergence des droits des patients. Suite à une fracture de jambe où un médecin a choisi une méthode d'ostéosynthèse (avec risque infectieux) plutôt qu'un plâtre, et qu'une infection a conduit à l'amputation du patient, la Cour de cassation a statué sur l'obligation du médecin d'obtenir le consentement du malade avant une opération. Le patient devait être averti de la nature de l'opération, de ses conséquences, et des choix thérapeutiques possibles. Le médecin, en violant cette obligation d'obtenir un consentement éclairé, commettait une atteinte grave aux droits du malade. Cet arrêt a ainsi consacré l'obligation d'information et de consentement, plaçant le patient comme participant à la décision médicale [8](#page=8).
> **Tip:** L'arrêt Teyssier, rendu sous le régime de Vichy, présente un paradoxe intéressant, soulevant des questions sur la conscience des juges face à un contexte historique particulier où les expériences médicales non consenties étaient potentiellement admises [8](#page=8).
En résumé, l'historique de la responsabilité médicale illustre une évolution déterminante depuis une période où le praticien bénéficiait d'une large immunité, vers une reconnaissance progressive de ses obligations juridiques, culminant avec l'affirmation du droit du patient à être informé et à consentir aux soins qui le concernent [7](#page=7) [8](#page=8).
---
# L'émergence historique des droits des patients
Le développement des droits des patients est le fruit d'une évolution progressive, marquée par des événements internationaux et des mouvements sociaux, aboutissant à la consécration de droits fondamentaux [12](#page=12).
### 4.1 L'influence de la Seconde Guerre Mondiale et du procès de Nuremberg
La Seconde Guerre Mondiale a eu une influence majeure sur l'émergence des droits des patients, notamment en raison de la pratique des expérimentations nazies sur les déportés. Les procès de Nuremberg, tenus en 1946-1947, ont jugé les médecins nazis et ont mis en lumière l'absence de normes juridiques encadrant la bonne pratique médicale et les expérimentations. En réponse, le code de Nuremberg a été rédigé. Il s'agit d'une charte de principes admis par la communauté internationale, établissant des bonnes pratiques médicales, et mentionnant notamment le consentement des personnes impliquées. Cependant, ce code n'a pas eu d'effet immédiat sur le droit médical français, soulignant le caractère non linéaire de cette évolution juridique [9](#page=9).
### 4.2 Les premières codifications en France
En 1947, le code de déontologie médicale a été rédigé en France. Ce code visait à codifier et à juridiciser les obligations des soignants et des médecins envers leurs patients. Toutefois, l'évolution fut lente; dans les années 1950 et 1960, la pratique médicale n'a pas significativement évolué malgré le choc de la Seconde Guerre Mondiale. De plus, ce code ne comportait initialement aucun texte concernant le consentement et l'information éclairée du patient, malgré les principes établis par le code de Nuremberg [12](#page=12) [9](#page=9).
### 4.3 La charte du patient hospitalisé et les mouvements sociaux
Dans les années 1970, le progrès dans l'affirmation des droits des patients restait limité. Cependant, dans le milieu hospitalier, des mouvements sociaux ont conduit à la création de la Charte du patient hospitalisé en 1974. Cette charte stipulait que le médecin chef de service ou le médecin du service devait fournir aux malades les informations accessibles sur leur état, ainsi que sur les traitements et soins proposés. Bien que l'obligation d'information du médecin soit mentionnée, il ne s'agissait pas encore d'une affirmation claire du droit des patients, la relation médecin-patient conservant une structure verticale [12](#page=12) [9](#page=9).
### 4.4 L'émergence du patient expert et les années 1980
L'apparition du VIH dans les années 1980 a marqué un tournant avec l'émergence de la figure du patient expert. Face à une maladie dont les soignants savaient peu, les patients, particulièrement les hommes homosexuels, se sont organisés et ont réclamé des changements dans la relation de soin, revendiquant des droits tant vis-à-vis des médecins que de l'industrie pharmaceutique. D'autres mouvements postérieurs, tels que ceux liés aux maladies professionnelles comme le cancer dû à l'amiante, ont également contribué à l'activation des droits des malades [10](#page=10) [12](#page=12).
> **Tip:** L'apparition de maladies spécifiques et le regroupement des patients ont été des catalyseurs importants pour la revendication de leurs droits.
Des films tels que "Dallas Buyers Club" et "120 battements par minute" illustrent ces mouvements de patients organisés [10](#page=10).
### 4.5 La consécration législative des droits des patients
Une étape fondamentale dans l'affirmation des droits des patients a été franchie avec la première loi de bioéthique du 29 juillet 1994. Cette loi a introduit dans le code civil des dispositions affirmant le droit à l'inviolabilité du corps humain sans le consentement de la personne dans le cadre du soin, ainsi que le concept de consentement éclairé, impliquant la participation du patient à la relation de soin. Ces droits restaient cependant généraux et nécessitaient des précisions jurisprudentielles [10](#page=10) [12](#page=12).
La loi du 4 mars 2002 a marqué une affirmation encore plus nette des droits des patients. Elle a consacré le droit à la co-construction de la décision médicale, le droit à l'information, et le droit de refuser les soins, même si cela peut entraîner la mort, aboutissement de l'inviolabilité du corps. Les droits des patients étaient enfin inscrits dans la loi et ne dépendaient plus uniquement de la construction jurisprudentielle. Néanmoins, des questions subsistent, notamment concernant la fin de vie et les limites de la dispositivité du corps humain [10](#page=10) [12](#page=12).
> **Tip:** Il est essentiel de distinguer les étapes clés de l'évolution : l'influence indirecte de Nuremberg, les premières codifications de devoirs, l'émergence de droits par la jurisprudence et les mouvements sociaux, et enfin la consécration législative.
### 4.6 Évolution de la responsabilité médicale et le consentement éclairé
Parallèlement à l'émergence des droits des patients, la jurisprudence a fait évoluer la notion de responsabilité médicale. Trois décisions de la Cour de Cassation sont particulièrement marquantes [12](#page=12):
* La décision **Thouret-Noroy **: le médecin est responsable des dommages corporels s'il n'exerce pas dans les règles de l'art [12](#page=12) .
* L'arrêt **Mercier **: le médecin s'engage à donner les meilleurs soins possibles, en tenant compte du rapport bénéfice/risque selon les données actuelles [12](#page=12) .
* L'arrêt **Teyssier **: obligation du médecin d'informer et d'obtenir le consentement du patient, posant l'idée du consentement éclairé. Cette décision est capitale car elle marque la participation du patient à la décision médicale [12](#page=12) .
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droit des patients | Ensemble des règles juridiques qui régissent les relations entre les patients et les professionnels de santé, visant à protéger et garantir les droits fondamentaux de la personne dans le cadre des soins. |
| Cour de cassation | Plus haute juridiction de l'ordre judiciaire en France, chargée de vérifier la conformité des décisions des tribunaux aux règles de droit. Ses arrêts font jurisprudence et ont une grande influence sur l'évolution du droit. |
| Négligence, légèreté et ignorance inexcusable | Concepts juridiques décrivant des fautes professionnelles où un médecin n'agit pas avec le soin, l'attention et la connaissance requis par sa pratique, engageant ainsi sa responsabilité. |
| Consentement éclairé | Principe fondamental en droit médical stipulant qu'un patient doit être pleinement informé des bénéfices, des risques et des alternatives d'un traitement ou d'une intervention avant de donner son accord, lui permettant ainsi de participer activement à la décision concernant sa santé. |
| Obligation de moyens | Obligation pour un professionnel de santé de mettre en œuvre tous les moyens appropriés et les connaissances scientifiques actuelles pour soigner un patient, sans pour autant garantir la guérison, qui peut dépendre de nombreux facteurs indépendants de sa volonté. |
| Procès de Nuremberg | Série de procès tenus après la Seconde Guerre Mondiale contre des criminels de guerre nazis, dont des médecins ayant mené des expérimentations médicales inhumaines, ayant conduit à l'élaboration du Code de Nuremberg. |
| Code de Nuremberg | Charte de principes internationaux sur la recherche médicale et les expérimentations sur l'être humain, rédigée après la Seconde Guerre Mondiale, mettant l'accent sur le consentement volontaire du sujet. |
| Charte du patient hospitalisé | Document précisant les droits et devoirs des patients admis dans un établissement hospitalier, notamment en matière d'information et de qualité des soins. |
| Co-construction de la décision médicale | Approche relationnelle dans laquelle le patient et le professionnel de santé collaborent activement pour prendre des décisions concernant les soins, en tenant compte des souhaits, des valeurs et des connaissances de chacun. |
| Loi de bioéthique | Ensemble de lois françaises qui encadrent les applications des sciences du vivant et de la médecine, notamment en matière de procréation, de recherche sur l'embryon, de transplantation d'organes et de fin de vie. |
Cover
eerste deel mensenrechten.pdf
Summary
# Begrip, kenmerken en soorten mensenrechten
Dit gedeelte van de studiehandleiding biedt een gedetailleerd overzicht van het concept mensenrechten, inclusief hun definitie, inherente eigenschappen en verschillende classificaties.
### 1.1 Begrip van mensenrechten
Mensenrechten worden gedefinieerd als rechten die inherent zijn aan alle menselijke wezens, ongeacht hun nationaliteit, verblijfplaats, geslacht, nationale of etnische afkomst, kleur, religie, taal of enige andere status. Ze hebben tot doel de voorwaarden te creëren en te garanderen die individuen in staat stellen op een vrije en waardige manier te functioneren. Er bestaan twee fundamentele theoretische benaderingen: de vrijheidstheorie, die de nadruk legt op bescherming tegen willekeurige staatsinmenging, en de rechten-gebaseerde theorie, die stelt dat individuen inherente rechten hebben die door de staat gerespecteerd moeten worden [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.2 Kenmerken van mensenrechten
Mensenrechten bezitten diverse essentiële kenmerken die hun aard en toepassing bepalen:
#### 1.2.1 Inherent karakter
Het inherente karakter van mensenrechten houdt in dat ze eigen zijn aan het mens-zijn en niet door een externe macht worden toegekend, maar enkel erkend en bevestigd. Dit impliceert hun onvervreemdbaarheid; mensen kunnen hun rechten niet verliezen, er geen afstand van doen, noch kunnen ze van hen worden ontnomen. Hoewel onvervreemdbaar, kunnen mensenrechten onder specifieke omstandigheden en voorwaarden wel beperkt worden [2](#page=2).
* **Voorbeeld:** Het recht op leven is een fundamenteel recht, maar het Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) staat de doodstraf toe in bepaalde contexten. Protocol 6 EVRM heeft echter de afschaffing van de doodstraf voor ondertekenende landen bewerkstelligd. Het verbod op foltering, onmenselijke en vernederende behandeling wordt beschouwd als een van de meest absolute rechten [2](#page=2).
#### 1.2.2 Gelijkheid
Mensenrechten moeten voor alle individuen op gelijke wijze worden gegarandeerd. Dit betekent echter niet dat kwetsbare groepen geen specifieke rechten kunnen toekomen die hun bijzondere behoeften aanpakken. Dit principe van gelijkheid vloeit voort uit het inherente karakter van mensenrechten [2](#page=2).
#### 1.2.3 Universeel karakter
Het universele karakter van mensenrechten stelt dat deze rechten voor alle mensen, overal en te allen tijde (zouden) moeten gelden. Dit concept is echter onderwerp van discussie, met kritiek die stelt dat mensenrechten een westerse uitvinding zijn die niet in alle culturen en tradities aanwezig is. Desondanks hebben alle lidstaten van de Verenigde Naties zich in 1948 aangesloten bij het universele karakter van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit kenmerk is eveneens een gevolg van het inherente karakter van mensenrechten [2](#page=2).
### 1.3 Basisprincipes als grondslag van mensenrechten
Fundamentele beginselen zoals gelijkheid en menselijke waardigheid vormen de kern van mensenrechten en zijn verankerd in tal van internationale mensenrechteninstrumenten [2](#page=2).
#### 1.3.1 Menselijke waardigheid
Menselijke waardigheid, voortkomend uit diverse juridische en culturele tradities, verwijst naar de inherente, gelijke waarde van individuen en de verplichting van derden om deze waarde te respecteren. Het dient als een belangrijk interpretatiebeginsel bij het begrijpen van rechten, zoals het verbod op foltering en onmenselijke behandeling [2](#page=2).
### 1.4 Soorten mensenrechten
Mensenrechten kunnen worden ingedeeld in verschillende categorieën en generaties, die de evolutie van het concept weerspiegelen.
#### 1.4.1 Categorieën van mensenrechten
* **Burgerlijke rechten:** Deze rechten beschermen burgers tegen onrechtmatig en ongeoorloofd overheidsoptreden en worden ook wel afweerrechten genoemd. Voorbeelden zijn het recht op persoonlijke vrijheid, het recht op leven, het verbod op foltering en het recht op eerbiediging van het privéleven, gezinsleven, briefwisseling en woning [3](#page=3).
* **Politieke rechten:** Deze rechten stellen burgers in staat deel te nemen aan het staatsgezag. Voorbeelden omvatten het recht op vrije en geheime verkiezingen, vrije meningsuiting, vrijheid van vereniging en vrijheid van vergadering [3](#page=3).
* **Economische, sociale en culturele rechten (ECOSOC-rechten):** Deze rechten verplichten de overheid tot het scheppen van voorwaarden die een waardig leven mogelijk maken. Voorbeelden zijn het recht op behoorlijke huisvesting en gezondheidszorg (sociaal), vrijheid van handel en arbeid (economisch), en het recht op activiteiten in de eigen taal (cultureel). De oorsprong hiervan ligt in de Middeleeuwen met de verplichte juridische aanspraak op sociale bijstand voor de armen [3](#page=3).
* **Solidariteitsrechten:** Deze rechten waarborgen een bepaalde globale toestand voor specifieke groepen personen en hebben een collectief karakter. Ze vereisen actieve medewerking van de gehele staatsgemeenschap. Voorbeelden zijn het recht op vrede, ontwikkeling en een gezond leefmilieu [3](#page=3).
#### 1.4.2 Generaties van mensenrechten
* **Eerste generatie-rechten:** Dit zijn de burgerlijke en politieke rechten, die voortkwamen uit de Franse en Amerikaanse revoluties in de 18e eeuw als reactie op vorstelijk absolutisme. Kritiek op deze rechten omvatte kwesties als slavernij, racisme, discriminatie van vrouwen en klassisme, wat leidde tot de erkenning van de noodzaak van positief overheidsoptreden en de ontwikkeling van tweede-generatie rechten [3](#page=3).
* **Tweede generatie-rechten:** Dit zijn de ECOSOC-rechten, die tot stand kwamen na revoluties in de vroege 20e eeuw, zoals in Mexico, Rusland (Oktoberrevolutie), en de Weimarrepubliek. Ze kregen een nieuwe impuls tijdens de dekolonisatie in de jaren 1960, gesteund door leiders uit Afrikaanse landen [4](#page=4).
* **Derde generatie-rechten:** Deze rechten, ook wel solidariteitsrechten genoemd, zijn ontstaan sinds 1977 als gevolg van de wens tot verdere emancipatie van derde-wereldlanden. Deze landen verweten westerse industrielanden 'intellectueel neokolonialisme' omdat zij bepaalde rechten oplegden, terwijl mondiale problemen gezamenlijke inspanningen vereisen [4](#page=4).
* **Vierde generatie-rechten:** Deze relatief nieuwe rechten zijn ontstaan door technologische ontwikkelingen op het gebied van informatietechnologie, biotechnologie en orgaantransplantatie. Ze omvatten onder andere communicatie- en informatierechten in de informatiemaatschappij (zoals het recht op internettoegang), rechten met betrekking tot genetische manipulatie en transplantatie (zoals het verbod op klonen van mensen), en het recht van toekomstige generaties op intergenerationele rechtvaardigheid. Er is echter nog geen duidelijke overeenstemming over de precieze inhoud van deze rechten [4](#page=4).
### 1.5 Proliferatie van mensenrechten
De groeiende lijst van mensenrechten, inclusief rechten voor dieren en de natuur, leidt tot kritiek dat de bredere toepassing van het mensenrechtenbegrip de oorspronkelijke rechten kan verzwakken. Het argument is dat als alle rechten als mensenrechten worden beschouwd, het concept aan betekenis kan inboeten. Daarnaast kan de proliferatie van mensenrechten leiden tot een democratisch deficit, waarbij de ruimte voor democratisch verkozen wetgevers wordt ingeperkt, en kan het leiden tot meer conflicten tussen mensenrechten onderling, wat de oplossing van deze conflicten complexer maakt [4](#page=4).
> **Tip:** Bij het bestuderen van mensenrechten is het cruciaal om de onderlinge samenhang tussen de verschillende generaties en categorieën te begrijpen, evenals de historische en politieke context waarin ze zijn ontstaan.
> **Voorbeeld:** Het conflict tussen het recht op een gezond leefmilieu en de economische belangen van bedrijven illustreert hoe verschillende mensenrechten met elkaar in strijd kunnen komen, wat de toepassing en handhaving bemoeilijkt [4](#page=4).
---
# Historische evolutie en ontwikkeling van mensenrechten
Dit deel onderzoekt de historische factoren en juridische ontwikkelingen die hebben geleid tot de opkomst en internationale erkenning van mensenrechten, met speciale aandacht voor de rol van de Verenigde Naties en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
### 2.1 Factoren die de opkomst van mensenrechten hebben beïnvloed
De ontwikkeling van mensenrechten is beïnvloed door diverse religieuze, filosofische en juridische stromingen.
#### 2.1.1 Religieuze basis
Verschillende religies leggen de nadruk op principes zoals de Gouden Regel ("je moet de ander behandelen zoals je zelf behandeld wil worden"), de inherente waardigheid van het leven, gelijkheid en vrijheid. Hoewel deze religieuze concepten vaak uitdrukking gaven aan plichten ten opzichte van een godheid, legden ze wel de kiem voor het idee van subjectieve rechten die centraal staan in moderne mensenrechtenconcepten [5](#page=5).
#### 2.1.2 Filosofische basis
De filosofische onderbouwing van mensenrechten kent een lange geschiedenis, met bijdragen uit zowel westerse als niet-westerse tradities.
##### 2.1.2.1 Vroege denkbeelden
* **Hsün Tzu (ca. 310-220 v.C.)** pleitte voor een geordende samenleving gebaseerd op de erkenning van individuele rechten om angst en strijd te voorkomen [5](#page=5).
* **Griekse filosofie (Natuurrecht):**
* **Plato** stelde dat de natuur normatieve standaarden voor menselijk gedrag creëert en dat wetgeving bedoeld is om mensen rationeel, deugdzaam en rechtvaardig te laten handelen ten opzichte van elkaar. Hij erkende dat vrouwen dezelfde capaciteiten bezitten als mannen en dus recht hebben op hetzelfde onderwijs en bestuurstaken [5](#page=5).
* **Aristoteles** benadrukte de noodzaak van een rechtsstaat voor de bescherming van individuele belangen en de nauwe band tussen rechtvaardigheid en wetgeving. Hij meende dat natuurlijke rechtvaardigheid en natuurlijke rechten voortvloeien uit de natuurwet en door de mens gemaakte wetten [5](#page=5).
* De **Stoïcijnen** (Seneca, Cicero, Marcus Aurelius) geloofden in een universele wet van de natuur of god, die regels voorschreef voor goed menselijk handelen, hoewel dit niet noodzakelijk absolute gelijkheid inhield [5](#page=5).
##### 2.1.2.2 Natuurrecht en contractdenkers
* **John Locke** wordt beschouwd als een geestelijke vader van de mensenrechten. Hij stelde dat een universele natuurwet boven iedereen staat en dat mensen in hun natuurlijke staat natuurlijke vrijheid en natuurlijke rechten bezitten, waaronder het recht op leven, vrijheid en eigendom. Mensen behouden deze rechten wanneer zij een sociaal contract aangaan met de overheid, wiens primaire taak het beschermen van deze rechten is. Als de overheid haar plichten verzaakt, heeft het volk het recht van verzet (ius resistendi) [6](#page=6).
* **Thomas Paine**, met zijn pamflet *Common Sense*, steunde de Amerikaanse Revolutie en stelde dat de enige taak van de overheid het beschermen van de inherente, onvervreemdbare rechten van individuen is. Hij gebruikte voor het eerst het woord "mensenrechten" en waarschuwde dat deze rechten makkelijk konden worden afgenomen [6](#page=6).
* **Thomas Hobbes**, daarentegen, had een pessimistischer mensbeeld. Hij zag de natuurlijke staat als een strijd op leven en dood. Mensen dragen hun natuurlijke rechten over aan een sterke overheid in ruil voor veiligheid, zoals beschreven in zijn werk *Leviathan*. De absolute heerser garandeert veiligheid en naleving van de wet, en is zelf onverantwoordelijk [6](#page=6).
* **Jean-Jacques Rousseau** beschreef in *Contrat social* de natuurlijke staat als die van de "edele wilde" met natuurlijke vrijheid. Hij geloofde dat de samenleving mensen afhankelijk maakt en hun natuurlijke vrijheid uitholt. Het sociaal contract transformeert natuurlijke vrijheid naar zelfbepaling of zelfwetgeving, waarbij men onderworpen is aan de *volonté générale* (algemene wil) [6](#page=6).
##### 2.1.2.3 Vrijheidsfilosofie en kritiek
* **Immanuel Kant** benadrukte het menselijk plichtsbesef en de fundamentele vrijheid van de mens om te kiezen hoe te handelen. Hij introduceerde het concept van de categorische imperatief: een rechtsregel die zonder tegenspraak voor iedereen kan gelden. Hij zag de mens als een redelijk wezen met recht op waardigheid, en definieerde mensenrechten als vrijheid, gelijkheid en economische autonomie [7](#page=7).
* **Edmund Burke** verzette zich tegen het abstracte natuurrecht, maar niet tegen mensenrechten an sich. Hij zag rechten als een evolutie van tradities en was kritisch over de Franse Revolutie, die volgens hem door abstracte rechtenmassaal leidde tot geweld [7](#page=7).
* **Jeremy Bentham** (rechtspositivisme) verwierp het concept van natuurlijke rechten als "nonsens upon stilts" en stelde dat rechten enkel bestaan omdat de overheid ze verleent. Na de Tweede Wereldoorlog werd echter teruggegrepen op het natuurrecht [7](#page=7).
### 2.2 De juridische arena en evolutie
De juridische erkenning en codificatie van rechten kent een lange geschiedenis, die zich vanaf de 18e eeuw internationaliseerde.
#### 2.2.1 Vóór de 18e eeuw
Diverse oude wetscodes en documenten bevatten al principes die later als mensenrechten erkend zouden worden:
* **Code van Ur-Nammu, Lipit-Ishtar, Codex Hammurabi:** deze wetscodes bevatten bepalingen over gelijkheid voor de wet, eigendomsrecht, vrouwenrechten en kinderrechten [7](#page=7).
* **Wetten van de Hethieten:** kende verschillende straffen voor verkrachting afhankelijk van de locatie [7](#page=7).
* **Cilinder van Cyrus:** erkende vrijheid, veiligheid, eigendomsrecht, godsdienstvrijheid, vrijheid van beweging en sociaal-economische rechten [7](#page=7).
* **Edicten van Ashoka:** bevorderden godsdienstvrijheid [8](#page=8).
* **Grondwet van Medina:** garandeerde minderheden het recht op eigen godsdienst en cultuur [8](#page=8).
* **Edict van Galerius:** verleende godsdienstvrijheid [8](#page=8).
* **Koning van Leon (Spanje):** erkende het recht op proces, onschendbaarheid van leven, eer en woning, en eigendomsrecht [8](#page=8).
* **Magna Carta:** introduceerde het recht op beoordeling door peers, eigendomsrecht en godsdienstvrijheid [8](#page=8).
* **Gouden Bul:** erkende het recht om koninklijke beslissingen die in strijd waren met de wet te negeren [8](#page=8).
* **Engelse Bill of Rights:** garandeerde onder andere het recht op verkiezingen, verbood wrede straffen en erkende vrije meningsuiting in het parlement [8](#page=8).
#### 2.2.2 Vanaf de 18e eeuw
De 18e eeuw markeerde een keerpunt met de opkomst van revolutionaire verklaringen:
* **Declaration of Independence:** Verklaarde de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten en benadrukte inherente, onvervreemdbare rechten [8](#page=8).
* **Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen:** Erkende gelijkheid voor de wet, eigendomsrecht, stemrecht, persoonlijke vrijheid, vermoeden van onschuld, vrijheid van gedachte en godsdienst, vrije meningsuiting en deelname aan het politieke gebeuren [8](#page=8).
* **US Constitution & Bill of Rights (1787 & 1791):** Verder uitgewerkt en gecodificeerd rechten zoals godsdienstvrijheid, vrije meningsuiting, persvrijheid, bescherming tegen huiszoekingen, recht op leven, vrijheid en eigendom, eerlijk proces, trial by jury en het verbod op wrede straffen [8](#page=8).
#### 2.2.3 Vanaf de 19e eeuw
De 19e eeuw zag verdere ontwikkeling en strijd voor rechten:
* **Haïtiaanse Grondwet Belgische Grondwet Grondwet van de St. Paul Kirche:** Deze grondwetten weerspiegelden de groeiende nadruk op constitutionele rechten [8](#page=8).
##### 2.2.3.1 Strijd voor specifieke rechten
* **Feministische strijd:** Documenten zoals de *Declaration des Droits de la Femme et de la Citoyenne* van Olympe de Gouges en *A Vindication of the Rights of Woman* van Mary Wollstonecraft pleitten voor de rechten van vrouwen [9](#page=9).
* **Abolitionistische beweging (19e eeuw):** De trans-Atlantische strijd tegen slavernij en slavenhandel leidde tot de oprichting van organisaties zoals de British and Foreign Anti-Slavery Society. Deze beweging gebruikte morele, filosofische en utilitaristische argumenten, en sensibiliseringscampagnes. Internationale druk, verdragen zoals de Vrede van Gent en het Congres van Wenen en bilaterale verdragen droegen bij aan de afschaffing van de slavenhandel en slavernij in vele landen. De Conferentie van Brussel richtte zich op de afschaffing van de Afrikaanse slavenhandel [9](#page=9).
* **Humanitair oorlogsrecht:** Tijdens de Krimoorlog (1853-1856) zetten Florence Nightingale en Henri Dunant zich in voor humanere oorlogsvoering. De oprichting van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) in 1863 en de Eerste Conventie van Genève legden de basis voor de bescherming van gewonden en krijgsgevangenen. Verdere verdragen in Den Haag (1899, 1907) en de Conventies van Genève (1909, 1929, 1949) breidden deze bescherming uit, met speciale aandacht voor burgers en de neutraliteit van medisch personeel [10](#page=10) .
* **Minderheden en diplomatiek recht:** Na de val van het Ottomaanse Rijk leidde de bescherming van minderheden tot internationale interventies en verdragen, zoals op de Conferentie van Berlijn die rechten toekende aan christelijke minderheden [10](#page=10) .
#### 2.2.4 Mensenrechten op internationaal vlak vóór WOII
De Volkenbond, opgericht na WOI, had als primair doel internationale vrede en veiligheid te waarborgen, maar had geen expliciet mensenrechtenmandaat. Wel werden er verdragen gesloten inzake slavernij en richtte men een Hoge Commissaris voor Vluchtelingen op (Nansen). De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) had wel een mensenrechtenmandaat gericht op arbeidsnormen en sociale rechten. Mandaatgebieden kregen bepaalde rechten, maar het toezicht bleef zwak. Minderhedenverdragen na WOI trachtten minderheidsgroepen te beschermen, maar het toezichtmechanisme was eveneens zwak [11](#page=11) [12](#page=12) .
#### 2.2.5 Mensenrechten op internationaal vlak na WOII
De gruwelen van WOII leidden tot een sterke internationale impuls voor mensenrechten, met als centraal punt de Verenigde Naties.
##### 2.2.5.1 Rol van de Verenigde Naties
* **"Vier Vrijheden" van Roosevelt:** In zijn State of the Union speech in 1941 benoemde president Roosevelt vier fundamentele vrijheden: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid van gebrek (armoede) en vrijheid van vrees (oorlog) [13](#page=13).
* **Atlantisch Handvest:** Dit document, ontwikkeld door Roosevelt en Churchill, vormde de basis voor de geallieerde strijd en nam de vier vrijheden en het zelfbeschikkingsrecht op [13](#page=13) .
* **VN-Handvest:** Hoewel het VN-Handvest geen expliciete rechten en vrijheden bevat, vermeldt het in de preambule en in artikelen 1 55(c) en 56 het bevorderen van eerbied voor mensenrechten en fundamentele vrijheden. Artikel 2 erkent echter de interne rechtsorde van lidstaten [13](#page=13) [3](#page=3) [7](#page=7).
##### 2.2.5.2 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948)
De UVRM, aangenomen door de Algemene Vergadering, was een cruciaal document in de ontwikkeling van mensenrechten [14](#page=14).
* **Totstandkoming:** Een nucleair comité en een mensenrechtencommissie, met leden zoals Eleanor Roosevelt, Charles Malik en René Cassin, werkten de tekst uit [14](#page=14).
* **Inhoud:** De UVRM omvat een breed scala aan rechten, waaronder het algemene beginsel van menselijke waardigheid en gelijkheid (Art. 1), het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel (Art. 2), burgerlijke en politieke rechten (Art. 3-21), en economische, sociale en culturele rechten (Art. 22-27). Daarnaast worden een sociale en internationale orde (Art. 28), verplichtingen en beperkingen (Art. 29) en het verbod op misbruik van rechten (Art. 30) behandeld [14](#page=14).
* **Aanname en onthoudingen:** De UVRM werd aangenomen als resolutie, waarbij 8 landen zich onthielden. De USSR en Oostbloklanden hadden kritiek op de nadruk op individuele rechten en het gebrek aan erkenning van nationale soevereiniteit. Zuid-Afrika verzette zich tegen het non-discriminatiebeginsel wegens het apartheidsregime, en Saoedi-Arabië tegen godsdienstvrijheid en gelijkheid van man en vrouw [14](#page=14).
* **Juridische waarde:** Hoewel de UVRM als resolutie niet juridisch bindend is, heeft het wel aanzienlijke juridische en politiek-morele waarde. Het wordt beschouwd als een uitwerking van het VN-Handvest, internationaal gewoonterecht, een weergave van algemene beginselen, en sommige rechten worden gezien als *jus cogens*. Het dient als referentiedocument voor VN-toezichtprocedures en heeft de inhoud van latere mensenrechtenverdragen en grondwetten beïnvloed [14](#page=14).
##### 2.2.5.3 VN Covenants en de International Bill of Rights
Na de UVRM volgden twee verdragen die samen met de UVRM de "International Bill of Rights" vormen:
* **International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR, 1966):** Bevat onder andere het recht op leven, verbod op foltering, vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en rechten van minderheden [15](#page=15).
* **International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESCR, 1966):** Omvat onder andere het recht op werk, huisvesting, onderwijs, voedsel en sociale zekerheid [15](#page=15).
Deze covenants vereisen ratificatie door lidstaten om juridisch bindend te worden [15](#page=15).
#### 2.2.6 Factoren die de ontwikkeling van mensenrechten van 1950-1980 hebben beïnvloed
* **Koude Oorlog:** De politisering van mensenrechten, met een nadruk op burgerlijke en politieke rechten door het Westen en economische, sociale en culturele rechten door het Oostblok en ontwikkelingslanden, vertraagde de implementatie. De slotakte van Helsinki nam mensenrechten op en zorgde voor een belofte van de Sovjet-Unie om hier meer aandacht aan te besteden, ondanks behoud van nadruk op nationale soevereiniteit [15](#page=15) .
* **Dekolonisatie:** Nieuwe onafhankelijke staten, vooral uit het Globale Zuiden, initieerden mensenrechtenkwesties, met een focus op antiracisme (bv. Anti-apartheidverdrag, VN-antiracismeverdrag). Zij legden meer nadruk op ECOSOC-rechten en derde-generatie mensenrechten, zoals het recht op ontwikkeling [15](#page=15).
* **Carter Administration:** De Amerikaanse president Carter maakte mensenrechten voor het eerst een cruciaal criterium in buitenlands beleid [15](#page=15).
* **Opkomst van NGO's en massacommunicatie:** Belangrijke mensenrechtenorganisaties en de toenemende invloed van massacommunicatie droegen bij aan bewustwording en actie [15](#page=15).
---
# Kritieken op en hedendaagse uitdagingen van mensenrechten
Dit onderdeel behandelt diverse kritieken op het concept van mensenrechten en de hedendaagse uitdagingen waarmee de mensenrechtenpraktijk wordt geconfronteerd.
## 3 Kritieken op en hedendaagse uitdagingen van mensenrechten
### 3.1 Evolutie en invloeden op mensenrechten
#### 3.1.1 Factoren die de ontwikkeling van mensenrechten beïnvloedden (1950-1980)
De ontwikkeling van mensenrechten in deze periode werd sterk beïnvloed door de Koude Oorlog. Dit resulteerde in een trage implementatie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). Regionaal werd in Europa de Raad van Europa opgericht om mensenrechten te bevorderen. De politisering van mensenrechten leidde tot een verschil in focus: het Westen benadrukte burgerlijke en politieke rechten (BUPO), terwijl het Oosten meer aandacht vroeg voor economische, sociale en culturele rechten (ECOSOC). De onderhandelingen tussen de Sovjet-Unie en West-Europese landen resulteerden in de Slotakte van Helsinki in 1975, waarin mensenrechten werden opgenomen, hoewel de Sovjet-Unie de nadruk bleef leggen op nationale soevereiniteit. De Koude Oorlog zette ook een rem op de ontwikkeling van internationaal strafrecht na de Neurenberg- en Tokyo-processen [15](#page=15).
Dekolonisatie bracht nieuwe onafhankelijke staten met leiders die initiatieven namen op het gebied van mensenrechten, met name antiracisme, zoals het Anti-apartheidverdrag en het VN-antiracismeverdrag. Deze landen waren echter ook beducht voor neokoloniale regimes en benadrukten nationale soevereiniteit. Landen uit het Globale Zuiden legden meer nadruk op ECOSOC-rechten en derde-generatie mensenrechten, zoals het recht op ontwikkeling [15](#page=15) .
De Carter-administratie in de Verenigde Staten introduceerde mensenrechten als een criterium voor buitenlands beleid, een tendens die later door andere presidenten minder werd voortgezet. De opkomst van belangrijke mensenrechten-NGO's in de jaren '60 en '70, evenals de ontwikkeling van massacommunicatie, speelden eveneens een rol [15](#page=15).
#### 3.1.2 De Wereldconferentie Mensenrechten in Wenen .
De Wereldconferentie Mensenrechten in Wenen in 1993 stelde de rechten van alle staten gelijk en produceerde de Vienna Declaration and Program of Action. Deze verklaring benadrukte dat alle mensenrechten universeel, ondeelbaar en onderling afhankelijk zijn. Hoewel nationale en regionale bijzonderheden in acht genomen moeten worden, is het de plicht van staten, ongeacht hun politieke, economische en culturele systemen, om alle mensenrechten en fundamentele vrijheden te bevorderen en te beschermen. Dit resulteerde in een geïntegreerde kijk op de eerste, tweede en derde generatie mensenrechten. Het concept van cultureel relativisme werd hier ook verkend, waarbij erkend werd dat regionale verschillen in acht genomen moeten worden, hoewel de essentie van mensenrechten behouden moet blijven [16](#page=16).
#### 3.1.3 Solidariteitsrechten
Naast de traditionele rechten ontstonden solidariteitsrechten, die een collectief karakter hebben en de medewerking van de gehele statengemeenschap vereisen voor het creëren van een globale toestand voor volkeren of burgers. Voorbeelden hiervan zijn het recht op ontwikkeling en het recht op vrede [16](#page=16).
#### 3.1.4 Factoren die de ontwikkeling van mensenrechten beïnvloedden (2000+)
De periode na 2000 werd gekenmerkt door belangrijke ontwikkelingen en terugvallen. De aanslagen van 11 september 2001 en de daaropvolgende "oorlog tegen terrorisme" onder de Bush-administratie leidden tot de opsluiting en mishandeling van vele mensen in geheime gevangenissen, wat een terugval voor mensenrechten betekende. De Trump I-administratie kende eveneens een terugval, met arbitraire opsluitingen, terugtrekking uit de VN-mensenrechtenraad en bedreigingen tegen het Internationaal Strafhof [16](#page=16).
Massacommunicatie en kunstmatige intelligentie maakten mensenrechtenschendingen zichtbaarder. Migratie en de uitdagingen om opvang te voorzien, leidden tot spanningen. Hoven en rechtbanken werden soms als schietschijf behandeld vanwege hun evolutieve interpretatie van rechten, wat het beginsel van de rechtsstaat ondermijnde. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) paste het non-refoulementbeginsel soepeler toe, maar voorlopige maatregelen van internationale rechtbanken werden niet altijd uitgevoerd [16](#page=16).
#### 3.1.5 Recente evolutie en terugval
De mensheid heeft een evolutie doorgemaakt van nationale mensenrechten naar versnelde internationalisering na WOII. Momenteel is er deels sprake van een terugval, met landen die zich terugtrekken uit verdragen (bv. het VK dat overweegt zich terug te trekken uit het EVRM) [17](#page=17).
#### 3.1.6 Vierde generatie mensenrechten
Er wordt gesproken over een vierde generatie mensenrechten, vaak gelinkt aan technologische en biotechnologische ontwikkelingen. Dit omvat rechten op toegang tot internet, rechten met betrekking tot klonen, en het recht van toekomstige generaties [17](#page=17).
### 3.2 Kritieken op mensenrechten
#### 3.2.1 Utilitarisme
Het utilitarisme, met Jeremy Bentham als voorstander, beschouwt natuurlijke rechten als ficties. Volgens deze visie leiden natuurlijke rechten tot burgerlijke onrust, ongehoorzaamheid en revolutie. Rechten en vrijheden worden gezien als een vrucht van de wet (positief recht), wat betekent dat er geen rechten buiten de wet bestaan en dat rechten democratisch kunnen worden ingeperkt. Handelingen moeten beoordeeld worden op basis van hun nut (utility) voor mensen. Sinds John Stuart Mill worden mensenrechten echter als compatibel met utilitarisme beschouwd, wanneer ze bijdragen aan het algemeen welzijn. Tegenwoordig worden de meeste mensenrechten als relatieve rechten gezien die aan beperkingen onderworpen kunnen worden [17](#page=17).
#### 3.2.2 Marxisme
Vanuit marxistisch perspectief wordt de "Déclaration des droits de l’homme et du Citoyen" gezien als een product van een burgerlijk samenlevingsmodel dat niet leidde tot de emancipatie van de mens. Liberale mensenrechten worden bekritiseerd omdat ze geen emancipatie bieden en het egoïstische individu benadrukken. De rechten van de bourgeoisie zouden de ongelijkheid en repressie verbergen. Het recht op vrijheid, dat inhoudt dat men alles mag doen wat niet hindert, het eigendomsrecht, en het recht op veiligheid worden gezien als instrumenten die egoïsme garanderen en de heersende klasse dienen [17](#page=17).
#### 3.2.3 Cultureel relativisme
Cultureel relativisme stelt dat mensenrechten niet universeel zijn en niet aan elk land mogen worden opgelegd. Bepaalde culturele gebruiken zouden geen mensenrechtenschending uitmaken. Een discussie in 1947 door antropologen in de VS vroeg zich af hoe de voorgestelde Verklaring van de Rechten van de Mens van toepassing kon zijn op alle mensen, en niet slechts een reflectie van de waarden van West-Europa en Amerika. Hoewel culturen zelden homogeen zijn en de bevolking vaak steun biedt aan mensenrechten, pleit men voor een gedifferentieerde toepassing van mensenrechten in verschillende culturele contexten, mits de essentie behouden blijft. De "margin of appreciation" (beoordelingsmarge van staten) bij het interpreteren en implementeren van rechten wordt hierbij erkend, maar er is een "rode lijn" waarbinnen bepaalde praktijken, zoals vrouwenbesnijdenis en discriminatie, niet getolereerd worden [18](#page=18).
#### 3.2.4 Feminisme
Verschillende feministische stromingen bekritiseren de traditionele mensenrechten [18](#page=18).
* **Liberaal feminisme:** Streeft naar gelijke behandeling van vrouwen en mannen en wetgeving die sekse- en gendergelijkheid garandeert [18](#page=18).
* **Cultureel feminisme:** Stelt dat mannen en vrouwen verschillende denkpatronen hebben (mannen: logisch, abstract, deductief; vrouwen: emotioneel, concreet, contextueel). Mensenrechtenrecht, dat gericht is op individuen en decontextualiseert is, moet worden aangepast aan het vrouwelijke denken [18](#page=18).
* **Radicaal feminisme:** Ziet vrouwen als lustobjecten en onderdrukten. Mensenrechten worden gezien als een door mannen gecreëerd, niet-neutraal gegeven dat de noden van vrouwen niet adequaat aanpakt, waardoor seksuele subordinatie voortduurt. Huiselijk geweld is een voorbeeld dat pas recent meer aandacht krijgt, met verdragen zoals het Istanbulverdrag [18](#page=18).
* **Postmoderne feminisme:** Erkent dat niet alle vrouwen in een marginale positie verkeren en dat factoren zoals rijkdom, huidskleur, nationaliteit en beperkingen een rol spelen. Dit perspectief pleit voor het transformatieve potentieel van feministische mensenrechtenpraktijken ten gunste van collectieve rechtvaardigheid [18](#page=18).
#### 3.2.5 Post-kolonialisme
Postkolonialisme bekritiseert de liberale traditie waarin het individu centraal staat als drager van mensenrechten. De koloniale logica van 'civiliseren' door rechten en gendergelijkheid te brengen, wordt gezien als een rechtvaardiging voor interventies. Er is te weinig aandacht voor groepsrechten en het multinationale karakter van postkoloniale staten wordt niet altijd adequaat meegenomen. Mensenrechten worden als gebrekkig beschouwd, maar nuttig mits er aandacht is voor uitgesloten groepen [18](#page=18).
### 3.3 Hedendaagse uitdagingen en terugvallen
De hedendaagse uitdagingen op het gebied van mensenrechten omvatten de terugtrekking van landen uit internationale verdragen, zoals de mogelijke terugtrekking van het VK uit het EVRM. Dit wordt aangevuld met de toegenomen zichtbaarheid van schendingen door massamedia en de impact van migratie. De druk op internationale rechtbanken en de uitdagingen om het beginsel van de rechtsstaat te handhaven zijn ook actuele kwesties. De mensheid bevindt zich in een periode van gedeeltelijke terugval, ondanks de hoop op een toekomstige opleving [16](#page=16) [17](#page=17).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mensenrechten | Fundamentele rechten die inhereren aan alle menselijke wezens, ongeacht hun nationaliteit, verblijfplaats, geslacht, etniciteit, kleur, religie of taal. Ze zijn erop gericht de voorwaarden te scheppen en te garanderen voor een vrije en waardige levenswijze. |
| Inherent karakter | Het kenmerk dat mensenrechten intrinsiek zijn aan de mens; ze kunnen niet worden toegekend, maar slechts worden erkend en bevestigd. Dit impliceert ook hun onvervreemdbaarheid, wat betekent dat men ze niet kan verliezen of afstand ervan kan doen. |
| Universeel karakter | Het beginsel dat mensenrechten universeel gelden voor alle mensen, overal en te allen tijde. Hoewel dit beginsel wordt betwist als een westerse uitvinding, werd het in 1948 door de VN-lidstaten onderschreven. |
| Gelijkheid en menselijke waardigheid | Twee fundamentele beginselen die ten grondslag liggen aan mensenrechten. Gelijkheid houdt in dat iedereen dezelfde rechten moet hebben, terwijl menselijke waardigheid verwijst naar de inherente gelijke waarde van personen en de plicht om deze te respecteren. |
| Burgerlijke rechten | Rechten die individuen beschermen tegen ongeoorloofd overheidsoptreden, zoals het recht op persoonlijke vrijheid en het verbod op foltering. Dit worden ook wel afweerrechten genoemd. |
| Politieke rechten | Rechten die burgers in staat stellen deel te nemen aan het staatsgezag, zoals het recht op vrije verkiezingen en vrije meningsuiting. |
| Economische, sociale en culturele rechten (ECOSOC-rechten) | Rechten die de overheid verplichten voorwaarden te scheppen voor een waardig bestaan, waaronder het recht op huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs. |
| Solidariteitsrechten (derde generatie rechten) | Collectieve rechten die gericht zijn op het waarborgen van een globale toestand voor bepaalde groepen of gemeenschappen, zoals het recht op vrede en ontwikkeling. |
| Natuurrecht | Een filosofische stroming die stelt dat er universele, inherente wetten bestaan die voortvloeien uit de natuur of rede, en waaraan menselijke wetten getoetst moeten worden. |
| Rechtspositivisme | Een juridische filosofie die stelt dat rechten bestaan omdat ze door de overheid of wetgever zijn vastgelegd, in tegenstelling tot het natuurrecht dat rechten als inherent beschouwt. |
| Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens (AVRM) | Een belangrijke VN-resolutie uit 1948 die de fundamentele rechten en vrijheden van de mens vastlegt, hoewel juridisch niet bindend, heeft het grote morele en politieke invloed. |
| VN Covenants (BUPO en ECOSOC) | Twee verdragen uit 1966 die voortvloeien uit de AVRM en die specifiek burgerlijke en politieke rechten (BUPO) respectievelijk economische, sociale en culturele rechten (ECOSOC) uitwerken. Ze zijn juridisch bindend voor ondertekenende staten. |
| Cultureel relativisme | De opvatting dat mensenrechten niet universeel toepasbaar zijn, maar moeten worden geïnterpreteerd binnen de context van specifieke culturele, historische en religieuze achtergronden. |
| Feminisme | Een reeks bewegingen en ideologieën die streven naar gelijke rechten en kansen voor vrouwen. In de context van mensenrechten bekritiseert het vaak de mannelijke bias in traditionele mensenrechtenconcepten. |
| Postkolonialisme | Een kritische benadering die de langdurige impact van kolonialisme op maatschappelijke structuren, machtsverhoudingen en culturele identiteiten onderzoekt, met specifieke aandacht voor de rol van mensenrechten in deze context. |
Cover
EUR H6 vrij verkeer v personen & unieburgerschap.pdf
Summary
# Burgerschap en rechten van de Unie
Hier is de samenvatting voor "Burgerschap en rechten van de Unie":
## 1. Burgerschap en rechten van de Unie
Dit onderwerp verkent het concept van het Unieburgerschap en de bijbehorende rechten, evenals de verschillende categorieën personen binnen en buiten de Europese Unie.
### 1.1 Het begrip Europees burgerschap
Het Europees burgerschap werd ingevoerd met het Verdrag van Maastricht in 1992. Volgens artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, burger van de Unie. Lidstaten behouden de vrijheid om hun nationaal burgerschap toe te kennen, en andere lidstaten moeten deze beslissingen respecteren. Een voorbeeld hiervan is een persoon die na langdurig werk in Portugal de Portugese nationaliteit verkrijgt en daarmee het Unieburgerschap verwerft. Hoewel Unieburgers mogelijk op lokaal niveau mogen stemmen, is dit niet altijd het geval op nationaal niveau [1](#page=1).
### 1.2 Rechten die voortvloeien uit het Unieburgerschap
De rechten die voortvloeien uit het Europees burgerschap zijn vastgelegd in de artikelen 20 tot en met 24 VWEU. Deze omvatten [2](#page=2):
* Het recht op gelijke behandeling [2](#page=2).
* Het recht op verblijf en verplaatsing binnen de Europese Unie [2](#page=2).
* Actief en passief kiesrecht bij Europese en gemeenteraadsverkiezingen [2](#page=2).
* Het recht op diplomatieke en consulaire bescherming in derde landen, waar het eigen land geen ambassade heeft [2](#page=2).
* Het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten en zich te wenden tot de Europese ombudsman [2](#page=2).
> **Tip:** Artikel 20 VWEU biedt de basis voor het recht op bescherming door de diplomatieke of consulaire autoriteiten van een andere lidstaat in een derde land waar het eigen land niet vertegenwoordigd is [2](#page=2).
### 1.3 Categorieën personen
Binnen de context van het vrije verkeer van personen worden verschillende categorieën personen onderscheiden:
#### 1.3.1 Unieburgers
Unieburgers zijn personen die de nationaliteit van een lidstaat bezitten. Binnen deze groep kunnen zij worden onderverdeeld in economisch actieve en economisch inactieve personen [1](#page=1).
##### 1.3.1.1 Economisch actieve Unieburgers
Dit betreft werknemers en zelfstandigen. Zij ontlenen hun rechten voornamelijk aan de beginselen van het vrij verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging, die uitgebreid werden besproken in hoofdstuk 4 [2](#page=2).
##### 1.3.1.2 Economisch inactieve Unieburgers
Dit omvat bijvoorbeeld studenten, gepensioneerden en werklozen. Ook deze groep ontleent rechten aan hun Unieburgerschap [2](#page=2).
#### 1.3.2 Derdelanders
Derdelanders zijn personen die niet de nationaliteit van een EU-lidstaat bezitten. Deze categorie wordt verder onderverdeeld in [2](#page=2):
1. Derdelandse familieleden van EU-burgers [2](#page=2).
2. Vluchtelingen [2](#page=2).
3. Hoger opgeleide migranten [2](#page=2).
4. Langdurig ingezetenen [2](#page=2).
5. Overige derdelanders [2](#page=2).
### 1.4 Het vrij verkeer van werknemers en zelfstandigen
#### 1.4.1 Vrij verkeer van werknemers
Dit recht is geregeld in artikel 45 VWEU. Het stelt werknemers in staat om een aanbod te aanvaarden, te werken en zich te vestigen in een andere lidstaat. Wat werkzoekenden betreft, geldt een verblijfsrecht van zes maanden. Na deze periode moeten zij actief op zoek zijn naar werk en een reële kans hebben om werk te vinden [2](#page=2).
#### 1.4.2 Het recht op vestiging
Geregeld in artikel 49 en 54 VWEU, biedt dit recht de mogelijkheid om zich in een andere lidstaat te vestigen als zelfstandige of om er een bedrijf op te richten. De keuze van het land kan hierbij van belang zijn vanwege factoren als fiscaliteit en administratieve formaliteiten [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** De uitleg over 'fiscal rulings' in het handboek illustreert hoe de keuze van een lidstaat voor vestigingsdoeleinden kan worden beïnvloed door fiscale overwegingen [2](#page=2).
#### 1.4.3 Uitzonderingen op het verbod van beperking
Het vrije verkeer van personen mag worden beperkt om redenen van algemeen belang. Dit kan gebeuren via verdragsuitzonderingen of de 'rule of reason', die enkel van toepassing is op maatregelen zonder onderscheid [2](#page=2).
---
# Vrij verkeer van werknemers en zelfstandigen
Dit gedeelte behandelt de voorwaarden en uitzonderingen voor EU-burgers om te werken en zich te vestigen in andere lidstaten [2](#page=2).
### 2.1 Economisch actieve EU-burgers
Economisch actieve EU-burgers ontlenen rechten aan de begrippen 'vrij verkeer van werknemers' en 'vrijheid van vestiging' [2](#page=2).
#### 2.1.1 Vrij verkeer van werknemers (artikel 45 VWEU)
Dit artikel geeft EU-burgers het recht om aan een aanbod van werk in te gaan, te werken en zich te vestigen in een andere lidstaat. Er zijn specifieke voorwaarden om te spreken van een 'werknemer' [2](#page=2).
**Werkzoekenden:**
* Werkzoekenden hebben tot zes maanden verblijfrecht in een andere lidstaat om actief naar werk te zoeken [2](#page=2).
* Na deze periode behouden zij dit recht indien zij actief op zoek zijn en een reële kans op werk hebben [2](#page=2).
#### 2.1.2 Het recht op vestiging (artikelen 49 en 54 VWEU)
Dit recht staat EU-burgers toe zich in een andere lidstaat te vestigen als zelfstandige of er een bedrijf op te richten. De keuze van het land kan hierbij belangrijk zijn, onder meer vanwege de fiscaliteit en administratieve formaliteiten [2](#page=2).
### 2.2 Uitzonderingen op het verbod van vrij verkeer (artikelen 45 en 49 VWEU)
Het vrij verkeer van personen mag beperkt worden om redenen van algemeen publiek belang. Deze beperkingen kunnen gebaseerd zijn op verdragsuitzonderingen of de 'rule of reason' [2](#page=2).
#### 2.2.1 Verdragsuitzonderingen
Dit zijn uitzonderingen die expliciet in de verdragen zijn opgenomen [3](#page=3).
##### 2.2.1.1 Openbare orde en openbare veiligheid
* Deze uitzonderingen mogen enkel gebaseerd zijn op het persoonlijke gedrag van de betrokkenen [3](#page=3).
* Er moet sprake zijn van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving. Dit wordt geval per geval beoordeeld [3](#page=3).
* Het is niet toegestaan om onderdanen van andere lidstaten anders te behandelen dan eigen onderdanen [3](#page=3).
##### 2.2.1.2 Volksgezondheid
* Deze uitzondering wordt eng geïnterpreteerd [3](#page=3).
* Het betreft enkel potentieel epidemische ziekten, andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten [3](#page=3).
* Deze uitzondering geldt niet als men al meer dan drie maanden op het grondgebied verblijft [3](#page=3).
##### 2.2.1.3 Betrekkingen in overheidsdienst en werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag
* Lidstaten mogen bepaalde overheidsfuncties (zoals politie of justitie) voorbehouden aan hun eigen onderdanen [3](#page=3).
* Dit is enkel toegestaan als er een bijzondere band met de staat vereist is, wat eng wordt geïnterpreteerd [3](#page=3).
#### 2.2.2 Uitzonderingen op basis van de 'rule of reason'
* Dit betreft dwingende eisen van algemeen belang en is enkel van toepassing in gevallen van indirecte discriminatie [3](#page=3).
* Aanvullende voorwaarden moeten vervuld zijn:
1. De maatregel mag niet in strijd zijn met secundaire wetgeving [3](#page=3).
2. De maatregel moet daadwerkelijk bescherming bieden aan het publiek belang [3](#page=3).
3. De maatregel moet evenredig zijn (geschikt en noodzakelijk) [3](#page=3).
4. Deze voorwaarden gelden zowel voor verdragsuitzonderingen als voor de 'rule of reason' [3](#page=3).
### 2.3 Richtlijn 2004/38/EG: Het vrij verkeer van Unieburgers en hun (derdelands) familieleden
Deze richtlijn bevat specifieke rechten voor Unieburgers en hun familieleden en treedt op als *lex specialis* met voorrang op de verdragsbepalingen [3](#page=3).
#### 2.3.1 Begunstigden van de richtlijn
* EU-burgers [3](#page=3).
* Familieleden van EU-burgers [3](#page=3).
#### 2.3.2 Definitie van familieleden
* Echtgenoot of geregistreerd partner [3](#page=3).
* Afstammelingen jonger dan 21 jaar, ofwel ten laste van de Unieburger, ofwel van de echtgenoot/geregistreerd partner [3](#page=3).
* Ouders, indien zij ten laste komen van de Unieburger of van de echtgenoot/geregistreerd partner [3](#page=3).
#### 2.3.3 Voorwaarden voor 'ten laste komen van'
Om als 'ten laste van' te worden beschouwd, moet aan twee voorwaarden worden voldaan [3](#page=3):
1. Het familielid wordt materieel ondersteund door een EU-burger of diens echtgenoot/partner [3](#page=3).
2. Er is een noodzaak aan financiële steun op het moment dat familieleden hereniging met een EU-onderdaan verzoeken [3](#page=3).
---
# Reis- en verblijfsrechten onder Richtlijn 2004/38/EG
Dit onderwerp behandelt de rechten van EU-burgers en hun familieleden op vrij verkeer en verblijf binnen de Europese Unie, inclusief de voorwaarden voor kort-, langdurig- en duurzaam verblijf [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
### 3.1 Inleiding tot richtlijn 2004/38/EG
Richtlijn 2004/38/EG regelt de rechten van EU-burgers en hun familieleden om vrij te reizen en te verblijven binnen de lidstaten van de Europese Unie. Deze richtlijn treedt op als *lex specialis* en heeft voorrang op algemene bepalingen van de verdragen [3](#page=3) [4](#page=4).
### 3.2 Begunstigden van de richtlijn
De richtlijn kent rechten toe aan:
* EU-burgers [3](#page=3).
* Familieleden van EU-burgers [3](#page=3).
#### 3.2.1 Definitie van familieleden
Onder familieleden in de zin van de richtlijn vallen:
* De echtgenoot of geregistreerd partner [3](#page=3).
* Afstammelingen die jonger zijn dan 21 jaar, of ten laste zijn van de EU-burger of diens echtgenoot/partner [3](#page=3).
* Ouders die ten laste zijn van de EU-burger of diens echtgenoot/partner [3](#page=3).
#### 3.2.2 Voorwaarden voor 'ten laste komen van'
Om als 'ten laste komend' te worden beschouwd, moet aan twee voorwaarden worden voldaan:
1. Het familielid wordt materieel ondersteund door de EU-burger of diens echtgenoot/partner [3](#page=3).
2. Er is een noodzaak aan financiële steun op het moment dat familieleden een verzoek indienen om hereniging met een EU-burger [3](#page=3).
Familieleden van EU-burgers hebben in beginsel slechts een afgeleid verblijfsrecht [4](#page=4).
### 3.3 De drie pijlers van de richtlijn
De richtlijn kent drie soorten rechten toe:
* Reisrechten [4](#page=4).
* Verblijfsrechten [4](#page=4).
* Recht op non-discriminatie [5](#page=5).
De specifieke rechten die een persoon geniet, hangen af van de categorie waartoe die persoon behoort [4](#page=4).
#### 3.3.1 Reisrechten
Elke EU-burger heeft het recht om vrij te reizen tussen de lidstaten van de EU. De enige vereiste is een geldig paspoort of identiteitskaart. Familieleden van niet-EU-nationaliteit kunnen soms een visum nodig hebben [4](#page=4).
#### 3.3.2 Verblijfsrechten
Er worden verschillende categorieën verblijfsrechten onderscheiden, afhankelijk van de duur van het verblijf en de economische status van de EU-burger.
##### 3.3.2.1 Kortdurend verblijfsrecht
* **Duur:** Minder dan 3 maanden [4](#page=4).
* **Toepassingsgebied:** Geldt voor alle EU-burgers en hun familieleden [4](#page=4).
* **Voorwaarden:** Naast de voorwaarden voor reisrechten, mag de persoon geen "onredelijke belasting vormen voor het sociaal bijstandsstelsel van de gastlidstaat" [4](#page=4).
##### 3.3.2.2 Verblijfsrecht (langer dan 3 maanden)
De voorwaarden voor dit verblijfsrecht variëren:
* **Economisch actieve EU-burgers:** Moeten daadwerkelijk een economische activiteit uitoefenen. Werkzoekenden vallen ook onder deze categorie [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Dirk is zelfstandig en start een bedrijf in Spanje. Zijn Peruaanse vrouw, een derdelander, kan op grond van Richtlijn 2004/38/EG met hem meereizen en een verblijfskaart aanvragen in Spanje, omdat zij als familielid wordt beschouwd en samen met de EU-burger naar de lidstaat van bestemming verhuist [4](#page=4).
* **Economisch inactieve EU-burgers:** Moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
1. Beschikken over een ziektekostenverzekering [4](#page=4).
2. Beschikken over voldoende bestaansmiddelen [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Jean, een gepensioneerde Belg, en zijn wettelijk samenwonende partner Rita (ook Belgisch) willen naar Spanje verhuizen. Jean, als gepensioneerde, is economisch inactief en moet beschikken over een ziektekostenverzekering en voldoende bestaansmiddelen. Rita, die niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt, kan toch meereizen met Jean, omdat ze als familielid kan worden beschouwd en met hem meeverhuist, en daar een verblijfskaart kan aanvragen [4](#page=4).
* **Familieleden:** Moeten de EU-burger vergezellen en beschikken over een verblijfskaart [4](#page=4).
##### 3.3.2.3 Duurzaam verblijfsrecht
* **Voorwaarden:** Na 5 jaar legaal verblijf in een andere lidstaat, verkrijgt men het recht om zonder verdere voorwaarden voor onbepaalde tijd in die lidstaat te verblijven. "Legaal" betekent dat het verblijf toegestaan was en voldeed aan de voorwaarden voor kortdurend of langer verblijf [5](#page=5).
* **Familieleden:** Moeten beschikken over een duurzame verblijfskaart, maar verkrijgen wel een zelfstandig duurzaam verblijfsrecht in die lidstaat. Dit betekent dat hun verblijfsrecht niet langer afhankelijk is van de EU-burger, bijvoorbeeld als de relatie eindigt [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Na 5 jaar legaal verblijf in Spanje verkrijgen Jean en Rita beiden duurzaam verblijfsrecht. Ze mogen er blijven en hun verblijfsrecht is onafhankelijk geworden [5](#page=5).
#### 3.3.3 Recht op non-discriminatie
EU-burgers die gebruikmaken van hun reis- en verblijfsrechten, moeten in de lidstaat van bestemming dezelfde faciliteiten en rechten genieten als de nationale onderdanen van die lidstaat [5](#page=5).
### 3.4 Uitzonderingen op reis- en verblijfsrechten
Er zijn specifieke uitzonderingen mogelijk op de rechten van vrij verkeer en verblijf, die zowel in de verdragen als in de richtlijn zelf zijn voorzien.
#### 3.4.1 Uitzonderingen op grond van de verdragen (openbare orde, veiligheid, volksgezondheid, overheidsdienst)
* **Openbare orde en openbare veiligheid:** Uitzonderingen kunnen enkel gebaseerd zijn op het *persoonlijk gedrag* van de betrokkenen. Dit gedrag moet een *actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging* vormen voor de samenleving [3](#page=3).
> **Tip:** Het is cruciaal dat dergelijke maatregelen niet gebaseerd zijn op algemene preventie of op antecedenten alleen, maar op een concrete, actuele dreiging. Gevallen worden per individu beoordeeld [3](#page=3).
* **Volksgezondheid:** Deze uitzondering wordt *eng geïnterpreteerd* en is enkel van toepassing op potentieel epidemische ziekten, andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten. Bovendien geldt deze uitzondering niet als men al langer dan 3 maanden op het grondgebied verblijft [3](#page=3).
* **Betrekkingen in overheidsdienst en werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag:** Lidstaten kunnen bepaalde overheidsfuncties voorbehouden aan hun eigen onderdanen, zoals functies bij politie of justitie, wanneer een bijzondere band met de staat vereist is (enge interpretatie) [3](#page=3).
#### 3.4.2 Uitzonderingen op basis van de 'rule of reason'
Dit betreft dwingende eisen van algemeen belang en is enkel van toepassing in geval van *indirecte discriminatie*. Aanvullende voorwaarden moeten steeds vervuld zijn [3](#page=3):
1. De maatregel mag niet in strijd zijn met secundaire wetgeving [3](#page=3).
2. De maatregel moet daadwerkelijk de bescherming van het publiek belang dienen [3](#page=3).
3. De maatregel moet in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel (is deze geschikt en noodzakelijk?) [3](#page=3).
Deze voorwaarden gelden zowel voor de verdragsuitzonderingen als voor de 'rule of reason' [3](#page=3).
### 3.5 Afgeleide rechten op grond van artikel 20 en 21 VWEU
In gevallen waarin familieleden geen rechten kunnen ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG (omdat zij niet onder de definitie van familielid vallen), kunnen zij onder bepaalde omstandigheden wel rechten ontlenen aan artikel 20 en 21 VWEU, met name door jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een minderjarig kind met EU-nationaliteit wiens ouders derdelanders zijn, kan in België of Ierland verblijven. De ouders zelf vallen in principe niet onder de richtlijn, maar hun recht op verblijf kan voortvloeien uit hun afhankelijkheid van het EU-kind en de artikelen 20-21 VWEU [5](#page=5).
---
# Afgeleide verblijfsrechten voor derdelanders
Dit onderwerp behandelt specifieke situaties waarin derdelanders, met name familieleden van EU-burgers, via jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) verblijfsrechten kunnen ontlenen aan het EU-recht, zelfs wanneer zij niet onder de directe werkingssfeer van de Richtlijn 2004/38/EG vallen [5](#page=5).
### 4.1 Situaties waarin derdelanders rechten kunnen ontlenen aan het EU-recht
Er zijn diverse situaties waarin derdelanders, die geen familielid zijn in de zin van de Richtlijn 2004/38/EG, toch rechten op verblijf kunnen doen gelden op basis van de artikelen 20 en 21 VWEU. Dit gebeurt met name wanneer het uitoefenen van het vrij verkeer door de EU-burger afhankelijk is van de aanwezigheid van deze derdelandse familieleden [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 4.1.1 De 'Europa-route' op basis van arrest Singh
Deze situatie betreft derdelandse familieleden die na een bepaalde periode samen met een Unieburger in een andere lidstaat hebben verbleven, en vervolgens terugkeren naar het land van herkomst van de Unieburger [6](#page=6).
* **Situatie:** Een EU-burger vestigt zich met zijn derdelandse echtgenoot in een andere lidstaat dan zijn nationaliteit. De echtgenoot verkrijgt een verblijfsrecht op grond van de Richtlijn 2004/38/EG als familielid van een EU-burger [6](#page=6).
* **Terugkeer naar het land van herkomst:** Wanneer het echtpaar wil terugkeren naar de lidstaat waarvan de EU-burger de nationaliteit bezit, kan de derdelandse echtgenoot niet langer aanspraak maken op de Richtlijn 2004/38/EG, omdat er geen grensoverschrijdend aspect meer is in de zin van het vrij verkeer van personen [6](#page=6).
* **Arrest Singh:** Het HvJ heeft in het arrest Singh geoordeeld dat de derdelandse echtgenoot de EU-burger mag vergezellen bij diens terugkeer naar het thuisland op basis van artikel 21 VWEU. Dit is omdat de EU-burger zijn volle rechten op vrij verkeer moet kunnen uitoefenen, wat de terugkeer naar het thuisland zou belemmeren indien de partner niet mee mag [6](#page=6).
* **Voorwaarden:** Om zich te kunnen beroepen op het arrest Singh, dient het gezin minimaal drie maanden in het buitenland te hebben gewoond, een gezinsleven te hebben opgebouwd en een leven te hebben uitgebouwd in die lidstaat. Zelfs zonder kinderen kan er sprake zijn van een gezin, indien er twee personen zijn met een affectieve relatie [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Gevolg:** Dit arrest heeft geleid tot de zogenaamde 'Europa-route', die een belangrijk precedent heeft geschapen voor derdelandse familieleden van EU-burgers [6](#page=6).
#### 4.1.2 Verzorgende derdelandse ouders van een minderjarig EU-kind
Een andere belangrijke situatie betreft verzorgende derdelandse ouders van een minderjarig EU-kind [6](#page=6).
* **Situatie:** Hierbij hebben de ouders niet de nationaliteit van een EU-lidstaat, maar hun kind wel. In deze gevallen kunnen de ouders geen rechten ontlenen aan de Richtlijn 2004/38/EG, omdat zij niet onder de definitie van familielid vallen [5](#page=5).
* **Jurisprudentie van het HvJ:** Het HvJ heeft hierover geoordeeld in verschillende arresten, waaronder *Baby Chen*, *Zambrano* en *Dereci* [6](#page=6).
* **Baby Chen:** Dit arrest betrof een grensoverschrijdende situatie. Het HvJ bepaalde dat indien een minderjarig EU-kind in de EU moet verblijven, de ouders hier ook moeten blijven. De ouders verkrijgen hierdoor rechten op basis van artikel 21 VWEU, om zo de uitoefening van de rechten van het kind in de EU te waarborgen [6](#page=6).
* **Zambrano:** Dit arrest breidde de bescherming uit naar situaties zonder directe grensoverschrijding. Zelfs wanneer er geen grensoverschrijding plaatsvindt, kunnen aan ouders van een minderjarig EU-kind rechten worden verleend op basis van het EU-recht om in een lidstaat te verblijven. Dit arrest werd later aangescherpt door het *Dereci*-arrest [6](#page=6).
* **Kern van de jurisprudentie:** In al deze arresten stelt het HvJ dat het verblijf van familieleden van een EU-burger uit derde landen kan worden afgedwongen indien het voor de betreffende EU-burger onmogelijk wordt om in een van de EU-lidstaten te verblijven, bijvoorbeeld wanneer één ouder bij een minderjarig kind verblijft [6](#page=6).
> **Tip:** Bij de analyse van dergelijke zaken is het cruciaal om na te gaan of er sprake is van grensoverschrijding, omdat dit bepalend kan zijn voor de toepasselijke rechtsgrond (Richtlijn 2004/38/EG, arrest Singh, of arresten zoals Baby Chen/Zambrano) [7](#page=7).
### 4.2 Duurzaam verblijfsrecht
Na vijf jaar legaal verblijf in een andere lidstaat, verkrijgen zowel de EU-burger als diens derdelandse familieleden een duurzaam verblijfsrecht [5](#page=5).
* **Definitie 'legaal verblijf':** Legaal verblijf betekent dat men mocht verblijven en zich in een van de eerder genoemde situaties bevond [5](#page=5).
* **Zelfstandig verblijfsrecht:** Na vijf jaar verkrijgen de derdelandse familieleden een zelfstandig verblijfsrecht. Dit betekent dat hun verblijfsrecht niet langer afhankelijk is van de EU-burger, waardoor ze ook mogen blijven indien de relatie met de EU-burger eindigt [5](#page=5).
### 4.3 Recht op non-discriminatie
EU-burgers die van hun reis- en verblijfsrecht gebruik hebben gemaakt, moeten in de lidstaat van bestemming dezelfde faciliteiten en behandeling genieten als de nationale onderdanen van die lidstaat. Dit beginsel geldt ook voor de derdelandse familieleden die afgeleide verblijfsrechten hebben verkregen [5](#page=5).
### 4.4 Categorisering van derdelanders
Het document onderscheidt verschillende categorieën derdelanders, waaronder:
1. Derdelandse familieleden van EU-burgers [7](#page=7).
2. Vluchtelingen [7](#page=7).
3. Hoger opgeleide migranten (bv. via de Bluecardrichtlijn) [7](#page=7).
4. Langdurig ingezetenen [7](#page=7).
5. Overige derdelanders (bv. met een Schengenvisum) [7](#page=7).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Unieburger | Eenieder die de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit, en die daarmee bepaalde rechten ontleent aan het Europees burgerschap. |
| Vrij verkeer van personen | Een fundamenteel principe van de Europese Unie dat burgers van lidstaten het recht geeft om te reizen, werken en wonen in andere lidstaten, met bepaalde beperkingen en uitzonderingen. |
| Derdelander | Een persoon die niet de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit; deze personen kunnen onder bepaalde voorwaarden rechten ontlenen, met name via familiebanden met Unieburgers. |
| Vrijheid van vestiging | Het recht van burgers van de EU om zich in een andere lidstaat te vestigen als zelfstandige of om daar een bedrijf op te richten, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat. |
| Rule of reason | Een juridisch beginsel dat uitzonderingen op het verbod van beperkingen van het vrij verkeer van personen toestaat om dwingende redenen van algemeen belang, mits de maatregelen proportioneel en noodzakelijk zijn. |
| Richtlijn 2004/38/EG | Een EU-richtlijn die de rechten van Unieburgers en hun familieleden op vrij verkeer en verblijf binnen de lidstaten regelt, en die voorrang heeft op algemene verdragsbepalingen. |
| Afgeleid verblijfsrecht | Een verblijfsrecht dat een persoon ontleent aan de aanwezigheid van een familielid dat zelf legitiem verblijft in een lidstaat van de EU, vaak gebaseerd op een specifieke richtlijn of jurisprudentie. |
| Duurzaam verblijfsrecht | Het recht voor EU-burgers en hun familieleden om onbepaalde tijd in een lidstaat te verblijven na vijf jaar legaal verblijf, zonder verdere voorwaarden. |
| Verdragsuitzonderingen | Specifieke situaties, zoals openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid, waarin het vrij verkeer van personen door lidstaten kan worden beperkt, mits aan strikte voorwaarden wordt voldaan. |
| Jurisprudentie van het HvJ | Beslissingen en uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie die de interpretatie en toepassing van EU-recht bepalen, met name relevant voor situaties die niet expliciet door richtlijnen worden gedekt. |
Cover
GESCHIEDENIS VAN HET PUBLIEKRECHT EN VAN DE POLITIEK .docx
Summary
## Studiehandleiding: Geschiedenis van het Publiekrecht en de Politiek
Dit studiemateriaal biedt een diepgaande analyse van de evolutie van publiekrecht en politieke structuren, met een focus op de historische context en de conceptuele ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan de huidige rechtsorde.
## Inleiding: Het Belang van Rechtsgeschiedenis
De studie van de geschiedenis van het publiekrecht en de politiek is essentieel om de huidige juridische en politieke systemen te begrijpen. Het recht evolueert constant, beïnvloed door historische gebeurtenissen, maatschappelijke veranderingen en politieke keuzes. Het positieve recht, het geldende recht op een bepaald gebied en tijd, is het resultaat van dit voortdurende evolutieproces. Het begrijpen van het verleden, de "rechtsgeschiedenis", biedt inzichten in hoe het recht tot stand is gekomen, hoe het is toegepast en hoe het in de loop der tijden is veranderd. Dit begrip is cruciaal voor een diepgaande juridische vorming en het vermogen om huidige juridische vraagstukken te beoordelen.
### Rechtsgeschiedenis als Wetenschapsvorming
De studie van rechtsgeschiedenis dient meerdere doelen binnen de opleiding rechten:
* **Inleidende duiding:** Het biedt context voor de studie van het huidige recht door de historische oorsprong van juridische concepten en instellingen te belichten.
* **Wetenschappelijke vorming:** Het bevordert kritisch denken en analytische vaardigheden door de evolutie van juridische ideeën en systemen te bestuderen.
* **Resultaat van de Historische Rechtsschule:** Dit historische perspectief, met denkers als Carl Friedrich von Savigny, benadrukt dat het recht een weerspiegeling is van de "volksgeest" en de specifieke geschiedenis van een land.
### De Wisselwerking tussen Recht en Geschiedenis
* **Heurîstiek:** Juristen moeten bedreven zijn in het vinden van juridische informatie en bronnen. Kennis van de geschiedenis, met name de evolutie van wetgeving, non-retroactiviteit en overgangsbepalingen, is hierbij cruciaal.
* **Tempus regit actum:** De regel dat de wet van kracht op het moment van de handeling van toepassing is, benadrukt het belang van historische tijdslijnen.
* **Analogie en Intertemporeel Recht:** Juridische vraagstukken die meerdere tijdsperken overspannen, vereisen een begrip van intertemporeel recht, vaak opgelost met principes uit het internationaal privaatrecht.
### Historische Interpretatie
De manier waarop wetten worden begrepen en toegepast, verandert in de loop der tijd.
* **Wetshistorische interpretatie:** Richt zich op de tekst van de wet en de voorbereidende documenten bij de totstandkoming ervan.
* **Rechtshistorische interpretatie (sensu stricto):** Onderzoekt hoe een wet door de jaren heen in de rechtspraak is toegepast en geïnterpreteerd, en of de huidige interpretatie nog strookt met de oorspronkelijke bedoeling.
### De Rol van Publiekrecht
Publiekrecht is "gestolde politiek" en regelt de verhoudingen tussen de overheid en de burger, en tussen verschillende overheidsinstanties. De legitimatie van macht, of het nu charismatisch, traditioneel of rationeel is, bepaalt in grote mate de acceptatie van publiekrechtelijke regels.
## De Ontwikkeling van het Publiekrecht
### Oorsprong van Publiekrecht
Het concept van publiekrecht vindt zijn wortels in het Romeinse recht (`ius publicum`) en werd verder ontwikkeld door kerkvaders en in de middeleeuwse rechtswetenschap (canoniek recht). De vroegmoderne tijd zag de opkomst van het Franse `droit public`, wat de basis legde voor de theoretische ontwikkeling van publiekrecht als een zelfstandige rechtsleer.
### Deceased Patrimoniumgedachte en Feodaliteit
In de Middeleeuwen werd publieke macht vaak gezien als privébezit (patrimoniumgedachte), wat leidde tot de feodale structuur. De kerk speelde een cruciale rol in het overbrengen van kennis uit de oudheid naar de middeleeuwen en het canoniek recht werd een belangrijke bron. De receptie van het geleerde recht, zowel Romeins als canoniek, vormde de basis voor de Europese rechtswetenschap.
### Vormen van Publiekrecht
* **Staatsrecht (publiekrecht sensu stricto):** Regelt de instellingen en overheden van de staat.
* **Fundamentele rechten:** Beschermen de verhouding tussen individu en overheid.
* **Grondwettelijk recht:** Combineert staatsrecht en fundamentele rechten.
* **Andere rechtsvormen:** Straf-, fiscaal-, administratief-, proces-, en volkenrecht vallen ook onder publiekrecht.
Het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht is niet altijd scherp, aangezien overheidsinstanties ook als private rechtspersonen kunnen optreden, en omgekeerd, situaties die privaatrechtelijk lijken, toch publiekrechtelijke aspecten kunnen hebben (bv. schijnhuwelijken).
### Het Karolingische Recht en Leenrecht
De Karolingische periode kenmerkte zich door de `capitularia` als wetgeving en de `mallus` als volksrechtbank. Het leenrecht ontwikkelde zich tot een cruciaal onderdeel van de maatschappij, waarbij de leenman persoonlijke en zakelijke rechten verkreeg in ruil voor trouw, raad en daad. De evolutie van het leenrecht weerspiegelde de verschuiving van militaire bijstand naar advisering en de verzakelijking van de feodaliteit.
### Communalisme en Soevereiniteit
Vanaf de late Middeleeuwen wonnen de steden aan macht (communalism), met eigen stadsrechten en bestuursstructuren. Gelijktijdig streefden vorsten naar soevereiniteit, wat leidde tot spanningen met de adel, de kerk en de steden. Het `ius resistendi` (weerstandsrecht) bood een juridisch kader om vorstelijke machtsuitbreidingen te beperken.
## Constitutioneel Denken en Parlementarisme
### Constitutionele Beperkingen
Het constitutionalisme ontstond als reactie op vorstelijke willekeur en zocht naar mechanismen om de staatsmacht te beperken. Documenten zoals de Magna Carta in Engeland legden de basis voor fundamentele rechten en vrijheden, en de idee van een contractuele relatie tussen de vorst en het volk.
### Evolutie van Parlementarisme
De term "parlement" evolueerde van een louter raadplegend orgaan naar een vertegenwoordigende vergadering met wetgevende en controlerende bevoegdheden. De ontwikkeling van parlementen in de Nederlanden, zoals de Staten-Generaal en provinciale Staten, illustreert deze evolutie. Het moderne parlementarisme, met een vrije mandaat van vertegenwoordigers, staat in contrast met het oudere imperatieve mandaat.
## De Franse Revolutie en de Opkomst van de Moderne Staat
De Franse Revolutie markeerde een keerpunt in de ontwikkeling van publiekrecht en politiek, met de afschaffing van feodaliteit en privileges, de invoering van de `Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen`, en de concepten van `liberté` en `égalité`. De codificaties van Napoleon, met name de Code Civil, hadden een blijvende invloed op het recht in België en daarbuiten.
### De Belgische Revolutie en Grondwet
De Belgische Revolutie van 1830 resulteerde in de oprichting van een constitutionele monarchie met een parlementair systeem, gebaseerd op het principe van scheiding der machten en de bescherming van fundamentele rechten. De Belgische Grondwet van 1831, beïnvloed door Franse en Engelse constitutionele tradities, legde de basis voor een democratische rechtsstaat.
## De 19e Eeuw: Natievorming en Rechtsontwikkeling
### Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
De oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I was een poging tot eenmaking na de Franse periode. Hoewel er positieve realisaties waren op het gebied van onderwijs en infrastructuur, leidde het gebrek aan respect voor de constitutionele rechten van het Zuiden en de centralisatiepolitiek van Willem I tot het "Monsterverbond" van liberalen en katholieken en uiteindelijk tot de Belgische onafhankelijkheid.
### Het Onafhankelijke België
De Belgische staat, opgericht in 1830, ontwikkelde zich als een constitutionele monarchie met een sterk parlement en een onafhankelijke rechterlijke macht. De Belgische Grondwet, met haar nadruk op vrijheden en de scheiding der machten, werd een model voor andere landen. De taalwetgeving en de latere staatshervormingen weerspiegelen de blijvende uitdagingen van een meertalige en federale samenleving.
## Europese Integratie en Mondialisering
### Na de Tweede Wereldoorlog
De periode na de Tweede Wereldoorlog kenmerkte zich door de behoefte aan internationale samenwerking om vrede en welvaart te waarborgen. Initiatieven zoals de Volkenbond, de NAVO, de Benelux en de oprichting van de Europese Gemeenschappen (EGKS, EEG, Euratom) legden de basis voor de huidige Europese Unie.
### De Europese Unie
De Europese Unie heeft zich ontwikkeld van een economische samenwerking naar een steeds diepere politieke integratie, gekenmerkt door uitbreidingen, de invoering van de interne markt en de ontwikkeling van gemeenschappelijke beleidsterreinen. De nadruk op democratische legitimatie, rechtsstaat en fundamentele rechten vormt de kern van de Europese identiteit.
## De Rol van Politieke Partijen
Politieke partijen spelen een cruciale rol in de werking van de democratie, hoewel ze niet expliciet in de grondwet zijn geregeld. Hun ontstaan, evolutie en functies zijn nauw verbonden met de historische ontwikkeling van het Belgische politieke systeem, van het unionisme tot de huidige partijstructuren.
## Kernconcepten en Studieaanpak
* **Historische context:** Begrijp de politieke en maatschappelijke omstandigheden waarin wetten en juridische concepten ontstonden.
* **Normenhiërarchie:** Ken de plaats van verschillende rechtsbronnen in de hiërarchie.
* **Interpretatie:** Begrijp de verschillende methoden van juridische interpretatie en hun historische ontwikkeling.
* **Wisselwerking:** Analyseer de relatie tussen recht, politiek, economie en cultuur.
* **Kritisch denken:** Wees kritisch ten opzichte van de letter van de wet (`wettelijk`) versus de feitelijke toepassing ervan (`wettig`).
Dit studiemateriaal biedt een solide basis voor het begrijpen van de complexe en fascinerende geschiedenis van het publiekrecht en de politiek. Door deze concepten grondig te bestuderen, kunt u de huidige juridische en politieke realiteit beter doorgronden en kritisch beoordelen.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Staatsblad / le journal officiel** | De officiële publicatie van wetgeving en officiële mededelingen van de overheid, essentieel voor de bekendmaking van wetten en andere juridische teksten zodat deze rechtsgeldigheid verkrijgen. |
| **Grondwet (Constitutie/la Constitution)** | De fundamentele wet van een staat die de essentiële structuur, de bevoegdheden van de overheidsorganen en de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers vastlegt. |
| **Gecoördineerde Grondwet** | Een grondwet die reeds gecoördineerd werd om verouderde of tegenstrijdige bepalingen te harmoniseren, zonder de inhoudelijke betekenis ervan aan te passen. |
| **Consolideren (geconsolideerde teksten)** | Het proces van het actualiseren en systematisch ordenen van wetsteksten, waarbij oude bepalingen worden samengevoegd en de meest recente versies worden opgenomen om een coherente wettekst te verkrijgen. |
| **Hiërarchie van de normen** | Een principe in het recht dat stelt dat rechtsnormen op verschillende niveaus (bv. grondwet, wet, koninklijk besluit) een ongelijke juridische waarde hebben, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen. |
| **Afdwingbaar** | Een juridische regel, recht of verplichting die met wettelijke middelen, zoals een gerechtelijke procedure, kan worden afgedwongen. |
| **Erratum** | Een officiële rechtzetting van een fout in een eerder gepubliceerde wettekst, met als doel de correctheid van de juridische informatie te waarborgen. |
| **Retroactief** | Een maatregel, regel of wet die terugwerkende kracht heeft, wat betekent dat deze van toepassing is op situaties die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding ervan. |
| **Overgangsbepalingen** | Juridische regels die de toepassing van een nieuwe wet op bestaande situaties regelen, teneinde een vlotte overgang van het oude naar het nieuwe recht te verzekeren en rechtsonzekerheid te vermijden. |
| **De facto** | Verwijst naar een situatie zoals die in de praktijk of feitelijk bestaat, ongeacht of deze wettelijk of officieel erkend is. |
| **De iure** | Verwijst naar wat wettelijk erkend is of bij wet is vastgelegd, ongeacht of dit in de praktijk ook daadwerkelijk gebeurt. |
| **Metajuridica** | Een benadering waarbij het recht wordt bestudeerd vanuit een extern perspectief, vaak door de relatie met andere wetenschappen zoals geschiedenis, sociologie of economie te analyseren. |
| **Interdisciplinair** | Een aanpak die het recht niet als een geïsoleerd vakgebied beschouwt, maar het actief integreert met andere disciplines om juridische vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken te belichten en op te lossen. |
| **Volksgeest (Volksgeist)** | Een concept, voornamelijk geassocieerd met de Historische Rechtsschule, dat stelt dat het recht de weerspiegeling is van de gedeelde overtuigingen, waarden en tradities van een volk. |
| **Heuristics (Heurîstiek)** | De kennis en kunde van het zoeken en vinden van informatie, essentieel voor juristen om relevante juridische bronnen te identificeren en toe te passen. |
| **Tempus regit actum** | Een rechtsregel die stelt dat de wet die van kracht was op het moment van de totstandkoming van een akte of handeling, van toepassing blijft op die akte of handeling. |
| **Intertemporeel recht** | Juridische regels die van toepassing zijn wanneer meerdere historische tijdsperken elkaar opvolgen, met als doel een oplossing te bieden voor conflicten tussen verschillende wetten die op verschillende tijdstippen van kracht waren. |
| **Tertium non datur** | Een logisch principe dat stelt dat er geen derde mogelijkheid bestaat tussen twee tegengestelde opties; er is geen tussenweg. |
| **Corpus Iuris Civilis** | Een monumentale verzameling van Romeins recht, samengesteld in opdracht van keizer Justinianus, die een enorme invloed heeft gehad op de ontwikkeling van het Westerse recht. |
| **Receptie van het geleerde recht** | Het proces waarbij Romeins recht en canoniek recht werden opgenomen in het positieve recht van Europese landen, met name vanaf de Middeleeuwen. |
| **Leges romanae** | Romeinse wetten die een directe invloed hebben gehad op de rechtsontwikkeling in Europa, met name door de receptie ervan in de Middeleeuwen en later. |
| **Leges barbarorum** | Wetten van de Germaanse stammen die na de val van het West-Romeinse Rijk ontstonden en een belangrijke invloed hadden op de rechtsontwikkeling in de vroege Middeleeuwen. |
| **Capitularia** | Wetgevende besluiten uitgevaardigd door Frankische koningen, met name de Karolingische vorsten, die de rechtsorde en het bestuur regelden. |
| **Feodaliteit** | Een politiek en sociaal systeem uit de Middeleeuwen, gebaseerd op het leenrecht, waarbij macht en grond verdeeld werden via wederkerige verplichtingen tussen leenheren en leenmannen. |
| **Patrimoniumgedachte** | Het idee dat publieke macht of publieke goederen als een privébezit of persoonlijk vermogen van de heerser worden beschouwd, wat kan leiden tot het verkopen, erven of schenken ervan. |
| **Blijde Inkomst** | Een constitutioneel document uit de Middeleeuwen, met name in het Hertogdom Brabant, dat de rechten en plichten van de vorst en de onderdanen vastlegde en de macht van de vorst beperkte. |
| **Ius commune** | Het gemeenschappelijke recht, voornamelijk gebaseerd op het Romeins recht en canoniek recht, dat vanaf de Middeleeuwen in grote delen van Europa als rechtsbron werd gehanteerd. |
| **Ius proprium** | Het eigen recht, bestaande uit gewoonterecht en lokale wetten, dat naast het ius commune bestond en aanpassing behoefde aan de specifieke lokale omstandigheden. |
| **Soevereiniteit** | Het hoogste, onafhankelijke gezag van een staat, zowel intern als extern, zonder gebonden te zijn aan hogere machten. |
| **Regalia** | Koninklijke voorrechten of rechten die exclusief aan de vorst toebehoren, zoals het recht om wetten te maken, munten te slaan of titels te verlenen. |
| **Constitutionalisme** | Het principe dat de macht van de overheid beperkt moet worden door een grondwet of andere juridische documenten die fundamentele rechten en vrijheden garanderen. |
| **Parlementarisme** | Een politiek systeem waarin de volksvertegenwoordiging (parlement) een centrale rol speelt in de wetgeving en de controle op de uitvoerende macht. |
| **Bicameralisme** | Een staatsstructuur met twee kamers in het parlement, meestal een senaat en een kamer van volksvertegenwoordigers, die samen de wetgevende macht uitoefenen. |
| **Legisme** | Een interpretatiemethode in het recht die stelt dat de interpretatie van de wet strikt moet blijven bij de letterlijke tekst en de bedoeling van de wetgever, zonder veel ruimte voor rechterlijke creativiteit. |
| **Exegetische school** | Een juridische stroming in de 19e eeuw die de nadruk legde op de strikte interpretatie van de wet, zoals vastgelegd in wetboeken, en de rechterlijke terughoudendheid bepleitte. |
| **Vernunftrecht (Natuurrecht)** | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat het recht gebaseerd moet zijn op rede en universele principes van rechtvaardigheid, en dat deze principes door middel van rationele analyse kunnen worden ontdekt. |
| **Codificatie** | Het proces van het systematisch verzamelen, ordenen en vastleggen van rechtsregels in wetboeken, teneinde rechtszekerheid en eenvormigheid te bevorderen. |
| **Homologatie** | Het proces waarbij een bestaande rechtsnorm, zoals gewoonterecht, door een hogere autoriteit (bv. de vorst) wettelijke kracht krijgt en als wet wordt erkend. |
| **Rechtsstaat** | Een staatsvorm waarin de overheidsmacht gebonden is aan het recht, en waarin fundamentele rechten en vrijheden van de burgers worden beschermd en afdwingbaar zijn. |
| **Droit public (Publiekrecht)** | Het rechtsgebied dat de verticale relaties tussen burgers en overheid, en tussen overheden onderling, regelt, inclusief staatsrecht, grondwettelijk recht en strafrecht. |
| **Privaatrecht** | Het rechtsgebied dat de horizontale relaties tussen burgers onderling regelt, zoals verbintenissenrecht, contractenrecht en familierecht. |
| **Ius respondendi** | Het recht dat door de Romeinse keizer werd verleend aan bepaalde juristen om in zijn naam advies te geven over juridische kwesties, wat hun adviezen rechtskracht gaf. |
| **Monisme / Dualisme (in internationaal recht)** | Monisme verwijst naar een systeem waarin nationaal en internationaal recht als één geïntegreerd geheel worden beschouwd, terwijl dualisme beide systemen als gescheiden beschouwt. |
| **Direct/Indirect Legal Transplant** | Direct legal transplant verwijst naar de geforceerde overname van rechtsregels door een overheersende macht, terwijl indirect legal transplant een vrijwillige overname of inspiratie door andere rechtssystemen inhoudt. |
| **Noodverordening** | Een wettelijke bepaling die door de uitvoerende macht kan worden uitgevaardigd in geval van noodtoestanden, met als doel de openbare orde en veiligheid te handhaven, soms met opschorting van bepaalde rechten. |
| **Volmachtwetten (Ermächtigungsgesetze)** | Wetten waarbij de wetgevende macht haar bevoegdheden (gedeeltelijk) overdraagt aan de uitvoerende macht, waardoor de regering bij koninklijk besluit normen kan uitvaardigen met de kracht van wet. |
| **Kiesrecht** | Het recht om deel te nemen aan verkiezingen, zowel actief (stemmen) als passief (zich verkiesbaar stellen), waarbij het type kiesrecht (bv. censuskiesrecht, algemeen stemrecht) de democratische aard van het regime bepaalt. |
| **Ministeriële verantwoordelijkheid** | Het principe dat ministers politiek en juridisch verantwoordelijk zijn voor hun handelen en dat van de vorst, en ter verantwoording kunnen worden geroepen door het parlement. |
| **Raad van State** | Een hoog adviesorgaan voor de overheid, dat ook de taak heeft om bestuursrechtspraak te behandelen en beslissingen van de uitvoerende macht te beoordelen op wettigheid. |
| **Exceptie van illegaliteit (of onwettelijkheid)** | Een verweermiddel waarbij een partij in een rechtszaak aanvoert dat een toepasbare rechtsnorm (meestal een uitvoeringsbesluit) onwettig is omdat deze in strijd is met een hogere rechtsnorm (bv. een wet of de Grondwet). |
| **Vernederlandsing** | Het proces van het invoeren en bevorderen van het gebruik van de Nederlandse taal in het openbare leven, waaronder het bestuur, het recht en het onderwijs, vooral in de 19e en 20e eeuw in België. |
| **Federalisme** | Een staatsvorm waarbij de macht verdeeld is tussen een centrale overheid en deelstaten (gewesten of gemeenschappen), die elk eigen bevoegdheden hebben en vaak een eigen wetgevende en uitvoerende macht bezitten. |
| **Monarchie** | Een regeringsvorm waarbij het staatshoofd een monarch is, die zijn positie erft of door traditie behoudt, en wiens macht kan variëren van absoluut tot louter ceremonieel. |
| **Republiek** | Een staatsvorm waarbij het staatshoofd niet erfelijk is, maar wordt verkozen, en waarbij de soevereiniteit bij het volk of diens vertegenwoordigers ligt. |
| **Totalitaire regimes** | Regimes die alle aspecten van het openbare en privé-leven controleren en reguleren, gebaseerd op één ideologie en zonder ruimte voor politieke oppositie of individuele vrijheden. |
| **Koude Oorlog** | Een periode van geopolitieke spanning en ideologische strijd tussen het communistische Oostblok (geleid door de Sovjet-Unie) en het westerse blok (geleid door de Verenigde Staten) na de Tweede Wereldoorlog. |
| **Verzorgingsstaat** | Een staat die zich niet alleen richt op de handhaving van de rechtsorde, maar ook actief tussenkomt in het sociaaleconomische leven om het welzijn en de welvaart van de burgers te bevorderen via sociale voorzieningen en diensten. |
| **Subsidiariteitsbeginsel** | Een principe dat stelt dat bevoegdheden zoveel mogelijk op het laagst mogelijke bestuursniveau (d.w.z. het dichtst bij de burger) moeten worden uitgeoefend, en dat hogere overheden alleen moeten ingrijpen als dat op een lager niveau niet effectief kan gebeuren. |
| **Europese Gemeenschap voor Kolen en Stalen (EGKS)** | De eerste Europese Gemeenschap, opgericht in 1951, met als doel de productie van kolen en staal in Europa te coördineren en zo economische en politieke samenwerking te bevorderen en oorlog tussen lidstaten onmogelijk te maken. |
| **Europese Economische Gemeenschap (EEG)** | Een gemeenschap opgericht bij de Verdragen van Rome in 1957, met als doel de economische integratie tussen de lidstaten te bevorderen via een gemeenschappelijke markt en een gemeenschappelijk beleid. |
| **Europese Unie (EU)** | Een politieke en economische unie van 27 Europese lidstaten die in 1993 is opgericht bij het Verdrag van Maastricht, met als doel een steeds nauwere samenwerking op diverse beleidsterreinen, inclusief de economie, buitenlands beleid en veiligheid. |
Cover
Hfst_8_Interne_marktIII__diensten.pptx
Summary
# Vrij verkeer van diensten in de EU
Dit topic omvat de Europese regelgeving met betrekking tot het vrij verrichten van diensten tussen lidstaten, inclusief de aard van belemmeringen en mogelijke rechtvaardigingen daarvoor.
### 1.1 Algemene beginselen van vrij verkeer van diensten
Het vrij verrichten van diensten is een fundamenteel principe van de Europese Unie, vastgelegd in de artikelen 56 tot en met 63 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Dit beginsel beoogt de economische integratie te bevorderen door het voor ondernemingen en individuen mogelijk te maken diensten te verlenen in andere lidstaten dan die waar zij gevestigd zijn.
#### 1.1.1 Kernbepalingen en reikwijdte
Artikel 56 VWEU stelt dat beperkingen op het vrij verrichten van diensten tussen burgers van de Unie die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, moeten worden afgeschaft. Dit houdt in:
* **Afschaffing van discriminatie op grond van nationaliteit:** Dienstverrichters mogen niet worden gediscrimineerd op basis van hun nationaliteit.
* **Opheffing van beperkingen, ook indien niet-discriminerend:** Elke beperking die de werkzaamheden van een dienstverrichter uit een andere lidstaat verbiedt of belemmert, moet worden opgeheven, zelfs als deze maatregel zonder onderscheid van toepassing is.
#### 1.1.2 Onderscheid met andere vrijheden
Het vrij verrichten van diensten moet worden onderscheiden van de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van werknemers. Terwijl vestiging een duurzame aanwezigheid in een lidstaat impliceert, en werknemersverkeer gericht is op het werken in loondienst in een andere lidstaat, betreft het dienstenverkeer een tijdelijke grensoverschrijdende activiteit.
> **Tip:** Het cruciale onderscheid ligt in de tijdelijkheid van de dienstverrichting ten opzichte van een permanente vestiging.
#### 1.1.3 Definitie van diensten
Diensten worden gedefinieerd als dienstverrichtingen die normaal gesproken tegen vergoeding geschieden, voor zover zij niet vallen onder de vrijheid van verkeer van goederen, personen of kapitaal. Diensten van niet-economisch algemeen belang zijn uitgesloten van deze regels.
#### 1.1.4 Rechtvaardigingen van beperkingen
Hoewel het beginsel van vrij verkeer van diensten breed is, kunnen lidstaten beperkingen opleggen indien deze gerechtvaardigd zijn door dwingende redenen van algemeen belang. Cruciaal is dat dergelijke maatregelen noodzakelijk en proportioneel moeten zijn om het nagestreefde doel te bereiken.
> **Tip:** Belemmeringen moeten objectief noodzakelijk zijn en de minst ingrijpende maatregel mogen geen alternatief bieden.
### 1.2 Belemmeringen en specifieke regelgeving
Diverse situaties en juridische instrumenten hebben het toepassingsgebied en de handhaving van het vrij verkeer van diensten gevormd.
#### 1.2.1 Werkvergunningen en detachment
Een belangrijk twistpunt betreft de eis van werkvergunningen voor werknemers van ondernemingen die diensten verlenen in een andere lidstaat. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het doel van werkvergunningen is om de toegang tot de arbeidsmarkt te regelen. Dit is niet van toepassing op tijdelijk gedetacheerde dienstverrichters.
* **Gevolg:** Lidstaten mogen de toegang tot hun grondgebied voor dienstverrichters niet onmogelijk maken door onnodige vergunningseisen.
#### 1.2.2 Detacheringsrichtlijn en handhavingsrichtlijn
De Detacheringsrichtlijn (97/71/EG) regelt de arbeids- en loonvoorwaarden van gedetacheerde werknemers. Deze richtlijn bepaalt dat bepaalde minimale arbeidsvoorwaarden van het ontvangstland, zoals vakantiedagen, minimumloon en veiligheidsvoorschriften, van toepassing zijn, terwijl de sociale zekerheid meestal geregeld blijft volgens het land van oorsprong.
> **Tip:** De Detacheringsrichtlijn creëert een spanningsveld tussen de oorsprongregels en de regels van het ontvangstland, wat met name na de EU-uitbreiding tot complexiteit leidde.
De Handhavingsrichtlijn (2014/67/EU) en een voorstel tot aanpassing van de Detacheringsrichtlijn hebben tot doel de handhaving van deze regels te verbeteren, met name met betrekking tot de definitie van "bezoldiging" versus "minimumloon".
#### 1.2.3 De Dienstenrichtlijn
De Dienstenrichtlijn (2006/123/EG) beoogt een verdere liberalisering van de dienstenmarkt. Een kernbepaling stelt dat lidstaten de uitoefening van een dienstactiviteit niet mogen koppelen aan een vergunningstelsel, tenzij:
* Dit noodzakelijk is vanwege een dwingende reden van algemeen belang.
* Dit doel niet met een minder beperkende maatregel kan worden bereikt.
* De maatregel zonder onderscheid van toepassing is.
> **Example:** De zaak C-341/14 (Trijber en Harmsen) illustreert de toepassing van de niet-discriminerende aard van toegestane maatregelen.
#### 1.2.4 Digitale diensten en markten
Recente verordeningen, zoals de Wet inzake digitale diensten (DSA - Verordening (EU) 2022/2065) en de Wet inzake digitale markten (DMA - Verordening (EU) 2022/1925), leggen specifieke verplichtingen op aan zeer grote online platforms en zoekmachines (met meer dan 45 miljoen gebruikers per maand) en "poortwachters". Deze regelgevingen raken indirect aan het dienstenverkeer in de digitale economie door rechten van zakelijke gebruikers en eindgebruikers te waarborgen.
---
# Detacheringsrichtlijn en arbeidsvoorwaarden
Dit topic behandelt de Detacheringsrichtlijn en de bijbehorende regelgeving, die de arbeids- en loonvoorwaarden van gedetacheerde werknemers binnen de Europese Unie regelt.
### 2.1 Vrij verrichten van diensten binnen de EU
Het vrij verrichten van diensten, zoals vastgelegd in de artikelen 56 tot en met 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), omvat meer dan alleen het afschaffen van discriminatie op grond van nationaliteit. Het vereist ook de opheffing van elke beperking, zelfs indien deze zonder onderscheid van toepassing is, die de werkzaamheden van een dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd, verbiedt of belemmert. Dergelijke beperkingen kunnen gerechtvaardigd zijn indien ze noodzakelijk en proportioneel zijn om redenen van algemeen belang. Bij het verrichten van diensten dient rekening te worden gehouden met de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd.
Het verrichten van diensten verschilt van de vrijheid van vestiging en het vrije werknemersverkeer. Een werkvergunning is primair bedoeld om de toegang tot de arbeidsmarkt te regelen en is daarom niet van toepassing op dienstverrichters.
> **Tip:** Het onderscheid tussen vrij verrichten van diensten, vrijheid van vestiging en vrij werknemersverkeer is cruciaal voor het correct toepassen van EU-regelgeving.
### 2.2 De Detacheringsrichtlijn
De Detacheringsrichtlijn (Richtlijn 97/71/EG) is gericht op het harmoniseren van de arbeids- en loonvoorwaarden van werknemers die door een onderneming in de ene lidstaat tijdelijk in een andere lidstaat worden gedetacheerd. De richtlijn stelt minimale standaarden vast met betrekking tot zaken als:
* Minimale vakantiedagen
* Minimumloon
* Rustperiodes
* Veiligheid en gezondheid op het werk
Deze voorwaarden worden zoveel mogelijk geregeld door de wetgeving van het ontvangstland. Echter, de sociale zekerheid van de gedetacheerde werknemer blijft doorgaans geregeld volgens de wetgeving van het land van oorsprong.
Met de uitbreiding van de EU is een spanningsveld ontstaan met betrekking tot de toepassing van de Detacheringsrichtlijn, zoals geïllustreerd in de zaak C-431/05, *Laval*.
### 2.3 Handhavingsrichtlijn en Aanpassing Detacheringsrichtlijn
De Handhavingsrichtlijn (2014/67/EU) heeft tot doel de handhaving van de regels inzake detachering te verbeteren. Er is een voorstel geweest voor de aanpassing van de Detacheringsrichtlijn, waarbij onder meer de regels inzake 'bezoldiging' in relatie tot 'minimumloon' nader zijn gedefinieerd. Dit kader wordt verder ondersteund door de Dienstenrichtlijn (2006/123/EG), die stelt dat lidstaten de uitoefening van een dienstactiviteit niet afhankelijk mogen stellen van een vergunningstelsel, tenzij dit gerechtvaardigd is door dwingende redenen van algemeen belang die niet met minder beperkende maatregelen kunnen worden bereikt en die zonder onderscheid van toepassing zijn. De zaak C-341/14, *Trijber en Harmsen*, is relevant in dit verband.
> **Voorbeeld:** Een Franse bouwonderneming detacheert werknemers naar Duitsland om een project uit te voeren. De gedetacheerde werknemers hebben recht op minimaal het Duitse minimumloon, zoals bepaald door de Detacheringsrichtlijn, ongeacht wat in Frankrijk is afgesproken. Hun sociale zekerheid blijft geregeld onder het Franse systeem.
---
# Digitale diensten en markten
Dit topic behandelt de Wet inzake digitale diensten (DSA) en de Wet inzake digitale markten (DMA) en hun specifieke verplichtingen voor grote online platforms.
### 3.1 De Wet inzake digitale diensten (DSA) en de Wet inzake digitale markten (DMA)
De Europese Unie heeft twee belangrijke verordeningen geïntroduceerd die het digitale landschap reguleren: de Wet inzake digitale diensten (DSA) en de Wet inzake digitale markten (DMA).
* **Wet inzake digitale diensten (DSA)**: Verordening (EU) 2022/2065
* **Wet inzake digitale markten (DMA)**: Verordening (EU) 2022/1925
Deze verordeningen leggen specifieke verplichtingen op aan grote online platforms, zoekmachines en andere digitale diensten die een aanzienlijk aantal gebruikers bereiken.
#### 3.1.1 Zeer grote online platforms en zoekmachines
Een kernonderdeel van deze regelgeving richt zich op entiteiten die meer dan 45 miljoen gebruikers per maand bedienen in de Europese Unie. Deze platforms en zoekmachines worden beschouwd als zeer grote entiteiten en zijn onderworpen aan de strengste verplichtingen onder de DSA.
#### 3.1.2 Poortwachters
De DMA identificeert een specifieke categorie van grote online platforms die worden aangeduid als "poortwachters". Deze poortwachters hebben een centrale rol in het digitale ecosysteem en oefenen aanzienlijke controle uit over de toegang van gebruikers tot markten of diensten. De DMA legt hen specifieke verboden en geboden op om eerlijke concurrentie en openheid op digitale markten te waarborgen.
#### 3.1.3 Rechten van zakelijke gebruikers en eindgebruikers
Beide verordeningen zijn gericht op het beschermen en versterken van de rechten van zowel zakelijke gebruikers als eindgebruikers die actief zijn op online platforms. Dit omvat bepalingen inzake transparantie, aansprakelijkheid en eerlijke handelspraktijken.
> **Tip:** De DSA en DMA zijn ontworpen om een veiliger en eerlijker digitaal speelveld te creëren, waarbij de macht van grote technologiebedrijven wordt beperkt en de rechten van individuen en kleinere bedrijven worden versterkt.
#### 3.1.4 Vergelijking met eerdere regelgeving (contextueel)
Hoewel de focus van dit topic ligt op DSA en DMA, is het relevant om te weten dat deze verordeningen voortbouwen op eerdere EU-wetgeving met betrekking tot diensten. De Dienstenrichtlijn (2006/123) bijvoorbeeld, stelde al eisen aan lidstaten om de uitoefening van dienstactiviteiten niet onnodig te beperken door vergunningstelsels, tenzij dit noodzakelijk was om dwingende redenen van algemeen belang en er geen minder beperkende maatregelen beschikbaar waren. De DSA en DMA verfijnen en specifiëren deze principes verder voor de specifieke context van online diensten en markten.
> **Voorbeeld:** De Dienstenrichtlijn stelde dat een lidstaat de toegang tot een bepaalde dienst niet mag beperken via een vergunningstelsel als er geen dwingende reden van algemeen belang is die niet op een minder beperkende manier kan worden bereikt. Dit principe is een voorloper van de meer gedetailleerde regels die nu gelden onder de DSA en DMA voor online platforms.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vrij verkeer van diensten | Dit principe, vastgelegd in Artikel 56-63 van het VWEU, stelt dat lidstaten de activiteiten van dienstverrichters uit andere lidstaten niet mogen discrimineren of onevenredig belemmeren, tenzij dit gerechtvaardigd is door redenen van algemeen belang en noodzakelijke en proportionele maatregelen betreft. |
| Dienstverrichtingen tegen vergoeding | Activiteiten die door een dienstverrichter, gevestigd in een lidstaat, tijdelijk in een andere lidstaat worden uitgevoerd in ruil voor betaling. |
| Diensten van niet-economisch algemeen belang | Diensten die niet primair gericht zijn op economische activiteit en vaak door de overheid worden verleend, zoals bepaalde sociale, culturele of veiligheidsdiensten. |
| Werkvergunning | Een officiële toestemming die vereist kan zijn voor werknemers om legaal te werken in een lidstaat, maar die doorgaans niet van toepassing is op dienstverrichters die tijdelijk diensten verlenen. |
| Vrijheid van vestiging | Het recht van natuurlijke personen of ondernemingen om zich permanent te vestigen en economisch actief te zijn in een andere lidstaat, vergelijkbaar met de vestiging van binnenlandse ondernemingen. |
| Detacheringsrichtlijn (97/71/EG) | Een Europese richtlijn die de arbeids- en loonvoorwaarden van werknemers regelt die tijdelijk door hun werkgever naar een andere lidstaat worden gedetacheerd om diensten te verlenen. |
| Gedetacheerde werknemers | Werknemers die door hun werkgever tijdelijk vanuit hun gebruikelijke werkplek in de ene lidstaat worden uitgezonden om diensten te verlenen in een andere lidstaat. |
| Sociale zekerheid volgens land van oorsprong | Het principe dat gedetacheerde werknemers onderworpen blijven aan de sociale zekerheidswetgeving van de lidstaat waar hun werkgever gevestigd is, om dubbele premiebetaling te voorkomen. |
| Bezoldiging | Alle componenten van het loon en andere voordelen die een werknemer ontvangt in ruil voor zijn arbeid, wat ruimer is dan alleen het minimumloon. |
| Minimumloon | Het wettelijk vastgelegde laagste loon dat een werkgever aan een werknemer mag betalen voor verrichte arbeid. |
| Vergunningstelsel | Een systeem waarbij ondernemingen of individuen voorafgaande toestemming, een vergunning, moeten verkrijgen van de bevoegde autoriteiten voordat zij een bepaalde dienstverlenende activiteit mogen uitoefenen. |
| Dwingende redenen van algemeen belang | Gronden die door het Hof van Justitie erkend worden als legitieme redenen om een belemmering van het vrij verkeer te rechtvaardigen, zoals volksgezondheid, consumentenbescherming of een goed functionerende arbeidsmarkt. |
| Wet inzake digitale diensten (DSA) | Een Europese verordening die regels stelt voor online tussenpersonen en platforms, met name ten aanzien van illegale inhoud, transparantie van advertenties en de bescherming van gebruikersrechten. |
| Wet inzake digitale markten (DMA) | Een Europese verordening die zich richt op ‘poortwachters’, zeer grote online platforms, en hen specifieke verplichtingen oplegt om eerlijkere en meer open digitale markten te garanderen. |
| Poortwachters | Zeer grote online platforms die een cruciale rol spelen als toegangspunt tot de digitale markt en die onderworpen zijn aan specifieke verplichtingen onder de DMA om concurrentie te waarborgen. |
| Zeer grote online platformen en zoekmachines | Online diensten die een significant aantal maandelijkse gebruikers bereiken (meer dan 45 miljoen in de EU) en daardoor belangrijke spelers zijn op de digitale markt, met extra verplichtingen onder de DSA en DMA. |
Cover
Hfst_8_InterneMarktII_personen.pptx
Summary
# Vrij verkeer van personen en Europees burgerschap
Dit onderwerp behandelt het algemene recht op vrij verkeer en verblijf van EU-burgers en hun familieleden binnen de Unie, met speciale aandacht voor de rol van Europees burgerschap en de relevante jurisprudentie.
### 1.1 Het recht op vrij verkeer binnen de Unie
Het recht op vrij verkeer van personen is een fundamenteel principe van de Europese Unie en is verankerd in de Verdragen. Dit recht kent verschillende facetten:
* **Vrij verkeer van werknemers:** Geregeld in artikel 45 tot en met 48 VWEU.
* **Vrij verkeer van vestiging:** Geregeld in artikel 49 tot en met 55 VWEU.
* **Vrij verkeer van (niet-economisch actieve) EU-burgers:** Geregeld in artikel 20 en 21 VWEU, en nader uitgewerkt in Richtlijn 2004/38.
Deze rechten zijn van toepassing op grensoverschrijdende situaties. Echter, het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat ook in zuiver interne situaties, waar geen fysieke grensoverschrijding plaatsvindt, een beroep kan worden gedaan op deze vrijheden, bijvoorbeeld in terugkeersituaties of wanneer de impact op toekomstige uitoefening van het personenverkeer relevant is (zaak *Zhu en Chen* en zaak *Ruiz Zambrano*).
### 1.2 Europees burgerschap
Europees burgerschap, vastgelegd in artikel 20 VWEU, is een aanvulling op het nationale burgerschap. Het houdt in dat eenieder die de nationaliteit van een EU-lidstaat bezit, tevens burger van de Unie is.
* **Toekenning nationaliteit:** De bevoegdheid om de nationaliteit toe te kennen, berust uitsluitend bij de lidstaten (zaak *Micheletti* en zaak *Com v. Malta*).
* **Rechten van EU-burgers:**
* Recht op verplaatsing en verblijf binnen de Unie.
* Actief en passief kiesrecht voor verkiezingen van het Europees Parlement en gemeenteraden in de lidstaat van verblijf.
* Recht op diplomatieke en consulaire bescherming in derde landen.
* Recht om verzoekschriften te richten aan het Europees Parlement en te corresponderen in de eigen taal met Europese instellingen, zoals de ombudsman.
Deze rechten gelden onder de voorwaarden die in de verdragen en uitvoeringsmaatregelen zijn bepaald, met name Richtlijn 2004/38.
#### 1.2.1 Jurisprudentie met betrekking tot verblijfsrecht
**Arrest Baumbast (C-413/99):**
Dit arrest benadrukt de directe werking van het verblijfsrecht voor burgers van de Unie. De essentie hiervan is dat een verblijfsrecht niet kan worden geweigerd op grond van het feit dat een burger niet voldoet aan de nationale eisen voor ziektekostenverzekering voor spoedeisende zorg, zolang de burger voldoet aan de voorwaarden van het Europees recht. Het verblijfsrecht geldt voor iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden.
### 1.3 Richtlijn 2004/38 inzake het recht van burgers van de Unie en hun familieleden om vrij binnen het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven
Deze richtlijn regelt de concrete uitoefening van het recht op vrij verkeer en verblijf.
* **Toepassingsgebied:** Geldt voor burgers van de Unie en hun familieleden.
* **Uitreis- en inreisrecht:** Geregeld in artikel 4 en 5 van de richtlijn.
* **Verblijfsrecht:**
* **Tot 3 maanden:** Vereist enkel een geldig identiteitsbewijs of paspoort.
* **Meer dan 3 maanden:** Vereist dat de burger economisch actief is (werknemer of zelfstandige) of over voldoende bestaansmiddelen en een ziektekostenverzekering beschikt.
* **Duurzaam verblijfsrecht:** Ontstaat na 5 jaar legaal verblijf (artikel 16).
#### 1.3.1 Definitie ‘familieleden’ (Art. 2 (2))
De richtlijn definieert "familieleden" ruim:
* **Echtgenoot of geregistreerd partner:** Voor geregistreerd partnerschap geldt dat het gastland dit gelijk moet stellen aan een wettelijk huwelijk en de voorwaarden van de wetgeving van het gastland moeten zijn voldaan (zaak *Coman* C-673/16).
* **Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn:** Die jonger zijn dan 21 jaar of ten laste zijn.
* **Rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn:** Indien zij ten laste zijn.
#### 1.3.2 Uitzonderingen op het verblijfsrecht
De lidstaten kunnen beperkingen opleggen op basis van:
* **Openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid** (artikel 27). Deze beperkingen moeten strikt worden geïnterpreteerd en gebaseerd zijn op actueel en persoonlijk gedrag, met een reële en voldoende ernstige bedreiging en een evenredige sanctie. De bewijslast hiervoor ligt bij de lidstaat.
* **Bescherming tegen verwijdering** (artikel 28).
### 1.4 Vrij verkeer van werknemers (Artikel 45 VWEU)
Dit artikel regelt het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie en verbiedt discriminatie op grond van nationaliteit op het gebied van werkgelegenheid, beloning en arbeidsvoorwaarden.
* **Toepassingsgebied:**
* Migrerende EU-werknemers.
* Er moet een grensoverschrijdend element zijn (nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat).
* Overgangsmaatregelen bij toetreding van nieuwe lidstaten kunnen van toepassing zijn.
* **Definitie ‘werknemer’:** Het uitoefenen van een substantiële economische activiteit, voor een bepaalde duur, tegen vergoeding, voor en onder het gezag van een ander.
* **Familieleden van migrerende werknemers:** Deze hebben ook rechten onder Richtlijn 2004/38 (echtgenoot/geregistreerd partner, kinderen onder 21 of ten laste, ouders ten laste).
* **Uitzonderingen:**
* **Openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid:** Strikte interpretatie vereist (zie hierboven).
* **Overheidsdienst:** Artikel 45 VWEU is niet van toepassing op betrekkingen in overheidsdienst. Dit wordt Europeesrechtelijk geïnterpreteerd als het uitoefenen van openbaar gezag en het dragen van verantwoordelijkheid voor bescherming van algemene staatsbelangen (NMBS-arresten).
#### 1.4.1 Jurisprudentie met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers
**Arrest Bosman (C-415/93):**
Dit arrest stelde dat sport, zoals betaald voetbal, een economische activiteit is waarop het vrij verkeer van werknemers van toepassing is. De transferregeling en nationaliteitsclausules van sportbonden werden in strijd geacht met artikel 45 VWEU. Nationaliteitsclausules zijn directe discriminatie, terwijl transfervergoedingen als niet-discriminerende belemmeringen worden beschouwd die gerechtvaardigd kunnen zijn indien zij voldoen aan de 'rule of reason' (noodzakelijk en proportioneel).
**Arrest FIFA (C-650/22):**
Dit arrest bevestigt dat ook regels van internationale sportorganisaties getoetst kunnen worden aan het Unierecht indien zij economische activiteiten beïnvloeden.
### 1.5 Recht van vestiging (Artikel 49 VWEU)
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor burgers van de ene lidstaat om zich in een andere lidstaat te vestigen teneinde daar als zelfstandige of via een vennootschap economische activiteiten uit te oefenen.
* **Harmonisatierichtlijnen:** Artikel 53 VWEU bepaalt dat richtlijnen worden vastgesteld ter wederzijdse erkenning van diploma's en beroepskwalificaties.
* **Jurisprudentie met betrekking tot erkenning diploma's:**
* **Arrest Heylens (222/86) en Vlassopoulou (C-340/89):** Deze arresten stellen dat ook niet-discriminerende nationale kwalificatievereisten in strijd kunnen zijn met artikel 49 VWEU indien de lidstaat geen rekening houdt met de ervaring en kwalificaties die de betrokkene in zijn lidstaat van oorsprong heeft opgedaan.
#### 1.5.1 Uitoefening openbaar gezag (Art. 51 VWEU)
Artikel 51 VWEU maakt een uitzondering op het recht van vestiging voor activiteiten die, op het grondgebied van een lidstaat, met overheidsgezag beklede werkzaamheden omvatten. Het Hof van Justitie heeft dit ruim geïnterpreteerd:
* **Taken van algemeen belang vs. openbaar gezag:** Niet elke taak van algemeen belang valt onder deze uitzondering, enkel die welke specifiek de uitoefening van openbaar gezag impliceert.
* **Voorbeelden:** Het verlijden van authentieke akten, waarbij de wil van de partijen wordt vastgelegd en er aansprakelijkheid voor fouten ontstaat, kan worden gezien als het uitoefenen van openbaar gezag.
Lidstaten kunnen wel voorwaarden stellen aan de procedure tot aanstelling, organisatie, etc., mits deze noodzakelijk en evenredig zijn (Commissie t. België C-47/08).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen de verschillende vrijheden van personenverkeer (werknemers, vestiging, niet-economisch actieve burgers) en te erkennen dat Europees burgerschap hieraan een overkoepelend recht toevoegt. De jurisprudentie is hierbij essentieel voor de concrete invulling en reikwijdte van deze rechten.
> **Tip:** Let goed op de specifieke definitie van 'familieleden' in Richtlijn 2004/38, aangezien dit rechtstreeks invloed heeft op de uitoefening van het verblijfsrecht voor niet-EU-burgers die met een EU-burger meereizen.
> **Tip:** Bij de analyse van beperkingen op het vrije verkeer is het altijd belangrijk om te onderzoeken of deze beperkingen gerechtvaardigd zijn op grond van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid en of zij voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid.
---
# Vrij verkeer van werknemers
Dit deel van de studiehandleiding behandelt het recht van werknemers uit EU-lidstaten om in andere lidstaten te werken, de afschaffing van discriminatie op grond van nationaliteit en de uitzonderingen hierop, inclusief de impact van sportregels.
### 2.1 Algemene beginselen van vrij verkeer van werknemers
Het vrij verkeer van werknemers is een fundamenteel principe van het EU-recht, vastgelegd in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit principe houdt in dat werknemers uit lidstaten zich vrij mogen verplaatsen en werken in andere lidstaten, zonder discriminatie op grond van hun nationaliteit.
#### 2.1.1 Toepassingsgebied van artikel 45 VWEU
* **Vrij verkeer van werknemers binnen de Unie:** Lidstaten dienen alle vormen van discriminatie op grond van nationaliteit te elimineren met betrekking tot werkgelegenheid, beloning en andere arbeidsvoorwaarden.
* **Recht op arbeid en verblijf:** Werknemers hebben het recht om te reageren op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling, zich vrij te verplaatsen binnen de lidstaten, te verblijven in een lidstaat om een beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als nationale werknemers, en verblijf te houden na het beëindigen van een dienstverband.
* **Grensoverschrijdend element:** Het recht op vrij verkeer van werknemers is van toepassing op situaties met een grensoverschrijdend element. Dit betekent dat de werknemer de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat moet bezitten en zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit.
* **Definitie van 'werknemer':** Een werknemer is iemand die een substantiële economische activiteit uitoefent, voor een bepaalde duur, tegen vergoeding, en voor en onder het gezag van een ander.
#### 2.1.2 Familieleden van migrerende werknemers
Richtlijn 2004/38 regelt de rechten van familieleden van migrerende werknemers. Dit omvat:
* Echtgenoot of geregistreerd partnerschap, mits dit gelijkgesteld is aan een wettelijk huwelijk door het ontvangende land en voldoet aan de nationale wetgeving.
* Kinderen die jonger zijn dan 21 jaar of die ten laste zijn.
* Ouders die ten laste zijn.
#### 2.1.3 Uitzonderingen op het vrij verkeer van werknemers
Hoewel het principe van vrij verkeer van werknemers breed is, zijn er uitzonderingen mogelijk.
* **Openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid:** Deze uitzonderingen moeten strikt worden geïnterpreteerd en vereisen actueel en persoonlijk gedrag dat een reële en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De bewijslast hiervoor ligt bij de lidstaat.
* **Overheidsdienst:** Het vrij verkeer van werknemers is niet van toepassing op betrekkingen in overheidsdienst. Dit is geïnterpreteerd als taken die gepaard gaan met de uitoefening van openbaar gezag en verantwoordelijkheid voor de bescherming van algemene staatsbelangen.
### 2.2 Impact van sportregels op vrij verkeer
Rechtspraak van het Hof van Justitie heeft bepaald dat sport, wanneer het economische activiteit omvat, onder het EU-recht valt, inclusief het vrij verkeer van werknemers.
#### 2.2.1 Zaak Bosman
De zaak C-415/93, bekend als de Bosman-zaak, had een grote impact.
* **Feiten:** Een Belgische voetballer wilde naar een Franse club, maar de transferregeling en nationaliteitsclausules van sportbonden vormden een belemmering.
* **Rechtsvragen:** Was Europees recht van toepassing en waren de transferregeling en nationaliteitsclausules in strijd met het vrij verkeer van werknemers?
* **Uitspraak:** Het Hof oordeelde dat sport een economische activiteit is en dat het vrij verkeer van werknemers ook van toepassing is op de regels van sportbonden. Nationaliteitsclausules werden beschouwd als directe discriminatie, terwijl transfervergoedingen werden gezien als niet-discriminerende belemmeringen die de "rule of reason" moesten doorstaan.
#### 2.2.2 Verdere jurisprudentie
De jurisprudentie, zoals in zaak C-650/22 (FIFA), blijft de toepassing van het vrij verkeer van werknemers op sportorganisaties uitwerken.
### 2.3 Europees burgerschap en verblijfsrechten
Artikel 20 VWEU introduceert het concept van het Europees burgerschap, dat supplementair is aan het nationaal burgerschap. Elke burger van de Unie heeft rechten, waaronder het recht op verplaatsing en verblijf binnen de Unie.
#### 2.3.1 Zaak Zhu en Chen
Deze zaak (C-200/02) benadrukte dat zelfs wanneer een kind de nationaliteit van een lidstaat bezit, maar de ouders niet, het kind toch rechten kan ontlenen aan het EU-burgerschap, wat kan leiden tot een verblijfsrecht voor de ouders.
#### 2.3.2 Zaak Ruiz Zambrano
De zaak C-34/09 benadrukte het belang van Europees burgerschap voor niet-EU-burgers die familiebanden hebben met EU-burgers. Het Hof oordeelde dat een verblijfsrecht niet geweigerd mocht worden aan de niet-EU-burger-ouder van een EU-burger-kind indien dit zou leiden tot de gedwongen uitwijking van het kind uit de Unie.
#### 2.3.3 Arrest Baumbast
In de zaak C-413/99 oordeelde het Hof dat elke burger van de Unie die zich naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, een rechtstreeks werkend verblijfsrecht heeft, ongeacht of hij economisch actief is of niet, mits hij beschikt over voldoende bestaansmiddelen en een ziektekostenverzekering.
> **Tip:** Het Europese burgerschap en de hieraan verbonden rechten zijn een belangrijk instrument om het vrije verkeer te versterken en bieden bescherming, zelfs in situaties die initieel geen grensoverschrijdend economisch element vertonen.
#### 2.3.4 Richtlijn 2004/38
Deze richtlijn codificeert en verduidelijkt de rechten van burgers van de Unie en hun familieleden om zich vrij te verplaatsen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten.
* **Rechten:** Uitreis- en inreisrecht, verblijfsrecht (onder voorwaarden zoals bestaansmiddelen en ziektekostenverzekering voor verblijf langer dan drie maanden), en duurzaam verblijfsrecht na vijf jaar legaal verblijf.
* **Uitzonderingen:** Vergelijkbaar met artikel 45 VWEU, zijn er uitzonderingen mogelijk op basis van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, met strenge interpretatie en bescherming tegen verwijdering.
### 2.4 Vrij verkeer van vestiging
Artikel 49 VWEU regelt het vrij verkeer van vestiging, waarbij burgers uit lidstaten het recht hebben om zich in een andere lidstaat te vestigen om daar als zelfstandige of via een vennootschap economische activiteiten uit te oefenen.
#### 2.4.1 Harmonisatierichtlijnen en erkenning van kwalificaties
Artikel 53 VWEU bepaalt dat harmonisatierichtlijnen worden vastgesteld met betrekking tot de wederzijdse erkenning van diploma's en beroepskwalificaties.
#### 2.4.2 Jurisprudentie (Heylens en Vlassopoulou)
Arresten zoals Heylens (C-222/86) en Vlassopoulou (C-340/89) hebben bepaald dat zelfs niet-discriminerende nationale kwalificatievereisten in strijd kunnen zijn met artikel 49 VWEU indien de lidstaat geen rekening houdt met de ervaring en kwalificaties die in de lidstaat van oorsprong zijn verworven.
#### 2.4.3 Uitoefening van openbaar gezag
Artikel 51 VWEU voorziet in een uitzondering op het recht van vestiging voor activiteiten die, op het grondgebied van een lidstaat, gepaard gaan met de uitoefening van openbaar gezag. De interpretatie van "openbaar gezag" is cruciaal en wordt ruim opgevat, hoewel lidstaten wel voorwaarden kunnen stellen aan de aanstelling en organisatie van dergelijke functies, mits dit noodzakelijk en evenredig is.
> **Example:** Het verlenen van authentieke akten door een notaris kan worden gezien als een activiteit die gepaard gaat met de uitoefening van openbaar gezag, wat de lidstaat de mogelijkheid geeft om specifieke voorwaarden te stellen aan de toegang tot dit beroep, zoals een nationaliteitsvereiste (zie Commissie t. België, C-47/08). Echter, deze voorwaarden moeten voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid en evenredigheid.
---
# Vrij verkeer van vestiging en diensten
Dit onderwerp onderzoekt het recht voor burgers en bedrijven om zich in andere lidstaten te vestigen voor economische activiteiten, inclusief de erkenning van beroepskwalificaties en de uitzonderingen voor openbaar gezag.
### 3.1 Vrij verkeer van werknemers (artikel 45 VWEU)
Het vrij verkeer van werknemers is een fundamenteel principe van de Europese Unie dat de afschaffing van elke discriminatie op grond van nationaliteit tussen werknemers van de lidstaten op het gebied van werkgelegenheid, beloning en arbeidsvoorwaarden inhoudt.
#### 3.1.1 Toepassingsgebied en kenmerken
* **Doel:** Het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie is vrij. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
* **Rechten:** Burgers hebben, behoudens gerechtvaardigde beperkingen op grond van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, het recht om:
* in te gaan op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling.
* zich te dien einde vrij te verplaatsen binnen het grondgebied der lidstaten.
* in een der lidstaten te verblijven teneinde daar een beroep uit te oefenen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke voor de tewerkstelling van nationale werknemers gelden.
* op het grondgebied van een lidstaat verblijf te houden na er een betrekking te hebben vervuld, overeenkomstig de voorwaarden die zullen worden opgenomen in door de Commissie vast te stellen verordeningen.
* **Niet van toepassing op:** De bepalingen van artikel 45 VWEU zijn niet van toepassing op de betrekkingen in overheidsdienst.
#### 3.1.2 Migrerende EU-werknemers
* **Grensoverschrijdend element:** Er moet sprake zijn van een grensoverschrijdende situatie.
* **Nationaliteit:** De werknemer moet de nationaliteit bezitten van een EU- of EER-lidstaat. Er kunnen overgangsmaatregelen gelden bij de toetreding van nieuwe lidstaten.
* **Definitie ‘werknemer’:** Een werknemer wordt gedefinieerd als iemand die een substantiële economische activiteit uitoefent, voor een bepaalde duur, tegen vergoeding, voor en onder het gezag van een ander.
#### 3.1.3 Familieleden van migrerende werknemers
Richtlijn 2004/38 regelt de rechten van familieleden van migrerende werknemers. Hieronder vallen:
* Echtgenoot of geregistreerd partnerschap (indien erkend door het gastland).
* Kinderen jonger dan 21 jaar of ten laste.
* Ouders indien ten laste.
#### 3.1.4 Uitzonderingen
* **Openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid:** Deze uitzonderingen worden strikt geïnterpreteerd en vereisen actueel en persoonlijk gedrag dat een reële en voldoende ernstige bedreiging vormt, met een evenredige sanctie. De bewijslast hiervoor ligt bij de lidstaat.
* **Overheidsdienst:** Zoals eerder vermeld, zijn de bepalingen van artikel 45 VWEU niet van toepassing op betrekkingen in overheidsdienst. Dit betreft de uitoefening van openbaar gezag en het dragen van verantwoordelijkheid voor de bescherming van algemene staatsbelangen.
#### 3.1.5 Belangrijke arresten
* **Zaak C-415/93, Bosman:** Betrof de transferregeling en nationaliteitsclausules in het voetbal. Het Hof oordeelde dat sport een economische activiteit is en dat het vrij verkeer van werknemers ook van toepassing is op de regels van sportbonden (horizontale werking). Nationaliteitsclausules werden als directe discriminatie beschouwd, en transfervergoedingen als een niet-discriminerende belemmering.
* **Zaak C-650/22, FIFA:** Bevestigt de toepassing van het Europees recht op sportorganisaties.
### 3.2 Vrij verkeer van vestiging (artikel 49 VWEU)
Dit artikel regelt het recht voor burgers en bedrijven om zich in andere lidstaten te vestigen om daar als zelfstandige of via een vennootschap economische activiteiten uit te oefenen.
#### 3.2.1 Algemene beginselen
* Artikel 49 VWEU houdt de afschaffing in van beperkingen van de vrijheid van vestiging van onderdanen van een lidstaat in een andere lidstaat.
* Dit geldt zowel voor de vestiging van natuurlijke personen als voor de oprichting en het beheer van vennootschappen en ondernemingen.
#### 3.2.2 Erkenning van diploma's en beroepskwalificaties
* **Artikel 53 VWEU:** Dit artikel voorziet in harmonisatierichtlijnen met betrekking tot de wederzijdse erkenning van diploma's en de gelijkstelling van beroepskwalificaties.
* **Arresten Heylens en Vlassopoulou:** Deze arresten stellen dat ook niet-discriminerende nationale kwalificatievereisten in strijd kunnen zijn met artikel 49 VWEU, indien geen rekening wordt gehouden met ervaring opgedaan in de lidstaat van oorsprong.
#### 3.2.3 Uitzonderingen voor openbaar gezag (artikel 51 VWEU)
* Het recht van vestiging is niet van toepassing op werkzaamheden die, al dan niet ter gelegenheid van de oprichting van vennootschappen of ondernemingen, aldaar worden uitgeoefend, en die in die lidstaat zelf verband houden met de uitoefening van openbaar gezag.
* **Arrest Commissie t. België (C-47/08):** Het Hof heeft hierin verduidelijkt dat ‘uitoefening van openbaar gezag’ betrekking heeft op taken van algemeen belang die een specifieke overheidstaak inhouden. Voorbeelden zijn het verlijden van authentieke akten, de wil van de partijen, de keuze van de partijen en aansprakelijkheid voor fouten tijdens de uitoefening van het ambt. Lidstaten kunnen wel voorwaarden stellen aan de procedure tot aanstelling, organisatie, etc., mits dit noodzakelijk en evenredig is.
### 3.3 Vrij verkeer van diensten (artikel 56 VWEU)
Hoewel de focus van dit document ligt op vestiging en werknemers, is het belangrijk te vermelden dat het vrij verkeer van diensten (artikel 56 VWEU) nauw hiermee samenhangt. Dit principe staat toe dat diensten grensoverschrijdend worden aangeboden door personen die in een lidstaat zijn gevestigd in een andere lidstaat, zonder dat zij zich daarvoor noodzakelijk hoeven te vestigen. De regels inzake diensten kennen vergelijkbare uitzonderingen als het vestigingsrecht.
### 3.4 Europees burgerschap en verblijfsrecht
* **Artikel 20 VWEU:** Introduceert het concept van het Europees burgerschap, dat een aanvulling vormt op het nationaal burgerschap. Een burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een EU-lidstaat bezit. Het toekennen van nationaliteit is de bevoegdheid van elke lidstaat.
* **Rechten van EU-burgers:** EU-burgers hebben rechten zoals het recht op verplaatsing en verblijf binnen de Unie, actief en passief kiesrecht voor verkiezingen van het Europees Parlement en gemeenteraden in de lidstaat van verblijf, en recht op diplomatieke en consulaire bescherming in het buitenland.
* **Richtlijn 2004/38:** Deze richtlijn regelt het recht van burgers van de Unie en hun familieleden om vrij binnen het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Dit omvat rechten op toegang, verblijf van minder dan drie maanden, en verblijf van meer dan drie maanden indien de persoon werknemer of zelfstandige is, of over voldoende bestaansmiddelen en ziektekostenverzekering beschikt. Na vijf jaar legaal verblijf ontstaat een duurzaam verblijfsrecht.
* **Zaak C-413/99, Baumbast:** Bevestigde dat het verblijfsrecht van een EU-burger niet kan worden geweigerd op basis van het niet dekken van spoedeisende zorg door de ziektekostenverzekering, wat het directe werking van artikel 20 VWEU benadrukt.
* **Zaak Zhu en Chen:** Deze zaak illustreerde dat er geen fysieke grensoverschrijding vereist is om een beroep te doen op het personenverkeer, zelfs in "zuiver interne situaties" waar de verblijfplaats binnen de eigen lidstaat van een EU-burger is, maar de echtgenoot en kind een andere nationaliteit hebben.
* **Zaak Ruiz Zambrano:** Hierbij werd bepaald dat kinderen die de nationaliteit van een lidstaat bezitten, zelfs als hun ouders geen EU-burgers zijn, een verblijfsrecht kunnen creëren indien het hen zou beletten om hun recht op verblijf als EU-burger uit te oefenen.
> **Tip:** Het onderscheid tussen vrij verkeer van werknemers, vestiging en diensten is cruciaal. Houd rekening met de specifieke criteria die voor elk van deze vrijheden gelden, evenals de relevante jurisprudentie die de reikwijdte ervan verduidelijkt. Vergeet ook niet de uitzonderingen op deze vrijheden, met name die gerelateerd aan openbare orde, veiligheid en gezondheid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vrij verkeer van personen | Het recht voor EU-burgers om zich binnen de lidstaten te verplaatsen en er te verblijven, onder bepaalde voorwaarden en met respect voor de fundamentele rechten. |
| Europees burgerschap | Een aanvullend burgerschap tot het nationale burgerschap, toegekend aan eenieder die de nationaliteit van een EU-lidstaat bezit, wat specifieke rechten en plichten met zich meebrengt binnen de Unie. |
| Richtlijn 2004/38/EG | Een EU-richtlijn die de rechten van burgers van de Unie en hun familieleden om zich vrij te verplaatsen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten regelt, inclusief de voorwaarden voor toegang en verblijf. |
| Duurzaam verblijfsrecht | Het recht om onbeperkt te verblijven in een andere lidstaat na een periode van vijf jaar legaal verblijf, wat meer stabiliteit en zekerheid biedt aan EU-burgers. |
| Openbare orde | Een uitzonderingsgrond die lidstaten toestaat beperkingen op te leggen aan het vrij verkeer van personen, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappelijke stabiliteit en het functioneren van de samenleving. |
| Vrij verkeer van werknemers | Het principe binnen de EU dat de afschaffing van elke discriminatie op grond van nationaliteit inhoudt voor werknemers van de lidstaten, wat betreft werkgelegenheid, beloning en arbeidsvoorwaarden. |
| Grensoverschrijdend element | Een voorwaarde die vereist is voor de toepassing van het vrij verkeer van werknemers, waarbij er sprake moet zijn van een verbinding met meer dan één lidstaat, bijvoorbeeld door tewerkstelling in een andere lidstaat dan die van de nationaliteit. |
| Horizontale werking | De rechtstreekse toepasselijkheid van EU-rechtelijke bepalingen op de verhouding tussen particulieren, niet alleen tussen burgers en de staat, wat bijvoorbeeld van toepassing is op regels van sportbonden. |
| Vrij verkeer van vestiging | Het recht voor burgers en rechtspersonen om een economische activiteit duurzaam uit te oefenen in een andere lidstaat dan hun thuisland, hetzij als zelfstandige, hetzij via de oprichting van een vennootschap. |
| Harmoniseringsrichtlijnen | EU-wetgeving die tot doel heeft de nationale wetgevingen van de lidstaten op specifieke gebieden op elkaar af te stemmen, zoals de erkenning van diploma's en beroepskwalificaties, om het vrij verkeer te vergemakkelijken. |
| Openbaar gezag | Een uitzondering op het vrij verkeer van diensten, die toestaat dat bepaalde functies die inherent zijn aan de uitoefening van openbaar gezag en die de bescherming van de algemene staatsbelangen dienen, voorbehouden blijven aan staatsburgers. |
Cover
Les 1- handicap - VAPH - rechten - 2526 - Anja [Automatisch opgeslagen].pptx
Summary
# Begrip handicap en rechten van personen met een beperking
Dit topic verkent de evolutie van het begrip handicap en de bijbehorende rechten voor personen met een beperking, vanuit een historisch perspectief naar hedendaagse mensenrechtenverdragen.
### 1.1 Evolutie van het begrip handicap
De perceptie van handicap is sterk afhankelijk van maatschappelijke normen over functioneren. Historisch gezien werd afwijkend gedrag of functioneren vaak geassocieerd met angst, leidend tot stigmatisering als 'onvolwaardig', 'abnormaal' of 'achterlijk'. Deze negatieve beeldvorming, gevoed door onwetendheid en onbegrip, resulteerde in minachting en afkeer.
In de samenleving wordt deze dynamiek vaak geplaatst binnen het concept van een minderheidsgroep. Angst voor het 'vreemde' (xenofobie) is een kenmerk van elke maatschappij en kan zich ook manifesteren jegens personen met een beperking. Dit leidt tot reacties zoals territoriumverdediging en vermijdingsgedrag.
Gelukkig is er een evolutie gaande, waarbij personen met een beperking meer controle nemen over hun leven en opkomen voor hun rechten. Er is een streven naar een beschermende, maar respectvolle benadering.
#### 1.1.1 Tendensen in de benadering van personen met een beperking
Er zijn drie belangrijke tendensen te onderscheiden in de benadering van personen met een beperking:
* **Normalisatie:** Het streven om personen met een beperking zo veel mogelijk in een normale omgeving te laten leven.
* **Integratie:** Het actief betrekken van personen met een beperking bij de samenleving.
* **Inclusie:** Het creëren van een samenleving die zich aanpast om participatie voor iedereen mogelijk te maken.
De invloed van de medische dominantie neemt af ten gunste van deze meer inclusieve benaderingen. Aanbevelingen van organisaties zoals de WHO en de Raad van Europa benadrukken het belang van een welzijnsbevorderend en menswaardig bestaan, waarbij een evenwicht wordt gezocht tussen noodzakelijke hulpverlening en zelfbeschikking.
#### 1.1.2 Definitie van handicap volgens het VAPH
Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) definieert handicap als:
"Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan de combinatie tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren."
Het VAPH is een overheidsdienst die ondersteuning organiseert voor personen met een handicap en hun gezin in België. Belangrijke voorwaarden voor erkenning door het VAPH zijn:
* Leeftijd jonger dan 65 jaar bij aanvraag.
* Woonachtig zijn in België.
* Voldoen aan de definitie van handicap.
Het VAPH streeft naar het bevorderen van participatie, integratie en gelijke kansen, met als doel een zo groot mogelijke autonomie en levenskwaliteit voor personen met een beperking.
> **Tip:** De definitie van het VAPH is cruciaal voor het begrijpen van de juridische en ondersteuningsgerichte aspecten van handicap in Vlaanderen. Ken de verschillende componenten: functiestoornissen, activiteitenbeperkingen, en persoonlijke/externe factoren.
#### 1.1.3 Takenpakket van het VAPH
Het takenpakket van het VAPH omvat:
* Uitwerking en evaluatie van beleid.
* Behandeling van aanvragen voor tegemoetkomingen (hulpmiddelen, woning-/wagenaanpassingen, persoonsvolgend budget voor meerderjarigen).
* Beschikbaarstelling en controle van persoonsvolgende budgetten.
* Erkenning en vergunning van diensten en voorzieningen.
* Afstemming van zorgvraag en -aanbod via regionaal overleg.
### 1.2 Rechten van personen met een beperking
De rechten van personen met een beperking zijn verankerd in universele mensenrechten en specifieke verdragen.
#### 1.2.1 Mensenrechten en de Verenigde Naties
Na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, werd de Verenigde Naties (VN) opgericht met als primair doel het beschermen en verbeteren van mensenrechten. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), aangenomen in 1948, vormt hierin een fundamenteel document. Hoewel de UVRM op zichzelf niet juridisch bindend is zonder ondertekening, legt ze de basis voor latere, bindende internationale verdragen.
#### 1.2.2 Het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap
Dit verdrag, aangenomen door de VN, is specifiek gericht op het waarborgen van de volledige en gelijke deelname van personen met een handicap aan de samenleving.
* **Artikel 1: Doelstellingen**
Alle personen met een handicap genieten van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid. Ze moeten met respect en eerbied worden behandeld.
* **Artikel 3: Beginselen**
De kernbeginselen van het verdrag omvatten:
* Waardigheid, persoonlijke autonomie, vrijheid van zelfstandige keuzes, onafhankelijkheid.
* Non-discriminatie.
* Volledige en daadwerkelijke participatie en opname *in* de samenleving.
* Respect voor verschillen en aanvaarding van personen met een handicap als deel van de mensheid en menselijke diversiteit.
* Gelijke kansen.
* Toegankelijkheid.
* Gelijkheid van man en vrouw.
* Respect voor de zich ontwikkelende capaciteiten van kinderen met een handicap.
* Eerbiediging van het recht op behoud van eigen identiteit.
> **Tip:** Het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap vertegenwoordigt een paradigmaverschuiving van een medisch naar een sociaal model van handicap. Focus op de principes en hoe deze de zorg en ondersteuning beïnvloeden.
#### 1.2.3 Gevolgen van het verdrag: Zorgvernieuwing en Inclusie
Het VN-Verdrag heeft geleid tot een significante zorgvernieuwing, met als speerpunt het concept van **inclusie**. Het "Perspectiefplan 2020" vat dit samen met de doelstelling "zoveel mogelijk gewoon in de samenleving en zo weinig mogelijk uitzonderlijk en afzonderlijk". Dit markeert een ommezwaai in het beleid, waarbij personen met een beperking niet langer primair worden gezien als hulp- en zorgbehoevenden, maar als volwaardige burgers.
De zorgvernieuwing streeft naar twee hoofddoelen:
1. **Zorggarantie:** Voor personen met de grootste ondersteuningsnood (bv. ernstige beperkingen en gedragsproblemen), met als doel wachtlijsten te verkleinen.
2. **Vraaggestuurde zorg:** Voor geïnformeerde gebruikers, die middelen en instrumenten krijgen om zorg zelf in handen te nemen en betrokken worden bij besluitvormingsprocessen. Dit omvat betere informatieverlening, het opstellen van ondersteuningsplannen en het bevorderen van zelfredzaamheid.
De focus ligt op **preventie**, oprichting van Diensten OndersteuningsPlan (DOP), en **netwerkversterking**. Er wordt een beweging gemaakt van integratie naar **inclusie**.
#### 1.2.4 Financiering van ondersteuning (meerderjarigen)
Voor meerderjarige personen met een beperking zijn er verschillende financieringsvormen:
* **Trap 1: Zorgbudget (BOB) en Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (RTH)**
* **Basis OndersteuningsBudget (BOB):** Een maandelijks bedrag (bv. 330 euro in 2024) dat besteed kan worden aan eenvoudige hulp. Vereist een erkende handicap en vastgestelde ondersteuningsnood. Weinig papierwerk en geen bewijsplicht.
* **Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (RTH):** Kan aangevuld worden met het BOB en omvat diensten zoals dagopvang en begeleiding.
* **Trap 2: Persoonsvolgend Budget (PVB)**
* Voor personen met een grotere ondersteuningsnood.
* Vereist een gefundeerd ondersteuningsplan, opgesteld door de persoon zelf of een Dienst OndersteuningsPlan (DOP).
* Kan verkregen worden als cash of voucher.
* Vaak lange wachtlijsten en prioritering op basis van ondersteuningsnood.
* Bij het gebruik van een PVB kan de persoon met een beperking zelf de werkgever worden van zijn hulpverleners.
#### 1.2.5 Financiering van ondersteuning (minderjarigen)
Voor minderjarige personen met een beperking zijn er eveneens specifieke financieringsvormen:
* **Trap 1: Ondersteuningstoeslag (deel van het Groeipakket)**
* Vanaf 2023 is er een uitbreiding van het groeipakket naar een 'ondersteuningstoeslag'.
* Bedraagt 331 euro per maand in 2024.
* Toegankelijk tot 21 jaar voor kinderen met een erkende handicap en een zorgbehoefte van minimaal 12 punten.
* Maandelijks uitgekeerd samen met het groeipakket.
* Er bestaat ook een BOB voor minderjarigen tot 21 jaar, mits erkende handicap.
* **Trap 2: Persoonlijk Assistentie Budget (PAB)**
* Een budget vanuit het VAPH voor assistentie thuis, op school of werk.
* Vereist aanvraag via de Integrale Toegangspoort (ITP), een multidisciplinair team dat de zorgvraag inschaalt en een budgethoogte voorstelt.
* De definitieve budgethoogte wordt bepaald door het team indicatiestelling van de ITP, afhankelijk van de nood (aard, ernst handicap, leefsituatie).
* Dringende dossiers krijgen voorrang, geholpen door de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie (IRPC).
* Er is een spoedprocedure voor snel degeneratieve aandoeningen.
> **Tip:** Maak een duidelijke tabel of schema om de verschillende financieringstrappen en -vormen voor meerderjarigen en minderjarigen te memoriseren. Let op de verschillen in criteria en procedures.
### 1.3 Onderwijs voor kinderen met een beperking
Het onderwijslandschap voor kinderen met een beperking in Vlaanderen is gestructureerd in verschillende types en opleidingsvormen:
#### 1.3.1 Types van buitengewoon onderwijs
* **BUKO:** Buitengewoon kleuteronderwijs.
* **BULObu-BaO:** Buitengewoon lager onderwijs / Buitengewoon basisonderwijs.
* **BUSO:** Buitengewoon secundair onderwijs.
Specifieke types in het buitengewoon onderwijs:
* **Basis:]** Kinderen met ernstige leerproblemen.
* **Type 1:** Kinderen met een matig mentale handicap.
* **Type 2:** Kinderen met een matige tot ernstige mentale handicap.
* **Type 3:** Kinderen met gedrags- en emotionele moeilijkheden.
* **Type 4:** Kinderen met een lichamelijke beperking.
* **Type 5:** Kinderen die langdurig ziek zijn, regelmatig in het ziekenhuis verblijven of in een medische instelling verblijven, en die maximaal proberen aan te haken bij het gewoon onderwijs.
* **Type 6:** Blinde en slechtziende kinderen.
* **Type 7:** Dove en slechthorende kinderen.
* **Type 8:** Kinderen met autisme spectrum stoornissen (ASS).
* **Type 9:** Kinderen met autisme spectrum stoornissen (ASS).
> **Tip:** Leer de verschillende types van buitengewoon onderwijs vanbuiten. Dit is vaak een kernonderdeel van examenvragen rond onderwijs en handicap.
#### 1.3.2 Opleidingsvormen in het BUSO
Het buitengewoon secundair onderwijs (BUSO) kent vier opleidingsvormen:
* **Opleidingsvorm 1:** Integratie in een beschermd milieu.
* **Opleidingsvorm 2:** Integratie in een beschermd leef- en arbeidsmilieu.
* **Opleidingsvorm 3:** Voorbereiding op het gewone leef- en werkmilieu.
* **Opleidingsvorm 4:** Biedt algemeen technisch, kunst- en beroepsonderwijs met doorstroming naar een kwalificatieafdeling, wat leidt tot dezelfde diploma's als in het regulier onderwijs.
### 1.4 Ondersteuningsvormen
Er zijn verschillende vormen van ondersteuning voor personen met een beperking en hun gezin:
* **Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (RTH):** Ondersteuning die rechtstreeks kan worden aangevraagd.
* **Voor minderjarigen en hun gezin:** Thuisbegeleidingsdiensten, Multifunctionele Centra (MFC) met ambulante begeleiding, semi-residentiële opvang en residentieel verblijf.
* **Voor meerderjarigen:** Mobiele begeleiding, dagcentra, begeleid werken en verblijf/woningen.
* **Niet-Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (NRTH):** Ondersteuning die via een meer gestructureerd proces (bv. via de Integrale Toegangspoort voor minderjarigen) moet worden aangevraagd.
* Dit geldt voor de Persoonlijk Assistentie Budget (PAB) voor minderjarigen.
Het **Leersteundecreet** is ook relevant voor de ondersteuning binnen het onderwijs, met mogelijkheden voor stageplaatsen en aangepaste leertrajecten.
---
# Financieringsmodellen voor ondersteuning
Dit onderdeel behandelt de verschillende financieringsvormen en budgetten die beschikbaar zijn voor personen met een beperking, zowel voor minderjarigen als meerderjarigen, met een focus op structuren zoals het Persoonsvolgend Budget (PVB), het Zorgbudget (BOB) en de ondersteuningstoeslag.
### 2.1 Overzicht financiering
De financiering voor personen met een beperking kan worden onderverdeeld in verschillende 'trappen', afhankelijk van de leeftijd en de omvang van de ondersteuningsnood.
* **Minderjarigen:**
* Ondersteuningstoeslag (deel van het groeipakket)
* Persoonlijk Assistentie Budget (PAB)
* **Meerderjarigen:**
* Trap 1: Zorgbudget (BOB) + Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (RTH)
* Trap 2: Persoonsvolgend Budget (PVB)
#### 2.1.1 Basisprincipes van financiering
De zorgvernieuwing, ingezet met het Perspectiefplan 2020, streeft naar inclusie: "zoveel mogelijk gewoon in de samenleving en zo weinig mogelijk uitzonderlijk en afzonderlijk". Dit beleid richt zich op twee hoofddoelstellingen: zorggarantie voor personen met de grootste ondersteuningsnood en vraaggestuurde zorg voor geïnformeerde gebruikers. Vraaggestuurde zorg kadert binnen persoonsvolgende financiering (PVF), waarbij de regie bij de gebruiker ligt om zorg en ondersteuning zelf te bepalen en in te kopen.
> **Tip:** Begrijp de evolutie van beleid van integratie naar inclusie en hoe dit de financieringsmodellen heeft beïnvloed.
### 2.2 Financieringsvormen voor meerderjarigen
#### 2.2.1 Trap 1: Zorgbudget (BOB) en Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (RTH)
Het Zorgbudget, ook bekend als het Basis Ondersteunings Budget (BOB), is bedoeld voor personen met een erkende handicap en een vastgestelde ondersteuningsnood.
* **Kenmerken BOB:**
* Bedrag: 330 euro per maand (in 2024).
* Doel: Bekostigen van eenvoudige hulp.
* Voorwaarden: Erkende handicap en vastgestelde ondersteuningsnood.
* Administratie: Weinig papierwerk, geen bewijsplicht, bedrag vrij te besteden.
* Wachtlijst: Kort.
* **Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (RTH):**
* Dit kan het BOB aanvullen.
* Omvat diensten zoals dagopvang, begeleiding en verblijf.
> **Tip:** Het BOB is een laagdrempelige financiering die rechtstreeks toegankelijk is en geen uitgebreide bewijslast vereist.
#### 2.2.2 Trap 2: Persoonsvolgend Budget (PVB)
Het Persoonsvolgend Budget (PVB) is bestemd voor personen met een grotere ondersteuningsnood.
* **Kenmerken PVB:**
* Aanvraagprocedure: Vereist een gefundeerd ondersteuningsplan, opgesteld door de persoon zelf of via een Dienst Ondersteuningsplan (DOP).
* Budgetvorm: Beschikbaar als 'cash' (rechtstreeks geld) of als voucher.
* Hoogte: Afhankelijk van de vastgestelde ondersteuningsnood.
* Wachtlijsten: Lang, met prioritering op basis van nood.
* Rol van de persoon met een beperking: Wordt in principe de werkgever van de hulpverleners.
> **Voorbeeld:** Een persoon met een ernstige fysieke beperking en bijkomende gedragsproblemen zal waarschijnlijk een hoger PVB ontvangen dan iemand met een minder ingrijpende ondersteuningsnood, omdat de aard en ernst van de handicap een grotere impact hebben op de benodigde zorg.
### 2.3 Financieringsvormen voor minderjarigen
#### 2.3.1 Ondersteuningstoeslag (Groeipakket)
Vanaf 2023 wordt het groeipakket uitgebreid met een 'ondersteuningstoeslag' voor minderjarigen.
* **Kenmerken:**
* Bedrag: 331 euro per maand (in 2024).
* Leeftijd: Tot 21 jaar.
* Voorwaarden: Erkende handicap met een zorgbehoefte van minstens 12 punten.
* Uitkering: Maandelijks samen met het reguliere groeipakket.
> **Voorbeeld:** Een kind met een erkende autismespectrumstoornis en een zorgbehoefte van 15 punten komt in aanmerking voor deze ondersteuningstoeslag, bovenop de reguliere kinderbijslag.
#### 2.3.2 Persoonlijk Assistentie Budget (PAB)
Het PAB is een budget vanuit het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) dat specifieke assistentie thuis, op school of op het werk mogelijk maakt.
* **Aanvraagprocedure:**
* Via de Integrale Toegangspoort (ITP), die werkt met multidisciplinaire teams (MDT).
* Zorgvraag wordt ingeschat en een voorstel voor budgethoogte wordt opgesteld (A-document).
* Het team indicatiestelling van de ITP bepaalt de definitieve budgethoogte.
* **Hoogte van het budget:** Afhankelijk van de aard en ernst van de handicap, en de leefsituatie.
* **Prioritering:** Dringende dossiers krijgen voorrang. De Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie (IRPC) beslist hierover.
* **Spoedprocedure:** Beschikbaar voor snel degeneratieve aandoeningen.
* **Verantwoording:** Er gelden richtlijnen en onkosten moeten verantwoord worden.
> **Tip:** Het PAB is specifiek gericht op assistentie en vereist een nauwkeurige onderbouwing van de zorgnood. Alle niet-rechtstreeks toegankelijke hulp voor minderjarigen verloopt via de ITP.
### 2.4 Definitie en rol van het VAPH
#### 2.4.1 Definitie van handicap volgens het VAPH
Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) definieert handicap als: "Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan de combinatie tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren."
#### 2.4.2 Rol en takenpakket van het VAPH
Het VAPH is een overheidsdienst die de ondersteuning van personen met een handicap in Vlaanderen organiseert.
* **Doelstellingen:** Participatie, integratie en gelijke kansen bevorderen, met als streven naar zo groot mogelijke autonomie en levenskwaliteit.
* **Doelgroep:** Personen met een handicap die voldoen aan de definitie, met de aanvraag ingediend vóór de leeftijd van 65 jaar, en die minstens vijf jaar in België wonen.
* **Takenpakket:**
* Uitwerking en evaluatie van het beleid.
* Behandeling van aanvragen voor tegemoetkomingen (hulpmiddelen, woning-/wagenaanpassingen, PVB voor meerderjarigen).
* Ter beschikking stellen van persoonsvolgende budgetten en toezicht op de besteding.
* Erkennen en vergunden van diensten en voorzieningen.
* Afstemmen van de zorgvraag op het aanbod via regionaal overleg.
> **Kritische noot:** De actualiteit, zoals getoond in de Pano-uitzending "Wachten op zorg", benadrukt de uitdagingen in de toegang tot zorg en ondersteuning, ondanks de inspanningen van het VAPH.
---
# Onderwijs voor kinderen met een beperking
Dit topic biedt een overzicht van het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen, de verschillende types en opleidingsvormen die er bestaan, en hoe deze georganiseerd zijn.
### 3.1 Buitengewoon onderwijs: Overzicht en types
Buitengewoon onderwijs (BUKO) is onderverdeeld in verschillende niveaus en types, afhankelijk van de leeftijd en de specifieke behoeften van het kind.
#### 3.1.1 Indeling naar onderwijsniveau
* **BUKO (Buitengewoon Kleuteronderwijs):** Voor kleuters met een specifieke onderwijsbehoefte.
* **BULO/BUBAO (Buitengewoon Lager Onderwijs/Basis):** Voor lagereschoolkinderen met een specifieke onderwijsbehoefte. BUBAO wordt hier gebruikt als aanduiding voor het basisaanbod.
* **BUSO (Buitengewoon Secundair Onderwijs):** Voor secundaire scholieren met een specifieke onderwijsbehoefte.
#### 3.1.2 Types buitengewoon onderwijs in het lager en secundair onderwijs
De indeling van de types buitengewoon onderwijs is essentieel voor het bepalen van de meest geschikte onderwijsvorm voor een kind.
* **Type basisaanbod (Type 1 en 8):** Gericht op kinderen met ernstige leerproblemen.
* **Type 2:** Voor kinderen met een matige tot ernstige verstandelijke beperking.
* **Type 3:** Voor kinderen met gedrags- en emotionele moeilijkheden.
* **Type 4:** Voor kinderen met een lichamelijke beperking.
* **Type 5:** Voor kinderen die langdurig ziek zijn, regelmatig in het ziekenhuis verblijven of in een medische instelling verblijven. Dit type probeert zo veel mogelijk aan te sluiten bij het gewoon onderwijs.
* **Type 6:** Voor blinde en slechtziende kinderen.
* **Type 7:** Voor dove en slechthorende kinderen.
* **Type 9:** Voor kinderen met autismespectrumstoornissen (ASS).
> **Tip:** Het is cruciaal om alle types buitengewoon onderwijs van buiten te kennen, aangezien dit de basis vormt voor de onderwijskeuzes voor kinderen met specifieke behoeften.
### 3.2 Buitengewoon Secundair Onderwijs (BUSO): Opleidingsvormen
Het buitengewoon secundair onderwijs kent vier opleidingsvormen die de leerlingen voorbereiden op verschillende toekomstige trajecten.
* **Opleidingsvorm 1:** Integratie in een beschermd milieu.
* **Opleidingsvorm 2:** Integratie in een beschermd leef- en arbeidsmilieu.
* **Opleidingsvorm 3:** Voorbereiding op het gewone leef- en werkmilieu. Dit omvat algemeen technisch, kunst- en beroepsonderwijs.
* **Opleidingsvorm 4:** Leidt tot dezelfde diploma's als het regulier onderwijs, met doorstroming naar het hoger onderwijs of een kwalificatieafdeling.
> **Tip:** De opleidingsvormen in het BUSO zijn ontworpen om een zo breed mogelijke instroom en doorstroom te garanderen, afhankelijk van de capaciteiten en ambities van de leerling.
### 3.3 Ondersteuningsvormen en financiering
Naast het onderwijs zelf, is er ook een kader van ondersteuningsvormen en financieringsmechanismen voor kinderen en jongeren met een beperking.
#### 3.3.1 Ondersteuningsvormen
* **Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (RTH):** Hulp die zonder specifieke indicatiestelling kan worden ingeroepen, zoals dagopvang of begeleiding.
* **Niet-Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (NRTH):** Dit verloopt via de Integrale Toegangspoort (ITP) voor minderjarigen en hun gezin. Dit kan bestaan uit thuisbegeleidingsdiensten, Multifunctionele Centra (MFC) met ambulante, semi-residentiële of residentiële opvang. Voor meerderjarigen gaat het om mobiele begeleiding, begeleid werken, dagcentra of verblijf/woningen.
#### 3.3.2 Financiering
De financiering voor ondersteuning is opgedeeld in verschillende trappen, afhankelijk van de leeftijd en de ondersteuningsnood.
* **Minderjarigen:**
* **Ondersteuningstoeslag (onderdeel van het groeipakket):** Een maandelijks bedrag voor kinderen met een erkende handicap en een zorgbehoefte van 12+ punten, tot 21 jaar.
* **Persoonlijk Assistentie Budget (PAB):** Een budget vanuit het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) voor assistentie thuis, op school of werk. Aanvragen lopen via de Integrale Toegangspoort (ITP) en een multidisciplinair team (MDT).
* **Meerderjarigen:**
* **Trap 1: Zorgbudget (BOB - Basis Ondersteunings Budget):** Een maandelijks bedrag ($330$ euro in 2024) voor eenvoudige hulp, vrij te besteden, met weinig papierwerk en een korte wachtlijst. Vereist een erkende handicap en vastgestelde ondersteuningsnood. Kan aangevuld worden met RTH.
* **Trap 2: Persoonsvolgend Budget (PVB):** Voor een grotere ondersteuningsnood, gefundeerd door een ondersteuningsplan. Het budget kan cash of als voucher worden uitbetaald. Dit brengt lange wachtlijsten met zich mee en de persoon met een beperking kan zelf werkgever worden van hulpverleners.
> **Tip:** Het onderscheid tussen RTH en NRTH, en de verschillende financieringsmechanismen voor minderjarigen en meerderjarigen, zijn cruciaal om te begrijpen hoe personen met een beperking en hun gezinnen ondersteund worden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Handicap | Een langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan de combinatie tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren. |
| Mensenrechten | Fundamentele rechten die ieder mens bezit, ongeacht ras, geslacht, nationaliteit, etniciteit, taal, religie of enige andere status. Deze rechten zijn universeel, ondeelbaar en onvervreemdbaar. |
| Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) | Een document dat in 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd aangenomen en de fundamentele mensenrechten uiteenzet die wereldwijd moeten worden beschermd. |
| VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap | Een internationaal verdrag dat de rechten van personen met een handicap op specifieke wijze waarborgt en de maatschappelijke deelname en gelijke kansen van deze groep bevordert. |
| Participatie | De mate waarin individuen actief kunnen deelnemen aan sociale, economische, politieke en culturele activiteiten binnen hun gemeenschap en samenleving. |
| Autonomie | Het vermogen van een persoon om zelfstandig beslissingen te nemen en controle uit te oefenen over zijn eigen leven en handelingen. |
| Non-discriminatie | Het principe dat iedereen gelijk behandeld moet worden en geen onderscheid mag maken op basis van kenmerken zoals handicap, ras, geslacht of leeftijd. |
| Zorgvernieuwing | Een proces van hervorming en verbetering binnen de zorgsector, gericht op het aanbieden van meer persoonsgerichte, inclusieve en efficiënte ondersteuning. |
| Inclusie | Het principe waarbij de samenleving zich aanpast om ervoor te zorgen dat iedereen, ongeacht hun achtergrond of beperkingen, kan deelnemen en deel uitmaken van de gemeenschap. |
| Integratie | Het proces waarbij personen met een beperking worden opgenomen in bestaande maatschappelijke structuren, met het doel deelname te bevorderen. |
| Persoonsvolgende Financiering (PVF) | Een financieringssysteem waarbij budgetten worden toegekend aan individuen om zelf zorg en ondersteuning te regelen, waardoor zij meer regie hebben over hun leven. |
| Basis Ondersteunings Budget (BOB) | Een zorgbudget voor personen met een handicap om eenvoudige hulp of dagelijkse benodigdheden te bekostigen, met relatief weinig administratie en veel vrijheid in besteding. |
| Persoonsvolgend Budget (PVB) | Een budget dat wordt toegekend aan personen met een grotere ondersteuningsnood, waarmee zij zelf hulpverleners kunnen aanwerven of zorgdiensten kunnen inkopen. |
| Persoonlijk Assistentie Budget (PAB) | Een budget, voornamelijk voor minderjarigen, dat voorziet in assistentie thuis, op school of op het werk, en waarbij de aanvrager de richtlijnen en onkosten moet verantwoorden. |
| Buitengewoon Onderwijs | Onderwijs dat speciaal is ontworpen voor kinderen en jongeren met speciale onderwijsbehoeften, waaronder verschillende types voor diverse soorten beperkingen. |
|functiestoornissen| Verstoringen in de normale werking van lichaamsdelen of mentale processen, die de normale activiteiten van een persoon kunnen belemmeren. |
| VAPH | Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, een overheidsdienst die de ondersteuning organiseert voor personen met een handicap in Vlaanderen. |
Cover
les 2
Summary
# Vrijheid van meningsuiting en digitale technologieën
Dit onderwerp verkent de complexe wisselwerking tussen vrijheid van meningsuiting en de opkomst van digitale technologieën, met aandacht voor de impact van sociale media, censuur, desinformatie en de relevante internationale en Europese regelgeving.
## 1. Vrijheid van meningsuiting en digitale technologieën
Vrijheid van meningsuiting vormt de essentiële pijler van een democratische samenleving, cruciaal voor vooruitgang en individuele ontwikkeling. Digitale technologieën, met name sociale media, bieden ongekende mogelijkheden voor het delen van gedachten en ideeën, wat democratische deelname en informatietoegang kan bevorderen. Echter, deze digitale ruimte brengt ook aanzienlijke uitdagingen met zich mee, zoals de verspreiding van illegale content, desinformatie, en de potentiële impact van algoritmes op de informatievoorziening.
### 1.1 Het belang van vrijheid van meningsuiting in het digitale tijdperk
De opkomst van het internet heeft de mogelijkheid gecreëerd om ideeën en meningen wereldwijd te delen, wat een positieve impuls kan geven aan democratie en de vrijheid van meningsuiting. Het biedt toegang tot diverse perspectieven en informatiebronnen. Echter, deze voordelen gaan gepaard met significante risico's.
> **Tip:** Beschouw de digitale ruimte niet alleen als een communicatiemiddel, maar ook als een platform dat actief bijdraagt aan de vorming van publieke opinie en democratisch debat.
### 1.2 Uitdagingen in de digitale omgeving
De digitale omgeving stelt de vrijheid van meningsuiting voor diverse uitdagingen:
* **Illegale en schadelijke content:** Verspreiding van haatzaaiende taal, materiaal met kindermisbruik, en content die eetstoornissen of zelfbeschadiging promoot.
* **Desinformatie en fake news:** Het bewust verspreiden van valse of misleidende informatie kan significante impact hebben op democratische processen en publieke percepties.
* **Moderatie door platforms:** Bedrijven die platforms beheren, bepalen welke content wordt verwijderd. Dit kan leiden tot censuur, waarbij legitieme uitingen worden beperkt.
* **Algoritmische curatie en filterbubbels:** Algoritmes kunnen bepalen welke content gebruikers te zien krijgen, wat kan resulteren in een verlies aan diversiteit aan informatie en het versterken van bestaande overtuigingen (filterbubbels).
* **Chilling effect:** De angst voor surveillance door platforms en overheden kan journalisten en individuen ontmoedigen zich vrijelijk te uiten.
### 1.3 Internationale en Europese kaders
Verschillende internationale en Europese instrumenten erkennen en beschermen de vrijheid van meningsuiting in de digitale context:
#### 1.3.1 Verenigde Naties
* De VN Handvest van de rechten van de mens en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) bieden een basis voor de bescherming van vrijheid van meningsuiting, die van toepassing is op alle vormen van expressie, inclusief online uitingen.
* De VN Mensenrechtenraad benadrukt dat offline rechten ook online moeten worden beschermd en veroordeelt maatregelen die het zoeken, ontvangen of verspreiden van informatie online belemmeren, zoals internetonderbrekingen en online censuur.
* De VN Speciale Rapporteur voor vrijheid van meningsuiting publiceert rapporten over thema's als desinformatie, online haatzaaiende taal, surveillance en de regulering van online content.
> **Tip:** Let op de uitbreiding van bestaande mensenrechtenverdragen naar de digitale sfeer. Het IVBPR erkent dat vrijheid van meningsuiting niet absoluut is en onderworpen kan zijn aan beperkingen onder specifieke voorwaarden.
#### 1.3.2 Raad van Europa
* Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt dat alle rechten, inclusief de vrijheid van meningsuiting, volledig geldig blijven in het digitale tijdperk.
* Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft talrijke uitspraken gedaan over vrijheid van meningsuiting online, onder meer inzake internetblokkering, hyperlinks, online haatzaaiende taal en de impact van surveillance op journalisten.
* De EHRM benadrukt dat het internet een primair middel is geworden voor het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting en informatie, essentieel voor deelname aan politieke en maatschappelijke discussies.
> **Voorbeeld:** In de zaak *Ahmet Yildirim v. Turkije* oordeelde het EHRM dat het blokkeren van een gehele websitehostingservice, zoals Google Sites, vanwege de aanwezigheid van illegale content op een enkele site, een schending inhield van artikel 10 EVRM. Dit benadrukt de noodzaak van proportionele maatregelen en de bredere impact op de vrijheid van meningsuiting.
#### 1.3.3 Europese Unie
* Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie garandeert het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie (artikel 11).
* De Europese Verklaring over digitale rechten en beginselen voor het Digitale Decennium benadrukt de rol van online platforms bij het ondersteunen van democratisch debat en de noodzaak om risico's zoals desinformatie te mitigeren, met respect voor fundamentele rechten.
* **Digitale Diensten Verordening (DSA):** Deze verordening stelt regels op voor de aansprakelijkheid van platforms voor door gebruikers geüploade content, contentmoderatie, en maatregelen tegen desinformatie en illegale content. Platforms kunnen vrijgesteld worden van aansprakelijkheid indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, zoals het handelen op kennisname van illegale content en het verwijderen daarvan, met inachtneming van fundamentele rechten.
* **Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn:** Reguleert illegale en schadelijke content op videoplatforms.
* **Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG):** Bevat uitzonderingen voor journalistieke, academische, artistieke of literaire expressie met betrekking tot gegevensbescherming.
> **Tip:** Begrijp het risicogebaseerde karakter van de DSA. Grote online platforms hebben meer verplichtingen dan kleinere dienstverleners.
### 1.4 Nationale regelgeving (België)
* De Belgische Grondwet bevat bepalingen inzake de vrijheid van meningsuiting (artikel 19) en de persvrijheid (artikel 25). Hoewel de terminologie gedateerd is, worden deze rechten geïnterpreteerd om ook online uitingen te omvatten.
* **Persmisdrijven:** De definitie van een persmisdrijf, oorspronkelijk gericht op gedrukte geschriften, is door het Hof van Cassatie uitgebreid naar digitale media. Echter, de berechting van dergelijke misdrijven door een volksjury (Hof van Assisen) kan een obstakel vormen voor effectieve handhaving.
* Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat de vermenigvuldiging van strafbare mondelinge of audiovisuele meningsuitingen via digitale media weliswaar geen persmisdrijf meer oplevert, maar wel kan vallen onder de algemene strafwet.
* Er bestaat kritiek op artikel 150 van de Grondwet met betrekking tot persmisdrijven, omdat de procedure voor het Hof van Assisen langdurig en belastend is, wat kan leiden tot de facto straffeloosheid.
> **Voorbeeld:** Het Hof van Cassatie heeft in recente arresten bevestigd dat ook online uitingen die een strafbare mening verspreiden, onder de noemer van persmisdrijven kunnen vallen, mits de gebruikelijke voorwaarden voor persmisdrijven vervuld zijn.
### 1.5 Aansprakelijkheid van online tussenpersonen
De aansprakelijkheid van online tussenpersonen (platforms die content hosten) voor illegale content die door gebruikers wordt geüpload, is een cruciaal aspect van de vrijheid van meningsuiting.
* **Delfi v. Estonia en MTE & Index v. Hungary (EHRM):** Deze zaken tonen aan dat nieuwsportals aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het niet tijdig verwijderen van duidelijk illegale commentaren van gebruikers. Echter, het aansprakelijk stellen voor slechts "vulgare en offensieve" commentaren werd als een schending van artikel 10 EVRM beschouwd.
* **Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa:** Benadrukt dat maatregelen genomen door tussenpersonen die de vrijheid van meningsuiting beperken, moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 2 EVRM. Transparantie en verantwoording voor contentmoderatie zijn essentieel.
* **Digitale Diensten Verordening (DSA):** Biedt een kader voor de aansprakelijkheid van hostingdiensten, waarbij vrijstelling van aansprakelijkheid mogelijk is onder strikte voorwaarden. Dit omvat het ontbreken van daadwerkelijke kennis van illegale activiteit en het snel handelen bij het verkrijgen van dergelijke kennis. De "Good Samaritan"-clausule faciliteert vrijwillige inspanningen om illegale content te detecteren, mits dit te goeder trouw en proportioneel gebeurt.
> **Tip:** Het onderscheid tussen verschillende soorten tussenpersonen (bv. nieuwsportals versus pure social media platforms) kan van invloed zijn op de beoordeling van hun aansprakelijkheid.
### 1.6 Desinformatie en manipulatie
* **VN Mensenrechtenraad:** Erkent het belang van het tegengaan van uitingen die een negatieve impact kunnen hebben, zoals de verspreiding van opzettelijk misleidende of valse informatie.
* **EU Verklaring over digitale rechten:** Belooft maatregelen om burgers te beschermen tegen desinformatie en manipulatie.
* **EU Digitale Diensten Verordening (DSA):** Bevat specifieke verplichtingen voor zeer grote online platforms om risico's van desinformatie te mitigeren.
De opkomst van kunstmatige intelligentie (AI) brengt nieuwe vormen van manipulatie met zich mee, met name ten aanzien van kwetsbare groepen zoals kinderen. AI-systemen kunnen worden ingezet om gedrag te beïnvloeden op manieren die de autonomie en vrije keuze ondermijnen. De EU Artificial Intelligence Act verbiedt AI-systemen die de kwetsbaarheden van kinderen uitbuiten om hun gedrag te verstoren op een manier die aanzienlijke schade kan veroorzaken. Daarnaast zijn er serieuze zorgen over de betrouwbaarheid en potentiële discriminerende effecten van AI-systemen voor emotieherkenning, met name in onderwijsinstellingen.
---
# Aansprakelijkheid van online tussenpersonen
Dit onderwerp onderzoekt de aansprakelijkheid van online platforms voor illegale inhoud die door gebruikers wordt geüpload, en de uitdagingen rond moderatie en regelgeving zoals de Digital Services Act.
## 2.1 Introductie tot de aansprakelijkheid van online tussenpersonen
Online platforms functioneren vaak als tussenpersonen die inhoud hosten die door gebruikers wordt geüpload. Dit roept de vraag op in hoeverre deze platforms aansprakelijk kunnen worden gesteld voor illegale inhoud of gedragingen die door hun gebruikers worden geplaatst. De enorme hoeveelheid geüploade content, de impact op de vrijheid van meningsuiting, de neiging tot 'oververwijdering' (het verwijderen van legitieme inhoud uit angst voor aansprakelijkheid) en de rol van private actoren in het beslissen over wat wel en niet mag, vormen belangrijke uitdagingen.
### 2.1.1 Juridisch kader en jurisprudentie
De jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft hierover enkele belangrijke uitspraken gedaan. In de zaak *Delfi v. Estonia* oordeelde het Hof dat een online nieuwsportaal aansprakelijk kon worden gesteld voor duidelijk onrechtmatige reacties van gebruikers die aanzetten tot haat of geweld, indien deze niet zonder verwijl werden verwijderd nadat het portaal ervan op de hoogte was gesteld. Dit gold zelfs zonder expliciete melding van slachtoffers of derden.
In de zaak *MTE & Index v. Hungary* daarentegen, oordeelde het Hof dat een nieuwsportaal niet aansprakelijk gesteld kon worden voor vulgaire en aanstootgevende reacties van gebruikers die niet neerkwamen op duidelijk onrechtmatige uitingen zoals haatspraak. Het Hof benadrukte dat een nieuwsportaal verschilt van een sociaal mediaplatform en dat een algemene aansprakelijkheid voor alle reacties niet houdbaar is.
De Commissie van Ministers van de Raad van Europa heeft in 2018 een aanbeveling aangenomen betreffende de rollen en verantwoordelijkheden van internet tussenpersonen. Deze aanbeveling benadrukt dat maatregelen genomen door tussenpersonen die leiden tot beperking van de vrijheid van meningsuiting, moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 2 van het EVRM (wettelijk voorgeschreven, legitiem doel, noodzakelijk in een democratische samenleving). Transparantie en verantwoording bij contentmoderatie zijn cruciaal.
> **Tip:** Het onderscheid tussen een nieuwsportaal en een sociaal mediaplatform is belangrijk in de beoordeling van aansprakelijkheid. Nieuwsportalen hebben mogelijk een hogere zorgplicht voor reacties op hun eigen artikelen dan algemene sociale mediaplatforms voor alle content.
### 2.1.2 De Digital Services Act (DSA) van de Europese Unie
De Digital Services Act (DSA) van de EU beoogt de aansprakelijkheid van online tussenpersonen te reguleren en te harmoniseren. De wet maakt onderscheid tussen verschillende soorten diensten:
* **Pure doorgeefdiensten (mere conduit):** Deze diensten faciliteren enkel de doorgifte van informatie via een netwerk en hebben geen controle over de ontvanger. Zij zijn over het algemeen niet aansprakelijk, mits zij de informatie niet zelf initiëren.
* **Caching diensten:** Deze diensten slaan informatie tijdelijk op om de efficiëntie van de gegevensoverdracht te verbeteren. Zij zijn eveneens niet aansprakelijk, mits zij de oorspronkelijke informatie niet wijzigen en voldoen aan bepaalde technische normen.
* **Hosting diensten:** Dit betreft diensten die informatie opslaan die door gebruikers wordt verstrekt, zoals sociale mediaplatforms, online marktplaatsen en videoplatforms. Hostingdiensten zijn vrijgesteld van aansprakelijkheid voor illegale inhoud indien zij:
* geen *werkelijke kennis* hebben van de illegale activiteit of informatie, en
* zodra zij deze kennis of bewustzijn verkrijgen, *onverwijld* handelen om de toegang tot de informatie te verwijderen of te deactiveren.
De verwijdering of deactivering van toegang moet gebeuren met inachtneming van de fundamentele rechten van de dienstontvangers, inclusief de vrijheid van meningsuiting en informatie. Kennis kan worden verkregen via meldingen van gebruikers ('rapporteren' of 'flaggen') of via eigen onderzoek door het platform, bijvoorbeeld met behulp van geautomatiseerde middelen.
#### 2.1.2.1 De 'Good Samaritan'-clausule van de DSA
De DSA bevat ook een 'Good Samaritan'-clausule (Artikel 7) die vrijwillige activiteiten van hostingproviders om illegale inhoud te detecteren, identificeren en aan te pakken, niet ongeldig maakt voor aansprakelijkheidsvrijstellingen. Deze activiteiten moeten te goeder trouw en op zorgvuldige wijze worden uitgevoerd, objectief, niet-discriminatoir en proportioneel, met inachtneming van de rechten van alle betrokken partijen. Er moeten waarborgen zijn tegen ongerechtvaardigde verwijdering van legale inhoud.
#### 2.1.2.2 Algemene monitoringverplichtingen en orders
De DSA verbiedt lidstaten om aanbieders van tussenpersonen een *algemene verplichting* op te leggen om de informatie die zij doorgeven of opslaan te monitoren of actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die wijzen op illegale activiteiten. Dit zou een onaanvaardbare inbreuk maken op de vrijheid van meningsuiting en privacy.
Nationale rechterlijke of administratieve autoriteiten kunnen echter wel *specifieke orders* uitvaardigen aan tussenpersonen om op te treden tegen één of meerdere specifieke items van illegale inhoud (bijvoorbeeld verwijdering) of om specifieke informatie over gebruikers te verstrekken. De Artikelen 9 en 10 van de DSA harmoniseren de voorwaarden waaraan dergelijke orders moeten voldoen en stellen aanvullende eisen aan de verwerking ervan.
> **Tip:** De DSA probeert een balans te vinden tussen het bestrijden van illegale inhoud en het beschermen van de vrijheid van meningsuiting, door specifieke voorwaarden te stellen aan de aansprakelijkheid van hostingdiensten en het verbieden van algemene monitoringverplichtingen.
### 2.1.3 Overmatige verwijdering en censuur
Een significant probleem dat voortvloeit uit de aansprakelijkheidsdruk op online tussenpersonen is de neiging tot 'oververwijdering' (over-removal). Uit angst voor juridische gevolgen en boetes, verwijderen platforms inhoud die mogelijk legaal is, maar die zij als risicovol inschatten. Dit kan leiden tot feitelijke censuur en een beperking van de vrijheid van meningsuiting, vooral wanneer deze beslissingen worden genomen door private entiteiten zonder transparante procedures of beroepsmogelijkheden.
De rol van algoritmes bij contentmoderatie draagt bij aan dit probleem. Hoewel algoritmes efficiënt kunnen zijn in het verwerken van grote hoeveelheden data, kunnen ze ook fouten maken en legale inhoud onterecht verwijderen, mede door de complexiteit en het 'black box'-karakter van veel AI-systemen.
> **Voorbeeld:** Een platform verwijdert een satirische post die mogelijk als beledigend kan worden opgevat, uit angst voor klachten of juridische stappen. Hierdoor gaat legitieme kritiek of humor verloren.
### 2.1.4 Rol van regelgeving
Regelgeving zoals de Digital Services Act is essentieel om online tussenpersonen te verplichten tot redelijke maatregelen ter bestrijding van illegale inhoud, zonder daarbij de vrijheid van meningsuiting excessief te beknotten. De wet beoogt een evenwicht te creëren door duidelijke regels op te stellen voor contentmoderatie, transparantievereisten en klachtenprocedures, en door tegelijkertijd de aansprakelijkheid van tussenpersonen te beperken onder bepaalde cumulatieve voorwaarden. De focus ligt op het aanpakken van *specifieke* illegale inhoud na kennisgeving, in plaats van een algemene monitoringsplicht.
---
# Digitale discriminatie
Hier is een gedetailleerde samenvatting van "Digitale discriminatie", opgesteld als een studiehandleiding, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 6. Digitale discriminatie
Dit onderwerp behandelt hoe technologie, met name kunstmatige intelligentie en algoritmen, bestaande ongelijkheden kan versterken en nieuwe vormen van discriminatie kan creëren, met de nadruk op de oorzaken en mogelijke oplossingen vanuit een mensenrechtenperspectief.
### 6.1 Oorzaken van digitale discriminatie
Digitale discriminatie ontstaat voornamelijk door twee hoofdoorzaken:
* **Vooroordelen in datasets:** Algoritmen leren van de data waarmee ze worden getraind. Als deze datasets onvolledig zijn of bepaalde groepen ondervertegenwoordigen, kunnen algoritmen systematisch discriminerende voorspellingen doen voor ondervertegenwoordigde groepen. Dit geldt met name voor vooroordelen die reeds bestaan in de maatschappij, zoals gender- of etniciteitsvooroordelen.
* **Ontwerpkeuzes van ontwikkelaars:** De achtergrond, perspectieven of onbewuste vooroordelen van de ontwikkelaars kunnen onbedoeld worden ingebed in het ontwerp van algoritmen. Beslissingen over de parameters en de werking van een algoritme kunnen zo biases introduceren die leiden tot discriminerende uitkomsten, zelfs als de data zelf representatief lijkt.
> **Tip:** Het is cruciaal om te begrijpen dat digitale technologie niet neutraal is. De data die het voedt en de keuzes van de makers beïnvloeden de uitkomst en kunnen bestaande maatschappelijke ongelijkheden weerspiegelen en versterken.
### 6.2 Vormen van digitale discriminatie
Digitale discriminatie kan zich op verschillende manieren manifesteren:
* **Directe discriminatie:** Een algoritme behandelt bijvoorbeeld mannelijke en vrouwelijke sollicitanten anders zonder een gerechtvaardigde professionele reden.
* **Indirecte discriminatie:** Een algoritme gebruikt neutrale parameters die echter tot discriminerende resultaten leiden. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van postcodegegevens in een algoritme voor criminaliteitsprognoses, waarbij bepaalde wijken – vaak bewoond door specifieke etnische groepen – onevenredig zwaar worden getroffen.
### 6.3 De 'black box' als uitdaging
Een significant probleem bij het vaststellen van digitale discriminatie is het "black box"-effect. Dit verwijst naar de inherente complexiteit en ondoorzichtigheid van veel moderne machine learning- en kunstmatige intelligentie-algoritmen.
* **Moeilijk te interpreteren resultaten:** Het is vaak moeilijk of zelfs onmogelijk om te achterhalen welke specifieke informatie in de data de voorspellingen van een algoritme heeft beïnvloed en op welke manier. Dit maakt het voor getroffen groepen uiterst lastig om het bewijs te leveren dat discriminatie heeft plaatsgevonden, wat de juridische procedure bemoeilijkt.
> **Tip:** Het "black box"-probleem vormt een aanzienlijke hindernis voor de bewijslast bij het aantonen van discriminatie, omdat de causale verbanden tussen input en output van een algoritme verborgen blijven.
### 6.4 Mensenrechtelijk kader en oplossingen
Verschillende internationale en regionale kaders benadrukken de noodzaak om digitale discriminatie aan te pakken:
* **Internationale mensenrechtwetgeving:** Verdragen zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (Artikel 2) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (Artikel 2/26) verbieden discriminatie. Deze principes moeten ook van toepassing zijn op technologie.
* **VN Special Rapporteur inzake hedendaagse vormen van racisme:** Rapporten wijzen op het verergeren van bestaande ongelijkheden door opkomende digitale technologieën, en roepen op tot maatregelen tegen expliciete, indirecte en structurele vormen van raciale discriminatie.
* **Raad van Europa:** De Framework Convention on Artificial Intelligence and Human Rights, Democracy and the Rule of Law (2024) benadrukt de risico's van discriminatie door AI en vereist dat partijen maatregelen nemen om gelijkheid, inclusief gendergelijkheid, te waarborgen en discriminatie te verbieden in de gehele levenscyclus van AI-systemen.
* **Europese Unie:**
* De **EU Charter of Fundamental Rights** (Artikelen 21 en 23) garandeert non-discriminatie en gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
* De **General Data Protection Regulation (GDPR)** bevat bepalingen (Artikel 22) die volledig geautomatiseerde beslissingen met een discriminerend effect, gebaseerd op persoonsgegevens, verbieden zonder menselijke tussenkomst.
* De **Digital Services Act (DSA)** verbiedt advertenties gebaseerd op profilering met gebruik van gevoelige persoonsgegevens van minderjarigen.
* De **AI Act** vereist dat AI-systemen zo worden ontwikkeld en gebruikt dat ze inclusief zijn, gelijke toegang en gendergelijkheid bevorderen, en discriminerende effecten en oneerlijke vooroordelen vermijden. Voor risicovolle systemen zijn strikte regels voor gegevensbeheer en biasdetectie van kracht.
> **Voorbeeld:** De EU AI Act classificeert AI-systemen op basis van risico. Systemen die bijvoorbeeld gezichtsherkenning gebruiken of worden ingezet voor sociale scoring, worden als hoog risico beschouwd en onderwerpen aan strenge data governance-praktijken, waaronder de noodzaak om mogelijke vooroordelen te detecteren en te mitigeren.
### 6.5 Maatregelen en verantwoordelijkheden
Om digitale discriminatie tegen te gaan, zijn diverse maatregelen nodig:
* **Data Governance:** Zorgen voor adequate en representatieve datasets die vrij zijn van vooroordelen en fouten.
* **Ontwerpinclusiviteit:** Ontwikkelaars moeten zich bewust zijn van hun eigen vooroordelen en inclusieve ontwerpprincipes toepassen.
* **Transparantie en verklaarbaarheid:** Streven naar meer transparantie in algoritmische besluitvorming, waar mogelijk.
* **Menselijke supervisie:** Implementeren van menselijke controle op beslissingen die fundamentele rechten raken, met name bij hoog-risico AI-systemen.
* **Regulering en wetgeving:** Nationale en internationale wetgeving, zoals de eerder genoemde EU-wetgeving en specifieke anti-discriminatiewetten, moet ook online en op technologieën van toepassing zijn.
> **Tip:** Het is essentieel dat er mechanismen zijn om discriminatie door AI te melden en te onderzoeken, zelfs als het proces van besluitvorming niet volledig transparant is. Initiatieven zoals die van UNIA in België richten zich specifiek op AI en discriminatie.
---
# Kinderrechten in de digitale omgeving
Dit onderwerp verkent de kansen en risico's van digitale technologieën voor kinderen, met nadruk op de bescherming tegen cyberpesten, commerciële exploitatie, manipulatie, en de implementatie van kinderrechten in het digitale tijdperk, inclusief wetgeving op EU-niveau.
### 4.1 De digitale omgeving en kinderrechten
De digitale omgeving wordt steeds belangrijker in het leven van kinderen, zowel in normale tijden als tijdens crisissituaties, omdat maatschappelijke functies zoals onderwijs, overheidsdiensten en handel steeds meer afhankelijk worden van digitale technologieën. Dit biedt nieuwe mogelijkheden voor de realisatie van kinderrechten, maar brengt ook risico's met zich mee voor schending of misbruik.
#### 4.1.1 Rol van Staten en bedrijven
Staten hebben de plicht om wetgevende en administratieve maatregelen te nemen ter bescherming van kinderen in de digitale omgeving. Dit omvat het beschermen tegen online kindermisbruik, cyberpesten, commerciële exploitatie en manipulatie die hun recht op vrijheid van gedachten en overtuiging kan beïnvloeden, bijvoorbeeld door middel van emotionele analyse of inferentie. Staten moeten ervoor zorgen dat bedrijven hun verantwoordelijkheden nakomen en kindvriendelijke maatregelen nemen.
> **Tip:** De naleving van kinderrechten in het digitale tijdperk vereist een gecoördineerde aanpak waarbij zowel staten als bedrijven actief betrokken zijn.
### 4.2 Bescherming tegen online gevaren
#### 4.2.1 Online kindermisbruik
Online kindermisbruik, waaronder kindermisbruikmateriaal (CSAM) en grooming (online aanmoediging tot seksueel misbruik), vormt een ernstig probleem. De opkomst van online communicatie en specifieke technologieën heeft het verspreiden van dergelijk materiaal en het leggen van contact met kinderen met seksuele bedoelingen vergemakkelijkt. Hoewel er op internationaal, EU- en nationaal niveau wetgeving is om deze praktijken te criminaliseren, blijft de effectieve bestrijding ervan een uitdaging voor wetshandhavingsinstanties.
> **Example:** De herziening van EU-richtlijnen, zoals Richtlijn 2011/93/EU, is cruciaal om de wetgeving up-to-date te houden met technologische ontwikkelingen, zoals AI-gegenereerd CSAM en live-streaming.
#### 4.2.2 Gegevensbescherming
Kinderen worden beschouwd als een kwetsbare groep met betrekking tot gegevensbescherming. De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) bevat specifieke bepalingen die aandacht besteden aan de verwerking van persoonsgegevens van kinderen, met name voor marketingdoeleinden of het creëren van persoonlijkheidsprofielen. Er moet kindvriendelijke informatie over gegevensverwerking worden verstrekt, en risicovolle gegevensverwerking vereist een Data Protection Impact Assessment (DPIA).
> **Tip:** Het beschermen van de privacy van kinderen online vereist extra voorzorgsmaatregelen vanwege hun kwetsbaarheid en beperkte commerciële geletterdheid.
#### 4.2.3 Commerciële exploitatie
Het recht van kinderen om beschermd te worden tegen commerciële exploitatie is relevant in de digitale context, zelfs buiten de traditionele definitie van kinderarbeid. Mechanismen op sociale mediaplatforms die de gegevens van kinderen commercieel exploiteren, moeten worden aangepakt. Consumentenbeschermingswetgeving, zoals de UCPD, wordt geïnterpreteerd in het licht van digitale praktijken, zoals influencers en reclame. De Digital Services Act (DSA) verbiedt profilering-gebaseerde advertenties die gebruikmaken van de gegevens van minderjarigen.
> **Example:** Reclame gericht op kinderen mag niet direct oproepen tot aankoop, en het moet duidelijk zijn voor de kijker wanneer commerciële content wordt gedeeld, bijvoorbeeld door betaling of gratis producten.
#### 4.2.4 Manipulatie en emotieherkenning
AI-technologieën kunnen manipulatietechnieken gebruiken om het gedrag van personen, inclusief kinderen, te beïnvloeden en hun autonomie en vrije keuze te ondermijnen. De EU Artificial Intelligence Act (AI Act) verbiedt specifiek AI-systemen die kwetsbaarheden van kinderen exploiteren om hun gedrag te vervormen op een manier die aanzienlijke schade veroorzaakt. Er zijn ook serieuze zorgen over de betrouwbaarheid en potentiële discriminatoire effecten van AI-systemen die emoties van personen proberen te identificeren of af te leiden op basis van biometrische gegevens. De AI Act verbiedt emotieherkenning in onderwijsinstellingen.
> **Tip:** De ontwikkeling van AI-systemen die gericht zijn op kinderen vereist bijzondere aandacht voor potentiële manipulatieve technieken en de ethische implicaties van emotieherkenning.
### 4.3 Specifieke EU-regelgeving voor bescherming van minderjarigen
De EU Digital Services Act (DSA) bevat specifieke bepalingen voor de online bescherming van minderjarigen. Online platformaanbieders moeten passende maatregelen nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en beveiliging voor minderjarigen op hun dienst te waarborgen. Het presenteren van advertenties op basis van profilering van persoonsgegevens van minderjarigen is verboden.
De Europese Commissie heeft richtlijnen gepubliceerd om platformaanbieders te helpen bij de toepassing van deze bepalingen. Deze richtlijnen moedigen maatregelen aan zoals:
* Het instellen van accounts van minderjarigen op standaard privé.
* Het aanpassen van aanbevelingssystemen om de blootstelling aan schadelijke inhoud te verminderen.
* Het verlenen van de mogelijkheid aan kinderen om gebruikers te blokkeren of te dempen.
* Het verbieden van het downloaden of maken van screenshots van inhoud die door minderjarigen is geplaatst.
* Het uitschakelen van functies die excessief gebruik bevorderen.
* Het beschermen van kinderen tegen commerciële praktijken die manipulatief zijn.
* Het verbeteren van moderatie- en rapportagetools en ouderlijk toezicht.
Deze maatregelen zijn bedoeld om platforms veiliger te maken voor kinderen en een belangrijke stap te vertegenwoordigen in de bescherming van kinderrechten in de digitale omgeving.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mensenrechten | Fundamentele rechten die inherent zijn aan alle menselijke wezens, ongeacht hun nationaliteit, verblijfplaats, geslacht, nationale of etnische oorsprong, kleur, religie, taal of enige andere status. |
| Vrijheid van meningsuiting | Het recht om ideeën en meningen te uiten zonder inmenging, beperkingen of angst voor represailles. Dit omvat ook de vrijheid om informatie te zoeken, te ontvangen en te verspreiden via alle media en onafhankelijk van grenzen. |
| Digitale discriminatie | Ongelijke behandeling van personen of groepen op basis van hun kenmerken, zoals ras, geslacht of etniciteit, veroorzaakt door of verergerd door het gebruik van digitale technologieën, zoals algoritmen en kunstmatige intelligentie. |
| Online tussenpersonen | Entiteiten die gebruikersinformatie hosten, zoals sociale mediaplatforms, nieuwswebsites en online marktplaatsen, en die een rol spelen bij het faciliteren van online communicatie en contentdeling. |
| Aansprakelijkheid | De wettelijke verplichting om verantwoordelijk te worden gehouden voor schade of onrechtmatige daden, in de context van online tussenpersonen, kan dit betrekking hebben op inhoud die door gebruikers is geplaatst. |
| Desinformatie | Onjuiste of misleidende informatie die opzettelijk wordt verspreid om schade te berokkenen of economisch of politiek gewin te behalen. |
| Filterbubbel | Een staat van intellectuele isolatie die ontstaat wanneer een website of sociale-mediaplatform alleen informatie weergeeft die overeenkomt met de eerdere interesses of overtuigingen van de gebruiker. |
| Censuur | De onderdrukking of beperking van publicaties, toespraken of andere vormen van expressie die als ongepast, bedreigend, gevoelig of politiek ongewenst worden beschouwd. |
| Algoritme | Een set van regels of instructies die een computer volgt om een probleem op te lossen of een taak uit te voeren. In de context van digitale technologieën bepalen algoritmen hoe informatie wordt verwerkt, aanbevolen of gepresenteerd. |
| Kunstmatige Intelligentie (AI) | Het vermogen van een computersysteem om taken uit te voeren die normaal gesproken menselijke intelligentie vereisen, zoals leren, probleemoplossing, patroonherkenning en besluitvorming. |
| Black box-model | Een systeem waarvan de interne werking zo complex is dat het moeilijk of onmogelijk is om te begrijpen hoe een bepaald resultaat tot stand is gekomen, zelfs voor de ontwikkelaars. |
| Kinderrechten | De rechten die specifiek zijn toegekend aan kinderen, gebaseerd op de principes van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind, die hun welzijn, bescherming en participatie garanderen. |
| Commerciële exploitatie | Het misbruik maken van de kwetsbaarheid van kinderen voor commerciële doeleinden, zoals gerichte reclame, het verzamelen van gegevens voor profielen of het promoten van producten en diensten. |
| Manipulatie | Het beïnvloeden van iemands gedrag, gedachten of emoties op een misleidende of oneerlijke manier, vaak om een persoonlijk voordeel te behalen. |
| Emotion recognition | AI-systemen die ontworpen zijn om menselijke emoties te detecteren en te interpreteren op basis van biometrische gegevens zoals gezichtsuitdrukkingen, stemintonatie of lichaamstaal. |
| EU Digital Services Act (DSA) | Een Europese verordening die regels vaststelt voor online platforms om illegale inhoud aan te pakken, transparantie te bevorderen en gebruikersrechten te beschermen, met specifieke verplichtingen voor zeer grote online platforms. |
| EU Artificial Intelligence Act (AI Act) | Een voorgestelde Europese verordening die een risicogebaseerde aanpak hanteert voor AI-systemen, met verboden, verplichtingen en eisen voor verschillende risiconiveaus om de veiligheid en fundamentele rechten te waarborgen. |
Cover
les 3
Summary
# De impact van digitale technologieën op het recht op privacy en gegevensbescherming
Digitale technologieën hebben een ingrijpende invloed op het recht op privacy en gegevensbescherming, wat een complex juridisch en maatschappelijk debat vereist binnen bestaande en nieuwe wettelijke kaders.
## 1. De context van digitale technologieën en privacy
### 1.1 Technologische ontwikkelingen en privacy-implicaties
Verschillende digitale technologieën, die zowel door overheden als door particulieren worden ingezet, roepen significante vragen op met betrekking tot het recht op privacy en gegevensbescherming.
#### 1.1.1 Automatische Nummerplaatherkenning (ANPR)
ANPR-systemen, oorspronkelijk bedoeld voor verkeershandhaving zoals snelheidscontroles, kunnen ook worden gebruikt voor bredere doeleinden die ingrijpend kunnen zijn voor de privacy. Voorbeelden omvatten het monitoren van de bewegingen van burgers, zoals het controleren op het verblijf op niet-toegestane locaties tijdens de coronapandemie.
#### 1.1.2 Gezichtsherkenningstechnologie
Gezichtsherkenningstechnologie kan nuttig zijn voor opsporingsdoeleinden, zoals het identificeren van vermiste kinderen of criminelen. Echter, de wijdverbreide toepassing ervan heeft een aanzienlijke impact op het recht op privacy. Het gebruik ervan, zelfs voor minder ernstige vergrijpen, kan een afschrikkend effect hebben op fundamentele rechten zoals vrijheid van meningsuiting en vergadering.
> **Voorbeeld:** De zaak Glukhin tegen Rusland, waarbij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM) oordeelde dat het gebruik van gezichtsherkenning om een demonstrant te identificeren en te arresteren, een schending was van artikel 8 EVRM, omdat het niet noodzakelijk was in een democratische samenleving en geen indruk maakte van een dringende sociale behoefte.
#### 1.1.3 Slimme apparaten en dataverzameling
Smartwatches en andere slimme apparaten verzamelen vaak gezondheidsgerelateerde gegevens. De toegang tot deze gegevens door derden, zoals verzekeringsmaatschappijen, kan leiden tot hogere premies. Diensten die locatiegegevens bijhouden of delen, zoals kaarttoepassingen, kunnen potentieel ook constante monitoring van gebruikerslocaties door de provider mogelijk maken.
#### 1.1.4 Particulier gebruik van bewakingstechnologie
Het gebruik van camera's in privéomgevingen, zoals studentenhuizen, valt ook onder de privacyregelgeving. De Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) heeft boetes opgelegd voor het plaatsen van camera's in gemeenschappelijke ruimtes zoals keukens en gangen van studentenhuizen.
### 1.2 Het concept "niets te verbergen"
Het argument "ik heb niets te verbergen" wordt vaak gebruikt om inbreuken op privacy te rechtvaardigen. Dit standpunt wordt echter bekritiseerd omdat het de intrinsieke waarde van privacy miskent. Privacy is een fundamenteel recht dat verband houdt met menselijke waardigheid, autonomie en persoonlijke identiteit.
> **Tip:** Vergelijk het argument "niets te verbergen" met het argument "niets te zeggen" met betrekking tot vrijheid van meningsuiting. Zonder privacy is er geen ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en zelfexpressie.
#### 1.2.1 Definitie van privacy
Privacy omvat de individuele en persoonlijke sfeer, inclusief het huis, communicatie, gedachten, gevoelens, seksualiteit en beelden. Het omvat ook de controle over de verspreiding van informatie over zichzelf.
### 1.3 De relatie tussen privacy en gegevensbescherming
Hoewel privacy en gegevensbescherming nauw met elkaar verbonden zijn, zijn ze niet identiek.
* **Privacy** betreft het recht op respect voor het privé- en gezinsleven, de woning en de correspondentie, en de vrijheid om gedachten en overtuigingen te uiten. Het impliceert dat de overheid toestemming van een rechter nodig heeft om iemands huis te onderzoeken en dat men niet gedwongen kan worden persoonlijke gedachten te delen.
* **Gegevensbescherming** daarentegen stelt regels op voor het gebruik van persoonsgegevens. Het gaat niet altijd direct over het privéleven, maar over de manier waarop gegevens worden verwerkt en de rechten die betrokkenen hebben.
## 2. Wettelijke kaders voor privacy en gegevensbescherming
### 2.1 Internationale en Europese rechtsinstrumenten
#### 2.1.1 Verenigde Naties
* **Artikel 12 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens:** Garandeert het recht op privacy.
* **Artikel 17 International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR):** Bevestigt het recht op privacy en stelt dat niemand willekeurig mag worden gehinderd in zijn privé- en gezinsleven, woning of briefwisseling. Overheidsingrijpen is alleen toegestaan onder specifieke wettelijke voorwaarden.
#### 2.1.2 Raad van Europa
* **Artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM):** Beschermt het recht op respect voor privé- en gezinsleven, woning en correspondentie. Interventie door publieke autoriteiten is alleen toegestaan indien dit wettelijk voorzien is en noodzakelijk is in een democratische samenleving voor nationale veiligheid, openbaar belang, voorkoming van wanordelijkheden of criminaliteit, bescherming van gezondheid of moraal, of bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
> **Tip:** Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft herhaaldelijk benadrukt dat de bescherming van persoonsgegevens van fundamenteel belang is voor het genot van het recht op privé- en gezinsleven (artikel 8 EVRM).
* **Verdrag 108 van de Raad van Europa (Verdrag ter bescherming van de mens ten opzichte van de automatische verwerking van persoonsgegevens):** Dit is het eerste juridisch bindende internationale instrument op het gebied van gegevensbescherming, opgesteld in 1981 en herzien in 2018. Het geldt voor de automatische verwerking van persoonsgegevens in zowel de publieke als de private sector en introduceert basisprincipes, verplichtingen voor verwerkingsverantwoordelijken en rechten voor betrokkenen. Het staat open voor niet-leden van de Raad van Europa en bevordert harmonisatie.
#### 2.1.3 Europese Unie
* **Artikel 7 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie:** Garandeert het recht op respect voor privé- en gezinsleven, woning en communicatie.
* **Artikel 8 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie:** Garandeert het recht op bescherming van persoonsgegevens. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt voor specifieke doeleinden, op basis van toestemming of een andere wettelijke grondslag. Betrokkenen hebben recht op inzage en rectificatie, onder controle van een onafhankelijke autoriteit.
* **Artikel 52 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie:** Stelt dat beperkingen op grondrechten bij wet moeten zijn voorzien, de essentie van het recht respecteren, en proportioneel en noodzakelijk zijn voor een legitiem doel.
##### 2.1.3.1 Primaire EU-wetgeving (Verordeningen)
* **Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG/GDPR):** De AVG is een verordening (direct toepasbaar in alle lidstaten) die de bescherming van persoonsgegevens reguleert. Het is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens, tenzij er sprake is van nationale veiligheidsactiviteiten, gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, of zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteiten (de 'huishoudelijke uitzondering'). De AVG heeft een brede territoriale reikwijdte, waardoor ook niet-EU-bedrijven die diensten aanbieden aan EU-burgers of hun gedrag monitoren binnen de EU, eraan gebonden zijn.
> **Tip:** De AVG is een cruciaal instrument voor het begrijpen van de juridische vereisten rondom digitale technologieën en privacy. Zorg ervoor dat je de kernbegrippen, principes, rechten en plichten kent.
* **Doelstellingen van de AVG (Artikel 3):**
* Bescherming van de grondrechten en -vrijheden van natuurlijke personen, met name het recht op bescherming van persoonsgegevens.
* Bevordering van het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie.
* **Materiële werkingssfeer (Artikel 2):** De AVG is van toepassing op de (geheel of gedeeltelijk) geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die deel uitmaken van of bestemd zijn om deel uit te maken van een gegevensbestand. Activiteiten met betrekking tot nationale veiligheid, gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteiten zijn uitgesloten.
* **Territoriale werkingssfeer (Artikel 3):** De AVG is van toepassing op de verwerking door een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker met een vestiging in de EU, ongeacht waar de verwerking plaatsvindt. Ook is de AVG van toepassing op verwerkers of verwerkingsverantwoordelijken buiten de EU die persoonsgegevens van EU-ingezetenen verwerken in verband met het aanbieden van goederen of diensten, of het monitoren van hun gedrag binnen de EU.
* **Verordening 2018/1725:** Specifieke regels voor de verwerking van persoonsgegevens door EU-instellingen en -organen.
##### 2.1.3.2 Secundaire EU-wetgeving
* **Wetshandhavingsrichtlijn (Law Enforcement Directive):** Reguleert de verwerking van gegevens door politie- en justitiële autoriteiten.
* **E-privacyverordening:** Regelt privacy en de verwerking van gegevens in elektronische communicatie.
#### 2.1.4 Nationale wetgeving
* **Belgische Grondwet:** Artikel 22 beschermt het recht op eerbiediging van het privéleven.
* **Belgische Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Data Protection Act):** Implementeert de AVG en bevat specifieke bepalingen voor onder andere gevoelige gegevens, de leeftijd waarop kinderen toestemming kunnen geven, en journalistieke activiteiten.
### 2.2 Toezichthoudende autoriteiten en adviesorganen
* **Artikel 29 Werkgroep / European Data Protection Board (EDPB):** Deze organen geven richtlijnen en adviezen over de interpretatie en toepassing van de AVG, wat essentieel is gezien de soms algemene formulering van de wet.
## 3. Kernbegrippen in de gegevensbescherming (AVG)
### 3.1 Persoonsgegevens
#### 3.1.1 Definitie van persoonsgegevens (Artikel 4.1 AVG)
Persoonsgegevens zijn "alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ('de betrokkene')". Een identificeerbare natuurlijke persoon is iemand die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, identificatienummer, locatiegegevens, online-identificator of een of meer factoren die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die persoon.
> **Belangrijk:** De AVG is niet van toepassing op persoonsgegevens van overleden personen. Lidstaten kunnen hierover eigen regels opstellen. De AVG is ook niet van toepassing op rechtspersonen.
#### 3.1.2 Identificeerbaarheid
Identificeerbaarheid betekent dat de informatie, zelfs als deze versnipperd is, kan worden gebruikt om een persoon te herkennen. Hierbij wordt rekening gehouden met alle redelijkerwijs beschikbare middelen, inclusief technologische ontwikkelingen en de kosten en tijd die nodig zijn voor identificatie. De identiteit hoeft niet bij één persoon bekend te zijn; informatie uit verschillende bronnen kan gecombineerd worden.
> **Voorbeeld:** Een kentekenplaat is op zichzelf beperkt informatief, maar in combinatie met andere gegevens kan het tot identificatie van een persoon leiden.
> **Zaak Breyer v Bundesrepublik Deutschland:** Het Hof stelde dat het niet vereist is dat alle identificerende informatie in handen is van één persoon om van persoonsgegevens te kunnen spreken.
#### 3.1.3 Anonimisering en pseudonimisering
* **Anonieme gegevens:** Gegevens die geen betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, of die zodanig zijn geanonimiseerd dat de betrokkene niet meer (of niet langer) identificeerbaar is. De AVG is hierop niet van toepassing.
* **Pseudonieme gegevens:** Persoonsgegevens die zodanig worden verwerkt dat zij niet meer aan een specifieke betrokkene kunnen worden toegeschreven zonder dat er aanvullende informatie wordt gebruikt. Deze aanvullende informatie wordt apart bewaard en beveiligd. Pseudonieme gegevens worden nog steeds beschouwd als persoonsgegevens en vallen onder de AVG, hoewel ze een verhoogd beschermingsniveau genieten.
> **Zaak EDPS v SRB:** Het Hof oordeelde dat gepseudonimiseerde gegevens, afhankelijk van de omstandigheden, de betrokkene effectief onherkenbaar kunnen maken voor anderen dan de verwerkingsverantwoordelijke. Dit kan betekenen dat ze in specifieke gevallen buiten de scope van de AVG vallen, maar dit is niet de algemene regel.
> **Zaak OC v Commission:** De notie 'indirect' in artikel 4(1) AVG betekent dat informatie niet direct iemand hoeft te identificeren, en het is niet noodzakelijk dat alle identificerende informatie bij één persoon berust.
#### 3.1.4 Bijzondere categorieën van persoonsgegevens (gevoelige gegevens)
Dit zijn persoonsgegevens die zo nauw verbonden zijn met de persoon dat ze extra bescherming vereisen. Verwerking is in principe verboden, tenzij aan strikte uitzonderingen wordt voldaan.
* **Definitie:** Persoonsgegevens die voortvloeien uit specifieke technische verwerking met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragskenmerken van een natuurlijke persoon, die unieke identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk maken of bevestigen.
* **Voorbeelden van biometrische gegevens:**
* **Fysieke/fysiologische identificatie:** Gezichtsherkenning, vingerafdrukherkenning, irisscans, stem- en spraakherkenning.
* **Gedragsmatige identificatie:** Toetspatroon analyse (keystroke analysis), handschriftherkenning, loopanalyse (gait analysis), oogbewegingsanalyse (gaze analysis).
* **Uitzonderingen op het verbod (Artikel 9.2 AVG):** Expliciete toestemming, wetgeving inzake arbeid, sociale zekerheid, bescherming van vitale belangen, organisaties zonder winstoogmerk met een politiek, filosofisch, religieus of vakbondsdoel, gegevens die door de betrokkene manifest openbaar zijn gemaakt, juridische claims, substantiële redenen van algemeen belang, preventieve of beroepsgeneeskunde, volksgezondheid, archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk/historisch onderzoek, statistische doeleinden.
* **Aanvullende voorwaarden door lidstaten (Artikel 9.4 AVG):** Lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden en beperkingen stellen voor de verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens of gegevens over gezondheid.
> **Voorbeeld:** Artikel 5 van de Belgische Data Protection Act stelt aanvullende eisen aan de verwerking van genetische, biometrische of gezondheidsgegevens, zoals het specificeren van wie toegang heeft tot de gegevens en het waarborgen van vertrouwelijkheid.
### 3.2 Niet-persoonsgegevens
Gegevens die niet onder de definitie van persoonsgegevens vallen, zoals geaggregeerde en geanonimiseerde datasets voor big data-analyse, vallen buiten de AVG. Deze data vallen echter wel onder andere regelgeving, zoals de Verordening (EU) 2018/1807 inzake een kader voor het vrije datatransport binnen de EU. De EU-datastrategie en initiatieven zoals de Data Governance Act en de Data Act streven naar het creëren van een interne markt voor data en het faciliteren van datadeling.
## 4. Data protection actors (actoren in gegevensbescherming)
De AVG definieert verschillende actoren met specifieke rechten en plichten. Het correct identificeren van deze actoren is cruciaal voor de naleving van de regelgeving.
### 4.1 Betrokkene (Data Subject)
* **Definitie (Artikel 4.1 AVG):** De geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon van wie persoonsgegevens worden verwerkt.
* **Rechten:** Betrokkenen hebben diverse rechten onder de AVG (zie verder hoofdstuk 12).
* **Kwetsbare groepen:** Kinderen, patiënten, werknemers en ouderen worden beschouwd als kwetsbare groepen die specifieke bescherming nodig hebben vanwege hun mogelijke minderheid van de risico's, gevolgen en waarborgen.
### 4.2 Verwerkingsverantwoordelijke (Data Controller)
* **Definitie (Artikel 4.7 AVG):** De natuurlijke of rechtspersoon, publieke instantie, dienst of ander orgaan die, alleen of samen met anderen, de doeleinden van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt.
* **Verantwoordelijkheid:** De verwerkingsverantwoordelijke is primair verantwoordelijk voor de naleving van de AVG en moet kunnen aantonen dat de principes van gegevensbescherming worden nageleefd (beginsel van verantwoordingsplicht).
> **Zaak Google Spain v AEPD:** Een zoekmachinoperator die informatie publiceert, indiceert, opslaat en beschikbaar stelt op het internet, wordt beschouwd als verwerkingsverantwoordelijke voor de persoonsgegevens die deze informatie bevat.
#### 4.2.1 Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken (Joint Controllers)
* Wanneer twee of meer verwerkingsverantwoordelijken samen de doeleinden en middelen van de verwerking bepalen, zijn zij gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken (Artikel 26.1 AVG). Hun verantwoordelijkheden moeten worden vastgelegd in een onderlinge regeling, doorgaans een schriftelijk contract.
> **Voorbeeld:** Twee universiteiten die samenwerken aan een onderzoeksproject door middel van elektronische enquêtes.
### 4.3 Verwerker (Data Processor)
* **Definitie (Artikel 4.8 AVG):** De natuurlijke of rechtspersoon, publieke instantie, dienst of ander orgaan die persoonsgegevens verwerkt *namens* de verwerkingsverantwoordelijke.
* **Kenmerken:**
* Een afzonderlijke entiteit ten opzichte van de verwerkingsverantwoordelijke.
* Verwerkt persoonsgegevens ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke en onder diens instructies.
* **Voorbeeld:** Een gespecialiseerd bedrijf in HR-administratie, een cloudopslagprovider.
#### 4.3.1 Sub-verwerker (Sub-processor)
* Een verwerker kan een andere entiteit inschakelen om persoonsgegevens te verwerken, die dan als sub-verwerker kwalificeert. De initiële verwerker blijft volledig aansprakelijk voor de naleving van de verplichtingen door de sub-verwerker. Dit mag alleen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de verwerkingsverantwoordelijke.
### 4.4 Ontvanger en Derde Partij (Recipient and Third Party)
* **Ontvanger:** Een natuurlijke of rechtspersoon, publieke instantie, dienst of ander orgaan aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt, al dan niet een derde.
* **Derde Partij:** Iedere natuurlijke of rechtspersoon, publieke instantie, dienst of ander orgaan, *niet zijnde* de betrokkene, de verwerkingsverantwoordelijke, de verwerker of de sub-verwerker.
### 4.5 Verantwoordingsplicht (Accountability Principle)
De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor en moet de naleving van de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens (artikel 5 AVG) kunnen aantonen. Dit omvat zowel feitelijke elementen als de specifieke omstandigheden van de zaak.
> **Tip:** De kwalificatie van de actoren is cruciaal. De verantwoordingsplicht rust primair op de verwerkingsverantwoordelijke.
> **Voorbeeld Case:** Twee universiteiten werken samen aan een onderzoeksproject met behulp van online enquêtes (Qualtrics). De respondenten (jonge mensen) zijn de betrokkenen. De universiteiten, die gezamenlijk de doelen en middelen bepalen, zijn de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken. Qualtrics, die de enquête software levert, is de verwerker. De data wordt opgeslagen op het platform van een van de universiteiten.
---
# Persoonsgegevens en niet-persoonsgegevens onder de GDPR
Dit onderwerp verkent de definities van persoonsgegevens en niet-persoonsgegevens zoals uiteengezet in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), met aandacht voor identificeerbaarheid, gevoelige gegevens en specifieke categorieën van gegevens.
### 2.1 Definitie van persoonsgegevens
Volgens de AVG is een **persoonsgegeven** "alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ('betrokkene')". Een identificeerbare natuurlijke persoon is iemand die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online-identificator of een of meer factoren die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
* De AVG is **niet van toepassing** op de persoonsgegevens van **overleden personen**. Lidstaten kunnen hierover wel specifieke regels opstellen.
* De AVG is **niet van toepassing** op **rechtspersonen**.
**Identificeerbaarheid** betekent dat, zelfs als niet alle informatie om iemand exact te kennen aanwezig is, de informatie in combinatie met andere stukken wel tot identificatie kan leiden. Dit kan direct of indirect gebeuren. Er wordt rekening gehouden met alle middelen die redelijkerwijs waarschijnlijk zullen worden gebruikt om de natuurlijke persoon te identificeren, inclusief de beschikbare technologie en de kosten en tijd die nodig zijn voor identificatie. Het is niet vereist dat alle identificerende informatie in handen is van één persoon om als persoonsgegeven te worden beschouwd.
> **Tip:** De reikwijdte van persoonsgegevens is breed en omvat potentieel allerlei soorten informatie, niet beperkt tot gevoelige of privé-informatie.
**Voorbeelden van persoonsgegevens:**
* Fysieke kenmerken
* Biometrische gegevens
* Locatiegegevens
* Administratieve documenten
* Belastinggegevens
* Foto's
* Persoonlijke opvattingen en meningen
#### 2.1.1 Geanonimiseerde en gepseudonimiseerde gegevens
* **Geanonimiseerde gegevens**: Informatie die geen betrekking heeft op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. De AVG is hierop **niet van toepassing**. Dit zijn gegevens die zodanig zijn verwerkt dat de betrokkene niet meer identificeerbaar is.
* **Gepseudonimiseerde gegevens**: Persoonsgegevens die zodanig zijn verwerkt dat zij niet meer aan een specifieke betrokkene kunnen worden toegeschreven zonder gebruikmaking van aanvullende gegevens. Deze aanvullende gegevens worden apart bewaard en onderworpen aan technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden toegeschreven. Gepseudonimiseerde gegevens worden beschouwd als persoonsgegevens en vallen dus **onder de AVG**.
> **Tip:** Hoewel gepseudonimiseerde gegevens nog steeds als persoonsgegevens worden beschouwd, verkleint pseudonimisering het risico op identificatie aanzienlijk en kan het een passende maatregel zijn ter naleving van de AVG.
#### 2.1.2 Gevoelige gegevens (bijzondere categorieën van persoonsgegevens)
Bepaalde persoonsgegevens worden aangemerkt als 'bijzondere categorieën van persoonsgegevens' of 'gevoelige gegevens'. Deze vereisen een verhoogde bescherming en zijn onderworpen aan strengere regels, omdat ze bijzonder gevoelig zijn in relatie tot grondrechten en vrijheden, zoals het risico op discriminatie.
* **Algemene regel (artikel 9.1 AVG)**: De verwerking van deze gegevens is in beginsel **verboden**.
* **Uitzonderingen (artikel 9.2 AVG)**: Er zijn specifieke, beperkte omstandigheden waarin de verwerking van gevoelige gegevens wel is toegestaan. Dit omvat onder andere:
* Expliciete toestemming van de betrokkene.
* Noodzakelijk voor werkgelegenheid en sociale zekerheid.
* Bescherming van vitale belangen.
* Verwerking door een stichting of vereniging zonder winstoogmerk met een politiek, filosofisch, religieus of vakbondsdoel.
* Gegevens die de betrokkene zelf openbaar heeft gemaakt.
* Noodzakelijk voor de vaststelling, uitoefening of verdediging van rechtsvorderingen.
* Redenen van zwaarwegend openbaar belang.
* Gezondheidszorg en doeleinden van openbaar belang op het gebied van volksgezondheid.
* Archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden.
Lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden en beperkingen opleggen voor de verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens of gegevens betreffende gezondheid (artikel 9.4 AVG).
**Biometrische gegevens** worden gedefinieerd als persoonsgegevens die voortvloeien uit specifieke technische verwerkingen met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragskenmerken van een natuurlijke persoon, waardoor die persoon uniek kan worden geïdentificeerd of de identificatie ervan kan worden bevestigd.
**Voorbeelden van biometrische gegevens:**
* Gezichtsherkenning
* Vingerafdrukverificatie
* Iris-scanning
* Stem- en spraakherkenning (fysiek/fysiologisch)
* Toetsaanslag-analyse (keystroke analysis)
* Handschriftanalyse
* Galoop-analyse (gait analysis)
* Kijkgedrag-analyse (gaze analysis) (gedragskenmerken)
> **Voorbeeld:** In België legt de Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens specifieke aanvullende voorwaarden op voor de verwerking van genetische, biometrische of gezondheidsgegevens, zoals het specificeren wie toegang heeft tot de gegevens en het aanhouden van een lijst van bevoegde personen die gebonden zijn aan een geheimhoudingsplicht.
### 2.2 Niet-persoonsgegevens
**Niet-persoonsgegevens** vallen niet onder de AVG. Dit betreft informatie die niet herleidbaar is tot een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
De verwerking van niet-persoonsgegevens is onderworpen aan Verordening (EU) 2018/1807 betreffende een kader voor het vrije verkeer van niet-persoonsgegevens in de Europese Unie. Deze verordening is bedoeld om een interne markt voor gegevens te creëren, wat de concurrentiekracht van de EU wereldwijd moet vergroten en innovatie moet stimuleren.
**Voorbeelden van niet-persoonsgegevens:**
* Geaggregeerde en geanonimiseerde datasets voor big data-analyse.
* Gegevens over precisielandbouw (bv. monitoringsgegevens voor pesticiden en watergebruik).
* Gegevens over onderhoudsbehoeften van industriële machines.
> **Tip:** De EU-strategie voor gegevens richt zich op het creëren van een efficiënte markt voor zowel persoonsgegevens (via de AVG) als niet-persoonsgegevens (via verordeningen zoals 2018/1807), met initiatieven als de Data Governance Act en de Data Act om data-sharing te faciliteren en economische waarde uit data te halen.
### 2.3 Uitzonderingen op de AVG
De AVG is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die geheel of gedeeltelijk geautomatiseerd is, of op niet-geautomatiseerde gegevens die deel uitmaken van of bestemd zijn om deel uit te maken van een bestand. Er zijn echter uitzonderingen:
* **Activiteiten met betrekking tot nationale veiligheid of gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid**: Deze vallen buiten de reikwijdte van de AVG en worden op nationaal niveau gereguleerd.
* **Huishoudelijke uitzondering**: De AVG is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door een natuurlijk persoon in het kader van een **puur persoonlijke of huishoudelijke activiteit**. Dit omvat bijvoorbeeld correspondentie en het bijhouden van adressen voor persoonlijke doeleinden, of het maken van opnames met een actiecamera voor persoonlijk entertainment thuis. Het is hierbij cruciaal dat de gegevens niet gedeeld worden met een onbeperkt aantal personen of bestemd zijn om publiekelijk toegankelijk te worden gemaakt.
> **Voorbeeld:** Het opnemen van een fietstocht met een actiecamera voor persoonlijk gebruik en het bekijken van de beelden thuis valt onder de huishoudelijke uitzondering. Als de beelden echter op sociale media worden geplaatst en toegankelijk zijn voor een breed publiek, dan valt dit waarschijnlijk niet meer onder deze uitzondering en kan de AVG van toepassing zijn.
### 2.4 Pseudonimisering vs. Anonimisering
Het is belangrijk het verschil te begrijpen tussen anonimisering en pseudonimisering:
* **Anonimisering** verwijdert alle identificeerbare elementen volledig, waardoor de gegevens niet meer naar een persoon herleidbaar zijn. De AVG is hier niet van toepassing.
* **Pseudonimisering** vervangt directe identificators door een pseudoniem. Hoewel de persoon niet direct identificeerbaar is, blijft herleiding mogelijk met behulp van aanvullende informatie. De AVG is wél van toepassing op gepseudonimiseerde gegevens, maar pseudonimisering wordt beschouwd als een effectieve beveiligingsmaatregel die de bescherming van persoonsgegevens verhoogt.
> **Tip:** Pseudonimisering kan een belangrijke rol spelen bij het voldoen aan de AVG, met name voor onderzoeksdoeleinden en statistische analyses, omdat het de risico's voor betrokkenen verkleint zonder de bruikbaarheid van de gegevens volledig teniet te doen.
---
# Gegevensbeschermingsactoren en hun verantwoordelijkheden
Dit hoofdstuk introduceert de verschillende actoren binnen gegevensbescherming, zoals de gegevensbeheerder, de gegevensverwerker en het gegevensobject, en hun bijbehorende verantwoordelijkheden, met nadruk op de principes van verantwoording onder de AVG.
## 3. Gegevensbeschermingsactoren en hun verantwoordelijkheden
Binnen de context van gegevensbescherming is het cruciaal om de verschillende actoren te identificeren en te begrijpen, aangezien hun rol en status bepalen welke verantwoordelijkheden zij dragen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Deze actoren en hun functies zijn fundamenteel voor de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
### 3.1 Het gegevensobject (data subject)
Het gegevensobject, ook wel 'data subject' genoemd, is de natuurlijke persoon wiens persoonsgegevens worden verwerkt. Dit concept is direct gekoppeld aan de definitie van persoonsgegevens in de AVG.
* **Definitie:** Volgens Artikel 4.1 van de AVG is een gegevensobject 'iedere geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon'. Een identificeerbare natuurlijke persoon is iemand die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online-identificator of een of meer factoren die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
* **Belangrijke opmerkingen:**
* De AVG is niet van toepassing op persoonsgegevens van overleden personen. Lidstaten kunnen hierover wel eigen regels opstellen.
* De AVG is niet van toepassing op rechtspersonen.
* **Identificeerbaarheid:** Een persoon wordt als identificeerbaar beschouwd, zelfs als niet alle benodigde informatie om die persoon exact te identificeren direct beschikbaar is. Door informatie te combineren, kan de identiteit achterhaald worden. Factoren die hierbij een rol spelen zijn onder andere de kosten en de tijd die nodig is voor identificatie, rekening houdend met de beschikbare technologie.
* **Kwetsbare gegevensobjecten:** Sommige gegevensobjecten worden als kwetsbaarder beschouwd en verdienen specifieke bescherming. Dit geldt met name voor kinderen, die zich mogelijk minder bewust zijn van de risico's en hun rechten. Ook ouderen, patiënten en werknemers kunnen als kwetsbare groepen worden aangemerkt, vaak door een machtsongelijkheid in de relatie met de verwerker.
### 3.2 De gegevensbeheerder (data controller)
De gegevensbeheerder is de actor die de doelen en middelen van de verwerking van persoonsgegevens vaststelt.
* **Definitie:** Volgens Artikel 4.7 van de AVG is een gegevensbeheerder 'de natuurlijke of rechtspersoon, het openbaar gezag, de dienst, het agentschap of een ander lichaam dat, alleen of samen met anderen, de verwerkingsdoeleinden en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt'.
* **Verantwoordelijkheden:**
* De gegevensbeheerder is primair verantwoordelijk voor de naleving van de AVG. Dit omvat het waarborgen van de principes van gegevensverwerking zoals uiteengezet in Artikel 5 van de AVG.
* Zij moeten kunnen aantonen dat zij voldoen aan de principes van gegevensbescherming.
* **Gezamenlijke gegevensbeheerders (Joint controllers):** Wanneer twee of meer beheerders gezamenlijk de doelen en middelen van de verwerking vaststellen, worden zij beschouwd als gezamenlijke beheerders. Zij dienen de verdeling van hun respectieve verantwoordelijkheden vast te leggen in een schriftelijke overeenkomst.
* **Voorbeelden:**
* Een zoekmachine die informatie van het internet indexeert, opslaat en beschikbaar stelt, wordt beschouwd als gegevensbeheerder met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens die deze informatie bevat.
* Een reisbureau dat gegevens deelt met een luchtvaartmaatschappij en een hotelketen voor pakketreizen kan worden beschouwd als gezamenlijke gegevensbeheerder.
* Een gemeenschap van Jehova's Getuigen en haar leden kunnen gezamenlijke beheerders zijn.
### 3.3 De gegevensverwerker (data processor)
De gegevensverwerker verwerkt persoonsgegevens namens de gegevensbeheerder.
* **Definitie:** Artikel 4.8 van de AVG definieert een gegevensverwerker als 'een natuurlijke of rechtspersoon, het openbaar gezag, de dienst, het agentschap of een ander lichaam dat persoonsgegevens verwerkt namens de verwerkingsverantwoordelijke'.
* **Kenmerken:**
* De verwerker is een aparte entiteit ten opzichte van de beheerder.
* De verwerker verwerkt persoonsgegevens ten behoeve van de beheerder en onder diens instructies.
* **Verantwoordelijkheden:**
* De verwerker moet passende technische en organisatorische maatregelen implementeren om de gegevens te beschermen.
* De verwerking door de verwerker moet worden beheerst door een contract of een andere juridische akte die bindend en schriftelijk is.
* De verwerker moet rekening houden met factoren zoals deskundigheid, betrouwbaarheid, middelen en naleving van gedragscodes of certificeringsregelingen.
* **Voorbeelden:**
* Een bedrijf gespecialiseerd in personeelsadministratie.
* Een cloudopslagprovider.
* Survey software zoals Qualtrics, die wordt gebruikt voor het uitvoeren van enquêtes namens onderzoeksinstellingen.
#### 3.3.1 De sub-verwerker (sub-processor)
Een sub-verwerker is een andere actor die door de gegevensverwerker wordt ingeschakeld om persoonsgegevens te verwerken.
* **Voorwaarden:** De gegevensverwerker mag geen andere verwerker inschakelen zonder voorafgaande specifieke of algemene schriftelijke machtiging van de beheerder.
* **Aansprakelijkheid:** De initiële gegevensverwerker blijft volledig aansprakelijk jegens de beheerder voor de prestaties van de sub-verwerker. Uitbesteding van verwerkingsactiviteiten ontslaat de gegevensverwerker niet van zijn verplichtingen onder de wetgeving inzake gegevensbescherming.
### 3.4 Principes van Verantwoording (Accountability)
Het principe van verantwoording, zoals uiteengezet in Artikel 5 van de AVG, is cruciaal en houdt in dat de gegevensbeheerder verantwoordelijk is voor en kan aantonen dat hij voldoet aan de beginselen van gegevensverwerking. Dit principe bepaalt wie verantwoordelijk is voor de naleving van de verschillende regels inzake gegevensbescherming en hoe gegevenssub jecten hun rechten kunnen uitoefenen. De kwalificatie van de actoren (beheerder, verwerker) is hierbij essentieel.
> **Tip:** Het correct identificeren van de rol van elke actor (gegevensbeheerder, gegevensverwerker, sub-verwerker) is de eerste stap om te begrijpen wie welke verantwoordelijkheden draagt en hoe de naleving van de AVG gewaarborgd moet worden.
#### 3.4.1 Toepassing in de praktijk (Voorbeeld)
Een onderzoeksproject waarbij twee universiteiten samenwerken aan elektronische enquêtes voor jongeren over de impact van sociale media op hun mentale gezondheid. De gegevens worden verwerkt via survey software (Qualtrics) en opgeslagen op het platform van een van de universiteiten.
* **Gegevensobjecten:** De respondenten van de enquête (de jongeren).
* **Gegevensbeheerders:** Beide universiteiten, aangezien zij gezamenlijk het onderzoek opzetten en de doelen en middelen van de verwerking bepalen.
* **Gegevensverwerker:** Qualtrics, aangezien zij de service leveren voor het uitvoeren van de enquête en de gegevensverwerking namens de universiteiten faciliteren. Qualtrics bepaalt niet de doelen of middelen, maar voert de verwerking uit op instructie van de beheerders.
> **Tip:** De Europese Gegevensbeschermingsraad (EDPB) biedt richtlijnen en hulpmiddelen, zoals stroomdiagrammen, die kunnen helpen bij het correct kwalificeren van verschillende actoren en hun rollen in de gegevensbescherming.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| ANPR | Automatische nummerplaatherkenning (Automatic Number Plate Recognition); een technologie die oorspronkelijk werd gebruikt voor het detecteren van snelheids- en verkeersovertredingen, maar ook voor andere doeleinden kan worden ingezet, zoals het monitoren van bewegingen tijdens beperkingen. |
| Gegevensbescherming | Een juridisch en technisch raamwerk dat regels stelt voor het verzamelen, verwerken, opslaan en delen van persoonsgegevens om de privacy van individuen te waarborgen en misbruik te voorkomen. |
| Privacy | Het recht van een individu op respect voor het privé- en familieleven, de woning en de correspondentie. Het omvat de individuele en persoonlijke sfeer, inclusief huis, communicatie, gedachten, gevoelens, seksualiteit en beelden. |
| Persoonsgegevens | Alle informatie die betrekking heeft op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ('betrokkene'). Een identificeerbaar persoon is iemand die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identifier zoals een naam, identificatienummer, locatiegegevens, online identifier of specifieke factoren van fysieke, fysiologische, genetische, mentale, economische, culturele of sociale identiteit. |
| Gevoelige gegevens (Speciale categorieën van persoonsgegevens) | Bepaalde persoonsgegevens die vanwege hun aard bijzonder gevoelig zijn voor fundamentele rechten en vrijheden, zoals gegevens over ras, etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, vakbondslidmaatschap, genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens betreffende gezondheid, seksueel gedrag of seksuele geaardheid. |
| Pseudonimisering | Een verwerkingsmethode waarbij persoonsgegevens zodanig worden verwerkt dat zij niet langer aan een specifieke betrokkene kunnen worden toegeschreven zonder de hulp van aanvullende gegevens, mits deze aanvullende gegevens apart worden bewaard en onderworpen zijn aan technische en organisatorische maatregelen om te waarborgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden toegeschreven. |
| Data controller (Gegevensbeheerder) | De natuurlijke persoon of rechtspersoon, het openbaar gezag, agentschap of een ander lichaam dat, alleen of samen met anderen, de doeleinden en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. |
| Data processor (Gegevensverwerker) | De natuurlijke persoon of rechtspersoon, het openbaar gezag, agentschap of een ander lichaam dat persoonsgegevens verwerkt namens de gegevensbeheerder, en wel onder diens instructies. |
| Data subject (Betrokkene) | De natuurlijke persoon op wie de persoonsgegevens betrekking hebben. Dit zijn de individuen wiens persoonlijke gegevens worden verwerkt en die bepaalde rechten hebben met betrekking tot die gegevens. |
| GDPR (AVG) | De Algemene Verordening Gegevensbescherming (General Data Protection Regulation) is een verordening van de Europese Unie die regels stelt voor de bescherming van persoonsgegevens en de privacy van individuen binnen de Europese Economische Ruimte. |
| Niet-persoonsgegevens | Gegevens die niet direct of indirect betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Dit kunnen geaggregeerde, geanonimiseerde datasets of gegevens zijn die geen persoonlijk verband hebben. |
Cover
mensenrechten_lesweek1.docx
Summary
# La nature et le développement historique des droits de l'homme
Voici une synthèse détaillée et complète sur la nature et le développement historique des droits de l'homme, conçue pour un guide d'étude universitaire.
## 1. La nature et le développement historique des droits de l'homme
L'exploration des origines philosophiques, des définitions et de l'évolution historique des droits de l'homme révèle un concept en constante mutation, fondé sur des notions de dignité et de valeur inhérente à chaque individu.
### 1.1 Définition et caractéristiques fondamentales des droits de l'homme
Les droits de l'homme peuvent être appréhendés sous deux perspectives principales :
1. **Signification philosophique :** Il s'agit de revendications morales spéciales auxquelles tous les êtres humains peuvent prétendre.
2. **Signification juridique :** Elle représente la concrétisation de ces revendications dans le droit positif.
Le corps des droits de l'homme se définit comme l'ensemble des droits inhérents et universels visant à garantir les conditions nécessaires au fonctionnement libre et digne des individus, indépendamment de leur genre, nationalité, couleur, religion, langue, origine ethnique, situation économique ou tout autre statut.
Trois caractéristiques fondamentales, telles que soulignées par Hunt, les définissent :
* **Inhérents à tous les êtres humains :** Ils découlent de la simple condition d'être humain, sans discrimination.
* **Inaliénables :** Bien que potentiellement sujets à des restrictions, ils ne peuvent être retirés.
* **Universels :** Ils sont applicables à tous les êtres humains, partout et à tout moment.
La notion de `(dignité humaine)` sert de principe fondamental, émanant de diverses traditions juridiques et culturelles, et impliquant le respect de la valeur intrinsèque et égale de chaque personne.
> **Tip :** Il est crucial de distinguer les droits de l'homme modernes des concepts moraux ou religieux antérieurs. Les droits de l'homme sont intégrés dans le droit positif et confèrent des droits subjectifs et exécutoires, contrairement aux devoirs religieux qui lient un individu à une divinité.
### 1.2 L'évolution historique des droits de l'homme
L'histoire des droits de l'homme est marquée par un lent développement, influencé par des courants philosophiques, des révolutions sociales et des événements historiques majeurs.
#### 1.2.1 Les racines philosophiques et anciennes
Bien que le terme "droits de l'homme" soit relativement moderne (principalement depuis le XVIIIe siècle), des concepts précurseurs existent depuis l'Antiquité :
* **Philosophie du droit naturel :** Les penseurs grecs ont évoqué une loi universelle de la nature ou divine, régissant les comportements humains. Les stoïciens, comme Zénon, ont mis l'accent sur la valeur et la dignité de chaque vie humaine. Cicéron a également souligné l'existence d'une loi naturelle immuable imposant des responsabilités envers autrui.
* **Platon et Aristote :** Platon a insisté sur l'adéquation entre nature et normes pour le comportement humain, tandis qu'Aristote a souligné le rôle de l'État de droit dans la protection des individus et le lien entre justice et législation, dérivant des droits naturels de la loi naturelle.
* **Moyen Âge et Thomas d'Aquin :** L'idée d'une loi naturelle, supérieure aux lois humaines et d'origine divine, a été propagée par Thomas d'Aquin. Les lois humaines devaient être jugées à l'aune de cette loi naturelle pour être justes et donc contraignantes.
* **Hugo de Groot (Grotius) :** Il a affirmé l'existence d'une loi naturelle indépendante de l'autorité politique, découlant de la raison et constituant un étalon objectif d'évaluation des États. Il a soutenu que le droit naturel accordait des droits inhérents à tous les êtres humains.
* **John Locke :** Considéré comme un précurseur majeur, Locke a théorisé l'état de nature où les individus sont libres, égaux et indépendants, dotés de droits naturels à la vie, la liberté et la propriété. Il a postulé que le gouvernement, issu d'un contrat social, a pour rôle premier de protéger ces droits. Il a également introduit le droit de résistance contre un gouvernement tyrannique.
* **Thomas Paine :** Il a été un ardent défenseur des "droits de l'homme" (rights of men), soutenant que le gouvernement doit protéger ces droits et que le suffrage universel est un droit fondamental. Il a été l'un des premiers à envisager le droit à la protection sociale.
* **Jean-Jacques Rousseau :** Il a développé la théorie du contrat social, affirmant que si les hommes naissent libres, la société corrompt cette liberté naturelle. Le contrat social permet de retrouver une forme de liberté par l'autonomie et la soumission aux lois découlant de la "volonté générale".
* **Emmanuel Kant :** Il a fondé les droits de l'homme sur la dignité inhérente à l'être humain en tant qu'être raisonnable, en déduisant des droits à la liberté, à l'égalité (non-discrimination) et à l'autonomie.
* **Thomas Hobbes :** Bien que partisan du droit naturel, Hobbes avait une vision pessimiste de la nature humaine, arguant que la recherche de l'intérêt personnel dans l'état de nature menait au chaos. Il a préconisé un souverain absolu et irresponsable (son "Léviathan") pour maintenir l'ordre, une idée qui a influencé les politiques de souveraineté forte.
#### 1.2.2 Les grandes déclarations et révolutions
* **Les codes antiques et médiévaux :** Des textes comme le Code d'Ur-Nammu, le Code de Hammurabi (avec des dispositions sur les droits de propriété, les droits des femmes et des enfants, mais aussi des sanctions sévères), et le Cylindre de Cyrus (mentionnant la liberté et la sécurité, le droit de propriété, et la liberté religieuse) témoignent d'une préoccupation pour certaines normes juridiques. La Magna Carta (1215) a garanti des droits, principalement pour la noblesse et le clergé, tels que le droit à un procès par les pairs et la protection de la propriété.
* **La Déclaration d'Indépendance américaine (1776) et le Bill of Rights :** Fortement influencée par Locke, cette déclaration proclame les droits inaliénables à la vie, à la liberté et à la recherche du bonheur, et légitime le droit du peuple à modifier ou abolir un gouvernement destructeur de ces fins.
* **La Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (1789) :** Issue de la Révolution française, elle s'inspire des idées de Rousseau et proclame les droits naturels et imprescriptibles de l'homme, tels que la liberté, la propriété, la sûreté et la résistance à l'oppression. Elle fut cependant critiquée pour son caractère sélectif, excluant initialement les femmes.
* **L'influence du droit de résistance (ius resistendi) :** Cette notion, développée notamment par Locke, stipule que les citoyens ont le droit de s'opposer à un gouvernement qui ne respecte pas les droits fondamentaux, pouvant aller jusqu'à son renversement.
#### 1.2.3 La codification et la généralisation des droits
* **Les différentes générations de droits de l'homme :**
* **Première génération (droits civils et politiques) :** Émergés au XVIIIe siècle, ces droits sont souvent qualifiés de "droits-libertés" ou "droits de défense" (Abwehrrechte). Ils visent à protéger l'individu contre l'ingérence arbitraire de l'État, tels que le droit à la liberté personnelle, le droit à un procès équitable, la liberté d'expression et le droit de vote.
* **Deuxième génération (droits économiques, sociaux et culturels) :** Développés au XIXe et début XXe siècle, souvent en réaction aux injustices sociales engendrées par l'industrialisation et le capitalisme, ces droits sont qualifiés de "droits-créances" ou "droits de prestation". Ils exigent une action positive de l'État pour garantir des conditions de vie dignes, incluant le droit au travail, à la santé, à l'éducation et au logement.
* **Troisième génération (droits de solidarité ou collectifs) :** Apparus plus récemment, ils concernent des droits collectifs tels que le droit au développement, le droit à un environnement sain et le droit à la paix. Ils nécessitent une coopération internationale accrue.
* **Quatrième génération (en devenir) :** Elle pourrait englober les droits liés aux avancées technologiques (biotechnologie, intelligence artificielle, etc.) et les droits des générations futures.
* **L'abolition de l'esclavage :** Le mouvement abolitionniste au XIXe siècle, motivé par des facteurs moraux et socio-économiques, a conduit à des conventions internationales visant à éradiquer la traite négrière et l'esclavage.
* **Le droit humanitaire :** Le développement du droit humanitaire, notamment avec la création du Comité International de la Croix-Rouge (CICR) et les Conventions de Genève, vise à protéger les victimes de conflits armés, qu'elles soient combattantes ou civiles.
* **La protection des minorités :** Après la Première Guerre mondiale, la création de la Société des Nations et la signature de traités relatifs aux minorités ont marqué une tentative d'établir des garanties pour les populations minoritaires.
#### 1.2.4 L'internationalisation des droits de l'homme après la Seconde Guerre mondiale
La Seconde Guerre mondiale a constitué un tournant décisif dans le développement des droits de l'homme, accélérant leur internationalisation et leur intégration dans le droit international.
* **La Charte des Nations Unies (1945) :** Elle mentionne l'objectif de promouvoir le respect des droits de l'homme et des libertés fondamentales, posant les bases d'un système international de protection.
* **La Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (DUDH) (1948) :** Adoptée par l'Assemblée générale des Nations Unies, elle énonce un ensemble de droits civils, politiques, économiques, sociaux et culturels. Bien que n'étant pas juridiquement contraignante en elle-même, elle a acquis une valeur normative considérable par le biais du droit international coutumier et comme interprétation de la Charte de l'ONU.
* **Les Pactes internationaux de 1966 :** Le Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) et le Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC) ont été adoptés pour rendre juridiquement contraignants les droits énoncés dans la DUDH. Ces deux pactes, avec la DUDH, forment la "Charte internationale des droits de l'homme".
* **Autres traités des Nations Unies :** De nombreux autres traités ont été adoptés pour protéger des groupes spécifiques ou des droits particuliers, tels que la Convention sur l'élimination de toutes les formes de discrimination à l'égard des femmes (CEDAW), la Convention relative aux droits de l'enfant (CIDE) et la Convention contre la torture.
* **La régionalisation des droits de l'homme :** Des systèmes régionaux de protection des droits de l'homme ont également émergé, comme la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) et la Cour européenne des droits de l'homme (CEDH), le système interaméricain et le système africain.
#### 1.2.5 Défis contemporains et évolutions
Malgré les progrès réalisés, la protection des droits de l'homme fait face à des défis constants :
* **Critiques et débats :** Les droits de l'homme sont critiqués pour leur prétendu caractère occidental, leur application sélective, et le risque d'ingérence dans la souveraineté des États. Le débat entre universalisme et relativisme culturel reste vif.
* **L'inflation des droits :** L'élargissement constant de la notion de droits de l'homme peut entraîner des tensions entre droits et une dilution de leur impact.
* **La souveraineté nationale :** Les États invoquent souvent leur souveraineté pour limiter l'application des normes internationales relatives aux droits de l'homme.
* **La mise en œuvre et le contrôle :** L'application effective des droits de l'homme dépend de la volonté politique des États et de l'efficacité des mécanismes de contrôle internationaux et nationaux.
* **Les nouvelles menaces :** Le terrorisme, la migration, les avancées technologiques et les crises environnementales posent de nouveaux défis à la protection des droits de l'homme.
> **Tip :** L'interprétation évolutive des droits de l'homme, notamment par les cours et tribunaux (comme la Cour européenne des droits de l'homme), permet d'adapter ces droits aux réalités changeantes de la société, tout en respectant le principe de subsidiarité (la primauté des juridictions nationales).
### 1.3 La nature des droits : absolue, relative et justiciabilité
Il est essentiel de comprendre que tous les droits de l'homme ne sont pas absolus.
* **Droits absolus :** Certains droits, comme le droit à ne pas être torturé ou soumis à des traitements inhumains ou dégradants, sont considérés comme absolus et ne peuvent souffrir d'aucune dérogation, même en temps de crise.
* **Droits relatifs :** La plupart des droits peuvent faire l'objet de restrictions légitimes, pourvu qu'elles soient prévues par la loi, poursuivent un objectif légitime (sécurité nationale, ordre public, protection de la santé ou de la morale d'autrui) et soient nécessaires dans une société démocratique.
* **Justiciabilité :** La justiciabilité fait référence à la capacité d'un droit à être invoqué devant un tribunal. Les droits de première génération sont généralement considérés comme plus facilement justiciables que les droits de deuxième et troisième génération, qui exigent souvent une action positive de l'État.
> **Example :** L'affaire Lopez Ostra c. Espagne devant la Cour européenne des droits de l'homme a illustré la justiciabilité du droit au respect de la vie privée et familiale (article 8 CEDH) dans le contexte de nuisances environnementales graves, démontrant que même des droits traditionnellement considérés comme moins "absolus" peuvent être invoqués avec succès.
L'étude de la nature et du développement historique des droits de l'homme révèle un parcours complexe, marqué par des luttes, des avancées intellectuelles et des adaptations constantes pour mieux refléter la dignité et la valeur intrinsèque de chaque être humain dans un monde en perpétuelle évolution.
---
# Les générations et les catégories de droits de l'homme
Voici un résumé détaillé et complet sur les générations et les catégories de droits de l'homme, conçu pour un guide d'étude prêt pour l'examen.
## 2. Les générations et les catégories de droits de l'homme
Ce chapitre explore les différentes catégorisations et générations des droits de l'homme, en analysant leur développement historique, leurs caractéristiques distinctives et leurs interrelations afin de mieux comprendre leur portée et leur application.
### 2.1 Définition et caractéristiques des droits de l'homme
Les droits de l'homme sont un concept relativement moderne, apparu au 18ème siècle, mais représentant un système de valeurs morales et juridiques fondamental. Ils visent à garantir que les individus, indépendamment de leur statut, puissent fonctionner de manière libre et digne.
#### 2.1.1 Sens et portée
* **Sens philosophique :** Revendications morales que tous les êtres humains peuvent faire valoir.
* **Sens juridique :** Manifestation de ces revendications dans le droit positif.
* **Objectif :** Créer et maintenir les conditions d'une existence digne pour tous.
#### 2.1.2 Théories sous-jacentes
* **Théorie de la liberté :** Met l'accent sur la protection de l'individu contre l'ingérence arbitraire de l'État.
* **Théorie basée sur les droits :** Souligne l'existence de droits inhérents que l'État doit respecter.
#### 2.1.3 Caractéristiques principales
1. **Inhérence :** Les droits sont inhérents à tous les êtres humains, sans discrimination, basés sur le simple fait d'être humain.
2. **Inaliénabilité :** Ils ne peuvent être retirés, bien que leur exercice puisse être limité.
3. **Universalité :** Les droits s'appliquent à tous, partout et en tout temps, comme le stipule la Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (1948).
> **Tip:** Le caractère universel et le principe d'égalité découlent logiquement du caractère inhérent des droits de l'homme.
#### 2.1.4 Le principe de dignité humaine
La dignité humaine est un principe fondamental qui sous-tend l'interprétation de nombreux droits, comme l'interdiction de la torture. Elle reflète la valeur intrinsèque et égale de chaque personne.
> **Exemple:** L'article 3 de la Convention Européenne des Droits de l'Homme interdit la torture, les peines ou traitements inhumains ou dégradants, une interprétation large du caractère dégradant étant souvent appliquée.
### 2.2 Fondements historiques et philosophiques
Les droits de l'homme trouvent leurs racines dans diverses traditions philosophiques et juridiques, bien avant leur codification moderne.
#### 2.2.1 Racines anciennes et naturelles
* **Philosophie du droit naturel :** Les Grecs anciens (Platon, Aristote) ont développé l'idée d'une loi naturelle universelle régissant le comportement humain. Les Stoïciens, comme Zénon, ont souligné la valeur et la dignité de chaque vie humaine. Cicéron a insisté sur une loi naturelle éternelle et immuable imposant des responsabilités envers autrui.
* **Moyen Âge :** Thomas d'Aquin a propagé l'idée d'une loi naturelle d'origine divine, supérieure aux lois humaines, ces dernières n'ayant de force obligatoire que si elles sont justes.
* **Hugo de Groot (Grotius) :** A soutenu que la loi naturelle existe indépendamment de toute autorité politique et qu'elle découle de la raison, constituant un point de référence objectif pour juger un État. Il a affirmé que la loi naturelle accorde des droits inhérents à tous les hommes, garantissant un traitement juste et égal.
#### 2.2.2 Le contractualisme et les droits individuels
* **John Locke :** A développé la théorie du droit naturel, affirmant que les individus naissent libres et égaux, dotés de droits naturels à la vie, la liberté et la propriété. Le gouvernement a pour fonction de protéger ces droits, et un peuple a le droit de résister à un gouvernement qui ne remplit pas cette obligation.
* **Thomas Paine :** A été un ardent défenseur des "droits de l'homme" ("rights of man"), considérant le droit de vote comme un droit primaire protégeant toutes les autres libertés. Il a soutenu que la seule tâche du gouvernement est de protéger les droits de l'homme, le contrat social formant la base de cette protection.
* **Jean-Jacques Rousseau :** Bien qu'également un philosophe du contrat social, Rousseau a souligné que l'exercice de la liberté naturelle peut entraîner une dépendance accrue et l'érosion de cette liberté. La liberté est rétablie par le contrat social, remplaçant la liberté naturelle par la liberté d'autodétermination.
* **Thomas Hobbes :** Dans son œuvre "Léviathan", Hobbes a proposé un gouvernement absolu et irresponsable pour échapper à l'état de nature chaotique. La loi naturelle, pour Hobbes, vise principalement l'auto-préservation, l'homme étant considéré comme intrinsèquement égoïste.
#### 2.2.3 Les droits dans le positivisme juridique
* **Jeremy Bentham :** A rejeté l'idée de droits naturels, affirmant que les droits sont créés par le législateur. Pour Bentham, les droits sont des fictions qui peuvent engendrer l'agitation civile ; les droits véritables sont ceux qui sont reconnus par un système juridique. Il soutenait que le bonheur du plus grand nombre devrait guider les actions, ce qui permet une conciliation entre l'utilitarisme et les droits humains.
* **Droit positif :** Ce courant affirme que la validité des droits dépend de leur édiction par des instances compétentes. Les droits humains peuvent ainsi évoluer et être modifiés par le législateur.
> **Tip:** La distinction entre droits naturels (issus de la morale ou de la raison) et droits positifs (codifiés par la loi) est cruciale pour comprendre les débats sur la nature et l'applicabilité des droits de l'homme.
#### 2.2.4 Évolutions historiques et juridiques
Des premières formes de droit, comme le Code d'Ur-Nammu, la loi d'Hammurabi, et la Cyrrus-cilinder, jusqu'à la Magna Carta (1215) qui garantissait des droits aux nobles et au clergé, l'histoire montre une évolution progressive de la reconnaissance des droits. La Déclaration d'Indépendance américaine (1776) et la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (1789) ont marqué des étapes importantes dans la reconnaissance des droits individuels, bien que souvent limitées à certains groupes.
### 2.3 Catégories et générations de droits de l'homme
Une classification courante divise les droits de l'homme en trois générations principales, reflétant leur développement historique et leur nature.
#### 2.3.1 Première génération : Droits civils et politiques (droits de liberté)
Ces droits trouvent leur origine dans les révolutions américaine et française du 18ème siècle et sont considérés comme des "droits-libertés" ou des "droits négatifs", imposant à l'État de ne pas intervenir.
* **Caractéristiques :** Droits de défense ("Abwehrrechte") protégeant les citoyens contre l'ingérence de l'État.
* **Exemples :** Droit à la vie, interdiction de l'esclavage, interdiction de la torture, droit à un procès équitable, liberté d'opinion, liberté de religion, liberté de réunion et d'association.
* **Origine :** Réaction contre l'absolutisme monarchique.
> **Exemple:** Le droit à la liberté personnelle, en réaction contre les lettres de cachet qui permettaient un emprisonnement arbitraire.
#### 2.3.2 Deuxième génération : Droits économiques, sociaux et culturels (droits de bien-être)
Nés des mouvements socialistes et ouvriers du 19ème siècle et du début du 20ème siècle, ces droits sont des "droits-créances" ("Anspruchsrechte"), exigeant une action positive de l'État pour garantir des conditions de vie dignes.
* **Caractéristiques :** Droits sociaux, demandant à l'État de créer des conditions favorables à une vie digne.
* **Exemples :** Droit à un logement décent, droit à la santé, droit au travail, droit à l'éducation, droit à la sécurité sociale, droit à la participation à la vie culturelle.
* **Origine :** Réaction face aux inégalités créées par le capitalisme libéral et la nécessité d'une intervention étatique pour assurer le bien-être.
* **Internationalisation :** Ont pris de l'importance avec la décolonisation et la reconnaissance des besoins des populations dans les pays en développement.
> **Tip:** La distinction entre droits civils/politiques et droits économiques/sociaux/culturels a souvent été un point de divergence durant la Guerre Froide, l'Occident privilégiant les premiers et l'Est les seconds.
#### 2.3.3 Troisième génération : Droits de solidarité (droits collectifs)
Ces droits émergent plus récemment, depuis les années 1970, et concernent des droits collectifs ou de groupe, nécessitant souvent la coopération de la communauté internationale.
* **Caractéristiques :** Droits collectifs visant à garantir une situation globale pour des groupes ou des peuples.
* **Exemples :** Droit au développement, droit à un environnement sain, droit à la paix, droit à l'autodétermination, droit à l'usage de sa langue et de sa culture.
* **Origine :** Volonté d'émancipation des pays du Sud face aux pays industrialisés et prise de conscience des défis globaux.
> **Exemple:** Le droit à un environnement sain, qui implique une responsabilité collective pour la préservation des écosystèmes.
#### 2.3.4 Évolutions futures : Quatrième génération ?
Certains courants de pensée suggèrent l'émergence d'une quatrième génération de droits, incluant des droits liés aux avancées technologiques (biotechnologies, informatique, intelligence artificielle) et aux générations futures.
### 2.4 Interrelations et hiérarchie
Bien que les générations soient classées historiquement, il n'existe pas de hiérarchie stricte entre elles. Les droits de l'homme sont indivisibles et interdépendants.
* **Universalité des droits :** Tous les droits humains sont universels, interdépendants et inter-reliés. Le Programme d'action de Vienne (1993) a souligné que tous les droits de l'homme doivent être promus de manière intégrée.
* **Justiciabilité :** La "justiciabilité" (capacité à être invoqué devant un tribunal) est généralement plus élevée pour les droits de la première génération (civils et politiques) que pour ceux de la deuxième ou de la troisième génération, en raison de leur caractère plus précis et de leur moindre dépendance à l'action étatique positive.
> **Exemple:** L'affaire Lopez Ostra c. Espagne devant la Cour Européenne des Droits de l'Homme a démontré que les droits de la première génération (comme le droit à la vie privée et familiale, article 8, et l'interdiction des traitements inhumains ou dégradants, article 3) peuvent être invoqués avec succès pour faire face à des problèmes environnementaux, même s'ils sont souvent liés aux droits de la troisième génération.
### 2.5 Critiques et débats sur les droits de l'homme
Les droits de l'homme font l'objet de plusieurs critiques :
* **Accusation de "westerisation" :** Certains estiment que les droits de l'homme sont une construction occidentale imposée au reste du monde, ignorant les spécificités culturelles. Le **relativisme culturel** soutient que les droits ne sont pas universels et dépendent des normes culturelles locales.
* **Critique marxiste :** Considère que les droits libéraux privilégient l'individu et la bourgeoisie, masquant les inégalités sociales et économiques. Ils prônent des droits sociaux plus affirmés.
* **Critique féministe :** Souligne que les droits humains ont été historiquement créés par des hommes, pour des hommes, et ne répondent pas adéquatement aux besoins et aux expériences des femmes. Des mouvements comme le féminisme radical poussent à la création de droits spécifiques pour les femmes.
* **Critique postcoloniale :** Voit dans l'imposition des droits de l'homme une forme de néocolonialisme, une logique d'interventionnisme qui justifie des actions militaires sous couvert de "civilisation" ou de protection.
> **Tip:** Le concept de "marge d'appréciation" ("margin of appreciation") dans la jurisprudence européenne permet aux États de justifier des limitations à certains droits, en tenant compte des spécificités locales, bien que cette marge soit sujette à débat et puisse être critiquée pour son potentiel à éroder les droits fondamentaux.
### 2.6 Le rôle des organisations internationales et des traités
* **Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (UVRM, 1948) :** Bien que non juridiquement contraignante, elle a une immense valeur morale et politique, étant considérée comme l'interprétation de la Charte des Nations Unies et ayant conduit à l'élaboration de nombreux traités.
* **Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) et Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC) (1966) :** Adoptés sous l'égide de l'ONU, ces pactes, avec l'UVRM, forment la **Déclaration Internationale des Droits de l'Homme**. Ils sont juridiquement contraignants pour les États qui les ont ratifiés.
* **Autres traités spécialisés :** De nombreux traités ont été développés pour protéger des groupes spécifiques ou des droits particuliers, comme la Convention sur l'élimination de toutes les formes de discrimination à l'égard des femmes (CEDAW), la Convention relative aux droits de l'enfant (CIDE), et la Convention contre la torture (CAT).
* **Le rôle des tribunaux :** Les décisions des cours internationales (comme la Cour Européenne des Droits de l'Homme) et nationales jouent un rôle crucial dans l'interprétation et l'application des droits de l'homme.
> **Tip:** Il est essentiel de comprendre la différence entre une déclaration (non contraignante mais influente) et un traité ou un pacte (juridiquement contraignant pour les États parties).
En résumé, les droits de l'homme sont un concept dynamique, continuellement façonné par des évolutions historiques, philosophiques et sociétales, et organisé en différentes générations et catégories pour mieux appréhender leur complexité et leur portée universelle.
---
# Les défis et critiques contemporaines des droits de l'homme
Voici un résumé complet sur les défis et critiques contemporaines des droits de l'homme, basé sur le contenu du document fourni.
## 3. Les défis et critiques contemporaines des droits de l'homme
Les droits de l'homme, bien qu'étant un cadre essentiel pour la justice et la dignité humaine, font l'objet de critiques et de défis significatifs dans le monde contemporain, soulevant des questions sur leur universalité, leur application et leur relation avec la souveraineté nationale et les diversités culturelles.
### 3.1 La nature et la définition des droits de l'homme
Historiquement, le concept des droits de l'homme émerge au 18ème siècle, représentant un discours moral et juridique révolutionnaire. Ils visent à garantir les conditions nécessaires au fonctionnement libre et digne des individus, indépendamment de leurs différences. La définition des droits de l'homme peut être comprise en deux sens :
* **Sens philosophique :** Il s'agit de revendications morales que tous les êtres humains peuvent invoquer.
* **Sens juridique :** C'est la concrétisation de ces revendications dans le droit positif.
Trois caractéristiques essentielles sont souvent attribuées aux droits de l'homme :
1. **Inhérents :** Ils appartiennent à tous les êtres humains sans discrimination, simplement du fait de leur humanité.
2. **Inaliénables :** Bien qu'ils puissent être limités, certains droits, comme celui à la dignité humaine, sont considérés comme fondamentaux et ne peuvent être retirés.
3. **Universels :** Ils s'appliquent à tous, partout et à tout moment.
Le principe de dignité humaine est central, découlant de diverses traditions juridiques et culturelles, et impose aux tiers le respect de la valeur intrinsèque des personnes.
### 3.2 Les fondements historiques et philosophiques
Les droits de l'homme ont des racines profondes dans différentes traditions :
* **Traditions religieuses :** Les principales religions mondiales soulignent la valeur intrinsèque de chaque individu, imposant des règles morales et des responsabilités envers autrui.
* **Philosophie occidentale :**
* **Naturelisme philosophique :** Les Grecs anciens, comme Platon et Aristote, ont réfléchi à une loi naturelle régissant le comportement humain et la justice. Les Stoïciens, tels que Zénon, ont mis en avant la valeur et la dignité de chaque vie humaine.
* **Nouveau droit naturel :** Des penseurs comme Thomas d'Aquin ont postulé une loi naturelle supérieure aux lois humaines. Hugo de Groot (Grotius) a affirmé l'existence d'une loi naturelle universelle, indépendante de toute autorité politique et découlant de la raison.
* **John Locke :** Il a développé la notion de droits naturels inaliénables (vie, liberté, propriété) découlant de la loi naturelle et de l'égalité humaine. Il a également justifié le droit de résistance face à un gouvernement qui ne protège pas ces droits.
* **Thomas Paine :** Il a popularisé l'idée des "rights of men" et a soutenu que le but de tout gouvernement est de protéger les droits humains.
* **Jean-Jacques Rousseau :** Il a conceptualisé le contrat social où la liberté naturelle est remplacée par la liberté civile et l'autonomie, basée sur la "volonté générale".
* **Emmanuel Kant :** Il a fondé les droits sur la dignité de l'être humain en tant qu'être raisonnable, déduisant les droits à la liberté, à l'égalité et à l'autonomie.
* **Thomas Hobbes :** Bien que croyant en une loi naturelle, son pessimisme anthropologique l'a conduit à prôner un souverain absolu (Léviathan) pour maintenir l'ordre et éviter le chaos, une idée qui résonne encore dans les débats sur la souveraineté.
* **Droit positif et positivisme juridique :**
* **Jeremy Bentham :** Critique des droits naturels, il soutenait que les droits sont créés par la loi (positivisme juridique) et peuvent donc être limités, mais que les droits et libertés sont essentiels pour le bien-être général (utilitarisme).
* **Le positivisme juridique :** Affirme que la validité des droits dépend de leur promulgation par des instances compétentes, permettant leur évolution.
### 3.3 Évolutions historiques et catégories de droits de l'homme
Les droits de l'homme ont connu une évolution à travers différentes époques et ont été progressivement codifiés dans des instruments juridiques.
* **Antiquité et Moyen Âge :** Des codes anciens (Ur Nammu, Hammurabi) et des chartes (Magna Carta, Bulle d'Or) ont introduit des notions de droits et libertés, souvent sélectifs et limités à certaines catégories de la population.
* **L'ère moderne :** La Déclaration d'Indépendance américaine (1776) et la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (1789) ont marqué une étape cruciale, bien que souvent sélectives dans leur application initiale.
* **Catégories de droits de l'homme :**
* **Première génération (droits civils et politiques) :** Issus des révolutions des 18ème siècle, ce sont des "droits-libertés" (droit à la vie, liberté d'expression, interdiction de la torture, droit à un procès équitable). Ils visent à protéger l'individu contre l'ingérence arbitraire de l'État.
* **Deuxième génération (droits économiques, sociaux et culturels) :** Apparus suite aux mouvements ouvriers et socialistes du 19ème et 20ème siècle, ils visent à garantir des conditions de vie dignes (droit au logement, à la santé, à l'éducation, au travail). Ils impliquent souvent une action positive de l'État.
* **Troisième génération (droits de solidarité) :** Émergés à partir des années 1970, ils ont un caractère collectif et concernent des droits comme le droit au développement, à la paix, ou à un environnement sain, nécessitant la coopération de la communauté internationale.
* **Quatrième génération (droits émergents) :** Liés aux évolutions technologiques (IT, biotechnologie), ils incluent des droits tels que l'accès à internet ou des droits liés à la manipulation génétique, ainsi que les droits des générations futures.
Il est important de noter qu'il n'y a pas de barrière stricte entre ces générations et que certains droits peuvent se chevaucher ou être interprétés de manière évolutive.
### 3.4 Critiques contemporaines des droits de l'homme
Malgré leur importance, les droits de l'homme font face à plusieurs critiques et défis majeurs :
#### 3.4.1 Le culturalisme et le relativisme culturel
Une critique majeure soutient que les droits de l'homme sont une invention occidentale et ne sont pas universellement partagés.
* **Le relativisme culturel :** Les défenseurs de cette thèse affirment que les normes et valeurs culturelles varient considérablement d'une société à l'autre, rendant l'application universelle des droits de l'homme problématique. Les pratiques culturelles spécifiques ne devraient pas être jugées selon des normes externes. L'American Anthropological Association (AAA) a notamment remis en question l'applicabilité universelle de la Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (DUDH).
* **La réponse occidentale :** Les systèmes juridiques, comme la Cour Européenne des Droits de l'Homme (CEDH), reconnaissent une "marge d'appréciation" aux États pour tenir compte des spécificités locales lors de l'application des droits, tout en maintenant un noyau de droits universels. L'idée est de trouver un équilibre entre universalité et diversité culturelle.
* **Critique féministe :** Certaines approches féministes, comme le féminisme radical, critiquent la nature prétendument neutre et universelle des droits de l'homme, arguant qu'ils ont été définis par des hommes et reflètent des normes patriarcales qui ne répondent pas adéquatement aux besoins des femmes. Elles plaident pour une transformation de la pratique des droits humains afin d'inclure une perspective de justice collective.
#### 3.4.2 L'universalisme versus le relativisme culturel
La tension entre l'universalisme des droits de l'homme et le relativisme culturel est centrale.
* **Arguments universalistes :** Ils s'appuient sur l'idée d'une humanité commune et de valeurs morales fondamentales partagées par tous, soutenant que certains droits sont inhérents à tous les êtres humains, indépendamment de leur culture. La dignité humaine est souvent invoquée comme fondement universel.
* **Arguments relativistes :** Ils mettent l'accent sur la diversité des cultures et des systèmes de valeurs, considérant que l'imposition de normes universelles peut être une forme d'impérialisme culturel ou de néocolonialisme. Ils soulignent que les droits de l'homme peuvent être interprétés différemment selon les contextes culturels.
#### 3.4.3 Les tensions entre droits individuels et souveraineté nationale
La mise en œuvre internationale des droits de l'homme se heurte souvent à la doctrine de la souveraineté nationale, qui stipule que chaque État a le droit exclusif de gouverner son territoire.
* **Critique marxiste et postcoloniale :** Ces perspectives critiquent les droits de l'homme libéraux pour leur focalisation sur l'individu au détriment des droits collectifs et des inégalités structurelles engendrées par le capitalisme et le colonialisme. Les droits de l'homme sont parfois perçus comme un outil utilisé par les puissances occidentales pour justifier des interventions et maintenir leur influence.
* **L'inflation des droits de l'homme :** La prolifération de nouveaux droits, parfois appelés "droits de troisième et quatrième générations", peut conduire à une dilution du concept, rendant plus difficile leur mise en œuvre et créant des conflits entre droits.
* **Nationalisme et souverainisme :** Les gouvernements, particulièrement dans les pays du Sud global, peuvent invoquer la souveraineté nationale pour résister aux critiques internationales sur leurs pratiques en matière de droits de l'homme, les considérant comme une ingérence dans leurs affaires intérieures. La montée de mouvements politiques nationalistes dans certains pays occidentaux remet également en question l'adhésion aux normes internationales des droits de l'homme (ex: retrait de certains pays du Conseil de l'Europe, critiques envers la Cour Européenne des Droits de l'Homme).
#### 3.4.4 Les défis de la mise en œuvre internationale
La mise en œuvre effective des droits de l'homme se heurte à plusieurs obstacles :
* **Mécanismes de contrôle limités :** Les organes de surveillance des droits de l'homme ont souvent une autorité limitée et dépendent de la coopération des États.
* **Absence de sanctions fortes :** Les violations des droits de l'homme ne sont pas toujours suivies de sanctions contraignantes, rendant le système moins dissuasif.
* **Politisation des droits de l'homme :** Les droits de l'homme sont parfois utilisés comme un outil politique dans les relations internationales, ce qui peut nuire à leur crédibilité.
* **L'impact des crises globales :** Les défis tels que le terrorisme international (ex: après le 11 septembre 2001) ont conduit à des mesures de sécurité qui peuvent entrer en conflit avec les droits civils et politiques, suscitant des débats sur l'équilibre entre sécurité et liberté. La migration, en particulier, pose des défis complexes à l'application des droits des réfugiés et des demandeurs d'asile.
* **La question de la "justiciabilité" :** La capacité des droits à être invoqués devant les tribunaux varie. Les droits de première génération sont généralement considérés comme plus facilement justiciables que les droits de deuxième ou troisième génération, qui nécessitent souvent une action positive plus complexe de l'État.
En résumé, si les droits de l'homme offrent un cadre normatif essentiel, leur universalité, leur application et leur relation avec les spécificités culturelles et les structures de pouvoir nationales continuent de faire l'objet de débats et de critiques intenses, nécessitant une vigilance constante et une adaptation des mécanismes de protection.
---
# Les mécanismes internationaux de protection des droits de l'homme
Voici une synthèse détaillée et complète sur les mécanismes internationaux de protection des droits de l'homme, conçue pour un guide d'étude prêt pour un examen.
## 4. Les mécanismes internationaux de protection des droits de l'homme
L'étude des mécanismes internationaux de protection des droits de l'homme analyse les organisations et instruments internationaux visant à garantir ces droits, incluant le rôle de l'ONU, les conventions internationales et les tribunaux.
### 4.1 Origines et fondements des droits de l'homme
Les droits de l'homme, en tant que concept moderne, émergent au XVIIIe siècle. Ils représentent un système de valeurs universellement reconnu, porteur d'un discours moral et juridique révolutionnaire et émancipateur. Bien qu'ils offrent un cadre minimal pour les relations humaines, leurs limites sont reconnues, car ils ne fournissent pas de solutions préfabriquées à tous les problèmes.
#### 4.1.1 Définition et caractéristiques des droits de l'homme
En philosophie, les droits de l'homme sont considérés comme des revendications morales inhérentes à tous les êtres humains. Juridiquement, ils constituent la manifestation de ces revendications dans le droit positif. Ils sont définis comme l'ensemble des droits inhérents et universels visant à garantir que chaque individu puisse fonctionner de manière libre et digne, indépendamment de son statut.
Deux théories principales existent :
1. **Théorie de la liberté :** L'individu doit être libre de toute ingérence arbitraire de la part de l'État.
2. **Théorie basée sur les droits :** Les individus possèdent des droits intrinsèques que l'État doit respecter.
Selon Hunt, les droits de l'homme possèdent trois caractéristiques essentielles :
* **Inhérence :** Ils sont inhérents à tous les êtres humains, sans discrimination.
* **Universalité :** Ils s'appliquent à tous, partout et en tout temps. La Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (DUDH) de 1948 en est un symbole majeur.
* **Inaliénabilité :** Bien que certains droits puissent être limités, ils sont considérés comme "inaliénables". La dignité humaine est le principe le plus absolu, impliquant le respect de la valeur intrinsèque de chaque personne.
#### 4.1.2 Fondements philosophiques et historiques
Le concept de droits de l'homme trouve ses racines dans diverses traditions :
**Tradition religieuse :** Les principales religions mondiales soulignent la valeur intrinsèque de l'être humain et imposent des règles morales et des responsabilités envers autrui (par exemple, le caractère sacré de la vie dans le judaïsme et le christianisme, ou la compassion dans le bouddhisme). Cependant, ces normes religieuses ne sont pas toujours synonymes de droits subjectifs et exécutoires tels que définis par le droit positif.
**Tradition philosophique :**
* **Philosophie du droit naturel :** Remontant aux Grecs et développée au Moyen Âge et aux Lumières, elle reconnaît l'existence d'une loi naturelle universelle et objective. Des penseurs comme Zénon et Cicéron ont évoqué la dignité de la vie humaine et les responsabilités envers autrui. Platon et Aristote ont lié le droit à la vertu et à la justice, tandis que Thomas d'Aquin a avancé l'idée d'une loi naturelle supérieure aux lois humaines.
* **Hugo de Groot (Grotius) :** A affirmé que la loi naturelle existe indépendamment de toute autorité politique et sert de critère objectif pour juger un État.
* **John Locke :** A développé l'idée de droits naturels fondamentaux (vie, liberté, propriété) découlant de la loi naturelle, qui doit être protégée par le gouvernement. Il a également défendu le droit de résistance à l'oppression.
* **Thomas Paine :** A popularisé le concept des "droits de l'homme" (rights of man), liant ces droits à un contrat social et à la légitimité du gouvernement.
* **Jean-Jacques Rousseau :** A mis l'accent sur la liberté naturelle des individus et la nécessité d'un contrat social pour rétablir une forme de liberté dans une société organisée, axée sur la "volonté générale".
* **Emmanuel Kant :** A postulé que l'être humain, en tant qu'être raisonnable, possède une dignité intrinsèque, fondant ainsi les droits à la liberté, à l'égalité et à l'autonomie.
* **Thomas Hobbes :** Bien que philosophe du droit naturel, son pessimisme quant à la nature humaine l'a conduit à prôner un souverain absolu pour assurer la sécurité et l'ordre.
**Droit positif et positivisme juridique :**
Le droit positif considère que la validité des droits dépend de leur promulgation par des instances compétentes. Jeremy Bentham, un utilitariste, a soutenu que les droits sont créés par le législateur et n'existent pas indépendamment de la loi. Cette approche a conduit à une évolution des droits de l'homme, les intégrant progressivement dans les systèmes juridiques nationaux et internationaux.
#### 4.1.3 Évolution historique des droits reconnus
Des traces de protection des droits existent dans des codes anciens, tels que le Code d'Ur Nammu, le Code de Lipit-Ishtar, et le Code d'Hammurabi, qui mentionnent des droits de propriété, des droits des femmes et des enfants, et des garanties d'égalité devant la loi, bien que souvent de manière sélective. La Cylindre de Cyrus (539-538 av. J.-C.) a également fait mention de libertés.
En Occident, les Romains et des empereurs comme Ashoka et Galerius ont contribué à l'idée de protection, tandis que la Charte de Médine (622) a reconnu le droit des minorités religieuses. Au Moyen Âge, des documents comme la Magna Carta (1215) ont cherché à limiter le pouvoir royal et à garantir certains droits, notamment pour la noblesse et le clergé.
Les révolutions américaine (Déclaration d'Indépendance, 1776, et Bill of Rights) et française (Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen, 1789) ont été des moments cruciaux dans la conceptualisation moderne des droits de l'homme, s'inspirant fortement de la philosophie du droit naturel. Cependant, ces déclarations étaient souvent sélectives, excluant par exemple les femmes ou les esclaves.
### 4.2 Catégories et générations de droits de l'homme
Les droits de l'homme sont souvent classés en différentes générations :
#### 4.2.1 Première génération : droits civils et politiques
Ces droits, issus des révolutions du XVIIIe siècle, sont principalement des "droits négatifs" ou "droits-libertés" (Abwehrrechte). Ils visent à protéger les individus contre l'ingérence de l'État dans leur sphère privée. Ils comprennent le droit à la liberté personnelle, le droit à un procès équitable, la liberté d'expression, de culte, de réunion et d'association.
#### 4.2.2 Deuxième génération : droits économiques, sociaux et culturels
Apparus suite aux mouvements socialistes et aux révolutions du début du XXe siècle, ces droits sont des "droits positifs" ou "droits-créances" (Anspruchsrechte). Ils exigent une action positive de l'État pour créer les conditions d'une vie digne. Ils incluent le droit à la sécurité sociale, à un logement décent, à la santé, à l'éducation, au travail et à la participation à la vie culturelle.
#### 4.2.3 Troisième génération : droits de solidarité
Ces droits émergent principalement depuis les années 1970, souvent portés par les pays du Sud et les mouvements postcoloniaux. Ils ont un caractère collectif et visent à garantir des conditions globales pour les peuples et les communautés. Ils incluent le droit au développement, le droit à un environnement sain, le droit à la paix et le droit à l'autodétermination des peuples.
> **Tip :** Bien que classés en générations, il est important de noter qu'il n'existe pas de hiérarchie stricte entre elles. La Déclaration Universelle des Droits de l'Homme affirme l'indivisibilité et l'interdépendance de tous les droits.
#### 4.2.4 Évolutions et générations futures
Des voix s'élèvent pour reconnaître une quatrième génération de droits, liés aux avancées technologiques (internet, biotechnologies, génétique) et aux droits des générations futures.
### 4.3 Les mécanismes internationaux de protection des droits de l'homme
L'internationalisation de la protection des droits de l'homme s'est accélérée après la Seconde Guerre mondiale.
#### 4.3.1 Les prémices : de la diplomatie à l'action intergouvernementale
Historiquement, la protection des droits était limitée par la souveraineté nationale. Des initiatives comme la répression de la traite négrière (Congrès de Vienne, 1815 ; Conférence de Bruxelles, 1890) ont marqué les premières tentatives de coopération internationale.
Le droit humanitaire, axé sur la protection des victimes des conflits armés, s'est développé à travers des initiatives comme le Comité International de la Croix-Rouge (CICR) et les quatre Conventions de Genève (1949).
La protection des minorités a pris une importance croissante après la Première Guerre mondiale, avec la mise en place de traités et d'un mécanisme de surveillance au sein de la Société des Nations, bien que ce dernier ait eu une efficacité limitée.
#### 4.3.2 La Société des Nations (SDN) et l'entre-deux-guerres
Créée après la Première Guerre mondiale, la SDN avait pour objectif de maintenir la paix et la sécurité. Bien qu'elle n'ait pas eu un mandat explicite en matière de droits de l'homme, elle a abordé certaines questions comme la protection des minorités et a donné naissance à l'Organisation Internationale du Travail (OIT) en 1919, qui développe des normes internationales pour les conditions de travail.
Le système de mandats de la SDN, chargé de l'administration de territoires, imposait des obligations aux puissances mandataires en matière de protection de certaines libertés fondamentales, bien que le contrôle de leur respect ait été faible.
#### 4.3.3 L'Organisation des Nations Unies (ONU) et le système universel des droits de l'homme
La Seconde Guerre mondiale a constitué un tournant majeur, conduisant à la création de l'ONU en 1945 dans le but de prévenir de futures atrocités et de promouvoir la paix et la sécurité internationale. Le Chapitre I de la Charte des Nations Unies mentionne la promotion et le respect des droits de l'homme et des libertés fondamentales.
##### 4.3.3.1 La Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (DUDH) - 1948
Adoptée par l'Assemblée Générale des Nations Unies, la DUDH est un document fondateur, bien que non contraignant juridiquement. Elle énonce 30 articles couvrant une large gamme de droits civils, politiques, économiques, sociaux et culturels.
> **Tip :** La valeur juridique de la DUDH est sujette à débat. Elle est considérée par certains comme une interprétation de la Charte de l'ONU, par d'autres comme relevant du droit international coutumier, et certains de ses droits comme des normes de *jus cogens* (droit impératif). Elle sert de référence essentielle pour le plaidoyer et l'interprétation des droits.
##### 4.3.3.2 Les Pactes Internationaux de 1966 et la Charte Internationale des Droits de l'Homme
Les Pactes internationaux sur les droits civils et politiques (PIDCP) et sur les droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC), adoptés en 1966 et entrés en vigueur en 1976, ont donné une force juridiquement contraignante à de nombreux droits énoncés dans la DUDH. Ces deux pactes, avec la DUDH, forment la "Charte Internationale des Droits de l'Homme".
* **PIDCP :** Couvre les droits tels que le droit à la vie, l'interdiction de la torture, la liberté d'expression et le droit à un procès équitable.
* **PIDESC :** Couvre les droits tels que le droit au travail, à la santé, à l'éducation et à un niveau de vie suffisant.
Ces pactes ont été accompagnés par des organes de contrôle spécifiques (Comité des droits de l'homme pour le PIDCP et Comité des droits économiques, sociaux et culturels pour le PIDESC).
##### 4.3.3.3 Les autres traités majeurs des Nations Unies
Au fil du temps, l'ONU a développé une série de traités spécifiques pour lutter contre des formes particulières de discrimination et de violation des droits :
* Convention Internationale sur l'Élimination de toutes les Formes de Discrimination Raciale (1965).
* Convention sur l'Élimination de toutes les formes de Discrimination à l'égard des Femmes (CEDAW) (1979).
* Convention contre la Torture et autres Peines ou Traitements Cruels, Inhumains ou Dégradants (1984).
* Convention relative aux Droits de l'Enfant (CIDE) (1989).
* Convention Internationale sur la Protection des Droits de tous les Travailleurs Migrants et de leur Famille (1990).
* Convention relative aux Droits des Personnes Handicapées (2006).
* Convention Internationale pour la Protection de toutes les Personnes contre les Disparitions Forcées (2006).
##### 4.3.3.4 Les organes de contrôle de l'ONU
Plusieurs organes de l'ONU sont chargés de surveiller la mise en œuvre des traités internationaux relatifs aux droits de l'homme. Ils examinent les rapports soumis par les États parties, émettent des recommandations et, dans certains cas, peuvent examiner des communications individuelles.
* **Le Conseil des droits de l'homme :** Organe intergouvernemental composé de 47 États, chargé de promouvoir et de protéger les droits de l'homme partout dans le monde. Il procède à l'Examen Périodique Universel (EPU) de tous les États membres.
* **Les comités d'experts :** Indépendants et nommés par les États parties, ils surveillent l'application des traités spécifiques (Comité des droits de l'homme, Comité des droits économiques, sociaux et culturels, Comité des droits de l'enfant, etc.).
#### 4.3.4 Les mécanismes régionaux de protection des droits de l'homme
Des systèmes régionaux de protection des droits de l'homme ont également été développés, souvent avec des mécanismes de contrôle plus contraignants.
##### 4.3.4.1 Le système européen
Le **Conseil de l'Europe** a joué un rôle pionnier avec :
* La **Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH)** (1950).
* La **Cour Européenne des Droits de l'Homme (CEDH)**, qui juge les violations présumées de la Convention par les États parties. Les individus dont les droits ont été violés et qui ont épuisé les voies de recours internes peuvent saisir la Cour.
##### 4.3.4.2 Les autres systèmes régionaux
* **Système interaméricain :** La **Convention Américaine relative aux Droits de l'Homme** et la **Cour Interaméricaine des Droits de l'Homme**.
* **Système africain :** La **Charte Africaine des Droits de l'Homme et des Peuples** et la **Commission Africaine des Droits de l'Homme et des Peuples**, ainsi que la **Cour Africaine des Droits de l'Homme et des Peuples**.
> **Tip :** Il est crucial de comprendre la distinction entre les instruments universels (ONU) et régionaux. Les mécanismes régionaux peuvent parfois offrir des protections plus spécifiques ou contraignantes pour les États qui en font partie.
### 4.4 Instruments et enjeux contemporains
#### 4.4.1 Le droit international pénal et les tribunaux
Le développement du droit pénal international, notamment après la Seconde Guerre mondiale avec les Tribunaux de Nuremberg et de Tokyo, a mis l'accent sur la responsabilité pénale individuelle pour les crimes de guerre et les crimes contre l'humanité. La création de la Cour Pénale Internationale (CPI) en 2002 vise à juger les individus responsables des crimes les plus graves (génocide, crimes contre l'humanité, crimes de guerre).
#### 4.4.2 Critiques et défis des droits de l'homme
Malgré les avancées, le système de protection des droits de l'homme fait face à plusieurs critiques et défis :
* **Utilitarisme :** La doctrine utilitariste, promue par Jeremy Bentham, considère que les droits n'existent que s'ils sont légalement établis et que leur finalité est le bien-être général. Cette approche peut justifier des limitations aux droits pour le "plus grand bien".
* **Marxisme :** La critique marxiste considère les droits libéraux comme des instruments de la bourgeoisie visant à masquer les inégalités et la répression du système capitaliste.
* **Relativisme culturel :** Cette approche soutient que les droits de l'homme ne sont pas universels et doivent être interprétés à travers le prisme des normes culturelles locales. L'ONU et les tribunaux tentent de trouver un équilibre entre universalité et respect des spécificités culturelles par le biais de la "marge d'appréciation" des États.
* **Postcolonialisme :** Critique l'universalité des droits de l'homme, les considérant parfois comme une forme d'impérialisme culturel, et met l'accent sur les droits collectifs des communautés.
* **Défis actuels :** La montée du terrorisme, les flux migratoires, les crises sanitaires mondiales et le regain de nationalismes peuvent entraîner un affaiblissement des protections. Le recul de la démocratie et de l'État de droit dans certains pays pose également des défis majeurs.
* **"Inflations des droits" :** L'élargissement continu du champ des droits peut conduire à des conflits entre eux et à une dilution du discours sur les droits de l'homme.
* **Désengagement des États :** Certains États se retirent d'organisations ou de traités de droits de l'homme, affaiblissant les mécanismes de contrôle.
> **Exemple :** Le retrait des États-Unis du Conseil des droits de l'homme de l'ONU ou la menace du Royaume-Uni de se retirer de la Convention Européenne des Droits de l'Homme illustrent cette tendance.
#### 4.4.3 Le rôle des organisations non gouvernementales (ONG)
Les ONG jouent un rôle crucial dans la promotion, la surveillance et la défense des droits de l'homme, en documentant les violations, en plaidant auprès des gouvernements et des institutions internationales, et en sensibilisant le public.
#### 4.4.4 La justiciabilité des droits de l'homme
La "justiciabilité" fait référence à la possibilité d'invoquer et de faire appliquer des droits devant les tribunaux. Les droits de première génération sont généralement considérés comme plus facilement justiciables que ceux de deuxième et troisième générations, qui nécessitent souvent une action positive de l'État. L'interprétation évolutive des traités et l'action des tribunaux, comme la Cour Européenne des Droits de l'Homme dans l'affaire Lopez Ostra c. Espagne, montrent néanmoins que les droits sont interprétés de manière à assurer leur applicabilité pratique.
L'étude approfondie de ces mécanismes, de leurs origines historiques et des enjeux contemporains est essentielle pour appréhender la complexité de la protection internationale des droits de l'homme.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droits de l'homme | Ensemble de droits intrinsèques et universels visant à garantir les conditions permettant aux individus de fonctionner de manière libre et digne, indépendamment de leur sexe, nationalité, couleur, religion, langue, origine ethnique, situation économique ou tout autre statut. |
| Droits inhérents | Droits qui sont propres à l'être humain ou à son essence même, attribués sur la seule base de son humanité. Ils sont considérés comme inaliénables du point de vue moral. |
| Dignité humaine | Principe fondamental découlant de diverses traditions juridiques et culturelles, qui renvoie à la valeur intrinsèque et égale des personnes et à l'obligation pour les tiers de respecter cette valeur. Il sert de principe d'interprétation pour certains droits, comme l'interdiction de la torture. |
| Théorie de la liberté | Théorie des droits de l'homme, originaire des pays de common law, selon laquelle un individu doit être libre de toute ingérence arbitraire de la part de l'État. |
| Théorie fondée sur les droits | Théorie des droits de l'homme qui postule que les personnes possèdent des droits intrinsèques que l'État doit respecter. |
| Droit naturel | Philosophie qui reconnaît l'existence d'une loi naturelle universelle, éternelle et objective, dont découlent des règles de conduite correctes. Bien que les notions de droit naturel soient anciennes, elles ont évolué vers la conception moderne des droits de l'homme. |
| Positivisme juridique | Doctrine selon laquelle le droit positif, émanant d'autorités compétentes, est la seule source du droit valide, indépendamment de tout principe supra- ou extra-positif. Les droits de l'homme peuvent donc évoluer et être modifiés par la législation. |
| Générations de droits de l'homme | Classification des droits de l'homme en différentes catégories : les droits civils et politiques (première génération), les droits économiques, sociaux et culturels (deuxième génération), et les droits de solidarité (troisième génération). Des discussions existent sur une quatrième génération. |
| Droits civils et politiques | Droits qui protègent l'individu contre l'action de l'État, tels que le droit à la liberté personnelle, le droit à un procès équitable et la liberté d'expression. Ils sont souvent considérés comme des droits de défense. |
| Droits économiques, sociaux et culturels | Droits qui exigent de l'État qu'il crée des conditions permettant aux citoyens de vivre dans la dignité, tels que le droit au logement, à la santé et à l'éducation. |
| Droits de solidarité | Droits qui garantissent un état global particulier pour des groupes de personnes, ayant un caractère collectif, comme le droit à un environnement sain. Ils nécessitent souvent la coopération de l'ensemble de la communauté internationale. |
| Universalité | Caractéristique des droits de l'homme qui stipule qu'ils appartiennent à tous les êtres humains, partout dans le monde et à tout moment, sans discrimination. |
| Souveraineté nationale | Principe selon lequel un État possède l'autorité suprême sur son territoire et ses affaires intérieures, sans ingérence extérieure. Ce principe entre parfois en conflit avec la protection internationale des droits de l'homme. |
| Traité | Accord international juridiquement contraignant entre États, qui établit des droits et obligations mutuels. Les traités sont un instrument clé de la protection des droits de l'homme au niveau international. |
| Convention internationale | Type de traité qui régit les relations entre les États signataires dans un domaine spécifique. Les conventions de l'ONU sur les droits de l'homme, comme le Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) et le Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC), sont des exemples majeurs. |
| Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) | Traité international adopté par l'ONU en 1966, qui énumère les droits civils et politiques. Il est juridiquement contraignant pour les États parties. |
| Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC) | Traité international adopté par l'ONU en 1966, qui énumère les droits économiques, sociaux et culturels. Il est juridiquement contraignant pour les États parties. |
| Déclaration universelle des droits de l'homme (DUDH) | Déclaration adoptée par l'Assemblée générale des Nations Unies en 1948, qui énonce les droits fondamentaux de tous les êtres humains. Bien que non juridiquement contraignante, elle a une grande valeur normative et morale. |
| Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) | Tribunal international qui juge les violations de la Convention européenne des droits de l'homme. Elle joue un rôle crucial dans l'interprétation et l'application des droits de l'homme en Europe. |
| Margin of appreciation (Marge d'appréciation) | Théorie développée par la Cour européenne des droits de l'homme, qui accorde aux États une certaine marge de liberté dans l'interprétation et la mise en œuvre des droits garantis par la Convention, en tenant compte des spécificités nationales et culturelles. |
| Culturalisme | Courant de pensée qui met l'accent sur l'importance de la culture et des traditions spécifiques à une société, et qui peut remettre en question l'universalité des droits de l'homme. |
| Utilitarisme | Philosophie qui soutient que la meilleure action est celle qui maximise le bonheur général. Dans le contexte des droits de l'homme, cela peut impliquer une approche conséquentialiste où les droits sont jugés par leur utilité sociale. |
| Marxisme | Idéologie qui critique les droits de l'homme libéraux, les considérant comme un instrument de la bourgeoisie pour maintenir sa domination de classe, et plaidant pour une émancipation collective et une transformation sociale. |
Cover
Stuvia-9250088-mensenrechten-volledige-samenvatting-open-gesloten-boek-1520-eerste-zit.pdf
Summary
# Het begrip, de kenmerken en soorten mensenrechten
Dit onderwerp verkent de definitie, de inherente eigenschappen en de historische ontwikkeling van mensenrechten, inclusief hun classificatie.
### 1.1 Het begrip mensenrechten
Mensenrechten worden beschouwd als een revolutionair en emanciperend concept, centraal staand in het discours rond rechtvaardigheid en menselijke waardigheid. Hoewel er kritiek is dat niet alle maatschappelijke problemen ermee opgelost kunnen worden en ze soms conflicteren met tradities, is hun belang onmiskenbaar. Volgens het OHCHR zijn mensenrechten rechten die inherent zijn aan alle menselijke wezens, ongeacht hun nationaliteit, woonplaats, geslacht, nationale of etnische afkomst, kleur, religie, taal of enige andere status. Iedereen is gelijkwaardig gerechtigd op deze mensenrechten zonder enige vorm van discriminatie [2](#page=2).
### 1.2 Kenmerken van mensenrechten
Mensenrechten worden gekenmerkt door een aantal fundamentele eigenschappen:
* **Inherente rechten:** Deze rechten zijn verbonden aan natuurlijke personen en worden niet toegekend, maar bezeten omdat men een mens is. Er zijn echter nuanceringen: abstracte entiteiten zoals geloofsgemeenschappen en politieke partijen kunnen ook bepaalde rechten inroepen, hoewel niet alle, zoals het verbod op foltering. Daarnaast kunnen ook dieren rechten hebben, zoals het recht om niet uit hun natuurlijke habitat gehaald te worden. Ook ecosystemen kunnen rechten toegekend krijgen, zoals in Ecuador en Colombia, waar de natuur zelf via de rechter rechten kan verkrijgen gelinkt aan de grondwet. Er is echter ook sprake van een "inflatie" of proliferatie van mensenrechten, met vergaande rechten zoals het recht om op vakantie te gaan, wat kan leiden tot conflicten tussen rechten [2](#page=2).
* **Gelijkheid:** Mensenrechten gelden voor iedereen, ongeacht status en achtergrond. Dit impliceert echter niet dat kwetsbare groepen geen extra ondersteuning mogen krijgen [2](#page=2).
* **Universeel:** Ze worden voor iedereen op gelijke wijze gegarandeerd. Ondanks de kritiek dat het een Europees concept zou zijn, werd de Universele Verklaring na de Tweede Wereldoorlog door alle VN-lidstaten aangenomen [2](#page=2).
* **Relatief (meestal):** De meeste mensenrechten zijn niet absoluut, maar relatief. Dit betekent dat ze onder bepaalde omstandigheden beperkt of opgeschort kunnen worden, mits dit proportioneel is ten opzichte van het beoogde doel. Absolute mensenrechten daarentegen kunnen op geen enkele manier beperkt worden, kunnen niet worden opgeschort en er kan geen afstand van gedaan worden [2](#page=2).
### 1.3 Basisbeginselen als grondslag van mensenrechten
De factoren die de opkomst van mensenrechten hebben gestimuleerd, vormen de basisbeginselen van deze rechten [2](#page=2).
### 1.4 Soorten mensenrechten
Mensenrechten kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën en generaties.
#### 1.4.1 Categorieën van mensenrechten
* **Burgerlijke rechten:** Dit zijn afweerrechten die de burger beschermen tegen de staat. Voorbeelden hiervan zijn het recht op persoonlijke vrijheid (historisch gezien was er bijvoorbeeld de "lettre de cachet", vrijbrieven ondertekend door de koning) het recht op leven, het verbod op foltering en het recht op privacy [2](#page=2).
* **Politieke rechten:** Deze rechten betreffen de deelname van de burger aan de staat. Voorbeelden zijn het recht op vrije verkiezingen, vrijheid van vergadering en vrijheid van vereniging. Vakverenigingen en werknemersorganisaties worden echter ook wel als socio-economische rechten beschouwd, wat aangeeft dat sommige rechten in meerdere categorieën of generaties terug te vinden zijn. Vrijheid van meningsuiting is ook een belangrijk politiek recht. Problemen rond deze rechten, zoals slavernij, racisme, discriminatie van vrouwen en klassisme, leidden tot een reactie vanuit het socialisme, dat betoogde dat burgerlijke rechten van niet-inmenging onvoldoende zijn wanneer basisbehoeften zoals huisvesting niet vervuld zijn. Karl Marx bekritiseerde de liberale rechten als niet emanciperend omdat ze het eigendomsrecht van de rijken beschermden, wat leidde tot de roep om sociaal-economische rechten [3](#page=3).
* **Economische, sociale en culturele rechten:** Deze rechten creëren de omstandigheden voor een waardig leven. Ze omvatten onder andere het recht op behoorlijke huisvesting en gezondheidszorg (sociaal), vrijheid van handel en arbeid (economisch), en het recht op het organiseren van activiteiten en onderwijs in de eigen taal (cultureel). Het Internationaal Arbeidsbureau (later de IAO) hield zich vanaf 1901 internationaal bezig met arbeidsrechten. Deze rechten moedigen interventionisme aan, waarbij de overheid actief ingrijpt om een sociale welvaartsstaat te creëren. Dekolonisatie vestigde de aandacht op deze rechten. Vrouwen zoals Olympe de Gouges en Mary Wollstonecraft pleitten in de 18e eeuw voor politieke participatie en onderwijs voor vrouwen [3](#page=3).
* **Solidariteitsrechten:** Deze rechten ontstonden door de nadruk op de eerste en tweede generatie rechten en de behoeften van het "globale zuiden", gekenmerkt door conflicten en armoede. Ze hebben een collectief karakter en vereisen medewerking van de gehele statengemeenschap om een bepaalde globale toestand voor volkeren en burgers te creëren. Voorbeelden zijn het recht op ontwikkeling en het recht op vrede [3](#page=3).
#### 1.4.2 Generaties van mensenrechten
De "justiciability" – de mate waarin mensenrechten voor de rechter ingeroepen kunnen worden – varieert per generatie. Burgerlijke en politieke rechten ("BUPO-rechten") zijn over het algemeen beter "justiciable" omdat ze al langer bestaan en breed erkend zijn. Economische, sociale en culturele rechten zijn minder "justiciable", en derde generatie-rechten worden soms helemaal niet erkend. Het is daarom vaak makkelijker om rechten uit de eerste generatie te effectueren, mede via rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Eerste generatie-rechten:** Ontstaan in de 17e en 18e eeuw, ook wel klassieke, liberale mensenrechten genoemd. Ze waren voornamelijk gericht op de bescherming van de rijken, met als belangrijk voorbeeld het recht op eigendom in de Déclaration des Droits de l’Homme van 1789 [4](#page=4).
* **Tweede generatie-rechten:** Ontwikkelden zich aan het einde van de 19e en begin 20e eeuw. Deze omvatten rechten zoals het recht op degelijke huisvesting en voedsel [4](#page=4).
* **Derde generatie-rechten:** Dateren van na 1970 en worden ook wel solidariteitsrechten of collectieve rechten genoemd. Voorbeelden zijn het recht op eigendom (dit lijkt een fout in de bron te zijn, aangezien eigendom primair een eerste generatie recht is) en het recht op een gezond leefmilieu, hoewel dit laatste niet volledig "justiciable" is [4](#page=4).
* **Vierde generatie-rechten:** Deze zijn nog niet volledig aanvaard en hebben betrekking op ontwikkelingen op het gebied van IT, biotechnologie, gentechnologie en transplantaties. Voorbeelden zijn het recht op toegang tot het internet, rechten rond klonen en het recht van toekomstige generaties [4](#page=4).
#### 1.4.3 Proliferatie van mensenrechten, dierenrechten en rechten van de natuur
Er is een groeiende erkenning van de proliferatie van mensenrechten, naast de ontwikkeling van dierenrechten en rechten van de natuur [4](#page=4).
### 1.5 Historiek van de mensenrechten
#### 1.5.1 Factoren die de opgang van de mensenrechten hebben beïnvloed
* **Religieuze basis:** Hoewel in primitieve samenlevingen al noties van bepaalde rechten bestonden, ging het hierbij meer om plichten jegens een opperwezen dan om subjectieve, afdwingbare rechten. Concepten als waardigheid, het heilig karakter van leven, gelijkheid en vrijheid, evenals de "Gouden Regel" (behandeld worden zoals je zelf behandeld wilt worden), zijn terug te vinden in diverse religies zoals het Hindoeïsme, Jodendom, Christendom, Islam en Boeddhisme [4](#page=4).
* **Filosofische basis:** De basis van mensenrechten is grotendeels westers, hoewel niet-westerse filosofieën, zoals die van Hsün Tzu in de 3e eeuw v.Chr., ook de verplichting van de overheid benadrukken om individuele rechten te garanderen ter verzekering van orde [4](#page=4).
#### 1.5.2 Natuurrechtsfilosofie
De Grieken legden de basis voor het natuurrecht, gebaseerd op een universele wet van de natuur of god die regels gaf voor hoe als goede mensen te handelen. Deze filosofie kende echter geen absolute gelijkheid [4](#page=4).
---
# De historische evolutie van mensenrechten
```markdown
## De historische evolutie van mensenrechten
Dit overzicht traceert de historische ontwikkeling van mensenrechten, vanaf hun religieuze en filosofische grondslagen tot hun juridische implementatie, met aandacht voor sleutelmomenten en factoren.
### A. Factoren die de opkomst van mensenrechten hebben beïnvloed
De ontwikkeling van mensenrechten werd beïnvloed door diverse factoren, waaronder religieuze en filosofische ideeën, en juridische ontwikkelingen op nationaal en internationaal niveau.
#### 1. Religieuze basis van de mensenrechten
In primitieve samenlevingen bestonden er al noties van mensenrechten, zij het voornamelijk in de vorm van plichten tegenover een opperwezen, in plaats van afdwingbare subjectieve rechten. Concepten zoals waardigheid, het heilige karakter van het leven, gelijkheid en vrijheid, en de "gouden regel" (behandeld worden zoals je zelf behandeld wilt worden) zijn terug te vinden in verschillende religies zoals het Hindoeïsme, Jodendom, Christendom, Islam en Boeddhisme [4](#page=4).
#### 2. Filosofische basis van de mensenrechten
De filosofische basis van mensenrechten is grotendeels westers, maar er zijn ook niet-westerse invloeden, zoals die van Hsün Tzu in de 3e eeuw v.Chr., die stelde dat de overheid verplicht is individuele rechten te garanderen ter verzekering van orde [4](#page=4).
##### 2.1 Natuurrechtsfilosofie
* **Oude Grieken:** De Grieken ontwikkelden het idee van een universele wet van de natuur of god, die regels gaf voor hoe men als goed mens moest handelen. Hoewel geen absolute gelijkheid werd erkend, evolueerden de Stoïcijnen naar een meer gelijkwaardige behandeling, zelfs voor slaven [4](#page=4).
* **17e-18e eeuw: John Locke:** Locke stelde dat een universele natuurwet boven iedereen stond. In de natuurlijke staat genoot men natuurlijke vrijheid en natuurlijke rechten, zoals het recht op leven, vrijheid en eigendom. De overheid, als "God-like Prince", had de plicht deze natuurlijke rechten te beschermen via een abstract contract. Als de staat deze plicht niet nakwam, kon deze worden afgezet (ius resistendi). Locke was tegen politieke slavernij, hoewel hij aandelen had in slavenhandelsbedrijven [5](#page=5).
* **18e-19e eeuw: Thomas Paine:** Paine, een pamflettist, gebruikte de term "mensenrechten" in zijn werk "Rights of Man" [5](#page=5).
* **16e-17e eeuw: Thomas Hobbes:** Hobbes geloofde, net als Locke, in natuurlijke rechten en een contract, maar zag de mens als inherent dom en pleitte voor een absolute heerser zonder verantwoordelijkheid jegens het volk. Zijn werk "Leviathan" onderbouwde de absolute monarchie, met het idee "rex est lex" (de koning is de wet) [5](#page=5).
* **18e eeuw: Edmund Burke:** Burke was geen natuurrechtsfilosoof maar een conservatief denker die geen natuurlijke, abstracte rechten buiten de samenleving zag. Hij geloofde dat rechten voortkwamen uit evoluerende tradities, en zag opleggen van abstracte rechten als schadelijk voor maatschappelijke banden en tiranniek [5](#page=5).
##### 2.2 Vrijheidsfilosofie
* **18e eeuw: Jean-Jacques Rousseau:** Rousseau beschreef de mens in de natuurlijke staat als een "edele wilde" met natuurlijke vrijheid. De samenleving corrumpeerde de mens, leidend tot anarchie en uitholling van natuurlijke vrijheid. Een staat, gebaseerd op een contract en de "volonté générale", verminderde natuurlijke vrijheid maar leidde tot een vrije samenleving zonder noodzaak voor uitdrukkelijke mensenrechten tegen de wetgever. Rousseau was echter ook notoir racistisch en niet pro-vrouwenrechten [5](#page=5).
* **18e eeuw: Immanuel Kant:** Kant beschouwde de mens als een redelijk wezen met recht op waardigheid. Mensenrechten omvatten vrijheid, gelijkheid en autonomie. Net als Rousseau, was Kant notoir racistisch en niet pro-vrouwenrechten [5](#page=5).
##### 2.3 Rechtspositivisme
Rechtspositivisme staat tegenover natuurrecht en stelt dat rechten worden toegekend door de wetgever en alleen afdwingbaar zijn indien opgenomen in de wet [5](#page=5).
* **18e-19e eeuw: Jeremy Bentham:** Bentham, een utilitarist, beschouwde natuurlijke rechten als nonsens die enkel tot revoluties leidden. Hij was van mening dat rechten afdwingbaar waren als ze in de wet waren vastgelegd. Dit had belang voor de opkomst van mensenrechten [5](#page=5).
* **20e eeuw:** Rechtspositivisme kreeg de voorkeur, maar werd ook misbruikt, zoals tijdens het Naziregime, dat wetten aannam die de rechten van burgers beperkten [6](#page=6).
#### 3. Historische Evolutie van Mensenrechten
##### 3.1 Mensenrechten op nationaal vlak
Mensenrechten ontstonden primair op nationaal vlak, later gevolgd door internationale ontwikkeling [6](#page=6).
* **Middeleeuwen:** Charters en keuren waren belangrijk. Voorbeelden zijn de Charter van Leon en de Magna Carta uit 1215, die rechten zoals beoordeling door gelijken, eigendomsrecht en godsdienstvrijheid vastlegde. Ook de Gouden Bul van Hongarije in 1222 bevatte principes die aan Locke's ideeën vooruitliepen [6](#page=6).
* **Nieuwe Tijd (vanaf 18e eeuw):** Deze periode was revolutionair. De Bill of Rights in Engeland bevatte vrijheid van meningsuiting in het parlement, recht op vrije verkiezingen en verbod op wrede straffen, maar was onvolmaakt, met uitzonderingen voor vrouwen. De Bill of Rights in de VS (1787-1791) was een aanvulling op de grondwet. De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger in Frankrijk gold enkel voor mannen en rijke burgers [6](#page=6).
* **Vanaf 19e eeuw:** De Haïtiaanse Grondwet en de Belgische grondwet namen mensenrechten op [6](#page=6).
##### 3.2 Mensenrechten op internationaal vlak (voor de 20e eeuw)
* **Diplomatieke bescherming, godsdienstvrijheid, afschaffing slavernij:** De abolitionistische beweging in de 19e eeuw pleitte voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij. Het Congres van Wenen en bilaterale verdragen met een slavernijclausule waren belangrijke stappen. De Conferentie van Brussel resulteerde in het eerste internationale verdrag tegen slavernij, met een internationaal toezichtssysteem [7](#page=7).
* **Humanitair recht:** Na de Krimoorlog ontstond bewustzijn over de gruwelen van oorlogsvoering. Henry Dunant, na zijn ervaringen op het slagveld, richtte het Rode Kruis op. De Conventies van Genève (1864, 1949 en protocollen) legden standaarden vast voor de behandeling van gewonden, zieken, zeelieden, krijgsgevangenen en burgers tijdens conflicten. De Conventies van Genève beschermen ook via het embleem, maar er is geen specifiek toezichtsorgaan [7](#page=7).
* **Interventies voor minderheden:** Europese mogendheden intervenieerden militair in de Balkan en het Midden-Oosten om christelijke minderheden te beschermen, soms met politieke motieven. De Conferentie van Berlijn kende bepaalde rechten toe aan christelijke minderheden in het Ottomaanse Rijk. Dit markeert een geleidelijke evolutie naar internationalisering [8](#page=8).
##### 3.3 Mensenrechten op internationaal vlak (eerste helft 20e eeuw)
De Volkenbond bracht mensenrechten naar een internationaal niveau, ondanks zijn zwakke werking en unanimiteitsvereiste [8](#page=8).
* **Slavernijverdrag:** Verbood slavernij in zijn totaliteit en is vandaag nog relevant [8](#page=8).
* **Hoge Commissaris voor Vluchtelingen:** Opgericht om vluchtelingen te hervestigen, met het Nansenpaspoort als symbool [9](#page=9).
* **Internationale Arbeidsorganisatie (IAO, 1918):** Had een duidelijk mensenrechtenmandaat, onderhandelde verdragen en behartigt belangen van werknemers en werkgevers. De IAO bestaat nog steeds, als onderdeel van de VN [9](#page=9).
* **Minderhedenverdragen:** Na WOI werden aparte verdragen gesloten met landen met nieuwe grenzen om minderheden te beschermen, met rechten zoals leven, vrijheid, non-discriminatie, taalrechten en eigen scholen. Het toezicht hierop was zwak en liet geen individuele klachten toe [9](#page=9).
* **Mandaatsysteem:** Voormalige kolonies van verliezers van WOI werden onder mandaat van de winnaars geplaatst, met specifieke mensenrechten die gegarandeerd moesten worden. Het toezicht hierop door de Mandaatcommissie was zwak, met beslissingsrecht bij de Volkenbond die unanimiteit vereiste [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Individuele mensenrechteninitiatieven:** Gedurende het interbellum stelden individuen documenten op zoals "Internationale rechten van het individu" (Alvarez), "Declaration of the international rights of man" (Mandelstam) en "The rights of man: or what are we fighting for?" (Wells) [10](#page=10).
##### 3.4 Mensenrechten op internationaal vlak (na de Tweede Wereldoorlog)
De wreedheden van WOII gaven mensenrechten een nieuwe impuls, met de "Four Freedoms" speech van Roosevelt en het Atlantisch Handvest als belangrijke inspiratiebronnen [10](#page=10).
* **Verenigde Naties (VN):** Het VN-Handvest bevat weinig expliciete mensenrechten, behalve in de preambule en artikelen 1, 55 en 56, die de basis vormden voor verdere instrumenten. De zwakke bescherming leidde tot de vraag naar een bindend verdrag [11](#page=11) .
* **Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948):** Aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, de UVRM bevat 30 artikelen die burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten omvatten. Kritiek was er op de universaliteit, de nadruk op burgerrechten en de juridische niet-bindendheid (resolutie), hoewel delen ervan deel zijn gaan uitmaken van internationaal gewoonterecht en ius cogens [12](#page=12) [13](#page=13).
* **VN-Covenanten:** Als reactie op de zwakke aard van de UVRM werden het BUPO-verdrag (burgerlijke en politieke rechten) en het ECOSOC-verdrag (economische, sociale en culturele rechten) onderhandeld, die samen met de UVRM de "International Bill of Rights" vormen. De scheiding in twee verdragen was deels te wijten aan de Koude Oorlog [13](#page=13) .
* **Verdere evolutie (2000+):** Factoren zoals 9/11 en de Trump-administratie hebben de discussie over mensenrechten beïnvloed, wat leidde tot de discussie over een "vierde generatie" rechten met betrekking tot IT, biotechnologie en het recht op internet [14](#page=14).
### B. Kritieken op de mensenrechten
Mensenrechten zijn onderworpen aan diverse kritieken vanuit verschillende filosofische en politieke stromingen.
#### 1. Utilitarisme
Utilitarisme, verbonden met rechtspositivisme, beschouwt natuurlijke rechten als fictie. Rechten en vrijheden zijn vruchten van de wetgever en kunnen worden beperkt. De beoordeling van handelingen gebeurt op basis van het algemeen welzijn ("greatest happiness of the greatest number"). Hedendaags utilitarisme ziet rechten vaak als relatief, in dienst van het algemeen welzijn [14](#page=14).
#### 2. Marxisme
Het marxisme beschouwt liberale mensenrechten als niet-emancipatorisch, egoïstisch en als een dekmantel voor ongelijkheid en repressie, de rechten van de bourgeoisie. De nadruk ligt op het collectief boven het individu [14](#page=14).
#### 3. Cultureel relativisme
Cultureel relativisme stelt dat mensenrechten niet universeel zijn, maar gedetermineerd door de samenleving, cultuur en tradities waarin men leeft. Het waarschuwt tegen het opdringen van westerse waarden aan andere culturen. Hoewel culturen niet homogeen zijn, wordt bepleit dat mensenrechten gedifferentieerd toegepast moeten worden, mits de essentie overeind blijft [15](#page=15).
#### 4. Feminisme
Verschillende stromingen binnen het feminisme hebben kritiek op mensenrechten:
* **Liberaal feminisme:** Stelt dat mannen en vrouwen gelijk zijn en wetgeving nodig is om sekse- en gendergelijkheid te garanderen [15](#page=15).
* **Cultureel feminisme:** Ziet verschillen in denkpatronen tussen mannen (logisch, abstract) en vrouwen (emotioneel, contextueel). Pleit voor aanpassing van mensenrechten om meer contextuele visie te bieden, of verwerping ervan [15](#page=15).
* **Radicaal feminisme:** Beschouwt vrouwen als onderdrukt en lustobject, en mensenrechten als niet-neutraal en door mannen gecreëerd. Stelt dat de noden van vrouwen niet adequaat worden aangepakt, wat leidt tot seksuele subordinatie. Het Verdrag van Istanbul tegen geweld tegen vrouwen is een voorbeeld van een aanpassing [15](#page=15).
* **Postmodern feminisme:** Benadrukt de diversiteit van vrouwen en pleit voor een transformatieve potentieel van feministische mensenrechtenpraktijken, met aandacht voor collectieve rechtvaardigheid [15](#page=15).
#### 5. Postkolonialisme
Postkolonialisme bekritiseert de liberale traditie van het individu als drager van mensenrechten, die de koloniale logica van "civiliseren" voortzet. Er wordt te weinig aandacht besteed aan groepsrechten en het multinationale karakter van postkoloniale staten. Mensenrechten worden als gebrekkig beschouwd, tenzij aandacht wordt besteed aan uitgesloten groepen [16](#page=16).
### C. Regionale mensenrechtensystemen
Regionale mensenrechtensystemen bieden voordelen ten opzichte van het universele systeem, zoals een makkelijkere totstandkoming van instrumenten, betere toegang en lokale kennis [53](#page=53).
#### 1. Amerika
* **Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS):** Opgericht in 1948, telt 35 lidstaten.
* **Amerikaanse Verklaring van de Rechten en Plichten van de Mens:** Soft law, beïnvloed door de UVRM. Leidde tot de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens [54](#page=54).
* **Amerikaanse Conventie voor de Rechten van de Mens:** Grotendeels BURPO-rechten, met een additioneel protocol voor ECOSOC-rechten. Vereist een aparte verklaring om de jurisdictie van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens te erkennen [55](#page=55).
#### 2. Europa
* **Raad van Europa (RvE, 1949):** Opgericht na WOII met focus op democratie, rechtsstaat en mensenrechten [58](#page=58).
* **Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, 1950):** Bevat grotendeels BURPO-rechten en een absolute verbod op foltering (art. 3). Het EHRM is het belangrijkste toezichtsorgaan. Protocollen hebben het verdrag uitgebreid met meer rechten [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74).
* **Europees Sociaal Handvest (ESH):** Focus op ECOSOC-rechten, met een apart systeem van rapportage en collectieve klachten [70](#page=70).
* **Verdrag inzake de Preventie van Foltering:** Vult art. 3 EVRM aan met proactief toezicht op detentiecentra [70](#page=70).
* **Istanbulverdrag:** Gericht op preventie, bescherming en vervolging van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld [68](#page=68).
* **Minderhedenverdrag:** Beschermt culturele rechten van minderheden [68](#page=68).
* **Europese Unie (EU):** Richt zich primair op economische integratie, met een EU-Grondrechtenagentschap voor beleidsondersteuning [59](#page=59).
* **Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE, 1973):** Werkt met soft law-instrumenten en focust op mediavrijheid en minderhedenbescherming [59](#page=59).
#### 3. Afrika
* **Afrikaanse Unie (AU, opgericht als OAU in 1963):** Telt 55 lidstaten, hoofdkwartier in Ethiopië [59](#page=59).
* **Afrikaans Handvest voor de Rechten van de Mens en van de Volkeren (Banjul Handvest, 1981, inwerking sinds 1986):** Bevat drie generaties rechten en plichten, met een uitbreiding naar vrouwenrechten via het Maputo Protocol. Toezicht door de Afrikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens en de Volkeren [60](#page=60).
* **Afrikaans Handvest voor de Rechten en Welvaart van het Kind:** Bevat eerste en tweede generatie rechten, met toezicht door het Afrikaans Comité van Experten [61](#page=61).
#### 4. Azië
* **Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN, 1967):** Ontluikende, minder functionele systemen door de heterogeniteit van Azië. De ASEAN Verklaring van de Mensenrechten is soft law met een beperkte bevoegdheid [62](#page=62).
* **Liga van Arabische Staten:** Het Arabisch Handvest voor Mensenrechten bevat controversiële bepalingen en een zwak toezichtsysteem. Er is een voorstel voor een Arabisch Hof voor MR [63](#page=63).
* **Organisatie van Islamitische Samenwerking (OIC, 1969):** De Caïro Verklaring is soft law met niet-compatibele rechten, en een beperkte MR-commissie [65](#page=65).
### D. Internationaal Strafrecht en Mensenrechten
Internationaal strafrecht (ICL) is een autonome tak die individuen strafrechtelijk verantwoordelijk stelt voor internationale misdrijven, met een focus op genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en agressie. Het onderscheidt zich van mensenrechtenrecht (HRL) dat zich richt op staatsverplichtingen. Beide hebben gemeenschappelijke doelstellingen in het bevorderen van rechtvaardigheid en bescherming .
* **Historiek van ICL:** Beginnend met het proces tegen Sir Peter von Hagenbach de Lieber Code het Verdrag van Versailles de London Agreement die leidde tot de Neurenberg-processen, het Genocideverdrag en het Statuut van Rome dat het ICC oprichtte .
* **Internationale Misdrijven:** Genocide (Art. 2 Genocideverdrag, Art. 6 Statuut Rome), Misdaden tegen de Menselijkheid (Art. 7 Statuut Rome), Oorlogsmisdaden (Art. 8 Statuut Rome) en Agressie (Art. 8bis Statuut Rome). Ecocide wordt voorgesteld als een nieuw misdrijf .
* **Internationaal Strafhof (ICC):** Opgericht in 1998, inwerking sinds 2002, zetelt in Den Haag en is onafhankelijk van de VN. Het heeft organen zoals het Presidentschap, de Kamers (Pre-Trial, Trial, Appeals), het Bureau van de Aanklager en het Bureau van de Griffier. Jurisdictie is gebaseerd op territoriaal of nationaliteitsnexus, met uitzonderingen via de VN-Veiligheidsraad of verklaringen van staten. Het **complementariteitsbeginsel** is cruciaal: het ICC treedt enkel op als staten niet bereid of in staat zijn om te vervolgen .
* **Rol van Slachtoffers:** Het Statuut van Rome voorziet voor het eerst in een actieve rol voor slachtoffers met procedurele rechten en de mogelijkheid tot herstelbetalingen .
* **Kritiek op Tribunale:** Hoge kosten, "overwinningsrechtvaardigheid", selectiviteit en gebrek aan eigen politiemacht zijn belangrijke kritiekpunten .
### E. Internationaal Humanitair Recht (IHR) en Mensenrechten
Het Internationaal Humanitair Recht (IHR), of oorlogsrecht, reguleert de toepassing van regels in gewapende conflicten, met als doel menselijk lijden te beperken en waardigheid te beschermen. De bronnen zijn verdragen (Den Haag, Genève, Protocollen) en gewoonterecht. Het IHR kent twee toepassingsgebieden: internationaal gewapende conflicten (IGC) en niet-internationale gewapende conflicten (NIGC). Belangrijke beginselen van IHR zijn humaniteit, militaire noodzaak, onderscheid, proportionaliteit en voorzorgen .
#### 1. Relatie tussen Mensenrechten en IHR
* **Mensenrechten (MR) en IHR zijn nauw verwant**, met een gemeenschappelijk doel de menselijke waardigheid en leven te beschermen .
* **Verschillen:** MR geldt in alle tijden tegenover de staat, terwijl IHR alleen bij gewapende conflicten geldt tussen strijdende partijen .
* **Toepassing van MR tijdens gewapende conflicten:** MR kan een **hogere beschermingsgraad** bieden, bijvoorbeeld door de onderzoeksplicht van staten te benadrukken. Het Hof hanteert verschillende interpretatietechnieken, waaronder de lex specialis en de contextuele interpretatie (Art. 31 (c) Verdragenverdrag) om de relatie tussen MR en IHR te bepalen [3](#page=3).
```
---
# Kritieken op mensenrechten
Dit onderdeel analyseert de diverse kritieken op het concept van mensenrechten vanuit verschillende filosofische en sociologische perspectieven, zoals utilitarisme, marxisme, cultureel relativisme, feminisme en postkolonialisme [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16).
### 3.1 Utilitaire kritiek
Het utilitarisme, een progressieve denkrichting die nauw verbonden is met het rechtspositivisme, beschouwt natuurlijke rechten als een fictie. Jeremy Bentham (1748-1832) was hierin een voorstander. Volgens deze visie zijn rechten en vrijheden enkel de vrucht van de wet en bestaan er geen rechten buiten de wet om; echte rechten en vrijheden worden toegekend door de wetgever. Elk toegekend recht kan derhalve ook worden weggenomen of beperkt [14](#page=14).
De kern van de utilitaire ethiek ligt in het beoordelen van handelingen op basis van het algemene welzijn, volgens het principe van 'the greatest happiness of the greatest number'. Hoewel John Stuart Mill (1806-1873) het utilitarisme later in verband bracht met mensenrechten, met een nadruk op het algemene welzijn, worden mensenrechten binnen deze benadering voornamelijk als relatieve rechten beschouwd [14](#page=14).
> **Tip:** Onthoud dat utilitarisme de nadruk legt op de uitkomst en het collectieve nut, wat kan leiden tot een minder sterke bescherming van individuele rechten wanneer deze conflicteren met het algemeen belang.
### 3.2 Marxistische kritiek
Vanuit marxistisch perspectief worden liberale mensenrechten bekritiseerd omdat ze geen werkelijke emancipatie bieden en gericht zijn op het egoïstische individu. Mensenrechten worden gezien als rechten van de bourgeoisie die ongelijkheid en repressie verhullen. Specifieke kritiekpunten zijn [14](#page=14):
* **Recht op vrijheid:** Dit wordt geïnterpreteerd als de vrijheid om alles te doen wat anderen niet hindert, wat ruimte laat voor egoïstisch gedrag [14](#page=14).
* **Eigendomsrecht:** Dit recht wordt gezien als de vrijheid om te doen wat men wil met eigendom, zonder rekening te houden met de samenleving [14](#page=14).
* **Gelijkheid:** Dit concept wordt gezien als het verlenen van toegang tot het recht op vrijheid, zonder de fundamentele economische ongelijkheden aan te pakken [14](#page=14).
* **Recht op veiligheid:** Dit wordt beschouwd als een garantie voor dit egoïsme [14](#page=14).
Marxisten zijn over het algemeen geen voorstanders van het huidige mensenrechtenkader [14](#page=14).
### 3.3 Cultureel relativistische kritiek
De cultureel relativistische kritiek stelt dat mensenrechten niet universeel zijn, maar bepaald worden door de samenleving waarin men leeft, inclusief religie, cultuur en tradities. Dit impliceert dat mensenrechten niet aan derde landen mogen worden opgedrongen en dat bepaalde culturele gebruiken geen mensenrechtenschending hoeven te zijn. De AAA Statement on Human Rights vraagt zich bijvoorbeeld af of de Verklaring van Rechten niet enkel is opgesteld vanuit de waarden van West-Europa en Amerika [15](#page=15).
Er wordt echter ook tegengeworpen dat culturen nooit volstrekt homogeen zijn en dat er vaak grote steun is voor mensenrechten onder de bevolking. De opvatting is dat mensenrechten een gedifferentieerde toepassing in verschillende culturele contexten kunnen hebben, mits de essentie ervan behouden blijft [15](#page=15).
> **Tip:** Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) erkent in bepaalde zaken een 'statelijke appreciatiemarge', wat betekent dat nationale overheden discretionaire bevoegdheid krijgen bij de toepassing van mensenrechten in specifieke contexten. Dit toont aan dat zelfs binnen een mensenrechtenkader ruimte kan zijn voor culturele differentiatie [15](#page=15).
### 3.4 Feministische kritiek
Het feminisme uit diverse kritieken op mensenrechten, afhankelijk van de stroming [15](#page=15).
#### 3.4.1 Liberaal feminisme
Dit stroming stelt dat mannen en vrouwen gelijk moeten zijn, wat in de praktijk nog niet het geval is. Wetgeving en initiatieven zijn nodig om sekse- en gendergelijkheid te garanderen [15](#page=15).
#### 3.4.2 Cultureel feminisme
Cultureel feminisme onderscheidt denkpatronen tussen mannen en vrouwen: mannen zouden logisch, abstract en deductief denken, terwijl vrouwen emotioneel, concreet en contextueel denken. Mensenrechtenrecht kan volgens deze visie wel werken, mits het aangepast wordt en een meer contextuele kijk geeft. De kritiek is dat het huidige mensenrechtenrecht individuen decontextualiseert en confronterend is, terwijl er behoefte is aan contextualisering. Dit leidt tot een verwerping of aanpassing van mensenrechten aan het vrouwelijke denken [15](#page=15).
#### 3.4.3 Radicaal feminisme
Radicaal feminisme ziet vrouwen als lustobjecten en onderdrukten. Mensenrechten worden niet als neutraal beschouwd, maar als een constructie door mannen. De noden van vrouwen worden niet adequaat aangepakt, waardoor seksuele subordinatie voortduurt. Voorbeelden hiervan zijn onvoldoende rechtspraak bij huiselijk geweld of onvoldoende bestraffing. Het Verdrag van Istanbul, gericht tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, is een voorbeeld van een initiatief om deze problematiek aan te pakken [15](#page=15).
#### 3.4.4 Postmodern feminisme
Postmodern feminisme erkent dat niet alle vrouwen zich in een marginale positie bevinden en dat tal van factoren een rol spelen. Er wordt gepleit voor het transformatieve potentieel van feministische mensenrechtenpraktijken, met aandacht voor collectieve rechtvaardigheid [15](#page=15).
### 3.5 Postkoloniale kritiek
Postkolonialisme bekritiseert de liberale traditie waarin het individu centraal staat als drager van mensenrechten. De koloniale logica van het 'civiliseren' bracht rechten en gendergelijkheid, maar diende ook als rechtvaardiging voor interventies. Vanuit dit perspectief is er te weinig aandacht voor groepsrechten en het multinationale karakter van postkoloniale staten. Mensenrechten worden als gebrekkig beschouwd, maar kunnen nuttig zijn mits er aandacht is voor uitgesloten groepen [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** De koloniale periode zag de introductie van westerse mensenrechtenconcepten in gekoloniseerde gebieden. Postkoloniale critici stellen dat dit vaak gepaard ging met culturele superioriteitsgevoelens en dat de focus op individuele rechten de collectieve identiteit en rechten van inheemse gemeenschappen negeerde.
---
# Bronnen van mensenrechten en internationale toezichtmechanismen
Dit deel van de cursus behandelt de oorsprong van mensenrechten, de juridische instrumenten die deze rechten vastleggen, en de diverse mechanismen die instaan voor de internationale controle op de naleving ervan.
## 4. Bronnen van mensenrechten
Mensenrechten vinden hun oorsprong voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog, en hun bronnen zijn vergelijkbaar met die van het internationaal publiekrecht. Deze bronnen kunnen op internationaal (universeel) en regionaal niveau worden ingedeeld [16](#page=16).
### 4.1 Primaire bronnen van internationaal recht
De primaire bronnen van internationaal recht, zoals vastgelegd in artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof, zijn ook de fundamentele bronnen van mensenrechten [16](#page=16):
#### 4.1.1 Internationale verdragen, conventies en protocollen
Dit zijn de meest directe en bindende bronnen. Staten worden gebonden door een verdrag vanaf het moment van toetreding. Vaak zijn dit multilaterale verdragen [17](#page=17).
* **Voorbeelden:** VN-Handvest Statuut van Rome (opgericht ISH) [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 4.1.2 Internationaal gewoonterecht
Dit zijn ongeschreven regels die juridisch bindend zijn voor alle staten, zelfs zonder expliciete toetreding. Een staat kan zich onttrekken aan een gewoonterechtelijke norm indien zij deze vanaf het begin systematisch en aanhoudend heeft betwist; zo'n staat wordt een "persistent objector" genoemd [17](#page=17).
* **Voorbeelden:** Verbod op genocide, foltering, slavernij, en het gelijkheidsbeginsel [17](#page=17).
#### 4.1.3 Algemene rechtsbeginselen
Dit zijn fundamentele juridische principes die inherent zijn aan het recht en essentieel zijn voor het functioneren ervan. Ze zijn juridisch bindend en kunnen zowel in nationaal als internationaal recht hun oorsprong vinden [17](#page=17).
* **Voorbeelden:** Proportionaliteitsbeginsel, fairness (eerlijke procedure), billijkheid, en *pacta sunt servanda* (verdragen moeten worden nageleefd) [17](#page=17).
#### 4.1.4 Rechtspraak en rechtsleer
Hoewel ze in artikel 38 van het Statuut van het IGH worden aangeduid als hulpbronnen, zijn rechtspraak (uitspraken van hoven en rechtbanken, nationaal en internationaal) en rechtsleer (geschriften van hoog aangeschreven rechtsgeleerden) in de praktijk van groot belang [17](#page=17).
### 4.2 Andere bronnen (niet vermeld in art. 38 IGH Statuut)
#### 4.2.1 Jus cogens / Peremptory norms of international law (dwingend recht)
Dit zijn fundamentele normen van internationaal recht die als zodanig worden erkend dat ervan kan worden afgeweken, zelfs door een *persistent objector*. Ze zijn dwingend voor alle staten [17](#page=17).
* **Voorbeelden:** Verbod op genocide, apartheid, kolonisatie, en gedwongen verdwijningen [17](#page=17).
#### 4.2.2 Unilaterale handelingen van staten
Staten kunnen door hun eenzijdige handelingen ook bronnen van internationaal recht creëren [18](#page=18).
#### 4.2.3 Besluiten van internationale organisaties (bindend en soft law)
Bepaalde organen van internationale organisaties kunnen beslissingen nemen die juridisch bindend kunnen zijn of als *soft law* kunnen worden beschouwd [18](#page=18).
* **Voorbeelden:** VN-Veiligheidsraad UN Guiding Principles on Business and Human Rights Rapport van Human Rights Watch (als rechtsleer) European Prison Rules [18](#page=18).
### 4.3 Totstandkoming van mensenrechtenverdragen
De totstandkoming van mensenrechtenverdragen is een complex proces dat lobbywerk door NGO's, individuen en staten vereist. Dit kan leiden tot resoluties, studies, verklaringen en uiteindelijk verdragen na ratificatie door staten. Verschillende VN-organen zoals de Algemene Vergadering, de Economische en Sociale Raad, de VN-Mensenrechtenraad en intergouvernementele conferenties spelen hierin een rol [18](#page=18) [19](#page=19).
### 4.4 Belangrijke internationale mensenrechteninstrumenten
Er zijn negen *core* VN-mensenrechtenverdragen. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), samen met het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO) en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (ICESCR), vormt de *International Bill of Rights* [19](#page=19).
* **Regionale instrumenten:**
* **Europa:** Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) Istanbulverdrag (geweld tegen vrouwen) [21](#page=21).
* **Amerika:** Amerikaanse Verklaring van de Rechten en Plichten van de Mens Amerikaanse Conventie inzake de Rechten van de Mens Convention of Belém Do Pará (geweld tegen vrouwen) [21](#page=21).
* **Andere:** Bangkok Rules (rechten van vrouwen in detentie) Ruggie Principles (bedrijfsleven en mensenrechten) [22](#page=22).
## 5. Karakter en reikwijdte van mensenrechtelijke verplichtingen
### 5.1 Interpretatie van mensenrechtenverdragen
Interpretatietechnieken zijn essentieel voor de toepassing van mensenrechtenverdragen [22](#page=22).
* **Verdrag van Wenen inzake Verdragenrecht:** .
* **Art. 31:** Grammaticale, contextuele en teleologische interpretatie (rekening houdend met de gewone betekenis, context en het doel van het verdrag) [22](#page=22).
* **Art. 32:** Historische interpretatie (voorbereidende werkzaamheden), hoewel dit minder wordt toegepast door de evolutie van de mensenrechtenopvattingen [22](#page=22).
* **Specifieke interpretatietechnieken:**
* **Effectiviteitsbeginsel:** Rechten moeten praktisch en effectief worden geïnterpreteerd om de bescherming van mensen te waarborgen [22](#page=22).
* **Pro homine-beginsel:** Mensenrechten en vrijheden moeten zo worden geïnterpreteerd dat ze effectief de rechten van mensen beschermen, voornamelijk gebruikt door regionale mensenrechtenhoven [23](#page=23).
* **Dynamische of evolutieve interpretatietechniek:** Interpretatie moet meegaan met de evoluerende maatschappelijke opvattingen over rechten en vrijheden [23](#page=23).
* **Autonome interpretatietechniek:** Verdragsbepalingen krijgen een ruimere betekenis dan wat oorspronkelijk was bedoeld in het internationaal recht [23](#page=23).
### 5.2 Verhouding tot internationaal publiekrecht
Mensenrechtenverdragen zijn een integraal onderdeel van het internationaal publiekrecht.
### 5.3 Drieledige verplichting voor staten
Staten hebben een drieledige verplichting met betrekking tot mensenrechten (#page=24, page=25) [24](#page=24) [25](#page=25):
1. **Respect (Obligation to Respect):** De plicht om rechten niet te schenden of te ontnemen [25](#page=25).
2. **Bescherming (Obligation to Protect):** De plicht om burgers te beschermen tegen schendingen door derden, waaronder het vermijden van schendingen en aanzetten, en het bieden van rechtsmiddelen. Dit omvat ook de plicht om te beschermen tegen natuurfenomenen indien de dijk niet sterk genoeg is [25](#page=25).
3. **Vervullen (Obligation to Fulfill):** De plicht om te voorzien in basisbehoeften zoals voedsel, water en huisvesting, en om de grotere realisatie van mensenrechten te bevorderen door middel van beleid en educatie [25](#page=25).
### 5.4 Extra-territoriale werking van mensenrechten
Mensenrechten kunnen ook buiten het nationale grondgebied gelden, met name wanneer een staat effectieve controle uitoefent over een gebied of individu [25](#page=25).
* **Territoriale rechtsmacht:** De regel dat staten verantwoordelijk zijn voor handelingen binnen hun grondgebied [25](#page=25).
* **Extra-territoriale rechtsmacht:** Uitzonderingen waarbij staten toch verantwoordelijk kunnen zijn voor handelingen buiten hun grondgebied, gebaseerd op "effectieve volledige controle over een gebied" of "controle over een individu" (#page=25, page=26) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Voorbeelden:** Handelingen van Russische militairen in afgescheiden gebieden in Moldavië Turkse verantwoordelijkheid voor mensenrechtenschendingen in Noord-Cyprus Britse troepen in de Perzische Golf Italiaanse kustwacht die migranten terugbrengt naar Libië VN Kinderrechtencomité over grensoverschrijdende emissies [26](#page=26).
### 5.5 Beperkingen van mensenrechtenverplichtingen
Mensenrechten zijn niet absoluut en kunnen onder specifieke voorwaarden worden beperkt [26](#page=26).
* **Beperkingen (Limitations):** Vereisen een wettelijke basis, een legitiem doel (bv. nationale veiligheid, bescherming van rechten van derden), en noodzakelijkheid in een democratische samenleving (proportionaliteit) [26](#page=26).
* **Afwijkingen/Derogaties:** Tijdelijke opschorting van bepaalde rechten in uitzonderlijke omstandigheden die het bestaan van het land bedreigen [26](#page=26).
* **Reserves/Voorbehouden:** Het uitsluiten van specifieke situaties van bescherming door een staat [26](#page=26).
* **Opzegging:** Zich terugtrekken uit een mensenrechtenverdrag, wat zelden voorkomt en specifiek in het verdrag moet zijn voorzien (#page=26, page=27) [26](#page=26) [27](#page=27).
## 6. Internationale toezichtmechanismen ter bescherming van mensenrechten
### 6.1 Soorten toezichtmechanismen
Er is een onderscheid te maken tussen:
* **Nationale hoven en rechtbanken:** De "eerstelijnsbescherming", waarbij eerst alle nationale rechtsmiddelen moeten worden uitgeput (subsidiariteitsbeginsel) [23](#page=23).
* **Internationale (regionale) gerechtshoven:** Bijvoorbeeld het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), het Afrikaans Hof voor de Rechten van de Mens en van de Volkeren, en het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens [23](#page=23).
* **Internationale quasi-rechterlijke of expert-organen:** Onafhankelijke experten die aanbevelingen doen en resoluties aannemen, maar geen juridisch bindende beslissingen nemen [23](#page=23).
* **Voorbeelden:** VN Treaty Bodies, VN-Speciale Rapporteurs, VN-Onafhankelijke Experten, VN-Werkgroepen (Speciale Procedures), Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens [23](#page=23).
* **Internationale politieke organen:** Zoals de VN-Mensenrechtenraad, de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad [23](#page=23).
### 6.2 Staatsaansprakelijkheid versus individuele aansprakelijkheid
* **Staatsaansprakelijkheid:** In hoofdzaak zijn staten verantwoordelijk voor het garanderen van mensenrechten. Slachtoffers dienen klachten in tegen staten [24](#page=24).
* **Niet-statelijke actoren:** Er is een groeiende aandacht voor de verantwoordelijkheid van private entiteiten (bedrijven) door middel van *Corporate Social Responsibility* (CSR), de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, en nationale wetgeving inzake *Human Rights Due Diligence* (HRDD) [24](#page=24).
* **Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Betreft misdaden zoals genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, waarvoor individuen, niet staten of bedrijven, kunnen worden vervolgd voor internationale strafhoven [24](#page=24).
### 6.3 VN-Mensenrechtenmechanismen
De VN heeft twee hoofdsporen voor mensenrechten:
* **Charter-based track:** Gebaseerd op het VN-Handvest en omvat politieke organen zoals de Mensenrechtenraad [29](#page=29).
* **Treaty-based track:** Gebaseerd op de negen *core* VN-mensenrechtenverdragen en omvat onafhankelijke (quasi-jurisdictionele) expertorganen (Treaty Bodies) [29](#page=29).
#### 6.3.1 Handvestorganen (Charter-based bodies)
* **Algemene Vergadering (UNGA):** Debatteert over mensenrechtenthema's, stelt normen (verdragen en *soft law*), en richt subsidiaire organen op. Resoluties zijn doorgaans niet bindend, tenzij over het budget of de oprichting van nieuwe organen (#page=30, page=31) [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Veiligheidsraad (SC):** Heeft de meest vergaande bevoegdheden, kan bindende resoluties onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest aannemen, en maatregelen nemen zoals sancties of militaire interventies. Grootschalige mensenrechtenschendingen kunnen een *trigger* zijn voor deze maatregelen. Het vetorecht van de permanente leden vormt echter een significante belemmering [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Economische en Sociale Raad (ECOSOC):** Speelde een rol bij de standaardzetting en de oprichting van de Mensenrechtencommissie, maar heeft nu een minder prominente rol. Is belangrijk voor de consultatieve status van NGO's [32](#page=32).
* **VN-Secretariaat & Secretaris-Generaal:** De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) valt hieronder en coördineert VN-activiteiten, ondersteunt lidstaten en organen, en kan zich publiekelijk uitspreken (#page=32, page=33) [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Mensenrechtenraad (HRC):** Vervangt de Mensenrechtencommissie en beoordeelt VN-lidstaten via de *Universal Periodic Review* (UPR) en speciale procedures. Resoluties zijn niet juridisch bindend (#page=33, page=34, page=35) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 6.3.2 Treaty Bodies
Dit zijn toezichtsorganen opgericht naar aanleiding van de negen *core* VN-mensenrechtenverdragen [41](#page=41).
* **Tools:** Rapportageprocedure, klachtprocedure (optioneel), opstellen van *General Comments* en *General Recommendations*, en onderzoeksprocedures (#page=42, page=43, page=44) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Rapportageprocedure:** Staten dienen periodiek rapporten in, gevolgd door een "constructieve dialoog" met het toezichtsorgaan, resulterend in niet-bindende maar autoritatieve "concluding observations/recommendations" [43](#page=43).
* **Individuele klachtprocedure:** Optioneel, quasi-jurisdictioneel. Vereist uitputting van nationale rechtsmiddelen en leidt tot "views" of "opinies" die niet juridisch bindend zijn, maar wel gezag hebben (#page=43, page=44) [43](#page=43) [44](#page=44).
* ***General Comments* / *General Recommendations*:** Belangrijke *soft law* bronnen die de praktijk en normen van de comités uiteenzetten en de interpretatie van verdragen verduidelijken [44](#page=44).
* **Onderzoeksprocedures:** Landenbezoeken met als doel onderzoek en evaluatie, vaak met aanbevelingen [44](#page=44).
#### 6.3.3 Speciale Procedures (SPs)
Dit zijn onafhankelijke experten (Special Rapporteurs, Onafhankelijke Experten, Werkgroepen) die toezien op thematische issues of specifieke landen (#page=45, page=46, page=47) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Werkmethodes:** Communicaties (klachten, *urgent appeals*, *letters of allegation*), landenbezoeken, opstellen van mensenrechtenstandaarden, thematische studies en *awareness-raising* (#page=47, page=48). Communicaties leiden tot dialoog, geen veroordeling zoals bij Treaty Bodies [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 6.3.4 Universal Periodic Review (UPR)
Een *charter-based* toezichtsysteem binnen de VN-Mensenrechtenraad waarbij alle VN-lidstaten periodiek worden beoordeeld door andere lidstaten (*peer review*) (#page=49, page=50, page=51, page=52). Het is bedoeld om universaliteit van staten, normen en participatie te waarborgen [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Cyclus:** Vergelijkbaar met Treaty Bodies, met staatsrapporten, beoordeling door de MR-Raad en aanbevelingen. Aanbevelingen zijn niet bindend, maar implementatie ervan wordt in de volgende cyclus geëvalueerd (#page=50, page=51, page=52) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
### 6.4 Regionale mensenrechtensystemen
Regionale systemen hebben voordelen ten opzichte van het universele systeem, zoals eenvoudigere totstandkoming van instrumenten, betere toegang (geografisch, taalkundig, praktisch) en lokale kennis [53](#page=53).
#### 6.4.1 Amerikaans systeem (OAS)
* **Amerikaanse Verklaring van de Rechten en Plichten van de Mens:** *Soft law*, bevat rechten van de eerste en tweede generatie [54](#page=54).
* **Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens:** Neemt klachten in behandeling en verricht bezoeken, resulterend in rapporten met aanbevelingen [55](#page=55).
* **Amerikaanse Conventie inzake de Rechten van de Mens:** *Hard law*, voornamelijk BUPO-rechten, met een additioneel protocol voor ECOSOC-rechten [55](#page=55).
* **Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens:** Spreekt juridisch bindende arresten uit en geeft adviezen. Verwijzing naar het Hof vereist een afzonderlijke verklaring van de staat die de Conventie ratificeerde [56](#page=56).
#### 6.4.2 Europees systeem
* **Raad van Europa:** Richt zich op democratie, rechtsstaat en mensenrechten [57](#page=57).
* **Europese Unie (EU):** Voornamelijk economische integratie, met een EU-Grondrechtenagentschap dat adviserend optreedt [58](#page=58).
* **Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE):** Voornamelijk *soft law* instrumenten, met nadruk op de 'human dimension' en de rol van het Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) [59](#page=59).
* **Belangrijkste instrumenten en organen:**
* **Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM):** Handhaafd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (#page=67, page=71, page=78). Het EVRM bevat voornamelijk BUPO-rechten [67](#page=67) [68](#page=68) [71](#page=71) [78](#page=78).
* **Europees Sociaal Handvest:** Gericht op ECOSOC-rechten, met een statenrapportagesysteem en een optioneel collectief klachtenrecht (#page=68, page=70) [68](#page=68) [70](#page=70).
* **Europees Verdrag ter Preventie van Foltering (ECPT):** Tweejaarlijkse bezoeken aan detentiecentra door experten om pro-actief op te treden (#page=68, page=71) [68](#page=68) [71](#page=71).
* **Istanbulverdrag:** Richt zich op het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met een onderzoeks- en rapportageprocedure (#page=68, page=71) [68](#page=68) [71](#page=71).
* **Minderhedenverdrag:** Gericht op de bescherming van nationale minderheden, met een statenrapportageprocedure en adviezen (#page=68, page=71) [68](#page=68) [71](#page=71).
#### 6.4.3 Afrikaans systeem (Afrikaanse Unie)
* **Afrikaans Handvest voor de Rechten van de Mens en van de Volkeren (Banjul Charter):** Bevat alle drie generaties van rechten en benadrukt ook de plichten van individuen ten opzichte van de samenleving [60](#page=60).
* **Protocol van Maputo:** Richt zich op de rechten van vrouwen in Afrika en is vooruitstrevend qua rechten (bv. recht op abortus) [60](#page=60).
* **Afrikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens en van de Volkeren:** Houdt toezicht via rapportageprocedures en een klachtenrecht (#page=60, page=61) [60](#page=60) [61](#page=61).
* **Afrikaans Handvest voor de Rechten en Welvaart van het Kind:** Bevat rechten van de eerste en tweede generatie en wordt gemonitord door een Afrikaans Comité van Experten [61](#page=61).
#### 6.4.4 Aziatisch systeem (ASEAN)
* **ASEAN Verklaring van de Mensenrechten:** *Soft law*, niet-juridisch bindend, met een ruime beperkingsclausule. De bevoegdheid is voornamelijk gericht op promotie van rechten, met beperkte toezichtmogelijkheden (#page=62, page=63) [62](#page=62) [63](#page=63).
#### 6.4.5 Arabisch systeem (Liga van Arabische Staten)
* **Arabisch Handvest voor Mensenrechten:** Bevat rechten die niet altijd stroken met universele normen (bv. doodstraf voor kinderen, gelijkstelling zionisme met racisme). Toezicht gebeurt via een Arabisch MR Comité met een rapportagesysteem (#page=63, page=64) [63](#page=63) [64](#page=64).
#### 6.4.6 Organisatie van Islamitische Samenwerking (OIC)
* **Caïro Verklaring van de Rechten van de Mens in de Islam:** *Soft law*, met kritiek op de compatibiliteit van sommige rechten met universele normen [65](#page=65).
* **Verdrag inzake de rechten van het kind:** Zou een Islamitisch Comité oprichten, maar is nog niet in werking getreden [65](#page=65).
## 7. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
Het EHRM is de "mensenrechtenwaakhond" in Europa en spreekt zich uit over de verenigbaarheid van statelijke handelingen met het EVRM en de bijbehorende protocollen (#page=71, page=72, page=73, page=74, page=75, page=76, page=77, page=78, page=79, page=80, page=81, page=82, page=83, page=84, page=85, page=86, page=87, page=88, page=89, page=90, page=91, page=92, page=93) [71](#page=71) [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80) [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84) [85](#page=85) [86](#page=86) [87](#page=87) [88](#page=88) [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91) [92](#page=92) [93](#page=93).
### 7.1 Procedure voor het EHRM
* **Indiening van een verzoekschrift:** Moet nauwkeurig worden ingevuld volgens de regels van het Procedurereglement, in een officiële taal van een lidstaat (#page=78, page=79). Klachten kunnen gratis worden ingediend, maar een advocaat wordt aangeraden [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Termijn:** Vier maanden na de definitieve nationale beslissing (#page=79, page=84) [79](#page=79) [84](#page=84).
* **Ontvankelijkheidsvoorwaarden:** De klacht moet voldoen aan bevoegdheid *ratione personae* (wie dient de klacht in, tegen wie), *ratione materiae* (welk recht is geschonden), *ratione temporis* (wanneer de feiten zich voordeden), en *ratione loci* (territoriale of extraterritoriale rechtsmacht) (#page=79, page=80, page=81, page=82) [79](#page=79) [80](#page=80) [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Andere voorwaarden:** Niet anoniem, geen misbruik van klachtrecht, geen *non bis in idem*, geen manifest ongegronde klacht, en uitputting van nationale rechtsmiddelen (#page=82, page=83, page=84) [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84).
* **Samenstelling van het Hof:** Bestaat uit 46 rechters (één per lidstaat) die worden verkozen voor een termijn van negen jaar (#page=79, page=85). Zaken worden behandeld door een alleenzetelende rechter, een comité van drie rechters, een kamer van zeven rechters, of de Grote Kamer van zeventien rechters (#page=85, page=86) [79](#page=79) [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Voorlopige maatregelen (Interim Measures):** Kunnen worden opgelegd om onherstelbare schade te voorkomen of in het belang van de goede rechtsbedeling (#page=87, page=88) [87](#page=87) [88](#page=88).
* **Tussenkomst door derden:** Staten, internationale organisaties, NGO's en de Commissaris voor de Mensenrechten kunnen schriftelijk of mondeling tussenkomen als *amici curiae* (#page=88, page=89) [88](#page=88) [89](#page=89).
* **Minnelijke schikking en eenzijdige verklaring:** Partijen kunnen een zaak minnelijk schikken of de staat kan een eenzijdige verklaring afleggen die aanvaard kan worden door het Hof (#page=89, page=90) [89](#page=89) [90](#page=90).
* **Bewijs en kwalificatie van feiten:** De bewijslast ligt bij de verzoeker en de staat, met een bewijsstandaard van "geen redelijke twijfel". Het Hof is niet gebonden door de kwalificatie van feiten door de partijen (*iura novit curia*) [90](#page=90).
* **Openbare hoorzitting:** In belangrijke zaken, waar partijen hun argumenten presenteren en vragen van rechters beantwoorden [90](#page=90).
* **Deliberatie, arrest en beslissing:** Het Hof spreekt zich uit over schending, en afwijkende meningen kunnen worden toegevoegd [91](#page=91).
* **Billijke genoegdoening (Art. 41 EVRM):** Kan materiële schade, morele schade en kosten en uitgaven omvatten, indien een schending is vastgesteld en nationaal rechtsherstel onvolledig is [91](#page=91).
### 7.2 Interpretatietechnieken van het EHRM
Het EHRM hanteert diverse interpretatiemethoden, waaronder teleologische, historische, autonome, effectieve en evolutieve interpretatie, alsook proportionaliteit en de *margin of appreciation* [92](#page=92).
### 7.3 Plicht tot uitvoering van arresten (Art. 46 EVRM)
Staten zijn juridisch gebonden door de arresten van het EHRM. Dit omvat zowel individuele maatregelen (curatief) als algemene maatregelen (preventief) om herhaling te voorkomen (#page=92, page=93). De uitvoering van arresten kan echter lang duren en is niet altijd volledig [92](#page=92) [93](#page=93).
## 8. Toezicht door het Comité van Ministers van de Raad van Europa
Dit politieke orgaan houdt toezicht op de naleving van de arresten van het EHRM via een peer review-proces. Staten stellen een "action plan" op om uitvoering te geven aan een arrest [94](#page=94).
---
# Internationaal strafrecht en mensenrechten
Dit onderwerp verkent de nauwe banden en onderscheidende kenmerken tussen internationaal strafrecht en mensenrechten, inclusief hun historische ontwikkeling, definities van internationale misdrijven en de rol van internationale tribunalen.
### 5.1 Inleiding tot internationaal strafrecht
Internationaal strafrecht (ICL) is een autonome tak van het internationaal recht die specifiek gedrag strafbaar stelt en individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid voorziet om straffeloosheid te voorkomen. In tegenstelling tot internationaal publiekrecht, dat de relaties tussen staten regelt, richt ICL zich direct op het individu en legt het verantwoordelijkheid bij individuele personen voor handelingen die als internationale misdrijven zijn gedefinieerd .
**Internationale misdrijven vs. transnationale misdrijven**
* **Transnationaal strafrecht** behandelt grensoverschrijdende misdrijven waarvoor staten vaak bereid zijn tot samenwerking, zoals georganiseerde misdaad, drugshandel, piraterij en terrorisme .
* **Internationaal strafrecht** richt zich op de ernstigste misdaden, zoals genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en agressie, die vaak onbestraft blijven vanwege de betrokkenheid van politieke of staatsactoren. Het omvat de wetten, procedures en principes die nodig zijn voor internationale vervolging en de handhaving van aansprakelijkheid .
### 5.2 Verschillen en overeenkomsten tussen internationaal strafrecht (ICL) en mensenrechtenrecht (HRL)
Hoewel zowel ICL als HRL gemeenschappelijke doelen delen, zoals het bevorderen van gerechtigheid en de bescherming van individuen, verschillen ze in hun benadering, reikwijdte en de entiteiten die primair verantwoordelijk zijn voor handhaving.
| Kenmerk | Internationaal Strafrecht (ICL) | Mensenrechtenrecht (HRL) |
| :----------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Focus** | Individuen | Staten |
| **Doel** | Vervolging en bestraffing van individuen voor internationale misdrijven (genocide, oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid) | Bescherming van individuen door verplichtingen op te leggen aan staten om rechten te respecteren en te handhaven. |
| **Verantwoordelijkheid** | Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid | Staatsaansprakelijkheid voor schendingen van mensenrechten |
| **Benadering** | Wrekerrechtvaardigheid | Preventieve maatregelen |
| **Misdrijven/Rechten** | Genocides, oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid, daden van agressie | Burgerlijke, politieke, economische, sociale & culturele rechten |
Internationaal strafrecht verleent internationale organen de bevoegdheid om individuen te vervolgen voor ernstige misdrijven, ongeacht hun positie of autoriteit. Dit is ingegeven door de erkenning van een wereldwijd belang om individuen verantwoordelijk te houden voor grove schendingen van mensenrechten, zelfs wanneer staten hiertoe niet in staat of bereid zijn .
**Interplay (wisselwerking) tussen ICL en HRL:**
1. **Gemeenschappelijke doelstellingen:** Beide rechtskaders streven naar gerechtigheid, verantwoordelijkheid en bescherming van individuen tegen ernstige schendingen .
2. **Mondiale normen:** Samen dragen ze bij aan de ontwikkeling van mondiale normen voor gerechtigheid en mensenrechten .
3. **Schendingen als internationale misdrijven:** Gedragingen die als internationale misdrijven worden beschouwd, omvatten ook schendingen van mensenrechten. Misdaden tegen de menselijkheid zijn bijvoorbeeld wezenlijk gebaseerd op schendingen van internationaal mensenrechtenrecht .
4. **Bescherming in conflict:** ICL werpt licht op hoe fundamentele mensenrechten beschermd moeten worden in tijden van conflict of buitengewone omstandigheden .
5. **Rechten van verdachten en slachtoffers:** ICL draagt bij aan de mensenrechten door de basisrechten van verdachten (zoals het recht op een eerlijk proces) te waarborgen en meer aandacht te besteden aan slachtoffers van internationale misdrijven .
### 5.3 Historische evolutie van het internationaal strafrecht
De ontwikkeling van internationaal strafrecht is een geleidelijk proces, gekenmerkt door belangrijke mijlpalen:
1. **1474: Proces van Sir Peter von Hagenbach:** De eerste internationale berechting van oorlogsmisdaden, waarbij Hagenbach werd veroordeeld voor wandaden begaan als gouverneur .
2. **1863: Lieber Code:** Opgesteld door Francis Lieber, stelde deze code regels vast voor het gedrag van soldaten tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog, inclusief algemene principes en gedetailleerde regels over militaire noodzaak en menselijkheid .
3. **1919: Verdrag van Versailles (artikelen 227-228):** Na WOI poogden de geallieerden een internationaal tribunaal op te richten voor keizer Wilhelm II. Artikel 228 voorzag in de berechting van personen voor daden in strijd met oorlogsrecht, wat leidde tot de processen in Leipzig, zij het met beperkt succes .
4. **1945: Londons Akkoord (Neurenberg en Tokio):** De oprichting van het Internationaal Militair Tribunaal (IMT) in Neurenberg en het IMT voor het Verre Oosten (IMTFE) in Tokio markeerde een doorbraak voor de berechting van nazileiders en Japanse oorlogsmisdadigers .
5. **1948: Genocide Conventie:** Dit verdrag, aangenomen door de VN-Assemblee, richt zich op de bescherming van nationale, raciale, etnische en religieuze minderheden tegen bedreigingen voor hun bestaan .
6. **1998: Rome Statuut:** De oprichting van het Internationaal Strafhof (ICC) in 1998, met het Rome Statuut als basis. De definitie van het misdrijf agressie werd later toegevoegd in Kampala in 2010 .
### 5.4 Substantieel internationaal strafrecht: internationale misdrijven
Artikel 5 van het Statuut van Rome beperkt de jurisdictie van het ICC tot de meest ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap aangaan: genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en agressie. Er is ook een voorstel om 'ecocide' toe te voegen .
#### 5.4.1 Genocide
Het woord "genocide" werd in 1944 bedacht door Raphael Lemkin om de systematische moordpraktijken van de nazi's te beschrijven. De definitie, vastgelegd in Artikel 2 van de Genocide Conventie en Artikel 6 van het Statuut van Rome, omvat gedragingen gepleegd met de intentie om een nationale, etnische, raciale of religieuze groep, geheel of gedeeltelijk, te vernietigen .
* **Intentie tot vernietiging:** Dit kan fysieke of biologische vernietiging omvatten, maar rechtspraak van ad-hoc tribunalen heeft zich voornamelijk gericht op fysieke uitroeiing .
* **"Geheel of gedeeltelijk":** De omvang van de vernietiging is niet doorslaggevend; er is geen vaste drempel qua aantallen of percentages .
* **Beschermde groepen:** De definitie is beperkt tot nationale, etnische, raciale of religieuze groepen. Rechtspraak neigt ertoe deze definitie smal te houden en weerstand te bieden aan de toevoeging van "politieke groepen". Groepen worden gedefinieerd op basis van subjectieve criteria, voornamelijk de visie van de dader .
#### 5.4.2 Misdaden tegen de menselijkheid
De definitie in Artikel 7 van het Statuut van het ICC is de meest breed geratificeerde. In tegenstelling tot de definitie van Neurenberg, hoeven deze misdaden niet gekoppeld te zijn aan een gewapend conflict en kunnen ze ook in vredestijd worden gepleegd .
* **De "chapeau" of drempel:** Dit is het contextuele element dat individuele misdrijven (zoals moord of marteling) verheft tot internationale misdrijven. Het betreft een **wijdverbreide of systematische aanval gericht tegen een civiele bevolking** .
* **Wijdverbreid vs. systematisch:**
* **Wijdverbreid:** Verwijst naar de grootschalige aard van de aanval en het aantal slachtoffers, hoewel er geen specifiek aantal is vastgesteld .
* **Systematisch:** Verwijst naar een hoog niveau van planning en organisatie, niet willekeurige gebeurtenissen .
* **Slechts één van beide nodig:** Het is voldoende als de aanval wijdverbreid *of* systematisch is .
* **"Tegen enige civiele bevolking":** Dit sluit aanvallen op legitieme militaire doelen uit. Het onderscheidt burgers (die niet mogen worden aangevallen) van strijders .
* **"Met kennis van de aanval":** De daden van de beschuldigde moeten deel uitmaken van een patroon en de beschuldigde moet hiervan op de hoogte zijn .
#### 5.4.3 Oorlogsmisdaden
Oorlogsmisdaden zijn de oudste internationale misdrijven en omvatten ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht waarvoor individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid geldt. Ze kunnen **alleen worden gepleegd in tijden van gewapend conflict** en moeten verband houden met dit conflict .
#### 5.4.4 Agressie
Het misdrijf agressie werd pas in 2010 via een amendement aan het Rome Statuut toegevoegd en werd effectief vanaf 17 juli 2018. Het omvat daden van agressie die door hun aard, ernst en omvang een duidelijke schending van het Handvest van de Verenigde Naties vormen .
* **Daad van agressie:** Het gebruik van gewapende kracht door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat .
* **Voorbeelden van daden van agressie:** Invasie, bombardementen, blokkades, aanvallen op strijdkrachten, gebruik van grondgebied voor agressie, en het sturen van gewapende bendes .
* Het ICC, IMT en IMTFE zijn de enige internationale straf tribunalen met rechtsmacht over agressie .
#### 5.4.5 Ecocide
Een voorstel uit 2021 om ecocide expliciet als internationaal misdrijf op te nemen in het Rome Statuut definieert het als "illegale of opzettelijke handelingen gepleegd met de wetenschap dat er een aanzienlijke waarschijnlijkheid bestaat dat die handelingen ernstige en wijdverbreide of langdurige schade aan het milieu zullen veroorzaken" (ontwerp art. 8ter) .
### 5.5 Internationaal strafprocesrecht en het Internationaal Strafhof (ICC)
Internationale straf tribunalen kunnen volledig internationaal zijn of hybride/gemengd .
#### 5.5.1 Soorten straf tribunalen
* **Volledig internationale straf tribunalen:** Gebruiken internationaal personeel en passen uitsluitend internationaal substantieel en procedureel strafrecht toe (bv. IMT, ICTY, ICTR, ICC) .
* **Hybride of gemengde tribunalen:** Kennen kenmerken van zowel internationale als nationale tribunalen, met zowel lokaal als internationaal personeel en een combinatie van internationaal en nationaal recht (bv. Special Court for Sierra Leone, Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia) .
**Reden voor verschillende soorten tribunalen:**
* **Kosten en bekendheid met lokale context:** Volledig internationale tribunalen zijn kostbaar en personeel is minder bekend met de lokale context, wat kan leiden tot een gevoel van "buitenlandse" rechtspraak .
* **'Overwinningsrechtvaardigheid':** Internationale tribunalen worden soms beschuldigd van selectieve vervolging van de verliezers, terwijl de overwinnaars ook schuldig waren aan oorlogsmisdaden .
* **Hybride tribunalen:** Zijn dichter bij de bevolking en minder kostbaar, maar kunnen beïnvloed worden door nationale politiek .
#### 5.5.2 Historie na WOII
* **1945: Internationaal Militair Tribunaal in Neurenberg:** Berechtiging van nazifunctionarissen voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en plannen voor oorlog. Gevormd bij de Londense Akkoord tussen de vier geallieerde machten .
* **1946: Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten (Tokio):** Vergelijkbaar met Neurenberg voor Japanse oorlogsmisdadigers .
* **1946: International Control Council Law No. 10:** Juridische basis voor verdere processen van 177 beklaagden voor Amerikaanse militaire rechtbanken in Neurenberg .
**Kritiek op Neurenberg:**
* **Nullum crimen sine lege (geen misdaad zonder wet):** Misdaden tegen de vrede en tegen de menselijkheid waren destijds niet expliciet gecodificeerd, wat argumenten van retroactiviteit opriep. De rechters verwierpen dit door te stellen dat de aanvallers wisten dat hun handelen onjuist was, en voor misdaden tegen de menselijkheid werd rechtvaardiging gevonden in nationaal recht, natuurrecht en gewoonterecht .
* **Victors' justice:** Bekritiseerd als rechtspraak van de overwinnaars.
* **Geen deelname van slachtoffers:** Slachtoffers hadden geen procedurele rechten of rechtsbijstand .
#### 5.5.3 Ad hoc tribunalen: ICTY en ICTR
* **ICTY (1993-2017):** Opgericht door de VN-Veiligheidsraad (Resolutie 827) met jurisdictie over personen verantwoordelijk voor misdrijven gepleegd na 1 januari 1991 op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië. De jurisdictie omvatte oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide .
* **ICTR (1994-2015):** Opgericht na de genocide in Rwanda (Resolutie 995) met jurisdictie over genocide en andere ernstige schendingen van internationaal humanitair recht gepleegd in Rwanda of door Rwandese staatsburgers in buurlanden tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994. De jurisdictie omvatte oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide .
#### 5.5.4 Het Internationaal Strafhof (ICC)
* **Historiek:** Opgericht op 17 juli 1998 door de aanneming van het Statuut van Rome. Het Hof trad in werking op 1 juli 2002 .
* **Functie:** Het eerste permanente, op verdrag gebaseerde, internationale strafhof dat straffeloosheid voor de ernstigste internationale misdrijven tegengaat. Het is gevestigd in Den Haag en is onafhankelijk van de VN .
#### 5.5.5 Organen van het ICC
1. **Het Presidium:** Bestaat uit de President en twee Vice-presidenten; verantwoordelijk voor het beheer van het Hof .
2. **De Kamers:**
* **Pre-Trial Division:** Behandelt zaken vóór de procesfase, waaronder het uitvaardigen van arrestatiebevelen en het bevestigen van aanklachten .
* **Trial Chambers:** Bestaan uit drie rechters en voeren eerlijke en snelle processen uit, doen uitspraken over schuld en leggen straffen op .
* **Appeals Chamber:** Bestaat uit de President en vier andere rechters; behandelt beroepen tegen beslissingen van de Pre-Trial en Trial Chambers .
3. **Office of the Prosecutor (OTP):** Onderzoekt situaties waar genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en agressie lijken te zijn gepleegd, en vervolgt de meest verantwoordelijken .
4. **The Registry:** Een neutraal orgaan dat diensten verleent aan alle andere organen van het ICC, inclusief gerechtelijke ondersteuning, externe zaken en beheer .
#### 5.5.6 Jurisdictievereisten van het ICC
De jurisdictie van het ICC is vastgelegd in het Statuut van Rome en wordt bepaald door vier criteria:
* **Territoriale jurisdictie (Ratione loci):** Het grondgebied van een Staat die partij is bij het Statuut, of het grondgebied van een niet-verdragsluitende staat die de jurisdictie heeft aanvaard via een speciale overeenkomst. Het ICC heeft geen universele jurisdictie .
* **Nationaliteitsnexus (Ratione personae):** Misdrijven gepleegd door onderdanen van een verdragsluitende staat. Ook onderdanen van niet-verdragsluitende staten kunnen worden vervolgd als die staat de jurisdictie aanvaardt. Een uitzondering hierop is de verwijzing door de VN-Veiligheidsraad, die jurisdictie kan vestigen over niet-verdragsluitende staten en hun onderdanen .
* **Uitzondering misdrijven van agressie:** Het ICC heeft geen jurisdictie indien gepleegd door onderdanen van of op het grondgebied van een niet-verdragsluitende staat, tenzij verwezen door de VN-Veiligheidsraad .
* **Ratione personae:** Natuurlijke personen ouder dan 18 jaar op het moment van het misdrijf. Officiële hoedanigheid (zoals staatshoofd) biedt geen immuniteit voor vervolging door het ICC. Voorbeelden zijn Omar al-Bashir en Vladimir Poetin .
* **Ratione temporis (Art. 11 Statuut):** Het ICC heeft jurisdictie over misdrijven die zijn gepleegd na de inwerkingtreding van het Statuut voor de betreffende staat.
#### 5.5.7 Procedure en ontvankelijkheid
De jurisdictie van het ICC wordt verder beperkt door ontvankelijkheidsvoorwaarden:
1. **Complementariteitsbeginsel:** Het ICC grijpt alleen in als staten "niet bereid of niet in staat" zijn om zelf te vervolgen. Staten hebben de primaire verantwoordelijkheid .
2. **Gebrek aan bereidheid:** Wanneer procedures worden gebruikt om aansprakelijkheid te ontwijken, er onredelijke vertraging is of processen niet onafhankelijk/onpartijdig zijn .
3. **Onvermogen:** Wanneer een staat door systeemfalen niet effectief kan vervolgen, bewijs kan verzamelen of de verdachte kan opsporen .
4. **Ernst van het misdrijf (zwaartedrempel):** Het ICC treedt alleen op bij misdrijven van "voldoende ernst" (omvang, aard, wijze van plegen, impact) .
**Hoe een onderzoek te starten:**
* Verzoeken van lidstaten en niet-lidstaten die jurisdictie erkennen.
* Verwijzing door de VN-Veiligheidsraad.
* Zelfstandige onderzoeken door de Aanklager, met toestemming van de Pre-Trial Chamber .
#### 5.5.8 Fasen van de strafprocedure
* **Voorfase (Pre-trial stage):** De Pre-Trial Chamber kan arrestatiebevelen uitvaardigen en hoort de Aanklager over het bevestigen van aanklachten, mits er redelijke gronden zijn .
* **Procesfase (Trial Stage):** Trial Chambers, bestaande uit drie rechters, accepteren relevant bewijs en veroordelen indien er geen redelijke twijfel bestaat over de schuld. Straffen variëren van gevangenisstraf (maximaal 30 jaar of levenslang in uitzonderlijke gevallen) tot boetes en verbeurdverklaring. De doodstraf is niet van toepassing .
* **Appeals Chambers:** Bestaan uit vijf rechters en behandelen beroepen op basis van juridische of feitelijke fouten. Een beroep is geen nieuw proces .
#### 5.5.9 Het slachtoffer
Na WOII hadden slachtoffers nauwelijks rechten in internationale procedures. Het ICC-statuut kent slachtoffers voor het eerst een actieve rol toe, inclusief het recht op getuigen, het uiten van standpunten en juridische vertegenwoordiging .
#### 5.5.10 Herstel voor slachtoffers
Artikel 75 van het Statuut van Rome regelt herstelbetalingen (restitutie, financiële compensatie, rehabilitatie) na een veroordeling. Het Trustfonds voor Slachtoffers speelt een belangrijke rol bij de implementatie .
#### 5.5.11 Kritiek op internationale straftribunalen
1. **Geen eigen politiemacht:** Tribunalen zijn afhankelijk van de medewerking van lidstaten voor arrestaties en tenuitvoerlegging (bv. de aanhoudende voortvluchtigheid van Joseph Kony) .
2. **Focus op Afrikaanse leiders:** Het ICC wordt bekritiseerd vanwege een vermeende overmatige focus op leiders uit Afrikaanse landen .
3. **Inefficiëntie en naleving:** Problemen met de naleving van arrestatiebevelen door staten (bv. Omar al-Bashir in Zuid-Afrika) .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mensenrechten | Rechten die inherent zijn aan alle menselijke wezens, ongeacht hun nationaliteit, woonplaats, geslacht, nationale of etnische afkomst, kleur, religie, taal of enige andere status. Ze zijn universeel, onvervreemdbaar en gelijk voor iedereen. |
| Afweerrechten (Burgerrechten) | Rechten die de burger beschermen tegen de staat, en die een plicht van niet-inmenging opleggen aan de overheid. Voorbeelden zijn het recht op persoonlijke vrijheid en het verbod op foltering. |
| Politieke rechten | Rechten die de burger in staat stellen deel te nemen aan het staatsbestuur en de politieke besluitvorming, zoals het recht op vrije verkiezingen en de vrijheid van meningsuiting. |
| Economische, sociale en culturele rechten | Rechten die gericht zijn op het creëren van voorwaarden voor een waardig leven, zoals het recht op behoorlijke huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs. Ze vereisen vaak een actieve rol van de staat. |
| Solidariteitsrechten (Derde generatie rechten) | Collectieve rechten die de medewerking van de gehele statengemeenschap vereisen, zoals het recht op ontwikkeling en het recht op vrede. Ze zijn een reactie op mondiale problemen. |
| Justiciability | De mate waarin mensenrechten kunnen worden ingeroepen en afgedwongen voor een rechter. Burgerlijke en politieke rechten zijn over het algemeen beter justitiabel dan economische, sociale en culturele rechten. |
| Natuurrechtsfilosofie | Een filosofische stroming die stelt dat mensenrechten voortkomen uit de natuurlijke wet of goddelijke wil, en dat ze universeel en inherent zijn aan de mens. |
| Rechtspositivisme | Een juridische stroming die stelt dat rechten enkel geldig zijn wanneer ze door de wetgever zijn vastgelegd en afdwingbaar zijn gemaakt door de staat. Natuurlijke rechten worden hierbij als fictief beschouwd. |
| Internationaal gewoonterecht | Ongeschreven rechtsregels die bindend zijn voor alle staten, mits deze staten een consistente praktijk vertonen en de overtuiging hebben dat deze praktijk rechtsregels inhoudt (opinio juris). |
| Jus cogens (Dwingend recht) | Normen van internationaal recht die zo fundamenteel worden geacht dat geen enkele staat ervan kan afwijken, zelfs niet door verdragen te sluiten. Voorbeelden zijn het verbod op genocide en foltering. |
| Extraterritoriale werking van mensenrechten | De toepassing van mensenrechten door een staat op personen of gebieden buiten zijn eigen grondgebied, bijvoorbeeld wanneer staatsagenten handelen in het buitenland. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Een juridisch principe dat stelt dat beperkingen op rechten slechts gerechtvaardigd zijn als ze noodzakelijk en evenredig zijn in relatie tot het nagestreefde doel. |
| Non-refoulement | Een principe uit het vluchtelingenrecht dat bepaalt dat een persoon niet mag worden teruggestuurd naar een land waar hij of zij gevaar loopt voor vervolging of ernstige mensenrechtenschendingen. |
| Individuele aansprakelijkheid in internationaal strafrecht | Het principe dat individuen direct strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor internationale misdrijven, ongeacht hun officiële positie. |
| Genocide | Een misdrijf gedefinieerd als het plegen van handelingen met de intentie om een nationale, etnische, raciale of religieuze groep, geheel of gedeeltelijk, te vernietigen. |
| Misdaden tegen de menselijkheid | Wijdverbreide of systematische aanvallen gericht tegen een civiele bevolking, zoals moord, uitroeiing, slavernij, deportatie, marteling of seksueel geweld. Deze kunnen ook in vredestijd plaatsvinden. |
| Oorlogsmisdaden | Ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht die specifiek verband houden met een gewapend conflict. |
| Internationaal Strafhof (ICC) | Een permanent internationaal strafhof dat jurisdictie heeft over genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en het misdrijf agressie, zoals vastgelegd in het Statuut van Rome. |
| Complementariteitsbeginsel | Een principe dat stelt dat het Internationaal Strafhof alleen optreedt wanneer nationale rechtbanken niet bereid of niet in staat zijn om internationale misdrijven te onderzoeken of te vervolgen. |
| Internationaal Humanitair Recht (IHR) | Een tak van het internationaal recht die de toepassing van het oorlogsrecht reguleert, met als doel het menselijk lijden tijdens gewapende conflicten te beperken door het verbieden van bepaalde wapens en methodes, en het beschermen van personen die niet deelnemen aan de vijandelijkheden. |
| Beginselen van Humaniteit | Een fundamenteel beginsel van het internationaal humanitair recht dat stelt dat alle personen die niet deelnemen aan de vijandelijkheden, en alle personen die buiten gevecht zijn gesteld, onder alle omstandigheden menslievend moeten worden behandeld, zonder enig nadelig onderscheid. |
| Onderscheid (in IHR) | Het beginsel dat staten te allen tijde onderscheid moeten maken tussen strijdkrachten en militaire doelwitten enerzijds, en burgers en burgerobjecten anderzijds, en dat alleen militaire doelwitten aangevallen mogen worden. |
| Proportionaliteit (in IHR) | Het beginsel dat aanvallen verboden zijn als de verwachte nevenschade aan burgers of burgerobjecten buitensporig is in verhouding tot het verwachte directe en concrete militaire voordeel. |
| Non-refoulement | Een rechtsbeginsel binnen het vluchtelingenrecht en mensenrechtenrecht dat stelt dat een persoon niet mag worden teruggestuurd naar een land waar hij of zij gevaar loopt voor marteling of onmenselijke, vernederende behandeling of bestraffing (schending van artikel 3 EVRM) of vervolging (schending van artikel 4 EVRM, artikel 1(A)(2) Vluchtelingenverdrag). |
| EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) | Een internationaal verdrag dat is opgesteld door de Raad van Europa en dat de burgerlijke en politieke rechten en vrijheden waarborgt voor personen die onder de rechtsmacht vallen van de verdragsluitende staten. |
| EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) | Een internationaal gerechtshof dat toezicht houdt op de naleving van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens door de lidstaten en dat individuele klachten behandelt over schendingen van de rechten die in het verdrag zijn opgenomen. |
| Universal Periodic Review (UPR) | Een mechanisme van de VN Mensenrechtenraad waarbij alle VN-lidstaten periodiek worden beoordeeld op hun mensenrechtenprestaties door andere lidstaten. |
| Speciale Procedures (VN) | Onafhankelijke experts of werkgroepen die door de VN Mensenrechtenraad worden aangesteld om specifieke mensenrechtenthema's of situaties in landen te monitoren en daarover te rapporteren. |
| Positieve verplichtingen van staten | De verplichting voor staten om niet alleen de rechten van individuen te respecteren (negatieve plicht), maar ook om actief maatregelen te nemen om de rechten te beschermen en te bevorderen (positieve plicht). |
| Dwangmiddelen | Maatregelen die door staten kunnen worden gebruikt om de naleving van mensenrechten te waarborgen, zoals juridische procedures, sancties of in bepaalde gevallen ook fysieke dwang. |
| Staatsaansprakelijkheid | Het principe dat staten internationaal juridisch verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor schendingen van internationaal recht, inclusief mensenrechten. |
| Individuele aansprakelijkheid | Het principe dat individuen direct juridisch verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor schendingen van internationaal recht, zoals internationale misdrijven. |