Cover
Start now for free Nederlands 1 - Thema interactief voorlezen - 2025 - studentenversie 9-10-2025.pdf
Summary
# Interactief voorlezen: methodiek en voordelen
Dit onderwerp verkent de essentie van interactief voorlezen, de voordelen ervan voor taalontwikkeling en begrip, en het cruciale belang ervan, met name voor kinderen uit taalarme milieus, met een focus op fictieverhalen.
### 1.1 Wat is interactief voorlezen?
Interactief voorlezen is een voorleesmethode die verder gaat dan het louter voorlezen van een tekst. Het houdt in dat de voorlezer actief in interactie gaat met de kinderen, zowel voor, tijdens als na het voorlezen. Dit kan gebeuren door het stellen van open vragen, het geven van inhoudelijke opmerkingen over het verhaal, het aanbieden van positieve feedback en het leggen van verbanden tussen de verhaalinhoud en de leefwereld van de leerlingen. Het doel is om kinderen actief en doelgericht te betrekken bij diverse soorten teksten, waaronder verhalende (prenten)boeken, informatieve teksten, brieven en kranten. De kern van interactief voorlezen is de wederkerige interactie tussen de voorlezer en de leerlingen, waardoor het moment rijk en leerzaam wordt [4](#page=4).
> **Tip:** Interactief voorlezen is niet hetzelfde als expressief voorlezen. Expressief voorlezen richt zich op het gebruik van intonatie, mimiek en gebaren om het verhaal levendig te maken, terwijl interactief voorlezen de actieve inbreng van de kinderen centraal stelt. Een combinatie van beide is het meest effectief voor betrokkenheid en verhaalbegrip [4](#page=4) [5](#page=5).
"Interactief voorlezen betekent dat er ruimte is voor de inbreng van de kinderen voor, tijdens en na het voorlezen. Via een rijke interactie worden kinderen actief betrokken bij het verhaal." [4](#page=4).
### 1.2 De vele voordelen van interactief voorlezen
#### 1.2.1 Stimulering van taalontwikkeling en geletterdheid
Voorlezen, en dan met name interactief voorlezen, wordt breed erkend als een effectieve strategie voor de stimulering van de taalontwikkeling bij jonge kinderen. Het draagt bij aan de beginnende of ontluikende geletterdheid. Kinderen die positieve leeservaringen opdoen, ontwikkelen een grotere interesse en plezier in lezen, wat kan leiden tot een natuurlijke motivatie om zelf te leren lezen. Dit resulteert in meer leeservaring, verbeterde leesvaardigheid en een sterker zelfvertrouwen, wat een opwaartse spiraal in de leesontwikkeling creëert [5](#page=5).
> **Tip:** Het motto "Wie vaak leest, leest beter. Wie beter leest, leest vaker. Zo ontstaat een positieve leesspiraal." vat de cumulatieve effecten van interactief voorlezen goed samen [5](#page=5).
#### 1.2.2 Bevordering van mondelinge en sociale-emotionele vaardigheden
Interactief voorlezen bevordert de mondelinge taalvaardigheid en breidt de woordenschat van kinderen uit. Daarnaast ontwikkelt het sociale en emotionele vaardigheden, zoals empathie, het innemen van verschillende perspectieven en het begrijpen van de emoties van personages [6](#page=6).
#### 1.2.3 Verrijking van grammaticale kennis en wereldbeeld
Door blootstelling aan complexere taalstructuren in verhalen, kan interactief voorlezen de grammaticale kennis van kinderen vergroten. Ook hun vertelvaardigheid kan verbeteren door de ervaring met goed gestructureerde verhalen. Bovendien draagt voorlezen bij aan een uitgebreidere kennis van de wereld, omdat kinderen via boeken kennismaken met nieuwe situaties en concepten [6](#page=6).
#### 1.2.4 Cruciale rol bij kinderen uit taalarme omgevingen
Interactief voorlezen is van essentieel belang voor kinderen die opgroeien in een taalarme context. Deze kinderen hebben vaak thuis minder blootstelling aan een rijke taal- en leesomgeving. Onderzoek toont aan dat kinderen uit gezinnen met een lage sociaal-economische status (SES) een minder rijke woordenschat hebben en minder kwalitatieve interactie ervaren, wat kan leiden tot een achterstand in mondelinge en geschreven taalontwikkeling. Schoolse voorleessessies kunnen hierdoor de talige input bieden die deze kinderen thuis missen, om latere leesproblemen te voorkomen [6](#page=6).
#### 1.2.5 Focus op fictieverhalen
De effecten van interactief voorlezen zijn het grootst bij fictieverhalen. Deze worden als iets eenvoudiger begrepen door jonge kinderen dan non-fictieteksten, en de betrokkenheid is groter doordat kinderen zich kunnen inleven in personages en gebeurtenissen. Daarom ligt de nadruk in het curriculum van Nederlands 1 op het interactief voorlezen van verhalen [6](#page=6).
---
# Structuur en kenmerken van een interactief voorleesmoment
Een interactief voorleesmoment is een gestructureerde activiteit die bestaat uit drie fasen: voor, tijdens en na het lezen, en wordt gekenmerkt door specifieke technieken die de betrokkenheid en het leerproces van kinderen vergroten [7](#page=7).
### 2.1 Fasering van een interactief voorleesmoment
Een interactief voorleesmoment is op te delen in drie distincte fasen: de fase vóór het lezen, de fase tijdens het lezen en de fase na het lezen. Elke fase is cruciaal voor een logische opbouw en het maximaliseren van de leeropbrengst [13](#page=13) [7](#page=7).
#### 2.1.1 Fase 1: Voor het lezen
Deze fase dient ter voorbereiding van de kinderen op het komende voorleesmoment, met als doel hen te oriënteren op de tekst en hen te voorzien van extra kennis en woordenschat ter ondersteuning van het begrip [7](#page=7).
* **Oriëntatie op de tekst:** Kinderen worden geïnformeerd over het leesdoel en hun verwachtingen ten aanzien van de tekst worden besproken [7](#page=7).
* **Boek-snuffelen:** Er wordt stilgestaan bij de kenmerken van het boek, zoals de kaft, de titel, de auteur en de illustrator, en de hoofdpersonages worden bondig besproken [7](#page=7).
* **Verbindingen maken met de leefwereld:** Kinderen worden aangemoedigd om verbanden te leggen tussen de inhoud van het boek en hun eigen ervaringen en leefwereld [8](#page=8).
* **Bespreken van belangrijke woorden en uitdrukkingen:** Woorden of uitdrukkingen die essentieel zijn voor het begrip van de tekst worden vooraf besproken. Dit kan ook de uitleg van specifieke begrippen omvatten, zoals "Noordpool" en "Tropen" bij het verhaal "Een ijsbeer in de Tropen" [8](#page=8).
* **Gebruik van relevante voorwerpen of afbeeldingen:** Het meebrengen en bespreken van voorwerpen of afbeeldingen die verband houden met het verhaal kan de betrokkenheid vergroten [8](#page=8).
> **Tip:** Het stellen van voorspelvragen op basis van de kaft kan bij jonge kleuters verwarring veroorzaken, omdat hun vermogen tot zelfsturing en cognitieve flexibiliteit nog beperkt is om initiële misvattingen te corrigeren. Voor oudere kinderen of wanneer de kaft ondubbelzinnig is, kan het wel een goede werkwijze zijn. Het is nuttig om de voorspellingen van de kinderen te noteren of te tekenen om deze later te kunnen vergelijken met de werkelijke verhaallijn [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.1.2 Fase 2: Tijdens het voorleesmoment
Tijdens deze fase wordt de tekst voorgelezen en wordt er actief in gesprek gegaan met de kinderen over de inhoud [10](#page=10).
* **Betekenis geven aan woorden en uitdrukkingen:** Samen wordt er betekenis toegekend aan specifieke woorden en uitdrukkingen die tijdens het lezen voorkomen [10](#page=10).
* **Herlezen en terugbladeren:** Zinnen of stukjes tekst kunnen worden herlezen, of er kan worden teruggegrepen naar eerdere passages in het boek om het begrip te verduidelijken [10](#page=10).
* **Bespreken van illustraties:** Er wordt voldoende tijd genomen om de illustraties te bespreken, waarbij belangrijke details, verhaalelementen of elementen die niet direct in de tekst worden vermeld, maar wel zichtbaar zijn, worden belicht [11](#page=11).
* **Verbanden leggen in de tekst:** Kinderen worden uitgedaagd om verbanden te ontdekken binnen de tekst, bijvoorbeeld door de discrepantie tussen de netheid van een personage en de vuiligheid van de moeder te analyseren [11](#page=11).
* **Verbindingen met de leefwereld:** Kinderen worden gestimuleerd om verbanden te leggen tussen het verhaal en hun eigen leefwereld, met een terugkoppeling naar het verhaal [11](#page=11).
* **Actief aan de slag met inhoud en vorm:** Kinderen worden betrokken bij het bedenken van alternatieve oplossingen voor problemen in het verhaal of het creëren van aanvullende illustraties [11](#page=11).
* **Focussen op het leesdoel:** De gestelde vragen en interacties worden gericht op het vooropgestelde leesdoel [12](#page=12).
* **Activeren van (jonge) kleuters:** Bij jongere kleuters worden actieve participatievormen toegepast, zoals het meezeggen van refreinzinnetjes of het uitvoeren van doe-opdrachtjes die relevant zijn voor het verhaal [12](#page=12).
> **Tip:** Retorische vragen kunnen de betrokkenheid van kleuters vergroten door hen kort te laten meedenken zonder te veel cognitieve inspanning, wat vaak leidt tot een enthousiaste reactie. Het is belangrijk om een balans te vinden tussen de tekstflow en de ruimte voor inbreng van de voorlezer en de leerlingen, waarbij lange conversaties tijdens een eerste lezing beperkt blijven [12](#page=12).
#### 2.1.3 Fase 3: Na het voorlezen
Direct na het voorlezen vindt de nabespreking plaats, een cruciale fase voor het nagaan van begrip, het consolideren van nieuwe woordenschat en het bespreken van thema's [13](#page=13).
* **Beoordeling vanuit verschillende invalshoeken:** Kinderen krijgen de ruimte om het verhaal te beoordelen op basis van inhoud, betekenis, taal en afbeeldingen, waarbij reacties worden gestimuleerd en kinderen op elkaar kunnen reageren [13](#page=13).
* **Terugblik op het leesdoel:** Het initiële leesdoel wordt geëvalueerd aan de hand van de inhoud van het verhaal [13](#page=13).
* **Verdieping in inhoud en vorm:** De inhoud en vorm van de tekst worden verder uitgediept, bijvoorbeeld door de hoofdpersonen, setting en gebeurtenissen te bespreken, inclusief de probleemoplossing [13](#page=13).
* **Actief aan de slag met nieuwe woorden:** Kinderen krijgen de gelegenheid om nieuwe woorden actief te gebruiken, bijvoorbeeld door balletfiguren uit te proberen na het lezen van "Honden doen niet aan ballet" [14](#page=14).
* **Spreken over emoties en ervaringen:** De tekst kan aanleiding geven tot gesprekken over emoties en persoonlijke ervaringen die het verhaal oproept [14](#page=14).
* **Inzoomen op specifieke thema's:** Bepaalde thema's die in het boek aan bod komen, zoals meten of vriendschap, kunnen verder worden uitgewerkt [14](#page=14).
* **Terugblik op voorspellingen:** De vooraf gemaakte voorspellingen worden vergeleken met de daadwerkelijke verhaallijn [14](#page=14).
* **Links met actualiteit en leefwereld:** Er worden verbanden gelegd met de actualiteit of de bredere leefwereld van de kinderen, zoals gesprekken over de maan en de hemel [14](#page=14).
* **Actieve verwerking van tekst (vorm en inhoud):** Kinderen kunnen een nieuw einde bedenken of een nieuwe kaft creëren, of tekeningen maken die aansluiten bij het verhaal [15](#page=15).
De nabespreking kan uitmonden in onderwijsleeractiviteiten binnen diverse domeinen zoals drama, beeld, beweging, schrijven, wiskunde, wereldoriëntatie, enzovoort [15](#page=15).
> **Belang van elke fase:** Elke fase biedt kansen om kinderen te oriënteren op tekstvorm en -inhoud, dieper in te gaan op de tekst en illustraties, te reflecteren over de impact van de tekst, de verworven informatie toe te passen, en (jonge) kleuters te activeren. Het is essentieel om de kinderen goed te observeren tijdens elke fase om hen zo actief mogelijk te betrekken [16](#page=16).
### 2.2 Effectieve kenmerken van interactief voorlezen
Een rijke interactieve voorleessessie wordt gekenmerkt door een reeks effectieve technieken die de betrokkenheid en het leerproces van kinderen bevorderen. Het is belangrijk om een evenwicht te bewaren tussen interactie en de flow van het verhaal [17](#page=17).
1. **Bespreek samen de eigenschappen van het boek:** Stil staan bij de titel, auteur en kaft, en kinderen actief betrekken bij het verkennen van het boek, zoals het openen van flappen. Ook tijdens en na het lezen kunnen typische kenmerken van boeken, zoals de opmaak van letters, worden besproken [17](#page=17).
2. **Ga dieper in op de inhoud van de tekst:** Verduidelijking en verdieping bieden bij gebeurtenissen, personages en ervaringen die om meer uitleg vragen, gebaseerd op het vooropgestelde doel. Dit kan ook inhouden dat er meer informatie wordt gegeven over een thema gerelateerd aan de tekst of dat er langer wordt stilgestaan bij de onderliggende boodschap [18](#page=18).
3. **Stel open (denk)vragen:** Nodig kinderen uit om mee te denken over wat ze zien en horen, wat de basis vormt van interactief voorlezen [19](#page=19).
4. **Help de kinderen door te modelleren, extra vragen te stellen en tips te geven:** Wanneer kinderen een antwoord niet weten, kunnen gerichte tips helpen of kunnen ze elkaar ondersteunen. Doorvragen, bijvoorbeeld door een kleuter minimaal twee tot drie antwoordbeurten te laten geven, stimuleert dieper nadenken. Vragen kunnen ook aan andere kleuters worden voorgelegd om hen te laten reageren op elkaars ideeën [20](#page=20).
5. **Sta stil bij nieuwe woorden en uitdrukkingen:** Breng woordenschat aan in context en laat kinderen de nieuwe woorden gebruiken, waarbij direct feedback kan worden gegeven op het gebruik ervan [21](#page=21).
6. **Bekijk samen aandachtig de afbeeldingen:** Neem de tijd om naar de afbeeldingen te kijken, ga in gesprek over wat er te zien is, en sta open voor de inbreng van de kinderen. Ook de verhaallijn en woordenschat kunnen gekoppeld worden aan de illustraties [22](#page=22).
7. **Geef positieve feedback en moedig de kinderen aan:** Aanmoediging van reacties en inbreng motiveert kinderen om actiever deel te nemen en het voorleesmoment echt interactief te maken [23](#page=23).
8. **Gebruik de tekst om de kinderen zelf te laten vertellen en leg linken met hun eigen leefwereld:** Wanneer kinderen dingen herkennen, kunnen ze zich beter inleven en gemotiveerder zijn om inbreng te doen. De tekst kan ook de leefwereld van kinderen verbreden door verschillen en verrassingen te bespreken. Een persoonlijke noot van de voorlezer werkt eveneens motiverend [24](#page=24).
Deze acht effectieve kenmerken bieden een raamwerk voor het creëren van een rijke en interactieve voorleeservaring [25](#page=25).
---
# Woordenschatontwikkeling en didactische doelen van voorlezen
Interactief voorlezen is een krachtige methode om de woordenschat van jonge kinderen te verrijken en hen verschillende educatieve doelen te laten bereiken, variërend van taalverwerving tot het prikkelen van creativiteit en emotionele ontwikkeling. Dit onderdeel behandelt strategieën voor het omgaan met moeilijke woorden tijdens het voorlezen en de diverse doelen die met interactief voorlezen nagestreefd kunnen worden [26](#page=26).
### 3.1 Omgaan met moeilijke woordenschat tijdens het voorlezen
Interactief voorlezen biedt een uitgelezen kans om de woordenschat van kinderen actief te stimuleren. Het gaat verder dan enkel begrip; het bevordert diepe woordkennis, waarbij kinderen woorden niet alleen herkennen en begrijpen, maar ze ook in diverse contexten kunnen toepassen. Dit is met name belangrijk voor kinderen met een andere thuistaal, die vaak een beperktere Nederlandse woordenschat hebben [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 3.1.1 Waarom stil te staan bij woordenschat tijdens voorlezen?
Het expliciet aandacht besteden aan woorden tijdens het voorlezen stimuleert niet alleen het taalbegrip, maar ook de actieve taalproductie van kinderen. Interactief voorlezen is effectiever dan 'gewoon' voorlezen, omdat het zowel de expressieve als receptieve woordenschat vergroot en kinderen directe feedback krijgen. Een voorbeeld hiervan is de interactie rond het woord "cape" in het prentenboek "Stef Skelet wil vliegen", waarbij kinderen via dialoog en associatie betekenis geven aan het woord [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 3.1.2 Selecteren van doel- of sleutelwoorden
Niet elk nieuw woord behoeft expliciete uitleg. De focus dient te liggen op woorden die essentieel zijn voor het begrip van het verhaal. Richtlijnen voor selectie zijn [27](#page=27):
* Beperk het aantal tot 5 tot 10 woorden [27](#page=27).
* Geef voorkeur aan woorden die herhaaldelijk voorkomen [27](#page=27).
* Zorg voor variatie in moeilijkheidsgraad [27](#page=27).
* Selecteer verschillende woordsoorten, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden; zelfstandige naamwoorden zijn doorgaans makkelijker [27](#page=27).
#### 3.1.3 Integreren van expliciete woordenschatinstructie
Expliciete woordenschatinstructie kan voor, tijdens en na het lezen van het verhaal plaatsvinden om diepe woordkennis te stimuleren [28](#page=28).
* **Voorafgaand aan het lezen:** Introduceer essentiële sleutelwoorden, peil de voorkennis en verduidelijk de woorden. Bijvoorbeeld, de betekenis van "cape" kan met behulp van de coverafbeelding worden besproken [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Tijdens het lezen:** Gebruik diverse technieken om de geselecteerde woorden te verduidelijken [28](#page=28):
* Geef kindvriendelijke definities of laat kinderen deze formuleren [28](#page=28).
* Bied synoniemen aan [28](#page=28).
* Verduidelijk het woord via de context van het verhaal [28](#page=28).
* Gebruik illustraties ter ondersteuning [28](#page=28).
* Geef concrete voorbeelden [28](#page=28).
* Beeld het woord uit [28](#page=28).
* Herhaal de woorden en stimuleer actief gebruik door vragen te stellen of voorspellingen te laten doen [28](#page=28).
* **Na het lezen:** Gebruik de nabespreking om te reflecteren op het verhaal en de woordenschat. Herhaal en toets de nieuwe woorden om het begrip te verdiepen. Een voorbeeld hiervan is het controleren of kinderen een cape herkennen bij Superman [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.1.4 Omgaan met overige moeilijke woorden en zinswendingen
Woorden die niet essentieel zijn voor het begrip van de verhaallijn hoeven niet uitgebreid te worden behandeld. Korte verduidelijkingen door middel van synoniemen, uitbeelden of aanwijzen volstaan. Het schrappen van moeilijke woorden wordt afgeraden omdat dit een leerkans wegneemt; verhalen bieden vaak woorden en zinswendingen die in dagelijkse gesprekken minder voorkomen, maar belangrijk zijn voor latere geletterdheid [30](#page=30).
Echter, bij een opeenstapeling van moeilijke woorden is het raadzaam het verhaal in eigen woorden te vertellen, eventueel later het origineel nog eens te herhalen. Woorden die kleuters absoluut niet kunnen begrijpen, zoals 'abstract' of 'vierkantswortel', kunnen beter worden weggelaten [30](#page=30).
### 3.2 Didactische doelen van interactief voorlezen
Kinderboeken bieden een breed scala aan mogelijkheden voor educatieve doelen in de kleuterklas. Deze doelen kunnen geïntegreerd worden aangeboden en omvatten onder meer taalverwerving, opvoeding (waarden en zingeving), verwerking van gevoelens, informatieoverdracht, prikkeling van creativiteit, waardering van esthetiek en ontspanning. De hieronder beschreven doelen refereren vaak aan de minimumdoelen voor het kleuteronderwijs van de Vlaamse Overheid [31](#page=31).
#### 3.2.1 Om de taalverwerving te stimuleren
Dit is het meest voor de hand liggende doel van het gebruik van boeken in de klas [32](#page=32).
##### 3.2.1.1 Schriftelijke taalontwikkeling
Ontluikende geletterdheid, de vroege fase van schriftelijke taalverwerving, omvat vier aspecten die tijdens het werken met boeken worden gestimuleerd:
* **Verhaalbegrip/tekstbegrip:** Kinderen leren de structuur van verhalen herkennen, krijgen inzicht in verhaalopbouw (begin, midden, slot, problemen oplossen), en leren over spanning, humor en ironie. Ze ontwikkelen metacognitieve vaardigheden door antwoorden in de tekst of prenten te zoeken en argumenten af te leiden, wat luister- en leesstrategieën bevordert. Begrijpend luisteren is cruciaal als voorloper op begrijpend lezen. Dit wordt gestimuleerd door het stellen van denkstimulerende vragen en hardop denkend voorlezen, waarbij de leerkracht haar denkproces modelleert [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Schrijftaal:** Kinderboeken bevatten vaak een rijke schrijftaal met nieuwe woorden en zinswendingen die zelden in gesproken taal voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn zinnen als "Hij voelt zich vreemd" of "Al dagenlang loopt hij rond alsof hij droomt" [35](#page=35).
* **Boekoriëntatie:** Kinderen leren het doel van een boek (verhalen, informatie), hoe het te hanteren (voor naar achter, links naar rechts), en dat boodschappen visueel kunnen worden bewaard en opnieuw kunnen worden opgeroepen [36](#page=36).
* **Relatie tussen gesproken en geschreven taal:** Door de gelezen tekst met de vinger te volgen, leren kinderen de relatie tussen de gesproken woorden en de geschreven tekst. Het aanwijzen van de titel op de kaft is hier een voorbeeld van [36](#page=36).
#### 3.2.1.2 Mondelinge taalvaardigheden
Naast de schriftelijke taalontwikkeling, bevordert interactief voorlezen ook mondelinge taalvaardigheden:
* **(Her)vertellen van verhalen:** Kinderen krijgen de kans om zelf verhalen of passages ervan te (her)vertellen, eventueel ondersteund door beelden of symbolen [37](#page=37).
* **Interactie over het verhaal:** Kinderen delen hun mening, gedachten en gevoelens over voorgelezen boeken, wat leidt tot gesprekken en het verwoorden van voorkeuren [37](#page=37).
#### 3.2.2 Om op te voeden (waarden en zingeving)
Boeken kunnen worden ingezet om waarden, ideeën en normen mee te geven, of om te leren hoe zich te gedragen. Ze kunnen een opvoedende boodschap of een wijze les bevatten, die soms expliciet is (bv. vriendschap is belangrijker dan dure cadeaus) of meer verborgen (bv. de wereld verkennen door het vertrouwde achter te laten) [38](#page=38).
* **Levensvragen:** Prentenboeken kunnen levensvragen aan bod laten komen, waarbij verschillende perspectieven worden geboden en ruimte is voor eigen antwoorden [39](#page=39).
* **Maatschappijbeeld en diversiteit:** Het is belangrijk stil te staan bij de waarden en normen die een boek meegeeft, en het weergegeven maatschappijbeeld te analyseren (bv. over gezinsvormen, rollenpatronen, culturele diversiteit). Kinderboeken tonen steeds meer diversiteit op het gebied van geslacht, huidskleur, seksuele oriëntatie, religie en leeftijd. Ook worden stereotiepe rollenpatronen doorbroken en wordt de diversiteit van gezinnen en mensen met een beperking getoond [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41).
* **Godsdienstige ontwikkeling:** Boeken met een godsdienstige waarde kunnen ingezet worden om de godsdienstige ontwikkeling te stimuleren [42](#page=42).
#### 3.2.3 Om gevoelens te leren verwerken
Verhalen helpen kleuters zich in te leven in de gevoelens van personages, deze te herkennen en te benoemen. Ze tonen hoe om te gaan met gevoelens zoals teleurstelling, eenzaamheid, angst of boosheid. Prentenboeken over moeilijke gevoelens, ziekte, dood, echtscheiding of iemand missen kunnen helpen deze bespreekbaar te maken en manieren aan te reiken om ermee om te gaan [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 3.2.4 Om te informeren
Informatieve boeken dragen kennis over over uiteenlopende onderwerpen zoals natuur, techniek, geschiedenis en de samenleving. Ook verhalende boeken bevatten veel kennis over bijvoorbeeld verschillende leefomgevingen of culturele feesten. Daarnaast kunnen boeken gebruikt worden om begripsontwikkeling in rekenen en wiskunde te stimuleren, met concepten als meten, perspectief en aantallen. Afhankelijk van de thema's in het boek, kunnen minimumdoelen uit vakken zoals aardrijkskunde, geschiedenis, wetenschap, techniek en wiskunde worden nagestreefd [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 3.2.5 Om de creativiteit te prikkelen
Verhalen prikkelen de verbeelding door de lezer lege plekken met eigen fantasie te laten invullen. Fantasieverhalen scheppen nieuwe werkelijkheden en stimuleren creatief denken en het zoeken naar alternatieven. Boeken kunnen ook aanzetten tot creatieve activiteiten zoals tekenen, schilderen, bouwen, naspelen van scènes, of het bedenken van geluiden en muziek. Open eindes dagen kinderen uit zelf een vervolg te verzinnen [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 3.2.6 Omdat ze mooi zijn
Verhalen kunnen worden ingezet omdat het echte kunstwerkjes zijn, waarbij inhoud en illustraties bijzonder geslaagd zijn. De bijzondere zeggingskracht van de tekst kan raken en de behoefte wekken om het verhaal in de woorden van de schrijver te beleven. Het is belangrijk kleuters een divers gamma aan kwaliteitsvolle boeken in verschillende stijlen te laten ontdekken [47](#page=47).
#### 3.2.7 Om te ontspannen
Verhalen kunnen worden verteld puur ter ontspanning, wat een knus en warm groepsgebeuren creëert. Humor, herkenbare gevoelens, spanning en fantasie dragen bij aan een prettig gevoel bij kinderen [48](#page=48).
* **Humor:** Kinderen vinden ongewone, afwijkende of onhandige situaties grappig. Ze genieten ervan zich superieur te voelen ten opzichte van personages, of als een zwakkere figuur toch overwint. Grappige taal, rijm, nonsenswoorden en klanknabootsingen worden ook gewaardeerd. Humor rond ontlasting is eveneens populair [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Avontuur:** Avontuurlijke verhalen, ook al betreffen ze alledaagse gebeurtenissen zoals een bezoek aan de winkel of tandarts, spreken kleuters aan [49](#page=49).
* **Griezelen:** Kleuters genieten ervan mee te leven met gevoelens van angst, wetende dat het verhaal goed zal aflopen met een terugkeer naar een warme en veilige omgeving [49](#page=49).
* **Gevoelens:** Kinderen beleven graag situaties uit hun eigen leven opnieuw in verhalen, zoals de geboorte van een broertje of zusje, logeren, of bang zijn in het donker. Het oplossen van negatieve gevoelens en een harmonieuze, liefdevolle afsluiting zijn kenmerkend [50](#page=50).
* **Fantasie:** Prinsessen, draken, spoken, heksen en pratende dieren spreken tot de verbeelding van kleuters en sluiten aan bij hun magisch denken. Dit kan zich afspelen in een nieuwe werkelijkheid, onze gewone wereld met fantasiepersonages, of in droomavonturen. Veel boeken spelen in op animistisch denken door dieren menselijke eigenschappen te geven [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Realo's:** Voor kleuters die minder interesse hebben in puur fantasie, bieden informatieve boeken en realistische avonturenverhalen veel nieuws en betrekken hen bij het verhaal [51](#page=51).
Het is essentieel om een divers aanbod van boeken aan te bieden en de voorkeuren van de kleuters te kennen om ervoor te zorgen dat er voor ieder wat wils is [51](#page=51).
---
# Organisatie en voorbereiding van interactieve voorleesmomenten
Het succes van een interactief voorleesmoment hangt sterk af van een doordachte organisatie en een grondige voorbereiding, die zowel de fysieke omgeving als de didactische aanpak omvat [52](#page=52).
### 4.1 Organisatie van het voorleesmoment
De fysieke inrichting van de ruimte en het maken van duidelijke afspraken zijn essentieel voor een optimale leeservaring [54](#page=54).
#### 4.1.1 Klasschikking
De klasschikking beïnvloedt de betrokkenheid en het zicht van de kinderen op de verteller. Verschillende opstellingen zijn mogelijk, elk met hun eigen voor- en nadelen [52](#page=52):
* **Halve cirkel:** Kinderen zitten in een (dubbele) halve cirkel.
* Voordelen: Kleine afstand tot de verteller, iedereen ziet de verteller goed. Bij kleinere groepen kan de binnenste cirkel weg [52](#page=52).
* **U-vorm:**
* Voordelen: Kleine afstand tot de verteller [53](#page=53).
* Nadelen: Kinderen in de hoeken zien de verteller minder goed [53](#page=53).
* **Op de grond:**
* Voordelen: Gezellig, plaatsbesparend [53](#page=53).
* Nadelen: Slechte zithouding, kinderen schuiven gemakkelijk dichterbij, zitten te dicht op elkaar en storen elkaar [53](#page=53).
* **Volledige cirkel:**
* Voordelen: De onthaalkring hoeft niet aangepast te worden [53](#page=53).
* Nadelen: Kinderen dichtbij de verteller zien deze slecht of moeten gedraaid zitten [53](#page=53).
* **Kriskras door elkaar:**
* Voordelen: Lijkt gezellig, vraagt weinig ruimte [53](#page=53).
* Nadelen: Sommige kinderen zitten buiten het zicht, naast of achter de verteller; derde, vierde of vijfde rang; grote kans op irritatie en schuiven [53](#page=53).
* **Theateropstelling:** Kinderen zitten in twee of drie rijen achter elkaar, met de achterste rijen hoger.
* Voordelen: Kleine afstand tot de verteller, iedereen ziet de verteller goed. Deze opstelling is ideaal voor gebruik met een vertelkastje, vertelbord of verteltafel [53](#page=53).
Combinaties van deze opstellingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een halve cirkel met kinderen op de grond. Kinderen die moeite hebben met concentratie kunnen het beste dichtbij de verteller geplaatst worden om hun betrokkenheid te verhogen en om hen beter in het oog te kunnen houden [53](#page=53).
**De plaats van de verteller is cruciaal:**
* **Zichtbaarheid:** De verteller moet binnen het oogbereik van alle kinderen zijn. Bij het gebruik van prenten is extra aandacht hiervoor nodig. De verteller mag niet tegen de lichtinval inkijken, bijvoorbeeld voor een raam met felle zon. De verteller moet iets hoger zitten dan de kinderen zodat het gezicht goed zichtbaar is [54](#page=54).
* **Hoorbaarheid:** Lawaai van buitenaf moet vermeden worden [54](#page=54).
* **Ruimte:** Er moet voldoende ruimte zijn voor gebaren en het gebruik van materiaal zonder de omgeving of andere kinderen te storen [54](#page=54).
#### 4.1.2 Afspraken
Het maken van gedragsafspraken met de kinderen vóór het voorlezen is belangrijk, zoals op je plaats blijven zitten en een vinger opsteken om iets te zeggen. Het kan ook nuttig zijn om te vermelden dat er na het voorlezen over het verhaal gesproken zal worden [54](#page=54).
#### 4.1.3 Een sfeerbrenger
Het creëren van een passende sfeer kan de kinderen rustig maken en nieuwsgierig maken naar het verhaal. Dit kan door middel van muziek, een sfeerlichtje, een speciale vertelstoel of een vertelhoed. Een vast vertelritueel met kleuters is effectief [55](#page=55).
> **Voorbeeld:** Een vertelritueel kan bestaan uit het meebrengen van een koffer met voorwerpen die met het verhaal te maken hebben, het bespreken hiervan, het laten horen van een muziekfragment, het noemen van de auteur en titel, een korte situering van het verhaal en vervolgens het voorlezen. Een ander ritueel is het aansteken van een sfeerlichtje, het opzetten van een vertelhoed, gevolgd door boek-snuffelen en dan het voorlezen [55](#page=55).
### 4.2 Voorbereiding van het voorleesmoment
Een goede voorbereiding is essentieel om het maximale uit een interactief voorleesmoment te halen [56](#page=56).
#### 4.2.1 Stappenplan voorbereiding
1. **Stel een helder doel op:** Dit kan breed zijn (bijvoorbeeld woordenschat aanleren, een thema introduceren) of specifiek (bijvoorbeeld een ontspanningsmoment creëren) [56](#page=56).
2. **Kies een passende tekst:** De tekst moet aansluiten bij het gestelde doel [56](#page=56).
3. **Verdiep je in de tekst en afbeeldingen:** Lees de tekst meerdere keren door en zoek recensies op om de verschillende thema's en lagen te ontdekken. Kwaliteitsvolle recensies zijn te vinden op websites zoals boekenzoeker.be, Pluizer/Pluizuit en bibliotheek.be [56](#page=56).
4. **Vormgeving van de fases:** Bedenk hoe de verschillende fasen van het voorleesmoment vormgegeven zullen worden [56](#page=56).
5. **Integreer interactieve kenmerken:** Zorg ervoor dat de effectieve kenmerken van interactief voorlezen worden geïntegreerd in de verschillende fasen [56](#page=56).
6. **Groepssamenstelling en differentiatie:** Denk na over de groep kinderen en hoe je kunt differentiëren op basis van hun diversiteit. Overweeg of de tekst één keer of herhaaldelijk voorgelezen moet worden [56](#page=56).
#### 4.2.2 Inspiratiefiches en lestips
Er zijn online veel boekentips en inspirerende lesmaterialen beschikbaar die door voorleesexperten zijn uitgewerkt. Deze helpen bij het selecteren van kwaliteitsvolle prentenboeken en bieden tips voor interactie. Het is belangrijk om de bron van deze materialen te vermelden in de eigen activiteitenfiche of lesvoorbereiding [57](#page=57).
Inspirerende websites zijn onder andere De Leesjury, rijkteksten.org en sardes.nl/leespluim [57](#page=57).
#### 4.2.3 Kijkwijzer interactief voorlezen
Een kijkwijzer kan dienen als ondersteunend hulpmiddel om feedback te geven op de eigen voorleesrealisatie of die van een medestudent. Dit helpt om een betere voorlezer te worden en de kinderen meer uit het voorleesmoment te laten halen [57](#page=57).
#### 4.2.4 Activiteitenfiche ‘interactief voorlezen’
Voorbeelden van activiteitenfiches voor interactief voorlezen zijn beschikbaar (bijvoorbeeld op Toledo) en kunnen gebruikt worden als leidraad om zelf een dergelijke fiche uit te werken. Deze fiches ondersteunen de docent bij het structureren en plannen van interactieve voorleesmomenten [61](#page=61).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Interactief voorlezen | Een methode waarbij de voorlezer niet alleen een tekst voorleest, maar actief in interactie gaat met de kinderen vóór, tijdens en na het voorlezen, om zo de taalontwikkeling en het tekstbegrip te bevorderen. |
| Expressief voorlezen | Het voorlezen van een tekst met veel intonatie, mimiek en gebaren, waarbij bewust wordt nagedacht over pauzes om de betrokkenheid van de kinderen te vergroten en het verhaalbegrip te ondersteunen. |
| Ontluikende geletterdheid | De vroege fase van schriftelijke taalverwerving, die loopt van de geboorte tot het moment dat een kind de basisprincipes van lezen en schrijven beheerst, waarbij vier aspecten centraal staan: verhaalbegrip, schrijftaal, boekoriëntatie en de relatie tussen gesproken en geschreven taal. |
| Verhaalbegrip (tekstbegrip) | Het vermogen van kinderen om de inhoud, structuur en betekenis van een verhaal te begrijpen, inclusief inzicht in personages, de opbouw van het verhaal, spanning, humor en ironie. |
| Begrijpend luisteren | De vaardigheid om informatie uit gesproken teksten te verwerken en te begrijpen, wat essentieel is als voorloper op het later begrijpend lezen van geschreven teksten. |
| Hardop denkend voorlezen | Een techniek waarbij de voorlezer zijn of haar denkproces tijdens het voorlezen verwoordt, om zo aan te tonen hoe verbanden worden gelegd of gebeurtenissen verklaard, wat kinderen helpt om luisterstrategieën te ontwikkelen. |
| Schrijftaal | De taal die wordt gebruikt in geschreven teksten, die vaak formeler is en meer complexe woordenschat en zinswendingen bevat dan gesproken taal. |
| Boekoriëntatie | Het proces waarbij kinderen leren begrijpen waarvoor een boek dient, hoe het gehanteerd moet worden (bijvoorbeeld leesrichting), en hoe boodschappen visueel opgeslagen en opgeroepen kunnen worden. |
| Diepe woordkennis | Een uitgebreid begrip van woorden, waarbij kinderen ze niet alleen herkennen en begrijpen, maar ze ook in diverse contexten kunnen toepassen, synoniemen kennen en gerelateerde concepten begrijpen. |
| Sleutelwoorden (doelwoorden) | Woorden die essentieel zijn voor het begrip van een verhaal en die expliciet aan bod komen tijdens het voorlezen en de nabespreking, om de woordenschat van kinderen te verrijken. |
| Klasschikking | De manier waarop kinderen fysiek worden opgesteld tijdens een voorleesmoment, zoals een halve cirkel, U-vorm of volledige cirkel, om de interactie en het zicht op de verteller te optimaliseren. |
| Sfeerbrenger | Een element, zoals muziek, een sfeerlichtje of een speciale vertelstoel, dat wordt gebruikt om kinderen in de juiste stemming te brengen voor een voorleesmoment, waardoor ze rustiger en nieuwsgieriger worden. |