Cover
Start now for free 2.-Spreken-en-verstaan sv.docx
Summary
# Psycholinguïstisch model van spreken en verstaan
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over het psycholinguïstische model van spreken en verstaan, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Psycholinguïstisch model van spreken en verstaan
Dit model beschrijft de mentale stappen die sprekers en luisteraars doorlopen bij het overbrengen en begrijpen van taal, waarbij parallelle modulewerking en de invloed van neuropsychologisch onderzoek centraal staan.
### 1.1 Overzicht van het model
Het psycholinguïstische model legt de functionele architectuur van de taalgebruiker bloot. Het stelt de modules die betrokken zijn bij taalverwerking successief voor, maar benadrukt dat deze modules parallel werken en elkaars werkzaamheden kunnen beïnvloeden.
> **Tip:** Een cruciaal aspect van dit model is dat de mentale stappen die sprekers en luisteraars doorlopen niet noodzakelijk corresponderen met specifieke hersenzones. Een reeks mentale stappen kan juist de activiteit van verschillende, verspreide hersengebieden vereisen.
#### 1.1.1 Neuropsychologisch en neurolinguïstisch onderzoek
Neuropsychologisch en neurolinguïstisch onderzoek wordt gebruikt om de validiteit van taalmodellen te toetsen. Deze onderzoeksgebieden bieden inzichten in de hersenmechanismen die ten grondslag liggen aan taalverwerking.
#### 1.1.2 Therapeutische toepassingen
Het model heeft belangrijke therapeutische implicaties voor verschillende stoornissen:
* **Autisme:** Moeilijkheden met het begrijpen van figuurlijk taalgebruik of intenties, en problemen met het "bedoelen" (de taaldaad).
* **Afasie (na hersenletsel):** Problemen met het formuleren van taal en het begrijpen ervan, specifiek het koppelen van betekenis.
* **Apraxie (onvermogen tot doelgerichte handelingen):** Problemen met het opmaken van het inwendig spraakplan, wat leidt tot een verkeerde coördinatie van articulatievormen, ondanks dat de persoon weet wat hij wil zeggen.
* **Dysartrie (verminderde spierkracht en samenwerking):** Problemen met foneren en articuleren, hoewel de persoon weet wat hij wil zeggen en alles begrijpt.
### 1.2 Spraakklanken
De studie van spraakklanken valt onder de fonetiek en omvat verschillende concepten:
#### 1.2.1 Fonemen
Een foneem is een betekenisonderscheidend element dat een verschil in betekenis tussen woorden kan veroorzaken. Dit wordt geïllustreerd door minimale paren, zoals `kat` en `kap`.
#### 1.2.2 Allofonen
Allofonen zijn varianten van hetzelfde foneem. Ze kunnen optreden als:
* **Individuele varianten:** Bijvoorbeeld de huig-r en de tongpunt-r.
* **Groepsvarianten:** Zoals de Nederlandse en Vlaamse 'g'.
* **Combinatorische varianten:** Bijvoorbeeld coarticulatie.
#### 1.2.3 Classificatie van spraakklanken
* **Sonorante spraakklanken:** Deze zijn stemhebbend en gebaseerd op resonantie.
* **Klinkers, semi-vocalen, nasalen, liquida.**
* **Semi-vocaal:** Een glijklank met vernauwing in het mondkeelkanaal (bv. /j/, /w/).
* **Nasaal:** Resonantie in de neusholte (bv. /n/, /m/, /ŋ/).
* **Liquida:** Een vloeiklank met nauwelijks hindernissen (bv. /r/, /l/).
* **Obstruente spraakklanken:** Hierbij is er een obstructie van de luchtstroom, wat turbulentie veroorzaakt.
* **Fricatieven:** Geruis met een schurend karakter (bv. /f/, /v/, /s/, /z/, /h/, /x/).
* **Plosieven:** Geruis met een ploffend karakter (bv. /p/, /b/, /t/, /d/, /k/).
#### 1.2.4 Stemhebbend/stemloos en VOT
* **Voice Onset Time (VOT):** De tijdsspanne tussen het loslaten van een vernauwing voor een obstruent en het begin van stemgeving voor een volgende sonorant.
* VOT $ > 20$ ms: "voice leg" (stemloos).
* VOT $ = 0$: "voice lead" (stemhebbend).
#### 1.2.5 Coarticulatie en assimilatie
Dit zijn processen waarbij de articulatiebewegingen voor een klank worden aangepast om beter aan te sluiten bij naburige klanken. Dit kan mechanisch verklaard worden door de traagheid van de articulatieorganen of door zenuwstelselinstructies die coarticulatie al inbouwen. Talen met veel klinkers vertonen doorgaans minder coarticulatie om de minimale perceptuele distinctiviteit te behouden. Coarticulatie verandert de identiteit van de spraakklank niet, maar behoudt de distinctieve kenmerken.
* **Assimilatie:** Een wijziging in distinctieve kenmerken die leidt tot een andere spraakklank.
* **Contactassimilatie:** Enkel directe buurklanken beïnvloeden elkaar.
* **Totale en partiële assimilatie:** Klanken worden volledig gelijk of nemen kenmerken over.
* **Progressieve en regressieve assimilatie:** Een klank beïnvloedt een volgende of voorafgaande klank.
* **Stemassimilatie:** Verandert de stemhebbendheid van klanken (bv. eindklanken worden vaak stemloos).
* **Plaatsassimilatie:** Verplaatst de articulatieplaats (bv. labialisering, labiodentalisering, palatalisering, velarisering).
### 1.3 Spraakklanken herkennen
Het herkennen van spraakklanken is complex door factoren als irrelevant geluid, co-articulatie en de hoge snelheid waarmee klanken elkaar opvolgen (segmentatieprobleem).
#### 1.3.1 Kenmerkendetectorentheorie
Deze theorie stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door essentiële akoestische kenmerken die altijd aanwezig zijn, ondanks variaties.
#### 1.3.2 Categorische perceptie
Hierbij worden bepaalde akoestische details genegeerd, terwijl andere een groot verschil maken voor taalbegrip. Dit is een aangeboren vaardigheid die al bij baby's aanwezig is.
> **Tip:** De Native Language Magnet (NLM)-theorie suggereert dat baby's aanvankelijk gevoelig zijn voor alle fonetische contrasten, maar dat deze gevoeligheid na verloop van tijd wordt afgestemd op de klanken van de moedertaal door blootstelling aan taal.
#### 1.3.3 Eenheid van perceptie
Omdat de spraakklanken snel elkaar opvolgen, is het efficiënter om grotere eenheden te analyseren, zoals lettergrepen, in plaats van klank per klank. Dit wordt ondersteund door het feit dat kinderen gemakkelijker woorden in lettergrepen kunnen splitsen dan in klanken.
#### 1.3.4 Bottom-up versus top-down processen
* **Bottom-up:** Verwerking begint bij het akoestische signaal en werkt naar hogere taalniveaus.
* **Top-down:** Contextuele informatie wordt gebruikt om spraakklanken beter te herkennen. Dit is zeer efficiënt, zoals aangetoond door het fonemisch restauratie-effect en het mondegreen-fenomeen.
### 1.4 Woorden herkennen
Woordherkenning vereist toegang tot het mentale lexicon, waarin woorden zijn opgeslagen.
#### 1.4.1 Het mentale lexicon
Dit is de opslagplaats van onze woordenschat. Woorden worden niet alfabetisch opgeslagen, maar in een semantisch netwerk.
* **Overbereik:** Een fase waarin een woord deels geactiveerd is, maar nog niet alle betekenisaspecten volledig gekend zijn.
* **Gebarenbeeld:** Woorden worden ook opgeslagen in een gebarenbeeld, wat de toegang tot het lemma kan vergemakkelijken, met name bij kinderen.
#### 1.4.2 Modellen van woordherkenning
* **Cohorttheorie:** Op basis van de eerste klanken van een woord worden woordkandidaten (cohort) klaargezet. Naarmate meer klanken worden gehoord, vallen kandidaten af tot het uniciteitspunt, waarna het woord herkend wordt. Context kan dit proces beïnvloeden.
> **Example:** In het experiment waar proefpersonen snel op een [t] moesten drukken, werd aangetoond dat de reactietijd langer was wanneer [t] aan het begin van een woord stond, omdat het werkgeheugen dan al belast was met mogelijke woordkandidaten.
#### 1.4.3 Geschreven woorden herkennen
* **Dual-route model:** Beschrijft twee leesroutes:
* **Directe lexicale route:** Onmiddellijke toegang tot het mentale lexicon voor reeds bekende woorden.
* **Sublexicale/indirecte route:** Foneem-grafeem koppeling, gebruikt voor beginnende lezers en onbekende woorden.
* **Lezen naar analogie:** Een aanvullende strategie waarbij de uitspraak van bekende woorden wordt gekopieerd.
#### 1.4.4 Priming
Priming is het faciliteren of inhiberen van woordherkenning door een voorafgaande stimulus (prime).
* **Associatieve semantische priming:** Woorden met een directe woordenschatverband faciliteren elkaar (bv. arm-been).
* **Non-associatieve priming:** Geen direct woordenschatverband; het verband vereist redenering en het effect treedt later op of kan geïnhibeerd worden.
### 1.5 Informatie uit het zinsverband halen (Parsing)
Parsing is het proces van het afbakenen van zinsdelen en het toekennen van een diepere betekenis aan de zin, die meer is dan de som van de individuele woordbetekenissen.
* **Syntactische ambiguïteit:** Zinnen met meerdere mogelijke betekenissen ("garden path"-zinnen).
* Het model van Chomsky suggereert een aangeboren, universele grammatica, maar onderzoek wijst uit dat zinsontleding niet primair afhankelijk is van de modaliteit (spraak of geschrift) en pas plaatsvindt na woordherkenning.
> **Tip:** Het "klikmigratie-effect" suggereert dat zinsontleding niet altijd volledig automatisch verloopt en kan worden beïnvloed door de aandacht en de capaciteit van het werkgeheugen.
#### 1.5.1 Fasen van zinsontleding
1. **Assemblageronde:** Voorlopige toekenning van structuur en interpretatie aan delen van de uiting.
2. **Controleronde:** Toetsing van de voorlopige analyse aan het grotere geheel, de context en de gespreksomstandigheden.
Lexicale sturing speelt hierbij een rol; de uitkomst kan afhangen van de beschikbare woordinformatie.
#### 1.5.2 Begrijpen van boodschappen
Dit gaat verder dan de letterlijke verwoording en vereist algemene kennis en verstandelijke ontwikkeling.
* **Figuurlijke taal, idiomen en woordgrappen:** Vereisen kennis van conventies en achtergrondinformatie.
* Het verschil tussen verstaan (akoestische signalen verwerken) en begrijpen (betekenis toekennen) is cruciaal.
### 1.6 Boodschap opstellen (Formuleren)
Dit proces omvat het vinden, ordenen en vormen van woorden.
#### 1.6.1 Woorden vinden (Lemma's)
* **Lemma:** Bevat semantische en syntactische informatie over een woord.
* Ongemarkeerde lemma's (bv. `oud`) zijn psychologisch urgenter en worden sneller gevonden dan gemarkeerde lemma's (bv. `jong`).
* Woordfrequentie en nieuwswaarde spelen ook een rol.
#### 1.6.2 Woorden ordenen (Syntactische structuur)
De zinsbouw is lexicaal gestuurd; de beschikbaarheid van lemma's beïnvloedt de volgorde waarin ze worden gebruikt.
#### 1.6.3 Woorden vormen (Lexeem)
* **Lexeem:** Bevat fonologische en morfologische informatie.
* Het "tip of the tongue"-fenomeen (het lemma is bekend, maar het woord komt niet) illustreert de scheiding tussen het vinden van het lemma en het oproepen van het lexeem.
#### 1.6.4 Model van Garret
Dit model verdeelt de formulering in niveaus:
* **Message level:** Vertrekt vanuit concepten.
* **Functional level:** Woord (lemma's) zoeken.
* **Positional level:** Woorden ordenen.
* **Sound level:** Klanksamenstelling (lexeem).
#### 1.6.5 Toepassingen op taalontwikkeling en stoornissen
* **Kind in één- en tweewoordzinfase:** Focust op woordkeuze en klankvorming, minder op woordvolgorde.
* **Kind in differentiatiefase:** Meer aandacht voor woordvolgorde en woordvorm.
* **Afasie van Broca:** Problemen met woordvolgorde, woordvorming en grammaticale aspecten (positioneel niveau gestoord).
* **Afasie van Wernicke:** Grammaticaal correcte zinnen, maar met inhoudelijke fouten (functioneel niveau gestoord).
### 1.7 Foneren en articuleren
Dit is de neuromotorische realisatie van de spraakproductie.
#### 1.7.1 Neuromotorische voorbereiding versus realisatie
* **Voorbereiding:** Het opmaken en doorsturen van het spraakplan naar de articulatoren.
* **Realisatie:** De uitvoering van de spierbewegingen.
#### 1.7.2 Toepassingen
* **Dyspraxie:** Moeilijkheden met het vinden van de juiste neuromotorische commando's, met name bij langere woorden.
* **Dysartrie:** Problemen met de uitvoering van de spierbewegingen, resulterend in minder luide spraak, slappe articulatie, etc.
> **Example:** Bij het lezen van woorden met een gelijk aantal letters, maar een verschillend aantal klanken, was de latentietijd langer bij het woord met meer klanken. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat de opmaak van het spraakbewegingsplan tijd kost en syllabe per syllabe gebeurt.
---
Dit model beschrijft de mentale stappen die sprekers en luisteraars doorlopen bij het overbrengen en begrijpen van taal, met nadruk op parallelle modulewerking en de invloed van neuropsychologisch onderzoek.
Het psycholinguïstisch model legt de functionele architectuur van de taalgebruiker bloot door de mentale stappen die worden doorlopen bij taalproductie en -perceptie te beschrijven. Hoewel de modules successief worden voorgesteld, werken ze parallel en kunnen ze elkaars werkzaamheden beïnvloeden. Dit model wordt geverifieerd en verfijnd door neuropsychologisch en neurolinguïstisch onderzoek, en heeft toepassingen in de therapie van taalstoornissen.
### 1.1 Modules en hun interactie
Het model stelt een reeks mentale stappen voor, georganiseerd in modules die parallel opereren. Deze parallelle werking maakt wederzijdse beïnvloeding mogelijk, bijvoorbeeld doordat woordherkenning de klankherkenning kan beïnvloeden. Deze modules corresponderen niet noodzakelijk met specifieke hersenzones; een reeks mentale stappen kan hersenactiviteit uit verschillende, verspreide zones vereisen.
### 1.2 Neuropsychologisch en therapeutisch belang
* **Neuropsychologisch en neurolinguïstisch onderzoek:** Deze disciplines worden gebruikt om de correctheid van het model te toetsen.
* **Therapeutische toepassingen:**
* **Autisme:** Moeilijkheden met het begrijpen van figuurlijk taalgebruik of intentie, en problemen bij het intentioneel overbrengen van een boodschap ('bedoelen').
* **Afasie (hersenletsel):** Problemen met het formuleren van taal en het begrijpen (het koppelen van betekenis).
* **Apraxie:** Moeilijkheden bij het opmaken van het inwendig spraakplan, wat leidt tot problemen met de coördinatie van articulatievormen.
* **Dysartrie:** Problemen met foneren en articuleren door verminderde spierkracht en verstoorde spiersamenwerking, ondanks behoud van begrip en de intentie om te spreken.
### 1.3 Spraakklanken: fonetiek en fonemen
* **Foneem:** Dit is het betekenisonderscheidende basiselement van een klank. Een foneem kan het verschil in betekenis tussen woorden bepalen, zoals in minimale paren (bv. 'kat' en 'kap').
* **Allofonen:** Dit zijn varianten van eenzelfde foneem, die kunnen variëren op individueel, groeps- of combinatorisch niveau (bv. de Nederlandse 'r' of coarticulatie).
* **Soorten spraakklanken:**
* **Sonorante spraakklanken:** Stemhebbend en gebaseerd op resonantie. Omvatten klinkers, semi-vocalen (/j/, /w/), nasalen (/n/, /m/, /ng/) en liquidae (/r/, /l/).
* **Obstruente spraakklanken:** Gekenmerkt door een obstructie (vernauwing of afsluiting) in het spraakkanaal, wat leidt tot turbulentie en geruis. Dit omvat fricatieven (/f/, /v/, /s/, /z/, /h/, /x/, ...) en plosieven (/p/, /b/, /t/, /d/, /k/).
### 1.4 Kenmerken van spraakklanken
* **Stemhebbendheid en Voice Onset Time (VOT):** De VOT is de tijdspanne tussen het loslaten van een obstruent en het begin van stemgeving voor een volgende sonorant. Een VOT > 20 msec duidt op een stemloze klank, terwijl een VOT van 0 msec duidt op een stemhebbende klank ('voice lead').
* **Coarticulatie en assimilatie:**
* **Coarticulatie:** De neiging om articulatiebewegingen van naburige klanken aan te passen om een soepelere overgang te creëren. Dit is een neuromotorische inkapseling die niet de identiteit van de spraakklank verandert. Talen met minder klinkers vertonen meer coarticulatie.
* **Assimilatie:** Een wijziging in distinctieve kenmerken, waardoor een andere spraakklank ontstaat. Dit kan contact-, totaal-, partiële-, progressieve of regressieve assimilatie zijn. Stem- en plaatsassimilatie zijn veelvoorkomende vormen.
#### 1.4.1 Stemassimilatie
Medeklinkers worden aan het einde van een woord stemloos uitgesproken (bv. 'hoed', 'heb', 'leg'). Wanneer twee obstruenten assimileren, blijft de verbinding stemloos, tenzij de tweede klank een /b/ of /d/ is, dan wordt de verbinding stemhebbend. Stemloze plosieven (/p/, /t/, /k/) blijven stemloos wanneer ze gevolgd worden door een sonorant (bv. 'opeten').
#### 1.4.2 Plaatsassimilatie
* **Labialisering:** De articulatieplaats wordt naar voren verplaatst, vaak voor bilabialen (/b/, /p/, /m/) of labiodentalen (/f/, /v/).
* **Palatalisering:** De articulatieplaats wordt verplaatst naar het midden van de mond, bijvoorbeeld voor /j/.
* **Velarisering:** De articulatieplaats wordt naar achteren verplaatst, bijvoorbeeld voor /k/ of /ɣ/.
### 1.5 Spraakklankherkenning
De herkenning van spraakklanken wordt beïnvloed door akoestische kenmerken, irrelevant geluid, co-articulatie en de hoge snelheid van spraak. Het segmentatieprobleem ontstaat doordat klanken aan elkaar hangen zonder duidelijke scheidingen.
* **Kenmerkendetectorentheorie:** Stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door essentiële, altijd aanwezige akoestische kenmerken, ondanks variaties.
* **Categorische perceptie:** Een fenomeen waarbij akoestische details die buiten een bepaald bereik vallen, worden genegeerd, terwijl details binnen dat bereik een groot verschil maken voor de herkenning. Dit is een aangeboren vaardigheid die cruciaal is voor taalbegrip.
* **Native Language Magnet-theorie (NLM):** Beschrijft hoe kinderen in de loop van de taalontwikkeling hun perceptuele vaardigheden afstemmen op de klanken van hun moedertaal. Klankcontrasten die in de moedertaal niet onderscheidend zijn, worden na verloop van tijd minder goed waargenomen.
* **Ganong-effect:** De perceptie van een klank kan worden beïnvloed door linguïstische informatie; de grens tussen twee klanken verschuift in de richting van een bestaand woord.
#### 1.5.1 Eenheid van perceptie
Om de hoge snelheid van spraak te verwerken, analyseren we niet klank per klank, maar grotere eenheden zoals lettergrepen. Dit suggereert een voorkeur voor het detecteren van lettergrepen boven individuele klanken, wat relevant is voor de ontwikkeling van fonologisch bewustzijn.
#### 1.5.2 Bottom-up vs. Top-down processen
* **Bottom-up:** Analyse van het akoestische signaal om klanken en lettergrepen te extraheren.
* **Top-down:** Gebruik van contextuele informatie (zinsverband, kennis) om spraakklanken beter te herkennen. Dit is effectief bij spraakverstaan in ruis, het fonemisch restauratie-effect (waarbij ontbrekende klanken worden aangevuld) en het mondegreen-fenomeen (het verkeerd verstaan van songteksten).
### 1.6 Woorden herkennen
Woordherkenning is cruciaal voor taalbegrip en vereist toegang tot het geheugen.
* **Mentaal lexicon:** De opslagplaats van woorden in ons geheugen, waarin informatie over vorm, klank en betekenis is opgeslagen. Woorden worden niet alfabetisch opgeslagen, maar in een semantisch netwerk.
* **Overbereik en semantische decompositie:** Woorden kunnen worden opgeslagen op basis van deelaspecten. 'Overbereik' treedt op wanneer nog niet alle deelaspecten van een woord bekend zijn, wat leidt tot het te breed toekennen van een woord aan vergelijkbare concepten.
* **Gebarenbeeld:** Bij slechthorende kinderen helpt de kennis van gebaren om woordherkenning en toegang tot het lemma te vergemakkelijken.
* **Modellen van woordherkenning:**
* **Cohorttheorie:** Verklaart woordherkenning op basis van de eerste aangeboden klanken, waarbij een 'cohort' van woordkandidaten wordt geactiveerd. Het uniciteitspunt, het moment waarop nog maar één kandidaat overblijft, bepaalt de uiteindelijke herkenning. Context kan dit proces beïnvloeden.
* **Dual-route model (voor geschreven woorden):**
* **Directe lexicale route:** Directe toegang tot het mentale lexicon voor bekende woorden.
* **Sublexicale/indirecte leerroute:** Koppeling van fonemen aan grafemen, gebruikt voor beginnende lezers of onbekende woorden. Deze route kan ook toegepast worden bij bekende woorden, wat tot vertraging kan leiden als de spelling ambigu is.
* **Priming:** Het faciliteren of inhiberen van woordherkenning door een voorafgaande stimulus ('prime').
* **Associatieve semantische priming:** Gevormd door directe woordenschatverbanden (bv. 'arm' - 'been'). Verkort de latentietijd.
* **Non-associatieve priming:** Vereist redenering om een verband te zien (bv. 'pad' - 'kameel'). Het primingeffect treedt later op en kan worden geïnhibeerd.
### 1.7 Informatie uit het zinsverband halen (Parsing)
Parsing is het proces waarbij de syntactische structuur van een zin wordt bepaald, wat essentieel is voor dieper begrip.
* **Syntactische ambiguïteit:** Zinnen kunnen meerdere betekenissen hebben door hun structuur.
* **"Garden path"-zinnen:** Zinnen die onbewust en razendsnel worden ontleed, maar die door hun structuur tot een verkeerde interpretatie leiden. Experimenten met kliks in zinnen suggereren dat zinsontleding niet volledig automatisch is, maar beïnvloed wordt door aandacht en werkgeheugen.
* **Lexicale sturing:** De zinsontleding wordt gestuurd door de informatie die beschikbaar is in het mentale lexicon.
* **Wernicke-afasie:** Kenmerkt zich door een gestoord taalbegrip en zinsontleding, ondanks vloeiende en grammaticale zinnen die inhoudelijk niet kloppen.
#### 1.7.1 Begrijpen van boodschappen
Het begrijpen van boodschappen gaat verder dan de letterlijke betekenis en vereist algemene kennis.
* **Figuurlijke taal en idiomen:** Het begrijpen hiervan vereist metalinguïstische vaardigheden en kennis van culturele connotaties.
* **Connotatie:** De extra betekenis die aan woorden en zinnen wordt gegeven, beïnvloedt het begrip.
* **Lezen en begrijpen:** Het onderscheid tussen het technisch lezen van woorden en het werkelijk begrijpen van de betekenis van een tekst.
### 1.8 Boodschap opstellen (Formuleren)
Dit proces omvat het vinden, ordenen en vormen van woorden om een boodschap over te brengen.
* **Lemma en lexeem:** Een lemma bevat semantische en syntactische informatie, terwijl een lexeem fonologische en morfologische informatie bevat. De toegang tot deze componenten verloopt in aparte stappen.
* **Woorden vinden:** Lemmata worden geselecteerd op basis van de beoogde betekenis en de voorkennis van de luisteraar. Ongemarkeerde lemma's (bv. 'oud' in plaats van 'jong') zijn psychologisch dringender en worden sneller gevonden.
* **Woorden ordenen:** De zinsbouw wordt lexicaal gestuurd, waarbij de grammaticale informatie van de lemma's een rol speelt bij de woordvolgorde.
* **Woorden vormen:** Het lexeem wordt opgeroepen om de klanksamenstelling te bepalen. Het 'tip of the tongue'-fenomeen treedt op wanneer het lemma beschikbaar is, maar het lexeem niet onmiddellijk toegankelijk is.
* **Model van Garrett:** Beschrijft de stappen van concept tot spraak: message level (concepten), functional level (lemma's), positional level (orden), sound level (klanksamenstelling).
* **Versprekingen:** Klank- of woordverwisselingen die optreden tijdens het formuleren, suggereren dat de selectie van lemma's en de overgang naar lexeem aparte stappen zijn.
* **Foneren en articuleren:** De uiteindelijke neuromotorische voorbereiding en realisatie van de spraakklanken. Stoornissen zoals dyspraxie (problemen met het opstellen van het spraakplan) en dysartrie (problemen met de spieruitvoering) beïnvloeden dit stadium.
#### 1.8.1 Toepassingen in taalontwikkeling
* **Kind in één- en tweewoordzinfase:** Kind kiest woorden en verklaart deze, zonder veel aandacht voor woordvolgorde of -vorm.
* **Kind in differentiatiefase:** Ontwikkeling van aandacht voor woordvolgorde, functiewoorden, en vervoegingen/verbuigingen.
* **Fysiologisch stotteren:** Aarzelingen die lijken op stotteren, vaak aan het begin van de zin of bij functiewoorden, indicatief voor het vroege stadium van het gebruik van woordvolgorde en -vorm.
---
# Fonemen en spraakklankclassificatie
Dit onderdeel behandelt de definitie van fonemen, minimale paren, allofonen, en de classificatie van spraakklanken in sonorante en obstruente categorieën, inclusief stemhebbendheid en Voice Onset Time (VOT).
### 2.1 Fonemen en minimale paren
Een **f oneem** is het kleinste betekenisonderscheidende element in een taal. Een foneem is op zichzelf in staat een verschil in betekenis te creëren tussen twee woorden.
Een **minimaal paar** is een paar woorden die slechts in één klank van elkaar verschillen en daardoor een betekenisverschil hebben.
> **Voorbeeld:**
> Het minimale paar 'kat' en 'kap' verschilt enkel in het laatste foneem (/t/ versus /p/), wat een betekenisverschil oplevert.
### 2.2 Allofonen
**A llofonen** zijn varianten van hetzelfde foneem. Deze varianten kunnen individueel bepaald zijn, gegroepeerd per taalvariant, of optreden door combinatorische factoren zoals coarticulatie.
* **Individuele varianten:** Verschillen in de realisatie van een foneem door individuele sprekers, zoals het verschil tussen een huig-r en een tongpunt-r.
* **Groepsvarianten:** Verschillen in klankrealisatie tussen specifieke groepen sprekers, zoals het verschil tussen de Nederlandse en Vlaamse 'g'.
* **Combinatorische varianten:** Klankvarianten die ontstaan door de invloed van naburige klanken (coarticulatie).
### 2.3 Classificatie van spraakklanken
Spraakklanken worden geclassificeerd op basis van akoestische en articulatorische kenmerken. Twee hoofdcategorieën zijn **sonorante** en **obstruente** klanken.
#### 2.3.1 Sonorante spraakklanken
Sonorante klanken worden geproduceerd met resonerende stemgeluiden, waarbij de lucht vrij kan stromen door het mond-keelkanaal. Ze zijn altijd **stemhebbend**.
* **Klinkers:** Geproduceerd met open mond en vrije luchtstroom.
* **Semi-vocale (glijklanken):** Worden gevormd met een vernauwing in het mond-keelkanaal, zoals /j/ en /w/.
* **Nasal:** Geproduceerd met resonante luchtstroom door de neusholte, zoals /n/, /m/, en /ŋ/ (ng).
* **Liquida (vloeiklanken):** Geproduceerd met nauwelijks hindernissen in het mond-keelkanaal, zoals /r/ en /l/.
#### 2.3.2 Obstruente spraakklanken
Obstruente klanken worden geproduceerd met enige obstructie (vernauwing of afsluiting) in het mond-keelkanaal, wat turbulentie van de uitgeademde lucht veroorzaakt.
* **Fricatieven:** Kenmerkend door een schurend geluid door een vernauwing, zoals /f/, /v/, /s/, /z/, /h/, /x/.
* **Plosieven (plofklanken):** Kenmerkend door een plotselinge onderbreking en explosie van de luchtstroom, zoals /p/, /b/, /t/, /d/, /k/, /ɡ/.
#### 2.3.3 Stemhebbendheid en Voice Onset Time (VOT)
Stemhebbendheid verwijst naar de trilling van de stembanden tijdens de productie van een klank.
**Voice Onset Time (VOT)** is de tijdsspanne tussen het moment waarop een obstruent losgelaten wordt (of de vernauwing wordt opgeheven) en het begin van de stemgeving voor een volgende klank (meestal een sonorant).
* **VOT > 20 milliseconden (ms):** Dit duidt op een **stemloze** klank (voice leg).
* **VOT < 0 milliseconden:** Dit duidt op een **stemhebbend** klank (voice lead), waarbij de stembanden al beginnen te trillen vóór het loslaten van de obstruent.
* **VOT ≈ 0 milliseconden:** Dit duidt op een stemhebbende klank.
VOT is cruciaal voor het onderscheiden van stemhebbende en stemloze medeklinkers in veel talen.
### 2.4 Coarticulatie en assimilatie
**Coarticulatie** is de neiging van de articulatiebewegingen voor een bepaalde klank om zich aan te passen aan de articulatiebewegingen van naburige klanken. Dit gebeurt om de overgang soepeler te maken, voornamelijk door de traagheid van de articulatieorganen en de manier waarop het zenuwstelsel bewegingsinstructies stuurt. Coarticulatie beïnvloedt de klankrealisatie, maar verandert de identiteit van de spraakklank niet; de **distinctieve kenmerken** blijven behouden.
**Assimilatie** is een sterker effect waarbij klanken kenmerken van elkaar overnemen, wat kan leiden tot de vorming van een andere spraakklank. Assimilatie kan optreden op basis van:
* **Stemhebbendheid:** Een klank neemt de stemhebbendheid van een naburige klank over. Bijvoorbeeld, in het Nederlands worden medeklinkers aan het einde van een woord vaak stemloos uitgesproken (bv. 'hoed', 'heb', 'leg').
* **Articulatieplaats:** Een klank wordt op een vergelijkbare articulatorische plaats geproduceerd als een naburige klank.
* **Labialisering:** De articulatorische plaats wordt naar voren verplaatst (bv. nasal wordt bilabiaal voor /b/ of /p/: 'onbaatzuchtig', 'onpartijdig').
* **Labiodentalisering:** De nasal /n/ wordt homorgaan voor labiodentalen (/f/, /v/).
* **Palatalisering/Velarisering:** Klanken worden meer naar voren (palataal) of naar achteren (velair) geproduceerd.
Assimilatie kan ook plaatsvinden op basis van **articulatiewijze**. Assimilatie kan **progressief** (een klank beïnvloedt de voorafgaande klank) of **regressief** (een klank beïnvloedt de daaropvolgende klank) zijn, en **partieel** (slechts enkele kenmerken worden overgenomen) of **totaal** (klanken worden identiek).
---
Dit onderdeel behandelt de definitie van fonemen, minimale paren, allofonen en de classificatie van spraakklanken in sonorante en obstruente categorieën, inclusief stemhebbendheid en Voice Onset Time (VOT).
### 2.1 Fonemen, minimale paren en allofonen
#### 2.1.1 Het foneem
Een foneem is een betekenisonderscheidend element binnen een taal. Het is de kleinste klankeenheid die, op zichzelf staand, een verschil in betekenis tussen twee woorden kan creëren.
#### 2.1.2 Minimale paren
Minimale paren zijn paren woorden die slechts in één klank van elkaar verschillen, terwijl alle andere klanken en de volgorde ervan identiek zijn. Dit verschil in één klank is voldoende om een betekenisverschil te creëren, wat aantoont dat de betrokken klanken fonemen zijn in een bepaalde taal.
**Voorbeeld:**
Het verschil tussen de woorden `kat` en `kap` is een minimaal paar. Het verschil tussen de eerste klank /k/ en de derde klank /t/ en /p/ maakt een verschil in betekenis.
#### 2.1.3 Allofonen
Allofonen zijn variaties van eenzelfde foneem. Ze hebben geen betekenisonderscheidende functie binnen de taal en worden vaak beïnvloed door hun fonetische omgeving of individuele spreekgewoonten. Allofonen kunnen worden onderverdeeld in:
* **Individuele varianten:** Persoonlijke uitingen van een klank, zoals het verschil tussen een huig-r en een tongpunt-r.
* **Groepsvarianten:** Regionale of dialectische verschillen in de uitspraak van een klank, zoals het verschil tussen de Nederlandse en Vlaamse 'g'.
* **Combinatorische varianten:** Klankvariaties die ontstaan door de invloed van naburige klanken (coarticulatie).
### 2.2 Classificatie van spraakklanken
Spraakklanken worden geclassificeerd op basis van hun fonetische eigenschappen, voornamelijk de manier waarop de luchtstroom wordt gemanipuleerd in het spraakkanaal. De belangrijkste categorieën zijn sonoranten en obstruenten.
#### 2.2.1 Sonorante spraakklanken
Sonorante klanken worden geproduceerd met resonantie in het stemgeluid, wat betekent dat de stembanden trillen. Er is relatief weinig obstructie van de luchtstroom.
* **Klinkers:** Gevormd door open resonantie in het mondholte.
* **Semi-vocale (glijklanken):** Gevormd door een vernauwing in het mondkeelkanaal, waarbij de mondholte meer gesloten wordt dan bij klinkers, maar zonder volledige obstructie. Voorbeelden zijn de klanken /j/ (zoals in 'jas') en /w/ (zoals in 'week').
* **Nasal (neusklanken):** Geproduceerd met resonantie in de neusholte doordat het zachte gehemelte naar beneden is gebracht. Voorbeelden zijn /n/, /m/, en /ng/.
* **Liquida (vloeiklanken):** Gevormd met minimale hindernissen in het mondkeelkanaal. Voorbeelden zijn de /r/ en /l/.
#### 2.2.2 Obstruente spraakklanken
Obstruente klanken worden geproduceerd met een significante obstructie of vernauwing in het spraakkanaal, wat leidt tot turbulentie van de uitgeademde lucht en geruis.
* **Fricatieven:** Gevormd door een vernauwing waardoor de lucht met geruis wordt uitgeperst. Het geruis krijgt hierbij een schurend karakter. Voorbeelden zijn /f/, /v/, /s/, /z/, /h/, /x/.
* **Plosieven (plofklanken):** Gevormd door een volledige afsluiting van het spraakkanaal, gevolgd door een plotselinge release van de luchtstroom, wat een ploffend geluid veroorzaakt. Voorbeelden zijn /p/, /b/, /t/, /d/, /k/, /g/.
#### 2.2.3 Stemhebbendheid en Voice Onset Time (VOT)
Stemhebbendheid verwijst naar de trilling van de stembanden tijdens de productie van een spraakklank. Obstruenten kunnen stemhebbend (stembanden trillen) of stemloos (stembanden trillen niet) zijn.
* **Voice Onset Time (VOT):** Dit is de tijdsspanne tussen het moment dat de obstructie voor een obstruent wordt losgelaten en het begin van de stemgeving voor een volgende sonorant.
* **VOT > 20 milliseconden:** Dit wordt geassocieerd met **stemloze** obstruenten (voice leg).
* **VOT ~ 0 milliseconden:** Dit wordt geassocieerd met **stemhebbende** obstruenten (voice lead).
**Tip:** De VOT is een cruciaal akoestisch kenmerk dat helpt bij het onderscheiden van stemhebbende en stemloze obstruenten, met name bij plosieven.
### 2.3 Coarticulatie en assimilatie
#### 2.3.1 Coarticulatie
Coarticulatie is het fenomeen waarbij de articulatiebewegingen voor een bepaalde klank worden aangepast om beter aan te sluiten bij de articulatiebewegingen van naburige klanken. Dit gebeurt omwille van de mechanische traagheid van de articulatieorganen en het zenuwstelsel, dat bewegingsinstructies voor spieren al combineert. Hoewel de uitspraak wijzigt, blijven de distinctieve kenmerken van de klank behouden.
**Voorbeeld:** De uitspraak van de 'k' in `ik` verschilt van de 'k' in `koek` door de invloed van de voorafgaande/volgende klinker, maar het blijft herkenbaar als een /k/.
#### 2.3.2 Assimilatie
Assimilatie is een sterker proces waarbij klanken kenmerken van naburige klanken overnemen, wat kan leiden tot een wijziging in de distinctieve kenmerken en de vorming van een andere spraakklank.
* **Contactassimilatie:** Enkel directe buurklanken beïnvloeden elkaar.
* **Progressieve assimilatie:** Een klank beïnvloedt de daaropvolgende klank.
* **Regressieve assimilatie:** Een klank beïnvloedt de voorafgaande klank.
**Specifieke vormen van assimilatie:**
* **Stemassimilatie:**
* Aan het einde van een woord worden medeklinkers vaak stemloos uitgesproken (bv. `hoed`, `heb`, `leg`).
* Wanneer twee obstruenten assimileren, blijft hun verbinding meestal stemloos, tenzij de tweede klank een /b/ of /d/ is, wat de verbinding stemhebbend kan maken.
* Plosieven (/p/, /t/, /k/) gevolgd door een sonorant (/r/, /l/, /m/, /n/, etc.) blijven vaak stemloos (bv. `opeten`, `meteen`).
* **Plaatsassimilatie (organische assimilatie):** De articulatieplaats van een klank wordt verplaatst om homorgaan (op dezelfde plaats) te worden met een naburige klank.
* **Labialisering:** Verplaatsing naar voren (bv. /n/ voor /b/ of /p/ wordt een bilabiale nasaal).
* **Labiodentalisering:** Verplaatsing naar voren (bv. /n/ voor /f/ of /v/ wordt een labiodentale nasaal).
* **Palatalisering:** Verplaatsing naar het midden (bv. /t/ voor /j/ wordt /c/).
* **Velarisering:** Verplaatsing naar achteren (bv. /n/ voor /k/ of /g/).
**Tip:** Talen met veel klinkers vertonen doorgaans minder coarticulatie dan talen met weinig klinkers. De mate van coarticulatie wordt neuromotorisch ingecalculeerd om de spraak verstaanbaar te houden.
### 2.4 Spraakklankherkenning en categorische perceptie
#### 2.4.1 De uitdaging van spraakherkenning
Het herkennen van spraakklanken wordt beïnvloed door diverse factoren, waaronder irrelevant geluid, co-articulatie, en de hoge snelheid waarmee klanken worden aangeboden. Het segmentatieprobleem, waarbij klanken aan elkaar vastzitten zonder duidelijke scheidingen, vormt een extra uitdaging.
#### 2.4.2 De kenmerkdetectorentheorie
Deze theorie stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door de aanwezigheid van essentiële akoestische kenmerken, ondanks variaties in de uitspraak. Deze kenmerken fungeren als 'detectoren' voor specifieke fonemen.
#### 2.4.3 Categorische perceptie
Dit fenomeen beschrijft hoe luisteraars akoestische details die minder belangrijk zijn voor betekenisonderscheid negeren, terwijl details die een groot verschil maken (bv. het verschil tussen /p/ en /b/) wel cruciaal zijn.baby's kunnen dit onderscheid al maken, wat suggereert dat er aangeboren vaardigheden zijn voor taalverwerking. Echter, de mate van gevoeligheid voor bepaalde klankcontrasten wordt beïnvloed door de moedertaal en de omgeving (Native Language Magnet-theorie).
#### 2.4.4 Eenheid van perceptie
Onderzoek suggereert dat spraakklanken niet klank per klank worden geanalyseerd, maar in grotere eenheden zoals lettergrepen. Dit helpt bij het verwerken van de hoge snelheid van gesproken taal.
#### 2.4.5 Bottom-up versus top-down processen
* **Bottom-up:** Analyse van het akoestische signaal zelf.
* **Top-down:** Gebruik van contextuele informatie (kennis, verwachtingen) om spraakklanken te herkennen. Top-down processen zijn zeer efficiënt, met name in ruis of bij onvolledige informatie (bv. fonemische restauratie-effect, mondegreen-fenomeen).
### 2.5 Woordherkenning
Woordherkenning is afhankelijk van het mentale lexicon, de opslagplaats van onze woordkennis.
#### 2.5.1 Mentaal lexicon
Dit is een netwerk waarin woorden zijn opgeslagen op basis van semantische en syntactische eigenschappen. De toegang tot woorden wordt vergemakkelijkt door context en associatieve verbanden.
#### 2.5.2 Cohorttheorie
Deze theorie stelt dat bij het horen van de eerste klanken van een woord, alle mogelijke woordkandidaten (het cohort) worden geactiveerd. Naarmate meer klanken worden gehoord, vallen kandidaten af totdat het uniciteitspunt is bereikt, waarna het woord herkend wordt. De context kan dit proces beïnvloeden.
#### 2.5.3 Dual-route model voor lezen
Dit model beschrijft twee routes voor het herkennen van geschreven woorden:
* **Directe lexicale route:** Toegang tot het mentale lexicon voor courante woorden met regelmatige spelling en uitspraak.
* **Sublexicale/indirecte route:** Foneem-grafeemkoppeling, met name voor beginnende lezers of onbekende woorden.
### 2.6 Informatie uit het zinsverband halen (parsing)
Parsing is het proces van het ontleden van een zin om de syntactische structuur en diepere betekenis te achterhalen. Dit proces verloopt onbewust en razendsnel, en kan leiden tot ambiguïteiten ("garden path"-zinnen). Het model van Garret beschrijft verschillende niveaus in het opstellen en begrijpen van taal, van concept tot klankvorming.
### 2.7 Boodschappen begrijpen
Begrijpen gaat verder dan het letterlijk verstaan van woorden en zinnen. Het vereist het interpreteren van figuurlijke taal, het invullen van ontbrekende informatie (elliptische zinnen) en het beroep doen op algemene kennis en context. Metalinguïstische vaardigheden zijn noodzakelijk om homoniemen en idiomen te begrijpen.
---
# Processen van coarticulatie, assimilatie en perceptie
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt hoe spraakklanken worden aangepast door naburige klanken en hoe deze klanken vervolgens worden waargenomen en herkend.
### 3.1 Coarticulatie en assimilatie
Coarticulatie en assimilatie zijn aanpassingen van articulatiebewegingen die optreden om de productie van spraak efficiënter te maken.
#### 3.1.1 Definitie en mechanisme
* **Coarticulatie:** Dit is de neiging om de articulatiebewegingen voor een bepaalde klank aan te passen om deze beter te laten aansluiten bij de articulatiebewegingen van naburige klanken. Dit gebeurt mechanisch door de traagheid van de articulatieorganen, die niet altijd op tijd de ideale articulatiepositie kunnen bereiken. Ook het zenuwstelsel speelt een rol, waarbij bewegingsinstructies voor spieren coarticulatie al ingebouwd hebben.
* **Assimilatie:** Hierbij vinden er wijzigingen plaats in distinctieve kenmerken van spraakklanken, wat kan leiden tot de vorming van een andere spraakklank.
#### 3.1.2 Gevolgen en typen
* **Coarticulatie:** De identiteit van de spraakklank verandert hierbij niet; de distinctieve kenmerken blijven behouden. De mate van coarticulatie wordt neuromotorisch ingecalculeerd en is afhankelijk van de taal (talen met weinig klinkers hebben meer coarticulatie) en de behoefte aan minimale perceptuele distinctiviteit.
* **Assimilatie:** Dit kan leiden tot de vorming van een andere spraakklank.
* **Totale en partiële assimilatie:** Klanken kunnen volledig gelijk worden aan elkaar (totale assimilatie) of kenmerken van elkaar overnemen (partiële assimilatie).
* **Progressieve en regressieve assimilatie:**
* Progressieve assimilatie: Een klank heeft invloed op de daaropvolgende klank (bv. opzet).
* Regressieve assimilatie: Een klank beïnvloedt de voorafgaande klank (bv. asbak).
#### 3.1.3 Specifieke vormen van assimilatie
* **Stemassimilatie (akoestische assimilatie):**
* Aan het einde van een woord worden medeklinkers meestal stemloos uitgesproken (bv. hoed, heb, leg).
* In samenstellingen kan dit ook optreden (bv. eindexamen).
* Wanneer twee obstruenten assimileren, blijft of wordt hun verbinding stemloos, tenzij een [b] of [d] op de tweede plaats staat, dan wordt de verbinding stemhebbend.
* Als [p], [t], [k] gevolgd worden door een sonorant, blijven ze stemloos (bv. opeten, meteen, vakman).
* **Plaatsassimilatie (organische assimilatie):** De articulatieplaats van een klank wordt aangepast.
* **Labialisering:** De articulatieplaats wordt naar voren verplaatst (bv. aanpassen).
* **Bilabialisering:** Een nasaal wordt een homorgaan voor bilabialen ([n] + [b], [n] + [p], [n] + [m]).
* **Labiodentalisering:** Een nasaal wordt een homorgaan voor labiodentalen ([n] + [f], [n] + [v], [n] + [w]).
* **Palatalisering:** De articulatieplaats wordt verplaatst naar het midden (bv. bootje).
* [n] + [j]
* [t] + [j] wordt [c] (bv. vaatje, voetje).
* [s] + [j] wordt [ʃ] (bv. vaasje, gaasje).
* **Velarisering:** De articulatieplaats wordt naar achteren verplaatst (bv. onkunde).
* [n] + [k]/[ɣ] wordt [ŋ] (bv. winkel, denken).
> **Tip:** Het is belangrijk om het onderscheid te onthouden tussen coarticulatie (waarbij klankeigenschappen behouden blijven) en assimilatie (waarbij klankeigenschappen veranderen).
### 3.2 Spraakklankherkenning
Het herkennen van spraakklanken is een complex proces dat wordt beïnvloed door diverse factoren.
#### 3.2.1 Uitdagingen in spraakklankherkenning
* **Akoestische kenmerken:** Spraakklanken worden geïdentificeerd aan de hand van specifieke akoestische kenmerken, zoals Voice Onset Time (VOT), articulatieplaats en -wijze.
* **Beïnvloedende factoren:**
* **Irrelevant geluid:** Achtergrondlawaai kan de herkenning bemoeilijken.
* **Co-articulatie:** De aanpassing van klanken aan hun buren kan leiden tot variaties (bv. de 'k' in 'ik' en 'koek').
* **Hoge snelheid:** Spraak wordt zeer snel verwerkt (ongeveer 10 klanken per seconde).
* **Segmentatieprobleem:** Klanken lopen in elkaar over zonder duidelijke grenzen (geen spaties).
#### 3.2.2 Kenmerkendetectorentheorie
Deze theorie stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door de aanwezigheid van essentiële akoestische kenmerken, ondanks variaties in de productie.
* **Experiment:** Bij het manipuleren van de VOT van klanken (bv. van een stemloze /p/ naar een stemhebbende /b/) kunnen luisteraars dit onderscheid waarnemen. De theorie voorspelt dat er een overgang is waarbij klanken als het ene of het andere worden waargenomen.
#### 3.2.3 Categorische perceptie
Categorische perceptie houdt in dat we bepaalde akoestische details negeren, terwijl andere een groot verschil maken voor taalbegrip. Dit is cruciaal, omdat het verschil tussen klanken die tot verschillende fonemen behoren, belangrijker is dan kleine akoestische variaties binnen hetzelfde foneem.
* **Aangeboren vaardigheden:** Baby's kunnen al vroeg onderscheid maken tussen spraakklanken die relevant zijn voor de taal die ze horen. Onderzoek met zuigreflexen toont aan dat baby's nieuwe klanken opmerken door hun zuiggedrag te verhogen.
* **Native Language Magnet-theorie (NLM):** Deze theorie suggereert dat kinderen na verloop van tijd hun perceptuele vaardigheden gaan "fine-tunen" op basis van de moedertaal. Klankcontrasten die in de moedertaal niet betekenisonderscheidend zijn (bv. /r/ en /l/ in het Japans voor Japanse baby's na een jaar), worden minder goed waargenomen. De omgeving waarin het kind opgroeit, speelt hierin een cruciale rol.
* **Ganong-effect:** De grenzen tussen fonetische categorieën kunnen worden beïnvloed door linguïstische informatie. Bij het luisteren naar een klank die ergens tussen een /t/ en een /d/ in ligt, kan de waarneming worden beïnvloed door of het doelwoord een bestaand woord is of een nonsenswoord.
> **Tip:** De NLM-theorie benadrukt dat hoewel baby's over universele perceptuele vaardigheden beschikken, blootstelling aan een specifieke taal de gevoeligheid voor bepaalde klankcontrasten versterkt en voor andere doet vervagen.
#### 3.2.4 Eenheid van perceptie
Om de hoge snelheid van spraakverwerking aan te kunnen, analyseren we niet klank per klank, maar grotere eenheden zoals lettergrepen. Dit is efficiënter omdat de lengte van een lettergreep overeenkomt met de duur dat we geluid in ons auditief geheugen kunnen vasthouden. Kinderen kunnen lettergrepen detecteren, wat eenvoudiger is dan het splitsen van woorden in klanken, vooral voor niet-lezers. Dit onderzoekt de meta-fonologische vaardigheden.
#### 3.2.5 Bottom-up vs. Top-down processen
* **Bottom-up:** Dit proces start met het akoestische signaal en probeert hier de betekenis uit te halen (bv. klankherkenning).
* **Top-down:** Hierbij wordt gebruik gemaakt van contextuele informatie om de spraakklankherkenning te verbeteren. Dit is zeer efficiënt bij ruis of ambiguïteit.
* **Phonemic restoration effect:** Onze hersenen kunnen ontbrekende of onherkenbare klanken in een woord aanvullen op basis van de context.
* **Mondegreen-fenomeen:** Het verkeerd interpreteren van songteksten door het aanpassen aan bestaande woordpatronen.
### 3.3 Samenvatting
* **Proces:** Spraakklankherkenning is een dynamisch proces dat beïnvloed wordt door akoestische kenmerken, maar ook door linguïstische aanpassingen (coarticulatie, assimilatie) en perceptuele mechanismen (kenmerkendetectoren, categorische perceptie, NLM-theorie).
* **Oplossingen:** Efficiënte spraakherkenning wordt mogelijk gemaakt door het verwerken van grotere eenheden (lettergrepen), het samenspel van bottom-up en top-down processen, en de aangeboren capaciteit om relevante fonetische contrasten te onderscheiden die vervolgens worden gefinetuned door blootstelling aan de moedertaal.
---
## 3 Processen van coarticulatie, assimilatie en perceptie
Dit hoofdstuk beschrijft hoe spraakklanken worden aangepast door naburige klanken en hoe deze klanken vervolgens worden herkend, waarbij aangeboren vaardigheden en de invloed van de moedertaal centraal staan.
### 3.1 Articulatieaanpassingen: coarticulatie en assimilatie
Coarticulatie en assimilatie zijn aanpassingen in de articulatiebewegingen die plaatsvinden om spraak vloeiender te maken en de inspanning van de articulatieorganen te verminderen.
#### 3.1.1 Coarticulatie
Coarticulatie treedt op wanneer de articulatie van een spraakklank wordt beïnvloed door de articulatie van naburige klanken, zonder dat de identiteit van de klank verandert. Dit komt voornamelijk door de mechanische traagheid van de spraakorganen en de manier waarop zenuwsturingen worden georganiseerd. De mate van coarticulatie kan variëren tussen talen; talen met minder klinkers vertonen over het algemeen meer coarticulatie om de perceptuele distinctiviteit te waarborgen.
> **Tip:** Coarticulatie is een ingebouwd neuromotorisch proces dat ervoor zorgt dat spraak efficiënt kan worden geproduceerd. De essentiële kenmerken van een klank blijven behouden, zoals stemhebbendheid, articulatieplaats en articulatiewijze.
#### 3.1.2 Assimilatie
Assimilatie is een proces waarbij klanken meer gelijk worden aan naburige klanken, wat kan leiden tot een wijziging in distinctieve kenmerken. Dit kan op verschillende manieren gebeuren:
* **Totale en partiële assimilatie:** Klanken kunnen volledig gelijk worden aan hun buurklank (totale assimilatie) of slechts bepaalde kenmerken overnemen (partiële assimilatie).
* **Progressieve en regressieve assimilatie:** De invloed kan voorwaarts (progressief, klank beïnvloedt de volgende klank) of achterwaarts (regressief, klank beïnvloedt de voorgaande klank) plaatsvinden.
Specifieke vormen van assimilatie zijn onder meer:
* **Stemassimilatie:** Medeklinkers aan het einde van woorden worden vaak stemloos uitgesproken. Ook in samenstellingen kan stemhebbendheid assimileren. Bijvoorbeeld, wanneer twee obstruenten elkaar volgen, blijft hun verbinding stemloos, tenzij de tweede obstruent een [b] of [d] is, dan wordt de verbinding stemhebbend.
* **Plaatsassimilatie:** De articulatieplaats van een klank kan veranderen om samen te vallen met die van een naburige klank.
* **Labialisering:** Een klank wordt dichter bij de lippen gearticuleerd, zoals bij nasalen voor bilabialen ([n] + [b] wordt bijvoorbeeld bilabiaal).
* **Labiodentalisering:** Een klank wordt dichter bij de lippen en tanden gearticuleerd, zoals bij nasalen voor labiodentalen ([n] + [f]).
* **Palatalisering:** Een klank wordt dichter bij het midden van het gehemelte gearticuleerd, zoals [n] voor [j] of [t] voor [j] (wat resulteert in een [c]-klank).
* **Velarisering:** Een klank wordt dichter bij het zachte gehemelte gearticuleerd, zoals [n] voor [k] of [ɣ].
Het herkennen van spraakklanken is complex vanwege factoren zoals achtergrondlawaai, co-articulatie, de hoge snelheid van spraak en het segmentatieprobleem (het ontbreken van duidelijke scheidingen tussen klanken).
#### 3.2.1 Kenmerkendetectorentheorie
Deze theorie stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door de aanwezigheid van essentiële akoestische kenmerken, ondanks variaties in de articulatie.
> **Voorbeeld:** Het verschil tussen /pa/ en /ba/ wordt mede bepaald door de Voice Onset Time (VOT). Door deze VOT artificieel te verlengen, kan een /ba/ als een /p/ worden waargenomen, wat de perceptie van deze kenmerken onderstreept.
#### 3.2.2 Categorische perceptie
Bij categorische perceptie negeren we bepaalde akoestische details en hechten we veel waarde aan andere die cruciaal zijn voor taalbegrip. Het belangrijke onderscheid ligt niet in graduele overgangen, maar in duidelijke categorieën.
* **Aangeboren vaardigheid:** Baby's kunnen al heel vroeg onderscheid maken tussen klanken die relevant zijn voor spraak, wat aangeeft dat er aangeboren fonologische vaardigheden zijn.
> **Tip:** Het feit dat ook dieren en zelfs bij proeven met niet-spraakgeluiden vergelijkbare perceptuele effecten optreden, suggereert dat taal deels gebaseerd is op de inherente eigenschappen van het gehoor, en dat specifieke taalvaardigheden verder worden verfijnd door blootstelling.
#### 3.2.3 Native Language Magnet-theorie (NLM)
Deze theorie beschrijft hoe de moedertaal de perceptuele vaardigheden van het gehoor beïnvloedt. Baby's kunnen aanvankelijk onderscheid maken tussen veel klankcontrasten, maar naarmate ze de moedertaal leren, verscherpt de gevoeligheid voor relevante klankcontrasten en vervagen die voor niet-relevante contrasten. De omgeving speelt dus een cruciale rol in het "fine-tunen" van deze vaardigheden.
> **Voorbeeld:** Japanse baby's reageren op het verschil tussen /r/ en /l/, maar na een jaar verdwijnt dit onderscheid omdat het Japans dit verschil niet fonemisch gebruikt.
Het **Ganong-effect** illustreert dit verder: linguïstische informatie kan de grenzen van de categorische perceptie beïnvloeden, waardoor een akoestisch ambigu geluid sneller in een bepaalde categorie wordt ingedeeld als dit de vorming van een bestaand woord faciliteert.
Om de hoge snelheid van spraak te verwerken, analyseren we waarschijnlijk niet klank per klank, maar grotere eenheden zoals lettergrepen. Dit sluit aan bij het vermogen van ons auditief geheugen om ongeveer één lettergreep vast te houden.
> **Toepassing:** Kinderen kunnen makkelijker woorden splitsen in lettergrepen dan in klanken, wat wijst op een natuurlijke neiging om lettergrepen als perceptuele eenheden te verwerken.
* **Bottom-up:** Informatie wordt verwerkt vanuit het akoestische signaal zelf.
* **Top-down:** Contextuele informatie (zoals semantiek of syntaxis) wordt gebruikt om de perceptie te sturen. Dit is zeer efficiënt bij het verstaan van spraak in ruis of bij het opsporen van versprekingen.
> **Voorbeeld (Phonemic Restoration Effect):** Verdwenen fonemen in spraakopnames kunnen door de luisteraar worden "gerestaureerd" op basis van de context, waardoor ze verschillende woorden horen afhankelijk van de omringende woorden.
> **Voorbeeld (Mondegreen-fenomeen):** Het verkeerd interpreteren van songteksten door de luisteraar op basis van wat het hoort, vaak door het maken van eigen betekenisvolle zinnen uit fonetisch vergelijkbare, maar incorrect begrepen woorden.
### 3.3 Het mentale lexicon en woordherkenning
Het mentale lexicon is de opslagplaats van onze woordkennis. Woordherkenning is afhankelijk van hoe woorden hierin zijn opgeslagen en hoe snel we toegang hebben tot de informatie (lexeem en lemma).
#### 3.3.1 Modellen van woordherkenning
* **Cohorttheorie:** De eerste klanken van een woord activeren een "cohort" van mogelijke woordkandidaten. Naarmate er meer klanken worden gehoord, vallen kandidaten af tot het uniciteitspunt is bereikt, waarop nog maar één kandidaat overblijft. Context kan dit proces faciliteren.
* **Dual-route model voor geschreven woorden:** Dit model beschrijft twee manieren van woordlezen:
* **Directe lexicale route:** Onmiddellijke toegang tot het mentale lexicon voor bekende woorden.
* **Sublexicale/indirecte route:** Het koppelen van grafemen aan fonemen, nuttig voor onbekende woorden en non-woorden.
> **Toepassing:** Engelse woorden zoals "base" (regelmatig qua spelling maar met variabele uitspraak) worden langzamer uitgesproken dan woorden met een consistente uitspraak, zelfs via de lexicale route, omdat het lexicon meerdere uitspraakmogelijkheden kan bevatten.
#### 3.3.2 Priming
Priming is het faciliteren of inhiberen van woordherkenning door een voorafgaande stimulus (prime).
* **Associatieve semantische priming:** Een sterk woordenschatverband tussen de prime en het doelwoord (bv. "arm" - "been") leidt tot een kortere latentietijd.
* **Non-associatieve priming:** Het verband tussen de prime en het doelwoord is indirect en vereist redenering. Het primingeffect treedt hierbij later op en kan worden beïnvloed door tegenstrijdige instructies.
#### 3.3.3 Woorden ordenen: zinsbouw en lexicale sturing
De manier waarop woorden worden geordend in een zin wordt sterk beïnvloed door de beschikbaarheid van lemma's in het mentale lexicon. Lemma's bevatten semantische en syntactische informatie.
> **Toepassing:** In experimenten waarbij zinnen werden gepresenteerd, bleek dat de keuze voor een bepaalde zinsconstructie (actief versus passief) kon worden gestuurd door het activeren van gerelateerde woorden in het mentale lexicon (bv. "church" of "lightning" die de voorkeur voor een passieve zin zouden kunnen uitlokken).
#### 3.3.4 Woorden vormen: fonologische en morfologische realisatie
Na het vinden van een lemma, wordt het lexeem (de klankvorm) opgezocht. Dit proces kan in twee fasen verlopen: het vinden van het lemma en vervolgens de overgang naar het lexeem. Het "tip of the tongue"-fenomeen illustreert dat het lemma wel beschikbaar is, maar het woord (lexeem) niet direct toegankelijk is.
> **Model van Garrett:** Dit model onderscheidt verschillende niveaus in het formuleren van spraak: boodschapniveau (concepten), functioneel niveau (lemma's vinden), positioneel niveau (woorden ordenen) en klankniveau (lexemen vormen).
### 3.4 Foneren en articuleren
De productie van spraak omvat zowel de neuromotorische voorbereiding (het opmaken van het spraakplan) als de neuromotorische realisatie (de daadwerkelijke aansturing van de spieren).
#### 3.4.1 Neuromotorische voorbereiding versus realisatie
* **Dyspraxie (van de spraak):** Moeilijkheden met het opmaken van het neuromotorische spraakplan, wat leidt tot problemen met klankvolgorde en lettergreepselectie (fonematische parafasieën). Deze problemen nemen toe met de lengte van het woord.
* **Dysartrie:** Moeilijkheden met de spierbewegingen zelf, na het opstellen van het spraakplan. Dit uit zich in problemen met volume, articulatie en spiercontrole (bv. bij Parkinson).
> **Toepassing:** Woorden met meer lettergrepen kosten meer tijd om te verwerken en uit te spreken, niet zozeer door de toegang tot het mentale lexicon, maar door de toenemende complexiteit van het syllabe-voor-syllabe spraakbewegingsplan.
---
# Woord- en zinsherkenning
Dit deel behandelt de psycholinguïstische processen achter woord- en zinsherkenning, inclusief modellen zoals de Cohorttheorie en het Dual-route model, en de rol van syntactische ambiguïteit.
## 4 Woord- en zinsherkenning
### 4.1 Spraakklankherkenning
Spraakklankherkenning omvat het identificeren van spraakklanken op basis van specifieke akoestische kenmerken, zoals de Voice Onset Time (VOT), articulatieplaats en -wijze. Dit proces wordt echter beïnvloed door verschillende factoren:
* **Irrelevant geluid:** Achtergrondlawaai kan de herkenning bemoeilijken.
* **Co-articulatie:** Klanken worden beïnvloed door naburige klanken, waardoor de akoestische kenmerken variëren (bv. de klank /k/ in 'ik' en 'koek').
* **Hoge snelheid:** De snelheid van spraak (ongeveer 10 klanken per seconde) presenteert een segmentatieprobleem, aangezien klanken continu aan elkaar gekoppeld zijn.
Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, zijn er verschillende theorieën voorgesteld:
#### 4.1.1 Kenmerkendetectorentheorie
Deze theorie stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door essentiële akoestische kenmerken die constant aanwezig zijn, ongeacht variaties zoals co-articulatie. Experimenten met het manipuleren van VOT suggereren dat we klanken categorisch waarnemen: we horen een klank als ofwel A ofwel B, met een abrupte overgang, in plaats van een geleidelijke verandering. Dit fenomeen, bekend als **categorische perceptie**, suggereert dat we auditieve details negeren die niet perceptueel onderscheidend zijn voor taal. Hoewel oorspronkelijk gedacht werd dat dit een aangeboren taalvaardigheid was, zijn vergelijkbare resultaten gevonden bij dieren en bij proeven met niet-spraakgeluiden, wat wijst op eigenaardigheden van het gehoor in plaats van specifieke taalvaardigheden.
#### 4.1.2 Native Language Magnet-theorie (NLM)
Deze theorie stelt dat kinderen in de eerste maanden van hun leven fonetische contrasten uit diverse talen kunnen waarnemen. Door blootstelling aan de moedertaal, 'tunen' de auditieve capaciteiten zich. Gevoeligheid voor klankcontrasten die betekenisonderscheidend zijn in hun taal, verscherpt, terwijl de gevoeligheid voor andere contrasten vervaagt. Het **Ganong-effect** illustreert dit: de perceptie van een klank aan het begin van een woord kan worden beïnvloed door de orthografische spelling, zelfs voor nonsenswoorden, wat aantoont dat linguïstische informatie de perceptiegrenzen kan beïnvloeden.
#### 4.1.3 Eenheid van perceptie
Een oplossing voor de snelheid waarmee spraakklanken binnenkomen, is het analyseren van grotere eenheden dan individuele klanken, zoals lettergrepen. Kinderen vertonen snellere herkenning wanneer spraakfragmenten binnen lettergrepen vallen, wat suggereert dat onze hersenen geprogrammeerd zijn om lettergrepen te detecteren. Het splitsen van woorden in klanken is moeilijker, vooral voor jonge kinderen die nog niet kunnen lezen, en vereist meta-fonologische vaardigheden.
#### 4.1.4 Bottom-up vs. Top-down processen
* **Bottom-up processen** starten vanuit het akoestische signaal om daaruit lettergrepen te extraheren.
* **Top-down processen** maken gebruik van contextuele informatie, zoals voorkennis of de betekenis van een zin, om spraakklanken beter te herkennen.
Het **phonemic restoration effect** is een voorbeeld van top-down verwerking: een vernietigd foneem in een woord wordt gerestaureerd door de luisteraar op basis van de context. Spraakverstaan in ruis wordt significant verbeterd door context, wat de efficiëntie van top-down benaderingen benadrukt.
> **Tip:** Dyslectici falen vaak in auditieve taken die beroep doen op fonologisch bewustzijn, mogelijk door minder efficiënte verbindingen tussen auditieve en andere hersenzones.
### 4.2 Woorden herkennen
Woordherkenning is een proces waarbij we kennis van woorden in ons **mentale lexicon** activeren. Het mentale lexicon is een opslagplaats van informatie over woorden, inclusief hun klankvorm, betekenis en grammaticale eigenschappen.
#### 4.2.1 Mentaal lexicon
* **Lexeem:** De klankvorm en morfologische informatie van een woord.
* **Lemma:** De semantische en syntactische informatie van een woord.
Wanneer we een klank aangeboden krijgen, wordt eerst informatie over het lexeem geactiveerd, gevolgd door het lemma. **Overbereik** treedt op wanneer een concept al deels gekend is, maar nog niet alle deelaspecten volledig zijn afgebakend. Het aanbieden van gebarenbeelden aan slechthorende kinderen vergemakkelijkt de toegang tot het lemma, wat suggereert dat het gebarenbeeld is opgeslagen bij het lexeem.
#### 4.2.2 Modellen van woordherkenning
Omdat we nooit alle geluidsinformatie van een lang woord tegelijk kunnen verwerken, zijn modellen ontwikkeld om dit proces te verklaren.
##### 4.2.2.1 Cohorttheorie
Deze theorie stelt dat op basis van de eerste klanken van een woord een **cohort** van woordkandidaten wordt geactiveerd. Naarmate meer klanken worden gehoord, vallen kandidaten af totdat het **uniciteitspunt** is bereikt, waarop nog maar één kandidaat overblijft. Vaak herkennen we een woord zelfs vóór het uniciteitspunt, beïnvloed door de context (**top-down**). Context kan de reactietijd beïnvloeden; een woord dat goed in de context past, wordt sneller herkend. Experimenten met het auditoir aanbieden van klanken en het direct afdrukken wanneer een specifieke klank wordt gehoord, toonden aan dat vertragingen optreden wanneer het woord al grotendeels geactiveerd is door eerdere klanken (bv. een [t] vooraan in een woord).
> **Tip:** Shadowingexperimenten, waarbij proefpersonen letterlijk en snel nabespreken wat ze horen, tonen aan dat onopzettelijke versprekingen vaak worden gecorrigeerd nog vóór ze worden uitgesproken, wat de rol van context en anticipatie ondersteunt.
##### 4.2.2.2 Priming
**Priming** is het faciliteren of inhiberen van woordherkenning door een voorafgaande stimulus (prime).
* **Associatieve semantische priming:** Er is een direct woordenschatverband tussen de prime en het doelwoord (bv. `arm` - `been`). Dit verkort de latentietijd (de tijd tussen aanbieden prent en starten woord). Zelfs bij tegenstrijdige instructies is dit effect merkbaar.
* **Non-associatieve priming:** Er is geen direct woordenschatverband en er is redenering nodig om een verband te zien (bv. `pad` - `kameel`). Dit effect treedt langzamer op en kan beïnvloed worden door tegenstrijdige instructies. Het proces verloopt post-lexicaal, na de woordbeslissing, en kan een inhiberend effect hebben.
Woorden zijn niet alfabetisch opgeslagen in het mentale lexicon, maar in een **semantisch netwerk**.
### 4.3 Lezen van woorden
Het **Dual-route model** beschrijft twee routes voor woordherkenning bij lezen:
1. **Directe lexicale route:** Woorden worden herkend via een directe toegang tot het mentale lexicon, wat vooral gebeurt bij courante woorden met een regelmatige spelling en uitspraak. Dit is de primaire route voor ervaren lezers.
2. **Sublexicale/indirecte route:** Beginnen met een foneem-grafeemkoppeling. Lezers 'bouwen' het woord klank voor klank op. Deze route wordt gebruikt door beginnende lezers of voor woorden die niet in het lexicon staan.
Experimenten met Engelse woorden laten zien dat zelfs bij de lexicale route sublexicale grafeem-foneemconversie kan plaatsvinden. Ook het lezen van non-woorden activeert het mentale lexicon, wat de overlap tussen beide routes suggereert. **Lezen naar analogie** is een aanvullende strategie waarbij de uitspraak van bekende woorden wordt gekopieerd.
Verworven dyslexie kan zich manifesteren als problemen met priming, wat de verbindingen tussen auditieve cortex en andere hersenzones beïnvloedt.
### 4.4 Zinsherkenning en Parsing
Zinsherkenning omvat het begrijpen van de structuur en betekenis van een zin. **Parsing** is de tussenstap die de zinsdelen afbakent en een voorlopige syntactische structuur toekent. Dit proces is razendsnel en grotendeels onbewust.
#### 4.4.1 Syntactische ambiguïteit
Zinnen kunnen meerdere betekenissen hebben door **syntactische ambiguïteit**. **"Garden path"-zinnen** zijn een voorbeeld waarbij de initiële interpretatie van een zin, gebaseerd op uitwendige kenmerken en lexicale sturing, later onjuist blijkt.
Het **Language Acquisition Device** (LAD) van Chomsky suggereerde een aangeboren universele grammatica. Echter, experimenten met klikgeluiden in zinnen ('klikmigratie-effect') suggereren dat zinsontleding niet volledig afhankelijk is van modaliteit en mogelijk meer lexicaal gestuurd is, dan gebaseerd op een aangeboren grammaticaal apparaat. Aangeboren taalvaardigheid lijkt sterker op klankherkenningsniveau te liggen.
#### 4.4.2 Zinsontleding
Zinsontleding gebeurt na woordherkenning en omvat:
1. **Assemblageronde:** Een voorlopige syntactische structuur en interpretatie wordt toegekend aan delen van de uiting.
2. **Controleronde:** De voorlopige analyse wordt getoetst aan het vervolg van de zin en de context. Lexicale sturing speelt hierbij een belangrijke rol.
#### 4.4.3 Begrijpen van de boodschap
Begrijpen gaat verder dan het letterlijk verstaan van woorden en zinnen. Het vereist het invullen van ontbrekende informatie (**elliptische zinnen**), het begrijpen van figuurlijke taal en het leggen van verbanden met algemene kennis. **Metalinguïstische vaardigheden** zijn noodzakelijk voor het begrijpen van homoniemen, idiomen en woordgrappen. De connotatie van woorden helpt bij het begrijpen van zinnen.
### 4.5 Boodschap opstellen en formuleren
Het opstellen van een boodschap omvat het vinden, ordenen en vormen van woorden in het mentale lexicon, en het vervolgens omzetten naar een uitspreekbare vorm.
#### 4.5.1 Woorden vinden en ordenen
* **Lemma's** bevatten semantische en syntactische informatie.
* **Lexemen** bevatten fonologische en morfologische informatie.
Woorden worden gevonden door de zoektocht naar het juiste lemma, die parallel kan verlopen voor verschillende concepten. De beschikbaarheid van lemma's wordt beïnvloed door factoren zoals **nieuws-waarde**, **frequentie** en **gemarkeerdheid** (bv. 'jong' is gemarkeerder dan 'oud').
**Versprekingen** suggereren dat woorden en klanken tegelijkertijd beschikbaar zijn en selectiefouten kunnen optreden. Het **"tip of the tongue"-fenomeen** illustreert dat het lemma beschikbaar is, maar het woord (lexeem) niet direct kan worden opgeroepen.
Het **model van Garrett** beschrijft verschillende niveaus van formulering:
* **Message level:** Concepten van de preverbale boodschap.
* **Functioneel niveau:** Zoeken naar woorden (lemma's).
* **Positioneel niveau:** Ordenen van woorden.
* **Sound level:** Samenstellen van klanken.
#### 4.5.2 Foneren en articuleren
Dit omvat de **neuromotorische voorbereiding** (het opmaken van het spraakplan) en de **neuromotorische realisatie** (het doorsturen van commando's naar de articulatoren).
* **Dyspraxie:** Problemen met het vinden van neuromotorische commando's en het opmaken van het spraakplan, met name op fonologisch niveau.
* **Dysartrie:** Problemen met de mechanismen na het opstellen van het spraakplan, zoals het doseren van bewegingen en spierkracht, leidend tot minder luid spreken en slappe articulatie.
Het opmaken van het spraakbewegingsplan kost tijd en gebeurt vaak syllabe per syllabe.
---
Dit onderdeel beschrijft de psycholinguïstische modellen van woordherkenning, de processen van zinsherkenning en de rol van het mentale lexicon, met aandacht voor ambiguïteit en de interactie tussen verschillende cognitieve niveaus.
Spraakklankherkenning omvat de identificatie van individuele spraakklanken, die worden gekarakteriseerd door specifieke akoestische eigenschappen zoals de Voice Onset Time (VOT), articulatieplaats en articulatiewijze. Verschillende factoren, zoals achtergrondlawaai, co-articulatie (het aanpassen van de articulatie van een klank aan naburige klanken) en de snelle opeenvolging van klanken, bemoeilijken dit proces. Het segmentatieprobleem, waarbij spraakklanken aan elkaar plakken zonder duidelijke scheidingen, is hierbij een uitdaging.
#### 4.1.1 Modellen van spraakklankherkenning
* **Kenmerkdetectorentheorie:** Deze theorie stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door essentiële akoestische kenmerken die altijd aanwezig zijn, ongeacht variaties. Dit verklaart hoe we klanken kunnen identificeren ondanks co-articulatie en andere variaties.
* **Categorische perceptie:** We negeren bepaalde akoestische details en focussen op diegene die een groot verschil maken voor taalbegrip. Dit is een aangeboren vaardigheid die al bij baby's aanwezig is, maar de gevoeligheid ervoor wordt gefinetuned door blootstelling aan de moedertaal (Native Language Magnet-theorie). Het linguïstische signaal kan de grenzen tussen fonetische categorieën beïnvloeden (Ganong-effect).
* **Eenheid van perceptie:** Om de hoge snelheid van spraakinformatie te verwerken, analyseren we grotere eenheden zoals lettergrepen in plaats van individuele klanken. Dit is relevanter voor jonge kinderen en hun fonologisch bewustzijn.
* **Bottom-up vs. Top-down processen:** Spraakklankherkenning maakt gebruik van beide:
* **Bottom-up:** Analyse van het akoestische signaal.
* **Top-down:** Gebruik van contextuele informatie (bv. semantiek, verwachtingen) om spraakklanken te herkennen. Dit verklaart fenomenen zoals fonemische restauratie (het aanvullen van ontbrekende klanken) en het Mondegreen-fenomeen (het verkeerd verstaan van liedteksten).
### 4.2 Woordherkenning
Woordherkenning impliceert dat we woorden moeten herkennen die we kennen, waarbij het mentale lexicon een cruciale rol speelt. We hoeven niet het gehele woord te horen om het te herkennen; informatie uit de context kan de herkenning faciliteren.
#### 4.2.1 Het mentale lexicon
Het mentale lexicon is een opslagplaats van woorden, die niet alfabetisch, maar semantisch georganiseerd is. Woorden liggen opgeslagen in een netwerk van concepten.
* **Lexeem en lemma:**
* **Lexeem:** Bevat fonologische en morfologische informatie (de klankvorm en opbouw van het woord).
* **Lemma:** Bevat semantische en syntactische informatie (de betekenis en grammaticale functie van het woord).
* **Cohorttheorie:** Gebaseerd op de eerste klanken van een woord worden woordkandidaten geactiveerd (de cohort). Naarmate meer klanken worden gehoord, vallen kandidaten af totdat het uniciteitspunt is bereikt, waarna het woord wordt herkend. Context kan dit proces beïnvloeden.
> **Tip:** Het uniciteitspunt ligt vaak al vóór het einde van het woord, wat wijst op anticipatie tijdens woordherkenning.
* **Dual-route model voor lezen:** Dit model beschrijft twee routes voor woordherkenning:
* **Directe lexicale route:** Toegang tot het mentale lexicon voor courante, regelmatig gespelde woorden.
* **Indirecte sublexicale route:** Gebruik van foneem-grafeemkoppelingen, vooral bij beginnende lezers of voor niet-bestaande woorden (non-woorden). Ook bij de lexicale route wordt de sublexicale conversie deels toegepast.
> **Voorbeeld:** Het woord "base" ([be:z]) in het Engels wordt via de lexicale route herkend, maar de uitspraak "ase" kan leiden tot langzamere herkenning dan bij regelmatige woorden door de variabiliteit van de uitspraak.
* **Priming:** Een voorafgaande stimulus (prime) kan de herkenning van een doelwoord faciliteren (associatieve en non-associatieve priming) of inhiberen.
* **Associatieve semantische priming:** Woorden met een directe woordenschat- of conceptuele relatie (bv. "arm" - "been").
* **Non-associatieve priming:** Vereist redenering om een verband te leggen (bv. "pad" - "kameel"). Dit effect treedt later op en is post-lexicaal.
* **"Tip of the tongue"-fenomeen:** Het lemma van een woord is beschikbaar, maar het exacte woord (leksime) kan niet worden opgeroepen, wat duidt op twee afzonderlijke fasen in lexicale toegang.
### 4.3 Zinsherkenning
Zinsherkenning omvat het proces van parsing en het begrijpen van de syntactische structuur van een zin.
#### 4.3.1 Parsing
Parsing is de tussenstap om de zinsdelen af te bakenen en een voorlopige syntactische structuur toe te kennen. Dit proces kan onbewust en razendsnel verlopen.
* **Assemblageronde:** Een voorlopige zinsstructuur en interpretatie wordt gevormd op basis van uitwendige kenmerken en lexicale informatie.
* **Controleronde:** De voorlopige analyse wordt getoetst aan het vervolg van de zin, de context en de algemene kennis.
#### 4.3.2 Syntactische ambiguïteit
Zinnen kunnen meerdere betekenissen hebben, wat leidt tot syntactische ambiguïteit. "Garden path"-zinnen zijn hier een voorbeeld van, waarbij de parser aanvankelijk in een verkeerde interpretatie wordt geleid. Aangeboren taalvaardigheid ligt waarschijnlijk meer op het niveau van klankherkenning dan op een universele grammatica die automatisch zinsontleding stuurt, gezien het "klikmigratie-effect".
#### 4.3.3 De rol van het mentale lexicon bij zinsvorming
Zinsvorming is lexicaal gestuurd. Beschikbaarheid van lemma's (concepten met semantische en syntactische informatie) en de daarmee samenhangende grammaticale relaties beïnvloeden de zinsbouw. Ongemarkeerde lemma's (bv. "oud" versus "jong") worden sneller geactiveerd en vergemakkelijken de zinsvorming.
* **Model van Garrett:** Beschrijft de fasen van boodschapformulering:
1. **Message level:** Vanuit concepten van de preverbale boodschap.
2. **Functioneel niveau:** Zoeken naar woorden (lemma's).
3. **Positioneel niveau:** Ordenen van woorden.
4. **Sound level:** Vormen van de klanksamenstelling (leksime).
> **Toepassing:** Kinderen in de tweewoordzinfase gaan direct van het functionele naar het sound level, terwijl oudere kinderen meer aandacht hebben voor woordvolgorde en woordvorm.
### 4.4 Boodschap begrijpen
Het begrijpen van een boodschap gaat verder dan de letterlijke betekenis en vereist algemene kennis, metalinguïstische vaardigheden en de interpretatie van figuurlijke taal, idiomen en impliciete betekenissen. De context en de connotaties van woorden spelen hierbij een cruciale rol.
### 4.5 Formuleren
Het formuleren van een boodschap omvat het vinden en ordenen van woorden in het mentale lexicon, het vormen van de klanksamenstelling en de neuromotorische voorbereiding voor articulatie. Moeilijkheden op deze verschillende niveaus kunnen leiden tot taalstoornissen zoals afasie en apraxie.
* **Neuromotorische voorbereiding:** Het opmaken van het spraakplan, dat gevolgd wordt door de neuromotorische realisatie. Dyspraxie wordt gekenmerkt door problemen in de voorbereiding van dit plan, terwijl dysartrie invloed heeft op de realisatie ervan.
---
# Boodschappen begrijpen en opstellen
Dit onderwerp verkent de complexe processen achter het begrijpen en produceren van taal, van het herkennen van klanken tot het opstellen van een coherente boodschap.
## 5. Boodschappen begrijpen en opstellen
### 5.1 Spreken en verstaan: een psycholinguïstisch model
Het psycholinguïstisch model beschrijft de mentale stappen die een taalgebruiker doorloopt tijdens spreken en verstaan. Hoewel de modules successief worden voorgesteld, werken ze parallel en beïnvloeden ze elkaar. Dit model helpt de functionele architectuur van de taalgebruiker te begrijpen. Hersenactiviteit komt niet noodzakelijk overeen met één specifieke hersenzone; een reeks mentale stappen kan activiteit van verschillende, verspreide hersengebieden vereisen. Neuropsychologisch en neurolinguïstisch onderzoek wordt gebruikt om deze modellen te valideren. Therapeutisch kan dit model inzicht geven in stoornissen zoals autisme (problemen met figuurlijk taalgebruik of intentie), afasie (stoornis na hersenletsel, met problemen in formuleren en begrijpen), apraxie (onvermogen om doelgerichte handelingen uit te voeren, problemen met het spraakplan), en dysartrie (verminderde spierkracht, articulatieproblemen).
### 5.2 Spraakklanken
* **Fonetiek en fonemen:**
* Een **foneem** is een betekenisonderscheidend element; de klank is op zichzelf in staat een verschil in betekenis te bepalen tussen woorden (minimaal paar).
* **Allofonen** zijn varianten van hetzelfde foneem, zoals individuele (huig-r, tongpunt-r), groeps- (Nederlandse en Vlaamse G) of combinatorische varianten (coarticulatie).
* **Classificatie van spraakklanken:**
* **Sonorante spraakklanken:** Stemhebbend, gebaseerd op resonerend stemgeluid.
* *Klinkers:* Pure resonatie.
* *Semi-vocale:* Glijklanken met vernauwing in het mondkeelkanaal (/j/, /w/).
* *Nasalen:* Resonantie in de neusholte (/n/, /m/, /ng/).
* *Liquidae:* Vloeiklanken met nauwelijks hindernissen (/r/, /l/).
* **Obstruente spraakklanken:** Er is een obstructie (vernauwing of afsluiting) in het mondkeelkanaal, waardoor turbulentie van uitgeademde lucht ontstaat en geruis wordt geproduceerd.
* *Fricatieven:* Geruis met een schurend karakter (/f/, /v/, /s/, /z/, /h/, /x/).
* *Plosieven:* Geruis met een ploffend karakter (/p/, /b/, /t/, /d/, /k/).
* **Voice Onset Time (VOT):** De tijdsspanne tussen het loslaten van de vernauwing voor een obstruent en het begin van de stemgeving van de volgende sonorant. $>$ 20 msec is 'voice leg' (stemloos), 0 is 'voice lead' (stemhebbend).
* **Coarticulatie en assimilatie:**
* **Coarticulatie:** De articulatiebewegingen voor een klank worden aangepast om beter aan te sluiten bij naburige klanken. Dit is een mechanische (traagheid van articulatieorganen) en zenuwstelsel-verklaring (bewegingsinstructies ingebouwd). Het zorgt voor minimale perceptuele distinctiviteit; talen met weinig klinkers hebben meer coarticulatie. De identiteit van de klank verandert hierbij niet.
* **Assimilatie:** Wijziging in distinctieve kenmerken, waardoor een andere spraakklank ontstaat.
* *Contactassimilatie:* Enkel directe buurklanken beïnvloeden elkaar.
* *Regressieve assimilatie:* Een klank beïnvloedt de voorafgaande klank (bv. 'asbak' waarbij de 's' stemloos wordt).
* *Progressieve assimilatie:* Een klank heeft invloed op de daaropvolgende klank (bv. 'opzet' waarbij de 'p' stemloos blijft).
* *Stemassimilatie:* Medeklinkers aan het einde van een woord worden stemloos (bv. 'hoed', 'heb', 'leg'). Ook in samenstellingen. Obstruenten worden vaak stemloos indien ze door een sonorant worden gevolgd.
* *Plaatsassimilatie:* De articulatieplaats wordt verplaatst (labialisering, bilabialisering, labiodentalisering, palatalisering, velarisering).
### 5.3 Spraakklankherkenning
* **Identificatie van spraakklanken:** Wordt bepaald door specifieke akoestische kenmerken (VOT, articulatieplaats, articulatiewijze).
* **Beïnvloedende factoren:**
* *Irrelevant geluid:* Achtergrondlawaai.
* *Co-articulatie:* Klanken klinken anders afhankelijk van hun omgeving.
* *Hoge snelheid:* Tot 10 klanken per seconde.
* *Segmentatieprobleem:* Klanken hangen aan elkaar zonder duidelijke scheidingen.
* **Kenmerkendetectorentheorie:** Spraakklanken blijven herkenbaar door essentiële akoestische kenmerken die altijd aanwezig zijn, ongeacht variaties.
* **Categorische perceptie:** We negeren sommige akoestische details en focussen op andere die een groot verschil maken. Dit is een aangeboren vaardigheid die al bij baby's aanwezig is.
* *Native Language Magnet-theorie (NLM):* Kinderen kunnen aanvankelijk contrasten uit verschillende talen onderscheiden, maar door blootstelling aan hun moedertaal vervagen bepaalde perceptuele vaardigheden en verscherpen andere. De omgeving bepaalt de fijnafstemming van het gehoor.
* *Ganong-effect:* De grens tussen fonetische categorieën kan worden beïnvloed door linguïstische informatie (bv. een nonsenswoord dat meer op een bestaand woord lijkt, wordt sneller als zodanig herkend).
* **Eenheid van perceptie:** Om de hoge snelheid van spraak te verwerken, analyseren we grotere eenheden dan losse klanken, zoals lettergrepen. Kinderen herkennen en produceren gemakkelijker lettergrepen dan klanken.
* **Bottom-up vs. Top-down processen:**
* *Bottom-up:* Verwerking start bij het akoestische signaal.
* *Top-down:* Gebruik van contextuele informatie om spraakklanken te herkennen. Dit is efficiënt, zoals bij het *phonemic restoration effect* (herstel van een ontbrekende klank in een woord) en bij het begrijpen van spraak in ruis.
* **Mondegreen-fenomeen:** Het verkeerd verstaan van liedteksten of gesproken taal, waarbij een eigen interpretatie wordt gevormd.
### 5.4 Woorden herkennen
* **Mentaal lexicon:** Woorden zijn opgeslagen in ons geheugen.
* *Overbereik:* Wanneer een concept nog niet volledig is gedefinieerd, kunnen meerdere voorwerpen als zodanig worden benoemd.
* *Semantische decompositie:* Woorden worden opgeslagen op basis van deelaspecten.
* *Gebarenbeeld:* Bij slechthorende kinderen vergemakkelijkt het koppelen van een woord aan een gebaar de toegang tot het lemma.
* **Modellen van woordherkenning:**
* **Cohorttheorie:** Op basis van de eerste klanken van een woord worden woordkandidaten (een 'cohort') geactiveerd. Naarmate meer klanken worden gehoord, vallen kandidaten af tot het *uniciteitspunt* (nog één kandidaat over). Context kan dit proces beïnvloeden.
* *Shadowingexperimenten:* Zelfs bij opzettelijke versprekingen in een opname, herhalen proefpersonen vaak het correcte woord, wat suggereert dat context en het uniciteitspunt het herkennen al vóór de volledige uitspraak faciliteren.
### 5.5 Woorden lezen
* **Dual-route model:**
* **Directe lexicale route:** Onmiddellijke toegang tot het mentale lexicon voor courante woorden.
* **Sublexicale/indirecte route:** Foneem-grafeemkoppeling, vooral voor beginnende lezers of niet-bestaande woorden.
* *Lezen naar analogie:* Een aanvullende strategie waarbij de uitspraak van bekende woorden wordt gekopieerd.
### 5.6 Priming
* **Priming:** Het faciliteren of inhiberen van woordherkenning door een voorafgaande stimulus (prime).
* **Associatieve semantische priming:** Direct woordenschatverband (bv. arm-been). Verkort de latentietijd.
* **Non-associatieve priming:** Geen direct woordenschatverband, vereist redeneren. Primingeffect treedt later op en kan inhiberend werken. Dit proces vindt plaats *post-lexicaal*, nadat de beslissing over het woord al is genomen.
### 5.7 Informatie uit het zinsverband halen (Parsing)
* **Parsing:** Het proces van het afbakenen van zinsdelen en het toekennen van een betekenis aan de zinsstructuur.
* **Syntactische ambiguïteit:** Zinnen met meerdere mogelijke betekenissen.
* **"Garden path"-zinnen:** Zinnen die leiden tot een verkeerde interpretatie door de manier waarop ze zijn opgebouwd.
* **Lexicale sturing:** Zinsontleding kan worden gestuurd door de beschikbaarheid van woorden en hun grammaticale eigenschappen.
* **Wernicke-afasie:** Verstoring van taalbegrip en zinsontleding.
* **"Motherese" / "child directed speech":** Volwassenen passen hun taalgebruik aan kinderen aan door zinsconstructies te vereenvoudigen en de prosodie aan te passen. Kinderen kunnen echter nog steeds terugvallen op lexicaal gestuurde zinsontledingstactieken.
### 5.8 Boodschappen begrijpen
* **Meer dan letterlijke betekenis:** Begrijpen gaat verder dan het letterlijk verstaan van woorden. Het vereist het invullen van ontbrekende informatie (elliptische zinnen), het begrijpen van figuurlijke taal, en het gebruik van algemene kennis en de context.
* **Verstandhouding:** Het verschil tussen verstaan (technisch lezen) en begrijpen (begrijpend lezen) is cruciaal.
* **Connotatie:** De associaties en bijbetekenissen van woorden spelen een rol in begrip.
* **Metalinguïstische vaardigheden:** Nodig voor het begrijpen van woordgrappen en figuurlijke taal.
### 5.9 Boodschap opstellen
* **Taaldaad (Illocutie):** De intentie en inhoud van de boodschap.
* *Presupposities:* Veronderstellingen over wat de luisteraar al weet, nodig om de boodschap aan te passen aan de voorkennis van de luisteraar (pragmatische vaardigheid).
* **Verhaalopbouw:** De volgorde van informatie is belangrijk voor de opbouw van een verhaal, zoals bij moppen of logische reeksen.
* **Formuleren:**
* **Concept vinden en ordenen (lemma's):**
* Een **lemma** bevat semantische en syntactische informatie.
* De zoektocht naar lemma's kan parallell lopen.
* *Ongekenmerkte lemma's* (neutraal, hoogste woordfrequentie, grootste nieuwswaarde) zijn psychologisch urgenter en worden eerder gevonden dan *gemarkeerde lemma's* (specifieker, minder frequent).
* **Woorden vormen (lexicemen):**
* Een **lexeem** bevat fonologische en morfologische informatie.
* Lexicale toegang verloopt in twee fasen: het vinden van het lemma en het vormen van het lexeem. Het 'tip of the tongue'-fenomeen treedt op wanneer het lemma beschikbaar is, maar het lexeem niet.
* Fonologische primes kunnen de vorming van het lexeem faciliteren, terwijl ze het proces kunnen remmen als ze niet passend zijn (inhiberend primingeffect).
* **Model van Garrett:** Beschrijft de fasen van taalproductie:
* *Message level:* Vertrekt vanuit concepten.
* *Functioneel niveau:* Zoeken van woorden (lemma's) en hun grammaticale relaties.
* *Positioneel niveau:* Ordenen van woorden.
* *Sound level:* Vormen van de klanksamenstelling (lexicemen).
* **Neuromotorische voorbereiding en realisatie:**
* **Voorbereiding:** Het opmaken van het spraakplan, inclusief de sequentie van klanken en bewegingen. Dit kost tijd en gebeurt per syllabe. Moeilijkheden hierbij leiden tot dyspraxie.
* **Realisatie:** De daadwerkelijke uitvoering van de spraakbewegingen. Moeilijkheden hierbij leiden tot dysartrie.
### 5.10 Toepassingen en stoornissen
* **Kinderen in verschillende taalontwikkelingsfasen:** Van één- en tweewoordzinnen tot complexere zinsconstructies met aandacht voor woordvolgorde en woordvorm.
* **Apraxie van de spraakorganen:** Problemen met het opmaken van het spraakplan.
* **Dysartrie:** Problemen met de spierkracht en samenwerking van de spieren betrokken bij articulatie.
* **Afasie van Broca:** Agrammatisme, telegramstijl, moeite met woordvinding en grammaticale aspecten, beperkt vermogen tot grammaticaliteitsoordelen.
* **Afasie van Wernicke:** Vloeiende, grammaticale zinnen met inhoudelijke correctheidsproblemen (paragrammatisme), woordvindingsproblemen.
* **Begrip van zinnen zonder semantische cue:** Moeilijkheden bij het geven van grammaticaliteitsoordelen.
---
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Boodschappen begrijpen en opstellen", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
Dit onderwerp omvat het complexe proces van het interpreteren van boodschappen, waarbij verder wordt gekeken dan de letterlijke betekenis door het analyseren van figuurlijke taal en het aanwenden van algemene kennis, en het opstellen van een coherente boodschap, inclusief taaldaden en verhaalopbouw.
### 5.1 Het psycholinguïstisch model van taalgebruik
Het psycholinguïstisch model beschrijft de mentale stappen die een taalgebruiker doorloopt bij het spreken en verstaan. Dit model legt de functionele architectuur bloot en stelt modules voor die successief werken, maar ook parallel kunnen opereren en elkaar beïnvloeden. Zo kan bijvoorbeeld het herkennen van een klank vergemakkelijkt worden door een vermoeden over het woord waarin deze klank voorkomt. Het model correleert niet noodzakelijk met specifieke hersenzones; een reeks mentale stappen kan activiteit in diverse, verspreide hersengebieden vereisen. Onderzoek, zowel neuropsychologisch als neurolinguïstisch, wordt gebruikt om de validiteit van dit model te toetsen.
#### 5.1.1 Therapeutische toepassingen van het model
Het psycholinguïstisch model biedt inzichten voor therapeutische interventies bij diverse stoornissen:
* **Autisme:** Begripsproblemen kunnen zich uiten in het niet kunnen interpreteren van figuurlijke taal of intenties van de spreker.
* **Afasie:** Hersenletsel kan leiden tot problemen bij het formuleren en begrijpen van taal, met name het koppelen van woorden aan betekenissen.
* **Apraxie:** Patiënten weten wat ze willen zeggen, maar ondervinden moeite met het opstellen van het juiste spraakplan en de coördinatie van articulatievormen.
* **Dysartrie:** Hoewel patiënten de boodschap begrijpen en willen formuleren, is de articulatie verstoord door verminderde spierkracht en samenwerking.
### 5.2 Spraakklanken en hun herkenning
#### 5.2.1 Foneem en allofoon
Een **foneem** is het kleinste betekenisonderscheidende element in een taal; het kan een verschil in betekenis tussen woorden veroorzaken. **Allofonen** zijn varianten van eenzelfde foneem, die individueel, groep- of combinatorisch bepaald kunnen zijn (bv. de verschillende uitspraken van de 'r').
#### 5.2.2 Classificatie van spraakklanken
* **Sonorante spraakklanken:** Stemhebbend, gebaseerd op resonantie (bv. klinkers, nasaal: /n/, /m/, /ng/; liquida: /r/, /l/; semi-vocale: /j/, /w/).
* **Obstruente spraakklanken:** Gekenmerkt door een obstructie van de luchtstroom, leidend tot turbulentie (bv. fricatieven: /f/, /v/, /s/, /z/; plosieven: /p/, /b/, /t/, /d/, /k/).
De **Voice Onset Time (VOT)**, de tijdspanne tussen het loslaten van een obstruent en het begin van stemgeving voor een volgende sonorante klank, onderscheidt stemhebbende en stemloze klanken.
#### 5.2.3 Coarticulatie en assimilatie
* **Coarticulatie:** De neiging om articulatiebewegingen aan te passen aan naburige klanken om een soepelere overgang te creëren. Dit is een neuromotorisch ingecalculeerd proces, essentieel voor perceptuele distinctiviteit. De identiteit van de spraakklank blijft behouden.
* **Assimilatie:** Een wijziging in distinctieve kenmerken, waarbij een andere spraakklank ontstaat. Dit kan plaatsvinden in vorm (totale/partiële) of tijd (progressieve/regressieve). Stemassimilatie en plaatsassimilatie zijn specifieke vormen, waarbij de stemhebbendheid of articulatieplaats van klanken verandert door invloed van naburige klanken.
#### 5.2.4 Spraakklankidentificatie
Het herkennen van spraakklanken hangt af van akoestische kenmerken (VOT, articulatieplaats, -wijze), maar wordt ook beïnvloed door factoren zoals achtergrondgeluid, coarticulatie en de hoge snelheid van spraak (segmentatieprobleem).
* **Kenmerkdetectorentheorie:** Stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door essentiële akoestische kenmerken die constant aanwezig zijn, ondanks variaties.
* **Categorische perceptie:** De neiging om akoestische details te negeren die niet perceptueel relevant zijn voor taalbegrip, terwijl andere details een groot verschil maken. Dit is een aangeboren vaardigheid die zelfs bij baby's aantoonbaar is, hoewel de aard ervan (aangeboren taalvaardigheid versus eigenaardigheden van het gehoor) onderwerp van debat is.
* **Native Language Magnet-theorie (NLM):** Kinderen worden geboren met brede fonetische perceptuele vaardigheden, die vervolgens door blootstelling aan de moedertaal worden 'gefined tuned'. Gevoeligheid voor bepaalde klankcontrasten verscherpt, terwijl die voor andere vervaagt.
* **Ganong-effect:** De grens tussen fonetische categorieën kan worden beïnvloed door linguïstische informatie, waardoor een akoestisch signaal anders wordt waargenomen afhankelijk van de context.
#### 5.2.5 Eenheid van perceptie
De hoge snelheid van spraakimplocaties wordt mogelijk gemaakt door het analyseren van grotere eenheden dan individuele klanken, zoals de lettergreep. Dit wordt ondersteund door onderzoeken naar fonologisch bewustzijn bij kinderen.
#### 5.2.6 Bottom-up versus Top-down processen
* **Bottom-up:** Analyse van het akoestisch signaal zelf.
* **Top-down:** Gebruik van contextuele informatie (bv. verhaal, semantische informatie) om spraakklanken beter te herkennen. Fenomenen zoals het phonemic restoration effect en de invloed van context op woordherkenning illustreren de kracht van top-down processen.
### 5.3 Woorden herkennen
Woordherkenning is sterk afhankelijk van het geheugen en de reeds opgeslagen kennis. Objecten worden gemakkelijker herkend in een passende omgeving of context.
#### 5.3.1 Mentaal lexicon
Het **mentaal lexicon** is de opslagplaats van woorden in ons geheugen. Informatie over woorden ligt opgeslagen in een **semantisch netwerk**, niet alfabetisch.
* **Semantische decompositie:** Woorden worden opgeslagen op basis van verschillende deelaspecten. **Overbereik** treedt op wanneer nog niet alle deelaspecten bekend zijn.
* **Gebarenbeeld:** Bij slechthorende kinderen helpt het visuele aspect van gebaren bij de toegang tot het lemma (woordbetekenis).
#### 5.3.2 Modellen van woordherkenning
* **Cohorttheorie:** Op basis van de eerste klanken van een woord worden meerdere woordkandidaten ('cohort') geactiveerd. Naarmate meer klanken worden waargenomen, vallen kandidaten af totdat het **uniciteitspunt** (nog slechts één kandidaat) wordt bereikt. Context kan dit proces beïnvloeden en versnellen.
* **Shadowingexperimenten:** Onderzoek waarbij deelnemers gevraagd wordt een gesproken tekst zo snel mogelijk na te zeggen. Wanneer er opzettelijk versprekingen in de montage zijn aangebracht, worden deze vaak onbedoeld gecorrigeerd, wat de invloed van context en het uniciteitspunt onderstreept.
#### 5.3.3 Geschreven woorden herkennen
* **Dual-route model:** Verklaring voor lezen via twee routes:
* **Directe lexicale route:** Onmiddellijke toegang tot het mentaal lexicon voor courante, regelmatig gespelde woorden.
* **Indirecte sublexicale route:** Gebruik van foneem-grafeemkoppelingen, met name voor beginnende lezers of onbekende woorden.
* **Lezen naar analogie:** Een aanvullende leesstrategie waarbij de uitspraak van bekende woorden wordt gekopieerd.
#### 5.3.4 Priming
Priming faciliteert of inhibeert woordherkenning door een voorafgaande stimulus (prime).
* **Associatieve semantische priming:** Direct woordenschatverband (bv. arm-been). Leidt tot verkorting van de latentietijd.
* **Non-associatieve priming:** Indirect verband dat redenering vereist (bv. pad-kameel). Primingeffect treedt later op en kan worden geïnhibeerd door tegenstrijdige instructies.
### 5.4 Informatie uit het zinsverband halen (Parsing)
Zinnen bestaan uit groepen woorden (constituenten) met een diepere betekenis dan de som van de individuele woordbetekenissen. **Parsing** is het proces van zinsontleding om deze structurele en semantische informatie te achterhalen.
* **Syntactische ambiguïteit:** Zinnen kunnen meerdere interpretaties hebben, wat leidt tot zogenaamde "garden path"-zinnen.
* **Aangeboren taalvaardigheid:** Hoewel de precieze aard van aangeboren taalvaardigheden (grammaticaal vs. fonologisch) wordt bediscussieerd, lijkt het proces van zinsontleding niet strikt afhankelijk van de modaliteit (gesproken of geschreven taal).
* **Fases van zinsontleding:**
1. **Assemblageronde:** Voorlopige toekenning van structuur en betekenis.
2. **Controleronde:** Toetsing van de analyse aan het vervolg van de zin, het verhaal of de gespreksomstandigheden.
* **Lexicale sturing:** De selectie van woorden (lemma's) kan de zinsconstructie sturen. Dit is met name zichtbaar bij kinderen die nog in ontwikkeling zijn.
* **Wernicke-afasie:** Kenmerkt zich door stoornissen in taalbegrip en zinsontleding, met vloeiende, maar inhoudelijk incorrecte zinnen.
### 5.5 Boodschappen begrijpen
Boodschappen begrijpen gaat verder dan het letterlijk verstaan van woorden. Het vereist het invullen van ontbrekende informatie, het interpreteren van figuurlijke taal en het aanwenden van algemene kennis.
* **Verschil tussen verstaan en begrijpen:** Technisch verstaan betreft het correct waarnemen van klanken en woorden, terwijl begrijpen de interpretatie van de volledige betekenis, inclusief connotaties en impliciete informatie, omvat.
* **Figuurlijke taal en idiomen:** Het begrijpen hiervan vereist metalinguïstische vaardigheden en algemene kennis.
* **Connotaties:** De associaties en betekenissen die aan woorden worden gekoppeld, spelen een cruciale rol in het begrip.
### 5.6 Boodschap opstellen
Het opstellen van een boodschap omvat het vinden, ordenen en vormen van woorden tot een coherente uiting.
#### 5.6.1 Taaldaad en presupposities
De **taaldaad** (intentie en inhoud) is de basis van de boodschap. De spreker maakt **presupposities** (veronderstellingen over de voorkennis van de luisteraar) om de boodschap effectief aan te passen en de juiste begrippen te selecteren.
#### 5.6.2 Verhaalopbouw
De volgorde van informatie is cruciaal voor de begrijpelijkheid van een verhaal. Dit geldt voor het opbouwen naar een pointe in een mop of het logisch presenteren van gebeurtenissen in taaltherapie.
#### 5.6.3 Formuleren
* **Woorden vinden:** Het proces van het selecteren van de juiste **lemma's** (woordbetekenissen) uit het mentaal lexicon. Gemarkeerde lemma's (bv. 'kleiner') worden doorgaans later in de taalontwikkeling verworven dan ongemarkeerde lemma's (bv. 'groter').
* **Woorden ordenen:** Het arrangeren van lemma's volgens grammaticale regels, wat **lexicaal gestuurd** kan zijn.
* **Woorden vormen:** Het omzetten van lemma's naar **lexemen** (fonologische en morfologische vorm) en uiteindelijk naar spraakbewegingen. Het **"tip of the tongue"-fenomeen** illustreert de scheiding tussen het beschikbaar zijn van een lemma en het oproepen van het corresponderende lexeem.
#### 5.6.4 Model van Garrett
Dit model beschrijft de verschillende niveaus van taalproductie:
* **Message level:** Conceptuele voorbereiding van de boodschap.
* **Functional level:** Zoeken naar lemma's.
* **Positional level:** Ordenen van woorden.
* **Sound level:** Vormen van de klanksamenstelling.
#### 5.6.5 Foneren en articuleren
Dit betreft de neuromotorische voorbereiding (het opmaken van het spraakplan) en realisatie (de daadwerkelijke spierbewegingen). Stoornissen zoals dyspraxie (problemen met het spraakplan) en dysartrie (problemen met de spieruitvoering) beïnvloeden deze fasen. De syllabe wordt gezien als de primaire eenheid van perceptie en productie, wat tijd kost en de lengte van woorden beïnvloedt.
---
# Formuleren en foneren/articulereren
Dit gedeelte behandelt het proces van het formuleren van taal, waaronder het vinden en ordenen van woorden, en het vormen van spraakklanken, inclusief de modellen van Garrett en de toepassingen bij afasie, dyspraxie en dysartrie.
## 6.1 Het psycholinguïstisch model en taalproductie
Het psycholinguïstisch model beschrijft de mentale stappen die een spreker of luisteraar doorloopt om een boodschap over te brengen. Dit model is opgebouwd uit verschillende modules die successief, maar ook parallel kunnen werken en elkaar kunnen beïnvloeden. Neuropsychologisch en neurolinguïstisch onderzoek wordt gebruikt om de validiteit van dit model te verifiëren. Dit model heeft therapeutische toepassingen, bijvoorbeeld bij autisme voor het begrijpen van figuurlijk taalgebruik, en bij afasie, apraxie en dysartrie om specifieke taalstoornissen te analyseren.
### 6.1.1 Stoornissen en hun relatie tot taalproductie
* **Afasie:** Een stoornis na hersenletsel waarbij het formuleren en begrijpen van taal bemoeilijkt wordt, met name het koppelen van betekenis.
* **Apraxie:** Het onvermogen om doelgerichte handelingen uit te voeren. Bij spraakapraxie weten patiënten wat ze willen zeggen, maar hebben ze moeite met het opmaken van het inwendig spraakplan, waardoor de coördinatie van articulatievormen stroef verloopt.
* **Dysartrie:** Gekenmerkt door verminderde spierkracht en verstoorde spiersamenwerking. Patiënten weten wat ze willen zeggen en begrijpen alles, maar de articulatie verloopt foutief. Dit beïnvloedt voornamelijk foneren en articuleren.
## 6.2 Spraakklanken: fonetiek en fonologie
Spraakklanken vormen het terrein van de fonetiek. Een **foneem** is het kleinste betekenisonderscheidende taalelement. Varianten van eenzelfde foneem worden **allofonen** genoemd. Deze kunnen individueel zijn (bv. huig-r en tongpunt-r), groepsvarianten (bv. Nederlandse en Vlaamse 'g'), of combinatorische varianten zoals bij coarticulatie.
### 6.2.1 Classificatie van spraakklanken
Spraakklanken worden onderverdeeld in:
* **Sonorante spraakklanken:** Stemhebbend en geproduceerd met resonantie door stemgeluid. Dit omvat klinkers, semi-vocale (bv. /j/, /w/), nasalen (bv. /n/, /m/, /ng/) en liquida (bv. /r/, /l/).
* **Obstruente spraakklanken:** Gekenmerkt door een obstructie van de luchtstroom, wat turbulentie en geruis veroorzaakt.
* **Fricatieven:** Geruis met een schurend karakter (bv. /f/, /v/, /s/, /z/, /h/, /x/).
* **Plosieven:** Geruis met een ploffend karakter (bv. /p/, /b/, /t/, /d/, /k/).
Stemhebbendheid wordt bepaald door de **Voice Onset Time (VOT)**, de tijdspanne tussen het loslaten van een vernauwing en het begin van stemgeving. Een VOT > 20 ms duidt op een stemloze klank ('voice leg'), terwijl een VOT rond 0 ms duidt op een stemhebbende klank ('voice lead').
### 6.2.2 Coarticulatie en assimilatie
* **Coarticulatie:** De aanpassing van articulatiebewegingen van een klank aan naburige klanken, veroorzaakt door de traagheid van de articulatieorganen of ingebouwde neuromotorische instructies. Dit zorgt ervoor dat de identiteit van de spraakklank niet verandert, maar de akoestische kenmerken wel. Talen met minder klinkers vertonen over het algemeen meer coarticulatie.
* **Assimilatie:** Een wijziging in distinctieve kenmerken, waarbij een andere spraakklank ontstaat. Dit kan **contactassimilatie** zijn (directe buren beïnvloeden elkaar), **totale** of **partiële assimilatie** (klanken worden gelijk of nemen kenmerken over), en **progressieve** of **regressieve assimilatie** (invloed op de voorafgaande of volgende klank).
#### **Voorbeelden van assimilatie:**
* **Stemassimilatie:** Medeklinkers aan het einde van een woord worden stemloos (bv. 'hoed', 'heb'). Stemhebbendheid kan ook worden aangepast in samenstellingen.
* **Plaatsassimilatie:** De articulatieplaats wordt verplaatst:
* **Labialisering:** De articulatieplaats verplaatst naar voren, bijvoorbeeld wanneer een nasaal homorgaan wordt voor bilabialen ([n] + [b] -> [m]), labiodentalen ([n] + [f] -> [ɱ]), of velairen ([n] + [k] -> [ŋ]).
* **Palatalisering:** Verplaatsing naar het midden (bv. [n] + [j] -> [ɲ]).
* **Velarisering:** Verplaatsing naar achteren (bv. [n] + [k] -> [ŋ]).
## 6.3 Spraakklankherkenning
De herkenning van spraakklanken wordt beïnvloed door akoestische kenmerken (VOT, articulatieplaats, -wijze), maar ook door factoren als irrelevant geluid, co-articulatie en de hoge snelheid van spraak. Het **segmentatieprobleem** ontstaat doordat spraakklanken aan elkaar hangen zonder duidelijke scheidingen.
### 6.3.1 Kenmerkdetectorentheorie en categorische perceptie
De **kenmerkdetectorentheorie** stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door essentiële akoestische kenmerken, ondanks variaties. **Categorische perceptie** houdt in dat we akoestische details negeren die geen verschil maken voor spraakbegrip, terwijl andere details cruciaal zijn. Dit is een aangeboren vaardigheid, die al bij baby's aangetoond kan worden.
#### **Tip:** Baby's kunnen in eerste instantie onderscheid maken tussen fonetische contrasten uit verschillende talen, maar deze gevoeligheid wordt door blootstelling aan de moedertaal verfijnd.
De **Native Language Magnet (NLM)-theorie** verklaart hoe deze verfijning plaatsvindt. Naarmate kinderen ouder worden, verliezen ze de gevoeligheid voor klankverschillen die niet betekenisonderscheidend zijn in hun moedertaal. Het **Ganong-effect** toont aan dat de grens tussen klanken beïnvloed kan worden door linguïstische informatie, zelfs bij nonsenswoorden.
### 6.3.2 Eenheid van perceptie en top-down/bottom-up processen
Een grotere eenheid dan de individuele spraakklank, zoals de **lettergreep**, wordt gebruikt voor efficiëntere spraakherkenning, vooral bij hoge snelheid. Dit fenomeen wordt onderzocht met opdrachten die een beroep doen op het **fonologisch bewustzijn**.
* **Bottom-up processen:** Analyse van akoestische signalen om lettergrepen en klanken te extraheren.
* **Top-down processen:** Gebruik van contextuele informatie om spraakklanken te herkennen. Dit is efficiënt bij het corrigeren van versprekingen en het toepassen van het **phonemic restoration effect**, waarbij ontbrekende klanken in een woord worden aangevuld op basis van de context. Het **Mondegreen-fenomeen** treedt op wanneer luisteraars een eigen tekst creëren voor gezongen of onduidelijk gesproken taal.
#### **Tip:** Voor kinderen en volwassenen is top-down verwerking een zeer efficiënte strategie voor spraakbegrip, vooral in rumoerige omstandigheden.
## 6.4 Woorden herkennen
Woordherkenning is sterk afhankelijk van het **mentale lexicon**, waar woorden zijn opgeslagen op basis van hun semantische, syntactische en fonologische eigenschappen.
### 6.4.1 Modellen van woordherkenning
* **Cohorttheorie:** Op basis van de eerste klanken van een woord worden meerdere woordkandidaten geactiveerd. Naarmate meer klanken worden waargenomen, vallen kandidaten af totdat een **uniciteitspunt** wordt bereikt, waarna het woord herkend is. Contextuele informatie kan dit proces faciliteren.
* **Dual-route model (voor lezen):**
* **Directe lexicale route:** Onmiddellijke toegang tot het mentale lexicon voor bekende woorden.
* **Sublexicale/indirecte leerroute:** Gebruik van foneem-grafeemkoppelingen, vooral voor beginnende lezers of niet-bestaande woorden. Deze route wordt ook deels gebruikt bij bekende woorden.
* **Lezen naar analogie:** Een aanvullende strategie waarbij de uitspraak van bekende, vergelijkbare woorden wordt gekopieerd.
### 6.4.2 Priming en woordherkenning
**Priming** is het faciliteren of inhiberen van woordherkenning door een voorafgaande stimulus.
* **Associatieve semantische priming:** Directe woordenschatverbanden (bv. 'arm' - 'been') verkorten de latentietijd.
* **Non-associatieve priming:** Verbanden die redenering vereisen (bv. 'pad' - 'kameel'). Priming treedt hier langzamer op en kan beïnvloed worden door tegenstrijdige instructies.
#### **Tip:** Woorden liggen niet alfabetisch opgeslagen in ons mentaal lexicon, maar in een semantisch netwerk.
## 6.5 Zinsontleding (Parsing)
**Parsing** is het proces waarbij de syntactische structuur van een zin wordt bepaald en de relaties tussen woordgroepen (constituenten) worden vastgesteld. Dit proces is cruciaal voor het begrijpen van de diepere betekenis van een zin.
### 6.5.1 Syntactische ambiguïteit en garden-path-zinnen
Zinnen kunnen **syntactisch ambigu** zijn, wat betekent dat ze meerdere betekenissen kunnen hebben. **"Garden path"-zinnen** leiden de luisteraar onbewust op een dwaalspoor door een initiële syntactische interpretatie die later onjuist blijkt.
#### **Tip:** Het "klikmigratie-effect" bij het luisteren naar zinnen suggereert dat zinsontleding niet volledig automatisch verloopt op een vast punt in de zin, maar afhankelijk is van de aandacht en het werkgeheugen.
### 6.5.2 Stadia van zinsontleding
1. **Assemblageronde:** Een voorlopige zinsstructuur wordt toegekend aan een deel van de uiting, gebaseerd op uitwendige kenmerken en lexicale sturing.
2. **Controleronde:** De voorlopige analyse wordt getoetst aan het vervolg van de zin, de context, en de algemene kennis.
Dit proces kan gestoord zijn bij **Wernicke-afasie**, waar het taalbegrip en de zinsontleding verstoord zijn, ondanks vloeiende en grammaticale zinnen.
## 6.6 Boodschappen begrijpen
Begrijpen gaat verder dan het letterlijk verstaan van woorden en zinnen; het vereist ook het infereren van de onderliggende betekenis, het gebruik van algemene kennis, en het begrijpen van figuurlijk taalgebruik, idiomen en indirecte taaluitingen. Dit vereist **metalinguïstische vaardigheden**.
* **Figuurlijke taal:** Zinnen met een niet-letterlijke betekenis, zoals metaforen of gezegdes.
* **Elliptische zinnen:** Zinnen waarbij betekenisvolle delen ontbreken en de luisteraar deze zelf moet invullen.
* **Connotatie:** De associaties en bijbetekenissen die een woord of zin kan hebben, helpen bij het begrip.
#### **Tip:** Het verschil tussen verstaan (technisch lezen) en begrijpen (interpretatie) benadrukt de rol van algemene kennis en de actieve constructie van betekenis.
## 6.7 Boodschappen opstellen (Formuleren)
Het opstellen van een boodschap omvat meerdere stappen: het vinden en ordenen van woorden, en het vormen van de uitspreekbare versie.
### 6.7.1 Woorden vinden en ordenen
* **Woorden vinden:** Het selecteren van het juiste **lemma** (conceptuele en grammaticale informatie) uit het mentale lexicon. Dit kan fout gaan door semantische categorieverwarring (bv. 'in de week juni' i.s.v. 'in juni'). Ongemarkeerde lemma's (bv. 'oud', 'groot') worden sneller gevonden dan gemarkeerde lemma's (bv. 'jong', 'klein').
* **Woorden ordenen:** Lemma's worden geordend volgens grammaticale regels om een zin te construeren. Dit proces is **lexicaal gestuurd**, wat betekent dat de beschikbaarheid van lemma's de zinsbouw kan beïnvloeden.
### 6.7.2 Woorden vormen (fonologisch en morfologisch)
Na het vinden en ordenen van lemma's, worden deze omgezet naar **lexemen** (fonologische en morfologische informatie). Dit proces kan leiden tot het **"tip of the tongue"-fenomeen**, waarbij het lemma beschikbaar is, maar het exacte woord (leexeem) niet direct kan worden opgeroepen.
#### **Tip:** Het model van Garrett beschrijft deze stappen: Message level (concepten), Functional level (lemma's zoeken), Positional level (woorden ordenen), en Sound level (klanksamenstelling vormen).
## 6.8 Foneren en articuleren
Dit deel focust op de neuromotorische voorbereiding en realisatie van spraakklanken.
### 6.8.1 Neuromotorische voorbereiding en realisatie
* **Neuromotorische voorbereiding:** Het opmaken van het spraakplan, inclusief de volgorde van klanken en articulatiebewegingen.
* **Neuromotorische realisatie:** De daadwerkelijke uitvoering van het spraakplan door de articulatieorganen.
#### **Toepassingen:**
* **Dyspraxie (van de spraak):** Moeilijkheden met het opmaken van het neuromotorische spraakplan. Problemen nemen toe met de lengte en complexiteit van woorden (bv. 'haan' i.p.v. 'baan').
* **Dysartrie:** Moeilijkheden met de realisatie van spraak, zoals verminderde spierkracht, coördinatie, of controle over ademhaling, stemgeving en articulatie.
#### **Tip:** Bij dyspraxie is de toegang tot het mentale lexicon en het opmaken van het spraakplan vertraagd, vooral bij langere woorden. Bij dysartrie zijn de problemen primair gericht op de motorische uitvoering van de spraak.
---
Dit gedeelte behandelt de processen van het formuleren van taal, het vinden en ordenen van woorden uit het mentale lexicon, en het produceren van spraakklanken, met aandacht voor relevante modellen en stoornissen.
## 6. Formuleren en foneren/articulereren
Het begrijpen en produceren van taal is een complex proces dat meerdere mentale stappen omvat, van het bedenken van een boodschap tot het daadwerkelijk uitspreken ervan. Dit gedeelte focust op de mentale architectuur achter deze processen, met name het formuleren van taal en de productie van spraakklanken.
### 6.1 Psycholinguïstisch model
Het psycholinguïstisch model beschrijft de functionele architectuur van taalgebruik, waarbij verschillende modules successief, maar ook parallel, samenwerken en elkaar kunnen beïnvloeden.
* **Modules:** Deze kunnen opgedeeld worden in verschillende mentale stappen, die niet noodzakelijkerwijs corresponderen met specifieke hersenzones. Een reeks mentale stappen kan hersenactiviteit van diverse, verspreide hersengebieden vereisen.
* **Parallelle Verwerking:** Modules werken parallel en beïnvloeden elkaar. Zo kan woordherkenning spraakklankherkenning beïnvloeden en omgekeerd.
* **Therapeutische Toepassingen:** Dit model biedt inzichten voor het begrijpen van taalstoornissen zoals autisme, afasie, apraxie en dysartrie.
> **Tip:** Hoewel de modules successief worden voorgesteld, is het belangrijk te onthouden dat ze parallel functioneren en elkaar continu beïnvloeden.
### 6.2 Spraakklanken en fonemen
Spraakklanken zijn de basiselementen van gesproken taal. Het domein dat zich bezighoudt met spraakklanken is de fonetiek.
* **Foneem:** Een foneem is een betekenisonderscheidend element. Het kan een verschil in betekenis van woorden creëren, zelfs wanneer alle andere klanken hetzelfde zijn (minimale paren).
* **Voorbeeld:** *kat* vs. *kap* (het verschil zit in het foneem /t/ versus /p/).
* **Allofonen:** Allofonen zijn varianten van hetzelfde foneem. Dit kunnen individuele varianten (bv. huig-r en tongpunt-r), groepsvarianten (bv. Nederlandse en Vlaamse G) of combinatorische varianten (door coarticulatie) zijn.
### 6.3 Classificatie van spraakklanken
Spraakklanken kunnen worden ingedeeld op basis van verschillende kenmerken:
* **Sonorante klanken:** Deze klanken zijn stemhebbend en worden geproduceerd met resonantie, met relatief weinig obstructie in het spraakkanaal.
* **Klinkers:** Vormen de kern van lettergrepen.
* **Semi-vocalen:** Glijsklanken met een lichte vernauwing in het spraakkanaal (bv. /j/, /w/).
* **Nasalen:** Klanken die resoneren in de neusholte (bv. /n/, /m/, /ŋ/).
* **Liquidae:** Vloeiklanken met minimale hindernissen (bv. /r/, /l/).
* **Obstruente klanken:** Bij deze klanken is er sprake van een zekere obstructie van de luchtstroom, wat turbulentie of een plotselinge afsluiting veroorzaakt.
* **Fricatieven:** Klanken met een schurend geluid door vernauwing van het spraakkanaal (bv. /f/, /v/, /s/, /z/, /h/, /x/).
* **Plosieven:** Klanken met een plotselinge, ploffende luchtstroom na een volledige afsluiting (bv. /p/, /b/, /t/, /d/, /k/).
* **Stemhebbend/Stemloos:** Dit kenmerk wordt bepaald door de trilling van de stembanden. De *Voice Onset Time* (VOT) is de tijdspanne tussen het loslaten van een obstruent en het begin van de stemgeving voor een volgende sonorant.
* **VOT > 20 msec:** Stemloos (voice leg).
* **VOT = 0 msec:** Stemhebbend (voice lead).
### 6.4 Coarticulatie en assimilatie
Deze fenomenen beschrijven hoe de articulatie van een klank wordt beïnvloed door naburige klanken.
* **Coarticulatie:** De articulatiebewegingen voor een klank worden aangepast om beter aan te sluiten bij naburige klanken. Dit is een mechanisme dat voortkomt uit de traagheid van de articulatieorganen en is neuromotorisch ingebouwd. De identiteit van de klank blijft hierbij behouden, de distinctieve kenmerken blijven intact.
* **Assimilatie:** Een klank neemt kenmerken over van een naburige klank, wat kan leiden tot een wijziging in distinctieve kenmerken en de creatie van een andere spraakklank.
* **Contactassimilatie:** Enkel directe buurklanken beïnvloeden elkaar.
* **Totale en Partiële Assimilatie:** Klanken worden volledig of gedeeltelijk gelijk aan hun buren.
* **Progressieve en Regressieve Assimilatie:** Een klank beïnvloedt de voorafgaande (regressief) of de daaropvolgende (progressief) klank.
* **Stemassimilatie:** Stemhebbendheid kan veranderen. Aan het einde van een woord worden medeklinkers vaak stemloos uitgesproken. Ook in samenstellingen treedt dit op.
* **Plaatsassimilatie:** De articulatieplaats van een klank kan veranderen, bijvoorbeeld door labialisering (verplaatsing naar voren), labiodentalisering (aanpassing aan labiodentale klanken) of palatalisering/velarisering (aanpassing aan palatale of velaire klanken).
> **Tip:** Coarticulatie is essentieel voor een vloeiende spraakproductie, terwijl assimilatie soms kan leiden tot de vorming van nieuwe klanken of varianten daarvan.
### 6.5 Spraakklankherkenning
Het herkennen van spraakklanken is een complex proces dat wordt beïnvloed door verschillende factoren en waarvoor verschillende theorieën bestaan.
* **Akoestische Kenmerken:** Spraakklanken worden geïdentificeerd door specifieke akoestische kenmerken (bv. VOT, articulatieplaats, -wijze).
* **Beïnvloedende Factoren:**
* **Irrelevant geluid:** Achtergrondlawaai kan de herkenning bemoeilijken.
* **Co-articulatie:** De variabele articulatie van klanken kan herkenning uitdagend maken.
* **Hoge snelheid:** Spraak wordt snel geproduceerd, wat segmentatie bemoeilijkt.
* **Segmentatieprobleem:** Klanken zijn niet duidelijk gescheiden, wat het scheiden van individuele klanken bemoeilijkt.
* **Kenmerkendetectorentheorie:** Deze theorie stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door essentiële akoestische kenmerken die ondanks variaties altijd aanwezig zijn.
* **Categorische Perceptie:** We negeren sommige akoestische details, terwijl andere cruciaal zijn voor taalbegrip. Baby's vertonen al een aangeboren vermogen om distinctieve klankcontrasten te onderscheiden.
* **Native Language Magnet (NLM)-theorie:** Deze theorie suggereert dat de omgeving waarin een kind opgroeit, de gevoeligheid voor bepaalde klankcontrasten aanpast (fine-tuning). Contrasten die niet betekenisonderscheidend zijn in de moedertaal, worden minder goed waargenomen naarmate het kind ouder wordt.
* **Ganong-effect:** De grens tussen akoestisch vergelijkbare klanken kan worden beïnvloed door linguïstische informatie; men hoort sneller een bestaand woord dan een nonsenswoord, zelfs als de akoestische input minder duidelijk is.
* **Eenheid van Perceptie:** Het verwerken van grotere eenheden dan individuele klanken (bv. lettergrepen) kan de herkenning versnellen, omdat onze hersenen lijken te zijn geprogrammeerd om lettergrepen te detecteren. Dit heeft implicaties voor het fonologisch bewustzijn bij kinderen.
* **Bottom-up vs. Top-down Processen:**
* **Bottom-up:** Verwerking begint bij het akoestische signaal.
* **Top-down:** Contextuele informatie wordt gebruikt om de spraakklanken te interpreteren. Dit is zeer efficiënt, vooral in ruis (bv. fonemisch restauratie-effect, waar ontbrekende klanken worden aangevuld op basis van context).
* **Mondegreen-fenomeen:** Het verkeerd interpreteren van zangteksten of gesproken taal op basis van hoe het klinkt.
> **Tip:** De interactie tussen bottom-up en top-down processen is cruciaal voor een effectief spraakverstaan. Top-down processen, zoals contextuele verwachtingen, kunnen zelfs ontbrekende of vervormde klanken compenseren.
### 6.6 Woorden herkennen
Woordherkenning is gebaseerd op de toegang tot het mentale lexicon, waarin woorden zijn opgeslagen met hun fonologische, morfologische, semantische en syntactische informatie.
* **Mentaal Lexicon:** Een opslagplaats voor woorden. Informatie over woorden ligt niet alfabetisch opgeslagen, maar in een semantisch netwerk.
* **Overbereik (Overextension):** Treedt op wanneer de betekenis van een woord te breed wordt toegepast, wat kan worden verklaard door semantische decompositie waarbij niet alle deelaspecten van een concept volledig gekend zijn.
* **Gebarenbeeld:** Bij slechthorende kinderen met een gebarenkennis vergemakkelijkt het gebarenbeeld de toegang tot het lemma in het mentale lexicon.
* **Modellen van Woordherkenning:**
* **Cohorttheorie:** Op basis van de eerste klanken van een woord worden meerdere woordkandidaten (cohort) geactiveerd. Naarmate meer klanken worden gehoord, vallen kandidaten af totdat het uniciteitspunt wordt bereikt, waarna het woord wordt herkend. Context kan dit proces beïnvloeden.
* **Shadowingexperimenten:** Proefpersonen herhalen gesproken tekst, waarbij hun neiging om (onbedoeld) correcties aan te brengen, kan wijzen op anticipatie op basis van context en het uniciteitspunt.
> **Voorbeeld:** In het schaduwexperiment hoort een proefpersoon een opname met opzettelijke versprekingen. Vaak herhaalt de proefpersoon het woord correct, omdat de context en de eerste klanken al tot het uniciteitspunt van het correcte woord hebben geleid.
### 6.7 Woorden lezen
Het lezen van geschreven woorden kan plaatsvinden via verschillende routes.
* **Dual-route model:**
* **Directe lexicale route:** Directe toegang tot het mentale lexicon via een woordbeeld. Dit is efficiënt voor courante woorden met een regelmatige uitspraak en spelling.
* **Indirecte sublexicale/grafeem-foneemconversie route:** Lezers koppelen grafemen (letters) aan fonemen (klanken). Dit is essentieel voor beginnende lezers en voor het lezen van nonsenswoorden.
* **Lezen naar Analogie:** Een aanvullende strategie waarbij men een nieuw woord leest door de uitspraak van vergelijkbare, bekende woorden te gebruiken.
* **Verworven Dyslexie:** Problemen met lezen na eerdere verwerving, wat kan duiden op stoornissen in de lexicale of sublexicale routes.
> **Tip:** Zelfs bij de directe lexicale route wordt de sublexicale grafeem-foneemconversie vaak toegepast, wat aangeeft dat beide routes elkaar kunnen beïnvloeden.
### 6.8 Priming
Priming is het faciliteren of inhiberen van woordherkenning door een voorafgaande stimulus (prime).
* **Associatieve Semantische Priming:** Een woord wordt sneller herkend als het semantisch verwant is aan de prime (bv. 'arm' als prime voor 'been'). De latentietijd verkort.
* **Non-associatieve Priming:** Er is geen direct woordenschatverband, maar een redenering is nodig om het verband te zien (bv. 'pad' en 'kameel'). Dit effect treedt later op en kan beïnvloed worden door tegenstrijdige instructies. Het proces verloopt post-lexicaal.
> **Voorbeeld:** Bij associatieve semantische priming, als de prime 'wit' is en de taak is om een zin af te maken met 'De koe drinkt...', wordt het woord 'melk' sneller geactiveerd dan 'water', vanwege het sterke semantische verband tussen wit en melk in deze context.
### 6.9 Informatie uit het zinsverband halen (Parsing)
Zinsontleding (parsing) is het proces waarbij de syntactische structuur van een zin wordt bepaald, wat essentieel is voor het begrijpen van de diepere betekenis.
* **Constituenten:** Zinnen bestaan uit woordgroepen (constituenten) die samen een grotere betekenis vormen.
* **Syntactische Ambigüiteit:** Zinnen kunnen meerdere betekenissen hebben.
* **"Garden Path"-zinnen:** Zinnen die leiden tot een tijdelijke verkeerde interpretatie van de structuur.
* **Aangeboren Grammatica vs. Lexicale Sturing:** Hoewel Chomsky sprak van een aangeboren 'Language Acquisition Device' (LAD) voor universele grammatica, suggereert onderzoek (zoals het klikmigratie-effect) dat zinsontleding eerder lexicaal gestuurd is dan volledig aangeboren.
* **Assemblage en Controle:** Parsing omvat een assemblagefase (voorlopige zinsstructuur) en een controleronde (toetsen van de analyse aan het vervolg van de zin).
> **Tip:** Bij het verwerken van zinnen speelt de lexicale informatie (de woorden zelf) een grote rol in hoe we de zinsstructuur interpreteren.
### 6.10 Boodschap begrijpen
Het begrijpen van een boodschap gaat verder dan het letterlijk verstaan van de woorden; het vereist algemene kennis en interpretatie.
* **Figuurlijke Taal, Idiomen en Woordgrappen:** Vereisen meer dan letterlijk begrip en beroep doen op algemene kennis, culturele context en metalinguïstische vaardigheden.
* **Verschil tussen Verstaan en Begrijpen:** Technisch verstaan (akoestisch decoderen) is anders dan begrijpend lezen of luisteren (semantische en pragmatische interpretatie).
* **Connotatie:** De associatieve betekenissen van woorden, naast hun letterlijke betekenis, helpen bij het begrijpen van zinnen.
> **Voorbeeld:** Het begrijpen van de zin "Hij heeft een kater" vereist de kennis van de idiomatische betekenis (een kater hebben na een avond drinken) in plaats van de letterlijke betekenis (een mannelijk kat zijn).
### 6.11 Boodschap opstellen (Formuleren)
Het opstellen van een boodschap omvat het vinden, ordenen en produceren van woorden.
* **Lemma's en Lexeems:**
* **Lemma:** Bevat semantische en syntactische informatie (de betekenis en grammaticale functie van een woord).
* **Lexeem:** Bevat fonologische en morfologische informatie (de klankvorm en woordvorming).
* **Woorden Vinden (Lexicale Selectie):** Dit is een zoektocht naar het lemma voor een concept. Verschillende concepten worden parallel gezocht.
* **Ongemarkeerde vs. Gemarkeerde Lemma's:** Ongemarkeerde lemma's (bv. 'oud', 'groot') worden over het algemeen sneller gevonden dan gemarkeerde lemma's (bv. 'jong', 'klein'), omdat ze minder specifiek zijn en vaker voorkomen.
* **Woorden Ordenen (Syntactische Structurering):** De beschikbaarheid van lemma's beïnvloedt de zinsbouw. Zinsbouw is lexicaal gestuurd.
* **Woorden Vormen (Fonologische en Morfologische Vorming):** Na het vinden van het lemma, wordt het lexeem opgeroepen om de klankvorm en woordvorm te produceren. Dit proces verloopt in twee fasen (lemma beschikbaar, lexeem vrijkomend).
* **"Tip of the Tongue"-fenomeen:** Het lemma is beschikbaar, maar het lexeem (het woord zelf) komt niet direct tot beschikking.
* **Model van Garrett:** Beschrijft de stappen van het formuleren: Message level (concepten) → Functional level (lemma's zoeken) → Positional level (woorden ordenen) → Sound level (klanksamenstelling).
> **Tip:** Het 'tip of the tongue'-fenomeen illustreert dat het vinden van de betekenis (lemma) en de klankvorm (lexeem) van een woord twee afzonderlijke stappen zijn in het taalproductieproces.
### 6.12 Foneren en articuleren
Dit betreft de neuromotorische voorbereiding en realisatie van spraakklanken.
* **Neuromotorische Voorbereiding:** Het opmaken van het spraakplan, waarbij de juiste bewegingen van de articulatoren worden bepaald. Dit gebeurt sylla-be per syllabe.
* **Neuromotorische Realisatie:** De daadwerkelijke uitvoering van de spraakbewegingen door de spieren.
* **Toepassingen:**
* **Dyspraxie (van de spraak):** Moeilijkheden met het opmaken van het neuromotorische spraakplan. Dit leidt tot problemen in klankvolgorde en lettergreepselectie (fonematische parafasieën). Problemen nemen toe met de lengte van woorden.
* **Dysartrie:** Moeilijkheden in de neuromotorische realisatie van spraak na het opstellen van het plan. Dit uit zich in problemen met spierkracht, coördinatie en controle van bewegingen (bv. minder luid praten, slappe articulatie). Problemen zijn aanwezig vanaf het eerste woordproductie.
> **Tip:** Het onderscheid tussen dyspraxie (problemen met het plan) en dysartrie (problemen met de uitvoering) is cruciaal voor de diagnose en behandeling van spraakstoornissen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Taaldaad | Een intentie om een boodschap over te brengen, waarbij de spreker presupposities gebruikt over wat de luisteraar weet en kan afleiden. |
| Inwendig spraakplan | Het mentale plan dat aangeeft welke spieren bewogen moeten worden om een bepaalde klank of woord uit te spreken. |
| Foneem | Het kleinste betekenisonderscheidende spraakklankelement in een taal; het kan een verschil in betekenis tussen woorden bepalen. |
| Minimaal paar | Een paar woorden die in klank slechts van één foneem verschillen, bijvoorbeeld 'kat' en 'kap'. |
| Allofonen | Varianten van hetzelfde foneem die in betekenis geen onderscheid maken, zoals de verschillende uitspraken van de 'r' in het Nederlands. |
| Sonorante spraakklanken | Spraakklanken die geproduceerd worden met stem en resonantie in het spraakkanaal, zoals klinkers, nasalen en liquida. |
| Obstruente spraakklanken | Spraakklanken die geproduceerd worden met een obstructie of vernauwing in het spraakkanaal, wat resulteert in turbulentie en geruis. |
| Voice Onset Time (VOT) | De tijdsspanne tussen het loslaten van een obstruent en het begin van de stemgeving voor een daaropvolgende sonorant, bepalend voor stemhebbendheid. |
| Coarticulatie | Het aanpassen van de articulatie van een spraakklank onder invloed van naburige spraakklanken, ten behoeve van een soepelere overgang. |
| Assimilatie | Een proces waarbij spraakklanken hun kenmerken wijzigen om meer op naburige klanken te lijken, wat kan leiden tot de vorming van een andere klank. |
| Kenmerkdetectorentheorie | Een theorie die stelt dat spraakklanken herkenbaar blijven door essentiële akoestische kenmerken die ondanks variaties altijd aanwezig zijn. |
| Categorische perceptie | Het fenomeen waarbij luisteraars onderscheid maken tussen akoestische verschillen die fonemisch relevant zijn, terwijl subtielere, niet-relevante akoestische variaties worden genegeerd. |
| Native Language Magnet-theorie (NLM) | Een theorie die beschrijft hoe baby's aanvankelijk gevoelig zijn voor alle klankcontrasten, maar naarmate ze ouder worden, hun perceptie afstemmen op de klanken van hun moedertaal. |
| Mentaal lexicon | Het interne woordenboek in ons geheugen waarin woorden zijn opgeslagen met informatie over hun betekenis, klankvorm en grammaticale eigenschappen. |
| Cohorttheorie | Een model van woordherkenning waarbij de eerste klanken van een woord een groep van mogelijke woordkandidaten activeren, die vervolgens worden afgebouwd naarmate meer klanken worden gehoord. |
| Uniciteitspunt | Het punt in de uitspraak van een woord waarop het uniek wordt bepaald en nog maar één woordkandidaat overblijft in de Cohorttheorie. |
| Dual-route model | Een model dat beschrijft hoe geschreven woorden worden herkend via twee routes: de directe lexicale route voor bekende woorden en de indirecte sublexicale route voor het omzetten van spelling naar klank. |
| Priming | Het faciliteren of inhiberen van woordherkenning door middel van een voorafgaande stimulus (prime), die de activatie van gerelateerde woorden beïnvloedt. |
| Semantisch netwerk | De manier waarop woorden in het mentale lexicon zijn opgeslagen, niet alfabetisch, maar via een netwerk van verbindingen gebaseerd op betekenisrelaties. |
| Associatieve semantische priming | Een vorm van priming waarbij de prime en het doelwoord een direct woordenschatverband hebben, wat leidt tot een snellere herkenning van het doelwoord. |
| Non-associatieve priming | Een vorm van priming waarbij het verband tussen de prime en het doelwoord niet direct is en redenering vereist, wat leidt tot een trager primingeffect. |
| Parsing | Het proces van het ontleden van een zin in zijn grammaticale bestanddelen (constituenten) om de structuur en betekenis te achterhalen. |
| Syntactische ambiguïteit | Zinnen die op meerdere manieren grammaticaal ontleed kunnen worden, wat kan leiden tot verschillende interpretaties. |
| Language Acquisition Device (LAD) | Een hypothetisch aangeboren mechanisme in de hersenen dat verantwoordelijk is voor de snelle en efficiënte verwerving van taal. |
| Assemblageronde | De eerste stap in zinsontleding waarbij een voorlopige zinsstructuur wordt toegekend op basis van uitwendige kenmerken en lexicale informatie. |
| Controleronde | De tweede stap in zinsontleding waarbij de voorlopige analyse wordt getoetst aan het verdere verloop van de zin, de context en de gespreksomstandigheden. |
| Figuurlijke taal | Taalgebruik waarbij woorden of zinnen niet letterlijk worden genomen, maar een overgedragen of symbolische betekenis hebben, zoals metaforen en spreekwoorden. |
| Metalinguïstische vaardigheden | Het vermogen om na te denken over taal en de structuur ervan, inclusief het begrijpen van woordgrappen en figuurlijk taalgebruik. |
| Lemma | De representatie van een woord in het mentale lexicon die semantische en grammaticale informatie bevat, voorafgaand aan de fonologische of morfologische vorm (lexeem). |
| Lexeem | De fonologische en morfologische vorm van een woord, die wordt opgeroepen nadat het lemma is gevonden. |
| Presupposities | Veronderstellingen die een spreker maakt over de voorkennis van de luisteraar, die nodig zijn om de boodschap efficiënt over te brengen. |
| Pragmatische vaardigheid | Het vermogen om taal aan te passen aan de sociale context en de voorkennis van de luisteraar, wat essentieel is voor effectieve communicatie. |
| Verhaalopbouw | Het organiseren van informatie in een logische volgorde om een coherent verhaal te creëren, met aandacht voor de volgorde van gebeurtenissen en de pointe. |
| Formulating | Het proces van het omzetten van een preverbale boodschap in gesproken of geschreven taal, inclusief het vinden, ordenen en vormen van woorden. |
| Gemarkeerde lemma's | Lemma's die minder frequent voorkomen, conceptueel complexer zijn, of een specifiekere betekenis hebben in vergelijking met ongemarkeerde lemma's. |
| Ongemarkeerde lemma's | Lemma's die psychologisch urgenter zijn, de grootste nieuwswaarde hebben, en een hogere woordfrequentie hebben, waardoor ze sneller beschikbaar zijn. |
| Foneren | Het produceren van stemgeluid met behulp van de stembanden. |
| Articuleren | Het vormen van spraakklanken door de beweging en interactie van de spraakorganen zoals tong, lippen en kaak. |
| Neuromotorische voorbereiding | Het opmaken van een spraakplan en het doorsturen van de commando's naar de articulatoren, voorafgaand aan de feitelijke beweging. |
| Neuromotorische realisatie | De feitelijke uitvoering van de spraakbewegingen door de articulatoren, zoals gedicteerd door het spraakplan. |
| Dyspraxie | Een neurologische stoornis die de motorische planning en sequentie van bewegingen beïnvloedt, wat leidt tot moeilijkheden bij het vormen van spraakklanken. |
| Dysartrie | Een spraakstoornis die wordt veroorzaakt door zwakte of verstoorde samenwerking van de spieren die betrokken zijn bij spraak, resulterend in onduidelijke articulatie. |
| Afasie van Broca | Een taalstoornis gekenmerkt door moeite met het produceren van vloeiende spraak, agrammatisme en woordvindingsproblemen, terwijl het begrip relatief intact blijft. |
| Afasie van Wernicke | Een taalstoornis gekenmerkt door vloeiende maar inhoudslege spraak, paragrammatisme en moeite met het begrijpen van taal, met intacte grammaticale structuur. |