Cover
Start now for free Samenvatting WERO.pdf
Summary
# Onderzoekende houding bij jonge kinderen stimuleren
Dit onderwerp gaat over hoe een onderzoeksgerichte houding bij jonge kinderen kan worden ontwikkeld en gestimuleerd door middel van de kenmerken van de leraar en praktische aanpakken.
## 1 Onderzoekende houding: de zeven kenmerken van de regenboog
De leraar speelt een cruciale rol in het stimuleren van een onderzoekende houding bij jonge kinderen. Dit wordt ondersteund door zeven kenmerken [1](#page=1):
### 1.1 Echt kijken naar kinderen
Dit houdt in dat de leraar de onderzoekende ingesteldheid van kinderen helpt ontwikkelen om de wereld te ontdekken. Interesse en verwondering vormen het vertrekpunt om onderwerpen verder uit te diepen en te verbreden, zonder te sturend te zijn. Dit verhoogt de betrokkenheid (BT) en voorkomt snelle interpretaties [1](#page=1).
### 1.2 Echt luisteren naar kinderen
Het is belangrijk om de eigen theorieën of verklaringen niet op te dringen en niet alleen te luisteren naar de 'juiste' antwoorden. Dit voorkomt 'guess-what-i-am-thinking-of-dialogen', waarbij kinderen raden naar het antwoord dat de leraar in gedachten heeft. Ingaan op wat kinderen vertellen, verhoogt de motivatie en betrokkenheid [1](#page=1).
### 1.3 Kinderen de tijd en ruimte geven om te ervaren, onderzoeken en denken
Kinderen moeten de kans krijgen om te ervaren, communiceren en uiten. Als kinderen onvoldoende ervaring hebben, moeten verschillende hechtingsmiddelen worden aangeboden en mogen ze kiezen en uitproberen. Dit biedt kansen om te proberen, te mislukken en opnieuw te proberen, wat bekend staat als 'trial and error' [1](#page=1).
### 1.4 Inspelen op situaties en vragen: verbreden en verdiepen
De leraar heeft hierbij informatie nodig. Het stellen van open vragen, het inrichten van een informatiehoek, het kritisch raadplegen van bronnen en het tonen van voorbeeldgedrag zijn hierbij belangrijk. Ook het bevragen van ouders naar de interesses van kinderen is waardevol [1](#page=1).
### 1.5 Een uitdagende omgeving of context kiezen of creëren
Dit omvat de omgeving en het materiaal. De keuze van de omgeving en het materiaal dient af te stemmen op de interesse van de kinderen [1](#page=1).
### 1.6 Kinderen stimuleren om ervaringen, ideeën, theorieën vast te zetten
Adhv gerichte vragen of extra onderzoeken kunnen andere inzichten en ervaringen worden gestimuleerd, waardoor ervaringen met elkaar gedeeld kunnen worden [1](#page=1).
### 1.7 Een onderzoekende houding hebben
De houding van de leraar is essentieel. Verwondering en nieuwsgierigheid zijn het startpunt. De leraar stimuleert de interne onderzoeker in het kind. Het doel is niet om kinderen tot wetenschappers of wiskundigen te vormen, maar om hun natuurlijke nieuwsgierigheid te voeden. De leraar heeft brede kennis van wereldoriëntatie en weet hoe kinderen te begeleiden zodat ze hun onderzoekende houding niet verliezen [1](#page=1).
## 2 Verkennen van materialen en het stimuleren van een onderzoekende houding
Kinderen oriënteren zich in de wereld door materialen te verkennen. Hierbij zijn verschillende vormen van doelgerichtheid te onderscheiden [2](#page=2).
### 2.1 Open-ended play
'Loose parts' zijn losse, veelzijdige materialen die kinderen kunnen verplaatsen, manipuleren en veranderen tijdens het spel. Ze kunnen met elkaar gecombineerd worden of een heel andere betekenis krijgen. Materialen met een specifieke functie kunnen ook creatief en fantasierijk worden ingezet. Dit stimuleert kinderen om zelf ideeën te bedenken, plannen te maken en iets te creëren vanuit hun eigen fantasie en creativiteit. Het bevordert de verbeelding, creativiteit, nieuwsgierigheid en probleemoplossend denken. Door manipulatie wordt ook de motoriek geoefend, wat een basis is voor STEM- en andere onderzoeksactiviteiten. Nutteloze materialen die een nieuwe functie krijgen, bevorderen een houding van respect en duurzaamheid. Er worden geen genderverschillen waargenomen in hoe kinderen doelen stellen, plannen, ontwerpen, construeren en communiceren over hun speldoel en resultaat [2](#page=2).
### 2.2 Verkennen met als doel kenmerkende eigenschappen te leren kennen
In dit geval worden materialen niet als 'loose parts' aangeboden, maar worden kinderen expliciet gevraagd specifieke eigenschappen van het materiaal te verkennen. Dit draagt bij aan de oriëntatie op techniek of natuur. Door in te spelen op de nieuwsgierige houding van kinderen en ontdekkingen verder te verdiepen in de klas, wordt de betrokkenheid behouden en aangesloten bij de leefwereld, wat zorgt voor brede basiszorg. Systematische uitbreiding vindt plaats doordat de leraar, binnen een thema, specifiek gekozen materialen en voorwerpen aanbiedt. Door veelvuldig actief te handelen, ervaren kinderen dat er verschillende materialen bestaan en dat voorwerpen uit meerdere of allerlei materiaalsoorten zijn opgebouwd. Actief handelen omvat exploreren, manipuleren en experimenteren op alle mogelijke wijzen waarop kinderen ontdekkingen en ervaringen opdoen. Pas door veelvuldig en gevarieerd 'informatie' op te doen rond materialen en voorwerpen, worden kenmerken en eigenschappen diepgaander en verfijnder ervaren. Kennis wordt al ervarend opgebouwd en kinderen komen tot juiste inzichten [3](#page=3).
## 3 Zelfstandig verkennen in verschillende settings
Verschillende settings faciliteren zelfstandig exploreren [3](#page=3).
### 3.1 De ontdekbak
Een ontdekbak is een bak met een variatie aan zorgvuldig gekozen voorwerpen uit de leefwereld van kinderen, die veel experimenteer- en ontdekkingskansen bieden [3](#page=3).
**Criteria voor een ontdekbak:**
* Stevig [3](#page=3).
* Afmetingen: 100 cm x 15 cm x 70 cm [3](#page=3).
* Opstaande randen [3](#page=3).
* Geschikt voor maximaal 4 tot 6 kinderen [3](#page=3).
**Doel van de ontdekbak:**
* Materiaal exploreren, manipuleren en ermee experimenteren [3](#page=3).
* Inzicht krijgen in eigenschappen, mogelijkheden en beperkingen van materiaal [3](#page=3).
* Eigen tempo en wensen ontdekken [3](#page=3).
**Leeftijd:**
* Onmisbaar voor peuters en 3-jarigen die meerdere keren en herhaald kunnen spelen, met een duidelijke structuur door een afgebakende plaats [3](#page=3).
* Voor oudere kinderen is de ontdekbak enkel gepast voor nieuwe materialen met veel ontdekkingskansen op hun niveau. Spontaan spel is ook toegestaan. Als materiaal bekender wordt, kan aanvullend materiaal worden gezocht of de bak worden verrijkt [3](#page=3).
**Inhoud van de ontdekbak:**
* Veel materialen komen in aanmerking. Bij de start van een nieuw thema kan de bak thematisch materiaal bevatten [3](#page=3).
**Criteria voor inhoud:**
* Aansluiting bij de leefwereld en interesses van kinderen [4](#page=4).
* Kinderen moeten er zelfstandig mee aan de slag kunnen [4](#page=4).
* Voldoende ontdekkingskansen [4](#page=4).
* Combineerbaar [4](#page=4).
* De bak wordt geleidelijk aangevuld, met voorwerpen die ook weer worden weggenomen [4](#page=4).
* Veiligheidsaspecten [4](#page=4).
* Meestal themagebonden [4](#page=4).
**Organisatie van de ontdekbak:**
* De eerste keer wordt de inhoud globaal met de kinderen bekeken en worden er afspraken gemaakt [4](#page=4).
### 3.2 De ontdektas
Een ontdektas is bedoeld voor 1 tot maximaal 2 kinderen. Deze sluit aan bij de leefwereld en bevat uitdagend materiaal dat een enthousiaste, nieuwsgierige en onderzoekende kind prikkelt. De eigenschappen van het materiaal worden op een speelse wijze ontdekt [4](#page=4).
### 3.3 De ontdektafel
Hier zet de leraar materialen klaar. Kinderen gaan er zelfstandig, in hun eigen tempo, actief mee om, exploreren, experimenteren en ontdekken. Het verkennen van materialen gebeurt in een klein groepje. Dit is een variant van de ontdekbak, vooral voor oudere kinderen. Om de ontdektafel rijk aan ontdekkingskansen te maken, kunnen opdrachtkaarten worden aangeboden [4](#page=4).
### 3.4 De ontdekhoek
In de ontdekhoek wordt materiaal op een overzichtelijke manier ondergebracht, soms aangevuld met boeken en prenten over het onderwerp. Het doel is dat kinderen zelfstandig, in hun eigen tempo, zonder ondersteuning van de leraar, experimenteren en onderzoekjes doen. Er is meer ruimte, groter materiaal en sneller sprake van samenspel of rollenspel. Bij de inrichting van een nieuwe hoek wordt deze klassikaal verkend met de kinderen, eventueel met behulp van begeleide zelfstandige leersituaties (BSLK) en worden afspraken gemaakt. Een geplande BSLK-hoek kan verder worden uitgebouwd met de kinderen [4](#page=4).
## 4 Begeleiding bij het ontdekken van materialen
De leraar begeleidt het ontdekken van materialen op verschillende manieren [5](#page=5):
* Kinderen observeren [5](#page=5).
* Kinderen tot nieuw spel zetten door nieuwsgierigheid te prikkelen en zelf een onderzoekende houding aan te nemen [5](#page=5).
* Vragen stellen [5](#page=5).
* Suggesties geven [5](#page=5).
* Meespelen [5](#page=5).
* Impulsen geven om zelfstandig materiaal te verkennen [5](#page=5).
* Opdrachtkaarten gebruiken [5](#page=5).
### 4.1 Zelfstandige leersituaties (ZSLK) versus Begeleide zelfstandige leersituaties (BSLK)
Bij de ontdekbak, tafel, tas en hoek is er meestal sprake van ZSLK, waarbij de leraar een coachende rol heeft. Soms is het beter om voor de eerste keer een hoek als BSLK op te zetten, om de hoek samen met de kinderen op te bouwen en actiever te begeleiden [5](#page=5).
## 5 Begeleid verkennen in de waarneming
Waarnemen kan als BSLK plaatsvinden, waarbij de leraar verdiept en ondersteunt, waardoor waarnemen een speelleerkans wordt. Dit is een volwaardige leersituatie waarin alle kenmerken uitgebreid aan bod komen, met als doel het waarnemen zelf [5](#page=5).
### 5.1 Functionele waarneming
Het is nodig om materiaal eerst te verkennen voordat verder wordt gegaan, dit heet functionele waarneming. Dit gebeurt in functie van wat verder volgt: waarnemen wat nodig is als onderdeel van een andere leersituatie, met als doel de vervolgleersituatie te kunnen uitvoeren [5](#page=5).
### 5.2 Didactische principes van de waarneming
* **Het materiaal:** Werken met concrete, levende en niet-levende materialen [5](#page=5).
* **Voorwaarden voor materiaal:**
* Sluit aan bij de leefwereld van kinderen [5](#page=5).
* Concreet, voldoende en gevarieerd materiaal [5](#page=5).
* Veel te ontdekken aan het materiaal, zodat kinderen kunnen experimenteren en er veel ontdekkingskansen zijn [5](#page=5).
* Verzorgd [5](#page=5).
* Veilig en aangepast aan de leeftijd [5](#page=5).
* Echt materiaal [5](#page=5).
* **Dier als materiaal:** Een levendig en rustig dier dat zich graag laat vertroetelen, met alles wat bij het dier hoort [5](#page=5).
## 6 STEM-didactiek: de onderzoeksactiviteit en ontwerpactiviteit
STEM staat voor Wetenschap, Techniek, Engineering en Wiskunde. De focus kan op één of meerdere disciplines liggen, afhankelijk van de vooropgestelde doelen. Vaardigheden zoals nieuwsgierig zijn, onderzoekend ingesteld zijn, kritisch kijken, ondernemend zijn en het eigen beeld kunnen bijstellen zijn essentieel binnen STEM. Om deze vaardigheden in te oefenen, zijn leersituaties nodig die inzoomen op de onderzoeksactiviteit en ontwerpactiviteit [51](#page=51).
### 6.1 De onderzoeksactiviteit
Hierbij onderzoeken kinderen bepaalde eigenschappen van bepaalde materialen [51](#page=51).
**Verloop van een onderzoeksactiviteit:**
* **Duur:** Variabel, soms zijn meerdere dagdelen nodig voor diepgaand onderzoek. Soms is één BSLK voldoende [51](#page=51).
**Stappen van het verloop:**
1. **Verwonderen:** Vertrek van verwondering, een vraag of een ontdekking [52](#page=52).
2. **Verkennen:** Gespreksonderwerp verkennen en verdiepen. Indien nieuw materiaal, eerst functioneel waarnemen [52](#page=52).
3. **Onderzoek opzetten:** Vertrek van ideeën van kinderen: waar zijn ze nieuwsgierig naar? [52](#page=52).
4. **Onderzoek uitvoeren:** Kinderen stimuleren om conclusies te trekken, zowel op het einde als tussendoor, om het denkproces vast te zetten [52](#page=52).
5. **Concluderen:** Zie stap 4.
6. **Presenteren:** Kinderen laten presenteren in de kring wat ze wilden onderzoeken, hoe ze dit hebben aangepakt en wat de resultaten zijn [52](#page=52).
### 6.2 De ontwerpactiviteit
Deze activiteit vertrekt vanuit een behoefte en doorloopt een proces [52](#page=52).
**Ontwerpcyclus:**
1. **Probleem verkennen en formuleren:** Vertrek vanuit een behoefte. Omschrijf het probleem duidelijk en stel eisen op. Bespreek dit klassikaal [52](#page=52).
2. **Ideeën verzinnen en selecteren:** Brainstormen in een wilde weg, zonder sturing in de richting van ideeën van de leraar; kinderen gebruiken hun creativiteit [52](#page=52).
3. **Concepten uitwerken en selecteren:** Losse ideeën samenbrengen tot één idee [52](#page=52).
4. **Prototype maken:** Kinderen realiseren het ontwerp aan de hand van een zelf opgestelde planning of tekening [52](#page=52).
5. **Testen en optimaliseren:** Uitproberen en de voor- en nadelen oplijsten [52](#page=52).
6. **Presenteren:** Wat hebben ze ontworpen, vanuit welke behoefte en met welke criteria [52](#page=52).
## 7 Begeleiding van onderzoeks- en ontwerpactiviteiten
De begeleiding door de leraar is cruciaal [53](#page=53).
* Vertrek vanuit een behoefte of een concreet probleem, aangrijpen wanneer de betrokkenheid van kinderen hoog is [53](#page=53).
* Er is een open aanpak nodig met veel initiatief van de kinderen [53](#page=53).
* Stimuleer onderzoekend leren; het gaat niet om het uitvoeren van een 'proefje', maar om diepere onderzoeken en ontdekken [53](#page=53).
* Bied een grote variatie aan materialen aan of laat kinderen zelf materiaal kiezen. Dit leert hen variatie te gebruiken, te onderzoeken en te leren kennen, en creatieve oplossingen te bedenken [53](#page=53).
* Het weglaten van bepaalde materialen kan ook creativiteit stimuleren [53](#page=53).
* Bied gerichte ondersteuning bij het correct hanteren van bepaalde technische systemen of gereedschappen [53](#page=53).
* Betrek partners wanneer zinvol, zoals ouders en grootouders, door te kijken naar hun diversiteit aan beroepen en hobby's [53](#page=53).
* De leraar heeft brede achtergrondkennis van natuur, wetenschap, etc. Zo niet, ga dan samen met de kinderen op zoek en geef aan dat je het niet weet, terwijl je zelf ook nieuwsgierig opstelt [53](#page=53).
* Wanneer kinderen waarnemen en vaststellingen doen, moeten deze worden vastgezet [53](#page=53).
### 7.1 ZSLK: Ontdekdoos met opdrachtkaarten
Door met opdrachtkaarten te werken, stuurt de leraar het onderzoek in een vooraf bepaalde richting, terwijl kinderen zelfstandig kunnen onderzoeken [53](#page=53).
---
# Verkennen van materialen en de natuurlijke wereld
Dit thema verkent methoden om kinderen materialen te laten ontdekken, met een focus op natuurlijke elementen zoals planten en sporenorganismen, inclusief hun eigenschappen en levenscycli.
### 2.1 Materialen verkennen
Er zijn verschillende manieren om kinderen materialen te laten verkennen, variërend in doelgerichtheid.
#### 2.1.1 Open-ended spel met 'loose parts'
'Loose parts' zijn losse, veelzijdige materialen die kinderen kunnen verplaatsen, manipuleren en veranderen tijdens het spel. Ze kunnen deze combineren of er een andere betekenis aan geven. Zelfs materialen met een specifieke functie kunnen creatief en fantasierijk gebruikt worden. Dit stimuleert ideeën bedenken, plannen, creëren vanuit eigen fantasie, verbeelding, nieuwsgierigheid en probleemoplossend denken. Het manipuleren van materialen oefent ook de motoriek en legt een basis voor STEM-activiteiten. Het hergebruiken van materialen stimuleert respect en duurzaamheid [2](#page=2).
#### 2.1.2 Verkennen met doel: kenmerkende eigenschappen leren kennen
Hierbij worden materialen niet als 'loose parts' aangeboden, maar verkennen kinderen expliciet specifieke eigenschappen, wat bijdraagt aan hun oriëntatie op techniek of natuur. Door dit systematisch aan te bieden binnen een thema, leren kinderen over de variëteit aan materialen en hoe voorwerpen zijn opgebouwd. Actief handelen, zoals exploreren, manipuleren en experimenteren, is cruciaal voor het opdoen van ontdekkingen en ervaringen, wat leidt tot diepgaandere inzichten [3](#page=3).
#### 2.1.3 Zelfstandig verkennen: ontdekbak, ontdekhoek, ontdekdoos
* **Ontdekbak:** Een bak met een variatie aan zorgvuldig gekozen voorwerpen uit de leefwereld van het kind, die veel experimenteer- en ontdekkingskansen bieden [3](#page=3).
* **Criteria:** Stevig, specifieke afmetingen (100cm x 15cm x 70cm), opstaande randen, geschikt voor 4 tot maximaal 6 kinderen [3](#page=3).
* **Doel:** Materiaal exploreren, manipuleren en experimenteren om inzicht te krijgen in eigenschappen, mogelijkheden en beperkingen [3](#page=3).
* **Leeftijd:** Vooral onmisbaar voor peuters en 3-jarigen; voor oudere kinderen vooral geschikt voor nieuwe materialen met veel ontdekkingskansen [3](#page=3).
* **Inhoud:** Thematisch materiaal, afgestemd op de leefwereld en interesses van de kinderen, combineerbaar en veilig. De bak wordt geleidelijk aangevuld en voorwerpen worden weggenomen [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Organisatie:** Eerste kennismaking met de inhoud en afspraken maken met de kinderen [4](#page=4).
* **Ontdekdoos:** Voor 1 tot maximaal 2 kinderen, met uitdagend materiaal dat de nieuwsgierigheid prikkelt en helpt om eigenschappen speels te ontdekken [4](#page=4).
* **Ontdektafel:** De leerkracht zet materialen klaar, kinderen gaan hier zelfstandig, in eigen tempo mee aan de slag. Geschikt voor oudere kinderen, kan verrijkt worden met opdrachtkaarten [4](#page=4).
* **Ontdekhoek:** Een overzichtelijke plaats waar materiaal is ondergebracht, soms met aanvullende boeken en prenten. Kinderen experimenteren hier zelfstandig, zonder directe ondersteuning van de leerkracht [4](#page=4).
#### 2.1.4 Begeleiding bij het ontdekken van materialen
Begeleiding kan bestaan uit observeren, nieuwsgierigheid prikkelen, vragen stellen, suggesties geven, meespelen, impulsen geven en het aanbieden van opdrachtkaarten. De rol van de leerkracht is vaak coachend, maar soms is een meer actieve rol (Begeleide Vrij Kleuter Educatie - BSLK) nodig, bijvoorbeeld bij het opbouwen van een nieuwe hoek [5](#page=5).
#### 2.1.5 Begeleid verkennen in de waarneming
Waarneming als BSLK waarbij de leerkracht verdiept en ondersteunt, biedt een speelleerkans. Dit is functionele waarneming, waarbij het materiaal wordt verkend in functie van wat volgt [5](#page=5).
* **Didactische principes:**
1. **Het materiaal:** Concreet, levend en niet-levend materiaal, aansluitend bij de leefwereld, verzorgd, veilig en aangepast aan de leeftijd [5](#page=5) [6](#page=6).
2. **Aanpak: actieve beleving:** Gebruik van gevarieerde werkvormen en interactie om de betrokkenheid hoog te houden. Dit omvat goede vraagstelling (waaromvragen, waarderingsvragen), het geven van impulsen, opdrachten, het vertellen van informatie, en het opwekken van verwondering [6](#page=6).
3. **Organisatie:** Voorkeur voor kleine groepen vanwege hogere betrokkenheid. Het onderwerp kan klassikaal worden aangepakt, maar achteraf moet er ook ruimte zijn voor zelfstandige exploratie [6](#page=6).
4. **Inhouden:** Zintuiglijke ervaringen die door expliciteren, verwoorden en herhaling tot kennis leiden. Flexibel omgaan met de inhoud, rekening houdend met de interesse van de kinderen [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Aandachtspunten waarnemen 3-jarigen:** Spelend ontdekken en exploreren, gebruik maken van zintuigen, eigenschappen laten ervaren, relaties laten ontdekken. Ontwikkeling van zintuigen, motoriek, taal en denken [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Aandachtspunten waarnemen 5-jarigen:** Diepgaand verkennen, diepere gesprekken, waardenbeleving, denkontwikkeling, gevoelens bespreken, taalontwikkeling stimuleren [8](#page=8).
* **Voorbereiding waarneming:** Achtergrondinformatie opzoeken, materiaal verzamelen en verkennen, lesdoelen vooropzetten, ervaringskansen zoeken, kern uitschrijven in lesfasen [8](#page=8).
#### 2.1.6 Zintuigspel of -speelleerkans
Zintuigspel wordt geïntegreerd aangeboden, waarbij één zintuig wordt belicht [9](#page=9).
* **Algemene richtlijnen:** Meerdere ontwikkelingsdomeinen worden aangesproken, materiaalkeuze is afgestemd op de ervaringswereld van het kind. Groeperingsvormen zijn best kleine, begeleide groepen [9](#page=9).
* **Globaal verloop:**
1. **Functioneel waarnemen:** Kenmerken waarnemen van materiaal dat nodig is voor het vervolg [9](#page=9).
2. **Proefspel:** Elk kind benoemt om de beurt een eigenschap bij het proeven van materiaal [10](#page=10).
3. **Spelen van verschillende spellen:** Met variatie en gradatie, waarbij elk kind aan de beurt komt [10](#page=10).
* **Tastspelletjes:** Ontdekken van vorm- en materiaaleigenschappen door middel van tast. Mogelijke materialen komen uit de directe omgeving. Basis materialen zijn onder andere een tastdoos en blinddoek [10](#page=10).
* **Geurspelletjes:** Aandacht voor het herkennen van geuren uit de omgeving. Geuren zijn belangrijk voor gevaarsdetectie, het herkennen van plaatsen en als signaal [11](#page=11).
* **Smaakspelletjes:** Erkennen van de 5 basissmaken: zoet, zuur, bitter, zout en umami. Hygiëne is hierbij cruciaal. Het combineren van geur en smaak is mogelijk in een volwaardige BSLK [11](#page=11).
### 2.2 Natuurlijke wereld verkennen: planten
Planten zijn levende wezens met specifieke structuren en levenscycli [12](#page=12).
#### 2.2.1 Classificatie van planten
* **Bomen:** Houtige planten boven de 3 meter, met een duidelijke stam en kruin [11](#page=11).
* **Struiken:** Houtige planten tussen 0,5 en 3 meter, met vertakkingen vanaf de grond en geen stam. Synoniem: heester [11](#page=11).
* **Kruid- en moslaag:** Onder de 0,5 meter, meestal geen houtige stengels [11](#page=11).
* **Onkruid:** Een kruid dat op een ongewenste plaats voorkomt [11](#page=11).
#### 2.2.2 Basisbegrippen van de zaadplant
Zaadplanten vermenigvuldigen zich via zaden, die zichtbaar zijn met het blote oog en reservevoedsel bevatten [12](#page=12).
* **Belangrijke onderdelen:**
* **De wortel:** Draagt geen bladeren, is niet geleed, en is niet altijd ondergronds. Functies zijn: opnemen van water en zouten, verankeren van de plant, en soms opslag van reservevoedsel [12](#page=12).
* **De stengel:** Draagt bladeren of heeft deze gedragen. Functies zijn: dragen van bladeren, bloemen en vruchten, transport van sappen, en soms opslag van reservevoedsel. Een **wortelstok** is een gewijzigde stengel voor ongeslachtelijke vermeerdering [13](#page=13).
* **Het blad:** Vlak, dun, groen, met een beperkte levensduur. Bladstand kan verspreid, tegenoverstaand of kransgewijs zijn. Bladrandinsnijdingen kunnen ondiep (gezaagd, getand, gekarteld, gaaf, gegolfd) of diep zijn (gelobd, gespleten, gedeeld). Een **samengesteld blad** bestaat uit deelblaadjes. Bladvorm, bladtop en bladvoet zijn kenmerkend. Nervatuur kan veernervig, handnervig of parallelnervig zijn [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Delen voor geslachtelijke voortplanting:**
* **De bloem:** Een stengel met gewijzigde bladeren die voortplanting als gezamenlijke functie hebben [16](#page=16).
* **Volkomen bloem:** Bevat kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden (mannelijk) en een stamper (vrouwelijk) [16](#page=16).
* **Bijzondere structuren voor opslag van reservevoedsel:** Bollen, knollen en wortelstokken slaan reservevoedsel op en maken ongeslachtelijke vermeerdering mogelijk [17](#page=17).
* **Bol:** Kenmerkt zich door een bolschijf met vlezige en vliezige rokken [17](#page=17).
* **Knol:** Bevat reservevoedsel in stengel- of wortelachtige delen [18](#page=18).
* **Functies van bladeren:** Fotosynthese, bescherming en eventueel opslag van reservevoedsel [18](#page=18).
#### 2.2.3 Bestuiving en bevruchting
* **Bloemen:** Eenslachtig (mannelijk of vrouwelijk) of tweeslachtig (beide delen aanwezig). Eenhuizige planten hebben beide bloemdelen op dezelfde plant; tweehuizige planten hebben enkel mannelijke of vrouwelijke bloemen [18](#page=18).
* **Bestuiving:** Stuifmeel komt terecht op de stempel. Dit kan zelfbestuiving, buurbestuiving of kruisbestuiving zijn. Overbrengen van stuifmeel gebeurt door insecten, wind, water, vogels, vleermuizen, slakken en mensen [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Bevruchting:** Versmelten van de inhoud van de stuifmeelbuis met de eicel in het zaadbeginsel. Na bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot vrucht en het zaadbeginsel tot zaad [18](#page=18).
#### 2.2.4 Zaden en vruchten
Zaden en vruchten zijn zo gebouwd dat ze zich kunnen verspreiden om concurrentie te vermijden [19](#page=19).
* **Verplaatsing:**
* **Door wind:** Zaden met pluis, vleugels, of in zaaddozen die door de wind worden verspreid [19](#page=19).
* **Door dieren:** Uitwendig transport (weerhaakjes, kleefmiddel), inwendig transport (vruchtvlees eten, zaden via uitwerpselen), of gericht transport (wintervoorraad) [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Door water:** Zaden met kurklaag om te drijven [20](#page=20).
* **Door de plant zelf:** Wegschieten van zaden door openspringende vruchtjes [20](#page=20).
* **Door de mens:** Opzettelijk of ongewild [20](#page=20).
* **Kansen met zaden en vruchten bij kinderen:** Waarneming, leeruitstap, koken, ontdekbak, zintuigspelletjes [20](#page=20).
#### 2.2.5 Kieming en ontwikkeling van planten
De bouw van een zaad/vrucht omvat de zaadhuid en de zaadinhoud met de kiem. De kiem groeit uit tot een kiemplantje [21](#page=21).
* **Zaaien:** Dit proces omvat het verzamelen van zaden, spelend verkennen, planten, wachten op groei, vergelijken, verzorgen en ervaren wat planten nodig hebben [21](#page=21).
* **Mogelijke variabelen om te onderzoeken:** Zaden (vlug ontkiemende soorten, gemakkelijke hanteerbaarheid), aarde (potgrond, bosgrond, watten/filterpapier, tuinaarde), potten en schalen (plastic, klei, met drainage), en water (leidingwater, regenwater) [22](#page=22).
#### 2.2.6 Levenscyclus
* **Geslachtelijke voortplanting:** Ontstaat door versmelting van zaad- en eicellen [22](#page=22).
* **Ongeslachtelijke vermeerdering:** Ontstaan van genetisch identieke nakomelingen (klonen) uit een deel van de plant zonder bevruchting [23](#page=23).
#### 2.2.7 Levensverrichtingen bij groene planten
Groene planten hebben voedingsstoffen en energie nodig voor hun levensverrichtingen [23](#page=23).
1. **Opname van water en mineralen:** Planten nemen water en mineralen op uit de bodem via de wortels. Wortelhaartjes vergroten het contactoppervlak met de bodem. Wateropname is afhankelijk van zuurstof en temperaturen boven 4°C [23](#page=23).
2. **Transport:**
* **Houtvaten (stijgend transport):** Vervoeren water en mineralen van de wortel naar de bladeren. Gevormd door rijen gestegen cellen, verstevigd met houtstof; groeiringen geven de leeftijd van een boom aan [24](#page=24).
* **Zeefvaten (dalend transport):** Vervoeren fotosyntheseproducten van de bladeren naar andere delen van de plant. Dun en weinig verhout, met verbindingen door gaatjes [24](#page=24).
3. **Waterverdamping (transpiratie):** Verdamping van overtollig water via de bladeren, geregeld door huidmondjes. Dit proces, gestimuleerd door droge lucht, zorgt voor een continue opname van vocht en mineralen uit de bodem, wat de plantengroei bevordert. Huidmondjes kunnen openen en sluiten om de verdamping te reguleren [24](#page=24) [25](#page=25).
4. **Fotosynthese (bladgroenverrichting):** In de groene delen van de plant wordt onder invloed van licht glucose gevormd uit water en koolstofdioxide. Hierbij komt zuurstofgas vrij. De gevormde glucose is essentieel voor de aanmaak van suikers, zetmeel, cellulose, eiwitten, vetten en vitaminen. Het vervoer van syntheseproducten gebeurt via zeefvaten [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 2.2.8 Ademhaling
Alle plantencellen hebben energie nodig, die vrijkomt door de verbranding (oxidatie) van suikers of vetten met zuurstof. Planten ademen langs hun oppervlak, met name via huidmondjes [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 2.2.9 De plant doorheen de seizoenen
Daglengte, temperatuur en vochtigheid beïnvloeden de timing van de levenscyclus [27](#page=27).
* **Winter:** Lage temperaturen en weinig zonlicht beperken fotosynthese; planten gaan in ‘winterrust’. Houtige gewassen verliezen bladeren, terwijl wintergroene planten hun bladerdek behouden [27](#page=27).
* **Kruidachtige planten:**
* **Vaste planten:** Leven langer dan twee jaar en kunnen meerdere malen bloeien [27](#page=27).
* **Eenjarige planten:** Voltooien hun levenscyclus binnen één jaar en sterven af in de winter [27](#page=27).
* **Tweejarige planten:** Groeien het eerste jaar en bloeien en produceren zaad in het tweede jaar [27](#page=27).
* **Lente:** Hogere temperaturen activeren levensprocessen; zaden ontkiemen, plantendelen groeien, en knoppen van bomen en struiken openen zich [27](#page=27).
#### 2.2.10 Sporenorganismen
Sporen zijn eencellige voortplantingsorgaantjes, gedehydrateerde cellen die na geschikte omstandigheden kunnen uitgroeien tot nieuwe organismen [28](#page=28).
* **Soorten sporenorganismen:**
* **Zwammen:** Hebben geen bladgroen en zijn heterotroof [28](#page=28).
* **Korstmossen:** Een samenleving van wier en zwam [28](#page=28).
* **Mossen:** Hebben een stengel en bladeren maar geen wortel; nemen water en mineralen op via het bladoppervlak [28](#page=28).
* **Varens:** Hebben wortel, stengel en bladeren, met vaatbundels; kunnen groot worden [28](#page=28).
* **Wieren:** Komen voor in vochtige milieus, zowel in zout als zoet water [28](#page=28).
* **Belangrijke terminologie:**
* **Bloem:** Onderdeel van een plant, niet de plant zelf [28](#page=28).
* **Ontluiken:** Het openbreken van knoppen (blad of bloem) [28](#page=28).
* **Zaad:** Wordt gezaaid; onderdeel van een vrucht [28](#page=28).
* **Vrucht:** Ontstaat uit het vruchtbeginsel na bevruchting; bevat zaden [28](#page=28).
* **Bestuiving:** Stuifmeel komt op de stempel [28](#page=28).
* **Bevruchting:** Versmelting van celkernen na bestuiving [28](#page=28).
#### 2.2.11 Zwammen
* **Wat zijn zwammen:** Paddenstoelen zijn de sporendragers van zwammen. Het grootste deel leeft verborgen als een vlechtwerk van microscopische draden (hyfen), de zwamvlok. Ze bezitten geen chlorofyl en doen niet aan fotosynthese; ze zijn heterotroof [29](#page=29).
* **Bouw:** Zichtbaar is de paddenstoel (sporendrager); verborgen is de zwamvlok [29](#page=29).
* **Levenswijze (3 manieren):**
1. **Saprofyt:** Leeft op afgestorven materiaal, werkt samen met bodembacteriën en insecten aan recyclage [30](#page=30).
2. **Parasiet:** Leeft op levende organismen en kan deze aantasten [30](#page=30).
3. **Mutualist (mycorrhiza):** Vormt een verbond met bomen en struiken, waarbij beide voordeel ondervinden; de zwam helpt met water- en mineralenopname, de boom levert suikers [30](#page=30).
* **Voortplanting:** Via sporen die kiemen en een nieuwe zwamvlok vormen. Geslachtelijke voortplanting vindt plaats na ontmoeting van twee zwamdraden, gevolgd door knopvorming. Ongeslachtelijke voortplanting gebeurt via losgeraakte kluwens zwamdraden. Jonge paddenstoelen zijn omgeven door vliezen (algemeen omhulsel, sluiervlies) [30](#page=30).
* **Soorten paddenstoelen:** Verschillen in de vorm van het vlies (kiemvlies) waarop de sporen ontstaan (plaatjeszwammen, buisjeszwammen, stekelzammen, bekerzwammen, buikzwammen). Bij buikzwammen zitten sporen in een gesloten sporendrager [31](#page=31).
#### 2.2.12 Korstmossen
Korstmossen zijn een samenwerking tussen wier en zwam die samen een nieuw organisme vormen. Wieren maken voedingsstoffen via fotosynthese, zwammen nemen water en zouten op. Korstmossen zijn gevoelig voor luchtverontreiniging en dienen als bio-indicator [32](#page=32).
#### 2.2.13 Varens
Varens komen voor in bossen en vochtige, beschaduwde plaatsen. Ze hebben een bovengronds deel met groene bladeren en een ondergrondse wortelstok. Ze planten zich voort via sporen die onderaan de bladeren in sporenhoopjes zitten [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 2.2.14 Mossen
Mossen vormen groene tapijten in bossen en vochtige heiden. Ze hebben een stengeltje met kleine blaadjes, een waslaagje tegen uitdroging, en hechtdraden (rhizoïden). Voortplanting gebeurt door sporen in een gesteeld sporenkapsel. Bladmossen zijn pioniersplanten [33](#page=33).
### 2.3 Natuurlijke wereld verkennen: dieren (focus op sporenorganismen en andere ongewervelden)
#### 2.3.1 Sporenorganismen (herhaling en uitbreiding)
Sporenorganismen zijn een breed begrip dat, naast zwammen, ook mossen en varens omvat die zich via sporen voortplanten. De documentatie is hier vooral gericht op de eerder besproken mossen, varens en zwammen [28](#page=28).
#### 2.3.2 Ongewervelde dieren
Ongewervelde dieren hebben geen wervelkolom, zijn kleiner dan gewervelden en talrijker in soorten [33](#page=33).
* **Insecten:** Kenmerken zijn een lichaam verdeeld in kop, borststuk en achterlijf, 3 paar poten, 0, 2 of 4 vleugels, een uitwendig skelet, gesegmenteerd lichaam en poten (geleedpotigen), metamorfose, tracheeën, facetogen en 2 voelsprieten [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Vlinders:** Geschubde vleugels, roltong, knotsvormige antennes (dagvlinders) of diverse antennes (nachtvlinders). Helpen mee aan bestuiving. Volledige metamorfose: ei, rups, pop, imago [34](#page=34).
* **Rupsen:** Eten van waardplanten, ondergaan verpopping [34](#page=34).
* **Sprinkhanen:** Onopvallende kleuren, maken geluid, sterk achterpoten, bijtende monddelen. Onvolledige metamorfose: ei, nimfen, volwassen dier [35](#page=35).
* **Kevers:** Harde dekschilden, achterste vleugels gebruikt bij vliegen, bijtende monddelen. Volledige gedaantewisseling: ei, larve, pop, imago [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Vliegen:** 2 vleugels, achterste vleugels vervangen door 'klofjes' voor evenwicht. Volledige gedaantewisseling: ei, maden, pop, imago [36](#page=36).
* **Bijen, hommels en wespen:** Vier vliezige vleugels die kunnen inhaken. Belangrijk voor bestuiving [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Hommels:** Groter en dikker dan bijen, dicht behaard, helpen bij bestuiving [37](#page=37).
* **Wespen:** Mooie kleuren, minder behaard, helpen minder bij bestuiving. Sommige hebben een angel. Kolonies bouwen nesten uit houtpulp [37](#page=37).
* **Bijen:** Bruin gekleurd, behaard, bloembestuivende insecten. Honingbijen leven sociaal in kolonies met een koningin, darren en werksters. Stuifmeelkorfjes op de achterpoten. Solitaire bijen leven alleen [38](#page=38).
* **Spinachtigen:**
* **Spinnen:** 8 poten, lichaam in kopborststuk en achterlijf. Hebben gifklieren en produceren zijde [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Kruisspin:** Witte vlekken op rug, verticaal gespannen web, overdag verstopt [39](#page=39).
* **Bouw:** Chitinepantser, geleedpotigen [39](#page=39).
* **Kopborststuk:** 8 puntogen, 6 paar aanhangsels (kaakpoten met gifklier, kaaktasters, 4 paar looppoten) [39](#page=39).
* **Achterlijf:** Peervormig, met spintepels die spindraad produceren [40](#page=40).
* **Spinsel:** Gebruikt voor web, eicoconnen en inpakken van voedsel [40](#page=40).
* **Webbouw:** Complexe constructie met zijlijnen, stralen, spiraal en signaaldraad [40](#page=40).
* **Voeding:** Gevangen via web, prooi gedood met gif, verzwolgen na vertering [40](#page=40).
* **Zintuigen:** Puntogen, gevoelsontwikkeling in poten en kaaktasters, reuk [41](#page=41).
* **Voortplanting:** Mannetje kleiner, specifieke kaaktasters voor spermatransfer; vrouwtje legt eieren in cocons [41](#page=41).
* **Hooiwagens:** Geen gifklieren, produceren geen zijde, lichaam uit 1 deel [38](#page=38).
* **Regenwormen:** Langgerekt lichaam met segmenten. Hermafrodiet, hebben een zadel voor voortplanting. Eten humus en aarde [41](#page=41).
* **Duizendpoten:** Lang, smal, afgeplat lichaam, 1 paar poten per segment, roofdieren die gif gebruiken [41](#page=41).
* **Miljoenpoten:** Lang, smal, rond lichaam, 2 paar poten per segment, eten dood organisch materiaal, onmisbaar voor afbraak strooisellaag [42](#page=42).
* **Pissebedden:** Kreeftachtigen, gevoelig voor uitdroging, leven van organisch afval [42](#page=42).
* **Weekdieren: Slakken:** Week, slijmerig lichaam, met of zonder uitwendig kalkskelet. Leven in vochtige milieus. Rasptong met fijne tandjes om voedsel af te schrapen. Hebben 4 voelhorens (tast en ogen). Voortplanting kan via gescheiden geslacht of tweeslachtig zijn [42](#page=42) [43](#page=43).
---
# STEM-didactiek en ontwerpactiviteiten
Dit onderwerp verkent de principes van STEM-didactiek, met specifieke aandacht voor onderzoeks- en ontwerpactiviteiten en de rol van de leerkracht hierin.
### 3.1 STEM-didactiek
STEM staat voor Wetenschap, Techniek, Engineering en Wiskunde. De focus binnen STEM kan liggen op één of meerdere van deze disciplines, afhankelijk van de gestelde doelen. Essentiële vaardigheden binnen STEM omvatten nieuwsgierigheid, een onderzoekende en ondernemende instelling, kritisch kijken en het vermogen om het eigen beeld bij te stellen. Om deze vaardigheden in te oefenen, worden onderzoeksactiviteiten en ontwerpactiviteiten centraal gesteld [51](#page=51).
### 3.2 De onderzoeksactiviteit
Een onderzoeksactiviteit houdt in dat leerlingen bepaalde eigenschappen van materialen onderzoeken [51](#page=51).
#### 3.2.1 Verloop van een onderzoeksactiviteit
Het verloop van een onderzoeksactiviteit is variabel in duur; soms zijn meerdere dagdelen nodig voor diepgaand onderzoek, terwijl een enkele les soms volstaat. De stappen van een onderzoeksactiviteit zijn [51](#page=51):
1. **Verwonderen**: Starten vanuit verwondering, een vraag of een ontdekking [51](#page=51) [52](#page=52).
2. **Verkennen**: Het gespreksonderwerp verkennen en verdiepen [52](#page=52).
3. **Onderzoek opzetten**: Samen het onderzoek opzetten, vertrekkende vanuit de ideeën en nieuwsgierigheid van de leerlingen. Indien nieuw materiaal wordt gebruikt, is functioneel waarnemen een eerste stap [52](#page=52).
4. **Onderzoek uitvoeren**: Het daadwerkelijk uitvoeren van het onderzoek [51](#page=51) [52](#page=52).
5. **Concluderen**: Leerlingen stimuleren om conclusies te trekken, zowel tussentijds als op het einde van het onderzoek, om hun denkproces vast te zetten [52](#page=52).
6. **Presenteren**: De leerlingen laten presenteren in de kring wat ze wilden onderzoeken, hoe ze dit hebben aangepakt en wat de resultaten zijn [51](#page=51) [52](#page=52).
### 3.3 De ontwerpactiviteit
Een ontwerpactiviteit vertrekt vanuit een behoefte en doorloopt een specifiek proces, de ontwerpcyclus [52](#page=52).
#### 3.3.1 De ontwerpcyclus
De ontwerpcyclus bestaat uit de volgende stappen:
1. **Probleem verkennen en formuleren**: Dit begint vanuit een behoefte. Het probleem wordt duidelijk omschreven, inclusief de eisen, en klassikaal besproken [52](#page=52).
2. **Ideeën verzinnen en selecteren**: Hierbij wordt wild gebrainstormd zonder de creativiteit van de leerlingen te sturen in een specifieke richting [52](#page=52).
3. **Concepten uitwerken en selecteren**: Losse ideeën worden samengebracht tot één concept [52](#page=52).
4. **Prototype maken**: Leerlingen realiseren het ontwerp aan de hand van een zelf opgestelde planning of tekening [52](#page=52).
5. **Testen en optimaliseren**: Het ontwerp wordt uitgeprobeerd, en de voor- en nadelen worden opgelijst [52](#page=52).
6. **Presenteren**: De leerlingen presenteren wat ze hebben ontworpen, vanuit welke behoefte en met welke criteria [52](#page=52).
### 3.4 Het begeleiden van onderzoeks- en ontwerpactiviteiten
#### 3.4.1 Begeleiding door de leerkracht
De begeleiding van onderzoeks- en ontwerpactiviteiten door de leerkracht (LK) is cruciaal [53](#page=53).
* **Vertrekken vanuit behoefte of probleem**: De leerkracht dient te vertrekken vanuit een behoefte of een concreet probleem, en kan een toevallige gebeurtenis aangrijpen wanneer de betrokkenheid van de leerlingen hoog is [53](#page=53).
* **Open aanpak en initiatief**: Een open aanpak is nodig, waarbij veel initiatief van de leerlingen wordt verwacht [53](#page=53).
* **Stimuleren van onderzoekend leren**: De focus ligt op diepgaand onderzoeken en ontdekken, niet louter op het uitvoeren van een 'proefje' [53](#page=53).
* **Aanbieden van materialen**: Een grote variatie aan materialen kan worden aangeboden, of leerlingen kunnen zelf materiaal laten kiezen. Dit bevordert het leren gebruiken, onderzoeken en kennen van materialen, en stimuleert creatieve oplossingen. Het weglaten van bepaalde materialen kan ook de creativiteit verhogen [53](#page=53).
* **Gerichte ondersteuning**: Gerichte ondersteuning is nodig bij het correct hanteren van bepaalde technische systemen of gereedschappen [53](#page=53).
* **Betrekken van partners**: Partners, zoals ouders of grootouders, kunnen betrokken worden wanneer dit zinvol is, met oog voor de diversiteit aan beroepen en hobby's [53](#page=53).
* **Brede achtergrondkennis**: De leerkracht dient te beschikken over brede achtergrondkennis op het gebied van natuur en wetenschap. Indien deze kennis ontbreekt, kan de leerkracht samen met de leerlingen op zoek gaan, aangeven dat de kennis niet aanwezig is, en zelf nieuwsgierigheid tonen [53](#page=53).
* **Vastzetten van waarnemingen**: Waarnemingen en vaststellingen van leerlingen dienen te worden vastgezet [53](#page=53).
#### 3.4.2 Zelfstandig leren: Ontdekdoos met opdrachtkaarten
Een zelfstandige leer- en oefenomgeving (ZSLK) kan vormgegeven worden als een ontdekdoos met opdrachtkaarten. Door met opdrachtkaarten te werken, kan het onderzoeken in een vooraf bepaalde richting worden gestuurd, wat zelfstandig onderzoeken bevordert [53](#page=53).
> **Tip:** De rol van de leerkracht verschuift van expert naar facilitator, die de leerlingen begeleidt in hun ontdekkingsproces.
> **Voorbeeld:** Een ontwerpopdracht kan zijn: 'Ontwerp een manier om water te verzamelen in droge gebieden.' Dit vertrekt vanuit een concrete behoefte en laat leerlingen brainstormen over mogelijke oplossingen.
---
# Gezondheid, eerste hulp en voeding
Dit thema behandelt de basisprincipes van eerste hulp, de te volgen stappen in noodsituaties, en praktische aspecten van gezonde voeding en koken in de klas.
### 4.1 Eerste hulp
Eerste hulp omvat een reeks principes en stappen die gevolgd moeten worden in noodsituaties om het welzijn van een slachtoffer te waarborgen en verdere schade te voorkomen [53](#page=53).
#### 4.1.1 Principes van eerste hulp
De kernprincipes bij het verlenen van eerste hulp zijn:
* Blijf rustig in een noodsituatie [53](#page=53).
* Vermijd besmetting [53](#page=53).
* Handel als een eerstehulpverlener [53](#page=53).
* Zorg voor het comfort van het slachtoffer [53](#page=53).
* Verleen psychosociale eerste hulp [53](#page=53).
* Houd rekening met emotionele reacties nadien [53](#page=53).
#### 4.1.2 Stappen in eerste hulp
Er zijn vier essentiële stappen die gevolgd moeten worden bij het verlenen van eerste hulp:
1. **Zorg voor veiligheid** [53](#page=53).
* Waarborg je eigen veiligheid [53](#page=53).
* Zorg voor de veiligheid van het slachtoffer [53](#page=53).
* Zorg voor de veiligheid van de omstaanders [54](#page=54).
2. **Beoordeel de toestand van het slachtoffer** [54](#page=54).
* **Controleer bewustzijn**: Reageren op prikkels duidt op bewustzijn; niet reageren betekent buiten bewustzijn zijn [54](#page=54).
* **Open de luchtweg** [54](#page=54).
* **Ga na of het slachtoffer normaal ademt**: Dit kan gecontroleerd worden door te kijken of de borstkas op en neer gaat, te luisteren naar de ademhaling aan mond en neus, en te voelen of er lucht uit mond en neus komt [54](#page=54).
* Indien het slachtoffer normaal ademt, plaats deze dan in stabiele zijligging [54](#page=54).
* Indien het slachtoffer niet normaal ademt, start dan met reanimeren [54](#page=54).
3. **Raadpleeg gespecialiseerde eerste hulp** [54](#page=54).
* Bel het noodnummer 112 [54](#page=54).
4. **Verleen verdere eerste hulp** [54](#page=54).
* Beoordeel de toestand van verwondingen en verzorg dringende verwondingen eerst [54](#page=54).
> **Tip:** Het herkennen van specifieke casussen, het uitleggen ervan en het bepalen van de beste aanpak is cruciaal [55](#page=55).
### 4.2 Gezonde voeding en koken in de kleuterklas
Koken in de kleuterklas is een praktische activiteit waarbij kinderen, onder begeleiding van de leerkracht, warme en koude gerechten leren bereiden. Deze activiteit roept vaak een huiselijke sfeer op en bevordert de ontwikkeling van diverse vaardigheden [49](#page=49).
#### 4.2.1 De keuze van het recept
Bij het selecteren van recepten voor kookactiviteiten in de kleuterklas, zijn de volgende punten belangrijk:
* **Werk met basisproducten**: Dit zijn producten die door de natuur geleverd worden en aangevuld worden met producten die eruit bereid zijn. Het helpt kinderen de schakel in het arbeids- en productieproces van voeding te begrijpen en te zien welke basisproducten in een bereiding zijn gebruikt [49](#page=49).
* **Volg het ritme van de natuur**: Houd rekening met de verschillende seizoenen en de eigen streek [49](#page=49).
* **Gezonde voeding**: Focus op recepten die bijdragen aan een gezonde voeding [49](#page=49).
* **Kostprijs**: Zorg dat de kosten zo laag mogelijk blijven en overdrijf niet met porties [49](#page=49).
* **Betrokkenheid van elk kind**: Zorg ervoor dat elk kind actief betrokken is [49](#page=49).
* **Voorkeur van de kinderen**: Houd rekening met wat de kinderen lusten [49](#page=49).
* **Jongste kinderen**: Zacht fruit is vaak dankbaar materiaal voor de jongste kleuters [49](#page=49).
* **Rekening houden met andere origines**: Dit kan slaan op dieetwensen of culturele achtergronden [49](#page=49).
#### 4.2.2 Praktische overwegingen bij koken
Voor een geslaagde kookactiviteit in de kleuterklas zijn de volgende praktische punten van belang:
* Probeer het recept vooraf uit [50](#page=50).
* Denk aan hygiëne: handen wassen vooraf [50](#page=50).
* Werk met degelijk materiaal [50](#page=50).
* Werk veilig met energie en warmte [50](#page=50).
* Let op allergenen en voedingsproblemen [50](#page=50).
* Maak er een feestelijk eetmoment van [50](#page=50).
#### 4.2.3 Wat kan een kind zelfstandig?
De mate van zelfstandigheid van de kinderen hangt af van hun leeftijd:
* **Jongste kleuters**: Kunnen kijken, aangeven, nadoen en proeven; dit laatste is essentieel [50](#page=50).
* **Oudste kleuters**: Kunnen de meeste materialen zelf hanteren [50](#page=50).
#### 4.2.4 Verloop van de kookactiviteit
De kookactiviteit verloopt, net als andere beroepsspecifieke leertaken (BSLK), volgens een structuur met een aanzet, kern en afsluiting [48](#page=48) [50](#page=50):
* **Aanzet**:
* Leg een link met de leef- en belevingswereld van de kinderen [50](#page=50).
* Functioneel waarnemen van ingrediënten en werkmateriaal [50](#page=50).
* Uitleggen van de werkwijze: dit kan door voordoen of middels een werkfiche [50](#page=50).
* **Kern**:
* Verdelen en uitvoeren van taken [50](#page=50).
* Werken met een doorschuifsysteem is voordelig [48](#page=48) [50](#page=50).
* Deelhandelingen inoefenen en meerdere keren herhalen [49](#page=49).
* **Afsluiten**:
* Opruimen: geef concrete opdrachten [50](#page=50).
#### 4.2.5 Enkele voorbeelden van deelhandelingen en schriftelijk werk
Het uiteenrafelen van handelingen in deelhandelingen en het systematisch aanbrengen ervan bij de kinderen is cruciaal [48](#page=48).
* **Schriftelijk werk**: Dit verloopt zoals bij elke BSLK met een aanzet, kern en slot [49](#page=49).
* **Aanzet**:
* Functioneel waarnemen van het materiaal waarmee gewerkt wordt en het materiaal dat verwerkt wordt [49](#page=49).
* Werkwijze uitleggen: voor oudste kleuters kan dit een stappenplan of werkfiche zijn; voor jongste kleuters wordt de werkwijze stapsgewijs voorgedaan, waarna de kinderen dit naspreken en nadoen [49](#page=49).
* **Kern**: Deelhandelingen inoefenen en meerdere keren herhalen [49](#page=49).
> **Tip:** Zorg voor voldoende tijd voor deelhandelingen en laat kinderen werken met echte materialen. Groepswerk met een doorschuifsysteem is vaak effectiever dan klassikaal werken [48](#page=48).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onderzoekende houding | Een actieve, nieuwsgierige en kritische instelling waarbij men gericht op zoek gaat naar informatie en inzichten, en bereid is om te experimenteren en te leren van ervaringen. |
| Open-ended play | Spelvormen met veelzijdige materialen (loose parts) die kinderen de vrijheid geven om te manipuleren, combineren en zelf ideeën te bedenken, wat verbeelding, creativiteit en probleemoplossend denken stimuleert. |
| Loose parts | Losse, veelzijdige materialen die kinderen kunnen verplaatsen, manipuleren en veranderen tijdens spel, waardoor ze nieuwe betekenissen kunnen toekennen en hun creativiteit kunnen uiten. |
| STEM | Een acroniem dat staat voor Wetenschap (Science), Techniek (Technology), Engineering en Wiskunde (Mathematics), een interdisciplinaire benadering van leren die gericht is op probleemoplossing en innovatie. |
| Ontdekbak | Een bak gevuld met een variatie aan zorgvuldig gekozen voorwerpen uit de leefwereld van kinderen, die veel experimenteer- en ontdekkingskansen biedt. |
| Ontdekhoek | Een overzichtelijke ruimte waar materiaal is ondergebracht, soms aangevuld met boeken en prenten, met als doel dat kinderen zelfstandig kunnen experimenteren en onderzoekjes doen. |
| Functionele waarneming | Het verkennen van materialen of objecten met een specifiek doel, waarbij de kenmerken die relevant zijn voor een vervolgactiviteit worden geïdentificeerd en begrepen. |
| Waardevragen | Vragen die kinderen aanzetten tot reflectie over de waarde die zij toekennen aan iets, waarbij subjectieve meningen en perspectieven naar voren komen. |
| Fotosynthese | Het proces waarbij groene planten met behulp van zonlicht, koolstofdioxide en water glucose (suiker) produceren, waarbij zuurstof als bijproduct vrijkomt. De formule is: Koolstofdioxide + Water + Lichtenergie → Glucose + Zuurstof. |
| Ademhaling (bij planten) | Het proces waarbij planten energie vrijmaken door de verbranding van suikers met zuurstof, waarbij koolstofdioxide en water worden geproduceerd. De reactie is: Glucose + Zuurstof → Koolstofdioxide + Water + Energie. |
| Zwamvlok (mycelium) | Het netwerk van microscopische draden (hyfen) dat het grootste deel van een zwam vormt, meestal verborgen in de bodem of ander materiaal, waaruit de zichtbare sporendrager (paddenstoel) groeit. |
| Saprofyt | Een organisme dat zich voedt met afgestorven organisch materiaal, zoals dode planten en dieren, en zo een belangrijke rol speelt in de recycling van voedingsstoffen in ecosystemen. |
| Parasiet | Een organisme dat leeft ten koste van een ander levend organisme (de gastheer), waarbij het voordeel trekt uit de gastheer en deze potentieel kan schaden of doden. |
| Mutualist (symbiose) | Een samenlevingsvorm tussen twee verschillende soorten organismen waarbij beide organismen voordeel ondervinden, zoals de relatie tussen een zwam en boomwortels voor de opname van water en mineralen. |
| Evolutie | Het geleidelijke veranderingsproces in populaties van levende organismen over generaties heen, gedreven door variatie, erfelijkheid en natuurlijke selectie, wat leidt tot aanpassing aan de omgeving. |
| Technisch systeem | Een samenstel van onderling verbonden elementen en onderdelen die gericht zijn op het bereiken van specifieke doelen, zoals de werking van een machine of apparaat. |
| Technisch proces | De reeks stappen die gevolgd worden om een technische realisatie tot stand te brengen, beginnend met een behoefte of probleemstelling, gevolgd door ontwerp, maakfase, ingebruikname en evaluatie. |
| Eerste hulp | De onmiddellijke hulp die wordt verleend aan iemand die gewond of ziek is, met als doel de situatie te stabiliseren, verdere schade te voorkomen en zo snel mogelijk professionele medische hulp in te schakelen. |
| Bio-indicator | Een organisme of een groep organismen waarvan de aanwezigheid, afwezigheid, overvloed of toestand informatie geeft over de kwaliteit van het milieu, zoals korstmossen die gevoelig zijn voor luchtvervuiling. |