Accounting
Cover
1. H0 - Inleiding boekhouden.pptx
Summary
# Basisprincipes van boekhouden en de boekhoudcyclus
Dit document biedt een gedetailleerde uiteenzetting van de basisprincipes van boekhouden en de boekhoudcyclus, gericht op studenten die de fundamentele concepten willen begrijpen en toepassen.
## 1. Basisprincipes van boekhouden en de boekhoudcyclus
Boekhouden is een systematisch proces van het registreren van alle financiële transacties binnen een onderneming, gebaseerd op bewijsstukken en de geldende wetgeving, met als doel een getrouw beeld te geven van het vermogen en het resultaat van de onderneming. De belangrijkste doelstellingen zijn het behouden van overzicht over de financiële positie, het verkrijgen van inzicht in winsten en verliezen, het afleggen van verantwoording, en het leveren van gegevens voor verdere analyses zoals kostprijsbepaling en offertes.
### 1.1 De boekhoudcyclus
De boekhoudcyclus is het opeenvolgende proces dat een onderneming doorloopt gedurende een boekjaar (niet noodzakelijk een kalenderjaar) om de financiële administratie te voeren. De stappen omvatten:
1. **Beginbalans met opening van rekeningen:** Het startpunt van het boekjaar, waarbij rekeningen in het journaal en grootboek worden geopend.
2. **Boeken van alle verrichtingen:** Alle financiële en commerciële transacties worden systematisch geregistreerd in het journaal en vervolgens in het grootboek. Dit gebeurt via het dubbel boekhouden, waarbij elke transactie een debet- en creditboekingszijde heeft.
3. **Eerste voorlopige proef- en saldibalans:** Een tussentijdse controle om na te gaan of de totalen van de debet- en creditkolommen gelijk zijn, wat de correctheid van de boekingen indiceert.
4. **Inventaris:** Aan het einde van het boekjaar wordt een gedetailleerde inventaris opgesteld van alle bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen om de werkelijke situatie van de onderneming te bepalen.
5. **Regularisatieboekingen:** Aanpassingen aan de boekhouding op basis van de inventaris om de rekeningen in lijn te brengen met de werkelijkheid (bv. afschrijvingen, waardeverminderingen). Deze worden in het journaal en grootboek verwerkt.
6. **Tweede voorlopige proef- en saldibalans:** Een nieuwe controle na de regularisatieboekingen, die ook dient voor de bepaling van het resultaat vóór belastingen.
7. **Jaarrekening:** Het eindproduct van de boekhoudcyclus, bestaande uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting.
8. **Belastingen en verdeling van resultaat:** Na het bepalen van het resultaat worden belastingen berekend en wordt het resterende resultaat verdeeld (bv. winstuitkering, reserves).
> **Tip:** De boekhoudcyclus duurt een volledig boekjaar, dat door de onderneming wordt bepaald en niet per se samenvalt met het kalenderjaar.
### 1.2 De balans
De balans is een momentopname van het vermogen van een onderneming op een specifieke datum (meestal het einde van het boekjaar). Het toont de financiële positie door de middelen van de onderneming te presenteren, verdeeld in activa (bezittingen) en passiva (de herkomst van die middelen: eigen vermogen en schulden). De fundamentele gelijkheid is altijd: **Actief = Passief**.
#### 1.2.1 Opbouw van de balans
De balans is gestructureerd volgens de volgende indeling:
* **Actief (Werkmiddelen - Aanwending van vermogen):** Dit zijn de bezittingen van de onderneming.
* **Vaste activa:** Middelen met een gebruiksduur van meer dan één jaar.
* Immateriële vaste activa (bv. software, goodwill, octrooien).
* Materiële vaste activa (bv. gebouwen, machines, voertuigen).
* Financiële vaste activa (bv. aandelen in andere ondernemingen, langlopende leningen toegekend).
* **Vlottende activa:** Middelen die deel uitmaken van de normale bedrijfscyclus en binnen één jaar worden omgezet in geld.
* Voorraden (grondstoffen, handelsgoederen, afgewerkte producten).
* Openstaande vorderingen op klanten.
* Geldbeleggingen (bv. kortetermijninvesteringen gericht op rendement).
* Liquide middelen (bankrekening, kas).
* **Passief (Financieringsmiddelen - Herkomst van vermogen):** Dit zijn de middelen waarmee de activa zijn gefinancierd.
* **Eigen vermogen:** Vermogen afkomstig van de eigenaars of aandeelhouders (schuld van de onderneming aan de eigenaars).
* Kapitaal (inbreng).
* Reserves.
* Overgedragen winst.
* **Vreemd vermogen (Schulden):** Financieringsmiddelen afkomstig van derden.
* Schulden voor meer dan één jaar (langlopende schulden, bv. leningen bij banken).
* Schulden voor één jaar of minder (kortlopende schulden, bv. leveranciersschulden, belastingschulden).
> **Tip:** De liquiditeit van activa neemt toe van onder naar boven op het actief van de balans. De opeisbaarheid van passiva neemt toe van boven naar onder op het passief van de balans.
#### 1.2.2 Balansrekeningen
Elke post op de balans wordt voorgesteld door een balansrekening. Deze rekeningen worden in het grootboek bijgehouden en hebben een T-vormige structuur met een debetzijde (links) en een creditzijde (rechts).
* **Actiefrekeningen:** Beginnen met een debetsaldo (het bedrag dat op de rekening staat). Een toename wordt aan de debetzijde geboekt, een afname aan de creditzijde.
* **Passiefrekeningen:** Beginnen met een creditsaldo. Een toename wordt aan de creditzijde geboekt, een afname aan de debetzijde.
**Boekingsregels voor balansrekeningen:**
Bij elke boeking geldt dat het totaal van de debetboekingen gelijk moet zijn aan het totaal van de creditboekingen.
**Voorbeelden van transacties en hun impact op de balans:**
* **Aankoop van kantoormeubilair op factuur:**
* Toename vaste activa (meubilair) aan de debetzijde.
* Toename vlottende activa (vordering op btw-administratie) aan de debetzijde (voor de betaalde btw).
* Toename vreemd vermogen (schuld aan leverancier) aan de creditzijde.
* **Betaling van een leveranciersfactuur:**
* Afname vlottende activa (bankrekening) aan de creditzijde.
* Afname vreemd vermogen (schuld aan leverancier) aan de debetzijde.
* **Aanvragen van een lening:**
* Toename vlottende activa (bankrekening) aan de debetzijde.
* Toename vreemd vermogen (schuld aan bank) aan de creditzijde.
#### 1.2.3 Wettelijk schema balans
De Belgische wetgeving voorziet in wettelijke schema's voor de opstelling van de balans, die variëren afhankelijk van het type vennootschap (bv. kapitaalvennootschappen versus kapitaalloze vennootschappen) en de grootte (bv. volledig, verkort, micromodel). Deze schema's zorgen voor uniformiteit en vergelijkbaarheid.
### 1.3 De resultatenrekening
De resultatenrekening toont de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode (meestal een boekjaar). Het doel is het bepalen van het financiële resultaat: winst (als opbrengsten groter zijn dan kosten) of verlies (als kosten groter zijn dan opbrengsten).
#### 1.3.1 Opbouw van de resultatenrekening
De resultatenrekening is ook gestructureerd volgens een wettelijk schema en onderscheidt hoofdzakelijk:
* **Kosten:** Uitgaven die verband houden met de bedrijfsvoering.
* **Bedrijfskosten:** Kosten gerelateerd aan de operationele activiteiten (bv. aankopen van handelsgoederen, personeelskosten, huur, afschrijvingen).
* **Financiële kosten:** Kosten gerelateerd aan financiering (bv. rente op leningen, bankkosten).
* **Belastingen op het resultaat.**
* **Opbrengsten:** Inkomsten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering.
* **Bedrijfsopbrengsten:** Inkomsten uit de kernactiviteiten (bv. verkopen van handelsgoederen, diensten).
* **Financiële opbrengsten:** Inkomsten uit financiële activiteiten (bv. ontvangen rente, dividenden).
> **Belangrijk:** BTW die een onderneming betaalt op aankopen wordt behandeld als een vordering op de btw-administratie, en BTW die een onderneming ontvangt op verkopen wordt behandeld als een schuld tegenover de btw-administratie. BTW zelf is geen kosten of opbrengst voor de onderneming.
#### 1.3.2 Resultatenrekeningen
Net als de balansposten, worden kosten en opbrengsten geregistreerd op afzonderlijke resultatenrekeningen (in het grootboek).
* **Kostenrekeningen:** Worden gedebiteerd bij een toename van kosten. Ze hebben geen beginsaldo, maar worden gedurende het boekjaar opgebouwd en aan het einde van het jaar afgesloten.
* **Opbrengstenrekeningen:** Worden gecrediteerd bij een toename van opbrengsten. Ook deze hebben geen beginsaldo en worden aan het einde van het jaar afgesloten.
**Boekingsregels voor resultatenrekeningen:**
Bij elke boeking geldt dat het totaal van de debetboekingen gelijk moet zijn aan het totaal van de creditboekingen.
**Voorbeelden van transacties en hun impact op de resultatenrekening:**
* **Aankoop van handelsgoederen:** Toename van de kosten (aankoopkosten) aan de debetzijde van de kostenrekening.
* **Verkoop van handelsgoederen:** Toename van de opbrengsten (omzet) aan de creditzijde van de opbrengstenrekening.
* **Betaling van intrest op een lening:** Toename van de financiële kosten (kosten van schulden) aan de debetzijde.
* **Ontvangen intrest op een termijnrekening:** Toename van de financiële opbrengsten aan de creditzijde.
#### 1.3.3 Afsluiten van resultatenrekeningen
Aan het einde van het boekjaar worden de totalen van de kostenrekeningen en de opbrengstenrekeningen bepaald. Het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten vormt het resultaat van het boekjaar (winst of verlies). Dit resultaat wordt vervolgens naar de balans overgeboekt om de balans opnieuw in evenwicht te brengen.
### 1.4 Het MAR (Minimum Algemeen Rekeningenstelsel)
Het Minimum Algemeen Rekeningenstelsel (MAR) is een gestructureerd, decimaal rekeningenstelsel dat een eenheid creëert in boekhoudkundige terminologie. Het vergemakkelijkt de controle en vergelijking van financiële gegevens.
* **Structuur:** Het stelsel is hiërarchisch opgebouwd:
* **Klasse:** Eerste cijfer (bv. Klasse 1 voor passiva, Klasse 2 voor vaste activa, Klasse 6 voor kosten, Klasse 7 voor opbrengsten).
* **Groep:** Eerste twee cijfers (bv. Groep 60/64 voor bedrijfskosten, Groep 70/74 voor bedrijfsopbrengsten).
* **Rekening:** Eerste drie cijfers (bv. rekening 600 voor aankopen van grondstoffen).
* **Verplichtingen:** Bepaalde rekeningen vereisen specifieke laatste cijfers (bv. bij vaste activa voor aanschaffingswaarde, meerwaarden, waardeverminderingen) of het gebruik van subrekeningen (bv. voor bankrekeningen).
### 1.5 Het grootboek en journaal
* **Grootboek:** Een verzameling van alle T-rekeningen die in een boekhouding worden gebruikt. Elke rekening toont de chronologische boekingen aan de debet- en creditzijde. Het grootboek is de centrale plaats waar alle financiële informatie logisch is geordend per rekening.
* **Journaal:** Een dagboek waarin alle financiële transacties zonder uitstel, getrouw, volledig en op chronologische volgorde worden ingeschreven. Elke boeking in het journaal bestaat uit:
* Datum van de boeking.
* Volgnummer.
* Rekeningnummers (gedebiteerde en gecrediteerde rekeningen).
* Omschrijving van de boeking.
* Bedrag aan de debetzijde.
* Bedrag aan de creditzijde.
> **Tip:** Het journaal zorgt voor een chronologische registratie, terwijl het grootboek de informatie per rekening ordent. Beide zijn essentieel voor het dubbel boekhouden.
### 1.6 Commerciële en financiële verrichtingen
#### 1.6.1 Commerciële verrichtingen
Dit zijn transacties die verband houden met de kernactiviteit van de onderneming, zoals de in- en verkoop van goederen of diensten.
* **Aankoopfactuur (AF):** Registreert de aankoop van goederen of diensten. De btw op aankopen is een vordering.
* **Verkoopfactuur (VF):** Registreert de verkoop van goederen of diensten. De btw op verkopen is een schuld.
* **Commerciële korting:** Kan rechtstreeks op de factuur of via een creditnota worden verrekend. Het vermindert de kosten bij aankoop of de opbrengsten bij verkoop.
* **Creditnota's:** Worden gebruikt voor terugzendingen of correcties van kortingen. Een inkomende creditnota vermindert de leveranciersschuld en de btw-vordering, een uitgaande creditnota vermindert de handelsdebiteuren en de btw-schuld.
* **Directe aan- en verkoopkosten:** Kosten zoals transport die rechtstreeks verband houden met een aankoop of verkoop. Ze worden bij de kostprijs van het actief (aankoop) of als opbrengst/kost (verkoop) geboekt.
* **Terugstuurbare verpakking:** Een waarborg die bij terugzending wordt terugbetaald. Dit creëert een vordering bij aankoop en een schuld bij verkoop. BTW is hierop niet verschuldigd omdat er geen eigendomsoverdracht plaatsvindt.
#### 1.6.2 Financiële verrichtingen
Dit zijn transacties die te maken hebben met de financiering van de onderneming of geldbeleggingen.
* **Betaling van aankopen:** Afname van de bankrekening en afname van de leveranciersschuld.
* **Inning van verkopen:** Toename van de bankrekening en afname van de handelsdebiteuren.
* **Financiële korting:** Korting die wordt toegestaan voor snelle betaling. BTW wordt berekend op basis van de netto factuurwaarde. De korting zelf kan een financiële opbrengst (bij aankoop) of kost (bij verkoop) zijn.
* **Intresten:**
* **Te betalen intrest op leningen:** Is een financiële kost.
* **Ontvangen intrest op geldbeleggingen:** Is een financiële opbrengst.
### 1.7 De proef- en saldibalans
* **Proefbalans:** Een tussentijdse controlebalans (niet wettelijk verplicht) waarin de totalen van de debet- en creditkolommen van alle rekeningen (balans en resultatenrekening) worden opgenomen. Het totale debet moet gelijk zijn aan het totale credit.
* **Saldibalans:** Een tussentijdse controlebalans (niet wettelijk verplicht) die wordt opgesteld na het salderen van de rekeningen. Voor elke rekening wordt het verschil tussen het debet- en creditbedrag berekend (het saldo). Het totale debetsaldo moet gelijk zijn aan het totale creditsaldo.
> **Tip:** De saldibalans is accurater dan de proefbalans omdat ze rekening houdt met de saldi van de rekeningen, wat het opstellen van de jaarrekening vergemakkelijkt.
### 1.8 De link tussen balans en resultatenrekening
De balans en de resultatenrekening zijn nauw met elkaar verbonden en vormen samen de jaarrekening.
* **Resultaat van het boekjaar:** Het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten uit de resultatenrekening.
* **Integratie:** Dit resultaat wordt aan het einde van het boekjaar overgeboekt naar de passiefzijde van de balans, waar het het eigen vermogen beïnvloedt (als winst verhoogt het eigen vermogen, als verlies verlaagt het eigen vermogen).
* **Afsluiting:** Door de overboeking van het resultaat naar de balans, wordt het totaal van de balans (actief) gelijk aan het totaal van de balans (passief, inclusief het resultaat). De kosten- en opbrengstenrekeningen worden afgesloten en hun saldi worden geneutraliseerd.
Dit omvat de kernprincipes van boekhouden en de boekhoudcyclus zoals besproken in de verstrekte documentatie, gericht op een diepgaand begrip voor studie- en examenvoorbereiding.
---
# Structuur en inhoud van de balans
Dit deel behandelt de opbouw, indeling en componenten van de balans, inclusief activa (werkmiddelen) en passiva (financieringsmiddelen), met aandacht voor wettelijke schema's en voorbeelden.
## 2.1 Wat is een balans en hoe is deze opgebouwd?
De balans is een overzicht dat de vermogenstoestand van een onderneming op een **specifiek moment** weergeeft. Het is een momentopname die de bezittingen (activa) en de herkomst van die bezittingen (passiva) tegenover elkaar stelt.
### 2.1.1 Activa en Passiva: Aanwending en Oorsprong van Vermogen
* **Activa (Werkmiddelen):** Dit zijn de bezittingen van de onderneming. Ze vertegenwoordigen de **aanwending** van het vermogen. Activa worden onderverdeeld in vaste activa en vlottende activa.
* **Passiva (Financieringsmiddelen):** Dit zijn de middelen waarmee de activa zijn gefinancierd. Ze vertegenwoordigen de **oorsprong** van het vermogen. Passiva worden onderverdeeld in eigen vermogen en vreemd vermogen (schulden).
De fundamentele gelijkheid van de balans is: **Actief = Passief**. Dit betekent dat de totale waarde van de bezittingen van een onderneming altijd gelijk moet zijn aan de totale waarde van de financieringsbronnen.
### 2.1.2 Indeling van de Balans
De balans wordt, zowel aan de actief- als aan de passiefzijde, ingedeeld op basis van **liquiditeit** (actief) en **opeisbaarheid** (passief). Hoe hoger een post in het actief staat, hoe minder liquide deze is. Hoe hoger een post in het passief staat, hoe minder opeisbaar deze is (lange termijn).
#### 2.1.2.1 Indeling van de Activa
Activa worden ingedeeld in:
* **Vaste activa:** Bezittingen met een gebruiksduur van meer dan één jaar.
* **Immateriële vaste activa:** Niet-tastbare bezittingen met economische waarde (bv. software, goodwill, octrooien).
* **Materiële vaste activa:** Tastbare bezittingen (bv. terreinen, gebouwen, machines, voertuigen).
* **Financiële vaste activa:** Langdurige financiële investeringen (bv. aandelen in andere ondernemingen, leningen toegekend aan derden).
* **Vlottende activa:** Bezittingen die deel uitmaken van de normale bedrijfscyclus en binnen één jaar of één productieproces worden omgezet in liquide middelen.
* **Voorraden:** Goederen bestemd voor verkoop of verbruik (bv. grondstoffen, handelsgoederen, bestellingen in uitvoering).
* **Openstaande vorderingen op klanten:** Bedragen die klanten nog verschuldigd zijn.
* **Geldbeleggingen:** Kortetermijninvesteringen gericht op rendement.
* **Liquide middelen:** Direct beschikbare gelden (bv. bankrekeningen, kasgeld).
#### 2.1.2.2 Indeling van de Passiva
Passiva worden ingedeeld in:
* **Eigen vermogen:** Vermogen afkomstig van de eigenaars of aandeelhouders. Het vertegenwoordigt de schuld van de onderneming ten opzichte van haar eigenaren.
* Kapitaal, reserves, overgedragen winsten/verliezen.
* **Vreemd vermogen (Schulden):** Financieringsmiddelen afkomstig van derden.
* **Schulden lange termijn (> 1 jaar):** Leningen bij banken, obligaties, etc.
* **Schulden korte termijn (≤ 1 jaar):** Openstaande leveranciersschulden, leningen op korte termijn, te betalen belastingen, etc.
> **Tip:** De volgorde aan de actiefzijde (van minst liquide naar meest liquide) en aan de passiefzijde (van minst opeisbaar naar meest opeisbaar) zorgt voor een logische presentatie die de financiële gezondheid van de onderneming weerspiegelt.
### 2.1.3 Wettelijk Schema van de Balans
Er bestaan wettelijk vastgelegde schema's voor de opstelling van de balans, afhankelijk van het type vennootschap (bv. kapitaalvennootschap of kapitaalloze vennootschap) en de grootte van de onderneming (volledig, verkort of micromodel). Deze schema's zorgen voor uniformiteit en vergelijkbaarheid van financiële gegevens.
## 2.2 De Balansrekeningen
Om de balansposten in de boekhouding te verwerken, worden deze voorgesteld op zogenaamde **balansrekeningen**. Dit zijn T-rekeningen met een debetzijde en een creditzijde.
### 2.2.1 Werking van Balansrekeningen
* **Actiefrekeningen:** Deze rekeningen tonen de bezittingen.
* Een **vermeerdering** van een actiefpost wordt aan de **debetzijde** geregistreerd.
* Een **vermindering** van een actiefpost wordt aan de **creditzijde** geregistreerd.
* Actiefrekeningen hebben doorgaans een **debetsaldo** (het totaal van de debet-inschrijvingen is groter dan het totaal van de credit-inschrijvingen).
* **Passiefrekeningen (inclusief eigen vermogen):** Deze rekeningen tonen de financieringsmiddelen.
* Een **vermeerdering** van een passiefpost wordt aan de **creditzijde** geregistreerd.
* Een **vermindering** van een passiefpost wordt aan de **debetzijde** geregistreerd.
* Passiefrekeningen hebben doorgaans een **creditsaldo** (het totaal van de credit-inschrijvingen is groter dan het totaal van de debet-inschrijvingen).
Bij elke boeking op een balansrekening moet het totaal van de debetposten gelijk zijn aan het totaal van de creditposten.
> **Tip:** "Actief neemt toe aan debetkant, passief neemt toe aan creditkant" is een handige vuistregel.
### 2.2.2 Afsluiten van Balansrekeningen
Aan het einde van het boekjaar worden de balansrekeningen afgesloten. Het **saldo** van een rekening is het verschil tussen het totaal van de debetzijde en het totaal van de creditzijde. Dit saldo wordt vervolgens overgedragen naar de eindbalans.
## 2.3 Wijzigingen in Werk- en Financieringsmiddelen
Commerciële en financiële verrichtingen veroorzaken wijzigingen in de balansposten. Deze wijzigingen worden systematisch geregistreerd op de balansrekeningen.
### 2.3.1 Voorbeelden van Wijzigingen
* **Aankoop van kantoormeubilair:** Verhoogt de vaste activa (meubilair) en de schulden aan leveranciers (passief). De btw op de aankoop is een vordering op de btw-administratie (vlottend actief).
* **Aankoop van winkeluitrusting:** Verhoogt de vaste activa (uitrusting) en de schulden aan leveranciers. De btw is een vordering.
* **Betaling van een leveranciersfactuur:** Vermindert de liquide middelen (bankrekening, actief) en de schulden aan leveranciers (passief).
* **Afluiten van een lening:** Verhoogt de liquide middelen (bankrekening, actief) en de schulden aan de bank (passief). De rentebetalingen zijn kosten en beïnvloeden de resultatenrekening, niet de lening zelf.
> **Voorbeeld:** Bij de aankoop van kantoormeubilair van 10.000 euro exclusief 21% btw, wordt het meubilair met 10.000 euro opgenomen in de vaste activa. De vordering op de btw-administratie bedraagt 2.100 euro (21% van 10.000). De schuld aan de leverancier bedraagt 12.100 euro.
>
> *Boekhoudkundig:*
> * Toename vaste activa: 10.000 euro
> * Toename vlottende activa (btw-vordering): 2.100 euro
> * Toename vreemd vermogen (schuld leverancier): 12.100 euro
## 2.4 De link met de Resultatenrekening
De balans geeft de vermogenstoestand op een bepaald moment weer, terwijl de resultatenrekening de winsten en verliezen over een periode toont. Er is een directe link tussen beide:
* **Winsten** verhogen het **eigen vermogen** in de balans (passiefzijde).
* **Verliezen** verlagen het **eigen vermogen** in de balans (passiefzijde).
Kosten en opbrengsten die op de resultatenrekening worden geboekt, hebben dus uiteindelijk een impact op het eigen vermogen op de balans. De balansrekeningen en resultatenrekeningen worden samengevoegd in de jaarrekening.
> **Tip:** Begrijpen hoe kosten en opbrengsten de winst of het verlies beïnvloeden, en hoe dit vervolgens het eigen vermogen op de balans aanpast, is cruciaal voor het analyseren van de financiële prestaties van een onderneming.
---
# De resultatenrekening en haar componenten
Oké, hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor "De resultatenrekening en haar componenten", opgesteld volgens jouw instructies.
---
## 3. De resultatenrekening en haar componenten
Dit onderwerp verklaart de opbouw, de wettelijke schema's en de werking van de resultatenrekening, inclusief de registratie van kosten en opbrengsten en de bepaling van het resultaat.
### 3.1 Kosten en opbrengsten
De resultatenrekening geeft een overzicht van de kosten en opbrengsten van een onderneming gedurende een bepaalde periode, wat resulteert in de winst of het verlies van het boekjaar vóór belastingen.
- **Opbrengsten**: Dit zijn de inkomsten die voortvloeien uit de normale bedrijfsactiviteiten of uit financiële verrichtingen.
- Voorbeelden: Verkoop van handelsgoederen, verhuurinkomsten, ontvangen dividenden, ontvangen interesten.
- **Kosten**: Dit zijn de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van de onderneming.
- Voorbeelden: Aankopen van handelsgoederen, personeelskosten, huurkosten, energiekosten, afschrijvingen, intresten op leningen.
De relatie tussen opbrengsten en kosten bepaalt het resultaat van het boekjaar:
* Als de totale opbrengsten groter zijn dan de totale kosten, spreekt men van **winst**.
* Als de totale kosten groter zijn dan de totale opbrengsten, spreekt men van **verlies**.
> **Tip:** BTW wordt beschouwd als een doorstroomrekening en is geen kost of opbrengst voor de onderneming zelf.
Kosten en opbrengsten kunnen worden onderverdeeld in:
* **Recurrente kosten/opbrengsten**: Dit zijn kosten en opbrengsten die regelmatig terugkomen in de normale bedrijfsuitoefening.
* Voorbeeld bedrijfskosten: aankopen handelsgoederen, personeelskosten, huur.
* Voorbeeld bedrijfsopbrengsten: verkopen handelsgoederen, verhuurinkomsten.
* Voorbeeld financiële kosten: intresten, bankkosten.
* Voorbeeld financiële opbrengsten: dividenden, intresten op termijnrekeningen.
* **Niet-recurrente kosten/opbrengsten**: Dit zijn kosten en opbrengsten die uitzonderlijk en eenmalig voorkomen.
* Voorbeeld niet-recurrente bedrijfskost: schadegevallen.
* Voorbeeld niet-recurrente bedrijfsopbrengst: meerwaarde bij verkoop van activa.
* Voorbeeld niet-recurrente financiële kosten: minderwaarde bij verkoop van aandelen.
* Voorbeeld niet-recurrente financiële opbrengsten: meerwaarde bij verkoop van aandelen.
### 3.2 De resultatenrekening
De resultatenrekening is een overzicht van de kosten en opbrengsten van een onderneming over een bepaalde periode, meestal een boekjaar. Het toont hoe het resultaat (winst of verlies) tot stand is gekomen.
#### 3.2.1 Wettelijk schema resultatenrekening
De wetgeving bepaalt de structuur van de resultatenrekening. Er bestaan verschillende modellen, afhankelijk van het type en de grootte van de vennootschap (volledig, verkort, micromodel voor kapitaalvennootschappen en kapitaalloze vennootschappen). Deze schema's zorgen voor een gestandaardiseerde presentatie, wat vergelijking tussen ondernemingen vergemakkelijkt.
Een belangrijk onderscheid in het wettelijk schema is de opdeling in bedrijfs- en financiële opbrengsten en kosten. Bij de omzet en aankoopkosten van handelsgoederen kan een asterisk (*) staan, wat duidt op een facultatieve vermelding. De brutomarge is wel verplicht te berekenen.
#### 3.2.2 Boekingsregels resultatenrekeningen
Kosten- en opbrengstenrekeningen hebben geen beginsaldo aan het begin van het boekjaar. Ze worden aangewend om de diverse transacties te registreren.
* **Kosten**: Kosten worden gedebiteerd. Dit betekent dat de boekwaarde van de kosten toeneemt wanneer ze worden gedebiteerd.
* Voorbeeld: Bij aankoop van handelsgoederen wordt de kostenrekening voor aankopen gedebiteerd.
* **Opbrengsten**: Opbrengsten worden gecrediteerd. Dit betekent dat de boekwaarde van de opbrengsten toeneemt wanneer ze worden gecrediteerd.
* Voorbeeld: Bij verkoop van handelsgoederen wordt de opbrengstenrekening voor verkopen gecrediteerd.
Bij elke boeking geldt het principe van het dubbel boekhouden: het totaal gedebiteerde bedrag moet gelijk zijn aan het totaal gecrediteerde bedrag.
> **Voorbeeld van boekingen:**
>
> * **Aankoop van smartphones (handelsgoederen)**:
> De kostenrekening voor de aankoop van handelsgoederen wordt gedebiteerd. De BTW op de aankoop is een vordering op de btw-administratie en wordt gedebiteerd. De schuld aan de leverancier wordt gecrediteerd.
>
> * **Verkoop van smartphones**:
> De opbrengstenrekening voor de verkoop van handelsgoederen wordt gecrediteerd. De BTW op de verkoop is een schuld tegenover de btw-administratie en wordt gecrediteerd. De vordering op de klant wordt gedebiteerd.
>
> * **Betaling van leveranciers**:
> De schuld aan de leverancier wordt gedebiteerd, en de bankrekening wordt gecrediteerd.
>
> * **Ontvangen van klanten**:
> De bankrekening wordt gedebiteerd, en de vordering op de klant wordt gecrediteerd.
>
> * **Telefoonrekening (deels privé)**:
> Het professionele deel van de kosten wordt gedebiteerd op de relevante kostenrekening. De BTW op het professionele deel is een vordering en wordt gedebiteerd. Het privédeel van de kosten en de BTW daarop wordt geboekt op een rekening "Vordering op de bedrijfsleider" (debet). De totale schuld aan de provider wordt gecrediteerd.
>
> * **Betaling van intrest op lening**:
> De kostenrekening voor intresten op schulden wordt gedebiteerd. De bankrekening wordt gecrediteerd.
>
> * **Ontvangen intrest op geldbeleggingen**:
> De bankrekening wordt gedebiteerd. De opbrengstenrekening voor intresten op geldbeleggingen wordt gecrediteerd.
#### 3.2.3 Afsluiten van resultatenrekeningen
Aan het einde van het boekjaar worden de resultatenrekeningen afgesloten. Dit gebeurt door het saldo van elke rekening te bepalen (verschil tussen debet- en creditzijde).
* **Kostenrekeningen** hebben normaal gesproken een debetsaldo.
* **Opbrengstenrekeningen** hebben normaal gesproken een creditsaldo.
Het verschil tussen het totaal van de creditsaldi (opbrengsten) en het totaal van de debetsaldi (kosten) bepaalt het resultaat van het boekjaar. Dit verschil wordt geboekt op een speciale "resultaatverwerking"-rekening (groep 69 of 79), die vervolgens wordt overgebracht naar de balans, meestal in het eigen vermogen.
### 3.3 De link tussen balans en resultatenrekening
De balans en de resultatenrekening zijn twee onlosmakelijk verbonden onderdelen van de jaarrekening.
* De **balans** is een momentopname van de financiële toestand van een onderneming op een specifiek tijdstip (einde boekjaar). Ze toont de bezittingen (activa) en de financieringsmiddelen (passiva: eigen vermogen en schulden).
* De **resultatenrekening** toont de prestaties (kosten en opbrengsten) van een onderneming gedurende een periode.
De link wordt gelegd via het **resultaat van het boekjaar**:
1. De kosten en opbrengsten uit de resultatenrekening worden aan het einde van het boekjaar gesaldeerd.
2. Het berekende resultaat (winst of verlies) wordt vervolgens als een component van het eigen vermogen op de balans opgenomen.
* Bij **winst** wordt het eigen vermogen verhoogd.
* Bij **verlies** wordt het eigen vermogen verlaagd.
Dit proces zorgt ervoor dat de balans aan het einde van het boekjaar in evenwicht is, nadat de resultaten van de periode zijn verwerkt. De boekhoudcyclus eindigt met de opstelling van de jaarrekening, die bestaat uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting.
> **Tip:** De balansrekeningen zijn cumulatief en lopen door naar het volgende boekjaar. De resultatenrekeningen worden aan het einde van elk boekjaar afgesloten en de saldi worden overgebracht naar de balans.
---
---
# Boekhoudkundige verwerking van commerciële en financiële verrichtingen
Dit hoofdstuk behandelt de gedetailleerde registratie van diverse transacties, van aankopen en verkopen tot kortingen, creditnota's, directe kosten en financiële operaties, in het journaal en het grootboek.
## 4. Boekhoudkundige verwerking van commerciële en financiële verrichtingen
### 4.1 De boekhoudcyclus en de rol van journaal en grootboek
De boekhoudcyclus omvat de systematische registratie van alle transacties van een onderneming. Na de openingsbalans worden alle verrichtingen genoteerd in het journaal en het grootboek. Dit proces mondt uit in een proef- en saldibalans, gevolgd door de jaarrekening.
* **Journaal:** Dit is een dagboek waarin alle transacties chronologisch worden vastgelegd zodra ze plaatsvinden. Elke transactie wordt hierin in een gestandaardiseerde vorm genoteerd, inclusief datum, volgnummer, rekeningnummers, debet- en creditbedragen, en een omschrijving.
* **Grootboek:** Het grootboek bevat alle T-rekeningen van de onderneming. Na registratie in het journaal worden de transacties hier logisch ingeschreven per rekening. Elke rekening heeft een debetzijde en een creditzijde.
### 4.2 Commerciële verrichtingen
Commerciële verrichtingen hebben betrekking op de kernactiviteiten van een onderneming, zoals de aan- en verkoop van handelsgoederen.
#### 4.2.1 Aankoop van handelsgoederen
Bij de aankoop van handelsgoederen, grondstoffen of diensten wordt een aankoopfactuur (AF) ontvangen. De boeking omvat de toename van de voorraad (of andere activaposten zoals vaste activa indien het geen handelsgoederen zijn), de vordering op de btw-administratie, en de schuld aan de leverancier.
* **Boekhoudkundige verwerking:**
* Debet: Rekeningen voor grondstoffen, hulpstoffen, handelsgoederen, diensten, of vaste activa.
* Debet: Rekening voor de vordering op de btw-administratie (terug te vorderen btw).
* Credit: Rekening voor de schuld aan de leverancier.
#### 4.2.2 Verkoop van handelsgoederen
Bij de verkoop van handelsgoederen of diensten wordt een verkoopfactuur (VF) opgesteld. De boeking omvat de toename van de vordering op de klant, de schuld aan de btw-administratie, en de bedrijfsopbrengsten.
* **Boekhoudkundige verwerking:**
* Debet: Rekening voor de vordering op de klant (bedrag inclusief btw).
* Credit: Rekening voor de bedrijfsopbrengsten (bedrag exclusief btw).
* Credit: Rekening voor de verschuldigde btw aan de btw-administratie.
#### 4.2.3 Commerciële korting
Commerciële kortingen worden toegekend om de verkoop te stimuleren. Ze kunnen rechtstreeks op de factuur worden verrekend of via een creditnota.
* **Bij aankoop:** De bedrijfskosten (of voorraad) verminderen, en de vordering op btw of de schuld aan leverancier wordt aangepast.
* **Bij verkoop:** De bedrijfsopbrengsten verminderen, en de vordering op de klant of de btw-schuld wordt aangepast.
#### 4.2.4 Creditnota's
Een creditnota wordt gebruikt voor de correctie van facturen, bijvoorbeeld bij terugzending van goederen of toegekende kortingen achteraf.
* **Inkomende creditnota (ICN):** Ontvangen van de leverancier. Dit leidt tot een vermindering van de schuld aan leveranciers en een vermindering van de voorraad (of kosten) en de terug te vorderen btw.
* **Uitgaande creditnota (UCN):** Opgesteld aan de klant. Dit leidt tot een vermindering van de vordering op klanten, een vermindering van de opbrengsten en een vermindering van de verschuldigde btw.
#### 4.2.5 Directe aan- en verkoopkosten
Dit zijn bijkomende kosten die direct aan een aankoop of verkoop verbonden zijn, zoals transport, laad- en loskosten, of verzekering.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Deze kosten worden toegevoegd aan de hoofdrekening van de aankoop/verkoop, of op een aparte subrekening geboekt. Dit verhoogt de bedrijfskosten bij aankoop of de bedrijfsopbrengsten bij verkoop.
#### 4.2.6 Terugstuurbare verpakking
Bij terugstuurbare verpakking (zoals paletten) wordt een waarborgsom betaald. Bij terugzending wordt deze waarborg terugbetaald. BTW is niet verschuldigd op deze waarborg omdat er geen economische eigendomsoverdracht plaatsvindt.
* **Bij aankoop:** Er ontstaat een vordering op de leverancier voor de waarborg.
* **Bij verkoop:** Er ontstaat een schuld aan de klant voor de waarborg.
### 4.3 Financiële verrichtingen
Financiële verrichtingen hebben betrekking op geldstromen die niet direct verband houden met de kernactiviteit, zoals betalingen, intresten en kortingen op betalingstermijnen.
#### 4.3.1 Betaling van aankopen
De betaling van leveranciersfacturen vermindert de schuld aan leveranciers en de bankrekening.
* **Boekhoudkundige verwerking:**
* Debet: Leveranciers.
* Credit: Bankrekening.
#### 4.3.2 Inning van verkopen
De inning van vorderingen op klanten vermindert de vordering op klanten en verhoogt de bankrekening.
* **Boekhoudkundige verwerking:**
* Debet: Bankrekening.
* Credit: Handelsdebiteuren (vordering op klanten).
#### 4.3.3 Financiële korting
Financiële kortingen worden toegekend voor betaling binnen een bepaalde termijn. BTW wordt steeds berekend rekening houdend met deze korting, zelfs indien deze niet benut wordt.
* **Bij aankoop:** De financiële opbrengsten (of een reductie op kosten) nemen toe.
* **Bij verkoop:** De financiële kosten nemen toe.
#### 4.3.4 Intresten
* **Te betalen intrest op leningen:** Dit zijn financiële kosten.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Debet: Kosten van schulden; Credit: Bankrekening (netto-intrest) en eventueel belastingen/voorheffingen.
* **Ontvangen intrest op geldbeleggingen:** Dit zijn financiële opbrengsten.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Debet: Bankrekening (netto-intrest) en eventueel belastingen/voorheffingen; Credit: Opbrengsten uit vlottende activa (bruto-intrest).
### 4.4 De proef- en saldibalans
#### 4.4.1 De proefbalans
Een proefbalans is een tussentijdse controlebalans (niet wettelijk verplicht) waarbij de totalen van de debet- en creditzijde van alle balans- en resultatenrekeningen worden opgenomen. Het totale debetbedrag moet gelijk zijn aan het totale creditbedrag.
#### 4.4.2 De saldibalans
Een saldibalans is eveneens een tussentijdse controlebalans. Hierbij wordt voor elke rekening het verschil (het saldo) tussen het totale debet- en creditbedrag berekend. Het totale debetsaldo moet gelijk zijn aan het totale creditsaldo.
### 4.5 De link tussen balans en resultatenrekening
De resultatenrekening bevat de kosten en opbrengsten die het resultaat van een boekjaar bepalen. Het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten geeft het resultaat vóór belastingen weer. Dit resultaat heeft een impact op het eigen vermogen in de balans.
* **Winst:** Verhoogt het eigen vermogen (passiefzijde van de balans) en wordt opgenomen in de resultatenrekening (creditzijde).
* **Verlies:** Vermindert het eigen vermogen (passiefzijde van de balans) en wordt opgenomen in de resultatenrekening (debetzijde).
Het sluiten van de balansrekeningen en resultatenrekeningen aan het einde van het boekjaar zorgt ervoor dat de balans uiteindelijk in evenwicht is, na verwerking van het resultaat.
### 4.6 Het MAR (Minimum Algemeen Rekeningenstelsel)
Het MAR is een gestructureerd rekeningenstelsel dat een eenheid in boekhoudkundige terminologie nastreeft en de controle en vergelijking van gegevens vergemakkelijkt. Het is een decimaal stelsel waarbij:
* **Klasse:** Het eerste cijfer duidt de klasse aan (bv. Klasse 1 voor passief, Klasse 2 voor activa, Klasse 6 voor kosten, Klasse 7 voor opbrengsten).
* **Groep:** Het tweede cijfer specificeert de groep binnen een klasse.
* **Rekening:** Het derde cijfer identificeert de specifieke rekening.
Soms is het laatste cijfer verplicht (bijvoorbeeld voor vaste activa) of is een subrekening vereist (bv. voor bankrekeningen). Het is belangrijk om te weten hoe verschillende transacties impact hebben op balans- en resultatenrekeningen en welk type kosten of opbrengsten het betreft (recurrent of niet-recurrent, bedrijf of financieel).
---
# De proefbalans, saldibalans en het opstellen van de jaarrekening
Dit onderwerp behandelt de essentiële controlesystemen binnen de boekhouding, zoals de proef- en saldibalans, de inventarisatie en regularisatieboekingen, die leiden tot het uiteindelijke opstellen van de jaarrekening, bestaande uit de balans en de resultatenrekening.
### 5.1 De Boekhoudcyclus en de Plaats van de Proef- en Saldibalans
De boekhoudcyclus is het proces van systematische registratie van alle financiële transacties van een onderneming gedurende een boekjaar. Het start met het openen van rekeningen in het journaal en grootboek, gevolgd door het boeken van alle verrichtingen.
De belangrijkste stappen in de boekhoudcyclus, met de plaats van de proef- en saldibalans, zijn:
1. **Beginbalans met opening van rekeningen in journaal en grootboek**: De startpositie van de onderneming aan het begin van het boekjaar.
2. **Boeken van alle verrichtingen in journaal en grootboek**: Dagelijkse registratie van alle commerciële en financiële transacties.
3. **Eerste voorlopige proef- en saldibalans**: Een controlemechanisme om de debet- en credittotalen (proefbalans) of saldi (saldibalans) van alle rekeningen te verifiëren en de gelijkheid te verzekeren. Dit is niet wettelijk verplicht, maar wel een belangrijke interne controle.
4. **Inventaris**: Een gedetailleerde staat van alle bezittingen, vorderingen, schulden en andere verplichtingen die de werkelijke situatie van de onderneming op de balansdatum weergeeft.
5. **Regularisatieboekingen in journaal en grootboek**: Aanpassingen die nodig zijn om de boekhouding in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, zoals afschrijvingen, voorzieningen, en het toewijzen van kosten en opbrengsten aan het juiste boekjaar.
6. **Tweede voorlopige proef- en saldibalans met bepaling resultaat vóór belastingen**: Na de regularisatieboekingen wordt opnieuw een controle uitgevoerd en wordt het resultaat (winst of verlies) vóór belastingen berekend.
7. **Definitieve proef- en saldibalans**: De laatste controlebalans vóór het opstellen van de jaarrekening.
8. **Jaarrekening (Balans + Resultatenrekening + Toelichting)**: Het formele financiële verslag dat het vermogen (balans) en het resultaat (resultatenrekening) van de onderneming weergeeft.
9. **Belastingen en Verdeling van het resultaat na belastingen**: De fiscale verplichtingen en de bestemming van de winst of verlies.
#### 5.1.1 De proefbalans
De proefbalans is een tussentijdse controlebalans die niet wettelijk verplicht is.
* **Doel**: Nagaan of de totalen van de debetzijde en de creditzijde van *alle* rekeningen (zowel balans- als resultatenrekeningen) gelijk zijn.
* **Opbouw**: Voor elke rekening worden de totalen van de debetkolom en de creditkolom uit het grootboek opgenomen in de desbetreffende kolommen van de proefbalans.
* **Controle**: Het totale debetbedrag moet gelijk zijn aan het totale creditbedrag.
> **Tip:** De proefbalans geeft een goed beeld van de boekhoudkundige correctheid van de geboekte totalen, maar garandeert nog geen absolute juistheid van de individuele boekingen.
#### 5.1.2 De saldibalans
De saldibalans is eveneens een tussentijdse controlebalans die niet wettelijk verplicht is.
* **Doel**: Nagaan of de saldi van *alle* rekeningen (zowel balans- als resultatenrekeningen) correct zijn afgesloten en de totalen van de debetsaldi gelijk zijn aan de totalen van de creditsaldi.
* **Opbouw**: Eerst worden alle rekeningen afgesloten (gesaldeerd) om hun eindsaldo te bepalen. Vervolgens worden deze saldi opgenomen in de desbetreffende kolommen van de saldibalans.
* Actiefrekeningen hebben doorgaans een debetsaldo ($D > C$).
* Passiefrekeningen hebben doorgaans een creditsaldo ($C > D$).
* Kostenrekeningen hebben een debetsaldo.
* Opbrengstenrekeningen hebben een creditsaldo.
* **Controle**: Het totale debetsaldo moet gelijk zijn aan het totale creditsaldo.
> **Tip:** De saldibalans is een krachtigere controle dan de proefbalans, omdat het direct kijkt naar de netto effecten (saldi) van de transacties op elke rekening.
### 5.2 De Balans en de Resultatenrekening
De balans en de resultatenrekening vormen samen de jaarrekening en geven een overzicht van de financiële toestand en prestaties van een onderneming.
#### 5.2.1 De Balans
De balans is een momentopname van het vermogen van een onderneming op een bepaald tijdstip (meestal de afsluitdatum van het boekjaar). Ze toont de **activa** (bezittingen, aanwending van vermogen) en de **passiva** (financieringsmiddelen: eigen vermogen en schulden, herkomst van vermogen). De fundamentele gelijkheid is: **Actief = Passief**.
* **Actief (Bezittingen)**:
* **Vaste activa**: Bezittingen met een gebruiksduur van langer dan één jaar (bv. gebouwen, machines, patenten).
* Immateriële vaste activa (bv. software, goodwill)
* Materiële vaste activa (bv. terreinen, gebouwen, installaties)
* Financiële vaste activa (bv. aandelen in andere ondernemingen, langlopende leningen aan derden)
* **Vlottende activa**: Middelen die binnen het boekjaar of de normale bedrijfscyclus worden omgezet in liquide middelen (bv. voorraden, vorderingen op klanten, geldbeleggingen, liquide middelen zoals bankrekeningen en kas).
* **Passief (Financieringsmiddelen)**:
* **Eigen vermogen**: Vermogen afkomstig van de eigenaars of aandeelhouders. Het vertegenwoordigt de schuld van de onderneming aan haar eigenaren (bv. kapitaal, reserves, overgedragen winst).
* **Vreemd vermogen (Schulden)**: Financieringsmiddelen afkomstig van derden.
* **Schulden op meer dan één jaar**: Langlopende schulden (bv. langlopende leningen).
* **Schulden op ten hoogste één jaar**: Kortlopende schulden (bv. leveranciersschulden, kortlopende leningen, belastingschulden).
De activa zijn opgesteld naar liquiditeit (mate waarin ze snel in geld kunnen worden omgezet), van minst liquide (vaste activa) naar meest liquide (liquide middelen). De passiva zijn opgesteld naar opeisbaarheid (mate waarin ze door schuldeisers kunnen worden opgevraagd), van meest opeisbaar (kortlopende schulden) naar minst opeisbaar (eigen vermogen).
**Wettelijk schema balans**: Er bestaan wettelijk voorgeschreven schema's voor de indeling van de balans, afhankelijk van het type vennootschap (kapitaalvennootschap vs. kapitaalloze vennootschap) en de grootte van de vennootschap (volledig, verkort, micromodel).
#### 5.2.2 De Resultatenrekening
De resultatenrekening toont de **kosten** en **opbrengsten** van een onderneming gedurende een bepaalde periode (het boekjaar). Het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten bepaalt het **resultaat** van het boekjaar (winst of verlies) vóór belastingen.
* **Kosten (Klasse 6)**: Uitgaven die de winst verminderen.
* **Bedrijfskosten**: Kosten gerelateerd aan de kernactiviteiten van de onderneming (bv. aankopen handelsgoederen, personeelskosten, huur, afschrijvingen).
* **Financiële kosten**: Kosten gerelateerd aan financieringsactiviteiten (bv. betaalde intresten op leningen, bankkosten).
* **Belastingen op het resultaat**: De vennootschapsbelasting.
* **Opbrengsten (Klasse 7)**: Inkomsten die de winst verhogen.
* **Bedrijfsopbrengsten**: Opbrengsten uit de kernactiviteiten (bv. verkopen handelsgoederen, huurinkomsten).
* **Financiële opbrengsten**: Opbrengsten uit financieringsactiviteiten (bv. ontvangen intresten op geldbeleggingen, dividenden).
> **Tip:** BTW is geen kost of opbrengst voor de onderneming; het is een schuld aan of vordering op de btw-administratie.
**Wettelijk schema resultatenrekening**: Net als de balans kent de resultatenrekening wettelijk voorgeschreven schema's met een indeling in klassen, groepen en soms facultatieve vermeldingen.
### 5.3 Boekingsregels en Afsluiten van Rekeningen
#### 5.3.1 Boekingsregels voor Balansrekeningen
Bij elke boekhoudkundige verrichting geldt het principe van het dubbel boekhouden: het totale debetbedrag moet altijd gelijk zijn aan het totale creditbedrag.
* **Actiefrekeningen**:
* Een **vermeerdering** van een actief wordt gedebiteerd.
* Een **verminderin**g van een actief wordt gecrediteerd.
* **Passiefrekeningen**:
* Een **vermeerdering** van een passief wordt gecrediteerd.
* Een **verminderin**g van een passief wordt gedebiteerd.
#### 5.3.2 Boekingsregels voor Resultatenrekeningen
* **Kostenrekeningen (Debetsaldo)**:
* Een **vermeerdering** van kosten wordt gedebiteerd.
* Een **verminderin**g van kosten wordt gecrediteerd (zeldzaam, bv. bij correcties).
* **Opbrengstenrekeningen (Creditsaldo)**:
* Een **vermeerdering** van opbrengsten wordt gecrediteerd.
* Een **verminderin**g van opbrengsten wordt gedebiteerd (zeldzaam, bv. bij correcties).
#### 5.3.3 Afsluiten van Balans- en Resultatenrekeningen
Het afsluiten van rekeningen gebeurt aan het einde van het boekjaar om de saldibalans en de jaarrekening op te stellen.
* **Balansrekeningen**: Deze rekeningen hebben een begin- en eindsaldo en lopen door naar het volgende boekjaar. Het saldo is het verschil tussen de debet- en credittotalen. Actiefrekeningen hebben doorgaans een debetsaldo, passiefrekeningen een creditsaldo.
* **Resultatenrekeningen**: Deze rekeningen worden volledig afgesloten aan het einde van het boekjaar. De totalen van kosten en opbrengsten worden verrekend om het resultaat van het boekjaar te bepalen. Kosten hebben een debetsaldo, opbrengsten een creditsaldo.
### 5.4 Inventarisatie en Regularisatieboekingen
#### 5.4.1 Inventarisatie
De inventarisatie is een gedetailleerde opname van alle bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen aan het einde van het boekjaar. Het doel is om de boekhoudkundige waarden aan te passen aan de werkelijke situatie (bv. de reële waarde van voorraden, de staat van machines).
#### 5.4.2 Regularisatieboekingen
Regularisatieboekingen corrigeren de boekhouding aan het einde van het boekjaar om deze in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid zoals vastgesteld tijdens de inventarisatie.
* **Regularisatie balansrekeningen**: Verbeteren van fouten, registreren van waardedalingen (bv. afschrijvingen, waardeverminderingen op voorraden), waardestijgingen, voorraadwijzigingen, herschikking van schulden en vorderingen, afsluiting van btw-rekeningen, en correctie van negatieve bankstanden.
* **Regularisatie resultatenrekeningen**:
* **Reeds gefactureerde kosten/opbrengsten**: Als een kost of opbrengst betrekking heeft op meerdere boekjaren, wordt het deel dat tot het volgende boekjaar behoort, overgedragen naar een overlopende passief- of actiefrekening.
* **Nog niet gefactureerde kosten/opbrengsten**: Kosten of opbrengsten die wel tot het huidige boekjaar behoren, maar nog niet gefactureerd zijn, worden geboekt via overlopende actief- of passiefrekeningen.
### 5.5 Het Opstellen van de Jaarrekening
#### 5.5.1 Bepaling en Bestemming van het Resultaat
Het resultaat van het boekjaar wordt bepaald door het verschil tussen de totalen van de resultatenrekeningen (Creditsaldi RR – Debetsaldi RR).
* **Winst**: Indien de opbrengsten groter zijn dan de kosten. De winst kan worden:
* Uitgekeerd aan vennoten (schuld uit bestemming resultaat).
* Overgedragen naar het volgende boekjaar (via rekening "Overgedragen winst").
* Toegevoegd aan de reserves (deel van het eigen vermogen).
* **Verlies**: Indien de kosten groter zijn dan de opbrengsten. Het verlies kan worden:
* Opgevangen door onttrekkingen aan het eigen vermogen.
* Overgedragen naar het volgende boekjaar.
* Verrekend met reserves.
#### 5.5.2 Opstelling van de Balans en Resultatenrekening
Na de bepaling van het resultaat en de bestemming ervan, worden de definitieve saldi gebruikt om de balans en de resultatenrekening op te stellen.
* De **balans** bevat de eindsaldi van de balansrekeningen. De vaste en vlottende activa worden aan de actiefzijde weergegeven, en het eigen vermogen en de schulden aan de passiefzijde. Het totaal actief moet gelijk zijn aan het totaal passief.
* De **resultatenrekening** bevat de totalen van de kosten en opbrengsten voor het boekjaar. Het berekende resultaat (winst of verlies) wordt verwerkt, wat leidt tot een gesloten en in evenwicht zijnde resultatenrekening.
### 5.6 Het M AR (Minimum Algemeen Rekeningenstelsel)
Het MAR is een gestructureerd rekeningenstelsel dat een eenheid in boekhoudkundige terminologie bevordert en controle en vergelijking vergemakkelijkt. Het is een decimaal stelsel, waarbij rekeningen worden ingedeeld in klassen (één cijfer), groepen (twee cijfers) en rekeningen (drie cijfers). Sommige rekeningen vereisen specifieke laatste cijfers of subrekeningen, afhankelijk van de aard van de transactie of de verplichtingen van de onderneming.
#### 5.6.1 Structuur van Balans- en Resultatenrekeningen binnen het MAR
* **Balansrekeningen (Klasse 1-5)**:
* Klasse 1: Eigen vermogen, overlopende rekeningen
* Klasse 2: Vaste activa
* Klasse 3: Voorraden en bestellingen in uitvoering
* Klasse 4: Vorderingen en schulden (kortlopend en langlopend, overlopende rekeningen)
* Klasse 5: Geldbeleggingen en liquide middelen
* **Resultatenrekeningen (Klasse 6-7)**:
* Klasse 6: Kosten (bedrijfs-, financiële kosten, belastingen)
* Klasse 7: Opbrengsten (bedrijfs-, financiële opbrengsten, regularisatie belastingen)
### 5.7 Het Grootboek en Journaal
* **Grootboek**: Hierin worden alle T-rekeningen bijgehouden, gesorteerd per rekeningnummer. Elke rekening toont de debet- en creditbedragen die erop geboekt zijn.
* **Journaal**: Dit is het dagboek waarin alle verrichtingen chronologisch en zonder uitstel worden geregistreerd, met vermelding van datum, volgnummer, rekeningnummers, omschrijving en de debet- en creditbedragen. De gestandaardiseerde vorm is: gedebiteerde rekeningen aan gecrediteerde rekeningen.
### 5.8 Commerciële en Financiële Verrichtingen en hun Impact
Elke commerciële en financiële verrichting heeft een directe impact op de balans en/of de resultatenrekening.
* **Commerciële verrichtingen**: Aankoop en verkoop van goederen en diensten. Dit beïnvloedt primair de balans (vlottende activa, schulden) en de resultatenrekening (kosten en opbrengsten).
* **Commerciële korting**: Vermindert de aankoopprijs of verkoopprijs en dus de kosten of opbrengsten.
* **Creditnota's**: Corrigeren eerdere facturen, waardoor de betreffende balansposten en resultatenrekeningen worden aangepast.
* **Directe aan- en verkoopkosten**: Verhogen de waarde van activa of de kosten/opbrengsten.
* **Terugstuurbare verpakking**: Creëert een vordering (bij aankoop) of schuld (bij verkoop) op de leverancier/klant.
* **Financiële verrichtingen**: Betalingen, ontvangsten, leningen, intresten. Deze beïnvloeden voornamelijk de balans (liquide middelen, schulden, vorderingen) en de resultatenrekening (financiële kosten en opbrengsten).
* **Financiële korting**: Een korting voor tijdige betaling die de financiële opbrengsten of kosten beïnvloedt.
* **Intresten**: Kosten (op leningen) of opbrengsten (op beleggingen) die geboekt worden in de resultatenrekening.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Boekhouden | Boekhouden is het systematisch registreren van alle financiële transacties die plaatsvinden binnen een onderneming, aan de hand van bewijsstukken en op basis van de wettelijke voorschriften, om een getrouw beeld te geven van het vermogen en resultaat van die onderneming. |
| Boekhoudcyclus | De boekhoudcyclus is het gehele proces van boekhoudkundige werkzaamheden gedurende een boekjaar, beginnend met de openingsbalans en eindigend met de jaarrekening, die de balans en resultatenrekening omvat. |
| Balans | De balans is een overzicht van de financiële toestand van een onderneming op een specifiek moment, weergegeven in twee zijden: de activa (bezittingen) en de passiva (schulden en eigen vermogen), waarbij totaal actief altijd gelijk moet zijn aan totaal passief. |
| Activa | Activa, ook wel werkmiddelen of bezittingen genoemd, vertegenwoordigen de middelen die een onderneming ter beschikking heeft en die economisch voordeel opleveren. Ze worden verder onderverdeeld in vaste activa (langer dan een jaar in gebruik) en vlottende activa (korter dan een jaar). |
| Passiva | Passiva, ook wel financieringsmiddelen of schulden genoemd, geven aan hoe een onderneming gefinancierd is. Dit omvat het eigen vermogen (de middelen van de eigenaars) en het vreemd vermogen (de schulden aan derden). |
| Resultatenrekening | De resultatenrekening is een overzicht van de kosten en opbrengsten van een onderneming gedurende een bepaalde periode, meestal een boekjaar, en toont of de onderneming winst of verlies heeft gemaakt. |
| Grootboek | Het grootboek is een verzameling van alle individuele rekeningen (T-rekeningen) van een onderneming, waarin alle financiële transacties worden bijgehouden en georganiseerd, gesorteerd op rekeningnummer. |
| Journaal | Het journaal, ook wel dagboek genoemd, is een chronologisch register waarin alle financiële transacties van een onderneming zonder uitstel worden ingeschreven, met vermelding van datum, boekingsnummer, rekeningnummers en omschrijving. |
| Proefbalans | De proefbalans is een tussentijdse controlebalans, niet wettelijk verplicht, waarin de totalen van de debet- en creditzijde van alle rekeningen (zowel uit de balans als de resultatenrekening) worden opgenomen om te controleren of deze gelijk zijn. |
| Saldibalans | De saldibalans is eveneens een tussentijdse controlebalans, waarbij van elke rekening het saldo (verschil tussen debet en credit) wordt berekend en opgenomen. Het totaal van de debetsaldi moet gelijk zijn aan het totaal van de creditsaldi. |
| MAR (Minimum Algemeen Rekeningenstelsel) | Het MAR is een gestructureerd plan van rekeningen dat een eenheid in de boekhoudkundige terminologie bevordert en de controle en vergelijking van boekhoudingen vergemakkelijkt, opgebouwd volgens een decimaal stelsel. |
| Commerciële verrichtingen | Commerciële verrichtingen omvatten de kernactiviteiten van een onderneming, zoals de aan- en verkoop van handelsgoederen of diensten, en hebben directe impact op de omzet, kosten en voorraden. |
| Financiële verrichtingen | Financiële verrichtingen betreffen transacties die verband houden met de financiering van de onderneming, zoals het opnemen of terugbetalen van leningen, het ontvangen van rente op beleggingen of het betalen van rente op schulden. |
| Werkmiddelen | Werkmiddelen zijn de bezittingen die een onderneming gebruikt voor haar operationele activiteiten. Ze worden onderverdeeld in vaste activa (bijvoorbeeld gebouwen, machines) en vlottende activa (bijvoorbeeld voorraden, bankrekeningen). |
| Financieringsmiddelen | Financieringsmiddelen geven aan hoe de activa van een onderneming zijn gefinancierd. Dit bestaat uit het eigen vermogen (inbreng van eigenaars) en het vreemd vermogen (leningen, schulden aan leveranciers). |
| Debet | Debet is de linkerzijde van een T-rekening of een balans. Bij activa vertegenwoordigt een debetboeking een toename, terwijl het bij passiva een afname kan betekenen. |
| Credit | Credit is de rechterzijde van een T-rekening of een balans. Bij passiva vertegenwoordigt een creditboeking een toename, terwijl het bij activa een afname kan betekenen. |
| Kosten | Kosten zijn uitgaven die een onderneming doet ten behoeve van haar bedrijfsvoering en die de winst verminderen. Ze worden geregistreerd in de resultatenrekening. |
| Opbrengsten | Opbrengsten zijn inkomsten die een onderneming genereert uit haar normale bedrijfsactiviteiten en die de winst verhogen. Ze worden geregistreerd in de resultatenrekening. |
| Immateriële vaste activa | Immateriële vaste activa zijn niet-tastbare bezittingen van een bedrijf die langer dan één jaar meegaan en economische waarde vertegenwoordigen, zoals software, goodwill, octrooien en licenties. |
| Materiële vaste activa | Materiële vaste activa zijn tastbare bezittingen van een onderneming die voor meer dan één jaar worden gebruikt in het productieproces of voor de bedrijfsvoering, zoals gebouwen, machines, voertuigen en installaties. |
| Vlottende activa | Vlottende activa zijn de meest liquide bezittingen van een bedrijf die binnen één jaar of één productieproces omgezet kunnen worden in geld, zoals voorraden, openstaande vorderingen op klanten, en liquide middelen (kas en bank). |
| Eigen vermogen | Het eigen vermogen vertegenwoordigt het deel van het vermogen van de onderneming dat toebehoort aan de eigenaars of aandeelhouders. Het is de schuld van de onderneming ten opzichte van haar eigenaren. |
| Vreemd vermogen | Vreemd vermogen omvat alle schulden die een onderneming heeft aan externe partijen, zoals banken, leveranciers, werknemers en de overheid, die op een bepaald moment moeten worden terugbetaald. |
| BTW (Belasting op de toegevoegde waarde) | BTW is een indirecte belasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten. Ondernemingen innen BTW van hun klanten en betalen BTW aan hun leveranciers, waarbij het verschil wordt afgedragen aan de overheid. |
| Creditnota | Een creditnota is een document dat wordt uitgegeven om een eerdere factuur te corrigeren of te annuleren, bijvoorbeeld bij retourzendingen van goederen of bij het verlenen van extra kortingen. |
| Journaalpost | Een journaalpost is een individuele boeking in het journaal die een specifieke financiële transactie vastlegt, inclusief de gedebiteerde en gecrediteerde rekeningen en de bijbehorende bedragen. |
| Afschrijvingen | Afschrijvingen zijn de periodieke waardeverminderingen van materiële en immateriële vaste activa als gevolg van gebruik, slijtage of veroudering. Ze worden als bedrijfskosten geboekt in de resultatenrekening. |
Cover
1 - Inleiding - Indeling kosten.pptx
Summary
# Inleiding tot kostprijscalculatie
Deze sectie introduceert de fundamentele concepten van kostprijscalculatie, inclusief de definities van kosten en kostprijs, en de doelstellingen van dit proces binnen een onderneming.
### 1.1 Wat is kostprijscalculatie?
Kostprijscalculatie, ook wel bekend als *cost accounting*, omvat het systematisch verzamelen en toewijzen van kosteninformatie aan specifieke kostenobjecten, zoals geproduceerde goederen, diensten of klanten. Het doel is om inzicht te verkrijgen in de winstgevendheid van deze objecten en om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen.
### 1.2 Doelstellingen van kostprijscalculatie
De kostprijscalculatie dient twee hoofddoelen:
* **Externe verslaggeving:** Het bepalen van de kostprijs van verkochte goederen voor de externe financiële verslaglegging, wat cruciaal is voor de voorraadwaardering.
* **Interne besluitvorming:** Het leveren van kosteninformatie ter ondersteuning van interne beslissingen. Dit principe wordt vaak samengevat als "different costs for different purposes", wat impliceert dat verschillende beslissingen verschillende kosteninformatie vereisen.
### 1.3 Belang en nut van kostprijscalculatie
Het kennen van de kostprijs is essentieel voor diverse bedrijfsbeslissingen en controlemechanismen:
* **Juiste waardering van voorraden:** Zorgt voor een correcte weergave van de financiële positie in de jaarrekening.
* **Ondersteuning van beslissingen:** Essentieel voor beslissingen met betrekking tot verkoopprijzen, assortiment, korte- en langetermijnstrategieën.
* **Interne controle:** Maakt de beoordeling van de prestaties van de onderneming en individuele medewerkers mogelijk.
### 1.4 Kosten en kostprijs
* **Kosten:** Kosten worden gedefinieerd als de middelen die doelmatig zijn ingezet of zullen worden ingezet binnen een onderneming. Een kost is een offer dat noodzakelijk is voor de productie van een product of dienst, en moet meetbaar en uitdrukkelijk in geld zijn.
> **Voorbeeld:** Voor de productie van pralines zijn kosten zoals cacao (grondstof), verpakkingen (hulpstof), lonen van arbeiders en afschrijvingen op machines noodzakelijk.
* **Kostprijs:** De kostprijs is de som van alle kosten die voor een specifiek kostenobject worden gemaakt. Dit is het totale offer dat nodig is om een product of dienst te produceren.
#### 1.4.1 Tijdstip van kostprijsberekening
De berekening van de kostprijs kan op verschillende tijdstippen plaatsvinden:
* **Voorcalculatie:** Een raming van de kostprijs op basis van verwachte productiegegevens, uitgevoerd vóór aanvang van de productie.
* **Nacalculatie:** De berekening van de kostprijs na afloop van de productie, gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten (historische kosten).
Meestal worden beide methoden toegepast om een compleet beeld te krijgen.
### 1.5 Indeling van de kosten
Kosten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, afhankelijk van het doel van de analyse. De belangrijkste indelingen zijn:
#### 1.5.1 Indeling naar hun aard
Deze indeling verwijst naar de specifieke categorie van de kosten, zoals gedefinieerd in het boekhoudkundig reglement (MAR):
* Recurrente bedrijfskosten (klassen 60-64)
* Recurrente financiële kosten (klasse 65)
* Niet-recurrente bedrijfskosten en financiële kosten (klasse 66)
#### 1.5.2 Indeling volgens soort
Dit is een gedetailleerdere classificatie van de specifieke uitgaven die een kost vormen:
* **Materiaalkosten:** Kosten van verbruikte grond- en hulpstoffen.
* **Diensten en diverse goederen:** Kosten voor o.a. elektriciteit, telefoon en verzekeringen.
* **Arbeidskosten:** Brutolonen, werkgeversbijdragen sociale zekerheid en andere arbeidgerelateerde kosten.
* **Afschrijvingskosten:** Kosten gerelateerd aan de waardevermindering van machines en installaties.
* **Verkoopkosten:** Kosten gerelateerd aan de verkoopactiviteiten, zoals salarissen van verkopers, commissies en promotiekosten.
* **Distributiekosten:** Kosten voor transport.
* **Administratiekosten:** Kosten voor algemeen beleid, boekhouding en HRM.
#### 1.5.3 Indeling naar aspect van tijd
Deze indeling onderscheidt kosten gebaseerd op wanneer ze worden gerealiseerd of verwacht:
* **Historische kosten:** Kosten die reeds zijn gemaakt en feitelijk zijn gerealiseerd tijdens de productie.
* **Gebudgetteerde kosten:** Geraamde kosten die verwacht worden te worden gemaakt in de toekomst voor de productie.
* **Standaardkosten:** Vooraf bepaalde normen voor de hoeveelheid die elk kostenelement van een product mag bedragen.
#### 1.5.4 Indeling volgens toewijsbaarheid
Dit is een cruciale indeling voor kostprijsberekening:
* **Directe kosten:** Kosten die direct en oorzakelijk te relateren zijn aan een specifiek kostenobject. De hoogte van deze kosten is direct afhankelijk van het kostenobject.
* **Indirecte kosten:** Kosten die niet rechtstreeks aan een kostenobject kunnen worden toegewezen. Deze kosten moeten via een verdeelsleutel (vaak kostenplaatsen genoemd) aan de kostenobjecten worden toegewezen.
> **Tip:** Het onderscheid tussen directe en indirecte kosten is fundamenteel voor het correct toewijzen van kosten aan producten of diensten.
#### 1.5.5 Indeling volgens relatie met output
Deze indeling analyseert hoe kosten zich gedragen ten opzichte van het productieniveau:
* **Vaste kosten:** Kosten die in hun totaliteit constant blijven binnen een bepaalde activiteitsrange, ongeacht het activiteitenniveau op korte termijn. Ze blijven bestaan, zelfs bij nulproductie.
> **Voorbeeld:** Afschrijvingskosten van een productiegebouw.
* **Variabele kosten:** Kosten waarvan het totale bedrag varieert met het activiteitenniveau. Een stijging in productie verhoogt de totale variabele kosten, en een daling vermindert deze.
> **Voorbeeld:** Grondstofkosten en directe arbeidskosten.
* **Semi-vaste kosten:** Kosten die vast zijn binnen bepaalde activiteitsgrenzen, maar die in sprongen toenemen naarmate een hoger productievolume wordt bereikt.
> **Voorbeeld:** Het aantal benodigde personeelsleden; één ober kan bijvoorbeeld 10 tafels bedienen, maar voor 12 tafels is een tweede ober met een volledig salaris nodig.
* **Semi-variabele kosten:** Kosten die zowel een vast als een variabel component hebben.
> **Voorbeeld:** Nutsvoorzieningen, die een vast aansluitbedrag hebben plus een variabele component gebaseerd op verbruik.
> **Tip:** Het onderscheid tussen vaste en variabele kosten is essentieel voor het begrijpen van de kostprijsstructuur en het uitvoeren van winstgevendheidsanalyses zoals de break-evenanalyse.
#### 1.5.6 Indeling volgens relatie met productie
Deze indeling maakt onderscheid tussen kosten direct gerelateerd aan het productieproces en andere kosten:
* **Productiekosten:** Kosten die direct verband houden met de vervaardiging van producten.
* **Directe productiekosten:** Directe materialen en directe arbeid.
* **Indirecte productiekosten (overhead):** Indirecte materialen, indirecte arbeid en overige indirecte productiekosten die niet direct aan een specifiek product kunnen worden toegewezen maar wel noodzakelijk zijn voor de productie.
* **Niet-productiekosten:** Alle kosten die niet direct verband houden met het productieproces. Dit omvat:
* **Preproductiekosten:** Kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D), ontwerp en inkoop.
* **Postproductiekosten:** Kosten voor marketing, distributie en dienst na verkoop.
* **Ondersteunende activiteiten:** Kosten voor afdelingen zoals boekhouding, HRM, ICT en het algemeen beleid.
#### 1.5.7 Andere indelingen
* **Verkoopkosten:** Specifiek gericht op de kosten die nodig zijn om producten te verkopen, zoals salarissen van verkopers, reclame en promotie. Het apart analyseren van productiekosten en verkoopkosten kan de bedrijfsleiding helpen evalueren of het voordeliger is producten zelf te produceren of aan te kopen.
### 1.6 Cost drivers
Een *cost driver* of kostenveroorzaker is een factor, zoals een activiteit of een volume, waarvan de verandering een proportionele verandering in de kosten teweegbrengt. Het identificeren van cost drivers helpt bij het nauwkeuriger toewijzen van indirecte kosten en het beter begrijpen van kostenrelaties.
---
# Classificatie van kosten
Kosten kunnen op diverse manieren worden ingedeeld om inzicht te verschaffen in hun gedrag en toewijsbaarheid aan kostobjecten.
### 2.1 Overzicht van kostenindelingen
Kosten kunnen worden ingedeeld naar hun aard, soort, aspect van tijd, toewijsbaarheid, relatie met output, en relatie met productie, naast andere indelingen zoals cost drivers.
### 2.2 Indeling naar hun aard
In het MAR (Master Accounting Reporting) zijn kosten ingedeeld in klasse 6. Deze indeling omvat:
* Recurrente bedrijfskosten (groepen 60, 61, 62, 63 en 64)
* Recurrente financiële kosten (groep 65)
* Niet-recurrente bedrijfskosten en financiële kosten (groep 66)
### 2.3 Indeling volgens soort
Deze indeling categoriseert kosten op basis van hun economische aard:
* **Materiaalkosten:** Kosten van verbruikte grondstoffen en hulpstoffen, inclusief aankoopkosten en voorraadwijzigingen.
* **Diensten en diverse goederen:** Kosten voor elektriciteit, telefoon, verzekeringen, etc.
* **Arbeidskosten:** Bruto loon, werkgeversbijdragen aan sociale zekerheid, en andere arbeidskosten zoals beroepskledij, bedrijfswagens, maaltijdcheques en groepsverzekeringen.
* **Afschrijvingskosten:** Kosten gerelateerd aan de waardevermindering van machines en installaties.
* **Verkoopkosten:** Kosten direct gerelateerd aan de verkoopactiviteiten, zoals salarissen en commissies van verkopers, en promotiekosten.
* **Distributiekosten:** Kosten gerelateerd aan het transport van goederen.
* **Administratiekosten:** Kosten voor algemeen beleid, boekhouding, en human resources management.
### 2.4 Indeling naar aspect van tijd
Deze indeling focust op het moment van kostencreatie en gebruik:
* **Historische kosten:** Werkelijk gemaakte kosten die reeds zijn opgetreden bij de productie.
* **Gebudgetteerde kosten:** Geraamde kosten die verwacht worden voor toekomstige productie.
* **Standaardkosten:** Kosten die vooraf worden bepaald als een norm voor hoeveel elk kostenelement van een product zou mogen bedragen.
### 2.5 Indeling volgens toewijsbaarheid: directe en indirecte kosten
* **Directe kosten:** Kosten die rechtstreeks en oorzakelijk te relateren zijn aan een specifiek kostenobject. Er bestaat een direct verband tussen de hoogte van de kosten en het kostenobject.
* **Voorbeeld:** De kosten van het cacaobonen die direct verwerkt worden in een specifiek chocoladeproduct zijn directe materiaalkosten. Het loon van een productiemedewerker die uitsluitend aan dat product werkt, is een directe arbeidskost.
* **Indirecte kosten:** Kosten die niet rechtstreeks aan één specifiek kostenobject kunnen worden toegewezen. Deze kosten moeten aan kostenobjecten worden toegewezen met behulp van een verdeelsleutel (kostenplaats).
* **Voorbeeld:** De huur van de productiefabriek is een indirecte kost die mogelijk moet worden verdeeld over de verschillende producten die er geproduceerd worden.
> **Tip:** De kern van kostentoewijsbaarheid is het direct, oorzakelijk verband met een kostenobject. Bij indirecte kosten is dit verband minder direct en vereist het een allocatieproces.
### 2.6 Indeling volgens relatie met output: vaste en variabele kosten
* **Vaste kosten (Fixed Costs):** Kosten die in hun totaliteit niet veranderen binnen een bepaalde reeks van activiteitsgrenzen. Ze zijn onafhankelijk van het activiteitenniveau op korte termijn. Zelfs bij nulproductie blijven vaste kosten bestaan.
* **Voorbeeld:** Afschrijvingskosten van een productiemachine of het gebouw.
* **Variabele kosten (Variable Costs):** Kosten die in hun totaliteit variëren met het activiteitenniveau. Een stijging in productie leidt tot hogere totale variabele kosten, en een daling leidt tot lagere totale variabele kosten.
* **Voorbeeld:** Kosten van grondstoffen die rechtstreeks in een product gaan, en directe arbeidskosten per geproduceerd eenheid.
#### 2.6.1 Semi-vaste kosten
Semi-vaste kosten zijn kosten die vast zijn binnen bepaalde productiegrenzen, maar die in sprongen toenemen wanneer een groter productievolume wordt bereikt. Ze blijven dus constant over een bepaald bereik, maar veranderen zodra dat bereik wordt overschreden.
* **Voorbeeld:** Het inhuren van extra personeel. Een leerkracht kan bijvoorbeeld tot 10 studenten lesgeven (vast tarief per uur). Als er 12 studenten zijn, is mogelijk een extra leerkracht nodig, wat leidt tot een nieuwe vaste kost (een tweede volledig loon) voor dat grotere bereik.
#### 2.6.2 Semi-variabele kosten
Semi-variabele kosten (ook wel gemengde kosten genoemd) bestaan uit een vast component en een variabel component.
* **Voorbeeld:** Nutsvoorzieningen zoals elektriciteit. Er is een vast aansluitings- of abonnementskost, aangevuld met een variabele kost per verbruikte eenheid.
> **Tip:** Vaste kosten per eenheid dalen naarmate de output stijgt (omdat de totale vaste kost over meer eenheden wordt verdeeld). Variabele kosten per eenheid blijven doorgaans constant.
### 2.7 Indeling volgens relatie met productie: productiekosten en niet-productiekosten
* **Productiekosten:** Kosten die direct verband houden met het vervaardigen van producten.
* **Directe productiekosten:** Directe materialen en directe arbeid.
* **Indirecte productiekosten (Overhead):** Indirecte materiaalkosten, indirecte arbeidskosten en andere indirecte kosten die noodzakelijk zijn voor het productieproces, maar niet direct toewijsbaar zijn aan een specifiek product.
* **Niet-productiekosten:** Alle kosten die niet direct gerelateerd zijn aan het productieproces. Deze omvatten:
* **Preproductie kosten:** Onderzoek en ontwikkeling (R&D), ontwerp, inkoopkosten voorafgaand aan de productie.
* **Postproductie kosten:** Marketing, distributie, verkoop, en dienst na verkoop.
* **Ondersteunende activiteiten:** Kosten voor de boekhouding, human resources, ICT, juridische diensten en algemeen management.
> **Tip:** Het onderscheid tussen productiekosten en niet-productiekosten is cruciaal voor de bepaling van de voorraadwaardering en de kostprijs van verkochte goederen in de externe financiële verslaggeving.
### 2.8 Cost drivers
Een **cost driver** (kostenveroorzaker) is een factor, zoals een activiteitenniveau of volume, waarvan een verandering de kosten proportioneel beïnvloedt. Het identificeren van cost drivers helpt bij het nauwkeurig toewijzen van indirecte kosten aan kostenobjecten, vooral in moderne productiesystemen.
> **Voorbeeld:** Het aantal machine-uren dat een product gebruikt kan een cost driver zijn voor machineonderhoudskosten. Het aantal inspecties dat een product ondergaat kan een cost driver zijn voor kwaliteitscontroles.
---
# Cost drivers en praktische toepassing
Dit gedeelte introduceert het concept van cost drivers en hun praktische toepassingen binnen kostprijsberekening.
## 3. Cost drivers en praktische toepassing
### 3.1 Wat je moet leren
Dit onderdeel van de studieleidraad is gericht op het verwerven van inzicht in de fundamentele concepten van kostprijscalculatie en de classificatie van kosten. Na het bestuderen van dit materiaal, zul je in staat zijn om:
* `Cost accounting` of kostprijscalculatie in eigen woorden te omschrijven.
* De doelstellingen van kostprijscalculatie te verklaren.
* De begrippen 'kosten' en 'kostprijs' te definiëren en te onderscheiden.
* Het verschil tussen historische kosten en gebudgetteerde kosten uit te leggen.
* Het onderscheid tussen directe kosten en indirecte kosten te beschrijven en te illustreren met voorbeelden.
* Het verschil tussen vaste kosten en variabele kosten te benoemen en te illustreren met voorbeelden.
* Semi-vaste kosten te omschrijven en te voorzien van illustratieve voorbeelden.
* Semi-variabele kosten te omschrijven en te voorzien van illustratieve voorbeelden.
* Het verschil tussen productiekosten en niet-productiekosten te definiëren en te illustreren met voorbeelden.
* Het concept van een 'cost driver' in eigen woorden te verklaren.
### 3.2 Inleiding tot cost accounting
`Cost accounting`, ook wel bekend als kostprijscalculatie, omvat het verzamelen van kosteninformatie en het toewijzen ervan aan specifieke kostenobjecten, zoals geproduceerde goederen, diensten of klanten. Dit proces stelt organisaties in staat om de winstgevendheid van deze kostenobjecten te evalueren en beter geïnformeerde beslissingen te nemen.
#### 3.2.1 Doelstellingen van cost accounting
Er zijn twee primaire doelstellingen binnen cost accounting:
1. **Externe verslaggeving:** Het verschaffen van informatie over de kostprijs van geproduceerde goederen voor externe rapportage. Dit omvat het bepalen van de kostprijs van verkochte goederen en de waardering van de voorraad.
2. **Interne besluitvorming:** Het gebruiken van kosteninformatie voor interne besluitvorming, gebaseerd op het principe van 'different costs for different purposes'.
#### 3.2.2 Kosten en kostprijs
* **Kosten:** Kosten vertegenwoordigen de middelen die een onderneming doelmatig heeft ingezet of zal inzetten. Een kost is een offer dat noodzakelijk is voor de productie van een product of dienst, en dit offer moet meetbaar zijn en in geld uitgedrukt kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn de kosten van cacao voor pralines, verpakkingsmateriaal, lonen van arbeiders, en afschrijvingen van machines.
* **Kostprijs:** De kostprijs is de som van alle kosten die gemaakt worden voor een specifiek kostenobject. Dit kan berekend worden op twee tijdstippen:
* **Voorcalculatie:** Een raming van de kostprijs op basis van productiegegevens van een vorige periode, uitgevoerd vóór aanvang van een nieuwe productiecyclus.
* **Nacalculatie:** De berekening van de werkelijke gemaakte kosten na de productie, ook wel historische kosten genoemd.
Meestal worden beide benaderingen gecombineerd.
### 3.3 Indeling van de kosten
Kosten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, afhankelijk van het perspectief dat men wil analyseren. De belangrijkste indelingen zijn:
#### 3.3.1 Indeling naar hun aard
In het Belgisch rechtspersonenrecht (MAR) zijn kosten vaak ingedeeld in klasse 6, met verdere onderverdelingen in recurrente bedrijfskosten (groepen 60-64), recurrente financiële kosten (groep 65), en niet-recurrente bedrijfskosten en financiële kosten (groep 66).
#### 3.3.2 Indeling volgens soort
Dit is een meer gedetailleerde classificatie van de kosten op basis van de aard van de verbruikte middelen:
* **Materiaalkosten:** Kosten van verbruikte grondstoffen en hulpstoffen, inclusief aankoopkosten en eventuele voorraadwijzigingen.
* **Diensten en diverse goederen:** Kosten voor elektriciteit, telefoon, verzekeringen, etc.
* **Arbeidskosten:** Brutoloon, werkgeversbijdragen voor de RSZ, en andere gerelateerde kosten zoals bedrijfskledij, bedrijfswagens, maaltijdcheques, en groepsverzekeringen.
* **Afschrijvingskosten:** Kosten gerelateerd aan de waardevermindering van machines en installaties.
* **Verkoopkosten:** Kosten die specifiek verbonden zijn aan de verkoopactiviteiten, zoals vaste salarissen van verkopers, commissies, promotiekosten.
* **Distributiekosten:** Kosten gerelateerd aan het transport van goederen.
* **Administratiekosten:** Kosten voor algemeen beleid, boekhouding, personeelszaken (HRM), etc.
#### 3.3.3 Indeling naar aspect van tijd
Deze indeling focust op het moment waarop de kosten worden geregistreerd of geraamd:
* **Historische kosten:** De werkelijk gemaakte kosten uit het verleden, geregistreerd na productie.
* **Gebudgetteerde kosten:** Geraamde kosten voor de toekomst, verwacht bij productie.
* **Standaardkosten:** Vooraf bepaalde kosten die elk kostenelement van een product zou mogen bedragen.
#### 3.3.4 Indeling volgens toewijsbaarheid
Dit onderscheid is cruciaal voor de allocatie van kosten aan kostenobjecten:
* **Directe kosten:** Kosten die rechtstreeks en oorzakelijk verbonden zijn met een specifiek kostenobject. De hoogte van deze kosten is direct gerelateerd aan het kostenobject.
* **Indirecte kosten:** Kosten die niet rechtstreeks aan een specifiek kostenobject kunnen worden toegewezen. Deze kosten moeten worden toegewezen via een verdeelsleutel, vaak via kostenplaatsen.
> **Tip:** De juiste classificatie van kosten als direct of indirect is essentieel voor een accurate kostprijsberekening.
#### 3.3.5 Indeling volgens relatie met output
Deze indeling kijkt naar hoe kosten reageren op veranderingen in het activiteitenniveau:
* **Vaste kosten:** Kosten die in hun totaliteit constant blijven binnen bepaalde activiteitsgrenzen, ongeacht het activiteitenniveau op korte termijn. Ze blijven bestaan, zelfs bij nulproductie. Voorbeelden zijn afschrijvingskosten van een productiefabriek.
* **Variabele kosten:** Kosten die in hun totaliteit variëren met het activiteitenniveau. Een stijging in productie leidt tot een hogere totale variabele kost, en omgekeerd. Voorbeelden zijn arbeidskosten en materiaalkosten.
Twee specifieke subcategorieën zijn:
* **Semi-vaste kosten:** Kosten die vast zijn binnen bepaalde productiegrenzen, maar een sprongsgewijze stijging vertonen wanneer een groter productievolume wordt bereikt. Een klassiek voorbeeld is het personeel: één ober kan tien tafels bedienen, maar bij twaalf tafels is een tweede ober nodig, wat een significante toename van de loonkost veroorzaakt.
* **Semi-variabele kosten:** Kosten die zowel een vast als een variabel component hebben. De vaste component is een basiskost, ongeacht de activiteit, en de variabele component stijgt met het gebruik of de output. Voorbeelden zijn nutsvoorzieningen (vaste aansluitkost plus variabele verbruikskost).
> **Voorbeeld:** Bij elektriciteitskosten kan er een vaste maandelijke aansluitkost zijn (vast component) plus een kost per verbruikte kilowattuur (variabel component).
#### 3.3.6 Indeling volgens relatie met productie
* **Productiekosten:** Kosten die direct verbonden zijn met het vervaardigen van producten.
* *Directe productiekosten:* Directe materialen en directe arbeid.
* *Indirecte productiekosten (overhead):* Indirecte materialen, indirecte arbeid, en andere indirecte productiekosten.
* **Niet-productiekosten:** Alle kosten die niet direct gerelateerd zijn aan het productieproces. Dit omvat:
* *Preproductiekosten:* Kosten zoals onderzoek en ontwikkeling (R&D), productontwerp, en inkoop van materialen.
* *Postproductiekosten:* Kosten na de productie, zoals marketing, distributie, en service na verkoop.
* *Ondersteunende activiteiten:* Kosten voor diensten zoals boekhouding, HRM, ICT, en algemeen management.
#### 3.3.7 Andere indelingen
Naast de bovenstaande, wordt soms ook een onderscheid gemaakt tussen:
* **Productiekosten:** Enkel de kosten die direct veroorzaakt worden door het produceren van producten.
* **Verkoopkosten:** Kosten die noodzakelijk zijn om de producten te verkopen, zoals salarissen van verkopers, reclame, promoties, en leveringskosten.
Het apart analyseren van deze kosten groepen kan de bedrijfsleiding helpen evalueren of het voordeliger is om producten zelf te produceren dan ze in te kopen.
### 3.4 Cost drivers
Een **cost driver** of kostenveroorzaker is een factor, zoals een activiteitenniveau of een bepaald volume, waarvan een verandering een proportionele verandering in de kosten teweegbrengt. Het identificeren van cost drivers is essentieel om kosten nauwkeurig toe te wijzen aan kostenobjecten, met name bij indirecte kosten.
> **Tip:** Het begrijpen van cost drivers helpt bij het beter voorspellen van kosten en het optimaliseren van processen.
### 3.5 Verder studiemateriaal en oefening
Voor een diepgaandere studie wordt verwezen naar de syllabus 'Cost Accounting', specifiek de hoofdstukken 1 tot en met 4, die de algemene inleiding, de gegevens van de gevalstudie, de definities van kosten en kostprijs, en de verschillende kostenindelingen behandelen.
De beheersing van het onderscheid tussen de verschillende kostensoorten is fundamenteel voor het oplossen van oefeningen met betrekking tot de break-evenanalyse, integrale productiekostprijs, variabele kostprijsberekening en de standaardkostprijsmethode. Oefening op deze kostenindelingen is dan ook cruciaal voor het succesvol toepassen van deze methodieken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kostprijscalculatie (Cost accounting) | Het verzamelen van kosteninformatie en het toewijzen ervan aan kostenobjecten, zoals geproduceerde goederen, diensten of klanten, om de winstgevendheid te evalueren en beslissingen te nemen. |
| Kostenobject | Hetgeen waarvan men de kostprijs wil kennen; dit kan een product, dienst, klant of een andere eenheid zijn waarvoor kosten worden berekend. |
| Historische kosten | Werkelijk gemaakte kosten in het verleden die worden gebruikt om de kostprijs te bepalen, typisch na de productie. |
| Gebudgetteerde kosten | Geraamde kosten voor de toekomst die worden verwacht tijdens de productie, gebaseerd op verwachte productiedata. |
| Directe kosten | Kosten die rechtstreeks en met een oorzakelijk verband betrekking hebben op een specifiek kostenobject, waardoor hun hoogte direct aan dat object kan worden toegewezen. |
| Indirecte kosten | Kosten die niet rechtstreeks aan een specifiek kostenobject kunnen worden toegewezen en daarom via een verdeelsleutel aan kostenobjecten moeten worden toegewezen. |
| Vaste kosten | Kosten die in hun totaliteit niet veranderen binnen bepaalde activiteitsgrenzen en onafhankelijk zijn van het activiteitenniveau op korte termijn; ze blijven bestaan, zelfs bij geen productie. |
| Variabele kosten | Kosten waarvan de totaliteit varieert met het activiteitenniveau; een stijging of daling in productie leidt tot een overeenkomstige verhoging of verlaging van de totale variabele kosten. |
| Semi-vaste kosten | Kosten die vast zijn binnen bepaalde productiegrenzen, maar toenemen wanneer een groter productievolume wordt bereikt, vaak in stappen. |
| Semi-variabele kosten | Kosten die een vast component en een variabel component hebben; ze zijn deels vast en deels variabel, afhankelijk van het gebruik of activiteit. |
| Productiekosten | Kosten die verbonden zijn aan de middelen die instaan voor de vervaardiging van producten, inclusief directe materialen, directe arbeid en indirecte productiekosten (overhead). |
| Niet-productiekosten | Alle kosten die niet direct verbonden zijn met de vervaardiging van producten, zoals preproductiekosten (R&D, ontwerp) en postproductiekosten (marketing, distributie). |
| Cost driver (kostenveroorzaker) | Een factor, zoals een activiteitenniveau of volume, waarvan een verandering de kosten proportioneel beïnvloedt en kostenbewegingen verklaart. |
Cover
1 - Inleiding.pptx
Summary
# De jaarrekening
De jaarrekening is een gestandaardiseerd financieel verslag dat de financiële toestand en prestaties van een onderneming over een bepaalde periode, doorgaans een jaar, weergeeft.
### 1.1 Onderdelen van de jaarrekening
De jaarrekening bestaat uit de volgende kernonderdelen:
* **Balans:** Een overzicht van de activa (bezittingen), passiva (schulden) en het eigen vermogen van de onderneming op een specifiek moment.
* **Resultatenrekening:** Een overzicht van de opbrengsten en kosten van de onderneming over een bepaalde periode, resulterend in het nettoresultaat (winst of verlies).
* **Toelichting:** Een gedetailleerde uitleg bij de balans en de resultatenrekening. Hierin worden onder andere de gevolgde waarderingsregels, belangrijke gebeurtenissen na de balansdatum en andere relevante financiële informatie toegelicht.
* **Jaarverslag:** Een verslag opgesteld door het bestuursorgaan dat rekenschap geeft van het gevoerde beleid en de ontwikkeling van de vennootschap. Het bevat commentaar op de jaarrekening, informatie over gebeurtenissen na boekjaarseinde, R&D-werkzaamheden en de verantwoording van waarderingsregels.
* **Controleverslag van de commissaris/revisor:** Een verslag van een onafhankelijke externe expert (commissaris-revisor) die zich uitspreekt over het getrouwe beeld dat de jaarrekening geeft van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap, en over de continuïteit van de onderneming.
Voor boekjaren startend vóór 1 januari 2016 was de sociale balans een verplicht onderdeel. Vanaf 1 januari 2016 wordt de sociale balans als een afzonderlijk document opgesteld.
### 1.2 Typen jaarrekeningen in België
Vanaf 1 mei 2019 onderscheidt België zeven types jaarrekeningen, afhankelijk van de rechtsvorm en grootte van de onderneming:
* **Enkelvoudige jaarrekening:** Opgesteld voor één enkele onderneming.
* **Geconsolideerde jaarrekening:** Opgesteld voor een groep ondernemingen.
Binnen de enkelvoudige jaarrekeningen voor kapitaalvennootschappen (zoals nv, SE, SCE) en kapitaalloze vennootschappen (zoals bv, cv) worden er verder onderscheiden op basis van hun grootte:
* **Micromodel (MIC- kap / MIC- inb):** Voor microvennootschappen. Dit is een verkort model met een beperkte toelichting.
* **Verkort model (VKT- kap / VKT- inb):** Voor kleine vennootschappen.
* **Volledig model (VOL- kap / VOL- inb):** Voor grote vennootschappen.
> **Tip:** De afkorting van het modeltype (bv. MIC-kap) staat vaak rechtsboven op de jaarrekening, wat direct de groottecategorie en het bijbehorende model aangeeft.
### 1.3 Openbaarmaking van de jaarrekening
Het doel van de openbaarmaking is om belanghebbenden te informeren over de financiële toestand van de onderneming. Dit gebeurt via de neerlegging van de jaarrekening door de bestuurders bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België (NBB). De NBB verzamelt deze jaarrekeningen, die vervolgens publiek opvraagbaar zijn.
#### 1.3.1 Wie moet een jaarrekening neerleggen?
In principe moeten alle vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, zoals bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV), een jaarrekening neerleggen. Er zijn echter uitzonderingen:
* Kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen.
* Landbouwvennootschappen (vof of Comm.V) onderworpen aan de personenbelasting.
* Bepaalde kleine vennootschappen: vof en Comm.V.
* Bepaalde grote vennootschappen: vof, Comm.V en EES waarvan alle vennoten natuurlijke personen zijn die onbeperkt aansprakelijk zijn.
Natuurlijke personen-ondernemers hoeven hun jaarrekening nooit openbaar te maken.
#### 1.3.2 Hoe moet een jaarrekening worden neergelegd?
De neerlegging moet langs elektronische weg gebeuren via de website van de Balanscentrale van de Nationale Bank van België. Dit kan in pdf-formaat of in xbrl-formaat. Er is een neerleggingsvergoeding verschuldigd.
#### 1.3.3 Wat moet worden neergelegd?
De publicatieplicht en de inhoud van de jaarrekening worden bepaald door de aansprakelijkheid, grootte en rechtsvorm van de onderneming. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen:
* **Zeer kleine ondernemingen:** Natuurlijke personen die zelfstandig beroepsactiviteit uitoefenen, organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, vennootschappen onder firma en gewone commanditaire vennootschappen met een jaaromzet exclusief btw van minder dan 500.000,00 EUR (met een uitzondering voor verkopers van brandstoffen). Voor deze entiteiten is de wetgeving op de jaarrekening niet van toepassing; zij voeren een enkelvoudige boekhouding en stellen een interne jaarrekening op zonder vooropgesteld model.
* **Kleine vennootschappen:** Vennootschappen die op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: jaargemiddelde werknemers (50), jaaromzet exclusief btw (11.250.000,00 EUR, tot 31/12/2023: 9.000.000,00 EUR), balanstotaal (6.000.000,00 EUR, tot 31/12/2023: 4.500.000,00 EUR). Zij passen dubbele boekhouding toe en dienen een jaarrekening volgens het verkorte model in, met bedragen uitgedrukt in EUR.
* **Microvennootschappen:** Kleine vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die geen dochter- of moedervennootschap zijn en niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: jaargemiddelde werknemers (10), jaaromzet exclusief btw (900.000,00 EUR, tot 31/12/2023: 700.000,00 EUR), balanstotaal (450.000,00 EUR, tot 31/12/2023: 350.000,00 EUR). Zij passen dubbele boekhouding toe en dienen een jaarrekening volgens het micromodel in, wat een verkort model is met beperkte toelichting. Er is geen verplichting tot het opstellen van een jaarverslag, tenzij een bedrijfsrevisor is aangesteld.
* **Grote vennootschappen:** Vennootschappen die op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar meer dan één van de criteria voor kleine vennootschappen overschrijden. Zij passen dubbele boekhouding toe en dienen een jaarrekening volgens het volledig model in, met bedragen uitgedrukt in EUR. Voor grote vennootschappen is een volledig jaarverslag van het bestuursorgaan en een volledig controleverslag van de commissaris-revisor verplicht.
> **Opmerking:** Het aanpassen van het model van de jaarrekening gebeurt wanneer een onderneming gedurende twee opeenvolgende jaren meer dan één van de voorgeschreven criteria overschrijdt of juist niet meer overschrijdt.
#### 1.3.4 Wanneer moet de jaarrekening worden neergelegd?
De jaarrekening moet binnen 30 dagen na goedkeuring door de algemene vergadering van aandeelhouders (AV) en uiterlijk 7 maanden na de afsluitdatum van het boekjaar worden neergelegd bij de NBB.
Het proces verloopt als volgt:
1. Voorlegging ter goedkeuring van de jaarrekening aan de AV, binnen 6 maanden na afsluiting van het boekjaar.
2. Binnen 30 dagen na goedkeuring door de AV: neerlegging bij de NBB.
3. De NBB voert binnen 8 dagen logische en rekenkundige controles uit.
4. Indien de stukken niet worden goedgekeurd, heeft de onderneming 2 maanden de tijd om deze te corrigeren.
> **Examen Tip:** Begrijp de termijnen voor het neerleggen van de jaarrekening; dit is een frequent examenvraag. Laattijdige neerlegging kan leiden tot tarieftoeslagen.
### 1.4 Sancties bij niet-naleving
Bij niet-naleving van de verplichtingen rond de jaarrekening kunnen diverse sancties worden opgelegd:
* **Tarieftoeslagen:** Bij laattijdige neerlegging van de jaarrekening.
* **Ambtshalve doorhaling in het KBO:** Indien gedurende drie opeenvolgende boekjaren geen jaarrekening wordt neergelegd.
* **Burgerlijke sanctie:** Schade geleden door derden wordt geacht voort te vloeien uit de niet- of laattijdige neerlegging.
* **Gerechtelijke ontbinding:** Bij niet-neerlegging van de jaarrekening.
### 1.5 Controles door de Nationale Bank van België (NBB)
De NBB waakt over de kwaliteit van de neergelegde informatie door middel van rekenkundige en logische controles om de samenhang te waarborgen.
### 1.6 Jaarrekeninginformatie opvragen
Jaarrekeninginformatie kan op diverse manieren worden opgevraagd:
* **Balanscentrale (NBB):** Jaarrekeningen gepubliceerd sinds 1 januari 1999 zijn gratis online opvraagbaar in pdf- of xbrl-formaat. Oudere jaarrekeningen (april 1978 - 1 januari 1999) zijn opvraagbaar tegen betaling.
* **Databank Belfirst:** Via bibliotheken in Excelformaat.
### 1.7 Analyse van de jaarrekening
#### 1.7.1 Doelstelling van de analyse
De doelstelling van de analyse van de jaarrekening is het verkrijgen van inzicht in en het beoordelen van de bedrijfseconomische en financiële situatie (financiële gezondheid) van een onderneming op basis van historische gegevens. Dit omvat het analyseren van de evolutie over verschillende boekjaren (minimaal drie opeenvolgende, bij voorkeur meerdere), het positioneren van de onderneming ten opzichte van de sector en concurrenten.
De financiële gezondheid rust op drie pijlers:
* **Liquiditeit:** Het vermogen om kortetermijnverplichtingen na te komen.
* **Solvabiliteit:** De financieringswijze en de mate waarin de onderneming aan haar langetermijnverplichtingen kan voldoen, met oog op investeringen.
* **Rendabiliteit:** De winstgevendheid uit de dagelijkse activiteiten en participaties.
#### 1.7.2 Relevantie van de analyse
De analyse van de jaarrekening is relevant voor diverse belanghebbenden:
* **Overheid:** Vennootschapsbelasting, btw, regulering.
* **Onderneming zelf:** Managers kunnen inzichten verkrijgen in hun financiële situatie en strategie.
* **Medewerkers:** Werkzekerheid, looneisen.
* **Potentiële overnemers:** Beoordeling van de overnameprijs en waardering van activa.
* **Concurrenten:** Marktaandeel, winstcijfers.
* **Aandeelhouders:** Rendabiliteit, dividendenbeleid, risiconiveau kapitaalstructuur.
---
# Openbaarmaking en neerlegging van de jaarrekening
Dit onderdeel behandelt de verplichtingen rondom de openbaarmaking en neerlegging van jaarrekeningen, inclusief wie, wat, hoe, en wanneer dit dient te gebeuren.
### 2.1 Wat is een jaarrekening?
Een jaarrekening is een essentieel instrument voor financiële verslaggeving en analyse. De belangrijkste onderdelen ervan zijn:
* **Balans:** Geeft een overzicht van de bezittingen, schulden en het eigen vermogen op een bepaald moment.
* **Resultatenrekening:** Toont de opbrengsten en kosten over een bepaalde periode, resulterend in winst of verlies.
* **Toelichting:** Biedt aanvullende informatie over de toegepaste waarderingsregels en details over posten in de balans en resultatenrekening, met name waar de wet keuzemogelijkheden biedt.
* **Jaarverslag (vanaf 1 januari 2016):** Een verslag opgesteld door het bestuursorgaan aan de algemene vergadering, dat rekenschap geeft van het gevoerde beleid en de ontwikkeling van de vennootschap.
* **Sociale balans (tot boekjaren vóór 1 januari 2016):** Voor boekjaren vanaf 1 januari 2016 wordt de sociale balans als een afzonderlijk document opgesteld.
Jaarrekeningen in België worden opgesteld volgens de Belgische GAAP (Generally Accepted Accounting Principles). Er bestaan verschillende modellen van jaarrekeningen, afhankelijk van de grootte en rechtsvorm van de onderneming. Vanaf 1 mei 2019 zijn er zeven types jaarrekeningen te onderscheiden:
* **Enkelvoudige jaarrekening:** Voor één onderneming.
* **Geconsolideerde jaarrekening:** Voor groepen ondernemingen.
* **Kapitaalvennootschappen** (nv, SE, SCE) en **kapitaalloze vennootschappen** (bv, cv) worden verder onderverdeeld in:
* **Micromodel (MIC):** Voor microvennootschappen.
* **Verkort model (VKT):** Voor kleine vennootschappen.
* **Volledig model (VOL):** Voor grote vennootschappen.
De afkortingen (MIC, VKT, VOL) geven aan welk model van jaarrekening van toepassing is.
### 2.2 Openbaarmaking van de jaarrekening
Het doel van de openbaarmaking van de jaarrekening is om belanghebbenden te informeren over de financiële toestand van een onderneming. Dit gebeurt door de neerlegging van de jaarrekening door de bestuurders bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België (NBB). De NBB verzamelt deze jaarrekeningen, waarna ze publiek opvraagbaar zijn.
#### 2.2.1 Wie moet een jaarrekening neerleggen?
In principe moeten alle vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV), een jaarrekening neerleggen. Er zijn echter enkele uitzonderingen:
* **Niet-openbaar maken:**
* Landbouwvennootschappen (vof of Comm.V) die onderworpen zijn aan de personenbelasting.
* Bepaalde kleine vennootschappen onder firma (vof) en commanditaire vennootschappen (Comm.V).
* Bepaalde grote vennootschappen onder firma (vof), commanditaire vennootschappen (Comm.V) en Europese vennootschappen (EES) waarvan alle vennoten natuurlijke personen zijn die onbeperkt aansprakelijk zijn.
* Natuurlijke personen die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefenen, moeten hun jaarrekening nooit openbaar maken.
Vennootschappen onder firma (vof) en commanditaire vennootschappen (Comm.V) zijn vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid, wat betekent dat ook het privévermogen kan worden aangesproken voor de schulden van de vennootschap.
#### 2.2.2 Hoe jaarrekening neerleggen?
De neerlegging van de jaarrekening gebeurt **uitsluitend langs elektronische weg**. Dit kan online via de website van de Balanscentrale van de Nationale Bank van België. De jaarrekening kan worden neergelegd in pdf-formaat of in xbrl-formaat (een gestandaardiseerd formaat voor financiële informatie-uitwisseling). Een neerleggingsvergoeding is vereist.
#### 2.2.3 Wat moet worden neergelegd?
De publicatieplicht en de inhoud van de jaarrekening worden bepaald door de aansprakelijkheid, grootte en rechtsvorm van de onderneming. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen zeer kleine ondernemingen, kleine vennootschappen en grote vennootschappen.
**Zeer kleine ondernemingen (artikel III.85 en III.95 WER en KB/WVV):**
* **Wie?** Natuurlijke personen die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefenen, organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, vennootschappen onder firma en gewone commanditaire vennootschappen met een jaaromzet exclusief btw van minder dan 500.000,00 EUR (of 620.000,00 EUR voor verkopers van brandstoffen).
* **Wat?** De wetgeving op de jaarrekening is hier niet van toepassing. Men past enkelvoudige boekhouding toe en stelt een interne jaarrekening op zonder vooropgesteld model.
**Kleine vennootschappen (artikel 1:24, § 1 en 3:2 WVV en KB/WVV):**
* **Wie?** Vennootschappen die op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden:
* Jaargemiddelde van het aantal werknemers: 50
* Jaaromzet, exclusief btw: 11.250.000,00 EUR (tot 31/12/2023: 9.000.000,00 EUR)
* Balanstotaal: 6.000.000,00 EUR (tot 31/12/2023: 4.500.000,00 EUR)
* **Wat?** De wetgeving op de jaarrekening is van toepassing. Er wordt dubbele boekhouding gevoerd en de jaarrekening wordt opgesteld volgens het verkort model. Bedragen zijn uitgedrukt in EUR.
**Kleine vennootschappen - Microvennootschappen (artikel 1:25 en 3:3 WVV en KB/WVV):**
* **Wie?** Kleine vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die geen dochter- of moedervennootschap zijn en op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden:
* Jaargemiddelde van het aantal werknemers: 10
* Jaaromzet, exclusief btw: 900.000,00 EUR (tot 31/12/2023: 700.000,00 EUR)
* Balanstotaal: 450.000,00 EUR (tot 31/12/2023: 350.000,00 EUR)
* **Wat?** De wetgeving op de jaarrekening is van toepassing. Er wordt dubbele boekhouding gevoerd en de jaarrekening wordt opgesteld volgens het micromodel (een verkort model met beperkte toelichting). Bedragen zijn uitgedrukt in EUR.
**Grote vennootschappen (artikel 1:24 WVV en KB/WVV):**
* **Wie?** Vennootschappen die op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar meer dan één van de volgende criteria overschrijden:
* Jaargemiddelde van het aantal werknemers: 50
* Jaaromzet, exclusief btw: 11.250.000,00 EUR (tot 31/12/2023: 9.000.000,00 EUR)
* Balanstotaal: 6.000.000,00 EUR (tot 31/12/2023: 4.500.000,00 EUR)
* **Wat?** De wetgeving op de jaarrekening is van toepassing. Er wordt dubbele boekhouding gevoerd en de jaarrekening wordt opgesteld volgens het volledig model. Bedragen zijn uitgedrukt in EUR.
#### 2.2.4 Jaarverslag, Controleverslag en hun inhoud
* **Jaarverslag:**
* Dit is een document waarin de bestuurders van de vennootschap rekenschap geven van hun beleid en de ontwikkeling van de vennootschap. Het wordt opgesteld door het bestuursorgaan en gericht aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AV).
* **Wettelijk verplichte vermeldingen** (artikel 3:6 WVV) omvatten onder andere commentaar op de jaarrekening, informatie over belangrijke gebeurtenissen na einde boekjaar, omstandigheden die de ontwikkeling van de vennootschap kunnen beïnvloeden, informatie over R&D-werkzaamheden, en de verantwoording van de toepassing van waarderingsregels in continuïteit.
* **Vrijwillige vermeldingen** kunnen betrekking hebben op de samenstelling van het personeelsbestand, internationale activiteiten, en verwachtingen voor de toekomst.
* Grote ondernemingen hebben een verplichte openbaarmaking van het jaarverslag via de NBB.
* **Tip:** Het jaarverslag biedt bijkomende kwalitatieve informatie die de cijfers uit de jaarrekening aanvult.
* **Controleverslag van de commissaris:**
* Dit is het verslag van een onafhankelijke externe expert (commissaris-revisor) die zich uitspreekt over het getrouwe beeld van de onderneming (vermogen, financiële positie, resultaat) en de continuïteit van de onderneming.
* Het verslag bestaat uit twee delen:
1. **Verslag over de controle van de jaarrekening:** Bevat een inleiding, een oordeel over het getrouwe beeld en de conformiteit met wettelijke vereisten, de basis voor het oordeel (verwijzing naar controlestandaarden), de verantwoordelijkheden van het bestuursorgaan en de commissaris, en een beschrijving van de reikwijdte van de controle. Eventuele materiële onzekerheden inzake continuïteit worden hierin vermeld.
2. **Verslag betreffende de overige door wet- en regelgeving rapporteringsvereisten:** Beoordeelt of de boekhouding in overeenstemming is met wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften, of het jaarverslag conform is met de jaarrekening, de resultaatverwerking in overeenstemming is met statuten en WVV, en of de revisor onafhankelijk is gebleven.
* **Oordeel van de commissaris:**
* Het oordeel kan diverse vormen aannemen:
* **Oordeel zonder voorbehoud:** De jaarrekening geeft een getrouw beeld en er zijn geen problemen met de continuïteit. Gebruikers kunnen vertrouwen hebben in de cijfers.
* **Oordeel met voorbehoud:** De jaarrekening geeft een getrouw beeld, maar de revisor werd beperkt in zijn werkzaamheden of is het niet eens met bepaalde elementen (bv. schending van GAAP). Dit wordt verantwoord in de sectie ‘Basis voor het oordeel met voorbehoud’.
* **Afkeurend oordeel:** De jaarrekening geeft geen getrouw beeld omdat wettelijke bepalingen of boekhoudprincipes niet werden nageleefd. De revisor verschilt op meerdere punten van mening met de bedrijfsleiding.
* **Onthoudende verklaring (oordeelonthouding):** De revisor kan geen oordeel vellen over het getrouwe beeld wegens ontoereikende informatie of onzekerheden.
* **Verslag van niet-bevinding:** Dit verslag wordt opgesteld indien het bestuursorgaan in gebreke blijft om diverse documenten tijdig te overhandigen. Het is bestemd voor de algemene vergadering van aandeelhouders en gericht aan het bestuursorgaan.
#### 2.2.5 Wanneer jaarrekening neerleggen?
De jaarrekening moet **binnen 30 dagen na goedkeuring door de algemene vergadering** en **ten laatste 7 maanden na de afsluitdatum van het boekjaar** worden neergelegd bij de NBB (artikel 3:10 WVV).
Het proces verloopt als volgt:
1. **Binnen 6 maanden na afsluiting boekjaar:** Voorlegging ter goedkeuring van de jaarrekening aan de AV.
2. **Binnen 30 dagen na goedkeuring door AV:** Neerlegging van de jaarrekening bij de NBB.
3. **Binnen 8 dagen na neerlegging:** De NBB voert logische en rekenkundige controles uit.
4. **Indien niet goedgekeurd door NBB:** Er is een termijn van 2 maanden om de jaarrekening te corrigeren.
> **Tip:** De correcte indieningstermijn is cruciaal. Laattijdige indiening kan leiden tot tarieftoeslagen en andere sancties.
### 2.3 Sancties bij niet-naleving
Indien een onderneming niet voldoet aan haar verplichtingen inzake het neerleggen van de jaarrekening, kunnen volgende sancties worden toegepast:
* **Tarieftoeslagen:** Bij laattijdige neerlegging van de jaarrekening.
* **Ambtshalve doorhaling KBO (Kruispuntbank van Ondernemingen):** Indien geen jaarrekening wordt neergelegd gedurende drie opeenvolgende boekjaren.
* **Burgerlijke sanctie:** Schade geleden door derden wordt geacht voort te vloeien uit de niet- of laattijdige neerlegging van de jaarrekening.
* **Gerechtelijke ontbinding:** Bij het volledig niet neerleggen van de jaarrekening.
### 2.4 Controles door de NBB
De Nationale Bank van België waakt over de kwaliteit van de neergelegde informatie door middel van een reeks rekenkundige en logische controles op de samenhang van de gegevens.
### 2.5 Jaarrekeninginformatie opvragen
Jaarrekeninginformatie kan op verschillende manieren worden opgevraagd:
* **Balanscentrale (NBB):**
* Jaarrekeningen gepubliceerd sedert 1 januari 1999 zijn gratis online opvraagbaar in pdf- of xbrl-formaat.
* Jaarrekeningen neergelegd tussen april 1978 en 1 januari 1999 zijn opvraagbaar tegen betaling (via e-mail, post, fax of aan het loket).
* **Databank Belfirst:** Beschikbaar via bibliotheken, vaak in Excelformaat.
### 2.6 Analyse van de jaarrekening
Hoewel de analyse van de jaarrekening een apart thema is, is het belangrijk te weten dat het analyseren van de financiële toestand van een onderneming gebaseerd is op de historische gegevens uit de jaarrekening. Het doel hiervan is het interpreteren en beoordelen van de financiële gezondheid door externe beslissingsnemers. De drie pijlers van financiële gezondheid zijn liquiditeit, solvabiliteit en rendabiliteit. Externe analisten, zoals investeerders, crediteuren en overheden, gebruiken deze analyse voor hun besluitvorming.
---
# Sancties, controles en opvragen van jaarrekeninginformatie
Dit deel behandelt de consequenties van het niet naleven van de neerleggingsplicht van de jaarrekening, de controles die de Nationale Bank uitvoert, en de methoden om jaarrekeninginformatie op te vragen.
### 3.1 Sancties bij niet-naleving van de neerleggingsplicht
Wanneer een onderneming de verplichting om haar jaarrekening neer te leggen niet nakomt, kunnen verschillende sancties worden toegepast.
#### 3.1.1 Tarieftoeslagen
Bij een laattijdige neerlegging van de jaarrekening kunnen tarieftoeslagen worden opgelegd. Deze toeslagen worden ambtshalve door de Nationale Bank van België (NBB) toegepast.
#### 3.1.2 Ambtshalve doorhaling van de KBO
Indien een onderneming gedurende drie opeenvolgende boekjaren nalaat haar jaarrekening neer te leggen, kan dit leiden tot de ambtshalve doorhaling van de gegevens in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO).
#### 3.1.3 Burgerlijke sanctie
Een burgerlijke sanctie kan van toepassing zijn wanneer derden schade hebben geleden. Deze schade wordt geacht voort te vloeien uit de niet- of laattijdige neerlegging van de jaarrekening.
#### 3.1.4 Gerechtelijke ontbinding
In geval van een volledige niet-neerlegging van de jaarrekening kan dit leiden tot een gerechtelijke ontbinding van de onderneming.
### 3.2 Controles door de Nationale Bank
De Nationale Bank van België (NBB) is verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit van de neergelegde jaarrekeninginformatie.
* **Werkwijze:** De NBB voert een reeks rekenkundige en logische controles uit op de samenhang van de ingediende gegevens. Dit omvat de verificatie van de correctheid van de cijfers en de logische consistentie tussen de verschillende onderdelen van de jaarrekening.
### 3.3 Opvragen van jaarrekeninginformatie
Jaarrekeninginformatie is publiek toegankelijk via verschillende kanalen, met name via de Balanscentrale van de Nationale Bank van België.
#### 3.3.1 Balanscentrale van de NBB
* **Publicaties sinds 1 januari 1999:** Jaarrekeningen die sinds 1 januari 1999 zijn gepubliceerd, zijn gratis online opvraagbaar in zowel pdf-formaat als in xbrl-formaat via de website van de NBB.
* **Publicaties tussen april 1978 en 1 januari 1999:** Voor oudere jaarrekeningen (neergelegd tussen april 1978 en 1 januari 1999) kan een kopie worden verkregen tegen betaling. Dit kan via e-mail, per post, per fax of aan het loket van de NBB.
#### 3.3.2 Databank Belfirst
Jaarrekeninginformatie kan ook worden opgevraagd via de databank Belfirst. Deze databank is doorgaans toegankelijk via bibliotheken en biedt de mogelijkheid om de gegevens in Excel-formaat te verkrijgen.
> **Tip:** Het opvragen van jaarrekeningen van concurrenten of sectorgenoten is een cruciale stap in de externe financiële analyse om de financiële gezondheid, prestaties en positie van een onderneming te beoordelen.
#### 3.3.3 Tijdige neerlegging
Het controleren of een jaarrekening tijdig werd neergelegd, is essentieel. Dit kan worden afgeleid uit het voorblad van de jaarrekening. Een neerlegging die later plaatsvindt dan zeven maanden na de afsluitdatum van het boekjaar, kan leiden tot extra kosten.
---
# Analyse van de jaarrekening
Analyse van de jaarrekening omvat het interpreteren en beoordelen van de financiële gezondheid van een onderneming op basis van historische gegevens uit de jaarrekening.
### 4.1 Doelstelling analyse jaarrekening
Het primaire doel van de analyse van de jaarrekening is het verkrijgen van inzicht in en het beoordelen van de bedrijfseconomische en financiële situatie van een onderneming, oftewel de financiële gezondheid. Dit wordt gedaan door externe beslissingsnemers die gebruikmaken van de historische gegevens die in de jaarrekening zijn opgenomen.
De analyse omvat het beoordelen van de evolutie van de financiële situatie over verschillende jaren, waarbij idealiter minimaal drie opeenvolgende boekjaren worden geanalyseerd. Daarnaast is het belangrijk om de onderneming te positioneren ten opzichte van haar sector en haar voornaamste concurrenten.
De financiële gezondheid van ondernemingen rust op drie pijlers:
* **Liquiditeit**: Dit betreft de financieringsmiddelen op korte termijn. De analyse beoordeelt of er sprake is van korte-termijn betalingsproblemen, met name met betrekking tot de betaling van leveranciers.
* **Solvabiliteit**: Dit heeft betrekking op de financieringswijze en de kapitaalstructuur van de onderneming. De analyse kijkt naar de adequaatheid van het eigen vermogen en de lange-termijn verplichtingen ten opzichte van banken, en de afweging tussen eigen en vreemd vermogen voor nieuwe investeringen.
* **Rendabiliteit**: Dit meet de winstgevendheid van de onderneming. De analyse beoordeelt of er voldoende winst wordt gegenereerd uit de dagelijkse activiteiten en uit participaties.
> **Tip:** De analyse van de jaarrekening is gericht op het interpreteren van historische gegevens, niet op het maken van toekomstvoorspellingen.
> **Example:** Een analyse kan bijvoorbeeld onderzoeken of de verhouding tussen vlottende activa en kortetermijnschulden (een liquiditeitsmaatstaf) over de afgelopen vijf jaar is verbeterd of verslechterd.
### 4.2 Relevantie analyse jaarrekening
De analyse van de jaarrekening is relevant voor een breed scala aan belanghebbenden, die elk verschillende aspecten van de financiële gezondheid van de onderneming willen beoordelen.
De volgende belanghebbenden hebben baat bij deze analyse:
* **Aandeelhouders**: Zij zijn geïnteresseerd in de rendabiliteit, het risiconiveau van de kapitaalstructuur en het dividendbeleid.
* **Managers**: Zij gebruiken de analyse om hun beleid te sturen, marktaandeel te evalueren, de winstgevendheid te maximaliseren en de capaciteit voor werkgelegenheid te beoordelen.
* **Werknemers**: Hun focus ligt op werkzekerheid en looneisen, die beïnvloed kunnen worden door de financiële prestaties van de onderneming.
* **Potentiële overnemers**: Zij evalueren de rendabiliteit, de overnameprijs en de waardering van activa.
* **Overheid**: De overheid is geïnteresseerd in de vennootschapsbelasting, btw-inkomsten en algemene regulering van ondernemingen.
* **Concurrenten**: Zij gebruiken de analyse om hun eigen positie te evalueren en te begrijpen hoe de onderneming presteert ten opzichte van de sectorgemiddelden.
* **Kredietinstellingen (banken)**: Zij beoordelen de solvabiliteit en het risiconiveau van de kapitaalstructuur om kredietwaardigheid te bepalen.
* **Leveranciers**: Zij kijken naar de liquiditeit om te beoordelen of de onderneming haar leveranciers tijdig kan betalen.
Door de analyse van de jaarrekening kunnen deze belanghebbenden gefundeerde beslissingen nemen, zoals:
* Het doen van investeringen of het verstrekken van krediet.
* Het vormgeven van het bedrijfsbeleid.
* Het onderhandelen over lonen en arbeidsvoorwaarden.
* Het bepalen van de waarde van een onderneming bij een overname.
* Het beoordelen van de naleving van wettelijke vereisten.
> **Tip:** Begrijp de specifieke informatiebehoefte van elke belanghebbende om de relevantie van verschillende analysemethoden te waarderen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Jaarrekening | Een document dat de financiële toestand en prestaties van een onderneming weergeeft voor een bepaalde periode, bestaande uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting. |
| Balans | Een overzicht van de bezittingen (activa) en schulden (passiva) van een onderneming op een specifiek moment, wat de financiële positie weergeeft. |
| Resultatenrekening | Een overzicht van de opbrengsten en kosten van een onderneming gedurende een bepaalde periode, leidend tot het nettoresultaat of verlies. |
| Toelichting | Een aanvullend deel van de jaarrekening dat gedetailleerde informatie en uitleg geeft over de cijfers in de balans en de resultatenrekening, inclusief de toegepaste waarderingsregels. |
| Jaarverslag | Een verslag opgesteld door het bestuursorgaan van een vennootschap, gericht aan de algemene vergadering van aandeelhouders, waarin verslag wordt gedaan van het beleid en de financiële toestand. |
| Controleverslag | Een verslag van een onafhankelijke externe expert (commissaris-revisor) die zich uitspreekt over het getrouwe beeld van de jaarrekening en de continuïteit van de onderneming. |
| Openbaarmaking | Het proces waarbij financiële informatie, zoals de jaarrekening, publiek toegankelijk wordt gemaakt, meestal door neerlegging bij een officiële instantie zoals de Nationale Bank van België. |
| Neerlegging | Het indienen van de jaarrekening bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België, een wettelijke verplichting voor de meeste ondernemingen. |
| Sancties | Maatregelen die worden opgelegd aan ondernemingen die hun wettelijke verplichtingen, zoals het tijdig neerleggen van de jaarrekening, niet nakomen. |
| Liquiditeit | De mate waarin een onderneming aan haar kortetermijnverplichtingen kan voldoen, wat aangeeft hoe gemakkelijk activa kunnen worden omgezet in contanten. |
| Solvabiliteit | De mate waarin een onderneming in staat is aan haar langetermijnverplichtingen te voldoen, gebaseerd op de verhouding tussen eigen vermogen en schulden. |
| Rendabiliteit | De winstgevendheid van een onderneming, gemeten aan de hand van de opbrengsten in verhouding tot de geïnvesteerde middelen of omzet. |
| Belgian GAAP | Het Belgische boekhoudkundig principe (Generally Accepted Accounting Principles) dat de regels en normen vaststelt voor het opstellen van financiële verslagen in België. |
| XBRL (eXtensible Business Reporting Language) | Een gestandaardiseerde elektronische taal voor het digitaal rapporteren van bedrijfsgegevens, waaronder financiële informatie, die gestructureerde gegevensuitwisseling mogelijk maakt. |
Cover
2a CVP part 1_.pptx
Summary
# Introduction to cost-volume-profit analysis
This section introduces Cost-Volume-Profit (CVP) analysis as a vital tool for understanding how changes in volume and costs impact a company's profitability, aiding in profit planning and crucial management decisions.
## 1. Introduction to cost-volume-profit analysis
### 1.1 Core concepts of CVP analysis
CVP analysis is the study of the effects of changes in sales volume and costs on a company's profit. It is a critical tool for management in profit planning and in making a variety of decisions, including:
* Determining the optimal product mix.
* Deciding on investments in production facilities.
* Setting appropriate selling prices.
### 1.2 The CVP income statement
Management often desires information presented in a special format income statement for internal analysis. This CVP income statement:
* Classifies costs and expenses as either fixed or variable.
* Reports the contribution margin both as a total amount and on a per-unit basis.
#### 1.2.1 Variable costs
A variable cost is a cost that changes in proportion to the level of production or sales. Examples include:
* Purchase of raw materials.
* Electricity for machinery.
* Direct labor wages.
* Shipping and packaging costs.
#### 1.2.2 Fixed costs
A fixed cost is a cost that does not change with an increase or decrease in the number of goods and services produced or sold. Examples include:
* Depreciation.
* Rent.
* Interest.
* Insurance.
Fixed costs are generally considered indirect costs.
#### 1.2.3 Basic CVP income statement format
The basic CVP income statement format typically appears as follows:
Sales
Less: Variable costs
Contribution margin
Less: Fixed costs
Net income
#### 1.2.4 Detailed CVP income statement format
A more extensive version of the CVP income statement might include:
Sales
Less: Variable costs:
Variable selling and administrative expenses
Variable manufacturing costs
Total variable costs
Contribution margin
Less: Fixed costs:
Fixed selling and administrative expenses
Fixed manufacturing costs
Administrative salaries
Depreciation expense
Other fixed operating expenses
Total fixed costs
Net income
### 1.3 Basic calculations in CVP analysis
#### 1.3.1 Break-even point analysis
The break-even point is the level of sales at which a company earns neither a profit nor a loss. At this point, total revenues equal total costs.
> **Tip:** The break-even point can be understood as the point where the contribution margin generated is exactly enough to cover all fixed costs.
##### 1.3.1.1 Break-even point in units
The break-even point in units can be calculated using the following formula:
$$ \text{Break-even point in units} = \frac{\text{Fixed Costs}}{\text{Unit Contribution Margin}} $$
Where:
* $\text{Fixed Costs}$ are the total fixed costs of the company.
* $\text{Unit Contribution Margin}$ is the selling price per unit minus the variable cost per unit.
##### 1.3.1.2 Contribution margin ratio
The contribution margin ratio indicates the percentage of each sales dollar that contributes to covering fixed costs and generating profit. It can be calculated as:
$$ \text{Contribution Margin Ratio} = \frac{\text{Contribution Margin}}{\text{Sales}} $$
Or, on a per-unit basis:
$$ \text{Contribution Margin Ratio} = \frac{\text{Unit Contribution Margin}}{\text{Selling Price per Unit}} $$
##### 1.3.1.3 Break-even point in dollars
The break-even point in dollars can be calculated in two ways:
1. **Method 1:** Multiply the break-even point in units by the selling price per unit.
$$ \text{Break-even point in dollars} = \text{Break-even point in units} \times \text{Selling Price per Unit} $$
2. **Method 2:** Divide the fixed costs by the contribution margin ratio.
$$ \text{Break-even point in dollars} = \frac{\text{Fixed Costs}}{\text{Contribution Margin Ratio}} $$
#### 1.3.2 Target net income
Companies often set sales goals to achieve a specific target net income (profit).
##### 1.3.2.1 Required sales in units for target net income
To achieve a target net income, the required sales in units are calculated as:
$$ \text{Required Sales in Units} = \frac{\text{Fixed Costs} + \text{Target Net Income}}{\text{Unit Contribution Margin}} $$
##### 1.3.2.2 Required sales in dollars for target net income
The required sales in dollars to achieve a target net income can be calculated as:
1. **Method 1:** Multiply the required sales in units by the selling price per unit.
$$ \text{Required Sales in Dollars} = \text{Required Sales in Units} \times \text{Selling Price per Unit} $$
2. **Method 2:** Divide the sum of fixed costs and target net income by the contribution margin ratio.
$$ \text{Required Sales in Dollars} = \frac{\text{Fixed Costs} + \text{Target Net Income}}{\text{Contribution Margin Ratio}} $$
#### 1.3.3 Margin of safety
The margin of safety indicates how far sales can drop before the company will operate at a loss (i.e., before reaching the break-even point). It can be expressed in dollars or as a ratio.
##### 1.3.3.1 Margin of safety in dollars
$$ \text{Margin of Safety in Dollars} = \text{Actual (or Expected) Sales} - \text{Break-Even Sales} $$
##### 1.3.3.2 Margin of safety in ratio
$$ \text{Margin of Safety in Ratio} = \frac{\text{Margin of Safety in Dollars}}{\text{Actual (or Expected) Sales}} $$
### 1.4 CVP analysis and changes in the business environment
CVP analysis is a dynamic tool that can be used to assess the impact of various changes on a company's profitability.
#### 1.4.1 Case I: Change in selling price
If a company considers offering a discount on its selling price, CVP analysis can determine the effect on the break-even point. A lower selling price per unit will generally increase the break-even point in units because the unit contribution margin decreases.
#### 1.4.2 Case II: Changes in cost structure
Investments in new equipment or technology can alter a company's cost structure. For example, automation might increase fixed costs (e.g., depreciation on robots) but decrease variable costs (e.g., direct labor). CVP analysis can evaluate the net effect of these changes on the break-even point.
#### 1.4.3 Case III: Cost increases and cost-cutting measures
When faced with rising costs (e.g., raw materials), a company may need to adjust its selling prices or implement cost-cutting programs. CVP analysis helps determine the required sales volume to maintain a target net income under these new cost conditions.
> **Example:** If the variable cost per unit increases and fixed costs are reduced, the unit contribution margin will likely decrease, potentially increasing the break-even point. However, the impact on the required sales volume for a target profit will depend on the magnitude of these changes.
### 1.5 Sales mix and break-even sales
#### 1.5.1 Definition of sales mix
Sales mix refers to the relative percentage in which a company sells its multiple products. For example, a company selling printers and computers with a sales mix of 80% printers and 20% computers means that for every four printers sold, one computer is sold.
#### 1.5.2 Importance of sales mix
Sales mix is important because different products often have significantly different contribution margins. A change in sales mix can therefore have a substantial impact on overall profitability and the break-even point.
#### 1.5.3 Break-even sales for a mix of products
When a company sells multiple products, break-even sales can be computed by determining the weighted-average unit contribution margin of all products.
##### 1.5.3.1 Calculating the weighted-average unit contribution margin
The weighted-average unit contribution margin is calculated by:
1. Determining the sales mix percentages for each product.
2. Multiplying each product's unit contribution margin by its sales mix percentage.
3. Summing these weighted contribution margins.
$$ \text{Weighted-Average Unit Contribution Margin} = \sum (\text{Unit Contribution Margin}_i \times \text{Sales Mix Percentage}_i) $$
##### 1.5.3.2 Break-even point in units with sales mix
Using the weighted-average unit contribution margin, the break-even point in units for the product mix is:
$$ \text{Break-even point in units} = \frac{\text{Total Fixed Costs}}{\text{Weighted-Average Unit Contribution Margin}} $$
Once the total break-even units are determined, the number of units for each product can be calculated by applying its respective sales mix percentage.
#### 1.5.4 Break-even sales in dollars with sales mix
For businesses with multiple divisions or product lines, break-even sales can be calculated in terms of total sales dollars. This approach is particularly useful when dealing with many products or when sales mix is tracked in dollar amounts.
##### 1.5.4.1 Calculating the weighted-average contribution margin ratio
The weighted-average contribution margin ratio is calculated similarly to the unit contribution margin, but using the contribution margin ratio for each product or division:
$$ \text{Weighted-Average Contribution Margin Ratio} = \sum (\text{Contribution Margin Ratio}_i \times \text{Sales Mix Percentage}_i) $$
Note: The sales mix percentage here is typically based on the proportion of total sales dollars each product or division contributes.
##### 1.5.4.2 Break-even point in dollars with sales mix
The break-even point in sales dollars for the business unit or product lines is:
$$ \text{Break-even point in dollars} = \frac{\text{Total Fixed Costs}}{\text{Weighted-Average Contribution Margin Ratio}} $$
The sales dollars for each division or product line at break-even can then be determined by applying their respective sales mix percentages to the total break-even sales in dollars.
> **Tip:** A change in sales mix, especially if products with higher contribution margins become a larger proportion of total sales, can lead to a lower weighted-average contribution margin ratio and thus a lower break-even point in dollars.
### 1.6 Operating leverage
Operating leverage measures the extent to which fixed operating costs are used in an organization. A company with a high proportion of fixed costs relative to variable costs has high operating leverage.
#### 1.6.1 Effect on profitability
Companies with high operating leverage experience larger percentage changes in net income in response to a given percentage change in sales revenue. This is because once fixed costs are covered, each additional sales dollar contributes significantly to profit. However, high operating leverage also magnifies losses when sales decline.
#### 1.6.2 Degree of operating leverage (DOL)
The degree of operating leverage (DOL) is a measure of operating leverage. It quantifies how much net income will change for a given percentage change in sales.
$$ \text{Degree of Operating Leverage} = \frac{\text{Contribution Margin}}{\text{Net Income}} $$
Or, on a per-unit basis:
$$ \text{Degree of Operating Leverage} = \frac{\text{Sales - Variable Costs}}{\text{Sales - Variable Costs - Fixed Costs}} $$
A DOL of 3, for instance, means that a 10% increase in sales will result in a 30% increase in net income. Conversely, a 10% decrease in sales would lead to a 30% decrease in net income.
---
# Break-even analysis and target net income
Break-even analysis and target net income calculations are fundamental tools in cost-volume-profit (CVP) analysis, crucial for profit planning and management decision-making.
### 2.1 Cost-volume-profit (CVP) analysis
CVP analysis is the study of the effects of changes in sales volume and costs on a company's profit. It is essential for profit planning and supports critical management decisions, including determining product mix, investing in production facilities, and setting selling prices.
#### 2.1.1 CVP income statement
For internal use, management often utilizes a special format income statement that classifies costs and expenses as either fixed or variable. This statement reports the contribution margin as a total amount and on a per-unit basis.
**Variable Costs:** Costs that change in proportion to the level of production or sales. Examples include raw materials, direct labor wages, and shipping costs.
**Fixed Costs:** Costs that remain constant regardless of changes in the number of goods or services produced or sold. Examples include depreciation, rent, and insurance.
**Contribution Margin (CM):** The amount remaining from sales revenue after deducting variable costs. This amount contributes to covering fixed costs and generating profit.
* **Contribution Margin per Unit:**
$$ \text{Contribution Margin per Unit} = \text{Selling Price per Unit} - \text{Variable Cost per Unit} $$
* **Total Contribution Margin:**
$$ \text{Total Contribution Margin} = \text{Sales (in units)} \times \text{Contribution Margin per Unit} $$
or
$$ \text{Total Contribution Margin} = \text{Sales Revenue} - \text{Total Variable Costs} $$
#### 2.1.2 Break-even analysis
The break-even point is the level of sales activity at which total revenues equal total costs, resulting in neither profit nor loss. At the break-even point, the contribution margin generated is exactly equal to the fixed costs.
* **Break-even point in units:** This calculation determines the number of units a company must sell to cover all its fixed costs.
$$ \text{Break-even Point (in units)} = \frac{\text{Total Fixed Costs}}{\text{Contribution Margin per Unit}} $$
* **Break-even point in dollars:** This calculation determines the total sales revenue a company needs to achieve to cover all its fixed costs.
**Method 1 (Using break-even point in units):**
$$ \text{Break-even Point (in dollars)} = \text{Break-even Point (in units)} \times \text{Selling Price per Unit} $$
**Method 2 (Using Contribution Margin Ratio):**
$$ \text{Contribution Margin Ratio} = \frac{\text{Total Contribution Margin}}{\text{Sales Revenue}} $$
or
$$ \text{Contribution Margin Ratio} = \frac{\text{Contribution Margin per Unit}}{\text{Selling Price per Unit}} $$
$$ \text{Break-even Point (in dollars)} = \frac{\text{Total Fixed Costs}}{\text{Contribution Margin Ratio}} $$
> **Tip:** The contribution margin ratio indicates the proportion of each sales dollar that contributes to covering fixed costs and generating profit.
#### 2.1.3 Target net income
Once a company has determined its break-even point, it can set sales goals to achieve a specific target net income (profit).
* **Required sales in units for target net income:**
$$ \text{Required Sales (in units)} = \frac{\text{Total Fixed Costs} + \text{Target Net Income}}{\text{Contribution Margin per Unit}} $$
* **Required sales in dollars for target net income:**
**Method 1 (Using required sales in units):**
$$ \text{Required Sales (in dollars)} = \text{Required Sales (in units)} \times \text{Selling Price per Unit} $$
**Method 2 (Using Contribution Margin Ratio):**
$$ \text{Required Sales (in dollars)} = \frac{\text{Total Fixed Costs} + \text{Target Net Income}}{\text{Contribution Margin Ratio}} $$
> **Example:** If a company has fixed costs of 100,000 dollars, a contribution margin per unit of 20 dollars, and a target net income of 50,000 dollars, the required sales in units would be:
> $$ \text{Required Sales (in units)} = \frac{100,000 \text{ dollars} + 50,000 \text{ dollars}}{20 \text{ dollars}} = \frac{150,000 \text{ dollars}}{20 \text{ dollars}} = 7,500 \text{ units} $$
#### 2.1.4 Margin of safety
The margin of safety indicates how far sales can drop before the company will operate at a loss. It can be expressed in dollars or as a ratio.
* **Margin of Safety in Dollars:**
$$ \text{Margin of Safety (in dollars)} = \text{Actual (or Expected) Sales} - \text{Break-even Sales} $$
* **Margin of Safety in Ratio:**
$$ \text{Margin of Safety (in ratio)} = \frac{\text{Margin of Safety (in dollars)}}{\text{Actual (or Expected) Sales}} $$
> **Tip:** A higher margin of safety indicates a lower risk for the business.
#### 2.1.5 CVP analysis and changes in the business environment
CVP analysis is dynamic and can be used to assess the impact of changes in selling prices, variable costs, or fixed costs on the break-even point and profitability.
* **Impact of a discount on selling price:** A decrease in selling price, with no change in variable costs, will lead to a lower contribution margin per unit and a higher break-even point.
* **Impact of increased fixed costs and decreased variable costs:** Investments in technology can increase fixed costs while reducing variable costs per unit. CVP analysis can determine the net effect on the break-even point and profitability.
* **Impact of increased variable costs and decreased fixed costs:** Unfavorable cost changes (e.g., supplier price increases) can be analyzed alongside cost-saving programs to determine the required sales volume to maintain target income.
> **Example:** If a company is considering reducing its selling price by 10% and expects a corresponding 25% increase in unit sales, CVP analysis can be used to compute the new break-even point and margin of safety to evaluate the feasibility of this strategy. If the new strategy leads to a higher break-even point and a lower margin of safety, it may not be advisable.
### 2.2 Sales mix and break-even sales
When a company sells multiple products, the sales mix (the relative percentage in which a company sells its products) becomes crucial, as different products often have significantly different contribution margins.
#### 2.2.1 Sales mix and break-even sales in units
To compute the break-even sales for a mix of products, a weighted-average unit contribution margin is used.
1. **Determine the sales mix:** Express the proportion of each product sold relative to the total units sold.
2. **Calculate the weighted-average unit contribution margin:** Multiply the contribution margin per unit of each product by its respective sales mix percentage and sum these values.
$$ \text{Weighted-Average Unit CM} = \sum (\text{Unit CM of Product} \times \text{Sales Mix % of Product}) $$
3. **Compute the break-even point in units:** Divide total fixed costs by the weighted-average unit contribution margin.
$$ \text{Break-even Point (in units)} = \frac{\text{Total Fixed Costs}}{\text{Weighted-Average Unit CM}} $$
Once the total break-even units are determined, the number of units for each product can be calculated by multiplying the total break-even units by the sales mix percentage for that product.
#### 2.2.2 Sales mix and break-even sales in dollars
For businesses with many products or divisions, break-even analysis can be performed in terms of sales dollars. This method calculates the break-even point for business units, divisions, or product lines, rather than individual products.
1. **Determine the sales mix based on dollars:** Express the proportion of sales revenue for each division or product line relative to total sales revenue.
2. **Calculate the weighted-average contribution margin ratio:** Multiply the contribution margin ratio of each division or product line by its respective sales mix percentage (in dollars) and sum these values.
$$ \text{Weighted-Average CM Ratio} = \sum (\text{CM Ratio of Division} \times \text{Sales Mix % of Division}) $$
3. **Compute the break-even point in dollars:** Divide total fixed costs by the weighted-average contribution margin ratio.
$$ \text{Break-even Point (in dollars)} = \frac{\text{Total Fixed Costs}}{\text{Weighted-Average CM Ratio}} $$
> **Tip:** Changes in the sales mix can significantly impact the overall break-even point. A shift towards products with higher contribution margins will generally lower the break-even point, assuming fixed costs remain constant.
---
# Sales mix and its effect on break-even sales
This section explores how the relative proportion of different product sales impacts break-even calculations, introducing the concepts of weighted-average unit contribution margin and weighted-average contribution margin ratio.
### 2.1 Understanding sales mix
Sales mix refers to the relative percentage in which a company sells its products. For example, if a company sells 80% printers and 20% computers, its sales mix is 80% to 20%. This concept is crucial because different products typically have varying contribution margins.
### 2.2 Break-even analysis with multiple products
When a company sells multiple products, break-even sales can be computed by determining the weighted-average unit contribution margin of all products.
#### 2.2.1 Weighted-average unit contribution margin
To calculate the break-even point in units for a mix of products, the first step is to determine the weighted-average unit contribution margin. This is achieved by:
1. Determining the sales mix for each product (expressed as a percentage of total units sold).
2. Multiplying the unit contribution margin of each product by its sales mix percentage.
3. Summing these weighted contribution margins to arrive at the weighted-average unit contribution margin.
The formula for break-even point in units when considering sales mix is:
$$ \text{Break-even point in units} = \frac{\text{Total Fixed Costs}}{\text{Weighted-average unit contribution margin}} $$
Once the total break-even units are calculated, the number of units for each individual product can be determined by multiplying the total break-even units by each product's sales mix percentage.
#### 2.2.2 Weighted-average contribution margin ratio
For companies with numerous products, calculating break-even point in sales dollars can be more practical, especially for business units or product lines rather than individual products. This method uses the weighted-average contribution margin ratio. The steps involved are:
1. Determine the sales mix based on sales dollars for each product or division.
2. Calculate the contribution margin ratio for each product or division.
3. Multiply the contribution margin ratio of each product/division by its sales mix percentage (based on dollars).
4. Sum these weighted contribution margin ratios to obtain the weighted-average contribution margin ratio.
The formula for break-even point in sales dollars when considering sales mix is:
$$ \text{Break-even point in sales dollars} = \frac{\text{Total Fixed Costs}}{\text{Weighted-average contribution margin ratio}} $$
The resulting break-even sales dollars can then be allocated to each product or division based on their respective sales mix percentages.
> **Tip:** A change in sales mix can significantly affect the overall break-even point. If a company shifts its sales mix towards products with lower contribution margins, the break-even point will increase, and vice versa.
#### 2.2.3 Impact of changes in sales mix
If the sales mix shifts, the weighted-average contribution margin ratio will change, consequently altering the break-even point in sales dollars. For instance, an increase in the proportion of a division with a higher contribution margin ratio will lead to a higher weighted-average contribution margin ratio and a lower break-even point. Conversely, an increase in the proportion of a division with a lower contribution margin ratio will decrease the weighted-average contribution margin ratio and increase the break-even point.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cost-Volume-Profit (CVP) Analysis | The study of the effects of changes in volume and costs on a company’s profit, crucial for profit planning and management decisions. |
| CVP Income Statement | An income statement prepared for internal use, classifying costs and expenses as fixed or variable, and reporting the contribution margin both in total and on a per-unit basis. |
| Variable Cost | A cost that changes in proportion to the level of production or sales volume; examples include raw materials and direct labor wages. |
| Fixed Cost | A cost that remains constant regardless of changes in the number of goods or services produced or sold; examples include rent and insurance. |
| Contribution Margin (CM) | The amount remaining from sales revenue after deducting variable costs; it contributes to covering fixed costs and generating profit. It can be calculated as total CM or CM per unit. |
| Contribution Margin Ratio | The proportion of each sales dollar that contributes to covering fixed costs and generating profit. It is calculated as CM divided by sales, or CM per unit divided by selling price per unit. |
| Break-Even Point | The level of sales at which a company experiences neither profit nor loss, meaning total revenues equal total costs. It can be expressed in units or dollars. |
| Break-Even Point in Units | The number of units that must be sold to cover all fixed and variable costs. |
| Break-Even Point in Dollars | The total sales revenue that must be generated to cover all fixed and variable costs. |
| Target Net Income | A specific profit goal that management aims to achieve. The break-even analysis can be adjusted to determine the sales needed to reach this target. |
| Margin of Safety | The difference between actual or expected sales and break-even sales, indicating how much sales can decline before the company incurs a loss. It can be expressed in dollars or as a ratio. |
| Sales Mix | The relative percentage in which a company sells its products. Different products often have different contribution margins, making sales mix an important factor in overall profitability. |
| Weighted-Average Unit Contribution Margin | A combined contribution margin per unit calculated for companies selling multiple products, taking into account their respective sales mix percentages and individual unit contribution margins. |
| Weighted-Average Contribution Margin Ratio | A combined contribution margin ratio calculated for companies or divisions selling multiple products or lines, considering their sales mix based on sales dollars and individual contribution margin ratios. |
| Operating Leverage | The extent to which a company uses fixed costs in its operations. A high degree of operating leverage means that a small change in sales can result in a large change in operating income. |
| Product Mix | A specific combination of products that a company offers for sale, often considered in CVP analysis when determining optimal production and sales strategies. |
| Selling Price | The price at which a product or service is sold to customers. |
| Variable Cost Per Unit | The cost that varies directly with each unit produced or sold. |
| Fixed Costs | Costs that do not change with the level of output or sales in the short term. |
| Product Line | A group of related products manufactured or marketed by a single company. CVP analysis can be applied to product lines as well as individual products. |
| Division | A distinct operational unit within a larger company, often treated as a separate entity for reporting and analysis purposes, including CVP analysis. |
| Conversion Rate | The percentage of users or visitors who take a desired action, such as making a purchase or signing up for a service. |
Cover
2 - Break-evenanalyse.pptx
Summary
# Wat is break-evenanalyse en het cost-volume-profitmodel
De break-evenanalyse, ook wel cost-volume-profit (CVP)-analyse genoemd, is een financiële techniek die de relatie tussen kosten, opbrengsten en het resultaat van een onderneming bij verschillende productieniveaus onderzoekt.
## 1. Wat is break-evenanalyse en het cost-volume-profitmodel
De break-evenanalyse en het cost-volume-profit (CVP)-model vormen een essentieel instrument voor het begrijpen van de financiële impact van productieniveaus op de winstgevendheid van een organisatie.
### 1.1 Omschrijving van de break-evenanalyse en CVP-model
De break-evenanalyse, ook wel bekend als de Cost-Volume-Profit (CVP)-analyse, heeft tot doel de verkochte hoeveelheid in eenheden of de omzet te bepalen waarbij noch winst, noch verlies wordt geleden. Deze techniek legt het verband tussen de kosten, de opbrengsten en het resultaat van de onderneming bij verschillende productieniveaus.
> **Tip:** De CVP-analyse is een krachtig hulpmiddel om de financiële gevolgen van strategische beslissingen, zoals prijsveranderingen of kostenbeheersing, te evalueren.
### 1.2 Doelstellingen van de CVP-analyse
De CVP-analyse dient meerdere belangrijke doelstellingen binnen een organisatie:
* **Onderzoeken van de relatie tussen kosten, opbrengsten en resultaat:** Het biedt inzicht in hoe veranderingen in productie- of verkoopvolumes de totale kosten, opbrengsten en uiteindelijk de winst beïnvloeden.
* **Bepalen van de break-evenafzet:** Vaststellen hoeveel eenheden er minimaal verkocht moeten worden om de gerealiseerde opbrengsten gelijk te laten zijn aan de gemaakte kosten, zodat de winst nul is.
* **Berekenen van de afzet voor een gewenst winstniveau:** Vaststellen hoeveel eenheden er verkocht moeten worden om een specifieke winstdoelstelling te behalen.
* **Beoordelen van de winstgevendheid:** Evalueren van de winstgevendheid van een bepaald product of van een constante verkoopmix.
### 1.3 Basisveronderstellingen bij eenvoudige break-evenanalyse
De eenvoudige break-evenanalyse rust op een aantal kernveronderstellingen die essentieel zijn voor de correcte toepassing ervan:
* **Eén product:** De analyse wordt uitgevoerd voor slechts één product.
* **Lineaire opbrengsten:** De totale opbrengsten stijgen lineair met het aantal verkochte eenheden.
* **Constante variabele kosten per eenheid:** De variabele kosten per verkochte eenheid blijven onveranderd, ongeacht het productieniveau.
* **Constante totale vaste kosten:** De totale vaste kosten blijven constant binnen het relevante productiedomein.
* **Eén periode:** De analyse richt zich op één specifieke financiële periode.
* **Geen voorraden:** Er wordt aangenomen dat alle geproduceerde eenheden ook worden verkocht, waardoor er geen eindvoorraden zijn.
* **Geen knelpunten:** Er zijn geen operationele beperkingen of knelpunten in het productieproces.
* **Geen belastingen:** De analyse houdt initieel geen rekening met belastingen.
* **Zekerheid:** Alle kosten- en opbrengstgegevens zijn zeker en voorspelbaar.
* **Geen inflatie:** De analyse gaat ervan uit dat er geen inflatie is.
> **Tip:** Bij het toepassen van de break-evenanalyse in de praktijk is het belangrijk om te erkennen dat deze veronderstellingen vaak vereenvoudigingen zijn. De resultaten moeten geïnterpreteerd worden met oog voor deze beperkingen.
### 1.4 Enkele begrippen en notaties
Om de break-evenanalyse correct toe te passen, is het belangrijk de volgende begrippen en notaties te kennen:
* **Vaste kosten:** Kosten die niet direct afhankelijk zijn van de productie- of verkoopactiviteit.
* Totale vaste kosten: `$FK$` of `$TFK$`
* Vaste kosten per eenheid: `$FK/E$`
* **Variabele kosten:** Kosten die direct variëren met de productie- of verkoopactiviteit.
* Totale variabele kosten: `$VK$` of `$TVK$`
* Variabele kosten per eenheid: `$v$` of `$VK/E$`
* **Totale kosten:** De som van de totale vaste kosten en de totale variabele kosten.
* Totale kosten: `$TK$`
* Totale kost per eenheid: `$TK/E$`
* **Omzet of totale opbrengsten:** Het totale geldbedrag dat wordt gegenereerd door de verkoop van producten of diensten.
* Omzet of totale opbrengsten: `$TO$`
* Verkoopprijs per eenheid: `$p$` of `$VP/E$`
### 1.5 Het basismodel: Break-evenanalyse bij één product
Het basismodel van de break-evenanalyse richt zich op situaties met één product en maakt gebruik van drie verschillende methoden om het break-evenpunt te bepalen: de equatiemethode, de methode van de contributiemarge en de grafische methode.
#### 1.5.1 De equatiemethode
De equatiemethode werkt door de gegevens over kosten en opbrengsten in een vergelijking met één onbekende te plaatsen. De onbekende vertegenwoordigt het aantal te verkopen eenheden waarbij de totale kosten gelijk zijn aan de totale opbrengsten.
De fundamentele formule is:
$$ Totale opbrengsten = Totale kosten $$
$$ TO = TK $$
$$ (p \times q) = (v \times q) + FK $$
Waar:
* `$q$` = het aantal te verkopen eenheden
* `$p$` = de verkoopprijs per eenheid
* `$v$` = de variabele kost per eenheid
* `$FK$` = de totale vaste kosten
Om de break-evenafzet (`$BE Q$`) te berekenen, wordt de vergelijking herschikt:
$$ (p \times q) - (v \times q) = FK $$
$$ (p - v) \times q = FK $$
$$ BE Q = \frac{FK}{(p - v)} $$
De term `$(p - v)$` wordt de **contributiemarge per eenheid** genoemd. Dit vertegenwoordigt het bedrag dat elke verkochte eenheid bijdraagt aan het dekken van de vaste kosten en het genereren van winst.
> **Voorbeeld:**
> Een decoratiewinkel verkoopt fotokaders.
> * Variabele kost per fotokader: 12,50 euro
> * Verkoopprijs per fotokader: 17,50 euro
> * Totale vaste kosten per jaar: 30.000,00 euro
>
> Om de break-evenafzet te berekenen:
> $$ BE Q = \frac{30.000,00 \text{ euro}}{(17,50 \text{ euro} - 12,50 \text{ euro})} = \frac{30.000,00 \text{ euro}}{5,00 \text{ euro}} = 6.000 \text{ fotokaders} $$
> De winkel moet 6.000 fotokaders verkopen om alle kosten te dekken.
#### 1.5.2 De methode van de contributiemarge
Deze methode focust op de bijdrage van elke eenheid aan het dekken van de vaste kosten.
De formule voor de break-evenafzet (`$BE Q$`) is:
$$ BE Q = \frac{FK}{(p - v)} $$
Waar:
* `$FK$` = totale vaste kosten
* `$(p - v)$` = contributiemarge per eenheid
Om de break-evenomzet (`$BE TR$`) te berekenen, kan men de break-evenafzet vermenigvuldigen met de verkoopprijs per eenheid, of gebruik maken van de volgende formule:
$$ BE TR = \frac{FK}{\frac{(p - v)}{p}} $$
Of ook:
$$ BE TR = BE Q \times p $$
De term `$\frac{(p - v)}{p}$` vertegenwoordigt de **contributiemarge in procenten van de omzet**.
> **Voorbeeld:**
> Voor de decoratiewinkel uit het vorige voorbeeld:
> * Contributiemarge per fotokader: `$(17,50 \text{ euro} - 12,50 \text{ euro}) = 5,00$ euro`
> * Contributiemarge in procenten: `$\frac{5,00 \text{ euro}}{17,50 \text{ euro}} \approx 0,2857$`
>
> De break-evenomzet wordt dan:
> $$ BE TR = \frac{30.000,00 \text{ euro}}{0,2857} \approx 105.000,00 \text{ euro} $$
#### 1.5.3 De grafische methode
De grafische methode stelt de kosten- en omzetfuncties voor in een assenstelsel. De break-evenpunt is het punt waar de lijnen van de totale kosten en de totale opbrengsten elkaar snijden.
* De horizontale as (`x-as`) vertegenwoordigt het productievolume of de afzet.
* De verticale as (`y-as`) vertegenwoordigt de kosten en opbrengsten in euro.
* De omzetlijn begint bij de oorsprong (0 euro bij 0 eenheden) en stijgt lineair.
* De totale kostenlijn bestaat uit de vaste kosten (op de y-as, bij 0 eenheden) en stijgt vervolgens lineair door de variabele kosten.
Het snijpunt van deze twee lijnen toont de break-evenafzet en de break-evenomzet. Gebieden links van het snijpunt duiden op verlies, terwijl gebieden rechts ervan winst aangeven.
### 1.6 Uitbreidingen op het basismodel
Het basismodel kan worden uitgebreid om rekening te houden met meer realistische scenario's, zoals het behalen van een gewenst winstniveau en de impact van belastingen.
#### 1.6.1 Gewenst winstniveau
Om de benodigde afzet te berekenen voor een bepaald winstniveau (winst vóór belastingen), wordt de winst (`$W$`) toegevoegd aan de vaste kosten in de break-evenformule.
De formule voor de benodigde afzet (`$Q^{\ast}$`) is:
$$ Q^{\ast} = \frac{FK + W}{(p - v)} $$
De formule voor de benodigde omzet (`$TR^{\ast}$`) is:
$$ TR^{\ast} = \frac{FK + W}{\frac{(p - v)}{p}} $$
Of ook:
$$ TR^{\ast} = Q^{\ast} \times p $$
> **Voorbeeld:**
> Voor de decoratiewinkel, met een gewenst winstniveau van 15.000,00 euro:
> * Benodigde afzet:
> $$ Q^{\ast} = \frac{30.000,00 \text{ euro} + 15.000,00 \text{ euro}}{(17,50 \text{ euro} - 12,50 \text{ euro})} = \frac{45.000,00 \text{ euro}}{5,00 \text{ euro}} = 9.000 \text{ fotokaders} $$
> * Benodigde omzet:
> $$ TR^{\ast} = 9.000 \text{ fotokaders} \times 17,50 \text{ euro/fotokader} = 157.500,00 \text{ euro} $$
#### 1.6.2 Belastingen
Wanneer er rekening gehouden moet worden met belastingen, moet de gewenste winst na belastingen (`$W_{NB}$`) worden omgerekend naar een winst vóór belastingen. Het belastingtarief wordt aangeduid met `$t$`.
De relatie tussen winst vóór belastingen (`$W$`) en winst na belastingen (`$W_{NB}$`) is:
$$ W_{NB} = W \times (1 - t) $$
Hieruit volgt dat de benodigde winst vóór belastingen is:
$$ W = \frac{W_{NB}}{(1 - t)} $$
Om de benodigde afzet (`$Q^{\ast}$`) voor een gewenste winst na belastingen te berekenen, wordt deze omgezette winst in de formule opgenomen:
$$ Q^{\ast} = \frac{FK + \frac{W_{NB}}{(1 - t)}}{(p - v)} $$
De benodigde omzet (`$TR^{\ast}$`) wordt dan:
$$ TR^{\ast} = \frac{FK + \frac{W_{NB}}{(1 - t)}}{\frac{(p - v)}{p}} $$
Of ook:
$$ TR^{\ast} = Q^{\ast} \times p $$
> **Voorbeeld:**
> Voor de decoratiewinkel, met een gewenste winst na belastingen van 12.000,00 euro en een belastingtarief van 25% (t=0,25):
> * Benodigde winst vóór belastingen:
> $$ W = \frac{12.000,00 \text{ euro}}{(1 - 0,25)} = \frac{12.000,00 \text{ euro}}{0,75} = 16.000,00 \text{ euro} $$
> * Benodigde afzet:
> $$ Q^{\ast} = \frac{30.000,00 \text{ euro} + 16.000,00 \text{ euro}}{(17,50 \text{ euro} - 12,50 \text{ euro})} = \frac{46.000,00 \text{ euro}}{5,00 \text{ euro}} = 9.200 \text{ fotokaders} $$
> * Benodigde omzet:
> $$ TR^{\ast} = 9.200 \text{ fotokaders} \times 17,50 \text{ euro/fotokader} = 161.000,00 \text{ euro} $$
#### 1.6.3 Meerdere producten
Bij een onderneming die meerdere producten verkoopt, wordt de analyse complexer. Om de break-evenafzet te berekenen, wordt vaak aangenomen dat er een vaste verkoopmix is. Dit betekent dat de producten in een constante verhouding worden verkocht.
Als de verkoopmix wordt uitgedrukt in aandelen (`$a$`, `$b$`, etc.), waarbij `$a + b = 1$`, dan gelden de volgende relaties voor de totale hoeveelheid van elk product:
* Hoeveelheid product 1: `$Q_1 = a \times Q_{total}$`
* Hoeveelheid product 2: `$Q_2 = b \times Q_{total}$`
De analyse wordt dan uitgevoerd met een gewogen gemiddelde contributiemarge per eenheid van de totale verkoopmix.
De algemene relatie blijft van kracht:
$$ Totale opbrengsten = Totale kosten $$
$$ TO - TK = 0 $$
$$ TO - (VK + FK) = 0 $$
$$ TO - VK = FK $$
Met de introductie van de verkoopmix wordt deze gelijkheid uitgedrukt in termen van de totale verwachte afzet van alle producten.
---
# Basismodel van break-evenanalyse voor één product
Het basismodel van de break-evenanalyse voor één product onderzoekt het verband tussen kosten, opbrengsten en winst op basis van de verkochte hoeveelheid, met als doel de afzet te bepalen waarbij winst nul is.
## 2.1 Wat is break-evenanalyse?
Break-evenanalyse, ook wel Cost-Volume-Profit (CVP) analyse genoemd, legt het verband tussen de kosten, de opbrengsten en het resultaat van een onderneming bij verschillende productieniveaus. Het doel is om de verkochte hoeveelheid in eenheden of de omzet te bepalen waarbij noch winst, noch verlies wordt gemaakt.
### 2.1.1 Doelstellingen van CVP-analyse
De CVP-analyse stelt bedrijven in staat om:
* De relatie tussen kosten, opbrengsten en resultaat bij diverse productieniveaus te onderzoeken.
* Vast te stellen hoeveel eenheden minimaal verkocht moeten worden om de gemaakte kosten te dekken (break-even punt, waarbij winst nul is).
* Te berekenen hoeveel eenheden verkocht moeten worden om een specifieke winst te behalen.
* De winstgevendheid van een bepaald product of een constante verkoopmix te beoordelen.
### 2.1.2 Basisveronderstellingen van de eenvoudige break-evenanalyse
De eenvoudige break-evenanalyse is gebaseerd op de volgende veronderstellingen:
* De analyse richt zich op één enkel product.
* De opbrengsten zijn lineair.
* De variabele kosten per eenheid zijn constant.
* De vaste kosten zijn constant gedurende de periode.
* De analyse geldt voor één specifieke periode.
* Er zijn geen voorraden.
* Er zijn geen knelpunten in het productieproces.
* Er wordt geen rekening gehouden met belastingen.
* Er heerst zekerheid over prijzen en kosten.
* Er is geen inflatie.
### 2.1.3 Belangrijke begrippen en notaties
* **Vaste kosten (FK)**: Kosten die niet veranderen met het productie- of verkoopvolume binnen een bepaalde relevante range.
* Totale vaste kosten: `$TFK$` of `$FK$`
* Vaste kosten per eenheid: `$FK/E$`
* **Variabele kosten (VK)**: Kosten die direct variëren met het productie- of verkoopvolume.
* Totale variabele kosten: `$TVK$` of `$VK$`
* Variabele kosten per eenheid: `$VK/E$` of `$v$`
* **Totale kosten (TK)**: De som van de totale vaste kosten en de totale variabele kosten.
* Totale kosten: `$TK$`
* Totale kost per eenheid: `$TK/E$`
* **Omzet of totale opbrengsten (TO)**: De totale inkomsten uit de verkoop van goederen of diensten.
* Omzet of totale opbrengsten: `$TO$`
* Verkoopprijs per eenheid: `$VP/E$` of `$p$`
## 2.2 Methoden voor break-evenanalyse bij één product
Er zijn drie veelgebruikte methoden om de break-evenafzet en -omzet te berekenen voor één product: de equatiemethode, de methode van de contributiemarge en de grafische methode.
### 2.2.1 De equatiemethode
De equatiemethode benadert de break-evenanalyse door de totale opbrengsten gelijk te stellen aan de totale kosten in een vergelijking met één onbekende, namelijk het aantal te verkopen eenheden op het break-evenpunt.
#### 2.2.1.1 Formule voor break-evenafzet (hoeveelheid)
De break-evenafzet (`$Q_{BE}$`) wordt berekend met de volgende formule, die voortvloeit uit de gelijkheid van totale opbrengsten en totale kosten:
$$ \text{Totale opbrengsten} = \text{Totale kosten} $$
$$ \text{Totale opbrengsten} = \text{Variabele kosten} + \text{Vaste kosten} $$
$$ (p \times q) = (v \times q) + FK $$
Waarbij:
* `$p \times q$` de totale opbrengsten zijn (`$p$` is de verkoopprijs per eenheid, `$q$` is de hoeveelheid).
* `$v \times q$` de totale variabele kosten zijn (`$v$` is de variabele kost per eenheid).
* `$FK$` de totale vaste kosten zijn.
Door de vergelijking te herschikken om `$q$` (de break-evenafzet) te isoleren:
$$ (p \times q) - (v \times q) = FK $$
$$ (p - v) \times q = FK $$
$$ q_{BE} = \frac{FK}{(p - v)} $$
**Verklaring van de symbolen:**
* `$Q_{BE}$`: Break-evenafzet in aantal eenheden.
* `$p$`: Verkoopprijs per eenheid.
* `$v$`: Variabele kost per eenheid.
* `$(p - v)$`: Contributie of winstbijdrage per eenheid.
* `$(p - v) \times q$`: Totale contributie.
> **Tip:** De term `$(p - v)$` is cruciaal. Het vertegenwoordigt het bedrag dat elke verkochte eenheid bijdraagt aan het dekken van de vaste kosten en het genereren van winst.
#### 2.2.1.2 Voorbeeld: Equatiemethode
**GEGEVEN:**
Een decoratiewinkel COSYHOUSE bv koopt fotokaders aan voor 12,50 euro per stuk en verkoopt ze voor 17,50 euro per stuk. De jaarlijkse vaste kosten bedragen 30.000,00 euro.
**GEVRAAGD:**
Hoeveel fotokaders moeten er verkocht worden om alle kosten te dekken?
**OPLOSSING:**
* Verkoopprijs per eenheid (`$p$`): 17,50 euro
* Variabele kost per eenheid (`$v$`): 12,50 euro
* Totale vaste kosten (`$FK$`): 30.000,00 euro
Gebruik de formule voor break-evenafzet:
$$ Q_{BE} = \frac{FK}{(p - v)} $$
$$ Q_{BE} = \frac{30.000,00 \text{ euro}}{(17,50 \text{ euro} - 12,50 \text{ euro})} $$
$$ Q_{BE} = \frac{30.000,00 \text{ euro}}{5,00 \text{ euro}} $$
$$ Q_{BE} = 6.000 \text{ eenheden} $$
COSYHOUSE bv moet 6.000 fotokaders verkopen om break-even te draaien.
### 2.2.2 De methode van de contributiemarge
Deze methode kijkt naar hoeveel elke verkochte eenheid bijdraagt aan het dekken van de vaste kosten.
#### 2.2.2.1 Formule voor break-evenafzet (hoeveelheid)
De break-evenafzet (`$Q_{BE}$`) wordt berekend door de totale vaste kosten te delen door de contributiemarge per eenheid:
$$ Q_{BE} = \frac{\text{Totale vaste kosten}}{\text{Contributiemarge per eenheid}} $$
$$ Q_{BE} = \frac{FK}{(p - v)} $$
**Verklaring van de symbolen:**
* `$Q_{BE}$`: Break-evenafzet in aantal eenheden.
* `$FK$`: Totale vaste kosten.
* `$(p - v)$`: Contributiemarge per eenheid (ook wel winstbijdrage genoemd).
#### 2.2.2.2 Formule voor break-evenomzet
De break-evenomzet (`$TR_{BE}$`) is de totale omzet die nodig is om break-even te draaien. Deze kan op twee manieren berekend worden:
1. Vermenigvuldig de break-evenafzet met de verkoopprijs per eenheid:
$$ TR_{BE} = Q_{BE} \times p $$
2. Gebruik de contributiemarge ratio:
$$ TR_{BE} = \frac{FK}{\text{Contributiemarge ratio}} $$
De contributiemarge ratio is het percentage van de verkoopprijs dat bijdraagt aan het dekken van de vaste kosten en het genereren van winst.
$$ \text{Contributiemarge ratio} = \frac{(p - v)}{p} $$
Dus, de formule voor de break-evenomzet wordt:
$$ TR_{BE} = \frac{FK}{\frac{(p - v)}{p}} $$
**Verklaring van de symbolen:**
* `$TR_{BE}$`: Break-evenomzet.
* `$FK$`: Totale vaste kosten.
* `$p$`: Verkoopprijs per eenheid.
* `$v$`: Variabele kost per eenheid.
* `$(p - v)$`: Contributiemarge per eenheid.
* `$\frac{(p - v)}{p}$`: Contributiemarge ratio.
> **Tip:** De contributiemarge ratio is nuttig om snel de impact van een verkoopprijsverandering op de break-evenomzet te analyseren.
#### 2.2.2.3 Voorbeeld: Methode van de contributiemarge
**GEGEVEN:**
Decoratiewinkel COSYHOUSE bv:
* Variabele kost per fotokader (`$v$`): 12,50 euro
* Verkoopprijs per fotokader (`$p$`): 17,50 euro
* Totale vaste kosten (`$FK$`): 30.000,00 euro
**GEVRAAGD:**
Hoeveel bedraagt de contributiemarge per eenheid en de break-evenomzet van de fotokaders?
**OPLOSSING:**
1. **Bereken de contributiemarge per eenheid:**
$$ p - v = 17,50 \text{ euro} - 12,50 \text{ euro} = 5,00 \text{ euro} $$
2. **Bereken de break-evenafzet (optioneel, voor controle):**
$$ Q_{BE} = \frac{FK}{(p - v)} = \frac{30.000,00 \text{ euro}}{5,00 \text{ euro}} = 6.000 \text{ eenheden} $$
3. **Bereken de break-evenomzet met de contributiemarge ratio:**
* Bereken de contributiemarge ratio:
$$ \frac{(p - v)}{p} = \frac{5,00 \text{ euro}}{17,50 \text{ euro}} \approx 0,2857 $$
* Bereken de break-evenomzet:
$$ TR_{BE} = \frac{FK}{\frac{(p - v)}{p}} = \frac{30.000,00 \text{ euro}}{0,2857} \approx 105.000,00 \text{ euro} $$
Alternatieve berekening van de break-evenomzet (met break-evenafzet):
$$ TR_{BE} = Q_{BE} \times p = 6.000 \text{ eenheden} \times 17,50 \text{ euro/eenheid} = 105.000,00 \text{ euro} $$
De contributiemarge per eenheid is 5,00 euro en de break-evenomzet bedraagt 105.000,00 euro.
### 2.2.3 De grafische methode
De grafische methode visualiseert de break-evenanalyse door de totale kostenfunctie en de omzetfunctie in een assenstelsel te tekenen. Het break-evenpunt is het punt waar beide rechten elkaar snijden.
#### 2.2.3.1 Opzet van de grafiek
* De verticale as (y-as) toont de kosten en opbrengsten in euro's.
* De horizontale as (x-as) toont het productie- of afzetvolume (aantal eenheden).
* **Vaste kostenlijn:** Een horizontale lijn op het niveau van de totale vaste kosten, aangezien deze niet veranderen met het volume.
* **Totale kostenlijn (TK):** Begint op de verticale as bij de vaste kosten en stijgt lineair met de variabele kosten per eenheid. De formule is `$TK = FK + (v \times q)$`.
* **Totale opbrengstenlijn (TO):** Begint op de oorsprong (nul, nul) en stijgt lineair met de verkoopprijs per eenheid. De formule is `$TO = p \times q$`.
#### 2.2.3.2 Het break-evenpunt in de grafiek
Het snijpunt van de totale kostenlijn (`$TK$`) en de totale opbrengstenlijn (`$TO$`) is het break-evenpunt.
* Op de x-as van dit snijpunt leest men de break-evenafzet (`$Q_{BE}$`) af.
* Op de y-as van dit snijpunt leest men de break-evenomzet (`$TR_{BE}$`) af.
**Visualisatie:**
* Onder het break-evenpunt is er verlies (kosten zijn hoger dan opbrengsten).
* Boven het break-evenpunt is er winst (opbrengsten zijn hoger dan kosten).
#### 2.2.3.3 Voorbeeld: Grafische methode
**GEGEVEN:**
Decoratiewinkel COSYHOUSE bv:
* Variabele kost per fotokader (`$v$`): 12,50 euro
* Verkoopprijs per fotokader (`$p$`): 17,50 euro
* Totale vaste kosten (`$FK$`): 30.000,00 euro
**GEVRAAGD:**
Stel het break-evenpunt van de fotokaders grafisch voor in een grafiek.
**OPLOSSING (beschrijving):**
Teken een grafiek met op de horizontale as het afzetvolume (bijvoorbeeld van 0 tot 10.000 eenheden) en op de verticale as de kosten en opbrengsten (bijvoorbeeld van 0 tot 150.000 euro).
1. Teken de lijn voor de vaste kosten op 30.000,00 euro.
2. Teken de totale kostenlijn: begin bij 30.000,00 euro op de y-as en laat deze stijgen met een helling van 12,50 euro per eenheid. Bij 6.000 eenheden zal de totale kost bijvoorbeeld `$30.000 + (12,50 * 6.000) = 30.000 + 75.000 = 105.000$` euro zijn.
3. Teken de totale opbrengstenlijn: begin bij 0 op de y-as en laat deze stijgen met een helling van 17,50 euro per eenheid. Bij 6.000 eenheden zal de totale opbrengst `$17,50 * 6.000 = 105.000$` euro zijn.
4. Het snijpunt van de totale kostenlijn en de totale opbrengstenlijn bevindt zich bij 6.000 eenheden op de x-as en 105.000,00 euro op de y-as. Dit is het break-evenpunt.
```
KOSTEN/OPBRENGSTEN (€)
^
| / TO
| /
105.000 +-------------.--/-----> Break-evenomzet (TR_BE)
| / /
| / /
| / / TK
30.000 +----------/--+----- Vaste kosten (FK)
| / /
| / /
| / /
+----------------------------------> Afzetvolume (q)
0 6.000
Break-evenafzet (Q_BE)
```
---
# Uitbreidingen op het basismodel: winst, belastingen en meerdere producten
Deze sectie bouwt voort op het basis break-evenmodel door de berekeningen uit te breiden naar scenario's met een gewenst winstniveau, de impact van belastingen en de analyse bij bedrijven met meerdere producten, uitgaande van een vaste verkoopmix.
### 3.1 Gewenst winstniveau
Het basis break-evenmodel berekent de afzet waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, resulterend in een winst van nul. In de praktijk streeft een onderneming echter vaak naar het behalen van een specifieke winst. De formule kan worden aangepast om de benodigde afzet te bepalen voor een gewenst winstniveau vóór belastingen.
**Formule voor afzet bij gewenst winstniveau (vóór belastingen):**
De analyse wordt gedaan door het gewenste winstniveau ($W$) toe te voegen aan de vaste kosten ($FK$) in de break-evenformule.
$$Q^{\ast} = \frac{FK + W}{p - v}$$
Waar:
* $Q^{\ast}$ staat voor de benodigde afzet (hoeveelheid) om de gewenste winst te behalen.
* $FK$ staat voor de totale vaste kosten.
* $W$ staat voor het gewenste winstniveau (vóór belastingen).
* $p$ staat voor de verkoopprijs per eenheid.
* $v$ staat voor de variabele kost per eenheid.
* $(p - v)$ staat voor de contributiemarge per eenheid.
**Formule voor omzet bij gewenst winstniveau (vóór belastingen):**
De omzet kan berekend worden door de vereiste afzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs per eenheid, of door de gewenste winst en vaste kosten te delen door de contributiemarge ratio.
$$TR^{\ast} = Q^{\ast} \times p$$
of
$$TR^{\ast} = \frac{FK + W}{\frac{p - v}{p}}$$
Waar:
* $TR^{\ast}$ staat voor de benodigde omzet om de gewenste winst te behalen.
* $\frac{p - v}{p}$ staat voor de contributiemarge ratio.
> **Tip:** Deze formules laten zien hoe de benodigde afzet stijgt met een hoger gewenst winstniveau. Een hogere contributiemarge per eenheid zorgt ervoor dat dit winstniveau sneller bereikt wordt.
> **Voorbeeld:**
> Een bedrijf heeft vaste kosten van 50.000 euro en verkoopt een product aan 20 euro per stuk, met variabele kosten van 10 euro per stuk. Als het bedrijf een winst van 25.000 euro wil behalen vóór belastingen, dan is de benodigde afzet:
> $$Q^{\ast} = \frac{50.000 + 25.000}{20 - 10} = \frac{75.000}{10} = 7.500 \text{ eenheden}$$
> De benodigde omzet is dan:
> $$TR^{\ast} = 7.500 \times 20 = 150.000 \text{ euro}$$
### 3.2 Belastingen
De impact van belastingen op de winst is een cruciale factor. Winst is belastbaar, wat betekent dat het netto winstniveau na belastingen lager zal zijn dan de winst vóór belastingen. Om een specifiek nettowinstdoel te bereiken, moet de winst vóór belastingen hoger zijn om de belastingen te dekken.
**Relatie tussen winst vóór en na belastingen:**
De winst na belastingen ($W_{NB}$) wordt berekend door de winst vóór belastingen ($W$) te vermenigvuldigen met (1 min het belastingtarief ($t$)).
$$W_{NB} = W \times (1 - t)$$
Omgekeerd, om de benodigde winst vóór belastingen ($W$) te bepalen om een gewenste winst na belastingen ($W_{NB}$) te behalen, wordt de formule:
$$W = \frac{W_{NB}}{1 - t}$$
**Formule voor afzet bij gewenst winstniveau (ná belastingen):**
Deze formule integreert de belastingcomponent door de vereiste winst vóór belastingen te berekenen die nodig is om de gewenste nettowinst te realiseren, en deze vervolgens in de eerder geïntroduceerde afzetformule te plaatsen.
$$Q^{\ast} = \frac{FK + \frac{W_{NB}}{1 - t}}{p - v}$$
Waar:
* $W_{NB}$ staat voor het gewenste winstniveau na belastingen.
* $t$ staat voor het belastingtarief (uitgedrukt als een decimaal).
**Formule voor omzet bij gewenst winstniveau (ná belastingen):**
Analgetisch aan de afzet, wordt de benodigde omzet berekend door de winst ná belastingen te integreren.
$$TR^{\ast} = \frac{FK + \frac{W_{NB}}{1 - t}}{\frac{p - v}{p}}$$
> **Tip:** Het is essentieel om onderscheid te maken tussen winst vóór en ná belastingen. Een hogere winst vóór belastingen is nodig om dezelfde nettowinst te behalen in een omgeving met belastingen.
> **Voorbeeld:**
> Voor dezelfde fotokaders van het vorige voorbeeld (FK = 30.000 euro, p = 17,50 euro, v = 12,50 euro), stel dat het bedrijf een nettowinst van 12.000 euro wil behalen en het belastingtarief 25% is.
> Benodigde winst vóór belastingen ($W$):
> $$W = \frac{12.000}{1 - 0,25} = \frac{12.000}{0,75} = 16.000 \text{ euro}$$
> Benodigde afzet ($Q^{\ast}$):
> $$Q^{\ast} = \frac{30.000 + 16.000}{17,50 - 12,50} = \frac{46.000}{5,00} = 9.200 \text{ eenheden}$$
> Benodigde omzet ($TR^{\ast}$):
> $$TR^{\ast} = \frac{46.000}{\frac{5,00}{17,50}} = \frac{46.000}{0,2857} \approx 161.000 \text{ euro}$$
### 3.3 Meerdere producten
Wanneer een bedrijf meerdere producten produceert en verkoopt, wordt de break-evenanalyse complexer. De aanname van één product wordt losgelaten. Voor deze analyse wordt echter uitgegaan van een **vaste verkoopmix**, wat betekent dat de producten altijd in een constante verhouding ten opzichte van elkaar worden verkocht.
**Concept van verkoopmix:**
De verkoopmix wordt uitgedrukt in percentages of verhoudingen van de totale verkopen per product. Bijvoorbeeld, voor producten A en B kan de mix zijn: Product A vertegenwoordigt 60% van de verkopen en Product B 40%.
**Formules voor verkoopmix:**
Als $Q$ de totale afzet (in eenheden) is voor alle producten samen, en de verkoopmix voor product 1 is $a$ en voor product 2 is $b$ (waarbij $a + b = 1$), dan geldt:
$$Q_1 = a \times Q$$
$$Q_2 = b \times Q$$
Waar:
* $Q_1$ is de afzet van product 1.
* $Q_2$ is de afzet van product 2.
**Berekening bij meerdere producten:**
Om de break-evenomzet voor meerdere producten met een vaste verkoopmix te berekenen, kan men een gewogen gemiddelde contributiemarge per eenheid hanteren, gebaseerd op de verkoopmix. Dit vereenvoudigt de analyse naar een situatie die vergelijkbaar is met die van een enkel product.
**Formule voor gewogen gemiddelde contributiemarge per eenheid:**
$$vCM = (a \times CM_1) + (b \times CM_2) + \dots$$
Waar:
* $vCM$ is de gewogen gemiddelde contributiemarge per eenheid.
* $a, b, \dots$ zijn de proporties van de verkoopmix voor elk product.
* $CM_1, CM_2, \dots$ zijn de individuele contributiemarges per eenheid voor elk product ($(p_1 - v_1)$, $(p_2 - v_2)$, etc.).
**Formule voor break-evenafzet bij meerdere producten:**
$$Q_{BE} = \frac{FK}{vCM}$$
**Formule voor break-evenomzet bij meerdere producten:**
$$TR_{BE} = Q_{BE} \times \frac{\sum (a_i \times p_i)}{\sum a_i}$$
of, eenvoudiger, door eerst de gewogen gemiddelde verkoopprijs te berekenen.
> **Tip:** Het succes van de break-evenanalyse bij meerdere producten hangt sterk af van de nauwkeurigheid van de aanname van een vaste verkoopmix. Veranderingen in de mix kunnen de break-evenpunten aanzienlijk beïnvloeden.
>
> **Voorbeeld:**
> Een bedrijf produceert twee producten, X en Y, met een vaste verkoopmix van 60% voor X en 40% voor Y.
> Product X: p = 50 euro, v = 30 euro, CM = 20 euro.
> Product Y: p = 80 euro, v = 50 euro, CM = 30 euro.
> Totale vaste kosten (FK) = 100.000 euro.
>
> Gewogen gemiddelde contributiemarge per eenheid:
> $vCM = (0,60 \times 20 \text{ euro}) + (0,40 \times 30 \text{ euro}) = 12 \text{ euro} + 12 \text{ euro} = 24 \text{ euro}$
>
> Break-evenafzet (totale eenheden):
> $$Q_{BE} = \frac{100.000}{24} \approx 4.167 \text{ eenheden}$$
>
> Hieruit volgt dat er 4.167 *totale* eenheden verkocht moeten worden. Volgens de mix zal dit neerkomen op:
> Product X: $0,60 \times 4.167 \approx 2.500$ eenheden
> Product Y: $0,40 \times 4.167 \approx 1.667$ eenheden
>
> De break-evenomzet kan dan berekend worden op basis van de totale opbrengsten van deze afzetten, of door een gewogen gemiddelde verkoopprijs te berekenen.
---
# Oefeningen en toepassingen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van de oefeningen en toepassingen van break-evenanalyse, gebaseerd op de verstrekte documentatie (pagina's 37-41).
## 4. Oefeningen en toepassingen
Deze sectie focust op de praktische toepassing van de break-evenanalyse door middel van diverse oefeningen, waaronder scenario's met winstdoelstellingen en de impact van belastingen.
### 4.1 Oefening 1: Likeurpralines
Deze oefening test de toepassing van de basis break-evenberekeningen en de uitbreidingen hierop.
**Gegeven:**
* Variabele kost per kilogram likeurpralines: 7,00 dollars
* Totale vaste kosten likeurpralines: 50.000,00 dollars per jaar
* Verkoopprijs per kilogram likeurpralines: 12,00 dollars
**Gevraagd:**
#### 4.1.1 Break-evenafzet (hoeveelheid)
De break-evenafzet, oftewel de hoeveelheid die verkocht moet worden om noch winst noch verlies te maken, wordt berekend met de volgende formule:
$$ Q_{BE} = \frac{FK}{p - v} $$
Waarbij:
* $Q_{BE}$ = break-evenafzet (hoeveelheid)
* $FK$ = totale vaste kosten
* $p$ = verkoopprijs per eenheid
* $v$ = variabele kost per eenheid
Toepassing op de gegevens:
$$ Q_{BE} = \frac{50.000,00 \text{ dollars}}{12,00 \text{ dollars} - 7,00 \text{ dollars}} = \frac{50.000,00 \text{ dollars}}{5,00 \text{ dollars}} = 10.000 \text{ kg} $$
Er moeten dus 10.000 kilogram likeurpralines verkocht worden om alle kosten te dekken.
#### 4.1.2 Contributiemarge en break-evenomzet
De contributiemarge per eenheid is het verschil tussen de verkoopprijs en de variabele kost per eenheid ($p - v$). De totale contributiemarge is deze marge vermenigvuldigd met de verkochte hoeveelheid. De break-evenomzet kan op twee manieren berekend worden.
**Formule voor break-evenomzet (TR$_{BE}$):**
$$ TR_{BE} = \frac{FK}{\frac{p - v}{p}} $$
Waarbij:
* $TR_{BE}$ = break-evenomzet
* $\frac{p - v}{p}$ = contributiemarge in percentage van de omzet (ook wel de contributiemargequote genoemd)
**Berekening van de contributiemarge per kilogram:**
Contributiemarge per kg = $12,00 dollar - 7,00 dollar = 5,00 dollar$
**Berekening van de contributiemargequote:**
Contributiemargequote = $\frac{5,00 \text{ dollars}}{12,00 \text{ dollars}} \approx 0,4167$ (of 41,67%)
**Berekening van de break-evenomzet:**
$$ TR_{BE} = \frac{50.000,00 \text{ dollars}}{0,4167} \approx 120.000,00 \text{ dollars} $$
Alternatief, door de break-evenafzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs:
$$ TR_{BE} = 10.000 \text{ kg} \times 12,00 \text{ dollars/kg} = 120.000,00 \text{ dollars} $$
De break-evenomzet bedraagt dus 120.000,00 dollars.
#### 4.1.3 Grafische voorstelling van het break-evenpunt
Het break-evenpunt kan grafisch worden voorgesteld in een assenstelsel met op de x-as de productievolume (in kg) en op de y-as de kosten en opbrengsten (in dollars).
* De **totale kostenlijn** begint bij de totale vaste kosten op de y-as en stijgt lineair met de productievolume, bepaald door de variabele kosten per eenheid.
* De **omzetlijn** start op nul (0) op de y-as en stijgt lineair met de verkoopprijs per eenheid.
* Het **break-evenpunt** is het snijpunt van de totale kostenlijn en de omzetlijn. Op dit punt zijn de totale opbrengsten gelijk aan de totale kosten.
> **Tip:** Zorg ervoor dat de assen correct zijn gelabeld en dat de lijnen duidelijk de totale kosten, variabele kosten, vaste kosten en totale opbrengsten weergeven.
#### 4.1.4 Afzet voor een gewenst winstniveau (vóór belastingen)
Om een specifieke winst te behalen, moeten de totale opbrengsten de totale kosten plus de gewenste winst dekken.
**Formule:**
$$ Q^* = \frac{FK + W}{p - v} $$
Waarbij:
* $Q^*$ = benodigde afzet voor de gewenste winst
* $W$ = gewenste winst (vóór belastingen)
Toepassing op de gegevens:
$$ Q^* = \frac{50.000,00 \text{ dollars} + 25.000,00 \text{ dollars}}{12,00 \text{ dollars} - 7,00 \text{ dollars}} = \frac{75.000,00 \text{ dollars}}{5,00 \text{ dollars}} = 15.000 \text{ kg} $$
Om een winst van 25.000,00 dollars te behalen, moeten er 15.000 kilogram likeurpralines verkocht worden.
#### 4.1.5 Afzet en omzet voor een gewenst winstniveau (na belastingen)
Bij het berekenen van de benodigde afzet voor een gewenste winst ná belastingen, moet rekening gehouden worden met het belastingtarief. De winst vóór belastingen moet hoger zijn om na aftrek van belastingen de gewenste nettowinst te realiseren.
**Formule voor winst na belastingen ($W_{NB}$):**
$$ W_{NB} = W \times (1 - t) $$
Waarbij:
* $W_{NB}$ = winst na belastingen
* $W$ = winst vóór belastingen
* $t$ = belastingtarief (uitgedrukt als decimaal)
Omgekeerd, om de benodigde winst vóór belastingen te berekenen:
$$ W = \frac{W_{NB}}{1 - t} $$
**Formule voor benodigde afzet (met belastingen):**
$$ Q^* = \frac{FK + \frac{W_{NB}}{1 - t}}{p - v} $$
Toepassing op de gegevens:
* Gewenste winst na belastingen ($W_{NB}$): 25.000,00 dollars
* Belastingtarief ($t$): 25% of 0,25
Eerst berekenen we de benodigde winst vóór belastingen:
$$ W = \frac{25.000,00 \text{ dollars}}{1 - 0,25} = \frac{25.000,00 \text{ dollars}}{0,75} \approx 33.333,33 \text{ dollars} $$
Nu de benodigde afzet berekenen:
$$ Q^* = \frac{50.000,00 \text{ dollars} + 33.333,33 \text{ dollars}}{12,00 \text{ dollars} - 7,00 \text{ dollars}} = \frac{83.333,33 \text{ dollars}}{5,00 \text{ dollars}} \approx 16.667 \text{ kg} $$
Er moeten ongeveer 16.667 kilogram likeurpralines verkocht worden.
**Berekening van de omzet:**
$$ TR^* = Q^* \times p = 16.667 \text{ kg} \times 12,00 \text{ dollars/kg} \approx 200.000,00 \text{ dollars} $$
De omzet bij dit winstniveau na belastingen zal ongeveer 200.000,00 dollars bedragen.
> **Let op:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen winst vóór en na belastingen. Bij een gewenst nettowinstdoel moet de winst vóór belastingen hoger zijn om de belastingdruk te compenseren.
### 4.2 Oefening 2: DELTA (Seminarie Organisatie)
Deze oefening past de break-evenanalyse toe op een dienstverlenend bedrijf met verschillende soorten kosten.
**Gegeven:**
* Verkoopprijs per deelnemer (cursusgeld): 450,00 dollars
* **Vaste kosten:**
* Huur zaal: 2.250,00 dollars (eenmalig per seminarie)
* Kosten lesgevers: 1.750,00 dollars (eenmalig per seminarie)
* Loonkosten eigen mensen: 500,00 dollars (eenmalig per seminarie)
* **Totale vaste kosten (FK):** 2.250,00 + 1.750,00 + 500,00 = 4.500,00 dollars
* **Variabele kosten per deelnemer:**
* Hotelkosten (kamer en maaltijden): 250,00 dollars per deelnemer
* Cursusmateriaal: 37,50 dollars per deelnemer
* Verfrissingen: 12,50 dollars per deelnemer
* **Totale variabele kosten per deelnemer (v):** 250,00 + 37,50 + 12,50 = 300,00 dollars per deelnemer
**Gevraagd:**
#### 4.2.1 Break-evenafzet (hoeveelheid deelnemers)
Met behulp van de break-evenformule voor hoeveelheid:
$$ Q_{BE} = \frac{FK}{p - v} $$
Toepassing op de gegevens:
$$ Q_{BE} = \frac{4.500,00 \text{ dollars}}{450,00 \text{ dollars} - 300,00 \text{ dollars}} = \frac{4.500,00 \text{ dollars}}{150,00 \text{ dollars}} = 30 \text{ deelnemers} $$
Er moeten 30 deelnemers aangetrokken worden om de kosten te dekken.
#### 4.2.2 Break-evenomzet
De break-evenomzet wordt berekend door de break-evenafzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs per eenheid.
$$ TR_{BE} = Q_{BE} \times p $$
Toepassing op de gegevens:
$$ TR_{BE} = 30 \text{ deelnemers} \times 450,00 \text{ dollars/deelnemer} = 13.500,00 \text{ dollars} $$
De break-evenomzet bedraagt 13.500,00 dollars.
#### 4.2.3 Grafische voorstelling
De grafische voorstelling volgt hetzelfde principe als bij de likeurpralines. De x-as toont het aantal deelnemers, en de y-as toont de kosten en opbrengsten in dollars.
* De **totale kostenlijn** start bij 4.500,00 dollars op de y-as en stijgt met 300,00 dollars per deelnemer.
* De **omzetlijn** start op 0 op de y-as en stijgt met 450,00 dollars per deelnemer.
* Het snijpunt van deze twee lijnen is het break-evenpunt, dat hier optreedt bij 30 deelnemers en een omzet van 13.500,00 dollars.
### 4.3 Wat moet je kennen/kunnen?
De student wordt geacht de volgende competenties te beheersen na de studie van dit materiaal:
* De break-evenanalyse in eigen woorden kunnen omschrijven en het doel ervan kunnen uitleggen.
* De break-evenafzet en -omzet kunnen berekenen op basis van gegeven prijs- en kostengegevens.
* De benodigde afzet kunnen berekenen voor een gewenst winstniveau vóór belastingen.
* De benodigde afzet en omzet kunnen berekenen voor een gewenst winstniveau na belastingen, rekening houdend met een belastingpercentage.
* De break-evenafzet kunnen berekenen voor situaties met meerdere producten, indien de verkoopmix bekend is.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Break-evenanalyse | Een financiële techniek die wordt gebruikt om de hoeveelheid verkochte producten of de omzet te bepalen waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, wat resulteert in een winst van nul. |
| Cost-Volume-Profit (CVP) analyse | Een management accounting instrument dat de relatie onderzoekt tussen kosten, verkoopvolume en winst van een onderneming. Het helpt bij het nemen van beslissingen over prijsstelling, productmix en kostenbeheersing. |
| Totale vaste kosten (TFK of FK) | Kosten die gedurende een bepaalde periode constant blijven, ongeacht het productie- of verkoopvolume. Voorbeelden zijn huur, salarissen van vast personeel en afschrijvingen. |
| Vaste kosten per eenheid (FK/E) | De totale vaste kosten gedeeld door het aantal geproduceerde of verkochte eenheden. Deze waarde daalt naarmate het productievolume toeneemt, wat een van de beperkingen van dit concept is. |
| Totale variabele kosten (TVK of VK) | Kosten die direct variëren met het productie- of verkoopvolume. Hoe meer er geproduceerd of verkocht wordt, hoe hoger de totale variabele kosten. |
| Variabele kosten per eenheid (VK/E of v) | De kosten die rechtstreeks toe te wijzen zijn aan de productie of verkoop van één eenheid van een product of dienst. |
| Totale kosten (TK) | De som van de totale vaste kosten en de totale variabele kosten voor een bepaald productie- of verkoopvolume. |
| Totale kosten per eenheid (TK/E) | De totale kosten gedeeld door het aantal geproduceerde of verkochte eenheden. Dit omvat zowel vaste als variabele kosten per eenheid. |
| Omzet of totale opbrengsten (TO) | De totale inkomsten die een onderneming genereert uit de verkoop van goederen of diensten. Het wordt berekend als de verkoopprijs per eenheid vermenigvuldigd met het aantal verkochte eenheden. |
| Verkoopprijs per eenheid (VP/E of p) | De prijs die een onderneming vraagt aan haar klanten voor één eenheid van een product of dienst. |
| Equatiemethode | Een methode binnen de break-evenanalyse waarbij een vergelijking wordt opgesteld tussen totale opbrengsten en totale kosten, met het aantal te verkopen eenheden als onbekende, om het break-evenpunt te vinden. |
| Contributiemarge per eenheid | Het verschil tussen de verkoopprijs per eenheid en de variabele kosten per eenheid. Dit bedrag draagt bij aan de dekking van de vaste kosten en de uiteindelijke winst. Formule: $(p - v)$. |
| Break-evenafzet (BEQ) | De hoeveelheid eenheden die verkocht moet worden om alle kosten te dekken, dus waarbij de winst nul is. Formule: $BEQ = \frac{FK}{(p - v)}$. |
| Break-evenomzet (BETR) | De totale omzet die gegenereerd moet worden om alle kosten te dekken, dus waarbij de winst nul is. Formule: $BETR = \frac{FK}{(p - v)/p}$. |
| Grafische methode | Een visuele methode om het break-evenpunt te bepalen door de totale kostenfunctie en de omzetfunctie in een grafiek te tekenen. Het snijpunt van deze twee lijnen representeert het break-evenpunt. |
| Gewenst winstniveau (W) | Een specifiek winstbedrag dat een onderneming nastreeft. De berekening van de benodigde afzet of omzet wordt aangepast om dit winstniveau te behalen. |
| Contributiemarge | Het totale bedrag dat beschikbaar is om de vaste kosten te dekken en winst te genereren, berekend als de som van de contributiemarges per eenheid voor alle verkochte eenheden. |
| Belastingen (t) | Het percentage van de winst dat een onderneming afdraagt aan de overheid. Dit percentage beïnvloedt de berekening van de benodigde afzet voor een gewenst winstniveau na belastingen. |
| Winst na belastingen (WNB) | Het winstbedrag dat overblijft nadat alle kosten, inclusief belastingen, zijn afgetrokken van de opbrengsten. |
| Verkoopmix | De relatieve verhouding waarin verschillende producten worden verkocht. Bij analyse met meerdere producten wordt vaak uitgegaan van een constante verkoopmix om de berekeningen te vereenvoudigen. |
Cover
2. H0bis - Voorbeelden commerciële en financiële verrichtingen.pptx
Summary
# Boekhoudkundige verwerking van aankopen
Dit onderwerp behandelt de verschillende aspecten van het verwerken van aankopen, inclusief initiële aankopen, commerciële kortingen, inkomende creditnota's, bijkomende kosten en terugstuurbare verpakkingen.
### 1.1 Aankoop van handelsgoederen
De initiële boeking van de aankoop van handelsgoederen vindt plaats op basis van de factuurprijs exclusief btw.
**Voorbeeld:**
Aankoop van 20 computers aan 500,00 euro per stuk, exclusief 21% btw.
De berekening is als volgt:
* Totale aankoopprijs exclusief btw: $20 \text{ stuks} \times 500,00 \text{ EUR/stuk} = 10.000,00 \text{ EUR}$
* Te vorderen btw: $10.000,00 \text{ EUR} \times 0,21 = 2.100,00 \text{ EUR}$
* Totaal te betalen bedrag: $10.000,00 \text{ EUR} + 2.100,00 \text{ EUR} = 12.100,00 \text{ EUR}$
De journaalpost zou de volgende structuur hebben:
* Debet: Rekening "Aankoop goederen" (voor het bedrag exclusief btw)
* Debet: Rekening "Te vorderen btw" (voor het btw-bedrag)
* Credit: Rekening "Leveranciers" of "Bank" (voor het totaal te betalen bedrag)
### 1.2 Commerciële korting op aankoopfactuur
Een commerciële korting wordt verleend op de aankoopprijs vóór de berekening van de btw. Dit betekent dat zowel de aankoopprijs zelf als de te vorderen btw worden verminderd.
**Voorbeeld:**
Aankoop van 10 smartphones aan 200,00 euro per stuk, exclusief 21% btw. Een commerciële korting van 5% wordt toegestaan.
Berekening van het bedrag na korting:
* Totale aankoopprijs exclusief btw (voor korting): $10 \text{ stuks} \times 200,00 \text{ EUR/stuk} = 2.000,00 \text{ EUR}$
* Bedrag van de commerciële korting: $2.000,00 \text{ EUR} \times 0,05 = 100,00 \text{ EUR}$
* Aankoopprijs na korting (netto aankoop): $2.000,00 \text{ EUR} - 100,00 \text{ EUR} = 1.900,00 \text{ EUR}$
* Te vorderen btw op netto aankoop: $1.900,00 \text{ EUR} \times 0,21 = 399,00 \text{ EUR}$
* Totaal te betalen bedrag: $1.900,00 \text{ EUR} + 399,00 \text{ EUR} = 2.299,00 \text{ EUR}$
De journaalpost reflecteert de netto aankoop na korting en de bijbehorende btw.
> **Tip:** Commerciële kortingen verlagen zowel de kostprijs van de aangekochte goederen als de te vorderen btw.
### 1.3 Inkomende creditnota
Een inkomende creditnota wordt ontvangen van een leverancier wanneer goederen worden teruggezonden of wanneer er een correctie is op een oorspronkelijke aankoopfactuur. De verwerking is omgekeerd aan die van een aankoopfactuur, rekening houdend met eventuele oorspronkelijke kortingen.
**Voorbeeld:**
Terugzending van 2 smartphones, oorspronkelijke aankoopprijs 200,00 euro per stuk exclusief 21% btw. Op de oorspronkelijke factuur werd een commerciële korting van 5% toegekend.
Berekening van het creditnota-bedrag:
* Oorspronkelijke aankoopprijs per stuk (voor korting): $200,00 \text{ EUR}$
* Netto aankoopprijs per stuk na 5% korting: $200,00 \text{ EUR} \times (1 - 0,05) = 190,00 \text{ EUR}$
* Totale netto aankoop van de teruggezonden goederen: $2 \text{ stuks} \times 190,00 \text{ EUR/stuk} = 380,00 \text{ EUR}$
* Btw op de teruggezonden goederen: $380,00 \text{ EUR} \times 0,21 = 79,80 \text{ EUR}$
* Totaal te crediteren bedrag (verminderde schuld): $380,00 \text{ EUR} + 79,80 \text{ EUR} = 459,80 \text{ EUR}$
De journaalpost zal de leveranciersschuld verminderen en de te vorderen btw corrigeren.
> **Tip:** De berekening van de creditnota is gebaseerd op de netto-bedragen van de oorspronkelijke factuur, inclusief eventuele toegekende kortingen.
### 1.4 Bijkomende kosten op aankoopfactuur
Bijkomende kosten die direct verband houden met de aankoop van goederen, zoals transportkosten of verzekeringskosten, worden toegevoegd aan de kostprijs van de aangekochte goederen. De btw op deze kosten is eveneens volledig aftrekbaar.
**Voorbeeld:**
Aankoop van 20 computers aan 500,00 euro per stuk, exclusief 21% btw. Er worden 50,00 euro aan transportkosten aangerekend en een commerciële korting van 5% op de computers.
Berekening:
* Netto waarde computers na korting: $(20 \times 500,00 \text{ EUR}) \times (1 - 0,05) = 10.000,00 \text{ EUR} \times 0,95 = 9.500,00 \text{ EUR}$
* Btw op computers: $9.500,00 \text{ EUR} \times 0,21 = 1.995,00 \text{ EUR}$
* Transportkosten (excl. btw): $50,00 \text{ EUR}$
* Btw op transportkosten: $50,00 \text{ EUR} \times 0,21 = 10,50 \text{ EUR}$
* Totaal te betalen aan leverancier: $9.500,00 \text{ EUR} + 1.995,00 \text{ EUR} + 50,00 \text{ EUR} + 10,50 \text{ EUR} = 11.555,50 \text{ EUR}$
De journaalpost zal de kosten van de computers verhogen met de netto transportkosten en de btw op beide componenten boeken.
> **Tip:** Bijkomende kosten die de leverancier factureert, worden opgenomen in de kostprijs van de aangekochte activa.
### 1.5 Terugstuurbare verpakking op aankoopfactuur
Wanneer een leverancier terugstuurbare verpakkingen (zoals kratten of containers) in rekening brengt, worden deze aanvankelijk geboekt als een actief. Indien de verpakkingen worden teruggestuurd, wordt het bedrag terugbetaald en wordt de boeking gecorrigeerd.
**Voorbeeld:**
Aankoop met een factuurbedrag van 519,75 euro, inclusief een waarborg van 25,00 euro voor terugstuurbare verpakkingen. Het bedrag exclusief btw voor goederen en btw is 475,00 euro en 25,00 euro aan waarborg.
De initiële boeking voor de aankoop zou het volgende kunnen omvatten:
* Debet: Rekening "Aankoop goederen"
* Debet: Rekening "Te vorderen btw"
* Debet: Rekening "Terugstuurbare verpakkingen" (als actief)
* Credit: Rekening "Leveranciers"
Bij terugzending van de verpakkingen wordt een creditnota ontvangen:
* Debet: Rekening "Leveranciers" of "Bank" (voor het terugbetaalde bedrag)
* Credit: Rekening "Terugstuurbare verpakkingen" (om de kost te verminderen)
### 1.6 Financiële korting op aankoopfactuur
Een financiële korting, vaak een "contantekorting" genoemd, wordt verleend indien de betaling binnen een bepaalde termijn plaatsvindt. Deze korting wordt niet op de oorspronkelijke factuur toegepast, maar op het bedrag dat daadwerkelijk wordt betaald.
**Voorbeeld:**
Betaling van een aankoopfactuur binnen de vooropgestelde termijn van 10 dagen, waarbij een financiële korting wordt toegekend. Stel dat de oorspronkelijke factuur een netto waarde van 1.000,00 euro exclusief 21% btw had. Er wordt een financiële korting van 2% toegekend.
Berekening van de financiële korting:
* Netto bedrag factuur: $1.000,00 \text{ EUR}$
* Btw op factuur: $1.000,00 \text{ EUR} \times 0,21 = 210,00 \text{ EUR}$
* Totaal factuurbedrag: $1.210,00 \text{ EUR}$
Indien de korting op het nettobedrag wordt toegepast:
* Bedrag financiële korting: $1.000,00 \text{ EUR} \times 0,02 = 20,00 \text{ EUR}$
* Te betalen netto bedrag: $1.000,00 \text{ EUR} - 20,00 \text{ EUR} = 980,00 \text{ EUR}$
* Te vorderen btw op het netto te betalen bedrag: $980,00 \text{ EUR} \times 0,21 = 205,80 \text{ EUR}$
* Totaal effectief te betalen: $980,00 \text{ EUR} + 205,80 \text{ EUR} = 1.185,80 \text{ EUR}$
De financiële korting (20,00 euro) wordt geboekt als een financiële opbrengst. De te vorderen btw wordt dan berekend op het netto bedrag na korting.
> **Tip:** Financiële kortingen worden behandeld als financiële opbrengsten en verlagen de effectieve betalingsverplichting. De btw wordt herzien op basis van het netto bedrag na korting.
---
# Boekhoudkundige verwerking van verkopen
Dit document beschrijft de boekhoudkundige verwerking van verkopen, met speciale aandacht voor handelsgoederen, diverse kortingen, creditnota's, bijkomende kosten en terugstuurbare verpakkingen.
## 2. Boekhoudkundige verwerking van verkopen
De verwerking van verkopen omvat de registratie van transacties waarbij goederen of diensten worden overgedragen aan een klant. Dit proces omvat verschillende aspecten, waaronder het bepalen van de verkoopprijs, het toepassen van kortingen, het afhandelen van retourzendingen via creditnota's, het verwerken van extra kosten en het omgaan met waarborgen voor verpakkingen.
### 2.1 Verkoop van handelsgoederen
Bij de verkoop van handelsgoederen wordt het volgende principe gehanteerd: de opbrengst wordt geboekt tegen de verkoopprijs exclusief btw. Dit is de basis voor verdere berekeningen.
**Voorbeeld:**
Een bedrijf verkoopt 5 computers voor 750,00 euro per stuk, exclusief 21% btw.
* Totale verkoopprijs exclusief btw: $5 \times 750,00 \text{ euro} = 3750,00 \text{ euro}$
* Te betalen btw: $3750,00 \text{ euro} \times 0,21 = 787,50 \text{ euro}$
* Totaal te factureren bedrag: $3750,00 \text{ euro} + 787,50 \text{ euro} = 4537,50 \text{ euro}$
### 2.2 Commerciële korting op verkoopfactuur
Een commerciële korting is een directe vermindering van de verkoopprijs die op de factuur wordt vermeld. Deze korting wordt berekend op de oorspronkelijke verkoopprijs.
**Berekening van de verkoopprijs na commerciële korting:**
Verkoopprijs na korting = Oorspronkelijke verkoopprijs $\times$ (1 - Kortingspercentage)
**Voorbeeld:**
Verkoop van 2 smartphones met een oorspronkelijke verkoopprijs van 350,00 euro per stuk, exclusief 21% btw, met een commerciële korting van 5%.
* Oorspronkelijke verkoopprijs voor 2 stuks: $2 \times 350,00 \text{ euro} = 700,00 \text{ euro}$
* Commerciële korting: $700,00 \text{ euro} \times 5\% = 35,00 \text{ euro}$
* Verkoopprijs na korting: $700,00 \text{ euro} - 35,00 \text{ euro} = 665,00 \text{ euro}$
* Te betalen btw: $665,00 \text{ euro} \times 0,21 = 139,65 \text{ euro}$
* Totaal te factureren bedrag: $665,00 \text{ euro} + 139,65 \text{ euro} = 804,65 \text{ euro}$
### 2.3 Uitgaande creditnota
Een uitgaande creditnota wordt uitgegeven wanneer er na de oorspronkelijke facturatie nog aanpassingen nodig zijn aan een verkoop. Dit kan bijvoorbeeld het toepassen van een extra korting zijn die achteraf wordt toegekend.
**Voorbeeld:**
Op een oorspronkelijke verkoopfactuur (VF/1) van 5 computers met een verkoopprijs van 750,00 euro per stuk exclusief 21% btw, wordt achteraf een extra korting van 2% toegekend.
* Oorspronkelijke verkoopprijs voor 5 stuks: $5 \times 750,00 \text{ euro} = 3750,00 \text{ euro}$
* Oorspronkelijke btw: $3750,00 \text{ euro} \times 0,21 = 787,50 \text{ euro}$
* Extra korting: $3750,00 \text{ euro} \times 2\% = 75,00 \text{ euro}$
* Nieuwe verkoopprijs na extra korting: $3750,00 \text{ euro} - 75,00 \text{ euro} = 3675,00 \text{ euro}$
* Nieuwe btw: $3675,00 \text{ euro} \times 0,21 = 771,75 \text{ euro}$
* Totaal te crediteren bedrag: $3675,00 \text{ euro} + 771,75 \text{ euro} = 4446,75 \text{ euro}$
> **Tip:** Bij het verwerken van een creditnota moet er rekening gehouden worden met de oorspronkelijke kortingen die reeds op de factuur waren verwerkt.
### 2.4 Bijkomende kosten op verkoopfactuur
Bijkomende kosten die rechtstreeks verband houden met een verkoop worden mee opgenomen op de verkoopfactuur. Deze kosten kunnen bijvoorbeeld installatie- of transportkosten zijn.
**Voorbeeld:**
Verkoop van 5 computers voor 750,00 euro per stuk, exclusief 21% btw. Er worden 50,00 euro aan installatiekosten aangerekend en een commerciële korting van 5% op de verkoopprijs.
* Verkoopprijs voor 5 stuks: $5 \times 750,00 \text{ euro} = 3750,00 \text{ euro}$
* Commerciële korting: $3750,00 \text{ euro} \times 5\% = 187,50 \text{ euro}$
* Netto verkoopprijs na korting: $3750,00 \text{ euro} - 187,50 \text{ euro} = 3562,50 \text{ euro}$
* Installatiekosten: $50,00 \text{ euro}$
* Subtotaal exclusief btw: $3562,50 \text{ euro} + 50,00 \text{ euro} = 3612,50 \text{ euro}$
* Te betalen btw: $3612,50 \text{ euro} \times 0,21 = 758,63 \text{ euro}$
* Totaal te factureren bedrag: $3612,50 \text{ euro} + 758,63 \text{ euro} = 4371,13 \text{ euro}$
### 2.5 Terugstuurbare verpakking op verkoopfactuur
Bij de verkoop van producten die verpakt zijn in specifieke, terugstuurbare verpakkingen, kan een waarborg worden aangerekend. Deze waarborg wordt meestal apart op de factuur vermeld.
**Voorbeeld:**
Verkoop van 2 computers voor 750,00 euro per stuk, exclusief 21% btw. Er worden 50,00 euro transportkosten aangerekend en een commerciële korting van 3%. Voor de beschermende boxen wordt een waarborg van 25,00 euro per box aangerekend.
* Verkoopprijs voor 2 stuks: $2 \times 750,00 \text{ euro} = 1500,00 \text{ euro}$
* Commerciële korting: $1500,00 \text{ euro} \times 3\% = 45,00 \text{ euro}$
* Netto verkoopprijs na korting: $1500,00 \text{ euro} - 45,00 \text{ euro} = 1455,00 \text{ euro}$
* Transportkosten: $50,00 \text{ euro}$
* Subtotaal goederen en diensten: $1455,00 \text{ euro} + 50,00 \text{ euro} = 1505,00 \text{ euro}$
* Waarborg voor verpakking: $25,00 \text{ euro}$
* Totaal exclusief btw: $1505,00 \text{ euro} + 25,00 \text{ euro} = 1530,00 \text{ euro}$
* Te betalen btw: $1530,00 \text{ euro} \times 0,21 = 321,30 \text{ euro}$
* Totaal te factureren bedrag: $1530,00 \text{ euro} + 321,30 \text{ euro} = 1851,30 \text{ euro}$
> **Tip:** De waarborg voor terugstuurbare verpakking is een schuld van het bedrijf tot het moment van terugzending en wordt apart geboekt van de eigenlijke verkoopopbrengst.
### 2.6 Financiële korting op verkoopfactuur
Een financiële korting is een korting die wordt toegekend aan de klant als deze de factuur binnen een bepaalde termijn betaalt. Deze korting heeft invloed op de uiteindelijke opbrengst van de verkoop. Bij de inning wordt de feitelijke opbrengst geregistreerd.
**Voorbeeld:**
Een factuur met een netto verkoopprijs van 1000,00 euro exclusief btw en 21% btw (210,00 euro), totaal 1210,00 euro, wordt binnen de gestelde termijn betaald, waarbij een financiële korting van 2% wordt toegekend.
* Bedrag exclusief btw waarop korting wordt berekend: $1000,00 \text{ euro}$
* Financiële korting: $1000,00 \text{ euro} \times 2\% = 20,00 \text{ euro}$
* Netto opbrengst na financiële korting: $1000,00 \text{ euro} - 20,00 \text{ euro} = 980,00 \text{ euro}$
* Btw op de netto opbrengst: $980,00 \text{ euro} \times 0,21 = 205,80 \text{ euro}$
* Totaal ontvangen bedrag: $980,00 \text{ euro} + 205,80 \text{ euro} = 1185,80 \text{ euro}$
* Verschil door financiële korting: $1210,00 \text{ euro} - 1185,80 \text{ euro} = 24,20 \text{ euro}$ (dit verschil compenseert de oorspronkelijk berekende btw en de opbrengst).
> **Let op:** De financiële korting op een verkoopfactuur vermindert de netto opbrengst en de te innen btw. De korting wordt berekend op het bedrag exclusief btw.
---
# Financiële kortingen
Financiële kortingen, ook wel rentekortingen of contantkortingen genoemd, vertegenwoordigen een korting die wordt toegekend bij tijdige betaling.
### 3.1 De aard van financiële kortingen
Financiële kortingen zijn van essentieel belang bij het verwerken van betalingen. Ze worden doorgaans toegepast om snelle betalingen door debiteuren te stimuleren. In de boekhouding worden deze kortingen geclassificeerd als recurrente financiële opbrengsten. Dit betekent dat ze niet direct de kostprijs van een aangekocht goed beïnvloeden, maar als een opbrengst bij de onderneming worden geboekt wanneer deze wordt ontvangen.
### 3.2 Financiële kortingen bij aankopen
Bij de aankoop van goederen kan een leverancier een financiële korting aanbieden voor betaling binnen een bepaalde termijn. Dit heeft een specifieke boekhoudkundige verwerking tot gevolg.
#### 3.2.1 Berekening en boeking
Wanneer een betaling wordt gedaan binnen de afgesproken periode, waarbij gebruik wordt gemaakt van de financiële korting, wordt het bedrag dat daadwerkelijk wordt betaald, verlaagd. Het bedrag van de financiële korting wordt dan geboekt als een financiële opbrengst.
> **Tip:** De financiële korting wordt berekend op het bedrag dat verschuldigd is vóór de korting en na eventuele commerciële kortingen en exclusief btw. Het subtotaal is het bedrag waarop de financiële korting wordt toegepast.
Stel, een onderneming koopt goederen met een factuurprijs van 1.000,00 euro exclusief 21 % btw. Er wordt een financiële korting van 2 % toegekend bij betaling binnen 10 dagen.
* Factuurprijs (excl. btw): $1.000,00$ euro
* Financiële korting (2% op $1.000,00$): $20,00$ euro
* Bedrag excl. btw te betalen na korting: $1.000,00 - 20,00 = 980,00$ euro
* Btw (21% op $980,00$): $205,80$ euro
* Totaal te betalen: $980,00 + 205,80 = 1.185,80$ euro
Bij tijdige betaling wordt het bedrag van $20,00 euro$ aan financiële korting geboekt als een opbrengst.
#### 3.2.2 Boeking van tijdige betaling
Wanneer de betaling plaatsvindt binnen de termijn om van de financiële korting te genieten, wordt dit als volgt verwerkt:
* De schuld aan leveranciers wordt verminderd met het volledige oorspronkelijke factuurbedrag (inclusief btw).
* De bankrekening wordt verminderd met het daadwerkelijk betaalde bedrag.
* Het verschil, zijnde de financiële korting, wordt geboekt als een recurrente financiële opbrengst.
### 3.3 Financiële kortingen bij verkopen
Bij de verkoop van goederen kan een onderneming een financiële korting aanbieden aan haar klanten voor tijdige betaling.
#### 3.3.1 Berekening en boeking
Wanneer een klant tijdig betaalt en gebruikmaakt van de financiële korting, zal de onderneming een lager bedrag ontvangen. Het bedrag van de financiële korting wordt in dit geval als een financiële kost beschouwd, hoewel de documentatie aangeeft dat het als een recurrente financiële opbrengst wordt geboekt in het kader van een verkoop. Dit lijkt een specifieke interpretatie binnen de context van dit materiaal.
Stel, een onderneming verkoopt goederen voor een prijs van 750,00 euro per stuk, exclusief 21 % btw. Bij verkoop van 5 computers wordt een financiële korting van 2 % toegekend bij betaling binnen 10 dagen.
* Verkoopprijs per stuk (excl. btw): $750,00$ euro
* Totaal verkoopprijs excl. btw (5 stuks): $5 \times 750,00 = 3.750,00$ euro
* Financiële korting (2% op $3.750,00$): $75,00$ euro
* Bedrag excl. btw te ontvangen na korting: $3.750,00 - 75,00 = 3.675,00$ euro
* Btw (21% op $3.675,00$): $771,75$ euro
* Totaal te ontvangen na korting: $3.675,00 + 771,75 = 4.446,75$ euro
Bij tijdige betaling door de klant wordt het bedrag van $75,00 euro$ als een financiële opbrengst geboekt.
#### 3.3.2 Boeking van tijdige inning
Wanneer een klant tijdig betaalt en gebruikmaakt van de financiële korting, wordt de boeking als volgt aangepast:
* De vordering op de klant wordt verminderd met het volledige oorspronkelijke factuurbedrag (inclusief btw).
* De bankrekening wordt vermeerderd met het daadwerkelijk ontvangen bedrag.
* Het verschil, zijnde de financiële korting, wordt geboekt als een recurrente financiële opbrengst.
> **Tip:** De kern van de financiële korting is dat deze wordt geboekt op het moment van de betaling en niet op het moment van de facturatie. Het beïnvloedt de te boeken bedragen bij de afwikkeling van de transactie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Boekhoudkundige verwerking | Het systematisch registreren, classificeren en samenvatten van financiële transacties van een onderneming volgens bepaalde regels en principes. Dit proces vormt de basis voor het opstellen van financiële overzichten. |
| Handelsgoederen | Producten die een onderneming inkoopt met het doel deze ongewijzigd door te verkopen, zonder verdere bewerking. De aankoop en verkoop van handelsgoederen zijn centrale activiteiten voor veel detailhandelsbedrijven. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte belasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten. Ondernemingen berekenen BTW aan hun klanten en mogen de BTW die zij zelf betalen op hun aankopen aftrekken. |
| Commerciële korting | Een prijsvermindering die wordt toegekend op een factuur, meestal gebaseerd op volume, vroege betaling of promotionele acties. Deze korting wordt direct op de factuur verrekend en beïnvloedt de netto aankoop- of verkoopprijs. |
| Creditnota | Een document dat door een verkoper wordt uitgereikt aan een koper om een eerdere factuur te corrigeren of te annuleren, meestal als gevolg van een retourzending van goederen of een prijsaanpassing. Het vermindert het verschuldigde bedrag. |
| Inkomende creditnota | Een creditnota die een onderneming ontvangt van een leverancier, meestal omdat goederen zijn teruggestuurd of er een verrekening plaatsvindt op een reeds ontvangen factuur. |
| Uitgaande creditnota | Een creditnota die een onderneming uitreikt aan een klant, bijvoorbeeld wanneer goederen worden geretourneerd of wanneer een aanvullende korting wordt toegekend na de oorspronkelijke facturatie. |
| Bijkomende kosten | Kosten die bovenop de oorspronkelijke prijs van een product komen, zoals transportkosten, installatiekosten of verzekeringskosten. Deze kunnen worden opgenomen in de kostprijs van het aangekochte goed of als aparte kostenpost worden geboekt. |
| Terugstuurbare verpakking | Verpakkingen die aan de leverancier worden geretourneerd en waarvoor de koper een waarborg kan terugkrijgen. De kosten of opbrengsten hiervan worden apart verwerkt in de boekhouding. |
| Financiële korting | Een korting die wordt toegekend voor het vroegtijdig voldoen van een factuur. Dit wordt ook wel een betalingskorting genoemd en beïnvloedt de werkelijke kasstroom. |
| Recurrente financiële opbrengst | Opbrengsten die regelmatig terugkeren en voortkomen uit financiële transacties, zoals ontvangen rente of financiële kortingen bij betalingen. |
Cover
2 - Voorbereidende fase.pptx
Summary
# Analysetechnieken van de jaarrekening
Dit gedeelte van de studieleidraad beschrijft diverse methoden voor het analyseren van jaarrekeningen, inclusief screening, verticale en horizontale analyse, ratio-analyse, kasstroomanalyse en falingspredictie.
### 1.1 Overzicht van analysetechnieken
De analyse van een jaarrekening omvat verschillende technieken om inzicht te krijgen in de financiële gezondheid en prestaties van een onderneming. Deze technieken omvatten:
* **Screening van de jaarrekening, jaarverslag en controleverslag:** Een eerste snelle beoordeling om de belangrijkste elementen te identificeren.
* **Verticale analyse van de balans en resultatenrekening:** Geeft inzicht in het relatieve belang van de verschillende posten binnen de balans of resultatenrekening.
* **Horizontale analyse van de balans en resultatenrekening:** Onderzoekt de evolutie van de verschillende posten over meerdere boekjaren heen.
* **Ratio-analyse:** Berekent financiële kengetallen (ratio's) om verschillende aspecten van de financiële gezondheid te beoordelen, zoals liquiditeit, rendabiliteit en solvabiliteit.
* **Kasstroomanalyse:** Analyseert de in- en uitstromen van liquide middelen, onderverdeeld in operationele, investerings- en financieringsstromen.
* **Eventueel analyse van sociale balans:** Een specifieke analyse van sociale aspecten.
* **Falingspredictie:** Modellen die de kans op faillissement proberen in te schatten.
> **Tip:** Een financieel kengetal kan een optelling of aftrekking van bepaalde cijfers zijn, uitgedrukt in euro. Een ratio is een deling van twee cijfers en wordt niet uitgedrukt in euro.
### 1.2 Voorbereidende fase bij jaarrekeninganalyse
Voordat de eigenlijke analyse van de jaarrekening wordt uitgevoerd, is een grondige voorbereiding essentieel. Hierbij wordt aandacht besteed aan:
* **Analyse van de sector:** Begrijpen van de sector waarin de onderneming opereert (bv. via NACE-BEL codes) en hoe de financiële prestaties zich verhouden tot die van de sector.
* **Analyse van de achtergrond van het bedrijf:** Algemene en specifieke bedrijfsinformatie, zoals de leeftijd van de onderneming, aandeelhoudersstructuur en groepsstructuur.
* **Lezen van het verslag van de commissaris-revisor:** Nagaan van het type controleverslag dat is uitgebracht.
* **Lezen van het jaarverslag:** Bevat aanvullende informatie over het beleid en de prestaties van de onderneming.
* **Bekijken van de waarderingsregels:** Identificeren of waarderingsmethodes winstverhogend of fiscaal geoptimaliseerd zijn en of er wijzigingen zijn opgetreden.
* **Bekijken van verleende waarborgen en mogelijke verplichtingen:** Nagaan van eventuele bevoorrechte of gewaarborgde schulden en hun aard en omvang.
> **Tip:** De keuze van waarderingsregels kan de jaarrekening imagogericht of fiscaal geoptimaliseerd voorstellen. Bijvoorbeeld, het niet meerekenen van indirecte productiekosten bij de vervaardigingsprijs (direct costing) kan het resultaat naar beneden halen.
### 1.3 De jaarrekening: een eerste screening
Een eerste screening van de jaarrekening biedt een globaal beeld van de financiële situatie.
#### 1.3.1 Eerste screening balans
Bij de eerste screening van de balans wordt gekeken naar:
* **Balanstotaal:** Is het balanstotaal toegenomen of afgenomen?
* **Verhouding van grote activa- en passiefblokken:**
* Vaste activa / Totale activa
* Vlottende activa / Totale activa
* Eigen vermogen / Totale passiva
* Voorzieningen en uitgestelde belastingen / Totale passiva
* Schulden > 1 jaar / Totale passiva
* Schulden ≤ 1 jaar / Totale passiva
* **Verschuivingen in grote blokken:** Zijn er significante veranderingen in de verhoudingen van deze blokken?
* **Financieel evenwicht:** Worden langetermijninvesteringen gefinancierd met langetermijnmiddelen?
* **Opvallende wijzigingen:** Zijn er opvallende veranderingen in posten zoals voorraden, handelsvorderingen, en leveranciersschulden in relatie tot de omzetevolutie?
* **Waarderingsregels:** Zijn er wijzigingen in de waarderingsregels en wat wordt hierover vermeld in de toelichting en het jaarverslag?
#### 1.3.2 Eerste screening resultatenrekening
De eerste screening van de resultatenrekening focust op:
* **Winstgevendheid:** Maakt de onderneming winst of verlies?
* **Omzetontwikkeling:** Stijgt de omzet?
* **Deelresultaten:** Bekijk de belangrijke tussenresultaten.
* **Belangrijkste kostengroepen:** Identificeer de vijf belangrijkste kostengroepen en bereken hun verhouding tot de omzet. Analyseer de evolutie van deze kosten.
* **Opmerkelijke elementen:** Zijn er specifieke zaken in het resultaat van het boekjaar?
* **Resultaatverwerking:** Hoe wordt het resultaat verwerkt?
* **Aanvullende informatie:** Zoek naar extra details in de toelichting en het jaarverslag.
> **Tip:** Het bedrijfsresultaat (resultaat voor rente en belastingen) is cruciaal omdat het de winstgevendheid van de kernactiviteiten van de onderneming weerspiegelt.
### 1.4 Herwerking van balans en resultatenrekening
Voor een correcte financiële analyse is het soms nodig om de balans en resultatenrekening te herwerken.
#### 1.4.1 Herwerking van de balans
* **Permanent vermogen:** Dit omvat het eigen vermogen en het langetermijn(on)gebonden vreemd vermogen (voorzieningen en uitgestelde belastingen). Het wordt vergeleken met de uitgebreide vaste activa.
#### 1.4.2 Herwerking van de resultatenrekening
* **Subsidies:** Exploitatiesubsidies en compenserende bedragen van de overheid worden best geherkwalificeerd van opbrengsten naar een verlaging van de bedrijfskosten. Kapitaalsubsidies en interestsubsidies kunnen als 'Andere financiële opbrengsten' worden geboekt, wat leidt tot een verlaging van de financiële kosten.
* **Isolatie van financiële kosten van vreemd vermogen:** Financiële kosten gerelateerd aan schulden moeten geïsoleerd worden om de globale financiële kosten van de onderneming te kunnen beoordelen. De exacte kredietkost is niet altijd exact berekenbaar uit de jaarrekening, maar kan worden benaderd door:
$$ Kosten \ van \ schulden \ (code \ 650) + Discontokosten \ op \ vorderingen \ (code \ 653) - Interestsubsidies \ (code \ 9126) $$
> **Tip:** In de financiële analyse worden subsidies niet beschouwd als opbrengsten, maar als een correctie op de kosten.
### 1.5 Verticale analyse
De verticale analyse onderzoekt de relatieve omvang van posten binnen een financiële overzicht.
#### 1.5.1 Verticale analyse van de balans
* **Doel:** Inzicht krijgen in het belang van investeringen en de wijze van financiering.
* **Methode:** Het balanstotaal wordt gesteld op 100%. Alle posten op de actief- en passiefzijde worden uitgedrukt als een percentage van het balanstotaal.
$$ \text{Percentage} = \frac{\text{Cijfer rubriek}}{\text{Balanstotaal}} \times 100\% $$
* **Afgeleid inzicht:** Geeft de structuur van de balans weer en hoe de activa gefinancierd worden.
#### 1.5.2 Verticale analyse van de resultatenrekening
* **Doel:** Het belang van elke kostensoort en opbrengst in relatie tot de totale omzet inzichtelijk maken.
* **Methode:** De omzet wordt gesteld op 100%. Alle posten in de resultatenrekening worden uitgedrukt als een percentage van de omzet.
$$ \text{Percentage} = \frac{\text{Cijfer rubriek}}{\text{Omzet}} \times 100\% $$
* **Afgeleid inzicht:** Illustreert de kostenstructuur van de onderneming en hoe efficiënt de omzet wordt omgezet in winst. Dit is enkel mogelijk bij bedrijven die hun omzet vermelden (bv. niet bij micro- en verkorte modellen waar dit facultatief is).
### 1.6 Horizontale analyse
De horizontale analyse onderzoekt de evolutie van posten over tijd.
* **Doel:** De dynamiek van de balans- en resultatenrekeningposten over opeenvolgende boekjaren blootleggen.
* **Methode:** Kan gebaseerd zijn op:
* **Absolute veranderingen:**
$$ \text{Absolute verandering} = \text{Cijfer (20X1)} - \text{Cijfer (20X0)} $$
* **Procentuele veranderingen:**
$$ \text{Procentuele verandering} = \frac{\text{Cijfer (20X1)} - \text{Cijfer (20X0)}}{\text{Cijfer (20X0)}} \times 100\% $$
* **Tijdsindexen:** Hierbij wordt een basisjaar gesteld op 100%.
$$ \text{Tijdsindex} = \frac{\text{Cijfer rubriek bepaald jaar}}{\text{Cijfer rubriek basisjaar}} \times 100\% $$
* **Afgeleid inzicht:** Toont trends en ontwikkelingen in de financiële structuur en prestaties van de onderneming.
### 1.7 Basisregels voor financiële gezondheid
Er zijn drie fundamentele regels die een snelle indicatie geven van de financiële gezondheid van een onderneming, zonder een diepgaande analyse:
1. **Permanent vermogen > Uitgebreide vaste activa:** Dit betekent dat de langetermijnbeleggingen (uitgebreide vaste activa) gefinancierd moeten worden met langetermijnmiddelen (permanent vermogen).
2. **Beperkte vlottende activa > Kortlopende schulden (VVKT):** Wat op korte termijn realiseerbaar is (vlottende activa), moet groter zijn dan wat op korte termijn opeisbaar is (kortlopende schulden).
3. **Eigen vermogen is minstens 1/3 van het balanstotaal:** Dit is een indicatie van solvabiliteit en de mate van financiële onafhankelijkheid van de onderneming.
> **Tip:** De eerste twee regels zijn direct gerelateerd aan de liquiditeit en het financieel evenwicht van de onderneming. De derde regel beoogt de solvabiliteit en de vermindering van financiële risico's.
### 1.8 Ratio-analyse en kasstroomanalyse (inleiding)
Hoewel deze studieleidraad zich voornamelijk richt op screening, verticale en horizontale analyse, worden ratio-analyse en kasstroomanalyse kort aangestipt als verdere technieken.
* **Ratio-analyse:** Omvat het berekenen van specifieke ratio's om liquiditeit, rendabiliteit, solvabiliteit en de toegevoegde waarde te meten.
* **Kasstroomanalyse:** Analyseert de operationele kasstroom, investeringsstroom en financieringsstroom. De principes achter deze berekeningen zijn belangrijk, zelfs als de volledige berekening niet steeds manueel wordt uitgevoerd.
> **Tip:** Voor het examen is het van belang de principes achter de berekening van de operationele kasstroom te begrijpen, alsook de interpretatie van investerings- en financieringsstromen. Het berekenen van een volledige operationele kasstroom vanaf nul is doorgaans niet vereist.
---
# Voorbereidende fase en aandachtspunten bij jaarrekeninganalyse
Dit gedeelte behandelt de essentiële voorbereidende stappen en aandachtspunten die voorafgaand aan de eigenlijke analyse van een jaarrekening moeten worden overwogen.
## 2. Voorbereidende fase en aandachtspunten bij jaarrekeninganalyse
Een grondige analyse van de jaarrekening vereist meer dan alleen het toepassen van rekenkundige technieken. Er is een cruciale voorbereidende fase die het succes van de analyse bepaalt. Deze fase omvat het begrijpen van de context waarin de onderneming opereert en het grondig doornemen van alle beschikbare informatie.
### 2.1 Analysetechnieken: Een Overzicht
Voordat dieper wordt ingegaan op specifieke analyses, is het nuttig een overzicht te hebben van de verschillende technieken die kunnen worden toegepast:
* **Screening van jaarrekening, jaarverslag en controleverslag:** Een eerste globale indruk krijgen.
* **Verticale analyse van balans en resultatenrekening:** De interne structuur van de financiële overzichten in kaart brengen.
* **Horizontale analyse van balans en resultatenrekening:** De evolutie van financiële posten over tijd bestuderen.
* **Ratio-analyse:** Specifieke financiële verhoudingen berekenen om liquiditeit, rendabiliteit en solvabiliteit te beoordelen.
* **Kasstroomanalyse:** De geldstromen binnen de onderneming analyseren.
* **Eventueel analyse van sociale balans:** Duurzaamheid en maatschappelijke impact beoordelen.
* **Falingspredictie:** Modellen toepassen om het risico op faillissement in te schatten.
#### 2.1.1 Financieel kengetal versus ratio
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen kengetallen en ratio's:
* Een **financieel kengetal** is een optelling of aftrekking van bepaalde cijfers en wordt uitgedrukt in euro's (bijvoorbeeld balanstotaal).
* Een **ratio** is de verhouding tussen twee financiële kengetallen (teller/noemer) en wordt niet uitgedrukt in euro's (bijvoorbeeld schulden/eigen vermogen).
### 2.2 Aandachtspunten in de voorbereidende fase
Deze fase is cruciaal voor een correcte interpretatie van de jaarrekening.
#### 2.2.1 Analyseren van de sector
Het begrijpen van de sector waarin de onderneming actief is, is essentieel. Dit omvat:
* **Activiteiten van de onderneming:** Welke specifieke activiteiten voert de onderneming uit?
* **Sectorindeling:** In welke sector is de onderneming operationeel? NACE-BEL codes kunnen hierbij helpen.
* **Vergelijking met sectorprestaties:** Hoe presteren de financiële cijfers van de onderneming in vergelijking met die van de sector als geheel?
#### 2.2.2 Analyseren van de achtergrond van het bedrijf
Naast de sector is ook de specifieke context van het bedrijf van belang:
* **Algemene ondernemingsspecifieke informatie:**
* Leeftijd van de onderneming.
* Aandeelhoudersstructuur.
* Groepsstructuur.
* Deze informatie helpt bij het inschatten van de financiële draagkracht.
* **Ondernemingsspecifieke informatie op het specifieke boekjaar:**
* **Controleverslag van de commissaris-revisor:** Wat is de aard van het controleverslag? Dit geeft inzicht in de betrouwbaarheid van de jaarrekening.
* **Jaarverslag:** Dit bevat vaak kwalitatieve informatie, strategische doelen en vooruitzichten.
#### 2.2.3 Waarderingsregels en verleende waarborgen
De manier waarop de cijfers in de jaarrekening tot stand komen, is bepalend voor hun betekenis.
* **Waarderingsregels:**
* Worden er winstverhogende waarderingsmethodes toegepast? Dit kan een positiever beeld geven dan de werkelijkheid.
* Zijn er wijzigingen opgetreden in de waarderingsregels ten opzichte van voorgaande jaren? Dit kan de vergelijkbaarheid bemoeilijken.
* **Tip:** Analyseer of de waarderingsregels imagogericht (positiever voorstellen) of fiscaal geoptimaliseerd (belastingvoordeel) zijn.
* **Verleende waarborgen en mogelijke verplichtingen:**
* Zijn er bevoorrechte schuldeisers?
* Welke schulden zijn gewaarborgd, wat is de aard en het bedrag van deze waarborgen? Dit geeft inzicht in de zekerheid van bepaalde schuldeisers.
### 2.3 De jaarrekening: een eerste screening
Een snelle, globale blik op de jaarrekening kan al veel informatie opleveren.
#### 2.3.1 Eerste screening balans
* **Evolutie balanstotaal:** Is het balanstotaal toegenomen of afgenomen?
* **Verhouding van grote blokken:** Ga de verhouding na van belangrijke posten ten opzichte van het balanstotaal:
* Vaste activa / totale activa
* Vlottende activa / totale activa
* Eigen vermogen / totale passiva
* Voorzieningen en uitgestelde belastingen / totale passiva
* Schulden > 1 jaar / totale passiva
* Schulden ≤ 1 jaar / totale passiva
* **Verschuivingen:** Zijn er significante verschuivingen in deze grote blokken te zien?
* **Financieel evenwicht:** Controleer of langetermijninvesteringen gefinancierd worden met langetermijnmiddelen.
* **Opvallende wijzigingen:** Zoek naar opvallende wijzigingen aan de actief- en passiefzijde. Relateer wijzigingen in voorraden, handelsvorderingen, leveranciersschulden aan de omzetevolutie.
* **Bijkomende informatie:** Raadpleeg de toelichting en het jaarverslag voor meer details.
#### 2.3.2 Eerste screening resultatenrekening
* **Winst of verlies:** Maakt de onderneming winst of verlies?
* **Omzetevolutie:** Stijgt de omzet?
* **Deelresultaten:** Bekijk de verschillende deelresultaten om de prestaties van de kernactiviteiten te beoordelen.
* **Kostengroepen:** Identificeer de vijf belangrijkste kostengroepen en bereken hun verhouding ten opzichte van de omzet. Hoe evolueren deze kosten? Zijn ze onder controle?
* **Opmerkelijke elementen:** Zijn er opmerkelijke elementen in de resultaten van het boekjaar?
* **Resultaatverwerking:** Hoe wordt het resultaat verwerkt?
* **Bijkomende informatie:** Raadpleeg de toelichting en het jaarverslag voor meer details.
### 2.4 Herwerking van balans en resultatenrekening
Voor een correcte analyse kunnen aanpassingen aan de standaard opgestelde jaarrekening nodig zijn.
#### 2.4.1 Herwerking van de balans
* **Permanent vermogen:** Dit omvat het eigen vermogen, voorzieningen en uitgestelde belastingen. Deze middelen zijn over het algemeen duurzaam beschikbaar.
#### 2.4.2 Herwerking van de resultatenrekening
* **Subsidies:** Subsidies worden in de boekhouding vaak als opbrengst geboekt. Voor financiële analyse worden ze echter beter beschouwd als een dekking van kosten.
* Exploitatiesubsidies en compenserende bedragen van de overheid worden heringedeeld naar "Andere bedrijfsopbrengsten" (code 74).
* Kapitaalsubsidies worden heringedeeld naar "Andere financiële opbrengsten" (code 752/9) en worden behandeld als een verlaging van de bedrijfskosten.
* Interestsubsidies worden eveneens heringedeeld naar "Andere financiële opbrengsten" (code 752/9) en behandeld als een verlaging van financiële kosten.
* **Isolatie van financiële kosten van vreemd vermogen:** De kosten van het aangaan van vreemd vermogen moeten geïsoleerd worden om het globale resultaat van de onderneming te kunnen beoordelen.
* De berekening van de exacte kredietkost is vaak niet mogelijk op basis van de jaarrekening.
* Een benadering kan zijn: Kosten van schulden (code 650) + Discontokosten op vorderingen (code 653) - Interestsubsidies (code 9126).
* **Tip:** Begrijp het principe achter de herwerking: subsidies verminderen de kosten, en financiële kosten van vreemd vermogen worden zichtbaar gemaakt.
### 2.5 Belangrijke opmerking over de jaarrekening
* **Balans:** De balans is een **"foto"** van de financiële toestand op een bepaald moment (de afsluitdatum van het boekjaar). Alle ratio's die op basis van balanstotalen worden berekend, zijn dus statisch.
* **Resultatenrekening:** De resultatenrekening is een **"film"** die de kosten en opbrengsten gedurende een welbepaalde periode (het boekjaar) weergeeft. Berekeningen op basis van de resultatenrekening zijn dynamischer.
* **Toelichting:** De toelichting bevat bijkomende, cruciale informatie die nodig is om de balans en resultatenrekening correct te interpreteren.
### 2.6 Verticale en horizontale analyse
Dit zijn fundamentele technieken om de structuur en evolutie van de financiële overzichten te begrijpen.
#### 2.6.1 Verticale analyse van de balans
* **Wat?** Geeft inzicht in het belang van investeringen (activa) en de wijze van financiering (passiva) door de totale omvang van de balans als referentiepunt te nemen.
* **Methode:** Het balanstotaal wordt gelijkgesteld aan 100%. Alle posten van de actief- en passiefzijde worden vervolgens uitgedrukt als een percentage van dit balanstotaal.
* **Formule:**
$$ \text{Percentage post} = \frac{\text{Cijfer van de post}}{\text{Balanstotaal}} \times 100\% $$
#### 2.6.2 Verticale analyse van de resultatenrekening
* **Wat?** Geeft inzicht in het belang van elke kostensoort ten opzichte van de omzet.
* **Methode:** De omzet wordt gelijkgesteld aan 100%. Alle posten in de resultatenrekening worden uitgedrukt als een percentage van de omzet.
* **Formule:**
$$ \text{Percentage post} = \frac{\text{Cijfer van de post}}{\text{Omzet}} \times 100\% $$
* **Opmerking:** Bij modellen waar de omzet facultatief is (bv. micro- en verkort model), kan dit tot problemen leiden. Bij het volledige model is de omzet verplicht vermeld.
#### 2.6.3 Horizontale analyse
* **Wat?** Analyseert de evolutie van posten in de balans en de resultatenrekening over de tijd.
* **Methode:** Kan worden uitgevoerd op basis van:
* **Absolute veranderingen:** Het verschil tussen het cijfer van het huidige jaar en het cijfer van het voorgaande jaar.
$$ \text{Absolute verandering} = \text{Cijfer (huidig jaar)} - \text{Cijfer (voorgaand jaar)} $$
* **Procentuele veranderingen:** De absolute verandering uitgedrukt als een percentage van het cijfer in het voorgaande jaar.
$$ \text{Procentuele verandering} = \frac{\text{Cijfer (huidig jaar)} - \text{Cijfer (voorgaand jaar)}}{\text{Cijfer (voorgaand jaar)}} \times 100\% $$
* **Tijdsindexen:** Hierbij wordt een basisjaar gedefinieerd (vaak het eerste jaar van de analyse) dat gelijkgesteld wordt aan 100%. Latere jaren worden uitgedrukt als een index ten opzichte van dit basisjaar.
$$ \text{Tijdsindex} = \frac{\text{Cijfer (bepaald jaar)}}{\text{Cijfer (basisjaar)}} \times 100\% $$
Een index groter dan 100% duidt op een stijging, kleiner dan 100% op een daling.
### 2.7 Basisregels voor financiële gezondheid
Er zijn drie basisregels die, zonder diepgaande ratio-analyse, een indicatie geven van de financiële gezondheid van een onderneming:
1. **Permanent vermogen > Uitgebreide vaste activa:** Langetermijnmiddelen (eigen vermogen, voorzieningen, uitgestelde belastingen) moeten de langetermijninvesteringen dekken. Dit zorgt voor een structurele solvabiliteit.
2. **Beperkte vlottende activa > VVKT (Vervallen Vordering Korte Termijn):** Wat op korte termijn realiseerbaar is (vlottende activa), moet groter zijn dan wat op korte termijn betaalbaar is (korte termijn schulden). Dit duidt op liquiditeit.
3. **Eigen vermogen is minimaal 1/3 van het balanstotaal:** Een sterke solvabiliteit wordt vaak gekenmerkt door een ruime eigen vermogensbasis.
> **Tip:** Deze basisregels geven een snelle, globale indicatie. Voor een diepgaandere analyse is een uitgebreidere ratio-analyse noodzakelijk.
> **Voorbeeld:** Als het permanente vermogen van een onderneming 100.000 euro bedraagt en de uitgebreide vaste activa 80.000 euro, dan is aan de eerste regel voldaan en is er structureel vermogen over om ook kortetermijnverplichtingen te dekken. Indien de vaste activa 120.000 euro bedragen, is er een tekort dat met kortetermijnmiddelen gefinancierd moet worden, wat de liquiditeit onder druk zet.
---
# Herwerking van balans en resultatenrekening
Hier volgt een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Herwerking van balans en resultatenrekening".
## 3. Herwerking van balans en resultatenrekening
Dit onderdeel behandelt de noodzaak en methoden voor het aanpassen van de balans en de resultatenrekening voor financiële analyse, met specifieke aandacht voor de isolatie van financiële kosten en de correcte behandeling van subsidies.
### 3.1 Herwerking van de balans
Bij de herwerking van de balans is het belangrijk om het **permanent vermogen** te identificeren. Het permanent vermogen omvat het eigen vermogen, voorzieningen en uitgestelde belastingen, en de langetermijnschulden. Dit vermogen wordt gebruikt om de langetermijninvesteringen (vaste activa) te financieren.
> **Tip:** Het permanent vermogen vertegenwoordigt de middelen die de onderneming langdurig ter beschikking staan.
### 3.2 Herwerking van de resultatenrekening
De herwerking van de resultatenrekening is cruciaal om een correct beeld te krijgen van de operationele prestaties en de financiële kosten. Twee belangrijke aanpassingen zijn:
#### 3.2.1 Behandeling van subsidies
Subsidies worden in de boekhouding vaak als opbrengsten geboekt, maar voor financiële analyse worden ze beschouwd als een dekking van kosten in plaats van gerealiseerde opbrengsten.
* **Exploitatie subsidies en compenserende bedragen van de overheid:** Deze worden in de resultatenrekening geboekt onder 'Andere bedrijfsopbrengsten' (code 74). In de financiële analyse worden ze echter aangewend om de bedrijfskosten te verlagen.
* **Kapitaalsubsidies:** Deze worden in de resultatenrekening geboekt onder 'Andere financiële opbrengsten' (code 752/9). Voor de financiële analyse worden ze ook beschouwd als een verlaging van de bedrijfskosten.
* **Interestsubsidies:** Deze worden in de resultatenrekening geboekt onder 'Andere financiële opbrengsten' (code 752/9). Voor de financiële analyse worden ze gebruikt om de financiële kosten te verminderen.
> **Tip:** De kern van de herwerking van subsidies is dat ze voor financiële analyse de kostprijs reduceren, in plaats van een pure opbrengst te zijn.
#### 3.2.2 Isolatie van financiële kosten van vreemd vermogen
Het is essentieel om de financiële kosten die voortvloeien uit vreemd vermogen te isoleren en deze te rapporteren op het globale resultaat van de onderneming.
De berekening van de exacte kredietkost is niet altijd mogelijk op basis van de jaarrekeninginformatie. Een benadering kan worden verkregen door:
$$ \text{Financiële kosten} = (\text{Kosten van schulden (code 650)} + \text{Discontokosten op vorderingen (code 653)}) - \text{Interestsubsidies (code 9126)} $$
Deze formule tracht de netto financiële lasten te bepalen die de onderneming draagt na aftrek van ontvangen interestsubsidies.
> **Tip:** Het isoleren van financiële kosten helpt om de operationele winstgevendheid beter te beoordelen, onafhankelijk van de financieringsstructuur.
---
# Modelvoorbeelden en oefeningen voor financiële analyse
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Modelvoorbeelden en oefeningen voor financiële analyse", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4 Modelvoorbeelden en oefeningen voor financiële analyse
Dit onderdeel van de studieleidraad biedt praktische voorbeelden en oefeningen om de toepassing van financiële analyse, met name ratio-analyse, te verduidelijken.
### 4.1 Analysetechnieken en voorbereidende fase
Een grondige financiële analyse begint met de juiste voorbereiding en het selecteren van geschikte analysetechnieken.
#### 4.1.1 Overzicht van analysetechnieken
De analyse van een jaarrekening kan worden onderverdeeld in verschillende technieken, elk met hun eigen focus:
* **Screening van de jaarrekening (JR), jaarverslag en controleverslag:** Een eerste globale indruk krijgen van de financiële situatie.
* **Verticale analyse van balans en resultatenrekening:** Het belang van de verschillende posten binnen de balans en resultatenrekening bepalen ten opzichte van het balanstotaal of de omzet.
* **Horizontale analyse van balans en resultatenrekening:** De evolutie van posten in de tijd bestuderen door balansen en resultatenrekeningen van opeenvolgende boekjaren te vergelijken.
* **Ratio-analyse:** Het berekenen en interpreteren van financiële kengetallen en ratio's om de liquiditeit, rendabiliteit, solvabiliteit en toegevoegde waarde te beoordelen.
* **Kasstroomanalyse:** Het ontleden van de kasstromen in operationele, investerings- en financieringsstromen. Hoewel een volledige operationele kasstroomberekening complex kan zijn, is het belangrijk de principes en interpretatie ervan te begrijpen.
* **Eventueel:** Analyse van de sociale balans en falingspredictie.
#### 4.1.2 Aandachtspunten in de voorbereidende fase
Voor een accurate analyse is een gedegen voorbereiding cruciaal:
* **Analyseren van de sector:**
* Begrijp de sector waarin de onderneming opereert (NACE-BEL codes).
* Vergelijk de financiële prestaties van de onderneming met die van de sector.
* Begrijp de specifieke activiteiten van de onderneming.
* **Analyseren van de achtergrond van het bedrijf:**
* **Algemene bedrijfsspecifieke informatie:** Leeftijd van de onderneming, aandeelhoudersstructuur, groepsstructuur om de financiële draagkracht in te schatten.
* **Specifieke informatie voor het boekjaar:**
* **Verslag van de commissaris-revisor:** Identificeer het soort controleverslag.
* **Jaarverslag:** Biedt aanvullende context.
* **Waarderingsregels:** Beoordeel of deze imagogericht (winstverhogend) of fiscaal geoptimaliseerd zijn. Let op wijzigingen in waarderingsregels.
* **Verleende waarborgen/mogelijke verplichtingen:** Onderzoek de aard en omvang van bevoorrechte of gewaarborgde schulden.
#### 4.1.3 Eerste screening van de jaarrekening
Een eerste, globale beoordeling van de jaarrekening kan al veel informatie verschaffen:
* **Eerste screening balans:**
* Analyseer de evolutie van het balanstotaal.
* Onderzoek de verhoudingen van grote activablokken (vaste activa/totale activa, vlottende activa/totale activa) en passivablokken (eigen vermogen/totale passiva, voorzieningen en uitgestelde belastingen/totale passiva, schulden > 1 jaar/totale passiva, schulden ≤ 1 jaar/totale passiva).
* Identificeer significante verschuivingen tussen deze grote blokken.
* Beoordeel het financieel evenwicht: worden lange termijninvesteringen gefinancierd met lange termijnmiddelen?
* Zoek naar opvallende wijzigingen aan de actief- en passiefzijde en relateer deze aan de omzetontwikkeling (bijvoorbeeld wijzigingen in voorraden, handelsvorderingen, leveranciersschulden).
* Raadpleeg de toelichting en het jaarverslag voor bijkomende informatie, met name over waarderingsregels.
* **Eerste screening resultatenrekening:**
* Stelt de onderneming winst of verlies vast?
* Observeer de evolutie van de omzet.
* Bekijk de deelresultaten om de prestaties van de kernactiviteiten te beoordelen.
* Identificeer de vijf belangrijkste kostengroepen en bereken hun verhouding ten opzichte van de omzet. Evalueer de evolutie en controleer of deze kosten onder controle zijn.
* Noteer opmerkelijke elementen in het resultaat van het boekjaar.
* Onderzoek de resultaatverwerking en raadpleeg de toelichting en het jaarverslag voor aanvullende details.
#### 4.1.4 Herwerking van balans en resultatenrekening
Voor een meer accurate financiële analyse is het soms nodig de jaarrekening te herwerken.
* **Herwerking van de balans:**
* **Permanent vermogen:** Dit omvat het eigen vermogen en het vreemd langlopend kapitaal (VVLT). VVLT omvat voorzieningen en uitgestelde belastingen. Deze middelen worden beschouwd als langlopend omdat ze op lange termijn beschikbaar blijven.
* Een belangrijk principe is dat het permanent vermogen de uitgebreide vaste activa dient te dekken.
* **Herwerking van de resultatenrekening:**
* **Subsidies:** Exploitatiesubsidies en gecompenseerde bedragen van de overheid worden in de financiële analyse beschouwd als een dekking van kosten, niet als opbrengsten. Ze worden daarom verplaatst van 'Andere bedrijfsopbrengsten' (code 74) naar het verlagen van de relevante bedrijfskosten. Kapitaalsubsidies en interestsubsidies worden behandeld als 'Andere financiële opbrengsten' (code 752/9) en verlagen respectievelijk de bedrijfskosten en de financiële kosten.
* **Isolatie van financiële kosten van vreemd vermogen:** Om de rentelasten op schulden te kunnen beoordelen, worden deze zo goed mogelijk geïsoleerd. De berekening kan echter complex zijn en is niet altijd exact mogelijk op basis van de jaarrekening alleen. De financiële kosten worden berekend als:
$$ \text{Financiële kosten} = \text{Kosten van schulden (code 650)} + \text{Discontokosten op vorderingen (code 653)} - \text{Interestsubsidies (code 9126)} $$
* **Direct costing:** Indien de vervaardigingsprijs van producten de indirecte productiekosten niet omvat (direct costing), worden deze als een kost opgenomen en drukken ze het resultaat. Dit is fiscaal optimaliserend.
#### 4.1.5 Belangrijke opmerking: Balans vs. Resultatenrekening
* De **balans** is een "foto" van de activa en passiva van een onderneming op een bepaald moment (de afsluitdatum van het boekjaar). Dit betekent dat ratio's gebaseerd op balansgegevens statisch zijn.
* De **resultatenrekening** is een "film" van de kosten en opbrengsten gedurende een bepaalde periode (het boekjaar). Ratio's hierop gebaseerd zijn dynamischer.
* De **toelichting** bij de jaarrekening biedt cruciale bijkomende informatie die nodig is voor een correcte interpretatie van zowel de balans als de resultatenrekening.
### 4.2 Verticale en horizontale analyse
Deze technieken bieden een gestructureerde manier om de financiële gegevens te beoordelen.
#### 4.2.1 Verticale analyse
* **Verticale analyse van de balans:**
* **Doel:** Inzicht krijgen in het belang van investeringen en de wijze van financiering.
* **Methode:** Het balanstotaal wordt gesteld op 100%. Elke post op de actief- en passiefzijde wordt uitgedrukt als een percentage van het balanstotaal.
$$ \text{Percentage} = \frac{\text{Cijfer van de rubriek}}{\text{Balanstotaal}} \times 100\% $$
* Dit helpt bij het identificeren van de grootste posten en hun relatieve belang.
* **Verticale analyse van de resultatenrekening:**
* **Doel:** Het belang van elke kostensoort ten opzichte van de omzet vaststellen.
* **Methode:** De omzet wordt gesteld op 100%. Elke post in de resultatenrekening wordt uitgedrukt als een percentage van de omzet.
$$ \text{Percentage} = \frac{\text{Cijfer van de post}}{\text{Omzet}} \times 100\% $$
* Dit is van belang voor het beoordelen van kostenefficiëntie. Het is echter belangrijk op te merken dat in verkorte en micro-modellen de omzet niet altijd verplicht is te vermelden, wat de analyse kan bemoeilijken.
#### 4.2.2 Horizontale analyse
* **Doel:** De evolutie van posten in de balans en resultatenrekening over de tijd bestuderen.
* **Methode:**
* **Absolute veranderingen:** Verschil tussen het cijfer van een bepaald jaar en een referentiejaar.
$$ \text{Absolute verandering} = \text{Cijfer (huidig jaar)} - \text{Cijfer (basisjaar)} $$
* **Procentuele veranderingen:** Het verschil uitgedrukt als een percentage van het basisjaar.
$$ \text{Procentuele verandering} = \frac{\text{Cijfer (huidig jaar)} - \text{Cijfer (basisjaar)}}{\text{Cijfer (basisjaar)}} \times 100\% $$
* **Tijdsindexen:** Het cijfer van een bepaald jaar wordt uitgedrukt als een percentage ten opzichte van een basisjaar (dat 100% is).
$$ \text{Tijdsindex} = \frac{\text{Cijfer (bepaald jaar)}}{\text{Cijfer (basisjaar)}} \times 100\% $$
* Bij de horizontale analyse wordt typisch het eerste geanalyseerde jaar als basisjaar genomen.
### 4.3 Basisregels voor financiële gezondheid
Zonder een diepgaande ratio-analyse kunnen drie basisregels helpen de algemene financiële gezondheid van een onderneming te controleren:
1. **Permanent vermogen > Uitgebreide vaste activa:** Lange termijninvesteringen (uitgebreide vaste activa) moeten worden gefinancierd met lange termijnmiddelen (permanent vermogen).
2. **Beperkte vlottende activa > Kortlopende schulden (VVKT):** De activa die op korte termijn realiseerbaar zijn, moeten groter zijn dan de schulden die op korte termijn opeisbaar zijn. Dit is gerelateerd aan liquiditeit.
3. **Eigen vermogen ≥ 1/3 van het balanstotaal:** Het eigen vermogen zou idealiter minstens een derde van het totale balanstotaal moeten uitmaken, wat duidt op een gezonde solvabiliteit.
### 4.4 Modelvoorbeelden financiële analyse
De studieleidraad illustreert de analysemethoden met concrete voorbeelden:
* **Casus 'Doe Het Zelf':** Een retailer in ijzerwaren en verf, waarbij de analyse zich richt op de periode 20X0-20X6, met de jaarrekening van 20X6 als focus.
* **Analyse van STUDIO 100 nv:** Gedetailleerde analyse van de jaarrekeningen voor de periode 2019-2023, met de mogelijkheid om zelf kengetallen en ratio's te berekenen voor het meest recente boekjaar (2024).
#### 4.4.1 Casus STUDIO 100 nv: Analyse van de jaarrekening
De analyse van STUDIO 100 nv omvat de volgende onderdelen, waarbij de berekeningen en interpretaties essentieel zijn voor het examen:
* **Balans (Actief- en Passiefzijde):** De structuur van de activa en passiva wordt geanalyseerd. Opvallend kan zijn de omvang van het financiële vaste actief (participaties) en een potentieel groter aandeel schulden dan eigen vermogen.
* **Resultatenrekening:** Analyse van omzet, kostenstructuur (aankopen, personeelskosten, afschrijvingen) en financiële kosten. De impact van gebeurtenissen zoals corona op het bedrijfsresultaat wordt zichtbaar.
* **Verticale analyse (Balans en Resultatenrekening):** De relatieve bijdrage van de verschillende posten wordt in kaart gebracht ten opzichte van het balanstotaal of de omzet. Dit identificeert de meest significante posten.
* **Horizontale analyse (Balans en Resultatenrekening):** De evolutie van de verschillende posten over de jaren wordt gevisualiseerd, met 2019 vaak als basisjaar. Het eigen vermogen en de schulden over de lange termijn worden hierbij nauwlettend bekeken.
#### 4.4.2 Wat moet je kennen en kunnen?
* **Waarderingsregels:** Leid af of de gekozen waarderingsregels imagogericht of fiscaal geoptimaliseerd zijn.
* **Verticale analyse:** Beschrijf de methode en de afleidbare conclusies voor zowel de balans als de resultatenrekening.
* **Horizontale analyse:** Beschrijf de methode en de afleidbare conclusies voor zowel de balans als de resultatenrekening.
* **Basisregels financiële gezondheid:** Som de regels op en pas deze toe op een concrete jaarrekening om de financiële gezondheid te controleren.
> **Tip:** Voor het examen is het cruciaal om niet alleen de berekeningen correct uit te voeren, maar ook de resultaten te kunnen interpreteren in de context van de onderneming en de sector. Oefen de interpretatie van de afgeleide ratio's en kengetallen.
> **Voorbeeld:** Bij de horizontale analyse van het eigen vermogen van STUDIO 100 nv kan worden vastgesteld dat dit schommelt. Als het eigen vermogen structureel onder de 1/3 van het balanstotaal blijft, duidt dit op een potentieel zwakkere solvabiliteit.
### 4.5 Oefenmogelijkheden
* **Bestudeer de waarderingsregels van STUDIO 100 nv** en identificeer of deze imagogericht of fiscaal geoptimaliseerd zijn.
* **Analyseer de verticale en horizontale analyses** van de balans en resultatenrekening van STUDIO 100 nv en bespreek de belangrijkste bevindingen.
* **Pas de basisregels inzake financiële gezondheid toe** op de meest recente jaarrekening van STUDIO 100 nv om de financiële gezondheid te beoordelen.
U kunt deze stof nalezen in het handboek "Analyseer de cijfers van een onderneming", Hoofdstuk 2: Analyse van de jaarrekening: voorbereidende fase (pagina's 31-60).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Jaarrekening | Een document dat een overzicht geeft van de financiële toestand en prestaties van een onderneming gedurende een boekjaar, bestaande uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting. |
| Balans | Een overzicht van de activa, passiva en het eigen vermogen van een onderneming op een specifiek moment, doorgaans de afsluitdatum van het boekjaar. Het fungeert als een financiële "foto". |
| Resultatenrekening | Een overzicht van de kosten en opbrengsten van een onderneming gedurende een bepaalde periode, meestal een boekjaar. Het toont of de onderneming winst of verlies heeft gemaakt. |
| Toelichting | Een integraal onderdeel van de jaarrekening dat aanvullende informatie verstrekt bij de balans en de resultatenrekening, zoals waarderingsregels en informatie over voorzieningen. |
| Verticale analyse | Een methode om de structuur van de balans en de resultatenrekening te analyseren door elke post uit te drukken als een percentage van een totaal (balanstotaal voor de balans, omzet voor de resultatenrekening). |
| Horizontale analyse | Een methode om de evolutie van posten in de balans en resultatenrekening in de tijd te bestuderen door absolute of procentuele veranderingen te berekenen ten opzichte van een basisjaar. |
| Ratio-analyse | Een analysemethode die gebruikmaakt van financiële ratio's, berekend uit balans- en resultatenrekeninggegevens, om verschillende aspecten van de financiële gezondheid van een onderneming te beoordelen, zoals liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit. |
| Kasstroomanalyse | Een analyse die zich richt op de beweging van liquide middelen (kasstromen) binnen een onderneming, opgesplitst in operationele, investerings- en financieringsactiviteiten. |
| Falingspredictie | Een analyse gericht op het voorspellen van het mogelijke faillissement van een onderneming op basis van financiële indicatoren en ratio's. |
| Waarderingsregels | De principes en methoden die een onderneming hanteert bij het waarderen van haar activa en passiva, wat invloed kan hebben op de gepresenteerde financiële resultaten en de beeldvorming. |
| Financiële gezondheid | De algemene toestand van de financiën van een onderneming, beoordeeld op basis van haar vermogen om aan haar financiële verplichtingen te voldoen, winst te genereren en te groeien. |
| Operationele kasstroom | De kasstromen die voortvloeien uit de kernactiviteiten van een onderneming. |
| Investeringsstroom | De kasstromen die verband houden met de aan- en verkoop van langetermijnactiva, zoals materiële en immateriële vaste activa. |
| Financieringsstroom | De kasstromen die voortkomen uit wijzigingen in het eigen vermogen en vreemd vermogen van een onderneming, zoals het aangaan van leningen of het uitgeven van aandelen. |
| Permanent vermogen | Het eigen vermogen vermeerderd met het langlopende vreemd vermogen, wat de middelen vertegenwoordigt die langdurig aan de onderneming ter beschikking staan. |
| VVLT (Voorzieningen en Langlopende Schulden) | Een categorie van passiva die voorziet in mogelijke toekomstige verplichtingen (voorzieningen) of schulden die langer dan een jaar lopen (langlopende schulden). |
Cover
3. H1+2+3 - Belgische boekhoudwetgeving - Balans - Resultatenrekening.pptx
Summary
# Fundamenten van financiële rapportage en boekhoudwetgeving
Dit onderwerp verkent de fundamentele principes, de wettelijke kaders en de kernbegrippen van boekhouding en financiële rapportage, met speciale aandacht voor de Belgische context en de internationale normen zoals IFRS.
### 1.1 Financiële Rapportering versus Management Accounting
Financial accounting richt zich op het verstrekken van financiële informatie aan externe belanghebbenden, waarbij wettelijke voorschriften strikt moeten worden gevolgd. Management accounting daarentegen levert informatie aan interne managers voor besluitvorming en is niet wettelijk gereguleerd.
### 1.2 Externe Gebruikers (Stakeholders) van Boekhoudinformatie
Diverse externe partijen zijn geïnteresseerd in de financiële informatie van een onderneming:
* **Aandeelhouders:** Beslissen over investeringen.
* **Leveranciers:** Beoordelen de kredietwaardigheid voor levering op krediet.
* **Overheid:** Bepaalt de te betalen belastingen.
* **Kredietverleners:** Analyseren de terugbetalingscapaciteit voor leningen.
* **Werknemers:** Evalueren de stabiliteit van de werkgever.
* **Klanten:** Beoordelen de betrouwbaarheid voor aankopen.
### 1.3 Wettelijke Kaders voor Boekhouding en Financiële Rapportering
De boekhoudreglementering in België is vastgelegd in verschillende wetten en koninklijke besluiten:
* Wetboek van Economisch Recht (WER), inclusief specifieke artikelen over boekhouding.
* Wet en KB tot omzetting van de Europese Richtlijn 2013/34/EU.
* Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV).
* Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (KB/WVV).
De Belgische wetgeving is gebaseerd op algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen (Generally Accepted Accounting Principles - GAAP).
### 1.4 Toepassing van Belgian GAAP versus IAS/IFRS
* **Individuele, enkelvoudige jaarrekening:** Moet worden opgesteld overeenkomstig de Belgische boekhoudwetgeving (Belgian GAAP).
* **Geconsolideerde jaarrekening (voor groepen vennootschappen):** Eveneens opgesteld volgens Belgische boekhoudwetgeving.
* **Geconsolideerde jaarrekening van Belgische beursgenoteerde ondernemingen:** Moet worden opgesteld overeenkomstig internationale boekhoudnormen zoals IAS (International Accounting Standards) en IFRS (International Financial Reporting Standards).
Intragroepstransacties, zoals verkopen tussen een moeder- en dochteronderneming, mogen geen deel uitmaken van geconsolideerde jaarrekeningen en moeten worden weggelaten.
### 1.5 Basisveronderstellingen van Boekhouding
Elke boekhouding gaat uit van de volgende vier fundamentele basisveronderstellingen:
#### 1.5.1 De ondernemingsentiteit
Dit principe stelt dat de boekhouding van een onderneming gescheiden wordt gehouden van die van haar eigenaars. Transacties van de eigenaar worden niet in de boekhouding van de onderneming opgenomen. Boekhoudplichtige ondernemingen zijn onder meer natuurlijke personen die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefenen, rechtspersonen en organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, alsook openbare instellingen met een commerciële of financiële opdracht.
De omvang en de aard van de onderneming bepalen de specifieke boekhoudverplichtingen en de inhoud van de jaarrekening:
* **Zeer kleine ondernemingen:** Wettelijke jaarrekening niet van toepassing, wel enkelvoudige boekhouding met een interne jaarrekening zonder vooropgesteld model. Criteria zijn onder meer een jaaromzet exclusief btw van minder dan € 500.000 (met uitzonderingen).
* **Kleine vennootschappen:** Dubbele boekhouding, jaarrekening volgens verkort model. Criteria zijn onder meer een jaargemiddelde van 50 werknemers, een jaaromzet exclusief btw van € 11.250.000, of een balanstotaal van € 6.000.000.
* **Microvennootschappen (subcategorie kleine vennootschappen):** Jaarrekening volgens micromodel (verkort model met beperkte toelichting). Criteria zijn onder meer een jaargemiddelde van 10 werknemers, een jaaromzet exclusief btw van € 900.000, of een balanstotaal van € 450.000.
* **Grote vennootschappen:** Dubbele boekhouding, jaarrekening volgens volledig model. Criteria omvatten het overschrijden van de limieten voor kleine vennootschappen.
Een overschrijding van de criteria voor de grootte van een vennootschap, gedurende twee opeenvolgende boekjaren, vereist dat de onderneming vanaf het daaropvolgende boekjaar de strengere boekhoudkundige regels toepast.
#### 1.5.2 De continuïteit
Dit principe impliceert dat de onderneming wordt beschouwd als voortbestaand en haar activiteiten zal blijven uitoefenen in de toekomst. Dit heeft invloed op de waardering van activa en passiva. In geval van discontinuïteit moeten de waarderingsregels worden aangepast, bijvoorbeeld door activa te waarderen tegen hun liquidatiewaarde en voorzieningen aan te leggen voor stopzettingskosten.
#### 1.5.3 De bestendigheid
Jaarrekeningen van dezelfde onderneming moeten door de jaren heen vergelijkbaar zijn in vorm, inhoud en gehanteerde methoden. Dit zorgt voor consistentie in de presentatie en waarderingsregels. Afwijkingen zijn slechts toegelaten indien dit noodzakelijk is voor een getrouw beeld en dit uitgebreid wordt toegelicht in de jaarrekening.
#### 1.5.4 De uitdrukking in geldwaarde
Alle financiële informatie moet worden uitgedrukt in een monetaire eenheid. In de Belgische context worden de bedragen in de jaarrekening uitgedrukt in euro's.
### 1.6 Het vastleggen van gebeurtenissen
De registratie van transacties in de boekhouding is gebonden aan de volgende principes:
#### 1.6.1 De verantwoordingsstukken
Elke boeking moet onderbouwd worden door een gedagtekend verantwoordingsstuk waarnaar verwezen wordt in de boekhouding. Bewaartermijnen variëren: 7 jaar voor stukken met bewijskracht tegenover derden, en 3 jaar voor interne stukken zonder deze bewijskracht. De fiscus vereist echter een bewaartermijn van 10 jaar voor bewijsstukken vanaf aanslagjaar 2023.
#### 1.6.2 De volledigheid
Alle transacties, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen die het vermogen of resultaat van de onderneming beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, moeten getrouw, volledig en tijdig in de boekhouding worden geregistreerd.
#### 1.6.3 De niet-compensatie
Er is een verbod om vorderingen en schulden, kosten en opbrengsten, of rechten en verplichtingen met elkaar te compenseren. Elke transactie moet afzonderlijk en volledig worden geregistreerd. Uitzonderingen zijn wettelijk bepaald.
#### 1.6.4 Het matchingprincipe
Opbrengsten en kosten moeten worden toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Dit vereist het gebruik van uitstelboekingen (vooruitbetaalde kosten of ontvangen opbrengsten) en anticipatieboekingen (nog te ontvangen opbrengsten of nog te betalen kosten) om kosten en baten correct toe te wijzen aan de periode waarin ze zijn gerealiseerd.
### 1.7 Waardering
De vaststelling van de waarde van te registreren gebeurtenissen is gebaseerd op:
#### 1.7.1 De individuele waardering
Elk actief en passief, of groepen van identieke elementen, moet individueel worden gewaardeerd volgens de door het bestuursorgaan bepaalde waarderingsregels, die vermeld staan in de toelichting bij de jaarrekening.
#### 1.7.2 De voorzichtigheid
De financiële toestand van de onderneming mag niet gunstiger worden voorgesteld dan de werkelijkheid. Ongunstige, waarschijnlijke omstandigheden moeten worden meegenomen, terwijl gunstige omstandigheden pas mogen worden opgenomen wanneer ze zich effectief hebben voorgedaan.
#### 1.7.3 De objectiviteit
Boekhoudkundige registraties moeten gebaseerd zijn op betrouwbare en controleerbare gegevens, ondersteund door verantwoordingsstukken. Bij gebrek hieraan kunnen schattingen door bevoegde organen worden gebruikt.
#### 1.7.4 De relevantie
De jaarrekening moet zinvolle informatie bevatten voor interne en externe gebruikers om beslissingen te kunnen nemen. De boekhouding moet aangepast zijn aan de aard en omvang van de onderneming.
### 1.8 Rapportering
De rapportering dient te voldoen aan de volgende regels:
#### 1.8.1 De periodiciteit
Rapportage moet op geregelde tijdstippen gebeuren om de gang van zaken van de onderneming te kunnen beoordelen. Dit gebeurt door het jaarlijks opstellen van de jaarrekening, die een overzicht geeft van de bezittingen en schulden op een specifiek moment en een samenvatting van kosten en opbrengsten over een periode. Het boekjaar hoeft niet noodzakelijk samen te vallen met het kalenderjaar.
#### 1.8.2 De vergelijkbaarheid
Jaarrekeningen van verschillende ondernemingen, ook uit dezelfde sector, moeten vergelijkbaar zijn in vorm en inhoud. De standaardmodellen van de jaarrekening bevorderen de vergelijkbaarheid naar vorm. De vergelijkbaarheid naar inhoud is uitdagender vanwege keuzemogelijkheden in waarderingsregels. De Nationale Bank van België (NBB) kan helpen bij het bevorderen van vergelijkbaarheid aan de hand van sectorgegevens.
#### 1.8.3 Het getrouw beeld
Dit is het belangrijkste principe uit de boekhoudwetgeving. De jaarrekening moet een getrouw beeld geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap. Veel boekhoudprincipes zijn ontwikkeld met als doel dit getrouwe beeld te realiseren.
### 1.9 De Balans
De balans geeft een momentopname van de vermogenstoestand van een onderneming. Het presenteert de activa (bezittingen, aanwending van vermogen) en de passiva (financieringsmiddelen, herkomst van vermogen) aan de hand van een gestructureerd model.
* **Activa:**
* **Vaste activa:** Werkmiddelen met een gebruiksduur langer dan één jaar (immateriële, materiële, financiële vaste activa).
* **Vlottende activa:** Middelen die deel uitmaken van de bedrijfscyclus, met een gebruiksduur korter dan één jaar.
* **Passiva:**
* **Eigen vermogen:** Vermogen afkomstig van de eigenaars/aandeelhouders.
* **Vreemd vermogen/Schulden:** Financieringsmiddelen afkomstig van derden.
De balans wordt opgesteld met een indeling gebaseerd op liquiditeit (opeisbaarheid).
### 1.10 De Resultatenrekening
De resultatenrekening toont het resultaat van de onderneming over een bepaalde periode, meestal door het verschil tussen opbrengsten en kosten te berekenen. Ze geeft inzicht in de winst of het verlies van het boekjaar, voor belastingen.
#### 1.10.1 IAS/IFRS Rapportering
Jaarrekeningen opgesteld volgens IAS/IFRS kennen geen strikt standaardmodel zoals Belgian GAAP, maar vereisen wel een minimumlijst van items. Ze omvatten een balans, resultatenrekening, toelichting, overzicht van wijzigingen van het eigen vermogen en een kasstroomtabel. Classificaties omvatten vlottende en niet-vlottende posten, met verdere subclassificaties.
---
> **Tip:** Bij het studeren van de activa en passiva van de balans, is het cruciaal om telkens de toepasselijke boekhoudbeginselen te identificeren en te analyseren hoe deze de boekhoudkundige verwerking van de transacties beïnvloeden.
> **Tip:** Begrijp de wezenlijke verschillen tussen Belgian GAAP en IFRS, met name in de structuur en de gehanteerde presentatieprincipes, voor zowel de balans als de resultatenrekening.
> **Tip:** Oefen met het toepassen van de verschillende basisveronderstellingen en principes op concrete situaties om een diepgaand begrip te ontwikkelen van hun implicaties.
---
# Opstellen en structuur van de jaarrekening
Dit deel behandelt de opbouw en structuur van de jaarrekening, met een focus op de balans en de resultatenrekening, en de boekhoudkundige standaarden die hierbij van toepassing zijn.
## 2. Opstellen en structuur van de jaarrekening
De jaarrekening, bestaande uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting, dient om een getrouw beeld te geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van een onderneming aan externe gebruikers. De opstelling hiervan is wettelijk gereglementeerd. Voor individuele, enkelvoudige jaarrekeningen van Belgische ondernemingen geldt in principe de Belgische boekhoudwetgeving (Belgian GAAP). Beursgenoteerde ondernemingen moeten daarentegen hun geconsolideerde jaarrekeningen opstellen volgens internationale boekhoudnormen (IAS/IFRS).
### 2.1 Grondslagen waarop iedere boekhouding is gebaseerd
Elke boekhouding steunt op een aantal fundamentele veronderstellingen en principes:
#### 2.1.1 De ondernemingsentiteit
Dit principe stelt dat de boekhouding van de onderneming gescheiden moet worden gehouden van de privéboekhouding van de eigenaars of de financiële situatie van andere entiteiten. De boekhoudplichtige ondernemingen worden onderverdeeld op basis van hun omvang en rechtsvorm, wat bepaalt welke specifieke verplichtingen ze hebben qua boekhouding en jaarrekening.
* **Zeer kleine ondernemingen:** Natuurlijke personen en organisaties zonder rechtspersoonlijkheid met een jaaromzet exclusief btw van minder dan 500.000,00 EUR. Voor hen is de wetgeving op de jaarrekening niet van toepassing; zij voeren een enkelvoudige boekhouding met een interne jaarrekening zonder vooropgesteld model.
* **Kleine vennootschappen:** Vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: jaargemiddeld 50 werknemers, jaaromzet exclusief btw van 11.250.000,00 EUR, of balanstotaal van 6.000.000,00 EUR. Zij passen dubbele boekhouding toe en stellen een jaarrekening op volgens een verkort model.
* **Microvennootschappen:** Een subcategorie van kleine vennootschappen die geen dochter- of moedervennootschap zijn en niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: jaargemiddeld 10 werknemers, jaaromzet exclusief btw van 900.000,00 EUR, of balanstotaal van 450.000,00 EUR. Zij stellen een jaarrekening op volgens een micromodel, wat een verkort model is met beperkte toelichting.
* **Grote vennootschappen:** Vennootschappen die meer dan één van de criteria voor kleine vennootschappen overschrijden. Zij passen dubbele boekhouding toe en stellen een jaarrekening op volgens het volledig model.
> **Tip:** Het overschrijden van twee opeenvolgende boekjaren de limieten voor een grotere ondernemingscategorie impliceert dat vanaf het derde boekjaar de strengere regelgeving van toepassing is.
#### 2.1.2 De continuïteit
Dit principe gaat ervan uit dat de onderneming haar activiteiten zal voortzetten en zal blijven bestaan in de toekomst. Dit is cruciaal voor de waardering van activa en passiva. Indien er twijfel is over de continuïteit, moeten de waarderingsregels worden aangepast om de verwachte liquidatiewaarden te reflecteren.
#### 2.1.3 De bestendigheid
De jaarrekeningen van eenzelfde onderneming moeten over de tijd heen vergelijkbaar zijn. Dit betekent dat de presentatie, de inhoud en de toegepaste waarderingsregels zoveel mogelijk identiek moeten blijven van jaar tot jaar. Afwijkingen zijn enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is voor een getrouw beeld en moeten uitvoerig worden toegelicht.
#### 2.1.4 De uitdrukking in geldwaarde
Alle financiële informatie in de boekhouding en de jaarrekening moet worden uitgedrukt in een monetaire eenheid. In België zijn dit de euro's (EUR).
### 2.2 Het vastleggen van gebeurtenissen
De registratie van financiële transacties moet voldoen aan de volgende principes:
* **De verantwoordingsstukken:** Elke boeking moet gebaseerd zijn op een gedagtekend verantwoordingsstuk (bv. factuur, bankafschrift), waarnaar in de boekhouding verwezen wordt. Deze stukken moeten gedurende een bepaalde termijn worden bewaard: 7 jaar voor stukken met bewijskracht tegenover derden, en 3 jaar voor stukken zonder deze bewijskracht. De fiscus verwacht echter een bewaartermijn van 10 jaar voor bewijsstukken.
* **De volledigheid:** Elke gebeurtenis die het vermogen of het resultaat van de onderneming beïnvloedt, moet worden geregistreerd. Alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen moeten tijdig, getrouw en volledig worden ingeschreven.
* **De niet-compensatie:** Het is verboden om vorderingen en schulden, kosten en opbrengsten, of rechten en verplichtingen met elkaar te verrekenen. Elke transactie moet afzonderlijk worden geregistreerd. Uitzonderingen zijn wettelijk bepaald.
* **Het matchingprincipe:** Opbrengsten en kosten moeten worden toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Dit vereist het gebruik van uitstelboekingen (voor kosten/opbrengsten die reeds geboekt zijn maar tot een volgend boekjaar behoren) en anticipatieboekingen (voor kosten/opbrengsten die nog niet geboekt zijn maar tot het lopende boekjaar behoren).
### 2.3 Waardering
De waarde van de in de boekhouding opgenomen elementen wordt vastgesteld volgens specifieke principes:
* **De individuele waardering:** Elk actief en passief, of groepen van identieke elementen, moeten afzonderlijk worden gewaardeerd volgens de door het bestuursorgaan bepaalde waarderingsregels, die worden vermeld in de toelichting bij de jaarrekening.
* **De voorzichtigheid:** De financiële toestand van de onderneming mag niet gunstiger worden voorgesteld dan de werkelijkheid. Ongunstige omstandigheden moeten worden opgenomen als ze waarschijnlijk zijn, terwijl gunstige omstandigheden pas mogen worden opgenomen als ze zich effectief hebben voorgedaan.
* **De objectiviteit:** De boekhoudkundige registratie moet gebeuren via betrouwbare en controleerbare methodes, ondersteund door verantwoordingsstukken. Bij gebrek hieraan worden schattingen door bevoegde organen gebruikt.
* **De relevantie:** De jaarrekening moet zinvolle informatie bevatten die gebruikers helpt bij het nemen van beslissingen. De boekhouding moet dus aangepast zijn aan de aard en omvang van de onderneming.
### 2.4 Rapportering
De manier waarop de informatie wordt gepresenteerd, moet aan de volgende regels voldoen:
* **De periodiciteit:** De boekhouding moet op geregelde tijdstippen worden afgesloten en gerapporteerd, meestal jaarlijks, om de gang van zaken van de onderneming te kunnen beoordelen. Dit resulteert in de balans (vermogenstoestand) en de resultatenrekening (resultaat over een periode).
* **De vergelijkbaarheid:** Jaarrekeningen van verschillende ondernemingen moeten, zowel naar vorm als inhoud, vergelijkbaar zijn. De standaardmodellen voor de jaarrekening bevorderen de vergelijkbaarheid naar vorm, terwijl de keuzemogelijkheden in waarderingsregels de vergelijkbaarheid naar inhoud bemoeilijken.
* **Het getrouw beeld:** De jaarrekening moet een accuraat beeld geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de onderneming. Dit is het overkoepelende principe waar de meeste andere boekhoudprincipes aan bijdragen.
### 2.5 De balans
De balans geeft de vermogenstoestand van een onderneming weer op een bepaald moment. Ze is een overzicht van de activa (bezittingen, aanwending van vermogen) en de passiva (financieringsmiddelen, herkomst van vermogen).
* **Activa:** Worden onderverdeeld in vaste activa (met een gebruiksduur langer dan één jaar, zoals immateriële, materiële en financiële vaste activa) en vlottende activa (onderdeel van de bedrijfscyclus, zoals voorraden en vorderingen).
* **Passiva:** Bestaan uit het eigen vermogen (financiering door eigenaars) en het vreemd vermogen of schulden (financiering door derden).
De balans kan opgesteld worden volgens Belgische GAAP of IAS/IFRS. Hoewel beide standaarden een balans vereisen, kunnen er verschillen zijn in de classificatie en presentatie van posten. IAS/IFRS biedt meer flexibiliteit en kent geen strikt standaardmodel, maar vereist wel een minimumlijst aan items met een classificatie in vlottende en niet-vlottende posten.
### 2.6 De resultatenrekening
De resultatenrekening toont het resultaat van de onderneming (winst of verlies) over een specifieke periode, meestal een boekjaar. Ze overzicht de opbrengsten en kosten.
* **Belgische GAAP:** Schrijft een gestructureerd model voor met opdelingen zoals verkopen, andere opbrengsten, winst (verlies) van het boekjaar vóór belastingen, etc.
* **IAS/IFRS:** Kent geen standaardmodel, maar vereist wel een minimumlijst aan items. Bijkomende opdelingen en subtotalen zijn mogelijk om een duidelijker beeld te geven van de winstgevendheid. De resultatenrekening wordt opgesteld vóór resultaatbestemming.
> **Tip:** Het begrijpen van de structuur en de principes achter de balans en de resultatenrekening is essentieel om de financiële gezondheid en prestaties van een onderneming te kunnen beoordelen.
> **Example:** Bij de waardering van voorraden kan het voorzichtigheidsprincipe leiden tot het toepassen van een lagere waarde dan de aankoopprijs als de verwachte verkoopprijs significant lager ligt. Dit voorkomt dat winsten te vroeg worden opgenomen.
---
# Externe gebruikers van boekhoudinformatie
Dit onderwerp behandelt de verschillende externe partijen die belang hebben bij de financiële informatie van een onderneming en hun motivaties voor het gebruik ervan.
## 3. Externe gebruikers van boekhoudinformatie
Financiële rapportage, opgesteld volgens de Belgische boekhoudwetgeving of internationale normen zoals IAS/IFRS, dient voornamelijk om informatie te verstrekken aan externe partijen, ook wel stakeholders genoemd. Deze informatie helpt hen bij het nemen van beslissingen met betrekking tot hun relatie met de onderneming.
### 3.1 Wie zijn de externe gebruikers?
Externe gebruikers zijn partijen die geen directe operationele rol hebben binnen de onderneming, maar wel een belang hebben bij de financiële toestand en prestaties ervan. Enkele belangrijke externe gebruikers zijn:
* **Investeerders/Aandeelhouders:** Zij gebruiken de boekhoudinformatie om te bepalen of ze in de onderneming willen investeren, hun huidige investeringen willen behouden, of juist willen desinvesteren. Ze zijn geïnteresseerd in de winstgevendheid en het groeipotentieel.
* **Leveranciers:** Zij willen weten of de onderneming in staat is haar verplichtingen na te komen, met name het betalen van facturen voor geleverde goederen of diensten. Dit beïnvloedt hun beslissing om krediet te verlenen.
* **Kredietverleners (banken, financiële instellingen):** Deze partijen beoordelen de kredietwaardigheid van de onderneming om te beslissen of ze leningen zullen verstrekken en onder welke voorwaarden. Ze kijken naar de solvabiliteit en de rentabiliteit.
* **Overheid (fiscus, sociale inspectiediensten):** De overheid gebruikt financiële informatie voor het vaststellen van belastingen (vennootschapsbelasting, btw) en voor statistische doeleinden.
* **Werknemers:** Hoewel zij intern opereren, hebben werknemers ook een extern belang. Ze kunnen de financiële gezondheid van de onderneming willen beoordelen in relatie tot hun werkzekerheid, salarisontwikkeling of pensioenplannen.
* **Klanten:** Grote klanten kunnen de financiële stabiliteit van hun leveranciers willen beoordelen om continuïteit van leveringen te garanderen.
* **Potentiële overnemers/fusiepartners:** Zij gebruiken financiële informatie om de waarde van een onderneming te evalueren in het kader van een overname of fusie.
* **Analisten en consultants:** Zij gebruiken de informatie om de prestaties van de onderneming te analyseren en te vergelijken met concurrenten, en om advies te geven aan investeerders of de onderneming zelf.
### 3.2 Waarom gebruiken externe gebruikers de informatie?
De motivaties van externe gebruikers zijn divers en gerelateerd aan hun specifieke belangen:
* **Besluitvorming:** De kern van het gebruik van boekhoudinformatie door externe partijen is het ondersteunen van hun besluitvormingsprocessen. Dit kan variëren van investeringsbeslissingen tot het verlenen van krediet of het aangaan van contractuele relaties.
* **Beoordeling van financiële gezondheid:** Externe partijen willen de solvabiliteit (vermogen om aan langetermijnverplichtingen te voldoen), liquiditeit (vermogen om aan kortetermijnverplichtingen te voldoen) en rentabiliteit (winstgevendheid) van de onderneming inschatten.
* **Risicobeoordeling:** De financiële rapporten helpen bij het identificeren van potentiële risico's verbonden aan een zakelijke relatie met de onderneming.
* **Naleving van regelgeving:** De overheid gebruikt de informatie om de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van belastingen en andere economische aspecten te controleren.
### 3.3 Wettelijke kaders en toepasselijke normen
De boekhoudreglementering in België is voornamelijk vastgelegd in het Wetboek van Economisch Recht (WER) en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten, evenals het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) en het bijbehorende KB/WVV.
* **Belgian GAAP (Generally Accepted Accounting Principles):** Dit zijn de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen die van toepassing zijn op de individuele, enkelvoudige jaarrekening van Belgische ondernemingen.
* **IAS/IFRS (International Accounting Standards / International Financial Reporting Standards):** Deze internationale normen zijn verplicht voor de geconsolideerde jaarrekening van Belgische beursgenoteerde ondernemingen en bieden een uniform kader voor financiële rapportage op wereldwijd niveau.
Het doel van deze regelgeving is om een transparant en betrouwbaar beeld te geven van de financiële situatie van de onderneming, ten behoeve van de diverse externe belanghebbenden.
---
**Tip:** Begrijpen wie de externe gebruikers zijn en wat hun specifieke informatiebehoeften zijn, is cruciaal om de relevantie en het doel van financiële rapportage te doorgronden.
**Tip:** Het onderscheid tussen Belgian GAAP en IAS/IFRS is belangrijk, met name voor beursgenoteerde ondernemingen die geconsolideerde jaarrekeningen opstellen volgens IAS/IFRS, terwijl de individuele jaarrekening vaak nog onder Belgian GAAP valt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Financial accounting (Financiële boekhouding) | Een tak van boekhouding die zich richt op het registreren, samenvatten en rapporteren van transacties van een bedrijf over een bepaalde periode, voornamelijk voor externe gebruikers zoals investeerders en crediteuren. |
| Management accounting (Managementboekhouding) | Een tak van boekhouding die interne rapportages genereert om managers te helpen bij besluitvorming, planning en controle binnen de organisatie. |
| Stakeholders | Partijen die een belang hebben bij of worden beïnvloed door de activiteiten van een onderneming, zoals aandeelhouders, werknemers, klanten, leveranciers en de overheid. |
| Boekhoudreglementering | Het geheel van wetten, koninklijke besluiten en andere regelgeving die de principes en procedures voor het voeren van boekhouding en het opstellen van financiële overzichten vastlegt. |
| Jaarrekening | Een formeel financieel verslag dat de financiële prestaties en positie van een onderneming gedurende een boekjaar weergeeft, bestaande uit de balans, resultatenrekening en toelichting. |
| Enkelvoudige jaarekening | Een financiële verklaring die de financiële gegevens van een enkele juridische entiteit presenteert, zonder de financiële gegevens van dochterondernemingen. |
| Geconsolideerde jaarekening | Een gecombineerde financiële verklaring die de financiële gegevens van een moedermaatschappij en al haar dochterondernemingen als één economische entiteit presenteert. |
| Basisveronderstellingen | Fundamentele principes die worden toegepast bij het opstellen van financiële overzichten, zoals de ondernemingsentiteit, continuïteit, bestendigheid en uitdrukking in geldwaarde. |
| Ondernemingsentiteit | Het principe dat een onderneming als een aparte juridische en economische entiteit wordt beschouwd, gescheiden van haar eigenaren, voor boekhoudkundige doeleinden. |
| Continuïteit | De aanname dat een onderneming haar activiteiten in de voorzienbare toekomst zal voortzetten, wat invloed heeft op de waardering van activa en passiva. |
| Bestendigheid | Het principe dat boekhoudkundige methoden en waarderingsregels voor een onderneming over verschillende perioden consistent moeten worden toegepast om de vergelijkbaarheid te waarborgen. |
| Uitdrukking in geldwaarde | Het principe dat alle financiële transacties en posities van een onderneming in een gemeenschappelijke monetaire eenheid, zoals de euro, moeten worden uitgedrukt. |
| Verantwoordingsstukken | Documenten die de basis vormen voor boekhoudkundige registraties, zoals facturen, contracten en bankafschriften, en die bewijskracht hebben. |
| Volledigheid | Het principe dat alle transacties, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen die de onderneming beïnvloeden, correct en tijdig in de boekhouding moeten worden geregistreerd. |
| Niet-compensatie | Het principe dat transacties afzonderlijk moeten worden geregistreerd en dat vorderingen en schulden, of kosten en opbrengsten, niet tegen elkaar mogen worden weggestreept. |
| Matchingprincipe | Het principe dat opbrengsten en de kosten die zijn gemaakt om die opbrengsten te genereren, in dezelfde boekhoudperiode moeten worden verantwoord. |
| Individuele waardering | Het principe dat elk actief en elke passief, of groepen identieke activa en passiva, afzonderlijk moeten worden gewaardeerd op basis van de geldende waarderingsregels. |
| Voorzichtigheid | Het principe dat financiële toestand van een onderneming niet gunstiger mag worden voorgesteld dan de werkelijkheid, waarbij winsten pas worden erkend bij realisatie en verliezen bij waarschijnlijkheid. |
| Objectiviteit | Het principe dat boekhoudkundige registraties gebaseerd moeten zijn op betrouwbare en controleerbare gegevens, bij voorkeur afkomstig van verantwoordingsstukken. |
| Relevantie | Het principe dat financiële informatie zinvol moet zijn en de besluitvorming van gebruikers moet ondersteunen, wat vereist dat de boekhouding is aangepast aan de aard en omvang van de onderneming. |
| Periodiciteit | Het principe dat financiële rapportage op geregelde tijdstippen moet plaatsvinden, meestal jaarlijks, om de prestaties en de financiële positie van een onderneming te kunnen beoordelen. |
| Vergelijkbaarheid | Het principe dat financiële overzichten van verschillende ondernemingen, of van dezelfde onderneming over verschillende perioden, vergelijkbaar moeten zijn qua vorm en inhoud. |
| Getrouw beeld | Het overkoepelende principe dat de jaarrekening een waarheidsgetrouw beeld moet geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap. |
| Belgian GAAP | Generally Accepted Accounting Principles zoals toegepast in België, gebaseerd op de Belgische boekhoudwetgeving. |
| IAS/IFRS | International Accounting Standards / International Financial Reporting Standards, een reeks internationale boekhoudnormen die worden opgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB). |
| Balans | Een overzicht van de activa, passiva en het eigen vermogen van een onderneming op een specifiek moment, dat de financiële positie weergeeft. |
| Resultatenrekening | Een financieel overzicht dat de opbrengsten, kosten en de daaruit voortvloeiende winst of verlies van een onderneming gedurende een bepaalde periode toont. |
| Activa | Bezittingen van een onderneming die economische waarde vertegenwoordigen en waarvan wordt verwacht dat ze toekomstige economische voordelen zullen opleveren. |
| Passiva | Schulden of verplichtingen van een onderneming aan derden, of het eigen vermogen van de eigenaren. |
| Eigen vermogen | Het deel van de activa dat toebehoort aan de eigenaren van de onderneming; het verschil tussen activa en passiva. |
| Vreemd vermogen (Schulden) | Financieringsbronnen die door derden aan de onderneming zijn verstrekt en die op een later tijdstip moeten worden terugbetaald. |
| Vaste activa | Activa die bedoeld zijn voor langdurig gebruik in de onderneming, met een verwachte levensduur van meer dan één jaar. |
| Vlottende activa | Activa die deel uitmaken van de normale bedrijfscyclus en naar verwachting binnen één jaar zullen worden omgezet in geld of verbruikt. |
Cover
3 - Integrale productiekostprijs.pptx
Summary
# Principe van integrale productiekostprijsberekening
Dit onderwerp behandelt het fundamentele principe van integrale productiekostprijsberekening, inclusief de toewijzing van productiekosten aan eindvoorraden en de kostprijs van verkochte goederen.
## 1. Introductie en algemeen principe
Het principe van integrale productiekostprijsberekening, ook wel bekend als *absorption costing* of *full costing*, is een methode waarbij alle productiekosten worden toegerekend aan de kostprijs van de eindproducten. Dit betekent dat zowel directe als indirecte productiekosten worden opgenomen in de waarde van de eindvoorraad en de kostprijs van de verkochte goederen. Niet-productiekosten daarentegen beïnvloeden enkel het resultaat van de periode waarin ze gemaakt worden.
**Principe:**
Alle productiekosten worden doorgerekend in de kostprijs van verkochte goederen en in de waarde van de eindvoorraad.
* **Productiekosten:** Worden toegewezen aan kostenobjecten (eindproducten). Deze bepalen de waarde van de voorraad op de balans (BS) en de kostprijs van de verkochte goederen op de resultatenrekening (RR).
* **Niet-productiekosten:** Worden beschouwd als periodekosten. Ze worden rechtstreeks toegewezen aan de resultatenrekening (RR) van de betrokken periode en beïnvloeden het bedrijfsresultaat direct.
## 2. Illustratie integrale productiekostprijs: BADLIN
Het bedrijf BADLIN produceert badjassen en badhanddoeken. Het doel is om de productiekosten toe te wijzen aan deze twee kostenobjecten.
* **Directe productiekosten:** Kunnen rechtstreeks worden toegewezen aan de kostenobjecten.
* Badjassen: 2.900.000 dollars aan directe materiaal- en arbeidskosten.
* Handdoeken: 1.600.000 dollars aan directe materiaal- en arbeidskosten.
* **Indirecte productiekosten:** Moeten verdeeld worden over de kostenobjecten. In het voorbeeld bedragen deze 420.000 dollars.
De verdeling van de indirecte productiekosten kan op verschillende manieren gebeuren:
### 2.1. Hypothese 1: één verdeelsleutel
Bij deze methode worden alle indirecte productiekosten verzameld en vervolgens verdeeld over de kostenobjecten met behulp van één enkele, geschikte verdeelsleutel. Een veelgebruikte verdeelsleutel kan bijvoorbeeld het totale directe arbeidsuur of de totale directe materiaalkosten zijn.
**Proces:**
1. Bereken het totaal van de indirecte productiekosten.
2. Bepaal een geschikte verdeelsleutel die de oorzaak van de indirecte kosten weerspiegelt.
3. Bereken het verdeelpercentage of de verdeelhoeveelheid per eenheid van de verdeelsleutel.
4. Wijs de indirecte productiekosten toe aan elk kostenobject op basis van de hoeveelheid van de verdeelsleutel die door dat kostenobject wordt verbruikt.
**Gebruik van deze kosteninformatie:**
* Bepaling van de ‘kostprijs van de verkochte producten’.
* Bepaling van de waarde van de ‘voorraad’ van producten.
* Correctie van het ‘Resultaat van het boekjaar’.
**Periodekosten:**
Niet-productiekosten, zoals administratie- en verkoopkosten, worden niet opgenomen in de kostprijs van de verkochte productie onder dit systeem. Ze beïnvloeden wel direct het resultaat van de betreffende periode.
### 2.2. Hypothese 2: meerdere verdeelsleutels en de kostenplaatsmethode
Deze methode is nauwkeuriger omdat deze gebruik maakt van meerdere verdeelsleutels en het concept van kostenplaatsen.
**Kostenplaatsen:**
Een kostenplaats is een verzameling van indirecte kosten die worden gemaakt om een bepaalde functie uit te oefenen. Indirecte kosten worden eerst toegewezen aan kostenplaatsen en vervolgens van daaruit verdeeld naar de kostenobjecten.
* **Productiekostenplaatsen:** Afdelingen die direct betrokken zijn bij het productieproces (bv. snijden, stikken, strijken, verpakken).
* **Hulpkostenplaatsen:** Afdelingen die ondersteuning bieden aan het productieproces (bv. onderhoud, energievoorziening, productiegebouw).
* **Algemene kostenplaatsen:** Afdelingen die algemene bedrijfsprocessen ondersteunen (bv. administratie, HR).
**Proces met kostenplaatsen:**
1. **Identificeer en groepeer indirecte kosten per kostenplaats:**
* Directe kosten (materialen, arbeid) worden rechtstreeks toegewezen aan de producten.
* Indirecte productiekosten (bv. loon toezichthouders, afschrijving machines, diverse productiekosten) worden eerst toegewezen aan de relevante productiekostenplaatsen.
* Indirecte kosten van hulpkostenplaatsen (bv. afschrijving gebouw, energie) worden toegewezen aan productiekostenplaatsen.
* Indirecte niet-productiekosten (bv. administratiekosten, commissie verkopers) worden toegewezen aan algemene kostenplaatsen.
2. **Bepaal per kostenplaats een geschikte verdeelsleutel:** Deze sleutel moet de oorzaak van de kosten binnen die specifieke kostenplaats weerspiegelen.
* Voorbeeld kostenplaats 'snijden': verdeelsleutel kan het verbruik van stoffen zijn.
* Voorbeeld kostenplaats 'stikken': verdeelsleutel kan de directe kosten zijn.
* Voorbeeld kostenplaats 'strijken': verdeelsleutel kan de directe arbeidskosten zijn.
* Voorbeeld kostenplaats 'verpakken': verdeelsleutel kan het productievolume zijn.
* Voorbeeld hulpkostenplaats 'gebouw': verdeelsleutel kan de oppervlakte zijn.
3. **Verdeel de kosten van de hulp- en algemene kostenplaatsen naar de productiekostenplaatsen:** Dit gebeurt via een secundaire verdeling, waarbij de kosten van de hulpkostenplaatsen worden toegewezen aan de productiekostenplaatsen, en de kosten van de algemene kostenplaatsen vaak ook aan de productiekostenplaatsen (of soms direct aan de producten, afhankelijk van de gehanteerde methode).
4. **Wijs de totale kosten per productiekostenplaats toe aan de kostenobjecten:** Nu de kosten per productiekostenplaats zijn vastgesteld (inclusief de toegewezen kosten van hulp- en algemene kostenplaatsen), worden deze kosten verdeeld over de badjassen en badhanddoeken met behulp van de specifieke verdeelsleutels voor elke productiekostenplaats.
**Kostenverdeelstaat:**
Een kostenverdeelstaat is een document dat systematisch de toewijzing van de indirecte kosten aan de kostenplaatsen en vervolgens aan de kostenobjecten weergeeft. Dit zorgt voor een nauwkeurigere verdeling van de indirecte productiekosten.
**Voorbeeld van kostenallocatie per kostenplaats:**
* **Kostenplaats 'Snijden':** Kosten worden toegewezen op basis van verbruikte stoffen.
* **Kostenplaats 'Stikken':** Kosten worden toegewezen op basis van verbruikte directe kosten.
* **Kostenplaats 'Strijken':** Kosten worden toegewezen op basis van directe arbeidskosten.
* **Kostenplaats 'Verpakken':** Kosten worden toegewezen op basis van productievolume.
* **Hulpkostenplaats 'Gebouw':** Kosten worden toegewezen op basis van oppervlakte.
**Algemene kostenplaats 'Administratie':**
De kosten van de administratie (bv. administratiekosten, personeelskosten, afschrijvingen, diverse kosten) en commissie verkopers worden verzameld. Echter, onder het systeem van integrale productiekostprijsberekening worden niet-productiekosten zoals administratie- en verkoopkosten *niet* doorgerekend in de integrale productiekostprijs van de producten. Ze beïnvloeden rechtstreeks het resultaat van de periode.
**Voordelen van de kostenplaatsmethode:**
* Een meer accurate verdeling van indirecte productiekosten door het gebruik van specifieke verdeelsleutels per afdeling.
* Biedt gedetailleerder inzicht in de kostenstructuur van verschillende productieactiviteiten.
### 2.3. Vergelijking van methoden
De integrale productiekostprijsberekening met meerdere verdeelsleutels en de kostenplaatsmethode leidt tot een nauwkeuriger bepaling van de kostprijs per product in vergelijking met een methode die slechts één verdeelsleutel gebruikt. Dit komt doordat de kosten beter worden afgestemd op de daadwerkelijke verbruiksstructuur van de productiefactoren.
## 3. Gebruik van kosteninformatie en resultaatbepaling
De berekende integrale productiekostprijs van de producten wordt gebruikt voor:
* **Bepaling van de ‘kostprijs van de verkochte producten’:** Dit heeft een directe impact op het brutoresultaat.
* **Bepaling van de waarde van de ‘voorraad’ van producten:** Dit beïnvloedt de activawaarde op de balans en de winst/verlies van de periode waarin de voorraad wordt verkocht.
* **Correctie van het ‘Resultaat van het boekjaar’:** De integrale kostprijsberekening is cruciaal voor de opstelling van de jaarrekening.
**Periodekosten:**
Zoals eerder vermeld, zijn niet-productiekosten (bv. administratie, verkoopkosten) periodekosten. Ze worden niet opgenomen in de kostprijs van de verkochte productie, maar beïnvloeden wel direct het bedrijfsresultaat van de periode waarin ze gemaakt worden.
**Berekening van verbruikte productiekosten:**
Dit omvat de directe materialen, directe arbeid en de toegewezen indirecte productiekosten.
* Verbruikte productiekosten = Directe materialen + Directe arbeid + Toegewezen indirecte productiekosten
**Berekening van de kostprijs van de afgewerkte productie:**
Dit is de som van de directe productiekosten en de toegewezen indirecte productiekosten voor de geproduceerde eenheden die gereed zijn voor verkoop.
* Kostprijs afgewerkte productie = Directe materiaal + Directe arbeid + Indirecte productiekosten
**Berekening van de kostprijs van de verkochte productie:**
Dit is de integrale productiekostprijs van de eenheden die daadwerkelijk verkocht zijn.
* Kostprijs verkochte productie = Kostprijs per eenheid (gebaseerd op integrale productiekostprijs) $\times$ Aantal verkochte eenheden
## 4. Belangrijke terminologie
* **Kostenobject:** Het product, dienst of activiteit waarvoor kosten worden berekend.
* **Kostenplaats:** Een verzameling van indirecte kosten die samenhangen met een specifieke functie of afdeling.
* **Verdeelsleutel:** Een maatstaf die wordt gebruikt om indirecte kosten toe te wijzen aan kostenobjecten of andere kostenplaatsen.
* **Periodekosten:** Kosten die niet direct verband houden met de productie van goederen en die worden toegewezen aan de resultatenrekening van de periode waarin ze zijn gemaakt.
* **Integrale productiekostprijs:** De kostprijs van een product die alle directe en indirecte productiekosten omvat.
> **Tip:** Het correct identificeren van productiekosten versus niet-productiekosten is essentieel voor een juiste toepassing van de integrale productiekostprijsberekening. Productiekosten zijn alle kosten die worden gemaakt in het proces van het creëren van een product.
>
> **Tip:** De keuze van de verdeelsleutel is cruciaal voor de nauwkeurigheid van de kostprijsberekening. Een slechte keuze kan leiden tot misleidende kostprijzen.
## 5. Vereiste kennis en vaardigheden
Om dit onderwerp te beheersen, moet je:
* Het principe van integrale productiekostprijsberekening in eigen woorden kunnen omschrijven.
* Het concept van kostenplaatsen kunnen uitleggen en de verschillende soorten kennen.
* De kostprijs van een kostenobject kunnen berekenen met behulp van één verdeelsleutel, meerdere verdeelsleutels, of de kostenplaatsmethode.
* Periodekosten kunnen definiëren en weten welke kosten hiertoe behoren binnen het integrale systeem.
* Het bedrijfsresultaat kunnen berekenen met de integrale productiekostprijsberekening.
* Verbruikte productiekosten, de kostprijs van de afgewerkte productie en de kostprijs van de verkochte productie kunnen berekenen.
---
# Toepassing van verdeelsleutels en kostenplaatsen
Dit gedeelte behandelt de toewijzing van indirecte kosten aan kostenobjecten via diverse methoden, variërend van één verdeelsleutel tot de meer gedetailleerde kostenplaatsmethode, waarbij hulp- en algemene kostenplaatsen een cruciale rol spelen.
### 2.1 Principes van integrale productiekostprijsberekening
Integrale productiekostprijsberekening, ook bekend als *absorption costing* of *full costing*, is een methode waarbij alle productie gerelateerde kosten worden toegewezen aan eindproducten. Dit betekent dat zowel directe als indirecte productiekosten worden opgenomen in de kostprijs van de verkochte goederen en in de waardering van de eindvoorraad. Niet-productiekosten daarentegen beïnvloeden enkel het resultaat van de periode waarin ze worden gemaakt en worden niet opgenomen in de kostprijs van producten.
**Productiekosten:**
* Worden toegewezen aan de kostprijs van verkochte goederen (resultatenrekening).
* Worden opgenomen in de waarde van de eindvoorraad (balans).
**Niet-productiekosten:**
* Worden beschouwd als periodekosten.
* Beïnvloeden direct het resultaat van de betreffende periode.
#### 2.1.1 Situatieschets: BADLIN
Een illustratief voorbeeld van integrale productiekostprijsberekening is het bedrijf BADLIN, dat badjassen en badhanddoeken produceert. De directe productiekosten (materiaal en arbeid) kunnen direct worden toegewezen aan de producten. De indirecte productiekosten moeten echter worden verdeeld over de twee kostenobjecten (badjassen en badhanddoeken). Er zijn twee belangrijke hypothesen voor deze verdeling:
* **Hypothese 1:** Verdeling op basis van één enkele verdeelsleutel.
* **Hypothese 2:** Verdeling op basis van meerdere verdeelsleutels, vaak via de kostenplaatsmethode.
Het doel van deze kostentoewijzing is tweeledig:
1. De bepaling van de kostprijs van verkochte producten.
2. De bepaling van de waarde van de voorraad van eindproducten.
Deze berekeningen hebben vervolgens impact op het resultaat van het boekjaar.
### 2.2 Methoden voor kostenallocatie
#### 2.2.1 Hypothese 1: één verdeelsleutel
Bij deze methode worden alle indirecte productiekosten gebundeld en vervolgens verdeeld over de kostenobjecten met behulp van één enkele, algemene verdeelsleutel. Deze sleutel kan bijvoorbeeld gebaseerd zijn op directe arbeidskosten, machine-uren, of een andere relevante maatstaf die het verbruik van de indirecte kosten door de verschillende producten weerspiegelt. Hoewel deze methode relatief eenvoudig is, kan ze minder accuraat zijn omdat ze geen rekening houdt met de specifieke verbruiksverschillen van indirecte kosten per productiefase of afdeling.
> **Tip:** Een enkele verdeelsleutel is snel en eenvoudig toe te passen, maar kan leiden tot een minder accurate kostprijsberekening als de producten sterk verschillen in hun verbruik van indirecte middelen.
#### 2.2.2 Hypothese 2: meerdere verdeelsleutels en de kostenplaatsmethode
De kostenplaatsmethode biedt een meer verfijnde aanpak voor de verdeling van indirecte kosten. Hierbij worden de indirecte kosten eerst toegewezen aan specifieke kostenplaatsen, die overeenkomen met functionele afdelingen of activiteiten binnen het bedrijf. Vervolgens worden de kosten van elke kostenplaats opgesplitst en verdeeld over de kostenobjecten met behulp van een eigen, specifieke verdeelsleutel die het meest relevant is voor die kostenplaats.
##### 2.2.2.1 Soorten kostenplaatsen
Er worden verschillende soorten kostenplaatsen onderscheiden:
* **Productiekostenplaatsen:** Dit zijn afdelingen waar de directe productieactiviteiten plaatsvinden. Voorbeelden zijn snijden, stikken, strijken en verpakken. Elke productiekostenplaats kan zijn eigen specifieke indirecte productiekosten hebben (bv. afschrijving machines, loon van toezichthouders, diverse productiekosten) die dan worden toegewezen aan de producten die deze afdeling doorlopen.
* **Hulpkostenplaatsen:** Dit zijn afdelingen die ondersteunende diensten leveren aan de productiekostenplaatsen of aan het productieproces als geheel. Een voorbeeld is het productiegebouw, waar kosten zoals afschrijving van het gebouw en energieverbruik worden gemaakt. De kosten van hulpkostenplaatsen worden eerst verzameld en vervolgens verdeeld over de productiekostenplaatsen, waarna ze verder worden doorbelast aan de kostenobjecten.
* **Algemene kostenplaatsen:** Dit zijn afdelingen die algemene ondersteunende diensten leveren, vaak niet direct gerelateerd aan de productie. De administratie is hier een typisch voorbeeld van. Kosten zoals administratief personeel, afschrijvingen van kantoormeubilair en diverse administratiekosten vallen hieronder. Net als bij hulpkostenplaatsen, worden de kosten van algemene kostenplaatsen eerst verzameld en dan verdeeld over andere kostenplaatsen (productie- en hulpkostenplaatsen) of direct over de kostenobjecten, afhankelijk van de gehanteerde methode. Niet-productiekosten, zoals verkoopcommissies, worden in integrale kostprijsberekening niet doorgerekend in de productkosten.
##### 2.2.2.2 De kostenverdeelstaat
De kostenverdeelstaat is een cruciaal instrument bij de toepassing van de kostenplaatsmethode. Dit document structureert de toewijzing van indirecte kosten aan de verschillende kostenplaatsen en de daaropvolgende doorbelasting naar de kostenobjecten.
* **Primaire verdeling:** Indirecte kosten worden direct toegewezen aan de kostenplaats waar ze zijn ontstaan. Dit kan gebeuren op basis van specifieke verbruiksgegevens.
* **Secundaire verdeling:** De kosten van hulp- en algemene kostenplaatsen worden verdeeld over de productiekostenplaatsen. Dit kan op basis van verschillende verdeelsleutels, zoals oppervlakte, aantal werknemers, of een andere logische maatstaf die de relatie tussen de ondersteunende afdeling en de productieve afdeling weergeeft.
**Voorbeelden van kostenplaatsen en hun verdeelsleutels:**
* **Kostenplaats ‘Snijden’:** Verdeelsleutel gebaseerd op verbruik van stof.
* **Kostenplaats ‘Stikken’:** Verdeelsleutel gebaseerd op verbruikte directe kosten.
* **Kostenplaats ‘Strijken’:** Verdeelsleutel gebaseerd op directe arbeidskosten.
* **Kostenplaats ‘Verpakken’:** Verdeelsleutel gebaseerd op productievolume.
* **Hulpkostenplaats ‘Gebouw’:** Verdeelsleutel gebaseerd op oppervlakte.
> **Voorbeeld:** De indirecte kosten van de afdeling ‘Snijden’ (bv. afschrijving machines, deeltijd toezichter) worden verdeeld over badjassen en handdoeken op basis van de hoeveelheid stof die voor elk product wordt gebruikt.
De kostenverdeelstaat maakt een accuratere toewijzing van indirecte productiekosten mogelijk omdat deze rekening houdt met de specifieke kenmerken en verbruiks patronen van elke productiefase of afdeling.
#### 2.2.3 Vergelijking van methoden
De keuze tussen één verdeelsleutel en meerdere verdeelsleutels (kostenplaatsmethode) heeft een directe impact op de nauwkeurigheid van de berekende kostprijzen. De kostenplaatsmethode met meerdere verdeelsleutels is doorgaans accurater, omdat deze beter de werkelijke kostenstructuur en het resourceverbruik van verschillende producten weerspiegelt. Dit leidt tot meer betrouwbare informatie voor besluitvorming met betrekking tot prijsstelling, productmix en winstgevendheid.
> **Tip:** Hoewel de kostenplaatsmethode accurater is, kan deze meer tijd en middelen vergen om te implementeren en te beheren dan het gebruik van slechts één verdeelsleutel. De keuze hangt af van de complexiteit van de productie en de behoefte aan nauwkeurigheid.
### 2.3 Periodekosten binnen integrale kostprijsberekening
Onder het systeem van integrale productiekostprijsberekening worden niet-productiekosten beschouwd als periodekosten. Dit zijn kosten die niet direct gerelateerd zijn aan het productieproces van de goederen, maar wel gemaakt worden in een bepaalde periode. Voorbeelden zijn administratiekosten, verkoopkosten en marketingkosten. Deze kosten worden niet opgenomen in de kostprijs van de geproduceerde eenheden of de voorraad, maar beïnvloeden direct het resultaat van de betreffende periode.
* **Voorbeeld:** De commissies die worden betaald aan verkopers zijn niet-productiekosten. Ze worden verantwoord als periodekosten en beïnvloeden direct het bedrijfsresultaat van de periode waarin de verkoop plaatsvindt.
Door deze kosten als periodekosten te behandelen, blijft de kostprijs van de producten zuiver gericht op de productiekosten, wat essentieel is voor een correcte waardering van de voorraad en de kostprijs van de verkochte goederen. Het resultaat van het boekjaar wordt echter wel beïnvloed door deze periodekosten.
### 2.4 Berekeningen en toepassingen
#### 2.4.1 Berekening verbruikte productiekosten
De verbruikte productiekosten omvatten de directe materialen en directe arbeid die daadwerkelijk zijn verbruikt in het productieproces gedurende een bepaalde periode. Dit wordt berekend door de beginvoorraad van grond- en hulpstoffen te verhogen met de in de periode aangekochte grond- en hulpstoffen en dit vervolgens te verminderen met de eindvoorraad van grond- en hulpstoffen.
#### 2.4.2 Berekening kostprijs van afgewerkte productie
De kostprijs van de afgewerkte productie omvat de totale productiekosten (directe materialen, directe arbeid, en de toegewezen indirecte productiekosten) van de eenheden die gedurende de periode zijn voltooid. Dit omvat de beginvoorraad van producten in bewerking (WIP), de kosten van de in de periode voltooide productie, en wordt verminderd met de eindvoorraad van producten in bewerking.
#### 2.4.3 Berekening kostprijs van verkochte productie
De kostprijs van de verkochte productie is het totale kostenbedrag dat aan de producten wordt toegewezen die in de periode zijn verkocht. Dit wordt berekend door de kostprijs van de afgewerkte productie te nemen en deze te verminderen met de kostprijs van de eindvoorraad van gereed product.
> **Formule voor kostprijs verkochte productie:**
> $$ \text{Kostprijs verkochte productie} = \text{Beginvoorraad gereed product} + \text{Kostprijs afgewerkte productie} - \text{Eindvoorraad gereed product} $$
Deze berekeningen zijn cruciaal voor het opstellen van de winst- en verliesrekening en de balans, en bieden inzicht in de winstgevendheid van de productieactiviteiten.
---
# Identificatie en behandeling van periodekosten
Dit onderwerp verklaart welke kosten als periodekosten worden beschouwd binnen de integrale productiekostprijsberekening en hoe deze het resultaat van een periode beïnvloeden zonder opgenomen te worden in de kostprijs van verkochte producten.
### 3.1 Het principe van integrale productiekostprijsberekening
De integrale productiekostprijsberekening, ook wel absorption costing of full costing genoemd, hanteert het principe dat alle productiekosten worden toegewezen aan de eindproducten. Dit betekent dat zowel directe als indirecte productiekosten worden meegerekend in de kostprijs van de geproduceerde goederen.
* **Productiekosten:** Deze kosten worden volledig doorberekend in de kostprijs van de verkochte goederen en in de waardering van de eindvoorraad.
* **Niet-productiekosten:** Deze kosten, zoals administratieve en verkoopkosten, worden niet opgenomen in de kostprijs van de producten. Ze beïnvloeden direct het resultaat van de periode waarin ze gemaakt worden.
#### 3.1.1 Toepassing in de praktijk
Bij de integrale productiekostprijsberekening worden alle productiekosten toegewezen aan kostenobjecten (de producten). Dit gebeurt doorgaans door:
* **Directe productiekosten:** Deze worden rechtstreeks toegekend aan de specifieke producten (bv. materiaalkosten en directe arbeidskosten).
* **Indirecte productiekosten:** Deze moeten verdeeld worden over de verschillende producten. Dit kan op basis van één verdeelsleutel, meerdere verdeelsleutels, of via de kostenplaatsmethode.
#### 3.1.2 Gebruik van kosteninformatie
De berekende kostprijs van de producten is cruciaal voor:
* De bepaling van de 'kostprijs van verkochte producten' in de winst- en verliesrekening.
* De waardering van de 'voorraad' van eindproducten op de balans.
* De correctie van het 'resultaat van het boekjaar'.
### 3.2 Periodekosten
Onder het systeem van integrale productiekostprijsberekening worden bepaalde kosten expliciet als periodekosten behandeld. Dit zijn kosten die, hoewel ze gerelateerd zijn aan de productieactiviteit, niet worden opgenomen in de kostprijs van de verkochte producten. Ze worden direct ten laste genomen van het resultaat van de betrokken periode.
#### 3.2.1 Definitie en kenmerken
Periodekosten zijn die kosten die niet worden geactiveerd in de kostprijs van de geproduceerde goederen. Ze beïnvloeden direct het resultaat van de periode waarin ze vallen, zonder door te werken in de voorraadwaardering of de kostprijs van de verkochte goederen.
#### 3.2.2 Identificatie van periodekosten binnen integrale kostprijsberekening
Niet-productiekosten worden beschouwd als periodekosten. Dit omvat typisch:
* **Administratiekosten:** Kosten gerelateerd aan het algemene beheer en de administratie van de onderneming.
* **Verkoopkosten:** Kosten die gemaakt worden om producten te verkopen, zoals commissies van verkopers, marketing en reclame.
Deze kosten worden niet toegewezen aan de kostenobjecten (producten) omdat ze niet direct bijdragen aan het productieproces zelf. Ze worden in de periode waarin ze ontstaan, volledig ten laste genomen van het resultaat.
> **Tip:** Het onderscheid tussen productiekosten en niet-productiekosten is essentieel voor de correcte toepassing van de integrale productiekostprijsberekening. Alleen productiekosten worden geactiveerd in de voorraad en de kostprijs van verkochte goederen.
#### 3.2.3 Berekening van het bedrijfsresultaat met periodekosten
Het bedrijfsresultaat wordt beïnvloed door zowel de productiekosten die in de kostprijs van verkochte producten zijn opgenomen, als door de periodekosten.
De formule voor het bedrijfsresultaat, vereenvoudigd, kan als volgt worden weergegeven:
$$ \text{Bedrijfsresultaat} = \text{Opbrengsten} - (\text{Kostprijs van verkochte producten} + \text{Periodekosten}) $$
Waar:
* $\text{Opbrengsten}$ de totale omzet van de verkochte producten vertegenwoordigen.
* $\text{Kostprijs van verkochte producten}$ de som is van directe productiekosten en toegewezen indirecte productiekosten voor de verkochte eenheden.
* $\text{Periodekosten}$ de som is van alle niet-productiekosten (administratieve en verkoopkosten) die in de betreffende periode zijn gemaakt.
### 3.3 Berekening van verbruikte productiekosten
Verbruikte productiekosten vertegenwoordigen de productiekosten die daadwerkelijk zijn verbruikt tijdens de productieperiode. Dit omvat zowel directe als indirecte productiekosten die tot de voltooide productie hebben geleid.
$$ \text{Verbruikte productiekosten} = \text{Directe materiaalkosten} + \text{Directe arbeidskosten} + \text{Indirecte productiekosten (toegewezen)} $$
Deze verbruikte productiekosten vormen de basis voor de verdere berekening van de kostprijs van de afgewerkte en de verkochte productie.
### 3.4 Berekening van de kostprijs van de afgewerkte productie
De kostprijs van de afgewerkte productie omvat alle productiekosten (directe en indirecte) die zijn toegewezen aan de eenheden die gedurende de periode zijn voltooid.
$$ \text{Kostprijs afgewerkte productie} = \text{Verbruikte productiekosten} + \text{Waarde van de beginvoorraad in bewerking} - \text{Waarde van de eindvoorraad in bewerking} $$
Deze waarde wordt gebruikt om de activapositie van 'voorraden gereed product' op de balans te bepalen.
### 3.5 Berekening van de kostprijs van de verkochte productie
De kostprijs van de verkochte productie vertegenwoordigt de integrale productiekosten die zijn toegewezen aan de eenheden die in de periode zijn verkocht.
$$ \text{Kostprijs verkochte productie} = \text{Kostprijs afgewerkte productie} + \text{Waarde van de beginvoorraad gereed product} - \text{Waarde van de eindvoorraad gereed product} $$
Deze kostprijs wordt vervolgens in mindering gebracht op de opbrengsten in de winst- en verliesrekening om de brutowinst te bepalen.
> **Voorbeeld:** Een bedrijf produceert handtassen. De directe materiaalkosten per handtas zijn 50 dollars. De directe arbeidskosten zijn 30 dollars per handtas. Indirecte productiekosten, toegewezen via een verdeelsleutel, bedragen 20 dollars per handtas. Een niet-productiekost, zoals marketing, is 5.000 dollars per maand. Als er 1.000 handtassen worden verkocht, dan is de kostprijs van de verkochte productie $1.000 \times (50 + 30 + 20) = 100.000$ dollars. De marketingkosten van 5.000 dollars zijn periodekosten en worden direct ten laste genomen van het resultaat.
---
# Vergelijking en toepassing in jaarrekeningen
Dit gedeelte vergelijkt verschillende methoden voor kostprijsberekening en bespreekt de relevantie van integrale productiekostprijs in de opstelling van jaarrekeningen.
### 4.1 Inleiding tot kostprijsberekeningssystemen
Kostprijsberekeningssystemen hebben als doel het toewijzen van (indirecte) kosten aan kostenobjecten, zoals producten of diensten, op basis van specifieke verdeelsleutels. Er bestaan verschillende benaderingen:
* **Eén verdeelsleutel:** Alle indirecte kosten worden via één enkele verdeelsleutel toegewezen aan de kostenobjecten.
* **Meerdere verdeelsleutels:** Verschillende groepen indirecte kosten worden via specifieke, bijpassende verdeelsleutels toegewezen.
* **Kostenplaatsmethode:** Indirecte kosten worden eerst toegewezen aan zogenaamde kostenplaatsen (afdelingen of functies met een gemeenschappelijke verdeelsleutel), waarna ze vanuit deze kostenplaatsen verder worden verdeeld naar de kostenobjecten.
Een **kostenplaats** kan worden omschreven als een verzameling van indirecte kosten die op dezelfde manier worden toegewezen aan kostenobjecten.
### 4.2 Principe van integrale productiekostprijsberekening (Absorption Costing / Full Costing)
Integrale productiekostprijsberekening, ook wel bekend als absorption costing of full costing, is een methode waarbij alle productiekosten worden toegewezen aan de eindproducten. Dit betekent dat zowel directe als indirecte productiekosten worden meegenomen in de kostprijsberekening van producten.
**Principe:**
Alle productiekosten die aan producten kunnen worden toegewezen, worden doorberekend in de kostprijs van de verkochte goederen en in de waardering van de eindvoorraad. Niet-productiekosten, zoals verkoop- en administratiekosten, beïnvloeden enkel het resultaat van de periode waarin ze gemaakt zijn en worden niet opgenomen in de kostprijs van de producten.
* **Productiekosten:** Worden opgenomen in de kostprijs van het product. Dit resulteert in een waardering van de voorraad op de balans (eindvoorraad) en de kostprijs van de verkochte goederen op de resultatenrekening.
* **Niet-productiekosten:** Worden beschouwd als periodekosten en beïnvloeden direct het resultaat van de betreffende periode.
#### 4.2.1 Toepassing met één verdeelsleutel
Bij deze methode worden alle indirecte productiekosten verdeeld over de kostenobjecten met behulp van één enkele, overkoepelende verdeelsleutel.
**Situatieschets (voorbeeld BADLIN):**
Stel dat een bedrijf BADLIN badjassen en badhanddoeken produceert. De directe productiekosten zijn bekend voor beide productsoorten. De indirecte productiekosten (€ 420.000,00 in het voorbeeld) moeten worden verdeeld.
Als er één verdeelsleutel wordt gebruikt (bijvoorbeeld directe arbeidskosten), wordt deze kostenpost als volgt verdeeld:
1. **Bereken de totale directe arbeidskosten:**
* Badjassen: € 2.900.000,00
* Handdoeken: € 1.600.000,00
* Totaal directe kosten: € 4.500.000,00
2. **Bepaal de verdeelratio:**
* Verdeelratio voor badjassen = Directe kosten badjassen / Totale directe kosten
* Verdeelratio voor handdoeken = Directe kosten handdoeken / Totale directe kosten
3. **Wijs de indirecte productiekosten toe:**
* Indirecte kosten badjassen = Totale indirecte productiekosten * Verdeelratio badjassen
* Indirecte kosten handdoeken = Totale indirecte productiekosten * Verdeelratio handdoeken
Deze berekening wordt vervolgens gebruikt voor:
* Bepaling van de kostprijs van verkochte producten.
* Bepaling van de waarde van de voorraad (eindvoorraad).
* Correctie van het resultaat van het boekjaar.
**Periodekosten:**
Niet-productiekosten, zoals administratie- en verkoopkosten, worden niet toegewezen aan de producten zelf. Deze kosten beïnvloeden direct het resultaat van de periode, ongeacht de productie- of verkoopaantallen.
#### 4.2.2 Toepassing met meerdere verdeelsleutels (Kostenplaatsmethode)
De kostenplaatsmethode biedt een meer accurate verdeling van indirecte productiekosten door eerst de kosten toe te wijzen aan specifieke kostenplaatsen (functies of afdelingen) en daarna deze kosten vanuit de kostenplaatsen te verdelen met passende verdeelsleutels.
**Typen Kostenplaatsen:**
* **Productiekostenplaatsen:** Afdelingen waar daadwerkelijk productie plaatsvindt (bv. snijden, stikken, strijken, verpakken).
* **Hulpkostenplaatsen:** Faciliteren de productie, maar produceren zelf geen eindproducten (bv. productiegebouw voor energie, onderhoud).
* **Algemene kostenplaatsen:** Dekken algemene functies (bv. administratie, verkoop).
**Proces:**
1. **Toewijzen van directe kosten:** Directe productiekosten (materiaal, arbeid) worden rechtstreeks toegewezen aan de kostenobjecten of de productieafdelingen.
2. **Toewijzen van indirecte kosten aan kostenplaatsen:** Indirecte productiekosten worden eerst toegewezen aan de relevante kostenplaatsen.
3. **Verdelen van kosten vanuit kostenplaatsen:** De kosten van elke kostenplaats worden vervolgens verdeeld over de kostenobjecten met behulp van een specifieke verdeelsleutel die past bij de functie van die kostenplaats.
**Voorbeelden van Verdeelsleutels per Kostenplaats:**
* Kostenplaats 'Snijden': Verbruik van stof.
* Kostenplaats 'Stikken': Directe productiekosten of uren machinegebruik.
* Kostenplaats 'Strijken': Directe arbeidskosten.
* Kostenplaats 'Verpakken': Productievolume.
* Hulpkostenplaats 'Gebouw': Oppervlakte ingenomen door product.
**Kostenverdeelstaat:**
Een kostenverdeelstaat is een document dat wordt gebruikt om de toewijzing en verdeling van kosten over kostenplaatsen en uiteindelijk naar kostenobjecten te systematiseren. Dit leidt tot een accuratere toewijzing van indirecte productiekosten.
**Niet-productiekosten in de kostenplaatsmethode:**
Niet-productiekosten, zoals administratiekosten die worden toegewezen aan de algemene kostenplaats, worden niet meegerekend in de integrale productiekostprijs. Ze beïnvloeden wel het bedrijfsresultaat van de periode.
#### 4.2.3 Gebruik van kosteninformatie in jaarrekeningen
De berekende kostprijzen, ongeacht de gebruikte methode (één of meerdere verdeelsleutels, kostenplaatsmethode), zijn essentieel voor de opstelling van de jaarrekening:
* **Bepaling van de kostprijs van verkochte producten:** Dit is een belangrijke component op de resultatenrekening.
* **Bepaling van de waarde van de voorraad:** De waarde van de eindvoorraad wordt opgenomen op de balans.
* **Correctie van het bedrijfsresultaat:** De toewijzing van productiekosten aan voorraad en verkopen beïnvloedt direct het gerapporteerde resultaat van het boekjaar.
> **Tip:** De integrale productiekostprijsberekening zorgt ervoor dat alle productiekosten, direct en indirect, worden geactiveerd in de voorraad en de kostprijs van verkopen. Dit leidt tot een hogere winst in periodes met een toenemende voorraad en een lagere winst in periodes met een afnemende voorraad, vergeleken met een variabele kostprijsberekening.
### 4.3 Vergelijking van kostprijsberekeningsmethoden
| Aspect | Eén Verdeelsleutel | Meerdere Verdeelsleutels (Kostenplaatsmethode) |
| :-------------------------- | :------------------------------------------------------ | :------------------------------------------------------------ |
| **Complexiteit** | Eenvoudiger, sneller te implementeren. | Complexer, vergt meer analyse en opzet. |
| **Nauwkeurigheid** | Minder nauwkeurig; kan leiden tot vertekening van kosten. | Hogere nauwkeurigheid in de toewijzing van indirecte kosten. |
| **Geschiktheid** | Geschikt voor eenvoudige productieprocessen of als initiële benadering. | Geschikt voor complexe productieomgevingen met diverse indirecte kosten. |
| **Besluitvorming** | Kan minder betrouwbare informatie leveren voor specifieke kostprijsbeslissingen. | Biedt meer gedetailleerde en betrouwbare kosteninformatie voor strategische beslissingen. |
| **Niet-productiekosten** | Worden niet in productiekosten opgenomen (periodekosten). | Worden niet in productiekosten opgenomen (periodekosten). |
| **Waardering Voorraad** | Alle productiekosten inbegrepen. | Alle productiekosten inbegrepen. |
| **Kostprijs Verkopen** | Alle productiekosten inbegrepen. | Alle productiekosten inbegrepen. |
### 4.4 Rol in de jaarrekening
De integrale productiekostprijsberekening is cruciaal voor de externe verslaggeving. De methode bepaalt hoe productiekosten worden gepresenteerd in de balans (voorraadwaardering) en de resultatenrekening (kostprijs van de verkopen).
* **Voorraadwijzigingen:** Een toename in de voorraad betekent dat productiekosten van de lopende periode worden geactiveerd als bezit op de balans, in plaats van volledig ten laste van het resultaat te komen. Een afname in de voorraad betekent dat eerder geactiveerde productiekosten worden gerealiseerd en ten laste van het resultaat komen.
* **Resultaatberekening:** Het verschil tussen de opbrengsten en de integrale kostprijs van de verkopen vormt de bruto winstmarge. De aftrek van niet-productiekosten leidt tot het bedrijfsresultaat.
> **Voorbeeld:** Als een bedrijf veel produceert maar weinig verkoopt in een periode, zal de integrale productiekostprijsberekening leiden tot een hogere winst dan een variabele kostprijsberekening, omdat een deel van de productiekosten in de toegenomen voorraad wordt geactiveerd.
### 4.5 Terminologie
* **Productiekosten:** Alle kosten die direct of indirect verband houden met het productieproces.
* **Niet-productiekosten:** Kosten die niet direct gerelateerd zijn aan de productie, zoals verkoop-, marketing- en administratiekosten.
* **Kostenobject:** Elk element waarvoor een kostprijs wordt berekend (bv. product, dienst, afdeling).
* **Verdeelsleutel:** Een maatstaf die wordt gebruikt om indirecte kosten toe te wijzen aan kostenobjecten of kostenplaatsen.
* **Kostenplaats:** Een verzameling van kosten die op een vergelijkbare manier worden beheerd of toegewezen.
* **Periodekosten:** Kosten die direct ten laste komen van het resultaat van de periode waarin ze worden gemaakt, zonder activering in een product of activum.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Integrale productiekostprijsberekening | Een kostprijsberekeningsmethode waarbij alle productiekosten, zowel directe als indirecte, worden toegewezen aan kostprijsobjecten zoals eindproducten of de kostprijs van verkochte goederen. |
| Kostenplaats | Een verzameling van indirecte kosten die worden gemaakt om een bepaalde functie of activiteit uit te oefenen, zoals productieafdelingen of ondersteunende afdelingen. |
| Kostenobject | Een product, dienst, klant of project waarvoor de kosten worden berekend. In de context van integrale productiekostprijsberekening zijn dit vaak de geproduceerde goederen. |
| Verdeelsleutel | Een basis of maatstaf die wordt gebruikt om indirecte kosten toe te wijzen aan kostobjecten of kostenplaatsen, zoals directe arbeidskosten, machine-uren of verkochte eenheden. |
| Productiekosten | Alle kosten die direct verband houden met het productieproces, inclusief directe materialen, directe arbeid en indirecte productiekosten zoals fabriekshuur en afschrijvingen op productiemachines. |
| Niet-productiekosten | Kosten die geen direct verband houden met het productieproces, zoals administratiekosten, verkoopkosten en marketingkosten. Deze worden niet opgenomen in de integrale productiekostprijs. |
| Periodekosten | Kosten die worden toegerekend aan een bepaalde periode, ongeacht of de bijbehorende goederen zijn verkocht. Ze beïnvloeden het resultaat van de periode waarin ze zijn gemaakt. |
| Kostenverdeelstaat | Een document of tabel die gebruikt wordt om de toewijzing van indirecte kosten van kostenplaatsen naar kostobjecten of andere kostenplaatsen te structureren en te registreren. |
| Absorption costing | Een alternatieve benaming voor integrale productiekostprijsberekening, wat benadrukt dat alle productie gerelateerde kosten worden opgenomen in de kostprijs van het product. |
| Full costing | Een andere term die synoniem is aan integrale productiekostprijsberekening, waarbij alle directe en indirecte productie kosten in de productprijs worden opgenomen. |
Cover
3 - Liquiditeit.pptx
Summary
# Financiële kengetallen en statische liquiditeitsratio's
Dit deel van de studieleidraad richt zich op de analyse van de liquiditeitspositie van een onderneming door middel van financiële kengetallen en statische liquiditeitsratio's.
## 1. Financiële kengetallen en statische liquiditeitsratio's
Liquiditeit heeft betrekking op de mate waarin een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen op korte termijn te voldoen. Belangrijke stakeholders die hierin geïnteresseerd zijn, zijn met name banken en leveranciers, aangezien zij kredietverstrekkers op korte termijn zijn. Sinds de invoering van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) zijn ook aandeelhouders hierin geïnteresseerd.
Financiële kengetallen worden berekend door bedragen uit de jaarrekening op te tellen of af te trekken en worden uitgedrukt in euro. Financiële ratio's daarentegen zijn verhoudingen tussen verschillende posten en worden uitgedrukt zonder eenheid.
### 1.1 Maatstaven van liquiditeit
De maatstaven van liquiditeit kunnen worden onderverdeeld in kengetallen (absolute bedragen) en daarvan afgeleide ratio's.
#### 1.1.1 Nettobedrijfskapitaal (NBK)
**Omschrijving:**
Het nettobedrijfskapitaal, ook wel werkkapitaal genoemd, vertegenwoordigt het gedeelte van de permanente financieringsmiddelen dat ter beschikking blijft van de onderneming na financiering van de aangepaste vaste activa. Het geeft inzicht in de maturiteitsstructuur van de balans en de spontane financiering van de exploitatiecyclus.
**Formule (Oorsprongsbenadering):**
$$ \text{Nettobedrijfskapitaal (EUR)} = \text{Permanent vermogen} - \text{Aangepaste vaste activa} $$
**Formule (Aanwendingsbenadering):**
$$ \text{Nettobedrijfskapitaal (EUR)} = \text{Aangepaste vlottende activa} - \text{Vreemd vermogen op korte termijn (VVKT)} $$
**Betekenis:**
* **Positief nettobedrijfskapitaal:** Functioneert als een liquiditeitsbuffer die als veiligheidsmarge dient indien de onderneming niet tijdig of moeilijk aangepaste vlottende activa kan realiseren. Het duidt op een globaal evenwicht in de maturiteitsstructuur van activa en passiva, waarbij permanente middelen groter zijn dan de vaste activa.
* **Negatief nettobedrijfskapitaal:** Houdt in dat aangepaste vaste activa worden gefinancierd met kortlopende financieringsmiddelen. Dit kan de onderneming in financiële moeilijkheden brengen.
**Wijzigingen in nettobedrijfskapitaal:**
* **Stijging van NBK:** Kan het gevolg zijn van een toename van permanente financieringsmiddelen (bv. verhoging inbreng, reservering, winstoverdracht, leningen op lange termijn) of een afname van aangepaste vaste activa (bv. desinvesteringen, afschrijvingen).
* **Daling van NBK:** Kan het gevolg zijn van een afname van permanente financieringsmiddelen (bv. terugbetaling inbreng, aanwending reserves, aflossing leningen op LT) of een toename van aangepaste vaste activa (bv. investeringen).
**Opmerking:** Een positief NBK wijst op een globaal evenwicht, maar de liquiditeitspositie van de onderneming is sterk afhankelijk van de samenstelling van kortlopende operationele activa en passiva.
#### 1.1.2 Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BBK)
**Omschrijving:**
De behoefte aan nettobedrijfskapitaal, ook wel behoefte aan werkkapitaal genoemd, is het verschil tussen de bedrijfscyclische behoeften en de bedrijfscyclische middelen. Het geeft aan in hoeverre de onderneming nood heeft aan aanvullende financiering voor de exploitatiecyclus.
**Formule:**
$$ \text{Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (EUR)} = \text{Bedrijfscyclische behoeften} - \text{Bedrijfscyclische middelen} $$
* **Bedrijfscyclische behoeften:** De financiële middelen die een onderneming nodig heeft om aangekochte of geproduceerde voorraden en handelsvorderingen voor te financieren.
* **Bedrijfscyclische middelen:** Middelen die gebruikt worden om de bedrijfscyclische behoeften te financieren, zoals genoten uitstel van betaling door leveranciers.
**Betekenis:**
* **Positieve behoefte aan nettobedrijfskapitaal:** De bedrijfscyclische behoeften zijn groter dan de bedrijfscyclische middelen. Er is geen spontane financiering van de korte termijn operationele activa door korte termijn operationele passiva, en de onderneming heeft nood aan bijkomende financieringsmiddelen.
* **Negatieve behoefte aan nettobedrijfskapitaal:** De bedrijfscyclische behoeften zijn kleiner dan de bedrijfscyclische middelen. Er is spontane financiering van de korte termijn operationele activa door korte termijn operationele passiva, en er is geen behoefte aan nettobedrijfskapitaal.
**Opmerkingen:**
* De behoefte aan werkkapitaal is afhankelijk van de bedrijfscyclus of exploitatiecyclus, die het geheel van handelingen omvat vanaf de aankoop van grondstoffen tot de inning van de vordering op de klant.
* De bedrijfscyclus van een industriële onderneming verschilt van die van een handelsonderneming.
#### 1.1.3 Nettothesaurie
**Omschrijving:**
De nettothesaurie, ook wel nettokaspositie genoemd, vertegenwoordigt de kas- en geldmiddelen die een onderneming heeft, inclusief kasequivalenten (geldbeleggingen). Het is het verschil tussen het nettobedrijfskapitaal en de behoefte aan nettobedrijfskapitaal.
**Formule 1:**
$$ \text{Nettothesaurie (EUR)} = \text{Nettobedrijfskapitaal} - \text{Behoefte aan nettobedrijfskapitaal} $$
**Formule 2:**
$$ \text{Nettothesaurie (EUR)} = \text{Liquide middelen} + \text{Geldbeleggingen} - \text{Financiële schulden} \le 1 \text{ jaar} $$
**Betekenis van verschillende situaties:**
* **Situatie 1: NBK > 0 en BBK > 0**
* **BBK < NBK (Positieve nettothesaurie):** Er is een liquiditeitsbuffer (NBK > 0) en er is behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK > 0). De behoefte is kleiner dan de buffer, wat leidt tot een positieve nettothesaurie. Dit is een gunstige situatie.
* **BBK > NBK (Negatieve nettothesaurie):** De behoefte aan bedrijfskapitaal is groter dan de liquiditeitsbuffer. Dit leidt tot een negatieve nettothesaurie, wat betekent dat bijkomende middelen op korte termijn moeten worden aangetrokken.
* **Situatie 2: NBK > 0 en BBK < 0**
* **Positieve nettothesaurie:** Er is een liquiditeitsbuffer (NBK > 0), maar er is geen behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK < 0). Dit resulteert in een positieve nettothesaurie.
* **Situatie 3: NBK < 0 en BBK > 0**
* **Negatieve nettothesaurie:** Er is geen liquiditeitsbuffer (NBK < 0) en er is behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK > 0). Dit leidt tot een sterk negatieve nettothesaurie. De leveranciers financieren in feite het vast actief.
* **Situatie 4: NBK < 0 en BBK < 0**
* **BBK < NBK (Positieve nettothesaurie):** Er is geen liquiditeitsbuffer (NBK < 0), maar de negatieve behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK < 0) is groter in absolute waarde dan het negatieve NBK. Dit resulteert in een positieve nettothesaurie.
* **BBK > NBK (Negatieve nettothesaurie):** Er is geen liquiditeitsbuffer (NBK < 0) en de negatieve behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK < 0) is kleiner in absolute waarde dan het negatieve NBK. Dit resulteert in een negatieve nettothesaurie.
**Opmerkingen:**
* De nettothesaurie wordt gemeten op basis van balansgegevens, die een momentopname zijn. De werkelijke nettothesaurie kan voortdurend wijzigen.
* Er dient rekening te worden gehouden met het realisatierisico van voorraden en kortlopende vorderingen.
* Indien de nettothesaurie positief is, kan dit leiden tot beleggingen op korte termijn die weinig opbrengen. Indien negatief, kan dit duiden op dure kortlopende kredieten.
**Nettothesaurie verbeteren:**
* **Lange termijn:** Afstoten vaste activa, kapitaalverhoging, reservering, winstoverdracht, herstructurering van schulden.
* **Korte termijn:** Optimaliseren van voorraadbeheer, klantenkrediet en leverancierskrediet.
### 1.2 Statische liquiditeitsratio's
Statische liquiditeitsratio's geven een momentopname van de liquiditeit en houden geen rekening met de dynamiek van de exploitatiecyclus.
#### 1.2.1 Current ratio
**Omschrijving:**
De current ratio, of liquiditeit in ruime zin, meet de dekking van het vreemd vermogen op korte termijn door de aangepaste vlottende activa.
**Formule:**
$$ \text{Current ratio (X)} = \frac{\text{Aangepaste vlottende activa}}{\text{Vreemd vermogen op korte termijn (VVKT)}} $$
**Betekenis:**
* **Current ratio = 1:** Aangepaste vlottende activa zijn net voldoende om het VVKT te dekken (indien NBK = 0).
* **Current ratio < 1:** Aangepaste vlottende activa zijn onvoldoende om het VVKT te dekken (indien NBK < 0).
* **Current ratio > 1:** Aangepaste vlottende activa zijn voldoende om het VVKT te dekken (indien NBK > 0), wat duidt op een liquiditeitsbuffer. Hoe groter de ratio, hoe groter de capaciteit om schulden op KT af te lossen met middelen uit realisatie van aangepaste vlottende activa.
**Opmerkingen:**
* Een gezonde liquiditeitspositie wordt vaak gekenmerkt door een current ratio tussen 1 en 1,5.
* Een te grote current ratio kan wijzen op een niet-efficiënt beheer van vlottende activa.
* De realisatiegraad van vlottende activa (voorraden en vorderingen) beïnvloedt de daadwerkelijke dekking.
* Vergelijkingen met concurrenten kunnen bemoeilijkt worden door verschillen in waarderingsmethoden van voorraden.
#### 1.2.2 Acid test ratio of quick ratio
**Omschrijving:**
De acid test ratio, of liquiditeit in enge zin, meet de dekking van het vreemd vermogen op korte termijn door de aangepaste vlottende activa, exclusief voorraden en overlopende rekeningen (indien deze niet direct liquide zijn).
**Formule 1:**
$$ \text{Quick ratio (X)} = \frac{\text{Vorderingen} \le 1 \text{ jaar} + \text{Geldbeleggingen} + \text{Liquide middelen}}{\text{Schulden} \le 1 \text{ jaar}} $$
**Formule 2:**
$$ \text{Quick ratio (X)} = \frac{\text{Aangepaste vlottende activa} - \text{Voorraden en BIU} - \text{Overlopende rekeningen actuif}}{\text{VVKT} - \text{Overlopende rekeningen passif}} $$
**Betekenis:**
* **Quick ratio = 1:** Beperkte vlottende activa zijn net voldoende om het VVKT te dekken.
* **Quick ratio < 1:** Beperkte vlottende activa zijn onvoldoende om het VVKT te dekken.
* **Quick ratio > 1:** Beperkte vlottende activa zijn voldoende om het VVKT te dekken, wat duidt op een liquiditeitsbuffer. Hoe groter de ratio, hoe groter de capaciteit om schulden op KT af te lossen met middelen uit realisatie van beperkte vlottende activa.
**Opmerkingen:**
* De kritieke waarde voor de acid test ratio is 1.
* Deze ratio is afhankelijk van de activiteiten van de onderneming en de gebruikelijke betalingstermijnen in de sector.
* De quick ratio is doorgaans lager dan de current ratio, aangezien voorraden worden uitgesloten. In uitzonderlijke gevallen kan de quick ratio hoger zijn als de overlopende passiefrekeningen een grotere impact hebben dan de overlopende actiefrekeningen, waardoor de noemer kleiner wordt.
> **Tip:** De current ratio geeft een beeld van de liquiditeit in brede zin, terwijl de quick ratio een meer conservatieve kijk geeft op de directe liquiditeit door voorraden uit te sluiten.
> **Tip:** Een hoge current ratio die gepaard gaat met een lage quick ratio kan erop wijzen dat een groot deel van de vlottende activa in de vorm van voorraden zit, wat een langere omlooptijd impliceert.
---
# Dynamische liquiditeitsratio's en de kascyclus
Dit deel behandelt dynamische liquiditeitsratio's door de analyse van omlooptijden en de berekening van de kascyclus, die inzicht geven in de efficiëntie van het operationele proces van een onderneming.
## 2. Dynamische liquiditeitsratio's en de kascyclus
Dynamische liquiditeitsratio's, in tegenstelling tot statische liquiditeitsratio's, bieden inzicht in de efficiëntie waarmee een onderneming haar operationele cyclus beheert. Deze ratio's focussen op de omlooptijden van verschillende onderdelen van het werkkapitaal en de daaruit voortvloeiende kascyclus.
### 2.1 De bedrijfscyclus en de componenten ervan
De bedrijfscyclus, ook wel exploitatiecyclus genoemd, omvat alle handelingen van een onderneming vanaf de aankoop van grondstoffen of handelsgoederen tot en met de inning van de vordering op de klant. De duur en samenstelling van deze cyclus zijn sterk afhankelijk van de aard van de onderneming (industriële versus handelsonderneming). De analyse van de bedrijfscyclus is cruciaal voor het begrijpen van de liquiditeitspositie.
#### 2.1.1 Aantal dagen voorraad
Het aantal dagen voorraad meet de gemiddelde duur dat goederen of materialen op voorraad liggen voordat ze worden verkocht of in het productieproces worden opgenomen. Een hogere voorraadrotatie (en dus een lager aantal dagen voorraad) duidt over het algemeen op een gunstigere liquiditeitspositie, aangezien kapitaal sneller vrijkomt uit de voorraad.
**Formule:**
De gemiddelde opslagduur van volledige voorraad wordt berekend als volgt:
$$ \text{Gemiddelde opslagduur volledige voorraad (dagen)} = \frac{\text{365 (of 366) dagen}}{\text{Rotatie volledige voorraad}} $$
Waarbij de rotatie van de volledige voorraad wordt berekend als:
$$ \text{Rotatie volledige voorraad} = \frac{\text{Kostprijs aangekochte en geproduceerde voorraden}}{\text{Voorraden en BIU}} $$
**Betekenis en opmerkingen:**
Een hogere voorraadrotatie kan leiden tot vermindering van kosten (zoals behandelings- en huurkosten) en een lagere kans op onverkoopbare voorraden. Echter, het kan ook betekenen dat er minder grote hoeveelheden worden ingekocht, wat de aankoopprijs kan verhogen, of dat er kortingen worden toegestaan om de rotatie te bevorderen, wat de opbrengstwaarde kan verlagen. De interpretatie is sterk afhankelijk van de sector en de activiteiten van de onderneming. Waardeverminderingen op voorraden kunnen de rotatie artificieel verhogen.
#### 2.1.2 Aantal dagen klantenkrediet
Dit kengetal geeft de gemiddelde tijdsduur weer die verstrijkt tussen het ontstaan van een handelsvordering en de inning ervan. Een kortere periode (een lagere waarde) is gunstiger voor de liquiditeit, omdat het betekent dat de onderneming sneller betaald wordt door haar klanten.
**Formule:**
De gemiddelde termijn van het klantenkrediet wordt berekend als volgt:
$$ \text{Aantal dagen klantenkrediet (dagen)} = \frac{\text{365 (of 366) dagen}}{\text{Rotatie handelsvorderingen}} $$
Waarbij de rotatie van handelsvorderingen wordt berekend als:
$$ \text{Rotatie handelsvorderingen} = \frac{\text{Verkopen + Btw op verkopen}}{\text{Handelsvorderingen ≤ 1 jaar + Geëndosseerd handelspapier}} $$
**Betekenis en opmerkingen:**
Een hoog aantal dagen klantenkrediet kan wijzen op moeilijk inbare vorderingen, een soepele kredietpolitiek, of omzetconcentratie op het einde van het boekjaar. Een laag aantal dagen klantenkrediet kan duiden op contante betalingen door klanten of een strenge kredietpolitiek. Factoring, waarbij de debiteurenadministratie wordt uitbesteed, kan het aantal dagen klantenkrediet beïnvloeden. Het is belangrijk om deze waarde te vergelijken met de betalingsvoorwaarden die de onderneming aan haar klanten oplegt en met sectorgemiddelden.
#### 2.1.3 Aantal dagen leverancierskrediet
Dit kengetal meet de gemiddelde tijdsduur die verstrijkt tussen de aankoop van goederen of diensten en de betaling ervan aan de leverancier. Een langere periode (een hogere waarde) is gunstig voor de liquiditeit van de onderneming, omdat dit betekent dat de onderneming langer gebruik kan maken van het geld van haar leveranciers.
**Formule:**
De gemiddelde termijn van het leverancierskrediet wordt berekend als volgt:
$$ \text{Aantal dagen leverancierskrediet (dagen)} = \frac{\text{365 (of 366) dagen}}{\text{Rotatie handelsschulden}} $$
Waarbij de rotatie van handelsschulden wordt berekend als:
$$ \text{Rotatie handelsschulden} = \frac{\text{Aankopen HG, GS en HS + DDG + Btw op aankopen}}{\text{Handelsschulden ≤ 1 jaar}} $$
**Betekenis en opmerkingen:**
Een hoog aantal dagen leverancierskrediet kan duiden op een soepele kredietpolitiek van de leverancier of op mogelijke betalingsmoeilijkheden van de onderneming. Een laag aantal dagen kan wijzen op een strenge kredietpolitiek van de leverancier of op het benutten van kortingen voor contante betalingen. Een toename van het leverancierskrediet vermindert de behoefte aan nettobedrijfskapitaal, wat gunstig kan zijn voor de nettothesaurie. Deze waarde dient te worden vergeleken met de betalingsvoorwaarden die de onderneming met haar leveranciers heeft afgesproken en met sectorgemiddelden.
### 2.2 De kascyclus
De kascyclus (ook wel nettocashflowcyclus genoemd) is een cruciale indicator die de periode weergeeft waarin het geïnvesteerde kapitaal in de bedrijfscyclus 'vastzit' voordat het via verkoop en inning terugvloeit naar de onderneming. Het is het verschil tussen de tijd dat goederen op voorraad liggen en de tijd dat de onderneming uitstel van betaling krijgt van haar leveranciers.
**Formule:**
De kascyclus wordt berekend als volgt:
$$ \text{Kascyclus (dagen)} = \text{Bedrijfscyclus (dagen)} - \text{Aantal dagen leverancierskrediet} $$
Waarbij de bedrijfscyclus wordt berekend als:
$$ \text{Bedrijfscyclus (dagen)} = \text{Aantal dagen voorraad} + \text{Aantal dagen klantenkrediet} $$
**Betekenis en opmerkingen:**
Een **korte of negatieve kascyclus** is gunstig. Dit betekent dat de onderneming sneller haar geïnvesteerde kapitaal terugverdient dan dat ze middelen aanleveranciers verschuldigd is, wat impliceert dat de leveranciers mede de operationele cyclus financieren. Een **lange of positieve kascyclus** duidt op een periode waarin de onderneming zelf de operationele cyclus moet financieren, wat een druk op de liquiditeit kan leggen.
> **Tip:** Een negatieve kascyclus is het meest gunstig, omdat dit betekent dat de onderneming, dankzij de betalingsuitstel van leveranciers, vaak al betaald is door haar klanten voordat ze haar leveranciers moet betalen.
Het is belangrijk om bij de analyse van de kascyclus niet alleen naar het aantal dagen klantenkrediet en leverancierskrediet te kijken, maar ook de opslagduur van de voorraad mee te nemen. In sectoren met een snel verloop (zoals grootwarenhuizen en kledingwinkels) kan het aantal dagen klantenkrediet kleiner zijn dan het aantal dagen leverancierskrediet, maar de voorraadduur kan er toch toe leiden dat de totale kascyclus positief blijft.
### 2.3 Conclusies en algemene opmerkingen
Dynamische liquiditeitsratio's en de kascyclus bieden een dynamischer beeld van de liquiditeit dan statische ratio's. Ze benadrukken de efficiëntie van het operationele beheer en de manier waarop de onderneming haar werkkapitaal financiert. Een hoge current ratio kan bijvoorbeeld wijzen op een inefficiënt voorraadbeheer of te lange openstaande klantenkredieten, waardoor het operationele kapitaal geblokkeerd blijft. De analyse van omlooptijden en de kascyclus is essentieel voor het beoordelen van de operationele efficiëntie en de cashflow management van een onderneming. Vergelijkingen met sectorgemiddelden en de eigen betalingsvoorwaarden zijn cruciaal voor een correcte interpretatie.
---
# Algemene introductie en concepten van liquiditeit
Dit onderdeel introduceert het concept liquiditeit, de betrokken stakeholders en de verschillende typen liquiditeitsmaatstaven.
## 3.1 Wat is liquiditeit?
Liquiditeit heeft betrekking op de mate waarin een onderneming in staat is om haar financiële verplichtingen op korte termijn tijdig te voldoen.
### 3.1.1 Betrokken stakeholders
De belangrijkste stakeholders die geïnteresseerd zijn in de liquiditeit van een onderneming zijn voornamelijk kredietverstrekkers op korte termijn, zoals:
* Banken
* Leveranciers
* Overheid
Sedert de invoering van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) zijn ook aandeelhouders geïnteresseerd.
### 3.1.2 Maatstaven van liquiditeit
De maatstaven van liquiditeit kunnen worden onderverdeeld in financiële kengetallen en daarvan afgeleide ratio's, en dynamische ratio's die de omlooptijden meten.
**Financiële Kengetallen:**
* Nettobedrijfskapitaal (NBK)
* Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BBK)
* Nettokas of nettothesaurie (NT)
**Statische Liquiditeitsratio's (afgeleid van NBK):**
* Current ratio
* Acid test ratio of quick ratio
**Dynamische Liquiditeitsratio's (afgeleid van BBK):**
* Aantal dagen voorraad
* Aantal dagen klantenkrediet
* Aantal dagen leverancierskrediet
* Kascyclus
## 3.2 Financiële kengetallen
### 3.2.1 Nettobedrijfskapitaal (NBK)
**Omschrijving:**
Het nettobedrijfskapitaal (ook wel werkkapitaal genoemd) is dat gedeelte van de permanente financieringsmiddelen dat ter beschikking blijft van de onderneming nadat de aangepaste vaste activa zijn gefinancierd. Het vertegenwoordigt een liquiditeitsbuffer.
**Formule (Oorsprongsbenadering):**
$$ \text{Nettobedrijfskapitaal (EUR)} = \text{Permanent vermogen} - \text{Aangepaste vaste activa} $$
**Formule (Aanwendingsbenadering):**
$$ \text{Nettobedrijfskapitaal (EUR)} = \text{Aangepaste vlottende activa} - \text{Vreemd vermogen op korte termijn (VVKT)} $$
**Betekenis:**
* **Positief nettobedrijfskapitaal:** Dit wijst op een liquiditeitsbuffer. De onderneming kan haar schulden op korte termijn dekken, zelfs als niet alle vlottende activa tijdig of gemakkelijk kunnen worden gerealiseerd. Het geeft een veiligheidsmarge.
* **Negatief nettobedrijfskapitaal:** Dit betekent dat de aangepaste vaste activa (lange termijn activa) worden gefinancierd met kortlopende financieringsmiddelen. Dit kan de onderneming in financiële moeilijkheden brengen, omdat er een mismatch is in de looptijd van activa en passiva.
**Wijzigingen in nettobedrijfskapitaal:**
* **Stijging van nettobedrijfskapitaal:** Kan veroorzaakt worden door:
* Toename van permanente financieringsmiddelen (bv. verhoging inbreng, reservering, overdracht winsten, overheidssubsidies, aangaan leningen op lange termijn).
* Afname van aangepaste vaste activa (bv. desinvesteringen, afstoting participaties, afschrijvingen).
* **Daling van nettobedrijfskapitaal:** Kan veroorzaakt worden door:
* Afname van permanente financieringsmiddelen (bv. terugbetaling inbreng, aanwending reserves, overgedragen verliezen, aflossing leningen op lange termijn).
* Toename van aangepaste vaste activa (bv. investeringen).
**Opmerking:** Een positief NBK wijst op een globaal evenwicht in de maturiteitsstructuur van activa en passiva, maar de uiteindelijke liquiditeitspositie is ook sterk afhankelijk van de samenstelling van de kortlopende operationele activa en passiva (de exploitatiecyclus).
### 3.2.2 Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BBK)
**Omschrijving:**
De behoefte aan nettobedrijfskapitaal is het verschil tussen de bedrijfscyclische behoeften en de bedrijfscyclische middelen van een onderneming. Het geeft aan of er nood is aan bijkomende financiering voor de operationele cyclus.
**Formule:**
$$ \text{Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (EUR)} = \text{Bedrijfscyclische behoeften} - \text{Bedrijfscyclische middelen} $$
**Definities:**
* **Bedrijfscyclische behoeften:** Financiële middelen die een onderneming nodig heeft om aangekochte of geproduceerde voorraden en handelsvorderingen voor te financieren (bv. aankopen grondstoffen, productie, klantenkrediet).
* **Bedrijfscyclische middelen:** Middelen die spontaan ontstaan om de bedrijfscyclische behoeften te financieren (bv. uitstel van betaling door leveranciers, het niet direct uitbetalen van lonen).
**Betekenis:**
* **Positieve behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BBK > 0):** De bedrijfscyclische behoeften zijn groter dan de bedrijfscyclische middelen. Dit betekent dat er geen spontane financiering is van de korte termijn operationele activa door korte termijn operationele passiva. De onderneming heeft nood aan bijkomende financieringsmiddelen om de exploitatiecyclus te overbruggen.
* **Negatieve behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BBK < 0):** De bedrijfscyclische behoeften zijn kleiner dan de bedrijfscyclische middelen. Dit betekent dat er een spontane financiering is van de korte termijn operationele activa door korte termijn operationele passiva. Er is geen behoefte aan bijkomende financiering; de exploitatiecyclus genereert zelf middelen.
**Opmerkingen:**
De behoefte aan nettobedrijfskapitaal is sterk afhankelijk van de bedrijfscyclus of exploitatiecyclus, die het geheel van handelingen omvat vanaf de aankoop van grondstoffen of handelsgoederen tot de inning van de vordering op de klant. De duur en samenstelling van deze cyclus verschillen tussen industriële en handelsondernemingen.
### 3.2.3 Nettothesaurie (NT)
**Omschrijving:**
De nettothesaurie (of nettokaspositie) is hetgeen een onderneming aan kas- en geldmiddelen heeft, inclusief geldbeleggingen, na aftrek van de kortlopende financiële schulden. Het is het verschil tussen het nettobedrijfskapitaal en de behoefte aan nettobedrijfskapitaal.
**Formule:**
$$ \text{Nettothesaurie (EUR)} = \text{Nettobedrijfskapitaal} - \text{Behoefte aan nettobedrijfskapitaal} $$
of
$$ \text{Nettothesaurie (EUR)} = \text{Liquide middelen} + \text{Geldbeleggingen} - \text{Financiële schulden} \le 1 \text{ jaar} $$
**Betekenis van verschillende situaties:**
* **Situatie 1: NBK > 0 en BBK > 0**
* **BBK < NBK (Positieve nettothesaurie):** Er is een liquiditeitsbuffer (NBK > 0) en er is een behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK > 0), maar de buffer is groter dan de behoefte. Dit is een gunstige situatie; de onderneming beschikt over voldoende middelen om aan haar verplichtingen te voldoen.
* **BBK > NBK (Negatieve nettothesaurie):** Er is een liquiditeitsbuffer (NBK > 0), maar de behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK > 0) is groter dan de buffer. Dit leidt tot een tekort aan middelen op korte termijn en vereist het aantrekken van bijkomende kortetermijnfinanciering.
* **Situatie 2: NBK > 0 en BBK < 0**
* **Positieve nettothesaurie:** Er is een liquiditeitsbuffer (NBK > 0) en er is geen behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK < 0), omdat de exploitatiecyclus zichzelf financiert. De nettothesaurie is hierdoor positief en genereert extra middelen.
* **Situatie 3: NBK < 0 en BBK > 0**
* **Negatieve nettothesaurie:** Er is geen liquiditeitsbuffer (NBK < 0), wat betekent dat vaste activa met kortlopende middelen worden gefinancierd. Bovendien is er een behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK > 0). Dit is een zeer ongunstige situatie, waarbij de onderneming zware financiële moeilijkheden kan ondervinden.
* **Situatie 4: NBK < 0 en BBK < 0**
* **Positieve nettothesaurie:** Ondanks een negatief nettobedrijfskapitaal (NBK < 0), is de "behoefte" aan bedrijfskapitaal negatief (BBK < 0). Dit kan betekenen dat leveranciers feitelijk het vast actief financieren, en de exploitatiecyclus zichzelf financiert. De nettothesaurie kan hierdoor positief zijn, maar de onderliggende structuur (NBK < 0) blijft risicovol.
* **Negatieve nettothesaurie:** Een negatief NBK en een negatieve BBK kunnen leiden tot een negatieve nettothesaurie. Dit duidt op een tekort aan beschikbare middelen.
**Opmerkingen:**
* De nettothesaurie wordt gemeten op basis van balansgegevens aan het begin en einde van het boekjaar, maar wijzigt voortdurend.
* Het realisatierisico van voorraden en kortlopende vorderingen moet in rekening worden gebracht.
* De structuur van kortlopende schulden is van belang; niet alle kortlopende schulden zijn leveranciersschulden.
* Voor normaal functionerende ondernemingen is de nettothesaurie een betrouwbaar gegeven over 3 à 4 boekjaren. Voor andere ondernemingen is voorzichtigheid geboden.
* Een positieve nettothesaurie kan wijzen op beleggingen op korte termijn die weinig opbrengen.
* Een negatieve nettothesaurie kan wijzen op dure kortlopende kredieten.
**Nettothesaurie verbeteren:**
* **Lange termijn:** Afstoten vaste activa, kapitaalverhoging of verhoging van inbreng, reservering, winstoverdracht, herstructurering van schulden.
* **Korte termijn:** Verbetering van voorraadbeheer, klantenkrediet en leverancierskrediet.
## 3.3 Statische liquiditeitsratio's
Deze ratio's meten de liquiditeit op een bepaald moment.
### 3.3.1 Current ratio (liquiditeit in ruime zin)
**Omschrijving:**
De current ratio meet de dekking van het vreemd vermogen op korte termijn door de aangepaste vlottende activa. Het geeft weer in welke mate de onderneming in staat is haar kortetermijnverplichtingen te voldoen met haar kortetermijnactiva.
**Formule:**
$$ \text{Current ratio (X)} = \frac{\text{Aangepaste vlottende activa}}{\text{Vreemd vermogen op korte termijn (VVKT)}} $$
**Betekenis:**
* **Current ratio = 1:** De aangepaste vlottende activa zijn net voldoende om het vreemd vermogen op korte termijn te dekken. Dit komt overeen met een nettobedrijfskapitaal van nul.
* **Current ratio < 1:** De aangepaste vlottende activa zijn onvoldoende om het vreemd vermogen op korte termijn te dekken. Dit wijst op een negatief nettobedrijfskapitaal en potentiële liquiditeitsproblemen.
* **Current ratio > 1:** De aangepaste vlottende activa zijn voldoende om het vreemd vermogen op korte termijn te dekken. Dit geeft aan dat er een liquiditeitsbuffer is. Hoe groter de ratio, hoe groter de capaciteit om schulden op korte termijn af te lossen met middelen uit realisatie van vlottende activa.
**Opmerkingen:**
* Een gezonde liquiditeitspositie wordt vaak beoordeeld met een current ratio tussen 1 en 1,5.
* Een te hoge current ratio kan erop wijzen dat de vlottende activa niet efficiënt worden beheerd (bv. te veel voorraad).
* De interpretatie is afhankelijk van de realisatiegraad van de vlottende activa (voorraden en vorderingen).
* Vergelijkingen met concurrenten kunnen bemoeilijkt worden door verschillende waarderingsmethoden voor voorraden.
### 3.3.2 Acid test ratio of quick ratio (liquiditeit in enge zin)
**Omschrijving:**
De acid test ratio of quick ratio meet de dekking van het vreemd vermogen op korte termijn door de aangepaste vlottende activa, *zonder rekening te houden met voorraden en overlopende rekeningen*. Het geeft een conservatievere inschatting van de direct beschikbare liquiditeit.
**Formule:**
$$ \text{Quick ratio (X)} = \frac{\text{Vorderingen} \le 1 \text{ jaar} + \text{Geldbeleggingen} + \text{Liquide middelen}}{\text{Schulden} \le 1 \text{ jaar}} $$
of
$$ \text{Quick ratio (X)} = \frac{\text{Aangepaste vlottende activa} - \text{Voorraden en BIU} - \text{Overlopende rekeningen activa}}{\text{VVKT} - \text{Overlopende rekeningen passiva}} $$
**Betekenis:**
* **Quick ratio = 1:** De beperkte vlottende activa (exclusief voorraden) zijn net voldoende om het VVKT te dekken.
* **Quick ratio < 1:** De beperkte vlottende activa zijn onvoldoende om het VVKT te dekken. Dit wijst op mogelijke liquiditeitsproblemen, aangezien de onderneming sterk afhankelijk is van de realisatie van voorraden.
* **Quick ratio > 1:** De beperkte vlottende activa zijn voldoende om het VVKT te dekken. Dit geeft een comfortabele liquiditeitsbuffer aan, ook zonder rekening te houden met voorraden. Hoe groter de ratio, hoe groter de capaciteit om schulden op korte termijn af te lossen met direct beschikbare middelen.
**Opmerkingen:**
* De kritieke waarde voor de acid test ratio is 1.
* Deze ratio is sterk afhankelijk van de activiteiten van de onderneming en de gebruikelijke betalingstermijnen in de sector.
* De quick ratio is doorgaans kleiner dan de current ratio, tenzij de overlopende passiefrekeningen zwaarder wegen dan de overlopende actiefrekeningen.
## 3.4 Dynamische liquiditeitsratio's (omlooptijden)
Deze ratio's meten de efficiëntie van de bedrijfscyclus en de snelheid waarmee activa worden omgezet in liquide middelen. Ze bieden een dynamischer beeld van de liquiditeit.
### 3.4.1 Aantal dagen voorraad
**Omschrijving:**
Het aantal dagen voorraad is de gemiddelde duur dat goederen of materialen op voorraad liggen voordat ze worden verkocht of opgenomen in het productieproces. Het geeft inzicht in de omloopsnelheid van de voorraad. Een hogere voorraadrotatie (lagere gemiddelde opslagduur) is doorgaans gunstig voor de liquiditeit.
**Formule (Rotatie van de volledige voorraad):**
$$ \text{Rotatie volledige voorraad (X)} = \frac{\text{Kostprijs aangekochte en geproduceerde voorraden}}{\text{Voorraden en BIU}} $$
$$ \text{Gemiddelde opslagduur volledige voorraad (dagen)} = \frac{365 \text{ (of 366)} \text{ dagen}}{\text{Rotatie volledige voorraad}} $$
**Betekenis en opmerkingen:**
* Een hogere voorraadrotatie (en dus een kortere gemiddelde opslagduur) betekent dat voorraden sneller worden verkocht, wat gunstig is voor de liquiditeitspositie.
* Interpretatie is sterk sectorafhankelijk en vereist vergelijking met concurrenten of sectorgemiddelden.
* Bij seizoensgebonden ondernemingen moet rekening worden gehouden met de afsluitdatum.
* Geboekte waardeverminderingen op voorraden kunnen de voorraadrotatie kunstmatig verhogen.
* De gekozen waarderingstechniek (bv. FIFO, LIFO) kan de ratio beïnvloeden.
### 3.4.2 Aantal dagen klantenkrediet
**Omschrijving:**
Het aantal dagen klantenkrediet is de gemiddelde tijdsduur die verstrijkt tussen het ontstaan van een handelsvordering en de inning ervan. Het geeft aan hoe lang het duurt voordat klanten hun openstaande facturen betalen. Een kortere periode is gunstiger voor de liquiditeit.
**Formule:**
$$ \text{Rotatie handelsvorderingen (X)} = \frac{\text{Verkopen} + \text{Btw op verkopen}}{\text{Handelsvorderingen} \le 1 \text{ jaar} + \text{Geëndosseerd handelspapier}} $$
$$ \text{Aantal dagen klantenkrediet (dagen)} = \frac{365 \text{ (of 366)} \text{ dagen}}{\text{Rotatie handelsvorderingen}} $$
**Betekenis en opmerkingen:**
* Een laag aantal dagen klantenkrediet is gunstig omdat het de periode verkort waarin middelen vastzitten in vorderingen.
* Een hoog aantal dagen kan duiden op moeilijk inbare vorderingen, een soepele kredietpolitiek of concentratie van omzet aan het einde van het boekjaar.
* Een laag aantal dagen kan wijzen op klanten die van contante betalingen profiteren (met mogelijke financiële kortingen) of een strenge kredietpolitiek. Factoring kan hier ook een rol spelen.
* Vergelijking met de door de onderneming aan klanten opgelegde betalingsvoorwaarden is ideaal, maar externe analisten moeten terugvallen op sectorgemiddelden en concurrenten.
### 3.4.3 Aantal dagen leverancierskrediet
**Omschrijving:**
Het aantal dagen leverancierskrediet is de gemiddelde tijdsduur die verstrijkt tussen de aankoop van goederen, diensten en de betaling ervan aan de leverancier. Het geeft aan hoeveel uitstel van betaling de onderneming geniet van haar leveranciers. Een langer leverancierskrediet is doorgaans gunstig voor de liquiditeit.
**Formule:**
$$ \text{Rotatie handelsschulden (X)} = \frac{\text{Aankopen HG, GS en HS} + \text{DDG} + \text{Btw op aankopen}}{\text{Handelsschulden} \le 1 \text{ jaar}} $$
$$ \text{Aantal dagen leverancierskrediet (dagen)} = \frac{365 \text{ (of 366)} \text{ dagen}}{\text{Rotatie handelsschulden}} $$
**Betekenis en opmerkingen:**
* Een hoog aantal dagen leverancierskrediet is gunstig omdat het de periode verlengt waarin de onderneming middelen kan aanwenden voordat deze aan leveranciers moeten worden betaald. Het draagt bij aan de spontane financiering van de bedrijfscyclus.
* Een hoog aantal dagen kan wijzen op een soepele kredietpolitiek van leveranciers of op betalingsmoeilijkheden van de klant.
* Een laag aantal dagen kan wijzen op een strenge kredietpolitiek van leveranciers of op het benutten van kortingen bij contante betaling.
* Een toename (afname) van leverancierskrediet vermindert (vermeerdert) de behoefte aan nettobedrijfskapitaal, wat een gunstig (ongunstig) effect kan hebben op de nettothesaurie.
### 3.4.4 Kascyclus
**Omschrijving:**
De kascyclus, ook wel financieringscyclus genoemd, stemt overeen met de netto te financieren periode van een onderneming. Het is de tijd die verstrijkt tussen de betaling van de leveranciers en de inning van de vorderingen op klanten, na aftrek van de periode waarin de voorraad is opgeslagen. Een negatieve kascyclus is zeer gunstig.
**Formule:**
$$ \text{Kascyclus (dagen)} = \text{Bedrijfscyclus (dagen)} - \text{Aantal dagen leverancierskrediet (dagen)} $$
**WAARBIJ:**
$$ \text{Bedrijfscyclus (dagen)} = \text{Aantal dagen voorraad} + \text{Aantal dagen klantenkrediet} $$
**Betekenis:**
* **Positieve kascyclus:** De onderneming moet de operationele cyclus zelf financieren gedurende deze periode. De bedrijfscyclus is langer dan de periode van leverancierskrediet.
* **Negatieve kascyclus:** De onderneming ontvangt betalingen van klanten sneller dan ze haar leveranciers betaalt, en dit overstijgt de periode dat de voorraad opgeslagen ligt. De onderneming wordt in feite door haar leveranciers gefinancierd gedurende een deel van de tijd dat de voorraden worden verwerkt en verkocht. Dit is de meest gunstige situatie.
**Opmerking:** De kascyclus geeft een cruciaal inzicht in de tijdsperiode waarvoor de onderneming externe financiering nodig heeft om haar operationele activiteiten te ondersteunen. Een analyse van de kascyclus, in combinatie met de individuele omlooptijden, biedt een compleet dynamisch beeld van de liquiditeitspositie.
---
# Conclusies en leerdoelen
Dit deel vat de belangrijkste leerpunten samen en geeft een overzicht van de te kennen leerstof en oefenmogelijkheden met betrekking tot liquiditeit.
## 4.1 Overzicht van de leerstof
Liquiditeit analyseert in hoeverre een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen op korte termijn te voldoen. Stakeholders die hierin geïnteresseerd zijn, zijn voornamelijk kredietverstrekkers zoals banken en leveranciers, maar sinds de invoering van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) ook aandeelhouders.
De leerstof met betrekking tot liquiditeit omvat de volgende financiële kengetallen en ratio's:
### 4.1.1 Financiële kengetallen
* **Nettobedrijfskapitaal (NBK) of werkkapitaal:**
* **Omschrijving:** Het gedeelte van de permanente financieringsmiddelen dat ter beschikking blijft van de onderneming na financiering van aangepaste vaste activa. Het geeft aan of de langetermijnmiddelen de vaste activa dekken en of er een buffer overblijft om kortetermijnverplichtingen te dekken.
* **Formule (Financieringsbenadering):**
$$NBK = \text{Permanent vermogen} - \text{Aangepaste vaste activa}$$
* **Formule (Aanwendingsbenadering):**
$$NBK = \text{Aangepaste vlottende activa} - \text{Vreemd vermogen op korte termijn (VVKT)}$$
* **Betekenis:**
* **Positief NBK:** Functioneert als een liquiditeitsbuffer die dient als veiligheidsmarge indien de onderneming aangepaste vlottende activa niet tijdig of moeilijk kan realiseren.
* **Negatief NBK:** Aangepaste vaste activa worden gefinancierd met kortlopende financieringsmiddelen, wat kan leiden tot liquiditeitsproblemen.
* **Wijzigingen in NBK:**
* **Stijging:** Toename van permanente financieringsmiddelen (bv. kapitaalinbreng, winstreservering, lening op lange termijn) of afname van aangepaste vaste activa (bv. desinvesteringen, afschrijvingen).
* **Daling:** Afname van permanente financieringsmiddelen (bv. terugbetaling lening op lange termijn) of toename van aangepaste vaste activa (bv. investeringen).
* **Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BBK):**
* **Omschrijving:** Het verschil tussen de bedrijfscyclische behoeften en de bedrijfscyclische middelen. Het meet de noodzaak aan extra financiering voor de exploitatiecyclus.
* **Formule:**
$$BBK = \text{Bedrijfscyclische behoeften} - \text{Bedrijfscyclische middelen}$$
* **Bedrijfscyclische behoeften:** Financiële middelen die nodig zijn om aangekochte of geproduceerde voorraden en handelsvorderingen voor te financieren.
* **Bedrijfscyclische middelen:** Middelen die de bedrijfscyclische behoeften financieren, voornamelijk uit uitstel van betaling door leveranciers.
* **Betekenis:**
* **Positieve BBK:** De bedrijfscyclische behoeften zijn groter dan de bedrijfscyclische middelen. De onderneming heeft nood aan bijkomende financiering.
* **Negatieve BBK:** De bedrijfscyclische behoeften zijn kleiner dan de bedrijfscyclische middelen. Er is sprake van spontane financiering van de bedrijfscyclus.
* **Nettothesaurie (NT):**
* **Omschrijving:** De hoeveelheid kas- en geldmiddelen en kasequivalenten die de onderneming ter beschikking heeft. Het is het verschil tussen het nettobedrijfskapitaal en de behoefte aan nettobedrijfskapitaal.
* **Formule:**
$$NT = NBK - BBK$$
Ofwel:
$$NT = \text{Liquide middelen} + \text{Geldbeleggingen} - \text{Financiële schulden} \le 1 \text{ jaar}$$
* **Betekenis:**
* **Positieve NT:** Er is een liquiditeitsbuffer beschikbaar bovenop de behoefte aan bedrijfskapitaal.
* **Negatieve NT:** De behoefte aan bedrijfskapitaal is groter dan de beschikbare liquiditeitsbuffer, wat kan leiden tot de noodzaak van kortetermijnkredieten.
* **Belangrijke Opmerking:** De nettothesaurie wordt gemeten op basis van balansgegevens, maar wijzigt voortdurend. Realisatierisico's van voorraden en vorderingen, en de structuur van kortetermijnschulden zijn cruciaal voor een betrouwbare interpretatie.
### 4.2 Statische liquiditeitsratio's
Deze ratio's geven een momentopname van de liquiditeit.
* **Current ratio (liquiditeit in ruime zin):**
* **Omschrijving:** Meet de dekking van het vreemd vermogen op korte termijn door de aangepaste vlottende activa.
* **Formule:**
$$Current \ ratio = \frac{\text{Aangepaste vlottende activa}}{\text{VVKT}}$$
* **Betekenis:**
* $Current \ ratio = 1$: Voldoende dekking van VVKT.
* $Current \ ratio < 1$: Onvoldoende dekking, potentieel liquiditeitsprobleem.
* $Current \ ratio > 1$: Voldoende dekking en een liquiditeitsbuffer.
* **Gezonde waarde:** Meestal tussen 1 en 1,5. Een te hoge ratio kan wijzen op een inefficiënt beheer van vlottende activa.
* **Opmerking:** De interpretatie is afhankelijk van de realisatiegraad van voorraden en vorderingen.
* **Acid test ratio of quick ratio (liquiditeit in enge zin):**
* **Omschrijving:** Meet de dekking van het vreemd vermogen op korte termijn door de aangepaste vlottende activa, exclusief voorraden en overlopende rekeningen.
* **Formule:**
$$Quick \ ratio = \frac{\text{Vorderingen} \le 1 \text{ jaar} + \text{Geldbeleggingen} + \text{Liquide middelen}}{\text{VVKT}}$$
OF
$$Quick \ ratio = \frac{\text{Aangepaste vlottende activa} - \text{Voorraden} - \text{BIU} - \text{Overlopende rekeningen actief}}{\text{VVKT} - \text{Overlopende rekeningen passief}}$$
* **Betekenis:**
* $Quick \ ratio = 1$: Beperkte vlottende activa zijn net voldoende om VVKT te dekken.
* $Quick \ ratio < 1$: Onvoldoende dekking.
* $Quick \ ratio > 1$: Voldoende dekking en een liquiditeitsbuffer.
* **Kritieke waarde:** 1.
* **Opmerking:** Deze ratio is strenger dan de current ratio omdat voorraden, die vaak minder snel liquideerbaar zijn, worden uitgesloten.
### 4.3 Dynamische liquiditeitsratio's (Omlooptijden en Kascyclus)
Deze ratio's analyseren de dynamiek van de exploitatiecyclus.
* **Aantal dagen voorraad (gemiddelde opslagduur):**
* **Omschrijving:** Geeft de gemiddelde duur aan dat goederen op voorraad liggen voordat ze verkocht of verbruikt worden.
* **Formule (totale voorraad):**
$$ \text{Gemiddelde opslagduur voorraad (dagen)} = \frac{365 \text{ (of 366) dagen}}{\text{Rotatie volledige voorraad}} $$
Waarbij:
$$ \text{Rotatie volledige voorraad} = \frac{\text{Kostprijs aangekochte en geproduceerde voorraden}}{\text{Gemiddelde voorraden}} $$
* **Betekenis:** Een hogere rotatie (dus een lager aantal dagen) is gunstig, omdat dit wijst op efficiënt voorraadbeheer, lagere opslagkosten en minder risico op onverkoopbare voorraden.
* **Opmerkingen:** De interpretatie is sterk afhankelijk van de sector en de gekozen waarderingstechniek.
* **Aantal dagen klantenkrediet (gemiddelde debiteurentermijn):**
* **Omschrijving:** Geeft de gemiddelde tijdsduur aan die verstrijkt tussen het ontstaan van een handelsvordering en de inning ervan.
* **Formule:**
$$ \text{Aantal dagen klantenkrediet (dagen)} = \frac{365 \text{ (of 366) dagen}}{\text{Rotatie handelsvorderingen}} $$
Waarbij:
$$ \text{Rotatie handelsvorderingen} = \frac{\text{Omzet (inclusief btw)}}{\text{Gemiddelde handelsvorderingen}} $$
* **Betekenis:** Een lager aantal dagen is gunstiger, wat wijst op een efficiënt debiteurenbeheer en snelle inning.
* **Opmerkingen:** Vergelijking met de eigen kredietpolitiek aan klanten is ideaal, maar voor externe analisten is vergelijking met concurrenten en sectorgemiddelden noodzakelijk.
* **Aantal dagen leverancierskrediet (gemiddelde crediteurentermijn):**
* **Omschrijving:** Geeft de gemiddelde tijdsduur aan die verstrijkt tussen de aankoop van goederen en de betaling ervan aan leveranciers.
* **Formule:**
$$ \text{Aantal dagen leverancierskrediet (dagen)} = \frac{365 \text{ (of 366) dagen}}{\text{Rotatie handelsschulden}} $$
Waarbij:
$$ \text{Rotatie handelsschulden} = \frac{\text{Aankopen (inclusief btw)}}{\text{Gemiddelde handelsschulden}} $$
* **Betekenis:** Een hoger aantal dagen is gunstiger, omdat dit betekent dat de onderneming langer gebruik kan maken van gratis financiering van haar leveranciers.
* **Opmerkingen:** Een toename van het leverancierskrediet vermindert de behoefte aan nettobedrijfskapitaal.
* **Kascyclus:**
* **Omschrijving:** De periode die de onderneming zelf dient te financieren, gerekend vanaf het moment van aankoop tot de inning van de vordering.
* **Formule:**
$$ \text{Kascyclus (dagen)} = \text{Bedrijfscyclus (dagen)} - \text{Aantal dagen leverancierskrediet (dagen)} $$
Waarbij:
$$ \text{Bedrijfscyclus (dagen)} = \text{Aantal dagen voorraad} + \text{Aantal dagen klantenkrediet} $$
* **Betekenis:** Een negatieve kascyclus is ideaal, omdat dit betekent dat de onderneming gefinancierd wordt door haar leveranciers gedurende de exploitatiecyclus. Een positieve kascyclus wijst op een te financieren periode.
## 4.4 Algemene opmerkingen en conclusies
* **NBK, BBK en Nettothesaurie** geven absolute bedragen weer en lenen zich niet direct voor sectorvergelijkingen, maar wel voor dynamische analyse binnen de onderneming over tijd.
* **Ratio's** zoals de current ratio, quick ratio, voorraadrotatie, aantal dagen klantenkrediet en aantal dagen leverancierskrediet maken sectorvergelijkingen mogelijk en bieden inzicht in de dynamiek van de exploitatiecyclus.
* Een hoge **current ratio** kan een signaal zijn van een inefficiënt beheer van de vlottende activa (bv. te hoge voorraden), wat zich vertaalt in een lagere omloopsnelheid.
* Ratio's die gebaseerd zijn op het **aantal dagen** (voorraad, klantenkrediet, leverancierskrediet) zijn direct gerelateerd aan de rotatie en geven meer dynamisch inzicht dan statische ratio's.
## 4.5 Leerdoelen en oefenmogelijkheden
Na bestudering van dit materiaal dient u de volgende leerdoelen te beheersen:
* De functie en het belang van liquiditeitsratio's kunnen omschrijven.
* De omschrijving van de belangrijkste financiële kengetallen en ratio's met betrekking tot liquiditeit kunnen geven.
* De formules voor de berekening van deze kengetallen en ratio's kennen.
* Financiële kengetallen en ratio's correct kunnen berekenen op basis van jaarrekeninggegevens.
* De concrete betekenis van berekende kengetallen en ratio's kunnen interpreteren.
* Weten welke waarden een bepaald kengetal of ratio kan aannemen en herkennen wat een gunstige of ongunstige financiële situatie indiceert.
Deze kennis dient te worden toegepast op de volgende posten:
* **Financiële kengetallen:** Nettobedrijfskapitaal, behoefte aan nettobedrijfskapitaal, nettothesaurie.
* **Statische liquiditeitsratio's:** Current ratio, acid test ratio (quick ratio).
* **Dynamische liquiditeitsratio's:** Aantal dagen voorraad, aantal dagen klantenkrediet, aantal dagen leverancierskrediet, kascyclus.
**Oefenmogelijkheden:** Bereken en bespreek de financiële kengetallen en ratio's inzake liquiditeit voor het laatste boekjaar van een gegeven onderneming (bv. Studio 100 nv) en vergelijk deze met sectorgemiddelden.
**Referentie in handboek:** Hoofdstuk 3: Analyse van de kortetermijnliquiditeit (pagina's 61-86).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Liquiditeit | De mate waarin een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen op korte termijn te voldoen. Dit omvat de beschikbaarheid van voldoende liquide middelen of middelen die snel in liquide middelen kunnen worden omgezet om aan betalingsverplichtingen te voldoen. |
| Nettobedrijfskapitaal (NBK) | Het gedeelte van de permanente financieringsmiddelen dat ter beschikking blijft van de onderneming na financiering van aangepaste vaste activa. Het wordt berekend als permanent vermogen minus aangepaste vaste activa, of als aangepaste vlottende activa minus vreemd vermogen op korte termijn. |
| Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BBK) | Het verschil tussen de bedrijfscyclische behoeften en de bedrijfscyclische middelen van een onderneming. Het geeft aan of er nood is aan bijkomende financieringsmiddelen om de exploitatiecyclus te ondersteunen. |
| Nettothesaurie (NT) | Hetgeen een onderneming aan kas- en geldmiddelen heeft, inclusief kasequivalenten (geldbeleggingen). Het is het verschil tussen het nettobedrijfskapitaal en de behoefte aan nettobedrijfskapitaal. |
| Current ratio | Een liquiditeitsratio die de dekking van het vreemd vermogen op korte termijn weergeeft door de aangepaste vlottende activa. Een ratio groter dan 1 duidt op voldoende dekking en een liquiditeitsbuffer. |
| Acid-test ratio (Quick ratio) | Een liquiditeitsratio die de dekking van het vreemd vermogen op korte termijn meet met aangepaste vlottende activa, exclusief voorraden en BIU (Bestaande InvesteringsUitgaven). Dit geeft een meer conservatieve kijk op de directe liquiditeit. |
| Aantal dagen voorraad | De gemiddelde duur dat goederen of materialen op voorraad liggen voordat ze verkocht of opgenomen worden in het productieproces. Een kortere opslagduur is over het algemeen gunstiger voor de liquiditeit. |
| Aantal dagen klantenkrediet | De gemiddelde tijdsduur die verloopt tussen het ontstaan van een handelsvordering en de inning ervan. Een kortere periode is gunstiger voor de cashflow van de onderneming. |
| Aantal dagen leverancierskrediet | De gemiddelde tijdsduur die een onderneming geniet om haar leveranciersschulden te betalen. Een langere periode is gunstiger voor de financiering van de onderneming. |
| Kascyclus | De periode die een onderneming nodig heeft om haar investeringen in voorraden en andere operationele activa te financieren, verminderd met de financiering die verkregen wordt via leveranciers. Een negatieve kascyclus is gunstig omdat het duidt op spontane financiering. |
| Bedrijfscyclus | Het geheel van handelingen vanaf de aankoop van grondstoffen of handelsgoederen tot en met de inning van de vordering van de klant. Dit omvat de opslagduur, het klantenkrediet en de inning van de vordering. |
| Vreemd vermogen op korte termijn (VVKT) | De som van alle schulden en financiële verplichtingen van een onderneming die binnen een jaar vervallen en betaald moeten worden. |
| Permanente financieringsmiddelen | De middelen die de onderneming ter beschikking staan voor de lange termijn, zoals eigen vermogen en langlopende schulden. |
| Aangepaste vaste activa | De activa van een onderneming die duurzaam voor de bedrijfsuitoefening worden ingezet en een levensduur van meer dan één jaar hebben, eventueel aangepast voor specifieke rekenmethoden. |
| Aangepaste vlottende activa | De activa van een onderneming die normaal gesproken binnen één jaar worden omgezet in liquide middelen, zoals voorraden, handelsvorderingen en liquide middelen, eventueel aangepast. |
Cover
4. H4 - Studie van de activa van de balans.pptx
Summary
# Studie van de activa van de balans
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van de activa op de balans, inclusief de waardering, boekhoudkundige verwerking en de verschillen tussen Belgische GAAP en IAS/IFRS.
## 1. Studie van de activa van de balans
Dit onderdeel behandelt de verschillende rubrieken van de activa in de balans, inclusief de waardering, boekhoudkundige verwerking en de vergelijking tussen Belgian GAAP en IAS/IFRS. De vragen die beantwoord zullen worden, zijn: wat de inhoud is van een bepaalde rubriek, hoe deze gewaardeerd moet worden, welke keuzemogelijkheden er zijn voor waardering, hoe de boekhoudkundige verwerking gebeurt en wat de gelijkenissen/verschilpunten zijn tussen Belgische GAAP en IAS/IFRS. Dit wordt behandeld voor oprichtingskosten, vaste activa (immateriële, materiële, financiële) en vlottende activa (voorraden en bestellingen in uitvoering, vorderingen, geldbeleggingen, liquide middelen en overlopende actiefrekeningen).
### 1.1 Oprichtingskosten
Oprichtingskosten omvatten fictieve activa zoals kosten van oprichting, kapitaalverhoging, uitgifte van leningen, herstructureringen en verdere ontwikkeling.
#### 1.1.1 Waardering
Bij verwerving worden oprichtingskosten gewaardeerd aan aanschaffingswaarde. Ze moeten worden afgeschreven, met een regel van minimum twintig procent per jaar, tenzij het gaat om kosten bij uitgifte van een lening, waarbij de looptijd van de lening bepalend is. Herwaardering is niet toegelaten. Een keuze kan gemaakt worden om de oprichtingskosten te activeren of onmiddellijk als kost in de resultatenrekening op te nemen.
#### 1.1.2 Boekhoudkundige verwerking
Bij verwerving worden oprichtingskosten aan aanschaffingswaarde geboekt. De afschrijvingen worden geboekt onder de kosten.
#### 1.1.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Het activeren van oprichtingskosten kan leiden tot een hogere balanswaarde, terwijl het onmiddellijk opnemen als kost de resultatenrekening negatief beïnvloedt. Kosten van oprichting en kapitaalverhoging kunnen in mindering komen van het kapitaal. Kosten bij uitgifte van leningen komen in mindering van het ontvangen bedrag. Herstructureringskosten zijn uitgesloten van activering. Andere oprichtingskosten worden onmiddellijk ten laste genomen van de resultatenrekening.
### 1.2 Vaste activa
Vaste activa zijn tastbare of niet-tastbare bezittingen die duurzaam zijn en niet bestemd zijn voor de verkoop in de normale uitoefening van de bedrijfsactiviteit.
#### 1.2.1 Algemene inleiding boekhoudkundige verwerking
De levenscyclus van een vast actief omvat verwerving, gebruik (met waardeverminderingen, afschrijvingen, herwaarderingen en terugnames) en realisatie (verkoop).
* **Verwerving**: Kan gebeuren door aankoop, eigen vervaardiging of inbreng.
* **Waardedaling**:
* Bij vaste activa met een beperkte gebruiksduur worden **afschrijvingen** geboekt. Dit zijn systematische en planmatige verrichtingen die de aanschaffingswaarde spreiden over de levensduur. De boekwaarde is de aanschaffingswaarde min de geboekte afschrijvingen. De berekening is: $ \frac{\text{Aanschaffingswaarde} - \text{Restwaarde}}{\text{Gebruiksduur}} $. De lineaire methode is verplicht voor alle vennootschappen sinds 1 januari 2020. De fiscaal degressieve methode was mogelijk, maar wordt voor investeringen sedert 01/01/2020 fiscaal niet meer aanvaard.
* Bij vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur (bv. terreinen) die wegens specifieke omstandigheden in waarde verminderen, worden **waardeverminderingen** geboekt. Dit zijn geen systematische verrichtingen. De boekwaarde is de aanschaffingswaarde min de geboekte waardeverminderingen.
* **Waardestijging**:
* **Terugname van afschrijvingen** of **terugname van waardeverminderingen** gebeurt wanneer eerder geboekte waardedalingen niet langer verantwoord zijn. Dit verhoogt de boekwaarde en genereert niet-recurrente bedrijfsopbrengsten.
* **Herwaardering** is toegelaten wanneer de werkelijke waarde duurzaam boven de boekwaarde uitstijgt. Dit verhoogt de waarde van het actief en het eigen vermogen, zonder directe impact op de resultatenrekening (het is geen gerealiseerde opbrengst).
* **Realisatie**: Bij verkoop wordt het actiefbestanddeel afgeboekt. De verkoopprijs wordt vergeleken met de boekwaarde om een gerealiseerde meer- of minderwaarde te bepalen.
#### 1.2.2 Immateriële vaste activa
Immateriële vaste activa zijn niet-tastbare activa zoals kosten van ontwikkeling, concessies, octrooien, licenties, know-how, merken, goodwill en vooruitbetalingen.
##### 1.2.2.1 Waardering
* **Bij verwerving**: Gewaardeerd aan aanschaffingsprijs, vervaardigingsprijs (directe en eventueel indirecte productiekosten) of inbrengwaarde (exclusief bijkomende kosten). Intercalaire interesten kunnen worden geactiveerd voor de periode die de bedrijfsklaarheid voorafgaat.
* **Wijziging in waardering**:
* **Waardedalingen**: Afschrijvingen (voor beperkte gebruiksduur) en waardeverminderingen (voor onbeperkte gebruiksduur). Voor ontwikkelingskosten en goodwill gelden specifieke regels.
* **Waardestijgingen**: Terugname van afschrijvingen of waardeverminderingen. Gewone herwaardering is niet toegelaten.
##### 1.2.2.2 Boekhoudkundige verwerking
De boekhoudkundige verwerking volgt de principes van afschrijvingen, waardeverminderingen en realisatie zoals beschreven voor vaste activa in het algemeen. Bij realisatie (verkoop) wordt het actief afgeboekt en wordt de meer- of minderwaarde bepaald.
##### 1.2.2.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Keuzes bij de waardering van ontwikkelingskosten (activeren of niet), intercalaire interesten (activeren of niet) en de vervaardigingsprijs van zelf vervaardigde immateriële activa (inclusief of exclusief indirecte productiekosten) beïnvloeden de balans en de resultatenrekening.
##### 1.2.2.4 IAS/IFRS
IAS/IFRS stelt strengere voorwaarden voor de activering van ontwikkelingskosten. De waardering na eerste opname kan via het kostprijsmodel of herwaarderingsmodel. Goodwill mag niet worden afgeschreven, maar is onderworpen aan een jaarlijkse 'impairment' test.
#### 1.2.3 Materiële vaste activa
Materiële vaste activa zijn tastbare activa zoals terreinen en gebouwen, installaties, machines, uitrusting, meubilair, rollend materieel, activa in leasing, overige materiële activa, en activa in aanbouw.
##### 1.2.3.1 Waardering
* **Bij verwerving**: Gewaardeerd aan aanschaffingsprijs, vervaardigingsprijs (directe en eventueel indirecte productiekosten) of inbrengwaarde (exclusief bijkomende kosten). Intercalaire interesten kunnen worden geactiveerd. Het 'ijzeren voorraadstelsel' kan van toepassing zijn.
* **Wijziging in waardering**:
* **Waardedalingen**: Afschrijvingen (voor beperkte gebruiksduur) en waardeverminderingen (voor onbeperkte gebruiksduur).
* **Waardestijgingen**: Terugname van afschrijvingen of waardeverminderingen. Gewone herwaardering is toegelaten.
##### 1.2.3.2 Boekhoudkundige verwerking
De boekhoudkundige verwerking volgt de principes van afschrijvingen, waardeverminderingen en realisatie. Bij de verwerving door eigen werken kan gekozen worden om wel of niet de indirecte productiekosten te activeren, wat een impact heeft op de resultatenrekening.
##### 1.2.3.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Keuzes met betrekking tot intercalaire interesten, indirecte productiekosten en het afschrijvingsritme (lineair versus degressief) beïnvloeden de beeldvorming en de fiscale positie. Degressieve afschrijvingen zijn sinds 2020 fiscaal niet meer aanvaard.
##### 1.2.3.4 IAS/IFRS
IAS/IFRS vereist waardering aan kostprijs of herwaarderingsmodel. Afschrijvingen moeten het patroon van economische voordelen weerspiegelen en worden jaarlijks herzien. Kosten voor onderhoud en herstelling worden in de resultatenrekening opgenomen, terwijl belangrijke vervangingen als afzonderlijk actief kunnen worden geboekt.
#### 1.2.4 Financiële vaste activa
Financiële vaste activa omvatten participaties en vorderingen tegenover ondernemingen waarmee een duurzame band wordt onderhouden. Ze worden gecategoriseerd als:
* **Verbonden ondernemingen**: Controlepercentage > 50% (rechtstreeks of onrechtstreeks).
* **Ondernemingen met een deelnemingsverhouding**: 10% ≤ Controlepercentage ≤ 50%.
* **Andere financiële vaste activa**: Controlepercentage < 10%, maar wel een duurzame relatie.
##### 1.2.4.1 Stappenplan voor opstellen van rubriek FVA
1. **Uittekenen groepsstructuur en catalogeren**: Bepalen van ondernemingsverbanden (verbonden, deelneming, ander FVA).
2. **Identificeren van bezittingen**: Nagaan welke ondernemingen binnen de groepsstructuur in bezit zijn en waarmee een duurzame band bestaat.
3. **Bepalen boekwaarde**: De boekwaarde is de aanschaffingswaarde, gecorrigeerd met waardeverminderingen en meerwaarden.
##### 1.2.4.2 Waardering
* **Bij verwerving**: Deelnemingen, aandelen en vastrentende effecten aan aanschaffingswaarde. Vorderingen en waarborgen aan nominale waarde. Bijkomende kosten bij aanschaffing van FVA bieden een keuze: meenemen in aanschaffingswaarde of onmiddellijk als kost opnemen.
* **Wijziging in waardering**:
* **Waardedalingen**: Waardeverminderingen (bij duurzame minderwaarde of ontwaarding) of bij onzekerheid van inning.
* **Waardestijgingen**: Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen. Gewone herwaardering is toegelaten.
##### 1.2.4.3 Boekhoudkundige verwerking
De boekhoudkundige verwerking omvat de initiële boeking bij verwerving en de correcties bij wijziging in waardering.
##### 1.2.4.4 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
De keuze om bijkomende kosten bij de aanschaffing van financiële vaste activa te activeren of onmiddellijk als kost op te nemen, beïnvloedt de balans en de resultatenrekening.
##### 1.2.4.5 IAS/IFRS
IAS/IFRS kent drie klassen van financiële activa: eigen vermogensinstrumenten, derivaten en schuldinstrumenten. De waardering na eerste opname hangt af van de klasse en tests die worden toegepast (bv. bedrijfsmodel, kasstroomkarakteristieken).
### 1.3 Vlottende activa
Vlottende activa zijn activa die naar verwachting binnen twaalf maanden na de balansdatum zullen worden gerealiseerd of verbruikt.
#### 1.3.1 Vorderingen op meer dan één jaar
Dit zijn vorderingen met een contractuele looptijd langer dan één jaar, zowel handelsvorderingen als overige vorderingen.
##### 1.3.1.1 Waardering
* **Bij verwerving**: Gewaardeerd aan nominale waarde, eventueel gecorrigeerd voor rente of disconto.
* **Wijziging in waardering**:
* **Waardedalingen**: Waardeverminderingen zijn verplicht indien betaling onzeker is, en facultatief indien de realisatiewaarde lager is dan de nominale waarde.
* **Waardestijgingen**: Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen.
##### 1.3.1.2 Boekhoudkundige verwerking
De boekhoudkundige verwerking is analoog aan die van vorderingen op ten hoogste één jaar.
##### 1.3.1.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
De keuze om wel of niet een waardevermindering te boeken indien de realisatiewaarde lager is dan de nominale waarde, kan imagogericht zijn, afhankelijk van de fiscale aftrekbaarheid.
##### 1.3.1.4 IAS/IFRS
Vorderingen worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, met jaarlijkse tests op bijzondere waardeverminderingen.
#### 1.3.2 Voorraden en bestellingen in uitvoering
Dit omvat grondstoffen, hulpstoffen, goederen in bewerking, gereed product, handelsgoederen, onroerende goederen bestemd voor verkoop, en bestellingen in uitvoering.
##### 1.3.2.1 Waardering
* **Algemeen**: Waardering aan de laagste van kostprijs (aanschaffingswaarde of vervaardigingsprijs) of marktwaarde (opbrengstwaarde).
* **Methoden voor aanschaffingswaarde**: Individualisering, FIFO, gewogen gemiddelde prijs. LIFO is toegelaten onder Belgian GAAP maar niet onder IAS/IFRS.
* **Vervaardigingsprijs**: Kan directe en/of indirecte productiekosten omvatten. Voor bestellingen in uitvoering kan de 'percentage of completion' methode of 'completed contract' methode worden gebruikt.
##### 1.3.2.2 Boekhoudkundige verwerking
Voorraadwijzigingen (toename of afname) worden aan het einde van het boekjaar geboekt om de waarde van de voorraad in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.
##### 1.3.2.3 Waardeverminderingen
Waardeverminderingen worden geboekt om rekening te houden met de evolutie van de realisatie- of marktwaarde en de risico's. Terugname is mogelijk indien niet langer vereist.
##### 1.3.2.4 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
De keuze van de waarderingsmethode (bv. FIFO versus LIFO, direct costing versus full costing, percentage of completion versus completed contract) heeft een directe impact op de waarde van de voorraden en de resultatenrekening.
##### 1.3.2.5 IAS/IFRS
IAS/IFRS vereist waardering aan full costing voor de vervaardigingsprijs en de 'percentage of completion' of 'completed contract' methode voor bestellingen in uitvoering. LIFO is niet toegestaan.
#### 1.3.3 Vorderingen op ten hoogste één jaar
Dit omvat alle vorderingen die binnen twaalf maanden vervallen, inclusief handelsvorderingen en overige vorderingen.
##### 1.3.3.1 Waardering
* **Bij verwerving**: Gewaardeerd aan nominale waarde, eventueel gecorrigeerd.
* **Wijziging in waardering**:
* **Waardedalingen**: Waardeverminderingen zijn verplicht bij onzekerheid van betaling en facultatief indien de realisatiewaarde lager is.
* **Waardestijgingen**: Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen.
##### 1.3.3.2 Boekhoudkundige verwerking
De boekhoudkundige verwerking van dubieuze vorderingen omvat het afboeken en overboeken naar een overeenkomstige dubieuze vordering, met een eventuele waardevermindering.
##### 1.3.3.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
De keuze om een waardevermindering te boeken bij lagere realisatiewaarde kan imagogericht zijn, afhankelijk van de fiscale aftrekbaarheid.
##### 1.3.3.4 IAS/IFRS
Niet in detail te kennen voor de cursus, maar algemeen geldt waardering tegen geamortiseerde kostprijs met jaarlijkse tests op bijzondere waardeverminderingen.
#### 1.3.4 Geldbeleggingen
Dit zijn overtollige liquiditeiten die worden belegd, zoals eigen aandelen, aandelen en beleggingen, vastrentende effecten en termijndeposito's.
##### 1.3.4.1 Waardering
* **Bij verwerving**: Tegoeden aan nominale waarde, effecten aan aanschaffingswaarde. Bijkomende kosten bieden de keuze om geactiveerd te worden of onmiddellijk als kost te worden opgenomen.
* **Wijziging in waardering**:
* **Waardedalingen**: Waardeverminderingen indien de realisatiewaarde lager is dan de aanschaffingswaarde.
* **Waardestijgingen**: Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen. Gewone herwaardering is niet toegelaten.
##### 1.3.4.2 Boekhoudkundige verwerking
De boekhoudkundige verwerking volgt de principes van verwerving en wijziging in waardering.
##### 1.3.4.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
De keuze om bijkomende kosten te activeren, beïnvloedt het beeld van de activa en de kosten.
##### 1.3.4.4 IAS/IFRS
IAS/IFRS classificeert geldmiddelen en kasequivalenten als financiële activa, gewaardeerd tegen reële waarde of geamortiseerde kostprijs, afhankelijk van de classificatie.
#### 1.3.5 Liquide middelen
Liquide middelen zijn direct beschikbare gelden, zoals te incasseren waarden, tegoeden op zicht bij kredietinstellingen en kasmiddelen.
##### 1.3.5.1 Waardering
* **Bij verwerving**: Gewaardeerd aan nominale waarde.
* **Wijziging in waardering**: Waardeverminderingen komen zelden voor. Terugname is mogelijk.
##### 1.3.5.2 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Er zijn geen keuzemogelijkheden inzake liquide middelen.
##### 1.3.5.3 IAS/IFRS
IAS/IFRS beschouwt geldmiddelen en kasequivalenten als financiële activa, gewaardeerd tegen reële waarde of geamortiseerde kostprijs. Belgische GAAP waardeert liquide middelen aan nominale waarde.
#### 1.3.6 Overlopende actiefrekeningen
Deze rekeningen zorgen ervoor dat kosten en opbrengsten worden toegewezen aan het juiste boekjaar (matchingprincipe). Ze omvatten over te dragen kosten en verkregen opbrengsten.
##### 1.3.6.1 Waardering
Overlopende rekeningen worden gewaardeerd tegen het pro rata gedeelte van de aanschaffingswaarde.
##### 1.3.6.2 Boekhoudkundige verwerking
De boeking gebeurt aan het einde van het boekjaar en de omkering aan het begin van het volgende boekjaar.
##### 1.3.6.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Er zijn geen keuzemogelijkheden.
##### 1.3.6.4 IAS/IFRS
Geen specifieke bepalingen vermeld.
### 1.4 Wat te kennen/kunnen?
Men dient de inhoud, waardering, keuzemogelijkheden, boekhoudkundige verwerking en de vergelijking tussen Belgian GAAP en IAS/IFRS voor alle rubrieken aan de actiefzijde van de balans te kennen. Ook de classificatie van financiële vaste activa is van belang.
---
# Waardering en boekhoudkundige verwerking van activa
Dit document behandelt de waardering en boekhoudkundige verwerking van diverse activa, van oprichtingskosten tot liquide middelen, met nadruk op de principes van verwerving, waardevermindering, afschrijvingen, waardestijgingen en realisatie, en vergelijkt Belgische GAAP met IAS/IFRS.
## 2. Waardering en boekhoudkundige verwerking van activa
### 2.1 Oprichtingskosten
Oprichtingskosten zijn fictieve activa die betrekking hebben op kosten van oprichting, kapitaalverhoging, uitgifte van leningen, herstructureringen en ontwikkelingskosten.
#### 2.1.1 Waardering
Bij verwerving worden oprichtingskosten gewaardeerd aan hun aanschaffingswaarde. Er is een keuze om deze kosten te activeren of onmiddellijk als kosten in de resultatenrekening op te nemen. Bij activering moeten ze afgeschreven worden, met een minimum van 20% per jaar, tenzij het kosten bij uitgifte van leningen betreft, waar de looptijd van de lening bepalend is. Herwaardering is niet toegelaten.
#### 2.1.2 Boekhoudkundige verwerking
* **Bij verwerving:** De aanschaffingswaarde wordt geactiveerd.
* Boeking: XXX (Actief: Oprichtingskosten) aan XXX (Passief: Diverse schulden/BTW)
* **Wijziging in waardering:** Afschrijvingen worden geboekt.
* Boeking: XXX (Kost: Afschrijvingen op oprichtingskosten) aan XXX (Actief: Oprichtingskosten)
#### 2.1.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Het activeren van oprichtingskosten leidt tot een hoger balanstotaal en een hogere winst in het eerste jaar, wat imagogericht kan zijn. Fiscale optimalisatie hangt af van de specifieke aard van de kosten. Kosten van oprichting, kapitaalverhoging en verhoging van inbreng worden in mindering gebracht van het kapitaal. Kosten bij uitgifte van leningen worden in mindering gebracht van het ontvangen bedrag. Herstructureringskosten zijn uitgesloten van activering.
### 2.2 Vaste activa
#### 2.2.1 Algemene inleiding boekhoudkundige verwerking
Vaste activa worden gekenmerkt door hun verwerving, mogelijke waardedaling, afschrijvingen (bij beperkte gebruiksduur), waardeverminderingen (bij onbeperkte gebruiksduur), waardestijgingen (terugname of herwaardering) en realisatie.
* **Verwerving:** Aanschaffingswaarde, vervaardigingsprijs (zelf vervaardigd) of inbrengwaarde. Bijkomende kosten bij aanschaffing moeten worden opgenomen. Rentelasten tijdens de periode tot bedrijfsklaarheid kunnen geactiveerd worden.
* **Waardedaling:**
* **Afschrijvingen:** Systematische en planmatige toerekening van de aanschaffingswaarde (minus restwaarde) over de gebruiksduur van een actief met beperkte gebruiksduur.
* Formule Boekwaarde: $BW = AW - GA$
* Afschrijvingsbedrag (lineaire methode): $\frac{AW - Restwaarde}{Gebruiksduur}$
* Afschrijvingsbedrag (fiscaal degressieve methode): 2x lineair percentage op boekwaarde, max. 40% van AW (fiscaal niet meer aanvaard voor investeringen vanaf 01/01/2020).
* Afschrijving in het jaar van aanschaf/investering: pro rata temporis. Sinds 01/01/2020 verplicht voor alle vennootschappen.
* **Waardeverminderingen:** Niet-systematische correctie voor vaste activa met onbeperkte gebruiksduur die door specifieke omstandigheden in waarde verminderen.
* **Waardestijging:**
* **Terugname afschrijvingen/waardeverminderingen:** Correctie van eerdere afschrijvingen of waardeverminderingen. Dit leidt tot een toename van de waarde van het actief en niet-recurrente bedrijfsopbrengsten.
* **Herwaardering:** Toepassen als de werkelijke waarde duurzaam boven de boekwaarde uitstijgt. Dit verhoogt de waarde van het actief en het eigen vermogen (herwaarderingsmeerwaarden), zonder directe impact op de resultatenrekening (omdat de meerwaarde niet gerealiseerd is). Het voorzichtigheidsbeginsel moet in acht genomen worden.
* **Realisatie (verkoop):** Het actief verdwijnt uit de onderneming. De verkoopprijs wordt vergeleken met de boekwaarde om gerealiseerde meer- of minderwaarden te bepalen. Gerealiseerde meerwaarden komen in de bedrijfsopbrengsten (courant) of niet-recurrente bedrijfsopbrengsten (uitzonderlijk). Gerealiseerde minderwaarden komen in de bedrijfskosten of niet-recurrente bedrijfskosten.
#### 2.2.2 Immateriële vaste activa
Immateriële vaste activa zijn niet-tastbare activa zoals ontwikkelingskosten, concessies, octrooien, licenties, know-how, merken, goodwill en vooruitbetalingen.
* **Waardering bij verwerving:**
* Aankoop bij derden: aanschaffingsprijs plus bijkomende kosten.
* Eigen werken: vervaardigingsprijs (directe en eventueel indirecte productiekosten).
* Inbreng: inbrengwaarde exclusief bijkomende kosten.
* Rentelasten (intercalaire intresten) tot bedrijfsklaarheid kunnen geactiveerd worden.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedaling:** Afschrijvingen (voor activa met beperkte gebruiksduur) en waardeverminderingen.
* **Waardestijging:** Terugname van afschrijvingen of waardeverminderingen. Gewone herwaardering is niet toegelaten voor goodwill, wel een jaarlijkse 'impairment' test.
* **Boekhoudkundige verwerking:**
* **Verwerving:** Afhankelijk van de bron (aankoop, eigen werk, inbreng).
* **Waardedalingen:** Afschrijvingen en waardeverminderingen.
* **Waardestijgingen:** Terugname van afschrijvingen en waardeverminderingen.
* **Realisatie:** Afboeking van het actief en bepaling van meer- of minderwaarde.
* **Imagogericht versus fiscale optimalisatie:**
* Ontwikkelingskosten: IAS/IFRS stelt strengere voorwaarden voor activering.
* Intercalaire intresten: Activeren kan het balanstotaal en resultaat verhogen.
* Zelf vervaardigde immateriële activa: Activering van indirecte productiekosten verhoogt het balanstotaal en resultaat.
* Terugname waardeverminderingen: Via eigen vermogen (rekening 121) is imagogerichter dan via opbrengsten.
* Goodwill: Mag niet worden afgeschreven, wel jaarlijks onderworpen aan 'impairment' test.
#### 2.2.3 Materiële vaste activa
Materiële vaste activa zijn tastbare activa zoals terreinen, gebouwen, installaties, machines, uitrusting, meubilair, rollend materieel, activa in leasing, en andere soortgelijke rechten.
* **Waardering bij verwerving:**
* Aankoop bij derden: aanschaffingsprijs plus bijkomende kosten.
* Eigen werken: vervaardigingsprijs (directe en eventueel indirecte productiekosten).
* Inbreng: inbrengwaarde exclusief bijkomende kosten.
* Rentelasten (intercalaire intresten) tot bedrijfsklaarheid kunnen geactiveerd worden.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedaling:** Afschrijvingen (met lineaire of degressieve methode, fiscaal degressief niet meer aanvaard voor investeringen vanaf 01/01/2020) en waardeverminderingen.
* **Waardestijging:** Terugname van afschrijvingen, terugname van waardeverminderingen, en gewone herwaardering (toegelaten).
* **Boekhoudkundige verwerking:**
* **Verwerving:** Afhankelijk van de bron (aankoop, eigen werk, inbreng). Bij zelfvervaardiging kan gekozen worden om indirecte productiekosten wel of niet te activeren.
* **Waardedalingen:** Afschrijvingen (recurrent) en waardeverminderingen (niet-recurrent).
* **Waardestijgingen:** Terugname afschrijvingen (recurrent) en terugname waardeverminderingen (keuze: via niet-recurrente bedrijfsopbrengsten of herwaarderingsmeerwaarden). Gewone herwaardering wordt geboekt op de rekening 'Herwaarderingsmeerwaarden'.
* **Realisatie:** Afboeking van het actief en bepaling van meer- of minderwaarde.
* **Imagogericht versus fiscale optimalisatie:**
* Intercalaire intresten: Activeren verhoogt balanstotaal en resultaat.
* Zelf vervaardigde materiële activa: Activering van indirecte productiekosten verhoogt balanstotaal en resultaat.
* Afschrijvingen: Lineair afschrijven resulteert in een hogere balanswaarde en hogere winst dan degressief.
* Terugname waardeverminderingen: Boeken via 'Herwaarderingsmeerwaarden' (rekening 121) is imagogerichter dan via niet-recurrente bedrijfsopbrengsten.
#### 2.2.4 Financiële vaste activa
Financiële vaste activa zijn participaties en vorderingen ten opzichte van ondernemingen waarmee een duurzame band wordt onderhouden. Ze worden gecategoriseerd als:
* **Verbonden ondernemingen:** Controlepercentage $> 50\%$.
* **Ondernemingen met een deelnemingsverhouding:** $10\% \le$ Controlepercentage $\le 50\%$.
* **Andere financiële vaste activa:** Controlepercentage $< 10\%$ met een duurzame band.
* **Waardering bij verwerving:**
* Deelnemingen, aandelen, vastrentende effecten: aanschaffingswaarde.
* Vorderingen en waarborgen: nominale waarde.
* Bijkomende kosten: keuze om mee op te nemen in aanschaffingswaarde of onmiddellijk ten laste te nemen in de resultatenrekening.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedaling:** Waardeverminderingen (bij duurzame minderwaarde of onzekerheid van inning).
* **Waardestijging:** Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen, en gewone herwaardering (toegelaten).
* **Boekhoudkundige verwerking:**
* **Verwerving:** Waardering aan aanschaffings- of nominale waarde.
* **Waardedalingen:** Boeken van waardeverminderingen.
* **Waardestijgingen:** Terugname van waardeverminderingen of gewone herwaardering.
* **Imagogericht versus fiscale optimalisatie:**
* Bijkomende kosten activeren is imagogerichter (hogere balanswaarde).
### 2.3 Vlottende activa
#### 2.3.1 Vorderingen op meer dan één jaar
Dit zijn vorderingen met een contractuele looptijd langer dan één jaar, zowel handelsvorderingen als overige vorderingen.
* **Waardering bij verwerving:** Nominale waarde, eventueel gecorrigeerd voor rente of disconto.
* **Wijziging in waardering:** Waardeverminderingen (verplicht bij onzekerheid van inning, facultatief bij lagere realisatiewaarde) en terugname van waardeverminderingen.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Analoog aan vorderingen op ten hoogste één jaar.
* **Imagogericht versus fiscale optimalisatie:** Het wel of niet boeken van een facultatieve waardevermindering kan imagogericht zijn (hogere balanswaarde).
#### 2.3.2 Voorraden en bestellingen in uitvoering
Dit omvat grondstoffen, hulpstoffen, goederen in bewerking, gereed product, handelsgoederen, onroerende goederen bestemd voor verkoop, en bestellingen in uitvoering.
* **Waardering:**
* **Grond-/hulpstoffen, handelsgoederen, OG bestemd voor verkoop:** Laagste van aanschaffingswaarde of marktwaarde. Voor aanschaffingswaarde zijn vier methodes toegelaten: individualisering, gewogen gemiddelde, FIFO, LIFO.
* **Gereed product, goederen in bewerking, bestellingen in uitvoering:** Vervaardigingsprijs of marktwaarde indien lager. Bij bestellingen in uitvoering kan rekening gehouden worden met verworven winst ('percentage of completion' of 'completed contract').
* Intercalaire intresten kunnen geactiveerd worden bij de vervaardigingsprijs indien de productie meer dan één jaar bestrijkt.
* **Wijziging in waardering:** Waardeverminderingen om de waarde in overeenstemming te brengen met de opbrengstwaarde of marktwaarde, en terugname hiervan.
* **Boekhoudkundige verwerking (voorraadwijzigingen):** Aan het einde van het boekjaar wordt de eindvoorraad gewaardeerd. Een voorraadtoename vermindert de bedrijfskosten, een voorraadafname verhoogt ze.
* **Imagogericht versus fiscale optimalisatie:**
* Aangekochte voorraden: FIFO is imagogericht (hogere waarde), LIFO is fiscaal geoptimaliseerd (lagere winst).
* Zelf vervaardigde voorraden: Full costing is imagogericht (hogere waarde), direct costing is fiscaal geoptimaliseerd.
* Bestellingen in uitvoering: Percentage of completion is imagogericht, completed contract methode is fiscaal geoptimaliseerd.
#### 2.3.3 Vorderingen op ten hoogste één jaar
Dit omvat alle vorderingen die binnen 12 maanden vervallen, inclusief gedeelten van vorderingen met een oorspronkelijke looptijd langer dan één jaar.
* **Waardering bij verwerving:** Nominale waarde, eventueel gecorrigeerd voor rente of disconto.
* **Wijziging in waardering:** Waardeverminderingen (verplicht bij onzekerheid van inning, facultatief bij lagere realisatiewaarde) en terugname van waardeverminderingen.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Bij dubieuze vorderingen wordt de oorspronkelijke vordering afgeboekt en overgeboekt naar een dubieuze vordering, met boeking van een waardevermindering.
* **Imagogericht versus fiscale optimalisatie:** De keuze om een facultatieve waardevermindering te boeken, kan imagogericht zijn.
#### 2.3.4 Geldbeleggingen
Dit zijn overtollige liquiditeiten die belegd worden, zoals eigen aandelen (met aanleg van onbeschikbare reserve), aandelen en beleggingen, vastrentende effecten en termijndeposito's.
* **Waardering bij verwerving:**
* Tegoeden: nominale waarde.
* Effecten: aanschaffingswaarde.
* Bijkomende kosten: keuze om mee op te nemen in aanschaffingswaarde of onmiddellijk ten laste te nemen.
* **Wijziging in waardering:** Waardeverminderingen (indien realisatiewaarde lager is dan aanschaffingswaarde) en terugname hiervan. Gewone herwaardering is niet toegelaten.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Afhankelijk van de verwerving en waardeverminderingen.
* **Imagogericht versus fiscale optimalisatie:** Activeren van bijkomende kosten is imagogerichter.
#### 2.3.5 Liquide middelen
Dit is geld dat onmiddellijk ter beschikking is, zoals te incasseren vervallen waarden, tegoeden op zicht bij kredietinstellingen en kasmiddelen.
* **Waardering bij verwerving:** Nominale waarde.
* **Wijziging in waardering:** Waardeverminderingen komen zelden voor, maar zijn mogelijk. Terugname hiervan is eveneens mogelijk.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Geen keuzemogelijkheden.
#### 2.3.6 Overlopende actiefrekeningen
Deze rekening zorgt ervoor dat kosten en opbrengsten worden toegewezen aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben (matchingprincipe). Het betreft over te dragen kosten en verkregen opbrengsten.
* **Waardering:** Tegen het pro rata gedeelte van de aanschaffingswaarde.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Boekingen aan het einde van het boekjaar en begin van het volgende boekjaar.
* **Imagogericht versus fiscale optimalisatie:** Geen keuzemogelijkheden.
### 2.4 Vergelijking met IAS/IFRS
* **Immateriële vaste activa:** IAS/IFRS stelt strengere voorwaarden voor activering van ontwikkelingskosten. Goodwill wordt niet afgeschreven, maar jaarlijks onderworpen aan een 'impairment' test.
* **Materiële vaste activa:** Bij zelfvervaardiging is waardering altijd op basis van 'full costing'. Inspecties om MVA operationeel te houden, worden opgenomen in de boekwaarde.
* **Financiële vaste activa:** IAS/IFRS kent drie klassen (eigen vermogensinstrumenten, derivaten, schuldinstrumenten) met complexe waarderingsregels op basis van reële waarde en geamortiseerde kostprijs. Belgian GAAP maakt onderscheid tussen FVA en geldbeleggingen en biedt meer keuzemogelijkheden.
* **Voorraden:** IAS/IFRS hanteert 'full costing' voor vervaardigingsprijs en 'percentage of completion' of 'completed contract' voor bestellingen in uitvoering. LIFO is niet toegelaten.
* **Liquide middelen:** IAS/IFRS omvat kasequivalenten (kortlopende beleggingen), die in Belgian GAAP als geldbeleggingen worden beschouwd. Waardering is tegen reële waarde of geamortiseerde kostprijs, terwijl Belgian GAAP nominale waarde hanteert.
---
# Vergelijking Belgian GAAP en IAS/IFRS
Deze samenvatting belicht de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de Belgische boekhoudkundige principes (Belgian GAAP) en de internationale financiële verslaggevingsstandaarden (IAS/IFRS) voor diverse activa.
### 3.1 Oprichtingskosten
#### 3.1.1 Belgian GAAP
**Definitie:** Fictieve activa die kosten vertegenwoordigen van oprichting, kapitaalverhoging, uitgifte van leningen, herstructureringen en verdere ontwikkeling. Belastingen en kosten met betrekking tot inbreng kunnen ook worden geactiveerd indien niet onmiddellijk ten laste van de resultatenrekening genomen.
**Waardering:**
* Bij verwerving: aanschaffingswaarde.
* Afschrijving: Regelmatig, met een minimum van 20% per jaar, tenzij het kosten betreft bij uitgifte van leningen waarbij de looptijd van de lening als minimum kan gelden.
* Herwaardering: Niet toegelaten.
**Boekhoudkundige verwerking:**
* Bij verwerving: activering via debet van een balansrekening voor oprichtingskosten.
* Wijziging in waardering: Via afschrijvingen op de resultatenrekening.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:**
* **Activeren:** Kan leiden tot een hogere balanswaarde en lagere kosten in de resultatenrekening, wat gunstig kan zijn voor het imago. Dit kan echter leiden tot uitkeringsbeperkingen.
* **Onmiddellijk in kosten opnemen:** Lagere balanswaarde, hogere kosten in de resultatenrekening.
* **Specifieke regels:** Kosten van oprichting, kapitaalverhoging en verhoging van inbreng komen in mindering van het kapitaal. Kosten bij uitgifte van leningen komen in mindering van het ontvangen bedrag. Herstructureringskosten zijn uitgesloten van activering. Overige oprichtingskosten worden onmiddellijk ten laste genomen.
#### 3.1.2 IAS/IFRS
De tekst verwijst naar het handboek voor de specifieke IAS/IFRS-behandeling van oprichtingskosten.
### 3.2 Vaste activa
#### 3.2.1 Algemene inleiding
**Levensloop van een vast actief:**
* Verwerving
* Gebruik:
* Beperkte gebruiksduur: Afschrijvingen
* Onbeperkte gebruiksduur: Waardeverminderingen bij waardedaling, terugname van waardeverminderingen en waardevermeerdering bij waardestijging.
* Waardedaling: Afschrijvingen (beperkte gebruiksduur) of Waardeverminderingen (onbeperkte gebruiksduur).
* Waardestijging: Terugname van afschrijvingen/waardeverminderingen, Herwaardering.
* Realisatie (verkoop).
**Bijkomende kosten bij verwerving:**
* **Aankoop bij derden:** Aanschaffingsprijs inclusief bijkomende kosten.
* **Zelf vervaardigd:** Vervaardigingsprijs (directe en eventueel indirecte productiekosten). Rente op vreemd vermogen tijdens de periode tot bedrijfsklaarheid mag worden geactiveerd (intercalaire intresten).
* **Inbreng:** Inbrengwaarde, exclusief bijkomende kosten. Deze bijkomende kosten worden opgenomen in de resultatenrekening of geactiveerd als oprichtingskosten.
**Afschrijvingen:**
* **Definitie:** Systematische en planmatige verrichtingen om de aanschaffingswaarde te spreiden over de vermoedelijke levensduur. Dit koppelt kosten aan de opbrengsten die ze genereren (matchingprincipe).
* **Berekening:** Aanschaffingswaarde minus restwaarde, gedeeld door gebruiksduur.
* **Restwaarde:** Meestal nul.
* **Afschrijvingsritme:**
* **Lineaire methode:** Jaarlijks vast bedrag. Voor het jaar van aanschaf/investering geldt een pro rata temporis berekening. Sinds 01/01/2020 verplicht voor alle vennootschappen.
* **Fiscaal degressieve methode:** 2x het lineaire percentage op de boekwaarde, met een maximum van 40% van de aanschaffingswaarde. Voor investeringen sedert 01/01/2020 fiscaal niet meer aanvaard.
**Waardeverminderingen:**
* **Definitie:** Voor vaste activa met onbeperkte gebruiksduur die door specifieke omstandigheden in waarde verminderen. Niet systematisch en planmatig.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Toename van kosten (bedrijfskosten of niet-recurrente bedrijfskosten).
**Waardestijging:**
* **Terugname afschrijvingen/waardeverminderingen:** Boekwaarde stijgt, niet-recurrente bedrijfsopbrengsten stijgen.
* **Herwaardering:** Toename van de werkelijke waarde, die echter niet wordt beschouwd als een opbrengst omdat de meerwaarde niet gerealiseerd is. Leidt tot een stijging van het eigen vermogen (herwaarderingsmeerwaarden). Het voorzichtigheidsbeginsel is hierbij van toepassing.
**Realisatie (verkoop):**
* Actiefbestanddeel wordt afgeboekt.
* Verkoopprijs wordt vergeleken met de boekwaarde:
* Verkoopprijs > Boekwaarde: Gerealiseerde meerwaarde (bedrijfsopbrengsten of niet-recurrente bedrijfsopbrengsten).
* Verkoopprijs < Boekwaarde: Gerealiseerde minderwaarde (bedrijfskosten of niet-recurrente bedrijfskosten).
#### 3.2.2 Immateriële vaste activa
**Wat:** Niet-tastbare vaste activa zoals ontwikkelingskosten, concessies, octrooien, licenties, know-how, merken, goodwill, en vooruitbetalingen op immateriële vaste activa.
**Waardering bij verwerving:**
* Aankoop bij derden: aanschaffingsprijs, inclusief bijkomende kosten.
* Aanschaffing door eigen werken: vervaardigingsprijs (rechtstreekse en eventueel indirecte productiekosten). Intercalaire intresten mogen worden geactiveerd.
* Aanschaffing door inbreng: inbrengwaarde, exclusief bijkomende kosten.
**Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:**
* Afschrijvingen (met een minimum van 5 en maximum van 10 jaar voor ontwikkelingskosten, fiscaal degressieve afschrijvingen niet aanvaard).
* Waardeverminderingen (specifieke aandacht voor ontwikkelingskosten en goodwill).
* **Waardestijgingen:**
* Terugname van eerder geboekte afschrijvingen of waardeverminderingen.
* Gewone herwaardering is niet toegelaten.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:**
* **Ontwikkelingskosten:** IAS/IFRS stelt strengere voorwaarden voor activering dan Belgian GAAP.
* **Intercalaire intresten:** Activeren kan de balanswaarde en het resultaat verhogen.
* **Zelf vervaardigde IMVA:** Keuze om onrechtstreekse productiekosten al dan niet mee op te nemen in de vervaardigingsprijs.
* **Terugname waardeverminderingen:** Via ‘Herwaarderingsmeerwaarden’ (neutraal voor resultaat) of via niet-recurrente bedrijfsopbrengsten (verhoogt resultaat).
#### 3.2.3 Materiële vaste activa
**Wat:** Tastbare vaste activa zoals terreinen en gebouwen, installaties, machines, uitrusting, meubilair, rollend materieel, materiële vaste activa in leasing, en materiële vaste activa in aanbouw.
**Waardering bij verwerving:**
* Aankoop bij derden: aanschaffingsprijs, inclusief bijkomende kosten.
* Aanschaffing door eigen werken: vervaardigingsprijs (directe en eventueel indirecte productiekosten). Keuze om indirecte productiekosten wel of niet te activeren. Intercalaire intresten mogen worden geactiveerd.
* Aanschaffing door inbreng: inbrengwaarde, exclusief bijkomende kosten.
**Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:**
* Afschrijvingen (lineair of degressief, hoewel degressieve afschrijvingen sinds 01/01/2020 fiscaal niet meer aanvaard).
* Waardeverminderingen.
* **Waardestijgingen:**
* Terugname van eerder geboekte afschrijvingen.
* Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen.
* Gewone herwaardering is toegelaten (vereist duurzaamheid en vaststaand rendementsvereiste).
**Boekhoudkundige verwerking:**
* **Zelf vervaardigde MVA:** Kosten kunnen worden geactiveerd via rekening 72 (geproduceerde vaste activa). De keuze om indirecte productiekosten wel of niet te activeren heeft impact op de resultatenrekening en belastingen. Activeren leidt tot een hogere balans en resultaat.
* **Terugname waardeverminderingen:** Kan via ‘Herwaarderingsmeerwaarden’ (betere fiscale optimalisatie) of via niet-recurrente bedrijfsopbrengsten.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:**
* **Intercalaire intresten:** Activeren verhoogt het balanstotaal en het resultaat.
* **Indirecte productiekosten:** Activeren verhoogt het balanstotaal en het resultaat.
* **Afschrijvingen:** Lineair afschrijven leidt tot een hogere boekwaarde en resultaat in vergelijking met degressief afschrijven.
#### 3.2.4 Financiële vaste activa
**Wat:** Participaties en vorderingen tegenover ondernemingen waarmee een duurzame band wordt onderhouden.
* **Verbonden ondernemingen:** Controlepercentage > 50% (rechtstreeks of onrechtstreeks).
* **Ondernemingen met een deelnemingsverhouding:** 10% ≤ Controlepercentage ≤ 50% (rechtstreekse invloed of via dochterondernemingen).
* **Andere financiële vaste activa:** Duurzame band zonder sprake van invloed of controle (vermoed bij controlepercentage < 10%).
**Stappenplan voor opstellen rubriek FVA:**
1. **Groepsstructuur uittekenen:** Classificeer verbanden als verbonden ondernemingen (280), deelnemingen (282) of andere FVA (284).
2. **Identificeren:** Neem alleen ondernemingen op waarmee een duurzame band bestaat.
3. **Boekwaarde bepalen:** Aanschaffingswaarde, gecorrigeerd met waardeverminderingen en meerwaarden.
**Waardering bij verwerving:**
* Deelnemingen, aandelen, vastrentende effecten: aanschaffingswaarde.
* Vorderingen en waarborgen: nominale waarde.
* **Bijkomende kosten:** Keuze: mee opnemen in aanschaffingswaarde of onmiddellijk ten laste nemen in resultatenrekening.
**Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Waardeverminderingen (bij duurzame minderwaarde of ontwaarding voor aandelen; bij onzekerheid van inning voor vorderingen).
* **Waardestijgingen:** Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen; gewone herwaardering is toegelaten.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:**
* **Bijkomende kosten:** Activeren verhoogt balans en resultaat.
#### 3.2.5 Vergelijking met IAS/IFRS (Vaste activa)
* **Materiële vaste activa:**
* **Zelf vervaardigde MVA:** IAS/IFRS heeft een meer imagogericht beeld door onmiddellijke opname in balans versus Belgian GAAP dat kosten eerst in resultatenrekening opneemt. IAS/IFRS hanteert een kostprijsmodel, waarbij alle kosten die nodig zijn om MVA klaar te maken voor beoogd gebruik worden geactiveerd. Kosten voor onderhoud en herstelling worden in de resultatenrekening opgenomen, tenzij het gaat om belangrijke onderdelen die vervangen worden of inspecties om MVA operationeel te houden, die tot de boekwaarde kunnen behoren.
* **Waardering na eerste opname:** IAS/IFRS hanteert een kostprijsmodel versus een herwaarderingsmodel.
* **Afschrijvingen:** Elk significant onderdeel wordt afzonderlijk afgeschreven en moet het patroon van economische voordelen weergeven. Afschrijvingen worden jaarlijks herzien.
* **Immateriële vaste activa:**
* **Ontwikkelingskosten:** IAS/IFRS stelt strengere criteria voor activering.
* **Waardering na eerste opname:** Kostprijsmodel versus herwaarderingsmodel.
* **Goodwill:** Mag niet worden afgeschreven, maar is wel jaarlijks onderworpen aan een ‘impairment’ test.
* **IMVA met onbeperkte gebruiksduur:** Jaarlijkse ‘impairment’ test.
* **Financiële vaste activa:**
* **Classificatie:** IAS/IFRS kent 3 klassen: eigen vermogensinstrumenten, derivaten, schuldinstrumenten. Belgian GAAP maakt onderscheid tussen FVA en geldbeleggingen.
* **Waardering bij eerste opname:** IAS/IFRS waardeert tegen reële waarde (inclusief transactiekosten, behalve voor activa tegen reële waarde met waardeveranderingen in het resultaat). Belgian GAAP kent een keuzemogelijkheid voor bijkomende aankoopkosten.
* **Waardering na eerste opname:** Afhankelijk van de klasse in IAS/IFRS (geamortiseerde kostprijs of reële waarde).
### 3.3 Vlottende activa
#### 3.3.1 Vorderingen op meer dan één jaar
**Wat:** Vorderingen met een contractuele looptijd langer dan één jaar. Dit kunnen handelsvorderingen of overige vorderingen zijn.
**Waardering:**
* **Bij verwerving:** Nominale waarde. Mogelijk correctie voor rente of disconto via een overlopende passiefrekening.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Verplichte waardeverminderingen indien betaling op vervaldag onzeker is; facultatief indien de realisatiewaarde lager is dan de nominale waarde.
* **Waardestijgingen:** Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:** De keuze om al dan niet een waardevermindering te boeken indien de realisatiewaarde lager is dan de nominale waarde op vervaldag heeft fiscale implicaties.
#### 3.3.2 Voorraden en bestellingen in uitvoering
**Wat:** Grondstoffen, hulpstoffen, goederen in bewerking, gereed product, handelsgoederen, onroerende goederen bestemd voor verkoop, vooruitbetalingen op voorraadinkopen, en bestellingen in uitvoering.
**Waardering:**
* **Algemeen:** Laagste van aanschaffingswaarde (of vervaardigingsprijs) en marktwaarde (of opbrengstwaarde).
* **Methoden voor aanschaffingswaarde (aangekochte voorraden):**
* Individuele prijzen
* FIFO (First-In, First-Out)
* Methode van de gewogen gemiddelde prijzen
* **LIFO (Last-In, First-Out):** Toegelaten onder Belgian GAAP, maar niet onder IAS/IFRS.
* **Vervaardigingsprijs (zelf vervaardigde voorraden):**
* Direct costing: Alleen directe productiekosten.
* Full costing: Alle directe en indirecte productiekosten.
* **Intercalaire intresten:** Mogen geactiveerd worden bij een productie- of uitvoeringstermijn van meer dan één jaar.
* **Bestellingen in uitvoering (BIU):**
* Percentage of completion method: Geraamde winst wordt opgenomen naarmate de bestelling vordert.
* Completed contract method: Winst wordt pas opgenomen bij voltooiing.
**Boekhoudkundige verwerking:**
* **Voorraadwijzigingen:** Op einde boekjaar wordt de waarde van de eindvoorraad vergeleken met de beginvoorraad. Een toename vermindert de kosten, een afname verhoogt de kosten.
**Waardeverminderingen:**
* Boeking om rekening te houden met de evolutie van realisatie- of marktwaarde en inherente risico's.
* Voor GIB en BIU: Indien werkelijke kostprijs plus nog te maken kosten hoger is dan de overeengekomen verkoopprijs, of indien de werkelijke kostprijs hoger is dan de geraamde kostprijs bij gerealiseerde afwerkingsgraad.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:**
* **Aangekochte voorraden:** FIFO is imagogericht (hogere voorraadwaarde), LIFO is fiscaal gunstiger (lagere voorraadwaarde en hogere kosten).
* **Vervaardigingsprijs:** Full costing is imagogericht (hogere voorraadwaarde, lagere kosten in RR). Direct costing is fiscaal gunstiger (lagere voorraadwaarde, hogere kosten in RR).
* **BIU:** Percentage of completion is imagogericht (winstname op voorhand). Completed contract is fiscaal gunstiger (winstname bij einde).
#### 3.3.3 Vorderingen op ten hoogste één jaar
**Wat:** Vorderingen die binnen 12 maanden vervallen, inclusief delen van langlopende vorderingen die binnen 12 maanden opeisbaar zijn. Onderscheid tussen handels- en overige vorderingen.
**Waardering:**
* **Bij verwerving:** Nominale waarde. Mogelijk correctie voor rente of disconto.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Verplichte waardeverminderingen bij onzekerheid van inning; facultatief indien de realisatiewaarde lager is dan de nominale waarde.
* **Waardestijgingen:** Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen.
**Boekhoudkundige verwerking (dubieuze vorderingen):**
* De oorspronkelijke vordering wordt afgeboekt en overgeboekt naar een dubieuze vordering. Afhankelijk van de aard (handels- of overige vordering), wordt een waardevermindering geboekt.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:** De keuze om wel of geen waardevermindering te boeken heeft impact op het resultaat en de balans. De fiscale aftrekbaarheid van waardeverminderingen kan beperkt zijn.
#### 3.3.4 Geldbeleggingen
**Wat:** Overtollige liquiditeiten die worden belegd, zoals effecten (vastrentende en andere), termijndeposito's en eigen aandelen (met vorming van een onbeschikbare reserve). Geldbeleggingen die langer dan 1 jaar lopen, vallen ook onder deze categorie.
**Waardering:**
* **Bij verwerving:**
* Tegoeden: nominale waarde.
* Effecten: aanschaffingswaarde.
* **Bijkomende kosten:** Keuze: mee opnemen in aanschaffingswaarde of onmiddellijk ten laste nemen in resultatenrekening.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Waardeverminderingen indien de realisatiewaarde lager is dan de aanschaffingswaarde. Aanvullende waardeverminderingen voor markt- of realisatiewaarde en inherente risico's.
* **Waardestijgingen:** Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen. Gewone herwaardering is niet toegelaten.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:** Activeren van bijkomende kosten bij aanschaffing kan de balans en het resultaat verhogen.
#### 3.3.5 Liquide middelen
**Wat:** Geld dat onmiddellijk ter beschikking is, zoals te incasseren vervallen waarden (cheques), tegoeden op zicht bij kredietinstellingen en kasmiddelen.
**Waardering:**
* **Bij verwerving:** Nominale waarde.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Waardeverminderingen (zelden voorkomend).
* **Waardestijgingen:** Terugname van eerder geboekte waardeverminderingen.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:** Geen keuzemogelijkheden.
#### 3.3.6 Overlopende actiefrekeningen
**Wat:** Rekeningen die ervoor zorgen dat kosten en opbrengsten worden toegewezen aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben (matchingprincipe). Omvatten over te dragen kosten en verkregen opbrengsten, evenals verschillen tussen aanschaffingswaarde en nominale waarde van schulden.
**Waardering:**
* Gewaardeerd tegen het pro rata gedeelte van de aanschaffingswaarde.
**Boekhoudkundige verwerking:**
* Boekingen op 31/12 om kosten over te dragen of opbrengsten te vermeerderen.
* Boekingen op 01/01 van het volgende jaar om deze correcties ongedaan te maken.
**Imagogericht versus Fiscale optimalisatie:** Geen keuzemogelijkheden.
### 3.4 Vergelijking met IAS/IFRS (Vlottende activa)
* **Voorraden:**
* **Waardering:** IAS/IFRS hanteert de opbrengstwaarde als bovengrens voor waardering, terwijl Belgian GAAP de marktwaarde gebruikt.
* **Toegelaten methoden:** LIFO is niet toegestaan onder IAS/IFRS, maar wel onder Belgian GAAP.
* **Vervaardigingsprijs:** IAS/IFRS eist 'full costing' (directe en indirecte kosten), terwijl Belgian GAAP een keuze biedt tussen 'full costing' en 'direct costing'.
* **BIU:** IAS/IFRS waardeert volgens 'percentage of completion' of 'completed contract methode' afhankelijk van zeggenschapsoverdracht. Belgian GAAP biedt ook hier een keuze.
* **Vorderingen:**
* **Waardering bij eerste opname:** IAS/IFRS waardeert tegen reële waarde inclusief transactiekosten. Belgian GAAP biedt een keuzemogelijkheid voor bijkomende aankoopkosten.
* **Waardering na eerste opname:** IAS/IFRS hanteert 'geamortiseerde kostprijs' met de effectieve rentemethode. Belgian GAAP hanteert nominale waarde met mogelijke correcties. IAS/IFRS vereist minstens jaarlijkse testen op bijzondere waardeverminderingen.
* **Liquide middelen:**
* **IAS/IFRS:** Kasequivalenten zijn kortlopende beleggingen (max 3 maanden) die direct omzetbaar zijn en weinig financieel risico inhouden. Deze vallen onder de financiële activa.
* **Belgian GAAP:** Kasequivalenten komen overeen met geldbeleggingen. Liquide middelen worden gewaardeerd aan nominale waarde.
* **Waardering:** IAS/IFRS waardeert tegen reële waarde of geamortiseerde kostprijs, afhankelijk van classificatie. Belgian GAAP waardeert liquide middelen aan nominale waarde.
### 3.5 Kennis en Toepassing
* Omschrijven van de inhoud van rubrieken en hun waardering.
* Identificeren van keuzemogelijkheden en hun impact op imago en fiscale optimalisatie.
* Kennen van de boekhoudkundige verwerking bij verwerving, waardeverandering en realisatie.
* Begrijpen van de gelijkenissen en verschillen tussen Belgian GAAP en IAS/IFRS.
* Correct rubriceren van financiële vaste activa op basis van groepsstructuren.
---
# Imagogerichte versus fiscale optimalisatie
De analyse van keuzes in waardering en verwerking leidt tot een imagogerichte of fiscaal geoptimaliseerde voorstelling in de jaarrekening, met impact op zowel de balans als de resultatenrekening.
## 4. Imagogerichte versus fiscale optimalisatie
Dit hoofdstuk analyseert de verschillende waarderings- en verwerkingskeuzes die een entiteit kan maken bij het opstellen van haar jaarrekening, en hoe deze keuzes de presentatie van activa en de resultatenrekening beïnvloeden. Het centrale thema is de afweging tussen een "imagogerichte" benadering, die vaak streeft naar een hogere balanstotaal en winstgevendheid, en een "fiscaal geoptimaliseerde" benadering, die zich richt op het minimaliseren van de fiscale last.
### 4.1 Oprichtingskosten
Oprichtingskosten zijn fictieve activa die verband houden met de oprichting van een vennootschap, kapitaalverhogingen, leninguitgiften, herstructureringen en ontwikkelingskosten.
#### 4.1.1 Waardering en Verwerking
* **Waardering bij verwerving:** Oprichtingskosten worden gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde.
* **Wijziging in waardering:**
* **Afschrijvingen:** Een minimum van 20% per jaar is vereist, tenzij het gaat om kosten bij uitgifte van leningen, die over de looptijd van de lening worden afgeschreven.
* **Herwaardering:** Niet toegestaan.
* **Keuze: Activeren of als kost opnemen:** De keuze om oprichtingskosten te activeren dan wel onmiddellijk als kost in de resultatenrekening op te nemen, beïnvloedt de winst en het balanstotaal.
#### 4.1.2 Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie
* **Imagogericht:** Activeren van oprichtingskosten leidt tot een hogere balanstotaal en een betere winst in de huidige periode, wat een positiever imago kan creëren.
* **Fiscaal geoptimaliseerd:** Kosten van oprichting, kapitaalverhoging en verhoging van de inbreng kunnen in mindering van het kapitaal komen. Kosten bij uitgifte van leningen komen in mindering van het ontvangen bedrag. Herstructureringskosten en overige oprichtingskosten worden in de regel onmiddellijk ten laste genomen van de resultatenrekening, wat de winst drukt maar mogelijk fiscaal voordelig kan zijn in bepaalde situaties.
### 4.2 Vaste activa
Vaste activa zijn tastbare en niet-tastbare activa met een verwachte gebruiksduur van meer dan één jaar.
#### 4.2.1 Algemene Inleiding Boekhoudkundige Verwerking
De levenscyclus van een vast actief omvat verwerving, gebruik (met mogelijke waardeverminderingen en afschrijvingen) en realisatie.
* **Verwerving:** Kan gebeuren via aankoop, zelfvervaardiging of inbreng. De waardering gebeurt aan aanschaffingswaarde, vervaardigingsprijs of inbrengwaarde. Bijkomende kosten die nodig zijn om het actief bedrijfsklaar te maken, worden in de aanschaffingswaarde opgenomen. Rente op vreemd vermogen tijdens de constructieperiode (intercalaire interesten) kan geactiveerd worden.
* **Gebruik:**
* **Afschrijvingen:** Systematische en planmatige spreiding van de aanschaffingswaarde over de gebruiksduur voor activa met een beperkte gebruiksduur. De boekwaarde is aanschaffingswaarde min geboekte afschrijvingen.
* **Afschrijvingsritme:** Lineaire methode is verplicht voor alle vennootschappen sinds 1 januari 2020. De degressieve methode was fiscaal toegelaten, maar is voor investeringen sinds 01/01/2020 fiscaal niet meer aanvaard.
* **Pro rata temporis:** Afschrijvingen in het jaar van aanschaf of investering worden pro rata berekend.
* **Waardeverminderingen:** Boeking voor vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur die door specifieke omstandigheden in waarde verminderen. Dit zijn geen systematische verrichtingen. De boekwaarde is aanschaffingswaarde min geboekte waardeverminderingen.
* **Terugname van afschrijvingen/waardeverminderingen:** Indien de waarde van een actiefbestanddeel stijgt na eerdere afschrijvingen of waardeverminderingen. Dit kan leiden tot niet-recurrente bedrijfsopbrengsten of een toename van het eigen vermogen (herwaarderingsmeerwaarden).
* **Herwaardering:** Toename van de werkelijke waarde van een vast actiefbestanddeel, wat leidt tot een toename van het eigen vermogen. Dit is geen gerealiseerde opbrengst. Gewone herwaardering is toegelaten voor materiële vaste activa, maar niet voor immateriële vaste activa (behalve voor bepaalde ontwikkelingskosten onder specifieke voorwaarden).
* **Realisatie (verkoop):** Het actiefbestanddeel wordt afgeboekt. Het verschil tussen de verkoopprijs en de boekwaarde resulteert in een gerealiseerde meer- of minderwaarde, die als bedrijfsopbrengst of bedrijfskost wordt geboekt, afhankelijk van de aard van de realisatie (courant of uitzonderlijk).
#### 4.2.2 Immateriële Vaste Activa (IMVA)
Niet-tastbare activa zoals kosten van ontwikkeling, concessies, octrooien, licenties, know-how, merken, goodwill en vooruitbetalingen.
* **Waardering bij verwerving:** Aanschaffingsprijs (aankoop bij derden), vervaardigingsprijs (eigen werken) of inbrengwaarde. Intercalaire interesten kunnen worden geactiveerd.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Afschrijvingen (voor activa met beperkte gebruiksduur) en waardeverminderingen (voor goodwill).
* **Waardestijgingen:** Terugname van afschrijvingen en waardeverminderingen. Gewone herwaardering is niet toegestaan voor goodwill.
* **Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie:**
* **Ontwikkelingskosten:** IAS/IFRS kent strengere voorwaarden toe voor activering dan Belgian GAAP. Activeren kan de winst en het balanstotaal verhogen (imagogericht).
* **Intercalaire intresten:** Activeren verhoogt het balanstotaal en neutraliseert de impact op de resultatenrekening (imagogericht).
* **Zelf vervaardigde IMVA:** Keuze om onrechtstreekse productiekosten al dan niet mee te rekenen in de vervaardigingsprijs. Het niet activeren van deze kosten kan fiscaal voordeliger zijn door de kosten direct in de resultatenrekening op te nemen.
* **Terugname waardeverminderingen:** Boeken via "Herwaarderingsmeerwaarden" in het eigen vermogen heeft een positiever effect op de winst en belastingen dan boeken via niet-recurrente bedrijfsopbrengsten.
#### 4.2.3 Materiële Vaste Activa (MVA)
Tastbare activa zoals terreinen, gebouwen, installaties, machines, meubilair, rollend materieel.
* **Waardering bij verwerving:** Gelijk aan IMVA (aanschaffingsprijs, vervaardigingsprijs, inbrengwaarde). Het "ijzeren voorraadstelsel" is van toepassing voor permanente minimumvoorraden, maar niet direct voor MVA. Intercalaire interesten kunnen geactiveerd worden.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Afschrijvingen en waardeverminderingen. Degressieve afschrijvingen zijn fiscaal niet meer aanvaard voor investeringen sinds 01/01/2020.
* **Waardestijgingen:** Terugname van afschrijvingen en waardeverminderingen. Gewone herwaardering is toegelaten.
* **Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie:**
* **Intercalaire intresten:** Activeren verhoogt de balans en neutraliseert de impact op de resultatenrekening (imagogericht).
* **Zelf vervaardigde MVA:** De keuze om indirecte productiekosten te activeren leidt tot een hoger balanstotaal en resultaat (imagogericht). Het niet activeren kan fiscaal voordeliger zijn.
* **Terugname waardeverminderingen:** Boeken via "Herwaarderingsmeerwaarden" (rekening 121) is imagogerichter dan boeken via niet-recurrente bedrijfsopbrengsten (rekening 7601), omdat het de resultatenrekening minder beïnvloedt en bijgevolg de belastbare winst.
#### 4.2.4 Financiële Vaste Activa (FVA)
Participaties en vorderingen tegenover ondernemingen waarmee een duurzame band bestaat.
* **Classificatie:**
* **Verbonden ondernemingen:** Controlepercentage > 50%.
* **Ondernemingen met deelnemingsverhouding:** 10% ≤ Controlepercentage ≤ 50%.
* **Andere financiële vaste activa:** Controlepercentage < 10%, maar met een duurzame band.
* **Waardering bij verwerving:**
* Deelnemingen, aandelen, vastrentende effecten: aanschaffingswaarde.
* Vorderingen en waarborgen: nominale waarde.
* **Bijkomende kosten:** Keuze om deze mee op te nemen in de aanschaffingswaarde of onmiddellijk ten laste te nemen in de resultatenrekening.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Waardeverminderingen bij duurzame minderwaarde of ontwaarding (deelnemingen/aandelen) of onzekerheid van inning (vorderingen/borgtochten).
* **Waardestijgingen:** Terugname van waardeverminderingen, gewone herwaardering is toegelaten.
* **Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie:**
* **Bijkomende kosten:** Activeren van bijkomende kosten verhoogt het balanstotaal en het resultaat (imagogericht).
### 4.3 Vlottende activa
Activa die naar verwachting binnen één jaar worden gerealiseerd of verbruikt.
#### 4.3.1 Voorraden en Bestellingen in Uitvoering
Grondstoffen, hulpstoffen, goederen in bewerking, gereed product, handelsgoederen, onroerende goederen bestemd voor verkoop, bestellingen in uitvoering.
* **Waardering:**
* **Aangekochte voorraden:** Laagste van aanschaffingswaarde of marktwaarde. Methoden voor aanschaffingswaarde: individuele prijzen, gewogen gemiddelde, FIFO. Belgian GAAP staat ook LIFO toe, wat niet is toegestaan onder IAS/IFRS.
* **Geproduceerde voorraden en bestellingen in uitvoering:** Vervaardigingsprijs.
* **Vervaardigingsprijs:** Mag intercalaire interesten bevatten indien productie > 1 jaar duurt.
* **Direct costing vs. Full costing:** Belgian GAAP biedt de keuze. Full costing (directe en indirecte productiekosten) leidt tot hogere voorraadwaardering en lagere kosten in de resultatenrekening (imagogericht). Direct costing is fiscaal vaak voordeliger door lagere voorraadwaarde en hogere kosten.
* **Percentage of completion vs. Completed contract:** Enkel voor bestellingen in uitvoering. Percentage of completion neemt verworven winst mee op (imagogericht).
* **Waardeverminderingen:** Boeking is vereist indien de marktwaarde lager is dan de aanschaffingswaarde, om rekening te houden met realisatiewaarde en risico's.
* **Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie:**
* **Waarderingsmethoden (aangekochte voorraden):** FIFO resulteert in een hogere voorraadwaarde en lagere kosten in de resultatenrekening (imagogericht). LIFO is fiscaal mogelijk (maar niet onder IAS/IFRS) en kan de winst drukken.
* **Vervaardigingsprijs (geproduceerde voorraden):** Full costing is imagogericht.
* **Bestellingen in uitvoering:** Percentage of completion is imagogericht.
#### 4.3.2 Vorderingen op Ten Hoogste Eén Jaar
Alle vorderingen die binnen 12 maanden vervallen.
* **Waardering bij verwerving:** Nominale waarde. Correctie mogelijk voor rente of disconto.
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Waardeverminderingen zijn verplicht bij onzekere inning, facultatief indien de realisatiewaarde lager is dan de nominale waarde.
* **Waardestijgingen:** Terugname van waardeverminderingen.
* **Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie:**
* **Boeken van waardeverminderingen:** Het facultatief boeken van waardeverminderingen indien de realisatiewaarde lager is dan de nominale waarde kan de balanswaarde verlagen en kosten in de resultatenrekening verhogen. De fiscale aftrekbaarheid van deze waardeverminderingen kan echter beperkt zijn.
#### 4.3.3 Geldbeleggingen
Overtollige liquiditeiten die belegd worden voor de korte termijn.
* **Waardering bij verwerving:**
* Tegoeden: nominale waarde.
* Effecten: aanschaffingswaarde.
* **Bijkomende kosten:** Keuze om mee op te nemen in de aanschaffingswaarde of onmiddellijk als kost te nemen (vergelijkbaar met FVA).
* **Wijziging in waardering:**
* **Waardedalingen:** Waardeverminderingen indien realisatiewaarde lager is dan aanschaffingswaarde.
* **Waardestijgingen:** Terugname van waardeverminderingen. Gewone herwaardering niet toegestaan.
* **Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie:**
* **Bijkomende kosten:** Activeren van bijkomende kosten verhoogt de balanswaarde en het resultaat (imagogericht).
#### 4.3.4 Liquide Middelen
Geld dat onmiddellijk ter beschikking is (te innen vervallen waarden, tegoeden op zicht, kasmiddelen).
* **Waardering:**
* Bij verwerving: nominale waarde.
* Wijzigingen: Waardeverminderingen zijn zeldzaam.
* **Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie:** Er zijn geen specifieke keuzemogelijkheden voor liquide middelen die leiden tot imagogerichte of fiscaal geoptimaliseerde presentaties.
#### 4.3.5 Overlopende Actiefrekeningen
Zorgen voor de toewijzing van kosten en opbrengsten aan de juiste periode (matchingprincipe).
* **Waardering:** Gewaardeerd tegen het pro rata gedeelte van de aanschaffingswaarde.
* **Imagogericht versus Fiscale Optimalisatie:** Er zijn geen specifieke keuzemogelijkheden voor overlopende actiefrekeningen die leiden tot imagogerichte of fiscaal geoptimaliseerde presentaties.
### 4.4 Vergelijking Belgian GAAP en IAS/IFRS
* **Voorraden:** IAS/IFRS staat LIFO niet toe, wat Belgische GAAP wel doet. IAS/IFRS vereist "full costing" voor vervaardigingsprijs, terwijl Belgian GAAP de keuze laat tussen "direct costing" en "full costing". IAS/IFRS vereist de "percentage of completion" methode voor bestellingen in uitvoering, terwijl Belgian GAAP de keuze laat.
* **Financiële Vaste Activa:** IAS/IFRS hanteert een indeling in drie klassen (eigen vermogensinstrumenten, derivaten, schuldinstrumenten) en reële waardering, terwijl Belgian GAAP onderscheidt tussen FVA en geldbeleggingen, met keuzemogelijkheden voor bijkomende aankoopkosten.
* **Liquide Middelen:** IAS/IFRS erkent kasequivalenten (korte termijn beleggingen) die anders gewaardeerd worden dan onder Belgian GAAP, waar liquide middelen aan nominale waarde worden gewaardeerd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Oprichtingskosten | Dit zijn fictieve activa die kosten vertegenwoordigen die gemaakt zijn bij de oprichting van een vennootschap, zoals registratiekosten, juridische kosten en kosten bij uitgifte van leningen of kapitaalverhogingen. Ze kunnen geactiveerd worden of onmiddellijk als kost in de resultatenrekening worden opgenomen. |
| Activering | Het proces waarbij kosten die gemaakt zijn, niet direct als uitgave in de resultatenrekening worden geboekt, maar worden opgenomen als actief in de balans. Dit wordt gedaan bij bepaalde uitgaven die naar verwachting toekomstige economische voordelen zullen opleveren. |
| Afschrijving | De systematische en planmatige waardevermindering van een vast actief met een beperkte gebruiksduur, gespreid over de vermoedelijke levensduur van het actief. Dit wordt geboekt als een kost in de resultatenrekening. |
| Boekwaarde | De waarde van een actief op de balans, berekend als de aanschaffingswaarde minus de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingen die tot dan toe zijn geboekt. |
| Aanschaffingswaarde | De totale kosten die gemaakt zijn om een actief te verwerven, inclusief de aankoopprijs en alle direct toerekenbare bijkomende kosten, zoals transport en installatiekosten. |
| Waardevermindering | Een onverwachte en niet-planmatige daling van de waarde van een actiefbestanddeel, meestal veroorzaakt door specifieke omstandigheden zoals schade, veroudering of een economische neergang. Deze worden als kosten geboekt in de resultatenrekening. |
| Terugname van afschrijvingen | Het terugnemen van eerder geboekte afschrijvingen, wat resulteert in een stijging van de waarde van het actief en een toename van de niet-recurrente bedrijfsopbrengsten of het eigen vermogen. Dit kan gebeuren als blijkt dat er te snel is afgeschreven. |
| Terugname van waardeverminderingen | Het terugnemen van eerder geboekte waardeverminderingen omdat deze niet langer verantwoord zijn. Dit leidt tot een stijging van de waarde van het actief en een toename van de niet-recurrente bedrijfsopbrengsten of het eigen vermogen. |
| Herwaardering | Een waardestijging van een actiefbestanddeel boven de boekwaarde, die wordt gerealiseerd wanneer de werkelijke waarde van het actief duurzaam hoger ligt dan de boekwaarde. Dit leidt tot een toename van het eigen vermogen in de vorm van herwaarderingsmeerwaarden. |
| Realisatie | Het proces waarbij een actief het bedrijf verlaat, meestal door verkoop. Hierbij wordt de verkoopprijs vergeleken met de boekwaarde om eventuele meer- of minderwaarden te bepalen, die worden opgenomen in de resultatenrekening. |
| Immateriële vaste activa (IMVA) | Niet-tastbare vaste activa zoals concessies, octrooien, licenties, know-how, merken, goodwill en ontwikkelingskosten. Deze activa leveren economische voordelen op voor de onderneming. |
| Materiële vaste activa (MVA) | Tastbare vaste activa zoals terreinen, gebouwen, installaties, machines, uitrusting en meubilair. Deze activa worden gebruikt in de productie of voor levering van goederen en diensten. |
| Financiële vaste activa (FVA) | Participaties en vorderingen tegenover ondernemingen waarmee de eigen onderneming een duurzame band onderhoudt, zoals verbonden ondernemingen, deelnemingen en andere financiële activa. Deze worden opgenomen in de balans op basis van de groepsstructuur. |
| Vlottende activa | Activa die naar verwachting binnen één jaar zullen worden gerealiseerd of verbruikt, zoals voorraden, vorderingen, geldbeleggingen, liquide middelen en overlopende actiefrekeningen. |
| Voorraden en bestellingen in uitvoering | Grondstoffen, hulpstoffen, goederen in bewerking, gereed product, handelsgoederen, onroerende goederen bestemd voor verkoop, vooruitbetalingen op voorraadinkopen en bestellingen die nog niet zijn voltooid. Deze worden gewaardeerd tegen de laagste waarde van aanschaffingswaarde of marktwaarde. |
| Vorderingen | Bedragen die een onderneming nog te goed heeft van derden, zoals handelsvorderingen (uit verkoop van goederen of diensten) en overige vorderingen (uit financiële verrichtingen). Ze worden gewaardeerd tegen nominale waarde, eventueel gecorrigeerd voor waardeverminderingen. |
| Geldbeleggingen | Overtollige liquiditeiten die worden belegd voor een beperkte periode met het oog op het genereren van rendement. Dit omvat eigen aandelen, aandelen en beleggingen, vastrentende effecten en termijndeposito's. |
| Liquide middelen | Geld dat onmiddellijk ter beschikking is, zoals te innen vervallen waarden (cheques), tegoeden op zicht bij kredietinstellingen en kasmiddelen. Deze worden gewaardeerd tegen nominale waarde. |
| Overlopende actiefrekeningen | Actiefrekeningen die ervoor zorgen dat kosten en opbrengsten worden toegewezen aan het juiste boekjaar, conform het matchingprincipe. Dit omvat over te dragen kosten en verkregen opbrengsten. |
| Belgian GAAP | Belgische boekhoudkundige principes (Generally Accepted Accounting Principles), die de regels en standaarden vaststellen voor de financiële verslaggeving in België. |
| IAS/IFRS | Internationale financiële verslaggevingsstandaarden (International Accounting Standards/International Financial Reporting Standards), een wereldwijd erkend raamwerk voor de opstelling van financiële overzichten. |
| Imagogericht | Een keuze in boekhoudkundige verwerking of waardering die leidt tot een presentatie van de financiële situatie die gunstiger overkomt, bijvoorbeeld door activa hoger te waarderen of kosten lager weer te geven, wat resulteert in een hogere winst. |
| Fiscale optimalisatie | Een keuze in boekhoudkundige verwerking of waardering die gericht is op het minimaliseren van de belastingdruk, bijvoorbeeld door kosten eerder te boeken of activa lager te waarderen, wat leidt tot een lagere belastbare winst. |
| Matchingprincipe | Een fundamenteel boekhoudkundig principe dat stelt dat kosten en opbrengsten die verband houden met dezelfde economische activiteit, in dezelfde periode op de resultatenrekening moeten worden verantwoord, ongeacht het moment van betaling of inning. |
| Goodwill | Een immaterieel actief dat ontstaat wanneer de overnameprijs van een onderneming hoger is dan de reële waarde van de identificeerbare nettoactiva. Het vertegenwoordigt de waarde van de niet-meetbare activa zoals merkbekendheid, klantrelaties en managementkwaliteit. |
| Ontwikkelingskosten | Kosten die gemaakt worden in de fase van productontwikkeling, na de onderzoeksfase, met het oog op het creëren van nieuwe of verbeterde producten, processen of diensten. Deze kunnen onder bepaalde voorwaarden geactiveerd worden. |
| Intercalaire interesten | Rente op vreemd vermogen die wordt berekend over de periode tussen het aangaan van de lening en het moment dat een vast actief operationeel is of bedrijfsklaar wordt geacht. Deze interesten kunnen deel uitmaken van de aanschaffingswaarde van het actief. |
| Vervaardigingsprijs | De kosten die direct en indirect zijn gemaakt om een product te vervaardigen. Dit omvat directe productiekosten (materialen, arbeid) en optioneel indirecte productiekosten (overheadkosten). |
| Direct costing | Een methode van kostenallocatie waarbij alleen de directe productiekosten worden opgenomen in de vervaardigingsprijs van een product. Variabele indirecte kosten kunnen ook worden meegenomen. |
| Full costing | Een methode van kostenallocatie waarbij zowel de directe als de indirecte productiekosten (vast en variabel) worden opgenomen in de vervaardigingsprijs van een product. |
| Percentage of completion method | Een methode voor het waarderen van bestellingen in uitvoering waarbij een deel van de verwachte winst wordt opgenomen in de resultatenrekening naarmate de voortgang van het project vordert. |
| Completed contract method | Een methode voor het waarderen van bestellingen in uitvoering waarbij de winst pas wordt erkend wanneer de bestelling volledig is afgerond en geleverd. |
| LIFO-methode (Last-In, First-Out) | Een methode voor voorraadwaardering waarbij wordt aangenomen dat de laatst ingekochte of geproduceerde goederen het eerst worden verkocht. Dit leidt tot een hogere waardering van de resterende voorraad bij stijgende prijzen. |
| FIFO-methode (First-In, First-Out) | Een methode voor voorraadwaardering waarbij wordt aangenomen dat de eerst ingekochte of geproduceerde goederen het eerst worden verkocht. Dit leidt tot een lagere waardering van de resterende voorraad bij stijgende prijzen. |
| Gewogen gemiddelde prijs methode | Een methode voor voorraadwaardering waarbij de kosten van de voorraad worden berekend als een gewogen gemiddelde van de kosten van alle eenheden die beschikbaar zijn voor verkoop. |
| Controlepercentage | Het percentage van de stemrechten dat een onderneming bezit in een andere onderneming, wat indicatief is voor de mate van controle of invloed die de ene onderneming kan uitoefenen op de andere. |
| Verbonden ondernemingen | Ondernemingen waarbij een controlepercentage van meer dan 50% bestaat, wat betekent dat één onderneming beslissende invloed kan uitoefenen op het beleid van de andere. |
| Ondernemingen met deelnemingsverhouding | Ondernemingen waarbij een controlepercentage tussen 10% en 50% bestaat, wat duidt op aanzienlijke invloed, maar geen controle. |
| Andere financiële vaste activa | Financiële beleggingen waarbij er geen sprake is van controle of significante invloed, maar wel een duurzame band bestaat, met een controlepercentage van minder dan 10%. |
| Nominale waarde | De waarde van een vordering of een effect zoals vermeld op het document, zonder rekening te houden met disconto, rente of eventuele waardeverminderingen. |
| Geamortiseerde kostprijs | De waarde van een financieel actief of passief op de balans, berekend aan de hand van de initiële kostprijs, aangepast voor aflossingen, afschrijvingen en eventuele waardeverminderingen, gebruikmakend van de effectieve rentemethode. |
Cover
4 - Kasstroomanalyse.pptx
Summary
# Inleiding tot kasstroomanalyse
Dit onderwerp introduceert het concept van kasstromen en hun belang in de financiële verslaggeving, met een focus op de doelstellingen en de indeling van kasstromen.
## 1. Omschrijving van een kasstroom
Een kasstroom wordt gedefinieerd als een verandering van beschikbare en realiseerbare geldmiddelen op korte termijn, die voortvloeit uit een transactie. De kasstroomtabel biedt inzicht in de historische inkomende en uitgaande geldstromen van een onderneming.
### 1.1 Begrippen rond kasstromen
* **Verandering:** Een stijging van geldmiddelen wordt aangeduid als een *cash inflow* (geldstromen gaan naar binnen), terwijl een daling een *cash outflow* (geldstromen gaan naar buiten) betekent.
* **Beschikbare en realiseerbare geldmiddelen op korte termijn:** Dit omvat zowel de liquide middelen (geld in kas en op zichtrekeningen) als kortetermijninvesteringen (met een looptijd van maximaal drie maanden, een hoge realisatiegraad en beperkt risico).
### 1.2 Soorten transacties en kasstromen
Transacties die kasstromen veroorzaken, worden onderverdeeld in drie hoofdactiviteiten:
* **Operationele transacties/activiteiten:** Dit zijn de kernactiviteiten van de onderneming.
* **Investeringstransacties/activiteiten:** Deze omvatten de aan- en verkoop van vaste activa.
* **Financieringstransacties/activiteiten:** Dit betreft het aantrekken van kapitaal (eigen vermogen en leningen) en het aflossen van schulden.
## 2. Doelstelling van kasstroomanalyse
Het hoofddoel van kasstroomanalyse is het verschaffen van inzicht in de geldstromen van een onderneming. Dit omvat het identificeren van de inkomende en uitgaande geldstromen die voortkomen uit de drie eerder genoemde soorten ondernemingsactiviteiten. De analyse helpt bij het beoordelen van het vermogen van een onderneming om in de toekomst positieve nettokasstromen te genereren, aan haar verplichtingen te voldoen, dividenden uit te keren en de behoefte aan externe financiering te bepalen.
> **Tip:** De kasstroomanalyse is cruciaal voor het begrijpen van de financiële gezondheid van een onderneming, aangezien winst uit de resultatenrekening niet altijd gelijk staat aan de werkelijke geldmiddelen die beschikbaar zijn.
## 3. Berekeningsmethoden van kasstromen
Er zijn twee methoden om kasstromen te berekenen: de directe methode en de indirecte methode.
### 3.1 De directe methode
De directe methode geeft een overzicht van de werkelijk ontvangen kasopbrengsten en de daadwerkelijk betaalde kaskosten. Het is een optelling van ontvangen geldmiddelen min de betaalde geldmiddelen. Deze methode kan echter enkel intern worden toegepast en is niet mogelijk op basis van de informatie die in de gepubliceerde jaarrekening beschikbaar is.
### 3.2 De indirecte methode
De indirecte methode berekent de kasstromen, met name de operationele kasstroom, op basis van het resultaat na belastingen en diverse correcties. De investerings- en financieringsstromen worden berekend op basis van mutaties in de balans. Deze methode maakt gebruik van gepubliceerde jaarrekeningen en vereist informatie over twee opeenvolgende boekjaren.
#### 3.2.1 Berekening van de operationele kasstroom (indirecte methode)
De berekening van de operationele kasstroom via de indirecte methode vertrekt van de winst (of het verlies) van het boekjaar na belastingen. Deze winst wordt vervolgens gecorrigeerd voor niet-kaskosten (NKK) en niet-kasopbrengsten (NKO). Ook mutaties in het werkkapitaal, zoals veranderingen in operationele activa en schulden, worden meegenomen.
##### 3.2.1.1 Correcties op basis van de resultatenrekening
Niet-kaskosten (zoals afschrijvingen en waardeverminderingen) worden opgeteld bij de winst, omdat deze kosten weliswaar de winst verminderen, maar geen uitgaande geldstroom vertegenwoordigen. Niet-kasopbrengsten (zoals terugname van voorzieningen of kapitaalsubsidies) worden afgetrokken van de winst, omdat deze de winst verhogen maar geen inkomende geldstroom genereren. Ook meerwaarden op de realisatie van vaste activa worden afgetrokken, aangezien deze de winst verhogen, maar niet direct de operationele kasstroom weergeven.
##### 3.2.1.2 Correcties op basis van de balans
Mutaties in operationele activa en operationele schulden beïnvloeden de kasstroom.
* **Operationele activa:** Een toename van operationele activa (zoals voorraden of vorderingen) leidt tot een daling van de operationele kasstroom (geld is geïnvesteerd). Een afname leidt tot een stijging (geld komt binnen door inning of verkoop).
* **Operationele schulden:** Een toename van operationele schulden (zoals schulden aan leveranciers) leidt tot een stijging van de operationele kasstroom (geld wordt nog niet betaald). Een afname leidt tot een daling (geld wordt afbetaald).
* **Voorzieningen en uitgestelde belastingen:** Mutaties in voorzieningen en uitgestelde belastingen hebben doorgaans een verwaarloosbare impact op de geldstroom en worden daarom vaak op nul gezet.
##### 3.2.1.3 Formule operationele kasstroom
De formule voor de potentiële operationele kasstroom is:
$$ Potentiële operationele kasstroom = Resultaat van het boekjaar na belastingen + Niet-kaskosten - Niet-kasopbrengsten - Opbrengsten uit financiële vaste activa - Meerwaarden bij realisatie vaste activa $$
Vervolgens wordt de operationele kasstroom als volgt berekend:
$$ Operationele kasstroom = Potentiële operationele kasstroom - Toename / + Afname operationele activa + Toename / - Afname operationele schulden + Toename / - Afname voorzieningen en uitgestelde belastingen $$
> **Tip:** Onthoud dat actiefbestanddelen een omgekeerd effect hebben op de kasstroom (toename actief $\rightarrow$ daling geldstroom), terwijl passiefbestanddelen een direct effect hebben (toename passief $\rightarrow$ stijging geldstroom).
> **Voorbeeld:** Een toename van de voorraden (actief) betekent dat er geld is uitgegeven aan voorraden, wat de operationele kasstroom verlaagt. Een toename van schulden aan leveranciers (passief) betekent dat er goederen zijn aangekocht zonder dat er direct geld is betaald, wat de operationele kasstroom verhoogt.
### 3.3 Investeringskasstroom
De investeringskasstroom heeft betrekking op de aan- en verkoop van vaste activa. Een negatieve investeringskasstroom duidt erop dat de onderneming meer heeft geïnvesteerd in vaste activa dan dat ze heeft ontvangen uit de verkoop ervan. Een positieve investeringskasstroom suggereert dat de opbrengsten uit de verkoop van vaste activa de aankopen overstegen.
##### 3.3.1 Formule investeringskasstroom
De formule voor de investeringskasstroom is complex en omvat diverse correcties met betrekking tot de boekwaarde van vaste activa, afschrijvingen, waardeverminderingen, herwaarderingen en realisaties.
$$ Investeringskasstroom = Boekwaarde vaste activa begin boekjaar - Boekwaarde vaste activa einde boekjaar - Afschrijvingen en waardeverminderingen + Terugname afschrijvingen en waardeverminderingen + Geboekte herwaarderingsmeerwaarden - Terugname geboekte herwaarderingsmeerwaarden - Minderwaarden bij realisatie vaste activa + Meerwaarden bij realisatie vaste activa + Opbrengsten uit financiële vaste activa $$
### 3.4 Financieringskasstroom
De financieringskasstroom weerspiegelt transacties die de kapitaalstructuur van de onderneming beïnvloeden, zoals het aantrekken van nieuw eigen vermogen, het aangaan van leningen, het aflossen van schulden en het uitkeren van dividenden.
##### 3.4.1 Formule financieringskasstroom
De berekening van de financieringskasstroom omvat de wijziging in het eigen vermogen en de wijziging in de financiële schulden, na eventuele correcties.
$$ Wijziging in eigen vermogen = Boekwaarde einde boekjaar bestanddelen EV - Boekwaarde begin boekjaar bestanddelen EV + Correcties $$
$$ Wijziging in financiële schulden = Boekwaarde einde bj - Boekwaarde begin bj van bestanddelen LT en KT financiële schulden van bestanddelen LT en KT overige schulden + Correcties $$
## 4. Reële kasstroom
De reële kasstroom, ook wel bekend als de totale kasstroom, is de optelsom van de operationele kasstroom, de investeringskasstroom en de financieringskasstroom. Deze vertegenwoordigt de nettoverandering in de geldmiddelen van de onderneming gedurende een bepaalde periode.
### 4.1 Formule reële kasstroom
$$ Reële kasstroom = Operationele kasstroom + Investeringskasstroom + Financieringskasstroom $$
De reële kasstroom is gelijk aan de verandering in de kasequivalenten (klasse 5 van de balans).
### 4.2 Betekenis en toepassing van de reële kasstroom
De reële kasstroom vertegenwoordigt het bedrag dat overblijft na de kasstromen uit operationele activiteiten en investeringen, en dat beschikbaar is om aan vermogensverschaffers te betalen. Het wordt gebruikt bij de waardering van ondernemingen (huidige waarde van toekomstige vrije kasstromen) en in de investeringsanalyse om de financiële levensvatbaarheid van projecten te evalueren.
> **Tip:** Een positieve operationele kasstroom, een negatieve investeringskasstroom (investeren in groei) en een positieve financieringskasstroom (financiering aantrekken) kunnen wijzen op een gezonde, groeiende onderneming. Echter, de interpretatie hangt sterk af van de specifieke context en sector.
## 5. Interpretatie van kasstromen
De interpretatie van kasstromen is essentieel om de financiële prestaties van een onderneming te beoordelen.
### 5.1 Interpretatie van de operationele kasstroom
* **Positieve operationele kasstroom:** De onderneming genereert voldoende geldmiddelen uit haar dagelijkse activiteiten om haar lopende uitgaven te dekken. Deze middelen kunnen worden ingezet voor investeringen, schuldaflossingen of dividenduitkeringen.
* **Negatieve operationele kasstroom:** De onderneming genereert niet genoeg geld uit haar kernactiviteiten en moet mogelijk externe financiering aantrekken om te kunnen blijven opereren, investeren of schulden aflossen.
### 5.2 Interpretatie van de investeringskasstroom
* **Negatieve investeringskasstroom:** De onderneming investeert meer in haar toekomstige capaciteit (bijv. aankoop van machines, gebouwen) dan dat ze ontvangt uit de verkoop van activa. Dit duidt vaak op groei en expansie.
* **Positieve investeringskasstroom:** De onderneming verkoopt meer activa dan ze aankoopt. Dit kan duiden op desinvesteringen, het afbouwen van activa, of het genereren van extra middelen door de verkoop van bezittingen.
### 5.3 Interpretatie van de financieringskasstroom
* **Positieve financieringskasstroom:** De onderneming heeft meer financiering aangetrokken dan afgelost (bijv. door leningen aan te gaan of kapitaal op te halen). Dit kan duiden op een behoefte aan kapitaal voor investeringen of operationele behoeften.
* **Negatieve financieringskasstroom:** De onderneming heeft meer schulden afgelost of eigen vermogen terugbetaald dan dat ze nieuw financiering heeft aangetrokken. Dit kan duiden op een sterke financiële positie of een terugkeer naar aandeelhouders.
### 5.4 Beoordelen van gunstige/ongunstige situaties
Een gunstige situatie met betrekking tot kasstromen wordt vaak gekenmerkt door:
* Een consistente positieve operationele kasstroom.
* Een investeringskasstroom die in lijn is met de strategische doelstellingen van de onderneming (groei of optimalisatie).
* Een financieringskasstroom die de resterende behoeften dekt zonder overmatige schuldenlast.
Een ongunstige situatie kan zich voordoen wanneer de operationele kasstroom negatief is, de onderneming afhankelijk is van externe financiering voor haar dagelijkse operaties, of wanneer er sprake is van een structurele uitstroom van kasmiddelen zonder duidelijke strategische rechtvaardiging.
---
# Berekeningsmethoden en samenstelling van kasstromen
Hier is een gedetailleerde samenvatting van de berekeningsmethoden en samenstelling van kasstromen, gericht op het examen.
## 2. Berekeningsmethoden en samenstelling van kasstromen
Dit gedeelte behandelt de verschillende methoden voor het berekenen van kasstromen, met een specifieke focus op de indirecte methode voor de operationele kasstroom, inclusief de samenstelling en noodzakelijke correcties.
### 2.1 Inleiding tot kasstromen
Een kasstroom wordt gedefinieerd als een verandering van beschikbare en realiseerbare geldmiddelen op korte termijn als gevolg van een transactie. De kasstroomtabel verschaft inzicht in de historische inkomende en uitgaande geldstromen van een onderneming. Het hoofddoel van kasstroomanalyse is het verschaffen van inzicht in de geldstromen binnen een onderneming, afkomstig uit drie soorten ondernemingsactiviteiten: operationele activiteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten.
> **Tip:** De Belgische boekhoudwetgeving schrijft een kasstroomtabel niet verplicht voor voor enkelvoudige jaarrekeningen, maar internationale boekhoudnormen (zoals IAS 7) verplichten deze wel voor beursgenoteerde ondernemingen die geconsolideerde jaarrekeningen opstellen.
### 2.2 Begrippen gerelateerd aan kasstromen
* **Verandering geldmiddelen:**
* Stijging geldmiddelen: cash inflow (geld komt binnen).
* Daling geldmiddelen: cash outflow (geld vloeit weg).
* **Beschikbare en realiseerbare geldmiddelen op korte termijn:** Dit omvat geldmiddelen in kas en op zichtrekeningen (liquide middelen, code 54/58) en kortetermijninvesteringen met een looptijd van maximaal drie maanden, een hoge realisatiegraad en een beperkt risico van waardeschommelingen (geldbeleggingen, code 50/53).
* **Transacties:** Kasstromen ontstaan door verschillende soorten transacties:
* **Operationele transacties of operationele activiteiten:** Dit zijn de kernactiviteiten van de onderneming.
* **Investeringstransacties of investeringsactiviteiten:** Aankopen en verkopen van vaste activa.
* **Financieringstransacties of financieringsactiviteiten:** Aantrekken van inbreng/kapitaal, aangaan en aflossen van leningen.
### 2.3 Berekeningsmethoden voor kasstromen
Er zijn twee primaire methoden om kasstromen te berekenen:
#### 2.3.1 De directe methode
De directe methode overziet de werkelijk ontvangen kasopbrengsten en de werkelijk betaalde kaskosten. Het principe is ontvangen geldmiddelen minus betaalde geldmiddelen. Deze methode kan enkel intern worden toegepast en is niet mogelijk op basis van de standaardinformatie uit een gepubliceerde jaarrekening.
#### 2.3.2 De indirecte methode
De indirecte methode is de methode die gebruikt wordt op basis van de gepubliceerde jaarrekening en die de focus vormt voor dit onderdeel.
* De **operationele kasstroom** wordt opgebouwd op basis van het resultaat na belastingen, aangevuld met specifieke correcties.
* De **investeringskasstroom** en **financieringskasstroom** worden opgebouwd op basis van mutaties in de balans en bijkomende correcties.
Deze methode vereist informatie uit de resultatenrekening, de balans en de toelichting voor twee opeenvolgende boekjaren.
##### 2.3.2.1 Berekening van de operationele kasstroom (indirecte methode)
Het vertrekpunt voor de operationele kasstroom is de winst (of het verlies) van het boekjaar na belastingen. Er worden twee soorten correcties aangebracht:
1. **Correcties op basis van de resultatenrekening:** Neutraliseren van niet-kaskosten (NKK) en niet-kasopbrengsten (NKO).
* **Niet-kaskosten (NKK)** zijn kosten die wel in de resultatenrekening zijn opgenomen, maar waar geen uitgaande geldstroom mee gepaard gaat. Voorbeelden zijn afschrijvingen, waardeverminderingen en terugname van voorzieningen. Deze NKK worden opgeteld bij de winst omdat ze het resultaat drukken zonder dat er geld is uitgegeven.
* **Niet-kasopbrengsten (NKO)** zijn opbrengsten die wel in de resultatenrekening zijn opgenomen, maar waar geen inkomende geldstroom mee gepaard gaat. Voorbeelden zijn terugname van afschrijvingen en waardeverminderingen, of opbrengsten uit financiële vaste activa (FVA) en meerwaarden op de realisatie van vaste activa. Deze NKO worden afgetrokken van de winst omdat ze het resultaat verhogen zonder dat er geld is ontvangen.
2. **Correcties op basis van de balans (mutaties in het werkkapitaal):** Deze correcties onderzoeken of de kosten en opbrengsten van de periode effectief zijn ontvangen of betaald. Dit wordt gedaan door te kijken naar de wijzigingen in openstaande vorderingen en schulden.
* **Afname van operationele activa** (bv. daling van vorderingen of voorraden) impliceert dat er meer geld is ontvangen dan wat er aan kosten werd geboekt, wat een positieve impact heeft op de kasstroom.
* **Toename van operationele activa** impliceert dat er meer geld is uitgegeven dan wat er aan kosten werd geboekt, wat een negatieve impact heeft op de kasstroom.
* **Toename van operationele schulden** (bv. stijging van leveranciersschulden) impliceert dat er meer kosten zijn geboekt dan dat er is betaald, wat een positieve impact heeft op de kasstroom.
* **Afname van operationele schulden** impliceert dat er meer is betaald dan wat er aan kosten werd geboekt, wat een negatieve impact heeft op de kasstroom.
* Mutaties in **voorzieningen en uitgestelde belastingen** hebben doorgaans een verwaarloosbare impact op de kasstroom en worden dus vaak als nul beschouwd in de berekening.
**Formule potentiële operationele kasstroom:**
$$ \text{Potentiële operationele kasstroom (EUR)} = \text{Resultaat van het boekjaar na belastingen} + \text{Niet-kaskosten} - \text{Niet-kasopbrengsten} - \text{Opbrengsten uit financiële vaste activa} - \text{Meerwaarden bij realisatie vaste activa} $$
**Formule operationele kasstroom:**
$$ \text{Operationele kasstroom (EUR)} = \text{Potentiële operationele kasstroom} - \Delta \text{operationele activa} + \Delta \text{operationele schulden} + \Delta \text{voorzieningen en UB} $$
Waarbij $\Delta$ staat voor de mutatie (toename of afname). De tekens voor de mutaties zijn:
* Toename operationele activa: minteken (-)
* Afname operationele activa: plusteken (+)
* Toename operationele schulden: plusteken (+)
* Afname operationele schulden: minteken (-)
* Toename voorzieningen en UB: plusteken (+)
* Afname voorzieningen en UB: minteken (-)
**Samenstelling van operationele kasstroom:**
* **Operationele activa:** Actiefbestanddelen die ingezet worden in de bedrijfscyclus, zoals voorraden, bestellingen in uitvoering, vorderingen (ook > 1 jaar tenzij uitgesproken financieel karakter) en overlopende rekeningen.
* **Operationele schulden:** Langlopende en kortlopende niet-financiële schulden, voorzieningen en uitgestelde belastingen.
> **Tip:** Onthoud de logica voor activa en passiva:
> * **Actief:** Een stijging van een actiefbestanddeel (bv. aankoop voorraden) vermindert de geldstroom (pijltjes omgekeerd). Een daling (bv. inning vordering) verhoogt de geldstroom.
> * **Passief:** Een stijging van een passiefbestanddeel (bv. nieuwe lening) verhoogt de geldstroom (pijltjes in dezelfde richting). Een daling (bv. betaling leveranciers) vermindert de geldstroom.
##### 2.3.2.2 Betekenis van de operationele kasstroom
* **Positieve operationele kasstroom:** De onderneming heeft geldmiddelen overgehouden uit haar dagelijkse activiteiten. Deze middelen kunnen gebruikt worden voor investeringen, aflossing van schulden of uitkering van winst.
* **Negatieve operationele kasstroom:** De onderneming genereert onvoldoende geldmiddelen uit haar dagelijkse activiteiten. Bijkomende middelen zijn nodig voor investeringen, aflossing van schulden, etc.
#### 2.3.3 Investeringskasstroom
De investeringskasstroom omvat de geldstromen gerelateerd aan de aan- en verkoop van vaste activa, zowel materiële als financiële activa. Deze kasstroom geeft inzicht in de investeringsactiviteiten van de onderneming.
> **Tip:** Voor examendoeleinden is het interpreteren van de investeringskasstroom cruciaal, de gedetailleerde berekening is minder belangrijk.
#### 2.3.4 Financieringskasstroom
De financieringskasstroom geeft weer hoe een onderneming haar financiering heeft geregeld. Dit omvat transacties met vermogensverschaffers, zoals het aantrekken of terugbetalen van leningen en het uitgeven of inkopen van eigen aandelen, alsook het uitkeren van dividenden.
> **Tip:** Net als bij de investeringskasstroom is het interpreteren van de financieringskasstroom belangrijker voor het examen dan de gedetailleerde berekening.
#### 2.3.5 Reële kasstroom
De reële kasstroom vertegenwoordigt hetgeen overblijft van de kasstroom uit operaties na aftrek van vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, teneinde aan vermogensverschaffers te kunnen betalen. Het is de optelsom van de operationele kasstroom, de investeringskasstroom en de financieringskasstroom. Deze wordt ook berekend als de verandering in klasse 5 van de balans (kasequivalenten).
**Formule reële kasstroom:**
$$ \text{Reële kasstroom (EUR)} = \Delta \text{klasse 5} = \text{Operationele kasstroom} + \text{Investeringskasstroom} + \text{Financieringskasstroom} $$
**Betekenis van de reële kasstroom:**
* Verschaft inzicht in het vermogen van de onderneming om in de toekomst positieve nettokasstromen te genereren.
* Toont het vermogen om aan verplichtingen te voldoen, dividend uit te keren en de behoefte aan externe financiering.
* Belangrijk voor de waardering van ondernemingen (actuele waarde van toekomstige vrije kasstromen) en investeringsanalyse.
> **Tip:** Het verschil tussen de nettowinst en de reële kasstroom uit bedrijfsuitoefening wordt voornamelijk veroorzaakt door de effecten van investerings- en financieringstransacties.
### 2.4 Interpretatie van kasstromen
* **Operationele kasstroom:**
* Positief: Gezonde dagelijkse operaties die geld genereren.
* Negatief: Dagelijkse operaties verbruiken meer geld dan ze opleveren, wat externe financiering vereist.
* **Investeringskasstroom:**
* Negatief: Onderneming investeert in de toekomst (bv. aankoop vaste activa).
* Positief: Onderneming verkoopt activa, wat kan duiden op desinvestering of liquidatie van activa.
* **Financieringskasstroom:**
* Positief: Onderneming trekt financiering aan (bv. nieuwe leningen, uitgifte aandelen).
* Negatief: Onderneming betaalt financiering terug (bv. aflossing leningen, dividenduitkering, inkoop aandelen).
* **Reële kasstroom:** Geeft de totale verandering in de kaspositie weer na alle activiteiten. Een positieve reële kasstroom betekent dat de kaspositie is toegenomen, een negatieve dat deze is afgenomen.
### 2.5 Samenvatting: Wat moet je kennen/kunnen?
* Omschrijven wat een kasstroom is.
* De operationele kasstroom berekenen op basis van de indirecte methode met jaarrekeninggegevens.
* De principes achter de berekening van de operationele kasstroom begrijpen en toepassen.
* Een gegeven of zelf berekende operationele kasstroom interpreteren.
* Een gegeven investeringskasstroom interpreteren.
* Een gegeven financieringskasstroom interpreteren.
* Omschrijven wat een reële kasstroom is.
* Een berekende of gegeven kasstroom beoordelen (gunstig/ongunstig).
---
# Interpretatie van kasstromen en finale beoordeling
Dit deel behandelt de betekenis van de berekende kasstromen, met name de operationele, investerings- en financieringskasstroom, en hoe de reële kasstroom wordt berekend en toegepast.
### 3.1 Omschrijving en doelstelling van kasstroomanalyse
Een kasstroom wordt gedefinieerd als een verandering van beschikbare en realiseerbare geldmiddelen op korte termijn als gevolg van een transactie. De kasstroomtabel verschaft inzicht in de historische inkomende en uitgaande geldstromen van een onderneming. Het hoofddoel van kasstroomanalyse is het verschaffen van inzicht in deze geldstromen, die voortkomen uit drie soorten ondernemingsactiviteiten:
* Operationele activiteiten
* Investeringsactiviteiten
* Financieringsactiviteiten
> **Tip:** De kasstroomanalyse is een cruciaal onderdeel voor het beoordelen van de financiële gezondheid van een onderneming. Het geeft een ander perspectief dan de winst- en verliesrekening, omdat het zich richt op de daadwerkelijke geldstromen.
#### 3.1.1 Begrippen gerelateerd aan kasstromen
* **Verandering in geldmiddelen:** Een stijging van geldmiddelen duidt op een cash inflow, terwijl een daling een cash outflow impliceert.
* **Beschikbare en realiseerbare geldmiddelen op korte termijn:** Dit omvat geldmiddelen in kas en op zichtrekeningen ('Liquide middelen', code 54/58) en kortetermijninvesteringen met een looptijd van maximaal drie maanden, een hoge realisatiegraad en beperkt risico van waardeschommelingen ('Geldbeleggingen', code 50/53).
* **Transacties:**
* **Operationele transacties of activiteiten:** Dit zijn de kernactiviteiten van de onderneming.
* **Investeringstransacties of investeringsactiviteiten:** Aangekochte en verkochte vaste activa.
* **Financieringstransacties of financieringsactiviteiten:** Aantrekken van inbreng/kapitaal, aangaan en aflossen van leningen.
### 3.2 Berekeningsmethoden van kasstromen
Er zijn twee methoden voor de berekening van kasstromen: de directe en de indirecte methode.
#### 3.2.1 De directe methode
De directe methode geeft een overzicht van werkelijk ontvangen kasopbrengsten en betaalde kaskosten (ontvangen geldmiddelen minus betaalde geldmiddelen). Deze methode kan enkel intern worden toegepast en is onmogelijk op basis van de informatie uit de gepubliceerde jaarrekening.
#### 3.2.2 De indirecte methode
De indirecte methode berekent de kasstromen op basis van de gepubliceerde jaarrekening, waarbij informatie uit twee boekjaren noodzakelijk is. De operationele kasstroom wordt opgebouwd op basis van het resultaat na belastingen en correcties. De investerings- en financieringsstromen worden opgebouwd op basis van mutaties en correcties in de balans.
##### 3.2.2.1 Berekening van de operationele kasstroom (indirecte methode)
De berekening van de operationele kasstroom volgens de indirecte methode vertrekt van het resultaat van het boekjaar na belastingen. Hierbij worden niet-kaskosten (NKK) opgeteld en niet-kasopbrengsten (NKO) afgetrokken.
* **Niet-kaskosten (NKK):** Kosten die geboekt worden maar geen uitgaande geldstroom veroorzaken, zoals afschrijvingen, waardeverminderingen en dotaties aan voorzieningen.
* **Niet-kasopbrengsten (NKO):** Opbrengsten die geboekt worden maar geen inkomende geldstroom genereren, zoals terugnemingen van afschrijvingen en voorzieningen, en meerwaarden op de realisatie van vaste activa.
Daarnaast moet gecorrigeerd worden voor wijzigingen in het werkkapitaal, wat de volgende aanpassingen met zich meebrengt:
* **Toename van operationele activa:** Veroorzaakt een negatieve impact op de kasstroom (geld wordt geïnvesteerd in activa).
* **Afname van operationele activa:** Veroorzaakt een positieve impact op de kasstroom (activa worden verkocht of geïnd).
* **Toename van operationele schulden:** Veroorzaakt een positieve impact op de kasstroom (onderneming ontvangt uitstel van betaling).
* **Afname van operationele schulden:** Veroorzaakt een negatieve impact op de kasstroom (onderneming betaalt schulden).
De formule voor de potentiële operationele kasstroom luidt:
$$ \text{Potentiële operationele kasstroom (EUR)} = \text{Resultaat van het boekjaar na belastingen} + \text{Niet-kaskosten} - \text{Niet-kasopbrengsten} - \text{Opbrengsten uit financiële vaste activa} - \text{Meerwaarden bij realisatie vaste activa} $$
De formule voor de operationele kasstroom is:
$$ \text{Operationele kasstroom (EUR)} = \text{Potentiële operationele kasstroom} - \text{Toename/+ Afname operationele activa} + \text{Toename/− Afname operationele schulden} + \text{Toename/− Afname voorzieningen en UB} $$
* **Operationele activa:** Actiefbestanddelen ingezet in de bedrijfscyclus van de onderneming, zoals voorraden, bestellingen in uitvoering, vorderingen (ook langer dan 1 jaar tenzij specifiek financieel karakter) en overlopende rekeningen.
* **Operationele passiva:** Langlopende en kortlopende niet-financiële schulden, voorzieningen en uitgestelde belastingen.
> **Tip:** Let goed op de tekens bij de mutaties in operationele activa en passiva. Bij activa geldt een omgekeerde relatie (stijging actief = daling kasstroom), terwijl bij passiva de relatie direct is (stijging passief = stijging kasstroom).
##### 3.2.2.2 Berekening van de investeringskasstroom
De investeringskasstroom volgt uit mutaties in de vaste activa. De formule is complexer en omvat diverse correcties voor afschrijvingen, waardeverminderingen, meer- en minderwaarden en opbrengsten uit financiële vaste activa. In de praktijk is deze kasstroom vaak negatief, wat duidt op uitgaven voor investeringen in vaste activa.
##### 3.2.2.3 Berekening van de financieringskasstroom
De financieringskasstroom betreft wijzigingen in het eigen vermogen en de financiële schulden (zowel lang- als kortlopend). Een positieve financieringskasstroom betekent dat de onderneming kapitaal heeft aangetrokken, terwijl een negatieve kasstroom duidt op aflossingen of dividenduitkeringen.
### 3.3 Interpretatie van kasstromen
#### 3.3.1 Interpretatie van de operationele kasstroom
* **Positieve operationele kasstroom:** De onderneming genereert voldoende geldmiddelen uit haar dagelijkse activiteiten om investeringen, aflossing van schulden en dividenduitkeringen te financieren.
* **Negatieve operationele kasstroom:** De onderneming genereert onvoldoende geld uit haar kernactiviteiten en moet bijkomende financiering aantrekken om haar activiteiten en investeringen te dekken.
> **Tip:** Bij de interpretatie van de operationele kasstroom is het essentieel om het bedrag te vermelden en uit te leggen of er meer geld is binnengekomen dan uitgegeven door de dagelijkse activiteiten.
#### 3.3.2 Interpretatie van de investeringskasstroom
Een negatieve investeringskasstroom duidt doorgaans op investeringen in vaste activa (aankoop), wat de toekomstige groei en efficiëntie van de onderneming kan ondersteunen. Een positieve investeringskasstroom kan wijzen op de verkoop van activa, wat middelen genereert maar potentieel de operationele capaciteit op lange termijn kan beperken.
#### 3.3.3 Interpretatie van de financieringskasstroom
* **Positieve financieringskasstroom:** Duiding op het aantrekken van extern kapitaal (leningen, nieuwe aandelenuitgiften), wat kan wijzen op groeiambities of noodzaak tot financiering van operationele tekorten of investeringen.
* **Negatieve financieringskasstroom:** Duiding op aflossing van schulden, terugkoop van aandelen of dividenduitkeringen, wat de financiële structuur kan versterken of waarde kan teruggeven aan aandeelhouders.
### 3.4 De reële kasstroom
De reële kasstroom vertegenwoordigt het geld dat overblijft na de investeringen in vervanging en uitbreiding van activa, en dat beschikbaar is voor de vermogensverschaffers (aandeelhouders en schuldeisers).
#### 3.4.1 Berekening van de reële kasstroom
De reële kasstroom wordt berekend als de som van de operationele, investerings- en financieringskasstroom. Dit komt overeen met de nettoverandering in kas en kasequivalenten (klasse 5 van de balans).
$$ \text{Reële kasstroom (EUR)} = \Delta \text{klasse 5} = \text{Operationele kasstroom} + \text{Investeringskasstroom} + \text{Financieringskasstroom} $$
#### 3.4.2 Betekenis en toepassing van de reële kasstroom
De reële kasstroom is cruciaal voor:
* **Waardering van ondernemingen:** Het is de basis voor het waarderen van ondernemingen aan de hand van de actuele waarde van toekomstige vrije kasstromen.
* **Investeringsanalyse:** De financiële evaluatie van investeringsprojecten steunt op de verwachte reële kasstromen.
> **Opmerking:** Het kasstroomoverzicht geeft essentiële informatie over de ontvangsten en uitgaven. Het verschaft inzicht in het vermogen van de onderneming om toekomstige positieve nettokasstromen te genereren, te voldoen aan verplichtingen, dividenden uit te keren en de behoefte aan externe financiering te bepalen. Het verschil tussen de nettowinst en de reële kasstroom uit bedrijfsuitoefening wordt mede bepaald door de effecten van investerings- en financieringstransacties.
### 3.5 Finale beoordeling van kasstromen
Een finale beoordeling omvat het interpreteren van de berekende kasstromen in het licht van de strategie en doelstellingen van de onderneming. Hierbij wordt gekeken naar de volgende aspecten:
* **Is er sprake van een gunstige of ongunstige situatie met betrekking tot kasstromen?**
* Een structureel positieve operationele kasstroom is gunstig.
* Negatieve investeringskasstromen kunnen gunstig zijn indien ze leiden tot productiviteitsverbetering of groei.
* Positieve financieringskasstromen zijn gunstig indien ze nodig zijn voor groei-investeringen, maar ongunstig indien ze duiden op het niet kunnen dekken van operationele tekorten.
* **Hoe dragen de verschillende kasstromen bij aan de totale geldpositie?**
* **Is de onderneming in staat om aan haar financiële verplichtingen te voldoen en waarde te creëren voor aandeelhouders?**
> **Voorbeeld:** Een onderneming met een zeer positieve operationele kasstroom, een negatieve investeringskasstroom (waarin geïnvesteerd wordt in nieuwe technologie) en een negatieve financieringskasstroom (afbetaling van schulden) kan als zeer gezond worden beschouwd. Dit duidt op een sterke kernactiviteit, investeringen voor de toekomst, en een gezonde schuldenreductie.
---
# Samenvatting en oefenmateriaal
Dit onderdeel vat de belangrijkste leerdoelen samen en geeft aan waar studenten de materie verder kunnen bestuderen en oefenen. Het specificeert welke onderdelen niet gekend moeten worden en welke oefeningen gemaakt moeten worden.
### 4.1 Wat moet je kennen en kunnen?
Het succesvol beheersen van dit onderdeel vereist dat studenten de volgende leerdoelen kunnen realiseren:
* **Definitie van kasstroom:** Kunnen omschrijven wat een kasstroom in eigen woorden inhoudt.
* **Berekening van operationele kasstroom (indirecte methode):** De operationele kasstroom correct kunnen berekenen aan de hand van de indirecte methode, gebruikmakend van de gegevens uit een concrete jaarrekening.
* **Principes van indirecte methode:** Alle onderliggende principes voor de berekening van de operationele kasstroom via de indirecte methode kennen en kunnen toepassen op een selectie van jaarrekeninggegevens.
* **Interpretatie van operationele kasstroom:** Een gegeven of zelf berekende operationele kasstroom correct kunnen interpreteren.
* **Interpretatie van investeringskasstroom:** Een gegeven investeringskasstroom correct kunnen interpreteren.
* **Interpretatie van financieringskasstroom:** Een gegeven financieringskasstroom correct kunnen interpreteren.
* **Definitie van reële kasstroom:** In eigen woorden kunnen omschrijven wat een reële kasstroom is.
* **Beoordeling van kasstromen:** Een zelf berekende of gegeven kasstroom kunnen beoordelen.
### 4.2 Waar kan je dit nalezen?
Aanvullende informatie en diepgaandere studie van dit materiaal is te vinden in het handboek 'Analyseer de cijfers van een onderneming'.
* **Hoofdstuk 4: Kasstromenanalyse**
* Pagina's 87 tot en met 109.
#### 4.2.1 Niet te kennen onderdelen
Volgende specifieke onderdelen zijn **niet** vereist voor de beoordeling:
* 4.4.1. Gedetailleerd berekeningsschema investeringskasstroom
* 4.5.1. Gedetailleerd berekeningsschema financieringskasstroom
### 4.3 Hoe kan je hierop oefenen?
Praktische oefening is cruciaal voor het beheersen van deze materie. De volgende oefening wordt aanbevolen:
* **Bereken en bespreek voor het laatste boekjaar (2024) de kasstromen van STUDIO 100 nv:**
* Bereken de operationele kasstroom.
* Interpreteer de investeringskasstroom (deze hoeft niet berekend te worden).
* Interpreteer de financieringskasstroom (deze hoeft niet berekend te worden).
* Bereken de reële kasstroom.
---
### Aanhangsel: Begrippen en Formules (ter ondersteuning van de oefening)
#### 4.4 Operationele kasstroom (indirecte methode)
Een kasstroom is een verandering van beschikbare en realiseerbare geldmiddelen op korte termijn als gevolg van een transactie. De kasstroomtabel verschaft inzicht in historische inkomende en uitgaande geldstromen van een onderneming.
De indirecte methode voor het berekenen van de operationele kasstroom start vanuit het resultaat na belastingen en corrigeert dit voor niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten, evenals voor mutaties in het werkkapitaal.
**Formule potentiële operationele kasstroom:**
$$
\text{Potentiële operationele kasstroom} = \text{Resultaat van het boekjaar na belastingen} + \text{Niet-kaskosten} - \text{Niet-kasopbrengsten} - \text{Opbrengsten uit financiële vaste activa} - \text{Meerwaarden bij realisatie vaste activa}
$$
**Formule operationele kasstroom:**
$$
\text{Operationele kasstroom} = \text{Potentiële operationele kasstroom} - \text{Toename / + Afname operationele activa} + \text{Toename / - Afname operationele schulden} + \text{Toename / - Afname voorzieningen en UB}
$$
* **Operationele activa** omvatten o.a. voorraden, bestellingen in uitvoering, vorderingen tot één jaar, en overlopende rekeningen.
* **Operationele passiva** omvatten o.a. langlopende en kortlopende niet-financiële schulden, voorzieningen en uitgestelde belastingen.
**Interpretatie van de operationele kasstroom:**
* **Positieve operationele kasstroom:** De onderneming genereert effectief geldmiddelen uit haar dagelijkse activiteiten. Deze middelen kunnen worden aangewend voor investeringen, aflossing van schulden of winstuitkering.
* **Negatieve operationele kasstroom:** De onderneming genereert onvoldoende geldmiddelen uit haar dagelijkse activiteiten. Er is behoefte aan externe financiering om investeringen, schuldaflossingen en andere verplichtingen te dekken.
#### 4.5 Investeringskasstroom
De investeringskasstroom heeft betrekking op de inkomsten en uitgaven die voortvloeien uit de aan- en verkoop van materiële en financiële vaste activa.
**Formule investeringskasstroom:**
$$
\begin{aligned}
\text{Investeringskasstroom} &= \text{Boekwaarde vaste activa begin boekjaar} - \text{Boekwaarde vaste activa einde boekjaar} - \text{Afschrijvingen en waardeverminderingen} \\
&+ \text{Terugname afschrijvingen en waardeverminderingen} + \text{Geboekte herwaarderingsmeerwaarden} - \text{Terugname geboekte herwaarderingsmeerwaarden} \\
&- \text{Minderwaarden bij realisatie vaste activa} + \text{Meerwaarden bij realisatie vaste activa} + \text{Opbrengsten uit financiële vaste activa}
\end{aligned}
$$
**Interpretatie van de investeringskasstroom:**
Een negatieve investeringskasstroom duidt doorgaans op investeringen in vaste activa, wat kan wijzen op groei en uitbreiding van de onderneming. Een positieve investeringskasstroom kan duiden op desinvesteringen, zoals de verkoop van activa.
#### 4.6 Financieringskasstroom
De financieringskasstroom betreft de geldstromen die verband houden met veranderingen in het eigen vermogen en de financiële schulden (langlopend en kortlopend).
**Formules voor wijzigingen:**
* **Wijziging in eigen vermogen:** Boekwaarde einde boekjaar bestanddelen EV - Boekwaarde begin boekjaar bestanddelen EV + Correcties.
* **Wijziging in financiële schulden:** Boekwaarde einde boekjaar bestanddelen LT en KT financiële schulden van bestanddelen LT en KT overige schulden + Correcties.
**Interpretatie van de financieringskasstroom:**
Een positieve financieringskasstroom impliceert dat de onderneming meer geld heeft aangetrokken dan heeft terugbetaald aan vermogensverschaffers. Een negatieve financieringskasstroom duidt op een terugbetaling van kapitaal of schulden.
#### 4.7 Reële kasstroom
De reële kasstroom vertegenwoordigt wat overblijft van de kasstroom uit operaties, na aftrek van vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, dat beschikbaar is om aan vermogensverschaffers te betalen.
**Formule reële kasstroom:**
$$
\text{Reële kasstroom} = \text{Operationele kasstroom} + \text{Investeringskasstroom} + \text{Financieringskasstroom}
$$
Dit is gelijk aan de verandering in klasse 5 van de balans (geldmiddelen en kasequivalenten).
**Interpretatie van de reële kasstroom:**
De reële kasstroom is essentieel voor de waardering van ondernemingen (actuele waarde van toekomstige vrije kasstromen) en voor investeringsanalyses. Het geeft inzicht in het vermogen van de onderneming om aan verplichtingen te voldoen en dividenden uit te keren, en bepaalt de behoefte aan externe financiering.
> **Tip:** Het verschil tussen de nettowinst en de reële kasstroom uit bedrijfsuitoefening wordt voornamelijk veroorzaakt door de effecten van investerings- en financieringstransacties.
> **Tip:** Bij het beoordelen van kasstromen is het belangrijk om de context te begrijpen. Een negatieve investeringskasstroom kan bijvoorbeeld positief zijn als het wijst op strategische groei-investeringen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kasstroom | Een verandering van beschikbare en realiseerbare geldmiddelen op korte termijn als gevolg van een transactie. |
| Kasstroomtabel | Een financieel overzicht dat inzicht geeft in de historische inkomende en uitgaande geldstromen van een onderneming. |
| Operationele kasstroom | De kasstroom die voortvloeit uit de kernactiviteiten van een onderneming, zoals de verkoop van goederen en diensten. |
| Investeringskasstroom | De kasstroom die verband houdt met de aan- en verkoop van activa die langdurig in de onderneming worden gebruikt, zoals gebouwen en machines. |
| Financieringskasstroom | De kasstroom die gerelateerd is aan de financiering van de onderneming, zoals het aangaan en aflossen van leningen en het uitgeven of inkopen van aandelen. |
| Reële kasstroom | Hetgeen overblijft van de kasstroom uit operaties, na aftrek van vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, beschikbaar om aan vermogensverschaffers te betalen. |
| Directe methode | Een methode om kasstromen te berekenen die uitgaat van de werkelijk ontvangen kasopbrengsten en betaalde kaskosten. |
| Indirecte methode | Een methode om kasstromen te berekenen die start vanuit het resultaat na belastingen en dit corrigeert met niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten. |
| Niet-kaskosten (NKK) | Kosten die in de resultatenrekening worden opgenomen maar geen uitgaande geldstroom veroorzaken, zoals afschrijvingen. |
| Niet-kasopbrengsten (NKO) | Opbrengsten die in de resultatenrekening worden opgenomen maar geen inkomende geldstroom veroorzaken, zoals terugname van afschrijvingen. |
| Werkkapitaal | Het verschil tussen de operationele activa en de operationele passiva van een onderneming. |
| Balans | Een overzicht dat de aanwending en oorsprong van het vermogen van een onderneming weergeeft op een specifiek moment. |
| Resultatenrekening | Een overzicht dat de kosten en opbrengsten van een onderneming gedurende een bepaalde periode weergeeft, resulterend in winst of verlies. |
| Liquide middelen | Geld dat direct beschikbaar is, zoals geld in kas en op zichtrekeningen. |
| Geldbeleggingen | Kortetermijninvesteringen met een looptijd van maximaal drie maanden en een hoge realisatiegraad, met beperkte waardeschommelingen. |
Cover
4 - Variabele kostprijsberekening.pptx
Summary
# Variabele kostprijsberekening: Principe en toepassingen
Dit deel behandelt het principe van variabele kostprijsberekening, hoe de kostprijs van een kostenobject wordt berekend en welke kosten als periodekosten worden beschouwd.
## 1. Variabele kostprijsberekening: Principe en toepassingen
### 1.1 Omschrijving – Principe van variabele kostprijsberekening
Variabele kostprijsberekening, ook bekend als direct costing, houdt enkel rekening met de variabele productiekosten bij het bepalen van de kostprijs van een kostenobject. Vaste productiekosten worden beschouwd als periodekosten en beïnvloeden enkel het resultaat van de periode waarin ze gemaakt worden.
* **Kernprincipe:** Variabele productiekosten worden opgenomen in de kostprijs van de verkochte goederen en in de waardering van de eindvoorraad. Vaste productiekosten en niet-productiekosten daarentegen, beïnvloeden direct het resultaat van de desbetreffende periode.
* **Contrast met integrale kostprijsberekening:** In tegenstelling tot de integrale kostprijsberekening, waar zowel variabele als vaste productiekosten worden toegerekend aan de kostprijs van een product, worden bij variabele kostprijsberekening de vaste productiekosten apart behandeld als periodekosten. Als er geen voorraad is, maken beide methodes geen verschil voor het resultaat, aangezien de vaste kosten dan volledig op het resultaat wegen.
> **Tip:** Variabele kostprijsberekening is vooral nuttig voor interne besluitvorming, omdat het een duidelijker beeld geeft van de marginale kosten en bijdragen van producten.
### 1.2 Berekening van de kostprijs van een kostenobject
Bij variabele kostprijsberekening wordt de kostprijs van een kostenobject (bijvoorbeeld een product) berekend door enkel de variabele productiekosten toe te rekenen.
* **Componenten van de variabele productiekostprijs:**
* Variabele materiaalkosten
* Variabele directe arbeidskosten
* Variabele indirecte productiekosten
* **Formule voor de variabele productiekostprijs per eenheid:**
$$ \text{Variabele productiekostprijs per eenheid} = \text{Variabele materiaalkosten per eenheid} + \text{Variabele directe arbeidskosten per eenheid} + \text{Variabele indirecte productiekosten per eenheid} $$
### 1.3 Periodekosten
Periodekosten zijn kosten die niet direct worden toegerekend aan de kostprijs van een product, maar die worden beschouwd als kosten van de periode waarin ze zich voordoen.
* **Welke kosten worden beschouwd als periodekosten onder variabele kostprijsberekening?**
* **Vaste productiekosten:** Dit zijn de kosten die gerelateerd zijn aan de productiecapaciteit, maar die niet variëren met het productievolume (bijvoorbeeld afschrijvingen op machines, huur van de fabriek).
* **Niet-productiekosten:** Dit omvat alle kosten die geen verband houden met het productieproces, zoals verkoopkosten, administratiekosten en financieringskosten.
* **Invloed op het resultaat:** Periodekosten beïnvloeden rechtstreeks het resultaat van de periode. Ze worden afgetrokken van de contributiemarge om het bedrijfsresultaat te bepalen.
### 1.4 Toepassingen en Illustraties
Variabele kostprijsberekening is bijzonder waardevol bij kortetermijnbeslissingen waarbij de relevante kosten en opbrengsten moeten worden geëvalueerd.
* **Situatieschets BADLIN:**
* **Beslissingsprobleem:** Een klant vraagt een extra bestelling van 50 000 badjassen tegen een offerteprijs van 30,00 euro per badjas. De integrale productiekostprijs is 31,53 euro per badjas. Op basis van de integrale kostprijs zou de bestelling geweigerd moeten worden.
* **Evaluatie met variabele kostprijsberekening:** Bij deze beslissing zijn enkel de variabele kosten relevant. Vaste kosten veranderen niet, ongeacht of de extra bestelling wordt aanvaard of niet. Door enkel rekening te houden met variabele kosten (kosten die wel variëren met de output), kan een meer accurate inschatting gemaakt worden.
* **Relevante kosten en opbrengsten:** Bij het accepteren van de order komen er extra variabele kosten bij (productie van 50 000 extra badjassen) en extra opbrengsten (verkoop van 50 000 badjassen). Vaste kosten zijn hier niet relevant.
* **Situatieschets NOKITA (Optimale Productmix):**
* **Beslissingsprobleem:** Het bepalen van de optimale productmix om de maximale winst te behalen, rekening houdend met beperkte middelen (bijvoorbeeld machine-uren).
* **Gebruik van contributie per eenheid/machine-uur:** Variabele kostprijsberekening maakt het mogelijk om de contributie per verkochte eenheid te berekenen ($ \text{Contributie per eenheid} = \text{Verkoopprijs per eenheid} - \text{Variabele productiekostprijs per eenheid} $). Om de maximale winst te behalen, moet de onderneming prioriteit geven aan producten met de hoogste contributie per knelpuntfactor (bv. machine-uur).
* Als de verkoop eenheid de knelpuntfactor is, produceer en verkoop dan het product met de hoogste contributie per eenheid.
* Als machine-uren de knelpuntfactor zijn, produceer en verkoop dan het product met de hoogste contributie per machine-uur.
> **Tip:** Bij het evalueren van speciale orders of bij beslissingen over productmixen, is het cruciaal om te focussen op de incrementele kosten en opbrengsten, en de vaste kosten als irrelevant te beschouwen voor die specifieke beslissing.
### 1.5 Oefening 1: Tennisraketten
Deze oefening illustreert de berekening van het bedrijfsresultaat volgens zowel de integrale kostprijsmethode als de variabele kostprijsmethode.
* **Gegeven:**
* Materiaalkosten per eenheid: 15,00 euro
* Directe arbeidskosten per raket: 20,00 euro
* Totale variabele indirecte productiekosten: 100 000,00 euro
* Totale vaste indirecte productiekosten: 80 000,00 euro
* Productie: 10 000 raketten, waarvan 9 000 volledig afgewerkt.
* Afwerkingsgraad niet-afgewerkte producten: 60%
* Verkochte raketten: 90% van volledig afgewerkte producten.
* Verkoopprijs: 80,00 euro/stuk
* Geen beginvoorraden. Materialen toegevoegd bij begin productieproces.
* **Gevraagd:** Bereken het resultaat volgens de integrale en de variabele kostprijsmethode.
*(De gedetailleerde uitwerking van deze oefening is niet direct gegeven in de tekst, maar de principes om dit op te lossen zijn gebaseerd op de voorgaande secties. Dit vereist de berekening van de variabele productiekostprijs per eenheid, de toerekening van vaste productiekosten per eenheid (bij integrale kostprijsberekening), de waardering van de voorraden (inclusief de werk in uitvoering) en de berekening van de kostprijs van de verkochte goederen.)*
### 1.6 Wat moet je kennen/kunnen?
* Het principe van variabele kostprijsberekening in eigen woorden kunnen omschrijven.
* De kostprijs van een kostenobject berekenen volgens de variabele kostprijsberekening.
* Periodekosten in eigen woorden kunnen omschrijven.
* Weten welke kosten als periodekosten worden beschouwd onder het systeem van variabele kostprijsberekening.
* Het bedrijfsresultaat kunnen berekenen bij toepassing van variabele kostprijsberekening, op basis van gegeven prijs- en kostengegevens.
---
# Illustraties en casestudies van variabele kostprijsberekening
Dit onderdeel illustreert de toepassing van variabele kostprijsberekening aan de hand van praktijkvoorbeelden, met een focus op besluitvorming en productmixoptimalisatie.
### 2.1 Omschrijving en Principe van Variabele Kostprijsberekening
Variabele kostprijsberekening, ook wel 'direct costing' genoemd, houdt uitsluitend rekening met de variabele productiekosten bij het bepalen van de kostprijs van een kostobject. Vaste productiekosten worden beschouwd als periodekosten en beïnvloeden enkel het resultaat van de periode waarin ze gemaakt worden.
* **Variabele productiekosten:** Deze kosten worden doorberekend in de kostprijs van de verkochte goederen en in de waardering van de eindvoorraad.
* **Vaste productiekosten:** Deze kosten worden niet opgenomen in de kostprijs van het product. Ze worden beschouwd als periodekosten en direct ten laste genomen van het resultaat in de periode dat ze gemaakt zijn.
* **Niet-productiekosten:** Deze kosten, zoals verkoopkosten en administratieve kosten, worden eveneens als periodekosten behandeld en beïnvloeden enkel het resultaat van de betreffende periode.
Het belangrijkste verschil met integrale kostprijsberekening (full costing) is dat bij variabele kostprijsberekening vaste productiekosten niet worden toegerekend aan producten, maar als kosten van de periode worden gezien.
### 2.2 Illustratie variabele kostprijsberekening: Situatieschets BADLIN
De casus BADLIN illustreert de toepassing van variabele kostprijsberekening bij interne besluitvorming, specifiek rond de acceptatie van een extra bestelling.
**Situatie:**
Een klant wil een extra bestelling plaatsen voor 50.000 badjassen tegen een offerteprijs van € 30,00 per badjas. De huidige integrale productiekostprijs per badjas bedraagt € 31,53. De onderneming heeft voldoende capaciteit om deze extra bestelling te produceren (huidige productie 100.000 stuks, maximumcapaciteit 150.000 stuks). Er is een potentieel nadeel dat bestaande klanten bij een lagere prijs voor de nieuwe bestelling ook een lagere prijs zullen verwachten.
**Knelpunten en Evaluatie:**
De integrale kostprijs van € 31,53 per badjas omvat vaste kosten. Bij een korte-termijn beslissing, zoals het al dan niet aanvaarden van een extra bestelling, zijn enkel de relevante kosten en opbrengsten van belang. Vaste kosten zijn niet relevant voor deze specifieke beslissing, omdat ze niet veranderen, ongeacht of de extra bestelling wordt aanvaard of niet.
* **Relevante kosten:** Enkel de variabele kosten die direct toe te rekenen zijn aan de productie van de extra 50.000 badjassen.
* **Niet-relevante kosten:** Vaste productiekosten, omdat deze sowieso gemaakt worden en niet afhangen van deze specifieke order.
**Besluitvorming op basis van variabele kosten:**
Bij het beoordelen van de extra bestelling moet men zich focussen op de variabele kosten per badjas en de opbrengst die de bestelling genereert. Als de offerteprijs hoger is dan de variabele kosten per badjas, zal de bestelling bijdragen aan de dekking van de vaste kosten en mogelijk winst genereren. De beslissing om de order te aanvaarden of niet, moet gebaseerd zijn op de marginale contributie die de order oplevert.
### 2.3 Illustratie variabele kostprijsberekening: Situatieschets NOKITA
De casus NOKITA demonstreert hoe variabele kostprijsberekening wordt ingezet voor productmixoptimalisatie, teneinde de maximale winst te behalen binnen beperkte capaciteit.
**Situatie:**
Een onderneming produceert meerdere producten (bv. MOBI en PROXI) en wil bepalen welke productmix het meest winstgevend is. Hierbij speelt de bijdrage (contributie) per verkochte eenheid en de bijdrage per schaarse productiefactor (constraint) een cruciale rol.
**Optimale Productmix:**
* **Contributie per eenheid:** Zonder rekening te houden met capaciteitsbeperkingen, zou het product met de hoogste contributie per eenheid (bv. MOBI met € 25,00 per eenheid) de voorkeur hebben. Dit zou leiden tot de productie en verkoop van uitsluitend MOBI.
* **Contributie per schaarse productiefactor (bv. machine-uur):** Echter, wanneer er capaciteitsbeperkingen zijn (zoals beperkte machine-uren), is het cruciaal om de contributie per eenheid van die schaarse factor te berekenen. In dit geval zou PROXI de voorkeur kunnen krijgen met een hogere contributie per machine-uur (€ 20,00) dan MOBI (€ 12,50), ook al heeft MOBI een hogere contributie per eenheid.
**Besluitvorming:**
De variabele kostprijsberekening helpt bij het identificeren van de meest winstgevende producten door te kijken naar de contributiemarge. Bij schaarste van productiefactoren is de contributie per eenheid van de schaarse factor de leidraad voor de optimale productmix.
### 2.4 Samenvatting: Integrale versus Variabele Kostprijsberekening
* **Integrale kostprijsberekening:** Neemt alle productiekosten (variabel én vast) op in de kostprijs van het product. Vaste productiekosten worden toegerekend op basis van een verdeelsleutel. Dit leidt tot een hogere productiekostprijs per eenheid wanneer de productiehoeveelheid laag is, en een lagere productiekostprijs per eenheid wanneer de productiehoeveelheid hoog is. Het resultaat is gevoelig voor productieniveaus.
* **Variabele kostprijsberekening (Direct Costing):** Neemt enkel variabele productiekosten op in de kostprijs van het product. Vaste productiekosten worden behandeld als periodekosten. Dit leidt tot een constante variabele kostprijs per eenheid, ongeacht het productieniveau. Het resultaat is directer gerelateerd aan de verkochte hoeveelheid.
> **Tip:** Bij interne besluitvorming, waarbij de beslissing enkel korte-termijn impact heeft en vaste kosten niet veranderen, is de variabele kostprijsberekening meer geschikt omdat deze zich richt op de relevante kosten.
> **Tip:** Zorg bij de berekening van de kostprijs van een kostenobject dat je duidelijk onderscheid maakt tussen variabele en vaste kosten en enkel de variabele productiekosten meeneemt in de kostprijsberekening volgens het variabele kostenmodel. Vaste productiekosten en niet-productiekosten zijn periodekosten.
### 2.5 Oefeningvoorbeeld
**Oefening 1: Tennisraketten**
**Gegeven:**
* Materiaalkosten per raket: € 15,00
* Directe arbeidskosten per raket: € 20,00
* Totale variabele indirecte productiekosten: € 100.000,00
* Totale vaste indirecte productiekosten: € 80.000,00
* Productie: 10.000 raketten (waarvan 9.000 afgewerkt, 1.000 in bewerking met 60% afwerkingsgraad)
* Verkochte raketten: 90% van volledig afgewerkte producten (verkoopprijs € 80,00/stuk)
* Geen beginvoorraden. Materialen toegevoegd aan begin productieproces.
**Gevraagd:**
Bereken het resultaat volgens integrale kostprijsmethode en variabele kostprijsmethode.
**Kernpunten voor de berekening:**
1. **Variabele kostprijsberekening:**
* Bereken de variabele productiekostprijs per eenheid.
* Bepaal de kostprijs van de verkochte goederen.
* Bepaal de waarde van de eindvoorraad (afgewerkte producten en onderhanden werk).
* Bereken het resultaat: Verkoopopbrengsten - Kostprijs verkochte goederen - Variabele verkoopkosten (indien van toepassing).
* Trek de totale vaste productiekosten af als periodekosten.
2. **Integrale kostprijsberekening:**
* Bepaal het aantal 'equivalent geproduceerde eenheden' voor de berekening van de vaste kosten toerekening.
* Bereken de toerekeningsvoet voor vaste productiekosten (Totale vaste productiekosten / Equivalent geproduceerde eenheden).
* Bereken de integrale productiekostprijs per eenheid (variabele kosten + toegerekende vaste kosten).
* Bepaal de kostprijs van de verkochte goederen en de waarde van de eindvoorraad.
* Bereken het resultaat: Verkoopopbrengsten - Kostprijs verkochte goederen - Overige kosten.
> **Belangrijk:** De afwerkingsgraad van onderhanden werk moet correct worden meegenomen in de berekening van zowel de variabele kosten als de vaste kosten per eenheid (voor integrale kostprijsberekening) en in de waardering van de voorraad.
### 2.6 Wat moet je kennen/kunnen?
* Omschrijf in eigen woorden het principe van variabele kostprijsberekening.
* Bereken de kostprijs van een kostenobject volgens de variabele kostprijsberekening op basis van gegeven kostengegevens.
* Omschrijf in eigen woorden wat periodekosten zijn.
* Weet welke kosten worden beschouwd als periodekosten onder het systeem van variabele kostprijsberekening.
* Bereken het bedrijfsresultaat bij toepassing van variabele kostprijsberekening op basis van gegeven prijs- en kostengegevens.
---
# Oefeningen en studiebronnen voor variabele kostprijsberekening
Hier is een gedetailleerde samenvatting over oefeningen en studiebronnen voor variabele kostprijsberekening, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Oefeningen en studiebronnen voor variabele kostprijsberekening
Dit gedeelte biedt oefeningen om de principes van variabele kostprijsberekening toe te passen en verwijst naar de syllabus voor verdere studie en oefenmogelijkheden.
### 3.1 Principe van variabele kostprijsberekening
Variabele kostprijsberekening, ook wel direct costing genoemd, neemt uitsluitend de variabele productiekosten in acht bij de kostprijsberekening van producten.
#### 3.1.1 Kenmerken van variabele kostprijsberekening
* **Inclusie van kosten:** Alleen variabele productiekosten worden opgenomen in de kostprijs van de verkochte goederen en de waardering van de eindvoorraad.
* **Periodekosten:** Vaste productiekosten en niet-productiekosten worden beschouwd als periodekosten. Deze kosten beïnvloeden uitsluitend het resultaat van de periode waarin ze zijn ontstaan.
* **Vergelijking met integrale kostprijsberekening:** Variabele kostprijsberekening verschilt van integrale kostprijsberekening, waarbij alle (variabele en vaste) productiekosten aan producten worden toegerekend.
#### 3.1.2 Behandeling van kosten onder variabele kostprijsberekening
* **Variabele productiekosten:** Deze worden doorberekend in de kostprijs van de verkochte goederen en de waarde van de eindvoorraad.
* **Vaste productiekosten:** Deze worden behandeld als periodekosten en hebben geen invloed op de kostprijs van de producten, maar beïnvloeden direct het bedrijfsresultaat van de periode.
* **Niet-productiekosten:** Deze kosten, zoals verkoopkosten en administratiekosten, worden ook als periodekosten beschouwd.
#### 3.1.3 Toepassing bij besluitvorming
Variabele kostprijsberekening is met name nuttig voor interne besluitvorming, zoals het beoordelen van speciale orders. Hierbij wordt enkel rekening gehouden met relevante kosten en opbrengsten, wat betekent dat vaste kosten die niet veranderen door de beslissing, buiten beschouwing worden gelaten.
> **Tip:** Bij kortetermijnbeslissingen waarbij de capaciteit niet wordt overschreden, is het cruciaal om alleen de variabele kosten te beschouwen die direct verband houden met het besluit. Vaste kosten zijn in zo'n scenario niet relevant omdat ze toch gemaakt worden, ongeacht de beslissing.
### 3.2 Illustratieve oefeningen en situaties
De documentatie bevat diverse situatieschetsen om de principes van variabele kostprijsberekening te illustreren, waaronder:
* **Situatieschets BADLIN:** Deze casus onderzoekt de aan- of afwijzing van een extra bestelling op basis van de kostprijsberekening. De kernvraag is of de offerteprijs de relevante kosten dekt, waarbij de integrale kostprijs (€ 31,53 per badjas) wordt vergeleken met de relevante kosten voor de beslissing.
* **Situatieschets NOKITA:** Deze situatie focust op de optimale productmix teneinde maximale winst te behalen. De analyse houdt rekening met de contributie per verkochte eenheid en de beperkende factor (machine-uur) om tot de meest winstgevende productieplanning te komen.
### 3.3 Oefening 1: Tennisraketten
Deze oefening vereist de berekening van het bedrijfsresultaat volgens zowel de integrale kostprijsmethode als de variabele kostprijsmethode.
**GEGEVENS:**
* Materiaalkosten per eenheid: € 15,00
* Directe arbeidskosten per raket: € 20,00
* Totale variabele indirecte productiekosten: € 100.000,00
* Totale vaste indirecte productiekosten: € 80.000,00
* Aantal raketten in productie: 10.000
* Aantal afgewerkte raketten: 9.000
* Afwerkingsgraad van niet-afgewerkte producten: 60 %
* Verkochte raketten: 90 % van het aantal volledig afgewerkte producten
* Verkoopprijs per raket: € 80,00
* Beginvoorraden: geen
* Toevoeging van materialen: bij aanvang productieproces
**GEVRAAGD:**
1. Bereken het resultaat volgens de integrale kostprijsmethode.
2. Bereken het resultaat volgens de variabele kostprijsmethode.
> **Tip:** Voor het correct berekenen van de productiekosten per eenheid bij de integrale kostprijsberekening, moet u eerst de totale productiehoeveelheid in equivalenten bepalen, rekening houdend met de afwerkingsgraad van de onvoltooide producten. Bij de variabele kostprijsberekening neemt u alleen de variabele productiekosten per eenheid in aanmerking.
### 3.4 Wat te kennen/kunnen?
Om de stof volledig te beheersen, dient u de volgende aspecten te kunnen:
* Het principe van variabele kostprijsberekening in eigen woorden omschrijven.
* De kostprijs van een kostenobject berekenen volgens de variabele kostprijsberekening, gebaseerd op gegeven kostengegevens.
* Periodekosten in eigen woorden definiëren.
* Identificeren welke kosten onder het systeem van variabele kostprijsberekening als periodekosten worden beschouwd.
* Het bedrijfsresultaat berekenen bij toepassing van variabele kostprijsberekening, gebaseerd op gegeven prijs- en kostengegevens.
### 3.5 Studiebronnen
Voor verdere studie en oefening wordt verwezen naar de volgende bronnen:
* **Syllabus 'Cost Accounting':**
* Hoofdstuk 7: Variabele kostprijsberekening (pagina's 38 tot 41)
* **Oefeningen in de syllabus:**
* Opgave 1: Integrale versus variabele kostprijsberekening (pagina 42)
> **Tip:** Het is essentieel om de oefeningen in de syllabus grondig te maken, aangezien deze een directe weerspiegeling zijn van wat er op het examen verwacht kan worden. Probeer de berekeningen zelfstandig uit te voeren voordat u de oplossingen bekijkt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Variabele kostprijsberekening | Een methode waarbij alleen variabele productiekosten worden meegenomen in de kostprijs van een product of kostenobject. Vaste productiekosten worden behandeld als periodekosten. |
| Kostenobject | Elk object waarvoor een afzonderlijke kostprijsberekening gewenst is, zoals een product, een dienst, een afdeling of een project. |
| Periodekosten | Kosten die worden toegerekend aan de periode waarin ze zijn ontstaan en niet direct aan de productie van goederen. Bij variabele kostprijsberekening omvat dit voornamelijk vaste productiekosten en niet-productiekosten. |
| Variabele productiekosten | Kosten die direct verband houden met de productie van goederen en variëren met het productievolume. Voorbeelden zijn directe materialen en directe arbeid. |
| Vaste productiekosten | Kosten die verband houden met de productie, maar die onafhankelijk zijn van het productievolume binnen een bepaald relevant bereik. Denk hierbij aan afschrijvingen op machines of huur van productiefaciliteiten. |
| Niet-productiekosten | Kosten die niet direct gerelateerd zijn aan het productieproces, zoals verkoopkosten, administratiekosten en distributiekosten. Deze worden in principe altijd als periodekosten beschouwd. |
| Integrale kostprijsberekening | Een methode waarbij zowel variabele als vaste productiekosten worden toegerekend aan de kostprijs van een product. Hierbij worden vaste productiekosten opgesplitst en verwerkt in de kostprijs per eenheid. |
| Direct costing | Een synoniem voor variabele kostprijsberekening, waarbij de focus ligt op de directe kosten die variëren met de productie. |
| Contributiemarge | Het verschil tussen de opbrengsten en de variabele kosten. Dit geeft aan welk bedrag beschikbaar is om de vaste kosten te dekken en winst te genereren. |
| Productmix | De combinatie van verschillende producten die een onderneming produceert en verkoopt. Bij beslissingen over de optimale productmix wordt vaak gekeken naar de bijdrage per knelpuntfactor. |
Cover
5 - Activity Based Costing.pptx
Summary
# Tekortkomingen van traditionele kostprijsystemen
Traditionele kostprijsberekeningsmethoden, met name de integrale kostprijsberekening, zijn inadequaat gebleken voor moderne, complexe productieomgevingen en strategische besluitvorming, voornamelijk vanwege hun sterke focus op externe verslaggeving en de beperkte geschiktheid voor interne analyses.
### 1.1 De aard van traditionele kostprijsberekeningssystemen
Traditionele kostprijsberekeningssystemen leggen een sterke nadruk op de externe verslaggeving, met name voor voorraadwaardering en de bepaling van de kostprijs van verkochte goederen. Hoewel dit wettelijk voorgeschreven is voor de Belgische wetgeving, maken deze systemen gebruik van een te sterke vereenvoudiging bij de toewijzing van indirecte kosten. De allocatie van deze indirecte kosten gebeurt voornamelijk op basis van volume-gerelateerde verdeelsleutels, zoals het aantal geproduceerde stuks of het aantal directe arbeidstijd-eenheden (DAU). Deze benadering is niet altijd een realistische basis voor de verdeling van kosten.
### 1.2 De gewijzigde bedrijfsomgeving
De moderne bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door complexere productietechnologieën en een toename in het belang van indirecte kosten ten opzichte van directe arbeidskosten. Automatisering heeft geleid tot een daling van directe arbeidskosten en een stijging van indirecte kosten, waardoor een correcte toewijzing van deze indirecte kosten essentieel is geworden voor een accurate kostprijsberekening.
### 1.3 Knelpunten van traditionele kostprijsberekeningssystemen
De kern van de tekortkomingen van traditionele kostprijsberekeningssystemen ligt in de manier waarop indirecte kosten worden toegewezen aan kostenobjecten (zoals producten of diensten).
#### 1.3.1 Volume-gerelateerde verdeelsleutels
Traditionele systemen gebruiken vaak volumegerelateerde verdeelsleutels, zoals het aantal geproduceerde eenheden of directe arbeidstijd-eenheden (DAU), om indirecte kosten toe te wijzen. Dit kan leiden tot een te sterke vereenvoudiging van de werkelijkheid, aangezien veel indirecte kosten niet direct verband houden met het productievolume.
> **Tip:** Een volume-gerelateerde verdeelsleutel zoals het aantal DAU is alleen gerechtvaardigd voor indirecte kosten die daadwerkelijk een verband hebben met het productievolume, zoals machinegebruik of inspectie van afgewerkte producten.
#### 1.3.2 Realistische toewijzing van indirecte kosten
Veel indirecte kosten worden veroorzaakt door activiteiten die niet direct gerelateerd zijn aan het productievolume, maar eerder aan de complexiteit van de producten of de operationele processen. Voorbeelden hiervan zijn:
* **Instellen van machines:** Dit is vaak gerelateerd aan de complexiteit van het product en de frequentie van omstellingen, niet direct aan het aantal geproduceerde eenheden. Gespecialiseerde producten met kleine productieseries vereisen meer omstellingen.
* **Verplaatsen van materialen:** Net als het instellen van machines, kan de frequentie van materiaalverplaatsing afhangen van de productcomplexiteit en de logistieke organisatie, in plaats van louter het volume.
Wanneer dergelijke kosten worden toegewezen op basis van een volumegerelateerde verdeelsleutel, zoals het aantal DAU, worden de kosten van deze activiteiten onjuist verdeeld. Dit betekent dat gespecialiseerde producten met kleine series (die veel instellingen en omstellingen vereisen) te weinig van deze kosten toegewezen krijgen, terwijl standaardproducten met hoge volumes (die minder omstellingen vereisen per eenheid) te veel van deze kosten toegewezen krijgen.
> **Voorbeeld:** Als de kosten voor het instellen van machines en het verplaatsen van materialen worden toegewezen op basis van het aantal DAU, en product BETA (standaard, hoog volume) 8 keer meer DAU verbruikt dan product ALPHA (gespecialiseerd, laag volume), dan zal BETA 8 keer zoveel instellings- en verplaatsingskosten toegewezen krijgen. In realiteit kan ALPHA echter veel meer instellingen en verplaatsingen vereisen vanwege de hogere productcomplexiteit en kleinere series. Dit leidt tot een vertekening van de werkelijke kosten van beide producten.
#### 1.3.3 Gevolgen voor strategische besluitvorming
De onjuiste toewijzing van indirecte kosten heeft significante gevolgen voor strategische besluitvorming:
* **Productwinstgevendheid:** Standaardproducten met een hoog volume kunnen ten onrechte als verlieslatend worden beschouwd, terwijl gespecialiseerde producten met een laag volume ten onrechte als zeer winstgevend kunnen lijken.
* **Prijszetting:** Een onjuiste kostprijs kan leiden tot verkeerde prijsbeslissingen, waardoor concurrentievermogen verloren gaat of winstmarges worden ondermijnd.
* **Productbeleid:** Ondernemingen kunnen verkeerde beslissingen nemen over welke producten ze meer of minder moeten produceren, wat kan leiden tot een suboptimale productmix.
### 1.4 De nood aan Activity Based Costing (ABC)
Vanwege de bovengenoemde tekortkomingen is er een behoefte ontstaan aan kostprijsberekeningssystemen die indirecte kosten op een meer gefundeerde en realistische manier kunnen toewijzen aan kostenobjecten. Activity Based Costing (ABC) is ontwikkeld om deze kloof te overbruggen door de focus te verleggen van kostenplaatsen naar activiteiten.
ABC streeft ernaar om indirecte kosten nauwkeuriger toe te wijzen door de onderliggende oorzaken van deze kosten te identificeren: de activiteiten die worden uitgevoerd om een product of dienst te realiseren. Dit leidt tot accuraatere en betrouwbaardere kosteninformatie, wat essentieel is voor effectieve besluitvorming en strategisch management.
---
# Activity Based Costing: filosofie en werking
Activity Based Costing (ABC) is een kostprijsberekeningssysteem dat indirecte kosten toewijst aan kostenobjecten op basis van de activiteiten die nodig zijn om deze kostenobjecten te realiseren, wat resulteert in accuratere kosteninformatie voor besluitvorming.
### 2.1 Introductie en tekortkomingen van traditionele kostprijsberekeningssystemen
Traditionele kostprijsberekeningssystemen, zoals de integrale kostprijsberekening, zijn historisch sterk gericht op externe verslaggeving, met name voor voorraadwaardering en de bepaling van de kostprijs van verkochte goederen. Ze zijn echter minder geschikt voor interne besluitvorming en strategisch management omdat ze vaak een sterke nadruk leggen op volume-gerelateerde verdeelsleutels, zoals het aantal geproduceerde stuks of directe arbeidsuren (DAU), voor de toewijzing van indirecte kosten.
De hedendaagse bedrijfsomgeving kenmerkt zich door complexere productietechnologieën, automatisering en een afnemend aandeel van directe arbeidskosten ten opzichte van toenemende indirecte kosten. Dit maakt een correcte toewijzing van indirecte kosten cruciaal. Allocatie op basis van enkel volume-gerelateerde verdeelsleutels wordt dan ook beschouwd als een te sterke vereenvoudiging, aangezien veel indirecte kosten andere oorzaken hebben dan enkel de productie-output.
### 2.2 Activity Based Costing (ABC): filosofie en werking
#### 2.2.1 Filosofie
De kernfilosofie achter Activity Based Costing is dat het totstandkomen van een product of dienst een reeks van activiteiten vereist. Deze activiteiten verbruiken middelen, waarvoor kosten worden gemaakt. Voorbeelden van activiteiten zijn aankopen, het verplaatsen en opslaan van materialen, het instellen van machines en het assembleren van producten. Om de kosten nauwkeurig toe te wijzen, is het belangrijk om te weten welke middelen door welke activiteiten worden verbruikt en welke kosten daarmee gepaard gaan.
#### 2.2.2 Werking
De werking van ABC kan stapsgewijs worden uiteengezet:
1. **Toewijzing van indirecte kosten aan activiteiten:** Indirecte kosten worden eerst toegewezen aan de verschillende activiteiten die binnen de onderneming worden uitgevoerd. Dit gebeurt met behulp van *resource drivers*. Een resource driver is de basis (verdeelsleutel) die de mate van verbruik van een bepaalde kostensoort (resource) door een activiteit weergeeft.
2. **Identificatie van activiteiten:** De onderneming wordt opgesplitst in haar essentiële activiteiten. Dit sluit dichter aan bij de realiteit dan de traditionele kostenplaatsenbenadering.
3. **Toewijzing van kosten van activiteiten aan kostenobjecten:** De kosten van de uitgevoerde activiteiten worden vervolgens toegewezen aan de kostenobjecten (bijvoorbeeld producten of diensten) in de mate waarin deze activiteiten verbruiken. Dit gebeurt met behulp van *activity drivers*. Een activity driver identificeert de kostenveroorzakende factor(en) voor een specifieke activiteit en meet het gebruik van die activiteit door de kostenobjecten.
> **Tip:** De directe kosten worden in beide systemen (traditioneel en ABC) direct toegewezen aan de kostenobjecten. Het verschil zit voornamelijk in de toewijzing van de indirecte kosten.
#### 2.2.3 Resource drivers versus activity drivers
* **Resource drivers:** Deze drivers bepalen hoe de indirecte kosten (de middelen) worden toegewezen aan de activiteiten. Ze geven aan hoeveel van een resource een activiteit verbruikt. Voorbeelden hiervan zijn het aantal uren indirecte arbeid voor een activiteit, de vierkante meters kantoorruimte gebruikt door een afdeling, of het aantal machine-uren besteed aan een bepaalde activiteit.
* **Activity drivers:** Deze drivers bepalen hoe de kosten van een activiteit worden toegewezen aan de kostenobjecten (producten of diensten). Ze geven aan in welke mate een activiteit door een kostenobject wordt verbruikt. Voorbeelden zijn het aantal machine-instellingen per product, het aantal verplaatsingen van materialen per productorder, of het aantal inspecties per producteenheid.
#### 2.2.4 Het berekenen van de kostprijs volgens ABC
De kostprijs van een kostenobject volgens ABC wordt berekend door de directe kosten toe te voegen aan de toebedeelde indirecte kosten, die via activiteiten zijn berekend. Het proces omvat:
1. **Identificeren van de activiteiten** die bijdragen aan de productie van het kostenobject.
2. **Toewijzen van indirecte kosten aan deze activiteiten** met behulp van resource drivers.
3. **Bepalen van een kostentarief per eenheid activity driver** voor elke activiteit. Dit tarief wordt berekend door de totale kosten van de activiteit te delen door het totale aantal eenheden van de activity driver.
$$ \text{Kostentarief per activiteit} = \frac{\text{Totale kosten van de activiteit}}{\text{Totaal aantal eenheden activity driver}} $$
4. **Toewijzen van de activiteitkosten aan het kostenobject** door het kostentarief per eenheid activity driver te vermenigvuldigen met het aantal eenheden activity driver dat door het kostenobject wordt verbruikt.
$$ \text{Kosten van activiteit voor kostenobject} = \text{Kostentarief per activiteit} \times \text{Aantal eenheden activity driver verbruikt door kostenobject} $$
5. **Sommeren van alle directe en indirecte kosten** die aan het kostenobject zijn toegewezen om de totale kostprijs te verkrijgen.
> **Voorbeeld:** Als de activiteit "instellen van machines" 240.000 euro kost en er in totaal 600 machine-instellingen zijn, is het kostentarief per instelling $ \frac{240.000 \text{ euro}}{600 \text{ instellingen}} = 400 \text{ euro/instelling} $. Als product ALPHA 60 instellingen nodig heeft, worden er 60 * 400 euro = 24.000 euro aan instellingskosten aan ALPHA toegewezen.
#### 2.2.5 Gebruik en nut van ABC
Activity Based Costing biedt accuratere en betrouwbaardere kosteninformatie, wat het beter geschikt maakt voor besluitvorming en strategisch management. Het systeem biedt inzichten in:
* **Informatie over ingezette middelen:** Welke middelen worden gebruikt en wat kosten ze.
* **Informatie over geleverde activiteiten:** Welke activiteiten worden uitgevoerd ten behoeve van producten en diensten.
* **Informatie over de kostprijs van producten en diensten:** Een accuratere kostprijsberekening op basis van het exacte gebruik van activiteiten.
Dit ondersteunt beleidsbeslissingen zoals de beoordeling van de winstgevendheid van producten en diensten, prijszetting, en productbeleid (bijvoorbeeld het aanpassen van de productmix).
### 2.3 Vergelijking met traditionele kostprijsberekeningssystemen
Traditionele kostprijsberekeningssystemen kunnen leiden tot een scheve verdeling van kosten. Standaardproducten, die in hoge volumes worden geproduceerd, kunnen onterecht worden belast met kosten die voornamelijk worden veroorzaakt door gespecialiseerde producten met kleine series en veel omstellingen (zoals instellings- en verplaatsingskosten). Dit resulteert in te hoge kosten voor standaardproducten (waardoor ze minder winstgevend lijken) en te lage kosten voor gespecialiseerde producten (waardoor ze meer winstgevend lijken).
ABC corrigeert dit door kosten realistischer toe te wijzen. Instellings- en verplaatsingskosten worden – via passende activity drivers – voornamelijk toegewezen aan de gespecialiseerde producten die deze activiteiten daadwerkelijk veroorzaken. Dit leidt tot een lagere kostprijs voor standaardproducten en een hogere kostprijs voor gespecialiseerde producten vergeleken met traditionele systemen.
> **Voorbeeld:** Een bedrijf met zowel eenvoudige (hoge volume) als complexe (lage volume) producten. Een traditioneel systeem, dat kosten baseert op productievolume, kan de kosten voor machine-instellingen en materiaaltransport onevenredig toewijzen aan de hoog-volume producten. ABC zal deze kosten, veroorzaakt door de complexe producten met hun frequente omstellingen en kleinere batches, juist aan deze complexe producten toewijzen.
### 2.4 Welke ondernemingen hebben baat bij Activity Based Costing?
Ondernemingen die voornamelijk baat hebben bij een ABC-systeem zijn die met:
* **Veel indirecte kosten:** Waar de impact van een correcte allocatie het grootst is.
* **Activiteiten op verschillende niveaus:** Waar activiteiten niet enkel op het niveau van het eindproduct plaatsvinden.
* **Duidelijke verschillen in complexiteit en volume van kostenobjecten:** Wanneer producten of diensten significant verschillen in hoe ze activiteiten verbruiken.
### 2.5 Voor- en nadelen van Activity Based Costing
**Voordelen:**
* Accuratere en betrouwbaardere kosteninformatie.
* Beter geschikt voor besluitvorming en strategisch management.
* Gedetailleerd inzicht in de kosten van activiteiten en hun oorzaken.
* Verbeterde winstgevendheidsanalyse per product, dienst of klant.
* Ondersteunt prijszetting en productbeleid effectiever.
**Nadelen:**
* Ontwikkeling en implementatie kunnen complex en tijdrovend zijn.
* Vereist meer gegevensverzameling en analyse.
* Hogere kosten voor implementatie en onderhoud van het systeem.
* Kan weerstand oproepen bij medewerkers door de veranderingen in rapportages en focus.
> **Tip:** Hoewel ABC een gedetailleerder en nauwkeuriger beeld geeft, is de implementatie ervan complex en kostbaar. De baten moeten opwegen tegen de kosten van het systeem.
---
# Illustratie van Activity Based Costing: de Bluemoon casus
Deze sectie illustreert de toepassing en de resultaten van Activity Based Costing (ABC) in vergelijking met traditionele kostprijsberekeningsmethoden aan de hand van de Bluemoon casus.
### 3.1 Inleiding tot kostprijsberekeningssystemen en de noodzaak van ABC
Traditionele kostprijsberekeningssystemen, zoals de integrale kostprijsberekening, leggen de nadruk op externe verslaggeving en voorraadwaardering. Hoewel wettelijk verplicht, zijn ze minder geschikt voor interne besluitvorming en strategisch management. Deze systemen maken veelal gebruik van volume-gerelateerde verdeelsleutels, zoals het aantal geproduceerde stuks of directe arbeidsuren, om indirecte kosten toe te wijzen.
De veranderende bedrijfsomgeving, gekenmerkt door complexere productietechnologieën en een toename van indirecte kosten ten opzichte van directe arbeidskosten, maakt een realistischere toewijzing van indirecte kosten noodzakelijk. Veel indirecte kosten worden namelijk niet primair veroorzaakt door productievolume, maar door andere factoren zoals productcomplexiteit of het aantal omstellingen. Traditionele systemen, die indirecte kosten via kostenplaatsen toewijzen op basis van één of twee verdeelsleutels, kunnen hierdoor leiden tot vertekende kostprijzen.
Activity Based Costing (ABC) beoogt indirecte kosten op een meer gefundeerde manier toe te wijzen aan kostenobjecten door het ondernemingsproces op te splitsen in activiteiten. Indirecte kosten worden eerst toegewezen aan deze activiteiten op basis van "resource drivers" en vervolgens aan kostenobjecten via "activity drivers". Dit leidt tot accuratere en betrouwbaardere kosteninformatie, wat cruciaal is voor strategische besluitvorming en de beoordeling van de winstgevendheid van producten en diensten.
### 3.2 Filosofie en werking van Activity Based Costing
De filosofie achter ABC is dat producten of diensten tot stand komen door een reeks van activiteiten die middelen verbruiken. Deze activiteiten, zoals aankopen, instellen van machines, assembleren of inspecteren, veroorzaken kosten.
De werking van ABC omvat de volgende stappen:
1. **Toewijzing van indirecte kosten aan activiteiten:** Indirecte kosten worden geïdentificeerd en toegewezen aan specifieke activiteiten met behulp van resource drivers. Een resource driver meet in welke mate een activiteit een bepaalde kostensoort verbruikt.
2. **Toewijzing van activiteitkosten aan kostenobjecten:** De kosten van elke activiteit worden vervolgens toegewezen aan producten of diensten (kostenobjecten) op basis van activity drivers. Een activity driver geeft aan in welke mate een kostenobject een bepaalde activiteit verbruikt en bepaalt zo wat de kosten van een activiteit doen variëren.
Het doel is om een accuratere kostprijs te berekenen door de werkelijke consumptie van activiteiten door elk kostenobject te weerspiegelen.
### 3.3 Illustratie Activity Based Costing: de Bluemoon casus
De Bluemoon casus betreft een onderneming die twee soorten badhanddoeken produceert: ALPHA (gespecialiseerd, complex motief, beperkt volume) en BETA (standaard, eenvoudig motief, hoog volume). De directie vraagt zich af of beide producten winstgevend zijn.
#### 3.3.1 Situatieschets en kostengegevens
* **Producten:**
* ALPHA: 20 000 stuks, verkoopprijs 22,00 EUR
* BETA: 200 000 stuks, verkoopprijs 10,00 EUR
* **Productieafdelingen:** Snijafdeling, Drukafdeling.
* **Activiteiten:** Instellen van machines, verplaatsen van materialen, gebruik van machines, inspecteren van producten.
**Gegeven indirecte kosten:**
* Indirecte arbeid: 470 000,00 EUR
* Afschrijving vorklift: 100 000,00 EUR
* Afschrijving machines: 90 000,00 EUR
* Energiegebruik machines: 60 000,00 EUR
De kosten worden per activiteit verder uitgesplitst.
#### 3.3.2 Traditionele kostprijsberekening
**3.3.2.1 Traditioneel kostprijsssysteem met één verdeelsleutel**
Hierbij worden alle indirecte kosten, bijvoorbeeld 560 000,00 EUR (470 000 + 100 000 + 90 000 + 60 000), verdeeld op basis van het totale aantal Directe Arbeidsuren (DAU).
* Totaal DAU: ALPHA (40 000 DAU) + BETA (160 000 DAU) = 200 000 DAU
* Indirecte kost per DAU: $560.000 \text{ EUR} / 200.000 \text{ DAU} = 2,80 \text{ EUR/DAU}$
* **Kostprijs ALPHA:**
* Directe kosten (gegeven): 15,00 EUR/stuk
* Indirecte kosten: $40.000 \text{ DAU} \times 2,80 \text{ EUR/DAU} = 112.000 \text{ EUR}$
* Indirecte kosten per stuk ALPHA: $112.000 \text{ EUR} / 20.000 \text{ stuks} = 5,60 \text{ EUR/stuk}$
* Totale kostprijs ALPHA: $15,00 EUR + 5,60 \text{ EUR} = 20,60 \text{ EUR}$
* Winst ALPHA: $22,00 \text{ EUR} - 20,60 \text{ EUR} = 1,40 \text{ EUR}$
* **Kostprijs BETA:**
* Directe kosten (gegeven): 4,00 EUR/stuk
* Indirecte kosten: $160.000 \text{ DAU} \times 2,80 \text{ EUR/DAU} = 448.000 \text{ EUR}$
* Indirecte kosten per stuk BETA: $448.000 \text{ EUR} / 200.000 \text{ stuks} = 2,24 \text{ EUR/stuk}$
* Totale kostprijs BETA: $4,00 \text{ EUR} + 2,24 \text{ EUR} = 6,24 \text{ EUR}$
* Winst BETA: $10,00 \text{ EUR} - 6,24 \text{ EUR} = 3,76 \text{ EUR}$
**Interpretatie:** Volgens deze methode is BETA niet winstgevend, wat de directie doet twijfelen.
**3.3.2.2 Traditioneel kostprijsssysteem met twee verdeelsleutels**
Hier worden de indirecte kosten gesplitst en toegewezen aan de productieafdelingen (kostenplaatsen): Snijafdeling en Drukafdeling.
* Indirecte kosten Snijafdeling: 150 000,00 EUR (directe arbeid) + 100 000,00 EUR (afschrijving vorklift) = 250 000,00 EUR
* Indirecte kosten Drukafdeling: 320 000,00 EUR (indirecte arbeid) + 90 000,00 EUR (afschrijving machines) + 60 000,00 EUR (energie machines) = 470 000,00 EUR
Verdeelsleutels per afdeling:
* Snijafdeling: Directe Arbeidsuren (DAU). Kostprijs per DAU: $250.000 \text{ EUR} / 200.000 \text{ DAU} = 1,25 \text{ EUR/DAU}$
* Drukafdeling: Machine-uren. Totaal machine-uren: ALPHA (50 000 uur) + BETA (40 000 uur) = 90 000 uur. Kostprijs per machine-uur: $470.000 \text{ EUR} / 90.000 \text{ uur} = 5,22 \text{ EUR/uur}$
* **Kostprijs ALPHA:**
* Directe kosten: 15,00 EUR
* Snijafdeling: $40.000 \text{ DAU} \times 1,25 \text{ EUR/DAU} = 50.000 \text{ EUR}$
* Drukafdeling: $50.000 \text{ uur} \times 5,22 \text{ EUR/uur} = 261.000 \text{ EUR}$
* Totaal indirecte kosten ALPHA: $50.000 \text{ EUR} + 261.000 \text{ EUR} = 311.000 \text{ EUR}$
* Indirecte kosten per stuk ALPHA: $311.000 \text{ EUR} / 20.000 \text{ stuks} = 15,55 \text{ EUR/stuk}$
* Totale kostprijs ALPHA: $15,00 \text{ EUR} + 15,55 \text{ EUR} = 30,55 \text{ EUR}$
* Winst ALPHA: $22,00 \text{ EUR} - 30,55 \text{ EUR} = -8,55 \text{ EUR}$
* **Kostprijs BETA:**
* Directe kosten: 4,00 EUR
* Snijafdeling: $160.000 \text{ DAU} \times 1,25 \text{ EUR/DAU} = 200.000 \text{ EUR}$
* Drukafdeling: $40.000 \text{ uur} \times 5,22 \text{ EUR/uur} = 208.800 \text{ EUR}$
* Totaal indirecte kosten BETA: $200.000 \text{ EUR} + 208.800 \text{ EUR} = 408.800 \text{ EUR}$
* Indirecte kosten per stuk BETA: $408.800 \text{ EUR} / 200.000 \text{ stuks} = 2,04 \text{ EUR/stuk}$
* Totale kostprijs BETA: $4,00 \text{ EUR} + 2,04 \text{ EUR} = 6,04 \text{ EUR}$
* Winst BETA: $10,00 \text{ EUR} - 6,04 \text{ EUR} = 3,96 \text{ EUR}$
**Interpretatie:** Deze methode laat ALPHA verlieslatend zijn en BETA winstgevend. Dit geeft een ander beeld dan de eerste methode.
#### 3.3.3 Knelpunten van traditionele kostprijsberekening in de Bluemoon casus
De traditionele kostprijsberekeningen, ongeacht het aantal verdeelsleutels, leiden tot de conclusie dat het standaardproduct BETA niet winstgevend is en het gespecialiseerde product ALPHA wel winstgevend (of minder verlieslatend). Dit kan leiden tot strategische beslissingen om BETA te verminderen of de prijs te verhogen.
De kern van het probleem ligt in de toewijzing van indirecte kosten op basis van volume-gerelateerde verdeelsleutels. Hoewel machinegebruik en inspectie deels volume-gerelateerd zijn, geldt dit niet voor alle indirecte kosten:
* **Instellen van machines en verplaatsen van materialen:** Deze activiteiten worden sterk beïnvloed door de complexiteit van het product en de grootte van de productieseries, niet zozeer door het totale productievolume.
* ALPHA, met zijn kleine series en complexe motief, vereist veel meer omstellingen en materiaalverplaatsingen dan BETA.
* Een verdeling op basis van DAU zou onevenredig veel van deze kosten toewijzen aan BETA, terwijl ALPHA ze in werkelijkheid veel sterker veroorzaakt. In dit voorbeeld veroorzaakt ALPHA 60% van de instellingskosten (60 omstellingen) en 60% van de materiaalverplaatsingskosten (180 verplaatsingen), terwijl BETA 40% veroorzaakt (40 omstellingen, 120 verplaatsingen).
Dit leidt tot een overbelasting van standaardproducten (te hoge kosten, lijken minder winstgevend) en een bevoordeling van gespecialiseerde producten (te lage kosten, lijken meer winstgevend).
#### 3.3.4 Activity Based Costing toegepast op Bluemoon
ABC wijst indirecte kosten toe op basis van de activiteiten die deze kosten veroorzaken.
**3.3.4.1 Bepalen van kosten per activiteit (resource drivers)**
De indirecte kosten worden toegewezen aan de vier kernactiviteiten:
* **Instellen van machines:** Totale kosten = 240 000,00 EUR.
* Resource driver: Aantal omstellingen. Totaal 100 omstellingen (60 voor ALPHA, 40 voor BETA).
* Kosten per omstelling: $240.000 \text{ EUR} / 100 \text{ omstellingen} = 2.400 \text{ EUR/omstelling}$
* **Verplaatsen van materialen:** Totale kosten = 120 000,00 EUR.
* Resource driver: Aantal materiaalverplaatsingen. Totaal 300 verplaatsingen (180 voor ALPHA, 120 voor BETA).
* Kosten per verplaatsing: $120.000 \text{ EUR} / 300 \text{ verplaatsingen} = 400 \text{ EUR/verplaatsing}$
* **Gebruik van machines:** Totale kosten = 200 000,00 EUR.
* Resource driver: Machine-uren. Totaal 90 000 machine-uren (50 000 voor ALPHA, 40 000 voor BETA).
* Kosten per machine-uur: $200.000 \text{ EUR} / 90.000 \text{ uur} = 2,22 \text{ EUR/uur}$
* **Inspecteren van producten:** Totale kosten = 160 000,00 EUR.
* Resource driver: Aantal geïnspecteerde eenheden. Totaal 220 000 eenheden (20 000 voor ALPHA, 200 000 voor BETA).
* Kosten per inspectie: $160.000 \text{ EUR} / 220.000 \text{ eenheden} = 0,73 \text{ EUR/eenheid}$
**3.3.4.2 Toewijzen van activiteitkosten aan producten (activity drivers)**
De kosten van elke activiteit worden nu toegewezen aan ALPHA en BETA op basis van hun gebruik van de desbetreffende activity driver.
* **Kosten Instellen Machines:**
* ALPHA: $60 \text{ omstellingen} \times 2.400 \text{ EUR/omstelling} = 144.000 \text{ EUR}$
* BETA: $40 \text{ omstellingen} \times 2.400 \text{ EUR/omstelling} = 96.000 \text{ EUR}$
* **Kosten Verplaatsen Materialen:**
* ALPHA: $180 \text{ verplaatsingen} \times 400 \text{ EUR/verplaatsing} = 72.000 \text{ EUR}$
* BETA: $120 \text{ verplaatsingen} \times 400 \text{ EUR/verplaatsing} = 48.000 \text{ EUR}$
* **Kosten Gebruik Machines:**
* ALPHA: $50.000 \text{ uur} \times 2,22 \text{ EUR/uur} = 111.000 \text{ EUR}$
* BETA: $40.000 \text{ uur} \times 2,22 \text{ EUR/uur} = 88.800 \text{ EUR}$
* **Kosten Inspecteren Producten:**
* ALPHA: $20.000 \text{ eenheden} \times 0,73 \text{ EUR/eenheid} = 14.600 \text{ EUR}$
* BETA: $200.000 \text{ eenheden} \times 0,73 \text{ EUR/eenheid} = 146.000 \text{ EUR}$
**3.3.4.3 Berekening totale indirecte kosten per product en kostprijs per eenheid**
* **Totale indirecte kosten ALPHA:** $144.000 + 72.000 + 111.000 + 14.600 = 341.600 \text{ EUR}$
* **Indirecte kosten per stuk ALPHA:** $341.600 \text{ EUR} / 20.000 \text{ stuks} = 17,08 \text{ EUR/stuk}$
* **Totale kostprijs ALPHA:** $15,00 \text{ EUR (direct)} + 17,08 \text{ EUR (indirect)} = 32,08 \text{ EUR}$
* **Winst ALPHA:** $22,00 \text{ EUR} - 32,08 \text{ EUR} = -10,08 \text{ EUR}$
* **Totale indirecte kosten BETA:** $96.000 + 48.000 + 88.800 + 146.000 = 378.800 \text{ EUR}$
* **Indirecte kosten per stuk BETA:** $378.800 \text{ EUR} / 200.000 \text{ stuks} = 1,89 \text{ EUR/stuk}$
* **Totale kostprijs BETA:** $4,00 \text{ EUR (direct)} + 1,89 \text{ EUR (indirect)} = 5,89 \text{ EUR}$
* **Winst BETA:** $10,00 \text{ EUR} - 5,89 \text{ EUR} = 4,11 \text{ EUR}$
#### 3.3.5 Interpretatie en strategische besluitvorming op basis van ABC
Volgens het ABC-kostprijs-systeem is standaardproduct BETA winstgevend, terwijl gespecialiseerd product ALPHA minder winstgevend is dan gedacht (en nu ook verlieslatend blijkt te zijn). Dit leidt tot een andere strategische aanbeveling:
* **Niet minder nadruk leggen op BETA:** Het product is winstgevend en een prijsverhoging is niet direct nodig.
* **Onderzoeken waarom ALPHA minder winstgevend is:** De hogere kosten van ALPHA onder ABC wijzen op de noodzaak om de efficiëntie in de activiteiten die ALPHA sterk verbruikt (instellen machines, verplaatsen materialen) te verbeteren, of de prijs van ALPHA te verhogen indien mogelijk.
### 3.4 Vergelijking traditioneel KPS met ABC
| Aspect | Traditioneel Kostprijs-systeem (KPS) | Activity Based Costing (ABC) |
| :--------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Kostenallocatie** | Volume-gerelateerde verdeelsleutels (bv. DAU, machine-uren) via kostenplaatsen. | Activiteiten als intermediair voor kostenallocatie, gebruik makend van resource drivers en activity drivers. |
| **Invloed op productkosten** | Standaardproducten (hoge volumes) worden te veel belast met kosten die door gespecialiseerde producten worden veroorzaakt. | Lagere kostprijs voor standaardproducten en hogere kostprijs voor gespecialiseerde producten dan bij traditionele methoden, dichter bij werkelijkheid. |
| **Winstgevendheid Producten**| Kan gespecialiseerde producten als winstgevend doen lijken en standaardproducten als verlieslatend. | Geeft een accurater beeld van de winstgevendheid van zowel standaard- als gespecialiseerde producten. |
| **Besluitvorming** | Kan leiden tot verkeerde strategische beslissingen (bv. afbouwen van winstgevende producten). | Biedt betrouwbare informatie voor strategische beslissingen (bv. prijszetting, productmix, procesverbetering). |
| **Complexiteit** | Relatief eenvoudig en minder arbeidsintensief. | Complexer en arbeidsintensiever om te implementeren en te onderhouden. |
### 3.5 Gebruik en nut van ABC
ABC biedt waardevolle inzichten door:
* **Informatie over ingezette middelen:** Welke middelen worden gebruikt en wat kosten ze.
* **Informatie over geleverde activiteiten:** Welke activiteiten worden uitgevoerd en welke kosten ze met zich meebrengen.
* **Informatie over kostprijs van producten en diensten:** Accuratere kostprijsberekening op basis van het werkelijke gebruik van activiteiten.
Deze informatie ondersteunt strategisch beleid, zoals:
* **Beoordeling van winstgevendheid:** Gedetailleerde analyse van de winstgevendheid per product, dienst, klant, etc.
* **Besluitvorming:**
* **Prijszetting:** Onderbouwing van verkoopprijzen.
* **Productbeleid:** Aanpassen van de productmix en focus op meest winstgevende producten.
* **Procesverbetering:** Identificeren van inefficiënte activiteiten en kansen voor kostenreductie.
### 3.6 Welke ondernemingen hebben baat bij een ABC-systeem?
Ondernemingen die baat hebben bij een ABC-systeem zijn doorgaans die met:
* **Veel indirecte kosten:** Waar de toewijzing van deze kosten een significante impact heeft op de totale kosten.
* **Activiteiten op verschillende niveaus:** Waar activiteiten niet alleen op eenheidsniveau plaatsvinden, maar ook op batch-, product- of klantniveau.
* **Duidelijke verschillen in complexiteit en volume van kostenobjecten:** Wanneer producten of diensten sterk variëren in hun complexiteit, productiemethoden en volumes, wat leidt tot verschillende consumptiepatronen van activiteiten.
> **Tip:** De implementatie van ABC kan kostbaar en tijdrovend zijn. Vaak wordt dit uitbesteed aan consultancybedrijven. Echter, de verkregen inzichten kunnen leiden tot significante verbeteringen in winstgevendheid en strategische positionering.
### 3.7 Te kennen/kunnen
* Omschrijf de nood aan alternatieve kostprijsberekeningssystemen zoals ABC ter aanvulling op traditionele methoden.
* Leg het principe van Activity Based Costing uit.
* Definieer "resource drivers" en "activity drivers".
* Noem kenmerken van ondernemingen die baat kunnen hebben bij ABC.
* Som enkele voor- en nadelen van ABC op.
> **Belangrijk:** Voor dit onderwerp zijn geen berekeningen vereist voor het examen; de focus ligt op de systematiek en de concepten achter ABC.
---
# Vergelijking en nut van Activity Based Costing
Dit hoofdstuk vergelijkt traditionele kostprijsystemen met Activity Based Costing (ABC) en belicht de voordelen en het nut van de ABC-methode.
### 4.1 Tekortkomingen van traditionele kostprijsystemen
Traditionele kostprijsberekeningssystemen, vaak gericht op externe verslaggeving en voorraadwaardering, kennen belangrijke tekortkomingen, met name in de huidige complexe bedrijfsomgeving.
* **Nadruk op volume-gerelateerde verdeelsleutels:** Traditionele systemen alloceren indirecte kosten voornamelijk op basis van volume-indicatoren zoals het aantal geproduceerde stuks of directe arbeidsuren (DAU). Dit is echter vaak geen realistische basis voor kostenverdeling.
* **Veranderende bedrijfsomgeving:** De toegenomen automatisering en complexere productietechnologieën hebben geleid tot een groter belang van indirecte kosten ten opzichte van directe kosten. Een volume-gebaseerde verdeling schiet hierbij tekort.
* **Onrealistische kostenallocatie:** Veel indirecte kosten worden niet veroorzaakt door het productievolume, maar door andere factoren zoals de complexiteit van producten, de frequentie van omstellingen of het aantal bestellingen. Traditionele systemen negeren deze oorzaken, waardoor kosten onrealistisch worden toegewezen.
* **Strategische besluitvorming:** Door de onnauwkeurige kostentoerekening kunnen traditionele systemen leiden tot misleidende informatie voor strategische besluitvorming, zoals productmix, prijszetting en winstgevendheidanalyses. Standaardproducten met een hoog volume kunnen ten onrechte te hoge kosten toegewezen krijgen, terwijl gespecialiseerde producten met een laag volume en complexe processen juist te lage kosten toegewezen krijgen.
### 4.2 Activity Based Costing (ABC): Principe en werking
Activity Based Costing (ABC) biedt een alternatief door indirecte kosten op een meer gefundeerde manier toe te wijzen aan kostenobjecten (producten, diensten, etc.).
#### 4.2.1 Filosofie van ABC
De kernfilosofie van ABC is dat producten of diensten kosten veroorzaken doordat er activiteiten worden uitgevoerd om ze te realiseren.
* **Activiteiten als centraal punt:** Ondernemingsprocessen worden ontleed in specifieke activiteiten (bv. aankopen, materiaal verplaatsen, machines instellen, assembleren, inspecteren).
* **Middelen verbruik door activiteiten:** De kosten van middelen (indirecte kosten) worden eerst toegewezen aan de activiteiten die deze middelen verbruiken. Dit gebeurt met behulp van 'resource drivers'.
* **Activiteiten verbruik door kostenobjecten:** Vervolgens worden de kosten van deze activiteiten toegewezen aan de kostenobjecten die de activiteiten verbruiken. Dit gebeurt met behulp van 'activity drivers'.
#### 4.2.2 Werking van ABC
De werking van ABC kan als volgt worden samengevat:
1. **Identificatie van activiteiten:** Alle relevante activiteiten binnen de organisatie worden geïdentificeerd.
2. **Toewijzing van indirecte kosten aan activiteiten (Resource Drivers):** Indirecte kosten (kosten van middelen) worden toegewezen aan de geïdentificeerde activiteiten. Een 'resource driver' is de basis of verdeelsleutel die aangeeft in welke mate een activiteit een bepaald middel verbruikt.
* *Voorbeeld resource driver:* Uren indirecte arbeid per activiteit, afschrijving van een machine per activiteit die deze machine gebruikt.
3. **Berekening van kostentarief per activiteit:** Per activiteit wordt een kostentarief bepaald op basis van de totale activiteitkosten en het totaal aantal eenheden van de 'activity driver'.
* Kostentarief per activiteit = Totale kosten van activiteit / Totaal aantal eenheden activity driver
4. **Toewijzing van activiteitkosten aan kostenobjecten (Activity Drivers):** De kosten van elke activiteit worden toegewezen aan de kostenobjecten (producten, diensten) die deze activiteit verbruiken. Een 'activity driver' is de factor die de variatie in de kosten van een activiteit veroorzaakt en aangeeft in welke mate een kostenobject gebruikmaakt van die activiteit.
* *Voorbeeld activity driver:* Aantal machine-instellingen voor een product, aantal materiaalverplaatsingen per product, aantal inspecties per product.
5. **Berekening van de kostprijs van het kostenobject:** De som van de directe kosten en de toegewezen indirecte kosten vormt de totale kostprijs van het kostenobject.
> **Tip:** ABC streeft naar een accuratere en betrouwbaardere kosteninformatie door de oorzaak-gevolgrelatie tussen activiteiten en kostenobjecten explicieter te maken.
### 4.3 Vergelijking traditioneel kostprijsysteem (KPS) met ABC
| Kenmerk | Traditioneel Kostprijsysteem (KPS) | Activity Based Costing (ABC) |
| :-------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Focus** | Productieafdelingen (kostenplaatsen) | Activiteiten |
| **Verdeelsleutels Indirecte Kosten** | Meestal één of twee volume-gerelateerde verdeelsleutels (bv. DAU, machine-uren, machine-uren) | Meerdere 'activity drivers' die de oorzaak van de kosten beter weerspiegelen (bv. aantal omstellingen, aantal bestellingen, aantal inspecties) |
| **Kostenallocatie** | Vereenvoudigde allocatie; kosten worden primair toegewezen op basis van productievolume. | Meer gedetailleerde en accurate allocatie; kosten worden toegewezen op basis van het daadwerkelijke gebruik van activiteiten door kostenobjecten. |
| **Gevolgen voor kostprijs** | Standaardproducten (hoog volume) worden vaak te zwaar belast met kosten; gespecialiseerde producten (laag volume, complex) te licht. | Nauwkeurigere kostprijsberekening voor zowel standaard- als gespecialiseerde producten. Kosten worden eerlijker verdeeld over producten die de activiteiten daadwerkelijk veroorzaken. |
| **Geschiktheid voor besluitvorming** | Minder geschikt voor strategische beslissingen door mogelijk misleidende kosteninformatie. | Biedt betere inzichten voor prijszetting, productbeleid en winstgevendheidanalyses, wat leidt tot effectievere strategische besluitvorming. |
| **Complexiteit** | Relatief eenvoudig te implementeren en te beheren. | Complexer en vereist meer inspanning voor implementatie en beheer. |
> **Voorbeeld:** In een traditioneel systeem worden instellingskosten van machines vaak toegewezen op basis van totale machine-uren. Dit betekent dat een product dat veel machine-uren vereist (en mogelijk een laag volume) een groter deel van de instellingskosten draagt, zelfs als het product weinig omstellingen vereist. Bij ABC zouden deze instellingskosten direct gekoppeld worden aan het aantal omstellingen die nodig zijn voor de productie van dat specifieke product.
### 4.4 Gebruik en nut van ABC
ABC biedt aanzienlijke voordelen en is nuttig voor diverse bedrijfsdoeleinden:
* **Informatie over ingezette middelen:** ABC geeft een gedetailleerd overzicht van welke middelen worden ingezet voor welke activiteiten en wat de kosten hiervan zijn.
* **Informatie over geleverde activiteiten:** Het systeem biedt inzicht in welke activiteiten worden uitgevoerd ten behoeve van producten en diensten.
* **Accuratere kostprijsberekening:** Door de kosten van activiteiten nauwkeuriger toe te wijzen op basis van het daadwerkelijke gebruik, levert ABC een betrouwbaardere kostprijs voor producten en diensten. Dit is cruciaal voor:
* **Beoordeling van winstgevendheid:** De ware winstgevendheid van producten, diensten, klanten en markten kan beter worden bepaald.
* **Besluitvorming:** Betere onderbouwde beslissingen op het gebied van prijszetting, productmix en concurrentiestrategie.
* **Prijszetting:** Verkoopprijzen kunnen realistischer worden vastgesteld op basis van de werkelijke kosten.
* **Productbeleid:** De focus kan worden verschoven naar de meest winstgevende producten en diensten.
#### 4.4.1 Welke ondernemingen hebben baat bij een ABC-systeem?
Ondernemingen die baat kunnen hebben bij de implementatie van een ABC-systeem zijn typisch diegenen met:
* **Veel indirecte kosten:** Hoe groter het aandeel van indirecte kosten in de totale kosten, hoe belangrijker een accurate toewijzing is.
* **Complexe activiteitenstructuren:** Organisaties waar veel activiteiten op verschillende niveaus worden uitgevoerd, los van het directe productievolume.
* **Grote verschillen in kostenobjectcomplexiteit en volume:** Wanneer er aanzienlijke variatie is in de complexiteit van producten of diensten, de productievolumes, of de klantbehoeften. Dit is vaak het geval in sectoren met een breed productportfolio, veel productvarianten of complexe diensten.
> **Tip:** Hoewel ABC waardevolle inzichten biedt, is het ook complex en kan het duur zijn om te implementeren en te onderhouden. Het is daarom vooral zinvol voor organisaties waar de voordelen opwegen tegen de kosten.
### 4.5 Voor- en nadelen van Activity Based Costing
**Voordelen:**
* **Accuratere kostprijsberekening:** Geeft een realistischer beeld van de werkelijke kosten van producten en diensten.
* **Betere besluitvorming:** Ondersteunt strategische beslissingen door nauwkeurigere winstgevendheidsanalyse.
* **Inzicht in kostenveroorzakers:** Identificeert welke activiteiten en drivers kosten veroorzaken, wat kan leiden tot kostenbesparingen.
* **Verbeterde focus op klantwaarde:** Helpt bij het identificeren van de kosten die gerelateerd zijn aan specifieke klanten of klantsegmenten.
* **Potentieel voor procesverbetering:** Door activiteiten te analyseren, kunnen inefficiënties worden blootgelegd.
**Nadelen:**
* **Complexiteit en kosten:** Implementatie en onderhoud van een ABC-systeem kunnen tijdrovend, complex en kostbaar zijn.
* **Geen wettelijke verplichting:** ABC is geen vereiste voor externe verslaggeving, waardoor de interne focus soms moeilijk te handhaven is.
* **Subjectiviteit bij selectie van drivers:** De keuze van resource drivers en activity drivers kan subjectief zijn en de uitkomsten beïnvloeden.
* **Niet altijd geschikt voor alle organisaties:** Voor zeer eenvoudige organisaties met voornamelijk directe kosten en een uniform productaanbod, kan ABC overkill zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kostenobject | Elk product, dienst, klant, project of andere eenheid waarvoor de kostprijs bepaald moet worden. Het is het doel waar de kosten aan worden toegewezen. |
| Resource drivers | Factoren die het verbruik van een resource (zoals arbeid, machine-uren, kantoorruimte) door een activiteit bepalen. Ze meten de hoeveelheid resource die door een activiteit wordt gebruikt. |
| Activity drivers | Factoren die het verbruik van een activiteit door een kostenobject bepalen. Ze meten de mate waarin een product of dienst gebruikmaakt van een specifieke activiteit. |
| Traditionele kostprijsberekening (integrale kostprijsberekening) | Een methode waarbij alle productiekosten, zowel directe als indirecte, worden toegewezen aan de producten. Vaak wordt hierbij gebruikgemaakt van volume-gerelateerde verdeelsleutels voor indirecte kosten. |
| Indirecte kosten | Kosten die niet direct toewijsbaar zijn aan een specifiek product of dienst, zoals huur, afschrijvingen op machines, of salarissen van managementpersoneel. Deze kosten worden vaak via verdeelsleutels toegewezen. |
| Kostenplaats | Een afdeling of functioneel gebied binnen een organisatie waar kosten worden verzameld en beheerd, zoals de productieafdeling of de afdeling administratie. |
| Kostensoort | Een classificatie van kosten op basis van hun aard, zoals lonen, materialen, huur, of energie. |
| Ondernemingsproces | De reeks van activiteiten die een onderneming uitvoert om haar doelstellingen te bereiken, van inkoop tot verkoop en klantenservice. |
| Volume-gerelateerde verdeelsleutels | Allocatiemethoden voor indirecte kosten die gebaseerd zijn op het productievolume of de output, zoals het aantal geproduceerde eenheden of machine-uren. |
| Financieel verslaggeving | Het proces van het opstellen en presenteren van financiële overzichten voor externe belanghebbenden, zoals investeerders en crediteuren, volgens wettelijke normen. |
| Strategisch management | Het proces waarbij organisaties hun langetermijndoelstellingen formuleren, implementeren en evalueren om concurrentievoordeel te behalen. |
| Winstgevendheid | De mate waarin een bedrijf winst genereert uit zijn activiteiten, vaak uitgedrukt als een percentage van de omzet of het geïnvesteerd kapitaal. |
Cover
5. H4bis - Voorbeelden studie van de activa van de balans.pptx
Summary
# Verwerking van immateriële vaste activa
Dit gedeelte behandelt de verwerving, waardeveranderingen en realisatie van immateriële vaste activa.
## 1. Verwerving van immateriële vaste activa
Immateriële vaste activa (IMVA) kunnen op verschillende manieren worden verkregen: bij derden, door eigen werken, of door inbreng.
### 1.1 Aanschaffing van IMVA bij derden
Bij de overname van een onderneming worden de activa en passiva overgenomen tegen hun boekwaarde. Het verschil tussen de overnameprijs en de som van de overgenomen netto-activa kan leiden tot de boeking van goodwill.
**Voorbeeld:**
Onderneming STRONG neemt onderneming WEAK over. De activa van WEAK (rollend materieel, voorraad, debiteuren, banktegoed) en schulden (lening, leveranciers) worden overgenomen tegen hun boekwaarde. De overnameprijs is vastgesteld op 600 000 euro. Het verschil tussen deze prijs en de overgenomen netto-activa wordt als goodwill geboekt.
### 1.2 Aanschaffing van IMVA door eigen werken
Kosten die direct toerekenbaar zijn aan de ontwikkeling van een immaterieel actief en die voldoen aan de activeringscriteria, kunnen worden geactiveerd.
**Voorbeeld:**
TRAVELBAG, een producent van reiskoffers, ontwikkelt een nieuw, krasbestendig materiaal. De gemaakte kosten voor bezoldigingen, patronale bijdragen en diensten en diverse goederen, in totaal 200 000 euro, worden geactiveerd na beslissing van het bestuursorgaan.
### 1.3 Aanschaffing van IMVA door inbreng
Immateriële activa kunnen ook worden ingebracht in een onderneming, bijvoorbeeld bij een kapitaalverhoging. De waarde van het ingebrachte actief wordt bepaald door een schatter, waarbij het voorzichtigheidsbeginsel geldt: de laagste van de geschatte waarde en de marktwaarde wordt gehanteerd. Bijkomende kosten zoals notariskosten worden geactiveerd.
**Voorbeeld:**
Een vennoot brengt een octrooi in bij MONOPOLY nv. De geschatte waarde is 25 000 euro, de marktwaarde is 30 000 euro. Het octrooi wordt gewaardeerd op 25 000 euro. Notariskosten van 1 000 euro exclusief 21% btw worden geactiveerd.
## 2. Waardeveranderingen van immateriële vaste activa
Na de initiële opname kunnen immateriële vaste activa worden afgeschreven of kunnen er waardeverminderingen worden geboekt of teruggenomen.
### 2.1 Afschrijvingen op IMVA
Immateriële vaste activa met een beperkte gebruiksduur worden afgeschreven over hun verwachte levensduur.
**Goodwill:** Goodwill wordt afgeschreven over de maximale wettelijke afschrijvingstermijn, die tussen 5 en 10 jaar ligt. Indien de overname op een specifieke datum plaatsvond, wordt er pro rata afgeschreven voor het lopende boekjaar.
**Voorbeeld:**
Bij de overname van WEAK door STRONG werd 225 000 euro goodwill geboekt. Het bestuursorgaan beslist om dit af te schrijven over 10 jaar. De jaarlijkse afschrijving bedraagt 22 500 euro. Bij een overnamedatum op 1 maart wordt er voor de resterende dagen van het jaar afgeschreven.
### 2.2 Waardeverminderingen op IMVA
Indien de realiseerbare waarde van een immaterieel vast actief lager is dan de boekwaarde, kan een waardevermindering worden geboekt. Ook kan een eerder geboekte waardevermindering worden teruggenomen indien de reden voor de waardevermindering niet meer aanwezig is.
**Voorbeeld:**
Een concessie met een aanschaffingswaarde van 50 000 euro had een waardevermindering van 20% op de aanschaffingswaarde. Het bestuursorgaan beslist om 10% van deze waardevermindering terug te nemen.
### 2.3 Realisatie van IMVA
Bij de verkoop van een immaterieel vast actief wordt het verschil tussen de verkoopprijs en de resterende boekwaarde als winst of verlies op de resultatenrekening opgenomen.
**Voorbeeld:**
Een licentie, aangekocht voor 40 000 euro en reeds 40% afgeschreven, wordt verkocht voor 30 000 euro exclusief 21% btw. De resterende boekwaarde wordt berekend, en het verschil met de verkoopprijs bepaalt het realisatiewinst of -verlies.
---
**Tip:** Bij de boeking van de realisatie van een immaterieel vast actief, dient naast de verkoopopbrengst ook de cumulatie van afschrijvingen te worden meegenomen om de correcte boekwaarde te bepalen.
---
---
# Verwerking van materiële vaste activa
Dit document biedt een gedetailleerde samenvatting van de verwerving, waardeverandering en realisatie van materiële vaste activa, cruciaal voor de financiële verslaggeving.
## 2. Verwerking van materiële vaste activa
Materiële vaste activa (MVA) zijn tastbare activa die een onderneming bezit voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten, voor verhuur aan derden, of voor administratieve doeleinden, en waarvan verwacht wordt dat ze gedurende meer dan één periode zullen worden gebruikt. Dit omvat onder meer gebouwen, machines, installaties, meubilair en rollend materieel.
### 2.1 Verwerving van materiële vaste activa
De verwerving van MVA kan op verschillende manieren plaatsvinden, elk met specifieke boekhoudkundige verwerkingen.
#### 2.1.1 Aanschaffing van MVA bij derden
Wanneer een onderneming een materieel vast actief koopt van een externe partij, wordt de aanschaffingswaarde bepaald door de aankoopprijs vermeerderd met alle direct toerekenbare kosten die nodig zijn om het actief in de staat en op de locatie te brengen die voor gebruik is vereist.
> **Tip:** Kosten zoals transport, installatie, montage en invoerrechten worden geactiveerd, terwijl rentelasten tijdens de constructieperiode normaliter als financiële kosten worden beschouwd, tenzij ze specifiek aan de vervaardiging van het actief kunnen worden toegerekend.
#### 2.1.2 Aanschaffing van MVA door eigen werken
Ondernemingen kunnen MVA ook zelf vervaardigen. De kosten die hierbij gemaakt worden, zoals kosten van materialen, personeel en diensten, kunnen worden geactiveerd indien ze direct toerekenbaar zijn aan de constructie en het bestuursorgaan beslist tot activering.
> **Tip:** Bij de zelfbouw van een productiehal door eigen personeel, met kosten voor bouwmaterialen en personeelskosten, worden deze kosten geactiveerd op de balans als onderdeel van de aanschaffingswaarde van het gebouw. Bijkomende kosten die nodig zijn om de machine operationeel te maken, zoals transport, installatie, software en opleiding, worden ook toegevoegd aan de aanschaffingswaarde.
#### 2.1.3 Aanschaffing van MVA door inbreng
Materiële vaste activa kunnen ook worden ingebracht door aandeelhouders, bijvoorbeeld bij een kapitaalverhoging. De waarde van de inbreng wordt bepaald door de externe schatter, conform het voorzichtigheidsbeginsel. Eventuele notariskosten, exclusief btw, worden ook geactiveerd.
> **Tip:** Bij een inbreng wordt de waarde van het actief bepaald door de schatter. Als de externe marktwaarde hoger is dan de geschatte waarde door de schatter, wordt de geschatte waarde aangehouden vanwege het voorzichtigheidsbeginsel. Notariskosten gerelateerd aan de inbreng worden ook geactiveerd.
### 2.2 Wijziging in waardering van materiële vaste activa
De waarde van materiële vaste activa kan gedurende hun levensduur wijzigen door afschrijvingen, waardeverminderingen en herwaarderingen.
#### 2.2.1 Afschrijvingen op MVA
Afschrijvingen zijn de systematische verdeling van de aanschaffingswaarde (of een herwaardeerde waarde) van een materieel vast actief over zijn economische levensduur. De lineaire methode is een veelgebruikte methode waarbij de kosten gelijkmatig over de gebruiksperiode worden verdeeld.
De jaarlijkse afschrijving wordt berekend met de volgende formule:
$$ \text{Jaarlijkse afschrijving} = \frac{\text{Aanschaffingswaarde} - \text{Restwaarde}}{\text{Economische levensduur in jaren}} $$
> **Tip:** Bij de berekening van afschrijvingen voor een deel van een jaar wordt het aantal dagen dat het actief in gebruik is geweest in dat jaar meegenomen in de berekening. Bij goodwill die betaald is bij een overname, gelden specifieke afschrijvingsregels; de gebruiksduur ligt tussen 5 en 10 jaar, en er wordt afgeschreven over de resterende dagen in het eerste jaar.
#### 2.2.2 Waardeverminderingen op MVA
Waardeverminderingen worden geboekt wanneer de realiseerbare waarde van een materieel vast actief lager is dan de boekwaarde. Dit principe is gebaseerd op het voorzichtigheidsbeginsel.
#### 2.2.3 Gewone herwaardering van MVA
Ondernemingen kunnen ervoor kiezen om bepaalde materiële vaste activa, zoals terreinen, te herwaarderen indien de marktwaarde significant is gestegen. Deze herwaardering heeft geen directe impact op de resultatenrekening, maar wordt in een aparte reserve verwerkt. Bij een latere verkoop van het herwaardeerde actief wordt de herwaarderingsmeerwaarde vrijgegeven.
> **Tip:** Afschrijvingen op een herwaardeerd actief worden berekend op basis van de herwaardeerde aanschaffingswaarde en de resterende economische levensduur. De extra afschrijving als gevolg van de herwaarderingsmeerwaarde vermindert het boekhoudkundig resultaat en kan de rendabiliteit beïnvloeden.
### 2.3 Realisatie van materiële vaste activa
De realisatie van materiële vaste activa vindt plaats bij verkoop of buitengebruikstelling.
#### 2.3.1 Verkoop van MVA
Bij de verkoop van een materieel vast actief wordt de boekwaarde van het actief op het moment van verkoop afgeboekt. Het verschil tussen de opbrengst van de verkoop en de boekwaarde resulteert in winst of verlies op de realisatie.
De berekening van winst of verlies is als volgt:
$$ \text{Winst/Verlies} = \text{Verkoopopbrengst} - \text{Boekwaarde op moment van verkoop} $$
De boekwaarde op moment van verkoop is gelijk aan de aanschaffingswaarde minus de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingen tot aan de verkoopdatum.
#### 2.3.2 Buitengebruikstelling van MVA
Wanneer een materieel vast actief buiten gebruik wordt gesteld voordat het economisch volledig is afgeschreven, kan een aanvullende afschrijving nodig zijn om de waarde van het actief op te trekken tot de geschatte realisatiewaarde.
> **Tip:** Bij buitengebruikstelling moet de gewone afschrijving tot de datum van buitengebruikstelling worden geboekt. Vervolgens wordt een aanvullende afschrijving geboekt om het actief te waarderen op zijn realisatiewaarde.
---
Dit document behandelt de kernaspecten van de verwerking van materiële vaste activa, van hun initiële verwerving tot hun uiteindelijke realisatie. Een grondig begrip van deze principes is essentieel voor een correcte financiële verslaggeving.
---
# Voorraadbeheer en waarderingstechnieken
Dit gedeelte behandelt de boekhoudkundige verwerking van voorraden, inclusief voorraadwijzigingen en diverse waarderingstechnieken zoals FIFO, LIFO en gewogen gemiddelde.
### 3.1 Boekhoudkundige verwerking van voorraadwijzigingen
Tijdens het boekjaar worden aan- en verkoopfacturen van handelsgoederen geregistreerd in de rekeningen '604 Aankopen handelsgoederen' en '700 Verkopen handelsgoederen'. De voorraad die niet verkocht is, wordt op de balans weergegeven in rekening '340 Voorraad handelsgoederen'.
Aan het einde van het boekjaar wordt het verschil in waarde tussen de beginvoorraad en de eindvoorraad bepaald. Dit verschil representeert de voorraadwijziging.
De relatie tussen het boekhoudkundig resultaat en het werkelijk behaalde resultaat wordt duidelijk door de volgende overwegingen:
* **Boekhoudkundig resultaat**: `700 Verkopen handelsgoederen` - `604 Aankopen handelsgoederen`
* **Werkelijk resultaat**: Verkoopprijs van de verkochte goederen - Kostprijs van de verkochte goederen
Het verschil ontstaat doordat de boekhouding enkel de aankopen en verkopen registrert, terwijl de werkelijke kostprijs van de verkochte goederen afhangt van de waardering van de voorraad.
#### 3.1.1 Voorraadtoename en -afname
* **Voorraadtoename**: Als de eindvoorraad groter is dan de beginvoorraad ($EV > BV$), leidt dit tot een afname van de bedrijfskosten. Dit komt omdat een deel van de aangekochte goederen nog in voorraad is en niet als verkocht kan worden beschouwd.
* **Voorraadafname**: Als de eindvoorraad kleiner is dan de beginvoorraad ($EV < BV$), leidt dit tot een toename van de bedrijfskosten. Dit betekent dat er meer goederen zijn verkocht dan er gedurende de periode zijn aangekocht, of dat er uit de beginvoorraad is verkocht.
In de resultatenrekening wordt de voorraadwijziging verwerkt via rekening '60940 Voorraadwijziging handelsgoederen'. Een voorraadtoename wordt als een creditboeking op deze rekening geboekt, wat de bedrijfskosten vermindert. Een voorraadafname wordt als een debetboeking geboekt, wat de bedrijfskosten verhoogt.
### 3.2 Voorraadwaarderingstechnieken
Wanneer de kostprijs van aangekochte goederen varieert, is het noodzakelijk om een methode te kiezen om de kostprijs van de verkochte goederen en de waarde van de eindvoorraad te bepalen. De meest voorkomende methoden zijn:
#### 3.2.1 FIFO-methode (First In, First Out)
* **Concept**: De goederen die het eerst werden aangekocht, worden geacht ook het eerst te worden verkocht.
* **Gevolg**: De goederen die zich in de voorraad bevinden (eindvoorraad), worden geacht afkomstig te zijn van de laatste aankopen.
* **Berekening eindvoorraad**: Het aantal eenheden van de eindvoorraad wordt geacht afkomstig te zijn van de laatste aankopen. De waarde van de eindvoorraad wordt berekend op basis van de kostprijs van deze laatste aankopen.
* **Resultaat**: Bij stijgende prijzen leidt FIFO tot een lagere kostprijs van de verkochte goederen en dus een hogere winst. Bij dalende prijzen is het omgekeerde het geval.
**Voorbeeld OMEGA KAPPA nv (FIFO):**
Stel de volgende transacties voor een handelsgoed:
* Aankopen:
* 100 eenheden @ 1000,00 EUR
* 600 eenheden @ 600,00 EUR
* 1000 eenheden @ 200,00 EUR
* Verkopen:
* 960 eenheden
* 1260 eenheden
* 1920 eenheden
Bij een eindvoorraad van 1600 eenheden, berekend volgens FIFO:
* De eerste 1000 eenheden van de eindvoorraad komen van de laatste aankoop (1000 eenheden @ 200,00 EUR).
* De resterende 600 eenheden komen van de op één na laatste aankoop (600 eenheden @ 600,00 EUR).
* Waarde eindvoorraad: $(1000 \times 200,00) + (600 \times 600,00) = 200.000,00 + 360.000,00 = 560.000,00$ EUR (dit is een aanpassing op basis van de cijfers in de bron, de bron heeft een intern inconsistentie in dit voorbeeld)
* Kostprijs verkochte goederen: Totaal aangekocht - Eindvoorraad = $(100 \times 1000) + (600 \times 600) + (1000 \times 200) - 560.000,00 = 100.000 + 360.000 + 200.000 - 560.000 = 100.000,00$ EUR.
In de resultatenrekening wordt de kostprijs van de verkochte goederen geboekt.
#### 3.2.2 LIFO-methode (Last In, First Out)
* **Concept**: De goederen die het laatst werden aangekocht, worden geacht het eerst te worden verkocht.
* **Gevolg**: De goederen die zich in de voorraad bevinden (eindvoorraad), worden geacht afkomstig te zijn van de eerste aankopen.
* **Berekening eindvoorraad**: Het aantal eenheden van de eindvoorraad wordt geacht afkomstig te zijn van de eerste aankopen. De waarde van de eindvoorraad wordt berekend op basis van de kostprijs van deze eerste aankopen.
* **Complexiteit**: Er dienen tussenberekeningen te worden gemaakt bij elke verkoop, waarbij bekeken moet worden wat de onderneming nog in voorraad heeft.
* **Resultaat**: Bij stijgende prijzen leidt LIFO tot een hogere kostprijs van de verkochte goederen en dus een lagere winst, wat fiscaal gezien voordelig kan zijn. Bij dalende prijzen is het omgekeerde het geval.
**Voorbeeld OMEGA KAPPA nv (LIFO):**
Gebruikmakend van dezelfde transacties als bij FIFO:
* Bij een eindvoorraad van 1100 eenheden (voorbeeld van bron, maar consistentie met FIFO-voorbeeld vereist aanpassing van het aantal eenheden om zinvol te zijn):
* De 1100 eenheden van de eindvoorraad komen van de eerste aankopen.
* Eerste aankoop: 100 eenheden @ 1000,00 EUR
* Tweede aankoop: 600 eenheden @ 600,00 EUR
* Derde aankoop: 400 eenheden @ 200,00 EUR (om aan 1100 te komen)
* Waarde eindvoorraad: $(100 \times 1000,00) + (600 \times 600,00) + (400 \times 200,00) = 100.000,00 + 360.000,00 + 80.000,00 = 540.000,00$ EUR.
* Kostprijs verkochte goederen: Totaal aangekocht - Eindvoorraad = $(100 \times 1000) + (600 \times 600) + (1000 \times 200) - 540.000,00 = 100.000 + 360.000 + 200.000 - 540.000 = 120.000,00$ EUR.
#### 3.2.3 Methode van gewogen gemiddelde prijzen
* **Concept**: Er wordt een gemiddelde prijs berekend voor de voorraad. Deze gemiddelde prijs wordt gebruikt om zowel de eindvoorraad als de kostprijs van de verkochte goederen te waarderen.
* **Berekening**: Na elke aankoop wordt een nieuw gewogen gemiddelde berekend. De formule voor het gewogen gemiddelde is:
$$ \text{Gewogen gemiddelde prijs} = \frac{\text{Totaal kosten van alle eenheden beschikbaar}}{\text{Totaal aantal beschikbare eenheden}} $$
* **Gevolg**: De waardering ligt tussen die van FIFO en LIFO in.
**Voorbeeld OMEGA KAPPA nv (Gewogen gemiddelde):**
Gebruikmakend van dezelfde transacties als bij FIFO. Stel dat na de transacties de gewogen gemiddelde prijs 400,00 EUR is.
* Bij een eindvoorraad van 1200 eenheden (voorbeeld van bron, maar consistentie met FIFO-voorbeeld vereist aanpassing van het aantal eenheden om zinvol te zijn):
* Waarde eindvoorraad: $1200 \times 400,00 = 480.000,00$ EUR.
* Kostprijs verkochte goederen: Totaal aangekocht - Eindvoorraad = $(100 \times 1000) + (600 \times 600) + (1000 \times 200) - 480.000,00 = 100.000 + 360.000 + 200.000 - 480.000 = 180.000,00$ EUR.
### 3.3 Waardeverminderingen op voorraden
Voorraden moeten op de balans worden opgenomen tegen hun aanschaffingswaarde of hun marktwaarde, indien deze lager is (voorzichtigheidsbeginsel). Als de marktwaarde van een voorraad daalt onder de aanschaffingswaarde, moet een waardevermindering worden geboekt.
**Voorbeeld waardevermindering:**
Op inventarisdatum zijn de volgende gegevens bekend voor handelsgoederen:
* Beginvoorraad (aanschaffingswaarde): 150.000,00 EUR
* Eindvoorraad (aanschaffingswaarde): 200.000,00 EUR
* Marktwaarde eindvoorraad: 185.000,00 EUR
Omdat de marktwaarde (185.000,00 EUR) lager is dan de aanschaffingswaarde (200.000,00 EUR), zal de eindvoorraad gewaardeerd worden tegen de marktwaarde.
* **Voorraadwijziging**: Eindvoorraad - Beginvoorraad = 200.000,00 EUR - 150.000,00 EUR = 50.000,00 EUR toename. Dit wordt geboekt op rekening '60940 Voorraadwijziging handelsgoederen'.
* **Waardevermindering**: Aanschaffingswaarde eindvoorraad - Marktwaarde eindvoorraad = 200.000,00 EUR - 185.000,00 EUR = 15.000,00 EUR. Dit wordt geboekt op rekening '349 Waardeverminderingen op voorraden'.
De waarde van de eindvoorraad op de balans zal dan $150.000,00 + 50.000,00 - 15.000,00 = 185.000,00$ EUR zijn.
Als er voor de nabije toekomst een verdere prijsdaling wordt verwacht (bv. tot 160.000,00 EUR), dan moet de waardevermindering worden aangepast aan deze verwachte lagere waarde, waarbij de aanschaffingswaarde of de reeds geboekte marktwaarde wordt vergeleken met de nieuwe verwachte lagere waarde. In dit geval zou de totale waardevermindering tot 40.000,00 EUR zijn ($200.000 - 160.000$).
> **Tip:** Bij waardeverminderingen op voorraden geldt het voorzichtigheidsbeginsel. De voorraad mag nooit hoger worden gewaardeerd dan de laagste waarde van de aanschaffingsprijs, de marktwaarde en de toekomstige gerealiseerde waarde. De waardeverminderingen worden berekend op het bedrag exclusief btw.
### 3.4 Buitengebruikstelling van voorraad
In het geval van de buitengebruikstelling van een machine, waarbij een realisatiewaarde wordt geschat, worden de volgende stappen genomen:
1. **Gewone afschrijving**: Er wordt een gewone afschrijving berekend tot de datum van buitengebruikstelling.
2. **Aanvullende afschrijving**: Een aanvullende afschrijving wordt geboekt om het verschil tussen de boekwaarde op het moment van buitengebruikstelling en de geschatte realisatiewaarde op te vangen.
3. **Boeking verkoop/verwijdering**: De resterende boekwaarde wordt afgeboekt tegen de realisatiewaarde, met eventuele winst of verlies op de realisatie.
**Voorbeeld:**
Een machine werd aangekocht op 01/01/20X0 voor 50.000,00 EUR met een levensduur van 10 jaar. Op 01/08/20X8 wordt de machine buiten gebruik gesteld. De realisatiewaarde wordt geschat op 2.500,00 EUR.
* **Jaarlijkse afschrijving**: $50.000,00 / 10$ jaar $= 5.000,00$ EUR/jaar.
* **Afschrijving tot 01/08/20X8**: 7 maanden (jan t/m jul) worden afgeschreven.
* Gewone afschrijving: $(50.000,00 / 10) \times (7/12) = 3.500,00$ EUR.
* **Boekwaarde op 01/08/20X8 vóór aanvullende afschrijving**:
* Totale afschrijvingen tot 31/12/20X7: $8 \text{ jaar} \times 5.000,00 = 40.000,00$ EUR.
* Boekwaarde $= 50.000,00 - 40.000,00 - 3.500,00 = 6.500,00$ EUR.
* **Aanvullende afschrijving**: Boekwaarde - Realisatiewaarde $= 6.500,00 - 2.500,00 = 4.000,00$ EUR.
* **Boeking buitengebruikstelling**:
* Afboeking machine (boeking 1): Betreft de gewone afschrijving.
* Afboeking aanvullende afschrijving (boeking 3): Betreft de aanvullende afschrijving.
* De machine wordt dan afgeboekt tegen de realisatiewaarde, wat resulteert in een verlies op de realisatie van 4.000,00 EUR.
---
# Vorderingen, overlopende rekeningen en opbrengsten
Hier is een gedetailleerde samenvatting over vorderingen, overlopende rekeningen en opbrengsten, opgesteld als een examengericht studiemateriaal.
## 4 Vorderingen, overlopende rekeningen en opbrengsten
Dit deel behandelt de administratie van dubieuze vorderingen, de verwerking van overlopende activa en de boeking van verkregen opbrengsten.
### 4.1 Vorderingen op ten hoogste één jaar
Vorderingen op ten hoogste één jaar vertegenwoordigen financiële aanspraken die naar verwachting binnen één jaar zullen worden voldaan. Een belangrijk aspect van het beheer van deze vorderingen is de correcte boekhoudkundige verwerking van dubieuze vorderingen, waarbij oninbare of twijfelachtige posten worden geïdentificeerd en verwerkt.
#### 4.1.1 Boekhoudkundige verwerking van dubieuze vorderingen
Wanneer een vordering als twijfelachtig of oninbaar wordt beschouwd, moet de onderneming een waardevermindering boeken om de verwachte verliezen te reflecteren.
* **Identificatie van twijfelachtige vorderingen:** Dit gebeurt vaak na herhaalde aanmaningen tot betaling, waarbij de factuur wordt overgeboekt naar een specifieke rekening voor dubieuze vorderingen. Dit maakt een betere opvolging mogelijk.
* **Waardeverminderingen:**
* Waardeverminderingen worden berekend op het bedrag **exclusief btw**.
* Een waardevermindering van 100% heeft als gevolg dat de netto-boekwaarde gelijk is aan het btw-bedrag.
* Het is niet mogelijk om verlies te maken op btw; dit deel van de factuur wordt alsnog volledig verondersteld te worden ontvangen, zelfs als de hoofdsom oninbaar is.
> **Tip:** Het voorzichtigheidsbeginsel dicteert dat potentiële verliezen op vorderingen tijdig moeten worden erkend.
### 4.2 Overlopende actiefrekeningen
Overlopende actiefrekeningen, ook wel 'over te dragen kosten' genoemd, worden gebruikt om kosten te verwerken die zijn betaald in het huidige boekjaar, maar die betrekking hebben op toekomstige boekjaren.
* **Kenmerken van overlopende actiefrekeningen:**
* Het betreft kosten die vooruitbetaald zijn.
* De baten of kosten van deze overlopende rekeningen worden geprorateerd over de periode waarvoor ze geldigheid hebben.
* BTW op deze kosten wordt niet via overlopende rekeningen overgedragen, aangezien het geen pure kosten of opbrengsten zijn.
#### 4.2.1 Verwerking van over te dragen kosten: een voorbeeld
Stel, een onderneming sluit op 1 augustus 20X0 een brandverzekering af met een jaarlijkse premie van 1.800,00 euro, die vooruitbetaald wordt op 1 augustus 20X0. Het einde van het boekjaar is 31 december 20X0. De verzekering is niet BTW-plichtig.
* **Periode van dekking:** 1 augustus 20X0 tot 31 juli 20X1.
* **Boeking op 01/08/20X0 (betaling premie):**
De volledige premie wordt betaald.
`Bankrekening` (actief, debet) <-- 1.800,00 euro
`Over te dragen kosten` (actief, credit) <-- 1.800,00 euro (dit is de initiële boeking die de kosten activeert)
* **Boeking op 31/12/20X0 (inventarisdatum, proratering):**
Het deel van de kost dat betrekking heeft op het lopende boekjaar (1 augustus 20X0 tot 31 december 20X0, dus 5 maanden) wordt als kost geboekt.
Periode 1 aug 20X0 - 31 dec 20X0: 5 maanden.
Periode 1 jan 20X1 - 31 jul 20X1: 7 maanden.
Kost RR 20X0 = $\frac{5}{12} \times 1.800,00$ euro = 750,00 euro.
`Kosten verzekeringen` (resultatenrekening, debet) <-- 750,00 euro
`Over te dragen kosten` (actief, credit) <-- 750,00 euro
Na deze boeking vertegenwoordigt de rekening 'Over te dragen kosten' nog 1.050,00 euro (de kosten voor het volgende boekjaar).
* **Boeking op 01/01/20X1 (afboeking overlopende rekening):**
De resterende kosten voor het volgende boekjaar worden overgeboekt van de overlopende rekening naar de kostenrekening van het nieuwe boekjaar.
Kost RR 20X1 = $\frac{7}{12} \times 1.800,00$ euro = 1.050,00 euro.
`Kosten verzekeringen` (resultatenrekening, debet) <-- 1.050,00 euro
`Over te dragen kosten` (actief, credit) <-- 1.050,00 euro
> **Tip:** De rekening 'Over te dragen kosten' (actief) wordt gedebiteerd bij betaling en gecrediteerd bij het toerekenen van de kosten aan het juiste boekjaar.
### 4.3 Verkregen opbrengsten (overlopende passiefrekeningen)
Overlopende passiefrekeningen, ook wel 'verkregen opbrengsten' of 'toe te rekenen opbrengsten' genoemd, worden gebruikt voor opbrengsten die in het huidige boekjaar zijn ontvangen, maar die betrekking hebben op toekomstige boekjaren.
* **Kenmerken van overlopende passiefrekeningen:**
* Het betreft opbrengsten die vooruit ontvangen zijn.
* De opbrengsten worden geprorateerd over de periode waarvoor ze geldig zijn.
#### 4.3.1 Verwerking van verkregen opbrengsten: een voorbeeld
Een onderneming verhuurt gebouwen en opslagruimte. Het huurcontract wordt afgesloten op 1 november 20X0, met een trimestriële huur van 3.000,00 euro die telkens achteraf wordt geïnd op de 31e van de volgende maand (31/01/20X1, 30/04/20X1, etc.). Het einde van het boekjaar is 31 december 20X0.
* **Periode van huurcontract:**
* 1 november 20X0: Start huurtermijn.
* 31 januari 20X1: Eerste betaling (voor huur van november, december 20X0 en januari 20X1).
* **Boeking op 31/12/20X0 (inventarisdatum, proratering):**
Het deel van de huur dat betrekking heeft op het huidige boekjaar (november en december 20X0, dus 2 maanden) wordt als opbrengst geboekt.
Periode 1 nov 20X0 - 31 dec 20X0: 2 maanden.
Periode 1 jan 20X1 - 31 jan 20X1: 1 maand.
Opbrengst RR 20X0 = $\frac{2}{3} \times 3.000,00$ euro = 2.000,00 euro.
`Verkregen opbrengsten` (passief, credit) <-- 2.000,00 euro
`Huuropbrengsten` (resultatenrekening, debet) <-- 2.000,00 euro
* **Boeking op 01/01/20X1 (afboeking overlopende rekening):**
De opbrengst die reeds ontvangen is maar betrekking heeft op een toekomstige periode wordt overgeboekt. In dit specifieke geval is de betaling nog niet ontvangen op 31/12/20X0, maar zal deze plaatsvinden op 31/01/20X1. De overlopende rekening wordt aangemaakt om de opbrengst van de reeds geleverde prestatie (de huur van de maanden november en december) te isoleren.
`Verkregen opbrengsten` (passief, credit) <-- 2.000,00 euro
`Huuropbrengsten` (resultatenrekening, debet) <-- 2.000,00 euro
* **Boeking op 31/01/20X1 (ontvangst huurprijs):**
De volledige trimestriële huurprijs wordt ontvangen.
Opbrengst RR 20X1 = $\frac{1}{3} \times 3.000,00$ euro = 1.000,00 euro.
`Bankrekening` (actief, debet) <-- 3.000,00 euro
`Huuropbrengsten` (resultatenrekening, credit) <-- 1.000,00 euro (deel voor 20X1)
`Verkregen opbrengsten` (passief, debet) <-- 2.000,00 euro (om de reeds geboekte opbrengst te neutraliseren)
> **Tip:** Bij het boeken van overlopende passiva (verkregen opbrengsten) wordt de rekening 'Verkregen opbrengsten' (passief) gecrediteerd bij het vaststellen van de opbrengst die toebehoort aan het lopende boekjaar, en gedebiteerd bij ontvangst van de betaling die deels betrekking heeft op toekomstige perioden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Financiële Rapportering | Het proces van het samenstellen en presenteren van financiële informatie over een onderneming om belanghebbenden te voorzien van inzicht in de financiële prestaties en positie. Dit omvat de opstelling van balansen, resultatenrekeningen en kasstroomoverzichten. |
| Immateriële Vaste Activa (IMVA) | Langdurige activa die geen fysieke substantie hebben, zoals patenten, auteursrechten, merken, goodwill en software. Ze vertegenwoordigen economische voordelen die de onderneming in de toekomst zal genereren. |
| Goodwill | Een immaterieel actief dat ontstaat bij de overname van een onderneming wanneer de betaalde overnameprijs hoger is dan de reële waarde van de identificeerbare netto-activa. Het vertegenwoordigt de waarde van factoren zoals merknaam, klantenbestand en synergieën. |
| Aanschaffingswaarde | De totale kosten die gemaakt zijn om een actief te verkrijgen en gereed te maken voor het beoogde gebruik. Dit omvat de aankoopprijs plus alle bijkomende kosten zoals transport, installatie en invoerrechten. |
| Activering | Het proces waarbij kosten die in de toekomst economische voordelen zullen opleveren, worden opgenomen als actief in de balans in plaats van direct als kosten in de resultatenrekening te worden verwerkt. |
| Afschrijving | De systematische toerekening van de aanschaffingswaarde van een vast actief over de verwachte gebruiksduur. Dit weerspiegelt de waardevermindering van het actief door gebruik, slijtage of veroudering. |
| Waardevermindering | Een correctie op de boekwaarde van een actief wanneer de realiseerbare waarde lager is dan de boekwaarde. Dit wordt geboekt om het voorzichtigheidsbeginsel toe te passen en overwaardering te voorkomen. |
| Materiële Vaste Activa (MVA) | Langdurige activa die een fysieke substantie hebben, zoals gebouwen, machines, voertuigen en meubilair. Ze worden gebruikt in de normale bedrijfsuitoefening en worden over hun gebruiksduur afgeschreven. |
| Inbreng | De bijdrage van goederen, rechten of geld door een vennoot aan een onderneming in ruil voor aandelen of een deel van het kapitaal, bijvoorbeeld bij de oprichting of kapitaalverhoging. |
| Herwaardering | Het aanpassen van de boekwaarde van een actief naar de huidige marktwaarde of een andere geattesteerde waarde, wanneer deze significant hoger is dan de historische aanschaffingswaarde. |
| Voorraden | Goederen die een onderneming aanhoudt met het oog op verkoop in het normale uitoefenen van de bedrijfsuitoefening, of grondstoffen en halffabricaten die in het productieproces worden gebruikt. |
| FIFO-methode (First-In, First-Out) | Een methode voor voorraadwaardering waarbij ervan wordt uitgegaan dat de eerst aangekochte goederen ook het eerst worden verkocht. De eindvoorraad wordt dan gewaardeerd tegen de prijzen van de laatste aankopen. |
| LIFO-methode (Last-In, First-Out) | Een methode voor voorraadwaardering waarbij ervan wordt uitgegaan dat de laatst aangekochte goederen ook het eerst worden verkocht. De eindvoorraad wordt dan gewaardeerd tegen de prijzen van de eerste aankopen. |
| Methode van gewogen gemiddelde prijzen | Een voorraadwaarderingstechniek waarbij de kostprijs van de verkochte goederen en de eindvoorraad wordt berekend op basis van een gewogen gemiddelde prijs van alle beschikbare voorraad. |
| Dubieuze vorderingen | Vorderingen waarvan de betaling onzeker is. Er wordt een waardevermindering geboekt om het risico op niet-ontvangst van deze vorderingen te weerspiegelen. |
| Overlopende actiefrekeningen | Rekeningen die toekomstige kosten vertegenwoordigen die reeds zijn betaald, of toekomstige opbrengsten die reeds zijn ontvangen. Ze worden gebruikt om kosten en opbrengsten correct toe te rekenen aan de juiste periode. |
| Over te dragen kosten | Kosten die vooruitbetaald zijn en betrekking hebben op toekomstige perioden. Ze worden opgenomen als actief (overlopend actief) en in de toekomstige perioden als kosten ten laste genomen. |
| Verkregen opbrengsten | Opbrengsten die reeds zijn ontvangen, maar die betrekking hebben op toekomstige perioden. Ze worden opgenomen als passief (overlopend passief) en in de toekomstige perioden als opbrengst verantwoord. |
| Voorraadwijziging | Het verschil tussen de begin- en de eindvoorraad van een bepaalde periode. Een toename van de voorraad wordt doorgaans geboekt als een vermindering van de bedrijfskosten, terwijl een afname van de voorraad een toename van de bedrijfskosten impliceert. |
| Voorraadwaardering | Het proces van het toekennen van een financiële waarde aan de voorraden van een onderneming aan het einde van een boekhoudperiode, met behulp van specifieke methoden zoals FIFO, LIFO of gewogen gemiddelde. |
Cover
5 - Rendabiliteit.pptx
Summary
# Rendabiliteit van commerciële activiteiten
Hieronder volgt een gedetailleerd studiemateriaal over de rendabiliteit van commerciële activiteiten.
## 1. Rendabiliteit van commerciële activiteiten
Dit onderdeel analyseert de winstgevendheid die voortvloeit uit de kernactiviteiten van een onderneming, namelijk de verkoop van goederen of diensten, en beoogt het inzichtelijk maken van de efficiëntie van deze bedrijfsactiviteit.
### 1.1 Inleiding tot rendabiliteit
Rendabiliteit, oftewel winstgevendheid, duidt op het vermogen van een onderneming om winst te genereren uit haar operationele activiteiten en de inzet van haar investeringen. Het beoordelen van rendabiliteitsratio's stelt ons in staat te controleren of de commerciële activiteiten en investeringen voldoende winstgevend zijn.
Interesse in rendabiliteitsratio's wordt getoond door diverse stakeholders, waaronder aandeelhouders, klanten, management en personeel.
Het doel van het bestuderen van rendabiliteitsratio's is het evalueren van het resultaat van ondernemingsprestaties in verhouding tot de verkopen of de ingezette middelen. Dit biedt een relatieve evaluatie van de winstgevendheid en beantwoordt de vraag of de ingezette middelen voldoende rendement opleveren, wat essentieel is voor het voortbestaan van de onderneming op middellange termijn en de basis vormt voor haar succes.
Er worden drie hoofdtypen rendabiliteit onderscheiden:
* **Rendabiliteit van commerciële activiteiten (ROS):** Meet de winstgevendheid van de verkoop van goederen of het leveren van diensten. Het is een indicatie van de efficiëntie van de bedrijfsactiviteit.
* **Rendabiliteit van activa of investeringen (ROA):** Beoordeelt de winstgevendheid van de onderneming als geheel en is een indicatie van de efficiëntie van de inzet van activa.
* **Rendabiliteit van eigen vermogen (ROE):** Meet de winstgevendheid van het door de aandeelhouders geïnvesteerde vermogen.
Er is tevens een onderscheid te maken tussen bruto- en netto-maatstaven. Bruto-maatstaven worden berekend vóór niet-kaskosten (NKK) en niet-kasopbrengsten (NKO), terwijl netto-maatstaven deze wel meenemen.
### 1.2 Rendabiliteit van commerciële activiteiten
#### 1.2.1 Omschrijving
De rendabiliteit van commerciële activiteiten, ook wel bekend als de rendabiliteit van verkopen, verwijst naar de winstgevendheid van de recurrente bedrijfsactiviteiten van een onderneming. Dit resultaat wordt verkregen door recurrente bedrijfskosten af te trekken van recurrente bedrijfsopbrengsten. Binnen dit concept worden de brutoverkoopmarge en de nettoverkoopmarge onderscheiden.
#### 1.2.2 Brutoverkoopmarge
De brutoverkoopmarge meet de winstgevendheid van de verkopen zonder rekening te houden met niet-kaskosten van bedrijfsaard. Het geeft een indicatie van het bedrijfsresultaat dat overblijft uit verkopen nadat alle recurrente bedrijfskaskosten zijn terugverdiend.
**Formule voor brutoverkoopmarge:**
$$ \text{Brutoverkoopmarge (\%)} = \frac{\text{Recurrent bedrijfsresultaat vóór NKK van bedrijfsaard}}{\text{Verkopen}} \times 100\% $$
**Samenstelling brutoverkoopmarge:**
De brutoverkoopmarge wordt opgebouwd uit het recurrent bedrijfsresultaat vóór niet-kaskosten van bedrijfsaard, gedeeld door de verkopen.
#### 1.2.3 Nettoverkoopmarge
De nettoverkoopmarge meet de winstgevendheid van de verkopen waarbij rekening wordt gehouden met alle recurrente bedrijfskosten. Het geeft een indicatie van het bedrijfsresultaat dat overblijft uit verkopen nadat alle recurrente bedrijfskosten, inclusief niet-kaskosten, zijn terugverdiend.
**Formule voor nettoverkoopmarge:**
$$ \text{Nettoverkoopmarge (\%)} = \frac{\text{Recurrent bedrijfsresultaat na NKK van bedrijfsaard}}{\text{Verkopen}} \times 100\% $$
**Samenstelling nettoverkoopmarge:**
De nettoverkoopmarge wordt berekend op basis van het recurrent bedrijfsresultaat na niet-kaskosten van bedrijfsaard, gedeeld door de verkopen.
#### 1.2.4 Betekenis en interpretatie
Verkoopmarges geven inzicht in het resultaat dat overblijft uit verkopen nadat recurrente bedrijfs(kas)kosten zijn terugverdiend. Ze beantwoorden de vraag hoeveel bedrijfsresultaat er per 100 euro aan verkopen overblijft na aftrek van alle relevante kosten. Dit maakt het een indicator van de commerciële prestaties van een onderneming en meet de efficiëntie van het commerciële beleid, personeelsbeleid en productiebeleid.
* **Stijgende verkoopmarge:** Kan duiden op een toename van verkopen waarbij de bedrijfskosten minder snel stijgen of constant blijven, of op een daling van bedrijfskosten bij gelijkblijvende verkopen.
* **Dalende verkoopmarge:** Kan wijzen op een daling van verkopen waarbij de bedrijfskosten minder snel dalen of constant blijven, of op een stijging van bedrijfskosten bij gelijkblijvende verkopen.
Door de bruto- en nettoverkoopmarge samen te analyseren, wordt de evolutie van niet-kaskosten van bedrijfsaard zichtbaar. Indien het belang van NKK afneemt, zal bij een gelijkblijvende brutoverkoopmarge de nettoverkoopmarge stijgen.
> **Tip:** De brutoverkoopmarge is altijd groter dan of gelijk aan de nettoverkoopmarge, omdat niet-kaskosten bij de berekening van de nettoverkoopmarge worden meegeteld en bij de brutoverkoopmarge worden genegeerd.
**Opmerkingen bij de marges:**
* **Brutoverkoopmarge negatief:** Dit betekent dat de kaskosten de kasopbrengsten overstijgen (waarde van aankopen en lonen is groter dan de waarde van verkochte goederen). Dit kan de continuïteit van de onderneming in gevaar brengen en vereist kostenbeperking. Sectorspecifieke verschillen (lage marges/grote volumes vs. hoge marges/lage volumes) zijn hierbij van belang.
* **Nettoverkoopmarge:** Houdt rekening met investeringslasten zoals afschrijvingen. De vraag is of de verkoopopbrengsten voldoende zijn om zowel kaskosten als investeringslasten te dekken. Deze marge kan gemanipuleerd worden via afschrijvingstechnieken.
> **Voorbeeld:** Bij STUDIO 100 nv kan de brutoverkoopmarge bijvoorbeeld 11,34% bedragen. Dit betekent dat op elke 100 euro aan verkopen, er 11,34 euro overblijft van het recurrent bedrijfsresultaat nadat alle recurrente bedrijfskaskosten zijn terugverdiend, zonder rekening te houden met afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen.
---
# Rendabiliteit van investeringen
**2 Rendabiliteit van investeringen**
Deze sectie analyseert de winstgevendheid van de totale activa en investeringen van een onderneming, waarbij zowel de brutorendabiliteit van het totaal vermogen als de nettorendabiliteit van het totaal vermogen worden onderzocht om de efficiëntie van het ingezette kapitaal te beoordelen.
**2.1 Omschrijving van de rendabiliteit van investeringen**
De rendabiliteit van investeringen heeft betrekking op de winstgevendheid die wordt gegenereerd door de werkmiddelen en activa van een onderneming. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bruto- en nettorendabiliteit, toegepast op zowel bedrijfsactiva als totale activa. De winstgevendheid van de totale activa omvat alle activiteiten van de onderneming. Deze analyse legt de nadruk op de actiefzijde van de balans en abstraheert van de financieringswijze en fiscale politiek van de onderneming. De rendabiliteit van het totaal vermogen wordt ook wel aangeduid als Return on Assets (ROA) of Return on Investments (ROI).
Bij de analyse van de rendabiliteit van investeringen worden correcties aangebracht voor financiële kosten van vreemd vermogen en belastingen.
**2.2 Brutorendabiliteit van het totaal vermogen**
De brutorendabiliteit van het totaal vermogen meet de winstgevendheid van het totale ingezette vermogen, zonder rekening te houden met financiële kosten van vreemd vermogen, belastingen, niet-kaskosten (NKK) en niet-kasopbrengsten (NKO).
* **Formule:**
$$ \text{Brutorendabiliteit totale activa (\%)} = \frac{\text{EBITDA}}{\text{Totale activa}} \times 100\% $$
Hierbij staat EBITDA voor Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortisation. Het vertegenwoordigt het resultaat vóór niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten, vóór financiële kosten van vreemd vermogen en vóór belastingen.
* **Samenstelling:** De berekening omvat het operationeel resultaat vóór aftrek van afschrijvingen en waardeverminderingen (EBITDA), gedeeld door de totale activa.
**2.3 Nettorendabiliteit van het totaal vermogen**
De nettorendabiliteit van het totaal vermogen meet de winstgevendheid van het totale ingezette vermogen, waarbij rekening wordt gehouden met niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten, maar zonder rekening te houden met financiële kosten van vreemd vermogen en belastingen.
* **Formule:**
$$ \text{Nettorendabiliteit totale activa (\%)} = \frac{\text{EBIT}}{\text{Totale activa}} \times 100\% $$
Hierbij staat EBIT voor Earnings Before Interest and Taxes. Het vertegenwoordigt het resultaat vóór financiële kosten van vreemd vermogen en vóór belastingen.
* **Samenstelling:** De berekening omvat het operationeel resultaat vóór aftrek van interesten (EBIT), gedeeld door de totale activa.
**2.4 Betekenis van de rendabiliteit van het totaal vermogen**
De rendabiliteit van het totaal vermogen geeft aan hoeveel (bruto of netto) totaal resultaat er wordt gerealiseerd per 100 euro geïnvesteerd vermogen. Het is een indicator van de globale prestaties van de onderneming.
Het verschil tussen de brutorendabiliteit en de nettorendabiliteit van het totaal vermogen wijst op het belang van niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten binnen de onderneming.
**2.5 Opmerkingen over de rendabiliteit van het totaal vermogen**
* De rendabiliteit van het totaal vermogen houdt rekening met de winstgevendheid van alle ingezette werkmiddelen en de totale ondernemingsactiviteiten.
* Bij de berekening van de rendabiliteit van het totaal vermogen wordt het resultaat vóór financiële kosten van vreemd vermogen gebruikt, zodat de financiële structuur geen invloed heeft op de beoordeling van de rendabiliteit van het totaal vermogen.
* Ook wordt het resultaat vóór belastingen gebruikt, om te zorgen dat de fiscale regeling waaraan de onderneming onderhevig is, geen invloed uitoefent op de rendabiliteit van het totaal vermogen.
* Uitzonderlijke resultaten, die mogelijk grote maar eenmalige wijzigingen in de rendabiliteit veroorzaken, worden ook opgenomen in de berekening van de rendabiliteit van het totaal vermogen.
* Financiële elementen (geen interesten), zoals rendement uit financiële participaties, worden ook meegenomen in de berekening van de rendabiliteit van het totaal vermogen.
> **Tip:** Het is belangrijk om te beseffen dat de nettorendabiliteit niet altijd lager is dan de brutorendabiliteit. Dit kan voorkomen wanneer de niet-kasopbrengsten groter zijn dan de niet-kaskosten, wat echter een uitzonderlijke situatie is.
> **Voorbeeld:** Een bedrijf met veel immateriële activa kan hogere afschrijvingen hebben. Als de niet-kasopbrengsten, bijvoorbeeld uit de verkoop van activa, hoger uitvallen dan deze afschrijvingen, kan de nettorendabiliteit hoger zijn dan de brutorendabiliteit.
**2.6 Case STUDIO 100 nv: Brutorendabiliteit van totaal vermogen**
[Hier zou een concrete berekening en interpretatie voor STUDIO 100 nv staan, gebaseerd op de documentatie.]
**2.7 Case STUDIO 100 nv: Nettorendabiliteit van totaal vermogen**
[Hier zou een concrete berekening en interpretatie voor STUDIO 100 nv staan, gebaseerd op de documentatie.]
---
# Rendabiliteit van eigen vermogen
Dit onderdeel richt zich op de winstgevendheid die gegenereerd wordt uit het door aandeelhouders geïnvesteerde vermogen, met aandacht voor zowel de rendabiliteit vóór als na belastingen.
## 3.1 Omschrijving van de rendabiliteit van eigen vermogen
De rendabiliteit van het eigen vermogen (Return on Equity - ROE) relateert de winst of het verlies van het boekjaar aan het eigen vermogen van de onderneming. Het beoordeelt in hoeverre de onderneming in staat is om winst te genereren die de door de aandeelhouders genomen risico's vergoedt.
## 3.2 Formules voor de berekening van de rendabiliteit van eigen vermogen
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de rendabiliteit van het eigen vermogen vóór belastingen en na belastingen.
### 3.2.1 Rendabiliteit eigen vermogen vóór belastingen
Deze maatstaf kijkt naar het resultaat van het boekjaar vóór belastingen, gedeeld door het eigen vermogen.
$$ \text{Rendabiliteit EV vóór belastingen} (\%) = \frac{\text{Resultaat van het boekjaar vóór belastingen}}{\text{Eigen vermogen}} \times 100 \% $$
### 3.2.2 Rendabiliteit eigen vermogen na belastingen
Deze maatstaf, die doorgaans relevanter is voor aandeelhouders, kijkt naar het resultaat van het boekjaar na belastingen, gedeeld door het eigen vermogen.
$$ \text{Rendabiliteit EV na belastingen} (\%) = \frac{\text{Resultaat van het boekjaar na belastingen}}{\text{Eigen vermogen}} \times 100 \% $$
> **Tip:** De rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen is de meest directe indicator voor aandeelhouders, omdat dit het daadwerkelijke rendement op hun investering weergeeft nadat alle kosten, inclusief belastingen, zijn verrekend.
## 3.3 Samenstelling en betekenis van de rendabiliteit van eigen vermogen
De rendabiliteit van het eigen vermogen geeft antwoord op de vraag welk rendement de aandeelhouders behalen op hun geïnvesteerde vermogen. Idealiter zou dit rendement hoger moeten zijn dan de risicovrije rentevoet, aangevuld met een risicopremie die de inherente risico's van de onderneming weerspiegelt.
* **Betekenis:** Genereert de onderneming voldoende middelen om de aandeelhouders te vergoeden voor het risico dat zij lopen?
* **Vergelijking:** Het rendement zou minimaal gelijk moeten zijn aan de risicovrije rentevoet plus een risicopremie die afhankelijk is van de specifieke onderneming.
### 3.3.1 Belang van negatief eigen vermogen
Het is theoretisch mogelijk dat het eigen vermogen negatief wordt wanneer de overgedragen verliezen groter zijn dan de som van ingebracht kapitaal, reserves en overgedragen winsten. Dit is een alarmsignaal dat de voortzetting van de onderneming in gevaar kan brengen.
### 3.3.2 Brutorendabiliteit van eigen vermogen
Naast de netto rendabiliteit van het eigen vermogen, kan ook een brutorendabiliteit worden berekend. Deze houdt enkel rekening met kaskosten en kasopbrengsten, en geeft een indicatie van de potentiële operationele cashflow die het eigen vermogen genereert.
## 3.4 Opmerkingen bij de rendabiliteit van eigen vermogen
* De berekende rendabiliteit van het eigen vermogen is de nettorendabiliteit, die rekening houdt met alle kosten en opbrengsten.
* Hoewel een positief rendement wenselijk is, dient dit voorzichtig geïnterpreteerd te worden, vooral in gevallen van een negatief eigen vermogen.
* De rendabiliteit van het eigen vermogen wordt sterk beïnvloed door de winstgevendheid van de onderneming. Een stijging in de winst zal doorgaans een positief effect hebben op de ROE, zeker wanneer het eigen vermogen relatief stabiel blijft of beperkt groeit.
## 3.5 Voorbeeld: Rendabiliteit eigen vermogen STUDIO 100 nv
**Voorbeeld:**
* Rendabiliteit EV na belastingen: 19,30%
* Sectorgegevens (mediaan): 18,95%
Deze cijfers suggereren dat STUDIO 100 nv, ondanks een iets hogere rendabiliteit dan de sector mediaan, solide presteert op het gebied van het rendement voor haar aandeelhouders. De rendabiliteit vóór belastingen (26,44%) toont aan dat de belastingdruk een significante impact heeft op het uiteindelijke rendement voor de aandeelhouders.
> **Tip:** Vergelijk de berekende rendabiliteit van het eigen vermogen altijd met die van concurrenten in dezelfde sector en met historische gegevens van de onderneming zelf om een correcte inschatting te maken van de prestaties.
---
# Studieleidraad en oefeningen
Dit gedeelte biedt een overzicht van de leerdoelen, te beheersen concepten en oefenmogelijkheden met betrekking tot rendabiliteitsratio's, met verwijzingen naar het handboek.
### 4.1 Wat ga je leren?
De kern van dit onderwerp draait om het begrijpen en toepassen van rendabiliteitsratio's. Je zult leren om:
* De functie en het doel van rendabiliteitsratio's te beoordelen.
* Een specifieke financiële ratio te omschrijven.
* De formule voor de berekening van een bepaalde financiële ratio te kennen.
* De concrete betekenis van een berekende financiële ratio te interpreteren.
* De mogelijke waarden die een financiële ratio kan aannemen te begrijpen.
* Te bepalen voor welke waarden een gunstige of ongunstige financiële situatie bestaat.
Deze vaardigheden worden toegepast op de volgende rendabiliteitsratio's:
* Rendabiliteit van verkopen: brutoverkoopmarge en nettoverkoopmarge.
* Rendabiliteit van totaal actief: brutorendabiliteit van totaal vermogen en nettorendabiliteit van totaal vermogen.
* Rendabiliteit van eigen vermogen: rendabiliteit van eigen vermogen vóór en na belastingen.
### 4.2 Inleiding tot rendabiliteit
Rendabiliteit, ook wel winstgevendheid genoemd, duidt op het vermogen van een onderneming om winst te genereren uit haar activiteiten en de inzet van haar investeringen. Het beoordeelt of commerciële activiteiten en investeringen voldoende winstgevend zijn. Verschillende stakeholders, zoals aandeelhouders, klanten, management en personeel, zijn geïnteresseerd in de rendabiliteit van een onderneming.
**Doelstelling:** Het bestuderen van het resultaat uit ondernemingsprestaties in verhouding tot verkopen of ingezette middelen, wat een relatieve evaluatie van winstgevendheid mogelijk maakt. Dit is cruciaal om te bepalen of ingezette middelen voldoende rendement opleveren en om het voortbestaan van de onderneming op middellange termijn te waarborgen.
Er zijn drie hoofdtypen rendabiliteit:
1. **Rendabiliteit van commerciële activiteiten (ROS - Return on Sales):** Meet de winstgevendheid van de verkopen van goederen of het leveren van diensten. Het geeft een indicatie van de efficiëntie van de bedrijfsactiviteit.
2. **Rendabiliteit van activa of investeringen (ROA - Return on Assets):** Beoordeelt de winstgevendheid van de onderneming als geheel en geeft een indicatie van de efficiëntie in de inzet van activa.
3. **Rendabiliteit van eigen vermogen (ROE - Return on Equity):** Meet de winstgevendheid van het door de aandeelhouders geïnvesteerde vermogen.
**Onderscheid tussen bruto en netto:**
* **Bruto:** Winst vóór niet-kaskosten (NKK) en niet-kasopbrengsten (NKO).
* **Netto:** Winst na niet-kaskosten (NKK) en niet-kasopbrengsten (NKO).
> **Tip:** Rendabiliteitsratio's zijn verhoudingen (teller/noemer) en worden vaak uitgedrukt als een percentage. Een hogere ratio duidt in de meeste gevallen op een betere prestatie, maar het is essentieel om deze te vergelijken met historische gegevens, concurrenten of sectorgemiddelden.
### 4.3 Rendabiliteit van commerciële activiteiten (ROS)
De rendabiliteit van commerciële activiteiten, of rendabiliteit van verkopen, duidt op de winstgevendheid van de recurrente bedrijfsactiviteiten van een onderneming. Dit omvat het resultaat uit recurrente bedrijfsopbrengsten min recurrente bedrijfskosten.
#### 4.3.1 Omschrijving
* **Brutoverkoopmarge:** Verwijst naar de winstgevendheid van verkopen zonder rekening te houden met niet-kaskosten van bedrijfsaard. Het geeft een indicatie van het bedrijfsresultaat dat overblijft uit verkopen nadat alle recurrente bedrijfskaskosten zijn terugverdiend.
* **Nettoverkoopmarge:** Verwijst naar de winstgevendheid van verkopen waarbij rekening wordt gehouden met alle recurrente bedrijfskosten. Het geeft een indicatie van het bedrijfsresultaat dat overblijft uit verkopen nadat alle recurrente bedrijfskosten zijn terugverdiend.
> **Tip:** De brutoverkoopmarge is altijd groter dan of gelijk aan de nettoverkoopmarge.
#### 4.3.2 Formule
* **Brutoverkoopmarge (%)**:
$$ \text{Brutoverkoopmarge} = \frac{\text{Recurrent bedrijfsresultaat vóór NKK van bedrijfsaard}}{\text{Verkopen}} \times 100\% $$
* **Nettoverkoopmarge (%)**:
$$ \text{Nettoverkoopmarge} = \frac{\text{Recurrent bedrijfsresultaat na NKK van bedrijfsaard}}{\text{Verkopen}} \times 100\% $$
#### 4.3.3 Betekenis en interpretatie
Verkoopmarges geven aan welk bedrijfsresultaat er overblijft op elke 100 euro aan verkopen nadat de recurrente bedrijfs(kas)kosten zijn terugverdiend. Ze zijn een indicator van de commerciële prestaties van een onderneming en meten de efficiëntie van het commerciële beleid, personeelsbeleid en productiebeleid.
* **Stijgende verkoopmarge kan wijzen op:**
* Toename van verkopen waarbij bedrijfskosten minder snel stijgen of constant blijven.
* Daling van bedrijfskosten bij gelijkblijvende verkopen.
* **Dalende verkoopmarge kan wijzen op:**
* Daling van verkopen waarbij bedrijfskosten minder snel dalen of constant blijven.
* Stijging van bedrijfskosten bij gelijkblijvende verkopen.
Door de bruto- en nettoverkoopmarge samen te bekijken, wordt de evolutie van de niet-kaskosten van bedrijfsaard zichtbaar. Als het belang van NKK afneemt (toeneemt), zal bij een gelijkblijvende brutoverkoopmarge de nettoverkoopmarge stijgen (dalen).
#### 4.3.4 Opmerkingen
* **Brutoverkoopmarge:** Indien negatief, betekent dit dat de kaskosten hoger zijn dan de kasopbrengsten (waardoor de waarde van aankopen, lonen, etc. hoger is dan de waarde van verkochte goederen). Dit kan de continuïteit van de onderneming in gevaar brengen en noodzaakt kostenbeperking. Sectorverschillen zijn hierbij belangrijk (bijvoorbeeld lage marges en grote volumes in distributie versus hoge marges en lage volumes in scheepsbouw).
* **Nettoverkoopmarge:** Houdt rekening met investeringslasten zoals afschrijvingen. Het toont of de verkoopopbrengsten voldoende zijn om niet alleen kaskosten te dekken, maar ook investeringslasten. Deze ratio kan gemanipuleerd worden via niet-kaskosten (NKK) zoals afschrijvingstechnieken.
### 4.4 Rendabiliteit van investeringen (ROA/ROI)
De rendabiliteit van investeringen duidt op de winstgevendheid van de werkmiddelen en activa van een onderneming. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de bruto- en nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva en de totale activa. De rendabiliteit van de totale activa houdt rekening met het geheel van de ondernemingsactiviteiten. Deze ratio's worden ook wel Return on Assets (ROA) of Return on Investments (ROI) genoemd.
> **Tip:** Bij de rendabiliteit van totaal vermogen wordt abstractie gemaakt van de financieringswijze van de onderneming en de fiscale politiek, omdat de focus ligt op de actiefzijde van de balans.
#### 4.4.1 Omschrijving
* **Brutorendabiliteit van totaal vermogen:** Meet de winstgevendheid van het totaal ingezette vermogen, zonder rekening te houden met financiële kosten van vreemd vermogen, belastingen, NKK en NKO.
* **Nettorendabiliteit van totaal vermogen:** Meet de winstgevendheid van het totaal ingezette vermogen, zonder rekening te houden met financiële kosten van vreemd vermogen en belastingen, maar wel rekening houdend met NKK en NKO.
> **Tip:** De brutorendabiliteit van totaal vermogen is niet altijd groter dan de nettorendabiliteit. De nettorendabiliteit kan groter zijn wanneer niet-kasopbrengsten (NKO) groter zijn dan niet-kaskosten (NKK), wat uitzonderlijk is maar mogelijk.
#### 4.4.2 Formule
* **Brutorendabiliteit totale activa (%)**: Dit is gelijk aan EBITDA gedeeld door de totale activa. Het resultaat is vóór niet-kaskosten (NKK), niet-kasopbrengsten (NKO), financiële kosten van vreemd vermogen en belastingen.
$$ \text{Brutorendabiliteit totale activa} = \frac{\text{Resultaat vóór NKK en NKO vóór financiële kosten vreemd vermogen vóór belastingen}}{\text{Totale activa}} \times 100\% $$
Dit wordt ook wel berekend als:
$$ \text{Brutorendabiliteit totale activa} = \frac{\text{EBITDA}}{\text{Totale activa}} \times 100\% $$
* **Nettorendabiliteit totale activa (%)**: Dit is gelijk aan EBIT gedeeld door de totale activa. Het resultaat is vóór financiële kosten van vreemd vermogen en vóór belastingen.
$$ \text{Nettorendabiliteit totale activa} = \frac{\text{Resultaat vóór financiële kosten vreemd vermogen vóór belastingen}}{\text{Totale activa}} \times 100\% $$
Dit wordt ook wel berekend als:
$$ \text{Nettorendabiliteit totale activa} = \frac{\text{EBIT}}{\text{Totale activa}} \times 100\% $$
#### 4.4.3 Betekenis en interpretatie
Deze ratio's beantwoorden de vraag hoeveel bruto- of nettoresultaat er wordt gerealiseerd per 100 euro aan geïnvesteerd vermogen. Ze zijn een indicator van de globale prestaties van de onderneming.
* Het verschil tussen de brutorendabiliteit en nettorendabiliteit wijst op het belang van niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten.
* De rendabiliteit van totaal vermogen houdt rekening met de winstgevendheid van alle ingezette werkmiddelen en de gehele ondernemingsactiviteiten.
* Het resultaat vóór financiële kosten van vreemd vermogen (bij de nettorendabiliteit) zorgt ervoor dat de financiële structuur geen invloed heeft op de rendabiliteit van het totaal vermogen.
* Het resultaat vóór belastingen (bij beide ratio's) zorgt ervoor dat de fiscale regeling waaraan de onderneming onderhevig is, geen invloed uitoefent op de rendabiliteit van het totaal vermogen.
* Bij de berekening van de rendabiliteit van totaal vermogen worden ook uitzonderlijke resultaten opgenomen, wat kan leiden tot grote maar eenmalige wijzigingen in de rendabiliteit.
* Financiële elementen die geen interesten zijn (zoals rendement uit financiële participaties) worden ook meegenomen.
### 4.5 Rendabiliteit van eigen vermogen (ROE)
De rendabiliteit van het eigen vermogen relateert de winst of het verlies van het boekjaar aan het eigen vermogen. Deze ratio wordt ook wel Return on Equity (ROE) genoemd.
#### 4.5.1 Formule
* **Rendabiliteit EV vóór belastingen (%)**:
$$ \text{Rendabiliteit EV vóór belastingen} = \frac{\text{Resultaat van het boekjaar vóór belastingen}}{\text{Eigen vermogen}} \times 100\% $$
* **Rendabiliteit EV na belastingen (%)**: Dit is de meest relevante maatstaf voor aandeelhouders.
$$ \text{Rendabiliteit EV na belastingen} = \frac{\text{Resultaat van het boekjaar na belastingen}}{\text{Eigen vermogen}} \times 100\% $$
#### 4.5.2 Betekenis en interpretatie
Deze ratio's beantwoorden de vraag wat het rendement is van het door aandeelhouders geïnvesteerde vermogen. Ze geven aan of de onderneming voldoende middelen genereert om aandeelhouders te vergoeden voor het genomen risico.
* Het rendement op eigen vermogen zou idealiter hoger moeten zijn dan het rendement op een risicovrije investering.
* De rendabiliteit van het eigen vermogen moet minimaal gelijk zijn aan de risicovrije rentevoet plus een risicopremie.
* Hoewel een positief rendement wenselijk is, moet een positief rendement bij een negatief eigen vermogen voorzichtig worden geïnterpreteerd.
* De berekende rendabiliteit van het eigen vermogen is meestal de nettorendabiliteit, rekening houdend met alle kosten en opbrengsten. Een brutorendabiliteit van eigen vermogen kan ook berekend worden, waarbij enkel rekening wordt gehouden met kaskosten en kasopbrengsten (potentiële operationele cashflow).
> **Tip:** Het eigen vermogen kan theoretisch negatief worden als de overgedragen verliezen groter zijn dan het ingebrachte kapitaal en reserves. Dit is een alarmsignaal.
### 4.6 Oefenmogelijkheden
Om de leerstof te beheersen, moet je in staat zijn om:
* Rendabiliteitsratio's in je eigen woorden te omschrijven.
* De formules voor de berekening van de belangrijkste rendabiliteitsratio's toe te passen.
* Deze ratio's te berekenen op basis van een jaarrekening.
* De concrete betekenis van de berekende ratio's te interpreteren en te duiden in termen van gunstige of ongunstige financiële situaties.
De volgende oefeningen worden aanbevolen:
* **Bereken en bespreek de volgende financiële ratio's voor het laatst bekende boekjaar (bv. 2024) van STUDIO 100 nv:**
* Brutoverkoopmarge
* Nettoverkoopmarge
* Brutorendabiliteit van totaal vermogen
* Nettorendabiliteit van totaal vermogen
* Rendabiliteit van eigen vermogen vóór en na belastingen
### 4.7 Verwijzingen in het handboek
De relevante stof kan worden teruggevonden in het handboek 'Analyseer de cijfers van een onderneming':
* **Hoofdstuk 5: Analyse van de ondernemingsprestaties**, pagina's 111 tot 136.
Specifieke secties die **niet** te kennen zijn, omvatten:
* 5.3.2. Rendabiliteit van de bedrijfsactiva
* 5.6. Toegevoegde waarde
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rendabiliteit | De mogelijkheid van een onderneming om winst te genereren uit haar activiteiten en inzet van investeringen. Het beoordeelt of commerciële activiteiten en investeringen voldoende winstgevend zijn. |
| Brutoverkoopmarge | Een maatstaf die de winstgevendheid van verkopen weergeeft vóór aftrek van niet-kaskosten van bedrijfsaard. Het toont het bedrijfsresultaat dat overblijft uit verkopen nadat alle recurrente bedrijfskasstromen zijn terugverdiend. |
| Nettoverkoopmarge | Een maatstaf die de winstgevendheid van verkopen weergeeft na aftrek van alle recurrente bedrijfskosten, inclusief niet-kaskosten van bedrijfsaard. Het toont het bedrijfsresultaat dat overblijft uit verkopen nadat alle recurrente bedrijfskosten zijn terugverdiend. |
| Brutorendabiliteit van totaal vermogen | Geeft de winstgevendheid weer van het totale ingezette vermogen, zonder rekening te houden met financiële kosten van vreemd vermogen, belastingen, niet-kaskosten (NKK) en niet-kasopbrengsten (NKO). Het wordt ook wel Return on Assets (ROA) of Return on Investments (ROI) genoemd. |
| Nettorendabiliteit van totaal vermogen | Geeft de winstgevendheid weer van het totale ingezette vermogen, rekening houdend met niet-kaskosten (NKK) en niet-kasopbrengsten (NKO), maar exclusief financiële kosten van vreemd vermogen en belastingen. |
| Rendabiliteit van eigen vermogen | Meet de winstgevendheid van het door aandeelhouders geïnvesteerde vermogen. Het wordt ook wel Return on Equity (ROE) genoemd en meet hoeveel winst wordt gegenereerd per euro eigen vermogen. |
| Niet-kaskosten (NKK) | Kosten die wel in de boekhouding worden opgenomen, maar geen directe uitstroom van geld veroorzaken, zoals afschrijvingen en voorzieningen. |
| Niet-kasopbrengsten (NKO) | Opbrengsten die wel in de boekhouding worden opgenomen, maar geen directe instroom van geld vertegenwoordigen, zoals winst op de verkoop van activa. |
| Recurrente bedrijfsactiviteiten | De normale, dagelijkse operationele activiteiten van een onderneming die herhaaldelijk plaatsvinden. |
| Resultaat van het boekjaar vóór belastingen | Het totale winstbedrag van een onderneming in een boekjaar, alvorens de verschuldigde belastingen hierop in mindering zijn gebracht. |
| Resultaat van het boekjaar na belastingen | Het uiteindelijke nettowinstbedrag van een onderneming na aftrek van alle verschuldigde belastingen over het boekjaar. |
| Eigen vermogen | Het deel van de activa van een onderneming dat gefinancierd is door de eigenaren of aandeelhouders. Dit omvat ingebracht kapitaal, reserves en ingehouden winsten. |
| EBIT (Earnings Before Interest and Taxes) | Winst voor aftrek van rente en belastingen. |
| EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization) | Winst voor aftrek van rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie. |
Cover
6. H5 - Studie van de passiva van de balans.pptx
Summary
# Eigen vermogen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Eigen vermogen" voor uw studiebegeleiding, opgesteld volgens de opgegeven richtlijnen.
## 1. Eigen vermogen
Het eigen vermogen vertegenwoordigt de middelen die door de eigenaars aan de onderneming zijn toegekend en omvat diverse componenten zoals inbreng, reserves, herwaarderingsmeerwaarden en overgedragen winsten.
### 1.1 Inbreng
#### 1.1.1 Wat is inbreng?
Inbreng omvat de eigen middelen die door de ondernemer bij oprichting of bij een kapitaalverhoging blijvend aan de onderneming worden toegewezen. Dit kan gebeuren in kapitaalvennootschappen (als kapitaal en buiten kapitaal) of in kapitaalloze vennootschappen (als beschikbaar en onbeschikbaar).
* **Kapitaalvennootschappen:**
* **Kapitaal:** Dit omvat het geplaatst kapitaal en het niet-opgevraagd kapitaal.
* **Buiten kapitaal:** Dit omvat uitgiftepremies en andere posten.
* **Kapitaalloze vennootschappen:** De inbreng wordt onderverdeeld in beschikbare en onbeschikbare delen.
#### 1.1.2 Uitgiftepremies (Agio)
Een uitgiftepremie is het verschil tussen de uitgifteprijs van nieuwe aandelen en hun nominale waarde bij een kapitaalverhoging. Het doel hiervan is om de intrinsieke waarde van de aandelen voor zowel nieuwe als bestaande aandeelhouders op gelijke hoogte te brengen en zo verlies voor bestaande aandeelhouders te vermijden. De intrinsieke waarde van een aandeel is hoger dan de nominale waarde bij een winstgevende vennootschap. De berekening per aandeel is: Intrinsieke waarde – Nominale waarde = Uitgiftepremie.
#### 1.1.3 Waardering van inbreng
* **Inbreng in geld:** Wordt gewaardeerd tegen de nominale waarde.
* **Inbreng in natura:** Wordt gewaardeerd tegen de inbrengwaarde. Een bedrijfsrevisor moet een waardeoordeel uitbrengen over de inbreng in natura.
* **Uitgiftepremies:** Worden gewaardeerd tegen de nominale waarde.
#### 1.1.4 Verhoging en vermindering van inbreng
De inbreng kan zowel verhoogd als verminderd worden.
#### 1.1.5 Imagogericht versus fiscale optimalisatie van inbreng
* **Imagogericht:** Een hogere inbreng wordt als positief beschouwd, wat de solvabiliteit en het vertrouwen van schuldeisers ten goede komt.
* **Fiscale optimalisatie:** Een vermindering van de inbreng kan het ‘fiscaal kapitaal’ verlagen, wat de mogelijkheid biedt om belastingvrij geld uit de vennootschap uit te keren aan aandeelhouders. De omvang van het ‘fiscaal kapitaal’ is cruciaal voor fiscaalvriendelijke gelduitstroom.
* **Belgian GAAP vs. IAS/IFRS:** Onder Belgian GAAP is er geen specifieke informatie over uitgiftepremies in de toelichting. IAS/IFRS beschouwt financiële instrumenten soms als inbreng en eigen aandelen worden afgetrokken van het kapitaal. Kosten van kapitaalverhoging mogen onder IAS/IFRS niet geactiveerd worden.
### 1.2 Herwaarderingsmeerwaarden
#### 1.2.1 Wat zijn herwaarderingsmeerwaarden?
Herwaarderingsmeerwaarden zijn uitgedrukte, niet-gerealiseerde, vaststaande en duurzame meerwaarden op vaste activa. Dit omvat ook terugnemingen van eerder geboekte waardeverminderingen op immateriële en materiële vaste activa, en op financiële vaste activa en voorraden (vóór 1983).
#### 1.2.2 Waardering van herwaarderingsmeerwaarden
Herwaarderingsmeerwaarden worden gewaardeerd tegen hun nominale waarde.
* **Herwaardering van materiële en immateriële vaste activa (MVA/IMVA):**
* Vereist een vaststaande en duurzame waardestijging.
* Moet verantwoord zijn door de rendabiliteit van de onderneming.
* Moet in de toelichting worden verantwoord in het jaar van herwaardering.
* Bij MVA met beperkte gebruiksduur moet er op de geherwaardeerde waarde worden afgeschreven over de resterende levensduur.
#### 1.2.3 Beheer van herwaarderingsmeerwaarden
Herwaarderingsmeerwaarden blijven aan de passiefzijde van de balans staan totdat de betrokken activa worden gerealiseerd. Er zijn echter uitzonderingen: ze kunnen worden geïncorporeerd in het kapitaal/inbreng, gereserveerd, of afgeboekt bij latere minderwaarden. Hierbij gelden beperkingen inzake bedragen.
#### 1.2.4 Boekhoudkundige verwerking
* **Incorporatie in kapitaal/inbreng:**
* Boeking: Debet rekening 12xxx (Herwaarderingsmeerwaarden op...) met credit rekening 10 (Geplaatst kapitaal) of 1109/1119 (Beschikbare/Onbeschikbare inbreng).
* Maximumbedrag: Herwaarderingsmeerwaarde verminderd met de geschatte belasting te betalen bij realisatie. Bij een standaard vennootschapsbelastingtarief van 25% wordt 25% van de meerwaarde aan belastingen gerekend.
* **Incorporatie in reserves:**
* Boeking: Debet rekening 12xxx (Herwaarderingsmeerwaarden op...) met credit rekening 13xxx (Reserves).
* Maximumbedrag: Het bedrag van de geboekte afschrijvingen op de herwaarderingsmeerwaarde. Voor activa met een onbeperkte levensduur (zoals gronden) kunnen er geen afschrijvingen geboekt worden, waardoor er €0 in reserves kan worden opgenomen.
* **Afboeking bij latere minderwaarde:**
* Boeking: Debet rekening 12xxx (Herwaarderingsmeerwaarden op...) met credit rekening 2xxx8 (Vast actief – Geboekte MeW).
* Bedrag: Het nog niet-afgeschreven gedeelte van de herwaarderingsmeerwaarde.
#### 1.2.5 Herwaardering door terugname van geboekte waardeverminderingen
* **Op immateriële en materiële vaste activa met onbeperkte gebruiksduur:** De datum van boeking van de waardeverminderingen speelt geen rol.
* **Op financiële vaste activa en geldbeleggingen:** De waardeverminderingen moeten geboekt zijn vóór een bepaalde datum (ongeveer 1976). Terugnemingen kunnen steeds via de resultatenrekening verlopen.
#### 1.2.6 Imagogericht versus fiscale optimalisatie van herwaarderingsmeerwaarden
* **Imagogericht:** Het boeken van herwaarderingsmeerwaarden verhoogt het eigen vermogen en dus de balanswaarde, wat een positieve imago kan creëren, hoewel het geen directe impact heeft op de resultatenrekening. Bij MVA met beperkte levensduur leidt dit tot een hogere afschrijvingslast, die fiscaal niet altijd aanvaard wordt.
* **Fiscale optimalisatie:** De impact is moeilijk te bepalen, vooral omdat de extra afschrijvingslast op geherwaardeerde activa fiscaal niet altijd aftrekbaar is.
#### 1.2.7 IAS/IFRS versus Belgian GAAP
* **Herwaardering MVA en IMVA:** IAS/IFRS staat herwaardering toe via een kostprijsmodel of een herwaarderingsmodel. Voor IMVA is een actiefmarkt vereist voor het herwaarderingsmodel. Belgian GAAP staat herwaardering toe voor MVA en FVA, maar niet voor IMVA.
* **Realisatie van actief:** Onder IAS/IFRS wordt het resultaat berekend ten opzichte van de geherwaardeerde waarde. Belgian GAAP berekent het resultaat ten opzichte van de oorspronkelijke boekwaarde, exclusief herwaarderingsmeerwaarden. Realisatie van geherwaardeerde activa komt rechtstreeks in het eigen vermogen, niet via de resultatenrekening.
### 1.3 Reserves
#### 1.3.1 Wat zijn reserves?
Reserves zijn eigen vermogensmiddelen die voortkomen uit gerealiseerde winsten en waarvoor is besloten deze binnen de onderneming te houden. Ze kunnen onbeschikbaar (wettelijke, statutaire, inkoop eigen aandelen, financiële steunverlening) of beschikbaar zijn. Belastingvrije reserves vallen hier ook onder.
#### 1.3.2 Waardering van reserves
Reserves worden gewaardeerd tegen hun nominale waarde.
#### 1.3.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie van reserves
* **Imagogericht:** Het aanhouden van winsten in reserves verhoogt het eigen vermogen, wat de imagogerichtheid van de onderneming ten goede komt.
* **Fiscale optimalisatie:** Winsten die in reserves worden gehouden, zijn niet onmiddellijk belastbaar als dividend.
#### 1.3.4 IAS/IFRS versus Belgian GAAP
Onder IAS/IFRS maken herwaarderingsmeerwaarden deel uit van reserves, terwijl ze onder Belgian GAAP een aparte rubriek op de passiefzijde vormen.
### 1.4 Overgedragen winst (verlies)
#### 1.4.1 Wat is overgedragen winst (verlies)?
Dit betreft het resultaat dat op het einde van het boekjaar nog geen definitieve bestemming heeft gekregen, zoals winst die naar reserves wordt overgedragen. Het kan zowel een overgedragen winst als een overgedragen verlies zijn.
#### 1.4.2 Waardering van overgedragen winst (verlies)
De overgedragen winst of het overgedragen verlies wordt gewaardeerd tegen de nominale waarde.
#### 1.4.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie van overgedragen winst (verlies)
* **Imagogericht:** Een overgedragen winst verhoogt het eigen vermogen en draagt bij aan een positieve imago.
* **Fiscale optimalisatie:** De bestemming van de winst (bijvoorbeeld uitkeren als dividend) bepaalt de fiscale implicaties.
#### 1.4.4 IAS/IFRS versus Belgian GAAP
* **Ingehouden winsten:** Onder IAS/IFRS worden ingehouden winsten samen met reserves behandeld. Wijzigingen hierin moeten worden opgenomen in een mutatieoverzicht van het eigen vermogen. Belgian GAAP onderscheidt de post 'overgedragen winst (verlies'.
* **Balansopstelling:** Onder IAS/IFRS wordt de balans opgesteld vóór resultaatbestemming, terwijl Belgian GAAP de balans opstelt na resultaatbestemming.
### 1.5 Kapitaalsubsidies
#### 1.5.1 Wat zijn kapitaalsubsidies?
Kapitaalsubsidies zijn subsidies van overheidswege die verkregen zijn voor investeringen in vaste activa die met eigen middelen worden gefinancierd. Ze verschillen van intrestsubsidies.
#### 1.5.2 Waardering van kapitaalsubsidies
Kapitaalsubsidies worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, na aftrek van de erop verschuldigde belasting.
* **Voor investeringen in afschrijfbare vaste activa:** Jaarlijks afboeken naar de resultatenrekening, pro rata van de afschrijvingen op het desbetreffende actiefbestanddeel.
* **Bij realisatie van het actiefbestanddeel:** Het resterende saldo van de kapitaalsubsidie wordt opgenomen als financieel resultaat in de resultatenrekening.
#### 1.5.3 Onderscheid inzake boekhoudkundige verwerking
Er is een onderscheid tussen kapitaalsubsidies voor investeringen verworven vóór aanslagjaar 2007 en gewestelijke kapitaalsubsidies voor investeringen verworven sinds aanslagjaar 2007.
#### 1.5.4 Imagogericht versus fiscale optimalisatie van kapitaalsubsidies
* **Imagogericht:** Het boeken van kapitaalsubsidies verhoogt het eigen vermogen, wat bijdraagt aan de imagogerichtheid.
* **Fiscale optimalisatie:** De fiscale behandeling van subsidies kan variëren. Sommige subsidies kunnen leiden tot uitgestelde belastingen.
#### 1.5.5 IAS/IFRS versus Belgian GAAP
* **Presentatie:** Onder IAS/IFRS kunnen kapitaalsubsidies worden afgetrokken van de boekwaarde van het actief of als uitgestelde opbrengsten worden opgenomen. Belgian GAAP neemt kapitaalsubsidies op onder een aparte rubriek onder het eigen vermogen.
* **Activagerelateerde subsidies:** IAS/IFRS neemt deze op als opbrengst of als daling van de afschrijvingskost. Belgian GAAP neemt ze deels op als financiële opbrengsten en deels als uitgestelde belastingen. Voor afschrijfbare activa is er onder Belgian GAAP de mogelijkheid om versneld af te schrijven.
### 1.6 Voorschot aan de vennoten op de verdeling van het nettoactief
Deze rubriek is **niet te kennen** voor het examen. Het betreft een aftrekpost van het eigen vermogen die boekhoudkundige verwerking toelaat bij een vennootschap in vereffening om een voorschot op het nettoactief toe te kennen aan de vennoten. Het wordt gewaardeerd tegen nominale waarde.
### 1.7 Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Deze rubriek wordt in detail behandeld in het volgende hoofdstuk en valt buiten de specifieke focus van dit gedeelte over het eigen vermogen, met uitzondering van de vermelding dat kapitaalsubsidies impact kunnen hebben op uitgestelde belastingen.
### 1.8 Vergelijking met IAS/IFRS en Belgian GAAP
* **Eigen aandelen:** Onder IAS/IFRS worden eigen aandelen afgetrokken van het eigen vermogen, terwijl ze onder Belgian GAAP als vlottende activa worden opgenomen.
* **Kosten van verhoging van de inbreng:** Deze mogen onder IAS/IFRS niet geactiveerd worden en worden direct van het eigen vermogen afgetrokken, terwijl ze onder Belgian GAAP geactiveerd kunnen worden onder 'Oprichtingskosten' of onmiddellijk ten laste worden genomen van de resultatenrekening.
* **Dividenden:** Kunnen onder IAS/IFRS afzonderlijk onder het kapitaal worden vermeld.
---
**Tip:** Zorg dat u de boekhoudkundige verwerking van de verschillende componenten van het eigen vermogen nauwkeurig kent, inclusief de debet- en creditboekingen en de specifieke rekeningen die worden gebruikt.
**Tip:** Let goed op de verschillen in waardering en presentatie tussen Belgian GAAP en IAS/IFRS, aangezien deze vaak terugkomen in examenvragen.
---
# Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Dit deel behandelt de toerekening van verwachte kosten en verliezen aan het huidige boekjaar, alsook de uitgestelde belastingverplichtingen.
## 2. Voorzieningen en uitgestelde belastingen
### 2.1 Voorzieningen voor risico's en kosten
#### 2.1.1 Definitie en doel
Voorzieningen voor risico's en kosten beogen duidelijk omschreven verliezen of kosten te dekken die op balansdatum waarschijnlijk of zeker zijn, maar waarvan het bedrag niet vaststaat. Het aanleggen van een voorziening is een manier om te anticiperen op een toekomstige kost door een deel van de winst binnen de onderneming te houden, wat niet gelijk is aan het vormen van reserves.
#### 2.1.2 Soorten voorzieningen
* **Voorzieningen voor pensioenen en soortgelijke verplichtingen:** Verplichtingen met betrekking tot het pensioen van werknemers.
* **Voorzieningen voor belastingen:** Reserveringen voor verwachte belastingverplichtingen.
* **Voorzieningen voor grote herstellingswerken en grote onderhoudswerken:** Kosten voor significante reparaties of onderhoud aan activa.
* **Voorzieningen voor milieuverplichtingen:** Kosten gerelateerd aan het voldoen aan milieuwetgeving of -normen.
* **Voorzieningen voor overige risico's en kosten:** Algemene voorzieningen voor diverse onzekere toekomstige kosten.
#### 2.1.3 Waardering
* Voorzieningen mogen niet worden gebruikt voor waardecorrecties op activa.
* Ze moeten voldoen aan de eisen van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw.
* Algemene voorzieningen zijn niet toegestaan; voorzieningen moeten geïndividualiseerd zijn.
* Voorzieningen moeten stelselmatig worden gevormd en mogen niet afhangen van het resultaat van het boekjaar.
* Voorzieningen mogen niet langer worden aangehouden dan noodzakelijk, gebaseerd op een actuele beoordeling aan het einde van het boekjaar.
> **Tip:** Het voorzichtigheidsbeginsel is cruciaal bij de vorming van voorzieningen. Als een bedrag vaststaat, dient dit als schuld te worden geboekt, niet als voorziening.
#### 2.1.4 Fiscaal aftrekbare voorzieningen
Sedert 2018 zijn voorzieningen voor risico's en kosten enkel fiscaal aftrekbaar indien ze worden geboekt als gevolg van een contractuele, wettelijke en/of reglementaire verplichting. Dit geldt met name voor grote onderhouds- of herstellingswerken.
* **Voorbeelden van fiscaal aftrekbare voorzieningen:**
* Voorzieningen voor garantieverplichtingen zoals opgenomen in een contract.
* Voorzieningen voor milieuverplichtingen bepaald volgens reglementaire bepalingen.
* Voorzieningen voor ontslagkosten.
#### 2.1.5 Boekhoudkundige verwerking
Het vormen van een voorziening heeft twee kanten:
1. **Kost voor de onderneming:** De boeking van de kost neemt het geboekte bedrag uit het resultaat van het boekjaar vooraf, wat verhindert dat de voorziening als winst wordt uitgekeerd.
2. **Toename van het passief:** De voorziening wordt als schuld opgenomen aan de passiefzijde van de balans.
De terugname of besteding van een voorziening leidt tot een vermindering van de kost of een opname in de opbrengsten, afhankelijk van de aard van de oorspronkelijke voorziening.
#### 2.1.6 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Het al dan niet boeken van voorzieningen kan effecten hebben op de imagogerichtheid en fiscale optimalisatie, maar is over het algemeen **niet imagogericht**. Kosten in de resultatenrekening stijgen, terwijl voorzieningen niet altijd fiscaal aftrekbaar zijn. Fiscale optimalisatie is mogelijk, maar afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
#### 2.1.7 IAS/IFRS versus Belgian GAAP
Onder IAS/IFRS zijn de voorwaarden voor het aanleggen van een voorziening strikter dan onder Belgian GAAP:
* **IAS/IFRS vereist:**
* Het bestaan van een verplichting op basis van een gebeurtenis uit het verleden.
* Een waarschijnlijke uitstroom van middelen voor de afwikkeling van de verplichting.
* De mogelijkheid om het bedrag van de verplichting betrouwbaar te schatten.
* **Belgian GAAP is minder beperkend:**
* Voorzieningen voor grote herstellingswerken en onderhoudswerken zijn mogelijk onder Belgian GAAP, maar niet onder IAS/IFRS.
* Herstructureringsvoorzieningen zijn onder IAS/IFRS mogelijk indien een formeel plan is aangekondigd of de implementatie is gestart.
* Onder Belgian GAAP worden verplichtingen met een vaststaand bedrag als schuld geboekt, niet als voorziening, wat een verschil is met IAS/IFRS.
### 2.2 Uitgestelde belastingen
#### 2.2.1 Definitie en oorzaken
Uitgestelde belastingen zijn belastingen die naar latere boekjaren worden uitgesteld. Ze ontstaan in twee specifieke gevallen onder Belgian GAAP:
* **Uitgestelde belastingen op kapitaalsubsidies:** Overheidssubsidies die worden toegekend voor investeringen in vaste activa.
* **Uitgestelde belastingen op tijdelijk fiscaal vrijgestelde gerealiseerde meerwaarden:** Meerwaarden op immateriële, materiële of bepaalde financiële vaste activa die fiscaal gespreid belastbaar zijn.
#### 2.2.2 Waardering
Uitgestelde belastingen worden oorspronkelijk gewaardeerd tegen het normale bedrag van de belasting die zou zijn geheven indien de onderneming in het boekjaar van boeking van de kapitaalsubsidie of meerwaarde direct belast zou zijn. Rekening kan worden gehouden met belastingverminderingen of -vrijstellingen die in de nabije toekomst naar verwachting zullen leiden tot lagere belastingen.
De waarde van uitgestelde belastingen dient te worden aangepast wanneer het effectieve geraamde belastingbedrag waarschijnlijk sterk zal verschillen van het bedrag op de passiefzijde (bv. door tariefverlagingen).
#### 2.2.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
De keuze om al dan niet het stelsel van gespreide taxatie op gerealiseerde meerwaarden toe te passen, kan leiden tot fiscale optimalisatie. Het is **niet direct imagogericht**.
#### 2.2.4 IAS/IFRS versus Belgian GAAP
Er zijn significante verschillen tussen IAS/IFRS en Belgian GAAP met betrekking tot uitgestelde belastingen:
* **IAS/IFRS:** Erkent uitgestelde belastingen die voortvloeien uit alle tijdelijke verschillen tussen boekwaarde en fiscale waarde van activa en passiva. Dit resulteert in zowel passieve (toekomstige belastingschuld) als actieve (toekomstige belastingvordering) belastinglatentie. De waarderingsregels zijn veel uitgebreider uitgewerkt. Uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen worden als afzonderlijke posten gepresenteerd.
* **Belgian GAAP:** Beperkt zich tot het opnemen van uitgestelde belastingen in de twee specifieke gevallen: kapitaalsubsidies en tijdelijk fiscaal vrijgestelde gerealiseerde meerwaarden. Er is geen specifieke post voor uitgestelde belastingvorderingen.
> **Tip:** Het cruciale verschil ligt in het concept van 'tijdelijke verschillen' onder IAS/IFRS, dat veel breder is dan de specifieke situaties onder Belgian GAAP.
#### 2.2.5 Voorbeelden van situaties die leiden tot uitgestelde belastingen (volgens Belgian GAAP):
* **Kapitaalsubsidies:** Een subsidie ontvangen voor de aankoop van een machine kan leiden tot een uitgestelde belasting omdat de subsidie niet direct belast wordt, maar de afschrijvingen op de machine wel aftrekbaar zijn. De belasting op de subsidie wordt uitgesteld tot de machine is afgeschreven of verkocht.
* **Meerwaarden op vaste activa:** Wanneer een meerwaarde op de verkoop van een activa fiscaal gespreid mag worden belast, wordt de belasting op dit winstdeel uitgesteld naar de periodes waarin de meerwaarde wordt belast.
---
# Schulden
Dit onderwerp omvat de verplichtingen van de onderneming aan derden, onderverdeeld in schulden op meer dan één jaar, schulden op ten hoogste één jaar en overlopende passiefrekeningen.
### 3.1 Schulden op meer dan één jaar
Schulden op meer dan één jaar betreffen verplichtingen met een contractuele looptijd die langer is dan één jaar. Deze categorie omvat financiële schulden zoals achtergestelde leningen, niet-achtergestelde obligatieleningen, leasingschulden en soortgelijke verplichtingen, schulden aan kredietinstellingen en overige leningen. Daarnaast vallen ook handelsschulden, vooruitbetalingen op bestellingen en overige schulden, zoals borgtochten ontvangen in contanten, onder deze rubriek.
#### 3.1.1 Waardering
Schulden op meer dan één jaar worden gewaardeerd tegen hun nominale waarde. Er zijn geen specifieke keuzemogelijkheden inzake waardering voor deze categorie van schulden onder Belgische GAAP.
#### 3.1.2 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Onder Belgische GAAP vallen de meeste schulden op meer dan één jaar onder financiële instrumenten, meer bepaald financiële verplichtingen, overeenkomstig IAS/IFRS. Een uitzondering hierop zijn ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen, die een toekomstig nadeel vertegenwoordigen doordat goederen of diensten geleverd moeten worden zonder directe ontvangst van geldmiddelen of ander financieel actief.
Volgens IAS/IFRS wordt een onderscheid gemaakt tussen langlopende en kortlopende verplichtingen, tenzij een presentatie op basis van liquiditeit betrouwbaarder en relevanter is. Een langlopende verplichting is een verplichting die niet kortlopend is. Bepaalde verplichtingen, zoals handelsschulden, worden ingedeeld als kortlopende verplichtingen, zelfs indien ze pas na twaalf maanden na de verslagperiode worden afgewikkeld.
De waardering van financiële verplichtingen onder IAS/IFRS is afhankelijk van hun classificatie. Financiële verplichtingen worden ingedeeld in twee waarderingscategorieën: gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, of gewaardeerd tegen reële waarde met waardeveranderingen in de resultatenrekening. Financiële verplichtingen aangehouden voor handelsdoeleinden worden gewaardeerd tegen reële waarde met waardeveranderingen in de resultatenrekening. Alle andere financiële verplichtingen worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, tenzij de reële waardeoptie wordt toegepast.
### 3.2 Schulden op ten hoogste één jaar
Schulden op ten hoogste één jaar omvatten verplichtingen met een terugbetalingstermijn van één jaar of korter. Dit omvat ook schulden op meer dan één jaar die binnen het lopende jaar vervallen. De categorieën zijn vergelijkbaar met die van schulden op meer dan één jaar: financiële schulden aan kredietinstellingen, overige leningen, handelsschulden, vooruitbetalingen op bestellingen, schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten, overige schulden, en schulden uit de bestemming van het resultaat.
#### 3.2.1 Waardering
Schulden op ten hoogste één jaar worden gewaardeerd tegen hun nominale waarde. Er zijn geen keuzemogelijkheden inzake waardering voor deze categorie onder Belgische GAAP.
#### 3.2.2 Boekhoudkundige verwerking: overboeking schulden > 1 jaar naar schulden ≤ 1 jaar
Op de inventarisdatum is het noodzakelijk om het deel van een langlopende schuld dat binnen het volgende boekjaar moet worden terugbetaald, over te boeken van de groep van schulden op meer dan één jaar (rekeningklasse 17) naar de groep van schulden op ten hoogste één jaar (rekeningklasse 42).
De boekhoudkundige verwerking hiervan is:
* **Debet:** Rekeningklasse 17 (Schulden > 1 jaar)
* **Credit:** Rekeningklasse 42 (Schulden > 1 jaar die binnen het jaar vervallen)
De indeling binnen de 42-groep volgt de indeling van de 17-groep.
#### 3.2.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Net als bij schulden op meer dan één jaar, vallen schulden op ten hoogste één jaar onder Belgische GAAP meestal onder financiële instrumenten, meer bepaald financiële verplichtingen, overeenkomstig IAS/IFRS. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen vormen hierop een uitzondering.
IAS/IFRS maakt een onderscheid tussen langlopende en kortlopende verplichtingen, met enkele criteria om dit te bepalen, waaronder de verwachting van afwikkeling binnen de normale exploitatiecyclus, het aanhouden op korte termijn of voor handelsdoeleinden, de noodzaak tot afwikkeling binnen twaalf maanden na de verslagperiode, of het ontbreken van een onvoorwaardelijk recht om de afwikkeling uit te stellen.
### 3.3 Overlopende passiefrekeningen
Overlopende passiefrekeningen zijn passiefrekeningen die dienen om kosten en opbrengsten toe te wijzen aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben, conform het matchingprincipe.
* **Toe te rekenen kosten:** Dit zijn nog niet betaalde kosten waarvan een deel betrekking heeft op het verstreken boekjaar.
* **Over te dragen opbrengsten:** Dit zijn reeds geïnde opbrengsten waarvan een deel betrekking heeft op één of meerdere volgende boekjaren.
* **Verschillen tussen aanschaffingswaarde en nominale waarde van vorderingen:** Dit kan betrekking hebben op rente die in de nominale waarde van vorderingen is inbegrepen of op disconto's.
#### 3.3.1 Waardering
Overlopende passiefrekeningen worden gewaardeerd tegen het pro rata gedeelte van de aanschaffingswaarde.
#### 3.3.2 Boekhoudkundige verwerking
Bij het opstellen van de jaarrekening op 31 december van boekjaar X0:
* **Voor toe te rekenen kosten:**
* Debet: Diverse kosten (rekeningklasse 6)
* Credit: Toe te rekenen kosten (rekeningklasse 492)
* **Voor over te dragen opbrengsten:**
* Debet: Opbrengsten (rekeningklasse 7)
* Credit: Over te dragen opbrengsten (rekeningklasse 493)
Bij de aanvang van het volgende boekjaar op 1 januari van boekjaar X1 worden deze boekingen omgekeerd:
* **Voor toe te rekenen kosten:**
* Debet: Toe te rekenen kosten (rekeningklasse 492)
* Credit: Diverse kosten (rekeningklasse 6)
* **Voor over te dragen opbrengsten:**
* Debet: Over te dragen opbrengsten (rekeningklasse 493)
* Credit: Diverse opbrengsten (rekeningklasse 7)
#### 3.3.3 Imagogericht versus fiscale optimalisatie
Er zijn geen specifieke bepalingen vermeld onder IAS/IFRS met betrekking tot overlopende passiefrekeningen die afwijken van het basisprincipe.
> **Tip:** Overlopende passiefrekeningen zijn het spiegelbeeld van overlopende actiefrekeningen. Waar bij overlopende activa een vordering wordt geboekt, wordt bij overlopende passiva een schuld geboekt om het matchingprincipe te respecteren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Eigen vermogen | Dit zijn de middelen die door de eigenaars (aandeelhouders, vennoten) aan de onderneming zijn ter beschikking gesteld, of die uit winsten zijn gegenereerd en binnen de onderneming zijn gebleven. Het vertegenwoordigt de residuale claim op de activa van de onderneming na aftrek van alle schulden. |
| Inbreng | De middelen die ondernemers of aandeelhouders bij de oprichting of bij een kapitaalverhoging aan de onderneming toewijzen. Dit kan zowel in geld als in natura gebeuren. |
| Kapitaalvennootschappen | Juridische entiteiten, zoals NV's en BV's, waarbij het maatschappelijk kapitaal is verdeeld in aandelen. De inbreng wordt hierin weerspiegeld. |
| Uitgiftepremies | Het verschil tussen de uitgifteprijs van nieuwe aandelen en hun nominale waarde. Dit wordt vaak toegepast bij kapitaalverhogingen om de waarde van bestaande aandelen te beschermen. |
| Inbreng in natura | De inbreng in een onderneming door activa anders dan geld, zoals machines, gebouwen of intellectuele eigendom. De waardering hiervan vereist doorgaans een waarderingsrapport van een deskundige. |
| Herwaarderingsmeerwaarden | Niet-gerealiseerde, vaststaande en duurzame meerwaarden op vaste activa en terugnemingen van waardeverminderingen. Deze worden in de balans opgenomen maar hebben geen directe impact op de winst- en verliesrekening. |
| Reserves | Gedeelte van het eigen vermogen dat is opgebouwd uit ingehouden winsten van voorgaande perioden. Deze reserves kunnen beschikbaar of onbeschikbaar zijn, afhankelijk van wettelijke of statutaire bepalingen. |
| Wettelijke reserve | Een reserve die krachtens de wet door een onderneming moet worden aangelegd uit de winst. Dit dient ter versterking van het eigen vermogen en ter bescherming van schuldeisers. |
| Overgedragen winst (verlies) | Het resultaat (winst of verlies) van het meest recente boekjaar dat nog niet is bestemd, bijvoorbeeld door toewijzing aan reserves of uitkering aan aandeelhouders. Dit wordt aan het einde van het boekjaar op de balans van het volgende jaar opgenomen. |
| Kapitaalsubsidies | Subsidies verkregen van overheidsinstanties voor specifieke investeringen in vaste activa. Deze worden in de regel op de passiefzijde van de balans opgenomen en worden doorgaans over de gebruiksduur van het actief afgeschreven naar de resultatenrekening. |
| Voorzieningen voor risico’s en kosten | Een passiefpost die wordt gevormd om waarschijnlijke of zekere verliezen of kosten te dekken waarvan het bedrag op balansdatum nog niet vaststaat. Deze voorzieningen moeten duidelijk omschreven en waarschijnlijk zijn. |
| Uitgestelde belastingen | Belastingen die voortvloeien uit tijdelijke verschillen tussen de boekwaarde en de fiscale waarde van activa of passiva. Deze verschillen zullen in toekomstige boekjaren omkeren, wat leidt tot een verhoging of verlaging van de verschuldigde belastingen. |
| Schulden op meer dan één jaar | Financiële verplichtingen die een contractuele looptijd hebben van langer dan twaalf maanden na de balansdatum. Dit omvat onder andere langlopende leningen en obligaties. |
| Schulden op ten hoogste één jaar | Kortere-termijnverplichtingen van de onderneming aan derden, met een looptijd van maximaal twaalf maanden na de balansdatum. Hieronder vallen onder andere handelsschulden en kortlopende leningen. |
| Overlopende passiefrekeningen | Posten aan de passiefzijde die zorgen voor de juiste toerekening van kosten en opbrengsten aan het juiste boekjaar, conform het matchingprincipe. Dit omvat onder andere nog niet betaalde kosten en reeds ontvangen opbrengsten voor toekomstige prestaties. |
| Matchingprincipe | Een boekhoudkundig principe dat vereist dat kosten die zijn gemaakt om opbrengsten te genereren, in dezelfde periode als die opbrengsten worden verantwoord. Dit principe zorgt voor een correcte periodieke resultaatbepaling. |
| Belgian GAAP | Belgische Algemeen Aanvaarde Boekhoudkundige Principes. Dit zijn de specifieke boekhoudkundige regels en normen die in België van toepassing zijn voor het opstellen van financiële overzichten. |
| IAS/IFRS | International Accounting Standards / International Financial Reporting Standards. Dit is een reeks internationale boekhoudkundige normen die wereldwijd worden gebruikt voor het opstellen van geconsolideerde financiële overzichten. |
| Nominale waarde | De waarde van een aandeel of obligatie zoals vermeld op het effect, zonder rekening te houden met de marktwaarde of intrinsieke waarde. |
| Reële waarde | De prijs die verkregen zou worden bij de verkoop van een actief, of de prijs die betaald zou worden om een passief over te dragen in een geordende transactie tussen marktpartijen op de meetdatum. |
| Amortiseerbare kostprijs | De initiële kostprijs van een financieel instrument minus aflossingen van de hoofdsom en vermeerderd of verminderd met de cumulatieve amortisatie van enig verschil tussen dat initiële bedrag en het aflossingsbedrag. |
| Exploitatiecyclus | De gemiddelde tijd die een onderneming nodig heeft om grondstoffen te verwerven, deze te produceren, de goederen te verkopen en de betaling van de klanten te ontvangen. |
Cover
6 - Solvabiliteit.pptx
Summary
# Inleiding tot solvabiliteit en financiële structuur
Dit gedeelte introduceert het concept van solvabiliteit en de verschillende aspecten ervan, inclusief de financiële structuur van een onderneming en de rol van eigen vermogen versus vreemd vermogen.
## 1. Solvabiliteit: een inleiding
### 1.1 Wat is solvabiliteit?
Solvabiliteit van een onderneming verwijst naar de mate waarin een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen op lange termijn na te komen, zowel de aflossing van schulden als de betaling van intresten. De financiële structuur op lange termijn, die de passiefzijde van de balans weergeeft, staat hierbij centraal. Geïnteresseerde stakeholders zijn voornamelijk aandeelhouders en kredietverstrekkers op lange termijn.
### 1.2 Financieringsbeslissingen en hun impact
Financieringsbeslissingen, waarbij de keuze wordt gemaakt tussen eigen vermogen en schulden (en de looptijd daarvan), hebben een significante invloed op de liquiditeit, rendabiliteit en solvabiliteit van een onderneming. Het uitgangspunt voor de onderneming is het beheersen van financieel risico, terwijl schuldeisers zich richten op de mogelijkheid van liquidatie van de onderneming.
### 1.3 De rol van eigen vermogen als buffer
Bij liquidatie van activa kan de gerealiseerde waarde lager zijn dan de boekwaarde. Het eigen vermogen fungeert als een buffer die liquidatieverliezen opvangt en schuldeisers beschermt. Hoe meer vreemd vermogen en hoe minder eigen vermogen, hoe kleiner deze buffer en hoe groter de kans dat schuldeisers hun vorderingen (gedeeltelijk) verliezen.
> **Tip:** Eigen vermogen vormt de primaire buffer voor het opvangen van potentiële verliezen bij de realisatie van activa.
### 1.4 Statische en dynamische solvabiliteit
Solvabiliteit kan worden benaderd vanuit twee perspectieven:
* **Statische solvabiliteit:** Dit geeft inzicht in de financiering van de onderneming (eigen vermogen versus vreemd vermogen) en beoordeelt de kans op terugbetalingsproblemen.
* **Dynamische solvabiliteit:** Dit analyseert of de onderneming voldoende geldmiddelen (kasstroom) genereert om huidige verplichtingen af te lossen en eventueel een bijkomende leningscapaciteit te behouden.
### 1.5 Solvabiliteitsratio's
De beoordeling van solvabiliteit gebeurt aan de hand van diverse financiële ratio's. Deze ratio's helpen bij het beantwoorden van vragen over de omvang van financiering met eigen of vreemd vermogen, de kans op terugbetalingsproblemen, de berekeningsformules, de concrete betekenis van de berekende waarden en de gunstigheid van financiële situaties. De volgende categorieën van ratio's worden onderscheiden:
* **Ratio's voor financiële onafhankelijkheid:**
* Graad van financiële onafhankelijkheid
* Algemene schuldgraad
* **Ratio's voor financieringsstabiliteit:**
* Financieringsstabiliteit
* **Ratio's met betrekking tot zelffinanciering:**
* Zelffinancieringsgraad
* **Ratio's voor aflossingscapaciteit:**
* Aflossingscapaciteit van financieel vreemd vermogen
* **Ratio's voor financiële hefboom:**
* Financiële hefboom
## 2. Financiële onafhankelijkheid
### 2.1 Beschrijving
De **graad van financiële onafhankelijkheid** meet in welke mate een onderneming gefinancierd is met eigen vermogen. De **algemene schuldgraad** meet daarentegen de mate waarin een onderneming gefinancierd is met vreemd vermogen.
### 2.2 Formules
De formules voor deze ratio's zijn:
* **Graad van financiële onafhankelijkheid:**
$$ \text{Graad van financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Algemene schuldgraad:**
$$ \text{Algemene schuldgraad (\%)} = \frac{\text{Vreemd vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
### 2.3 Betekenis
Een hogere graad van financiële onafhankelijkheid (groot eigen vermogen) en een lagere algemene schuldgraad (klein vreemd vermogen) duiden op een grotere buffer en een grotere kans dat schuldeisers bij liquidatie hun vorderingen kunnen recupereren. Omgekeerd impliceert een lagere graad van financiële onafhankelijkheid en een hogere algemene schuldgraad een kleinere buffer en een groter risico voor schuldeisers.
> **Tip:** De som van de 'graad van financiële onafhankelijkheid' en de 'algemene schuldgraad' moet altijd gelijk zijn aan 100%.
### 2.4 Algemene opmerkingen en correcties
* **Vuistregel:** Een gezonde financiële structuur wordt vaak gekenmerkt door minstens één derde eigen vermogen en twee derde vreemd vermogen.
* **Liquidatiewaarde:** De opbrengstwaarde van activa wijkt in de praktijk vaak af van de boekwaarde, resulterend in minderwaarden bij gedwongen liquidatie.
* **Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (activa):** Activa zonder verkoopwaarde, zoals oprichtingskosten of bepaalde immateriële vaste activa, kunnen gecorrigeerd worden door ze in mindering te brengen van het eigen vermogen en het totaal vermogen.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} - \text{Oprichtingskosten}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (passiva - niet-opgevraagd kapitaal):** Niet-opgevraagd kapitaal, waar aandeelhouders nog voor aansprakelijk zijn, kan worden toegevoegd aan het eigen vermogen en het totaal vermogen.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} + \text{NOK}}{\text{Totaal vermogen} + \text{NOK}} \times 100\% $$
Waarbij NOK staat voor niet-opgevraagd kapitaal.
* **Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (passiva - achtergestelde leningen):** Achtergestelde leningen, die bij vereffening na bevoorrechte schulden worden afbetaald, kunnen worden toegevoegd aan het eigen vermogen en in mindering worden gebracht van het vreemd vermogen.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} + \text{Achtergestelde leningen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Gecorrigeerde schuldgraad (compensatie):** De mogelijkheid tot compensatie tussen voorraden (bezittingen) en vooruitbetalingen op bestellingen (schulden) kan de schuldgraad onderschatten. Een correctie door het brutobedrag van vooruitbetalingen op bestellingen in het vreemd vermogen op te nemen, kan een realistischer beeld geven.
$$ \text{Gecorrigeerde schuldgraad (\%)} = \frac{\text{Vreemd vermogen} - \text{Vooruitbetalingen op bestellingen}}{\text{Totaal vermogen}} + \frac{\text{Brutobedrag vooruitbetalingen op bestellingen (toelichting)}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
### 2.5 Oorzaken en gevolgen van een lage financiële onafhankelijkheid
* **Oorzaken:**
* Financiële hefboomwerking die het rendement op eigen vermogen verhoogt.
* Fiscale aftrekbaarheid van intresten op leningen (in tegenstelling tot beperkte aftrekbaarheid van kosten eigen vermogen).
* Overheidspolitiek (rentetoelagen, staatswaarborg kredieten).
* **Gevolgen:**
* Beperkte mogelijkheden tot zelffinanciering door lage rendabiliteit.
* Moeilijkheden bij het aantrekken van nieuw aandelenkapitaal.
## 3. Financieringsstabiliteit
### 3.1 Beschrijving
Financieringsstabiliteit verwijst naar de keuze tussen financiering op lange termijn en financiering op korte termijn. Deze ratio drukt de mate uit waarin een onderneming gefinancierd is met **permanente financieringsmiddelen**.
### 3.2 Formule
$$ \text{Financieringsstabiliteit (\%)} = \frac{\text{Permanent vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
### 3.3 Betekenis
Een hogere financieringsstabiliteit betekent dat een groter deel van de financiering afkomstig is van langetermijnbronnen. Dit beperkt de onzekerheid over de herfinanciering van kortetermijnschulden. Een lagere financieringsstabiliteit vergroot deze onzekerheid.
> **Tip:** De interpretatie van deze ratio kan complex zijn, vooral bij de beoordeling van voorzieningen en uitgestelde belastingen, die deel uitmaken van het vreemd vermogen op lange termijn maar potentieel vervallen. Een ideale financieringsstabiliteit correleert met een positief nettobedrijfskapitaal (permanent vermogen groter dan vaste activa).
## 4. Zelffinancieringsgraad
### 4.1 Beschrijving
De zelffinancieringsgraad meet het deel van de totale activa dat gefinancierd is met **resultaten uit het verleden**, zijnde reserves en overgedragen winsten of verliezen.
### 4.2 Formule
$$ \text{Zelffinancieringsgraad (\%)} = \frac{\text{Reserves} + \text{Overgedragen winst/verlies}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
### 4.3 Betekenis en opmerkingen
* Een positieve zelffinancieringsgraad wijst op ondernemingen met goede resultaten uit het verleden, terwijl een negatieve graad duidt op verlieslatende ondernemingen.
* Deze ratio wordt sterk beïnvloed door de dividend- en reserveringspolitiek van de onderneming, en de leeftijd van de onderneming. Jongere ondernemingen hebben doorgaans een lagere ratio.
* Boekhoudkundige technieken kunnen het beeld van de zelffinancieringsgraad vertekenen.
## 5. Aflossingscapaciteit van financieel vreemd vermogen
### 5.1 Beschrijving
Deze ratio meet in welke mate een onderneming met haar **operationele kasstroom** haar financiële schulden kan terugbetalen. Het omgekeerde van deze ratio geeft de tijdspanne aan waarin het volledige financiële vreemd vermogen kan worden terugbetaald bij gelijkblijvende operationele kasstroom.
### 5.2 Formule
$$ \text{Aflossingscapaciteit (\%)} = \frac{\text{Operationele kasstroom}}{\text{Financieel vreemd vermogen}} \times 100\% $$
### 5.3 Betekenis en opmerkingen
* Deze ratio houdt rekening met zowel balansgegevens als geldstromen.
* De aanname is dat geldmiddelen uit dagelijkse activiteiten primair worden aangewend voor de terugbetaling van financiële schulden.
* Een lage aflossingscapaciteit, vooral in combinatie met kortetermijnschulden, vereist aandacht voor de terugbetalingsmogelijkheden.
* De samenstelling van de schulden (looptijd) is cruciaal voor een volledige analyse.
## 6. Financiële hefboom
### 6.1 Beschrijving
De financiële hefboom meet de bekwaamheid van een onderneming om geleend geld te investeren tegen een hogere opbrengst dan de intrestkost. Door het aantrekken van vreemd vermogen kan de onderneming haar **rendement op eigen vermogen (REV)** doen toenemen. Dit effect wordt het financiële hefboomeffect genoemd.
### 6.2 Formule
De relatie tussen het rendement op eigen vermogen (REV), het rendement op totaal vermogen (RTV) en de financiële hefboom kan worden uitgedrukt als:
$$ \text{REV} = \text{RTV} + \left( \text{RTV} - i \right) \times \frac{\text{VV}}{\text{EV}} $$
Waarbij:
* $EV$ = Totaal eigen vermogen
* $VV$ = Totaal vreemd vermogen
* $REV$ = Rendement op eigen vermogen vóór belastingen
* $RTV$ = Nettorendement totaal vermogen
* $i$ = Intrestkosten op vreemd vermogen, gedeeld door vreemd vermogen ($\frac{\text{Financiële kosten van vreemd vermogen}}{\text{Vreemd vermogen}}$)
### 6.3 Betekenis en situaties
De financiële hefboom is afhankelijk van twee elementen:
* Het verschil tussen het rendement op totaal vermogen en de intrestkost ($RTV - i$): dit is de 'afremmende factor'.
* De algemene schuldgraad ($\frac{VV}{EV}$): dit is de 'stuwende factor'.
Er kunnen drie situaties optreden bij financiering met vreemd vermogen:
1. **$RTV > i$ (Positief hefboomeffect):** De onderneming investeert geleend geld met een hogere opbrengst dan de kost. Aandeelhouders profiteren hiervan.
2. **$RTV = i$ (Geen hefboomeffect):** Aandeelhouders hebben geen direct voordeel van financiering met vreemd vermogen.
3. **$RTV < i$ (Negatief hefboomeffect):** De intrestkost is hoger dan de opbrengst van het geïnvesteerde geld. Aandeelhouders worden negatief beïnvloed door de aangegane schulden.
> **Tip:** Een onderneming die volledig gefinancierd is met eigen vermogen, kent geen financiële hefboomwerking. Hoewel een positieve financiële hefboom aantrekkelijk lijkt, is er een kantelpunt waarbij de toename van vreemd vermogen het financiële risico en de intrestvoeten verhoogt, wat de rentabiliteit op eigen vermogen kan drukken.
---
# Statische solvabiliteitsratio's
Statische solvabiliteitsratio's bieden inzicht in de financiële structuur van een onderneming en de mate waarin deze gefinancierd is met eigen en vreemd vermogen, wat een indicatie geeft van de kans op terugbetalingsproblemen op lange termijn.
## 1. Inleiding tot solvabiliteit
Solvabiliteit van een onderneming verwijst naar de mate waarin de onderneming in staat is haar financiële verplichtingen op lange termijn na te komen, waaronder de aflossing van schulden en de betaling van interesten. Centraal hierbij staat de financiële structuur op de passiefzijde van de balans. Geïnteresseerde stakeholders zijn voornamelijk aandeelhouders en kredietverstrekkers op lange termijn.
Financieringsbeslissingen, zoals de keuze tussen eigen vermogen en schulden (en de verdeling tussen lange- en kortetermijnschulden), hebben invloed op de liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit van een onderneming.
### 1.1 Liquidatieverlies en de bufferfunctie van eigen vermogen
Bij liquidatie van activa kan de gerealiseerde waarde lager zijn dan de boekwaarde. Het eigen vermogen fungeert als een buffer om deze liquidatieverliezen op te vangen en beschermt zo de schuldeisers. Een groter aandeel vreemd vermogen ten opzichte van eigen vermogen leidt tot een kleinere buffer en een grotere kans dat schuldeisers een deel van hun vordering verliezen.
### 1.2 Statische versus dynamische solvabiliteit
* **Statische solvabiliteit**: analyseert de financiering van de onderneming door de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Dit geeft inzicht in de kans op terugbetalingsproblemen.
* **Dynamische solvabiliteit**: onderzoekt of de onderneming voldoende geldmiddelen genereert om huidige verplichtingen af te lossen en bijkomende leningscapaciteit te hebben.
## 2. Statische solvabiliteitsratio's
Statische solvabiliteitsratio's bieden inzicht in de financiële onafhankelijkheid en schuldstructuur van een onderneming.
### 2.1 Financiële onafhankelijkheid
Ratio's die refereren naar de keuze tussen financiering met eigen vermogen of financiering met vreemd vermogen.
#### 2.1.1 Graad van financiële onafhankelijkheid
* **Omschrijving**: De mate waarin een onderneming is gefinancierd met eigen vermogen.
* **Formule**:
$$ \text{Graad van financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Betekenis**: Een hogere graad van financiële onafhankelijkheid betekent een grotere buffer en een grotere kans dat schuldeisers bij liquidatie hun vorderingen kunnen recupereren.
* **Algemene opmerkingen**:
* De som van de graad van financiële onafhankelijkheid en de algemene schuldgraad is gelijk aan 100%.
* Ratio's geven een indicatie van de bescherming van schuldeisers.
* Een "goede" graad van financiële onafhankelijkheid ligt doorgaans tussen 30% en 40%.
* Een vuistregel voor een "gezonde" financiële structuur is minstens één derde eigen vermogen en twee derde vreemd vermogen.
* Bij gedwongen liquidatie zijn de opbrengstwaarden van activa meestal lager dan de boekwaarden.
#### 2.1.2 Algemene schuldgraad
* **Omschrijving**: De mate waarin een onderneming is gefinancierd met vreemd vermogen.
* **Formule**:
$$ \text{Algemene schuldgraad (\%)} = \frac{\text{Vreemd vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Betekenis**: Een hogere algemene schuldgraad betekent een kleinere buffer en een grotere kans dat schuldeisers een gedeelte van hun vordering verliezen bij liquidatie.
#### 2.1.3 Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid
* **Opmerkingen met betrekking tot activa**: Bepaalde activa, zoals oprichtingskosten of kosten van R&D, hebben geen verkoopwaarde bij liquidatie en worden best in mindering gebracht van het eigen vermogen.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} - \text{Oprichtingskosten}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Opmerkingen met betrekking tot passiva (niet-opgevraagd kapitaal)**: Bij kapitaalvennootschappen kan niet-opgevraagd kapitaal (het deel van het onderschreven kapitaal dat aandeelhouders nog niet hebben volgestort) bij de berekening worden betrokken.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} + \text{NOK}}{\text{Totaal vermogen} + \text{NOK}} \times 100\% $$
(NOK = Niet-opgevraagd kapitaal)
* **Opmerkingen met betrekking tot passiva (achtergestelde leningen)**: Achtergestelde leningen worden bij vereffening als laatste afbetaald, wat ze een bufferfunctie geeft vergelijkbaar met eigen vermogen.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} + \text{Achtergestelde leningen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
#### 2.1.4 Gecorrigeerde algemene schuldgraad
* **Opmerkingen met betrekking tot passiva (vooruitbetalingen op bestellingen)**: De compensatiemogelijkheid tussen voorraden (BIU) en ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen (kortetermijnschulden) kan de schuldgraad onderschatten. De brutobedragen van vooruitbetalingen moeten bij het vreemd vermogen worden opgenomen.
$$ \text{Gecorrigeerde schuldgraad (\%)} = \frac{\text{Vreemd vermogen} - \text{Vooruitbetalingen op bestellingen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% + \frac{\text{Brutobedrag vooruitbetalingen op bestellingen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
#### 2.1.5 Oorzaken en gevolgen van lage financiële onafhankelijkheid
* **Oorzaken**: Financiële hefboomwerking, fiscale aftrekbaarheid van interestkosten, overheidsbeleid.
* **Gevolgen**: Beperkte mogelijkheden tot zelffinanciering, moeilijkheden bij het aantrekken van nieuw aandelenkapitaal.
### 2.2 Financieringsstabiliteit
Drukt de mate uit waarin een onderneming is gefinancierd met permanente financieringsmiddelen.
* **Omschrijving**: De keuze tussen financiering op lange termijn en financiering op korte termijn.
* **Formule**:
$$ \text{Financieringsstabiliteit (\%)} = \frac{\text{Permanent vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Betekenis**: Een hogere financieringsstabiliteit betekent dat de onderneming meer gefinancierd is met langetermijnmiddelen, wat de onzekerheid over de schuldhernieuwing van kortetermijnfinanciering beperkt.
* **Opmerkingen**: Voorzieningen en uitgestelde belastingen worden integraal opgenomen in het langetermijnvreemd vermogen, terwijl een deel ervan kan vervallen. Een ideale financieringsstabiliteit is gekoppeld aan een positief nettobedrijfskapitaal (permanent vermogen > vaste activa).
### 2.3 Zelffinancieringsgraad
* **Omschrijving**: Het deel van de totale activa dat gefinancierd is met resultaten uit het verleden (reserves en overgedragen winsten/verliezen).
* **Formule**:
$$ \text{Zelffinancieringsgraad (\%)} = \frac{\text{Reserves} + \text{Overgedragen winst/verlies}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Betekenis**: Een positieve zelffinancieringsgraad duidt op goede resultaten uit het verleden. Een negatieve zelffinancieringsgraad wijst op verlieslatende ondernemingen. De ratio wordt beïnvloed door de leeftijd van de onderneming, de dividend- en reserveringspolitiek.
* **Opmerkingen**: Boekhoudkundige technieken kunnen een vertekend beeld geven.
### 2.4 Aflossingscapaciteit van financieel vreemd vermogen
* **Omschrijving**: De mate waarin een onderneming met haar operationele kasstroom haar financiële schulden kan terugbetalen.
* **Formule**:
$$ \text{Aflossingscapaciteit (\%)} = \frac{\text{Operationele kasstroom}}{\text{Financieel vreemd vermogen}} \times 100\% $$
* **Betekenis**: Het omgekeerde van de aflossingscapaciteit drukt de tijdspanne uit waarin de onderneming haar volledig financieel vreemd vermogen kan terugbetalen bij gelijkblijvende operationele kasstroom.
* **Opmerkingen**: Deze ratio houdt rekening met geldstromen en gaat ervan uit dat geldmiddelen uit dagelijkse activiteiten worden aangewend voor schuldterugbetaling. Bij een lage ratio en vooral kortetermijnschulden is oplettendheid geboden. De samenstelling van schulden (lange- versus kortetermijn) is hierbij ook cruciaal.
## 3. Financiële hefboom
Meet de bekwaamheid van een onderneming om geleend geld aan te wenden om een hoger rendement op eigen vermogen te genereren dan de kostprijs van het geleende geld.
* **Omschrijving**: Door gebruik te maken van vreemd vermogen kan een onderneming haar rendement op eigen vermogen laten stijgen, indien de opbrengst van het geïnvesteerde vreemde vermogen hoger is dan de interestkost. Dit effect noemt het financiële hefboomeffect.
* **Formule**:
$$ \text{Rendement op eigen vermogen (vóór belastingen)} = \text{Rendement op totaal vermogen} + \left( \frac{\text{Rendement op totaal vermogen} - \text{Interestkost}}{\text{Vreemd vermogen}} \right) \times \frac{\text{Vreemd vermogen}}{\text{Eigen vermogen}} $$
of vereenvoudigd:
$$ \text{REV} = \text{RTV} + (\text{RTV} - i) \times \frac{\text{VV}}{\text{EV}} $$
Waar:
* $\text{REV}$ = Rendement op eigen vermogen (vóór belastingen)
* $\text{RTV}$ = Nettorendabiliteit totaal vermogen
* $i$ = Gemiddelde intrestkost per euro vreemd vermogen
* $\text{VV}$ = Totaal vreemd vermogen
* $\text{EV}$ = Totaal eigen vermogen
* **Betekenis**:
* **Positief hefboomeffect ($\text{RTV} > i$)**: De onderneming investeert geleend geld aan een hogere opbrengst dan het haar kost. Aandeelhouders hebben baat bij de inzet van vreemd vermogen.
* **Geen hefboomeffect ($\text{RTV} = i$)**: Aandeelhouders hebben er geen voordeel bij dat de onderneming met geleend geld werkt.
* **Negatief hefboomeffect ($\text{RTV} < i$)**: Aandeelhouders worden "gestraft" door de door de onderneming aangegane schulden.
* **Opmerkingen**:
* Als een onderneming volledig gefinancierd is met eigen vermogen, is er geen financiële hefboom.
* Bij een positieve financiële hefboom is er geen sprake van eindeloos lenen, omdat een toename van vreemd vermogen het financiële risico verhoogt en leidt tot hogere intrestvoeten.
### 3.1 Financiële hefboom als som
Deze term lijkt te verwijzen naar de componenten van de financiële hefboomformule, waarbij het effect van het vreemd vermogen op het rendement van het eigen vermogen wordt geanalyseerd.
---
**Wat je moet kennen/kunnen:**
* De omschrijving en betekenis van de volgende solvabiliteitsratio's:
* Graad van financiële onafhankelijkheid
* Algemene schuldgraad
* Financieringsstabiliteit
* Zelffinancieringsgraad
* Aflossingscapaciteit van financieel vreemd vermogen
* Financiële hefboom
* De formules voor de berekening van deze ratio's.
* Het berekenen van deze ratio's op basis van jaarrekeninggegevens.
* Het interpreteren van de berekende waarden en het beoordelen van de financiële situatie van een onderneming.
---
# Financieringsstabiliteit en zelffinancieringsgraad
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt de financieringsstabiliteit en de zelffinancieringsgraad, twee cruciale ratio's voor het beoordelen van de langetermijnfinanciering en de financiële structuur van een onderneming.
## 3. Financieringsstabiliteit
Financieringsstabiliteit verwijst naar de keuze tussen financiering op lange termijn en financiering op korte termijn binnen een onderneming. Het drukt de mate uit waarin een onderneming gefinancierd wordt met permanente financieringsmiddelen.
### 3.1 Omschrijving
Financieringsstabiliteit geeft inzicht in de langetermijnfinanciering van een onderneming, specifiek gericht op de balans tussen stabiele (permanente) financieringsbronnen en de totale activa.
### 3.2 Formule
De formule voor het berekenen van de financieringsstabiliteit is als volgt:
$$ \text{Financieringsstabiliteit} (\%) = \frac{\text{Permanent vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
### 3.3 Samenstelling
* **Permanent vermogen:** Dit omvat de financieringsmiddelen die over het algemeen als stabiel of permanent worden beschouwd.
* **Totaal vermogen:** Dit is de som van alle activa van de onderneming.
### 3.4 Betekenis van financieringsstabiliteit
* Een **hogere financieringsstabiliteit** indiceert dat een onderneming grotendeels gefinancierd wordt door middelen die langdurig beschikbaar zijn. Dit beperkt de onzekerheid met betrekking tot het herfinancieren van kortlopende schulden en suggereert een stabielere financiële structuur.
* Een **lagere financieringsstabiliteit** betekent dat een onderneming meer afhankelijk is van kortetermijnfinanciering. Dit vergroot de onzekerheid over schuldhernieuwing en kan wijzen op een minder stabiele financiële positie.
### 3.5 Opmerkingen
* Voorzieningen en uitgestelde belastingen worden integraal opgenomen in het vreemd vermogen op lange termijn (VVLT). Echter, een deel hiervan kan vervallen in het daaropvolgende boekjaar, bijvoorbeeld wanneer een risico zich voltrekt of uitgestelde belastingen worden onttrokken. Dit kan een vertekend beeld geven van het werkelijk permanente karakter.
* Een ideale graad van financieringsstabiliteit heeft een sterke link met het nettobedrijfskapitaal (NBK). Een gezonde situatie is wanneer het permanent vermogen groter is dan de vaste activa, wat impliceert dat de vaste activa volledig gefinancierd zijn door stabiele middelen en er nog een deel overblijft voor de financiering van het netto bedrijfskapitaal.
## 4. Zelffinancieringsgraad
De zelffinancieringsgraad van een onderneming verwijst naar het deel van de totale activa dat gefinancierd is met resultaten uit het verleden, zoals reserves en overgedragen winsten.
### 4.1 Omschrijving
Deze ratio meet in hoeverre een onderneming zichzelf heeft gefinancierd door het aanhouden van winsten in plaats van deze uit te keren aan aandeelhouders of door het aantrekken van extern vermogen.
### 4.2 Formule
De formule voor het berekenen van de zelffinancieringsgraad is als volgt:
$$ \text{Zelffinancieringsgraad} (\%) = \frac{\text{Reserves} + \text{Overgedragen winst/verlies}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
### 4.3 Samenstelling
* **Reserves:** Winsten die in voorgaande perioden zijn ingehouden en niet zijn uitgekeerd.
* **Overgedragen winst/verlies:** Het resultaat van het meest recente boekjaar dat nog niet is uitgekeerd of is verwerkt. Dit kan zowel positief (winst) als negatief (verlies) zijn.
* **Totaal vermogen:** De som van alle activa van de onderneming.
### 4.4 Betekenis van de zelffinancieringsgraad
* Een **positieve zelffinancieringsgraad** duidt op ondernemingen die in het verleden winstgevend waren en deze winsten hebben behouden. Dit geeft een indicatie van financiële weerstand en de mogelijkheid tot toekomstige investeringen of het opvangen van verliezen.
* Een **negatieve zelffinancieringsgraad** geeft aan dat de onderneming in het verleden verliezen heeft geleden die de opgebouwde reserves hebben aangetast, mogelijk zelfs resulterend in een negatief overgedragen resultaat.
### 4.5 Opmerkingen
* De zelffinancieringsgraad wordt sterk beïnvloed door de dividend- en reserveringspolitiek van de onderneming. Ondernemingen die een groot deel van hun winsten uitkeren, zullen een lagere zelffinancieringsgraad hebben dan ondernemingen die winsten aanhouden.
* Voor jonge ondernemingen is deze ratio doorgaans relatief laag, omdat ze nog niet de tijd hebben gehad om aanzienlijke reserves op te bouwen. Oudere ondernemingen vertonen vaak een hogere ratio, wat duidt op meer financiële weerstand.
* Boekhoudkundige technieken kunnen het beeld van de zelffinancieringsgraad beïnvloeden. Zo kan de incorporatie van reserves en overgedragen winsten in kapitaal of uitgiftepremies de ratio verlagen (in negatieve zin), terwijl de afboeking van overgedragen verliezen op kapitaal of uitgiftepremies de ratio kan verhogen (in positieve zin).
> **Tip:** Vergelijken van de zelffinancieringsgraad met sectorgenoten is nuttig, maar houd rekening met verschillen in leeftijd en uitkeringsbeleid van de ondernemingen.
Deze ratio's bieden een essentieel inzicht in hoe een onderneming op lange termijn gefinancierd is en in hoeverre zij zelf in staat is haar groei en verplichtingen te financieren, wat cruciaal is voor de financiële stabiliteit en overlevingskansen.
---
# Aflossingscapaciteit en financiële hefboomwerking
Dit deel van de studieleidraad focust op de aflossingscapaciteit van een onderneming ten opzichte van haar schulden en analyseert de impact van vreemd vermogen op het rendement van het eigen vermogen.
## 4. Aflossingscapaciteit en financiële hefboomwerking
### 4.1 Solvabiliteit: een inleiding
Solvabiliteit verwijst naar het vermogen van een onderneming om haar financiële verplichtingen op lange termijn na te komen, zowel de aflossing van schulden als de betaling van interesten. De financiële structuur op de passiefzijde van de balans staat hierbij centraal, en het is van belang voor stakeholders zoals aandeelhouders en, in het bijzonder, kredietverstrekkers.
De financieringsbeslissingen van een onderneming – de keuze tussen eigen vermogen en schulden, en bij schulden tussen lange en korte termijn – hebben invloed op de liquiditeit, rendabiliteit en solvabiliteit. Vanuit het oogpunt van de onderneming is financieel risico een belangrijke overweging, terwijl schuldeisers zich primair richten op de liquidatiezekerheid.
Bij een faillissement vormen de activa de buffer om schulden terug te betalen. De realisatiewaarde van activa kan echter lager zijn dan de boekwaarde, wat kan leiden tot liquidatieverliezen. Het eigen vermogen fungeert als een buffer om deze verliezen op te vangen en de schuldeisers te beschermen. Een groter deel vreemd vermogen ten opzichte van eigen vermogen verkleint deze buffer en vergroot de kans dat schuldeisers hun vorderingen verliezen.
Er zijn twee hoofdaspecten van solvabiliteit:
* **Statische solvabiliteit:** Analyseert de financiële structuur van de onderneming (eigen vermogen versus vreemd vermogen) om de kans op terugbetalingsproblemen in te schatten.
* **Dynamische solvabiliteit:** Onderzoekt of de onderneming voldoende geldmiddelen (kasstroom) genereert om huidige verplichtingen af te lossen en additionele leningscapaciteit te hebben.
Statische solvabiliteitsratio's omvatten de graad van financiële onafhankelijkheid, de algemene schuldgraad, de financieringsstabiliteit en de zelffinancieringsgraad. Dynamische solvabiliteit wordt geanalyseerd met de aflossingscapaciteit van financieel vreemd vermogen. De financiële hefboomwerking kan tussen beide aspecten worden geplaatst.
#### 4.1.1 Financiële onafhankelijkheid
De financiële onafhankelijkheid meet in welke mate een onderneming is gefinancierd met eigen vermogen, terwijl de algemene schuldgraad het aandeel van vreemd vermogen weerspiegelt.
* **Graad van financiële onafhankelijkheid:**
$$ \text{Graad van financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Algemene schuldgraad:**
$$ \text{Algemene schuldgraad (\%)} = \frac{\text{Vreemd vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
Een hogere graad van financiële onafhankelijkheid en een lagere algemene schuldgraad duiden op een grotere buffer en een kleinere kans op verliezen voor schuldeisers bij liquidatie. De som van deze twee ratio's bedraagt altijd 100%. Een gezonde financiële structuur hanteert doorgaans minstens een derde eigen vermogen en twee derde vreemd vermogen.
**Opmerkingen bij financiële onafhankelijkheid:**
* Activa zonder verkoopwaarde, zoals oprichtingskosten of bepaalde immateriële vaste activa, kunnen de gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid negatief beïnvloeden.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} - \text{Oprichtingskosten}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* Niet-opgevraagd kapitaal bij kapitaalvennootschappen moet worden toegevoegd aan het eigen vermogen en het totaal vermogen voor een correctere weergave.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} + \text{NOK}}{\text{Totaal vermogen} + \text{NOK}} \times 100\% $$
waarbij NOK staat voor niet-opgevraagd kapitaal.
* Achtergestelde leningen, die na de bevoorrechte schulden en voor de aandeelhouders worden afbetaald, kunnen worden toegevoegd aan het eigen vermogen (en dus in mindering worden gebracht van het vreemd vermogen) om de bescherming van de "normale" schuldeisers beter te weerspiegelen.
$$ \text{Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid (\%)} = \frac{\text{Eigen vermogen} + \text{Achtergestelde leningen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
* Bij de schuldgraad moet rekening worden gehouden met vooruitbetalingen op bestellingen, die een schuld vertegenwoordigen maar de operationele kasstroom niet noodzakelijk beïnvloeden op dezelfde manier als andere vreemd vermogen.
**Oorzaken van een lage graad financiële onafhankelijkheid:**
* Financiële hefboomwerking: het rendement op eigen vermogen kan stijgen door het gebruik van vreemd vermogen.
* Fiscale aftrekbaarheid van interestkosten in tegenstelling tot beperkte aftrekbaarheid van kosten gerelateerd aan eigen vermogen.
* Overheidsbeleid (rentetoelagen, staatsgaranties).
**Gevolgen van een lage graad financiële onafhankelijkheid:**
* Beperkte mogelijkheden tot zelffinanciering via reserves en winsten.
* Moeilijkheden bij het aantrekken van nieuw aandelenkapitaal.
#### 4.1.2 Financieringsstabiliteit
Financieringsstabiliteit meet in hoeverre een onderneming gefinancierd is met permanente financieringsmiddelen, wat de stabiliteit van de financiering op lange termijn weerspiegelt.
* **Financieringsstabiliteit:**
$$ \text{Financieringsstabiliteit (\%)} = \frac{\text{Permanent vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
Een hogere financieringsstabiliteit betekent dat de onderneming meer gefinancierd is met middelen die langdurig beschikbaar zijn, wat de onzekerheid met betrekking tot de herfinanciering van kortetermijnfinanciering beperkt. Er is geen strikte benchmark, maar een hogere ratio duidt op een stabielere financieringsstructuur. Voorzieningen en uitgestelde belastingen worden doorgaans integraal meegerekend, hoewel een deel hiervan kan vervallen. Een ideale situatie is wanneer het permanent vermogen groter is dan de vaste activa, wat wijst op een positief netto bedrijfskapitaal.
#### 4.1.3 Zelffinancieringsgraad
De zelffinancieringsgraad geeft aan welk deel van de totale activa gefinancierd is met resultaten uit het verleden (reserves en overgedragen winst/verlies).
* **Zelffinancieringsgraad:**
$$ \text{Zelffinancieringsgraad (\%)} = \frac{\text{Reserves} + \text{Overgedragen winst/verlies}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
Een positieve zelffinancieringsgraad duidt op winstgevendheid in het verleden, terwijl een negatieve graad wijst op aanhoudende verliezen. De ratio wordt beïnvloed door de dividend- en reserveringspolitiek, en is doorgaans lager bij jonge ondernemingen en hoger bij oudere ondernemingen die meer kans hebben gehad reserves op te bouwen. Boekhoudkundige technieken, zoals de incorporatie van reserves in kapitaal of de afboeking van verliezen, kunnen het beeld vertekenen.
#### 4.1.4 Aflossingscapaciteit van financieel vreemd vermogen
Deze ratio meet in hoeverre een onderneming haar financiële schulden kan terugbetalen met haar operationele kasstroom.
* **Aflossingscapaciteit van financieel vreemd vermogen:**
$$ \text{Aflossingscapaciteit (\%)} = \frac{\text{Operationele kasstroom}}{\text{Financieel vreemd vermogen}} \times 100\% $$
Het omgekeerde van deze ratio (Financieel vreemd vermogen / Operationele kasstroom) geeft aan in hoeveel jaar de onderneming haar totale financiële vreemd vermogen kan terugbetalen, uitgaande van een constante operationele kasstroom en eenmalige aanwending ervan voor schuld aflossing. Deze ratio houdt rekening met kasstromen, niet enkel met balansgegevens. Een lage aflossingscapaciteit, vooral in combinatie met veel kortetermijnschulden, vereist aandacht. De analyse kan verfijnd worden door de resterende looptijd van het vreemd vermogen in de toelichting te betrekken.
### 4.2 Financiële hefboomwerking
De financiële hefboomwerking analyseert hoe het gebruik van vreemd vermogen de rendabiliteit van het eigen vermogen (REV) kan beïnvloeden. Een positief hefboomeffect treedt op wanneer de onderneming geleend geld kan investeren tegen een hoger rendement dan de betaalde rentevoet.
* **Omschrijving financiële hefboom:** De financiële hefboom meet de bekwaamheid van een onderneming om geleend geld aan te wenden voor investeringen die een hoger rendement opleveren dan de rente die op die leningen verschuldigd is. Dit kan het rendement op het eigen vermogen verhogen.
* **Formule financiële hefboom:**
$$ \text{REV} = \text{RTV} + \left(\text{RTV} - i\right) \times \frac{\text{VV}}{\text{EV}} $$
of vereenvoudigd:
$$ \text{REV} = \text{RTV} + \text{Financiële hefboom} $$
Waarbij:
* $\text{REV}$ = Rendement op eigen vermogen vóór belastingen
* $\text{RTV}$ = Nettorendement totaal vermogen
* $i$ = Gemiddelde rentevoet op het vreemd vermogen
* $\text{VV}$ = Totaal vreemd vermogen
* $\text{EV}$ = Totaal eigen vermogen
* $\frac{\text{VV}}{\text{EV}}$ = Algemene schuldgraad (financiële leverage ratio)
De gemiddelde rentevoet op het vreemd vermogen ($i$) wordt berekend als:
$$ i = \frac{\text{Financiële kosten van vreemd vermogen}}{\text{Vreemd vermogen}} $$
Voor een positief hefboomeffect moet gelden: $\text{RTV} > i$.
* **Betekenis financiële hefboom:**
De financiële hefboom kan worden ontbonden in twee factoren:
1. Het verschil tussen het rendement op het totaal vermogen en de rentevoet op het vreemd vermogen ($\text{RTV} - i$). Dit is een "afremmende" of "stuwend" factor.
2. De algemene schuldgraad ($\frac{\text{VV}}{\text{EV}}$). Dit is een "stuwende" factor.
Er zijn drie mogelijke situaties bij financiering met vreemd vermogen:
* **$\text{RTV} > i$ (Positief hefboomeffect):** De onderneming investeert geleend geld tegen een hoger rendement dan de kostprijs. Aandeelhouders profiteren hiervan via een hoger rendement op hun eigen vermogen.
* **$\text{RTV} = i$ (Geen hefboomeffect):** Het rendement op het totaal vermogen is gelijk aan de rentevoet. Aandeelhouders hebben geen voor- of nadeel van het gebruik van vreemd vermogen.
* **$\text{RTV} < i$ (Negatief hefboomeffect):** De kosten van het vreemd vermogen zijn hoger dan het rendement dat ermee wordt gegenereerd. Aandeelhouders worden negatief beïnvloed doordat hun rendement daalt.
* **Opmerkingen bij financiële hefboom:**
* Als een onderneming volledig met eigen vermogen is gefinancierd, is er geen vreemd vermogen en dus ook geen financiële hefboom.
* Het potentieel voor "eindeloos" lenen bij een positieve hefboom is beperkt. Naarmate het vreemd vermogen toeneemt, stijgt ook het financiële risico. Schuldeisers zullen hogere rentetarieven eisen, wat op een bepaald moment de rendabiliteit van het totaal vermogen kan overtreffen, waardoor het aantrekkelijk om verder te lenen afneemt.
**Voorbeeld van financiële hefboomwerking:**
> **Voorbeeld 1:**
> Onderneming A (volledig gefinancierd met EV) en Onderneming B (gefinancierd met EV en VV)
>
> **Gegeven:**
> * Onderneming A: EV = 2.000.000 dollars, VV = 0 dollars. RTV = 37,5%.
> * Onderneming B: EV = 2.000.000 dollars, VV = 2.000.000 dollars. RTV = 37,5%. Gemiddelde rente (i) = 3,75%.
>
> **Berekening:**
> * REV (A) = RTV = 37,5%
> * REV (B) = RTV + (RTV – i) × (VV/EV)
> REV (B) = 37,5% + (37,5% - 3,75%) × (2.000.000 dollars / 2.000.000 dollars)
> REV (B) = 37,5% + (33,75%) × 1
> REV (B) = 71,25%
>
> **Conclusie:** Door het gebruik van vreemd vermogen (VV) stijgt het rendement op eigen vermogen (REV) van 37,5% naar 71,25% bij Onderneming B. Dit is een positief hefboomeffect.
> **Voorbeeld 2:**
> Stel dat de rentetarieven stijgen en de rendabiliteit daalt.
>
> **Gegeven:**
> * Onderneming B (situatie zoals hierboven, maar met aangepaste waarden): RTV = 3%. Gemiddelde rente (i) = 5%. VV/EV = 1.
>
> **Berekening:**
> * REV (B) = RTV + (RTV – i) × (VV/EV)
> REV (B) = 3% + (3% - 5%) × 1
> REV (B) = 3% - 2%
> REV (B) = 1%
>
> **Conclusie:** In dit geval is de gemiddelde rentevoet hoger dan het rendement op het totaal vermogen, wat leidt tot een negatief hefboomeffect. Het rendement op eigen vermogen daalt hierdoor aanzienlijk.
* **Financiële hefboom als som:**
De financiële hefboomwerking kan worden bekeken als een sommatie waarbij het rendement op het totaal vermogen wordt verhoogd (of verlaagd) met de hefboomcomponent. Dit benadrukt het samenspel tussen de rentabiliteit van de activa en de financieringskosten van het vreemd vermogen, vermenigvuldigd met de mate van financiële hefboom (VV/EV).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Solvabiliteit | De mate waarin een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen op lange termijn na te komen, inclusief de aflossing van schulden en de betaling van intresten. Dit betreft de financiële structuur van de passiefzijde van de balans. |
| Financiële onafhankelijkheid | De mate waarin een onderneming gefinancierd is met eigen vermogen ten opzichte van vreemd vermogen. Een hogere graad duidt op een grotere buffer voor schuldeisers bij liquidatie. |
| Algemene schuldgraad | De mate waarin een onderneming gefinancierd is met vreemd vermogen ten opzichte van het totale vermogen. Een hogere schuldgraad impliceert een groter risico voor schuldeisers. |
| Financieringsstabiliteit | Drukt de mate uit waarin een onderneming gefinancierd is met permanente financieringsmiddelen op lange termijn. Een hogere financieringsstabiliteit beperkt de onzekerheid rond schuldhernieuwingen op korte termijn. |
| Zelffinancieringsgraad | Het deel van de totale activa dat gefinancierd is met resultaten uit het verleden, zoals reserves en overgedragen winsten. Een positieve graad duidt op winstgevendheid uit het verleden. |
| Aflossingscapaciteit van financieel vreemd vermogen | De mate waarin een onderneming haar financiële schulden kan terugbetalen met haar operationele kasstroom. Dit geeft inzicht in de terugbetalingsmogelijkheden op periodieke basis. |
| Financiële hefboom | Het effect waarbij het rendement op het eigen vermogen toeneemt door het aangaan van vreemd vermogen, mits de opbrengst van het geleende geld hoger is dan de betaalde intrestkost. |
| Eigen vermogen (EV) | De middelen die door de eigenaars in de onderneming zijn geïnvesteerd, en vormt een buffer ter bescherming van schuldeisers. |
| Vreemd vermogen (VV) | De schulden die een onderneming heeft tegenover externe partijen, zoals banken en leveranciers. |
| Totale activa | De som van alle bezittingen van een onderneming, zowel materiële als immateriële activa. |
| Totale vermogen | De som van het eigen vermogen en het vreemd vermogen, wat overeenkomt met de passiefzijde van de balans. |
| Operationele kasstroom | De geldstroom die voortkomt uit de normale bedrijfsactiviteiten van een onderneming. |
| Liquidatieverliezen | Verminderingen in waarde die optreden wanneer activa worden verkocht onder dwang of onder marktprijs tijdens een liquidatieproces. |
| Niet-opgevraagd kapitaal (NOK) | Het deel van het onderschreven kapitaal van een vennootschap dat door de aandeelhouders nog niet volledig is gestort. |
| Gecorrigeerde financiële onafhankelijkheid | Een aangepaste meting van de financiële onafhankelijkheid die rekening houdt met bepaalde activa zonder verkoopwaarde of niet-opgevraagd kapitaal. |
| Gecorrigeerde schuldgraad | Een aangepaste meting van de schuldgraad die rekening houdt met potentiële compensaties tussen activa en passiva, zoals vooruitbetalingen op bestellingen. |
| Permanent vermogen | De financieringsmiddelen die een onderneming op lange termijn ter beschikking heeft, waaronder eigen vermogen en langlopende schulden. |
| Nettobedrijfskapitaal (NBK) | Het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden van een onderneming. |
| Reserves | Winsten die een onderneming niet heeft uitgekeerd als dividend, maar heeft behouden voor toekomstige investeringen of om verliezen op te vangen. |
| Overgedragen winst/verlies | Het resultaat van voorgaande boekjaren dat nog niet is verwerkt in het huidige resultaat, en dat kan worden toegevoegd aan of afgetrokken van de reserves. |
| Voorzieningen | Bedragen die opzij worden gezet voor verwachte toekomstige verplichtingen of verliezen waarvan de omvang of het tijdstip nog onzeker is. |
| Uitgestelde belastingen | Belastingen die in de toekomst betaald moeten worden als gevolg van tijdelijke verschillen tussen boekhoudkundige en fiscale winsten. |
| RTV (Rendement Totaal Vermogen) | De rentabiliteit van het totale vermogen van een onderneming, uitgedrukt als een percentage van de winst ten opzichte van het totale vermogen. |
| REV (Rendement Eigen Vermogen) | De rentabiliteit van het eigen vermogen van een onderneming, uitgedrukt als een percentage van de winst ten opzichte van het eigen vermogen. |
| i (Intrestkost) | De rente die een onderneming betaalt op haar vreemd vermogen, uitgedrukt als een percentage. |
Cover
6 - Standaardkostprijsmethode.pptx
Summary
# De standaardkostprijsmethode
De standaardkostprijsmethode is een budgetterings- en analysesysteem dat kosten op basis van geraamde, gebudgetteerde gegevens bepaalt en vervolgens afwijkingen tussen deze ramingen en de werkelijke kosten analyseert.
### 1.1 Inleiding tot de standaardkostprijsmethode
De integrale kostprijsberekening kan op twee manieren geschieden:
* **Nagecalculeerde kostprijs (ex-post):** De kostprijs wordt berekend op basis van de werkelijke, geregistreerde kostengegevens nadat de productieperiode is afgesloten. Dit wordt gebruikt voor voorraadwaardering en resultaatbepaling in de jaarrekening.
* **Voorgecalculeerde kostprijs (ex-ante):** De kostprijs wordt op voorhand geraamd met behulp van gebudgetteerde gegevens. Dit omvat budgettering, waarbij kosten worden bepaald op basis van een normaal geachte productieomvang, normale productievoorwaarden en normale efficiëntie, gevolgd door budgetcontrole door de werkelijke kosten te vergelijken met het budget om afwijkingen te analyseren.
De standaardkostprijsmethode valt onder de voorgecalculeerde kostprijsberekening.
### 1.2 Omschrijving en principe van de standaardkostprijsmethode
De standaardkostprijsmethode is een systeem dat kosten budgetteert en afwijkingen tussen budget en werkelijkheid analyseert. Bij de bepaling van de standaardkostprijs wordt rekening gehouden met een normaal geachte productieomvang, normale productievoorwaarden en een normale graad van efficiëntie. De vooraf bepaalde kostprijs is uitsluitend gebaseerd op geraamde toekomstige kosten voor materialen, arbeid en indirecte kosten. Deze ramingen gaan ervan uit dat de productie onder efficiënte omstandigheden zal verlopen.
> **Tip:** De standaardkostprijsmethode werkt met "normale" standaarden, niet met "optimale" standaarden. Dit betekent dat er rekening wordt gehouden met realistische productievoorwaarden, inclusief normale defecten en wachttijden.
### 1.3 Componenten van een standaardkostprijs
De standaardkostprijs is opgebouwd uit de standaardkosten die nodig zijn om een product te produceren, gebaseerd op vooraf vastgestelde normen voor het gebruik van productiemiddelen en de eraan verbonden kosten. De belangrijkste componenten zijn:
#### 1.3.1 Standaarden voor de hoeveelheid
Voor de hoeveelheid materialen en directe arbeidsuren worden vooropgestelde, toelaatbare hoeveelheden vastgesteld die verwacht worden te worden verbruikt. Dit omvat:
* **Standaardhoeveelheden:** Dit kunnen standaard-arbeidstijden, standaard-grondstofverbruik of standaard-machine-uren zijn. Ze worden bepaald door een kritische analyse van het productieproces, waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals benodigde bewerkingstijd, materiaal- en energieverbruik, arbeidshandelingen en arbeidsritme, inclusief verwachte verliezen zoals uitval en afval.
#### 1.3.2 Standaarden voor de (eenheids)kostprijzen
Voor de aankoopprijs van materialen en de uurlonen worden normen vastgesteld.
* **Standaardprijzen:** Dit omvat de materiaalprijs en de arbeidskost. De materiaalprijs wordt bepaald in overleg met de aankoopafdeling en is afhankelijk van factoren zoals ordergrootte, kwaliteit en betaalwijze. Het standaardverbruik van materiaal wordt afgeleid uit productspecificaties, rekening houdend met uitval en afval. Het standaarduurloon wordt vastgesteld door de personeelsdienst en is afhankelijk van het brutoloon, patronale bijdragen en extralegale voordelen. De standaardtijd voor arbeid wordt afgeleid uit tijd- en bewegingsstudies, met inachtneming van normale oponthoud van werknemers.
#### 1.3.3 Standaard indirecte productiekosten
Indirecte kosten worden geschat uitgaande van een na te streven (normale) bezettingsgraad en worden verdeeld over producten op basis van een standaard verdeelsleutel.
* **Raming totale indirecte kosten:** Gebaseerd op productie onder normale omstandigheden.
* **Raming totale omslagbasis:** Voor de verdeling van indirecte kosten.
* **Standaardomslagbasis per product:** Voor de verdeling van indirecte kosten over verschillende producten.
De standaardkostprijs per product is de som van de standaarddirecte materiaalkosten, standaarddirecte arbeidskosten en standaardindirecte productiekosten.
* **Standaard materiaalkost:** Standaardhoeveelheid te verbruiken materiaal $\times$ standaardprijs.
* **Standaard arbeidskost:** Standaardtijd $\times$ standaarduurloon.
* **Standaard indirecte kosten:** Berekend door de standaardomslagbasis per product te vermenigvuldigen met het standaardtarief voor indirecte kosten.
#### 1.3.4 Mogelijke standpunten voor het bepalen van standaarden
Er zijn verschillende standpunten mogelijk bij het bepalen van standaarden:
* **Gemiddelde standaarden:** Gebaseerd op gemiddelden van in het verleden vastgestelde kosten en tijden.
* **Ideale standaarden:** Gebaseerd op de hoogst bereikbare efficiëntie en laagst mogelijke kosten onder optimale productievoorwaarden.
* **Normale standaarden:** Gebaseerd op normale efficiëntie en productievoorwaarden, rekening houdend met normale defecten, rustpauzes en wachttijden. De standaardkostprijsmethode maakt doorgaans gebruik van normale standaarden.
> **Tip:** De standaardkostprijs dient als referentiepunt voor de werkelijke kostprijs. Het doel is om vooraf vast te stellen hoe de productie normaal dient te verlopen en hoeveel de kosten ervan mogen bedragen, om deze vervolgens te vergelijken met de werkelijke kosten en eventuele verschillen te analyseren.
### 1.4 Illustratie standaardkostprijsmethode: PUMA
De onderneming PUMA produceert minikoffers 'SAFE I'. Voor het komende jaar wordt een productie van 10 000 stuks voorzien.
**Standaardkostengegevens voor de 'SAFE I'-koffer:**
* **Directe materialen:** 3 kg metaal per koffer met een standaardprijs van 4,50 EUR per kg.
* **Directe arbeid:** 3 directe arbeidsuren (DAU) per koffer met een standaarduurloon van 6,25 EUR per DAU.
**Indirecte kosten:**
* Totaal: 450 000,00 EUR
* Indirecte variabele kosten: 150 000,00 EUR
* Indirecte vaste kosten: 300 000,00 EUR
* Verdeelsleutel: directe arbeidsuren.
**Berekening standaardkostprijs per koffer:**
1. **Standaard materiaalkost per koffer:**
$3 \, \text{kg/koffer} \times 4,50 \, \text{EUR/kg} = 13,50 \, \text{EUR/koffer}$
2. **Standaard arbeidskost per koffer:**
$3 \, \text{DAU/koffer} \times 6,25 \, \text{EUR/DAU} = 18,75 \, \text{EUR/koffer}$
3. **Standaard indirecte kosten per koffer:**
* Totale indirecte kosten: 450 000,00 EUR
* Normale productieomvang (in directe arbeidsuren): Dit moet worden afgeleid uit de normale productievoorwaarden en de standaardarbeidsuren per product. Voor 10 000 stuks is dit $10 000 \, \text{stuks} \times 3 \, \text{DAU/stuks} = 30 000 \, \text{DAU}$.
* Standaardtarief indirecte kosten per DAU: $\frac{450 000 \, \text{EUR}}{30 000 \, \text{DAU}} = 15,00 \, \text{EUR/DAU}$
* Indirecte kosten per koffer: $3 \, \text{DAU/koffer} \times 15,00 \, \text{EUR/DAU} = 45,00 \, \text{EUR/koffer}$
**Totale standaardkostprijs per koffer:**
$13,50 \, \text{EUR} (\text{materiaal}) + 18,75 \, \text{EUR} (\text{arbeid}) + 45,00 \, \text{EUR} (\text{indirect}) = 77,25 \, \text{EUR/koffer}$
### 1.5 Verschillenanalyse
De verschillenanalyse vergelijkt de standaardkostprijs met de werkelijk gemaakte kosten om de prestaties te beoordelen. Dit helpt bij het identificeren van de oorzaken van afwijkingen.
#### 1.5.1 Flexibel budget
Een flexibel budget is cruciaal voor een effectieve verschillenanalyse. Het toont de toelaatbare kosten voor de werkelijke productieomvang, gebaseerd op de vooropgestelde kostenstandaarden. Dit maakt een vergelijking mogelijk tussen de werkelijke kosten van de werkelijke productie en de kosten die voor die productie eigenlijk hadden mogen worden gemaakt volgens de standaarden.
#### 1.5.2 Analyse van materiaalkosten
* **Prijsverschil (budgetverschil):** Het verschil tussen de werkelijke prijs en de standaardprijs, vermenigvuldigd met de werkelijke hoeveelheid.
* Formule: $(\text{Werkelijke prijs per eenheid} - \text{Standaardprijs per eenheid}) \times \text{Werkelijke hoeveelheid}$
* Verantwoordelijkheid: Doorgaans de aankoopafdeling. Mogelijke oorzaken zijn externe marktfactoren of inkoopbeslissingen.
* **Hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil):** Het verschil tussen de werkelijke hoeveelheid en de standaardhoeveelheid, vermenigvuldigd met de standaardprijs.
* Formule: $(\text{Werkelijke hoeveelheid} - \text{Standaardhoeveelheid}) \times \text{Standaardprijs per eenheid}$
* Verantwoordelijkheid: Doorgaans de productieafdeling. Mogelijke oorzaken zijn productieverliezen, kwaliteitsproblemen of wijzigingen in het productieproces.
#### 1.5.3 Analyse van directe arbeidskosten
* **Prijsverschil (budgetverschil):** Het verschil tussen het werkelijke uurloon en het standaarduurloon, vermenigvuldigd met de werkelijke arbeidsuren.
* Formule: $(\text{Werkelijk uurloon} - \text{Standaarduurloon}) \times \text{Werkelijke uren}$
* Verantwoordelijkheid: Personeelsdienst, algemene directie. Mogelijke oorzaken zijn loononderhandelingen of het inzetten van meer geschoold personeel.
* **Hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil):** Het verschil tussen de werkelijke arbeidsuren en de standaardarbeidsuren (voor de werkelijke productieomvang), vermenigvuldigd met het standaarduurloon.
* Formule: $(\text{Werkelijke uren} - \text{Standaarduren voor werkelijke productie}) \times \text{Standaarduurloon}$
* Verantwoordelijkheid: Productieafdeling. Mogelijke oorzaken zijn werkplanning, machineonderhoud of proceswijzigingen.
#### 1.5.4 Analyse van indirecte variabele kosten
Bij indirecte variabele kosten wordt onderscheid gemaakt tussen budgetverschil en efficiëntieverschil, vergelijkbaar met directe kosten, maar dan gebaseerd op de toegepaste verdeelsleutel.
* **Prijsverschil (budgetverschil):** Dit is het verschil tussen het werkelijke tarief voor indirecte kosten en het standaardtarief, vermenigvuldigd met de werkelijke activiteit (bijvoorbeeld werkelijke directe arbeidsuren).
* Formule: $(\text{Werkelijk tarief indirecte kosten} - \text{Standaardtarief indirecte kosten}) \times \text{Werkelijke activiteit}$
* Verantwoordelijkheid: Management, afhankelijk van de aard van de variabele kosten.
* **Hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil):** Dit is het verschil tussen de werkelijke activiteit en de standaardactiviteit (die had moeten worden gebruikt voor de werkelijke productieomvang), vermenigvuldigd met het standaardtarief voor indirecte kosten.
* Formule: $(\text{Werkelijke activiteit} - \text{Standaardactiviteit voor werkelijke productie}) \times \text{Standaardtarief indirecte kosten}$
* Verantwoordelijkheid: Productieafdeling, gerelateerd aan het gebruik van de verdeelsleutel.
#### 1.5.5 Analyse van indirecte vaste kosten
Bij indirecte vaste kosten is een hoeveelheidsvariantie (efficiëntieverschil) niet zinvol, omdat vaste kosten onafhankelijk zijn van de productiehoeveelheid. Wel is een uitgavenvariantie zinvol.
* **Uitgavenvariantie (Budgetverschil):** Het verschil tussen de werkelijk gemaakte vaste kosten en de gebudgetteerde vaste kosten.
* Formule: $\text{Werkelijke vaste kosten} - \text{Gebudgetteerde vaste kosten}$
* Verantwoordelijkheid: Management. Mogelijke oorzaken zijn wijzigingen in vaste lasten zoals verzekeringskosten of afschrijvingen.
> **Tip:** Bij de analyse van verschillen is het belangrijk om zowel het prijsverschil (of budgetverschil) als het hoeveelheidsverschil (of efficiëntieverschil) te berekenen en te interpreteren om een compleet beeld te krijgen van de prestaties. De verantwoordelijkheid voor deze verschillen ligt vaak bij verschillende afdelingen (aankoop, productie, personeel), wat helpt bij het aanwijzen van oorzaken en het nemen van corrigerende maatregelen.
---
# Verschillenanalyse
Een verschillenanalyse onderzoekt de afwijkingen tussen gebudgetteerde en werkelijke kosten om inzicht te krijgen in de prestaties en efficiëntie van een organisatie.
### 2.1 Introductie tot de verschillenanalyse
De standaardkostprijsmethode biedt een kader voor het budgetteren van kosten en het analyseren van afwijkingen tussen de gebudgetteerde en de werkelijke kosten. Na het bepalen van de standaardkosten voor materialen, arbeid en indirecte productiekosten, worden deze vergeleken met de werkelijk gemaakte kosten. De verschillenanalyse richt zich op het identificeren en verklaren van deze afwijkingen.
### 2.2 Principes van de verschillenanalyse
Het doel van de verschillenanalyse is om te beoordelen of de werkelijke kosten overeenkomen met de gebudgetteerde kosten en om de redenen voor eventuele verschillen te achterhalen. Dit gebeurt door de werkelijke kosten te vergelijken met de kosten die hadden mogen worden gemaakt voor de werkelijke productieomvang, uitgaande van de vooropgestelde kostenstandaarden. Dit concept wordt ook wel aangeduid als een "flexibel budget".
#### 2.2.1 Het flexibel budget
Een flexibel budget geeft de toelaatbare kosten weer voor de werkelijke productieomvang, berekend op basis van de vooropgestelde kostenstandaarden. Door de werkelijke kosten te vergelijken met dit flexibele budget, kunnen afwijkingen specifiek worden toegeschreven aan prijs- of hoeveelheidsfactoren.
Het verschil tussen het flexibele budget en de werkelijke kosten kan verder worden opgesplitst in prijsverschillen en hoeveelheidsverschillen.
> **Tip:** Het flexibele budget is essentieel om de analyse van afwijkingen te verfijnen, omdat het rekening houdt met de werkelijke productieomvang in plaats van de gebudgetteerde omvang.
### 2.3 Analyse van verschillen per kostensoort
De verschillenanalyse wordt doorgaans uitgevoerd voor verschillende kostensoorten, waaronder directe materialen, directe arbeid en indirecte kosten. Voor elke kostensoort worden specifieke prijs- en hoeveelheidsverschillen berekend.
#### 2.3.1 Verschillenanalyse van directe materiaalkosten
Bij directe materiaalkosten worden twee hoofdtypen verschillen geïdentificeerd:
* **Prijsverschil (of budgetverschil):** Dit verschil meet de afwijking tussen de werkelijke prijs die voor de materialen is betaald en de standaardprijs die voor deze materialen was vastgesteld.
* **Formule:**
$$ \text{Prijsverschil Materialen} = (\text{Werkelijke prijs per kg} - \text{Standaardprijs per kg}) \times \text{Werkelijke hoeveelheid} $$
* Dit verschil is meestal de verantwoordelijkheid van de inkoopafdeling en kan worden veroorzaakt door marktfactoren, aankoopvolumes of kwaliteitskeuzes.
* **Hoeveelheidsverschil (of efficiëntieverschil):** Dit verschil meet de afwijking tussen de werkelijke hoeveelheid materiaal die is verbruikt en de standaardhoeveelheid die voor de werkelijke productie had mogen worden verbruikt.
* **Formule:**
$$ \text{Hoeveelheidsverschil Materialen} = (\text{Werkelijke hoeveelheid verbruikt} - \text{Standaardhoeveelheid voor werkelijke productie}) \times \text{Standaardprijs per kg} $$
* Dit verschil is meestal de verantwoordelijkheid van de productieafdeling en kan te wijten zijn aan de kwaliteit van de materialen, veranderingen in het productieproces of afval.
> **Voorbeeld:** Als PUMA voor een bepaalde hoeveelheid metaal 0,50 euro meer betaalt per kilogram dan de standaardprijs van 4,50 euro, en ze 9.000 kg hebben gebruikt, dan is het prijsverschil: $(\text{Werkelijke Prijs} - 4,50 \text{ EUR}) \times 9.000 \text{ kg}$. Als de werkelijke prijs 5,00 euro was, dan is het prijsverschil: $(5,00 \text{ EUR} - 4,50 \text{ EUR}) \times 9.000 \text{ kg} = 0,50 \text{ EUR} \times 9.000 \text{ kg} = 4.500 \text{ EUR}$. Als PUMA 2.000 kg meer materiaal verbruikt dan de standaardhoeveelheid voor de werkelijke productie, dan is het hoeveelheidsverschil: $(2.000 \text{ kg}) \times 4,50 \text{ EUR/kg} = 9.000 \text{ EUR}$.
#### 2.3.2 Verschillenanalyse van directe arbeidskosten
Net als bij materialen, worden bij directe arbeidskosten twee hoofdtypen verschillen geanalyseerd:
* **Prijsverschil (of budgetverschil):** Dit verschil vergelijkt het werkelijk betaalde uurloon met het standaarduurloon.
* **Formule:**
$$ \text{Prijsverschil Arbeid} = (\text{Werkelijk uurloon} - \text{Standaarduurloon}) \times \text{Werkelijke uren} $$
* De verantwoordelijkheid ligt vaak bij de personeelsdienst of het algemene management, en mogelijke oorzaken zijn loononderhandelingen of het inzetten van meer geschoold (en dus duurder) personeel.
* **Hoeveelheidsverschil (of efficiëntieverschil):** Dit verschil meet de afwijking tussen het werkelijk aantal bestede directe arbeidsuren en het standaardaantal uren dat voor de werkelijke productie had mogen worden besteed.
* **Formule:**
$$ \text{Hoeveelheidsverschil Arbeid} = (\text{Werkelijke uren} - \text{Standaarduren voor werkelijke productie}) \times \text{Standaarduurloon} $$
* Dit is doorgaans de verantwoordelijkheid van de productieafdeling en kan voortkomen uit een slechte planning, machineonderhoud of wijzigingen in het productieproces.
#### 2.3.3 Verschillenanalyse van indirecte kosten
De analyse van indirecte kosten verschilt enigszins, met name voor vaste kosten.
##### 2.3.3.1 Indirecte variabele kosten
Voor indirecte variabele kosten worden ook prijs- en hoeveelheidsverschillen geanalyseerd, hoewel de terminologie soms varieert. Vaak worden deze "budgetverschillen" en "efficiëntieverschillen" genoemd, gerelateerd aan de omvang van de verdeelsleutel.
* **Budgetverschil (of prijsverschil):** Dit vergelijkt het werkelijke tarief (of budget) voor indirecte variabele kosten met het standaardtarief.
* **Formule:**
$$ \text{Budgetverschil Variabele Indirecte Kosten} = (\text{Werkelijk tarief variabele indirecte kosten} - \text{Standaardtarief variabele indirecte kosten}) \times \text{Werkelijke activiteit} $$
* Dit is een indicatie van het verschil tussen het werkelijk bestede budget en het verwachte budget.
* **Efficiëntieverschil (of hoeveelheidsverschil):** Dit verschil is gerelateerd aan het gebruik van de verdeelsleutel. Het meet de afwijking tussen de werkelijk bestede activiteitseenheden (bijvoorbeeld directe arbeidsuren) en de standaardactiviteitseenheden die voor de werkelijke productie hadden mogen worden besteed.
* **Formule:**
$$ \text{Efficiëntieverschil Variabele Indirecte Kosten} = (\text{Werkelijke activiteit} - \text{Standaardactiviteit voor werkelijke productie}) \times \text{Standaardtarief variabele indirecte kosten} $$
##### 2.3.3.2 Indirecte vaste kosten
Voor indirecte vaste kosten is het concept van een hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil) doorgaans niet zinvol, aangezien vaste kosten onafhankelijk zijn van de productieomvang. In plaats daarvan wordt gekeken naar:
* **Uitgavenvariantie (budgetverschil):** Dit is het verschil tussen het werkelijk uitgegeven bedrag aan indirecte vaste kosten en het gebudgetteerde bedrag aan indirecte vaste kosten.
* **Formule:**
$$ \text{Uitgavenvariantie Vaste Indirecte Kosten} = \text{Werkelijke vaste indirecte kosten} - \text{Gebudgetteerde vaste indirecte kosten} $$
* Mogelijke oorzaken zijn lagere of hogere uitgaven voor zaken als verzekeringen, afschrijvingen of huur.
> **Belangrijk:** Bij indirecte variabele kosten wordt het efficiëntieverschil gekoppeld aan de activiteitseenheden die als verdeelsleutel worden gebruikt, zoals directe arbeidsuren. Bij indirecte vaste kosten wordt hoofdzakelijk de totale uitgavenvariantie geanalyseerd.
### 2.4 Verantwoordelijkheid en interpretatie
De analyse van deze verschillen is cruciaal voor het vaststellen van verantwoordelijkheden binnen de organisatie. Prijsverschillen worden vaak toegewezen aan de inkoop- of personeelsafdelingen, terwijl hoeveelheidsverschillen meestal bij de productieafdeling liggen. Door de oorzaken van de afwijkingen te begrijpen, kan het management gerichte corrigerende maatregelen nemen om de efficiëntie te verbeteren en kosten te beheersen.
---
# Studieoverzicht en bronnen
Dit onderdeel van de studieleidraad omvat een samenvatting van de leerdoelen, de benodigde kennis en vaardigheden, en verwijzingen naar relevante literatuur en oefenmateriaal met betrekking tot de standaardkostprijsmethode en verschillenanalyse.
### 3.1 Leerdoelen en vereiste kennis
Aan het einde van dit studieonderdeel dien je de volgende leerdoelen te beheersen:
* Het principe van de standaardkostprijsmethode kunnen omschrijven.
* De kostprijs van een kostenobject kunnen berekenen volgens de standaardkostprijsmethode.
* Het concept van een verschillenanalyse kunnen omschrijven.
* Een verschillenanalyse kunnen uitvoeren voor directe materiaalkosten, directe arbeidskosten, indirecte variabele kosten en indirecte vaste kosten.
* Het hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil) voor een specifieke kostensoort kunnen berekenen.
* Het prijsverschil (budgetverschil) voor een specifieke kostensoort kunnen berekenen.
### 3.2 Het principe van de standaardkostprijsmethode
De standaardkostprijsmethode is een systeem voor kostprijsberekening dat gebruikmaakt van geraamde, gebudgetteerde kostengegevens in plaats van werkelijke, geregistreerde kostengegevens. Het betreft een **voorcalculatie** (*ex ante*), waarbij de kosten vooraf worden bepaald voor toekomstige productie. Dit staat in contrast met de **nacalculatie** (*ex post*), die de werkelijke kosten berekent nadat de productie is afgerond en de kosten definitief bekend zijn.
#### 3.2.1 Kenmerken van de standaardkostprijsmethode
* **Budgettering:** Kosten worden vooraf gebudgetteerd.
* **Afwijkingsanalyse:** De methode analyseert de verschillen tussen het budget en de werkelijke kosten.
* **Normale omstandigheden:** Bij de bepaling van de standaardkostprijs wordt rekening gehouden met normaal geachte productieomvang, normale productievoorwaarden en een normale graad van efficiëntie. Er wordt gewerkt met normale standaarden, niet met optimale standaarden.
* **Toekomstgericht:** De kostprijsberekening gaat uitsluitend uit van geraamde toekomstige kosten voor materialen, arbeid en indirecte kosten.
#### 3.2.2 Componenten van een standaardkostprijs
Een standaardkostprijs is opgebouwd uit de standaardkosten voor de gebruikte productiemiddelen en de daaraan verbonden kosten om productiebewerkingen te verrichten. Deze componenten worden als volgt bepaald:
* **Standaarden voor hoeveelheid:** Voor materialen en directe arbeidsuren worden vooropgestelde, toelaatbare hoeveelheden vastgesteld. Voorbeelden hiervan zijn standaard-arbeidstijd, standaard-grondstofverbruik en standaard-machine-uren. Deze worden bepaald door een kritische analyse van het productieproces, inclusief verlies aan productietijd, materiaal- en energieverbruik, arbeidsinspanningen en werknemersoponthoud.
* **Standaarden voor (eenheids)prijzen:** Voor de aankoopprijs van materialen en de uurlonen worden normen opgesteld. Dit zijn de standaardprijzen voor materialen en de standaard uurloon. Deze worden bepaald in samenspraak met de aankoopafdeling (voor materialen) en de personeelsdienst (voor arbeid), rekening houdend met factoren zoals ordergrootte, kwaliteit, betaalwijze, brutoloon, patronale bijdragen en extralegale voordelen.
* **Indirecte kosten:** Deze worden geschat op basis van de na te streven (normale) bezettingsgraad en worden verdeeld over de producten met behulp van een standaardverdeelsleutel.
##### 3.2.2.1 Bepalen van standaarden
De standaarden kunnen op verschillende manieren worden bepaald:
* **Gemiddelde standaarden:** Gebaseerd op het gemiddelde van eerder vastgestelde gegevens zoals arbeidstijden, machinetijden, verbruik, lonen en prijzen.
* **Ideale standaarden:** Gebaseerd op de hoogst bereikbare efficiëntie en de laagst mogelijke kosten onder optimale productievoorwaarden.
* **Normale standaarden:** Gebaseerd op normale efficiëntie en productievoorwaarden, waarbij rekening wordt gehouden met normale defecten, rustpauzes en wachttijden. Dit is de meest gebruikte methode.
##### 3.2.2.2 Formules voor standaardkosten
De standaardkostprijs per product wordt samengesteld uit:
* **Standaard materiaalkost:**
$Standaard\ materiaalkost = Standaardhoeveelheid\ te\ verbruiken\ materiaal \times Standaardprijs$
* **Standaard arbeidskost:**
$Standaard\ arbeidskost = Standaardtijd \times Standaarduurloon$
* **Standaard indirecte kosten:** Deze worden bepaald op basis van de standaardverdeelsleutel per product.
> **Tip:** De standaardkostprijs fungeert als een referentiepunt voor de reële kostprijs. De kern van de methode ligt in het vooraf vaststellen hoe de productie normaal dient te verlopen en hoeveel de kosten daarvan mogen bedragen, om dit vervolgens te vergelijken met de werkelijke kosten en eventuele afwijkingen te analyseren.
#### 3.2.3 Illustratie van de standaardkostprijsmethode
**Situatieschets PUMA:**
De onderneming PUMA produceert minikoffers genaamd 'SAFE I'. Voor een productie van 10.000 stuks gelden de volgende standaardkosten:
* Directe materialen: 3 kg metaal per koffer met een standaardprijs van 4,50 EUR/kg.
* Directe arbeid: 3 directe arbeidsuren (DAU) per koffer met een standaarduurloon van 6,25 EUR/DAU.
* Indirecte kosten:
* Variabel: 150.000,00 EUR
* Vast: 300.000,00 EUR
* Totale indirecte kosten: 450.000,00 EUR
* Verdeelsleutel: directe arbeidsuren.
**Berekening standaardkostprijs per koffer:**
1. **Standaard materiaalkost per koffer:**
$3\ kg/koffer \times 4,50\ EUR/kg = 13,50\ EUR/koffer$
2. **Standaard arbeidskost per koffer:**
$3\ DAU/koffer \times 6,25\ EUR/DAU = 18,75\ EUR/koffer$
3. **Standaard indirecte kosten per koffer:**
* Eerst bepalen we de totale standaard indirecte kosten per eenheid aan de hand van de verwachte productieomvang en de verdeelsleutel.
* Totale verwachte productie: 10.000 stuks.
* Totale verwachte directe arbeidsuren: $10.000\ stuks \times 3\ DAU/koffer = 30.000\ DAU$.
* Standaard indirecte kosten per directe arbeidsuur: $\frac{450.000,00\ EUR}{30.000\ DAU} = 15,00\ EUR/DAU$.
* Standaard indirecte kosten per koffer: $3\ DAU/koffer \times 15,00\ EUR/DAU = 45,00\ EUR/koffer$.
4. **Totale standaardkostprijs per koffer:**
$13,50\ EUR\ (materialen) + 18,75\ EUR\ (arbeid) + 45,00\ EUR\ (indirecte kosten) = 77,25\ EUR/koffer$.
### 3.3 Verschillenanalyse
De verschillenanalyse vergelijkt de werkelijk gemaakte kosten met de standaardkosten om de prestaties te beoordelen en afwijkingen te identificeren. Dit kadert binnen het budgetsysteem van de onderneming.
#### 3.3.1 Concept van een verschillenanalyse
Een verschillenanalyse stelt de vraag: "Waarom zijn de werkelijke kosten anders dan de gebudgetteerde (standaard) kosten?". Het doel is om de oorzaken van deze afwijkingen te achterhalen en specifieke verantwoordelijkheden toe te kennen.
##### 3.3.1.1 Eerste screening van verschillen
De eerste stap is het vergelijken van de gebudgetteerde gegevens met de werkelijke gegevens. Hierbij valt op dat de werkelijke verkoop (9.000 stuks) niet overeenkomt met de gebudgetteerde verkoop (10.000 stuks).
##### 3.3.1.2 Het flexibele budget
Om de verschillen te kunnen ontleden in enerzijds hoeveelheidsverschillen en anderzijds kostprijsverschillen, wordt gebruikgemaakt van een **flexibel budget**. Een flexibel budget geeft de 'toelaatbare' kosten weer voor de werkelijke productieomvang, berekend op basis van de vooropgestelde kostenstandaarden. Dit maakt een vergelijking mogelijk tussen de werkelijke kosten van de werkelijke productie en de standaardkosten van de werkelijke productie.
##### 3.3.1.3 Berekening en interpretatie van verschillen
De verschillenanalyse scheidt afwijkingen op in:
* **Prijsverschil (ook wel budgetverschil genoemd):** Dit verschil ontstaat wanneer de werkelijke prijs per eenheid (bv. per kg materiaal of per uur arbeid) afwijkt van de standaardprijs.
* Formule:
$$Prijsverschil = (Werkelijke\ prijs - Standaard\ prijs) \times Werkelijke\ hoeveelheid$$
* Verantwoordelijkheid ligt vaak bij de inkoop- of personeelsafdeling. Mogelijke oorzaken zijn externe marktfactoren, inkoopstrategieën, loononderhandelingen of kwalitatief beter personeel.
* **Hoeveelheidsverschil (ook wel efficiëntieverschil genoemd):** Dit verschil ontstaat wanneer de werkelijke hoeveelheid van een productiemiddel die is verbruikt, afwijkt van de standaardhoeveelheid die voor de werkelijke productie mocht worden verbruikt.
* Formule:
$$Hoeveelheidsverschil = (Werkelijke\ hoeveelheid - Standaard\ hoeveelheid\ voor\ werkelijke\ productie) \times Standaard\ prijs$$
* Verantwoordelijkheid ligt meestal bij de productieafdeling. Mogelijke oorzaken zijn mindere kwaliteit van grondstoffen, verandering in het productieproces, slecht machineonderhoud, of een slechte werkplanning.
#### 3.3.2 Verschillenanalyse per kostensoort (Situatieschets PUMA)
**Directe materiaalkosten:**
* Werkelijke gegevens: 9.000 stuks geproduceerd, 22.000 kg metaal verbruikt tegen een werkelijke prijs van 5,00 EUR/kg.
* Standaardgegevens: 3 kg/koffer, standaardprijs 4,50 EUR/kg.
* Gebruikte hoeveelheid voor werkelijke productie: $9.000\ stuks \times 3\ kg/koffer = 27.000\ kg$.
* **Prijsverschil (budgetverschil) materiaalkosten:**
$(5,00\ EUR/kg - 4,50\ EUR/kg) \times 22.000\ kg = 0,50\ EUR/kg \times 22.000\ kg = 11.000,00\ EUR\ (nadelig)$
*(Opmerking: De berekening in de bron leidt tot 14.500,00 EUR, wat wijst op een mogelijke andere werkelijke prijs of hoeveelheid in dat specifieke voorbeeld.)*
* **Hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil) materiaalkosten:**
$(22.000\ kg - 27.000\ kg) \times 4,50\ EUR/kg = -5.000\ kg \times 4,50\ EUR/kg = -22.500,00\ EUR\ (voordelig)$
*(Opmerking: De berekening in de bron leidt tot 9.000,00 EUR nadelig, wat wijst op een groter werkelijk verbruik dan toegelaten.)*
**Directe arbeidskosten:**
* Werkelijke gegevens: 9.000 stuks geproduceerd, 31.500 DAU verbruikt tegen een werkelijk uurloon van 6,75 EUR/DAU.
* Standaardgegevens: 3 DAU/koffer, standaarduurloon 6,25 EUR/DAU.
* Gebruikte hoeveelheid voor werkelijke productie: $9.000\ stuks \times 3\ DAU/koffer = 27.000\ DAU$.
* **Prijsverschil (budgetverschil) directe arbeidskosten:**
$(6,75\ EUR/DAU - 6,25\ EUR/DAU) \times 31.500\ DAU = 0,50\ EUR/DAU \times 31.500\ DAU = 15.750,00\ EUR\ (nadelig)$
*(Opmerking: De berekening in de bron leidt tot 14.250,00 EUR nadelig.)*
* **Hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil) directe arbeidskosten:**
$(31.500\ DAU - 27.000\ DAU) \times 6,25\ EUR/DAU = 4.500\ DAU \times 6,25\ EUR/DAU = 28.125,00\ EUR\ (nadelig)$
*(Opmerking: De berekening in de bron leidt tot 9.375,00 EUR nadelig.)*
**Indirecte variabele kosten:**
* Gebaseerd op werkelijk verbruikte directe arbeidsuren (31.500 DAU).
* Standaard variabele indirecte kosten per DAU (uit berekening standaardkostprijs): 15,00 EUR/DAU.
* Werkelijke variabele indirecte kosten: 24.000,00 EUR.
* **Budgetverschil indirecte variabele kosten:**
Dit vergelijkt de werkelijke indirecte variabele kosten met de standaardkosten voor de werkelijk gebruikte productiebasis (directe arbeidsuren).
$Werkelijke\ indirecte\ variabele\ kosten - (Standaard\ indirecte\ kosten/DAU \times Werkelijke\ DAU)$
$24.000,00\ EUR - (15,00\ EUR/DAU \times 31.500\ DAU) = 24.000,00\ EUR - 472.500,00\ EUR = -448.500,00\ EUR\ (voordelig)$
*(Opmerking: De bron noemt een "prijsverschil" van +14.250,00 EUR, wat duidt op een ander uitgangspunt voor de berekening van het budget.)*
* **Efficiëntieverschil indirecte variabele kosten:**
Dit vergelijkt de standaardkosten voor de werkelijk gebruikte productiebasis met de standaardkosten voor de toegestane productiebasis.
$(Werkelijke\ DAU - Toegestane\ DAU\ voor\ productie) \times Standaard\ indirecte\ kosten/DAU$
$(31.500\ DAU - 27.000\ DAU) \times 15,00\ EUR/DAU = 4.500\ DAU \times 15,00\ EUR/DAU = 67.500,00\ EUR\ (nadelig)$
*(Opmerking: De bron noemt een "hoeveelheidsverschil" van 7.500,00 EUR nadelig, gerelateerd aan de gebruikte verdeelsleutel DAU.)*
**Indirecte vaste kosten:**
* Werkelijke indirecte vaste kosten: 310.000,00 EUR.
* Gebudgetteerde indirecte vaste kosten (standaard): 300.000,00 EUR.
* **Uitgavenvariantie (budgetverschil) indirecte vaste kosten:**
Dit vergelijkt de werkelijke vaste kosten met de gebudgetteerde vaste kosten.
$Werkelijke\ vaste\ kosten - Gebudgetteerde\ vaste\ kosten$
$310.000,00\ EUR - 300.000,00\ EUR = 10.000,00\ EUR\ (nadelig)$
*(Opmerking: De bron noemt een "uitgavenvariantie" van +10.000,00 EUR voordelig, wat duidt op lagere werkelijke kosten dan gebudgetteerd.)*
* **Hoeveelheidsvariantie (efficiëntieverschil) indirecte vaste kosten:**
Voor vaste kosten is het berekenen van een hoeveelheidsvariantie die gerelateerd is aan de productieomvang doorgaans niet zinvol, aangezien vaste kosten per definitie onafhankelijk zijn van de productiehoeveelheid binnen een bepaald relevant bereik. De afwijkingen worden voornamelijk verklaard door de uitgavenvariantie.
### 3.4 Bronnen en oefenmateriaal
#### 3.4.1 Literatuur
* **Syllabus ‘Cost Accounting’:**
* Hoofdstuk 9: Standaardkostprijsmethode (p. 54 → p. 58)
#### 3.4.2 Oefenmateriaal
* **Syllabus ‘Cost Accounting’:**
* Opgave 1: Verschillenanalyses product A en product B (p. 59)
* Opgave 2: Hemdenfabrikant (p. 60)
* Opgave 3: ORION (p. 61)
* Opgave 4: FOOD CONTAINERS (p. 62)
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Standaardkostprijsmethode | Een systeem dat kosten budgetteert en afwijkingen tussen budget en werkelijkheid analyseert, gebaseerd op geraamde kosten voor toekomstige productie onder normale omstandigheden. |
| Verschillenanalyse | Een proces waarbij de werkelijke kosten worden vergeleken met de standaardkosten om afwijkingen te identificeren, te kwantificeren en de oorzaken ervan te achterhalen. |
| Nacalculatie (ex-post) | Een methode om de kostprijs te berekenen nadat alle kosten definitief bekend zijn en de productie is afgerond, gebaseerd op werkelijke, geregistreerde kostengegevens. |
| Voorcalculatie (ex-ante) | Een methode waarbij de kostprijs vooraf wordt bepaald op basis van geraamde, gebudgetteerde kostengegevens voor toekomstige productie. |
| Standaardhoeveelheid | De vooraf vastgestelde, toelaatbare hoeveelheid van een productiemiddel (zoals materialen of arbeidsuren) die nodig is om een eenheid van het eindproduct te produceren. |
| Standaardprijs | De vooraf vastgestelde norm of prijs per eenheid voor een productiemiddel, zoals de aankoopprijs van materialen of het uurloon voor arbeid. |
| Prijsverschil (budgetverschil) | Het verschil tussen de werkelijke kosten van een kostensoort en de kosten die tegen de standaardprijs van de werkelijke hoeveelheid zouden zijn geweest. |
| Hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil) | Het verschil tussen de werkelijke hoeveelheid van een kostensoort en de standaardhoeveelheid die voor de werkelijke productie had mogen worden gebruikt, gewaardeerd tegen de standaardprijs. |
| Flexibel budget | Een budget dat wordt aangepast aan het werkelijke productieniveau, waardoor een directe vergelijking mogelijk is tussen de toelaatbare kosten voor de werkelijke productie en de werkelijke kosten. |
| Indirecte kosten | Kosten die niet direct toerekenbaar zijn aan een specifiek product of kostendrager, maar die wel noodzakelijk zijn voor de productie, zoals fabriekshuurof energiekosten. |
| Verdelingssleutel (omslagbasis) | Een criterium dat wordt gebruikt om indirecte kosten toe te wijzen aan kostendragers, vaak gebaseerd op een activiteit die de indirecte kosten veroorzaakt, zoals directe arbeidsuren of machine-uren. |
| Variantie | Een algemene term voor het verschil tussen een gebudgetteerde of standaardwaarde en een werkelijke waarde, die zowel positief (voordelig) als negatief (nadelig) kan zijn. |
Cover
7. H5bis - Voorbeelden studie van de passiva van de balans.pptx
Summary
# Kapitaalverhoging en de impact op eigen vermogen en intrinsieke waarde
Dit onderwerp behandelt de berekening van nominale en intrinsieke waarden van aandelen bij een kapitaalverhoging, inclusief de rol van uitgiftepremies.
### 1.1 Basisconcepten: Nominale waarde, geplaatst kapitaal en eigen vermogen
De **nominale waarde** van een aandeel vertegenwoordigt de oorspronkelijke uitgifteprijs en is een wettelijk vastgelegd bedrag. Het **geplaatst kapitaal** is het totaalbedrag dat is ingebracht door aandeelhouders en wordt vertegenwoordigd door de nominale waarde van de uitgegeven aandelen. Het **eigen vermogen** van een onderneming omvat naast het geplaatste kapitaal ook reserves en overgedragen winsten.
#### 1.1.1 Berekening nominale waarde
De nominale waarde per aandeel wordt berekend door het geplaatst kapitaal te delen door het aantal uitgegeven aandelen.
$$
\text{Nominale waarde per aandeel} = \frac{\text{Geplaatst kapitaal}}{\text{Aantal aandelen}}
$$
**Voorbeeld:** Indien een onderneming een geplaatst kapitaal heeft van 1.000.000,00 EUR verdeeld over 100.000 aandelen, dan is de nominale waarde per aandeel 10,00 EUR.
$$
\text{Nominale waarde per aandeel} = \frac{1.000.000,00 \text{ EUR}}{100.000 \text{ aandelen}} = 10,00 \text{ EUR/aandeel}
$$
#### 1.1.2 Berekening intrinsieke waarde
De **intrinsieke waarde** van een aandeel geeft de werkelijke waarde van de onderneming per aandeel weer, gebaseerd op het eigen vermogen. Deze waarde is dynamisch en kan fluctueren.
$$
\text{Intrinsieke waarde per aandeel} = \frac{\text{Eigen vermogen}}{\text{Aantal aandelen}}
$$
**Voorbeeld:** Voor SUPERPLUS nv, met een eigen vermogen van 1.500.000,00 EUR en 100.000 aandelen, bedraagt de intrinsieke waarde per aandeel 15,00 EUR.
$$
\text{Intrinsieke waarde per aandeel} = \frac{1.500.000,00 \text{ EUR}}{100.000 \text{ aandelen}} = 15,00 \text{ EUR/aandeel}
$$
Het eigen vermogen van SUPERPLUS nv vóór kapitaalverhoging bestond uit:
* Geplaatst kapitaal: 1.000.000,00 EUR
* Wettelijke reserve: 100.000,00 EUR
* Overgedragen winst: 400.000,00 EUR
Totaal eigen vermogen: 1.500.000,00 EUR
> **Tip:** Bij het berekenen van ratio's die de financiële gezondheid weergeven, wordt vaak enkel rekening gehouden met het volgestort kapitaal.
### 1.2 Kapitaalverhoging en de impact op de intrinsieke waarde
Een kapitaalverhoging houdt in dat een onderneming nieuwe aandelen uitgeeft om extra kapitaal aan te trekken. Dit heeft directe gevolgen voor het totale eigen vermogen en het aantal uitstaande aandelen, en daarmee voor de intrinsieke waarde per aandeel.
#### 1.2.1 Scenario: Kapitaalverhoging zonder uitgiftepremie
Indien nieuwe aandelen enkel tegen hun nominale waarde worden uitgegeven, stijgt het eigen vermogen met het bedrag van de nominale waarde, en stijgt het aantal aandelen.
**Voorbeeld:** SUPERPLUS nv voert een kapitaalverhoging door van 500.000,00 EUR door uitgifte van 50.000 nieuwe aandelen. Als elke nieuwe aandeelhouder enkel de nominale waarde per aandeel betaalt (10,00 EUR), dan:
* Nieuw eigen vermogen = 1.500.000,00 EUR (initieel) + 500.000,00 EUR (nieuw kapitaal) = 2.000.000,00 EUR
* Nieuw aantal aandelen = 100.000 aandelen (initieel) + 50.000 aandelen (nieuw) = 150.000 aandelen
De nieuwe intrinsieke waarde per aandeel wordt dan:
$$
\text{Nieuwe intrinsieke waarde per aandeel} = \frac{2.000.000,00 \text{ EUR}}{150.000 \text{ aandelen}} = 13,33 \text{ EUR/aandeel}
$$
> **Belangrijk:** In dit scenario is de intrinsieke waarde per aandeel gedaald van 15,00 EUR naar 13,33 EUR. Nieuwe aandeelhouders krijgen hierdoor een korting, terwijl de bestaande aandeelhouders een vermindering van de intrinsieke waarde per aandeel ondervinden.
#### 1.2.2 Rol van de uitgiftepremie
De **uitgiftepremie** is het bedrag dat nieuwe aandeelhouders betalen bovenop de nominale waarde van een aandeel. Deze premie wordt toegevoegd aan de reserves van de onderneming, waardoor het eigen vermogen sterker stijgt dan enkel door de nominale waarde. De uitgiftepremie wordt vaak bepaald op basis van de intrinsieke waarde per aandeel vóór de kapitaalverhoging om de waarde van bestaande aandeelhouders te beschermen.
$$
\text{Uitgiftepremie per aandeel} = \text{Intrinsieke waarde per aandeel vóór kapitaalverhoging} - \text{Nominale waarde per aandeel}
$$
**Voorbeeld:** Voor SUPERPLUS nv bedraagt de intrinsieke waarde per aandeel vóór kapitaalverhoging 15,00 EUR en de nominale waarde 10,00 EUR.
$$
\text{Uitgiftepremie per aandeel} = 15,00 \text{ EUR} - 10,00 \text{ EUR} = 5,00 \text{ EUR/aandeel}
$$
Het totaal aan uitgiftepremies dat wordt opgenomen op de passiefzijde van de balans onder code 11 is:
$$
\text{Totaal aan uitgiftepremies} = \text{Aantal nieuwe aandelen} \times \text{Uitgiftepremie per aandeel}
$$
$$
\text{Totaal aan uitgiftepremies} = 50.000 \text{ aandelen} \times 5,00 \text{ EUR/aandeel} = 250.000,00 \text{ EUR}
$$
#### 1.2.3 Scenario: Kapitaalverhoging mét uitgiftepremie
Wanneer een kapitaalverhoging gebeurt met een uitgiftepremie, stijgt het eigen vermogen niet alleen met het bedrag van het geplaatste kapitaal, maar ook met de totale uitgiftepremie.
**Voorbeeld:** Kapitaalverhoging van SUPERPLUS nv met 50.000 nieuwe aandelen, waarbij de uitgifteprijs gelijk is aan de intrinsieke waarde vóór de verhoging (15,00 EUR per aandeel). De totale inbreng is dan:
* Nominaal deel: 50.000 aandelen * 10,00 EUR/aandeel = 500.000,00 EUR (dit verhoogt het geplaatste kapitaal)
* Premiedeel: 50.000 aandelen * 5,00 EUR/aandeel = 250.000,00 EUR (dit verhoogt de reserves)
Het nieuwe eigen vermogen wordt:
$$
\text{Nieuw eigen vermogen} = \text{Initieel eigen vermogen} + \text{Nieuw geplaatst kapitaal} + \text{Totale uitgiftepremies}
$$
$$
\text{Nieuw eigen vermogen} = 1.500.000,00 \text{ EUR} + 500.000,00 \text{ EUR} + 250.000,00 \text{ EUR} = 2.250.000,00 \text{ EUR}
$$
Het nieuwe aantal aandelen blijft 150.000. De nieuwe intrinsieke waarde per aandeel wordt dan:
$$
\text{Nieuwe intrinsieke waarde per aandeel} = \frac{2.250.000,00 \text{ EUR}}{150.000 \text{ aandelen}} = 15,00 \text{ EUR/aandeel}
$$
> **Conclusie:** Bij een kapitaalverhoging met een uitgifteprijs die gelijk is aan de intrinsieke waarde vóór de kapitaalverhoging, blijft de intrinsieke waarde per aandeel onveranderd. Dit beschermt de waarde voor bestaande aandeelhouders.
### 1.3 Verwerking in de balans
Bij een kapitaalverhoging worden de volgende posten op de passiefzijde van de balans aangepast:
* Het **geplaatste kapitaal** wordt verhoogd met de nominale waarde van de nieuw uitgegeven aandelen.
* De **reserves** (vaak onder de code 11) worden verhoogd met de totale uitgiftepremies.
* Het **eigen vermogen** als geheel wordt verhoogd met de totale inbreng (nominale waarde + uitgiftepremie).
---
# Boekhoudkundige verwerking van kapitaalsubsidies
Dit onderdeel behandelt de boekhoudkundige verwerking van kapitaalsubsidies, inclusief de opsplitsing tussen uitgestelde belastingen en het netto subsidiebedrag.
### 2.1 Ontvangst en initiële boeking van kapitaalsubsidies
Bij de ontvangst van een kapitaalsubsidie, die vaak verband houdt met de aanschaf van een actief (zoals een machine), wordt deze initieel geboekt als een opbrengst. De totale subsidie wordt echter gesplitst in twee delen: een deel dat wordt geboekt als uitgestelde belasting en het netto subsidiebedrag dat als opbrengst wordt genomen.
#### 2.1.1 Opsplitsing van de kapitaalsubsidie
De opsplitsing gebeurt op basis van het toepasselijke belastingtarief.
* **Uitgestelde belasting:** Dit deel wordt berekend door het subsidiebedrag te vermenigvuldigen met het vennootschapsbelastingtarief ($t$). Dit bedrag wordt geboekt op een rekening voor uitgestelde belastingen (bijvoorbeeld rekening 1680).
$$ \text{Uitgestelde belasting} = \text{Totaal subsidiebedrag} \times t $$
* **Nettokapitaalsubsidie:** Dit is het resterende deel van de subsidie na aftrek van de uitgestelde belasting. Dit netto bedrag wordt geboekt op een rekening voor kapitaalsubsidies (bijvoorbeeld rekening 150) en vertegenwoordigt de werkelijke opbrengst voor de onderneming.
$$ \text{Nettokapitaalsubsidie} = \text{Totaal subsidiebedrag} \times (1-t) $$
#### 2.1.2 Boeking van de ontvangst
Stel dat een onderneming een kapitaalsubsidie van twintigduizend euro ($20.000$ EUR) ontvangt en het vennootschapsbelastingtarief ($t$) bedraagt $25\%$.
* **Berekening uitgestelde belasting:**
$$ \text{Uitgestelde belasting} = 20.000 \text{ EUR} \times 0,25 = 5.000 \text{ EUR} $$
* **Berekening nettokapitaalsubsidie:**
$$ \text{Nettokapitaalsubsidie} = 20.000 \text{ EUR} \times (1 - 0,25) = 20.000 \text{ EUR} \times 0,75 = 15.000 \text{ EUR} $$
De boeking bij ontvangst zou er als volgt uitzien:
* Bank (rekening 530) debet: $20.000$ EUR
* Uitgestelde belastingen (rekening 1680) credit: $5.000$ EUR
* Kapitaalsubsidies (rekening 150) credit: $15.000$ EUR
> **Tip:** Hoewel de totale subsidie initieel op de bankrekening wordt ontvangen, wordt deze administratief gesplitst om de fiscale impact te verwerken. De nettowaarde wordt als opbrengst behandeld, terwijl de fiscale component als uitgestelde belasting wordt verantwoord.
### 2.2 Verwerking in de loop van het boekjaar
Kapitaalsubsidies die verband houden met de aanschaf van een actief worden, net als de afschrijving van dat actief, als opbrengst in resultaat gebracht over de gebruiksduur van het actief. Dit gebeurt doorgaans evenredig met de afschrijvingen op het actief.
#### 2.2.1 Boeking van de afschrijving en resultaatname
Bij de afsluiting van het boekjaar, wanneer de afschrijving van het actief wordt geboekt, wordt ook een deel van de kapitaalsubsidie als opbrengst in het resultaat opgenomen.
* **Afschrijving machine (voorbeeld):** Stel dat de machine, waarvoor de subsidie is ontvangen, een afschrijvingskost genereert van $1.000$ EUR voor het boekjaar 20X0.
* **Resultaatname kapitaalsubsidie:** Het deel van de kapitaalsubsidie dat in resultaat wordt genomen, is gelijk aan de afschrijvingskost van de machine in het betreffende boekjaar. Dit wordt geboekt op een rekening die het resultaat beïnvloedt.
$$ \text{Resultaatname kapitaalsubsidie} = \text{Afschrijvingskost van het actief in het boekjaar} $$
De boeking aan het einde van het boekjaar (31/12/20X0) zou er dan als volgt uitzien:
* Kapitaalsubsidies (rekening 150) debet: $1.000$ EUR
* Diverse bedrijfsopbrengsten (rekening 743, of een specifiekere opbrengstenrekening) credit: $1.000$ EUR
> **Opmerking:** Deze opbrengst beïnvloedt het boekhoudkundig resultaat. Hierop wordt $25\%$ vennootschapsbelasting betaald. Dit lijkt op het eerste gezicht een directe impact op het resultaat, maar dit wordt gecorrigeerd in de aangifte vennootschapsbelasting, waarbij de uitgestelde belasting wordt verrekend.
### 2.3 Impact op het eigen vermogen en de balans
De boekhoudkundige verwerking van kapitaalsubsidies heeft invloed op de passiefzijde van de balans, specifiek op het eigen vermogen en de posten voor uitgestelde belastingen en kapitaalsubsidies.
* Het netto subsidiebedrag, dat via de resultaatname als opbrengst wordt behandeld, bouwt zich op in het eigen vermogen.
* De uitgestelde belasting wordt als een passief op de balans opgenomen, om de latere fiscale verplichting te weerspiegelen.
Door deze aanpak wordt de subsidie als opbrengst opgenomen in het resultaat gedurende de periode waarin het gesubsidieerde actief wordt gebruikt en afgeschreven, wat een correcte weergave geeft van de economische realiteit.
> **Belangrijk:** De correcte verwerking van kapitaalsubsidies zorgt ervoor dat de kosten en opbrengsten op een correcte manier worden toegerekend aan de periodes waarin ze zich voordoen, wat essentieel is voor een getrouwe weergave van het resultaat en de financiële toestand van de onderneming.
---
# Verwerking van voorzieningen en hun impact op resultaten
Dit onderwerp behandelt de verwerking van voorzieningen en de impact ervan op de resultatenrekening, met name wanneer werkelijke kosten afwijken van de geraamde kosten.
## 3 Verwerking van voorzieningen en hun impact op resultaten
### 3.1 Definitie en doel van voorzieningen
Voorzieningen worden gevormd om potentiële toekomstige verplichtingen of kosten te dekken waarvan het bedrag of de timing onzeker is. Ze dienen om een meer accuraat beeld te geven van de financiële positie van een onderneming door de anticipering van toekomstige uitgaven.
### 3.2 Boekhoudkundige verwerking van voorzieningen
#### 3.2.1 Registratie van een voorziening
De registratie van een voorziening vindt plaats wanneer een onderneming zich bewust is van een mogelijke toekomstige verplichting. Dit gebeurt door een boeking waarbij de kosten ten laste van de resultatenrekening worden genomen en een voorziening op de passiefzijde van de balans wordt aangemaakt.
**Voorbeeld van registratie (hypothetisch):**
Stel dat een onderneming op 31 december 20X1 een voorziening boekt voor verwachte saneringswerken.
* **Boeking:**
* Debet: Kosten (bijvoorbeeld een specifieke kostenrekening voor milieuvoorzieningen)
* Credit: Voorzieningen (een passiefrekening)
Dit betekent dat de verwachte kosten van de sanering reeds in het huidige boekjaar ten laste van het resultaat worden genomen, ook al worden de uitgaven pas in de toekomst gedaan.
#### 3.2.2 Aanwending (besteding) van een voorziening
Wanneer de werkelijke kosten die de voorziening moesten dekken zich manifesteren, wordt de voorziening aangewend. De boekhoudkundige verwerking hangt af van de relatie tussen de werkelijke kosten en de oorspronkelijk geraamde kosten.
**Scenario A: Werkelijke kosten zijn gelijk aan de geraamde kosten**
Als de werkelijke kosten exact overeenkomen met het bedrag van de voorziening, wordt de voorziening volledig ten laste genomen.
* **Boeking:**
* Debet: Voorzieningen
* Credit: Verschillende passiefrekeningen (bv. crediteuren, bank) voor de betaling van de werkelijke kosten.
**Scenario B: Werkelijke kosten zijn hoger dan de geraamde kosten**
Wanneer de werkelijke kosten de oorspronkelijk voorziene kosten overschrijden, wordt het bedrag van de voorziening volledig aangewend. Het verschil tussen de werkelijke kosten en de voorziening wordt als een extra kost in de resultatenrekening geboekt. Dit heeft een negatieve impact op het resultaat van het lopende boekjaar.
* **Boeking bij aanwending:**
* Debet: Voorzieningen (volledige voorziening)
* Credit: Verschillende passiefrekeningen voor de werkelijke kosten.
* **Boeking van het verschil (extra kosten):**
* Debet: Kosten (het surplus aan werkelijke kosten)
* Credit: Verschillende passiefrekeningen of de bankrekening voor het extra te betalen bedrag.
**Voorbeeld van aanwending met hogere werkelijke kosten (gebaseerd op document):**
Stel dat een onderneming een voorziening van 55.000,00 EUR (exclusief btw) heeft geboekt voor saneringswerken. De werkelijke kosten bedragen echter 40.000,00 EUR (exclusief btw). In dit specifieke document lijkt er een misverstand te zijn in de beschrijving van de voorbeelden, waar de werkelijke kosten (40.000 EUR) lager zijn dan de voorziening (55.000 EUR), wat leidt tot een positieve impact op het resultaat. Laten we dit voorbeeld aanpassen om de impact van hogere werkelijke kosten te illustreren:
Stel:
* Voorziening geregistreerd: 55.000,00 EUR exclusief btw.
* Werkelijke kosten voor de sanering: 65.000,00 EUR exclusief btw.
* **Boeking bij aanwending van de voorziening:**
* Debet: Voorzieningen (55.000,00 EUR)
* Credit: Crediteuren (55.000,00 EUR) - voor het deel dat door de voorziening wordt gedekt.
* **Boeking van de extra kosten:**
* Debet: Kosten sanering (10.000,00 EUR) - het verschil tussen werkelijke en voorziening.
* Credit: Crediteuren (10.000,00 EUR) - voor het resterende bedrag.
**Impact op de resultatenrekening:**
De initiële boeking van de voorziening van 55.000,00 EUR heeft het resultaat negatief beïnvloed. De aanwending van de voorziening zelf neutraliseert de initiële kost. De extra kosten van 10.000,00 EUR worden als een nieuwe kost in de resultatenrekening opgenomen, wat leidt tot een verdere verlaging van het resultaat.
#### 3.2.3 Werkelijke kosten lager dan de geraamde kosten
Wanneer de werkelijke kosten die de voorziening moesten dekken lager uitvallen dan het bedrag van de voorziening, wordt het resterende saldo van de voorziening vrijgegeven. Dit heeft een positieve impact op het resultaat van het lopende boekjaar, aangezien een deel van de eerder geboekte kosten wordt teruggenomen.
**Voorbeeld van aanwending met lagere werkelijke kosten (gebaseerd op document):**
Stel dat een onderneming een voorziening van 55.000,00 EUR exclusief btw heeft geboekt voor saneringswerken. De werkelijke kosten bedragen echter 40.000,00 EUR exclusief btw.
* **Boeking bij aanwending van de voorziening:**
* Debet: Voorzieningen (40.000,00 EUR)
* Credit: Crediteuren (40.000,00 EUR) - voor de werkelijke kosten.
* **Boeking van de vrijgave van het overschot:**
* Debet: Voorzieningen (15.000,00 EUR) - het verschil tussen de voorziening en de werkelijke kosten.
* Credit: Diverse bedrijfsopbrengsten (15.000,00 EUR) - de vrijgekomen voorziening wordt als opbrengst geboekt.
**Impact op de resultatenrekening:**
De initiële boeking van de voorziening van 55.000,00 EUR heeft het resultaat negatief beïnvloed. Bij de aanwending worden 40.000,00 EUR aan kosten gedekt. Het overschot van 15.000,00 EUR wordt als opbrengst geboekt, wat het resultaat van het lopende boekjaar positief beïnvloedt. Het netto-effect op de resultatenrekening is dus de oorspronkelijke kost van 55.000,00 EUR min de vrijgekomen opbrengst van 15.000,00 EUR, resulterend in een totale negatieve impact van 40.000,00 EUR op het resultaat.
> **Tip:** Het is cruciaal om het verschil tussen de werkelijke kosten en de geraamde kosten van een voorziening zorgvuldig te analyseren. Afwijkingen hebben een directe impact op het gerapporteerde resultaat van de onderneming.
### 3.3 Impact op de resultatenrekening
De verwerking van voorzieningen heeft een significante impact op de resultatenrekening:
* **Vorming van een voorziening:** Leidt tot een hogere kost in de resultatenrekening, wat het resultaat verlaagt. Dit weerspiegelt het principe van voorzichtigheid, waarbij verwachte toekomstige lasten reeds worden erkend.
* **Aanwending van een voorziening:**
* Indien werkelijke kosten > geraamde kosten: Leidt tot een extra kost in de resultatenrekening, bovenop de reeds geboekte voorziening. Dit drukt het resultaat verder.
* Indien werkelijke kosten < geraamde kosten: Leidt tot een vrijgave van de voorziening, die als opbrengst wordt geboekt. Dit verhoogt het resultaat in het lopende boekjaar.
De timing van de boeking van de voorziening en de uiteindelijke realisatie van de kosten bepalen de specifieke invloed op de resultatenrekening over meerdere perioden.
> **Belangrijk:** Het correct boeken van voorzieningen en de latere aanwending ervan is essentieel voor een getrouw beeld van de winstgevendheid van een onderneming. Afwijkingen tussen geraamde en werkelijke kosten moeten nauwkeurig worden verantwoord.
---
# Boekhoudkundige verwerking van leningen en toerekenbare kosten
Dit onderwerp behandelt de boekhoudkundige verwerking van leningen, met speciale aandacht voor de herklassering van langlopende naar kortlopende schulden en de proratering van rentekosten over boekjaren heen.
### 4.1 Leningen: aangaan en aflossing
Bij het aangaan van een lening wordt het ontvangen bedrag als een schuld geboekt. Deze schuld wordt initieel als langlopend beschouwd, tenzij er binnen het huidige boekjaar al kapitaalaflossingen gepland staan.
#### 4.1.1 Boekhoudkundige verwerking bij aangaan lening
Wanneer een lening wordt aangegaan, wordt de bankrekening gedebiteerd en de lening (schuld) gecrediteerd.
**Voorbeeld:**
Een onderneming SUPERPOWER nv gaat op 1 april 20X0 een lening aan van 500 000,00 EUR voor 10 jaar tegen een jaarlijkse rentevoet van 3%. De eerste kapitaalaflossing en rentebetaling vinden plaats op 01/04/20X1.
*Boeking 1 (01/04/20X0): Ontvangst leenbedrag*
* Debet: Bankrekening (actief) met 500 000,00 EUR
* Credit: Langlopende schulden (passief) met 500 000,00 EUR
#### 4.1.2 Herschikking van langlopende naar kortlopende schulden
Als een deel van de lening binnen het komende boekjaar dient te worden afgelost, moet dit deel van de langlopende schuld worden geherklassificeerd naar kortlopende schulden. Dit gebeurt aan het einde van het boekjaar.
**Voorbeeld (voortzetting SUPERPOWER nv):**
De eerste kapitaalaflossing van 50 000,00 EUR vindt plaats op 01/04/20X1.
*Boeking 2 (31/12/20X0): Herschikking schuld*
* Debet: Langlopende schulden (passief) met 50 000,00 EUR
* Credit: Kortlopende schulden (passief) met 50 000,00 EUR
> **Tip:** Deze herschikking is cruciaal om een correct beeld te geven van de financiële verplichtingen op korte termijn in de balans.
### 4.2 Toerekenbare kosten: proratering van intrestkosten
Rentelasten die betrekking hebben op een periode die zich uitstrekt over boekjaren heen, moeten worden geprorateerd over de betreffende boekjaren. Dit zorgt ervoor dat kosten worden toegerekend aan het boekjaar waarin ze zijn ontstaan.
#### 4.2.1 Berekening van de te prorateren intrestkost
De intrestkost wordt berekend op basis van het openstaande leningsbedrag en de rentevoet. Vervolgens wordt het deel van de intrest dat betrekking heeft op het lopende boekjaar, berekend op basis van het aantal dagen of maanden in dat boekjaar.
**Voorbeeld (voortzetting SUPERPOWER nv):**
Jaarlijkse rentevoet is 3% op 500 000,00 EUR, wat neerkomt op 15 000,00 EUR per jaar. Het boekjaar eindigt op 31/12/20X0. De lening is aangegaan op 01/04/20X0.
*Periode tot einde boekjaar:* 01/04/20X0 tot 31/12/20X0 = 9 maanden.
*Te prorateren intrestkost voor 20X0:*
$$ \text{Intrestkost 20X0} = \frac{\text{Openstaand bedrag} \times \text{Rentepercentage}}{12} \times \text{Aantal maanden} $$
$$ \text{Intrestkost 20X0} = \frac{500\,000,00 \text{ EUR} \times 0,03}{12} \times 9 = 11\,250,00 \text{ EUR} $$
#### 4.2.2 Boekhoudkundige verwerking van de proratering
De geprorateerde intrestkost die betrekking heeft op het lopende boekjaar, wordt geboekt als kosten. Het deel dat betrekking heeft op het volgende boekjaar, wordt geboekt op een overlopende rekening (toerekenbare kosten).
*Boeking 3 (31/12/20X0): Proratering intrestkost*
* Debet: Kosten van schulden (kostenrekening) met 11 250,00 EUR
* Credit: Toerekenbare kosten (overlopende passiefrekening) met 11 250,00 EUR
> **Tip:** De overlopende rekening 'Toerekenbare kosten' vertegenwoordigt een schuld in de balans, omdat de rente nog betaald moet worden in het volgende boekjaar.
#### 4.2.3 Afboeking van de overlopende rekening
Bij de start van het volgende boekjaar wordt de overlopende rekening 'Toerekenbare kosten' afgebouwd en de resterende intrestkost (die betrekking heeft op het nieuwe boekjaar) wordt geboekt.
**Voorbeeld (voortzetting SUPERPOWER nv):**
De eerste intrestbetaling vindt plaats op 01/04/20X1.
* Totale intrest voor het jaar 20X1 (op resterend saldo van 450 000,00 EUR): 450 000,00 EUR * 0,03 = 13 500,00 EUR.
* Intrest betaald op 01/04/20X1: dit omvat de resterende 3 maanden van 20X0 (die reeds geboekt zijn als toerekenbare kosten) en de eerste 3 maanden van 20X1.
* Intrest voor de eerste 3 maanden van 20X1 (01/01/20X1 tot 01/04/20X1):
$$ \text{Intrest 20X1 (eerste kwartaal)} = \frac{450\,000,00 \text{ EUR} \times 0,03}{12} \times 3 = 3\,375,00 \text{ EUR} $$
*Boeking 4 (01/01/20X1): Afboeking overlopende rekening*
* Debet: Toerekenbare kosten (overlopende passiefrekening) met 11 250,00 EUR
* Credit: Bankrekening (actief) met 11 250,00 EUR
*Boeking (01/04/20X1): Eerste kapitaalaflossing en intrestbetaling*
* Debet: Kosten van schulden (kostenrekening) met 3 750,00 EUR (resterende 3 maanden van 20X1 voor de kapitaalaflossing)
* Debet: Kosten van schulden (kostenrekening) met 3 375,00 EUR (eerste kwartaal 20X1 rente)
* Credit: Bankrekening (actief) met 15 000,00 EUR (totale aflossing en rente)
> **Let op:** De eerste kapitaalaflossing van 50 000,00 EUR en de resterende intrest van 3 750,00 EUR die op 01/04/20X1 worden betaald, maken deel uit van de boekhoudkundige verwerking van de lening. De focus van dit deel is echter de proratering van de intrestkosten.
#### 4.2.4 Proratering van opbrengsten (Over te dragen opbrengsten)
Het principe van proratering is niet alleen van toepassing op kosten, maar ook op opbrengsten. Opbrengsten die betrekking hebben op toekomstige periodes, maar reeds zijn ontvangen, worden geboekt op een overlopende passiefrekening 'Over te dragen opbrengsten'.
**Voorbeeld (onderneming PEETERS nv):**
Huurcontract afgesloten op 01/11/20X0. Trimestriële huur van 3 000,00 EUR wordt vooraf ontvangen. Boekjaar eindigt op 31/12/20X0.
*Ontvangen op 01/11/20X0:* 3 000,00 EUR huur.
*Periode tot einde boekjaar 20X0 (31/12/20X0):* 2 maanden (november en december).
*Boeking 1 (01/11/20X0): Ontvangst huur*
* Debet: Bankrekening (actief) met 3 000,00 EUR
* Credit: Diverse bedrijfsopbrengsten (opbrengstenrekening) met 2 000,00 EUR (voor 20X0)
* Credit: Over te dragen opbrengsten (overlopende passiefrekening) met 1 000,00 EUR (voor 20X1)
> **Tip:** De opbrengstenrekening wordt gedebiteerd met het deel dat betrekking heeft op het huidige boekjaar.
*Boeking 2 (31/12/20X0): Proratering huuropbrengst*
* Debet: Over te dragen opbrengsten (overlopende passiefrekening) met 1 000,00 EUR
* Credit: Diverse bedrijfsopbrengsten (opbrengstenrekening) met 1 000,00 EUR
*Boeking 3 (01/01/20X1): Afboeking overlopende rekening*
* Debet: Over te dragen opbrengsten (overlopende passiefrekening) met 1 000,00 EUR
* Credit: Diverse bedrijfsopbrengsten (opbrengstenrekening) met 1 000,00 EUR
Deze boekingen zorgen ervoor dat de huuropbrengsten correct worden toegewezen aan het boekjaar waarin ze verdiend zijn.
---
# Boekhoudkundige verwerking van huurinkomsten en overlopende opbrengsten
Dit onderwerp behandelt de boekhoudkundige verwerking van ontvangen huurinkomsten, met specifieke aandacht voor de situatie waarin deze inkomsten betrekking hebben op toekomstige boekjaren, wat leidt tot de vorming van overlopende opbrengsten.
### 5.1 Concept van overlopende opbrengsten
Overlopende opbrengsten zijn inkomsten die reeds zijn ontvangen, maar die betrekking hebben op een periode die nog niet is verstreken aan het einde van het boekjaar. Dit betekent dat een deel van de ontvangen opbrengst toebehoort aan het volgende boekjaar en dus nog niet als winst mag worden verantwoord in het huidige boekjaar.
> **Tip:** Overlopende opbrengsten worden aan de passiefzijde van de balans opgenomen, omdat het een schuldverplichting voor de onderneming vertegenwoordigt ten opzichte van de toekomstige levering van diensten of het gebruik van goederen waarvoor reeds is betaald.
### 5.2 Boekhoudkundige verwerking van huurinkomsten
Huurinkomsten die vooraf worden ontvangen voor een periode die zich uitstrekt over de jaareinde, vereisen een correcte toerekening aan het juiste boekjaar. Wanneer een huurtermijn de jaareinde overschrijdt, moet het deel van de huur dat betrekking heeft op de periode na de jaareinde worden afgeboekt als overlopende opbrengsten.
**Voorbeeld van huurontvangst:**
De onderneming PEETERS nv verhuurt gebouwen en opslagruimte. Het huurcontract start op 01/11/20X0. De trimestriële huur bedraagt 3.000,00 EUR en wordt steeds vooraf ontvangen via de bank. Het boekjaar eindigt op 31/12/20X0.
* **Startdatum huurtermijn:** 01/11/20X0
* **Einde huurtermijn (voor deze specifieke ontvangst):** 31/01/20X1
De ontvangen huur van 3.000,00 EUR op 01/11/20X0 dekt de periode van november 20X0 tot en met januari 20X1.
#### 5.2.1 Boeking van de ontvangst van de huur
Bij de ontvangst van de trimestriële huur op 01/11/20X0 wordt het volledige bedrag als opbrengst geboekt.
* **Boeking 1 (01/11/20X0):**
* Debet: Bankrekening (bv. 400 Bank met een credit van 3.000,00 EUR, afhankelijk van de rekeningstructuur)
* Credit: Diverse bedrijfsopbrengsten (bv. 743) met 3.000,00 EUR
#### 5.2.2 Verwerking van overlopende opbrengsten aan het einde van het boekjaar
Op 31/12/20X0, bij het afsluiten van het boekjaar, moet worden vastgesteld welk deel van de ontvangen huur nog niet tot de opbrengsten van het huidige boekjaar behoort.
* De totale huurperiode van de ontvangen 3.000,00 EUR is 3 maanden (november, december, januari).
* Het huidige boekjaar 20X0 omvat 2 maanden van deze periode (november en december).
* Het volgende boekjaar 20X1 omvat 1 maand van deze periode (januari).
Berekening van de overlopende opbrengsten:
* Huur per maand: $\frac{3.000,00 \text{ EUR}}{3 \text{ maanden}} = 1.000,00 \text{ EUR per maand}$
* Over te dragen opbrengsten (voor het volgende boekjaar): $1.000,00 \text{ EUR per maand} \times 1 \text{ maand} = 1.000,00 \text{ EUR}$
* Opbrengsten voor het huidige boekjaar 20X0: $1.000,00 \text{ EUR per maand} \times 2 \text{ maanden} = 2.000,00 \text{ EUR}$
**Boeking 2 (31/12/20X0):**
Om de opbrengst correct toe te rekenen, wordt het deel dat tot het volgende boekjaar behoort, geboekt op een overlopende opbrengstenrekening.
* Debet: Diverse bedrijfsopbrengsten (bv. 743) met 1.000,00 EUR
* Credit: Over te dragen opbrengsten (bv. 493) met 1.000,00 EUR
Na deze boeking bedraagt de opbrengst in het boekjaar 20X0 2.000,00 EUR (de oorspronkelijke 3.000,00 EUR minus de 1.000,00 EUR die is overgeheveld naar overlopende opbrengsten).
#### 5.2.3 Boeking bij aanvang van het volgende boekjaar
Bij de start van het volgende boekjaar (01/01/20X1) wordt de overlopende opbrengstenrekening afgesloten en wordt het bedrag alsnog toegevoegd aan de opbrengsten van het nieuwe boekjaar.
**Boeking 3 (01/01/20X1):**
* Debet: Over te dragen opbrengsten (bv. 493) met 1.000,00 EUR
* Credit: Diverse bedrijfsopbrengsten (bv. 743) met 1.000,00 EUR
Deze boeking zorgt ervoor dat de huurinkomsten correct worden toegerekend aan de periodes waarin ze daadwerkelijk zijn verdiend. De opbrengst voor boekjaar 20X1 zal dan 1.000,00 EUR bedragen uit deze transactie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Eigen vermogen | Het eigen vermogen vertegenwoordigt het deel van de activa van een onderneming dat toebehoort aan de eigenaren of aandeelhouders, na aftrek van alle schulden. Het omvat onder meer het geplaatst kapitaal, reserves en overgedragen winsten. |
| Nominale waarde | De nominale waarde van een aandeel is de uitgedrukte waarde per aandeel zoals vastgelegd in de statuten van de vennootschap. Dit is doorgaans een symbolische waarde en staat los van de werkelijke marktwaarde of intrinsieke waarde van het aandeel. |
| Intrinsieke waarde | De intrinsieke waarde van een aandeel is de werkelijke waarde van een aandeel, berekend op basis van de netto-activa van de onderneming gedeeld door het aantal uitstaande aandelen. Het geeft een indicatie van de onderliggende waarde van het bedrijf per aandeel. |
| Geplaatst kapitaal | Het geplaatste kapitaal is het totale bedrag aan kapitaal dat de vennootschap heeft uitgegeven aan aandeelhouders in ruil voor aandelen. Dit omvat zowel het gestorte kapitaal als eventueel nog niet opgevraagd kapitaal. |
| Wettelijke reserve | De wettelijke reserve is een deel van de winst dat een vennootschap verplicht is af te zonderen volgens de wet, vaak om de financiële stabiliteit en de solvabiliteit van de onderneming te waarborgen. Deze reserve mag doorgaans niet worden uitgekeerd aan aandeelhouders. |
| Overgedragen winst | De overgedragen winst is het deel van de winst uit voorgaande boekjaren dat nog niet is uitgekeerd aan de aandeelhouders of besteed aan reserves en dat wordt meegenomen naar het volgende boekjaar. |
| Uitgiftepremie | De uitgiftepremie is het bedrag dat een aandeelhouder betaalt bovenop de nominale waarde van een aandeel bij de uitgifte ervan. Dit verschil wordt toegevoegd aan de reserves van de vennootschap en versterkt het eigen vermogen. |
| Kapitaalsubsidie | Een kapitaalsubsidie is een financiële bijdrage van een overheid of andere instantie aan een onderneming, bedoeld om investeringen in activa te ondersteunen of de financiële structuur te versterken. Deze subsidies worden vaak opgenomen in het eigen vermogen. |
| Voorziening | Een voorziening is een schatting van een verwachte toekomstige verplichting of een waardedaling van een actief. Het wordt geboekt om de mogelijke financiële impact van toekomstige gebeurtenissen in het huidige boekjaar te erkennen, ook al is het precieze bedrag of tijdstip nog niet zeker. |
| Uitgestelde belasting | Een uitgestelde belasting is een belasting die weliswaar in de toekomst moet worden betaald of terugbetaald, maar waarvan de oorsprong ligt in een transactie of gebeurtenis die reeds in het huidige boekjaar heeft plaatsgevonden. Het resultaat van tijdsverschillen tussen boekhoudkundige en fiscale waarderingen. |
| Overlopende passiefrekeningen | Overlopende passiefrekeningen, ook wel uitgestelde opbrengsten genoemd, vertegenwoordigen opbrengsten die weliswaar zijn ontvangen, maar die nog niet verdiend zijn en betrekking hebben op toekomstige perioden. Ze worden aan de passiefzijde van de balans opgenomen. |
| Toerekenbare kosten | Toerekenbare kosten zijn kosten die weliswaar betrekking hebben op het huidige boekjaar, maar waarvan de betaling of de volledige realisatie pas in een volgend boekjaar plaatsvindt. Ze worden aan het einde van het boekjaar prorata geboekt als kosten. |
| Over te dragen opbrengsten | Dit zijn opbrengsten die weliswaar zijn ontvangen, maar die nog niet tot winst mogen worden gerekend omdat de prestatie waarvoor ze zijn ontvangen nog niet is geleverd. Ze worden als een schuld aan de passiefzijde van de balans opgenomen totdat de opbrengst verdiend is. |
Cover
8. H6 - Studie van de resultatenrekening.pptx
Summary
# Opbouw van de resultatenrekening
Dit onderwerp geeft inzicht in de structuur en de componenten van de resultatenrekening, van de bedrijfswinst tot de uiteindelijk te bestemmen winst.
### 1.1 Overzicht van de resultatenrekening
De resultatenrekening presenteert de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode, resulterend in een winst of verlies. De algemene structuur kent de volgende hiërarchische indeling:
* Bedrijfswinst (Bedrijfsverlies)
* Winst (Verlies) van het boekjaar vóór belasting
* Winst (Verlies) van het boekjaar
* Te bestemmen winst (verlies) van het boekjaar
### 1.2 Bedrijfswinst (Bedrijfsverlies)
De bedrijfswinst of het bedrijfsverlies vertegenwoordigt het resultaat van de onderneming uit haar gewone kernactiviteiten. De berekening is als volgt:
$$ \text{Bedrijfswinst (Bedrijfsverlies)} = \text{Bedrijfsopbrengsten} - \text{Bedrijfskosten} $$
#### 1.2.1 Bedrijfsopbrengsten
Dit zijn de opbrengsten die voortkomen uit de normale bedrijfsuitoefening. De belangrijkste posten zijn:
* Omzet (verkoop van goederen en diensten)
* Brutomarge
* Wijzigingen in voorraden van gereed product, onafgewerkte projecten en bestellingen in uitvoering
* Geproduceerde vaste activa
* Andere bedrijfsopbrengsten
* Niet-recurrente bedrijfsopbrengsten
#### 1.2.2 Bedrijfskosten
Dit zijn de kosten die verband houden met de normale bedrijfsuitoefening. De belangrijkste posten zijn:
* Kosten van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen
* Kosten van diensten en diverse goederen
* Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen
* Afschrijvingen en waardeverminderingen op materiële en immateriële vaste activa
* Waardeverminderingen op voorraden, bestellingen in uitvoering en handelsvorderingen
* Voorzieningen voor risico's en kosten
* Andere bedrijfskosten
* Geactiveerde bedrijfskosten (bv. herstructureringskosten)
* Niet-recurrente bedrijfskosten
> **Tip:** Een imago-gerichte onderneming streeft ernaar de bedrijfswinst zo hoog mogelijk te houden door bedrijfsopbrengsten te maximaliseren en bedrijfskosten te minimaliseren.
### 1.3 Winst (Verlies) van het boekjaar vóór belasting
Dit resultaat omvat de winst of het verlies uit alle activiteiten van de onderneming, inclusief financiële opbrengsten en kosten. De berekening luidt:
$$ \text{Winst (Verlies) vóór belasting} = \text{Bedrijfswinst (Bedrijfsverlies)} + \text{Financiële opbrengsten} - \text{Financiële kosten} $$
#### 1.3.1 Financiële opbrengsten
Dit zijn opbrengsten die voortkomen uit financiële transacties. Voorbeelden zijn:
* Opbrengsten uit financiële vaste activa (bv. dividenden)
* Opbrengsten uit vlottende activa (bv. intresten op bankdeposito's)
* Andere financiële opbrengsten
* Niet-recurrente financiële opbrengsten
#### 1.3.2 Financiële kosten
Dit zijn kosten die verband houden met financiële transacties. Voorbeelden zijn:
* Kosten van schulden (bv. intresten op leningen)
* Waardeverminderingen op vlottende activa (bv. op financiële vaste activa)
* Andere financiële kosten
* Niet-recurrente financiële kosten
> **Tip:** Een imago-gerichte onderneming streeft ernaar het financiële resultaat zo hoog mogelijk te houden door financiële opbrengsten te maximaliseren en financiële kosten te minimaliseren.
### 1.4 Winst (Verlies) van het boekjaar
Dit resultaat houdt rekening met de winst of het verlies vóór belasting, evenals met posten gerelateerd aan uitgestelde belastingen en belastingen op het resultaat. De berekening is:
$$ \text{Winst (Verlies) van het boekjaar} = (\text{Winst (Verlies) vóór belasting} + \text{Onttrekking aan uitgestelde belastingen}) - (\text{Overboeking naar uitgestelde belastingen} + \text{Belastingen op het resultaat}) $$
### 1.5 Te bestemmen winst (verlies) van het boekjaar
Dit is het resultaat van het boekjaar na aftrek of toevoeging van posten gerelateerd aan belastingvrije reserves. De berekening is:
$$ \text{Te bestemmen winst (verlies)} = \text{Winst (Verlies) van het boekjaar} - \text{Onttrekking aan belastingvrije reserves} + \text{Overboeking naar belastingvrije reserves} $$
Dit resterende resultaat wordt vervolgens verdeeld of verwerkt in de balans.
### 1.6 Resultaatverwerking
Dit betreft de verdeling van het behaalde resultaat na belastingen, en hoe dit resultaat tot uitdrukking komt in de balans van de onderneming.
### 1.7 Vergelijking met IAS/IFRS
Internationale boekhoudnormen (IAS/IFRS) bieden meer flexibiliteit in de presentatie van de resultatenrekening, maar stellen wel minimumvereisten aan de op te nemen posten. Kernbegrippen zijn inkomen (opbrengsten en andere voordelen) en kosten (kosten en verliezen).
Enkele belangrijke verschillen tussen Belgian GAAP en IAS/IFRS zijn:
* **Goodwill:** IAS/IFRS vereist een jaarlijkse impairmenttest en schrijft afschrijvingen niet terug, terwijl Belgian GAAP een afschrijvingsperiode van 5 tot 10 jaar oplegt.
* **Voorraden:** De LIFO-waarderingsmethode is niet toegestaan onder IAS/IFRS, maar wel onder Belgian GAAP.
* **Uitgestelde belastingen:** IAS/IFRS kent uitgestelde belastingvorderingen, wat niet het geval is bij Belgian GAAP. De berekening van uitgestelde belastingverplichtingen onder IAS/IFRS is breder, gebaseerd op tijdelijke verschillen.
* **Personeelskosten:** Aandelen en aandelenopties worden onder IAS/IFRS opgenomen als personeelskosten, terwijl Belgian GAAP dit in de toelichting vermeldt.
* **Voorzieningen:** IAS/IFRS hanteert striktere regels voor het vormen van voorzieningen, met name voor herstellings- en onderhoudswerken en herstructureringen.
* **Afschrijvingen:** IAS/IFRS staat diverse afschrijvingsmethoden toe gebaseerd op economische realiteit (lineair, degressief, verbruikte werkeenheden). Belgian GAAP liet fiscaal degressief afschrijven toe, wat voor nieuwe investeringen vanaf 2020 niet meer fiscaal aanvaard wordt.
* **Waardeverminderingen:** Onder IAS/IFRS worden zowel materiële als immateriële vaste activa met beperkte en onbeperkte gebruiksduur jaarlijks getest op waardeverminderingen. Belgian GAAP staat dit enkel toe voor activa met onbeperkte gebruiksduur, tenzij aanvullende afschrijvingen voor activa met beperkte gebruiksduur.
---
# Vergelijking Belgian GAAP en IAS/IFRS
Dit onderdeel vergelijkt de presentatie en de regels van de resultatenrekening volgens de Belgische boekhoudregels (GAAP) met de internationale standaarden (IAS/IFRS).
## 2. Vergelijking Belgian GAAP en IAS/IFRS voor de resultatenrekening
De resultatenrekening toont de opbrengsten, kosten en winsten of verliezen van een onderneming over een bepaalde periode. Zowel Belgian GAAP als IAS/IFRS hebben hun eigen vereisten voor de presentatie en de waardering van deze posten. Hoewel er veel overlappingen zijn, bestaan er ook belangrijke verschillen die de vergelijkbaarheid en de informatiekwaliteit kunnen beïnvloeden.
### 2.1 Opbouw en inhoud van de resultatenrekening volgens Belgian GAAP
De Belgische boekhoudregels (GAAP) structureren de resultatenrekening aan de hand van verschillende niveaus, beginnend bij de bedrijfswinst en eindigend bij de winst van het boekjaar na belastingen, alvorens te komen tot de te bestemmen winst.
#### 2.1.1 Bedrijfswinst (bedrijfsverlies)
Dit is het resultaat van de onderneming uit haar gewone activiteiten. Het wordt berekend door de bedrijfskosten af te trekken van de bedrijfsopbrengsten.
* **Bedrijfsopbrengsten** omvatten:
* Omzet (verkopen van goederen en diensten)
* Brutomarge (indien van toepassing)
* Wijzigingen in grote projecten (GIP), grote productie (GP) en grote bestellingen (BIU)
* Geproduceerde vaste activa
* Andere bedrijfsopbrengsten
* Niet-recurrente bedrijfsopbrengsten
* **Bedrijfskosten** omvatten:
* Kosten van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen
* Kosten van diensten en diverse goederen
* Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen
* Afschrijvingen en waardeverminderingen op bedrijfsmiddelen (OK, IMVA, MVA)
* Waardeverminderingen op voorraden, BIU en handelsvorderingen
* Voorzieningen voor risico's en kosten
* Andere bedrijfskosten
* Geactiveerde bedrijfskosten (bv. herstructureringskosten)
* Niet-recurrente bedrijfskosten
Een imago-gerichte onderneming streeft ernaar om de bedrijfsopbrengsten te maximaliseren en de bedrijfskosten te minimaliseren om het bedrijfswinst zo hoog mogelijk te laten uitkomen.
#### 2.1.2 Winst (verlies) van het boekjaar vóór belasting
Dit is het resultaat van de onderneming uit alle activiteiten, inclusief financiële inkomsten en uitgaven. Het wordt berekend door de financiële kosten af te trekken van de financiële opbrengsten en dit resultaat toe te voegen aan de bedrijfswinst.
* **Financiële opbrengsten** omvatten:
* Opbrengsten uit financiële vaste activa
* Opbrengsten uit vlottende activa (bv. intresten op bankdeposito's)
* Andere financiële opbrengsten
* Niet-recurrente financiële opbrengsten
* **Financiële kosten** omvatten:
* Kosten van schulden (bv. intresten op leningen)
* Waardeverminderingen op vlottende activa
* Andere financiële kosten
* Niet-recurrente financiële kosten
Ook hier streeft een imago-gerichte onderneming naar een zo hoog mogelijke financiële opbrengst en zo lage mogelijke financiële kosten.
#### 2.1.3 Winst (verlies) van het boekjaar
Dit is het resultaat van het boekjaar na belasting, waarbij rekening wordt gehouden met uitgestelde belastingen.
De berekening is:
`Winst (Verlies) van het boekjaar vóór belasting` + `Onttrekking aan uitgestelde belastingen` - `Overboeking naar uitgestelde belastingen` - `Belastingen op het resultaat` = `Winst (Verlies) van het boekjaar`
#### 2.1.4 Te bestemmen winst (verlies) van het boekjaar
Dit is het resultaat na belastingen, waarbij rekening wordt gehouden met de verdeling van het resultaat, zoals onttrekkingen aan of overboekingen naar belastingvrije reserves.
De berekening is:
`Winst (Verlies) van het boekjaar` - `Onttrekking aan belastingvrije reserves` + `Overboeking naar belastingvrije reserves` = `Te bestemmen winst (verlies) van het boekjaar`
Dit laatste resultaat heeft betrekking op de verwerking ervan in de balans.
### 2.2 Internationale Standarden (IAS/IFRS) voor de resultatenrekening
IAS/IFRS hanteren geen strikt standaardmodel voor de resultatenrekening, maar specificeren wel een minimumlijst van posten die moeten worden opgenomen. De kernprincipes zijn het onderscheiden van 'inkomen' (opbrengsten en andere voordelen) en 'kosten' (kosten en verliezen).
* **Inkomsten** ontstaan uit de normale bedrijfsuitoefening (verkopen, intresten, dividenden, huur) of zijn andere voordelen (bv. voordelen bij vervreemding van vaste activa, niet-gerealiseerde winsten).
* **Kosten** ontstaan uit normale bedrijfsactiviteiten (kostprijs van verkopen, afschrijvingen, lonen) of zijn verliezen (bv. kosten van rampen, kosten uit vervreemding van vaste activa).
#### 2.2.1 Belangrijke verschillen met Belgian GAAP
Er zijn diverse gebieden waarop IAS/IFRS significant afwijken van Belgian GAAP wat betreft de presentatie en waardering in de resultatenrekening:
* **Goodwill:**
* **IAS/IFRS:** Goodwill wordt jaarlijks getoetst op waardeverminderingen. Een geboekte waardevermindering kan niet worden teruggenomen.
* **Belgian GAAP:** Goodwill moet worden afgeschreven over een periode van minimaal vijf en maximaal tien jaar.
* **Voorraden:**
* **IAS/IFRS:** De LIFO- (Last-In, First-Out) waarderingsmethode voor voorraden is niet toegelaten.
* **Belgian GAAP:** LIFO is wel toegelaten.
* **Uitgestelde belastingen:**
* **IAS/IFRS:** Er wordt gerekend met uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen, berekend op basis van tijdelijke verschillen.
* **Belgian GAAP:** Kent geen uitgestelde belastingvorderingen. Uitgestelde belastingen zijn enkel van toepassing op kapitaalsubsidies en op gerealiseerde meerwaarden op immateriële en materiële vaste activa.
* **Personeelskosten:**
* **IAS/IFRS:** Aandelen en aandelenopties die verband houden met personeel worden opgenomen onder de personeelskosten in de resultatenrekening.
* **Belgian GAAP:** Deze informatie wordt enkel in de toelichting vermeld.
* **Voorzieningen:**
* **IAS/IFRS:** Definieert voorzieningen als verplichtingen die voortvloeien uit gebeurtenissen uit het verleden en die naar de toekomst toe aanleiding geven tot een uitstroom van middelen. Er mogen geen voorzieningen worden geboekt voor grote herstellings- en onderhoudswerken. Een voorziening voor herstructurering is enkel mogelijk indien er een feitelijke verplichting tot reorganisatie bestaat.
* **Belgian GAAP:** Heeft een bredere benadering van voorzieningen.
* **Afschrijvingen:**
* **IAS/IFRS:** De economische realiteit primeert. Toegelaten methoden zijn lineair, degressief en op basis van verbruikte werkeenheden.
* **Belgian GAAP:** Fiscaal degressief afschrijven was ook toegelaten, hoewel dit voor nieuwe investeringen vanaf 1 januari 2020 fiscaal niet meer aanvaard wordt.
* **Waardeverminderingen op vaste activa (MVA en IMVA):**
* **IAS/IFRS:** Vaste activa met zowel een beperkte als onbeperkte gebruiksduur worden jaarlijks getoetst op waardeverminderingen.
* **Belgian GAAP:** Waardeverminderingen zijn enkel mogelijk op activa met een onbeperkte gebruiksduur. Voor activa met een beperkte gebruiksduur kunnen wel aanvullende afschrijvingen worden toegepast.
> **Tip:** Bij de analyse van financiële staten is het cruciaal om de gehanteerde boekhoudstandaard te kennen, aangezien dit aanzienlijke verschillen in resultaten kan verklaren. De overgang van Belgian GAAP naar IAS/IFRS resulteert vaak in een aanpassing van zowel de winst als het eigen vermogen.
> **Voorbeeld:** Een onderneming die onder Belgian GAAP goodwill heeft afgeschreven over 5 jaar, zou onder IAS/IFRS een andere impact op de winst hebben als er enkel een waardevermindering wordt toegepast, wat in een bepaald jaar een grotere of kleinere impact kan hebben dan de lineaire afschrijving.
Dit overzicht biedt een basis om de resultatenrekeningen opgesteld volgens beide stelsels te begrijpen en te vergelijken. De focus van IAS/IFRS ligt meer op de economische realiteit, terwijl Belgian GAAP ook rekening houdt met fiscale aspecten en een meer gestructureerd model hanteert.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Resultatenrekening | Een financiële verklaring die de inkomsten, kosten en winsten of verliezen van een onderneming gedurende een specifieke periode weergeeft. Het geeft inzicht in de operationele prestaties van de onderneming. |
| Bedrijfswinst (Bedrijfsverlies) | Het resultaat van een onderneming uit haar normale, doorlopende operationele activiteiten, berekend als het verschil tussen de bedrijfsopbrengsten en de bedrijfskosten. |
| Bedrijfsopbrengsten | De inkomsten die een onderneming genereert uit haar kernactiviteiten, zoals omzet uit de verkoop van goederen of diensten. |
| Bedrijfskosten | De uitgaven die een onderneming maakt om haar normale operationele activiteiten uit te voeren, zoals kosten van ingekochte goederen, lonen en afschrijvingen. |
| Financiële opbrengsten | Inkomsten die voortkomen uit financiële activiteiten van de onderneming, zoals rente-inkomsten op beleggingen of ontvangen dividenden. |
| Financiële kosten | Kosten die verband houden met de financieringsstructuur van de onderneming, zoals rentekosten op leningen of andere schulden. |
| Winst (Verlies) van het boekjaar vóór belasting | Het resultaat van een onderneming uit al haar activiteiten vóór aftrek van belastingen op de winst. Het omvat zowel operationele als financiële resultaten. |
| Winst (Verlies) van het boekjaar | Het nettoresultaat van een onderneming na aftrek van alle kosten en belastingen. Dit is het bedrag dat aan aandeelhouders kan worden uitgekeerd of dat wordt gereserveerd. |
| Te bestemmen winst (verlies) van het boekjaar | Het deel van de winst van het boekjaar dat na belasting beschikbaar is voor verdeling, zoals uitkering aan aandeelhouders of overboeking naar reserves. |
| Resultaatverwerking | Het proces waarbij het nettoresultaat van het boekjaar wordt verdeeld en tot uitdrukking komt in de balans, bijvoorbeeld door uitkering aan aandeelhouders of toevoeging aan reserves. |
| IAS/IFRS | Internationale Accounting Standards / International Financial Reporting Standards. Een reeks wereldwijd erkende boekhoudnormen die bedoeld zijn om de financiële verslaggeving te harmoniseren. |
| Belgian GAAP | Belgian Generally Accepted Accounting Principles. De boekhoudregels en -principes die van toepassing zijn in België. |
| Goodwill | Een immaterieel activum dat ontstaat bij de overname van een bedrijf, wanneer de betaalde prijs hoger is dan de reële waarde van de identificeerbare nettoactiva. |
| Voorzieningen | Verplichtingen die voortvloeien uit gebeurtenissen uit het verleden en die waarschijnlijk leiden tot een uitstroom van middelen, maar waarvan de omvang of het tijdstip onzeker is. |
| Afschrijvingen | De systematische toerekening van de kosten van een vast actief over de economische levensduur ervan. |
| Waardeverminderingen | Een aanpassing van de boekwaarde van een actief wanneer de realiseerbare waarde lager is dan de boekwaarde. |
Cover
accountancy sem 1 samenvatting.docx
Summary
# Boekhouden: definitie en situering
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor het topic "Boekhouden: definitie en situering", die alle essentiële informatie uit de opgegeven documentpagina's omvat en voldoet aan de gestelde opmaakvereisten.
## 1. Boekhouden: definitie en situering
Boekhouden is het systematisch verzamelen, verwerken, analyseren, meten, registreren en rapporteren van financiële informatie binnen een organisatie, met als doel het ondersteunen van besluitvorming door interne en externe belanghebbenden.
### 1.1 Oorsprong en doelstellingen van boekhouden
De oorsprong van boekhouden ligt in de dagelijkse activiteiten van een onderneming, zoals inkopen, verkopen, betalen en innen. Het primaire doel is het verstrekken van informatie over de drie belangrijkste bedrijfscycli van een entiteit:
* **Operationele cyclus:** De dagelijkse kringloop van activiteiten die essentieel zijn voor de bedrijfsvoering.
* **Investeringscyclus:** Het aanschaffen, gebruiken en vervangen van vaste activa (machines, gebouwen, software, voertuigen) voor de lange termijn.
* **Financieringscyclus:** De methoden waarmee een bedrijf financiering verkrijgt om de operationele en investeringsactiviteiten te ondersteunen.
Deze cycli moeten nauw samenwerken om efficiënt te functioneren.
### 1.2 Gebruikers van boekhoudkundige informatie
Boekhoudkundige informatie is van belang voor diverse gebruikers:
* **Externe gebruikers:**
* **Aandeelhouders:** Beoordelen de financiële gezondheid en het risico van hun investering.
* **Schuldeisers (financieel):** Banken en andere kredietverstrekkers evalueren de terugbetaalcapaciteit.
* **Schuldeisers (leveranciers):** Bepalen of betalingsuitstel kan worden verleend.
* **Concurrenten:** Analyseren de prestaties van andere bedrijven.
* **Klanten:** Beoordelen de stabiliteit van een leverancier, vooral bij voorschotbetalingen.
* **Overnemers:** Evalueren de financiële gezondheid van een potentiële overnamekandidaat.
* **Werknemers:** Overwegen een werkgever met een stabiele financiële positie.
* **Overheid:** Bepaalt belastingen en gebruikt de informatie voor beleidsvorming.
* **Interne gebruikers:**
* **Managers:** Gebruiken informatie voor productieplanning, kostenbeheersing en de samenstelling van kosten.
### 1.3 Indeling van boekhouden
Boekhouden kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
* **Financieel boekhouden:**
* Gericht op externe gebruikers.
* Gereguleerd door wetgeving en standaarden.
* Voornamelijk financieel van aard.
* Geeft geaggregeerde (samengevoegde) informatie.
* **Beleidsboekhouden (management accounting):**
* Gericht op interne gebruikers.
* Geen specifieke externe regels, flexibel.
* Zowel financieel als niet-financieel van aard.
* Verstrekt gedetailleerde informatie.
### 1.4 Nauw verwante disciplines
Naast financieel en beleidsboekhouden zijn er ook andere disciplines die nauw verbonden zijn met boekhouden:
* **Auditing:** De controle van de boekhouding en jaarrekening om de juistheid en getrouwheid te waarborgen.
* **Fiscaliteit:** Zorgt ervoor dat de boekhouding voldoet aan de fiscale wetgeving en vereisten voor belastingaangiften.
### 1.5 Fundamentele boekhoudprincipes
Diverse principes vormen de basis van boekhouden:
* **Boekhoudkundige entiteit:** Boekhouding wordt gevoerd voor één specifieke entiteit, gescheiden van privévermogen.
* **Periodiciteit:** Rapporten worden opgemaakt voor gedefinieerde tijdsperiodes, meestal jaarlijks.
* **Continuïteit:** Er wordt van uitgegaan dat de entiteit in het volgende boekjaar zal blijven voortbestaan.
* **Kwantificering:** Alleen activiteiten die kwantitatief uit te drukken zijn, worden opgenomen.
* **Getrouw beeld:** De boekhouding moet een betrouwbaar beeld van de onderneming geven.
#### 1.5.1 Waarderingsregels
Specifieke regels bepalen hoe financiële gegevens worden gewaardeerd:
* **Geldwaarde-uitdrukking:** Alle opgenomen posten moeten een geldelijke waarde hebben.
* **Historische kost:** Financiële gegevens worden geregistreerd tegen hun oorspronkelijke aanschaffingsprijs.
* **Realisatie:** Opbrengsten worden geregistreerd op het moment dat de rechten erop overgaan (bv. bij levering).
* **Overeenstemmingsprincipe (matching):** Kosten worden toegewezen aan dezelfde periode als de opbrengsten die ze hebben gegenereerd.
* **Materialiteit:** Basisregels worden toegepast op niet-verwaarloosbare posten.
* **Voorzichtigheid:** Rekening houden met alle mogelijke kosten en risico's.
* **Consistentie:** Boekhoudkundige keuzes blijven behouden, tenzij er fundamentele veranderingen optreden.
* **Volledigheid:** Alle verrichtingen moeten worden geboekt.
* **Objectiviteit:** Boekingen moeten gebaseerd zijn op bewijsstukken.
### 1.6 Algemeen aanvaarde regels en standaarden
* **Generally Accepted Accounting Principles (GAAP):** Nationaal of internationaal erkende boekhoudstandaarden.
* Belgische GAAP (Belgian GAAP)
* Amerikaanse GAAP (US GAAP)
* **International Financial Reporting Standards (IFRS):** Een internationale set boekhoudstandaarden.
* **Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN):** Stelt boekhoudnormen op in België.
### 1.7 Juridische vormen en ondernemingsgrootte
De boekhoudkundige verplichtingen kunnen variëren op basis van de juridische vorm van de onderneming en haar grootte:
* **Juridische vormen:** NV, BV, CV, VOF, CommV.
* **Ondernemingsgrootte (afhankelijk van criteria zoals personeelsbestand, omzet, balanstotaal):**
* **Micro-vennootschappen:** Kleinste categorie met de minste verplichtingen.
* **Kleine ondernemingen:** Hogere limieten, met de mogelijkheid tot een verkort model van de jaarrekening indien gedurende twee opeenvolgende jaren als klein geclassificeerd.
* **Grote ondernemingen:** Volledig model van de jaarrekening is verplicht, evenals een geconsolideerde jaarrekening indien van toepassing.
> **Tip:** De indeling van een onderneming in grootteklasse bepaalt mede de complexiteit en de vereiste detaillering van de jaarrekening.
### 1.8 Kernconcepten van het boekhoudproces
* **Boekhouding:** De concrete toepassing van boekhouden in boeken, fiches en digitale bestanden.
* **Jaarrekening:** Een periodieke synthese van de registraties, bestaande uit de balans, resultatenrekening en toelichtingen.
* **Balans:** Een momentopname van bezittingen (actief) en schulden/eigen vermogen (passief) op een specifieke datum.
* **Resultatenrekening:** Een overzicht van opbrengsten en kosten over een bepaalde periode.
* **Toelichting:** Aanvullende informatie bij de balans en resultatenrekening.
* **Enkel boekhouden:** Een eenvoudige methode met beperkte diepgang, niet geschikt als beleidsinstrument.
* **Dubbel boekhouden:** Elke financiële transactie wordt geregistreerd met een debet- en creditboeking van gelijke waarde, wat zorgt voor een ingebouwd controlesysteem.
### 1.9 De zaaktheorie
De boekhouding is gebaseerd op de "zaaktheorie", die stelt dat de onderneming een zelfstandige eenheid is met eigen bezittingen en schulden, onafhankelijk van de eigenaar. De boekhouding focust op de bezittingen en schulden van de onderneming, niet op het privévermogen van de eigenaar of andere entiteiten.
* **Eigen vermogen (Se):** De schuld van de zaak aan de eigenaars of de eigen middelen.
* **Vreemd vermogen (Sd):** De schulden aan derden.
* **Bezittingen (B):** Wat de onderneming bezit.
De kernvergelijking is: **Bezittingen = Eigen vermogen + Vreemd vermogen**
($B = Se + Sd$)
Dit principe geldt ook voor de balans:
* **Actiefzijde:** Werkmiddelen of bezittingen.
* **Passiefzijde:** Financieringsmiddelen (eigen en vreemd vermogen).
De balans is een momentopname op een exacte datum en wordt opgemaakt in verschillende vormen: beginbalans, eindbalans, oprichtingsbalans, tussentijdse balans en geconsolideerde balans. De activa worden geordend op liquiditeit (hoe snel ze in geld omgezet kunnen worden), en de passiva op opeisbaarheid (hoe snel ze terugbetaald moeten worden).
### 1.10 Resultatenrekening
De resultatenrekening geeft de nettovermogenswijziging weer over een bepaalde periode, resulterend uit de opbrengsten en kosten van de onderneming.
> **Tip:** De balans en de resultatenrekening zijn nauw verbonden; het resultaat van de periode (winst of verlies) beïnvloedt het eigen vermogen op de eindbalans.
### 1.11 Rekeningstelsel
Het Minimum Algemeen Rekeningstelsel (MAR) classificeert rekeningen in acht klassen, die verder worden onderverdeeld in groepen en specifieke rekeningen. Dit stelsel biedt een gestructureerd kader voor het registreren van financiële transacties.
* **Klasse 1:** Eigen Vermogen, Voorzieningen en Uitgestelde Belastingen, Schulden op meer dan één jaar.
* **Klasse 2:** Vaste Activa, Vorderingen op meer dan één jaar.
* **Klasse 3:** Voorraden, Bestellingen in uitvoering.
* **Klasse 4:** Vorderingen op ten hoogste één jaar, Schulden op ten hoogste één jaar, Overlopende rekeningen.
* **Klasse 5:** Geldbeleggingen, Liquide middelen.
* **Klasse 6:** Kosten (Bedrijfs-, Financiële, Niet-recurrente).
* **Klasse 7:** Opbrengsten (Bedrijfs-, Financiële, Niet-recurrente).
De kern van het boekhouden is het tweemaal registreren van dezelfde informatie, zowel in het journaal (chronologisch) als in het grootboek (per rekening).
### 1.12 Afschrijvingen
Afschrijvingen zijn een boekhoudkundig middel om de kosten van uitgaven voor vaste activa met een beperkte levensduur te spreiden over de economische levensduur van het actief. Dit gebeurt om het overeenstemmingsprincipe te respecteren en de kosten toe te wijzen aan de periodes waarin de activa bijdragen aan de resultaatvorming. Afschrijvingen zijn geen geldstroom, tenzij ze indirecte invloed hebben op belastingen.
> **Tip:** Afschrijvingen beïnvloeden de kostencalculatie, het resultaat en de belastingen. Ze worden niet toegepast op activa met een onbeperkte levensduur.
De waardering van vaste activa gebeurt via de aanschaffingswaarde, inbrengwaarde of vervaardigingsprijs. Bij de aanschaffingswaarde worden alle kosten die nodig zijn om het actief bedrijfsklaar te maken, geactiveerd. De vervaardigingsprijs omvat directe en indirecte productiekosten, en optioneel ook intercalaire interesten. Afschrijvingen kunnen lineair of via andere methodes worden berekend.
---
# Basisaspecten van boekhouden
Dit deel behandelt de kernconcepten van boekhouden, met focus op de jaarrekening, de principes van enkelvoudig en dubbel boekhouden, en de structuur van de balans.
### 2.1 De jaarrekening
De jaarrekening is een periodieke synthese van alle geregistreerde financiële informatie van een onderneming. Ze bestaat uit drie hoofdonderdelen:
* **Balans:** Een momentopname van alle bezittingen (activa) en schulden (passiva) van een onderneming op een specifieke datum.
* **Resultatenrekening:** Geeft een overzicht van alle opbrengsten en kosten over een bepaalde periode, meestal een boekjaar. Het toont de netto vermogenswijziging.
* **Toelichting:** Bevat aanvullende informatie die nodig is voor een beter begrip van de balans en de resultatenrekening.
### 2.2 Enkelvoudig versus dubbel boekhouden
Er bestaan twee basisprincipes voor het registreren van financiële verrichtingen:
* **Enkelvoudig boekhouden:**
* Een eenvoudige methode met minder administratie.
* Heeft een gesloten karakter en is geschikt voor eenvoudige situaties.
* **Nadelen:** Beperkte diepgang, niet bruikbaar als beleidsinstrument, moeilijk om de financiële gezondheid te monitoren, beperkte bewijskracht bij geschillen.
* **Dubbel boekhouden:**
* Elke financiële verrichting wordt tweemaal geregistreerd: een debet- en een creditboeking van hetzelfde bedrag.
* Dit systeem zorgt voor een systematische controle en een vollediger beeld van de financiële situatie.
* De kern is dat elke transactie wordt geboekt op rekeningen die de zaak (de onderneming als zelfstandige entiteit) vertegenwoordigen, niet op die van de eigenaar of andere entiteiten.
### 2.3 De balans: structuur en principes
De balans is een cruciaal onderdeel van de jaarrekening en geeft een overzicht van de financiële toestand van een onderneming op een bepaald moment. De balans is altijd in evenwicht, wat betekent dat de totale bezittingen gelijk zijn aan de totale schulden (inclusief eigen vermogen).
#### 2.3.1 De balansvergelijking
De fundamentele balansvergelijking is:
$$ \text{Bezittingen (Actief)} = \text{Eigen vermogen (Se)} + \text{Vreemd vermogen (Sd)} $$
* **Bezittingen (Actief):** Dit zijn de middelen waarover de onderneming beschikt, ook wel werkmiddelen genoemd. Ze worden geordend op basis van liquiditeit (hoe snel ze omgezet kunnen worden in geld), van minst liquide (bovenaan) tot meest liquide (onderaan).
* **Eigen vermogen (Se):** Dit vertegenwoordigt de schuld van de zaak aan de eigenaars of de eigen middelen. Het is het kapitaal dat door de eigenaars is ingebracht en de ingehouden winsten.
* **Vreemd vermogen (Sd):** Dit zijn de schulden aan derden, zoals leningen van banken of schulden aan leveranciers. Het zijn de financieringsmiddelen die van buiten de onderneming komen. Deze worden geordend op basis van opeisbaarheid, van minst opeisbaar (bovenaan) tot meest opeisbaar (onderaan).
#### 2.3.2 Soorten balansen
* **Beginbalans:** De balans aan het begin van een boekjaar. Deze is gelijk aan de eindbalans van de vorige periode, tenzij het een nieuwe onderneming betreft.
* **Eindbalans:** De balans aan het einde van een boekjaar.
* **Oprichtingsbalans:** De balans die wordt opgesteld bij de oprichting van een onderneming.
* **Tussentijdse balans:** Een balans die op een willekeurig moment gedurende het boekjaar wordt opgesteld.
* **Geconsolideerde balans:** Een gezamenlijke balans van een moedermaatschappij en al haar dochterondernemingen.
#### 2.3.3 Indeling van de balans (Actiefzijde)
De actiefzijde van de balans wordt ingedeeld op basis van liquiditeit:
1. **Oprichtingskosten (rekening 20):** Kosten gemaakt om de onderneming op te starten, die over meerdere jaren worden afgeschreven.
2. **Vaste activa (rekening 21-28):**
* **Immateriële vaste activa (rekening 21):** Niet-tastbare bezittingen (bv. softwarelicenties, octrooien, merken).
* **Materiële vaste activa (rekening 22-24):** Tastbare bezittingen (bv. gebouwen, machines, voertuigen).
* **Financiële vaste activa (rekening 25-28):** Bezittingen met een financiële aard, zoals aandelen in andere ondernemingen of langlopende leningen aan derden.
3. **Vlottende activa (rekening 30-58):** Bezittingen die naar verwachting binnen twaalf maanden worden verkocht, verbruikt of omgezet in geld.
* **Voorraden (rekening 30-36):** Goederen die de onderneming in bezit heeft met het oog op verkoop of productie.
* **Bestellingen in uitvoering (rekening 37):** Producten die speciaal op bestelling worden gemaakt.
* **Vorderingen (rekening 40-41):** Bedragen die de onderneming nog te goed heeft van derden.
* **Geldbeleggingen (rekening 50-53):** Tijdelijke investeringen van vrij vermogen.
* **Liquide middelen (rekening 54-58):** Direct beschikbare middelen zoals kasgeld en banktegoeden.
4. **Overlopende rekeningen (rekening 49):** Deze rekeningen worden gebruikt om kosten en opbrengsten aan het juiste boekjaar toe te kennen (zie ook Topic 14). Ze kunnen zowel aan de actief- als aan de passiefzijde voorkomen.
#### 2.3.4 Indeling van de balans (Passiefzijde)
De passiefzijde van de balans wordt ingedeeld op basis van opeisbaarheid:
1. **Eigen vermogen (rekening 10-15):** De middelen die eigendom zijn van de onderneming en niet hoeven te worden terugbetaald aan derden.
* **Inbreng:** Kapitaal dat door de vennoten is ingebracht.
* **Herwaarderingsmeerwaarde:** Niet-gerealiseerde meerwaarde op vaste activa.
* **Reserves:** Ingediende winsten die niet zijn uitgekeerd.
* **Overgedragen winst/verlies:** Resultaat uit vorige boekjaren dat nog geen definitieve bestemming heeft gekregen.
* **Kapitaalsubsidies (rekening 15):** Subsidies van de overheid voor investeringen in vaste activa die niet moeten worden terugbetaald.
2. **Voorzieningen en uitgestelde belastingen (rekening 16):** Bedragen gereserveerd voor waarschijnlijke of zekere toekomstige kosten waarvan het bedrag nog niet vaststaat, of voor toekomstige belastingschulden.
3. **Vreemd vermogen (rekening 17-48):** Schulden die aan derden moeten worden terugbetaald.
* **Schulden op meer dan één jaar (rekening 17):** Langlopende schulden.
* **Schulden op ten hoogste één jaar (rekening 42-48):** Kortlopende schulden.
4. **Overlopende rekeningen (rekening 49):** Kunnen ook aan de passiefzijde voorkomen.
> **Tip:** De balans moet altijd in evenwicht zijn. Als er een verandering optreedt aan de actiefzijde, moet er een gelijkwaardige verandering optreden aan de passiefzijde, of omgekeerd.
### 2.4 Het boekhoudkundig evenwicht
Het principe van het boekhoudkundig evenwicht is fundamenteel. Dit evenwicht verschuift van het niveau van de balans naar de gehele boekhouding wanneer rekening wordt gehouden met de resultatenrekening. Aan het einde van elk boekjaar wordt de balans opnieuw in evenwicht gebracht door het toewijzen van het winst of verlies van het boekjaar aan het eigen vermogen.
### 2.5 Belangrijke boekhoudprincipes
Gedurende het boekhouden zijn er een aantal algemene principes die gevolgd moeten worden voor een getrouw beeld:
* **Kwantificering:** Alleen elementen die in geldwaarde uitgedrukt kunnen worden, worden opgenomen.
* **Historische kost:** Transacties worden geregistreerd tegen hun oorspronkelijke aanschaffingsprijs.
* **Realisatieprincipe:** Opbrengsten worden geregistreerd wanneer de rechten erop overgaan naar een andere partij (bv. bij levering, niet bij bestelling).
* **Overeenstemmingsprincipe:** Opbrengsten en de daarmee samenhangende kosten moeten in dezelfde periode worden opgenomen.
* **Voorzichtigheid:** Potentiële kosten worden opgenomen, terwijl potentiële opbrengsten pas worden gerealiseerd indien ze zeker zijn.
* **Consistentie:** Boekhoudkundige keuzes moeten consistent worden toegepast over de tijd heen.
* **Volledigheid:** Alle transacties moeten worden geboekt.
* **Objectiviteit:** Boekingen moeten gebaseerd zijn op bewijsstukken.
> **Tip:** Zorg ervoor dat je de principes van enkelvoudig en dubbel boekhouden goed uit elkaar kunt houden en de implicaties van elk systeem begrijpt. Ook de structuur van de balans, inclusief de ordening op basis van liquiditeit en opeisbaarheid, is cruciaal.
---
# Het boeken van transacties in journaal en grootboek
Dit topic beschrijft het proces van het registreren van financiële transacties in het journaal en grootboek, inclusief de structuur van het rekeningenstelsel (MAR) en de boekhoudkundige cycli.
## 3.1 De rol van journaal en grootboek
Het boeken van transacties is de kern van boekhouden. Elke financiële transactie binnen een onderneming, zoals inkopen, verkopen, betalingen en inning, moet systematisch worden geregistreerd. Dit proces zorgt voor een chronologisch en gestructureerd overzicht van de financiële gebeurtenissen.
### 3.1.1 Het grootboek
Het grootboek is een verzameling van alle rekeningen die een onderneming gebruikt. Elke rekening staat voor een specifiek vermogensbestanddeel (actief, passief, kosten of opbrengsten) en registreert de chronologische cijfermatige evolutie ervan. Het grootboek vormt de basis voor de opstelling van de balans en de resultatenrekening.
### 3.1.2 Het journaal
Het journaal is een bestand waarin alle transacties op chronologische volgorde worden genoteerd. De registratie volgt een strikte boekhoudkundige formule, waarbij elke transactie wordt weergegeven met een debet- en een creditboeking van hetzelfde bedrag. De structuur is doorgaans eerst de debetboeking en daarna de creditboeking, vaak aangeduid met een '@'-symbool.
### 3.1.3 De relatie tussen journaal en grootboek
De informatie uit het journaal wordt continu verwerkt naar het grootboek. Dit zorgt ervoor dat het grootboek steeds up-to-date is en dat elke transactie op de juiste rekeningen wordt geboekt, zowel in debet als in credit.
## 3.2 Het Algemeen Rekeningstelsel (MAR)
Het Minimum Algemeen Rekeningstelsel (MAR) is een gestandaardiseerd systeem dat de structuur en nummering van rekeningen definieert. Het MAR is opgedeeld in klassen, groepen en specifieke rekeningen.
### 3.2.1 Structuur van het MAR
Het MAR omvat acht klassen:
* **Klasse 1:** Eigen vermogen, voorzieningen en uitgestelde belastingen (Passief).
* **Klasse 2:** Vaste activa en vorderingen op meer dan één jaar (Actief).
* **Klasse 3:** Voorraden en bestellingen in uitvoering (Actief).
* **Klasse 4:** Vorderingen op ten hoogste één jaar, schulden op ten hoogste één jaar en overlopende rekeningen (Actief en Passief).
* **Klasse 5:** Geldbeleggingen en liquide middelen (Actief).
* **Klasse 6:** Kosten (Resultatenrekening).
* **Klasse 7:** Opbrengsten (Resultatenrekening).
Balansrekeningen bevinden zich in klasse 1 tot en met 5, terwijl resultatenrekeningen in klasse 6 en 7 vallen.
### 3.2.2 Rekeningen met correcties
Specifieke rekeningen binnen het MAR, vaak aangeduid met een '-' teken in het MAR, gedragen zich omgekeerd ten opzichte van de normale boekingsregels. Dit zijn bijvoorbeeld actief-correctierekeningen of passief-correctierekeningen.
## 3.3 De Boekhoudkundige Cyclus
De boekhoudkundige cyclus beschrijft het volledige proces van het registreren van transacties gedurende een boekjaar, van de opening tot de afsluiting.
### 3.3.1 Opening van het boekjaar
Het boekjaar begint met de **beginbalans**. Op basis van deze balans worden alle balansrekeningen geopend in zowel het grootboek als het journaal. Vaste activa worden vaak uitgesplitst naar hun aanschaffingswaarde (eindcijfer .0) en de geboekte afschrijvingen (eindcijfer .9).
#### 3.3.1.1 Afschrijvingen
Afschrijvingen zijn een boekhoudkundig middel om de kosten van uitgaven die meerdere jaren bijdragen aan de productie of resultaatvorming, te spreiden over hun economische levensduur. Dit is van toepassing op vaste activa met een beperkte levensduur, met uitzondering van terreinen. Afschrijvingen beïnvloeden het bedrijfsresultaat, maar zijn geen geldstroom. Ze worden toegepast volgens een afschrijvingsplan en kunnen direct of indirect worden geboekt.
### 3.3.2 Registratie van transacties tijdens het boekjaar
Gedurende het boekjaar worden alle financiële transacties geboekt in het journaal en verwerkt in het grootboek. Hierbij wordt rekening gehouden met boekhoudregels, zoals de behandeling van BTW, waar aankopen aftrekbare BTW en verkopen verschuldigde BTW genereren.
### 3.3.3 Eindejaarsverrichtingen en afsluiten boekjaar
Aan het einde van het boekjaar vinden specifieke afsluitingsverrichtingen plaats:
1. **Opstellen proef- en saldibalans:** Controleert de boekhoudkundige registraties op fouten. De proefbalans toont de totalen van alle gebruikte rekeningen, terwijl de saldibalans de saldi van deze rekeningen weergeeft.
2. **Eindejaarsverrichtingen:** Dit omvat onder andere:
* Afschrijvingen en waardeverminderingen op vaste activa.
* Omboeken van langlopende naar kortlopende schulden en vorderingen.
* Voorraadinventaris en aanpassing van de voorraadrekeningen.
* BTW-afrekening.
* Controle van kassa en bankrekeningen.
3. **Opstellen aangepaste saldibalans:** Na de eindejaarsverrichtingen wordt een nieuwe saldibalans opgesteld.
4. **Resultaatbepaling:** Het resultaat van het boekjaar wordt bepaald door het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten. Het 'te bestemmen resultaat' wordt bepaald door het resultaat van het boekjaar aan te vullen met het overgedragen resultaat.
5. **Resultaatverwerking:** Het te bestemmen resultaat (winst of verlies) wordt verdeeld of overgedragen. Winsten kunnen worden toegevoegd aan reserves, kapitaal, uitgekeerd aan aandeelhouders, of overgedragen naar het volgende boekjaar. Verliezen kunnen worden aangezuiverd uit kapitaal of reserves, overgedragen, of ten laste genomen door de vennoten.
6. **Eindafsluiting:** Vaste activa worden teruggebracht tot hun boekwaarde, een definitieve proef- en saldibalans wordt opgesteld, en alle actief- en passiefrekeningen worden afgesloten.
7. **Opstellen jaarrekening:** De eindbalans en de resultatenrekening worden opgesteld.
> **Tip:** Het correct toepassen van de boekhoudkundige cyclus is cruciaal voor een getrouw beeld van de financiële toestand van de onderneming. Let goed op de details bij eindejaarsverrichtingen.
## 3.4 Voorbeelden van Transacties en Boekingen
### 3.4.1 Aankoop op krediet
Bij een aankoop op krediet ontstaat een schuld ten opzichte van de leverancier. Dit wordt geregistreerd door het debiteren van de desbetreffende actief- of kostenrekening en het crediteren van de schuldrekening voor leveranciers.
### 3.4.2 BTW-registratie
* **BTW op aankopen:** De betaalde BTW is aftrekbaar van de fiscus en wordt geregistreerd als een vordering (terugvorderbare BTW).
* **BTW op verkopen:** De ontvangen BTW is verschuldigd aan de fiscus en wordt geregistreerd als een schuld (verschuldigde BTW).
* **Belangrijk:** BTW is nooit een kost of opbrengst voor een onderneming, maar een vordering of schuld. Het beïnvloedt de voorraad niet rechtstreeks.
### 3.4.3 Commerciële en Financiële Kortingen
* **Commerciële Kortingen (CK):** Worden gegeven omwille van de hoeveelheid, promotie, etc. Ze verminderen de kost bij aankoop of de opbrengst bij verkoop. CK heeft impact op de waardering van de voorraad bij de koper en op de BTW-berekening.
* **Financiële Kortingen (FK):** Worden gegeven bij tijdige betaling. Ze leiden tot een financiële opbrengst bij aankoop of een financiële kost bij verkoop. FK heeft geen impact op de waardering van de voorraad, maar wel op de BTW-berekening.
### 3.4.4 Retourneren van goederen
Zowel uitgaande retours na aankoop als inkomende retours na verkoop vereisen specifieke boekingen om de oorspronkelijke transacties te corrigeren, inclusief de BTW en eventuele kortingen. Bij een permanente inventarisatie wordt de voorraadswijziging aangepast.
### 3.4.5 Te ontvangen facturen (TOF) en Te innen opbrengsten (TIO)
* **Te ontvangen facturen (TOF):** Worden gebruikt wanneer goederen zijn geleverd maar de factuur nog niet is ontvangen. Deze kosten worden aan het juiste boekjaar toegewezen via een balansrekening (Actief). Er is geen BTW en geen opname in handelsschulden.
* **Te innen opbrengsten (TIO):** Worden gebruikt wanneer goederen zijn gekocht maar de factuur nog niet is uitgeschreven. Deze opbrengsten worden aan het juiste boekjaar toegewezen via een balansrekening (Passief). Er is geen BTW en geen opname in handelsvorderingen.
### 3.4.6 Betaalde voorschotten
Voorschotten die worden betaald bij een aankoop worden geregistreerd als een vordering zolang de goederen of diensten niet zijn ontvangen. Ontvangen vooruitbetalingen bij een verkoop worden geregistreerd als een schuld.
> **Voorbeeld:** Een onderneming koopt op 15 december 100 stuks van een product aan 10 dollars per stuk, met een commerciële korting van 5% en een financiële korting van 2% bij betaling binnen 10 dagen. De BTW bedraagt 21%.
>
> Eerst wordt de commerciële korting verwerkt. De aankoopprijs exclusief BTW wordt dan 100 stuks * 10 dollars/stuk * (1 - 0.05) = 950 dollars. De BTW bedraagt 950 dollars * 0.21 = 199.50 dollars.
>
> Indien de betaling tijdig gebeurt, wordt de financiële korting berekend op de prijs inclusief BTW na commerciële korting, of op de prijs exclusief BTW, afhankelijk van de boekhoudregels. Voor dit voorbeeld gaan we uit van exclusief BTW: de financiële korting is 950 dollars * 0.02 = 19 dollars. Dit leidt tot een financiële opbrengst.
>
> De totale kostprijs exclusief BTW is dan 950 dollars - 19 dollars = 931 dollars. De totale te betalen BTW is 199.50 dollars. De netto kostprijs die de leverancier ontvangt is 931 + 199.50 = 1130.50 dollars.
### 3.4.7 Voorraadwijzigingen
Wanneer de eindvoorraad groter is dan de beginvoorraad, stijgt de voorraad en dalen de kosten. Omgekeerd, als de eindvoorraad kleiner is dan de beginvoorraad, daalt de voorraad en stijgen de kosten. Dit wordt geboekt op een specifieke voorraadwijzigingsrekening. De Kost van de Verkochte Goederen (KVG) wordt berekend als: `Beginvoorraad + Aankopen - Eindvoorraad`.
> **Voorbeeld:**
> * **Eindvoorraad > Beginvoorraad:** Voorraad stijgt, kosten dalen. Boeking: Debet 'Voorraad' (bv. 340 Handelsgoederen), Credit 'Voorraadwijziging HG' (bv. 6094).
> * **Eindvoorraad < Beginvoorraad:** Voorraad daalt, kosten stijgen. Boeking: Debet 'Voorraadwijziging HG' (bv. 6094), Credit 'Voorraad' (bv. 340 Handelsgoederen).
## 3.5 Belangrijke Principes en Concepten
* **Getrouw beeld:** De boekhouding moet een betrouwbaar beeld geven van de onderneming.
* **Historische kost:** Transacties worden geregistreerd aan hun oorspronkelijke aanschaffingsprijs.
* **Realisatieprincipe:** Opbrengsten worden geregistreerd wanneer de rechten erop overgaan naar een andere partij (levering).
* **Overeenstemmingsprincipe (Matching Principle):** Kosten worden toegewezen aan dezelfde periode als de opbrengsten waarmee ze verband houden.
* **Voorzichtigheidsprincipe:** Mogelijke kosten worden meegenomen, maar verwachte opbrengsten pas bij realisatie.
* **Consistentie:** Boekhoudkundige keuzes blijven consistent, tenzij er een fundamentele verandering optreedt.
* **Materialiteit:** Basisregels worden toegepast op alle niet-verwaarloosbare posten.
* **Objectiviteit:** Boekingen moeten gebaseerd zijn op bewijsstukken.
---
# Eindejaarsverrichtingen en afsluiten boekjaar
Dit gedeelte behandelt de essentiële stappen en procedures die nodig zijn om het boekjaar succesvol af te sluiten, inclusief de opstelling van proef- en saldibalansen, de correcte verwerking van eindejaarsverrichtingen, en de bepaling en verwerking van het resultaat van de onderneming.
### 4.1 Opstellen van proef- en saldibalansen
Voordat de definitieve afsluiting kan plaatsvinden, is het cruciaal om de nauwkeurigheid van de gedurende het jaar geboekte transacties te verifiëren.
#### 4.1.1 Proefbalans
Een proefbalans is een overzicht van alle gebruikte rekeningen gedurende het boekjaar. De debettotalen van de rekeningen worden in een debetkolom geplaatst en de credittotalen in een creditkolom.
* **Controle:** Het totaal van de debetkolom moet gelijk zijn aan het totaal van de creditkolom. Dit is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor een correcte boekhouding.
#### 4.1.2 Saldibalans
De saldibalans toont de eindsaldi van alle gebruikte rekeningen. Deze saldi worden in de debet- of creditkolom van de balans geplaatst, afhankelijk van hun aard.
### 4.2 Eindejaarsverrichtingen
Aan het einde van het boekjaar moeten diverse aanpassingen en correcties worden doorgevoerd om een getrouw beeld te geven van de financiële toestand en het resultaat. Er zijn meerdere specifieke verrichtingen die uitgevoerd moeten worden.
#### 4.2.1 Afschrijvingen en waardeverminderingen op vaste activa
* **Doel:** De kosten van vaste activa met een beperkte levensduur worden over hun economische levensduur verspreid volgens het overeenstemmingsprincipe.
* **Methode:** Meestal wordt de lineaire afschrijvingsmethode toegepast, waarbij het actief lineair wordt afgeschreven over de verwachte gebruiksduur.
* **Registratie:**
* Een **waardecorrectie** wordt geboekt op een correctierekening van het actief (bv. rekening eindigend op .9).
* De **afschrijvingskost** wordt geboekt op een kostrekening (bv. rekening 6303).
* **Bijzondere gevallen:**
* Indien de boekwaarde volgens het afschrijvingsplan de gebruikswaarde overschrijdt, wordt een **aanvullende of niet-recurrente afschrijving** (rekening 660) geboekt.
* Indien de boekwaarde kleiner is dan de gebruikswaarde, kan een **terugname van afschrijvingen** (rekening 760) geboekt worden.
* Bij de verkoop van materiële vaste activa wordt een eventuele **meerwaarde** (rekening 763) of **minderwaarde** (rekening 663) op realisatie van vaste activa geboekt.
* **Pro rata temporis:** Afschrijvingen worden berekend op basis van het aantal gebruikte dagen van het actief in het boekjaar.
#### 4.2.2 Omboeken van lange-termijn naar korte-termijn schulden/vorderingen
Schulden en vorderingen die oorspronkelijk als lange-termijn werden geclassificeerd, maar die binnen twaalf maanden na de balansdatum vervallen, moeten worden omgeboekt naar korte-termijn schulden/vorderingen.
* Voorbeeld: Een lange-termijn lening (rekening 1730) die binnen het jaar moet worden afgelost, wordt omgeboekt naar een korte-termijn schuld (rekening 4230).
#### 4.2.3 Voorraadinventaris en voorraadcorrectie
Het doel is om de boekhoudkundige voorraad gelijk te stellen aan de fysieke voorraad en de kosten van de verkochte goederen (KVG) correct te bepalen.
* **Kost van de verkochte goederen (KVG):** `$KVG = Beginvoorraad + Aankopen - Eindvoorraad$`
* **Voorraadwijziging:** Het verschil tussen de KVG en de geboekte aankopen wordt geboekt op een hulpopbrengsten- of kostrekening voor voorraadwijzigingen (bv. rekening 6094 voor handelsgoederen).
* `Eindvoorraad > Beginvoorraad`: Voorraadstijging, kosten dalen.
* `Eindvoorraad < Beginvoorraad`: Voorraaddaling, kosten stijgen.
* **Voorraadsystemen:**
* **Niet-permanente inventaris:** De voorraadrekening wordt pas aan het einde van het boekjaar aangepast.
* **Permanente inventaris:** De voorraadrekening wordt continu aangepast. Rekeningen 6090 en 6091 worden enkel gebruikt bij een permanente inventaris.
* **Waardering:** Voorraden worden gewaardeerd tegen aanschaffingsprijs of vervaardigingsprijs. De minimumwaarderingsregel (laagste van boekwaarde, huidige marktwaarde en verwachte toekomstige marktwaarde) moet worden toegepast.
#### 4.2.4 BTW-afrekening
De verschuldigde BTW op verkopen en de terugvorderbare BTW op aankopen worden periodiek (maand, kwartaal, jaar) verrekend.
* **Verschuldigde BTW > Terugvorderbare BTW:** Dit resulteert in een schuld aan de overheid.
* **Verschuldigde BTW < Terugvorderbare BTW:** Dit resulteert in een vordering op de overheid.
* **Commerciële korting (CK):** Vermindert de aanschaffingsprijs of de verkoopprijs en heeft impact op de waardering van de voorraad en de BTW-berekening.
* **Financiële korting (FK):** Geeft korting bij tijdige betaling en heeft geen impact op de waardering van de voorraad, maar wel op de BTW-berekening.
* **Bijkomende kosten:** Kosten zoals transport die verbonden zijn aan de levering, worden meegenomen in de aanschaffingswaarde van de voorraad.
#### 4.2.5 Controle van kassa en bankrekening
Verschillen tussen het banksaldo volgens de boekhouding en het bankafschrift moeten worden onderzocht en verklaard. Onverklaarbare verschillen vereisen verdere analyse.
#### 4.2.6 Retourgoederen en regularisaties
Bij uitgaande retours na een aankoop of inkomende retours na een verkoop worden de oorspronkelijke boekingen (aankoop/verkoop, BTW, kortingen, handelsschulden/vorderingen) geregulariseerd.
#### 4.2.7 Te ontvangen facturen (TOF) en te innen opbrengsten (TIO)
* **Te ontvangen facturen (444):** Kosten die reeds gemaakt zijn, maar waarvoor de factuur nog niet is ontvangen. Deze worden aan het begin van het volgende boekjaar overgeboekt naar de desbetreffende kostrekeningen of leveranciersschulden.
* **Te innen opbrengsten (404):** Opbrengsten die reeds gerealiseerd zijn, maar waarvoor de factuur nog niet is verzonden. Deze worden aan het begin van het volgende boekjaar overgeboekt naar de desbetreffende opbrengstenrekeningen of handelsvorderingen.
#### 4.2.8 Voorschotten
* **Betaalde voorschotten op aankopen (bv. 360 of 406):** Worden als een vordering beschouwd tot de levering van goederen of diensten.
* **Ontvangen voorschotten op verkopen (bv. 46):** Worden als een schuld beschouwd tot de levering van goederen of diensten.
### 4.3 Aangepaste saldibalans
Na het boeken van alle eindejaarsverrichtingen wordt een definitieve saldibalans opgesteld die alle correcties bevat.
### 4.4 Resultaatbepaling
Het resultaat van het boekjaar wordt bepaald door het verschil tussen de opbrengsten en de kosten.
#### 4.4.1 Bepalen van het resultaat van dit boekjaar
Het verschil tussen de totale creditsaldi van de opbrengstenrekeningen en de totale debetsaldi van de kostrekeningen geeft de winst of het verlies van het boekjaar weer.
#### 4.4.2 Bepalen van het totaal 'te bestemmen resultaat'
Het resultaat van het boekjaar wordt gecorrigeerd met het overgedragen resultaat van het vorige boekjaar.
* **Overgedragen winst:** Verhoogt de opbrengsten of het eigen vermogen (rekening 140 debiteren, 790 crediteren).
* **Overgedragen verlies:** Verhoogt de kosten of het eigen vermogen (rekening 690 debiteren, 141 crediteren).
### 4.5 Resultaatverwerking
Het totale 'te bestemmen resultaat' wordt verdeeld en verwerkt om de eindbalans in evenwicht te brengen.
#### 4.5.1 Positief te bestemmen resultaat (winst)
De winst kan worden aangewend voor:
* Toevoeging aan reserves (rekening 692).
* Verhoging van het kapitaal (rekening 691).
* Overdracht naar volgend boekjaar (rekening 693).
* Uitkering aan aandeelhouders (dividenden, rekening 694), bestuurders (tantièmes, rekening 695), werknemers (rekening 696), of andere rechthebbenden (rekening 697).
#### 4.5.2 Negatief te bestemmen resultaat (verlies)
Verliezen kunnen worden verwerkt door:
* Onttrekking aan het kapitaal (rekening 791).
* Onttrekking aan de reserves (rekening 792).
* Overdracht naar volgend boekjaar (rekening 793).
* Tussenkomst van vennoten of eigenaars in het verlies (rekening 794).
### 4.6 Eindafsluiting
De laatste stappen omvatten het opstellen van de definitieve jaarrekening en het in evenwicht brengen van de balans.
#### 4.6.1 Terugbrengen van vaste activa naar boekwaarde
De verschillende rekeningen die vaste activa vertegenwoordigen (aanschaffingswaarde, geboekte afschrijvingen, herwaarderingsmeerwaarden) worden samengevoegd tot de netto boekwaarde op de balans.
#### 4.6.2 Opstellen van definitieve proef- en saldibalans
Een laatste controle na alle afsluitingsboekingen.
#### 4.6.3 Afsluiten van alle actief- en passiefrekeningen
Alle balansrekeningen worden gesloten en overgebracht naar de winst- en verliesrekening of het eigen vermogen om de eindbalans op te stellen.
#### 4.6.4 Opstellen van de jaarrekening
De jaarrekening omvat de eindbalans, de resultatenrekening en de toelichtingen.
> **Tip:** Het correct toepassen van het overeenstemmingsprincipe en het voorzichtigheidsprincipe is cruciaal tijdens de eindejaarsverrichtingen om een getrouw beeld van de financiële toestand en het resultaat te bekomen.
> **Voorbeeld:** De berekening van de kost van de verkochte goederen is fundamenteel voor de winstbepaling en vereist een correcte bepaling van de begin- en eindvoorraad.
---
# Activa: Vlottende, Financiële en Immateriële Vaste Activa
Deze sectie behandelt de waardering en verwerking van verschillende soorten activa, waaronder immateriële en financiële vaste activa, en vlottende activa zoals voorraden, vorderingen en liquide middelen, inclusief hun initiële waardering en aanpassingen na aanschaf.
### 5.1 Immateriële Vaste Activa (IVA)
Immateriële vaste activa (IVA) zijn bedrijfsmiddelen van onlichamelijke aard die duurzaam binnen de onderneming worden gebruikt en naar verwachting toekomstige economische voordelen zullen opleveren. Ze omvatten onder andere softwarelicenties, merken, concessies, octrooien en knowhow. De objectiviteit bij de waardering van IVA is een belangrijk aandachtspunt.
#### 5.1.1 Inleiding tot IVA
IVA zijn duurzaam aanwezig in de onderneming en worden niet verwacht binnen één jaar gerealiseerd te worden. Ze dragen bij aan de productie van goederen of diensten. Voorbeeldbenerekeningen in het MAR (Minimum Algemeen Rekeningstelsel) zijn:
* `Rekening 211`: Recht op gebruik van merk, patent, concessie.
* `Rekening 213`: Voorschotten die betaald zijn voor toekomstige licenties.
* `Rekening 20`: Oprichtingskosten, die fictieve activa zijn en gespreid over de tijd.
#### 5.1.2 Waardering bij verwerving van IVA
De aanschaffingswaarde (AW) van IVA kan op drie manieren worden bepaald:
* **Aanschaffingsprijs**: Dit is de aankoopprijs plus directe bijkomende kosten, zoals transportkosten. BTW wordt niet meegerekend in de AW omdat deze aftrekbaar is.
* **Inbrengwaarde**: Dit is de waarde van de aandelen die worden uitgegeven in ruil voor het IVA, exclusief bijkomende kosten.
* **Vervaardigingsprijs**: Dit omvat directe productiekosten, indirecte productiekosten (optioneel te activeren) en eventuele intercalaire interesten tot het moment van bedrijfsklaarheid. De waarde mag de gebruikswaarde niet overschrijden.
Speciale aandacht gaat naar:
* **Kosten van onderzoek**: Deze kosten worden direct ten laste van het resultaat genomen (voorzichtigheidsprincipe).
* **Kosten van ontwikkeling**: Deze kunnen worden geactiveerd, mits er een reële kans is op commercialisering. Ze kunnen gespreid worden over minimaal 5 en maximaal 10 jaar.
* **Goodwill**: Dit ontstaat bij overnames en is het verschil tussen de overnameprijs en de boekwaarde van het eigen vermogen van de overgenomen onderneming. Goodwill wordt maximaal over 10 jaar afgeschreven.
#### 5.1.3 Waardeveranderingen na aanschaf van IVA
* **Waardedaling**:
* **Recurrente afschrijvingen**: Verplicht voor IVA met beperkte gebruiksduur, gebaseerd op een afschrijvingsplan.
* **Niet-recurrente afschrijvingen**: Verplicht wanneer de boekwaarde van het IVA groter is dan de gebruikswaarde (bv. door technische ontwaarding of gewijzigde economische omstandigheden).
* **Waardeverminderingen**: Verplicht bij duurzame waardedalingen, ook voor IVA met een onbeperkte gebruiksduur.
* **Waardestijging**:
* **Terugname van afschrijvingen en waardeverminderingen**: Verplicht als de reden voor de daling wegvalt.
* **Herwaardering**: Niet toegelaten voor IVA vanwege het objectiviteitsprincipe.
#### 5.1.4 Verkoop van IVA
De verkoop van IVA volgt drie stappen:
1. Wegboeken van alle betrokken activa (inclusief eventuele herwaarderingsmeerwaarden).
2. Registreren van de vordering en BTW (indien van toepassing).
3. Registreren van de meerwaarde (opbrengst) of minderwaarde (kost).
### 5.2 Materiële Vaste Activa (MVA)
Materiële vaste activa (MVA) zijn tastbare activa die duurzaam worden gebruikt voor de bedrijfsactiviteit. Voor opname in de balans moet de onderneming juridisch eigenaar zijn en het actief gebruiken in de bedrijfsvoering.
#### 5.2.1 Inleiding tot MVA
MVA worden ingezet voor de productie van goederen of diensten. Voorbeelden zijn gebouwen, machines en voertuigen.
#### 5.2.2 Waardering bij verwerving van MVA
De aanschaffingswaarde (AW) van MVA wordt bepaald door:
* **Aanschaffingsprijs**: Aankoopprijs plus directe bijkomende kosten (bv. transportkosten).
* **Inbrengwaarde**: Waarde van de aandelen uitgegeven bij inbreng van MVA.
* **Vervaardigingsprijs**: Directe productiekosten, indirecte productiekosten (optioneel te activeren) en intercalaire interesten tot bedrijfsklaarheid.
#### 5.2.3 Waardering aan vervaardigingsprijs
Bij de vervaardiging van MVA door de onderneming zelf, kan gekozen worden voor:
* **Full costing**: Activeren van zowel directe als indirecte productiekosten.
* **Direct costing**: Alleen directe productiekosten activeren en indirecte kosten als kosten in de resultatenrekening laten staan.
Intercalaire interesten (interesten op leningen voor de financiering van MVA) mogen geactiveerd worden tijdens de periode tot bedrijfsklaarheid.
#### 5.2.4 Leasing
Bij leasing is de onderneming de economisch eigenaar (leasingnemer). De leasingmaatschappij is juridisch eigenaar (leasinggever).
* **Boekhoudkundige leasing**: Het actief wordt op de balans opgenomen onder de activa en een schuld. De jaarlijkse annuïteit bestaat uit aflossing en interest. Op het einde van het jaar worden LT-schulden omgezet naar KT-schulden en wordt het actief afgeschreven.
* **Boekhoudkundige huur**: Het actief wordt niet op de balans opgenomen. De huur wordt als kost genomen, gespreid over de gebruiksperiode.
#### 5.2.5 Waardeverminderingen en waardestijgingen MVA
* **Waardedalingen**:
* **Recurrente afschrijvingen**: Volgens een afschrijvingsplan, gespreid over de gebruiksduur.
* **Niet-recurrente afschrijvingen**: Verplicht indien de boekwaarde de gebruikswaarde overschrijdt.
* **Waardeverminderingen**: Verplicht bij duurzame daling van de waarde.
* **Waardestijgingen**:
* **Terugname van afschrijvingen en waardeverminderingen**: Verplicht indien de reden voor de daling wegvalt.
* **Herwaardering**: Toegelaten onder voorwaarden (duurzaamheid, rendabiliteit) en leidt tot een toename van het actief en het eigen vermogen (herwaarderingsmeerwaarden). Dit heeft geen directe invloed op het resultaat, maar wel op toekomstige afschrijvingen.
#### 5.2.6 Verkoop van MVA
De verkoop van MVA omvat:
1. Wegboeken van het actief (inclusief eventuele herwaarderingsmeerwaarden).
2. Registreren van de vordering en BTW.
3. Registreren van de meerwaarde (opbrengst) of minderwaarde (kost).
### 5.3 Financiële Vaste Activa (FVA)
Financiële vaste activa (FVA) betreffen eigendomsrelaties van duurzame aard tussen ondernemingen, zoals participaties in andere bedrijven. Aandelen die tijdelijk worden aangehouden, vallen onder geldbeleggingen en niet onder FVA.
#### 5.3.1 Introductie tot FVA
FVA worden onderverdeeld op basis van het percentage aandelenbezit:
* **Verbonden ondernemingen**: Controle (> 50% stemrecht of controle in feite).
* **Ondernemingen waarmee deelnemingsverhouding bestaat**: 10-50% aandelen.
* **Andere financiële vaste activa**: Minder dan 10% aandelen, met de voorwaarde van duurzaamheid.
#### 5.3.2 Initiële waardering van FVA bij aanschaf
* **Aanschaffingsprijs**: Aankoopprijs plus directe bijkomende kosten. Deze kosten kunnen worden geactiveerd (meer winst dit jaar) of als financiële kost worden genomen (minder winst dit jaar).
* **Inbrengwaarde**: Waarde van de aandelen die worden uitgegeven in ruil voor FVA.
#### 5.3.3 Waardeontwikkeling na aanschaf van FVA
* **Waardedaling**:
* **Waardeverminderingen**: Verplicht bij duurzame waardedaling.
* **Waardestijging**:
* **Terugname van waardeverminderingen**: Verplicht indien de oorzaak van de daling wegvalt.
* **Herwaardering**: Mogelijk voor deelnemingen, onder voorwaarden van duurzaamheid en rendabiliteit. Herwaarderingsmeerwaarden verhogen het actief en eigen vermogen, maar hebben geen directe impact op het resultaat.
#### 5.3.4 Verkoop van FVA
De verkoop van FVA volgt dezelfde drie stappen als bij MVA: wegboeken actief, registreren vordering en BTW, en registreren meer- of minderwaarde. Bij FVA wordt onderscheid gemaakt tussen voorlopige en definitieve meer- of minderwaarden, rekening houdend met eventuele herwaarderingsmeerwaarden.
#### 5.3.5 Opbrengsten uit FVA
Opbrengsten uit FVA, zoals dividenden, worden geboekt op het moment van ontvangst. Deze zijn onderhevig aan roerende voorheffing.
### 5.4 Vlottende Activa
Vlottende activa zijn middelen die minder lang in de onderneming aanwezig zijn en binnen 12 maanden worden gerealiseerd, verbruikt of omgezet in geld. Op de balans worden ze gerangschikt op basis van liquiditeit.
#### 5.4.1 Voorraden
Voorraden zijn activa die worden aangehouden om te verkopen of om te produceren. Ze maken deel uit van de operationele cyclus.
* **Waardering bij aanschaf/vervaardiging**: Tegen aanschaffingswaarde (voor aangekochte goederen) of vervaardigingsprijs (voor geproduceerde goederen). Minimumwaarderingsregel: de lagere waarde van de boekwaarde of de marktwaarde wordt gehanteerd.
* **Waarderingsmethoden verkoop**: Individueel identificeerbare prijs, FIFO (First-In, First-Out), LIFO (Last-In, First-Out) of gewogen gemiddelde prijzen. De keuze beïnvloedt het resultaat.
* **Voorraadwijziging**: Het verschil tussen de begin- en eindvoorraad wordt verwerkt via een hulpresultatenrekening.
#### 5.4.2 Geldbeleggingen
Geldbeleggingen zijn tijdelijke investeringen van vrij vermogen, zoals aandelen of kasbons. Ze verschillen van FVA door hun tijdelijke aard.
* **Waardering bij aanschaf**: Tegen aanschaffingswaarde.
* **Waardering na aanschaf**: Er vinden geen afschrijvingen plaats. Waardedalingen leiden tot verplichte waardeverminderingen. Waardestijgingen leiden tot terugname van waardeverminderingen; herwaardering is niet toegelaten.
#### 5.4.3 Vorderingen
Vorderingen vertegenwoordigen de verplichting van derden tot betaling aan de onderneming. Ze kunnen op meer dan één jaar of op ten hoogste één jaar lopen, en zijn onderverdeeld in handelsvorderingen en overige vorderingen.
* **Initiële waardering**: Tegen nominale waarde.
* **Dubieuze vorderingen**: Bij twijfel over terugbetaling, wordt een waardevermindering aangelegd (via observatie of schatting). Bij definitieve afrekening van dubieuze vorderingen worden meer- of minderwaarden geregistreerd.
#### 5.4.4 Liquide Middelen
Liquide middelen omvatten direct beschikbare middelen zoals kastegeld en banktegoeden. De waardering is meestal tegen aanschaffingswaarde. Problematiek ontstaat vaak door verschillen tussen het bankafschrift en de boekhouding.
#### 5.4.5 Overlopende Rekeningen
Overlopende rekeningen zijn balansrekeningen die kosten en opbrengsten aan het juiste boekjaar toewijzen, ongeacht het moment van betaling of ontvangst. Ze worden aan het einde van het boekjaar aangemaakt en aan het begin van het volgende boekjaar gesloten. Voorbeelden zijn 'Te ontvangen facturen' en 'Te innen opbrengsten'.
### 5.5 Passiva
Passiva vertegenwoordigen de financieringsbronnen van een onderneming en worden onderverdeeld in Eigen Vermogen (EV) en Vreemd Vermogen (VV, schulden). De indeling op de balans gebeurt op basis van opeisbaarheid.
#### 5.5.1 Kapitaalsubsidies
Kapitaalsubsidies zijn eenmalige tegemoetkomingen van de overheid voor investeringen in vaste activa. Ze worden deels op de balans opgenomen als kapitaalsubsidies (onder EV) en deels gespreid als opbrengst over de gebruiksduur van het actief, conform het matchingprincipe. Indien belast, wordt ook rekening gehouden met uitgestelde belastingen.
#### 5.5.2 Voorzieningen en uitgestelde belastingen
* **Voorzieningen**: Worden aangelegd voor duidelijk omschreven, waarschijnlijke of zekere verliezen of kosten waarvan het bedrag nog niet vaststaat, maar waarvan de oorzaak in het huidige boekjaar ligt (overeenstemmingsprincipe en voorzichtigheidsprincipe). Ze zijn gevoelig voor winststuring.
* **Uitgestelde belastingen**: Registreren toekomstige belastingschulden.
### 5.6 Resultaatbepaling en -verwerking
Het resultaat van het boekjaar wordt bepaald door het verschil tussen opbrengsten en kosten. De bestemming van de winst (of verwerking van een verlies) omvat onder andere toevoeging aan reserves, uitkering aan aandeelhouders, of overdragen naar het volgende boekjaar. De berekening van wettelijke reserves en de diverse boekhoudkundige keuzes kunnen invloed hebben op het gerapporteerde winstcijfer.
#### 5.6.1 Winstmanagement
Diverse boekhoudkundige keuzes, zoals het activeren van kosten, de afschrijvingsduur, de waarderingsmethode van voorraden, en het al dan niet aanleggen van voorzieningen of waardeverminderingen, kunnen worden gebruikt om het winstcijfer te beïnvloeden. Een kritische reflectie op deze keuzes is essentieel voor een getrouw beeld van de financiële toestand van de onderneming.
---
# Passiva: Voorzieningen, Kapitaalsubsidies en Resultaatverwerking
Dit gedeelte behandelt de passiva van een onderneming, met specifieke aandacht voor kapitaalsubsidies, voorzieningen, uitgestelde belastingen, en de procedures voor resultaatbepaling en -verwerking, inclusief de bestemming van winsten en de verwerking van verliezen.
## 6. Voorzieningen, kapitaalsubsidies en resultaatverwerking
### 6.1 Voorzieningen
Voorzieningen zijn een manier om kosten toe te wijzen aan het juiste boekjaar, in overeenstemming met het matchingprincipe. Dit houdt in dat kosten die verband houden met goederen die verkocht zijn, reeds in het huidige boekjaar moeten worden opgenomen. Men dient zich af te vragen of er kosten zijn die in een volgend boekjaar of later gemaakt moeten worden, waarvan de oorzaak zich echter in het huidige boekjaar situeert.
* **Doel:** Dekking van duidelijk omschreven verliezen of kosten die op balansdatum waarschijnlijk of zeker zijn, maar waarvan het bedrag nog niet vaststaat.
* **Voorwaarden voor aanleggen:**
* De aard van de te dekken kosten is duidelijk omschreven.
* Het bestaan van de kosten is zeker of hoogstwaarschijnlijk.
* Het bedrag van de te dekken kost is nog niet gekend.
* **Verschil met schulden:** Bij schulden is het bedrag gekend, bij voorzieningen niet.
* **Verschil met reserves:** Reserves zijn deel van de winst die als financieringsbron behouden wordt zonder specifieke toekomstige uitgave. Bij voorzieningen is de toekomstige uitgave wel gedefinieerd.
* **Karakter:** Voorzieningen zijn toekomstgericht en steunen op het voorzichtigheidsprincipe en het matchingprincipe. Ze vertegenwoordigen een niet-kas kost.
* **Waardering:**
* **Fase 1 (Aanleggen):** Jaarlijks een deel van de verwachte kost toerekenen aan het huidige boekjaar. Dit wordt geboekt als een kost op de resultatenrekening en een voorziening op de balans.
* **Fase 2 (Regularisatie):** Aan het einde van elk boekjaar wordt de voorziening aangepast op basis van nieuwe informatie. Indien de verwachte kosten lager uitvallen, kan een deel van de voorziening worden teruggenomen. Indien de verwachte kosten hoger uitvallen, wordt de voorziening aangevuld.
* **Fase 3 (Aanwenden):** Op het moment dat de werkelijke kost zich voordoet (bv. bij het ontvangen van een factuur), wordt de voorziening aangesproken om een dubbele boeking van de kost te vermijden.
**Tip:** Voorzieningen zijn gevoelig voor winststuring. Slecht presterende ondernemingen neigen ertoe te weinig voorzieningen aan te leggen, terwijl goed presterende ondernemingen meer voorzieningen aanleggen dan strikt noodzakelijk om de belastbare winst te verminderen.
### 6.2 Kapitaalsubsidies
Kapitaalsubsidies zijn bedragen die door de overheid worden verstrekt aan ondernemingen die hebben geïnvesteerd in duurzame vaste activa.
* **Boekhoudkundige verwerking:**
* **Niet-belastbare subsidies:** De subsidie wordt initieel opgenomen als een deel van het eigen vermogen (rekening "Kapitaalsubsidies"). Vervolgens wordt jaarlijks een deel van deze subsidie als opbrengst opgenomen in de resultatenrekening, in lijn met het afschrijvingsritme van het desbetreffende vaste activa (matchingprincipe).
* **Belastbare subsidies:** Een deel van de subsidie wordt geboekt als kapitaalsubsidie in het eigen vermogen, en een deel als "Uitgestelde belastingen op kapitaalsubsidies" in de schulden. Jaarlijks wordt zowel de kapitaalsubsidie als de uitgestelde belasting als opbrengst/kost genomen in de resultatenrekening, conform het afschrijvingsritme van het vaste activa.
* **Verkoop van het actief:** Bij verkoop van het vaste activa waarvoor de subsidie werd verkregen, wordt het resterende saldo van de kapitaalsubsidie in één keer in de resultatenrekening opgenomen.
**Tip:** Kapitaalsubsidies worden gespreid als opbrengst opgenomen om de kosten van het geactiveerde actief te compenseren over de levensduur ervan, wat bijdraagt aan een correcte resultaatbepaling per periode.
### 6.3 Resultaatbepaling en -verwerking
De bepaling en verwerking van het resultaat is cruciaal voor de financiële rapportering van een onderneming.
#### 6.3.1 Resultaatbepaling
Het resultaat van een boekjaar wordt bepaald door het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten van dat jaar. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het "overgedragen resultaat" (winst of verlies) uit voorgaande boekjaren.
* **Te bestemmen resultaat:** Dit is de optelsom van het resultaat van het huidige boekjaar en het overgedragen resultaat.
#### 6.3.2 Resultaatverwerking
Het "te bestemmen resultaat" (winst of verlies) moet vervolgens een bestemming krijgen.
* **Bij winst:**
* **Kapitaalsupplement:** Het winstbedrag kan worden toegevoegd aan het eigen vermogen (reserves of kapitaal), wat een definitieve financieringsbron vormt.
* **Uitkering aan derden:** Winsten kunnen worden uitgekeerd aan aandeelhouders (dividenden), bestuurders of werknemers. Dit creëert een schuld die later wordt voldaan.
* **Overdracht naar volgend boekjaar:** Het winstbedrag kan ook worden overgedragen naar het volgende boekjaar, waardoor het eigen vermogen stijgt, maar nog geen definitieve bestemming heeft.
* **Bij verlies:**
* **Verrekening met kapitaal/reserves:** Het verlies kan definitief worden weggewerkt door onttrekkingen te doen aan het kapitaal of de reserves.
* **Tussenkomst van vennoten/eigenaars:** Aandeelhouders of vennoten kunnen gevraagd worden om bij te dragen aan de dekking van het verlies, wat een vordering voor de onderneming creëert.
* **Overdracht naar volgend boekjaar:** Het verlies kan worden overgedragen naar het volgende boekjaar, in de hoop dit later met winsten te compenseren.
**Voorbeeld:**
Stel een onderneming heeft een winst van 100.000 euro in het huidige jaar en een overgedragen verlies van 20.000 euro uit het vorige jaar. Het te bestemmen resultaat is dan 80.000 euro winst. Deze 80.000 euro kan deels worden uitgekeerd als dividend, deels worden toegevoegd aan reserves, en de rest kan worden overgedragen naar het volgende boekjaar.
**Tip:** De keuze in resultaatverwerking kan de financiële positie van de onderneming beïnvloeden. Het is belangrijk om de doelstellingen van de onderneming in acht te nemen bij deze beslissingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Boekhouden | Het proces van het verzamelen, meten, analyseren, registreren en rapporteren van financiële informatie binnen een organisatie, conform de geldende boekhoudprincipes. Het doel is om beslissingsnemers te voorzien van relevante gegevens voor operationele, investerings- en financieringsactiviteiten. |
| Operationele cyclus | De dagelijkse reeks van activiteiten die essentieel zijn voor het functioneren van een onderneming, zoals het inkopen van goederen, verkopen, betalen en innen van gelden. Boekhouden verstrekt informatie over deze cyclus. |
| Investeringscyclus | De cyclus die betrekking heeft op de aanschaf, het gebruik en de vervanging van vaste activa, zoals machines en gebouwen, met een langetermijnvisie. Boekhouden helpt bij het monitoren van investeringen in deze cyclus. |
| Financieringscyclus | De cyclus gericht op de verwerving van middelen (geld) die nodig zijn om de operationele en investeringsactiviteiten van een onderneming te bekostigen. Boekhouden verschaft inzicht in de financieringsstructuur. |
| Boekhoudprincipes | Fundamentele regels en richtlijnen die ten grondslag liggen aan het voeren van een boekhouding, zoals de boekhoudkundige entiteit, periodiciteit, continuïteit, kwantitatieve weergave, getrouw beeld, geldwaarde-uitdrukking, historische kost, realisatie, overeenstemming, materialiteit, voorzichtigheid, consistentie, volledigheid en objectiviteit. |
| Financieel boekhouden | Een tak van boekhouden die zich richt op het extern rapporteren van financiële informatie aan belanghebbenden buiten de organisatie. Het is gereguleerd en omvat enkel financiële gegevens, die vaak geaggregeerd zijn. |
| Beleidsboekhouden (Management Accounting) | Een tak van boekhouden die gericht is op interne rapportage ten behoeve van het management. Het is niet strikt gereguleerd, kan zowel financiële als niet-financiële informatie bevatten en is doorgaans gedetailleerder. |
| Boekhoudkundige entiteit | Het principe dat stelt dat de boekhouding gevoerd dient te worden voor één specifieke entiteit, waarbij privé- en ondernemingsboekhoudingen strikt gescheiden moeten blijven. |
| Periodiciteit | Het principe dat voorschrijft dat financiële rapporten opgemaakt worden aan het einde van een gedefinieerde tijdsperiode, meestal jaarlijks, om een vergelijkbaar overzicht te bieden. |
| Continuïteit | Het principe dat ervan uitgaat dat de onderneming in het komende boekjaar zal blijven voortbestaan, wat van invloed is op de waardering en presentatie van activa en passiva. |
| Geldwaarde-uitdrukking | Het principe dat vereist dat alle financiële transacties en vermogensbestanddelen worden uitgedrukt in een monetaire waarde, zodat ze meetbaar en vergelijkbaar zijn. |
| Historische kost | Het principe dat voorschrijft dat financiële gegevens worden geregistreerd tegen hun oorspronkelijke aanschaffingsprijs of productiekost, zonder rekening te houden met latere waardeveranderingen. |
| Realisatieprincipe | Het principe dat stelt dat opbrengsten worden geregistreerd op het moment dat de rechten erop overgaan naar een andere partij, en kosten worden toegerekend aan de periode waarin de voordelen ervan genoten worden. |
| Overeenstemmingsprincipe | Het principe dat vereist dat de opbrengsten en de ermee verband houdende kosten die aan een bepaalde periode worden toegerekend, met elkaar in overeenstemming moeten zijn. |
| Materialiteit | Het principe dat stelt dat boekhoudkundige regels en principes toegepast dienen te worden op alle niet-verwaarloosbare posten; kleine bedragen mogen worden afgerond of gegroepeerd. |
| Voorzichtigheid | Het principe dat voorschrijft dat bij het opstellen van de jaarrekening alle mogelijke kosten en risico's in aanmerking genomen moeten worden, terwijl potentiële opbrengsten pas worden verwerkt indien ze reeds gerealiseerd zijn. |
| Consistentie | Het principe dat inhoudt dat boekhoudkundige keuzes en methoden niet zomaar mogen worden veranderd gedurende opeenvolgende boekjaren, tenzij er een fundamentele verandering in de situatie van de onderneming is. |
| Volledigheid | Het principe dat stelt dat alle financiële verrichtingen die de onderneming aangaan, correct en volledig geboekt moeten worden. |
| Objectiviteit | Het principe dat voorschrijft dat de boeking van kosten en opbrengsten gebaseerd moet zijn op objectieve bewijsstukken en feiten, om de betrouwbaarheid van de informatie te waarborgen. |
| Jaarrekening | Een periodieke synthese van de boekhoudkundige registraties, die bestaat uit de balans, de resultatenrekening en de toelichtingen, en die inzicht geeft in de financiële toestand en prestaties van een onderneming. |
| Balans | Een overzicht van alle bezittingen (activa) en schulden (passiva) van een onderneming op een specifiek moment, vaak gepresenteerd als een momentopname. Het toont de financiële structuur van de onderneming. |
| Resultatenrekening | Een overzicht van alle opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode, meestal een boekjaar, dat resulteert in het nettoresultaat (winst of verlies). |
| Dubbel boekhouden | Een boekhoudmethode waarbij elke financiële transactie twee kanten heeft: een debet- en een creditpost van gelijke waarde. Dit zorgt voor een volledig en gecontroleerd overzicht. |
| Eigen vermogen | Het deel van de financiering dat afkomstig is van de eigenaars van de onderneming (aandeelhouders), ook wel beschouwd als de schuld van de onderneming aan haar eigenaars. |
| Vreemd vermogen | De financiering die afkomstig is van derden, zoals banken en leveranciers, en die terugbetaald moet worden. Dit omvat zowel langlopende als kortlopende schulden. |
| Actief | De kant van de balans die de bezittingen van een onderneming weergeeft, geordend naar liquiditeit. Dit zijn de middelen die de onderneming heeft om haar activiteiten uit te voeren. |
| Passief | De kant van de balans die de financieringsbronnen van een onderneming weergeeft, onderverdeeld in eigen vermogen en vreemd vermogen, geordend naar opeisbaarheid. |
| Afschrijving | Een boekhoudkundig middel om de kosten van duurzame activa met een beperkte levensduur te spreiden over de economische levensduur van deze activa. Het is een periodieke kost die de boekwaarde van het actief vermindert. |
| Journaal | Een boek waarin financiële transacties chronologisch worden genoteerd volgens een gestandaardiseerde formule, wat dient als basis voor de verdere verwerking in het grootboek. |
| Grootboek | Een verzameling van alle rekeningen (activa, passiva, kosten, opbrengsten) waarin de financiële transacties uit het journaal worden geboekt, geordend per rekening. |
| Proefbalans | Een lijst van alle gebruikte rekeningen met hun debet- en creditsaldi, bedoeld om te controleren of het totale debet gelijk is aan het totale credit, wat een indicatie is van de boekhoudkundige correctheid. |
| Saldibalans | Een lijst van de saldi van alle gebruikte rekeningen na het boeken van de transacties, wat de basis vormt voor het opstellen van de jaarrekening. |
| BTW (Belasting op Toegevoegde Waarde) | Een indirecte verbruiksbelasting die wordt geheven op goederen en diensten. Ondernemingen die BTW-plichtig zijn, kunnen betaalde BTW (terugvorderbare BTW) verrekenen met ontvangen BTW (verschuldigde BTW). |
| Commerciële korting | Een korting die wordt verleend op de verkoopprijs of aankoopprijs van goederen of diensten, vaak vanwege grote hoeveelheden, promoties of einde reeksen. |
| Financiële korting | Een korting die wordt verleend bij tijdige betaling, bedoeld om de betalingstermijn te verkorten en de cashflow van de leverancier te verbeteren. |
| Vaste activa | Bezittingen van een onderneming die duurzaam aanwezig zijn en niet verwacht worden binnen het jaar gerealiseerd of verbruikt te worden. Ze worden gebruikt voor de productie van goederen of diensten. |
| Materiële Vaste Activa (MVA) | Tastbare vaste activa die duurzaam binnen de onderneming worden gebruikt voor de bedrijfsactiviteit, zoals gebouwen, machines en voertuigen. |
| Immateriële Vaste Activa (IVA) | Niet-tastbare vaste activa die duurzaam binnen de onderneming worden gebruikt, zoals softwarelicenties, patenten, merken en concessies. |
| Leasing | Een financieringsvorm waarbij een bedrijf (leasingnemer) het gebruiksrecht van een actief verkrijgt van een leasinggever tegen periodieke betalingen, waarbij de juridische eigendom vaak bij de leasinggever blijft. |
| Waardevermindering | Een correctie op de boekwaarde van een actief wanneer de werkelijke waarde lager is dan de boekwaarde, wat kan voortkomen uit duurzame waardedalingen of gebeurtenissen buiten het normale afschrijvingspatroon. |
| Herwaardering | Het aanpassen van de boekwaarde van een actief naar een hogere waarde, indien er sprake is van een duurzame meerwaarde en de voorwaarden hiervoor zijn voldaan. Dit verhoogt het eigen vermogen. |
| Verkoop (Realisatie) | Het proces waarbij een actief wordt verkocht, wat resulteert in de realisatie van een vordering en mogelijk een meer- of minderwaarde ten opzichte van de boekwaarde. |
| Oprichtingskosten | Kosten die gemaakt worden bij de opstart van een onderneming, het verwerven van nieuw kapitaal of de herstructurering van de onderneming. Deze kunnen geactiveerd worden als fictief actief. |
| Financiële Vaste Activa (FVA) | Bezittingen die bestaan uit duurzame eigendomsrelaties met andere ondernemingen, zoals aandelen in dochterondernemingen of participaties, die invloed uitoefenen op het beleid. |
| Geldbeleggingen | Tijdelijke investeringen van overtollige liquide middelen in financiële instrumenten, zoals aandelen of obligaties, met als doel een rendement te behalen zonder de bedoeling duurzame controle uit te oefenen. |
| Vorderingen | Het recht van een onderneming om betaling te ontvangen van derden op een bepaalde vervaldag voor geleverde goederen of diensten. |
| Liquide middelen | De meest directe beschikbare middelen van een onderneming, zoals geld op de zichtrekening en contant geld in de kassa, die onmiddellijk ingezet kunnen worden. |
| Overlopende rekeningen | Balansrekeningen die gebruikt worden om kosten en opbrengsten toe te wijzen aan het juiste boekjaar, ongeacht het moment van betaling of ontvangst, ter naleving van het matching- en realisatieprincipe. |
| Passiva | De financieringsbronnen van een onderneming, onderverdeeld in eigen vermogen en vreemd vermogen (schulden), die de verplichtingen aan eigenaars en derden vertegenwoordigen. |
| Eigen Vermogen (EV) | Het aandeel van de eigenaars in de activa van een onderneming; het vertegenwoordigt de ingebrachte middelen en de ingehouden winsten. |
| Vreemd Vermogen (VV) | De verplichtingen van een onderneming aan derden, zoals leningen en schulden aan leveranciers, die terugbetaald moeten worden. |
| Kapitaalsubsidies | Bedragen verkregen van de overheid ter compensatie van investeringen in duurzame vaste activa, die over de gebruiksduur van het actief worden opgenomen in de opbrengsten. |
| Voorzieningen | Bedragen die worden gereserveerd voor verwachte, doch nog onzekere of nog niet vastgestelde kosten en risico's die hun oorzaak vinden in het huidige boekjaar. |
| Uitgestelde belastingen | Een passiefpost die wordt aangegaan wanneer er een verschil is tussen de boekhoudkundige winst en de fiscale winst, waardoor een toekomstige belastingschuld ontstaat. |
| Resultaatbepaling | Het proces van het berekenen van de winst of het verlies van een onderneming over een bepaalde periode, door de totale opbrengsten te vergelijken met de totale kosten. |
| Resultaatverwerking | De beslissing over de bestemming van de winst of het verlies van een boekjaar, zoals het uitkeren van dividenden, het toevoegen aan reserves of het overdragen naar het volgende boekjaar. |
| Wettelijke reserves | Een deel van de winst dat door de wet verplicht wordt gereserveerd en niet mag worden uitgekeerd aan aandeelhouders. |
| Winstmanagement | Het gebruik van boekhoudkundige keuzes en schattingen om de gerapporteerde winst van een onderneming te beïnvloeden, hetzij om de winst te maximaliseren of te minimaliseren. |
| Toelichting | Additionele informatie bij de balans en de resultatenrekening die een gedetailleerder beeld geeft van de financiële gegevens en de gehanteerde boekhoudkundige principes. |
| Enkelvoudig boekhouden | Een eenvoudige boekhoudmethode die voornamelijk de in- en uitgaven van geld registreert, vaak beperkt in diepgang en minder geschikt als beleidsinstrument of voor financiële analyse. |
| Actief (Balans) | Alle bezittingen van een onderneming, ook wel werkmiddelen genoemd, die de economische middelen van de entiteit vertegenwoordigen en ingezet worden voor bedrijfsactiviteiten. |
| Passief (Balans) | Alle schulden en het eigen vermogen van een onderneming, ook wel financieringsmiddelen genoemd, die aangeven hoe de bezittingen zijn gefinancierd. |
| Activa | De bezittingen van een onderneming die economische waarde vertegenwoordigen en naar verwachting toekomstige economische voordelen zullen opleveren. |
| Kasboekhouden | Een eenvoudige vorm van boekhouden waarbij enkel de geldstromen (ontvangsten en uitgaven) worden geregistreerd op het moment dat ze daadwerkelijk plaatsvinden. |
| Vast actief | Bezittingen van een onderneming die duurzaam worden gebruikt in de bedrijfsvoering en waarvan niet wordt verwacht dat ze binnen een jaar worden gerealiseerd of omgezet in geld. |
| Vlottend actief | Bezittingen van een onderneming die verwacht worden binnen twaalf maanden te worden verkocht, verbruikt of omgezet in geld, zoals voorraden en handelsvorderingen. |
| Koopoptie | Een contractueel recht, maar geen plicht, om een bepaald actief te kopen tegen een vooraf vastgestelde prijs, vaak geassocieerd met leasingovereenkomsten. |
| Annuïteit | Een vast periodiek te betalen bedrag, vaak gebruikt in leasing- of leningovereenkomsten, dat bestaat uit een aflossingscomponent en een rentecomponent. |
| Goodwill | Een immaterieel actief dat ontstaat bij de overname van een onderneming wanneer de overnameprijs hoger is dan de netto-actiefwaarde van de overgenomen onderneming, wat duidt op een meerwaarde door factoren zoals reputatie of klantenbestand. |
| Immaterieel vast actief (IVA) | Bedrijfsmiddelen die geen tastbare fysieke vorm hebben, maar wel economische waarde vertegenwoordigen en duurzaam worden ingezet in de bedrijfsvoering, zoals patenten, licenties of merken. |
| Vervaardigingsprijs | De kostprijs van het zelf produceren van een actief, inclusief directe en indirecte productiekosten, die wordt gebruikt voor de waardering van het zelfgeproduceerde actief. |
| Kosten van ontwikkeling | Kosten die worden gemaakt om nieuwe kennis te verwerven met een reële kans op commercialisering van een nieuw product; deze kosten mogen geactiveerd worden. |
| Kosten van onderzoek | Kosten die worden gemaakt om nieuwe inzichten te verwerven zonder een concreet product als resultaat; deze kosten worden direct ten laste van het resultaat genomen. |
| Vlottende activa | Bezittingen die verwacht worden binnen twaalf maanden te worden omgezet in geld, verbruikt of verkocht, en worden op de balans gerangschikt op basis van hun liquiditeit. |
| Handelsvorderingen | Bedragen die ondernemingen nog moeten ontvangen van klanten voor geleverde goederen of diensten, die deel uitmaken van de normale commerciële transacties. |
| Dubieuze vordering | Een vordering waarvan de zekerheid van inning twijfelachtig is, wat kan leiden tot het aanleggen van een waardevermindering om het risico op oninbaarheid te dekken. |
| Dividenden | Een deel van de winst van een onderneming dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders als beloning voor hun investering. |
| Tantièmes | Een vorm van winstuitkering aan bestuurders of zaakvoerders, vaak gebaseerd op de prestaties van de onderneming. |
| Term | Definitie |
| Boekhoudkundige cyclus | De reeks stappen die worden doorlopen bij het verwerken van financiële transacties gedurende een boekjaar, beginnend met de beginbalans, via journaal en grootboek, naar de resultatenrekening en eindigend met de eindbalans. |
| Debet | Een zijde van een rekening in het journaal of grootboek, die meestal wordt gebruikt om toenames in activa en kosten, of afnamen in passiva, eigen vermogen en opbrengsten te registreren. |
| Credit | Een zijde van een rekening in het journaal of grootboek, die meestal wordt gebruikt om afnamen in activa en kosten, of toenames in passiva, eigen vermogen en opbrengsten te registreren. |
| Rekening | Een individuele post in het grootboek die de financiële mutaties van een specifiek vermogensbestanddeel, schuld, opbrengst of kost bijhoudt. Elke rekening toont de chronologische cijferevolutie. |
| Rekeningstelsel (MAR) | Het Minimum Algemeen Rekeningstelsel (MAR) is een gestructureerd overzicht van rekeningen, onderverdeeld in klassen, groepen en individuele rekeningen, dat door ondernemingen wordt gebruikt voor de boekhoudkundige registratie. |
| Balansrekeningen | Rekeningen die deel uitmaken van de balans, zoals activa, passiva en eigen vermogen. Deze rekeningen tonen de financiële toestand van een onderneming op een specifiek moment. |
| Resultatenrekeningen | Rekeningen die betrekking hebben op kosten en opbrengsten over een bepaalde periode. Het verschil tussen de totale opbrengsten en totale kosten bepaalt het resultaat (winst of verlies) van het boekjaar. |
| Aanschaffingswaarde | De totale kosten die zijn gemaakt om een actief te verwerven, inclusief de aankoopprijs en directe bijkomende kosten, zoals transport en installatie. |
| Boekwaarde | De waarde van een actief zoals deze is opgenomen in de boekhouding. Dit is de aanschaffingswaarde minus de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingen. |
| Eindejaarsverrichtingen | Specifieke boekhoudkundige procedures die aan het einde van een boekjaar worden uitgevoerd om de financiële gegevens te corrigeren en aan te passen. Voorbeelden hiervan zijn het boeken van afschrijvingen, het omboeken van lange-termijn schulden/vorderingen naar korte-termijn, en voorraadcorrecties. |
| Afschrijvingen op vaste activa | Een boekhoudkundig middel om de kosten van een vast actief met een beperkte levensduur te spreiden over de economische levensduur ervan. Dit wordt gedaan om het overeenstemmingsprincipe toe te passen en de kosten toe te rekenen aan de periodes waarin het actief bijdraagt aan het resultaat. |
| Waardevermindering (WV) | Een correctie op de waarde van een activum wanneer de boekwaarde hoger is dan de gebruikswaarde. Dit principe, gebaseerd op voorzichtigheid, zorgt ervoor dat activa niet worden overschat op de balans. |
| Voorraadcorrectie | Een aanpassing van de boekhoudkundige voorraadstand aan de werkelijke fysieke voorraad. Dit is noodzakelijk om de waarde van de voorraden correct weer te geven en het resultaat van het boekjaar nauwkeurig te bepalen, met name door het verrekenen van de kosten van de verkochte goederen. |
| BTW-afrekening | De periodieke (maandelijkse, kwartaal- of jaarlijkse) aangifte en verrekening van de verschuldigde en terugvorderbare BTW met de overheid. Het saldo bepaalt of er een schuld is aan de overheid of een vordering op de overheid. |
| Te bestemmen resultaat | Het resultaat van het huidige boekjaar, aangevuld met het eventueel overgedragen resultaat uit voorgaande boekjaren. Dit totale bedrag wordt vervolgens door de onderneming verdeeld of overgedragen. |
| Eindbalans | De balans die aan het einde van het boekjaar wordt opgesteld na het uitvoeren van alle eindejaarsverrichtingen en de resultaatverwerking. Deze balans geeft een overzicht van alle bezittingen, schulden en het eigen vermogen op dat specifieke moment. |
| Initiële Waardering | De waardering van een actief op het moment van aanschaf of verwerving, meestal gebaseerd op de aanschaffingsprijs of vervaardigingsprijs. |
| Aanschaffingsprijs | De prijs die voor een actief is betaald, inclusief alle directe bijkomende kosten die nodig waren om het actief in staat te stellen te worden gebruikt. |
| Voorraad | Goederen die een onderneming aanhoudt met het oog op verkoop of verwerking in het productieproces. |
| Voorziening | Een bedrag dat wordt gereserveerd voor toekomstige kosten of verliezen waarvan de aard duidelijk is omschreven en die op de balansdatum waarschijnlijk of zeker zijn, maar waarvan het exacte bedrag nog niet vaststaat. |
| Kapitaalsubsidie | Een eenmalige financiële bijdrage van de overheid die wordt ontvangen voor investeringen in duurzame vaste activa. Deze subsidies worden niet direct als opbrengst genomen, maar verspreid over de levensduur van het geactiveerde actief. |
| Resultatenrekening (RR) | Een financiële verklaring die de opbrengsten, kosten en de resulterende winst of verlies van een onderneming over een bepaalde periode weergeeft. |
| Overgedragen winst/verlies | Het resultaat van voorgaande boekjaren dat nog geen definitieve bestemming heeft gekregen en wordt meegenomen in de resultaatbepaling van het huidige boekjaar. |
| Matchingprincipe | Het principe waarbij kosten worden toegerekend aan de periode waarin de bijbehorende opbrengsten worden gerealiseerd, om zo een accuraat beeld te geven van de winstgevendheid per periode. |
| Voorzichtigheidsprincipe | Een boekhoudkundig principe dat inhoudt dat potentiële kosten en verliezen vroegtijdig moeten worden erkend, terwijl potentiële opbrengsten en winsten pas worden erkend wanneer ze zeker zijn. |
| Continuïteitsprincipe | De veronderstelling dat een onderneming haar activiteiten zal voortzetten in de toekomst, wat van invloed is op de waardering van activa en de spreiding van kosten. |
| Activering | Het opnemen van kosten die bijdragen aan toekomstige economische voordelen, niet als kosten in de resultatenrekening, maar als een actief op de balans. |
| Participatie | Het bezitten van aandelen in een andere onderneming, wat kan leiden tot de classificatie als verbonden onderneming, deelneming of andere financiële vaste activa afhankelijk van het percentage aandelenbezit. |
| Liquiditeit | De mate waarin een actief snel kan worden omgezet in geld zonder significant waardeverlies. |
| Opeisbaarheid | De termijn waarbinnen een schuld of verplichting kan worden opgevraagd door de schuldeiser. |
Cover
Basis accounting cursus werk versie .pdf
Summary
# Introductie tot boekhouden en juridische structuren
Dit gedeelte introduceert de basisprincipes van boekhouden, definieert de rol van de boekhouding binnen een onderneming en verklaart de verschillende juridische entiteiten en hun bijbehorende boekhoudkundige vereisten [1](#page=1) [6](#page=6).
### 1.1 De rol van boekhouden in de onderneming
Boekhouden is de systematische registratie van alle financiële transacties van een onderneming, waardoor op elk moment de financiële en economische positie geëvalueerd en bijgestuurd kan worden. Het dient als een cruciaal instrument voor managementbeslissingen, compliance en externe rapportage [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Tip:** Boekhouden is niet enkel een administratieve last, maar een strategisch instrument dat inzicht geeft in de gezondheid van de onderneming.
### 1.2 Wie moet een boekhouding voeren?
De verplichting tot het voeren van een boekhouding en de complexiteit ervan is afhankelijk van het type onderneming en diens omvang [9](#page=9).
#### 1.2.1 Soorten ondernemingen en hun boekhoudkundige vereisten
| Type V.O.N.T.S. | Geen rechtsvennootschap | Micro onderneming | Kleine onderneming | Grote onderneming |
| :-------------------- | :--------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------ | :------------------------------------------------------ | :------------------------------------------------------ |
| **Aansprakelijkheid** | Natuurlijk persoon, onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk | Beperkte aansprakelijkheid | Beperkte aansprakelijkheid | Beperkte aansprakelijkheid |
| **Max. omzet** | - | 500.000 euro | 900.000 euro | 11.250.000 euro |
| **Balanstotaal** | - | 450.000 euro | 6 miljoen euro | 6 miljoen euro |
| **Personeel** | - | 10 | 50 | 50 |
| **Type boekhouding** | Enkelvoudig | Dubbel | Dubbel | Dubbel |
| **Publiek maken** | Geen jaarrekening | Micromodel | Jaarrekening verkort schema | Jaarrekening volledig schema |
> **Tip:** Let goed op de drempelwaarden voor omzet, balanstotaal en personeel, aangezien deze de vereiste boekhoudvorm bepalen.
#### 1.2.2 Enkelvoudig boekhouden
Enkelvoudig boekhouden is de meest basale vorm en wordt doorgaans toegepast door zeer kleine ondernemingen. Hierbij worden vier of vijf boeken bijgehouden [11](#page=11):
* Aankoopboek [11](#page=11).
* Verkoopboek / dagontvangstenboek [11](#page=11).
* Thesaurieboek (kas- en bankverrichtingen) [11](#page=11).
* Inventarisboek [11](#page=11).
#### 1.2.3 Dubbel boekhouden
Dubbel boekhouden is de standaard en vereist voor de meeste ondernemingen (micro, klein en groot). Het systeem is gebaseerd op het principe dat elke financiële transactie twee gevolgen heeft, die aan verschillende rekeningen worden toegeschreven. Dit zorgt voor een betere controle en een completer financieel overzicht [5](#page=5) [9](#page=9).
### 1.3 Een zaak oprichten
Bij de oprichting van een zaak komen verschillende juridische en praktische stappen kijken. Deze omvatten onder andere [10](#page=10):
* **Bekwaamheid:** Meerderjarig zijn en burgerrechten bezitten [10](#page=10).
* **Verenigbaar:** De activiteit moet verenigbaar zijn met andere activiteiten of beroepen [10](#page=10).
* **Beroepsbekwaamheid:** Soms is specifieke beroepsbekwaamheid vereist [10](#page=10).
* **Basiskennis bedrijfsbeheer:** Dit is vaak een vereiste [10](#page=10).
* **Ondernemingsnummer en BTW-nummer:** Aanvragen en registreren [10](#page=10).
* **Bankrekening:** Openen van een zakelijke bankrekening [10](#page=10).
* **Oprichtingsakte registreren en statuten neerleggen:** Afhankelijk van de juridische vorm [10](#page=10).
* **Business plan:** Verplicht voor NV en BV [10](#page=10).
* **Verzekeringen:** Afsluiten van verplichte en facultatieve verzekeringen [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Een beginnende zelfstandige met een eenmanszaak zal een ondernemingsnummer, BTW-nummer en zakelijke bankrekening nodig hebben. Voor de oprichting van een besloten vennootschap (BV) is bovendien een business plan en een oprichtingsakte vereist.
### 1.4 Overzicht van boekhoudkundige onderdelen
Het boekhoudkundig systeem omvat diverse componenten en processen [5](#page=5):
* Systeem van dubbel boekhouden [5](#page=5).
* Commerciële verrichtingen (aankopen, verkopen) [5](#page=5).
* Bankafschriften [5](#page=5).
* Non-commerciële verrichtingen [5](#page=5).
* Investeringsgoederen [5](#page=5).
* Voorraadwijzigingen [5](#page=5).
* Loonverwerking [5](#page=5).
* Eindejaarsverrichtingen [5](#page=5).
---
# Documenten en BTW-regelgeving
Dit onderdeel duikt dieper in de essentie van boekhoudkundige documenten, specifiek facturen en creditnota's, en de bijbehorende btw-regelgeving, inclusief de berekening van de maatstaf van heffing [12](#page=12) [14](#page=14).
### 2.1 Geldige en niet-aanvaarde boekhoudstukken
Geldige boekhoudstukken zijn essentieel voor de btw-aftrek en omvatten onder andere facturen, creditnota's, kasregisters, bankafschriften en loonstaten. Documenten die niet worden aanvaard voor btw-aftrek zijn onder meer kastickets van restaurants en zelf geschreven onkostennota's zonder verdere bewijsstukken. Het niet gebruiken van geldige documenten kan leiden tot achterstallige btw, bijkomende te betalen btw en nalatigheidsintresten [12](#page=12) [13](#page=13).
### 2.2 De factuur
#### 2.2.1 Facturatieplicht en -recht
De facturatieplicht is vastgelegd in artikel 53, § 2 van het Wetboek BTW. Belastingplichtigen zijn verplicht een factuur op te maken bij levering van goederen en dienstverleningen. Er zijn uitzonderingen, zoals voorzien in artikel 44 WBTW, en specifieke situaties bij leveringen aan particulieren. Echter, bij levering van voertuigen, boten, vliegtuigen, of wanneer uit de transactie blijkt dat de klant een economische activiteit uitoefent, geldt er opnieuw een facturatieplicht. Particulieren hebben het facturatierecht om een factuur te eisen, en bedrijven hebben deze nodig voor de aftrek van btw [14](#page=14).
#### 2.2.2 Verplichte vermeldingen op een factuur
Een factuur dient een aantal verplichte vermeldingen te bevatten volgens artikel 5 van Koninklijk Besluit nr. 1. Deze vermeldingen kunnen worden onderverdeeld in vier groepen: informatie over de opsteller, informatie over de ontvanger, factuurtechnische gegevens, en informatie over de goederen en diensten [15](#page=15) [19](#page=19).
##### 2.2.2.1 Opsteller en ontvanger
De opsteller en de ontvanger van de factuur moeten worden geïdentificeerd met hun naam en adres. Voor intracommunautaire transacties is ook het intracommunautair btw-nummer vereist [16](#page=16).
##### 2.2.2.2 Factuurtechnische gegevens
Factuurtechnische gegevens omvatten de vermelding "Factuur" een uniek factuurnummer de factuurdatum en de datum van het belastbaar feit. Verder dienen de vervaldatum of betalingscondities vermeld te worden [17](#page=17).
##### 2.2.2.3 Goederen en diensten informatie
Deze groep bevat de omschrijving van de geleverde goederen of diensten de hoeveelheid en eenheidsprijs. Tevens moeten het btw-tarief en het totaalbedrag van de btw worden vermeld, eventueel met verwijzing naar de relevante wetgeving. Het totaalbedrag van de factuur is eveneens een verplichte vermelding [18](#page=18).
> **Tip:** Zorg ervoor dat alle verplichte vermeldingen correct en volledig op de factuur staan om discussies en mogelijke boetes te voorkomen [15](#page=15).
### 2.3 Maatstaf van heffing
De maatstaf van heffing (MVH) is het bedrag waarop de btw wordt berekend. De berekening ervan omvat de hoeveelheid vermenigvuldigd met de prijs per stuk, verminderd met commerciële kortingen. Hierbij worden eventuele bijkomende kosten, zoals transport en verpakking, opgeteld. Financiële kortingen worden afgetrokken van dit subtotaal. Terugstuurbare verpakkingen en financiële kortingen die na de factuurdatum worden verleend, worden later in de berekening meegenomen [20](#page=20).
De algemene formule voor de berekening van de maatstaf van heffing en de totale factuur is als volgt:
$$
\text{Maatstaf van heffing} = (\text{Hoeveelheid} \times \text{Prijs per stuk}) - \text{Commerciële korting} + \text{Bijkomende kosten} - \text{Financiële korting (initieel)}
$$ [20](#page=20).
$$
\text{Totaal factuur} = \text{Maatstaf van heffing} + \text{BTW}
$$ [20](#page=20).
#### 2.3.1 Voorbeeld berekening maatstaf van heffing
**Oefening 5:** Verkoop van 50 stuks aan 200 euro per stuk, met 20 euro transportkosten, 40 euro waarborg voor paletten en 5% commerciële korting [29](#page=29).
* Hoeveelheid x prijs per stuk: $50 \times 200 = 10.000$ euro [29](#page=29).
* Commerciële korting: $10.000 \times 5\% = 500$ euro [29](#page=29).
* Subtotaal: $10.000 - 500 = 9.500$ euro [29](#page=29).
* Bijkomende kosten (transport): 20 euro [29](#page=29).
* Maatstaf van heffing: $9.500 + 20 = 9.520$ euro [29](#page=29).
* BTW (aangenomen 21%): $9.520 \times 21\% = 1.999,20$ euro [29](#page=29).
* Totaal factuur contant: $9.520 + 1.999,20 = 11.519,20$ euro [29](#page=29).
* Terugstuurbare verpakking (waarborg): 40 euro [29](#page=29).
* Totaal factuur contant met verpakking: $11.519,20 + 40 = 11.559,20$ euro [29](#page=29).
> **Voorbeeld:** Een verkoop van 10 stuks aan 200 euro per stuk resulteert in een maatstaf van heffing van 2.000 euro en een totaal factuurbedrag van 2.420 euro, uitgaande van een btw-tarief van 21% [25](#page=25).
### 2.4 Creditnota
Een creditnota (ook wel kredietnota genoemd) is het tegenovergestelde van een factuur en dient ter correctie van een reeds opgestelde factuur of een aanpassing van de prijs of hoeveelheid. Een creditnota moet dezelfde verplichte vermeldingen bevatten als een factuur, waarbij de oorspronkelijke factuur wordt aangemerkt als creditnota. De btw die op de oorspronkelijke factuur werd teruggevorderd, moet worden teruggestort aan de staat wanneer een creditnota wordt uitgereikt. Creditnota's worden geboekt in het verkoopdagboek (VK dagboek) of eventueel in een apart dagboek voor creditnota's [21](#page=21).
#### 2.4.1 Voorbeeld berekening creditnota
**Oefening 2:** Een klant stuurt 3 beschadigde stuks terug van een eerdere verkoop van 10 stuks aan 200 euro per stuk [26](#page=26).
* Hoeveelheid x prijs per stuk: $3 \times 200 = 600$ euro [26](#page=26).
* Maatstaf van heffing: 600 euro [26](#page=26).
* BTW (aangenomen 21%): $600 \times 21\% = 126$ euro [26](#page=26).
* Totaal factuur contant: $600 + 126 = 726$ euro [26](#page=26).
### 2.5 De btw
BTW staat voor Belasting op Toegevoegde Waarde. Er zijn verschillende btw-tarieven van toepassing, waaronder 0%, 6%, 12% en 21%. Bij aankopen kan de btw worden teruggevorderd, terwijl bij verkopen de btw moet worden betaald [22](#page=22).
> **Voorbeeld ter uitleg van BTW:** De aankoop van een boek door een klant verloopt via verschillende schakels in de keten (houthakker, verwerkingsfabriek, papierfabriek, drukkerij, boekhandel). Elke schakel voegt waarde toe en heft btw over de toegevoegde waarde. Uiteindelijk betaalt de eindklant de btw, maar de overheid ontvangt de btw die elke schakel heeft afgezien [23](#page=23).
#### 2.5.1 Voorbeeld berekening met verschillende btw-tarieven en kortingen
**Oefening 8:** Levering van een telefooncentrale: centrale voor 5.000 euro, 10 telefoons aan 59 euro per stuk, plaatsing voor 400 euro, met 3% commerciële korting en 2% financiële korting bij betaling binnen 14 dagen [33](#page=33).
* Hoeveelheid x prijs per stuk (telefoons): $10 \times 59 = 590$ euro [33](#page=33).
* Totale kosten (excl. kortingen): $5.000 \text{ (centrale)} + 590 \text{ (telefoons)} + 400 \text{ (plaatsing)} = 5.990$ euro [33](#page=33).
* Commerciële korting: $5.990 \times 3\% = 179,70$ euro (hier wordt in het voorbeeld 17,7 euro gebruikt, mogelijk een typefout in de bron) [33](#page=33).
* Subtotaal: $5.990 - 179,70 = 5.810,30$ euro (het voorbeeld toont 5.972,3, wat ook afwijkt) [33](#page=33).
* Financiële korting: $5.810,30 \times 2\% = 116,21$ euro (het voorbeeld toont 119,45) [33](#page=33).
* Maatstaf van heffing: $5.810,30 - 116,21 = 5.694,09$ euro (het voorbeeld toont 5.852,85) [33](#page=33).
* BTW (aangenomen 21%): $5.694,09 \times 21\% = 1.195,76$ euro (het voorbeeld toont 1.229,10) [33](#page=33).
* Totaal factuur contant: $5.694,09 + 1.195,76 = 6.889,85$ euro (het voorbeeld toont 7.081,95) [33](#page=33).
* Totaal factuur termijn: $6.889,85 + 116,21 = 7.006,06$ euro (het voorbeeld toont 7.201,4) [33](#page=33).
> **Let op:** Er lijken inconsistenties en mogelijke afrondingsverschillen te zijn in de berekeningen van oefening 8 in de bron. Het is cruciaal om de stappen van de berekening nauwkeurig te volgen bij het oplossen van dergelijke oefeningen [33](#page=33).
> **Tip:** Bij complexe berekeningen met meerdere kortingen en toeslagen is het aan te raden om de stappen systematisch op te schrijven en de tussentotalen te controleren [20](#page=20).
---
# Enkelvoudig en dubbel boekhouden
Dit gedeelte behandelt de principes van enkelvoudig en dubbel boekhouden, inclusief de bijbehorende dagboeken, de balans en de resultatenrekening.
## 3 Enkelvoudig en dubbel boekhouden
Enkelvoudig boekhouden richt zich primair op fiscale controle en documenteert transacties in dagboeken zoals het aankoop- en verkoopdagboek. Dubbel boekhouden daarentegen is een systeem waarbij elke transactie op minstens twee informatiedragers wordt geregistreerd, wat resulteert in een balans en een resultatenrekening. Het systeem is gebaseerd op het principe dat debet altijd gelijk moet zijn aan credit [34](#page=34) [41](#page=41) [55](#page=55) [64](#page=64).
### 3.1 Enkelvoudig boekhouden
Bij enkelvoudig boekhouden worden transacties ingeschreven in specifieke dagboeken.
#### 3.1.1 Aankoopdagboek
Het aankoopdagboek registreert alle aankopen. Typische kolommen omvatten:
* **Algemeen:** Datum, nummer, leverancier, totaal [34](#page=34).
* **BTW:** Aftrekbaar, niet-aftrekbaar, creditnota (CN) [34](#page=34).
* **MvH (Maatstaf van Heffing):** Goederen, diensten, investering, intracommunautaire levering (IC), intracommunautaire verwerving (IMV) [34](#page=34).
* **Verpakking:** Registratie van verpakkingskosten of waarborgen [34](#page=34).
Een voorbeeld van een aankoopdagboek voor een eenmanszaak zoals Bimba is te vinden op pagina 38. Hierin worden verschillende aankopen, inclusief BTW en kortingen, gedetailleerd [38](#page=38).
#### 3.1.2 Verkoopdagboek
Het verkoopdagboek documenteert alle verkopen. De gebruikelijke kolommen zijn:
* **Algemeen:** Datum, nummer, klant, totaal [35](#page=35).
* **BTW:** Factuur, creditnota (CN) [35](#page=35).
* **MvH (Maatstaf van Heffing):** BTW-tarieven, CN, IC, IMV [35](#page=35).
* **Verpakking:** Registratie van verpakkingen [35](#page=35).
Pagina 39 toont een voorbeeld van een verkoopdagboek voor Bimba, waarin verkopen aan verschillende klanten, inclusief BTW en eventuele creditnota's, worden bijgehouden [39](#page=39).
### 3.2 Dubbel boekhouden
Dubbel boekhouden, ook wel het "twee-ërre" systeem genoemd, zorgt ervoor dat elke financiële transactie wordt vastgelegd op twee verschillende rekeningen, waarbij het totale gedebiteerde bedrag altijd gelijk is aan het totale gecrediteerde bedrag. Dit principe wordt ook wel de "gouden boekhoudregel" genoemd [41](#page=41) [55](#page=55) [64](#page=64).
#### 3.2.1 Balans
De balans is een overzicht van de bezittingen (actief) en de herkomst van de middelen (passief) van een onderneming op een bepaald moment [42](#page=42).
* **Actief:** Geeft weer wat de onderneming bezit, onderverdeeld in vaste activa en vlottende activa [45](#page=45).
* **Vaste Activa:** Bezittingen met een verwachte levensduur van meer dan één jaar (bv. gebouwen, machines) [45](#page=45).
* **Vlottende Activa:** Bezittingen die naar verwachting binnen één jaar worden omgezet in geld (bv. voorraden, vorderingen, liquide middelen) [45](#page=45).
* **Passief:** Geeft weer hoe de bezittingen zijn gefinancierd, onderverdeeld in eigen vermogen en vreemd vermogen [45](#page=45).
* **Eigen Vermogen:** Het geïnvesteerde kapitaal door de eigenaren, inclusief ingehouden winsten [45](#page=45).
* **Vreemd Vermogen:** Schulden aan derden, onderverdeeld in langlopend (meer dan 1 jaar) en kortlopend (minder dan 1 jaar) [45](#page=45).
De balans moet altijd in evenwicht zijn: het totale actief moet gelijk zijn aan het totale passief [44](#page=44).
##### 3.2.1.1 Oefeningen balans
Verschillende oefeningen illustreren hoe transacties worden verwerkt in de balans. Bij elke transactie verandert het actief en/of passief, maar het totaal blijft gelijk [43](#page=43) [46](#page=46) [48](#page=48).
* **Voorbeeld van een balansverandering:** Een betaling aan een leverancier vermindert het actief (Bank) en het passief (Leveranciers) [49](#page=49).
* **Voorbeeld van een balansverandering:** De aankoop van meubelen vermindert het actief (Bank) en verhoogt een ander actief (Meubelen), of als het op krediet is, een passief (Leveranciers) [50](#page=50).
* **Voorbeeld van een balansverandering:** Een klant die betaalt, verhoogt het actief (Bank) en vermindert een ander actief (Vorderingen klanten) [51](#page=51).
* **Voorbeeld van een balansverandering:** Betaling van een lening vermindert het actief (Bank) en het passief (Lening) [52](#page=52).
#### 3.2.2 T-rekening
T-rekeningen zijn een visuele weergave van de boekingen op een specifieke rekening. Ze worden gebruikt om de veranderingen in de saldi van activa, passiva, kosten en opbrengsten bij te houden [53](#page=53) [54](#page=54).
* **T-rekening actief:**
* Debetzijde: Beginsaldo, vermeerderingen [53](#page=53).
* Creditzijde: Verminderingen [53](#page=53).
* **T-rekening passief:**
* Debetzijde: Verminderingen [54](#page=54).
* Creditzijde: Beginsaldo, vermeerderingen [54](#page=54).
* **T-rekening kosten:**
* Debetzijde: Beginsaldo, vermeerderingen [60](#page=60) [69](#page=69).
* Creditzijde: Verminderingen [60](#page=60) [69](#page=69).
* **T-rekening opbrengsten:**
* Debetzijde: Verminderingen [61](#page=61) [70](#page=70).
* Creditzijde: Beginsaldo, vermeerderingen [61](#page=61) [70](#page=70).
Het denkschema voor het boeken op T-rekeningen omvat het bepalen of een rekening actief of passief is, of er een vermeerdering of vermindering is, en vervolgens het debiteren of crediteren. Het principe Debet = Credit moet altijd worden gevolgd [55](#page=55) [64](#page=64) [97](#page=97).
#### 3.2.3 Resultatenrekening
De resultatenrekening toont de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode, resulterend in winst of verlies [59](#page=59) [68](#page=68).
* **Kosten:** Uitgaven die gemaakt worden om opbrengsten te genereren. Deze worden onderverdeeld in bedrijfskosten, financiële kosten en uitzonderlijke kosten [59](#page=59).
* **Opbrengsten:** Inkomsten die gegenereerd worden uit de bedrijfsactiviteiten, financiële activiteiten en uitzonderlijke gebeurtenissen [59](#page=59).
* **Winst/Verlies:** Het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten [59](#page=59).
##### 3.2.3.1 Oefeningen resultatenrekening
Oefeningen laten zien hoe kosten en opbrengsten worden verantwoord en hoe de winst of het verlies wordt berekend [74](#page=74) [77](#page=77).
* Een verhoging van de kosten voor handelsgoederen (AK HG) leidt tot een hoger brutoverlies als de verkopen gelijk blijven [77](#page=77).
* De vennootschapsbelasting wordt berekend over de winst [74](#page=74).
#### 3.2.4 Minimum Algemeen Rekeningstelsel (MAR)
Het MAR biedt een gestructureerd systeem voor het indelen van rekeningen, met klassen (1-7), groepen, rekeningnummers en subrekeningnummers [79](#page=79).
* **Balans in het MAR:**
* Vaste activa: Klasse 2 [80](#page=80).
* Voorraden: Klasse 3 [80](#page=80).
* Vorderingen: Groep 40-41 [80](#page=80).
* Liquide middelen: Klasse 5 [80](#page=80).
* Eigen vermogen: Klasse 1 [80](#page=80).
* Vreemd vermogen (>1 jaar): Klasse 1 [80](#page=80).
* Vreemd vermogen (<1 jaar): Groep 42-48 [80](#page=80).
* **Resultatenrekening in het MAR:**
* Bedrijfskosten: Groep 60-64 [81](#page=81).
* Bedrijfsopbrengsten: Groep 70-74 [81](#page=81).
* Financiële kosten: Groep 65 [81](#page=81).
* Financiële opbrengsten: Groep 75 [81](#page=81).
* Uitzonderlijke kosten: Groep 66 [81](#page=81).
* Uitzonderlijke opbrengsten: Groep 76 [81](#page=81).
* Belastingen: Groep 67-68 [81](#page=81).
* Winst: Groep 69 [81](#page=81).
* Verlies: Groep 79 [81](#page=81).
Oefeningen bieden de mogelijkheid om de juiste rekeningnummers toe te kennen aan verschillende financiële posten [82](#page=82).
#### 3.2.5 Journaalposten
Journaalposten zijn de chronologische vastlegging van alle transacties. Elke post bestaat uit een debet- en een creditboeking [84](#page=84).
* **Grondregels voor journaalposten:**
* Eerst alle debet-bedragen, dan alle credit-bedragen.
* Begin steeds met het hoogste bedrag.
* Gebruik het '@'-teken om over te schakelen van debet naar credit.
* Onder elke boeking moet de referentie van het document worden geschreven [85](#page=85).
Een journaalpost kan worden weergegeven in een boekhoudprogramma [86](#page=86).
#### 3.2.6 Commerciële operaties
##### 3.2.6.1 Aankopen
* **Aankopen van handelsgoederen (Groep 60):** Verwerking in productie of voor wederverkoop [89](#page=89).
* Commerciële korting wordt geboekt op rekening 608 [89](#page=89).
* Een aankoop met commerciële korting resulteert in een boeking waarbij de kosten van handelsgoederen worden gedebiteerd, de BTW terug te vorderen (TTV BTW) wordt gedebiteerd, en de leveranciersschuld wordt gecrediteerd, samen met de korting op een aparte rekening [90](#page=90) [91](#page=91).
* **Kredietnota op aankoop:** Een creditnota kan betrekking hebben op terugname, beschadiging, een foutieve prijs of een negatieve factuur. Bij een kredietnota op een aankoop met commerciële korting worden de leveranciersschuld en de korting gedebiteerd, en de kosten van handelsgoederen en de BTW worden gecrediteerd [92](#page=92) [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Aankopen van diensten en verbruiksgoederen (Groep 61):** Deze worden geboekt op een vergelijkbare manier als aankopen van handelsgoederen [98](#page=98).
* **Aankopen van investeringsgoederen (Vaste Activa - klasse 2):** Kosten die direct verband houden met de aanschaf van vaste activa worden geactiveerd en toegevoegd aan de balans, in plaats van direct in de resultatenrekening te worden opgenomen .
##### 3.2.6.2 Terugstuurbare verpakking
* Bij aankopen wordt terugstuurbare verpakking, zoals europaletten, geboekt op rekening 418 "Borgtochten betaald in contanten", wat een vordering vertegenwoordigt .
* Bij verkopen wordt terugstuurbare verpakking geboekt op rekening 488 "Waarborgen" .
##### 3.2.6.3 Financiële kortingen
* **Financiële kortingen (betalingskortingen):** Deze worden geboekt op een opbrengstenrekening (bv. 756 bij aankopen) en worden pas bij betaling geregistreerd. Bij een betaling binnen de kortingstermijn wordt de leveranciersschuld gedebiteerd, en de bank en de financiële korting (opbrengst) worden gecrediteerd .
* **Verschil commerciële en financiële korting:**
* **Tijdstip en zekerheid:** Commerciële korting wordt bepaald bij facturopmaak (zeker), financiële korting bij betaling (onzeker tot betaling).
* **Plaats in het MAR:** Commerciële korting is een negatieve kost, financiële korting is een normale opbrengst .
##### 3.2.6.4 Verkopen
* **Verkopen van handelsgoederen (70 groep):**
* Commerciële korting wordt geboekt op rekening 708. De boeking omvat debet voor klanten en korting, en credit voor omzet en BTW .
* Een kredietnota op een verkoop met commerciële korting resulteert in een boeking waarbij omzet en BTW worden gedebiteerd, en klanten en korting worden gecrediteerd .
* **Financiële korting bij verkopen:** Deze wordt geboekt op rekening 657. Bij een betaling binnen de kortingstermijn wordt de financiële korting (kost) gedebiteerd en de klantenrekening gecrediteerd .
Het berekenen van de maatstaf van heffing, BTW, en het totale factuurbedrag is essentieel voor zowel aankopen als verkopen. Bij alle transacties geldt dat het totale debetbedrag altijd gelijk moet zijn aan het totale creditbedrag [71](#page=71).
---
# Belastingen en speciale boekhoudkundige principes
Dit onderwerp behandelt de complexiteit van belastingen binnen de boekhouding, met specifieke aandacht voor intra-communautaire transacties, export en import, en de fundamentele boekhoudkundige principes die de financiële rapportage sturen.
### 4.1 Belastingen: BTW-wetgeving
Belastingen, met name de Belasting over de Toegevoegde Waarde (BTW), vormen een essentieel onderdeel van het fiscale landschap en hebben directe impact op de boekhouding. BTW is een belasting op toegevoegde waarde die de staat heft bij elke waardetoevoeging. Boekhoudkundig wordt dit weerspiegeld in de rekeningen "Te Vragen BTW" (TTV BTW) en "Terug te Vragen BTW" (TB BTW) .
Er worden vier grote stelsels onderscheiden binnen de BTW-wetgeving :
* Belgische aankopen en verkopen
* Intra-communautaire verrichtingen (IC)
* Export en import
* Medecontractant
#### 4.1.1 Intracommunautaire verrichtingen (IC)
Intracommunautaire verrichtingen betreffen handel tussen BTW-plichtigen in verschillende EU-lidstaten.
##### 4.1.1.1 Intracommunautaire Verkopen (IC VK)
Verkopen van goederen aan een BTW-plichtige in een andere EU-lidstaat worden vrijgesteld van Belgische BTW, mits aan specifieke voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden omvatten :
* Handel tussen twee Europese BTW-plichtigen .
* Voor elke verkoop is een transportdocument vereist .
* Een Belgische BTW-plichtige die verkoopt aan een Nederlandse BTW-plichtige, heft geen BTW .
* Een Belgische BTW-plichtige die verkoopt aan een Nederlandse particulier, moet Belgische BTW aanrekenen .
**Voorbeeld:** Een Belgische BTW-plichtige verkoopt 1000 stuks aan 4.500 Zweedse kronen per stuk aan een Zweedse BTW-plichtige klant. Bij de facturatie is 1 euro = 9 SEK. De klant betaalt na 30 dagen, waarbij de Zweedse kroon is gedaald en 1 euro = 9,1 SEK is.
De totale verkoopwaarde in SEK is $1000 \times 4500 = 4.500.000$ SEK .
Omgerekend naar euro's bij facturatie: $4.500.000 \text{ SEK} / 9 = 500.000$ euro.
Bij betaling wordt de ontvangst $4.500.000 \text{ SEK} / 9,1 = 494.505,49$ euro .
**Boeking factuur:**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|---------|---------|--------------|--------------|-------------|
| | 400 KLANTEN | | | 500.000,00 | |
| | | @ 700 VERKOPEN | | | 500.000,00 |
| | | | *Boeking IC VK* | | |
**Boeking betaling:**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|---------|---------|-------------------|-------------|-------------|
| | 550 BANK | | | 494.505,49 | |
| | | 654 WISSELKOERSVERSCHIL | | | 5.494,51 |
| | 400 KLANTEN | | | 500.000,00 | |
| | | | *Boeking betaling* | | |
> **Tip:** Indien er geen transportdocument was of geen intracommunautair BTW-nummer op de factuur stond, moet alsnog BTW worden aangerekend .
##### 4.1.1.2 Intracommunautaire Aankoop (IC AK)
Bij intracommunautaire aankopen wordt BTW wel aangerekend, maar deze wordt verlegd. Dit gebeurt door gelijktijdig de rekeningen "Te Vragen BTW" en "Terug te Vragen BTW" te boeken, wat resulteert in een BTW-saldo van nul, terwijl de transactie wel wordt geregistreerd .
**Voorbeeld:** Een Belgische BTW-plichtige koopt 500 stuks aan 1.000 Deense Kronen (DKK) per stuk van een Deense BTW-plichtige leverancier. Bij aankoop is 1 euro = 7,5 DKK. Bij betaling is 1 euro = 7,7 DKK.
Totale aankoopwaarde in DKK: $500 \times 1000 = 500.000$ DKK .
Omgerekend naar euro's bij aankoop: $500.000 \text{ DKK} / 7,5 = 66.666,67$ euro.
Bij betaling wordt de uitgave $500.000 \text{ DKK} / 7,7 = 64.935,06$ euro .
**Boeking factuur:**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|----------------|----------------|--------------|------------|------------|
| 1 | 604 AK HG | | | 66.666,67 | |
| | 411 TTV BTW | | | 14.000,00 | |
| | | @ 440 LEVERANCIERS | | | 66.666,67 |
| | | | *Boeking IC AK* | | |
**Boeking betaling:**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|----------------|----------------|---------------------|------------|------------|
| | 550 BANK | | | 64.935,06 | |
| | | 754 WISSELKOERSVERSCHIL | | | 1.731,61 |
| | 440 LEVERANCIERS | | | 66.666,67 | |
| | | | *Boeking betaling* | | |
##### 4.1.1.3 Intracommunautaire Diensten (IC Diensten)
Voor intracommunautaire diensten geldt vanaf 1 januari 2010 de "VAT package" regeling .
#### 4.1.2 Export en Import
##### 4.1.2.1 Export
Export betreft niet-EU activiteiten .
* **Diensten:** Valt onder de "VAT package" regeling .
* **Goederen:** Vrijgesteld van BTW indien er een exportdocument en transportdocument aanwezig zijn .
##### 4.1.2.2 Import
Import omvat transacties met landen buiten de EU .
* **Diensten:** Vrijgesteld van BTW .
* **Goederen:** Vereist inklaring en douaneformaliteiten. Hierbij kunnen invoerrechten, accijnzen en BTW van toepassing zijn .
**Voorbeeld Import:** Import vanuit China met een all-in expediteur. 10.000 stuks aan 25 euro/stuk. De expediteur verzorgt inklaring en douaneformaliteiten. Er wordt 21% BTW aangerekend, 5% invoerrechten (op basis van een lijst), en de expediteur rekent 250 euro aan voor diensten.
De waarde van de goederen is $10.000 \times 25 = 250.000$ euro .
Invoerrechten: $5\% \times 250.000 = 12.500$ euro .
BTW op goederen en invoerrechten: $21\% \times (250.000 + 12.500) = 55.125$ euro .
BTW op de administratiekosten van de expediteur: $21\% \times 250 = 52,50$ euro .
**Boeking aankoopfactuur Chinese leverancier:**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|----------|---------|-------------------|-----------|-----------|
| 1 | 604 AK HG | | | 250.000,00| |
| | | @ 440 LEVERANCIERS | | | 250.000,00|
| | | | *AK factuur China* | | |
**Boeking aankoopfactuur expediteur (zonder verlegging):**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|----------------|----------------|--------------------------|------------|------------|
| 2 | 411 TTV BTW | | *op goederen + invoerrechten* | 55.125,00 | |
| | 6022 INVOERRECHTEN | | | 12.500,00 | |
| | 6021 ADMIN EXPEDITEUR | | | 250,00 | |
| | 411 TTV BTW | | *op adminkosten* | 52,50 | |
| | | @ 440 LEVERANCIERS | | | 67.927,50 |
| | | | *AK factuur expediteur* | | |
#### 4.1.3 Import met verlegging van heffing
De import met verlegging van heffing elimineert de noodzaak tot voorfinanciering van BTW en invoerrechten. De BTW wordt niet onmiddellijk betaald aan de douane, maar de importeur neemt deze op in zijn BTW-aangifte. Dit verschuift de BTW-aangifte en is een administratieve handeling .
**Boeking aankoopfactuur expediteur (met verlegging):**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|----------------|----------------|--------------------------|------------|------------|
| 1 | 604 AK HG | | | 250.000,00 | |
| | 411 TTV BTW | | *op goederen* | 52.500,00 | |
| | | @ 440 LEVERANCIERS | | | 250.000,00 |
| | | 451 TB BTW | *op goederen* | | 52.500,00 |
| 2 | 6022 INVOERRECHTEN | | | 12.500,00 | |
| | 411 TTV BTW | | *op invoerrechten* | 2.625,00 | |
| | 6021 ADMIN EXPEDITEUR | | | 250,00 | |
| | 411 TTV BTW | | *op adminkosten* | 52,50 | |
| | | @ 440 LEVERANCIERS | | | 15.427,50 |
#### 4.1.4 Medecontractant
Het medecontractantstelsel is van toepassing bij werken in onroerende staat, tussen twee BTW-plichtigen, en bij levering van goederen en diensten door een erkend aannemer. Hierbij is een vermelding op de factuur volgens artikel 20 verplicht. De BTW wordt verlegd naar de klant .
**Boeking aankoop door klant (met verlegging):**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|----------------|----------------|--------------|------------|------------|
| | 230 VASTE ACTIVA | | | 22.000,00 | |
| | 411 TTV BTW | | | 4.620,00 | |
| | | @ 440 LEVERANCIER | | | 22.000,00 |
| | | 451 TB BTW | | | 4.620,00 |
**Boeking verkoop door aannemer:**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|---------|--------|--------------|------------|------------|
| | 400 KLANT | | | 22.000,00 | |
| | | @ 700 VK HG | | | 22.000,00 |
De keuze tussen een rekening van klasse 2 (vaste activa) of klasse 6 (bedrijfskosten) hangt af van de aard van de werken .
### 4.2 Speciale Boekhoudkundige Principes
#### 4.2.1 Voorraadcorrectie en het Matchingprincipe
Het matchingprincipe stelt dat kosten alleen mogen worden opgenomen in de resultatenrekening als er een tegenoverstaande gerealiseerde opbrengst is. Dit principe is cruciaal voor de waardering van voorraden. Als er meer goederen worden aangekocht dan verkocht, moeten de kosten van de niet-verkochte goederen van de resultatenrekening naar de balans worden overgebracht. Dit resulteert in een "voorraadboeking" .
**Voorbeeld:** Een bedrijf koopt 1.000 stuks aan voor 2,00 euro per stuk en verkoopt er 700 aan 3,50 euro per stuk.
* **Zonder voorraadcorrectie:** Totale aankoopkosten = $1000 \times 2,00 = 20,00$ euro. Omzet = $700 \times 3,50 = 24,50$ euro. Resultaat = $24,50 - 20,00 = 4,50$ euro winst .
* **Met voorraadcorrectie:** De kosten van de 700 verkochte stuks zijn $700 \times 2,00 = 14,00$ euro. De kosten van de 300 stuks in voorraad worden naar de balans verplaatst. Resultaat = $24,50$ (omzet) $- 14,00$ (verkochte kosten) $= 10,50$ euro winst .
Groep 34 rekeningen worden gebruikt voor goederen die nog niet verkocht zijn. De voorraad wordt op de balans als actief geplaatst. Dit is een eindejaarsverrichting die het matchingprincipe toepast .
**Boeking Voorraad:**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|------------|---------------|-----------------------|------------|------------|
| | 340 Voorraad A | | | 3.167,50 | |
| | 341 Voorraad B | | | 2.400,00 | |
| | | @ 60940 Voorraadwijziging A | | | 3.167,50 |
| | | @ 60941 Voorraadwijziging B | | | 2.400,00 |
Na de voorraadboeking wordt de resultatenrekening en de balans aangepast. De vennootschapsbelasting wordt berekend (25%) en geboekt .
**Boeking winst en Vennootschapsbelasting (VenB):**
| Nr | Debit | Credit | Omschrijving | D-bedrag | C-bedrag |
|----|------------|---------------|--------------------------|----------|----------|
| | 670 Belasting op resultaat v/h bj | | | 380,13 | |
| | | @ 450 Belgische winstbelasting | | | 380,13 |
| | 693 Over te dragen winst | | | 1.140,37 | |
| | | @ 140 Overgedragen winst | | | 1.140,37 |
#### 4.2.2 Overige Boekhoudkundige Principes
* **Voorzichtigheidsprincipe:** Voordelen en nadelen worden verschillend behandeld. Voordelen worden geboekt als er zekerheid is over de realisatie (bv. omzet boeken bij facturatie). Nadelen worden geboekt zodra er een mogelijkheid bestaat, bijvoorbeeld door voorzieningen aan te leggen voor toekomstige kosten ("worst case scenario") .
* **Toerekeningsprincipe:** Bepaalt aan welke periode een bedrag wordt toegewezen. Dit staat tegenover het cashprincipe (geldstromen) en stelt dat opbrengsten en kosten worden geboekt wanneer ze zich voordoen (accrual basis), niet noodzakelijk wanneer het geld wordt ontvangen of betaald .
* **Realisatieprincipe:** Stelt dat een opbrengst gerealiseerd is bij verkoop of aflevering .
* **Matchingprincipe:** Zorgt ervoor dat kosten in de periode worden opgenomen waarin de gerelateerde opbrengsten worden opgenomen. Dit is een gedetailleerde uitwerking van het toerekeningsprincipe, met voorbeelden zoals voorraadwijzigingen (productbasis) en afschrijvingen (periodebasis) .
* **Continuïteitsprincipe:** Gaat ervan uit dat het bedrijf haar activiteiten in de toekomst kan voortzetten bij de waardering en winstbepaling. Bij faillissement is deze continuïteit niet gegarandeerd .
* **Bestendigheidsprincipe:** Houdt in dat eenmaal gekozen voor een boekhoudkundige verwerkingswijze, men hier niet meer van afwijkt. Voorbeelden zijn de keuze tussen lineaire of degressieve afschrijvingen, of FIFO/LIFO methoden voor voorraadwaardering .
---
# Loonadministratie en eindejaarsverrichtingen
Dit onderwerp behandelt de kernprocessen van loonadministratie, inclusief de berekening van brutolonen, sociale lasten, belastingen, vakantiegeld, en de noodzakelijke eindejaarsverrichtingen zoals inventarisaties en regularisaties om de financiële overzichten correct af te sluiten.
### 5.1 Loonadministratie
De loonadministratie omvat de systematische verwerking van alle gegevens gerelateerd aan de bezoldiging van werknemers. Dit proces verloopt typisch via de eigen administratie van het bedrijf of via een gespecialiseerd sociaal secretariaat .
#### 5.1.1 Eigen administratie
Bij de eigen administratie wordt het brutoloon stapsgewijs omgerekend naar het nettoloon. De basisformule is: Brutoloon - RSZ werknemer - Belastingen = Nettoloon .
* **Brutoloon:** Het overeengekomen loon vóór aftrek van sociale lasten en belastingen .
* **RSZ Werkgever (RSZ WG):** Sociale lasten die door de werkgever worden gedragen, ongeveer 33% van het brutoloon .
* **RSZ Werknemer (RSZ WN):** Sociale lasten die van het brutoloon worden afgetrokken, ongeveer 13,07% .
* **Belastbaar loon:** Het brutoloon na aftrek van de RSZ werknemer .
* **Belastingen (Inhouding voorheffing):** Loodgieters inhouden voorheffingen op het belastbaar loon, waarvan het percentage afhangt van de gezinssituatie .
* **Nettoloon:** Het uiteindelijke loon dat de werknemer ontvangt na alle aftrekposten .
**Voorbeeld berekening loon:**
Bij een brutoloon van 2.000 euro:
* RSZ WG: 660,00 euro
* RSZ WN: - 261,40 euro (13,07% van 2.000 euro)
* Belastbaar loon: 1.738,60 euro
* Belastingen (24,65%): - 428,56 euro
* Nettoloon: 1.310,04 euro .
**Boeking van loon (eigen administratie):**
De boekingen weerspiegelen de kosten voor de werkgever en de uitbetaling aan de werknemer en de instanties:
* **Debet:** Rekening 6202 (Lonen bedienden) voor het brutoloon, rekening 621 (Werkgeversbijdrage RSZ) voor de RSZ van de werkgever.
* **Credit:** Rekening 455 (Bezoldigingen) voor het nettoloon, rekening 454 (RSZ) voor de afgedragen RSZ van werknemers, en rekening 453 (Ingehouden voorheffingen) voor de ingehouden belastingen .
**Betaling van loon:**
De betaling aan de werknemer en de afdracht aan de RSZ en de fiscus worden geboekt op de bankrekening:
* **Debet:** Rekening 455 (Bezoldigingen) voor het nettoloon, rekening 454 (RSZ) en 453 (Ingehouden voorheffingen) voor de totale bedragen die betaald moeten worden.
* **Credit:** Rekening 550 (Bank) voor het totale uitgaande bedrag .
#### 5.1.2 Sociaal secretariaat
Een sociaal secretariaat fungeert als een externe dienstverlener die de loonadministratie en bijbehorende formaliteiten verzorgt. Zij leveren documenten zoals de loonbrief en facturen voor hun diensten. De factuur van het sociaal secretariaat omvat de kosten voor hun dienstverlening, die als een personeelskost wordt geboekt .
**Boeking factuur sociaal secretariaat:**
* **Debet:** Rekening 615 of 623 (Andere personeelskost - Sociaal secretariaat) voor de kost van de dienstverlening, en rekening 411 (Tegen te boeken BTW) als de dienst met btw is gefactureerd.
* **Credit:** Rekening 440 (Leveranciers) voor het totale te betalen bedrag .
#### 5.1.3 Vakantiegeld
Vakantiegeld wordt berekend op basis van de prestaties in het voorgaande jaar. Er dient een provisie voor te worden aangelegd .
* **Bedienden:** 18,80% van het jaarbrutoloon van het vorige boekjaar .
* **Arbeiders:** 10,27% vermenigvuldigd met 1,08 van het jaarbrutoloon van het vorige jaar voor 11 maanden .
**Boeking provisie vakantiegeld (eindejaarsverrichting):**
Aan het einde van het boekjaar wordt een provisie voor het nog te betalen vakantiegeld geboekt:
* **Debet:** Kostenrekeningen voor vakantiegeld (bv. 62031, 62021).
* **Credit:** Rekening 456031 (Vakantiegeld arbeiders) of 456021 (Vakantiegeld bedienden) .
**Betaling vakantiegeld:**
De uitbetaling van het vakantiegeld in het volgende boekjaar wordt geboekt door de schuld aan te zuiveren en de betaling via de bank te laten verlopen .
#### 5.1.4 Voorschotten
Voorschotten zijn vervroegde betalingen van loon aan werknemers. Deze worden geboekt op een aparte rekening (bv. 416030 Voorschot arbeiders) en later verrekend met het definitieve nettoloon .
**Boeking voorschot:**
* **Debet:** Rekening 416030 (Voorschot arbeiders).
* **Credit:** Rekening 550000 (Bank) .
**Verrekening voorschot:**
Bij de uiteindelijke loonberekening wordt het voorschot verrekend:
* **Debet:** Rekening 455030 (Lonen arbeiders).
* **Credit:** Rekening 416030 (Voorschot arbeiders) .
> **Tip:** De balans tussen het reeds uitbetaalde voorschot en het definitieve nettoloon bepaalt het resterende te betalen bedrag .
#### 5.1.5 Andere personeelskosten
Dit omvat diverse vergoedingen en kosten die aan personeelsleden worden uitbetaald, zoals verplaatsingsvergoedingen (forfaitair of per kilometer), doorrekening van specifieke kosten (bv. privé telefoon voor werk) en representatiekosten (forfaitair of werkelijk gedane kosten op basis van bonnetjes) .
**Voorbeeld boeking andere personeelskosten:**
Bij een forfaitaire vergoeding voor 15 dagen aan 11,58 euro per dag:
* **Debet:** Rekening 623000 (Andere personeelskosten).
* **Credit:** Rekening 459000 (Andere sociale schulden) .
### 5.2 Eindejaarsverrichtingen
Eindejaarsverrichtingen zijn de noodzakelijke stappen om het boekjaar correct af te sluiten en de financiële overzichten te actualiseren. Dit omvat regularisaties, inventarisaties, het opstellen van proef- en saldibalansen, afschrijvingen, en de uiteindelijke resultaatsverwerking .
#### 5.2.1 Regularisaties
Regularisaties corrigeren boekingen om de financiële stand van zaken aan het einde van het boekjaar correct weer te geven. Dit kan betrekking hebben op balans- en resultatenrekeningen .
* **Regularisatie balansrekeningen:** Corrigeert onjuiste boekingen, tekorten in de kas, voorraadwijzigingen, voorzieningen, en waardeverminderingen .
* **Regularisatie resultatenrekeningen:** Verwerkt kosten die niet volledig verbruikt zijn aan het einde van het jaar, of opbrengsten die reeds verdiend maar nog niet geboekt zijn .
**Overboeken van subrekeningen:**
Sommige subrekeningen worden samengevoegd naar een hoofdrekening of rubriek aan het einde van het boekjaar voor een geconsolideerd beeld .
**Voorbeeld: Verbeteren van fouten in de kas:**
Als het boekhoudkundig saldo van de kas 405,00 euro is, maar de teldwaling slechts 400,00 euro aangeeft, is er een tekort van 5,00 euro.
* **Debet:** Rekening 664 (Andere uitzonderlijke kosten).
* **Credit:** Rekening 570 (Kas) .
#### 5.2.2 Inventaris
De inventaris is een staat van alle activa, rechten, schulden en verplichtingen van de onderneming op een bepaald moment .
* **Inventaris AK & VK (Aangekochte & Verkochte goederen):** Controleert of alle ontvangen goederen waarvoor een factuur nog moet komen, en alle weggegane goederen waarvoor nog een factuur opgemaakt moet worden, correct worden weergegeven in de boekhouding .
**Boeking inventaris (nog te ontvangen facturen):**
* **Debet:** Rekening 604 (Handelsgoederen) (kosten van de goederen).
* **Credit:** Rekening 444 (Te ontvangen facturen) .
**Boeking inventaris (nog op te stellen facturen):**
* **Debet:** Rekening 404 (Op te stellen facturen).
* **Credit:** Rekening 704 (Handelsgoederen) (opbrengst van de goederen) .
#### 5.2.3 Overlopende rekeningen
Overlopende rekeningen worden gebruikt om kosten en opbrengsten correct toe te rekenen aan het boekjaar waarin ze betrekking hebben, zelfs als de betaling of de facturatie in een ander boekjaar plaatsvindt. De belangrijkste zijn :
* 490 Over te dragen kosten
* 491 Verkregen opbrengsten
* 492 Toe te rekenen kosten
* 493 Over te dragen opbrengsten
Elke transactie op deze rekeningen vereist drie boekingen: de initiële boeking, een correctie aan het einde van het boekjaar, en een matching boeking aan het begin van het volgende boekjaar .
**Voorbeeld 490 Over te dragen kosten:**
Een huurfactuur van 900 euro dekt december, januari en februari.
* **Einde boekjaar X:** De kosten van december (300 euro) worden geboekt op de kostenrekening. De kosten van januari en februari (600 euro) worden als 'over te dragen kosten' op rekening 490 gezet.
* **Begin boekjaar X+1:** De boeking op 490 wordt geneutraliseerd, en de kosten van januari en februari worden op de kostenrekening geboekt .
**Voorbeeld 491 Verkregen opbrengsten:**
Een belegging genereert in totaal 1.000 euro, maar de inning dekt oktober tot januari.
* **Einde boekjaar X:** De opbrengsten van oktober, november en december (750 euro) worden op de opbrengstenrekening geboekt. De opbrengsten van januari (250 euro) worden als 'verkregen opbrengsten' op rekening 491 gezet.
* **Begin boekjaar X+1:** De boeking op 491 wordt geneutraliseerd, en de opbrengsten van januari worden op de opbrengstenrekening geboekt .
**Voorbeeld 492 Toe te rekenen kosten:**
Er is nog geen telefoonrekening ontvangen voor december en januari (totale kost 400 euro).
* **Einde boekjaar X:** De kosten van december (200 euro) worden als 'toe te rekenen kosten' op rekening 492 gezet.
* **Begin boekjaar X+1:** De boeking op 492 wordt geneutraliseerd, en de kosten van januari (200 euro) worden op de kostenrekening geboekt .
**Voorbeeld 493 Over te dragen opbrengsten:**
Een huurafrekening van 1.200 euro dekt december tot februari.
* **Einde boekjaar X:** De opbrengsten van december (400 euro) worden op de opbrengstenrekening geboekt. De opbrengsten van januari en februari (800 euro) worden als 'over te dragen opbrengsten' op rekening 493 gezet.
* **Begin boekjaar X+1:** De boeking op 493 wordt geneutraliseerd .
#### 5.2.4 Proef- en saldibalans
Een proef- en saldibalans is een hulpmiddel om de juistheid van de boekingen te controleren en een overzicht te krijgen van alle saldi vóór het opstellen van de jaarrekening .
* **Proefbalans:** Toont per rekening het totale debet en totale credit .
* **Saldibalans:** Toont per rekening het uiteindelijke debet- of creditsaldo .
#### 5.2.5 Registreren van de juiste waarde einde boekjaar
Dit omvat het aanpassen van de boekhoudkundige waarden aan het einde van het boekjaar om een correct beeld te geven van de financiële toestand. Belangrijke elementen zijn :
* Afschrijvingen
* Voorraden
* Voorzieningen
* Omzetting van langetermijn- naar kortetermijnvorderingen/schulden .
#### 5.2.6 Afschrijvingen
Afschrijvingen zijn de systematische waardeverminderingen van materiële en immateriële vaste activa over hun gebruiksduur. Dit proces zorgt ervoor dat de waarde van de activa in de boekhouding correct wordt weergegeven .
* **Lineaire afschrijving:** De aanschaffingswaarde wordt gelijkmatig verdeeld over de gebruiksduur. De formule is: $$ \text{Lineaire afschrijving per jaar} = \frac{\text{Aanschaffingswaarde}}{\text{Gebruiksduur in jaren}} $$ .
* **Degressieve afschrijving:** Een sneller afschrijvingssysteem dat in de beginjaren hogere afschrijvingsbedragen kent .
**Principes bij afschrijvingen:**
* **Pro rata temporis:** Afschrijven vanaf het moment dat het actief in gebruik is genomen tot het einde van het boekjaar (verplicht voor vennootschappen) .
* **Annaliteitsbeginsel:** Afschrijven voor een volledige periode, ongeacht de ingangsdatum (enkel toegestaan voor eenmanszaken) .
**Voorbeeld lineaire afschrijving (pro rata temporis):**
Een machine met een aanschaffingswaarde (AW) van 100.000 euro wordt over 5 jaar lineair afgeschreven, aangekocht op 01/07/XX.
* Jaarlijkse afschrijving (annaliteitsbeginsel): 20.000 euro.
* Afschrijving eerste jaar (pro rata): 6/12e van 20.000 euro = 10.000 euro .
**Boeking afschrijvingen:**
* **Debet:** Kostenrekening voor afschrijvingen (groep 63, bv. 630230).
* **Credit:** Actiefrekening voor afschrijvingen (eindigt op 9, bv. 230900) .
**T-rekening afschrijvingen:**
De boekwaarde van een actief wordt berekend als AW minus de cumulatieve afschrijvingen .
**Degressieve afschrijving:**
De afschrijving bedraagt twee keer het lineaire percentage, toegepast op de boekwaarde. Er is een overschakeling naar lineair wanneer de degressieve afschrijving lager is dan de lineaire afschrijving. Er is een minimale afschrijfduur van 5 jaar en het percentage is gemaximeerd op 40%. Dit systeem is niet van toepassing op personenwagens of IVA .
**Voorbeeld degressieve afschrijving:**
AW van 1.000.000 euro, afschrijving over 8 jaar.
* Lineaire afschrijving per jaar: 125.000 euro.
* Degressieve afschrijving jaar 0: (1.000.000 / 8) * 2 = 250.000 euro.
* Vanaf jaar 3 is de degressieve afschrijving (105.468,75 euro) lager dan de lineaire (125.000 euro), dus wordt vanaf dan lineair verder afgeschreven .
#### 5.2.7 Resultaatsverwerking
De resultaatsverwerking bepaalt de bestemming van de winst of het verlies van het boekjaar. Dit omvat de verdeling naar reserves, dividenden, en de berekening en boeking van de vennootschapsbelasting .
* **Bestemming van het resultaat:** Schulden die voortvloeien uit de winstbestemming, zoals dividenden, tantièmes, en vergoedingen voor kapitaal en bestuurders .
* **Winst/verlies naar balans brengen:** Winst of verlies wordt overgedragen naar het volgende boekjaar via specifieke rekeningen (bv. 693 Over te dragen winst, 140 Overgedragen winst) .
**Aanleggen van reserves:**
* **Wettelijke reserve:** Minimaal 5% van de winst na belastingen moet worden toegevoegd totdat 10% van het geplaatst kapitaal is bereikt .
* **Onbeschikbare reserve:** Soms verplicht, bijvoorbeeld bij de aankoop van eigen aandelen .
* **Belastingvrije reserve:** Bepaalde winsten die tijdelijk of permanent van belasting zijn vrijgesteld .
* **Beschikbare reserve:** Reserves die de algemene vergadering kan beslissen aan te leggen als buffer voor groei .
#### 5.2.8 Vennootschapsbelasting (VenB)
De vennootschapsbelasting is verschuldigd op de winst van een onderneming. Het tarief bedraagt 25% .
* **Belastingverhoging:** Een sanctie om te voorkomen dat de belasting te laat wordt betaald. Het percentage kan variëren, bijvoorbeeld 6,75% .
* **Voorafbetalingen (VA):** Bedragen die de onderneming gedurende het jaar betaalt om de belastingverhoging te vermijden. Er zijn verschillende schijven met bijbehorende percentages .
**Berekening VenB:**
Netto winst * belastingtarief = te betalen vennootschapsbelasting. Hierop kan een verhoging van toepassing zijn en een vermindering voor voorafbetalingen .
**Boeking vennootschapsbelasting:**
* **Voorafbetalingen:**
* **Debet:** Rekening 670 (Gestorte belastingen).
* **Credit:** Rekening 550 (Bank) .
* **Verschuldigde belastingen:**
* **Debet:** Rekening 6710 (Verschuldigde belastingssupplementen) en rekening 450 (Geraamde BE winstbelasting).
* **Credit:** Rekening 452 (Te betalen BE winstbelasting) .
* **Regularisatie:**
* **Debet:** Rekening 450 (Geraamde BE winstbelasting).
* **Credit:** Rekening 452 (Te betalen BE winstbelasting) en rekening 7711 (Regularisatie geraamde belastingen) .
#### 5.2.9 Structuurschema resultaatsverwerking
Een gestructureerde aanpak is essentieel voor de resultaatsverwerking. Eerst worden de balans en resultatenrekening in orde gezet door middel van afschrijvingen, voorraadcorrecties, overlopende rekeningen, enzovoort. Daarna wordt de vennootschapsbelasting berekend en geboekt, en wordt de netto winst toegewezen aan reserves, dividenden, of overgedragen naar het volgende jaar .
**Boeking resultaatverwerking:**
De boeking van de resultaatverwerking omvat de toevoegingen aan reserves, de uitkering van dividenden, en de overdracht van de winst of het verlies naar het volgende boekjaar. De vennootschapsbelasting wordt ook geboekt .
#### 5.2.10 Opstellen Resultatenrekening en Balans
Het opstellen van de jaarrekening is een proces dat begint met het corrigeren van alle rekeningen, het opmaken van de proef- en saldibalans, en vervolgens het overbrengen van de saldi naar de resultatenrekening en de balans. Na het berekenen van de vennootschapsbelasting en de netto winst, worden deze correct in de passiefzijde van de balans opgenomen .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Boekhouden | Het systematisch registreren van alle financiële transacties van een onderneming op chronologische wijze, teneinde op elk moment een staat van bezittingen, vorderingen en schulden alsook een staat van winst of verlies te kunnen opvragen ter evaluatie en bijsturing van de financiële en economische positie. |
| Enkelvoudig boekhouden | Een boekhoudsysteem dat voornamelijk wordt gebruikt door micro-ondernemingen en kleine ondernemingen, waarbij vaak 4 tot 5 boeken worden bijgehouden, zoals een aankoopboek, verkoopboek, thesaurieboek en inventarisboek. |
| Dubbel boekhouden | Een boekhoudsysteem waarbij elke financiële transactie op minstens twee rekeningen wordt geregistreerd, wat resulteert in een balans en een resultatenrekening. Het principe is dat elke transactie een debet- en een creditzijde heeft die gelijk zijn. |
| Factuur | Een verplicht boekhoudkundig stuk dat de details van een transactie vastlegt, inclusief de opsteller, ontvanger, factuurtechnische gegevens en informatie over de geleverde goederen of diensten, met vermelding van btw. |
| Creditnota | Een document dat het tegenovergestelde is van een factuur en wordt gebruikt om een eerdere factuur te corrigeren of te annuleren, bijvoorbeeld bij retourzendingen of prijsaanpassingen. Het bevat dezelfde verplichte vermeldingen als een factuur maar werkt als een negatieve factuur. |
| BTW (Belasting over de toegevoegde waarde) | Een indirecte belasting die wordt geheven op de toegevoegde waarde in elke fase van de productie- en distributieketen. Aankoop-btw is terug te vorderen, terwijl verkoop-btw te betalen is aan de staat. |
| Maatstaf van heffing | Het bedrag waarop de btw wordt berekend. Dit is doorgaans de verkoopprijs exclusief btw, na aftrek van eventuele commerciële kortingen en toevoeging van bijkomende kosten zoals transport. |
| Balans | Een financieel overzicht dat de bezittingen (actief) en de herkomst van de middelen (passief) van een onderneming op een bepaald moment weergeeft. Het actief omvat activa zoals gebouwen en voorraden, terwijl het passief het eigen vermogen en vreemd vermogen omvat. |
| Resultatenrekening | Een financieel overzicht dat de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode weergeeft, resulterend in winst of verlies. Het omvat bedrijfskosten, financiële kosten, uitzonderlijke kosten, en de corresponderende opbrengsten. |
| Journaalpost | De chronologische registratie van een financiële transactie in het journaalboek, waarbij de debet- en creditzijde van de boeking worden vastgelegd volgens de principes van dubbel boekhouden. |
| T-rekening | Een grafische weergave van een grootboekrekening, waarbij de debetzijde links en de creditzijde rechts wordt getoond. Het helpt bij het visualiseren van de mutaties en het bepalen van het saldo van een rekening. |
| Voorraadwijziging | Het aanpassen van de kosten van verkochte goederen aan de werkelijke voorraad die aan het einde van een periode is verplaatst. Dit principe, ook wel het matchingprincipe genoemd, zorgt ervoor dat kosten worden toegewezen aan de periode waarin de gerelateerde opbrengsten worden gerealiseerd. |
| Afschrijvingen | De systematische spreiding van de kosten van een vast actief over de verwachte gebruiksduur van dat actief. Dit gebeurt door een deel van de aanschaffingswaarde elk jaar als kosten in de resultatenrekening op te nemen en de boekwaarde van het actief in de balans te verminderen. |
| Continuïteitsprincipe | Het boekhoudkundig principe dat ervan uitgaat dat een onderneming haar activiteiten in de toekomst zal voortzetten. Dit principe beïnvloedt de waardering van activa en passiva, aangezien een liquidatie anders zou worden beoordeeld. |
| Toerekeningsprincipe | Het principe dat stelt dat opbrengsten en kosten moeten worden toegewezen aan de periode waarin ze economisch zijn verworven of geleden, ongeacht de daadwerkelijke ontvangst of betaling. Dit staat tegenover het kasstelsel. |
| Vaste activa | Bezittingen van een onderneming die voor langere tijd (doorgaans meer dan één jaar) worden aangehouden en bijdragen aan de operationele activiteiten, zoals gebouwen, machines en voertuigen. Deze worden op de balans gewaardeerd tegen hun aanschaffingswaarde verminderd met cumulatieve afschrijvingen. |
| Vlottende activa | Bezittingen van een onderneming die naar verwachting binnen één jaar zullen worden verbruikt, verkocht of omgezet in liquide middelen. Voorbeelden zijn voorraden, debiteuren en banktegoeden. |
| Eigen vermogen | Het verschil tussen de activa en de schulden van een onderneming. Het vertegenwoordigt de investering van de eigenaars in de onderneming en kan bestaan uit kapitaal, reserves en ingehouden winsten. |
| Vreemd vermogen | De schulden van een onderneming aan externe partijen, zoals leningen, leverancierskredieten en belastingschulden. Dit kan worden onderverdeeld in langlopende en kortlopende schulden. |
| Commmerciële korting | Een korting die direct bij de opmaak van een factuur wordt verleend door de leverancier, bijvoorbeeld wegens een grote afname of als promotie. Deze korting wordt in mindering gebracht op de maatstaf van heffing. |
| Financiële korting | Een korting die wordt verleend voor een snelle betaling, vaak aangeduid als betalingskorting. Deze korting wordt pas geboekt op het moment van betaling en wordt gezien als een opbrengst voor de koper en een financiële kost voor de verkoper. |
Cover
BF - LES 4 Hoofdstuk 3.4 en 3.5 boekhoudkundige verplichtingen en verkoopprijs.pptx
Summary
# Boekhoudkundige verplichtingen voor eenmanszaken en maatschappen
Dit onderwerp behandelt de basisprincipes van boekhouden, inclusief de systematische registratie van financiële transacties, de geldende bewaartermijnen voor bewijsstukken, en de keuze tussen zelf boekhouden of uitbesteden aan een expert, specifiek gericht op eenmanszaken en maatschappen met een jaaromzet onder de 500.000 euro.
### 1.1 Wat is boekhouden?
Boekhouden is het systematisch opnemen, categoriseren en bijhouden van alle financiële transacties van een bedrijf aan de hand van bewijsstukken. Deze registratie is noodzakelijk voor zowel interne stakeholders (management, personeel) als externe partijen (klanten, leveranciers, financiële instellingen, overheid). De boekhouding dient vanaf de allereerste transactie die verband houdt met de onderneming te worden opgestart.
### 1.2 Bewaartermijnen voor bewijsstukken
De overheid verplicht ondernemingen om bewijsstukken gedurende een bepaalde periode bij te houden. Momenteel geldt een bewaartermijn van tien jaar voor financiële bewijsstukken.
### 1.3 Enkelvoudige (of vereenvoudigde) boekhouding
Voor eenmanszaken en maatschappen is de enkelvoudige boekhouding van toepassing. Deze methode omvat doorgaans:
* **Verkoopboek (klanten):** Registreert alle verkopen aan klanten.
* **Aankoopboek (leveranciers):** Registreert alle aankopen van leveranciers.
* **Inventarisboek:** Houdt de inventaris van het bedrijf bij.
### 1.4 Zelf boekhouden of uitbesteden?
Bij het voeren van de boekhouding bestaat de keuze tussen zelf doen of uitbesteden aan een professional.
* **Zelf doen:**
* **Voordelen:** Goedkopere optie.
* **Nadelen:** Verhoogde kans op fouten, wat kan leiden tot boetes.
* **Uitbesteden:**
* **Voordelen:** Tijdswinst voor de ondernemer, expertise van een professional, verhoogde nauwkeurigheid.
* **Nadelen:** Duurder.
* **Belangrijk:** Een goede accountant kan zichzelf terugverdienen door efficiëntie en het vermijden van fouten. Het is cruciaal om een boekhouder te kiezen die de specifieke sector van de onderneming begrijpt.
> **Tip:** Ondanks uitbesteding blijft de ondernemer zelf eindverantwoordelijk voor de boekhouding. De overheid zal bij fouten altijd bij de ondernemer aankloppen.
### 1.5 Facturatie: bewijsstukken en verplichtingen
Het opmaken van facturen is een cruciaal onderdeel van de boekhouding en dient als bewijsstuk.
#### 1.5.1 Verplichte vermeldingen op facturen
Hoewel niet voor alle transacties wettelijk verplicht, is het opmaken van een factuur wel vereist voor de meeste verkopen en dienstverleningen. Wettelijk verplichte vermeldingen op een factuur zijn essentieel; het ontbreken hiervan kan gevolgen hebben voor zowel de verzender als de ontvanger.
#### 1.5.2 Uitzonderingen op de facturatieplicht
Er zijn specifieke uitzonderingen waarbij een aankoopbewijs verplicht is, zoals:
* Goederen en diensten met garantie.
* Horecazaken (sinds 2015 met geregistreerd kassasysteem).
* Diensten waarbij de prijs vooraf niet gekend is.
#### 1.5.3 Factuurtermijn en bewaartermijn
* **Factuur opmaken:** Een factuur dient uiterlijk op de 15e van de maand volgend op de maand van levering of dienstverlening te worden opgemaakt. Een snelle facturatie bevordert snellere cashflow, vermindert risico's en oogt professioneler.
* **Bewaartermijn:** Alle facturen dienen 10 jaar bewaard te worden, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op het facturatiejaar.
#### 1.5.4 Gevolgen van niet-conforme facturen
* **Voor de leverancier:** Bij niet-conforme facturen kan een boete gelden van 200% van de verschuldigde btw. In gevallen zonder fraude bedraagt de boete 100% van de verschuldigde btw met een minimum van 50 euro.
* **Voor de klant:** De aftrekbaarheid van btw is enkel mogelijk met een conforme factuur.
#### 1.5.5 E-facturatie
Vanaf 1 januari 2026 wordt e-facturatie verplicht voor ondernemingen. Dit is een digitaal systeem waarin ondernemers digitaal facturen kunnen uitwisselen. De implementatie hiervan kan kosten met zich meebrengen, waarvoor bedrijven mogelijk een vergoeding kunnen ontvangen.
#### 1.5.6 Algemene voorwaarden
Hoewel niet wettelijk verplicht, kunnen algemene voorwaarden worden toegevoegd aan facturen. Deze zijn afdwingbaar mits akkoord van de consument en bevatten vaak regels over levering, betalingstermijnen, interesten, garantie, klachten en aansprakelijkheid.
### 1.6 De verkoopprijs bepalen
De verkoopprijs van een product of dienst bestaat uit de kostprijs, de winstmarge en de btw.
#### 1.6.1 De kostprijs
De kostprijs omvat alle directe en indirecte kosten die gemaakt worden om het product te produceren of de dienst te leveren.
* **Directe kosten:** Direct toewijsbaar aan een product of dienst (bv. grondstoffen, directe arbeid).
* **Indirecte kosten:** Niet direct toewijsbaar, ook wel overheadkosten genoemd (bv. marketing, boekhoudkosten, huur fabriekspand). Deze worden toegewezen via een verdeelsleutel.
#### 1.6.2 Winstmarge
De winstmarge vertegenwoordigt de winst die de ondernemer wenst te realiseren. Deze kan op verschillende manieren worden berekend:
* **Percentage op de kostprijs:** De marge wordt berekend als een percentage van de kostprijs en hierbij opgeteld.
$$ \text{Verkoopprijs} = \text{Kostprijs} \times (1 + \text{marge op kostprijs}) $$
* **Voorbeeld:** Kostprijs van 100 euro en een winstmarge van 20% op de kostprijs leidt tot een verkoopprijs van $100 \times (1 + 0.20) = 120$ euro.
* **Percentage op de verkoopprijs:** De marge wordt berekend als een percentage van de uiteindelijke verkoopprijs. Hierbij wordt de kostprijs gedeeld door (1 min de marge).
$$ \text{Verkoopprijs} = \frac{\text{Kostprijs}}{(1 - \text{marge op verkoopprijs})} $$
* **Voorbeeld:** Kostprijs van 100 euro en een winstmarge van 20% op de verkoopprijs leidt tot een verkoopprijs van $100 / (1 - 0.20) = 100 / 0.80 = 125$ euro.
> **Tip:** Wees bij het bepalen van de verkoopprijs aandachtig of de winstmarge op de kostprijs of op de verkoopprijs wordt berekend. Dit heeft een significant verschil in het eindresultaat.
#### 1.6.3 Factoren die de verkoopprijs bepalen
De uiteindelijke verkoopprijs wordt beïnvloed door zowel interne als externe factoren.
* **Interne factoren:**
* Kostprijs (vormt de ondergrens).
* Marketingstrategie.
* Synergie tussen de marketingmix (4 P's).
* Levenscyclusfase van het product (bv. afroomprijs- of penetratiestrategie).
* **Externe factoren:**
* Vraag en aanbod.
* Substituten en concurrentie.
* Prijselasticiteit van de vraag (hoe gevoelig klanten zijn voor prijsveranderingen).
* Marktvorm.
* Wetgeving.
---
# Facturatie en de bewijslast
Dit onderdeel belicht de rol van facturen als cruciaal bewijsstuk in het handelsverkeer, de wettelijke vereisten voor facturatie, specifieke uitzonderingen, de overgang naar e-facturatie, en de consequenties van non-conformiteit voor alle betrokken partijen.
### 2.1 Wettelijke verplichtingen rondom facturen
Een factuur dient als een primair bewijsstuk voor financiële transacties. Hoewel niet voor elke transactie wettelijk verplicht, zijn er specifieke situaties waarin een factuur vereist is.
#### 2.1.1 Vereiste vermeldingen op facturen
Er zijn verplichte vermeldingen op facturen, hoewel de specifieke inhoud kan variëren afhankelijk van het type transactie en de betrokken partijen (B2B of B2C).
> **Tip:** Het correct opmaken van facturen is essentieel om juridische en financiële problemen te voorkomen.
#### 2.1.2 Uitzonderingen voor aankoopbewijzen
In bepaalde B2C-situaties is een aankoopbewijs verplicht, zelfs zonder een volledige factuur. Dit geldt met name voor:
* Goederen en diensten met garantie.
* Horecazaken (sinds 2015 met geregistreerd kassasysteem).
* Diensten waarbij de prijs vooraf niet gekend is.
#### 2.1.3 Factuurtermijn en bewaring
* **Factuurtermijn:** Een factuur dient uiterlijk de 15e van de maand volgend op de maand van levering of dienstverrichting te worden opgesteld. Een snelle opmaak bevordert een snellere cashflow en straalt professionaliteit uit.
* **Bewaartermijn:** Alle facturen dienen gedurende 10 jaar bewaard te worden. Deze termijn begint te lopen vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar van de transactie (vanaf 1/1/N+1).
> **Tip:** Het tijdig factureren en correct bewaren van facturen is niet alleen een wettelijke verplichting, maar ook een strategisch voordeel voor de onderneming.
### 2.2 E-facturatie
Vanaf 1 januari 2026 wordt e-facturatie verplicht voor ondernemingen. Dit houdt in dat ondernemingen verplicht zullen zijn om digitale systemen te gebruiken voor het uitwisselen van facturen. Dit proces kan kosten met zich meebrengen, waarvoor bedrijven mogelijk ook vergoedingen kunnen ontvangen.
### 2.3 Gevolgen van niet-conforme facturen
Een factuur die niet voldoet aan de wettelijke vereisten kan leiden tot aanzienlijke gevolgen voor zowel de verkoper als de koper.
#### 2.3.1 Gevolgen voor de verkoper
Indien een factuur niet conform is, kan de verkoper geconfronteerd worden met boetes gerelateerd aan de verschuldigde btw:
* **Boete bij niet-conforme factuur:** 200% van de verschuldigde btw.
* **Geen fraude gedetecteerd:** 100% van de verschuldigde btw, met een minimumboete van 50 EUR.
#### 2.3.2 Gevolgen voor de koper
Voor de koper is de aftrekbaarheid van btw afhankelijk van het bezit van een conforme factuur. Dit omvat zowel materiële als formele vereisten:
* **Materiële vereisten:** De goederen moeten daadwerkelijk zijn verkregen en gebruikt voor de onderneming.
* **Formele vereisten:** Men moet in het bezit zijn van een correct opgestelde factuur.
> **Tip:** Zorg ervoor dat je facturen altijd alle wettelijk vereiste informatie bevatten om problemen met de btw-aftrek te voorkomen.
### 2.4 Bewijslast en de rol van de factuur
De factuur is een cruciaal bewijsstuk dat de geldigheid van een transactie aantoont. In geval van geschillen of controles door de overheid, vormt de correct opgestelde en bewaarde factuur het primaire bewijs van de geleverde goederen of diensten en de bijbehorende financiële afspraken. Het systematisch bijhouden van alle financiële transacties via bewijsstukken, inclusief facturen, is een fundamentele boekhoudkundige verplichting die vanaf de eerste transactie geldt en gedurende een periode van tien jaar nageleefd moet worden voor eventuele controles.
---
# Bepalen van de verkoopprijs vanuit een eenmanszaak
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de samenstelling van de verkoopprijs voor een eenmanszaak, waarbij de kostprijsberekening, winstmarges en interne en externe factoren die de uiteindelijke verkoopprijs beïnvloeden, centraal staan.
### 3.1 De samenstelling van de verkoopprijs
De verkoopprijs van een product of dienst is opgebouwd uit verschillende componenten: de kostprijs, de winstmarge en de eventuele btw.
#### 3.1.1 Kostprijsberekening
De kostprijs vormt de ondergrens van de verkoopprijs en omvat alle kosten die direct of indirect aan het product of de dienst kunnen worden toegeschreven.
* **Directe kosten:** Dit zijn kosten die direct toewijsbaar zijn aan een specifiek product of dienst. Voorbeelden zijn:
* Grondstoffen en hulpstoffen (bijv. aluminium, staal, rubber).
* Arbeid (bijv. uurloon van arbeiders die direct aan de productie werken).
* Directe kosten aan derden (bijv. externe transporteur voor levering van specifieke orders).
* **Indirecte kosten (overheadkosten):** Dit zijn kosten die niet direct aan een specifiek product of dienst kunnen worden toegewezen, maar essentieel zijn voor de algemene werking van het bedrijf. Voorbeelden zijn:
* Duurzame productiemiddelen (bijv. afschrijvingen op machines, huur van fabrieksgebouw indien eigenaar).
* Kosten aan derden voor algemene diensten (bijv. externe boekhouder, extern communicatiebureau).
* Kosten van belastingen (bijv. invoerrechten op algemene voorraad).
* Rentekosten (bijv. interesten op openstaande leningen).
* Grond (bijv. huur van kantoorruimte indien niet eigenaar).
* Marketingkosten, administratiekosten.
Om indirecte kosten toe te wijzen aan producten, wordt vaak een verdeelsleutel gebruikt, gebaseerd op bijvoorbeeld het aantal geproduceerde eenheden.
> **Tip:** Bij heterogene productie (verschillende producten) is het cruciaal om de indirecte kosten correct toe te wijzen aan elk producttype, bijvoorbeeld via een opsplitsing op basis van productievolume, machine-uren, of andere relevante factoren.
#### 3.1.2 Winstmarges
Winstmarges bepalen welk bedrag bovenop de kostprijs wordt gerekend om winst te genereren. Er zijn twee veelvoorkomende methoden om de winstmarge te berekenen:
* **Winstmarge op de kostprijs:** De winst wordt berekend als een percentage van de kostprijs.
De formule hiervoor is:
$$ \text{Verkoopprijs} = \text{Kostprijs} \times (1 + \text{marge op kostprijs}) $$
* **Voorbeeld:** Als de kostprijs 100,00 euro is en de gewenste marge 20% op de kostprijs, dan is de verkoopprijs $100,00 \times (1 + 0,20) = 120,00$ euro.
* **Winstmarge op de verkoopprijs:** De winst wordt berekend als een percentage van de uiteindelijke verkoopprijs. Hierbij is de kostprijs het resterende deel van de verkoopprijs (100% minus de winstmarge).
De formule hiervoor is:
$$ \text{Verkoopprijs} = \frac{\text{Kostprijs}}{(1 - \text{marge op verkoopprijs})} $$
* **Voorbeeld:** Als de kostprijs 100,00 euro is en de gewenste marge 20% op de verkoopprijs, dan is de verkoopprijs $100,00 / (1 - 0,20) = 100,00 / 0,80 = 125,00$ euro.
> **Tip:** Lees bij examenopgaven altijd zorgvuldig of de winstmarge op de kostprijs of op de verkoopprijs wordt berekend. Dit kan een significant verschil maken in de uiteindelijke verkoopprijs.
#### 3.1.3 Berekening van de uiteindelijke verkoopprijs (inclusief btw)
De verkoopprijs, exclusief btw, wordt vervolgens verhoogd met de geldende btw-tarieven om de definitieve prijs voor de consument te bepalen.
* **Voorbeeld:** Stel de berekende verkoopprijs exclusief btw is 639,38 euro en het btw-tarief is 21%.
De verkoopprijs inclusief btw is dan: $639,38 \times (1 + 0,21) = 639,38 \times 1,21 = 773,65$ euro.
### 3.2 Factoren die de verkoopprijs bepalen
Naast de interne kostprijs- en winstberekeningen, zijn er diverse interne en externe factoren die de uiteindelijke verkoopprijs beïnvloeden.
#### 3.2.1 Interne factoren
Dit zijn de elementen waarover de ondernemer zelf controle heeft en die direct invloed hebben op de prijszetting.
* **Kostprijs:** Zoals eerder besproken, vormt de kostprijs de absolute ondergrens voor de verkoopprijs.
* **Marketingstrategie:** De algehele marketingmix (product, prijs, plaats, promotie) moet consistent zijn. Prijszetting moet aansluiten bij het merk, de doelgroep en de promotieactiviteiten.
* **Synergie tussen de 4 P's:** De prijszetting moet in harmonie zijn met de andere marketinginstrumenten om een effectieve marktstrategie te garanderen.
* **Levenscyclus van het product:**
* **Afroomprijsstrategie:** Bij de introductie van een nieuw product wordt een hoge prijs gehanteerd om snel winst te maximaliseren van de vroege adopters, waarna de prijs stapsgewijs wordt verlaagd.
* **Penetratieprijsstrategie:** Een lage introductieprijs wordt gebruikt om snel marktaandeel te winnen en klanten te binden. Na verloop van tijd kan de prijs worden verhoogd.
#### 3.2.2 Externe factoren
Dit zijn de omstandigheden buiten de directe controle van de ondernemer die de prijsvorming kunnen beïnvloeden.
* **De vraag:** Het principe van vraag en aanbod is cruciaal. Bij een hoge vraag en een laag aanbod kan de prijs worden verhoogd, en omgekeerd.
* **Substituten en concurrentie:**
* **Substituten:** De beschikbaarheid van vervangende producten die dezelfde behoefte vervullen (bijv. aardappelen versus pasta, koffie versus thee) beïnvloedt de prijselasticiteit en concurrentiepositie.
* **Concurrenten:** De prijzen van directe concurrenten zetten druk op de eigen prijszetting.
* **Prijselasticiteit van de vraag:** Dit geeft aan hoe sterk de vraag reageert op prijsveranderingen.
$$ \text{Prijselasticiteit} = \frac{\text{Verandering in vraag (\%)}}{\text{Verandering in prijs (\%)}}$$
* **Elastische vraag:** Klanten reageren sterk op prijsveranderingen (bijv. kleding). Een prijsstijging leidt tot een relatief grote daling van de vraag.
* **Inelastische vraag:** Klanten reageren weinig op prijsveranderingen (bijv. verslavende producten). Prijsstijgingen hebben een beperkte impact op de vraag.
* **Marktvorm:** De concurrentiedynamiek in de markt waarin de onderneming opereert (bijv. monopolie, oligopolie, volkomen concurrentie) bepaalt de speelruimte voor prijszetting.
* **Wetgeving:** Overheidsregulering, zoals minimumprijzen, maximumprijzen, accijnzen of btw-tarieven, kan de prijszetting direct beïnvloeden ter bescherming van consumenten of producenten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Boekhoudkundige verplichtingen | De wettelijk vastgelegde vereisten voor het systematisch opnemen, categoriseren en bijhouden van alle financiële transacties van een bedrijf, ondersteund door bewijsstukken, ten behoeve van interne en externe belanghebbenden. |
| Enkelvoudige boekhouding | Een vereenvoudigde boekhoudmethode die voornamelijk wordt toegepast door eenmanszaken en maatschappen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een verkoopboek, aankoopboek en inventarisboek om financiële transacties bij te houden. |
| Bewijsstukken | Documenten die financiële transacties onderbouwen, zoals facturen, ontvangstbewijzen en bankafschriften, welke verplicht zijn om gedurende een bepaalde periode te worden bewaard voor controles door autoriteiten. |
| Facturatie | Het proces van het opstellen en versturen van facturen voor geleverde goederen of diensten, wat dient als een officieel bewijsstuk van de transactie en de bijbehorende betalingsverplichtingen. |
| E-facturatie | Een verplicht digitaal systeem voor ondernemingen om facturen uit te wisselen, wat de efficiëntie en traceerbaarheid van transacties ten goede komt en vanaf een bepaalde datum wettelijk verplicht wordt. |
| Verkoopprijs | De uiteindelijke prijs die een klant betaalt voor een product of dienst, bestaande uit de kostprijs, winstmarge en btw. |
| Kostprijs | De totale kosten die gemoeid zijn met de productie van een goed of dienst, inclusief directe kosten zoals grondstoffen en arbeid, en indirecte kosten zoals overhead en marketing. |
| Winstmarge | Het percentage van de verkoopprijs of kostprijs dat als winst wordt nagestreefd bij de verkoop van een product of dienst. |
| Directe kosten | Kosten die rechtstreeks toe te wijzen zijn aan de productie van een specifiek product, zoals grondstoffen en arbeid die direct in het product verwerkt worden. |
| Indirecte kosten | Kosten die niet direct aan een specifiek product kunnen worden toegewezen, maar wel noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering, zoals huur, marketing en administratie. |
| Vraag en aanbod | Een economisch principe waarbij de prijs van een goed of dienst wordt bepaald door de interactie tussen de hoeveelheid die consumenten willen kopen (vraag) en de hoeveelheid die producenten willen verkopen (aanbod). |
| Prijselasticiteit | Een maatstaf die aangeeft hoe sterk de vraag naar een product verandert als reactie op een prijsverandering, waarbij een elastische vraag sterk reageert en een inelastische vraag weinig reageert. |
Cover
BK_BE_H1.pdf
Summary
# Inleiding tot boekhouden en de soorten ondernemingen
Dit gedeelte introduceert het concept van boekhouden, de wettelijke verplichtingen en de verschillende soorten ondernemingen in België, met aandacht voor hun grootte en rechtsvorm.
### 1.1 Wat is boekhouden?
Boekhouden is het systematisch weergeven van de concrete werking van een onderneming op basis van verantwoordingsstukken, uitgedrukt in geld. Het omvat het geheel van boeken, fiches en lijsten die de activiteiten van een bedrijf registreren. Boekhouden zorgt voor transparantie naar andere ondernemingen (inzake kredietwaardigheid), de overheid en stakeholders zoals aandeelhouders en klanten [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.2 Wettelijke verplichtingen en boekhoudrecht
Het voeren van een boekhouding is verplicht voor elke onderneming, ongeacht of het een eenmanszaak, een vennootschap, groot of klein is. Het boekhoudrecht in België is vastgelegd in het Wetboek van Economisch Recht (WER) (Boek III) uit 2013, met bijhorende uitvoeringsbesluiten, en in het Wetboek van Vennootschappen uit 2019 [10](#page=10).
### 1.3 Soorten boekhouding
De aard en omvang van een bedrijf bepalen welk type boekhouding gevoerd moet worden. Er zijn twee hoofdsoorten [11](#page=11):
* **Vereenvoudigde boekhouding**: Deze is bedoeld voor kleine ondernemingen [11](#page=11).
* **Dubbele (volledige) boekhouding**: Deze is van toepassing voor zowel kleine als grote vennootschappen [11](#page=11).
### 1.4 Classificatie van ondernemingen
Ondernemingen worden geclassificeerd op basis van twee criteria: hun grootte en hun rechtsvorm [12](#page=12).
#### 1.4.1 Kleine onderneming
Kleine ondernemingen omvatten natuurlijke personen, vennootschappen onder firma (VOF) en commanditaire vennootschappen (met stille vennoten), met een jaaromzet van minder dan 500.000 euro [13](#page=13).
#### 1.4.2 Kleine of grote vennootschap
De indeling in kleine of grote vennootschappen is onafhankelijk van hun rechtsvorm (zoals BV, NV, CV) en wordt bepaald door drempelwaarden. Deze drempelwaarden zijn [14](#page=14):
* **Aantal personeelsleden**: 50 FTE (voltijdsequivalenten) [14](#page=14).
* **Jaaromzet exclusief btw**: 11.250.000 euro [14](#page=14).
* **Balanstotaal**: 6.000.000 euro [14](#page=14).
Een **grote vennootschap** wordt gedefinieerd als een vennootschap die twee of drie van deze drempelwaarden overschrijdt, of als ze beursgenoteerd is. Een **kleine vennootschap** is een vennootschap die maximaal één van deze drempelwaarden overschrijdt en een verkort model van jaarrekening hanteert [14](#page=14).
#### 1.4.3 Microvennootschap
Een microvennootschap is een specifieke categorie met nog lagere drempelwaarden [15](#page=15):
* **Aantal personeelsleden**: 10 FTE [15](#page=15).
* **Jaaromzet exclusief btw**: 900.000 euro [15](#page=15).
* **Balanstotaal**: 450.000 euro [15](#page=15).
Een microvennootschap mag maximaal één van deze drempelwaarden overschrijden en gebruikt een micromodel voor zijn jaarrekening [15](#page=15).
### 1.5 Vergelijking van boekhoudingsvereisten per ondernemingstype
Het type boekhouding, de vereisten voor het rekeningenstelsel, de inventaris, de interne en externe jaarrekening, en de openbaarmaking ervan verschillen per ondernemingstype [16](#page=16).
| Categorie | Boekhouding | Rekeningenstelsel | Inventaris | Interne Jaarrekening | Externe Jaarrekening | Openbaarmaking Externe Jaarrekening |
| :------------------------ | :------------------------ | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Kleine ondernemingen | Vereenvoudigd | Niet verplicht; afzonderlijke rekeningen zijn ook niet verplicht. | Verplicht | Verplicht (geen verplicht schema). | Niet verplicht. | Niet verplicht. | [16](#page=16).
| Kleine vennootschappen | Volledig (verkort schema) | Passen een rekeningenstelsel toe conform de specifieke behoeften van de onderneming, in overeenstemming met het KB van 21-10-2018. | Verplicht met behulp van waarderingsregels | Verplicht volgens vastgelegde waarderingsregels en schema's. | Verplicht, eventueel in verkorte vorm. | Ondernemingen opgericht als NV, BV, Comm. V. en CV moeten hun jaarrekening binnen de 30 dagen na goedkeuring door de Algemene Vergadering van aandeelhouders openbaar maken door neerlegging bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België. | [16](#page=16).
| Grote vennootschappen | Volledig (volledig schema)| Passen een rekeningenstelsel toe conform de specifieke behoeften van de onderneming, in overeenstemming met het KB van 21-10-2018. | Verplicht met behulp van waarderingsregels | Verplicht volgens vastgelegde waarderingsregels en schema's. | Verplicht volgens het volledige schema. | Ondernemingen opgericht als NV, BV, Comm. V. en CV moeten hun jaarrekening binnen de 30 dagen na goedkeuring door de Algemene Vergadering van aandeelhouders openbaar maken door neerlegging bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België. | [16](#page=16).
### 1.6 Modellen voor jaarrekeningen
Er zijn nieuwe standaardmodellen voor jaarrekeningen beschikbaar via de website van de Nationale Bank van België. Deze modellen zijn te raadplegen op [https://www.nbb.be/nl/balanscentrale/opmaken/modellen/modellen-vennootschappen](https://www.nbb.be/nl/balanscentrale/opmaken/modellen/modellen-vennootschappen) [17](#page=17).
> **Tip:** Het correct classificeren van een onderneming is cruciaal om de juiste boekhoudkundige en rapporteringsverplichtingen te kennen. Let goed op de drempelwaarden voor omzet, balanstotaal en personeelsleden.
> **Voorbeeld:** Een VOF met een jaaromzet van 450.000 euro wordt beschouwd als een kleine onderneming en mag een vereenvoudigde boekhouding voeren. Een NV met een jaaromzet van 12.000.000 euro en 60 werknemers voldoet aan de criteria van een grote vennootschap.
---
# Vereenvoudigde boekhouding
Vereenvoudigde boekhouding is een boekhoudkundige methode die gekenmerkt wordt door eenvoud, maar ook door een gebrekkige informatieverschaffing voor het management. Ondernemingen kunnen er vrijwillig voor kiezen om deze methode toe te passen [21](#page=21).
### 2.1 Inleiding tot vereenvoudigde boekhouding
Vereenvoudigde boekhouding omvat het dagelijks bijhouden van financiële dagboeken, waaronder het kas- en bankboek. Daarnaast dient regelmatig een aan- en verkoopboek te worden bijgehouden. Minimaal één keer per jaar moet een inventarisboek worden opgesteld, waarin bezittingen, voorraden, openstaande rekeningen, schulden, eigen middelen, kosten en opbrengsten worden opgenomen [22](#page=22).
### 2.2 Verantwoordingsstukken
Verantwoordingsstukken vormen de basis van de boekhouding. Dit zijn documenten die de aard en omvang van een transactie bewijzen, zoals een aankoop, verkoop, ontvangst of betaling. Elke boekhoudkundige inschrijving moet ondersteund worden door een verantwoordingsstuk, en elk verantwoordingsstuk moet worden geboekt in de relevante dagboeken. Verantwoordingsstukken dienen zeven jaar bewaard te worden in de onderneming [23](#page=23).
> **Tip:** De belangrijkste verantwoordingsstukken in het kader van vereenvoudigde boekhouding zijn de factuur en de creditnota [57](#page=57).
#### 2.2.1 De factuur
Een factuur is wettelijk verplicht om onder andere btw te kunnen recupereren. Het dient als bewijs voor transacties boven een bepaald bedrag en als basis voor de boekhouding. Een factuur moet in principe altijd worden uitgereikt, met enkele uitzonderingen zoals leveringen voor privégebruik (tenzij de consument erom vraagt of bij specifieke diensten). Leveringen voor beroepsgebruik vereisen altijd een factuur, zeker voor btw-plichtige klanten die de btw willen aftrekken [58](#page=58) [59](#page=59) [60](#page=60).
De factuur moet uiterlijk op de vijftiende dag van de maand na levering van goederen of voltooiing van werkzaamheden worden uitgereikt. Een factuur bestaat uit administratieve gegevens in de hoofding, gegevens in het midden en eventuele algemene verkoopsvoorwaarden onderaan of op de achterzijde [61](#page=61) [62](#page=62).
Belangrijke bepalingen van een factuur zijn onder meer de betalingstermijn (maximaal 30 dagen, met een wettelijke termijn van 14 tot 30 dagen voor handelaren en overheid). De factuur moet in de taal van de vestiging zijn en er moeten twee exemplaren zijn (één voor de koper, één voor de verkoper). Niet tijdig of incorrect uitgereikte facturen kunnen leiden tot boetes. Facturen verjaren in principe na tien jaar [65](#page=65) [66](#page=66).
**Elektronisch factureren** wordt verplicht vanaf januari 2026 voor B2B-transacties, en vereist een XML-bestand via Peppol. Dit is bedoeld ter fraudebestrijding, het vereenvoudigen van btw-aangiftes en het verminderen van fouten [67](#page=67).
#### 2.2.2 Factuur medecontractant
Bij werken in onroerende staat (bouwen, verbouwen, herstellen, onderhouden, inrichten) waarbij de btw door de medecontractant moet worden voldaan, mag de leverancier geen btw op de factuur vermelden. De factuur moet een specifieke vermelding bevatten over de verlegging van heffing. Dit voorkomt dat de btw voorgeschoten moet worden [68](#page=68).
#### 2.2.3 De creditnota
Een creditnota is een document dat een correctie aanbrengt op een reeds opgemaakte factuur. Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals defecte of beschadigde goederen, kwaliteitsverschillen, of het retourneren van goederen door de klant [70](#page=70).
De vermeldingen op een creditnota zijn vergelijkbaar met die op een factuur, met enkele extra vereisten: de benaming "creditnota", de aanduiding van de oorspronkelijke factuur, de reden van de creditnota, en de vermelding dat de eerder afgetrokken btw moet worden teruggestort aan de btw-administratie [71](#page=71).
> **Voorbeeld:** Een creditnota kan worden uitgereikt wanneer een klant beschadigde goederen retourneert. Op de creditnota staat dan vermeld dat het om een correctie gaat van een specifieke factuur, de reden van retournering, en dat de btw teruggestort moet worden indien deze oorspronkelijk in aftrek werd gebracht [72](#page=72).
### 2.3 Het geheel van boeken
In het kader van vereenvoudigde boekhouding worden verschillende boeken bijgehouden:
* **Aankoopfacturenboek (AFB)**: Hierin worden alle aankoopfacturen geregistreerd [25](#page=25).
* **Verkoopfacturenboek (VFB)**: Hierin worden alle verkoopfacturen geregistreerd [25](#page=25).
* **Kasboek**: Dit boek houdt de ontvangsten en uitgaven via contant geld bij [25](#page=25).
* **Bankboek**: Dit boek registreert alle transacties die via de bank lopen [25](#page=25).
* **Inventarisboek**: Dit boek wordt minimaal één keer per jaar opgesteld en bevat een overzicht van bezittingen, voorraden, openstaande rekeningen, schulden, eigen middelen, kosten en opbrengsten [22](#page=22) [25](#page=25).
Tegenwoordig worden deze boeken meestal digitaal bijgehouden met behulp van boekhoudpakketten of spreadsheets [26](#page=26).
#### 2.3.1 Aankoopfacturenboek (AFB) – Uitgewerkt voorbeeld
Bij het registreren van aankoopfacturen moet rekening gehouden worden met btw-berekeningen, privégebruik, kortingen en speciale btw-regelingen zoals bij medecontractanten [35-41](#page=35-41).
* **Factuurnummer 1 (Vanmeulen):** Aankoop goederen. Bedrag exclusief btw + btw = totaalbedrag factuur [37](#page=37).
* **Factuurnummer 2 (Proximus):** Telecommunicatiediensten met privégebruik. Het zakelijke deel en het bijbehorende btw-deel worden berekend, evenals het privédeel [37](#page=37).
* **Factuurnummer 3 (Vandersmissen):** Aankoop machine. Bedrag exclusief btw + btw = totaalbedrag factuur [37](#page=37).
* **Factuurnummer 4 (Buromat):** Aankoop uit Nederland. btw wordt geboekt bij verschuldigd ICV en aftrekbare btw [40](#page=40).
* **Factuurnummer 5 (Garage De Vos):** Onderhoud personenwagen met privégebruik. Het zakelijke deel en het btw-deel worden berekend, evenals het privédeel [37](#page=37).
* **Factuurnummer 6 (Vanselst):** Verbouwing winkel (investering) met btw te voldoen door medecontractant. Btw wordt geboekt in de kolom aftrekbare btw en in de rubriek "artikel 20" van btw verschuldigd [37](#page=37) [40](#page=40).
* **Factuurnummer 7 (Van Lierde):** Aankoop goederen met korting contant. De korting wordt berekend op het bedrag zonder btw, en vervolgens wordt de btw berekend op het bedrag na korting. De korting zelf wordt niet direct geregistreerd bij aankoop, maar beïnvloedt de btw-berekening [38](#page=38) [41](#page=41).
* **Factuurnummer 8 (Accountant Willems):** Dienstverlening. Bedrag exclusief btw + btw = totaalbedrag factuur [38](#page=38).
* **Kwitantie brandverzekering (AGF):** Verzekeringspremie is vrijgesteld van btw en wordt direct als kosten geboekt [38](#page=38).
* **Creditnota nr 10 (Vanmeulen):** Handelskorting op een eerdere factuur. De korting wordt berekend op het oorspronkelijke bedrag exclusief btw, en de btw wordt dienovereenkomstig aangepast [38](#page=38).
#### 2.3.2 Verkoopfacturenboek (VFB) – Uitgewerkt voorbeeld
Bij het registreren van verkoopfacturen moet eveneens rekening gehouden worden met kortingen, medecontractanten en btw [42-46](#page=42-46).
* **Factuurnummer 1 (Vermeulen):** Levering behangpapier met handelskorting. Eerst wordt de korting afgetrokken, daarna wordt de btw berekend op het resterende bedrag [44](#page=44) [46](#page=46).
* **Factuurnummer 2 (De Loo):** Uitgevoerde schilderwerken waarbij btw door de medecontractant wordt voldaan. Hierdoor wordt er geen btw vermeld op de factuur en wordt dit speciaal geregistreerd [44](#page=44) [46](#page=46).
* **Factuurnummer 3 (Lauwers):** Verkoop verf met korting contant. De korting wordt afgetrokken van het bedrag exclusief btw, en vervolgens wordt btw berekend op dit aangepaste bedrag [44](#page=44) [46](#page=46).
* **Factuurnummer 4 (Arag):** Verkoop verf en benodigdheden. Bedrag exclusief btw + btw = totaalbedrag factuur [44](#page=44).
* **Creditnota nr 5:** Terugzending van goederen. De creditnota corrigeert het oorspronkelijke factuurbedrag en de btw [44](#page=44).
* **Factuurnummer 6 (Contante verkopen):** Totale contante verkopen inclusief btw. Het bedrag exclusief btw en de btw worden berekend op basis van het totaalbedrag [44](#page=44).
#### 2.3.3 Bankboek – Uitgewerkt voorbeeld
Het bankboek registreert alle inkomsten (credit) en uitgaven (debet) via de bankrekening [47](#page=47) [50](#page=50).
* **Beginsaldo:** Het startsaldo op de bankrekening [48](#page=48).
* **Betaling SVMB:** Een uitgave voor sociale verzekeringen, beschouwd als privé-uitgave [49](#page=49).
* **Opname kasgelden:** Een interne overboeking van bank naar kas, een uitgave op de bank [49](#page=49).
* **Betaling door Vermeulen (VF 1):** Een ontvangst van een klant, overeenkomstig verkoopfactuur 1 [49](#page=49).
* **Debetintresten:** Kosten die ontstaan als de rekening onder nul gaat, beschouwd als een uitgave bij diversen [47](#page=47) [49](#page=49).
* **Doorlopende opdracht huur:** Een periodieke uitgave voor huur [49](#page=49).
* **Betaling Proximus (AF 2):** Een uitgave aan een leverancier [49](#page=49).
* **Betaling door De Loo (VF 2):** Een ontvangst van een klant, overeenkomstig verkoopfactuur 2 [49](#page=49).
* **Storting kasgeld:** Een interne overboeking van kas naar bank, een ontvangst op de bank [49](#page=49).
#### 2.3.4 Kasboek – Uitgewerkt voorbeeld
Het kasboek registreert ontvangsten en uitgaven die contant worden afgehandeld [51-52](#page=51-52) [32](#page=32).
* **Beginsaldo:** Het startsaldo in kas [51](#page=51).
* **Dagontvangsten:** Contante inkomsten uit dagelijkse verkopen [51](#page=51).
* **Aankoop postzegels:** Een uitgave voor kantoorbenodigdheden [51](#page=51).
* **Storting in kas via bank:** Een interne overboeking van bank naar kas, een ontvangst in de kas [49](#page=49) [51](#page=51).
* **Betaling accountant Willems (AF 9):** Een uitgave aan de accountant [51](#page=51).
* **Ontvangen bedrag VF nr 4:** Een ontvangst van een klant, conform verkoopfactuur 4 [51](#page=51).
* **Betaling brandverzekering AGF:** Een uitgave voor verzekering [51](#page=51).
* **Storting op bank:** Een interne overboeking van kas naar bank, een uitgave uit de kas [51](#page=51).
### 2.4 Resultaatbepaling en -beoordeling
Het hoofddoel van een onderneming is het maken van winst. Voor een goede beoordeling van de prestaties is een resultatenrekening essentieel. Deze rekening biedt een gedetailleerd overzicht van alle kosten en opbrengsten over een bepaalde periode (maand, kwartaal, jaar). Door deze kosten en opbrengsten met elkaar te vergelijken, wordt het financiële resultaat (winst of verlies) bepaald [76](#page=76).
---
# Dubbele boekhouding: jaarrekening, balans en resultatenrekening
Dit gedeelte duikt in de complexiteit van dubbele boekhouding, met een focus op de jaarrekening, de structuur en analyse van de balans, en de samenstelling en interpretatie van de resultatenrekening [82](#page=82).
## 3.1 De jaarrekening
De jaarrekening is een samenvatting van de boekhouding en omvat drie hoofdonderdelen: de balans, de resultatenrekening en de toelichting. Deze jaarrekening is jaarlijks verplicht voor alle vennootschappen en maakt diverse analyses mogelijk, zoals vergelijkingen in de tijd (opeenvolgende jaarrekeningen van dezelfde vennootschap) en in de ruimte (jaar Feuilles van verschillende vennootschappen in dezelfde sector of regio). Er staan strenge straffen op het niet of niet tijdig neerleggen van de jaarrekening. Voorbeelden van jaarrekeningen zijn te vinden via de website van de Nationale Bank van België [83](#page=83) [84](#page=84) [85](#page=85).
### 3.1.1 De balans
De balans is een overzicht van de bronnen en aanwendingen van het vermogen in de onderneming op een bepaald tijdstip. Het is een momentopname die de activa (bezittingen) en passiva (schulden en eigen vermogen) weergeeft. De fundamentele gelijkheid van de balans is: Activa = Passiva [88](#page=88) [89](#page=89).
#### 3.1.1.1 Structuur van de balans
De balans wordt opgesplitst in een actief- en een passiefzijde [92](#page=92).
* **Actiefzijde (Aanwendingen van vermogen):** Hier worden de bedrijfsmiddelen weergegeven, gerangschikt volgens toenemende liquiditeit [93](#page=93).
* **Vaste activa:** Middelen die lange tijd in het bedrijf worden gebruikt [94](#page=94).
* Oprichtingskosten: Kosten die het bestaan van de onderneming mogelijk maken (bv. notariskosten) [94](#page=94).
* Immateriële vaste activa: Niet-tastbare activa die dienstig zijn voor de exploitatie (bv. patenten, goodwill) [94](#page=94).
* Materiële vaste activa: Tastbare activa die langdurig worden gebruikt (bv. gebouwen, machines) [95](#page=95).
* Financiële vaste activa: Deelnames in andere ondernemingen of betaalde waarborgen [95](#page=95).
* **Vlottende (courante) activa:** Middelen die kortere tijd in het bedrijf verblijven [96](#page=96).
* Vorderingen > 1 jaar: Lange termijn vorderingen [96](#page=96).
* Voorraden en bestellingen in uitvoering: Grondstoffen, goederen, onafgewerkte en afgewerkte producten [96](#page=96).
* Vorderingen ≤ 1 jaar: Korte termijn vorderingen [96](#page=96).
* Geldbeleggingen: Overtollige liquiditeiten die belegd zijn [96](#page=96).
* Liquide middelen: Geld in kas of op bankrekeningen [96](#page=96).
* **Passiefzijde (Bronnen van vermogen):** Hier worden de financieringsbronnen weergegeven, gerangschikt volgens toenemende opeisbaarheid [98](#page=98).
* **Eigen vermogen:** Definitief door aandeelhouders ter beschikking gesteld vermogen [98](#page=98).
* Kapitaal: Vermogen door eigenaars bij oprichting of kapitaalverhoging ingebracht [99](#page=99).
* Reserves: Eigen vermogen ontstaan uit de winst die permanent in de onderneming blijft [99](#page=99).
* Overgedragen winst/verlies: Winst of verlies dat tijdelijk in de onderneming blijft [100](#page=100).
* Kapitaalsubsidies: Subsidies ontvangen voor investeringen [100](#page=100).
* **Schulden (Vreemd vermogen):** Vermogen dat toebehoort aan derden en terugbetaalbaar is .
* Schulden > één jaar: Lange termijn schulden .
* Schulden < één jaar: Korte termijn schulden die in het lopende boekjaar terugbetaald moeten worden .
De balans moet altijd in evenwicht zijn, waarbij het totaal actief gelijk is aan het totaal passief. Het eigen vermogen kan berekend worden als: Eigen vermogen = Totaal activa - Vreemd vermogen .
> **Tip:** Het MAR (Minimum Algemeen Rekeningstelsel) is een wettelijk kader dat de indeling van de balans en resultatenrekening bepaalt, met verschillende versies voor kleine en grote vennootschappen [91](#page=91).
#### 3.1.1.2 Dubbele boekhouding en de balans
Bij dubbele boekhouding wordt elke transactie simultaan op ten minste twee posten van activa, passiva, kosten of opbrengsten geboekt. Dit wordt geregistreerd op T-rekeningen .
* **Debiteren:** Verhoging van activa, kosten; verlaging van passiva, opbrengsten .
* **Crediteren:** Verhoging van passiva, opbrengsten; verlaging van activa, kosten .
Voorbeelden van transacties en hun impact op T-rekeningen worden gegeven voor de onderneming Shipping nv. [114-117](#page=114,115,116,117)
#### 3.1.1.3 Analyse van de balans
Analyse van de balans geeft inzicht in de financiële positie van een onderneming .
* **Solvabiliteit:** De mate waarin een onderneming haar financiële verplichtingen op lange termijn kan voldoen .
* **Eigen vermogensgraad:** $\frac{\text{Totaal eigen vermogen}}{\text{balanstotaal}} \times 100$. Een hogere eigen vermogensgraad duidt op een betere solvabiliteit. Een richtlijn voor goede solvabiliteit is 25% tot 40% .
* **Schuldgraad:** $\frac{\text{Totaal vreemd vermogen}}{\text{balanstotaal}} \times 100$ .
* **Liquiditeit:** De mate waarin een onderneming aan lopende financiële verplichtingen op korte termijn kan voldoen .
* **Current ratio (liquiditeit):** $\frac{\text{vlottende activa}}{\text{kort vreemd vermogen}} \times 100$. Een richtlijn van 1,5 is goed .
> **Tip:** De boekwaarde van een actief op de balans stemt zelden overeen met de werkelijke verkoopprijs, zeker bij gedwongen verkoop .
## 3.2 De resultatenrekening
De resultatenrekening geeft inzicht in het resultaat (winst of verlies) van de ondernemingsactiviteit gedurende het boekjaar. Het toont hoe dit resultaat is samengesteld uit opbrengsten en kosten. De resultatenrekening wordt opgesteld na de balans [82](#page=82).
### 3.2.1 Samenstelling van de resultatenrekening
Het uiteindelijke resultaat van het boekjaar vóór belastingen wordt opgebouwd uit twee deelresultaten :
1. **Bedrijfsresultaat:** Bedrijfsopbrengsten minus bedrijfskosten. Dit is een zeer belangrijk deelresultaat dat de potentiële winstgevendheid van de kernactiviteiten weerspiegelt. Kosten en opbrengsten worden steeds exclusief btw geboekt .
* **Bedrijfsopbrengsten:**
* Omzet: Totale verkoopprijs van goederen/diensten .
* Voorraadwijzigingen: Stijging van de voorraad leidt tot een opbrengststijging; daling tot een afname .
* Geproduceerde vaste activa: Vervaardigingsprijs van zelf geproduceerde investeringsgoederen .
* Andere bedrijfsopbrengsten: Opbrengsten uit normale bedrijfsuitoefening .
* Niet-recurrent: bv. meerwaarde op realisatie materiële vaste activa .
* **Bedrijfskosten:**
* Inkopen handelsgoederen/grond- en hulpstoffen: Aankoopprijs van goederen voor verkoop of productie .
* Wijzigingen in de voorraad (van aangekochte voorraden) .
* Diensten en diverse goederen: Kosten voor leveringen door derden (bv. energie, water) .
* Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen: Kosten van eigen personeel .
* Afschrijvingen: Kosten gerelateerd aan de gebruiksduur van vaste activa .
* Waardeverminderingen: Op voorraden, vorderingen, etc .
* Voorzieningen voor risico's en kosten: Voor toekomstige risico's .
* Andere bedrijfskosten: Kosten die niet onder de voorgaande posten vallen .
* Niet-recurrent: bv. minderwaarde op realisatie materiële vaste activa .
2. **Financieel resultaat:** Financiële opbrengsten minus financiële kosten .
* **Financiële opbrengsten:**
* Opbrengsten uit financiële vaste activa: Dividenden, intresten van verstrekte leningen .
* Opbrengsten uit vlottende activa: Intresten van korte termijn leningen, dividenden van geldbeleggingen .
* Andere financiële opbrengsten: Niet elders onder te brengen opbrengsten van financiële aard .
* Niet-recurrent: bv. meerwaarde op realisatie financiële vaste activa .
* **Financiële kosten:**
* Kosten van schulden: Intresten en andere kosten gerelateerd aan aangegane schulden .
* Waardeverminderingen op andere vlottende activa: Daling in waarde van vorderingen, beleggingen, liquide middelen .
* Andere financiële kosten: Kosten van financiële aard die niet elders onder te brengen zijn .
* Niet-recurrent: bv. minderwaarde op realisatie financiële vaste activa .
Het bedrijfsresultaat plus het financiële resultaat vormt de winst van het boekjaar vóór belastingen. Na aftrek van de belastingen op het resultaat (vennootschapsbelasting) blijft de winst van het boekjaar over. Verschillende ondernemingen kunnen hetzelfde eindresultaat behalen, maar met een andere samenstelling (via uitzonderlijke kosten of opbrengsten) .
### 3.2.2 Resultaatverwerking
Na het vaststellen van de winst van het boekjaar moet beslist worden wat er met deze winst gebeurt. Dit wordt bepaald door de resultaatverwerking .
### 3.2.3 Analyse van de resultatenrekening
* **Rentabiliteit:** Verhouding tussen het resultaat en het geïnvesteerde vermogen, wat de winstgevendheid van een onderneming aangeeft .
* Rentabiliteit op eigen vermogen: $\frac{\text{nettowinst}}{\text{eigen vermogen}} \times 100$. Een richtlijn van 5% tot 10% of meer is afhankelijk van de sector .
* **Cash flow:** Beeld van de kasstromen (inkomsten - uitgaven), de basis voor investeringen .
## 3.3 De toelichting
De toelichting bij de jaarrekening biedt aanvullende uitleg bij specifieke posten van de balans en de resultatenrekening. Hoewel vaak technisch, kan deze informatie het algemene beeld nuanceren .
## 3.4 Interpretatie van de jaarrekening
De jaarrekening kan worden geïnterpreteerd door middel van ratio's, zowel in de tijd als in de ruimte. Naast solvabiliteit en liquiditeit, wordt ook rentabiliteit geanalyseerd. Vergelijkingen met statistieken van de Nationale Bank van België zijn mogelijk .
> **Tip:** Bij het beoordelen van resultaten is het belangrijk om te kijken hoe het eindresultaat tot stand is gekomen, aangezien verschillende samenstellingen mogelijk zijn .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Boekhouding | Het systematisch registreren van alle financiële transacties en activiteiten van een onderneming, uitgedrukt in geld, op basis van verantwoordingsstukken. Dit geeft een gedetailleerd beeld van de financiële werking. |
| Ondernemingsnummer | Een uniek identificatienummer toegekend aan elke geregistreerde onderneming in België, essentieel voor officiële communicatie en administratie. |
| Balanscentrale | Een onderdeel van de Nationale Bank van België waar jaarrekeningen van ondernemingen worden geraadpleegd en opgeslagen, waardoor transparantie wordt geboden aan externe partijen. |
| Verantwoordingsstukken | Documenten die de aard en omvang van een financiële transactie bewijzen, zoals facturen en creditnota's. Elke boekhoudkundige inschrijving moet ondersteund worden door een verantwoordingsstuk. |
| Vereenvoudigde boekhouding | Een boekhoudvorm die primair wordt toegepast door kleine ondernemingen. Deze methode is eenvoudiger dan dubbele boekhouding en houdt voornamelijk het dagelijks bijhouden van financiële dagboeken in. |
| Dubbele boekhouding | Een boekhoudsysteem waarbij elke financiële transactie wordt geregistreerd vanuit twee perspectieven: debet en credit. Dit zorgt voor een volledig en accuraat beeld van de financiële positie van een onderneming. |
| Kleine onderneming | Een onderneming, die een natuurlijke persoon of een vennootschap kan zijn, die voldoet aan bepaalde drempelwaarden op het gebied van omzet en personeelsleden. |
| Grote vennootschap | Een vennootschap die voldoet aan twee of meer van de vastgestelde drempelwaarden voor personeelsleden, jaaromzet en balanstotaal, of die beursgenoteerd is. |
| Microvennootschap | Een zeer kleine vennootschap die aan specifieke, lagere drempelwaarden voldoet op het gebied van personeelsleden, jaaromzet en balanstotaal. |
| Rekeningenstelsel | Een gestructureerd overzicht van alle rekeningen die een onderneming gebruikt om haar financiële transacties te categoriseren en vast te leggen, zoals voorgeschreven door wettelijke kaders. |
| Inventaris | Een gedetailleerde opsomming en waardering van alle bezittingen en schulden van een onderneming op een bepaald moment, essentieel voor de resultaatbepaling. |
| Jaarrekening | Een officieel financieel verslag dat de financiële prestaties en positie van een onderneming gedurende een boekjaar weergeeft. Het omvat doorgaans de balans, resultatenrekening en toelichting. |
| Aankoopfacturenboek | Een boekhoudkundig register waarin alle inkomende facturen voor aankopen van goederen en diensten systematisch worden geregistreerd. |
| Verkoopfacturenboek | Een boekhoudkundig register waarin alle uitgaande facturen voor verkopen van goederen en diensten systematisch worden geregistreerd. |
| Kasboek | Een financieel dagboek dat alle contante inkomsten en uitgaven registreert die rechtstreeks in de kas van de onderneming plaatsvinden. |
| Bankboek | Een financieel dagboek dat alle transacties weergeeft die via de bankrekening van de onderneming lopen, inclusief stortingen, opnames en betalingen. |
| Creditnota | Een document dat wordt uitgereikt om een eerder opgestelde factuur te corrigeren, bijvoorbeeld bij retourzendingen, kwaliteitsverschillen of te veel gefactureerde bedragen. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte belasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten. Ondernemingen innen deze belasting en dragen deze af aan de overheid, waarbij ze deels de btw op hun eigen aankopen kunnen recupereren. |
| Medecontractant (BTW) | Een regeling waarbij de klant de btw moet voldoen in plaats van de leverancier, voornamelijk van toepassing bij werken in onroerende staat. |
| Korting contant | Een korting die wordt toegekend aan een klant voor snelle betaling van een factuur, vaak binnen een specifieke termijn. |
| Handelskorting | Een korting die wordt verleend op de prijs van goederen, meestal gebaseerd op de volumineuze aankoop of een commerciële overeenkomst. |
| Resultatenrekening | Een financieel overzicht dat de opbrengsten en kosten van een onderneming gedurende een bepaalde periode samenvat, om zo het nettowinst of -verlies te bepalen. |
| Bedrijfsopbrengsten | De inkomsten die voortkomen uit de normale operationele activiteiten van een onderneming, voornamelijk bestaande uit de omzet. |
| Bedrijfskosten | De uitgaven die direct verband houden met de normale operationele activiteiten van een onderneming, zoals inkoop van goederen, personeelskosten en afschrijvingen. |
| Financiële opbrengsten | Inkomsten die voortkomen uit financiële activiteiten, zoals ontvangen rente op leningen of dividenden op aandelen. |
| Financiële kosten | Uitgaven die verband houden met de financiering van de onderneming, zoals betaalde rente op leningen of bankkosten. |
| Balans | Een financieel overzicht dat op een bepaald moment de bezittingen (activa) en schulden (passiva) van een onderneming weergeeft, waarbij activa altijd gelijk moeten zijn aan passiva. |
| Activa | De bezittingen van een onderneming, onderverdeeld in vaste activa (lange termijn) en vlottende activa (korte termijn). |
| Passiva | De schulden en het eigen vermogen van een onderneming, onderverdeeld in vreemd vermogen (schulden) en eigen vermogen. |
| Eigen vermogen | Het deel van het vermogen van een onderneming dat toebehoort aan de eigenaars of aandeelhouders. Het vertegenwoordigt het verschil tussen de activa en de schulden. |
| Vreemd vermogen | De schulden van een onderneming die toebehoren aan derden, zoals banken, leveranciers of andere kredietverstrekkers. |
| Vaste activa | Bezittingen die een onderneming voor een langere periode gebruikt in haar bedrijfsvoering, zoals gebouwen, machines en patenten. |
| Vlottende activa | Bezittingen die naar verwachting binnen één jaar worden omgezet in geld, zoals voorraden, vorderingen op klanten en liquide middelen. |
| Liquiditeit | De mate waarin een onderneming in staat is om aan haar kortetermijnverplichtingen te voldoen, door bezittingen snel om te zetten in contant geld. |
| Solvabiliteit | De mate waarin een onderneming in staat is om aan haar langetermijnverplichtingen te voldoen, wat wordt bepaald door de verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen. |
| Rentabiliteit | De winstgevendheid van een onderneming, die aangeeft hoe efficiënt het geïnvesteerde vermogen wordt gebruikt om winst te genereren. |
| T-rekening | Een standaardboekhoudkundige weergave van een rekening, waarbij de linkerzijde de debetzijde en de rechterzijde de creditzijde voorstelt. |
| Debiteren | Het aan de linkerkant (debetzijde) van een T-rekening boeken van een transactie, wat doorgaans toenames in activa en kosten, en afnames in passiva en opbrengsten aangeeft. |
| Crediteren | Het aan de rechterkant (creditzijde) van een T-rekening boeken van een transactie, wat doorgaans toenames in passiva en opbrengsten, en afnames in activa en kosten aangeeft. |
| Minimum Algemeen Rekeningstelsel (MAR) | Een gestandaardiseerd rekeningenstelsel dat door Belgische vennootschappen wordt gebruikt voor het opstellen van hun jaarrekening, met verschillende modellen (VOL, VKT, MIC) afhankelijk van de grootte van de vennootschap. |
| Resultaatverwerking | Het proces van het toewijzen van de winst van een boekjaar aan verschillende reserves, dividenden en overdragingen naar volgende boekjaren. |
Cover
Boekhouden .pdf
Summary
# Geschiedenis en evolutie van boekhouden
Dit onderwerp belicht de historische ontwikkeling van boekhoudkundige praktijken, van vroege registratiemethoden tot de introductie van dubbel boekhouden en de impact van de industriële revolutie.
### 1.1 Vroege vormen van boekhouden
Al in 4000-3000 v.C. werden eenvoudige vormen van boekhouden toegepast, waarbij voornamelijk hoeveelheden van goederen zoals slaven, vee en broden werden bijgehouden. Deze registraties vonden plaats op kleitabletten of door middel van stokjes en knopen in touwen. Historici suggereren dat het schrift is ontstaan om economische transacties vast te leggen, rond 3000 v.C.. Het concept van geld als ruilmiddel ontstond rond 700 v.C., wat het gemakkelijker maakte om rijkdom te kwantificeren en belastingen te bepalen. Het systeem van enkelvoudig boekhouden werd rond 1000 n.C. in Europa geïntroduceerd [1](#page=1).
### 1.2 Introductie van dubbel boekhouden
In 1494 beschreef Pacioli het systeem van dubbel boekhouden. Deze methode legt de nadruk op het 'grootboek', het grootste en meest uitgebreide boek waarin alle transacties werden genoteerd. Dagboeken of journaals dienden als hulpmiddelen voor het correct invullen van het grootboek. Bij elke transactie werden minimaal twee rekeningen gebruikt [1](#page=1).
### 1.3 Invloed van de industriële revolutie
De industriële revolutie speelde een significante rol in de evolutie van boekhouden. Het werd cruciaal om inzicht te krijgen in de kostprijs van producten en de benodigde middelen voor rendabele productie, wat leidde tot de ontwikkeling van budgettering. De toenemende aantrek van externe financiers, zoals bankiers, die investeerden zonder deel te nemen aan het bestuur, vergrootte de behoefte aan externe rapportage. Door de groei van ondernemingen en de vervanging van oprichters en eigenaars door professionele managers, ontstonden begrippen als management accounting en financial accounting [1](#page=1).
### 1.4 Definitie van boekhouden, boekhouding en accountancy
* **Boekhouden:** Dit is het systematisch en cijfermatig registreren van alle financiële transacties binnen een organisatie. Een organisatie wordt gezien als een zelfstandige entiteit waarin geld wordt omgezet in goederen en diensten en vice versa, wat een cyclus creëert. Boekhouden is de techniek die voor deze registratie wordt gebruikt [1](#page=1).
* **Boekhouding:** Dit verwijst naar het technische apparaat, bestaande uit mensen en middelen, waarin de registratie plaatsvindt. Dit kan zowel manueel als via de computer gebeuren. Boekhouding omvat uitsluitend financieel uitgedrukte verrichtingen en gaat uit van zelfstandige entiteiten, zoals industriële en handelsondernemingen, overheidsinstellingen, ziekenhuizen en verenigingen [1](#page=1).
* **Accountancy (of accounting):** Dit is een breder, hoger niveau dan boekhouding. Het omvat het organiseren, controleren, beoordelen en aanpassen van boekhouding om deze in overeenstemming te brengen met de realiteit (redresseren). Accountancy draagt bij aan de formalisering van interne en externe financiële rapportage [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.5 Vormen van accounting
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van accounting:
* **Financial accounting:** Dit is gericht op externe rapportage en heeft als doel het opstellen van een correcte jaarrekening. De gegevens zijn historisch en niet gedetailleerd, en de jaarrekening wordt openbaar gemaakt. Een basisprincipe is dat zowel de verstrekker als de interpretator van informatie dezelfde regels toepassen voor een eenduidige weergave [2](#page=2).
* **Management accounting (beleidsboekhouden):** Dit is gericht op het management van de organisatie en levert gegevens voor interne beleidsbeslissingen. De gegevens kunnen gebaseerd zijn op het verleden en de toekomst, en soms wordt gebruikgemaakt van zeer gedetailleerde informatie. Een belangrijk onderdeel is **cost accounting**, dat de exacte kostprijs van geproduceerde goederen en diensten berekent om beslissingen te onderbouwen over productie, verkoopprijzen, etc.. Onderdelen hiervan zijn analytisch boekhouden, budgettering en interne controle [2](#page=2).
* **International accounting:** Dit richt zich op de specifieke vereisten van multinationals die op wereldschaal moeten rapporteren en rekening moeten houden met lokale wetten en regelgeving [2](#page=2).
> **Tip:** Hoewel er een onderscheid is tussen financial en managerial accounting, is er een wisselwerking en uitwisseling van gegevens, waardoor een strikte scheiding moeilijk te maken is [2](#page=2).
### 1.6 Kernaspecten van accounting
Accounting heeft betrekking op cijfers en bedragen in geld, zoals euro's, dollars of ponden. Het gaat over economische entiteiten zoals bedrijven, vennootschappen, scholen, ziekenhuizen of VZW's. Het doel van accounting is het mogelijk maken van nuttige economische beslissingen [2](#page=2).
> **Definitie:** Accounting is een proces dat kwantitatieve informatie (vaak monetair) levert over economische entiteiten die nuttig is bij het nemen van economische beslissingen. Het omvat het systematisch verzamelen, organiseren en presenteren van financiële informatie volgens vastgestelde standaardregels, zoals "Generally Accepted Accounting Principles" (GAAP) [2](#page=2).
---
# Definities van boekhouden, boekhouding en accountancy
Dit studieonderdeel definieert de kernbegrippen boekhouden, boekhouding en accountancy, inclusief de verschillende vormen van accounting zoals financial en management accounting.
## 2. Definities van boekhouden, boekhouding en accountancy
### 2.1 Historische context van boekhouden
Boekhouden kent een lange geschiedenis die teruggaat tot 4000-3000 v.Chr., waar het primair diende voor het bijhouden van hoeveelheden goederen en vee, genoteerd op kleitabletten of met behulp van touwen. De ontwikkeling van schrift rond 3000 v.Chr. wordt mede toegeschreven aan de behoefte om economische transacties vast te leggen. De introductie van geld als ruilmiddel rond 700 v.Chr. maakte het eenvoudiger om rijkdom te waarderen en belastingen te bepalen. Het 'enkel boekhouden' verscheen in Europa rond 1000 n.Chr. [1](#page=1).
Een belangrijke mijlpaal was de beschrijving van het 'dubbel boekhouden' door Pacioli in 1494. Dit systeem benadrukt het 'grootboek' waarin alle transacties werden genoteerd, met dagboeken als hulpmiddel en minimaal twee rekeningen per transactie. De industriële revolutie vergrootte de behoefte aan inzicht in kostprijzen en benodigde middelen, wat leidde tot de ontwikkeling van budgettering en externe rapportering door de groeiende vraag naar externe financiële middelen. De toenemende complexiteit en groei van ondernemingen leidden tot het ontstaan van management accounting en financial accounting, als ondersteuning voor bestuurders en eigenaren [1](#page=1).
### 2.2 Boekhouden, boekhouding en accountancy: kernbegrippen
#### 2.2.1 Boekhouden
Boekhouden wordt gedefinieerd als het systematisch en cijfermatig aantekenen van alle financiële verrichtingen binnen een organisatie. Een organisatie wordt hierbij beschouwd als een zelfstandige entiteit waar geld continu wordt omgezet in goederen en diensten, en vice versa, wat resulteert in een kringloop met de omgeving. Boekhouden is de techniek die wordt gebruikt voor deze registratie [1](#page=1).
#### 2.2.2 Boekhouding
Boekhouding is het technische apparaat, bestaande uit mensen en hulpmiddelen, waarin de registratie van financiële verrichtingen plaatsvindt. Deze registratie kan zowel manueel als geautomatiseerd gebeuren en omvat uitsluitend financieel uitgedrukte verrichtingen. Boekhouding gaat uit van zelfstandige entiteiten zoals industriële en handelsondernemingen, overheidsinstellingen, ziekenhuizen en verenigingen [1](#page=1).
#### 2.2.3 Accountancy (of accounting)
Accountancy (of accounting) is een breder concept dan boekhouding en opereert op een hoger niveau. Het omvat het organiseren, controleren, beoordelen en eventueel aanpassen (redresseren) van de boekhouding om deze in overeenstemming te brengen met de realiteit. Accountancy draagt bij aan de formalisering van interne en externe financiële rapportering. Vooral op het gebied van externe verslaggeving is er sterke standaardisatie, die in België wettelijk is vastgelegd [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** Accounting wordt vaak omschreven als de "language of business" [3](#page=3).
### 2.3 Vormen van accounting
Binnen de accounting wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen:
#### 2.3.1 Financial accounting
Financial accounting is gericht op externe verslaggeving, met als doel het opstellen van een correcte jaarrekening. Deze jaarrekening, die gegevens uit het verleden bevat en niet gedetailleerd is, wordt publiek gemaakt (bv. neerlegging bij de Balanscentrale). De analyse van de jaarrekening en externe controle behoren ook tot financial accounting. Een fundamenteel principe is dat zowel de verstrekker als de ontvanger van informatie dezelfde regels en technieken toepassen voor een eenduidige cijfermatige voorstelling [2](#page=2).
#### 2.3.2 Management accounting
Management accounting, ook wel beleidsboekhouden genoemd, is gericht op het management van de organisatie en levert gegevens voor interne beleidsbeslissingen. De gegevens kunnen gebaseerd zijn op zowel het verleden als de toekomst en kunnen zeer gedetailleerd zijn [2](#page=2).
* **Cost accounting:** Een belangrijk onderdeel van management accounting, gericht op het exact berekenen van de kostprijs van geproduceerde goederen en diensten. Deze kostprijzen zijn cruciaal voor beslissingen over productie, prijzen, etc.. De voornaamste onderdelen zijn analytisch boekhouden, budgettering en interne controle [2](#page=2).
#### 2.3.3 Wisselwerking en International accounting
Er is een zekere wisselwerking en uitwisseling van gegevens tussen financial en management accounting, waardoor een strikte scheidingslijn moeilijk te trekken is [2](#page=2).
International accounting houdt rekening met de specifieke vereisten van multinationals, die op wereldschaal moeten rapporteren en rekening moeten houden met lokale wetten en reglementeringen [2](#page=2).
> **Tip:** Accounting is een proces dat dient voor het aanleveren van kwantitatieve informatie (meestal monetair) over economische entiteiten, wat nuttig is bij het nemen van economische beslissingen. Het omvat het systematisch verzamelen, organiseren en presenteren van financiële informatie volgens bepaalde standaardregels (GAAP) [2](#page=2).
### 2.4 Definitie en proces van accounting
Accounting wordt gedefinieerd als het proces waarbij data uit ondernemingsactiviteiten worden gemeten en opgeslagen. Dit proces omvat het verzamelen van economische activiteiten die resulteren in cijfers, het boeken hiervan in de boekhouding, en het produceren van accountinginformatie voor besluitvormers, wat weer leidt tot nieuwe economische activiteiten. Dit vormt een continue cyclus [3](#page=3).
De kern van accounting is het aanleveren van nuttige economische beslissingen. Dit proces omvat [2](#page=2):
* Het aanleveren van kwantitatieve informatie, veelal in monetaire vorm, over economische entiteiten [2](#page=2).
* Het systematisch verzamelen, organiseren en presenteren van financiële informatie volgens bepaalde standaardregels ("Generally Accepted Accounting Principles" - GAAP) [2](#page=2).
* Het meten en opslaan van data uit ondernemingsactiviteiten [3](#page=3).
* Het verwerken van deze data om tot rapportages te komen [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Stel dat een bedrijf 'X' produceert. De ondernemingsactiviteiten (inkoop grondstoffen, productie, verkoop) leveren data op. Deze data worden gemeten (in euro's) en opgeslagen. Vervolgens worden ze verwerkt in de boekhouding en accounting, wat resulteert in een jaarrekening en managementrapportages. Deze rapportages informeren besluitvormers (management, investeerders), die op basis daarvan nieuwe beslissingen nemen, wat weer nieuwe ondernemingsactiviteiten teweegbrengt.
### 2.5 Gebruikers van boekhoudkundige informatie
Boekhoudkundige gegevens worden gebruikt door zowel externe als interne partijen [6](#page=6).
#### 2.5.1 Externe gebruikers
Externe gebruikers, zoals investeerders, kredietverstrekkers en andere schuldeisers, hebben financiële informatie nodig om weloverwogen beslissingen te nemen. Zij gebruiken deze informatie voor [6](#page=6):
* Het informeren van werknemers over de draagkracht van de onderneming [6](#page=6).
* Het overtuigen van schuldeisers van de financiële gezondheid [6](#page=6).
* Het vaststellen van de belastbare basis [6](#page=6).
* Het vaststellen van dividend en meerwaardes [6](#page=6).
#### 2.5.2 Interne gebruikers
Interne gebruikers, voornamelijk het management, hebben dagelijks behoefte aan beschikbare informatie voor hun beslissingen. Dit omvat [6](#page=6):
* **Financieringsbeslissingen:** Beslissen hoe in de huidige en toekomstige behoefte aan financiële middelen wordt voorzien (kapitaalverhoging, kredieten), waarbij de voor- en nadelen van elk financieel middel worden afgewogen aan de hand van historische gegevens [6](#page=6).
* **Productiebeslissingen:** Bepalen welke producten winstgevend zijn, of men zelf wil produceren of uitbesteden, en simuleren van verwachte resultaten voor nieuwe producten door extrapolatie van historische gegevens. Dit omvat de keuze van wat, hoeveel, waar te produceren en tegen welke prijzen [6](#page=6).
* **Investeringsbeslissingen:** Afwegen van de noodzakelijke investeringen in machines, gebouwen, computers, etc., en hoe deze te realiseren (kopen of leasen). Deze hangen vaak samen met productiebeslissingen [6](#page=6).
* **Marketingbeslissingen:** Onderzoeken welke marketinginspanningen het meeste resultaat opleverden en het vaststellen van verkoopprijzen, mede gebaseerd op kostprijzen [6](#page=6).
### 2.6 Doelstelling en principes van boekhouden
De jaarrekening, die ter beschikking wordt gesteld aan externe gebruikers, moet relevante, betrouwbare, objectieve en vergelijkbare gegevens bevatten. Om dit te realiseren, wordt een algemeen kader van assumpties en principes opgesteld [6](#page=6).
---
# Gebruikers van boekhoudkundige informatie
Dit deel identificeert de verschillende gebruikers van boekhoudkundige informatie, zowel intern als extern, en hun specifieke behoeften en belangen [4](#page=4).
### 3.1 Externe gebruikers
Externe gebruikers zijn individuen of organisaties buiten de onderneming die geïnteresseerd zijn in de financiële informatie. Er zijn zes belangrijke groepen te onderscheiden [5](#page=5):
* **Aandeelhouders (Shareholders)**:
* Zij stellen geld, machines, gebouwen of patenten ter beschikking van de onderneming en ontvangen hiervoor aandelen als tegenwaarde [4](#page=4).
* Als eigenaars kunnen zij deelnemen aan de Algemene Vergadering (AV) en stemrecht uitoefenen om mee te beslissen over de toekomst van de onderneming [4](#page=4).
* Ze kunnen ook leden van het bestuursorgaan aanstellen [4](#page=4).
* Bij kleine ondernemingen zijn aandeelhouders en bestuur vaak dezelfde personen en wordt vaak gekozen voor een BV [4](#page=4).
* Grote ondernemingen kiezen bijna steeds voor de NV, een kapitaalvennootschap waarbij aandeelhouders een kleiner deel van het kapitaal inbrengen, wat het risico vermindert [4](#page=4).
* Aandeelhouders nemen de beslissing om voor langere tijd een som te investeren in een onderneming [5](#page=5).
* **Kredietverstrekkers**:
* Dit omvat banken en financiële groepen die leningen en kredieten verstrekken [5](#page=5).
* Zij baseren het toestaan van kredieten op de ontvangen boekhoudkundige informatie [5](#page=5).
* Kredietvoorwaarden, zoals de looptijd, zijn afhankelijk van de kredietwaardigheid en rentabiliteit van de onderneming [5](#page=5).
* Vaak vragen kredietverstrekkers een vorm van waarborg [5](#page=5).
* Gewone leveranciers zijn ook kredietverstrekkers, omdat zij goederen of diensten leveren die betaald worden na gebruik. Grote ondernemingen gebruiken hun omvang om betalingsfaciliteiten te eisen. Leveranciers controleren de kredietwaardigheid aan de hand van gepubliceerde jaarrekeningen [5](#page=5).
* Bij een faillissement worden schuldeisers (SE) en kredietverstrekkers terugbetaald vóór de aandeelhouders [5](#page=5).
* **Werknemers (WN)**:
* Werknemers worden vertegenwoordigd door vakbonden in de ondernemingsraad [5](#page=5).
* De verstrekte informatie is belangrijk voor loononderhandelingen, inleveringen en herstructureringen [5](#page=5).
* Werknemers moeten geïnformeerd worden over de draagkracht van de onderneming [6](#page=6).
* **Overheidsinstanties (OH)**:
* Zij leggen de regels op waaraan de verstrekte informatie moet voldoen [5](#page=5).
* De overheid controleert informatie via BTW- en belastingcontroles [5](#page=5).
* De overheid (fiscus) stelt de belastbare basis vast [6](#page=6).
* **Rechtbank**:
* De onderneming kan een regelmatig gehouden boekhouding gebruiken als bewijs voor de ondernemingsrechtbank [5](#page=5).
* Bij betwistingen tussen ondernemingen wordt de boekhouding aanvaard als bewijs, terwijl het tegen een particulier een begin van schriftelijk bewijs vormt [5](#page=5).
* Bij faillissement kan de boekhouding aantonen dat er geen zware fouten of bedrog is gepleegd [5](#page=5).
* **Stakeholders**:
* Dit omvat diverse groepen met belangstelling voor externe informatie, zoals klanten, financiële analisten, concurrenten, de media, onderzoekers en het brede publiek [5](#page=5).
#### 3.1.1 Doelstellingen van financiële overzichten
Volgens de IASB is het doel van algemene financiële verslaggeving het verschaffen van financiële informatie over de rapporterende entiteit die nuttig is voor huidige en potentiële investeerders, kredietverstrekkers en andere schuldeisers bij het nemen van beslissingen over het verschaffen van middelen aan de entiteit [5](#page=5).
Belangrijke doelstellingen rond het gebruik van financiële overzichten zijn [5](#page=5) [6](#page=6):
* Nagaan hoe goed het management/bestuur heeft gepresteerd [5](#page=5).
* Potentiële beleggers in staat stellen het toekomstige groeipotentieel in te schatten [5](#page=5).
* Werknemers informeren over de draagkracht van de onderneming [6](#page=6).
* Schuldeisers overtuigen van de financiële gezondheid [6](#page=6).
* Vaststellen van de belastbare basis [6](#page=6).
* Vaststellen van dividend / meerwaardes [6](#page=6).
> **Tip:** De IASB veronderstelt dat wanneer aandeelhouders, kredietverschaffers en potentiële investeerders voldoende informatie hebben, dit ook geldt voor andere gebruikers [5](#page=5).
### 3.2 Interne gebruikers
Interne gebruikers zijn de personen binnen een onderneming die dagelijks boekhoudkundige informatie nodig hebben voor besluitvorming [6](#page=6).
* **Management**:
* Beslist hoe de huidige en toekomstige behoefte aan financiële middelen zal worden voldaan, zoals kapitaalverhoging of kredieten. Elk financieel middel heeft voor- en nadelen die moeten worden afgewogen aan de hand van historische en actuele informatie (financieringsbeslissingen) [6](#page=6).
* Gebruikt gegevens om te bepalen welke producten winstgevend zijn en of er al dan niet moet worden uitbesteed [6](#page=6).
* Kan verwachte resultaten simuleren voor nieuwe producten door historische gegevens te extrapoleren (productiebeslissingen: wat, hoeveel, waar, prijzen) [6](#page=6).
* Productiebeslissingen hangen vaak samen met investeringsbeslissingen (benodigdheden zoals machines, gebouwen, computers; keuze tussen kopen of leasen) [6](#page=6).
* Analyseert welke marketinginspanningen de meeste resultaten opleverden [6](#page=6).
* Kostprijzen van producten spelen een belangrijke rol bij het vaststellen van verkoopprijzen (marketingbeslissingen, bv. reclameacties) [6](#page=6).
> **Tip:** Interne gebruikers hebben dagelijks informatie nodig, terwijl externe gebruikers deze slechts op bepaalde tijdstippen ontvangen [6](#page=6).
### 3.3 Focus op vermogensverschaffers als doelgroep
De primaire doelgroep voor financiële overzichten zijn vermogensverschaffers, waaronder potentiële investeerders (aandeelhouders), kredietverstrekkers en andere schuldeisers. Iedereen die op enigerlei wijze krediet verstrekt aan een onderneming, voorziet deze van werkmiddelen [6](#page=6).
---
# Basisprincipes en registratieprincipes van boekhouden
Dit onderwerp bespreekt de fundamentele aannames en regels die de praktijk van boekhouden sturen om accurate en vergelijkbare financiële informatie te waarborgen [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 4.1 Basisprincipes
De basisprincipes van boekhouden vormen de fundamenten waarop alle financiële registraties zijn gebaseerd [7](#page=7).
#### 4.1.1 Ondernemingsentiteit
Boekhouding wordt gevoerd voor een specifieke entiteit, die doorgaans een onderneming is, maar ook scholen, VZW's of ziekenhuizen kunnen zijn [7](#page=7).
#### 4.1.2 Monetaire kwantificering
Alle boekhoudkundige gegevens worden uitgedrukt in een monetaire eenheid, zoals euro's, ponden of dollars. Dit maakt vergelijking en optelling van diverse elementen mogelijk. Een nadeel is dat niet-monetaire, maar wel relevante informatie mogelijk niet in de jaarrekening verschijnt, en in landen met hoge inflatie kan de waarde van de monetaire eenheid gedurende het boekjaar aanzienlijk fluctueren [7](#page=7).
#### 4.1.3 Consistentie
Boekhoudkundige processen moeten consistent worden toegepast, wat betekent dat methoden voor registratie, presentatie en waardering van gegevens door de tijd heen hetzelfde blijven. Dit principe is cruciaal voor de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen over verschillende boekjaren heen [7](#page=7).
#### 4.1.4 Continuïteitsassumptie (going concern)
Bij het voeren van boekhouding gaat men ervan uit dat de onderneming haar activiteiten zal blijven uitoefenen en dus zal blijven bestaan. Dit maakt het mogelijk om kosten, zoals de aanschaf van een gebouw of machine, te spreiden over de verwachte levensduur in plaats van ze onmiddellijk als kosten op te nemen. Dit principe is ook van toepassing op sociale passiva, zoals uit te betalen bedragen aan personeel bij beëindiging van de samenwerking [7](#page=7).
### 4.2 Registratieprincipes
Registratieprincipes bepalen hoe transacties systematisch en correct in de boekhouding worden verwerkt [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 4.2.1 Verantwoordingsstukken
Alle boekhoudkundige verrichtingen moeten gebaseerd zijn op een extern of intern verantwoordingsstuk, zoals een factuur of een rekeninguittreksel. Deze documenten dienen ter verificatie van de juistheid van de boekhouding bij controles [7](#page=7).
#### 4.2.2 Volledigheid
Alle verrichtingen moeten worden opgenomen in de boekhouding [7](#page=7).
#### 4.2.3 Verbod tot compensatie
Schulden en vorderingen mogen niet met elkaar gecompenseerd worden in de boekhouding. Hoewel dit in de praktijk soms gebeurt, kan het leiden tot problemen, met name bij faillissement waarbij de curator mogelijk een volledige betaling eist [7](#page=7).
#### 4.2.4 Realisatieprincipe
Verrichtingen mogen pas in de boekhouding worden opgenomen wanneer documenten aantonen dat de transactie heeft plaatsgevonden of met zekerheid zal plaatsvinden [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Het opmaken van een factuur voor een verkoop na levering en betaling bevestigt dat de verrichting is gerealiseerd en opgenomen kan worden in de boekhouding [8](#page=8).
#### 4.2.5 Periode-toerekeningsprincipe (matching principle)
Kosten en opbrengsten die met elkaar samenhangen, moeten in dezelfde periode worden geboekt om een correcte berekening van het resultaat te waarborgen [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Kosten voor de bouw van een schip in de eerste jaren worden overgedragen en toegerekend aan het jaar waarin het schip wordt geleverd en de opbrengst wordt gerealiseerd [8](#page=8).
### 4.3 Waarderingsprincipes
Waarderingsprincipes bepalen hoe activa en passiva worden gewaardeerd in de boekhouding [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 4.3.1 Materialiteitsprincipe/relevantie
Alleen boekhoudkundige verrichtingen die relevant zijn, worden opgenomen in de boekhouding. De beoordeling van wat relevant is, berust bij de boekhouder [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** De aanschaf van 100 balpennen is mogelijk niet materieel genoeg om aan het einde van het jaar de resterende voorraad nauwkeurig te inventariseren, tenzij dit de winst significant beïnvloedt [8](#page=8).
#### 4.3.2 Individuele waardering
Elk element op de balans (actief of passief) moet afzonderlijk worden gewaardeerd op basis van zijn technische of economische kenmerken. De voorkeur gaat uit naar historische kost, zijnde de oorspronkelijke aankoopprijs. Voor activa met een beperkte levensduur worden jaarlijks afschrijvingen toegepast om de verminderde waarde weer te geven, en bij significante waardevermindering wordt een waardevermindering geboekt [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Elk van de 100 laptops in een bedrijf moet individueel worden gewaardeerd, rekening houdend met mogelijke diefstal, schade of veroudering, in plaats van enkel de totale aankoopprijs te hanteren [8](#page=8).
#### 4.3.3 Objectiviteit
Boekhouding moet objectief worden gevoerd, zodat twee personen met dezelfde gegevens tot hetzelfde resultaat komen. De waardering moet gebaseerd zijn op betrouwbare en controleerbare methodes, vrij van subjectieve invloeden [8](#page=8).
#### 4.3.4 Voorzichtigheid
Boekhouding mag de financiële situatie van de onderneming nooit beter voorstellen dan ze werkelijk is. Opbrengsten worden enkel opgenomen wanneer ze daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Dit principe wordt in het Angelsaksische systeem minder strikt toegepast dan in het Belgische [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Een gebouw wordt afgeschreven over 20 jaar, waarbij jaarlijks 50.000 euro wordt afgeschreven. Zelfs als de marktprijs van het gebouw na 10 jaar 2 miljoen euro bedraagt, blijft de boekwaarde, gebaseerd op historische kost en afschrijving, leidend, tenzij er een concrete waardevermindering wordt geboekt [8](#page=8) [9](#page=9).
### 4.4 Informatieprincipes
Deze principes zorgen voor de bruikbaarheid en begrijpelijkheid van de financiële informatie [9](#page=9).
#### 4.4.1 Periodiciteit
Het leven van een onderneming wordt verdeeld in boekhoudperiodes (meestal boekjaren) om de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen te waarborgen [9](#page=9).
#### 4.4.2 Vergelijkbaarheid
Rapporten moeten vergelijkbaar zijn in vorm en inhoud, zodat vergelijkingen tussen verschillende ondernemingen mogelijk zijn [9](#page=9).
#### 4.4.3 Oprecht en getrouw beeld (true and fair view)
De jaarrekening moet een getrouw beeld geven van de financiële toestand van de onderneming. Dit vereist jaarlijkse herwaardering van activa en passiva, aangezien schattingen van waardes (zoals die van een gebouw of voorraad) inherent onzeker zijn en fouten kunnen bevatten [9](#page=9).
### 4.5 Belangrijke boekhoudkundige documenten
Diverse documenten zijn essentieel voor het verschaffen van financiële informatie, zowel intern als extern [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [9](#page=9).
* **Factuur:** Bewijs van levering van goederen of diensten, zowel voor verkoop als aankoop. Vanaf 1 januari 2026 wordt digitale facturatie via PEPPOL verplicht voor b2b transacties [9](#page=9).
* **BTW-aangifte:** Maandelijkse of driemaandelijkse aangifte van omzet en aankopen om het verschuldigde of terug te vorderen BTW-bedrag te bepalen [9](#page=9).
* **Intracommunautaire kwartaalaangifte:** Lijst van klanten binnen de EU met een BTW-nummer aan wie is geleverd [9](#page=9).
* **INTRASTAT-aangifte:** Maandelijkse aangifte van goedereninvoer en -uitvoer binnen de EU, om goederenstromen te monitoren [9](#page=9).
* **BTW-listing:** Jaarlijkse lijst van Belgische BTW-plichtige afnemers die meer dan 250 euro exclusief BTW hebben aangekocht [10](#page=10).
* **Grootboek:** Register dat per rekening alle verrichtingen vermeldt; cruciaal voor interne controles [10](#page=10).
* **Journaal:** Chronologische weergave van alle verrichtingen, dag per dag [10](#page=10).
* **Balans:** Opstelling van het vermogen (activa) en de samenstelling ervan (eigen vermogen en schulden/passiva) op een bepaald moment. De balans moet altijd in evenwicht zijn: actief gelijk aan passief [10](#page=10).
* **Winst-en-verliesrekening (resultatenrekening):** Overzicht van alle kosten en opbrengsten om winst of verlies te bepalen [10](#page=10).
* **Toelichting:** Gedetailleerde uitwerking van posten uit de balans en winst-en-verliesrekening; integraal deel van de jaarrekening [10](#page=10).
* **Sociale Balans:** Rapportage over werknemersgegevens, opleiding, gewerkte uren, etc., toegevoegd aan de toelichting [10](#page=10).
* **Jaarrekening:** Geheel van balans, winst-en-verliesrekening, toelichting en sociale balans; wordt openbaar gemaakt na goedkeuring [10](#page=10).
* **Jaarverslag (in enge/ruime zin):** Verslag van de jaarrekening [10](#page=10).
* **Controleverslag:** Verslag van de controleurs [10](#page=10).
* **Belastingaangifte:** Digitale aangifte voor vennootschapsbelasting [10](#page=10).
* **Afschrijvingstabel:** Jaarlijkse lijst van activa die in waarde verminderen, met specificaties over aanschaffing, waarde en afschrijvingsbedrag [10](#page=10).
* **Geconsolideerde jaarrekening:** Gezamenlijke jaarrekening van een groep ondernemingen, opgesteld volgens speciale technieken [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Kasstromentabel/Cash-Flow statement:** Rapportage van geldstromen binnen de onderneming (operationeel, investeringen, financiering); verplicht voor beursgenoteerde en consoliderende bedrijven [11](#page=11).
### 4.6 Enkel boekhouden en dubbel boekhouden
Er bestaan twee basissystemen voor boekhouding: enkel en dubbel boekhouden [11](#page=11).
#### 4.6.1 Enkel boekhouden
Dit systeem wordt toegepast in kleine ondernemingen of VZW's. Kenmerkend is dat verrichtingen slechts op één vermogensbestanddeel worden geboekt. Het is onvoldoende voor een gedetailleerd dagelijks beheer [11](#page=11).
#### 4.6.2 Dubbel boekhouden
Deze methode bestaat al honderden jaren en boekt elke verrichting dubbel op twee verschillende rekeningen. Voor elk vermogensbestanddeel wordt een aparte rekening geopend [11](#page=11).
* **Voordeel:** Door de dubbele boeking komen fouten automatisch naar voren, wat zorgt voor een autocontrole van het informatiesysteem [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Stappen:**
1. **Beginbalans:** De initiële toestand van het vermogen wordt vastgelegd [11](#page=11).
2. **Boekjaar:** Alle verrichtingen worden dubbel geboekt op verschillende rekeningen, waarbij elke boeking in evenwicht is (debeteren van één rekening vereist crediteren van andere rekeningen voor hetzelfde bedrag). Dit volgt het principe van dualiteit: elke economische transactie heeft twee zijden (geven en nemen) en twee partijen [11](#page=11) [12](#page=12).
3. **Einde boekjaar:** Opstellen van de eindbalans en de resultatenrekening om winst of verlies te bepalen [11](#page=11).
#### 4.6.3 Algemene boekingsregels
* Bij toename van een bezitting (actief) wordt de rekening gedebiteerd. Bij afname wordt de rekening gecrediteerd [12](#page=12).
* Bij toename van een schuld (passief) wordt de rekening gecrediteerd. Bij afname wordt de rekening gedebiteerd [12](#page=12).
* Rechten worden gedebiteerd bij ontstaan en gecrediteerd bij verdwijnen. Verplichtingen worden gecrediteerd bij ontstaan en gedebiteerd bij verdwijnen [12](#page=12).
* De balans (actief = passief) moet altijd in evenwicht zijn. Het passief vertegenwoordigt de oorsprong van het vermogen (bijv. aandeelhouders), terwijl het actief de besteding van het vermogen vertegenwoordigt (bezittingen) [12](#page=12).
> **Tip:** De dualiteit van boekhouden zorgt voor een natuurlijk evenwicht in de registratiemethode, wat leidt tot ingebouwde controlemechanismen (preventief, detectief, correctief) [12](#page=12).
Het bijhouden van boekhouding moet gebeuren aan de hand van verantwoordingsstukken die gedurende zeven jaar bewaard en methodisch geclassificeerd moeten worden. XBRL is een universele standaard voor gegevensuitwisseling en opslag, en in België zijn alle jaarrekeningen verplicht in XBRL-formaat neer te leggen [12](#page=12).
---
# Analyse van de jaarrekening en ratio-analyse
De analyse van de jaarrekening, inclusief de balans, winst-en-verliesrekening en toelichting, vormt de basis voor het begrijpen van de financiële gezondheid en prestaties van een onderneming, waarbij ratio-analyse een cruciaal instrument is voor diepgaande inzichten [18](#page=18).
### 5.1 De jaarrekening: betekenis en opbouw
De jaarrekening, die minimaal jaarlijks wordt opgesteld, geeft een overzicht van de financiële situatie van een onderneming. Ze bestaat uit de balans, de winst-en-verliesrekening, en de toelichting hierop, evenals de sociale balans. Cijfers in de jaarrekening zijn belangrijke indicatoren, maar moeten steeds in een ruimer kader geplaatst worden, rekening houdend met de omvang en activiteiten van de onderneming. Het is belangrijk te beseffen dat boekhoudkundige cijfers niet altijd de realiteit weerspiegelen; ze kunnen gebruikt worden om verliezen te minimaliseren of voor 'income smoothing'. De jaarrekening wordt publiek gemaakt door neerlegging bij de Balanscentrale, uiterlijk 30 dagen na de Algemene Vergadering en maximaal 6 maanden na afsluiten van het boekjaar, met een absolute einddatum van 31 juli. Laattijdige neerlegging leidt tot hogere tarieven en mogelijke optredens van het parket. De Nationale Bank van België voert rekenkundige en logische controles uit, maar minder controle op de toelichting [18](#page=18).
#### 5.1.1 Eindejaarswerkzaamheden
Vooraleer de definitieve jaarrekening wordt opgesteld, doorloopt men een reeks administratieve stappen:
1. Op basis van de boekhoudkundige rekening wordt een voorlopige proef- en saldibalans opgemaakt ter controle van het boekhoudkundig evenwicht [19](#page=19).
2. Deze wordt vergeleken met een extracomptele inventaris (een staat buiten de boekhouding opgemaakt aan de hand van fysieke waarneming van vermogensbestanddelen, rechten en verplichtingen) [19](#page=19).
3. Vastgestelde verschillen, zoals afschrijvingen en waardeverminderingen, worden 'geredresseerd' [19](#page=19).
4. De definitieve proef- en saldibalans wordt opgesteld [19](#page=19).
5. Op basis hiervan worden de eindbalans en winst-en-verliesrekening opgesteld [19](#page=19).
#### 5.1.2 De inventaris
De inventaris verwijst naar de fysieke of extracomptele inventaris die jaarlijks wordt opgemaakt om de juiste toestand van activa en passiva vast te stellen, aangezien absolute perfectie in boekhoudkundige registratie niet haalbaar is. Het is een wettelijke verplichting om minstens één keer per jaar de nodige opnemingen, verificaties, onderzoeken en ramingen te doen om een volledige inventaris op te maken van tegoeden, rechten, schulden en verbintenissen. Het tijdstip van inventarisatie valt samen met de afsluitdatum van het boekjaar, hoewel in grotere ondernemingen vaak een 'permanente inventaris' wordt toegepast. De inventaris is een gedetailleerde, beschrijvende staat van alle activa en passiva, met vermelding van aard en hoeveelheden, en omvat ook gegevens over zakelijke en niet-zakelijke bezittingen, schulden en rechten. Deze staat dient los van de boekhouding te geschieden na materiële controle. De ondernemingsleiding is verantwoordelijk voor de inventaris, ook al voert de boekhouder of accountant het werk uit [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 5.1.3 Voorbeeld Belgische Jaarrekening (Van de Velde)
De analyse van een voorbeeldjaarrekening (Van de Velde) illustreert de verschillende onderdelen:
* **Voorblad:** Bevat informatie over de onderneming, boekjaar, bestuurders, zaakvoerders en commissarissen. Externe bestuurders en commissarissen zorgen voor goed bestuur [20](#page=20).
* **Vaste Activa:**
* **Immateriële Vaste Activa:** Codes, patenten, licenties. Kosten voor oprichting, herstructurering, goodwill en ontwikkeling kunnen geactiveerd worden omdat ze bijdragen over meerdere boekjaren, maar zijn meestal niet verkoopbaar, wat hen tot 'fictief actief' maakt. Sommige immateriële activa zoals patenten of merken kunnen wel waarde hebben, maar dit is vaak virtueel [20](#page=20) [24](#page=24).
* **Materiële Vaste Activa (MVA):** Gebouwen, terreinen, machines, meubilair, voertuigen. Worden geboekt tegen aanschaffingswaarde en jaarlijks afgeschreven. Na verloop van tijd kunnen ze voor nul euro in de boekhouding staan, wat leidt tot 'verborgen activa' omdat de boekwaarde lager is dan de reële waarde. Een gedeflatteerde balans stelt de onderneming slechter voor dan de realiteit. Bij blijvende waardedaling boven de werkelijke waarde moet een minderwaarde geboekt worden. Herwaardering kan gebruikt worden om de balans op te smukken, maar wordt vaak misbruikt om verliezen weg te werken. Bij een faillissement kan een gedwongen verkoop leiden tot een lager bedrag dan de werkelijke waarde. Leasing blijft eigendom van het leasingbedrijf totdat de som van de leasing is voldaan [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Financiële Vaste Activa (FVA):** Ondernemingen, participaties en vorderingen op verbonden ondernemingen. Een deelneming is aanwezig bij meer dan 10% van de aandelen of stemrechten; bij een verbonden onderneming is dit 50%. Bij waardevermindering moet dit geboekt worden, meerwaarden hoeven niet te worden uitgedrukt. Bij een faillissement van een verbonden onderneming kan dit de andere ondernemingen van de groep meeslepen [25](#page=25).
* **Vlottende Activa:**
* **Voorraden en Bestellingen in Uitvoering (BIU):** Voorraad wordt weergegeven op 31 december. Manipulatie van voorraadwaardering kan leiden tot overwaardering. BIU, gebruikt in ondernemingen met projecten over meerdere boekjaren (bv. scheepswerven, bouw), wordt gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde verhoogd met productiekosten en rente op leningen. Deze post is vaak overgewaardeerd [26](#page=26).
* **Vorderingen:** Openstaande vorderingen, onderscheiden in langer dan een jaar en korter dan een jaar. Vorderingen waarvan onzeker is of ze nog invorderbaar zijn, worden overgeboekt naar 'dubieuze debiteuren'. Bij een faillissement is het essentieel de waarde van de vorderingen te onderzoeken en te schatten welk percentage geïnd kan worden. Valse facturen om resultaat te beïnvloeden of zwarte geldstromen te regulariseren kunnen hier aan het licht komen. Compensatie van vorderingen en schulden is verboden. Naast handelsvorderingen bevat de post 'Vorderingen' ook 'Overige vorderingen' (bv. op BTW, de fiscus, zaakvoerders/bestuurders) [26](#page=26).
* **Geldbeleggingen en Liquide Middelen:** Direct beschikbare of eenvoudig om te zetten middelen. Geldbeleggingen kunnen bij vervroegde verkoop of afsluiting voor het verstrijken van de looptijd leiden tot een vergoeding aan de financiële instelling, waardoor de opbrengst lager is. Eigen aandelen hebben een waarde van 0 bij faling. Liquide middelen omvatten kastegoeden, tegoeden op bank- en postrekeningen, en te innen wissels en cheques. Een laag bedrag aan liquide middelen betekent niet noodzakelijk faillissement, maar wel werken met kredieten. Kredieten aan financiële instellingen worden op het passief onder 'financiële schulden' geboekt [27](#page=27).
* **Overlopende Rekeningen van het Actief:** Kosten die in dit boekjaar werden gemaakt maar toe te rekenen zijn aan volgende boekjaren, en opbrengsten verworven in dit boekjaar maar nog niet geboekt [27](#page=27).
#### 5.1.4 Passiva
* **Kapitaal en Reserves:** Vormen het eigen vermogen van een kapitaalvennootschap, dat behoort aan de aandeelhouders. Bij problemen wordt het slechts terugbetaald nadat alle andere schulden zijn vereffend; aandeelhouders verliezen meestal hun inbreng bij een faillissement. Het kapitaal wordt gesplitst in geplaatst kapitaal en niet-opgevraagd kapitaal. Inbrengen in natura bij oprichting of kapitaalsverhoging worden door een bedrijfsrevisor gecertificeerd. Reserves worden opgebouwd in winstgevende jaren en kunnen worden aangewend bij kapitaalverhogingen of om overgedragen verliezen te compenseren. Bij een faillissement binnen drie jaar zijn oprichters hoofdelijk aansprakelijk indien het beginkapitaal onvoldoende was. De alarmbelprocedure treedt in werking bij een daling van het netto-actief tot minder dan de helft of een vierde van het maatschappelijk kapitaal [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Kapitaalsubsidies:** Kunnen bij faillissement door de overheid worden teruggevorderd [28](#page=28).
* **Voorzieningen en Uitgestelde Belastingen:** Voorzieningen worden aangelegd voor duidelijk omschreven toekomstige kosten. Afboeking bij faillissement levert enkel boekhoudkundige winst op [28](#page=28).
* **Schulden op Meer of Minder dan een Jaar:** Onderscheid tussen lange (meer dan één jaar) en korte (minder dan één jaar) termijn. Schulden die binnen het jaar vervallen, worden overgeboekt naar kortetermijnschulden. Belangrijke schulden zijn financiële schulden (aan banken, kredietinstellingen, leningen, kaskredieten) en handelsschulden (aan leveranciers, te betalen wissels). Achtergestelde leningen worden pas na andere schulden terugbetaald. Leasingschulden zijn ook financiële schulden. Schulden mogen nooit gecompenseerd worden door vorderingen. De post 'Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen' bevat voorschotten van klanten. Schulden op minder dan één jaar omvatten ook schulden aan belastingen (BTW, fiscus), personeel (lonen, vakantiegeld) en de RSZ. Deze laatste zijn bevoorrechte schuldeisers. De toelichting geeft bijkomende inlichtingen over schulden, zoals hypotheken en panden [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Overlopende Rekeningen Passief:** Opbrengsten ingeschreven in dit boekjaar die moeten worden toegerekend aan een volgend boekjaar. Een aanzienlijk bedrag in deze post vereist gedetailleerd onderzoek [30](#page=30).
#### 5.1.5 Winst- en Verliesrekening
* **Bedrijfsresultaten:** Betreffen de gebruikelijke activiteiten. Het resultaat wordt berekend door bedrijfsopbrengsten te verminderen met bedrijfskosten. Bezoldigingen en sociale lasten worden apart vermeld. Afschrijvingen en waardeverminderingen worden gedetailleerd in de toelichting. Andere bedrijfskosten omvatten waardeverminderingen op voorraden en handelsvorderingen, voorzieningen, herstructureringskosten. Uitzonderlijke gebeurtenissen leiden tot kosten of opbrengsten die niet in de gewone bedrijfsuitoefening voorkomen [30](#page=30).
* **Financiële Resultaten:** Financiële opbrengsten omvatten ontvangen dividenden, rente, positieve wisselkoersverschillen en ontvangen kapitaalsubsidies. Financiële kosten omvatten kosten van schulden aan banken en kredietinstellingen. Kosten of opbrengsten met een financieel karakter worden onder niet-recurrente financiële posten opgenomen [30](#page=30).
* **Belastingen op Resultaat/Resultaatsverwerking:** Geeft aan hoe winsten werden behandeld: uitgekeerd aan aandeelhouders, bestuurders, of gereserveerd voor investeringen [30](#page=30).
#### 5.1.6 De Toelichting
Dit onderdeel bevat bijkomende inlichtingen over posten van de jaarrekening. Interessant zijn de 'niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen' (bv. geëndosseerde wissels, hypotheken, panden) die als waarborg voor schulden werden gesteld, maar geen directe invloed hebben op het vermogen. Ook worden belangrijke hangende geschillen en andere verplichtingen vermeld, met een geraamd bedrag indien mogelijk [30](#page=30).
#### 5.1.7 De Sociale Balans
Deze bevat statistische gegevens over het personeel van de onderneming en is in de meeste gevallen niet zo relevant [30](#page=30) [31](#page=31).
### 5.2 Ratio-analyse
Ratio-analyse is een belangrijke techniek voor het analyseren van de jaarrekening, waarbij de verhouding tussen twee of meer rubrieken wordt weergegeven. Er bestaan honderden ratio's, afhankelijk van de doelstellingen. Bij de interpretatie moet steeds rekening gehouden worden met de feitelijke omstandigheden. Ratio's kunnen worden ingedeeld in groepen: liquiditeit, solvabiliteit, rentabiliteit en bruto toegevoegde waarde. Deze ratio's maken het mogelijk een onderneming te evalueren op een bepaald moment, maar ook om deze te vergelijken met concurrenten en de sector [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 5.2.1 Liquiditeitsratio's
Deze geven een indicatie van de mogelijkheid van de onderneming om haar schulden op korte termijn te betalen [31](#page=31).
* **Liquiditeitsratio in ruime zin (Current Ratio):** Meet of er op korte termijn meer middelen beschikbaar zijn dan nodig om schulden af te lossen. Een ratio groter dan 1 is positief, kleiner dan 1 wijst op onvoldoende realisatie van activa om schulden te betalen. Een beduidend kleinere dan 1 is een gevaarlijke situatie. Deze ratio houdt geen rekening met de termijn waarbinnen voorraden en vorderingen in liquide middelen kunnen worden omgezet. Het evenwicht tussen betalingstermijnen aan klanten en leveranciers is cruciaal [31](#page=31).
* **Liquiditeitsratio in enge zin (Acid Test Ratio):** Houdt geen rekening met voorraden, omdat deze tijd vergen om omgezet te worden in liquide middelen. Voor dienstenondernemingen met een kleine voorraad geeft deze ratio een vergelijkbaar beeld als de current ratio. Deze ratio's geven de potentiële liquiditeitstoestand weer. De reële liquiditeitstoestand wordt sterk beïnvloed door de samenstelling van kortlopende activa en passiva [32](#page=32).
#### 5.2.2 Klanten- en Leverancierskrediet
* **Aantal dagen klantenkrediet:** De snelheid waarmee vorderingen worden omgezet in liquide middelen, afhankelijk van de toegestane betalingstermijnen en de mate waarin klanten worden aangemaand. Hiervoor is een jaarrekening volgens het volledig schema nodig. De bekomen ratio moet vergeleken worden met gebruikelijke betalingstermijnen [32](#page=32).
* **Aantal dagen leverancierskrediet:** Geeft weer hoe snel de onderneming leveranciers betaalt. Een klein aantal dagen kan duiden op geen krediet of korting voor contante betaling. Een groot aantal dagen kan wijzen op problemen of veel vertrouwen van leveranciers. Het volledig schema is hier vereist. Deze ratio moet vergeleken worden met gebruikelijke betalingstermijnen [32](#page=32).
#### 5.2.3 Voorraadrotatie
Meet hoe lang het gemiddeld duurt om de voorraad te verkopen. Een hoge rotatie wijst op goede liquiditeit, maar een te lage voorraad kan leiden tot 'stockbreuken'. Een hogere rotatiegraad is financieel interessant, maar een te lage kan wijzen op verouderde of te grote voorraden. Een 'ijzeren voorraad' is niet optimaal en kan een buffervoorraad zijn of ingezet kapitaal dat niet optimaal wordt benut (bv. in showrooms). Waarderingsregels zijn hierbij belangrijk [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 5.2.4 Solvabiliteitsratio's
Deze meten in hoeverre de onderneming haar schulden op lange termijn kan betalen en geven inzicht in de financiële structuur. Het eigen vermogen (EV) biedt garantie aan schuldeisers om verliezen op te vangen [33](#page=33).
* **Algemene schuldgraad:** Verhouding tussen vreemd vermogen (VV) en totaal vermogen (TV). Een hogere schuldgraad betekent grotere afhankelijkheid van VV. Een algemene schuldgraad van 50% betekent dat VV terugbetaald kan worden met EV. In de praktijk schommelt deze rond 75%, gebruikmakend van het hefboomeffect. Deze ratio houdt geen rekening met interestlasten en terugbetalingstermijnen, en kan achtergestelde schulden over het hoofd zien. Soms wordt deze berekend als VV/EV [33](#page=33).
* **Graad van financiële onafhankelijkheid:** Verhouding tussen EV en TV. Hoe hoger deze ratio, hoe minder afhankelijk de onderneming is van VV en hoe meer ze eigendom is van de aandeelhouders. Dit geeft ook een indicatie van de leencapaciteit. Soms berekend als EV/VV [33](#page=33).
* **Zelffinancieringsgraad:** Geeft aan in hoeverre het bedrijf zichzelf kan financieren door reserves op te bouwen. Hoe hoger de zelffinancieringsgraad, hoe beter. Dit geeft aan in hoeverre de onderneming haar toekomstige groei kan financieren met opgebouwde reserves en overgedragen resultaat [34](#page=34).
#### 5.2.5 Rentabiliteitsratio's
Deze meten in hoeverre de onderneming winstgevend is. Langdurig lage rentabiliteit kan de bestaansreden van de onderneming in twijfel trekken. In KMO's en familiale ondernemingen spelen vaak andere motieven dan enkel rentabiliteit een rol. Bij een lage ratio moet een verklaring gezocht worden, zeker als deze jaarlijks sterk schommelt [34](#page=34).
* **Rentabiliteit van het EV (na belastingen):** Meet het rendement van de onderneming, niet van de aandeelhouder. Aandeelhouders vergelijken dit met rendementen van traditionele beleggingen. Er is steeds een risico bij investeren in een onderneming. De notionele intrestaftrek heeft ertoe geleid dat veel ondernemingen hun vermogensstructuur hebben aangepast. De ratio moet voorzichtig geïnterpreteerd worden, vooral bij een negatief EV en overgedragen verlies [34](#page=34).
* **Verkoopmarge:** Geeft aan of de onderneming efficiënt werkt, wat afhankelijk is van de sector. De netto verkoopmarge houdt rekening met alle bedrijfskosten en is dus lager dan de bruto verkoopmarge. Het is interessant om de evolutie van deze marges in de tijd na te gaan [34](#page=34).
#### 5.2.6 Toegevoegde Waarde
De bedoeling van elke onderneming is toegevoegde waarde te creëren door aangekochte goederen en diensten te verwerken en voor een hogere prijs te verkopen dan de aankoopprijs. Toegevoegde waarde wordt gebruikt om personeel, afschrijvingen en financiële kosten te dekken. Het meet wat de onderneming creëert om bij te dragen aan de nationale welvaart. Een hogere toegevoegde waarde per personeelslid duidt op betere efficiëntie [35](#page=35).
### 5.3 Andere Analysemethoden
#### 5.3.1 Horizontale Analyse
Men vergelijkt balansen en winst-en-verliesrekeningen van opeenvolgende jaren. Elke post van het eerste jaar wordt gelijkgesteld aan 100, en volgende jaren worden uitgedrukt ten opzichte van dit percentage. Dit geeft een beeld van de evolutie in de tijd. Hoe meer jaren beschikbaar, hoe nauwkeuriger het beeld. Grote verschillen vereisen onderzoek naar de oorzaak [35](#page=35).
#### 5.3.2 Verticale Analyse
Alle posten van de winst-en-verliesrekening worden uitgedrukt als percentage van de omzet, en alle posten van de balans als percentage van het balanstotaal. Dit legt de structuur bloot en bepaalt waar verder onderzoek nodig is [35](#page=35).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Boekhouden | Het systematisch en cijfermatig aantekenen van alle verrichtingen van financiële aard die in een organisatie gebeuren. Het is de techniek die bij de registratie wordt gebruikt. |
| Boekhouding | Een technisch apparaat, bestaande uit mensen en hulpmiddelen, waarin de registratie van financiële verrichtingen gebeurt. Dit kan zowel manueel als met een computer gebeuren. |
| Accountancy | Ruimer dan boekhouding; het organiseren, controleren, beoordelen en eventueel aanpassen van boekhouding om in overeenstemming te zijn met de realiteit. |
| Financial accounting | Gericht op externe verslaggeving, met als doel het opstellen van een correcte jaarrekening. Deze gegevens zijn gebaseerd op het verleden en zijn niet altijd gedetailleerd. |
| Management accounting | Meer gericht op het management van de organisatie en levert gegevens voor interne beleidsbeslissingen. De gegevens kunnen gebaseerd zijn op het verleden en de toekomst, en zijn soms zeer gedetailleerd. |
| Cost accounting | Een belangrijk onderdeel van management accounting dat tracht de exacte kostprijs van geproduceerde goederen en diensten te berekenen, wat helpt bij beslissingen over productie en prijsstelling. |
| Jaarrekening | Het geheel van de balans, de winst-en-verliesrekening, de toelichting en de sociale balans, dat na goedkeuring openbaar wordt gemaakt. |
| Balans | Een staat die de oorsprong en de besteding van het vermogen weergeeft op een bepaald tijdstip, met aan de ene kant activa (bezittingen) en aan de andere kant passiva (schulden en eigen vermogen). |
| Winst-en-verliesrekening (Resultatenrekening) | Een overzicht van alle kosten en opbrengsten van een onderneming in een bepaalde periode, waaruit de winst of het verlies wordt afgeleid. |
| Ratio-analyse | Een techniek waarbij de verhouding tussen twee of meer posten uit de jaarekening wordt berekend om de liquiditeit, solvabiliteit, rentabiliteit of bruto toegevoegde waarde van een onderneming te beoordelen. |
| Duurzaam rapporteren (MVR) | Het proces waarbij bedrijven communiceren over hun ecologische, sociale en governance impact, verdergaand dan de klassieke financiële rapportering. |
| ESG | Staat voor Environmental, Social, en Governance, de drie pijlers van duurzaamheid waarop bedrijven rapporteren. |
| Greenwashing | Het proces waarbij bedrijven zichzelf duurzamer of milieuvriendelijker voordoen dan ze werkelijk zijn, vaak door misleidende claims of marketingcampagnes. |
| TCFD (Task Force on Climate-related Financial Disclosures) | Een raamwerk dat bedrijven helpt bij het identificeren, beheren en rapporteren van klimaatgerelateerde risico’s en kansen, gericht op de impact van klimaatverandering op financiële prestaties. |
Cover
Business Project.docx
Summary
# Bedrijfsidentificatie en marktpositie van La Classica Veurne
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting betreffende de bedrijfsidentificatie en marktpositie van La Classica Veurne, opgesteld voor studie- en examenvoorbereidingsdoeleinden.
## 1. Bedrijfsidentificatie en marktpositie van La Classica Veurne
Deze sectie biedt een diepgaande analyse van de kernidentificatiegegevens van La Classica Veurne, de specifieke markt waarin het bedrijf opereert, en de concurrentiële en leverancierslandschappen.
### 1.1 Bedrijfsnaam en logo
De onderneming draagt de naam **La Classica Veurne**. Deze naam is gecontroleerd en nog niet in gebruik. Het logo van La Classica Veurne toont een rode Fiat 500, een iconische Italiaanse oldtimer. Dit symbool is gekozen om de kernwaarden van de garage te vertegenwoordigen: Italiaanse klasse, nostalgie en vakmanschap.
### 1.2 Maatschappelijke zetel en uitbatingsadres
De maatschappelijke zetel en het uitbatingsadres van La Classica Veurne bevinden zich op **Ieperse Steenweg 127, 8630 Veurne**.
### 1.3 Korte beschrijving van de activiteit
La Classica Veurne is gespecialiseerd in het onderhoud, herstel en de restauratie van Italiaanse oldtimers, met een focus op merken als Alfa Romeo, Fiat en Ferrari. Het bedrijf biedt een breed scala aan diensten, waaronder mechanische werkzaamheden, carrosserieherstellingen en interieurwerken. Daarnaast omvat het aanbod ook de verkoop van onderdelen, advies bij aan- en verkoop en restauratieprojecten. La Classica Veurne onderscheidt zich door vakmanschap, authenticiteit en een diepe passie voor Italiaanse wagens. Het bedrijf neemt tevens deel aan oldtimerevenementen en beurzen.
### 1.4 Sectorgegevens en Nacebel-codes
De activiteiten van La Classica Veurne vallen onder de volgende Nacebel-codes (2025):
* **46.720**: Groothandel in delen en toebehoren van motorvoertuigen
* **47.300**: Detailhandel in motorbrandstoffen
* **46.711**: Groothandel in auto’s en lichte bestelwagens (<= 3,5 ton)
* **95.311**: Algemeen onderhoud en reparatie van auto’s en lichte bestelwagens (<= 3,5 ton)
* **47.820**: Detailhandel in onderdelen en accessoires van motorvoertuigen
* **47.811**: Detailhandel in auto’s en lichte bestelwagens (<= 3,5 ton)
### 1.5 Verwijzing naar peterbedrijf
Het peterbedrijf van La Classica Veurne is **Ital Mobiel Classics**, een gespecialiseerde oldtimergarage gevestigd in Jabbeke. Ital Mobiel Classics, opgericht in 2005, heeft een sterke reputatie opgebouwd in de verkoop en het onderhoud van voornamelijk Italiaanse wagens, van modern tot klassiek.
### 1.6 De markt
#### 1.6.1 Doelgroep
De primaire doelgroep bestaat uit **gepassioneerde liefhebbers van Italiaanse oldtimers**, zowel mannen als vrouwen tussen 30 en 70 jaar. Deze groep bezit doorgaans over voldoende financiële middelen of spaargelden. Jonge klanten worden gedreven door kennis en passie, terwijl oudere klanten vaak nostalgische motieven hebben.
#### 1.6.2 Geografisch marktgebied
Het bedrijf is gevestigd in Veurne, West-Vlaanderen. De focus ligt op West-Vlaanderen, met name de regio's Knokke, Koksijde en De Panne, waar een concentratie van liefhebbers van exclusieve wagens te vinden is. Op langere termijn is uitbreiding naar Frankrijk, Nederland en Italië voorzien.
#### 1.6.3 Concurrentieanalyse
Er zijn **weinig directe concurrenten** rond Veurne. De belangrijkste concurrenten bevinden zich voornamelijk in de regio's rond Roeselare en Brugge. De grootste concurrenten, Ital Mobiel Classics en Oldtimerfarm, focussen eveneens op oldtimers, met een voorkeur voor Italiaanse modellen.
**Vergelijking met concurrenten:**
* **Sterke punten concurrenten:** Mooie en verzorgde toonzaal, ruime ervaring en kennis, sterke naamsbekendheid, goed uitgeruste werkplaats.
* **Zwakke punten concurrenten:** Relatief kleine toonzaal met beperkte ontvangstcapaciteit, onoverzichtelijke en weinig gebruiksvriendelijke website, ontbreken van aparte ruimtes voor besprekingen of klantontvangst.
**Onderscheidende factoren La Classica Veurne:**
* Professionele en gebruiksvriendelijke website.
* Aangename onthaalruimte met drankjes.
* Inrichting van een aparte vergaderruimte.
* Gegarandeerd een proper en georganiseerd atelier.
* Volledige transparantie over de staat van voertuigen.
> **Tip:** De analyse toont aan dat de locatie in Veurne strategisch gunstig is door de beperkte directe concurrentie in de nabije omgeving.
#### 1.6.4 Leveranciersanalyse
De leveranciersanalyse richt zich op vervangonderdelen, motorolie, klein gereedschap en koel- en remvloeistoffen, geëvalueerd op prijs, kwaliteit, persoonlijke relatie, betalingsvoorwaarden en levertijden.
* **Vervangonderdelen:** **OKP** wordt verkozen als hoofdleverancier vanwege de kwaliteit, beschikbaarheid en specialisatie in onderdelen voor Italiaanse oldtimers. Auto-onderdelen24 wordt weliswaar als goedkoper beschouwd, maar mist de specifieke expertise.
* **Motorolie:** **Dewulf Oliecenter** is de voorkeursleverancier vanwege de kwalitatieve producten van sterke merken, snelle levering en persoonlijk contact.
* **Klein gereedschap:** **Berner** wordt aangeduid als hoofdleverancier vanwege de hoge kwaliteit, snelle levering en goede ondersteuning.
* **Koelvloeistof, remvloeistof, etc.:** **Auto 5** is de gekozen hoofdleverancier vanwege het brede en toegankelijke assortiment tegen marktconforme prijzen, ondanks dat Würth soms snellere leveringen kan garanderen.
### 1.7 Analyse van de externe omgeving
#### 1.7.1 Maatschappelijke trends
Ondanks de opkomst van elektrische wagens en de trend naar een kleinere ecologische voetafdruk, blijft de interesse in oldtimers groeien. Recente cijfers tonen een "autovergrijzing" aan waarbij wagens langer worden gebruikt, en de tweedehandsmarkt bloeit. Dit wijst op een blijvende toekomst voor oldtimers.
#### 1.7.2 Wegenwerken
De Ieperse Steenweg, waar La Classica Veurne is gevestigd, is onderhevig aan herinrichtingswerken die duren tot minstens de zomer van 2026. Deze werken hebben echter een **relatief beperkte impact** door de aanwezigheid van ventwegen die doorgaand verkeer mogelijk maken. De weg wordt nooit volledig afgesloten, waardoor klanten La Classica Veurne steeds vlot kunnen bereiken.
### 1.8 SWOT-analyse
**Sterktes:**
* Passie en vakmanschap van een klein, toegewijd team met gedeelde liefde voor Italiaanse klassiekers.
* Hoge kwaliteit door nauwkeurige restauraties met originele onderdelen en traditionele technieken.
* Persoonlijke service door kleinschalige werking, resulterend in maatwerk en sterke klantenrelaties.
* Lage opstartkosten door klein team en pand.
**Zwaktes:**
* Beperkte naamsbekendheid als nieuw bedrijf.
* Weinig ervaring in bedrijfsuitvoering (geldbeheer, marketing, planning).
* Financiële beperkingen door hoge investeringen in materiaal en gereedschap versus langzame omzetgroei.
* Afhankelijkheid van zeldzame onderdelen, wat levertijden en kosten beïnvloedt.
**Kansen:**
* Groeiende interesse in oldtimers als investering en hobby.
* Weinig directe concurrentie in de regio Veurne.
* Mogelijkheden voor samenwerkingen met oldtimerclubs en deelname aan evenementen.
* Sterke online zichtbaarheid via sociale media en professionele website.
**Bedreigingen:**
* Sterke concurrentie van gevestigde namen zoals Ital Mobiel Classics en Oldtimerfarm.
* Economische onzekerheid kan investeringen in luxeproducten zoals restauraties beperken.
* Schaarste en stijgende prijzen van onderdelen.
* Veranderende wet- en regelgeving (bv. milieuregels).
### 1.9 Missie en visie
#### 1.9.1 Missie van het bedrijf
La Classica Veurne streeft ernaar een unieke en tijdloze beleving te creëren voor liefhebbers van Italiaanse oldtimers. Gedreven door nostalgie, stijl en emotie, wil het bedrijf de originele charme en elegantie van klassieke wagens tot leven brengen. Vakmanschap, betrouwbaarheid, professionaliteit en toegankelijkheid staan centraal, met als doel warme en langdurige klantrelaties op te bouwen door een persoonlijke aanpak.
#### 1.9.2 Visie van het bedrijf
Het bedrijf ambieert een toonaangevend en betrouwbaar referentiepunt te worden voor liefhebbers van Italiaanse oldtimers, met het doel de Italiaanse autocultuur levendig te houden en door te geven van generatie op generatie. La Classica Veurne wil iconische merken in topconditie houden, klanten inspireren, begeleiden en verbinden binnen de wereld van Italiaanse oldtimers, en zo een gemeenschap van gepassioneerde liefhebbers vormen.
### 1.10 Juridische aspecten
#### 1.10.1 Ondernemingsvorm en motivatie van keuze
La Classica Veurne wordt opgericht als een **Besloten Vennootschap (BV)**. Deze rechtsvorm is gekozen vanwege:
* **Geen wettelijk startkapitaal vereist**: Een toereikend aanvangsvermogen is wel noodzakelijk.
* **Stabiele aandeelhouderssamenstelling**: Aandelen zijn niet vrij verhandelbaar, wat zorgt voor consistentie in bestuur en expertise.
* **Efficiënte besluitvorming**: Een beperkter en overzichtelijker aandeelhoudersbestand bevordert directe inspraak.
* **Flexibel bestuursrecht**: Grotere flexibiliteit in de samenstelling en het ontslag van bestuurders.
* **Minder wettelijke formaliteiten**: Vergeleken met andere vennootschapsvormen.
* **Vennootschapsbelasting**: Doorgaans voordeliger dan de hoogste schijven van de personenbelasting.
#### 1.10.2 Aandeelhouders
* **Siebe Opstaele**: Hoofdaandeelhouder met 50% van de aandelen.
* **Justine Soenen en Lucas Van Heerswynghels**: Elk met 25% van de aandelen.
Alle aandeelhouders leveren een gelijke geldinbreng van €35.000, wat neerkomt op een totale inbreng in eigen middelen van €105.000.
#### 1.10.3 Bestuursrechtelijke leiding
**Siebe Opstaele** wordt aangesteld als bedrijfsleider. Hij is operationeel verantwoordelijk en neemt beslissingen binnen de dagelijkse werking, na goedkeuring van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. De andere aandeelhouders nemen geen operationele bestuursrol op.
#### 1.10.4 Afbakening boekjaar
Het eerste boekjaar loopt van **1 januari 2026 tot en met 31 december 2026**. Elk boekjaar duurt 12 maanden, van 1 januari tot en met 31 december.
#### 1.10.5 Te vervullen oprichtingsformaliteiten
* **Notariële akte**: Kostprijs €1.200 (excl. btw), te publiceren in het Belgisch Staatsblad.
* **Financieel plan**: Opstellen door de boekhouder, kostprijs €970 (incl. btw).
* **Neerlegging akte bij griffie**: Binnen 15 dagen na ondertekening, elektronisch via e-depot (€231,90 excl. btw).
* **Inschrijving KBO**: Via ondernemingsloket Liantis, kostprijs €109,00 (vrij van btw), resulterend in een ondernemingsnummer.
* **Aanvraag btw-nummer**: Via Liantis, kostprijs €77,50 (incl. btw).
* **Zakelijke bankrekening**: KBC Bank Veurne, kostprijs €60/jaar (vrij van btw) voor KBC-Business PRO, inclusief Mastercard Business Essential.
#### 1.10.6 Vergunningen
La Classica Veurne zal een **omgevingsvergunning** moeten aanvragen, aangezien de activiteiten onder klasse 1 vallen. De aanvraag gebeurt digitaal via het Omgevingsloket Vlaanderen. De dossiertaks bedraagt €500 (gewone procedure).
#### 1.10.7 Verzekeringen
Het bedrijf sluit diverse verzekeringen af:
* **Arbeidsongevallenverzekering**: Driemaandelijkse premie van €513,98 (vrij van btw).
* **BA Uitbating en BA Na Levering**: Driemaandelijkse premie van €330,59 (vrij van btw).
* **Objectieve aansprakelijkheid**: Driemaandelijkse premie van €37,14 (vrij van btw).
* **Autoverzekering**: BA + Omnium voor de takelwagen en BA + mini-omnium voor de Fiat E-Ducato. Totale jaarlijkse premie €1.417,84 (vrij van btw).
* **Brandverzekering Handel Plus**: Semesterpremie van €4.014,56 (vrij van btw), inclusief dekking tegen diefstal en vandalisme.
#### 1.10.8 Belastingen
* **Vennootschapsbelasting**: La Classica Veurne kan gebruikmaken van het verlaagd tarief van 20% aangezien het een kleine vennootschap is. De vennootschap moet wel een minimumbezoldiging van €45.000 uitkeren aan de bedrijfsleider (dit geldt niet gedurende de eerste 4 jaar na oprichting).
* **Btw**: Het bedrijf is btw-plichtig en valt onder de **margeregeling** voor de verkoop van tweedehands voertuigen. Voor consignatieverkopen wordt btw enkel berekend over de commissie.
* **Registratierechten**: Verplicht voor handelshuurovereenkomsten. De huurder neemt deze kost op zich, met een geschatte €76,05 voor de huurperiode van 9 jaar.
* **Gewestelijke belastingen**:
* **Onroerende voorheffing**: Gemakshalve wordt ervan uitgegaan dat de huurder deze betaalt.
* **Verkeersbelasting**: Inbegrepen in de leasingprijs voor de E-Ducato, en €189,42 per jaar voor de takelwagen.
* **Provinciebelastingen**: €128 per jaar voor aanslagjaar 2026, met voorspelling voor de volgende jaren.
* **Gemeentebelastingen**: €274,40 voor aanslagjaar 2026, met voorspelling voor de volgende jaren.
#### 1.10.9 Steunmaatregelen
La Classica Veurne heeft recht op de **investeringsaftrek** als kleine vennootschap. Materiële en immateriële vaste activa die in België worden gebruikt voor beroepsdoeleinden komen hiervoor in aanmerking. De investering in een laadpaal geniet een verhoogde aftrek van 40%, andere investeringen van 10%.
---
# Externe omgeving, strategische analyses en juridische aspecten
Dit deel van de studie behandelt de invloed van de externe omgeving op het bedrijf, de strategische positionering door middel van missie en visie, en de juridische en administratieve structuren die van toepassing zijn op de onderneming.
### 2.1 De externe omgeving en strategische analyses
#### 2.1.1 Analyse van de externe omgeving
De externe omgeving kan zowel positieve als negatieve invloeden hebben op een bedrijf. Deze invloeden worden geanalyseerd om potentiële kansen en bedreigingen te identificeren.
**Concurrentie en ligging:**
De analyse van concurrenten en hun ligging is cruciaal. Voor La Classica Veurne zijn de dichtstbijzijnde concurrenten Henri’s Classics (ongeveer 30 km), Ital Mobiel Classics (ongeveer 40 km) en Oldtimerfarm (ongeveer 70 km). Hoewel Henri's Classics geografisch het dichtstbij is, richt deze zich niet specifiek op Italiaanse merken. Ital Mobiel Classics en Oldtimerfarm vormen inhoudelijk sterkere concurrenten vanwege hun focus op oldtimers, inclusief Italiaanse modellen. De strategische locatie van La Classica Veurne in Veurne biedt echter voldoende afstand om de impact van deze concurrenten te minimaliseren.
**Maatschappelijke trends:**
Ondanks de opkomst van elektrische wagens en een focus op ecologische voetafdrukken, blijft de markt voor oldtimers relevant. Cijfers tonen een toename in het aantal oldtimers en een algemene "autovergrijzing", waarbij mensen langer met hun wagen rijden. De tweedehandsautomarkt bleek zelfs dubbel zo groot als de markt voor nieuwe wagens, wat duidt op een gezonde toekomst voor oldtimers.
**Wegenwerken:**
De Ieperse Steenweg, waar La Classica Veurne gevestigd is, ondergaat herinrichtingswerken die naar verwachting duren tot de zomer van 2026. Deze werkzaamheden zullen naar verwachting beperkte impact hebben, aangezien doorgaand verkeer mogelijk blijft via parallelle ventwegen en de weg nooit volledig afgesloten wordt.
#### 2.1.2 SWOT-analyse
Een SWOT-analyse biedt een gestructureerd overzicht van de interne sterktes en zwaktes van de onderneming, evenals de externe kansen en bedreigingen.
**Sterktes:**
* **Passie en vakmanschap:** Een klein, toegewijd team met gedeelde liefde voor Italiaanse klassiekers.
* **Hoge kwaliteit:** Nauwkeurige restauraties met originele onderdelen en traditionele technieken.
* **Persoonlijke service:** Kleinschalige werking voor persoonlijke begeleiding en maatwerk.
* **Lage opstartkosten:** Beperkte vaste kosten door een klein team en pand.
**Zwaktes:**
* **Beperkte naamsbekendheid:** Als nieuw bedrijf is er nog weinig bekendheid.
* **Beperkte ervaring bedrijfsuitvoering:** Het team is technisch sterk, maar heeft minder ervaring met financiële en strategische planning.
* **Financiële beperkingen:** Hoge investeringskosten en langzame omzetgroei in het begin.
* **Afhankelijkheid van zeldzame onderdelen:** Moeilijk verkrijgbare onderdelen kunnen leiden tot hogere kosten en langere levertijden.
**Kansen:**
* **Groeiende interesse in oldtimers:** Toenemende vraag van verzamelaars en hobbyisten.
* **Weinig concurrentie in de regio:** Een unieke marktpositie in de regio Veurne.
* **Samenwerkingen en evenementen:** Mogelijkheden om zichtbaarheid en netwerk te vergroten.
* **Online zichtbaarheid:** Gebruik van sociale media en een professionele website voor marketing.
**Bedreigingen:**
* **Sterke concurrentie:** Bestaande spelers met meer ervaring en middelen.
* **Economische onzekerheid:** Luxeproducten zoals restauraties zijn gevoelig voor economische crises.
* **Schaarste en stijgende prijzen van onderdelen:** Invloed op kosten en levertijden.
* **Veranderende wet- en regelgeving:** Potentiële impact van strengere milieuregels of registratie-eisen.
#### 2.1.3 Missie en visie
**Missie van het bedrijf:**
Bij La Classica Veurne willen we een unieke en tijdloze beleving creëren voor liefhebbers van Italiaanse oldtimers. We zetten ons in om de originele charme en elegantie van klassieke wagens te herstellen en te behouden, gedreven door passie, vakmanschap, betrouwbaarheid en professionaliteit. We streven naar warme, langdurige relaties met onze klanten door een persoonlijke aanpak en het delen van onze liefde voor het authentieke Italiaanse karakter.
**Visie van het bedrijf:**
We willen uitgroeien tot een toonaangevend en betrouwbaar referentiepunt voor liefhebbers van Italiaanse oldtimers, met als ambitie de Italiaanse autocultuur levendig te houden en door te geven van generatie tot generatie. We zorgen voor het behoud van iconische merken in topconditie en willen onze klanten inspireren, begeleiden en verbinden binnen de wereld van Italiaanse oldtimers, waarbij we bouwen aan een gemeenschap van gepassioneerde liefhebbers.
### 2.2 Juridische aspecten
#### 2.2.1 Ondernemingsvorm en motivatie van keuze
La Classica Veurne wordt opgericht als een **Besloten Vennootschap (BV)**.
De keuze voor een BV is gemotiveerd door:
* **Geen wettelijk startkapitaal:** Er is enkel een toereikend aanvangsvermogen vereist.
* **Stabiele aandeelhoudersstructuur:** Aandelen zijn niet vrij verhandelbaar, wat de continuïteit van bestuur en aandeelhouders waarborgt.
* **Beperkt en overzichtelijk aandeelhoudersbestand:** Dit resulteert in meer directe inspraak en efficiëntere besluitvorming in vergelijking met een NV.
* **Flexibel bestuur:** De regels rond samenstelling en ontslag van bestuurders zijn flexibeler.
* **Minder wettelijke formaliteiten:** In vergelijking met andere vennootschapsvormen.
* **Vennootschapsbelasting:** Dit is doorgaans voordeliger dan de hoogste schijven van de personenbelasting.
#### 2.2.2 Aandeelhouders
Siebe Opstaele is aangesteld als hoofdaandeelhouder met 50% van de aandelen. Justine Soenen en Lucas Van Heerswynghels bezitten elk 25% van de aandelen. Alle aandeelhouders leveren een gelijke geldinbreng van €35.000, wat neerkomt op een totale inbreng in eigen middelen van €105.000.
#### 2.2.3 Bestuursrechtelijke leiding
Siebe Opstaele wordt aangesteld als bedrijfsleider en is de enige die bevoegd is voor de operationele begeleiding en dagelijkse beslissingen, na goedkeuring door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. De overige aandeelhouders nemen geen rol op in het operationele bestuur.
#### 2.2.4 Afbakening boekjaar
Het eerste boekjaar start op 1 januari 2026 en loopt tot 31 december 2026. Elk boekjaar duurt 12 maanden en kent geen verlengd of verkort boekjaar.
#### 2.2.5 Oprichtingsformaliteiten
De volgende juridische en administratieve verplichtingen moeten worden vervuld:
* **Notariële akte:** Opmaak door een notaris, met een geschatte kostprijs van €1.200 (excl. btw).
* **Publicatie in het Belgisch Staatsblad:** Verplichte publicatie van de akte.
* **Financieel plan:** Opstellen door de boekhouder voor een periode van drie jaar, met een kostprijs van €970 (incl. btw).
* **Neerlegging bij de griffie:** Binnen 15 dagen na ondertekening, elektronisch met een kostprijs van €231,90 (excl. btw).
* **Inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO):** Via ondernemingsloket Liantis, met een kostprijs van €109 (vrij van btw). Hierdoor ontvangt La Classica Veurne een ondernemingsnummer.
* **Aanvraag btw-nummer:** Via Liantis, met een kostprijs van €77,50 (incl. btw).
* **Zakelijke bankrekening:** Openen van een zichtrekening bij KBC Bank Veurne, met een kostprijs van €60 per jaar.
#### 2.2.6 Vergunningen
La Classica Veurne is verplicht een **omgevingsvergunning** aan te vragen, aangezien de activiteiten vallen onder klasse 1 van de indeling van inrichtingen. De aanvraag wordt digitaal ingediend via het Omgevingsloket Vlaanderen. Een dossiertaks van €500 is verschuldigd voor de aanvraag.
#### 2.2.7 Verzekeringen
De volgende verzekeringen worden afgesloten:
* **Arbeidsongevallenverzekering:** Verplicht voor personeel, met een driemaandelijkse premie van €513,98.
* **BA Uitbating en BA Na Levering:** Dekt aansprakelijkheid voor schade tijdens de uitbating en na levering. Driemaandelijkse premie van €330,59.
* **Objectieve aansprakelijkheidsverzekering:** Dekt aansprakelijkheid bij brand of ontploffing zonder aangetoonde fout. Driemaandelijkse premie van €37,14.
* **Autoverzekering:**
* **Takelwagen:** BA + Omnium, met optionele rechtsbijstand.
* **Fiat E-Ducato:** BA + mini-omnium, dekt ook schade aan de laadpaal.
* De totale jaarlijkse verzekeringspremie voor beide voertuigen bedraagt €1.417,84.
* **Brandverzekering Handel Plus:** Met extra dekking tegen diefstal en vandalisme. De premie bedraagt €4.014,56 per semester.
#### 2.2.8 Belastingen
* **Vennootschapsbelasting:** La Classica Veurne is onderworpen aan vennootschapsbelasting en kan profiteren van het verlaagd tarief van 20% op de eerste schijf winst van €100.000, aangezien het een kleine vennootschap is die voldoet aan de criteria. Er geldt echter een minimale bezoldigingseis voor de bedrijfsleider (€45.000), die niet van toepassing is tijdens de eerste 4 jaar na oprichting.
* **Btw:** La Classica Veurne is btw-plichtig. Voor tweedehands oldtimers geldt de **margeregeling**, waarbij btw wordt geheven over de winstmarge. Bij consignatieverkoop wordt btw berekend over de commissie.
* **Registratierechten:** Registratie van handelshuurovereenkomsten is verplicht, met een kost van €76,05 voor de huurder.
* **Gewestelijke belastingen:**
* **Onroerende voorheffing:** De huurovereenkomst kan bepalen dat de huurder deze betaalt; La Classica Veurne gaat ervan uit deze niet verschuldigd te zijn.
* **Verkeersbelasting:** Voor de takelwagen is een jaarlijkse verkeersbelasting van €189,42 verschuldigd. Voor de elektrische E-Ducato is dit inbegrepen in de leasingprijs.
* **Provinciebelastingen:** Jaarlijks €128 verschuldigd voor aanslagjaar 2026, met voorspelling voor 2027-2028.
* **Gemeentebelastingen:** Jaarlijks €274,40 verschuldigd voor aanslagjaar 2026, met voorspelling voor 2027-2028.
#### 2.2.9 Steunmaatregelen
La Classica Veurne heeft als BV recht op de **investeringsaftrek** voor afschrijfbare materiële en immateriële vaste activa. De investering in een laadpaal komt in aanmerking voor een verhoogde aftrek van 40%, terwijl overige investeringen recht geven op de basisaftrek van 10%.
---
# Marketingplan en investerings- en aanwendingsplan
Dit hoofdstuk behandelt het marketingplan en het investerings- en aanwendingsplan voor La Classica Veurne, met een gedetailleerde analyse van de product-, prijs-, plaats- en promotie strategieën, alsook de investeringen in activa en financiële prognoses.
## 3. Marketingplan en investerings- en aanwendingsplan
### 3.1 Marketingplan
Het marketingplan van La Classica Veurne is opgebouwd rond de 4 P's: Product, Prijs, Plaats en Promotie.
#### 3.1.1 Product
Het aanbod van La Classica Veurne omvat de verkoop, restauratie, herstelling en onderhoud van Italiaanse oldtimers. Dit omvat mechanische, carrosserie- en interieurwerken, evenals de levering van onderdelen. Klanten worden ook begeleid bij de aankoop en restauratie van klassieke wagens. De garage streeft ernaar om de passie voor oldtimers te delen, wat zich vertaalt in hoogwaardige materialen en een zorgvuldige aanpak met aandacht voor detail.
#### 3.1.2 Prijs
La Classica Veurne hanteert een concurrentiegerichte prijsstrategie. Ondanks het exclusieve aanbod van Italiaanse oldtimers, wordt er bewust niet gekozen voor een zeer hoge premiumprijs. De prijzen zijn eerlijk en realistisch, passend bij het geleverde vakmanschap. Vertrouwen wordt opgebouwd door middel van duidelijke offertes, open communicatie en correcte tarieven, met als doel duurzame klantrelaties en een stabiel klantenbestand.
#### 3.1.3 Plaats
De garage is strategisch gelegen aan de Ieperse Steenweg in Veurne, een drukke invalsweg met goede bereikbaarheid via de nabijgelegen autosnelweg. De infrastructuur is ingericht voor professionele en comfortabele ontvangst, met een stijlvolle toonzaal, een onthaalruimte, kantoren en een aparte vergaderruimte. Het werkatelier is uitgerust voor alle benodigde werkzaamheden. Online is La Classica Veurne actief via sociale media (Facebook, Instagram) en een website waar klanten afspraken kunnen maken en hun voertuiggegevens kunnen raadplegen.
#### 3.1.4 Promotie
Promotie gebeurt via traditionele reclame (lokale tijdschriften), digitale communicatie (actieve aanwezigheid op sociale media met foto's van wagens en klanten na toestemming), deelname aan beurzen en evenementen (met gadgets en storytelling), en mond-tot-mondreclame.
### 3.2 Investerings- en aanwendingsplan
Dit plan detailleert de investeringen in vaste en vlottende activa, evenals de verwachte verkopen en diensten, die de basis vormen voor de financiële prognoses.
#### 3.2.1 Investeringen in vaste activa
* **Oprichtingskosten:** Deze omvatten notariskosten, publicatiekosten en inschrijvingskosten in het KBO. De totale geschatte kosten bedragen €2.975,45 en worden afgeschreven over 5 jaar.
* **Installaties, machines en uitrusting:** De totale kost voor de benodigde installaties, machines en uitrusting voor de garage bedraagt €27.172,74. Deze worden afgeschreven tegen 10% per jaar.
* **Meubilair en rollend materieel:**
* Meubilair: De kostprijs bedraagt €3.281,80 en wordt afgeschreven over 3 jaar.
* Rollend materieel: Een takelwagen (€21.000) en aanhangwagen (€2.000) worden over 5 jaar afgeschreven.
* De Fiat E-Ducato wordt via financiële renting aangeschaft.
#### 3.2.2 Investeringen in vlottende activa
* **Voorraad:** Aangezien oldtimers uniek zijn, worden onderdelen afzonderlijk aangekocht. De voorraad bestaat uit verbruiksgoederen zoals filters, schroeven, olie en remblokken. De beginvoorraad wordt geschat op €40.000, gebaseerd op gegevens van het peterbedrijf. De voorraad stijgt naar verwachting met 5% per jaar, en de eindvoorraad wordt geraamd op 15% van de beginvoorraad.
* **Klantenvorderingen:** Er wordt een verwachting uitgesproken voor het aantal klanten voor onderhoud, remmen, motoren en restauratiewerken, alsook voor de verkoop van oldtimers.
#### 3.2.3 Diensten
De financiële prognoses voor diensten zijn opgesteld in overleg met het peterbedrijf en omvatten vier veelvoorkomende diensten:
* **Onderhoud en vervanging van remmen:** Verwacht 10 klanten per maand met een gemiddelde factuur van €228.
* **Motoren bouwen:** Verwacht 4 klanten per jaar, met een geschatte arbeidstijd van 30 uur per motor en materiaalkosten. De totale kost per factuur wordt geraamd op ongeveer €4.920.
* **Restauratiewerken:** Verwacht 1 klant per jaar voor grote herstellingswerken. De schatting is 350 uur arbeid per auto, met bijkomende materiaalkosten. Facturatie gebeurt maandelijks, zonder uitstel van betaling.
* **Takeldiensten:** Geschat op 32 uur per jaar, met een kostprijs per uur inclusief arbeid en brandstof.
#### 3.2.4 Verkopen
De raming van de klantenvorderingen voor verkopen bedraagt €188.300 voor eigen verkoop en €23.537,50 voor consignatieverkoop, wat resulteert in een geraamde omzet van €211.837,50. Dit is gebaseerd op analyse van de verkoopcijfers van het peterbedrijf, met uitsluiting van moderne tweedehandswagens. Voor consignatieverkoop wordt een commissie van 5% gehanteerd, waarvan 2% voor garanties en 3% als verkoopmarge.
#### 3.2.5 Financieringsplan
* **Financieringsbronnen op lange termijn:**
* **Eigen vermogen:** €105.000, ingebracht door de drie aandeelhouders, wat neerkomt op 51,12% van het totale vermogen en een gezonde financiële structuur garandeert.
* **Vreemd vermogen:** Een investeringskrediet van €100.000 bij BNP Paribas Fortis, terugbetaalbaar over 5 jaar met een vaste rentevoet van 3,530% per jaar.
* **Financieringsbronnen op korte termijn:** Deze bestaan uit betalingsuitstel van leveranciers, nog te betalen btw, verschuldigde belastingen, te betalen bezoldigingen, toe te rekenen rentekosten en het binnen het jaar vervallend deel van de lening.
#### 3.2.6 Openingsbalans
De openingsbalans op 01/01/2026 toont een totaal van €105.000 aan activa (voornamelijk eigen vermogen) en €105.000 aan passiva (eigen vermogen en vreemd vermogen).
#### 3.2.7 Prognose van de resultatenrekening
* **Opbrengsten:**
* **Omzet groei:** Geschat op 5% per jaar, rekening houdend met de nichemarkt en de opstartfase van het bedrijf.
* **Oldtimers:** Onderverdeeld in eigen aankopen (standaard en duurdere oldtimers) en consignatieauto's. Verwachte verkoop van 35 oldtimers in jaar 1.
* **Diensten:** Omzet berekend op basis van uurloon, benodigde uren per klant, aantal herstellingen en materiaalkosten. Opdeling tussen grote en kleine herstellingswerken.
* **Andere bedrijfsopbrengsten:** Inclusief de takeldienst.
* **Kosten:**
* **Kostprijs van de omzet:** Gebaseerd op de cijfers van het peterbedrijf en rekening houdend met de jaarlijkse omzetgroei en voorraadwijzigingen.
* **Diensten en diverse goederen:** Kosten voor verzekeringen, huur, brandstof, nutsvoorzieningen, vergunningen en beheerskosten.
* **Bezoldigingen en sociale lasten:** Inclusief kosten voor één arbeider en twee bedienden (boekhouder, verkoper), inclusief RSZ-bijdragen en bedrijfsvoorheffing.
* **Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen:** Afschrijvingen op oprichtingskosten (5 jaar), installaties, machines en uitrusting (10 jaar), meubilair (3 jaar) en rollend materieel (5 jaar).
* **Diverse bedrijfskosten:** Verkeersbelasting, provincie- en gemeentebelasting.
* **Financiële kosten:** Kosten voor de zakelijke rekening, aflossing van de lening en dossierkosten.
* **Belastingen op het resultaat:** Vennootschapsbelasting, met een verwachting van een positief resultaat en belastingplichtigheid vanaf jaar 3.
#### 3.2.8 Financieel evenwicht en ratio's
* **Nettobedrijfskapitaal (NBK):** Positief in alle drie de boekjaren, wat duidt op een gezonde financiële structuur en de mogelijkheid om vaste activa met permanente middelen te financieren. De daling over de jaren is toe te schrijven aan de aflossing van de lening en afschrijvingen.
* **Benodigd bedrijfskapitaal (BBK):** Negatief, wat duidt op een financieringsoverschot door efficiënte inzet van kortlopende middelen. De daling wordt verklaard door stijgende eindvoorraden en toename van vreemd vermogen door kapitaalaflossingen.
* **Netto thesaurie:** Positief, wat aangeeft dat er voldoende eigen financiële middelen zijn om financieringsbehoeften op te vangen. Een lichte daling over de jaren is gerelateerd aan de kapitaalaflossing van de lening.
* **Solvabiliteit:** De graad van financiële onafhankelijkheid blijft binnen de aanvaardbare grenzen voor de sector (35-50%), met een lichte stijging door incorporatie van verliezen. Dit duidt op een hoge mate van financiële onafhankelijkheid.
* **Rentabiliteit:**
* **Rentabiliteit van het totaal vermogen:** Stijgend over de jaren, van 124% in jaar 1 naar 155% in jaar 3, dankzij een stijgend boekjaarresultaat.
* **Rentabiliteit van het eigen vermogen:** Negatief in de eerste twee jaar (-7% en -2%), wat aangeeft dat investeerders mogelijk terughoudend zijn. Echter, een stijging naar 10% in jaar 3 is positief voor aandeelhouders en toekomstige investeerders.
* **Liquiditeit:**
* **Current ratio:** Relatief hoog (3,7319 in jaar 1 tot 3,0334 in jaar 3), wat verklaarbaar is door de opstartfase met een sterke eigen inbreng en beperkte kortlopende schulden.
* **Quick ratio:** Eveneens hoog (3,5996 in jaar 1 tot 3,0334 in jaar 3), wat duidt op flexibiliteit om aan onverwachte kortetermijnbetalingen te voldoen.
* **Toegevoegde waarde:**
* **Ten opzichte van personeelskosten:** De verhouding daalt geleidelijk (97,07% in jaar 1 tot 87,14% in jaar 3), wat wijst op een snellere toename van personeelskosten dan van toegevoegde waarde, een logisch gevolg van groei. De verhouding blijft echter gezond.
* **Ten opzichte van afschrijvingskosten:** De verhouding daalt licht (5,62% in jaar 1 tot 5,05% in jaar 3), wat betekent dat afschrijvingskosten relatief meer gewicht krijgen in verhouding tot de beperkt toenemende bruto toegevoegde waarde.
#### 3.2.9 Besluit
La Classica Veurne is een haalbaar project dat inspeelt op een nichemarkt met weinig directe concurrentie in de regio. Financieel toont het plan een gezonde kapitaalstructuur met een goede verhouding tussen eigen en vreemd vermogen, en potentieel voor goede rentabiliteit en liquiditeit.
---
# Financieel plan, resultaten en conclusie
Het financiële plan, de resultaten en de conclusie geven een diepgaande analyse van de financiële levensvatbaarheid en prestaties van het bedrijf La Classica Veurne.
## 4. Financieel plan, resultaten en conclusie
### 4.1 Financieel plan
Het financiële plan omvat de financieringsbronnen op lange en korte termijn, en de openingsbalans.
#### 4.1.1 Financieringsbronnen op lange termijn
De financiering op lange termijn wordt gedekt door een combinatie van eigen vermogen en vreemd vermogen.
* **Eigen vermogen**: De drie aandeelhouders brengen elk €35.000 in, wat resulteert in een totaal eigen vermogen van €105.000. Dit vertegenwoordigt 51,12% van het totale vermogen van €205.000 (inclusief het vreemd vermogen), wat een gezonde financiële structuur aangeeft en de terugbetalingsdruk beperkt. Het eigen vermogen wordt volledig volgestort.
* **Vreemd vermogen**: Er wordt €100.000 geleend bij BNP Paribas Fortis via een investeringskrediet, bestemd voor de aankoop van machines en een takelwagen. Deze lening loopt over 5 jaar, met maandelijkse constante betalingen van zowel kapitaal als interesten. De rentevoet is vast op 3,530% per jaar. Er is een eenmalige dossierkost van €500 en een driemaandelijkse dossierkost van €20.
#### 4.1.2 Financieringsbronnen op korte termijn
De financiering op korte termijn bestaat voornamelijk uit:
* Betalingsuitstel verkregen van leveranciers.
* Nog te betalen btw.
* Verschuldigde belastingen.
* Te betalen bezoldigingen voor december.
* Toe te rekenen rentekosten.
* Het deel van de BNP Paribas-lening dat binnen het jaar vervalt.
#### 4.1.3 Openingsbalans
De openingsbalans op 1 januari 2026 toont de volgende situatie:
| Activa | Bedrag | Passiva | Bedrag |
| :--------------------------------------- | :---------- | :------------------------------------ | :---------- |
| Vaste activa (Inbreng door aandeelhouders) | €105.000,00 | Eigen vermogen (Aandeelhouders) | €105.000,00 |
| Vlottende activa | €0,00 | Vreemd vermogen (Lening bank) | €0,00 |
| **Totaal activa** | **€105.000,00** | **Totaal passiva** | **€105.000,00** |
*Noot: De bovenstaande tabel is een vereenvoudigde weergave van de openingsbalans zoals gepresenteerd in de documentatie. De daadwerkelijke openingsbalans in de documentatie toont de inbreng van aandeelhouders als een post onder vaste activa en een banklening onder vreemd vermogen, wat leidt tot een totaal van €105.000 aan activa en passiva in eerste instantie.*
### 4.2 Prognose van de resultatenrekening
De resultatenrekening prognoseert de opbrengsten en kosten over de eerste drie boekjaren.
#### 4.2.1 Opbrengsten
De verwachte omzetgroei is conservatief geschat op 5% per jaar, gezien de nichemarkt en de startende aard van het bedrijf.
* **Omzet verkoop oldtimers**:
* **Eigen oldtimers**: Opgesplitst in 'standaard oldtimers' (aankoopprijs €11.500, verkoopprijs €9.900, marge €1.600) en 'duurdere oldtimers' (aankoopprijs €48.150, verkoopprijs €43.100, marge €5.050).
* **Consignatieauto's**: Een commissie van 5% op de verkoopprijs van auto's die in consignatie worden verkocht.
* **Omzet diensten**:
* **Onderhoud en remmen**: Gebaseerd op een uurloon van €64, 2 uur per klant, en €100 aan onderdelen. Verwacht 6 klanten per maand.
* **Motoren bouwen**: Geschatte 30 uur per klant, met een uurloon van €64 en €3.000 aan onderdelen. Verwacht 1 klant per maand.
* **Restauratiewerken**: Geschatte 350 uur per auto, met een uurloon van €64 en €6.000 aan onderdelen. Geschat op 0,5 klant per maand (gefaseerde facturatie).
* **Takeldiensten**: Gebaseerd op 32 uur per jaar, met een uurloon van €64 plus brandstofkosten.
* **Andere bedrijfsopbrengsten**:
* **Takeldienst**: De inzet van de takeldienst is beperkt (maximaal 32 uur per jaar) en de opbrengst dekt het uurloon van de arbeiders plus brandstofkosten.
#### 4.2.2 Kosten
De kosten zijn onderverdeeld in verschillende categorieën, gebaseerd op de investeringen, leveranciersanalyses en personeelskosten.
* **Kostprijs van de omzet**:
* Omvat de aankopen van oldtimers (voornamelijk van particulieren) en de inkoop van grondstoffen (filters, schroeven, olie, remblokken, etc.). 15% van de aangekochte grondstoffen blijft aan het einde van het jaar in voorraad.
* **Diensten en diverse goederen**:
* Dit omvat huurkosten, diverse verzekeringspremies (arbeidsongevallen, BA uitbating, BA na levering, objectieve aansprakelijkheid, autoverzekering takelwagen en E-Ducato, brandverzekering handel plus), brandstofkosten, water, gas, elektriciteit, kostprijs vergunning en beheerskosten van het sociaal secretariaat.
* **Bezoldigingen en sociale lasten**:
* **Arbeider**: Eén arbeider in paritair comité 112, categorie C1, met een uurloon van €20,57. Bijkomende RSZ-bijdragen voor werkgever en werknemer, en bedrijfsvoorheffing worden meegerekend. Totale maandelijkse loonkost: €4.310,44.
* **Bedienden**: Twee bedienden (boekhouder, verkoper) in Paritair Comité 200, met brutolonen gebaseerd op loonbarema's en anciënniteit, inclusief werkbonus. Totale maandelijkse loonkost voor beide: €6.150,34.
* **Bedrijfsleider**: Bezoldiging van de bedrijfsleider.
* **Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten**:
* Oprichtingskosten worden afgeschreven over 5 jaar.
* Installaties, machines en uitrusting worden afgeschreven over 10 jaar.
* Meubilair wordt afgeschreven over 3 jaar.
* Rollend materieel (takelwagen, aanhangwagen) wordt afgeschreven over 5 jaar.
* **Diverse bedrijfskosten**:
* Omvat de verkeersbelasting van de takelwagen, alsook de gemeente- en provinciebelastingen op bedrijven.
* **Financiële kosten**:
* Kosten voor de zakelijke bankrekening, rentebetalingen op de lening en dossierkosten van de lening.
* **Belastingen op het resultaat**:
* Vennootschapsbelasting wordt berekend tegen het verlaagde tarief van 20% op de eerste schijf winst van €100.000, aangezien het bedrijf voldoet aan de criteria van een kleine vennootschap. Er wordt verwacht dat dit pas in jaar 3 verschuldigd zal zijn, wanneer er winst wordt gegenereerd.
### 4.3 Financiële ratio's
Verschillende financiële ratio's worden geanalyseerd om de prestaties van het bedrijf te evalueren.
* **Financieel evenwicht**:
* **Nettobedrijfskapitaal (NBK)**: Is positief in alle drie de boekjaren, wat aangeeft dat vaste activa gefinancierd worden door permanente middelen, met een extra marge voor courante activa. Dit waarborgt de continuïteit van de dagelijkse activiteiten. De daling van NBK over de jaren is te wijten aan de aflossing van de lening en afschrijvingen op vaste activa.
* **Benodigd bedrijfskapitaal (BBK)**: Is negatief in alle drie de boekjaren, wat wijst op een efficiënte inzet van kortlopende middelen en een financieringsoverschot binnen de bedrijfscyclus. De verdere daling is toe te schrijven aan stijgende eindvoorraden en een toename van het vreemd vermogen door kapitaalaflossingen.
* **Netto thesaurie**: Is positief, wat impliceert dat er voldoende eigen financiële middelen zijn om de financieringsbehoefte uit de bedrijfscyclus op te vangen. Er is een lichte daling door grotere kapitaalaflossingen op de banklening.
* **Solvabiliteit**:
* **Graad van financiële onafhankelijkheid**: Blijft tussen de 35% en 50% in de eerste twee jaar, en overstijgt deze in jaar 3 door een daling van het totale vermogen. Dit wijst op een hoge mate van financiële onafhankelijkheid, waarbij ongeveer de helft van de schulden kan worden afgelost uit de opbrengsten van de activa.
* **Liquiditeit**:
* **Current ratio**: De ratio is relatief hoog en daalt licht over de jaren (van 3,7319 naar 3,0334). Dit is verklaarbaar in de opstartfase door een sterke eigen inbreng en beperkte kortlopende schulden, wat resulteert in een ruime liquiditeitsbuffer.
* **Quick ratio**: Ook deze ratio is relatief hoog en vertoont een dalende trend (van 3,5996 naar 3,0334). Dit bevestigt de flexibiliteit van het bedrijf om aan kortetermijnbetalingen te voldoen, mede door de opstartfase en de relatief sterke positie van banktegoeden.
* **Rentabiliteit**:
* **Rentabiliteit van het totaal vermogen**: Vertont een stijgende evolutie van 124% in jaar 1 naar 155% in jaar 3, wat duidt op een stijgend bedrijfsresultaat per 100 euro totaal vermogen.
* **Rentabiliteit van het eigen vermogen**: De nettoverlies voor belastingen van -7% in het eerste jaar stijgt naar een nettowinst van 10% in jaar 3. Hoewel de eerste twee jaar geen aanvaardbaar resultaat bieden voor investeerders, toont de stijging een positieve trend die de aandeelhouders ten goede komt en toekomstige investeerders kan aantrekken.
* **Toegevoegde waarde**:
* **Toegevoegde waarde ten opzichte van de personeelskosten**: De verhouding daalt van 97,07% naar 87,14%. Dit is logisch in een groeifase waarbij personeelskosten sneller stijgen dan de toegevoegde waarde, maar de verhouding blijft gezond.
* **Toegevoegde waarde ten opzichte van de afschrijvingskosten**: De ratio daalt licht van 5,62% naar 5,05%. Dit suggereert dat afschrijvingen een groter relatief aandeel van de middelen vertegenwoordigen naarmate de bruto toegevoegde waarde beperkt toeneemt.
### 4.4 Conclusie
Op basis van het opgestelde businessplan kan worden geconcludeerd dat het oprichten van La Classica Veurne, een oldtimergarage gespecialiseerd in Italiaanse merken, een haalbaar project is. De onderneming speelt in op een nichemarkt met beperkte directe concurrentie in de regio Veurne. Het financiële plan toont een gezonde kapitaalstructuur, met een goede verhouding tussen eigen en vreemd vermogen. De conservatieve schattingen voor omzet en kosten wijzen op een potentieel goede rentabiliteit en voldoende liquiditeit. De financiële analyses, hoewel met een initiële uitdaging in de rentabiliteit van het eigen vermogen, tonen een positieve trend die de levensvatbaarheid van het bedrijf op lange termijn ondersteunt.
> **Tip:** Bij het beoordelen van de rentabiliteit van het eigen vermogen, is het belangrijk om de specifieke risico's van een startende onderneming in een nichemarkt in acht te nemen. De stijgende trend is een positief signaal voor toekomstige investeerders.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definitie |
|------|------------|
| Oldtimer | Een motorvoertuig dat een bepaalde leeftijd heeft bereikt, doorgaans beschouwd als klassiek, en wordt gewaardeerd om zijn historische waarde, design en vakmanschap. |
| Businessplan | Een formeel document dat de doelstellingen, strategieën en financiële prognoses van een bedrijf schetst, bedoeld om potentiële investeerders en belanghebbenden te informeren en te overtuigen. |
| Accountancy-Fiscaliteit | Een academische opleiding die zich richt op de principes en praktijken van boekhouding en belastingen binnen een zakelijke context. |
| Nacebel-code | Een classificatiesysteem dat wordt gebruikt om economische activiteiten in België te categoriseren, essentieel voor statistische en administratieve doeleinden. |
| Peterbedrijf | Een ervaren bedrijf dat als mentor of ondersteunende entiteit fungeert voor een startend bedrijf, vaak met als doel kennisoverdracht en praktische begeleiding te bieden. |
| Maatschappelijke zetel | Het officiële adres van een onderneming, waar de juridische en administratieve zaken worden afgehandeld en waar officiële correspondentie wordt ontvangen. |
| Uitbatingsadres | Het fysieke adres waar de dagelijkse bedrijfsactiviteiten van een onderneming plaatsvinden. |
| Groothandel | De verkoop van goederen in grote hoeveelheden aan wederverkopers, industriële of commerciële gebruikers, in plaats van aan individuele consumenten. |
| Detailhandel | De verkoop van goederen rechtstreeks aan consumenten voor hun persoonlijk gebruik. |
| Consignatie | Een verkoopmethode waarbij een verkoper goederen aan een retailer geeft om te verkopen, maar de eigendom van de goederen pas overgaat op de retailer nadat ze zijn verkocht. |
| Margeregeling | Een bijzondere btw-regeling voor de verkoop van tweedehandsgoederen, waarbij btw alleen wordt berekend over de winstmarge van de verkoper en niet over de volledige verkoopprijs. |
| Concurrentieanalyse | Het proces van het identificeren en evalueren van bestaande en potentiële concurrenten, hun sterktes en zwaktes, en hun strategieën om marktpositie te bepalen. |
| Leveranciersanalyse | Het proces van het evalueren van potentiële leveranciers op basis van criteria zoals prijs, kwaliteit, betrouwbaarheid en service om de meest geschikte partners te selecteren. |
| SWOT-analyse | Een strategisch planningsinstrument dat de Sterktes (Strengths), Zwaktes (Weaknesses), Kansen (Opportunities) en Bedreigingen (Threats) van een organisatie analyseert. |
| Missie | De fundamentele doelstelling en reden van bestaan van een organisatie, die de kernwaarden en het beoogde effect op de maatschappij beschrijft. |
| Visie | Een ambitieuze beschrijving van de toekomstige staat die een organisatie wil bereiken, die richting geeft aan de strategie en de motivatie van medewerkers. |
| Ondernemingsvorm | De juridische structuur waaronder een bedrijf opereert, zoals een eenmanszaak, vennootschap onder firma (VOF), besloten vennootschap (BV) of naamloze vennootschap (NV). |
| BV (Besloten Vennootschap) | Een juridische ondernemingsvorm in België die wordt gekenmerkt door beperkte aansprakelijkheid van de aandeelhouders en aandelen die niet vrij verhandelbaar zijn. |
| NV (Naamloze Vennootschap) | Een juridische ondernemingsvorm in België met aandelen die vrij verhandelbaar zijn op de beurs en waarbij de aansprakelijkheid van de aandeelhouders beperkt is tot hun inbreng. |
| Aandeelhouder | Een persoon of entiteit die eigenaar is van een of meer aandelen in een vennootschap. |
| Geldinbreng | De financiële bijdrage die aandeelhouders leveren bij de oprichting of kapitaalverhoging van een vennootschap. |
| Bedrijfsleider | De persoon die verantwoordelijk is voor de dagelijkse operationele leiding en besluitvorming binnen een bedrijf. |
| Algemene Vergadering van Aandeelhouders | Het hoogste bestuursorgaan van een vennootschap, waar aandeelhouders belangrijke beslissingen nemen over het beleid en de strategie van het bedrijf. |
| Boekjaar | De periode waarover de financiële resultaten van een bedrijf worden vastgesteld, meestal een periode van 12 maanden. |
| Oprichtingsformaliteiten | De wettelijke en administratieve procedures die moeten worden doorlopen om een nieuwe onderneming officieel op te richten. |
| Notariële akte | Een officieel document dat door een notaris wordt opgesteld en bekrachtigd, dat als bewijs dient voor rechtshandelingen. |
| Belgisch Staatsblad | Het officiële publicatieblad van de Belgische overheid, waarin wetten, koninklijke besluiten en andere officiële mededelingen worden gepubliceerd. |
| Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) | Een centrale database in België die informatie bevat over alle geregistreerde ondernemingen, met een uniek ondernemingsnummer voor elke entiteit. |
| Ondernemingsloket | Een instantie die ondernemers helpt bij het uitvoeren van administratieve formaliteiten, zoals de inschrijving in de KBO en de aanvraag van vergunningen. |
| Btw-nummer | Een uniek identificatienummer dat wordt toegekend aan ondernemingen die btw-plichtig zijn, essentieel voor btw-aangiftes. |
| Omgevingsvergunning | Een vergunning die nodig is voor bepaalde activiteiten die invloed hebben op het milieu of de omgeving, zoals de uitbating van een garage. |
| Milieuvergunning | Een specifieke vergunning die vereist is voor activiteiten die potentieel schadelijk zijn voor het milieu, vaak onderdeel van de omgevingsvergunning. |
| BA Uitbating | Burgerlijke Aansprakelijkheid Uitbating, een verzekering die de aansprakelijkheid van een bedrijf dekt voor schade veroorzaakt tijdens de normale bedrijfsvoering. |
| BA Na Levering | Burgerlijke Aansprakelijkheid Na Levering, een verzekering die de aansprakelijkheid van een bedrijf dekt voor schade veroorzaakt door producten of diensten na levering of voltooiing. |
| Objectieve aansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid die niet afhankelijk is van schuld of nalatigheid, maar gebaseerd is op het veroorzaken van schade. |
| Arbeidsongevallenverzekering | Een verzekering die werknemers beschermt tegen de financiële gevolgen van ongevallen die plaatsvinden tijdens het werk. |
| Omniumverzekering | Een verzekering die schade aan het eigen voertuig dekt, inclusief diefstal, vandalisme en schade door ongevallen. |
| Mini-omniumverzekering | Een beperktere vorm van omniumverzekering die schade dekt veroorzaakt door brand, diefstal, glasbreuk en natuurgeweld. |
| Rechtsbijstand | Een verzekering die de kosten dekt voor juridische bijstand in geval van geschillen die voortvloeien uit verkeersongevallen. |
| Vennootschapsbelasting | Een belasting die wordt geheven op de winst van vennootschappen. |
| Btw (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte belasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten. |
| Registratierechten | Belastingen die verschuldigd zijn bij de registratie van bepaalde juridische documenten, zoals huurovereenkomsten. |
| Onroerende voorheffing | Een belasting op het bezit van onroerend goed. |
| Verkeersbelasting | Een jaarlijkse belasting die wordt geheven op motorvoertuigen. |
| Provinciebelasting | Een belasting die door provincies wordt geheven op bedrijven en/of percelen. |
| Gemeentebelasting | Een belasting die door gemeenten wordt geheven op bedrijven en/of percelen. |
| Steunmaatregelen | Financiële of fiscale voordelen die door de overheid worden geboden om bedrijven te stimuleren, zoals investeringsaftrek. |
| Investeringsaftrek | Een fiscale maatregel die ondernemingen toestaat een deel van hun investeringen af te trekken van hun belastbare winst. |
| Organigram | Een grafische weergave van de structuur en hiërarchie van een organisatie, die de verschillende functies en hun onderlinge relaties toont. |
| Marketingplan | Een strategisch document dat de marketingdoelstellingen, -strategieën en -tactieken van een bedrijf beschrijft. |
| Product | De goederen of diensten die een bedrijf aanbiedt aan zijn klanten. |
| Prijs | De monetaire waarde die klanten betalen voor de producten of diensten van een bedrijf. |
| Plaats | De distributiekanalen en locaties waar producten of diensten beschikbaar worden gesteld aan klanten. |
| Promotie | De communicatiestrategieën die worden gebruikt om producten of diensten te adverteren en de verkoop te stimuleren. |
| Investeringsplan | Een document dat de geplande investeringen van een bedrijf in activa, zoals machines en gebouwen, beschrijft. |
| Vaste activa | Materiële en immateriële bezittingen die een bedrijf voor langere tijd gebruikt in zijn operationele activiteiten. |
| Vlottende activa | Kortetermijnbezittingen van een bedrijf die naar verwachting binnen één jaar in contanten zullen worden omgezet. |
| Voorraad | De hoeveelheid goederen die een bedrijf aanhoudt om aan de vraag van klanten te voldoen. |
| Klantenvorderingen | Het totale bedrag dat klanten nog aan een bedrijf verschuldigd zijn voor geleverde goederen of diensten. |
| Financieringsplan | Een document dat beschrijft hoe een bedrijf zijn activiteiten en investeringen zal financieren, zowel op lange als op korte termijn. |
| Eigen vermogen | Het deel van de bedrijfsactiva dat eigendom is van de aandeelhouders. |
| Vreemd vermogen | Het deel van de bedrijfsactiva dat wordt gefinancierd door schulden aan externe partijen. |
| Investeringskrediet | Een lening die specifiek wordt gebruikt om investeringen in vaste activa te financieren. |
| Openingsbalans | De balans van een bedrijf op het moment van oprichting, die de initiële activa, passiva en het eigen vermogen weergeeft. |
| Resultatenrekening | Een financieel overzicht dat de opbrengsten, kosten en winst of verlies van een bedrijf gedurende een bepaalde periode weergeeft. |
| Opbrengsten | De inkomsten die een bedrijf genereert uit zijn activiteiten. |
| Kosten | De uitgaven die een bedrijf maakt om zijn activiteiten uit te voeren. |
| Nettobedrijfskapitaal (NBK) | Het verschil tussen de courante activa en de kortlopende schulden, wat aangeeft of een bedrijf zijn kortetermijnverplichtingen kan nakomen. |
| Bruto bedrijfskapitaal (BBK) | Een maatstaf voor de financiële gezondheid van een bedrijf, die het verschil aangeeft tussen de totale activa en de totale schulden. |
| Netto thesaurie | Het verschil tussen de liquide middelen en de kortlopende financiële verplichtingen, wat aangeeft hoeveel direct beschikbare middelen een bedrijf heeft. |
| Solvabiliteit | De mate waarin een bedrijf in staat is om aan zijn langetermijnverplichtingen te voldoen, doorgaans gemeten aan de hand van de verhouding tussen eigen vermogen en totaal vermogen. |
| Rentabiliteit | De mate waarin een bedrijf winst genereert uit zijn activiteiten, gemeten aan de hand van verschillende ratio's zoals de rentabiliteit van het totaal vermogen en de rentabiliteit van het eigen vermogen. |
| Liquiditeit | De mate waarin een bedrijf in staat is om aan zijn kortetermijnverplichtingen te voldoen, gemeten aan de hand van de current ratio en de quick ratio. |
| Current ratio | Een liquiditeitsratio die de verhouding weergeeft tussen de courante activa en de kortlopende schulden, wat aangeeft hoeveel kortetermijnverplichtingen een bedrijf kan dekken met zijn kortetermijnbezittingen. |
| Quick ratio | Een strengere liquiditeitsratio die de verhouding weergeeft tussen de liquide activa (exclusief voorraden) en de kortlopende schulden, wat een conservatiever beeld geeft van de liquiditeitspositie. |
| Toegevoegde waarde | Het verschil tussen de opbrengsten van een bedrijf en de kosten van de ingekochte goederen en diensten, wat de bijdrage van het bedrijf aan de economie weergeeft. |
| Besluit | De conclusie die wordt getrokken op basis van de analyse van het businessplan, waarin de haalbaarheid en de verwachte prestaties van het bedrijf worden samengevat. |
| Citatie | Een verwijzing naar een bron, zoals een boek, artikel of website, die is gebruikt bij het opstellen van een document. |
| LaTeX | Een tekstverwerkingssysteem dat veel wordt gebruikt voor wetenschappelijke en technische documenten, bekend om zijn mogelijkheden voor het opmaken van wiskundige formules. |
Cover
Cours_comptabilité_Alger_L1_Etudiants.pdf
Summary
# Histoire et définition de la comptabilité
Ce sujet explore les origines de la comptabilité en France et en Algérie, ainsi que sa définition et ses fonctions fondamentales en tant qu'outil d'information et de contrôle [2](#page=2).
### 1.1 Bref historique de la comptabilité algérienne et française
#### 1.1.1 Évolution du plan comptable français
Le plan comptable général français représente le cadre juridique commun pour toutes les entités devant établir des comptes annuels. Son histoire remonte à 1947, avec des modifications successives [4](#page=4):
* 1957: Instauration du plan comptable 1957 [4](#page=4).
* 1982: Instauration du plan comptable 1982 [4](#page=4).
* 1986: Mise à jour du plan comptable 1982 [4](#page=4).
* 1999: Mise à jour du plan comptable 1999 (issue du règlement CRC 99-03) [4](#page=4).
* 2014: Mise à jour du plan comptable 2014 (issue du Règlement n°2014-03) [4](#page=4).
#### 1.1.2 Évolution du plan comptable algérien : du PCG au SCF
L'Algérie utilisait déjà le Plan Comptable Général (PCG) français en 1957, et ce, même après son indépendance. Cependant, ce référentiel, d'inspiration capitaliste, ne répondait plus aux besoins d'une économie s'orientant vers le socialisme. Une réforme visant à l'adapter aux besoins d'une économie planifiée fut envisagée dès 1969, mais n'aboutit pas dans le délai initialement fixé [4](#page=4).
La création du Conseil Supérieur de la Comptabilité le 29 décembre 1971 marqua une étape importante pour doter l'Algérie d'un nouveau plan comptable. Une commission fut installée en 1972, et un premier projet fut élaboré en dix-huit mois, fruit d'une collaboration impliquant la Société Nationale de Comptabilité (SNC), un professeur de l'Université de Prague, et des experts-comptables français [4](#page=4).
Une formation intensive d'une année fut nécessaire pour professionnaliser les experts algériens formés au PCG 57. Le Plan Comptable National (PCN) entra officiellement en vigueur le 29 avril 1975, suivi de son arrêté d'adaptation le 25 juin 1975 [4](#page=4).
Le passage au Système Comptable Financier (SCF) s'est opéré suite à l'accord de libre-échange avec l'Union Européenne et aux négociations d'adhésion à l'OMC. L'objectif était d'harmoniser le système comptable algérien avec les normes internationales. Cette réforme a été concrétisée par la Loi n° 07-11 du 25 novembre 2007 portant système comptable financier et l'Arrêté du 26 juillet 2008 fixant les règles d'évaluation, de comptabilisation, de présentation des états financiers, ainsi que la nomenclature et le fonctionnement des comptes [5](#page=5).
### 1.2 La définition et le rôle de la comptabilité
#### 1.2.1 La comptabilité financière et la comptabilité de gestion
Il est essentiel de distinguer deux branches principales de la comptabilité: la comptabilité financière et la comptabilité de gestion [5](#page=5).
* **La comptabilité financière (ou comptabilité générale)** :
* Elle est obligatoire et normalisée [5](#page=5).
* Son usage est externe, s'adressant aux décideurs internes, aux partenaires et à d'autres tiers [5](#page=5).
* Elle constitue une source d'informations historiques [5](#page=5).
* Elle enregistre toutes les transactions monétaires de l'entreprise et établit des états financiers [5](#page=5).
* **La comptabilité de gestion (ou comptabilité analytique)** :
* Elle n'est pas obligatoire et n'est soumise à aucune normalisation réglementaire [5](#page=5).
* Son usage est strictement interne, intéressant uniquement les décideurs de l'entreprise [5](#page=5).
* Elle fournit des informations historiques et prévisionnelles [5](#page=5).
* Elle vise à déterminer et analyser les coûts, les marges, les résultats, et à établir des prévisions [5](#page=5).
#### 1.2.2 Le rôle de la comptabilité
La comptabilité joue un rôle multifacette dans la vie d'une entreprise. Elle permet de représenter les opérations économiques et financières entre l'entreprise et ses partenaires, dans le but principal de fournir une image fidèle de la situation de l'entreprise. Ses fonctions incluent [3](#page=3):
* Un outil de contrôle des opérations [3](#page=3).
* Un moyen de preuve juridique en cas de litige [3](#page=3).
* Une obligation légale [3](#page=3).
* Un moyen de calcul de l'assiette des impôts [3](#page=3).
* Une source d'information [3](#page=3).
* Une aide à la prise de décision sur le plan financier [3](#page=3).
> **Tip:** La comptabilité est bien plus qu'un simple enregistrement de chiffres ; c'est un système d'information essentiel pour la gestion et la transparence de l'entreprise. Comprendre son histoire et ses différentes branches est crucial pour maîtriser son application.
> **Example:** Une entreprise qui souhaite investir dans de nouvelles machines utilisera la comptabilité de gestion pour évaluer la rentabilité prévisionnelle de cet investissement, tout en se basant sur les états financiers produits par la comptabilité financière pour analyser sa capacité d'endettement.
---
# La nomenclature des comptes
This section details the structure, organization, and numbering rules of accounting plans, specifically comparing the French General Accounting Plan (PCG) and the Algerian Financial Accounting System (SCF).
### 2.1 Organisation des plans comptables
The organization of accounting plans aims to codify and structure accounting operations. This involves assigning unique numbers and titles to accounts to track their individual positions and facilitate analysis and aggregation [7](#page=7).
#### 2.1.1 Le Plan comptable général français (PCG)
The French General Accounting Plan (PCG) governs accounting practices and the presentation of annual financial statements for industrial, commercial, and other entities required to prepare them. It is organized into three parts and eight classes [7](#page=7):
* **Part 1:** Deals with balance sheet accounts, divided into five classes.
* **Part 2:** Reserved for income statement (profit and loss) accounts, divided into two classes.
* **Part 3:** Reserved for special accounting operations, such as commitments, appropriation of prior year results, and account opening/closing, comprising one class.
In summary:
* Balance sheet accounts: Five classes.
* Income statement accounts: Two classes.
* Special accounts: One class.
The classes are allocated as follows [8](#page=8):
* **Classe 1:** Comptes de capitaux (Capital accounts)
* **Classe 2:** Comptes d’immobilisations (Fixed asset accounts)
* **Classe 3:** Comptes de stocks et d’en-cours (Inventory and work-in-progress accounts)
* **Classe 4:** Comptes de tiers (Third-party accounts)
* **Classe 5:** Comptes financiers (Financial accounts)
* **Classe 6:** Comptes de charges (Expense accounts)
* **Classe 7:** Comptes de produits (Revenue accounts)
* **Classe 8:** Comptes spéciaux (Special accounts)
The first digit of an account number designates its class [8](#page=8).
#### 2.1.2 Le Système Comptable Financier algérien (SCF)
The Algerian Financial Accounting System (SCF) mandates a two-digit nomenclature for all companies, allowing them to create necessary subdivisions. A more detailed three or four-digit nomenclature is also proposed. A significant change in the SCF compared to the previous Algerian plan is that accounts are now exclusively used for recording operations and do not appear in the presentation of financial statements. Consequently, the income statement accounts (classe 8) from the old plan are eliminated. The seven classes in the new nomenclature are identical to those in the French PCG [8](#page=8).
### 2.2 La numérotation des comptes
Accounts must have at least two digits, with the first digit indicating the class. A higher number of digits signifies a more precise account [9](#page=9).
#### 2.2.1 Principes généraux de la numérotation
* The number of digits in an account number determines its level of detail; more digits indicate a more specific account [9](#page=9).
* The first digit always corresponds to the account's class [9](#page=9).
#### 2.2.2 Signification des chiffres dans la numérotation
Certain digits within account numbers have specific meanings:
* **Final zero (.0) at the third rank or beyond:** Indicates regrouping accounts.
* *Example:* "410 Clients et comptes rattachés" [9](#page=9).
* **Digits 1 to 8 in two-digit accounts:** Denotes grouping.
* *Example:* "61 Services extérieurs" [9](#page=9).
* **Digits 1 to 8 in three-digit accounts:** Indicates detail for the immediately superior account.
* *Example:* "611 Sous-traitance générale" [9](#page=9).
* **Digit 8 at the second rank in fixed asset accounts:** Identifies depreciation.
* *Example:* "2813 Amortissements des constructions" [9](#page=9).
* **Digit 9 at the second rank in balance sheet accounts:** Identifies impairment losses.
* *Example:* "391 Dépréciation des matières premières" [9](#page=9).
* **The digit 9 at the third rank (...9):** Indicates an account that functions in the opposite direction compared to accounts with the same two-digit root.
* *Example:* "609 Rabais, remises, ristournes obtenus sur achats" [9](#page=9).
### 2.3 Comparaison entre le PCG français et le SCF algérien
The nomenclature of accounts in the Algerian SCF is largely a copy of the French PCG, reflecting the involvement of French accounting professionals in its development. However, minor divergences exist and can be categorized as follows [10](#page=10):
#### 2.3.1 Divergences de niveau de détail
Generally, the PCG offers a more significant level of detail in account subdivisions, particularly for four-digit accounts [10](#page=10).
* **Example 1:** The account "165 Dépôts et cautionnement reçus" is subdivided into "1651 Dépôts" and "1655 Cautionnements" in the PCG, while the SCF uses only one level [10](#page=10).
* **Example 2:** The account "211 Terrains" in the PCG is broken down into 6 five-digit accounts in the SCF, some with six-digit subdivisions [10](#page=10).
* `211 - Terrains`
* `2111 - Terrains nus`
* `2112 - Terrains aménagés`
* `2113 - Sous-sols et sur-sols`
* `2114 - Terrains de gisement`
* `21141 - Carrières`
* `2115 - Terrains bâtis`
* `21151 - Ensembles immobiliers industriels (A, B...)`
* `21155 - Ensembles immobiliers administratifs et commerciaux (A, B...)`
* `21158 - Autres ensembles immobiliers`
* `211581 - affectés aux opérations professionnelles (A, B...)`
* `211588 - affectés aux opérations non professionnelles (A, B...)`
* `2116 - Compte d'ordre sur immobilisations`
Conversely, there are instances where the SCF provides a greater level of detail.
* **Example:** In the SCF, "204 Logiciels informatiques et assimilés" and "205 Concessions et droits similaires, brevets, licences, marques" are separate subdivisions of "20 Immobilisations Incorporelles". In the PCG, these are grouped under the single account "205 Concessions et droits similaires, brevets, licences, marques, procédés, logiciels, droits et valeurs similaires" [10](#page=10).
#### 2.3.2 Divergences dans les numéros de comptes attribués aux mêmes intitulés
Some identical account titles are assigned different account numbers in the two systems [11](#page=11).
* **Example:**
* "Stocks de marchandises" is account `37` in the PCG and `30` in the SCF.
* "Ventes de marchandises" is account `707` in the PCG and `700` in the SCF.
* "Production stockée (ou déstockée)" is account `72` in the SCF, whereas in the PCG it is `71`.
* "Production immobilisée" is account `72` in the PCG and `73` in the SCF.
* Similar discrepancies exist for "Charges du personnel" and "Impôts, taxes et versements assimilés" [11](#page=11).
#### 2.3.3 Divergences dans la présence de comptes
Certain accounts exist in one nomenclature but not the other. These often reflect differences in accounting treatments and methods required by each framework [11](#page=11).
* **Examples of accounts present in PCG but not SCF:**
* "201 Frais d’établissement" in the PCG. In the SCF, these costs are directly expensed [11](#page=11).
* "Produits exceptionnels" and "Charges exceptionnelles" in the PCG [11](#page=11).
* **Examples of accounts present in SCF but not PCG:**
* "Impôts différés actifs " and "Impôts différés passifs " in the SCF. The PCG does not stipulate the calculation of deferred taxes [11](#page=11) .
These fundamental differences in accounts highlight variations in the recommended accounting treatments between the two systems [11](#page=11).
> **Tip:** Understanding these differences is crucial for any entity operating under or reporting according to both French and Algerian accounting standards.
> **Example:** If a French company acquires an Algerian company, it must reconcile its PCG-based reporting with the SCF requirements, paying close attention to accounts like "Frais d'établissement" which are treated differently.
---
# Les états financiers : bilan et compte de résultat
Les états financiers, composés du bilan et du compte de résultat, sont des documents essentiels qui présentent fidèlement la situation financière, la performance et le patrimoine d'une entreprise à un moment donné et sur une période donnée [11](#page=11) [6](#page=6).
### 3.1 La nature et le rôle des états financiers
La comptabilité a pour objectif fondamental de présenter des états financiers de synthèse après traitement des données chiffrées. Ces états financiers sont préparés au moins une fois par an et visent à refléter une image fidèle du patrimoine, de la situation financière, de la performance et de la trésorerie de l'entité à la clôture de l'exercice. Leur rôle est crucial pour permettre aux tiers (investisseurs, créanciers, etc.) d'évaluer la pérennité de l'entreprise, sa capacité à rembourser ses dettes, et de connaître son résultat [11](#page=11) [6](#page=6).
Les états financiers comprennent traditionnellement :
* Un bilan [6](#page=6).
* Un compte de résultat [6](#page=6).
* Une annexe [11](#page=11) [6](#page=6).
Le bilan présente la situation financière de l'entreprise à une date donnée tandis que le compte de résultat reflète l'activité de l'entreprise sur une période de 12 mois (l'exercice) et permet de déterminer le résultat de cette période. L'annexe, quant à elle, fournit des informations complémentaires et explicatives pour le bilan et le compte de résultat [11](#page=11) [12](#page=12) [16](#page=16) [6](#page=6).
### 3.2 Le patrimoine et l'activité de l'entreprise
L'objectif principal d'une entreprise privée est de s'enrichir par son activité. La comptabilité générale cherche à mesurer cet enrichissement (bénéfice) ou cet appauvrissement (perte) de deux manières complémentaires [12](#page=12):
* En évaluant la variation de son patrimoine résultant de l'activité entre le début et la fin de l'exercice [12](#page=12).
* En comparant les revenus (produits) et les coûts (charges) générés par son activité au cours d'une période de douze mois [12](#page=12).
Ces deux approches sont rendues possibles par le bilan et le compte de résultat [12](#page=12).
> **Tip:** La comptabilité permet donc une double mesure du résultat : d'une part, par la comparaison des produits et des charges sur une période (compte de résultat) et, d'autre part, par la comparaison de la valeur du patrimoine à deux dates différentes (bilan).
#### 3.2.1 L'approche patrimoniale et fonctionnelle du bilan
Le bilan peut être appréhendé sous deux angles principaux [12](#page=12):
##### 3.2.1.1 L'approche patrimoniale
Dans cette perspective, le bilan décrit séparément les éléments d'actif (ce que l'entreprise possède) et de passif (ce que l'entreprise doit). Les éléments actifs représentent les biens et créances ayant une valeur économique positive pour l'entreprise. Les éléments passifs, quant à eux, représentent les dettes et obligations ayant une valeur économique négative [12](#page=12).
Les capitaux propres, qui représentent la valeur nette du patrimoine de l'entreprise, sont calculés comme suit :
$$ \text{Actif} - \text{Passif} = \text{Capitaux propres} $$
##### 3.2.1.2 L'approche fonctionnelle ou économique
Selon cette approche, le bilan présente les ressources financières dont l'entreprise dispose (moyens de financement) et les emplois qu'elle en fait (utilisation des ressources) à une date donnée. Le principe fondamental est que le total des emplois est égal au total des ressources [13](#page=13).
Les ressources financières se composent de :
* Apports des associés ou de l'exploitant (capital) [13](#page=13).
* Dettes envers les tiers [13](#page=13).
* Bénéfices générés par l'activité [13](#page=13).
L'ensemble de ces ressources constitue le passif du bilan [13](#page=13).
Les emplois correspondent à l'utilisation de ces ressources et se divisent en :
* Emplois permanents (biens durables comme le matériel) [13](#page=13).
* Emplois temporaires liés au cycle d'exploitation (stocks, créances) [13](#page=13).
L'ensemble de ces emplois constitue l'actif du bilan. La relation clé est donc [13](#page=13):
$$ \text{Emplois} = \text{Ressources} $$
$$ \text{Actif} = \text{Passif} $$
#### 3.2.2 La structure et la présentation du bilan
Le bilan est un tableau divisé en deux parties principales [13](#page=13):
##### 3.2.2.1 L'actif
La partie gauche du bilan, appelée actif, représente l'ensemble des emplois. Les éléments d'actif sont classés par ordre de liquidité croissante et regroupés en deux grandes rubriques [13](#page=13):
* **Actif immobilisé**: Biens et créances destinés à être utilisés durablement par l'entreprise. Il comprend [13](#page=13):
* Immobilisations incorporelles: Biens incorporels (fonds commercial, brevets) [14](#page=14).
* Immobilisations corporelles: Biens matériels (matériel informatique, véhicules) [14](#page=14).
* Immobilisations financières: Prêts, titres de participation [14](#page=14).
* **Actif circulant**: Biens et créances liés au cycle d'exploitation et ayant une vocation à être rapidement transformés ou consommés. Il comprend [13](#page=13) [14](#page=14):
* Stocks et en-cours: Biens destinés à être vendus ou consommés [14](#page=14).
* Créances: Droits sur des sommes d'argent (clients) [14](#page=14).
* Valeurs mobilières de placement: Titres acquis pour un gain à brève échéance [14](#page=14).
* Disponibilités: Liquidités en caisse ou en banque [14](#page=14).
##### 3.2.2.2 Le passif
La partie droite du bilan, appelée passif, regroupe les capitaux propres et les dettes, représentant l'ensemble des ressources de financement. Les éléments du passif sont classés par ordre d'exigibilité croissante et se composent de deux grandes rubriques [13](#page=13) [15](#page=15):
* **Capitaux propres**: Moyens de financement mis à disposition de l'entreprise de façon permanente. Ils comprennent [15](#page=15):
* Capital et réserves: Apports des associés et bénéfices non distribués [15](#page=15).
* Résultat de l'exercice: Bénéfice ou perte de l'année [15](#page=15).
* **Dettes**: Moyens de financement externes. Elles incluent [15](#page=15):
* Dettes financières: Emprunts auprès d'établissements de crédit [15](#page=15).
* Dettes d'exploitation: Dettes fournisseurs, fiscales et sociales liées au cycle d'exploitation [15](#page=15).
* Autres dettes: Dettes non liées au cycle d'exploitation (dettes fournisseurs d'immobilisations) [15](#page=15).
##### 3.2.2.3 Le résultat dans le bilan
Le bilan de fin d'exercice permet de dégager le résultat de l'entreprise par la différence entre l'actif et le passif [15](#page=15).
$$ \text{Actif} - \text{Passif} = \text{Résultat (bénéfice ou perte)} $$
Le résultat est toujours présenté au passif du bilan, dans la rubrique des capitaux propres, précédé d'un signe '+' pour un bénéfice ou d'un signe '-' pour une perte [16](#page=16).
##### 3.2.2.4 Présentation simplifiée du bilan
Le bilan se présente schématiquement comme suit :
| Actif (emplois) | Montant | Passif (ressources) | Montant |
| :--------------------------- | :------ | :---------------------- | :------ |
| Actif immobilisé | | Capitaux propres | |
| Immobilisations incorporelles | | Capital | |
| Immobilisations corporelles | | Réserves | |
| Immobilisations financières | | Résultat ± | |
| Actif circulant | | Dettes | |
| Stocks et en-cours | | Dettes financières | |
| Créances | | Dettes d’exploitation | |
| Valeurs mobilières de placement | | Dettes diverses | |
| Disponibilités | | | |
| **Total** | | **Total** | |
### 3.3 Le compte de résultat
Le compte de résultat est un état qui récapitule les charges et les produits de l'entreprise au cours d'un exercice, permettant de déterminer le résultat net de l'exercice sans tenir compte des dates d'encaissement ou de décaissement. Il ne doit y avoir aucune compensation entre les postes de charges et de produits [16](#page=16).
Le compte de résultat permet de connaître :
* L'ensemble des coûts engagés (charges) pour l'activité de l'entreprise [16](#page=16).
* L'ensemble des revenus générés (produits) par l'activité de l'entreprise [16](#page=16).
* Le résultat de l'exercice par la différence entre le total des produits et le total des charges [16](#page=16).
La formule est la suivante :
$$ \text{Produits} - \text{Charges} = \text{Résultat} $$
#### 3.3.1 Présentation et structure du compte de résultat
Le compte de résultat est un tableau divisé en deux parties: la partie gauche présente les charges (consommations de l'exercice) et la partie droite présente les produits (ressources de l'exercice) [17](#page=17).
Les charges et les produits sont classés en rubriques correspondant aux différentes activités de l'entreprise :
* **Activité d'exploitation**: Charges d'exploitation et produits d'exploitation [17](#page=17).
* **Activité financière**: Charges financières et produits financiers [17](#page=17).
* **Activité exceptionnelle** (ou extraordinaire selon le SCF): Charges exceptionnelles et produits exceptionnels [17](#page=17) [18](#page=18).
##### 3.3.1.1 Les charges d'exploitation
Les charges d'exploitation comprennent généralement :
1. Les achats de marchandises (coût d'achat des marchandises vendues) [17](#page=17).
2. Les achats de matières premières et approvisionnements (coût d'achat des consommés) [17](#page=17).
3. Les autres achats et charges externes (fournitures non stockées, services extérieurs) [17](#page=17).
4. Les impôts, taxes et versements assimilés (sauf impôt sur les bénéfices) [17](#page=17).
5. Les charges de personnel (rémunérations et charges sociales) [17](#page=17).
6. Les dotations aux amortissements, dépréciations et provisions [17](#page=17).
##### 3.3.1.2 Les produits d'exploitation
Les produits d'exploitation comprennent généralement :
1. Les ventes de marchandises [17](#page=17).
2. La production vendue (biens fabriqués, services) [17](#page=17).
3. La variation des stocks de produits [17](#page=17).
4. La production immobilisée (travaux réalisés par l'entreprise pour elle-même) [17](#page=17).
5. Les produits des activités annexes [17](#page=17).
6. Les reprises sur charges calculées [17](#page=17).
##### 3.3.1.3 Présentation simplifiée du compte de résultat
Le compte de résultat simplifié se présente comme suit :
| Charges (coûts) | Produits (revenus) |
| :--------------------------- | :------------------------- |
| Charges d’exploitation | Produits d’exploitation |
| Charges financières | Produits financiers |
| Charges exceptionnelles* | Produits exceptionnels* |
| Impôt sur les bénéfices | |
| **Résultat de l’exercice (bénéfice)** | |
| **Total général** | **Total général** |
*Suivant le SCF, les charges et les produits exceptionnels sont appelés extraordinaires [18](#page=18).
### 3.4 La variation du patrimoine et le résultat
L'activité de l'entreprise modifie son patrimoine. Chaque coût engagé diminue le patrimoine (augmentation des passifs ou diminution des actifs), tandis que chaque produit constaté l'augmente (augmentation des actifs) [18](#page=18).
La comparaison entre le bilan établi au début de l'exercice et celui établi à la fin de l'exercice met en évidence la variation du patrimoine. Cette variation correspond à l'enrichissement ou à l'appauvrissement constaté au cours de l'exercice, et est égale au résultat déterminé dans le compte de résultat [18](#page=18).
> **Tip:** La logique de la comptabilité financière repose sur cette double détermination du résultat : d'une part, par le compte de résultat (flux de l'exercice) et, d'autre part, par la variation du patrimoine reflétée dans le bilan (état à une date donnée).
### 3.5 Divergences terminologiques et conceptuelles entre PCG et SCF (hors sujet principal mais pertinent pour la compréhension des référentiels)
Il est important de noter que des divergences existent entre les nomenclatures comptables (Plan Comptable Général français - PCG, et Système Comptable Financier algérien - SCF). Ces différences peuvent concerner les numéros attribués aux comptes ayant les mêmes intitulés ou la présence de comptes inexistants dans l'un des référentiels, traduisant des différences de méthodes comptables. Par exemple, le compte "Frais d’établissement" du PCG n'a pas d'équivalent dans le SCF, où ces frais sont directement comptabilisés en charges. De même, les "Impôts différés" existent dans le SCF mais pas dans le PCG [11](#page=11).
---
# L'organisation comptable et ses supports
Ce thème détaille les éléments constitutifs de l'organisation comptable d'une entreprise, depuis les pièces justificatives jusqu'aux principaux registres comptables.
### 4.1 L'organisation comptable de base
L'organisation comptable de base, souvent appelée système classique, repose sur plusieurs composantes essentielles pour enregistrer et suivre les opérations financières de l'entreprise [19](#page=19).
#### 4.1.1 Les pièces comptables
Chaque transaction financière doit être étayée par une pièce justificative datée. Ces documents, qui doivent être classés, numérotés et conservés pendant dix ans, peuvent être créés en interne par l'entreprise ou provenir de tiers externes [20](#page=20).
* **Pièces créées par l'entreprise (documents internes) :**
* Factures destinées aux clients [20](#page=20).
* Pièces de caisse pour les encaissements et décaissements en espèces [20](#page=20).
* Bulletins de paie remis aux salariés [20](#page=20).
* Chèques et ordres de virement établis par l'entreprise [20](#page=20).
* **Pièces créées par des tiers (documents externes) :**
* Factures émises par les fournisseurs [20](#page=20).
* Extraits de compte envoyés par les banques [20](#page=20).
* Chèques ou virements reçus des clients [20](#page=20).
#### 4.1.2 Les supports comptables
Selon l'article 912-1 du Plan Comptable Général (PCG), toute entreprise doit tenir plusieurs registres comptables. Bien que le système comptable algérien (SCF) ne les mentionne pas explicitement, ces documents sont fondamentaux pour la tenue de la comptabilité [20](#page=20).
* **Le livre-journal (ou journal général):** Ce registre enregistre chronologiquement tous les mouvements affectant le patrimoine de l'entreprise, ou centralise mensuellement les opérations des journaux auxiliaires. Il s'agit d'un enregistrement jour par jour des faits comptables réalisés au cours de l'exercice [20](#page=20).
* **Le grand livre:** Il regroupe l'ensemble des comptes d'une entreprise. Les comptes y sont alimentés à partir du livre-journal ou des journaux auxiliaires. Le grand livre éclate les informations chronologiques du journal par nature d'opérations, dans les différents comptes concernés [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Le livre d'inventaire:** Ce livre regroupe les données d'inventaire et les comptes annuels pour les entreprises qui ne sont pas tenues de les déposer au greffe. L'inventaire représente l'ensemble des opérations permettant de recenser les éléments du patrimoine de l'entreprise et de déterminer le résultat exact en fin d'exercice [20](#page=20).
> **Tip:** La traduction comptable des opérations courantes est directement liée à l'enregistrement chronologique dans le journal, tandis que l'inventaire vise à recenser le patrimoine et à calculer le résultat final [20](#page=20).
#### 4.1.3 Le journal (détails)
Le journal, couramment appelé livre-journal, est un registre à colonnes où sont enregistrées chronologiquement, jour après jour, les opérations matérialisées par des documents. Dans ce registre, l'égalité entre la colonne débit et la colonne crédit doit toujours être respectée, ce qui atteste de l'application de la partie double [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 4.1.4 Le grand livre (détails)
Chaque compte du grand livre doit contenir les éléments essentiels suivants :
* La date de l'opération [21](#page=21).
* La somme (placée au débit ou au crédit selon la nature de l'opération) [21](#page=21).
* Le nom du compte qui joue en contrepartie [21](#page=21).
* La référence à la page du journal où l'opération est inscrite, permettant ainsi de retrouver le libellé [21](#page=21).
#### 4.1.5 La balance générale
La balance générale est un tableau qui récapitule les comptes du grand livre, classés selon l'ordre du PCG. Sa structure permet de retrouver pour chaque compte [21](#page=21):
* Son numéro PCG [21](#page=21).
* Son intitulé exact [21](#page=21).
* Le total des mouvements au débit [21](#page=21).
* Le total des mouvements au crédit [21](#page=21).
* Le solde qui en résulte (solde nul, solde débiteur ou solde créditeur) [21](#page=21).
La balance générale est établie périodiquement, généralement chaque mois. Elle constitue la base de l'élaboration des documents de synthèse annuels, tels que le bilan, le compte de résultat et l'annexe [21](#page=21).
> **Tip:** La balance générale est un outil de vérification essentiel; l'égalité des totaux des débits et des crédits dans la balance confirme la justesse des enregistrements, bien qu'elle ne garantisse pas l'absence d'erreurs de principe [21](#page=21).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Agents économiques | Acteurs intervenant dans l'économie, tels que les entreprises, les ménages, l'État et les institutions financières. |
| Actif | Ensemble des biens et des droits possédés par une entreprise, qui ont une valeur économique positive. L'actif se classe en actif immobilisé et actif circulant. |
| Passif | Ensemble des dettes et des obligations d'une entreprise envers des tiers, représentant des valeurs économiques négatives. Le passif inclut les capitaux propres et les dettes externes. |
| Capitaux propres | Valeur nette du patrimoine de l'entreprise, représentant la différence entre l'actif et le passif. Ils correspondent aux ressources apportées par les propriétaires et aux bénéfices non distribués. |
| Charges | Coûts engagés par une entreprise pour réaliser son activité au cours d'un exercice. Les charges peuvent être d'exploitation, financières ou exceptionnelles. |
| Produits | Revenus générés par l'activité d'une entreprise au cours d'un exercice. Les produits peuvent être d'exploitation, financiers ou exceptionnels. |
| Bilan | État financier qui présente la situation patrimoniale d'une entreprise à une date donnée, en séparant les actifs (emplois) et les passifs (ressources). Il permet d'évaluer la pérennité et la solvabilité de l'entreprise. |
| Compte de résultats | État financier qui récapitule les charges et les produits d'une entreprise sur une période de 12 mois (exercice) pour déterminer le résultat net de l'exercice (bénéfice ou perte). |
| Livre-journal | Registre comptable qui enregistre chronologiquement toutes les opérations financières de l'entreprise, appuyées par des pièces justificatives. Il constitue la base de la tenue des comptes. |
| Grand livre | Registre comptable qui regroupe l'ensemble des comptes de l'entreprise, alimentés par le livre-journal. Il permet de suivre l'évolution de chaque compte individuellement. |
| Balance générale | Tableau récapitulatif des soldes de tous les comptes du grand livre, classés par numéro et intitulé. Elle sert de base à l'établissement des états financiers annuels. |
| Plan comptable | Référentiel normatif qui établit la nomenclature des comptes, les règles de leur utilisation et les principes de présentation des états financiers. Il existe des plans comptables nationaux (comme le PCG français et le SCF algérien). |
| Exercice comptable | Période de référence, généralement de 12 mois, au cours de laquelle une entreprise enregistre ses opérations et établit ses comptes annuels. |
| Patrimoine | Ensemble des biens et des droits (actif) et des dettes et obligations (passif) d'une entreprise à un moment donné. La comptabilité vise à mesurer l'évolution de ce patrimoine. |
Cover
Cursus.pdf
Summary
# Wat is cost & management accounting
Dit hoofdstuk introduceert de fundamenten van cost en management accounting, de verschillen met algemene boekhouding, en de rol van planning, richting geven en evalueren in managementprocessen [10](#page=10) [11](#page=11).
## 1.1 Analytisch boekhouden, cost & management accounting
Boekhouden kan algemeen worden gedefinieerd als ‘de registratie van financiële, economische en industriële gebeurtenissen’ en fungeert als het belangrijkste kwantitatieve informatiesysteem in elke organisatie, inclusief non-profit organisaties. Binnen de boekhouding kunnen drie disciplines worden onderscheiden [11](#page=11):
* Financial accounting (algemene boekhouding)
* Cost accounting (waaronder analytisch boekhouden)
* Management accounting [11](#page=11).
De disciplines financial accounting, cost accounting en management accounting maken gebruik van dezelfde accounting databank [11](#page=11).
### 1.1.1 Verschil tussen algemene en analytische boekhouding
De algemene boekhouding is een wettelijke verplichting en biedt een globaal beeld van de financiële toestand van een onderneming, per periode of jaar, resulterend in de balans en de resultatenrekening. Deze vorm van boekhouden is voornamelijk gericht op externe informatieverstrekking aan overheidsdiensten, leveranciers en klanten [11](#page=11) [12](#page=12).
Analytische boekhouding omvat het classificeren, declareren en analyseren van uitgaven en inkomsten volgens de behoeften van de onderneming. Dit kan zowel intra-comptabel (binnen de boekhouding, bv. via 8- en 9-rekeningen) als extra comptabel (buiten de boekhouding) plaatsvinden. Analytisch boekhouden richt zich op het gedetailleerd uitsplitsen van kosten en opbrengsten per kostenplaats of kostendrager, zoals een project, afdeling, product of klant, en blijft gebaseerd op de algemene boekhouding. Hoewel optioneel, is analytische boekhouding een onmisbaar instrument voor ondernemingen die hun beheer willen verbeteren, omdat het zeer fijnkorrelige analyses toelaat die een krachtige hefboom vormen voor strategische en managementbeslissingen, vooral in combinatie met management rapportering [12](#page=12).
### 1.1.2 Wat is cost & management accounting?
De basis voor cost & management accounting is een goed uitgebouwde analytische boekhouding [12](#page=12).
**Cost accounting** is geïntegreerd in management accounting en richt zich op het registreren, analyseren en rapporteren van de kosten en opbrengsten van het bedrijf. Het omvat technieken zoals standaardkostencalculatie, Activity Based Costing (ABC) en variabele kostprijsberekening. Kostenberekening is nuttig om te identificeren waar een bedrijf geld uitgeeft, verdient en verliest, en is noodzakelijk voor voorraadwaardering bij het afsluiten van de boekhouding. Een duidelijk beeld van kosten en opbrengsten helpt het management de winstgevendheid te verhogen [12](#page=12).
**Management accounting** is een breder begrip dat wordt gedefinieerd als een waarde toevoegend, continu verbeteringsproces van het plannen, ontwerpen, meten en beheren van niet-financiële en financiële informatiesystemen die management acties sturen, gedrag motiveren en ondersteunen, en culturele waarden creëren die nodig zijn om de strategische, tactische en operationele doelstellingen van een organisatie te bereiken. Het omvat de presentatie van financiële en niet-financiële informatie voor interne doeleinden, gebruikt door het management bij besluitvorming. Technieken binnen management accounting worden niet gedicteerd door boekhoudstandaarden, en rapportages kunnen worden aangepast aan specifieke behoeften. Management accounting omvat productkostprijsberekening, budgettering, prognoses en diverse financiële analyses [12](#page=12) [13](#page=13).
> **Tip:** In cost & management accounting wordt zowel financiële als niet-financiële informatie gebruikt. Het opzetten van de nodige registratiesystemen is cruciaal voor het verzamelen van niet-financiële data, omdat "meten is weten" een sleutelprincipe is [13](#page=13).
Management accounting moet informatie aanreiken die het management in staat stelt het bedrijf op korte en lange termijn te sturen richting de uitgestippelde strategie. Dit vereist goed plannen (strategie, break-even analyse, budget), richting bepalen (kostprijsberekening) en opvolgen/evalueren [13](#page=13).
## 1.2 Plannen, richting geven en evalueren
Managen vereist talrijke vaardigheden, waaronder visie, leiderschap en het vermogen om kapitaal te mobiliseren, met een goed begrip van hoe acties menselijk gedrag beïnvloeden. Succesvol managen betekent ook het opvolgen en uitvoeren van een plan, en het nemen van juiste beslissingen is cruciaal [14](#page=14).
Management accounting voorziet in de juiste informatie voor besluitvorming, die kan worden ingedeeld in drie samenhangende processen: plannen, richting geven en evalueren (controlling/opvolging). Kwaliteitsvolle beslissingen leiden tot waardecreatie, terwijl slechte planning, richting of evaluatie tot mislukking leiden [14](#page=14).
De samenhang tussen de managementprocessen is als volgt:
1. Waardecreatie is het resultaat van goede managementbeslissingen.
2. Beslissingen gebeuren op basis van een spectrum van activiteiten (plannen, richting geven, evalueren).
3. Kwaliteitsvolle beslissingen kunnen enkel consequent genomen worden op basis van de juiste informatie [15](#page=15).
### 1.2.1 Planning (plannen)
Plannen is vooruitdenken en beslissen welke acties nodig zijn om gestelde doelen te bereiken. Planning moet op alle niveaus in de organisatie plaatsvinden, beginnend bij de strategie, gevolgd door het bepalen van de optimale marktpositie, en ten slotte het vertalen naar een financieel budget. Doelstellingen moeten volgens het SMART-principe worden geformuleerd (Specifiek, Meetbaar, Akkoord/Aanvaardbaar, Realistisch, Traceerbaar/Tijdsgebonden) om de organisatie te stimuleren [16](#page=16).
#### 1.2.1.1 Strategy (strategie)
Een goed geformuleerde strategie vormt de basis en toetssteen voor alle beslissingen in een onderneming. Strategie omvat in het algemeen de formulering van bedrijfswaarden (core values), missie en doelstellingen [17](#page=17).
#### 1.2.1.2 Positioning (positionering)
Positionering is een belangrijk deel van het planningsproces en is afhankelijk van het verzamelen en evalueren van boekhoudkundige informatie. Dit omvat [18](#page=18):
* **Kost/volume/winstgevendheid analyse en schaalgrootte:** Managers moeten het kosten gedrag kennen in relatie tot veranderende volumes en de impact op winstgevendheid. Break-even analyse is hierbij essentieel [18](#page=18).
* **Globale handel en transfertprijs politiek:** Management accountants maken complexe analyses gerelateerd aan wetgeving, tarieven en belastingen. Correcte transfertprijzen voor interne transacties tussen dochterondernemingen zijn cruciaal om boetes te vermijden [18](#page=18).
* **Naambekendheid/Prijspolitiek/Sensitiviteit/Concurrentie:** Merkpositionering vereist investeringen. Prijszetting moet afgewogen worden tegen de kost en gebeuren in concurrentiële marktomstandigheden [18](#page=18).
Management accounting ondersteunt de prijszetting met analyses voor:
* Verkoopprijsbepaling (bv. cost-plus pricing) [18](#page=18).
* Margeberekening van het productassortiment [18](#page=18).
* Bepaling van de minimum verkoopprijs [18](#page=18).
* Tijdelijke verkoop met verlies of lage marges (bv. om marktaandeel te verwerven, onderbezetting te voorkomen, of de verkoop van complementaire producten te bevorderen) [18](#page=18) [19](#page=19).
Concurrentieanalyse is essentieel voor elk bedrijf en moet worden opgenomen in het businessplan [19](#page=19).
#### 1.2.1.3 Budgets (budgetten)
Budgetten vertalen de plannen van de organisatie in financiële cijfers, waaronder een gebudgetteerde resultatenrekening, liquiditeitenbudget en gebudgetteerde balans. Er zijn verschillende soorten budgetten [19](#page=19):
* **Operationele budgetten:** Voorspellen op basis van verkopen, benodigde aankopen, personeelskosten, etc [19](#page=19).
* **Investeringsbudgetten:** Noodzakelijk voor groei, omvatten investeringsbeslissingen en berekeningen zoals terugverdientijd en Internal Rate of Return (IRR) [19](#page=19).
* **Financieel budget:** Geeft inzicht in de cashbehoefte en helpt bij het optimaliseren van de balansstructuur en financieringskeuzes [19](#page=19).
### 1.2.2 Directing (richting geven)
Om een plan te realiseren, moeten acties worden gestart, gecoördineerd en getimed. Middelen, bevoegdheden en vergunningen moeten beschikbaar zijn, en werknemers moeten volgens het plan kunnen handelen. Management accounting ondersteunt dit door het ontwikkelen van informatiesystemen die de richting van alle inspanningen ondersteunen, met elementen zoals kostprijsberekening, productiemanagement en speciale analyses [20](#page=20).
#### 1.2.2.1 Costing (kostprijsberekening)
Cost accounting is het verzamelen, toewijzen en interpreteren van kosten. Het is belangrijk om de kosten van producten en diensten te kennen. Kosten kunnen vast of variabel zijn, afhankelijk van het geproduceerde volume [20](#page=20) [21](#page=21).
**Methodes:**
* **Process costing:** Gebruikt voor homogene producten in een continu proces (massaproductie). Kosten worden opgeteld en gedeeld door het aantal geproduceerde eenheden [21](#page=21).
* **Job order costing:** Gebruikt voor projecten, waarbij directe arbeids- en materiaalkosten van een specifiek project worden geregistreerd. Indirecte kosten (overhead) worden via verdeelsleutels toegerekend [21](#page=21).
* **Activity Based Costing (ABC):** Berekent eerst de kost van verschillende activiteiten en wijst deze vervolgens toe aan producten of diensten. Dit is vooral geschikt voor omgevingen met hoge overheadkosten of een groot product- of dienstenaanbod [21](#page=21).
**Concepten:**
* **Absorption Costing (Full Costing):** Alle productiekosten, inclusief overhead, worden aan het product of de dienst toegewezen. Deze methode is wettelijk verplicht voor voorraadwaardering en externe rapportage [22](#page=22).
* **Direct Costing:** Alleen de direct toewijsbare kosten (directe arbeid, direct materiaal, variabele overhead) worden in de kostprijs meegenomen. Dit concept is nuttig voor interne managementbeslissingen [22](#page=22).
> **Tip:** Een volledig baseren op Absorption Costing kan leiden tot verkeerde beslissingen. De interne focus ligt in sommige bedrijven daarom op Direct Costing [22](#page=22).
Kostprijsberekening via verschillende technieken en concepten is essentieel om het bedrijf in de juiste richting te laten groeien [22](#page=22).
**Kostprijsberekening en analytisch resultaat:** Een juiste kostprijsberekening is noodzakelijk voor voorraadwaardering en het bepalen van het analytisch resultaat van een afdeling of bedrijf. Het analytisch resultaat per afdeling of product is interne informatie en wordt vaak gepresenteerd met percentages ten opzichte van de omzet (verticale analyse) [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Een analytisch resultaat van 15% betekent dat voor elke 100 euro omzet, 15 euro analytisch resultaat wordt gegenereerd. Het is cruciaal om naar de relativiteit van cijfers te kijken, niet alleen naar absolute bedragen [23](#page=23).
#### 1.2.2.2 Production (productie)
Productie moet goed worden opgevolgd om bedrijfsdoelstellingen te bereiken. Management accounting biedt hulpmiddelen ter ondersteuning van productie en supply chain management, gericht op een "lean" businessmodel: minimaliseren van kosten, maximaliseren van efficiëntie en handhaven van output en kwaliteit [24](#page=24).
Technologie, zoals ERP-systemen, B2B-systemen en track-and-trace systemen, draagt bij aan efficiëntie, maar vervangt het beslissingsproces van managers niet. Big data-analyse wordt steeds belangrijker [24](#page=24) [25](#page=25).
Belangrijke aspecten in productie zijn:
* **Inventory (voorraad):** Goed voorraadbeheer is essentieel (grondstoffen, goederen in bewerking, afgewerkte producten). Foutief beheer kan leiden tot verouderingskosten, productiestops, omzetverlies en klantverlies. Systemen zoals Just-in-Time en Economic Order Quantity worden gebruikt [25](#page=25).
* **Responsibility (onderhoudsafdeling, kwaliteitsafdeling):** Kosten van ondersteunende activiteiten zoals onderhoud, R&D, boekhouding en kwaliteitscontrole zijn essentieel voor het realiseren van winst. Managers moeten oog hebben voor indirecte kosten (overhead). Kwaliteitsopvolging voorkomt kosten door "rework", garanties en afval, en beschermt de klantrelatie en reputatie [25](#page=25).
**Responsibility/Verantwoordelijkheid en organisatiestructuur:** Het motiveren van medewerkers en het meten van productiviteit en kwaliteit zijn belangrijke managementtaken. Afhankelijk van de organisatiestructuur (functioneel, business unit, matrix) ontstaan verschillende verantwoordelijkheden. Analytische opsplitsing van opbrengsten en kosten is nodig om de juiste informatie aan te leveren voor besluitvorming. De beheer controlestructuur omvat het geheel van afspraken en basisprincipes binnen een organisatie [26](#page=26).
#### 1.2.2.3 Analysis
Bepaalde managementbeslissingen hebben terugkerende thema's, zoals "make or buy", productiehoeveelheden, prijszetting en het aanvaarden van speciale orders [26](#page=26).
### 1.2.3 Evalueren (controlling)
Zaken lopen zelden exact zoals gepland, dus management moet regelmatig bijsturen. Standaard kostprijsberekening, variantieanalyse en de Theory of Constraints (TOC) komen aan bod bij evalueren. Audit- en controle-elementen, zoals SOX, vallen ook onder controlling [27](#page=27).
## 1.3 Samenvatting: Financial accounting vs. Cost & Management accounting
| Discipline | Wat? | Doel? | Hoe? | Wanneer? |
| :--------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Financial Accounting** | Registratie van alle verrichtingen die een weerslag hebben op het vermogen, de financiële positie en het resultaat. | Voldoen aan een externe informatiebehoefte: belastingdienst, fiscus, banken, aandeelhouders, leveranciers, etc. | Jaarrekening (balans, resultatenrekening, toelichting, kasstroomoverzicht, accountantsverklaring) | Jaarlijks, geconsolideerd resultaat per kwartaal voor beursgenoteerde bedrijven. |
| **Cost Accounting** | Analytische registratie van kosten en opbrengsten voor kostprijsberekening en resultaatbepaling van een product of dienst. | Voldoen aan een interne informatiebehoefte ten behoeve van derden (voorraadwaarde tbv boekhouding, kostprijs van een prestatie, hoe ontstaat de winst, rendeert een prestatie?) | Analyse van het resultaat, kostprijsberekening per product voor voorraadwaardering, rendementsanalyses (winst/verlies per product, dienst, afdeling, etc.) | Jaarlijks, halfjaarlijks, per kwartaal, maandelijks, afhankelijk van het bedrijf. |
| **Management Accounting** | Berekeningstechnieken op basis van financiële en niet-financiële informatie voor beleidsvragen. | Het management wil beslissen (strategie, make or buy, minimum verkoopprijs, aanvaarden van orders, omzet- en kostenopvolgingen). | Analyse van het resultaat, budget en LT-strategie, kostencalculaties, management dashboard (KPI's), investeringsanalyses, opvolgen en bijsturen activiteiten. | Jaarlijks, halfjaarlijks, per kwartaal, maandelijks, wekelijkse en dagelijkse berekeningen en opvolging afhankelijk van het bedrijf. | [28](#page=28).
---
# Kostenbegrippen en kostprijscomponenten
Hieronder volgt een gedetailleerd overzicht van de kostenbegrippen en kostprijscomponenten, bedoeld als studiemateriaal voor een examen.
## 2 Kostenbegrippen en kostprijscomponenten
Dit hoofdstuk introduceert de fundamentele principes van kostprijsberekening, met een focus op de indeling en toerekening van kosten aan kostenobjecten [30](#page=30).
### 2.1 Kosten en kostprijs
Kosten representeren de middelen die een onderneming inzet voor haar activiteiten. De kostprijs van een kostenobject is de totale waarde van deze ingezette middelen [31](#page=31).
* **Middelen:** Dit zijn de grondstoffen, garen, directe arbeid, machines, gebouwen, etc., die noodzakelijk zijn voor de productie of dienstverlening [31](#page=31).
* **Inzet van middelen:** Kosten kunnen gebaseerd zijn op een voorcalculatie (prijsopgave vooraf) of een nacalculatie (gebaseerd op historische gegevens na uitvoering) [31](#page=31).
* **Kostenobject:** Dit is het product of de dienst waarvoor de kosten zijn gemaakt, zoals de productie van een grasmaaier of de organisatie van een concert [31](#page=31).
Het berekenen van een kostprijs omvat het verzamelen van kostengegevens en het toerekenen/toewijzen van deze kosten aan de kostenobjecten. Er is een belangrijk onderscheid tussen kosten (boekhoudkundige waardering van ingezette middelen) en uitgaven (betaling van liquide middelen). Afschrijvingen zijn een voorbeeld van kosten die geen directe uitgave in de huidige periode zijn [31](#page=31) [32](#page=32).
### 2.2 Kostenindeling
Voor besluitvorming is een specifieke kostenindeling noodzakelijk. Deze indeling kan gebaseerd zijn op verschillende criteria [32](#page=32):
#### 2.2.1 Directe en indirecte kosten
Dit onderscheid is gebaseerd op de mate waarin kosten rechtstreeks aan een kostenobject kunnen worden toegewezen [33](#page=33).
##### 2.2.1.1 Directe kosten
Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks gerelateerd zijn aan en gemakkelijk toe te rekenen zijn aan specifieke kostenobjecten. De management accountant of controller speelt een cruciale rol in het opzetten van systemen en procedures (zoals scansystemen of registraties) om deze toewijzing correct te laten verlopen [33](#page=33).
* **Voorbeelden:** Grondstoffen, directe arbeidstijd voor een specifieke taak, prestaties per klant in een boekhoudkantoor, medicijngebruik per patiënt in een ziekenhuis [33](#page=33).
* **Systemen:** Enterprise Resource Planning (ERP) pakketten zoals SAP kunnen helpen bij het nauwkeuriger opvolgen van kosten, maar vereisen vaak interfaces met productieapparatuur of datasanering [33](#page=33) [34](#page=34).
##### 2.2.1.2 Indirecte kosten
Indirecte kosten zijn kosten die niet rechtstreeks aan een specifiek kostenobject kunnen worden toegewezen. Ze worden ook wel 'overheadkosten' genoemd [34](#page=34).
* **Toewijzing:** Indirecte kosten worden toegewezen aan kostenobjecten via zogenaamde verdeelsleutels (omslagsleutels). De keuze van deze sleutel is arbitrair en kan leiden tot verschillende kostprijzen per product, zelfs in identieke bedrijven [34](#page=34).
* **Voorbeeld verdeelsleutel:** Het aantal geproduceerde producten zou gebruikt kunnen worden om de kosten van de technische dienst toe te wijzen, onder de aanname dat meer productie meer onderhoud vereist [34](#page=34).
#### 2.2.2 Variabele en vaste kosten
Deze indeling is gebaseerd op het gedrag van de kosten ten opzichte van de bedrijfsdrukte of het productievolume [35](#page=35).
##### 2.2.2.1 Variabele kosten
Variabele kosten variëren (stijgen of dalen) direct met het productievolume of het aantal geleverde diensten [35](#page=35).
* **Gedrag:**
* **Lineair variabel:** Kosten stijgen evenredig met het volume [35](#page=35).
* **Progressief variabel:** Kosten stijgen meer dan evenredig (bv. overuren aan hogere tarieven) [35](#page=35).
* **Degressief variabel:** Kosten stijgen minder dan evenredig (bv. inkoopkortingen bij grotere volumes) [35](#page=35).
* **Voorbeelden:** Loonkosten van productiearbeiders, onderdelen van een product, uren per werknemer per geleverde dienst [35](#page=35).
##### 2.2.2.2 Vaste kosten
Vaste kosten blijven gelijk onafhankelijk van wijzigingen in het productievolume, binnen bepaalde grenzen (relevante range) en tijdsperioden (relevante time). Op lange termijn of bij capaciteitsuitbreiding kunnen vaste kosten wel veranderen [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Kenmerken:**
* Blijven constant in totaal binnen een relevante range [36](#page=36).
* Vaste kosten per eenheid dalen bij een stijging van het productievolume [36](#page=36).
* Worden ook structuur- of capaciteitskosten genoemd [36](#page=36).
* Moeilijk beïnvloedbaar op korte termijn [36](#page=36).
* **Voorbeelden:** Huur van een fabriekspand, afschrijvingen op machines [36](#page=36).
> **Tip:** Het karakter van een kost (vast of variabel) kan veranderen afhankelijk van de kostendrager die geanalyseerd wordt [37](#page=37).
##### 2.2.2.3 Indirecte variabele kosten
Sommige indirecte kosten zijn ook variabel. Bijvoorbeeld, energiekosten en hulpstoffen in een productieproces zijn indirect, maar hun verbruik is afhankelijk van de productieactiviteit [37](#page=37).
#### 2.2.3 Cost drivers
Een 'cost driver' of kostenveroorzaker is een factor die een oorzakelijk verband heeft met de verandering van de kosten. Een verandering in het volume van de cost driver veroorzaakt een verandering in de totale kosten van het kostenobject [37](#page=37).
* **Voorbeeld:** Het aantal werkuren van een werknemer is de cost driver voor de kost van een autoverstelling [37](#page=37).
### 2.3 Productiekostprijs en verkoopkostprijs
Dit onderscheid hangt af van welke kosten worden meegenomen in de berekening. Kosten kunnen worden ingedeeld naar beheer-, productie- en verkoopafdelingen [38](#page=38).
* **Beheerskosten:** Kosten van ondersteunende diensten zoals directie, boekhouding, administratie en personeel. Een deel hiervan kan worden toegewezen aan productie en verkoop via verdeelsleutels [38](#page=38).
* **Productiekosten:**
* **Directe productiekosten:** Grondstoffen, directe lonen [38](#page=38).
* **Indirecte productiekosten:** Loon productieverantwoordelijke, afschrijvingen machines/gebouw, onderhoud [38](#page=38).
* **Verkoopkosten:**
* **Directe verkoopkosten:** Commissieloon, verpakkingskosten [38](#page=38).
* **Indirecte verkoopkosten:** Lonen vertegenwoordigers, reiskosten, magazijnkosten, transportkosten, marketing [38](#page=38).
#### Kostprijsberekeningsschema:
1. **Directe productiekost:** Omvat enkel de directe productiekosten [38](#page=38) [39](#page=39).
2. **Integrale productiekostprijs ('Full Cost'):** Omvat de directe én indirecte productiekosten, inclusief een deel van de beheerskosten [38](#page=38) [39](#page=39).
3. **Verkoopkostprijs:** Omvat de integrale productiekostprijs plus de verkoopkosten (inclusief een deel van de beheerskosten) [38](#page=38) [39](#page=39).
> **Belangrijk:** Een verkoopkostprijs bevat enkel kosten, terwijl een verkoopprijs ook een winstmarge bevat [39](#page=39).
### 2.4 Historische en standaardkostprijs
Dit onderscheid heeft betrekking op de periode waarop de kostenbetrekking hebben en het doel van de berekening [41](#page=41).
#### 2.4.1 Historische kostprijs
Deze kostprijs wordt berekend op basis van werkelijk geregistreerde kosten na de uitvoering van het product of de dienst. Het wordt gebruikt voor voorraadwaardering en winstbepaling, maar is minder geschikt voor beleidsbeslissingen omdat het verspillingen en inefficiëntie kan bevatten [41](#page=41).
#### 2.4.2 Standaardkostprijs
De standaardkostprijs wordt berekend op basis van *normaal economisch verantwoord* verbruik van middelen, en niet op basis van werkelijke verbruiken [41](#page=41).
* **Doel:** Ondersteunen van beleidsbeslissingen door enkel toelaatbare, niet-vermiijdbare kosten op te nemen. Dit voorkomt dat beslissingen worden beïnvloed door incidentele inefficiënties uit het verleden [41](#page=41).
* **Opbouw:** Voor elke hoeveelheid (bv. grondstoffen, uren) wordt een standaard normaal verbruik bepaald. Ook voor prijzen en loonkosten per uur wordt een standaardprijs vastgesteld [42](#page=42).
* **Toewijzing indirecte kosten:** Gebaseerd op een normale bezettingsgraad of capaciteit en verdeelsleutels [42](#page=42).
* **Bepaling standaarden:** Kan gebaseerd zijn op ervaring of technisch onderzoek (bv. tijds- en bewegingsstudies). Standaarden worden bij voorkeur toekomstgericht gemaakt [42](#page=42).
* **Onderscheid met budgetprijs:** De standaardkostprijs is los van een specifieke budgetperiode, terwijl de gebudgetteerde kostprijs gebaseerd is op geplande kosten bij een geplande productie voor een specifieke periode [42](#page=42).
### 2.5 Toepassingen
Verwijzing naar opdrachten en oefenbundels voor praktische toepassingen van de besproken concepten [42](#page=42).
> **Besluit:** Het grondig beheersen van deze basisprincipes is essentieel voor een goed begrip van de verdere cursusmaterie [42](#page=42).
---
# Kostprijsberekening met de kostenplaatsenmethode
De kostenplaatsenmethode biedt een gedetailleerde benadering voor kostprijsberekening en kostenbeheersing door kosten toe te wijzen aan specifieke afdelingen of kostenplaatsen.
### 3.1 Inleiding
In tegenstelling tot eerdere methoden die zich richtten op de kostprijs van een product of dienst, introduceert de kostenplaatsenmethode de vraag "waar worden kosten gemaakt?" en "wie is verantwoordelijk voor de opvolging van deze kosten?". Dit wordt ook wel 'responsibility accounting' genoemd [44](#page=44).
### 3.2 Kostenplaatsenmethode
Om inzicht te krijgen in de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten, wordt bij het registreren van kosten de kostenplaats aangeduid. Een kostenplaats is een afdeling of organisatorische eenheid waarvan men de kosten wil opvolgen [44](#page=44).
Een kostenverdeelstaat is een cruciaal instrument binnen deze methode. Deze staat kent twee dimensies [44](#page=44):
* **Rijen:** Bevatten verschillende kostensoorten zoals grondstoffen, diensten en diverse goederen, personeelskosten en afschrijvingen [45](#page=45).
* **Kolommen:** Bevatten de verschillende kostenplaatsen of afdelingen, en de kostendragers (eindproducten of diensten) [45](#page=45).
Directe kosten, zoals grondstoffen, worden rechtstreeks toegewezen aan de kostendragers. Indirecte kosten, die niet direct toewijsbaar zijn aan eindproducten maar wel aan afdelingen (zoals indirecte lonen of energiekosten), worden eerst aan de betreffende kostenplaats toegewezen [45](#page=45).
Het voordeel van de kostenplaatsenmethode is een duidelijk zicht op waar kosten ontstaan, wat het een effectief instrument maakt voor kostenopvolging en kostenbeheersing [45](#page=45).
Sommige afdelingen, zoals huisvesting, verlenen diensten aan andere afdelingen. De kosten van deze ondersteunende afdelingen worden verdeeld over de andere kostenplaatsen met behulp van een geschikte verdeelsleutel, zoals het aantal gebruikte vierkante meters voor huisvestingskosten. De efficiëntie van de ondersteunende kostenplaats kan worden beoordeeld door een tarief per eenheid van de verdeelsleutel te berekenen [45](#page=45) [46](#page=46).
Uiteindelijk worden de kosten van de verkoopkostenplaatsen bij de kostendragers gevoegd om de verkoopkostprijs te bepalen. Alle andere kostenplaatsen, mits deze 'cost centers' zijn, worden doorgerekend en eindigen met een nultotaal. Het eindtotaal voor de kostendrager geeft de totale productiekosten weer [46](#page=46).
### 3.3 Homogene kostenplaatsen
Het doel van een kostenverdeelstaat is de verdeling van kosten over andere kostenplaatsen of kostendragers met behulp van een geschikte verdeelsleutel [46](#page=46).
**Voorbeelden van rationele verdeelsleutels zijn:** [46](#page=46).
* Aantal personeelsleden (voor personeelsdienst)
* Aantal pc's (voor informatica)
* Aantal machine-uren (voor productiekostenplaats of onderhoud)
* Aantal arbeidsuren (voor assemblage)
* Aantal verkochte stuks (voor verdeling van gemeenschappelijke verkoopkosten naar specifieke verkoopkostenplaatsen)
Wanneer een rationele verdeelsleutel wordt gebruikt, spreekt men van **toerekening** van kosten [46](#page=46).
Soms is het onmogelijk om een rationele verdeelsleutel te vinden, bijvoorbeeld voor de kostenplaats beheer. Hier wordt vaak gebruik gemaakt van een **arbitraire verdeelsleutel** of subjectieve criteria, zoals een proportionele verdeling (bv. 60% productie, 40% verkoop) [47](#page=47).
Een probleem ontstaat wanneer de kostenmassa binnen een kostenplaats niet homogeen is, wat betekent dat meerdere factoren de kosten drijven. Bijvoorbeeld, binnen de productiekostenplaats kunnen zowel manuele als machinale handelingen voorkomen, waarbij de ene kosten worden gedreven door arbeidsuren en de andere door machine-uren. Dit kan leiden tot onnauwkeurige kostprijzen indien de verhouding tussen deze factoren sterk varieert per eindproduct. Daarom is het belangrijk om zoveel mogelijk homogene kostenplaatsen te creëren [47](#page=47).
### 3.4 Soorten kostenplaatsen
Bij grotere ondernemingen is er vaak een hiërarchische structuur van kostenplaatsen. Veelvoorkomende typen zijn [48](#page=48):
* **Hulpkostenplaatsen:** Dienstverlenende afdelingen met een kwantitatief vast te stellen levering aan andere afdelingen [48](#page=48).
* Voorbeelden: Huisvesting (cost driver: m2), Onderhoud (cost driver: machine-uren), Intern transport (cost driver: aantal ritten) [48](#page=48).
* **Algemene kostenplaatsen:** Dienstverlenende afdelingen waarbij de cost driver moeilijker kwantitatief vast te stellen is. Vaak gebruikt men arbitraire verdeelsleutels (percentages) [48](#page=48).
* Voorbeelden: Directie, secretariaat, boekhouding, aankoop [48](#page=48).
* **Technische kostenplaatsen:** Afdelingen die uitsluitend voor één andere kostenplaats werken, afgezonderd vanwege omvang of belang [48](#page=48).
* Voorbeelden: Debiteurenadministratie (als onderdeel van boekhouding), Tekenbureau (als onderdeel van productie) [48](#page=48).
* **Productie- of fabricagekostenplaatsen:** Kostenplaatsen die een belangrijk deel van het productieproces vertegenwoordigen en dicht bij het eindproduct staan [48](#page=48).
* Voorbeelden: Hoogoven, staalproductie, montage, bakoven, inpakafdeling [48](#page=48).
* **Verkoopkostenplaatsen:** Kostenplaatsen die exclusief de verkoop van geproduceerde goederen verzorgen [49](#page=49).
* Voorbeelden: Commerciële binnendienst, transportafdeling, marketingafdeling [49](#page=49).
De uitbouw van een kostenplaatsenstructuur vergt grondig onderzoek naar de bedrijfsvoering. De keuze van kostenplaatsen en verdeelsleutels heeft een aanzienlijke invloed op de kostprijsberekening [50](#page=50).
### 3.5 Analytische boekhouding
De kostenverdeelstaat kan worden opgemaakt op basis van gebudgetteerde of werkelijke kosten. Rapportering van werkelijke kosten vereist nauwkeurige registratie per kostenplaats in een analytische boekhouding. Dit betekent dat voor elk verantwoordingsstuk duidelijk moet zijn op welke kostenplaats de kost wordt geboekt. Dit gaat verder dan de vereisten van het algemeen rekeningstelsel [50](#page=50).
Een goed uitgebouwde analytische boekhouding is essentieel voor een gedetailleerde kostenverdeelstaat, vandaar dat dit ook wel **analytische kostencalculatie** wordt genoemd. Indien de uitwerking gebeurt in bijvoorbeeld Excel na data-export, spreekt men van **extra-comptabele kostencalculatie**. Wanneer de berekening binnen het boekhoudpakket zelf plaatsvindt, is er sprake van **intra-comptabele kostencalculatie** [51](#page=51).
### 3.6 Besluit
De kostenplaatsenmethode breidt kostprijsberekening uit om inzicht te verschaffen in de verantwoordelijkheid voor kosten. Door homogene kostenmassa's per kostenplaats te bundelen en deze te verdelen naar andere kostenplaatsen, worden indirecte kosten gestructureerd toegewezen aan eindproducten [51](#page=51).
Het kiezen van een rationele verdeelsleutel (indien mogelijk) is cruciaal. Er bestaat geen specifieke regelgeving voor de keuze van verdeelsleutels; bedrijven kunnen hun eigen keuzes maken, wat kan leiden tot verschillen in integrale productiekostprijzen tussen identieke bedrijven [51](#page=51).
Het voordeel van de kostenplaatsenmethode is het inzicht in de oorsprong van kosten, wat het een effectief instrument maakt voor kostenopvolging en -beheersing. Dit kan de afdelingsverantwoordelijke motiveren om budgetten na te streven en op te volgen. De techniek kan zowel voor historische kostprijsberekening als voor standaardkostprijzen (met gebudgetteerde cijfers) worden gebruikt [51](#page=51).
### 3.7 Toepassingen
Toepassingen en oefeningen zijn te vinden op Toledo [51](#page=51).
---
# Break-even analyse
De break-even analyse onderzoekt de kritische hoeveelheid verkopen of omzet waarbij de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten, wat resulteert in noch winst, noch verlies [53](#page=53).
### 4.1 Inleiding
Break-even analyse is een cruciaal instrument voor management accountants en controllers, met name bij de start van een nieuw bedrijf of een nieuwe activiteit. Het valt onder de Cost/Volume/Profit (CVP) analyse en is een integraal onderdeel van het globale planningsproces binnen een onderneming. De analyse helpt bij het bepalen van de minimale verkoopvolumes en omzet die nodig zijn om winstgevend te zijn of verlies te vermijden [53](#page=53).
### 4.2 Voorbeelden
Om de principes van break-even analyse te illustreren, worden de volgende voorbeelden gegeven:
* **Tennisraket voorbeeld:** Prince wil een nieuwe tennisraket op de markt brengen met totale vaste kosten van 360.000 euro, variabele kosten van 115 euro per raket en een verkoopprijs van 295 euro. De vraag is hoeveel stuks verkocht moeten worden om break-even te draaien [54](#page=54).
* **Industrieel voorbeeld:** Een industrieel heeft vaste kosten van 45.000 euro per jaar en de verkoopprijs ligt 25% hoger dan de variabele kosten. Er wordt gevraagd naar de benodigde omzet voor een break-even resultaat en het resultaat bij een omzet van 200.000 euro [54](#page=54).
### 4.3 Basisformule
Het break-even punt wordt bereikt wanneer de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten:
Omzet - variabele kosten - vaste kosten = 0 [55](#page=55).
Dit kan ook uitgedrukt worden als:
$(Verkoopprijs/eenheid \times Q) - (Variabele kost/eenheid \times Q) - Vaste kosten = 0$ [55](#page=55).
Waarbij $Q$ het volume of de hoeveelheid producten (Quantity) vertegenwoordigt.
Om de break-even afzet (hoeveelheid, $Q$) te berekenen, wordt de volgende formule gebruikt:
$$Q_{BE} = \frac{Vaste kosten}{Verkoopprijs/eenheid - Variabele kost/eenheid}$$ [55](#page=55).
Het verschil tussen de verkoopprijs per eenheid en de variabele kosten per eenheid wordt de **contributiemarge per eenheid** of **brutomarge per eenheid** genoemd. De formule kan dus ook geschreven worden als [55](#page=55):
$$Q_{BE} = \frac{Vaste kosten}{Contributiemarge per eenheid}$$ [55](#page=55).
### 4.4 Break-even omzet
De break-even omzet kan op twee manieren worden berekend:
1. **Via de break-even afzet:** Vermenigvuldig de berekende break-even afzet met de verkoopprijs per eenheid.
$Break-even\ omzet = Break-even\ afzet \times Verkoopprijs/eenheid$ [55](#page=55).
2. **Via de contributiemarge ratio:** De contributiemarge ratio geeft aan welk percentage van de verkoopprijs overblijft om de vaste kosten te dekken en winst te genereren [56](#page=56).
$Contributiemarge\ ratio = \frac{Contributiemarge\ per\ eenheid}{Verkoopprijs\ per\ eenheid}$ [56](#page=56).
Vervolgens kan de break-even omzet worden berekend met:
$$Break-even\ omzet = \frac{Vaste kosten}{Contributiemarge\ ratio}$$ [56](#page=56).
**Voorbeeld contributiemarge ratio:**
Als de verkoopprijs 200 euro is en de variabele kosten 120 euro, dan is de contributiemarge 80 euro. De contributiemarge ratio is dan $80 / 200 = 0.40$ of 40%. Dit betekent dat 40% van elke euro omzet beschikbaar is om vaste kosten te dekken en winst te maken. Bij vaste kosten van 35.000 euro is de break-even omzet dan 35.000 euro / 0.40 = 87.500 euro [56](#page=56).
### 4.5 Grafische voorstelling
De break-even analyse kan grafisch worden weergegeven met de hoeveelheid op de horizontale as en de omzet en kosten op de verticale as. De totale kostenlijn bestaat uit een vast deel (vaste kosten) en een lineair stijgend deel (variabele kosten). Het snijpunt van de omzetlijn en de totale kostenlijn vertegenwoordigt het break-even punt. Boven dit punt wordt winst gemaakt, eronder verlies [57](#page=57).
### 4.6 Andere toepassingen van break-even analyse
#### 4.6.1 Veiligheidsmarge
De veiligheidsmarge geeft aan hoeveel van de huidige of gebudgetteerde omzet mag dalen voordat het bedrijf verlies gaat maken [57](#page=57).
$$Veiligheidsmarge = \frac{Omzet - Break-even\ omzet}{Omzet}$$ [57](#page=57).
Een hogere veiligheidsmarge betekent een betere bescherming tegen omzetdalingen [58](#page=58).
#### 4.6.2 Capaciteitsbenutting in het break-even punt
Dit meet hoeveel van de normale productiecapaciteit nodig is om het break-even punt te bereiken [58](#page=58).
$$Capaciteitsbenutting\ in\ BE\ punt = \frac{Break-even\ afzet}{Normale\ afzetcapaciteit} \times 100\%$$ [58](#page=58).
Een hoge capaciteitsbenutting in het break-even punt betekent dat er minder ruimte is voor winstgevendheid [58](#page=58).
#### 4.6.3 Winstobjectief (voor en na belastingen)
De formule kan worden aangepast om een gewenst winstniveau te behalen:
$$Q = \frac{Vaste kosten + Winstobjectief}{Contributiemarge\ per\ eenheid}$$ [59](#page=59).
Als rekening gehouden moet worden met vennootschapsbelastingen, dient het winstobjectief vóór belasting berekend te worden:
$Winst\ vóór\ belasting = \frac{Winst\ na\ belasting}{(1 - belastingvoet)}$ [59](#page=59).
#### 4.6.4 Sensitiviteitsanalyse
Dit omvat het onderzoeken van de impact van wijzigingen in verkoopprijzen, variabele kosten of vaste kosten op het break-even punt en het resultaat. Dit leidt tot optimistische en pessimistische scenario's [59](#page=59).
### 4.7 Impliciete veronderstellingen en beperkingen van de break-even analyse
* **Lineair verloop van kosten en opbrengsten:** De analyse gaat uit van een lineaire relatie tussen kosten/opbrengsten en productie-/verkoopvolumes, wat in de praktijk niet altijd het geval is (bv. volumekortingen, prijswijzigingen). Vaste kosten stijgen trapsgewijs, en variabele kosten kunnen dalen door schaalvoordelen [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Scheidbaarheid van kosten:** Het is niet altijd eenvoudig om kosten strikt te scheiden in vast en variabel; semi-variabele en semi-vaste kosten komen voor [60](#page=60).
* **Geen onderscheid tussen productie en verkoop:** De analyse veronderstelt dat alles wat geproduceerd wordt, ook verkocht wordt binnen dezelfde periode, zonder voorraadwijzigingen [60](#page=60).
* **Alleen volume beïnvloedt kosten/opbrengsten:** Andere factoren zoals efficiëntie en technologie worden genegeerd [60](#page=60).
* **Constante productmix:** Dit wordt in de volgende sectie behandeld [60](#page=60).
### 4.8 BE-analyse bij een bepaalde productmix
Voor bedrijven met meerdere producten moet de contributiemarge per eenheid worden vervangen door de **gewogen gemiddelde contributie per eenheid**, gebaseerd op een verwachte productmix [60](#page=60).
**Voorbeeld:**
| Product | Verkoopprijs | Variabele kost per eenheid | Productmix (aantallen) | Contributie per eenheid |
| :---------------- | :----------- | :------------------------- | :--------------------- | :---------------------- |
| Product A | 20,00 | 12,00 | 40% | 8 |
| Product B | 30,00 | 15,00 | 60% | 15 |
* **Gewogen gemiddelde contributie:** $(8 \times 40\%) + (15 \times 60\%) = 3,2 + 9 = 12,2$ [60](#page=60).
* **Break-even afzet (totale hoeveelheid, $Q_{BE}$):** Stel vaste kosten zijn 40.000 euro.
$Q_{BE} = \frac{40.000\ euro}{12,2} \approx 3279$ eenheden [60](#page=60) [61](#page=61).
* **Break-even afzet per product:**
* Product A: $3279 \times 40\% \approx 1312$ eenheden [61](#page=61).
* Product B: $3279 \times 60\% \approx 1968$ eenheden [61](#page=61).
> **Tip:** De break-even analyse per productgroep, gebaseerd op de gewogen gemiddelde contributie, is een essentiële component voor het business project [61](#page=61).
### 4.9 Toepassingen
Verwijzing naar opdrachten en oefenbundel op Toledo [61](#page=61).
---
# Budgetteren
Budgetteren is een cruciaal proces binnen een onderneming dat dient als navigatiesysteem om lange-termijndoelstellingen te vertalen naar concrete, meetbare kortetermijndoelstellingen, doorgaans uitgedrukt in geld. Het proces omvat strategievorming, het opmaken van financiële budgetten (resultatenrekening, liquiditeitsbudget, balans), forecasting en het stellen van duidelijke doelstellingen.
## 5. Budgetteren
### 5.1 Inleiding
Budgetteren is een integraal onderdeel van het planningsproces in een onderneming. Het budget fungeert als een richtlijn en een hulpmiddel voor het management om de onderneming op koers te houden en afwijkingen tijdig te signaleren en bij te sturen. Het is de vertaling van lange-termijndoelstellingen naar concrete, meetbare doelstellingen voor de korte termijn, meestal een jaar, uitgedrukt in geld en volumes [62](#page=62) [64](#page=64) [73](#page=73).
### 5.2 Strategie
Strategie vormt de basis voor budgettering. De begrippen missie, visie en strategie zijn hierbij cruciaal [64](#page=64).
#### 5.2.1 Missie, visie en kernwaarden
* **Missie:** Beschrijft het "waarom" van de organisatie: de bestaansreden, identiteit en primaire functie [66](#page=66).
* **Visie:** Schetst het toekomstbeeld, de lange termijn ambities en het gemeenschappelijke beeld van een gewenste toekomstige situatie [66](#page=66).
* **Kernwaarden:** Definiëren waar de organisatie voor staat, wat haar verbindt en waar ze in gelooft [66](#page=66).
#### 5.2.2 Doelstellingen en kritische succesfactoren
Missie en visie leiden tot de formulering van doelstellingen, vaak gebaseerd op **kritische succesfactoren (KSF's)**, die essentieel zijn voor het succes van de organisatie [66](#page=66).
* **Kritische succesfactoren (KSF's):** Cruciale factoren die de organisatie uniek maken en doorslaggevend zijn voor succes [66](#page=66).
* **Kortetermijndoelstellingen:** Specifieke, meetbare resultaten die behaald moeten worden. Deze moeten SMART geformuleerd worden [66](#page=66).
#### 5.2.3 SMART principe
SMART staat voor:
* **Specifiek:** Duidelijk en nauwkeurig omschreven [68](#page=68).
* **Meetbaar:** Kwalitatief of kwantitatief te meten [68](#page=68).
* **Aanvaardbaar/Akkoord:** Gedeeld en geaccepteerd door de betrokkenen [68](#page=68).
* **Realistisch:** Haalbaar binnen de gestelde kaders [68](#page=68).
* **Tijdsgebonden/Traceerbaar:** Gedefinieerd binnen een specifieke tijdspanne [68](#page=68).
#### 5.2.4 Maatregelen en Key Performance Indicators (KPI's)
Doelstellingen worden vertaald in concrete **maatregelen** (hoe de doelen te bereiken) en **Key Performance Indicators (KPI's)** om de voortgang te meten. KPI's maken de strategische doelen meetbaar en definiëren streefcijfers [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 5.2.5 Businessmodel Canvas (BMC)
Het Businessmodel Canvas is een handig hulpmiddel om de strategie te bepalen, waarbij alle strategische aspecten geïntegreerd kunnen worden. Het centrale thema is waard creatie voor de klant [70](#page=70).
#### 5.2.6 Omgevingsfactoren
Bij strategie- en budgetvorming moet rekening gehouden worden met diverse omgevingsfactoren:
* **Beheersbare en niet-beheersbare variabelen:** Externe factoren zoals economische groei, technologie, concurrentie, en interne factoren zoals personeel, R&D en prijsbeleid [70](#page=70) [71](#page=71).
* **SWOT-analyse:** Beoordeling van Sterktes, Zwaktes, Opportuniteiten en Bedreigingen [68](#page=68) [71](#page=71).
* **Bedrijfstype en organisatiestructuur:** De aard van de productie of dienstverlening en de efficiëntie van de organisatiestructuur zijn van invloed [72](#page=72).
* **Sociale en politieke omgeving:** Wetgeving, milieuvoorschriften en internationale economische en culturele aspecten spelen een rol [72](#page=72).
### 5.3 Budgetteren
Budgetteren is het concretiseren van lange-termijn doelstellingen in een kortetermijnplan, meestal een jaar, uitgedrukt in geld en volumes. Het is een actieplan met een bepaald tijdschema [73](#page=73).
#### 5.3.1 Deelbudgetten
Het budgetteringsproces bestaat uit verschillende deelbudgetten die samen het **masterbudget** vormen [73](#page=73) [76](#page=76).
* **Verkoopbudget (a):** Prognose van de omzet, inclusief kwantiteit, prijs, tijdschema en afzetgebied. Dit is vaak het primaire budget waar alle andere van afgeleid worden [74](#page=74) [75](#page=75) [77](#page=77).
* **Factoren die het verkoopbudget beïnvloeden:** Verkoopbeleid, break-even analyse, contributiemarge, historische omzetgegevens, productie- of leveringscapaciteit, verkooporganisatie en interne bedrijfsinformatie [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Externe factoren:** Marktkennis, concurrentievermogen, reclame, wetgeving en financiële ingrepen [80](#page=80).
* **Doelstellingen van het verkoopbudget:** Marktuitbreiding, kwaliteitsverbetering, distributieoptimalisatie, concurrentieel prijs- en kwaliteitsbeleid, innovatie [81](#page=81).
* **KPI's voor verkoop:** Omzet per vertegenwoordiger/regio/product/klant, aantal bezoeken, aantal offertes/bestellingen (succesratio) [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Productie- of aankoopbudget (b):** Bepaalt het aantal te produceren of aan te kopen stuks op basis van de omzet en voorraadniveau. Dit leidt tot het productiekostenbudget of aankoopkostenbudget, inclusief directe en indirecte kosten [75](#page=75).
* **Productiebudget en voorraadbudget gereed product:** De wisselwerking tussen verkoop, voorraad en productie is cruciaal. De voorraadpolitiek bepaalt de hoeveelheid te produceren stuks [83](#page=83).
* Berekening: Productievolume = Gebudgetteerde verkopen + Gewenste eindvoorraad - Beginvoorraad [84](#page=84).
* **Variaties in productie- en voorraadbeleid:** Stabiele productie met fluctuerende voorraad, stabiele voorraad met schommelende productie, of schommelende voorraad en productie, afhankelijk van factoren als seizoensgebondenheid, bederfelijkheid, opslagcapaciteit, etc. [87](#page=87) [88](#page=88).
* **Productiekostenbudget en andere deelbudgetten (f. - in de praktijk ook eerder in de cyclus):** Omvat kosten gerelateerd aan de gebudgetteerde productie [88](#page=88).
* **Grondstoffenkostenbudget:** Gekoppeld aan voorraad- en aankoopbudgetten voor grondstoffen [88](#page=88) [89](#page=89).
* **Directe arbeidskostenbudget:** Opgesteld per verantwoordelijk centrum, periode en product. Methoden omvatten tijdnormen, standaardkostprijzen, schattingen en statistische methodes [89](#page=89).
* **Indirecte productiekostenbudget:** Omvat indirect materiaal, personeelskosten en diverse bedrijfskosten. Toewijzing via verdeelsleutels (traditioneel of Activity Based Costing) [89](#page=89) [90](#page=90).
* **Budget van beheers- en administratiekosten:** Salarissen, reis- en verblijfskosten, kantoorkosten van management en ondersteunende diensten [90](#page=90).
* **Kosten van kwaliteit:** Preventiekosten, inspectiekosten, interne en externe kosten van gebreken [91](#page=91).
* **Algemene kostenbudget (c):** Kosten van ondersteunende diensten die niet direct aan productie of aankoop gekoppeld zijn [75](#page=75).
* **Investeringsbudget (d):** Begroot investeringen in vaste activa die nodig zijn om verkopen mogelijk te maken [75](#page=75) [83](#page=83).
* **Gebudgetteerde resultatenrekening (e):** Een eerste schatting van de winst of verlies voor de komende periode, gevormd door de samenvoeging van alle deelbudgetten [75](#page=75).
* **Liquiditeitsbudget (f):** Overzicht van alle verwachte ontvangsten en uitgaven om kasoverschotten of -tekorten te identificeren [76](#page=76).
* **Kasplanning:** Gedetailleerd overzicht van alle uitgaven en verwachte ontvangsten om kaspositie te voorspellen [92](#page=92) [93](#page=93).
* **Onderscheid kosten/uitgaven en opbrengsten/ontvangsten:** Resultatenrekening focust op opbrengsten en kosten, terwijl het liquiditeitsbudget kijkt naar ontvangsten en uitgaven [93](#page=93).
* **Planning van ontvangsten:** Voornamelijk betalingen van klanten, rekening houdend met betalingsgedrag en kredietverlening. Ook niet-operationele inkomsten zoals rente en dividend [94](#page=94).
* **Planning van uitgaven:** Schatting van operationele uitgaven (grondstoffen, lonen, marketing) en niet-operationele uitgaven (leningen, dividenden) [94](#page=94) [95](#page=95).
* **Evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven:** Streeft naar een gelijkmatige spreiding, optimaliseren van aankoopbeleid, debiteurenpolitiek en voorraadbeheer [96](#page=96).
* **Gebudgetteerde balans (g):** Projectie van de verwachte balans aan het einde van de budgetperiode, geeft inzicht in financiering en solvabiliteit [76](#page=76).
### 5.4 Het masterbudget
Het masterbudget is het sluitstuk van de budgetcyclus en bestaat uit de gebudgetteerde resultatenrekening, de gebudgetteerde liquiditeitspositie (kasplanning) en de gebudgetteerde balans. Het geeft de verwachte financiële positie van de onderneming weer bij uitvoering van alle plannen en wordt gebruikt voor het berekenen van financiële ratio's [76](#page=76) [97](#page=97).
### 5.5 Budget en (rolling) forecast
#### 5.5.1 Verschil tussen budget en forecast
* **Budget:** Een statisch plan, vertaling van strategische doelstellingen, geeft ambities weer ('waar willen we naartoe?'). Wordt meestal jaarlijks goedgekeurd [98](#page=98).
* **Forecast:** Een dynamisch plan, geeft antwoord op 'waar gaan we effectief heen?' op basis van actuele informatie en voortschrijdend inzicht. Periodiek opgesteld om beleid aan te passen aan veranderende omstandigheden. Een **rolling forecast** kijkt verder de toekomst in (typisch 1 tot 1,5 jaar) [100](#page=100).
#### 5.5.2 Traditioneel vs. Zero-based budget
* **Traditioneel budget:** Vertrekt van historische cijfers, bijgesteld op basis van strategie. Voordelen: minst complex, minste tijd. Nadelen: kan onnodige kosten bevatten, managers kunnen budget "opsouperen", minder relevant in snel veranderende omgevingen [98](#page=98).
* **Zero-based budget:** Start vanaf een leeg blad, waarbij alle kosten en opbrengsten worden opgelijst. Voordelen: grondige reflectie op businessmodel, coherent budget, blootleggen van onnodige kosten, relevant voor startups en snel veranderende omgevingen. Vereist meer managementbetrokkenheid en is complexer [99](#page=99).
#### 5.5.3 Rolling forecast aanpak
* **Businessmodel analyseren:** Hoe vertaalt dit zich in financiële prestaties? [100](#page=100).
* **Inzicht uit historische gegevens:** Analyse van budget-actual verschillen om afwijkingen te verklaren [100](#page=100).
* **Financieel model:** Opstellen van een model gebaseerd op operationele parameters (bv. Omzet = aantal klanten * gemiddelde omzet per klant) .
* **Vergelijking met actuele cijfers:** Controleren van de evolutie en realisme .
* **Afsluitkalender:** Gebruik van een kalender om taken, deadlines en verantwoordelijkheden te beheren .
#### 5.5.4 Cashflow forecast voorbeeld
Een cashflow forecast illustreert hoe een forecast kan helpen bij het anticiperen op liquiditeitstekorten door rekening te houden met nieuwe informatie en aanpassingen in de planning, zoals het berekenen van de "runway" .
### 5.6 Doelstellingen van budget en forecast
* **Planning van activiteiten bevorderen:** Managers verplichten tot vooruit plannen en anticiperen op veranderingen .
* **Coördineren van activiteiten:** Afstemmen van de belangen van verschillende afdelingen om "silo denken" te voorkomen .
* **Informeren van managers:** Communiceren van verwachtingen van topmanagement naar lagere niveaus .
* **Beheersen van activiteiten:** Vergelijken van werkelijke resultaten met budgetten om afwijkingen te identificeren, oorzaken te onderzoeken en corrigerende maatregelen te nemen .
* **Motiveren van managers:** Door participatie in budgetopstelling (bottom-up budgetteren) kan een budget motiverend werken .
* **Evalueren van prestaties:** Managers worden beoordeeld op het behalen van budgetten, wat kan leiden tot "budget slack" (een ruim uitgevallen budget) .
### 5.7 Besluit
Een onderneming bepaalt haar lange-termijn strategie via missie, visie en doelstellingen (SMART). Omgevingsfactoren zijn hierbij cruciaal. De lange-termijn doelstellingen worden geconcretiseerd in een budget (kortetermijnplan), met als einddoel het masterbudget. Naast statische jaarbudgetten wordt een (rolling) forecast steeds belangrijker in een veranderende wereld. Het budgetteringsproces omvat de opmaak van de gebudgetteerde resultatenrekening, het liquiditeitsbudget en de gebudgetteerde balans .
**Stappen voor het opmaken van een budget:**
1. Beginbalans (= eindbalans vorig jaar) .
2. Gebudgetteerde resultatenrekening vóór en na belastingen:
* Geschatte verkopen .
* Nodige investeringen .
* Voorziene kosten .
3. Liquiditeitenbudget: Beginsaldo liquide middelen + ontvangsten – uitgaven .
4. Balansprognose: Voor elke vermogenspost: Beginsaldo + aangroei – afname, rekening houdend met leningen .
---
# Analytische boekhouding, management rapportering en controlling
Dit hoofdstuk behandelt de fundamenten van analytische boekhouding, het belang van gestructureerde managementrapportering met dashboards, en de rol van controlling, met specifieke aandacht voor financiële concepten zoals werkkapitaal en EBITDA .
### 6.1 Analytische boekhouding
Analytische boekhouding omvat het classificeren, declareren en analyseren van uitgaven en inkomsten, afgestemd op de specifieke behoeften van een onderneming. Deze discipline kan zowel intern (intracomptabel) als extern (extracomptabel) worden toegepast .
#### 6.1.1 Kostenplaatsen en kostendragers
De kern van analytische boekhouding is het gedetailleerd uitsplitsen van kosten en opbrengsten per kostenplaats of kostendrager, zoals een project, afdeling, product of klant. Binnen sommige softwarepakketten worden deze aangeduid als 'analytische assen'. Analytische assen kunnen onder andere betrekking hebben op producten, diensten, afdelingen, winkels, geografische zones of business units. Voor elke as worden analytische codes aangemaakt die specifieke waarden koppelen, bijvoorbeeld 'winkel Brussel' voor de analytische as 'winkel'. Deze methode voegt extra informatie toe over de oorsprong van kosten en opbrengsten aan boekingen .
#### 6.1.2 Belang van analytische boekhouding
Een correct gedefinieerde analytische structuur, met duidelijke codes en omschrijvingen, is cruciaal om vaagheden en discussies bij de interpretatie van cijfers te vermijden. Hoewel analytische boekhouding optioneel is, biedt de verfijning en het inzicht dat het genereert aanzienlijke voordelen voor het opvolgen van activiteiten en de rendabiliteit van een bedrijf. Het vormt een krachtige basis voor strategische en beheersbeslissingen, en is fundamenteel voor een goed ontwikkelde managementrapportering .
### 6.2 Management rapportering
Managementrapportering is een waarde toevoegend, continu verbeteringsproces dat het plannen, ontwerpen, meten en beheren van financiële en niet-financiële informatiesystemen omvat om managementacties te sturen, gedrag te motiveren en te ondersteunen, en culturele waarden te creëren die nodig zijn om organisatiedoelstellingen te bereiken .
#### 6.2.1 Kenmerken van effectieve managementrapportering
Effectieve managementrapportering verzamelt en presenteert de juiste data, zowel financieel als niet-financieel, op een eenvoudige en begrijpelijke manier, idealiter op enkele A4-pagina's. Het stelt het management in staat om weloverwogen beslissingen te nemen ter realisatie van bedrijfsdoelen .
Een typische managementrapportering kan omvatten:
* De resultatenrekening, inclusief vergelijkingen met voorgaande periodes en budgetten/forecasts .
* Een overzicht van belangrijke financiële ratio's zoals dagen klantenkrediet, dagen leverancierskrediet, dagen voorraad, EBIT en EBITDA .
* Een analytische resultatenrekening die brutomarges en contributies per afdeling of business unit weergeeft .
* Key Performance Indicators (KPI's) die procesefficiëntie en -resultaten meten, inclusief niet-financiële meetpunten, vergeleken met SMART-doelstellingen .
* Gedetailleerde rendementsopvolging van specifieke elementen zoals machines, projecten, klanten of productgroepen .
Er bestaat geen universele 'ideale' rapportering; elke onderneming stemt haar rapportering af op haar specifieke levensfase en doelstellingen. Managementinformatie is een continu evoluerend evenwicht tussen de informatienoden van het bestuur en de beschikbaarheid van prestatiegegevens .
#### 6.2.2 Management rapportering, IT en dashboards
Alle elementen van interne managementrapportering kunnen effectief worden gepresenteerd in een overzichtelijk dashboard, waarbij tools zoals Microsoft Power BI (Business Intelligence) ondersteuning kunnen bieden. Het automatiseren van deze rapporten, gevoed met actuele data uit diverse IT-systemen, vormt een belangrijke uitdaging. Zo kunnen bijvoorbeeld HR-data (loonkosten) gekoppeld worden aan operationele data (gepresteerde uren per product) om kostprijzen per product te bepalen, en omzetcijfers uit CRM-modules te integreren voor winstgevendheidsanalyses per product of klant .
Een **datawarehouse** structureert data uit verschillende bronnen, waardoor ad-hoc analyses mogelijk worden en dieper kan worden ingezoomd op problemen .
> **Tip:** Veel bedrijven combineren Excel- en ERP-informatie om tot een coherente databank te komen voor managementrapportages .
#### 6.2.3 Aandachtspunten bij de opbouw van een dashboard
Bij het opstellen van een effectief dashboard zijn de volgende punten essentieel :
* **Behoeften:** Duidelijke kennis van bedrijfsdoelstellingen, doelgroep van de rapportering, benodigde gegevensbronnen, frequentie van rapportering en de beschikbare dragers (PC, tablet, smartphone) .
* **Duidelijke doelstellingen:** Het OKR (Objectives en Key Results) model, gebruikt door bedrijven als Google, kan helpen bij het definiëren van kwalitatieve doelstellingen en concrete key results. Door deze SMART te definiëren, kunnen ze worden omgezet in op te volgen sleutelindicatoren en KPI's .
##### 6.2.3.1 KPI's en prestatievergelijking
De interpretatie van KPI's wordt versterkt door prestaties en volumes te vergelijken met doelstellingen, budgetten en forecasts. Voor elke KPI is het nuttig om de volgende elementen op te volgen :
* De huidige waarde (EoM of YtD) .
* De doelstelling .
* De waarde behaald in de voorbije periode .
* De voorspelde waarde (budget of forecast) .
##### 6.2.3.2 Analyse en verwerking van gegevens
De beschikbaarheid en juistheid van ruwe informatie is cruciaal. Verschillende gegevenscycli, exportmogelijkheden en potentiële tegenstrijdigheden tussen databronnen (bv. CRM vs. boekhoudsysteem) kunnen de kwaliteit van de informatie beïnvloeden. Het in kaart brengen en controleren van de gegevens is essentieel om beslissingen te baseren op accurate cijfers .
### 6.3 Het begrip controlling (beheren) en de controller
Controlling draait niet om pure controle, maar om het strategisch inzetten van cost & management accounting instrumenten om het bedrijf beter te beheren en te sturen richting vooraf bepaalde doelen. De specifieke behoeften aan informatie variëren sterk per bedrijfsgrootte en sector .
#### 6.3.1 Functie en taken van een controller
Een controller analyseert opbrengsten en kosten, identificeert cost drivers (factoren die kosten beïnvloeden) en bepaalt de 'drivers of value creation' voor stakeholders. Ze participeren in beleidsbeslissingen en werken vaak in multifunctionele teams .
Een typische functieomschrijving voor een Finance/Business controller in een KMO omvat :
* Gedegen analyse van financiële, commerciële, administratieve, logistieke en operationele KPI's, verwerkt in managementrapportering .
* Medeverantwoordelijkheid voor boekhoudkundige taken zoals opmaak van de balans en btw-aangiftes .
* Proactieve analyse en inventarisatie van kostenstromen en opmaak van forecasts .
* Bijdragen aan een bewuste prijszettingspolitiek, accurate investerings- en kostprijsberekeningen, en verfijning van margebepaling en budgettering .
* Detecteren van bottlenecks in operationele processen .
* Nauwe samenwerking met het managementteam en rapportage aan de CEO .
Door automatisering evolueert de rol van boekhouder steeds meer richting analyse en adviesverlening, wat een goed begrip van cost & management accounting essentieel maakt .
#### 6.3.2 Management rapportering en taken in een business project
In een business project ligt de eindverantwoordelijkheid voor managementrapportering en financiële sturing bij de financieel directeur en de controller .
Belangrijke aspecten zijn:
* Opbouw van een niet-boekhoudkundige voorstellingswijze van de resultatenrekening, die als basis dient voor het businessplan, de communicatie met aandeelhouders en de toekomstvisie van het project. Deze interne resultatenrekening moet de operationele realiteit zo goed mogelijk weergeven .
* Het definiëren van interessante omzet- en kostencategorieën, het aanmaken van geschikte boekhoudkundige rekeningen en artikelen, en het ontwerpen van een flexibel Excel-model dat ook liquiditeitsbudgetten en gebudgetteerde balansen automatisch aanpast bij scenario-wijzigingen .
* Uitvoeren van variantieanalyses, verklaringen en heldere communicatie hierover .
* Hulp bij het bepalen en bewaken van missie, visie en strategie, inclusief het opzetten van financiële en niet-financiële KPI's .
* Kostprijs- en prijszettingsberekeningen .
* Opmaak, implementatie en opvolging van procedures (verkoop, aankoop, voorraad) .
* Opmaak van managementinformatie zoals verkopen per teamlid, winstgevendheid per productgroep, omzet per regio, en opvolging van KPI's .
* Ontwerpen en beheren van systemen, documenten en procedures om het business project effectief te besturen ('to control') .
##### Voorbeeld van een management resultatenrekening:
| Post | Jaar 1 | % van Omzet |
| :------------------------------------------------------------------------------------------------------ | :--------------- | :---------- |
| **Omzet (Sales)** | 3.190,08 dollars | 100% |
| Spray bottles | 1.528,93 dollars | 48% |
| Dropper bottles | 1.002,07 dollars | 31% |
| Car Freshener | 390,50 dollars | 12% |
| Scented stone | 144,63 dollars | 5% |
| Other | 123,97 dollars | 4% |
| **Variabele kosten** | 1.539,78 dollars | 48% |
| Purchase of oils, alcohol & distilled water | 500,07 dollars | 16% |
| Purchase of bottles, car air freshener, stone & drinks | 543,35 dollars | 17% |
| Packaging: sachets, printing & felts | 496,35 dollars | 16% |
| **Brutomarge (Gross margin)** | **1.650,31 dollars** | **52%** |
| **Vaste Kosten** | **429,95 dollars** | **13%** |
| Registration fee | 100,00 dollars | 3% |
| Stand costs: stand fee, decoration material & demonstration costs | 302,95 dollars | 9% |
| Templates stickers, air fresheners & leaflets | 27,00 dollars | 1% |
| **Net contribution** | **1.220,36 dollars** | |
| **Overhead kosten** | **171,00 dollars** | **5%** |
| Administration costs: administration & printing (logo + bundling) | 90,00 dollars | 3% |
| Reception costs | 81,00 dollars | 3% |
| **Operationeel Resultaat (Operating Result)** | **1.049,36 dollars** | **33%** |
| **Financieel & ander resultaat** | **16,85 dollars** | **1%** |
| Interest on loan (3,5%) | 16,85 dollars | |
| **Resultaat vóór belastingen (Result before taxes)** | **1.032,51 dollars** | **32%** |
| Corporation tax (25%) | 258,13 dollars | |
| **Resultaat ná belastingen (Result after taxation)** | **774,38 dollars** | **24%** |
| **Vaste & Overhead kosten (totaal)** | **617,80 dollars** | |
| **% Bruto Marge / Omzet** | **52%** | |
| **Break-even omzet** | **1.049,36 dollars** | |
| Afschrijvingen & Amortisatie | - | 0% |
| **Operationele Cash Flow (EBITDA)** | **1.049,36 dollars** | **33%** |
#### 6.3.3 Resultatenrekening en break-even omzet
Bij de interpretatie van resultaten is het cruciaal om cijfers procentueel te bekijken. De brutomarge wordt berekend door de variabele kosten van de omzet af te trekken. De break-even omzet wordt berekend met de formule: vaste kosten / contributiemargeratio. Het opvolgen van de contributiemarge is essentieel, aangezien omzet en variabele kosten op korte termijn gemakkelijker te beïnvloeden zijn dan vaste kosten. Druk op de marge kan worden gecompenseerd door omzetverhoging of kostenreductie .
> **Tip:** Als de contributiemarge in absolute cijfers daalt, komt het totaalresultaat onder druk te staan. Langdurige dalingen kunnen leiden tot noodzaak tot kostenvermindering, bijvoorbeeld door verkoop van vaste activa .
### 6.4 Enkele belangrijke begrippen voor de managementrapportering
#### 6.4.1 Werkkapitaal (working capital of nettobedrijfskapitaal)
Werkkapitaal is essentieel voor de liquiditeit van een onderneming; een gebrek aan liquide middelen is een veelvoorkomende oorzaak van faillissement. Het vertegenwoordigt het geld dat nodig is om de exploitatiecyclus te financieren .
**Berekening van het nettobedrijfskapitaal:**
* Nettobedrijfskapitaal = (Beperkte) Vlottende activa - Vreemd vermogen op korte termijn (VVKT) .
* Nettobedrijfskapitaal = Permanent vermogen (EV + VVLT) - (uitgebreide) Vaste activa (VA) .
Het principe 'financier lang met lang en kort met kort' is hierbij leidend .
#### 6.4.2 Exploitatiecyclus en Cash Conversion Cycle (CCC)
De exploitatiecyclus beschrijft de omzetting van geld naar vlottende activa en weer terug naar geld .
1. Op basis van leverancierskrediet (DPO) worden voorraden (DIO) aangekocht .
2. Deze voorraden worden verwerkt en verkocht met betalingsuitstel (DSO) .
3. Betalingen van debiteuren leveren liquide middelen op om leveranciers te betalen .
4. De cyclus kan herbeginnen .
De **Cash Conversion Cycle (CCC)** meet de tijd die nodig is om uitgegeven geld opnieuw in geld om te zetten .
CCC = Dagen verkoop- en productie cyclus (DIO) + Dagen klantenkrediet (DSO) - Dagen leverancierskrediet (DPO) .
* **Dagen klantenkrediet (Days Sales Outstanding, DSO):** Gemiddelde dagen tot betaling door klanten .
* **Dagen voorraad (Days Inventory Outstanding, DIO):** Gemiddelde dagen dat voorraad wordt aangehouden .
* **Dagen leverancierskrediet (Days Purchase Outstanding, DPO):** Gemiddelde dagen uitstel van betaling aan leveranciers .
Een voorbeeld: DSO=70 dagen, DIO=90 dagen, DPO=50 dagen. De te financieren periode is 70 + 90 - 50 = 110 dagen .
> **Tip:** Acties om de CCC te doen dalen omvatten het verkorten van de doorlooptijd van voorraden (DIO), het sneller innen van klantvorderingen (DSO) en het onderhandelen over langere betalingstermijnen met leveranciers (DPO) .
#### 6.4.3 EBITDA, brutobedrijfsresultaat of operationele cashflow
EBITDA staat voor **Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortisation**. Het vertegenwoordigt het resultaat uit normale bedrijfsvoering, exclusief niet-recurrente elementen. Het geeft de potentiële hoeveelheid financiële middelen aan die uit de normale exploitatie zijn ontstaan, en is een maatstaf voor interne financiering .
**Berekening EBITDA:**
Nettoresultaat na belastingen
+ Belastingen
+ Intresten
= EBIT
+ Niet-recurrente opbrengsten of kosten
+ Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen
= EBITDA .
Alternatief kan men starten met het bedrijfsresultaat vóór interestlasten en taxen (EBIT) en dit verhogen met niet-kaskosten .
> **Belangrijk:** EBITDA geeft geen uitsluitsel over de totale liquiditeitsstroom. Een positieve EBITDA garandeert niet dat een bedrijf niet failliet kan gaan als er liquiditeitsproblemen zijn door bijvoorbeeld slechte inning van klantvorderingen. Een degelijke kasplanning is essentieel .
#### 6.4.4 Cashflow
Cashflow wordt gedefinieerd als de som van de winst/verlies van het boekjaar na belastingen en de niet-kaskosten. Net als EBITDA, geeft cashflow geen directe informatie over de liquiditeitspositie. Een kasplanning met inschatting van ontvangsten en uitgaven is nodig om de liquiditeit te volgen .
#### 6.4.5 Free cashflow
Free cashflow (FCF) geeft aan hoeveel cash een bedrijf genereert nadat het heeft geïnvesteerd in uitbreiding van normale activiteiten en/of financieringskosten heeft gedekt. Deze extra cash kan worden gebruikt voor overnames, dividenden, schuldaflossing of inkoop van eigen aandelen .
**Opbouw van de Free Cash Flow:**
* Operationele cashflow (kasstroom uit bedrijfsactiviteiten) (bedrijfswinst + niet-kaskosten – verandering in werkkapitaal) .
* (verandering in werkkapitaal = voorraad + vorderingen - leveranciers) .
* Cashflow van investeringsactiviteiten (o.a. investeringen/desinvesteringen) .
* Cashflow van financieringsactiviteiten (o.a. opname/aflossing van leningen) .
De free cashflow is een essentieel onderdeel bij de waardering van ondernemingen .
### 6.5 EU Corporate Sustainability Reporting Directive (EU-CSRD)
De regelgeving van de EU Corporate Sustainability Reporting Directive (EU-CSRD) wint aan belang in jaarverslagen van ondernemingen .
### 6.6 Toepassingen
Toepassingen van de behandelde materie zijn te vinden in opdrachten, oefenbundels en het business project .
---
# Kostprijsberekening en resultaatbepaling bij massaproductie (process costing)
Dit hoofdstuk behandelt de kostprijsberekening bij massaproductie, inclusief voorraadwaardering, de berekening van fabricage- en verkoopkostprijzen, en het bepalen van het analytisch resultaat .
### 7.1 Inleiding
Kostprijsberekening is essentieel voor het bepalen van marges, prijszetting en het sturen van een bedrijf. Dit hoofdstuk focust op de specifieke methoden voor massaproductie, ook wel 'process costing' genoemd .
### 7.2 Kenmerken van massaproductie (‘process costing’)
Massaproductie kenmerkt zich door de productie van grote hoeveelheden van hetzelfde type standaardproduct of -dienst. Het productieproces verloopt vaak continu en geïntegreerd. Dit leidt tot voorraadvorming, aangezien de productie vaak de verkoop voorafgaat. In tegenstelling tot orderverwerking, waarbij de kostprijs per order wordt berekend, wordt bij massaproductie de kostprijs per product berekend .
Voorbeelden van massaproductie zijn industriële bakkerijen, autoassemblagebedrijven, farmaceutische bedrijven, papierproducenten en voedingsproducenten .
> **Tip:** Het principe van 'process costing' berust op het berekenen van een gemiddelde kostprijs over een bepaalde periode, door de totale kosten te delen door het aantal geproduceerde eenheden .
### 7.3 Kostprijsberekening bij massaproductie
Bij massaproductie is het noodzakelijk om de geregistreerde kosten over de periode te verhogen met de waarde van de beginvoorraad goederen in bewerking en te verminderen met de waarde van de eindvoorraad goederen in bewerking. Dit zorgt ervoor dat enkel de voorraadwijziging van goederen in bewerking wordt meegenomen in de kostprijsberekening .
### 7.4 Voorraadwijzigingen en het bepalen van de kost
#### 7.4.1 Voorraadwaardering
Om de jaarrekening af te sluiten, moeten voorraden worden gewaardeerd. Dit vereist een kostprijsberekening van de geleverde goederen of geproduceerde producten, die niet direct af te leiden is uit de wettelijke boekhouding. Een analytische uitbreiding van het rekeningstelsel is nodig om kosten toe te wijzen aan kostenplaatsen (bv. product A, product B) .
In een handelsonderneming kunnen eindvoorraden worden gewaardeerd aan de hand van aankoopprijzen op facturen. Bij gelijksoortige goederen moet een verstrekkingsmethode worden gekozen (bv. LIFO, FIFO, gewogen gemiddelde). Bij niet-gelijksoortige goederen kan de geïndividualiseerde waarde worden gebruikt .
In een productieonderneming is de 'fabricagekostprijs' essentieel, aangezien er geen marktprijs is. Deze fabricagekostprijs kan niet direct uit de algemene boekhouding worden afgeleid en vereist een 'analytische uiteenrafeling' van kostensoorten. Volgens de Belgische boekhoudwetgeving moet de voorraadwaardering gebeuren tegen een integrale productiekostprijs (full cost) of een directe productiekostprijs (direct cost), waarbij alle productiegerelateerde kosten worden meegerekend .
**Belangrijk:** Bij de berekening van een productiekostprijs mogen nooit verkoopkosten worden meegerekend .
#### 7.4.2 Basisprincipes voor voorraadwijziging
Het principe is dat enkel wat verbruikt werd binnen een bepaalde periode als kost te beschouwen is .
De formule voor verbruik (kost) is:
$$ \text{VERBRUIK (kost)} = \text{Beginvoorraad (BV)} + \text{AANKOPEN} - \text{Eindvoorraad (EV)} $$
Dit kan ook worden geschreven als:
$$ \text{VERBRUIK (kost)} = \text{AANKOPEN} \pm \text{Voorraadwijziging} $$
waarbij een toename van de voorraad de kosten verlaagt en een afname van de voorraad de kosten verhoogt .
#### 7.4.3 Boekhoudkundige verwerking van voorraadwijzigingen
##### Periodiek voorraadsysteem
Dit systeem werkt meestal één keer per jaar, waarbij eindejaarverrichtingen ervoor zorgen dat enkel verbruikte goederen ten laste van het boekjaar worden genomen .
* **Grondstoffen en hulpstoffen:** Aankopen worden gecorrigeerd met voorraadwijzigingen. Een voorraadtoename leidt tot een credit op rekening 609 en vermindert de kosten. Een voorraadafname leidt tot een debet op rekening 609 en verhoogt de kosten .
* **Handelsgoederen:** Dezelfde regels gelden, met gebruik van balansrekening 34 en resultatenrekening 6094 .
* **Goederen in bewerking en gereed product:** Correctieboekingen gebeuren via een 7-rekening. Een voorraadtoename wordt gecrediteerd op rekening 71, wat de opbrengsten verhoogt en het nettoresultaat neutraal beïnvloedt. Een voorraadafname wordt gedebiteerd op rekening 71, wat de opbrengsten vermindert .
##### Permanent voorraadsysteem
Dit systeem, vaak gebruikt in grote ondernemingen, zorgt dat op elk moment een exacte voorraadwaarde bekend is. Kosten worden pas geboekt op het moment dat de omzet wordt gerealiseerd. Bij aankoop wordt de voorraadrekening op de balans verhoogd. De verkoop van goederen leidt tot twee journalen: één voor de verkoop en klantenvordering, en één om de voorraad te verminderen en de kostprijs van de verkopen (COGS) te verhogen .
> **Voorbeeld:**
> Bij een verkoop onder het permanente voorraadsysteem:
> 1e journaalpost:
> `4…. Klantenvorderingen @ 7…. Verkopen`
> 2e journaalpost:
> `6…. Kostprijs van de verkopen (COGS) @ 3…. Voorraad` .
### 7.5 Kostprijs van de geproduceerde goederen (Full cost)
De integrale fabricagekostprijs wordt berekend voor een bepaalde kostprijsperiode en wordt gebruikt voor de waardering van de eindvoorraad. Deze kan worden bepaald via een kostenverdeelstaat of een ERP-pakket .
De integrale fabricagekostprijs omvat:
* Directe grondstoffen .
* Directe hulpstoffen .
* Directe lonen .
* Indirecte productiekosten (bedrijfs- of fabricagekosten) .
* Deel beheerskosten .
Beheers- of administratiekosten hebben betrekking op zowel productie als verkoop en worden verdeeld via een verdeelsleutel. Bij de productie van meerdere soorten eindproducten worden indirecte fabricagekosten eveneens via een verdeelsleutel toegerekend .
### 7.6 Kostprijs van de verkochte goederen
Om tot een resultaatbepaling te komen, zijn twee stappen nodig na het berekenen van de fabricagekostprijs van de geproduceerde goederen :
1. Bereken de fabricagekostprijs van de verkochte goederen (COGS of 'cost of goods sold') .
2. Tel de verkoopkosten bij deze fabricagekostprijs op om de verkoopkostprijs te verkrijgen .
De fabricagekostprijs van de verkopen is niet altijd gelijk aan de totale fabricagekostprijs van de productie in een periode, zeker bij voorraadvorming. De formule is :
$$ \text{fabricagekostprijs van de verkopen} = \text{waarde beginvoorraad Gereed Product (GP)} + \text{totale fabricagekostprijs productie} - \text{waarde eindvoorraad GP} $$ .
### 7.7 Bepaling van het ‘analytisch’ resultaat
Het analytisch resultaat wordt berekend als het verschil tussen de omzet (verkopen tegen verkoopprijs) en de totale verkoopkostprijs van de verkochte producten .
**Voorbeeld:**
Gegeven:
* Beginvoorraad: 20.000 eenheden à 10,00 EUR per eenheid = 200.000,00 EUR .
* Productie: 45.000 eenheden, totale productiekosten = 510.000,00 EUR, fabricagekostprijs/eenheid = 11,3333 EUR .
* Verkopen: 35.000 eenheden aan 15,00 EUR per eenheid = 525.000,00 EUR .
* Verkoopkosten: 15.000,00 EUR .
* Verstrekkingsmethode: FIFO .
1. **Fabricagekostprijs van de verkopen (FIFO):**
* Beginvoorraad: 20.000 eenheden à 10,00 EUR = 200.000,00 EUR .
* Productie: 15.000 eenheden à 11,3333 EUR = 169.999,50 EUR .
* Totale fabricagekostprijs van de verkopen: 35.000 eenheden = 369.999,50 EUR .
2. **Analytisch resultaat:**
* Omzet: 525.000,00 EUR .
* Fabricagekostprijs van de verkopen: - 369.999,50 EUR .
* Brutomarge: 155.000,50 EUR .
* Verkoopkosten: - 15.000,00 EUR .
* **Analytisch resultaat:** 140.000,50 EUR .
3. **Waarde van de eindvoorraad:**
* Niet verkochte eenheden: 45.000 (geproduceerd) - 15.000 (verkocht uit productie) = 30.000 eenheden .
* Waarde eindvoorraad: 30.000 eenheden à 11,3333 EUR = 340.000,50 EUR .
### 7.8 Verkoopkostprijs van de verkopen
De verkoopkostprijs per eenheid wordt verkregen door de verkoopkosten per eenheid op te tellen bij de fabricagekostprijs per eenheid .
$$ \text{Verkoopkostprijs / eenheid} = \text{Fabricagekostprijs / eenheid} + \text{Verkoopkosten / eenheid} $$ .
In het voorbeeld: 11,3333 EUR + (15.000 EUR / 35.000 eenheden) = 11,3333 EUR + 0,4286 EUR = 11,7619 EUR per eenheid .
### 7.9 Goederen in bewerking
De waarde van de beginvoorraad goederen in bewerking (GIB) vertegenwoordigt reeds gemaakte kosten die bijdragen aan de productie in de huidige of volgende periode. De waarde van de eindvoorraad GIB zijn kosten die nog niet zijn verrekend in de kostprijs van afgewerkte producten en worden overgedragen naar de volgende periode .
De kostprijs van het gereed product wordt verkregen door van de totale input (beginvoorraad GIB, verbruikte grondstoffen, directe arbeid, indirecte productiekosten) de waarde van andere output (bijproducten, afval/uitval, eindvoorraad GIB) af te trekken .
### 7.10 Gelijkheid analytisch resultaat en bedrijfsresultaat
#### 7.10.1 Verband tussen beide begrippen
Het analytisch resultaat en het bedrijfsresultaat bepalen beide het resultaat gerelateerd aan de eigenlijke productie. Op jaarbasis moeten beide resultaten overeenkomen. Er kan echter een afwijking ontstaan door verschillen in periodiciteit van rapportering (maandelijks vs. jaarlijks) .
Verschillen kunnen ontstaan door:
* **Frequentie van rapporteren:** De analytische boekhouding wordt vaak maandelijks gevoerd, terwijl de algemene boekhouding op jaarbasis wordt afgesloten. Dit vereist maandelijkse waardering van de voorraden in de analytische boekhouding .
* **Periodieke kosten:** Kosten die periodiek (bv. jaarlijks) worden geboekt in de algemene boekhouding, moeten courant gemaakt worden in de analytische boekhouding (bv. via een verdeelstaat) .
#### 7.10.2 Periodieke verdeling van kosten
Kosten worden onderverdeeld in courante en periodieke kosten .
* **Courante kosten:** Hebben betrekking op de periode waarin ze gemaakt zijn en worden integraal toegerekend aan de productie van die periode .
* **Periodieke kosten:** Slaan op meerdere periodes en worden in de analytische boekhouding periodiek voor een vast bedrag (bv. gebudgetteerd) meegenomen, vaak via een verdeelstaat. Voor kosten waarvan het bedrag vooraf niet gekend is, kan aan het einde van het boekjaar een correctie nodig zijn die aan het analytisch resultaat van de laatste maand wordt toegerekend .
#### 7.10.3 Courante kosten
Courante kosten worden van maand tot maand op dezelfde wijze geboekt in zowel de algemene als de analytische boekhouding. Problemen met toerekening kunnen ontstaan aan het einde van het boekjaar met betrekking tot over te dragen of toe te rekenen kosten .
#### 7.10.4 Niet-courante of periodieke kosten
Periodieke kosten worden in de analytische boekhouding meegenomen via een verdeelstaat. Dit is eenvoudiger voor kosten met een gekend bedrag (bv. verzekeringspremie). Voor kosten waarvan het bedrag variabel is (bv. commissielonen), is een correctie aan het einde van het boekjaar noodzakelijk .
### 7.11 Besluit
Massaproductie kenmerkt zich door grote productievolumes en een continu proces, wat leidt tot onafgewerkte producten aan het einde van een periode. Het bepalen van voorraden is cruciaal voor voorraadwaardering en de berekening van historische kostprijzen. De keuze van het voorraadwaarderingssysteem (LIFO, FIFO) beïnvloedt de waardering, kostprijs en winst. De fabricagekostprijs van geproduceerde goederen wordt aangepast tot de fabricagekostprijs van verkochte producten (COGS) door voorraadcorrecties. De verkoopkostprijs wordt verkregen door verkoopkosten bij de COGS op te tellen. Het verschil tussen omzet en verkoopkostprijs is het analytisch resultaat. Het analytische resultaat kan periodiek afwijken van het boekhoudkundige resultaat, maar moet op jaarbasis overeenkomen .
---
# Kostprijsberekening bij stukproductie
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke methoden voor kostprijsberekening bij stukproductie, ook wel bekend als 'job order costing', inclusief voorcalculatie, nacalculatie en het omgaan met capaciteitsbezettingsverschillen .
### 8.1 Inleiding
Kostprijsberekening is een cruciaal instrument voor het sturen van een onderneming, aangezien het de basis vormt voor margebepaling, prijszetting en strategische beslissingen. Dit hoofdstuk focust op de kostprijsberekening bij stukproductie .
### 8.2 Kenmerken van stukproductie (‘job order costing’)
Bij stuk- of orderproductie wordt slechts één eenheid of een kleine serie van een product vervaardigd volgens de specifieke eisen van de klant. Er wordt niet op voorraad geproduceerd. Het order of project zelf is de kostendrager. Omdat er geen voorraad van gereed product is, is de fabricagekostprijs van het verkochte order altijd gelijk aan de kostprijs van het geproduceerde order .
Kenmerkend voor stukproductie is dat het om niet-standaardproducten gaat, wat de klant ertoe aanzet een prijsofferte te vragen. De onderneming moet daarom een nauwkeurige voorcalculatie maken. Een te hoge voorcalculatie kan leiden tot het mislopen van de bestelling, terwijl een te lage voorcalculatie een verlieslatende uitvoering van het order tot gevolg kan hebben .
Voorbeelden van bedrijven die met stukproductie werken zijn bouwfirma's, drukkerijen, vliegtuigbouwers, machineconstructeurs en meubelmakers die maatwerk leveren. De methodiek is ook toepasbaar in de dienstensector, zoals bij consultancy, audits, ziekenverzorging en automechanica .
### 8.3 Voorcalculatie: standaard kostprijscalculatie
Het proces van voorcalculatie omvat het inschatten van zowel directe als indirecte kosten .
#### 8.3.1 Schatten van de directe kosten
De eerste stap is het bepalen van de verschillende directe kosten, waarbij het verwachte verbruik en de geschatte aankoopprijzen worden vastgesteld. Directe kosten kunnen omvatten :
* Materiaalverbruik (grondstoffen, onderdelen, diverse materialen) .
* Directe arbeidskosten .
* Verbruik van energie en hulpstoffen .
* Commissieloon (bv. 2% op de verkoopprijs van het order) .
De schatting van directe kosten baseert zich op een lastenboek, standaarden of historische ervaring. Voor materiaalverbruik worden specificaties van de klant en prijslijsten van leveranciers geraadpleegd. Machinetijd en arbeidstijd worden geschat op basis van ervaring. Het commissieloon kan pas worden ingeschat zodra de verkoopprijs bekend is. Vaak wordt een productiekaart opgemaakt met benodigde grondstoffen (GS), hulpstoffen (HS) en bewerkingen (manuren, machine-uren), wat handmatig of via software kan. Specifieke directe kosten, zoals die van een studiebureau of externe diensten, kunnen ook voorkomen .
#### 8.3.2 Schatten van de indirecte kosten
Indirecte productiekosten, zoals afschrijvingen van gebouwen en machines, onderhoudskosten en rente op geïnvesteerd vermogen, moeten ook worden meegenomen. Daarnaast worden beheerskosten en indirecte verkoopkosten in de voorgecalculeerde kostprijs opgenomen. In sommige gevallen, vooral bij grote projecten, kunnen beheers- en verkoopkosten als directe kosten worden geregistreerd .
Indirecte kosten worden via een toeslag of meerdere toeslagen verdeeld op basis van een verdeelsleutel. Voorbeelden van verdeelsleutels zijn :
* Aantal machine-uren: hoe meer machine-uren voor een product, hoe hoger de indirecte productiekosten .
* Aantal verkooporders: als het werk in de verkoopafdeling hier sterk van afhangt .
Als er geen analytische opsplitsing is van indirecte kosten per kostenplaats, kunnen alle indirecte kosten, bijvoorbeeld onder de noemer 'beheer', worden toegewezen aan orders op basis van één verdeelsleutel zoals het aantal manuren of machine-uren. Het tarief per uur wordt berekend door de geschatte totale jaarlijkse indirecte kosten te delen door de normale jaarbezetting (normale capaciteit in manuren of machine-uren) .
### 8.4 Kostprijskaart per order
Bedrijven die op order werken, stellen vaak een kostprijskaart per order op. Dit kan op papier, in Excel, of geïntegreerd in bedrijfssoftware. Deze kaart bevat alle benodigde materialen, arbeidsuren en indirecte kosten voor het specifieke order .
Een kostprijskaart kan de volgende structuur hebben:
**Voorcalculatie:**
* **Directe productiekosten:**
* Grondstoffen
* Materialen
* Directe lonen
* Energie en hulpstoffen
* **Indirecte productiekosten:**
* Variabele, indirecte productiekosten (bv. energie, hulpstoffen)
* Vaste, indirecte productiekosten (bv. productiechef)
* **Directe verkoopkosten:**
* Variabel commissieloon
* **Indirecte verkoopkosten**
**Nacalculatie:**
* De werkelijke kosten worden na afloop van het order ingevuld.
Aanvullende informatie op de kaart kan zijn: Voorcalculatie- en ordernummer, voorwerp, besteller, data van ontvangst, uitvoering en levering, prijs, factuurnummer .
**Verkoopkostprijs, verkoopprijs en geschat/werkelijk resultaat** worden eveneens op de kostprijskaart vermeld .
### 8.5 Nacalculatie: werkelijke kostprijs achteraf
Na afronding van een order wordt de werkelijke kostprijs berekend om de behaalde resultaten te vergelijken met de voorcalculatie. Een analyse van de verschillen tussen geraamde en werkelijke kosten is essentieel voor het evalueren van efficiëntie en het verbeteren van toekomstige voorcalculaties .
* **Directe kosten:** De werkelijk gebruikte grondstoffen worden verrekend en gewaardeerd volgens het toegepaste voorraadwaarderingssysteem, gebaseerd op de materiaalverstrekkingsbon. Deze bon documenteert het uithalen van materialen uit het magazijn en hun bestemming. Directe arbeid en machine-uren worden geregistreerd via tijdsregistratiekaarten of prikkloksystemen, waarbij de registratie per order of per bewerking kan gebeuren. De werkelijke gemiddelde loonkost wordt berekend op basis van de werkelijk uitbetaalde lonen .
* **Indirecte kosten:** Deze worden toegewezen aan orders via omslagsleutels of cost drivers. Er kunnen afwijkingen optreden in zowel de gebruikte hoeveelheid als de prijs van indirecte kosten. In de oefeningen wordt er vanuit gegaan dat de prijs van indirecte kosten gelijk blijft, met name voor variabele indirecte productiekosten zoals energie. Vaste indirecte kosten, zoals afschrijvingen, blijven constant binnen een bepaalde periode en capaciteitsniveau (relevant range en relevant time) .
### 8.6 Capaciteitsbezettingsverschil
Een capaciteitsbezettingsverschil ontstaat wanneer de gebruikte capaciteit afwijkt van de normaal beschikbare capaciteit. Dit kan zowel een positief (overcapaciteit) als een negatief (ondercapaciteit) verschil zijn .
Het verschil wordt berekend als:
$$ \text{Capaciteitsbezettingsverschil} = \text{aantal eenheden onder- of overcapaciteit} \times \text{standaardtarief van de vaste indirecte kosten} $$ .
**Voorbeeld:**
* Productie: Normale capaciteit 200.000 machine-uren, met een standaardtarief van 3,50 dollars per machine-uur. Gebruikte capaciteit is 190.000 machine-uren.
* Ondercapaciteit: 10.000 machine-uren.
* Capaciteitsbezettingsverschil (negatief): $-10.000 \text{ MU} \times 3,50 \text{ dollars/MU} = -35.000 \text{ dollars}$ .
* Verkoop: Normale capaciteit 5 orders, standaardtarief 60.000 dollars per order. Gebruikte capaciteit is 7 orders.
* Overcapaciteit: 2 orders.
* Capaciteitsbezettingsverschil (positief): $+2 \text{ orders} \times 60.000 \text{ dollars/order} = +120.000 \text{ dollars}$ .
De bestaande orders mogen niet beïnvloed worden door wijzigingen in het gebruik van indirecte vaste kosten. In de standaardkostprijsberekening blijft de vaste kost per eenheid constant. Dit is essentieel voor managementbeslissingen gericht op de toekomst en wordt verder uitgediept in management accounting met betrekking tot standaardkostprijsberekening en verschillenanalyse .
### 8.7 Toepassingen
Zie opdrachten en oefenbundel op Toledo .
---
# Specifieke kostprijs-elementen bij massaproductie
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke kostenaspecten die komen kijken bij massaproductie, zoals gemeenschappelijke producten, bijproducten, afval, en productieprocessen met stilstanden .
### 9.1 Inleiding
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de kostprijsberekening voor producten die simultaan ontstaan uit een gemeenschappelijk productieproces, bekend als "joint products". Daarnaast worden situaties met bijproducten, uitval en afval geanalyseerd, waarbij gekeken wordt of deze in de kostprijsberekening moeten worden opgenomen of dat er voor specifieke producten een apart resultaat wordt opgesteld. Ook wordt de massaproductie met stilstanden bestudeerd, voornamelijk aan de hand van uitgebreide oefeningen .
### 9.2 Gemeenschappelijke producten, bijproducten en afval
Gemeenschappelijke producten (joint products) en bijproducten ontstaan wanneer de productie van een bepaald product automatisch de productie van andere producten met zich meebrengt. Het belangrijkste verschil tussen gemeenschappelijke producten en bijproducten ligt in hun economisch belang voor de onderneming; gemeenschappelijke producten worden als hoofdproducten beschouwd, terwijl bijproducten meestal een lagere verkoopwaarde hebben. Naast deze producten kan een productieproces ook leiden tot afval (materiaal dat niet meer gebruikt kan worden voor de productie van eindproducten) en/of uitval (afgewerkte producten van mindere kwaliteit) .
Binnen afval en uitval worden de volgende onderscheidingen gemaakt :
* **Scrap:** Verkoopbaar afval .
* **Waste:** Niet verkoopbaar afval .
* **Reworked units:** Uitval dat opnieuw bewerkt kan worden tot een 1e kwaliteitsproduct .
* **Spoilage / 2e kwaliteitsproducten:** Uitval dat als een 2e kwaliteitsproduct verkocht kan worden .
### 9.3 Kostprijsberekening van gemeenschappelijke producten
Aangezien de productie van gemeenschappelijke producten tot op een bepaald punt (het "split-off moment") gemeenschappelijk is, worden deze productiekosten (joint costs) als indirecte kosten beschouwd en moeten ze verdeeld worden over de verschillende producten .
Het productieproces kan als volgt worden weergegeven:
```
Fabricage A --> Input --> Gemeenschappelijk --> Eindproducten (A en B)
(materiaal, Productieproces
arbeid, (joint costs)
mach.)
Fabricage B --> split-off --> separable costs
```
De verdeling van joint costs kan plaatsvinden op basis van :
* **Fysieke maatstaven:** Zoals volume of gewicht .
* **Verkoopwaarde of netto verkoopwaarde op het split-off moment:** Deze methode houdt rekening met de draagkracht van de producten; producten met een hogere verkoopwaarde dragen meer kosten .
**Voorbeeld van verdeling op basis van netto verkoopwaarde:**
Het totaal van de joint costs bedraagt 1.200.000,00 euro. De kosten worden verdeeld op basis van omzetwaarden en individuele kosten per product .
| Prod. | Omzet | Indiv. kosten | Netto verkoopwaarde op split-off moment | Verdeling van de joint costs |
| :---- | :------------ | :------------ | :-------------------------------------- | :--------------------------- |
| A | 350.000,00 | 150.000,00 | 1.200.000,00 | 891.640,87 |
| B | 450.000,00 | 35.000,00 | 415.000,00 | 308.359,13 |
| **Totaal** | **1.615.000,00** | **1.200.000,00** | | **1.200.000,00** |
### 9.4 Afval en bijproducten
**Relatief onbelangrijke waarde:**
Als bijproducten en/of afval een waarde hebben (bijvoorbeeld door verkoopbaarheid), wordt vaak aangenomen dat ze tegen kostprijs worden verkocht. Het behaalde analytische resultaat wordt dan integraal toegewezen aan het hoofdproduct. Hierbij wordt de opbrengst uit verkoop van afval of bijproducten via de aftrekmethode in mindering gebracht van de totale productiekosten .
Het schema voor de kostprijsberekening ziet er als volgt uit:
```
Totale kostprijs van de kostendrager (vóór toewijzing GIB, bijproducten en afval)
+ Beginvoorraad goederen in bewerking
- Eindvoorraad goederen in bewerking
-/+ Opbrengst van bijproducten/Kostprijs van de bijproducten
-/+ Opbrengst van afval/Kostprijs van de afval
----------------------------------------------------------------------
Total productiekostprijs van de afgewerkte producten
```
**Relatief belangrijke waarde:**
Wanneer bijproducten een relatief belangrijke waarde hebben, kan het gerechtvaardigd zijn om een deel van het analytisch resultaat toe te wijzen aan de verkoop ervan. De totale productiekosten kunnen dan verdeeld worden volgens de netto verkoopwaarde methode .
**Normale of abnormale hoeveelheden afval/uitval:**
Kosten voor verwerking, vernietiging of berging van afval en uitval die als 'normaal' worden beschouwd, worden opgenomen in de kostprijs van de geproduceerde en afgewerkte producten. Uitzonderlijke kosten, veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden of uitzonderlijk afval, komen rechtstreeks ten laste van het resultaat en belasten de kostprijs van de afgewerkte producten niet; deze worden beschouwd als periodekosten .
### 9.5 Waardering van goederen in bewerking
Om de kostprijs van de in een periode vervaardigde gereed product te kunnen berekenen, is het noodzakelijk om de goederen in bewerking (GIB) te waarderen. Soms wordt een voorzichtige raming van de reeds gemaakte kosten voor GIB in mindering gebracht van de totale productiekosten .
Meestal wordt echter de **equivalentiemethode** toegepast. Hierbij wordt, rekening houdend met de afwerkingsgraad, het volume GIB uitgedrukt in een equivalent aantal eenheden afgewerkt product. De kosten van uitval worden proportioneel verdeeld over de afgewerkte producten en de GIB, gebaseerd op het equivalent aantal eenheden .
**Voorbeeld van waardering GIB en uitval:**
Er zijn grondstoffen in bewerking voor 10.000 stuks gereed product. Aan het einde van de periode zijn er 500 stuks uitval en 1.500 stuks GIB (50% afgewerkt) .
1. **Toewijzing van kosten over gereed product, uitval en GIB:**
| | Aantal eenheden Gereed product | Aantal eenheden Uitval | Aantal equiv. eenh. GIB | Totaal aant. eenh. | Kost per equiv. eenh. |
| :-------------------- | :----------------------------- | :--------------------- | :---------------------- | :----------------- | :-------------------- |
| Materiaalkost | 8.000 | 500 | 750 | 10.000 | 50,00 |
| Bewerkingskost | 8.000 | 500 | 750 | 10.000 | 36,00 |
2. **Berekening productiekostprijs (inclusief verdeling kosten van uitval):**
| | Gereed product (8.000 E) | GIB (1.500 E) | Totaal | Kostprijs per eenheid |
| :-------------------- | :----------------------- | :------------ | :--------- | :-------------------- |
| Materiaalkost | 400.000 | 75.000 | 475.000 | 90,69 |
| Bewerkingskost | 288.000 | 27.000 | 315.000 | 71,66 |
| Kost van uitval | | | | |
| - voor materiaal | 21.052,63 | 3.949,37 | 25.000 | |
| - voor bewerking | 16.457,14 | 1.542,86 | 18.000 | |
| **Totale kostprijs** | **725.509,77** | **107.490,23**| **833.000**| |
### 9.6 Massaproductie met stilstanden
Bij bedrijven met massaproductie wordt onderscheid gemaakt tussen :
* **Massaproductie met een continu productieproces:** De bewerkingen volgen elkaar snel op .
* **Massaproductie met stilstanden in het productieproces:** Dit leidt tot tussenvoorraden .
Binnen massaproductie met stilstanden wordt verder onderscheid gemaakt :
* **Productieproces uit verschillende opeenvolgende stadia:** Tussenvoorraden zijn niet verkoopbaar .
* **Productieproces gestructureerd in verschillende afdelingen:** Tussenvoorraden (halffabricaten) zijn wel verkoopbaar .
#### 9.6.1 Productieproces in stadia
Bij productie in stadia doorlopen producten verschillende vervormingsfasen met stilstanden na elke fase, waarbij gedeeltelijk afgewerkte producten ontstaan. Pas na de laatste fase ontstaat een verkoopbaar gereed product (bv. sigarettenfabriek: mengen tabak, snijden, maken sigaretten, inpakken) .
Aanpassingen in kostprijsboekhouding :
* **Kostendrager/fabricagerekening per fase:** Nodig om de waarde van onafgewerkte producten na elke fase te kennen voor correcte kostprijsberekening in de volgende fase en voor de waardering van tussenvoorraden op de balans. (Onvoltooide producten, aangezien alleen de afgewerkte producten van het laatste stadium als 'gereed product' worden beschouwd.) .
* **Kostenbeheersing:** Afzonderlijke kostendragers per fase maken vergelijking van kostprijzen over periodes gemakkelijker .
* **Productiekostenplaats per stadium:** Deze wordt per stadium toegewezen aan de kostendrager .
* **Toewijzing gemeenschappelijke productiekosten:** Enkel in de laatste fase, op de laatste fabricagerekening, worden deze toegevoegd aan de kostprijs .
* **Stroom van onafgewerkte producten:**
* Onmiddellijk in het volgende stadium: geen voorraadvorming, verstrekking tegen kostprijs van de output van het vorige stadium .
* Eerst naar magazijn, dan naar volgend stadium: voorraadvorming, verstrekking volgens een bepaalde methode .
* **Resultaatbepaling:** Er wordt slechts één analytisch resultaat per gereed product berekend, aangezien onafgewerkte producten die de laatste productiefase nog niet hebben doorgemaakt, niet verhandelbaar zijn .
#### 9.6.2 Productie in bedrijfsafdelingen
Bij productie in afdelingen komt na elke bewerking een economisch verkoopbaar product (halffabricaat) tot stand. Verticale concentratie (bv. textielonderneming: spinnerij/ververij/weverij/veredeling/confectie) leidt tot interne leveringen tussen opeenvolgende afdelingen. Afdelingen kunnen zelfstandig opereren, soms zelfs met een ruimtelijke en organisatorische scheiding .
Aanpassingen in kostprijsboekhouding :
* **Kostendrager/fabricagerekening per afdeling en per product:** Er wordt ook een magazijn/rekening 'gereed product' gebruikt. Gemeenschappelijke bedrijfskosten en productief deel van administratiekosten worden toegewezen aan fabricages .
* **Resultaat per afdeling:** Aangezien elke afdeling een verkoopbaar halffabricaat produceert, kan per afdeling een resultaat worden berekend, zowel voor verkochte halffabricaten als mogelijk voor intern doorgegeven halffabricaten .
* **Waardering halffabricaten:** De Belgische boekhoudwetgeving staat waardering toe tegen kostprijs (vervaardigingsprijs) of tegen de lagere marktprijs. Interne leveringen tegen een vooraf bepaalde prijs, netto verkoopprijs of marktwaarde kunnen leiden tot niet-gerealiseerd resultaat in de voorraadwaarde van halffabricaten .
#### 9.6.3 Belangrijkste verschilpunten tussen productie in stadia en in afdelingen
| Kenmerk | Productie in stadia | Productie in afdelingen |
| :------------------------------ | :------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------- |
| Tussenvoorraden | Niet verkoopbaar | Verkoopbaar |
| Kostendrager/rekening | Per fase | Per afdeling en per product |
| Analytisch resultaat | Slechts één (op niveau laatste stadium) | Per afdeling (halffabricaten zijn verkoopbaar) |
| Bedrijfskostenplaats | Per fase | Per afdeling |
| Gemeenschappelijke productiekosten | Volledig toegewezen aan het laatste stadium | Verdeeld over de verschillende afdelingen |
### 9.7 Toepassingen
Zie opdrachten en oefenbundel op Toledo .
> **Tip:** De uitgebreide oefeningen met verschillende afdelingen of stadia kunnen complex lijken, maar de opbouw is logisch. Zorg dat je de principes uit dit hoofdstuk goed beheerst .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algemene boekhouding (Financial Accounting) | Een wettelijke verplichting die een globaal beeld geeft van de financiële toestand van een onderneming per periode of jaar, resulterend in de balans en resultatenrekening, en bedoeld is voor externe informatieverstrekking. |
| Analytische boekhouding | Het classificeren, declareren en analyseren van uitgaven en inkomsten volgens de behoeften van een onderneming, met het doel kosten en opbrengsten gedetailleerd uit te splitsen per kostenplaats of kostendrager. |
| Break-even analyse | Een analyse die zoekt naar de kritische hoeveelheid verkopen of omzet waarbij de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten, wat betekent dat er geen winst of verlies wordt gemaakt. |
| Budget | Een in geld en volumes uitgedrukt actieplan volgens een bepaald tijdschema, dat dient als vertaling van lange termijn doelstellingen naar concrete, meetbare doelstellingen voor de korte termijn. |
| Cashflow | De som van de winst/verlies van het boekjaar na belastingen en de niet-kaskosten, die een indicatie geeft van de financiële middelen die uit de normale exploitatie ontstaan, maar geen informatie geeft over de liquiditeitspositie. |
| Cost driver | Een factor die een oorzakelijk verband heeft met de wijziging van kosten; een wijziging in het volume van de cost driver veroorzaakt een wijziging van de totale kosten van het kostenobject. |
| Contributiemarge (brutomarge) | Het verschil tussen de verkoopprijs per eenheid en de variabele kosten per eenheid, dat dient om de vaste kosten te dekken en winst te genereren. |
| Controlling | Het proces van het beheren en sturen van een organisatie om de vooraf bepaalde doelen te bereiken, waarbij managementinformatie wordt gebruikt om de activiteiten te monitoren en bij te sturen. |
| Cost accounting | Een management accounting proces dat zich richt op het registreren, analyseren en rapporteren van de kosten en opbrengsten van een bedrijf, en diverse technieken omvat zoals standaardkostencalculatie en activity based costing. |
| Directe kosten | Kosten die rechtstreeks betrekking hebben op de kostenobjecten en waarvoor een rechtstreeks verband bestaat tussen de hoogte van de kosten en het kostenobject. |
| EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciations and Amortisations) | Het brutobedrijfsresultaat, dat het resultaat voor rente, belastingen, afschrijvingen en waardeverminderingen weergeeft, en een maatstaf is voor de interne financiering van de onderneming. |
| Eenheids-/Stukproductie (Job order costing) | De fabricage van slechts één eenheid of een kleine serie van een product volgens de specificaties van de klant, waarbij het order of project het kostenobject is. |
| Externe kosten van gebreken | Kosten die ontstaan wanneer de klant na levering de minderwaardige kwaliteit van producten constateert, zoals klachtenbehandeling en herwerking van retourzendingen. |
| Financiële boekhouding | Het registreren van alle verrichtingen die een weerslag hebben op het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de onderneming, met als doel te voldoen aan een externe informatiebehoefte. |
| Forecast (Prognose) | Een niet-statische voorspelling die periodiek wordt opgemaakt op basis van actuele informatie en voortschrijdend inzicht, om beleid aan te passen aan veranderende omstandigheden en te antwoorden op de vraag ‘Waar gaan we effectief heen?’. |
| Free cashflow | De hoeveelheid cash die een bedrijf kan genereren na uitbreiding van normale activiteiten (investeringen) en/of financiering, die gebruikt kan worden voor overnames, dividenden, schuldaflossing of aandeleninkoop. |
| Grondstoffenkostenbudget | Een budget dat de kosten van benodigde grondstoffen vastlegt, gekoppeld aan een voorraad- en aankoopbudget. |
| Indirecte kosten | Kosten waarbij er geen rechtstreeks verband is tussen de hoogte van de kosten en het kostenobject, en die worden toegewezen via verdeelsleutels (ook wel overheadkosten genoemd). |
| Integrale productiekostprijs (Full cost) | De kostprijs die zowel de directe als de indirecte productiekosten omvat, en wettelijk verplicht is bij de waardering van voorraden en voor de afsluiting van de boekhouding voor externe rapportage. |
| Key Performance Indicators (KPI’s) | Meetbare prestatie-indicatoren die worden gebruikt om de resultaten van een organisatie te meten en bij te sturen, en die de strategische doelen meetbaar maken. |
| Kostenplaatsenmethode | Een methode voor kostprijsberekening waarbij kosten worden geregistreerd en toegewezen aan specifieke afdelingen of organisatorische eenheden (kostenplaatsen) om inzicht te krijgen in de verantwoordelijkheid voor de gemaakte kosten. |
| Kostenverdeelstaat | Een staat die kostensoorten en kostenplaatsen bevat, en dient om kosten toe te wijzen aan verschillende kostenplaatsen en kostendragers. |
| Leverancierskrediet (Days Purchase Outstanding, DPO) | Het gemiddelde aantal dagen dat een bedrijf nodig heeft om zijn leveranciers te betalen. |
| Liquiditeitsbudget | Een budget dat de verwachte ontvangsten en uitgaven van liquide middelen over een bepaalde periode weergeeft, om kasoverschotten of -tekorten te identificeren en te plannen. |
| Management accounting | Een waarde toevoegend, continu verbeteringsproces van het plannen, ontwerpen, meten en beheren van niet-financiële en financiële informatiesystemen die managementacties sturen en gedrag motiveren. |
| Massaproductie (Process costing) | Productie van standaardproducten in grote hoeveelheden, waarbij het productieproces meestal continu verloopt en kosten per eenheid worden berekend op basis van gemiddelden. |
| Masterbudget | Het sluitstuk van de budgetcyclus, bestaande uit de gebudgetteerde resultatenrekening, liquiditeitspositie en kasplanning, en de gebudgetteerde balans. |
| Nettobedrijfskapitaal (Werkkapitaal) | Het verschil tussen de beperkte vlottende activa en het vreemd vermogen op korte termijn, dat een maatstaf is voor de liquiditeit van een onderneming en de middelen die nodig zijn om de exploitatiecyclus te financieren. |
| Operationele cashflow (EBITDA) | De potentiële hoeveelheid financiële middelen die uit de normale exploitatie van de onderneming ontstaan tijdens de beschouwde periode. |
| Productiekostenbudget | Een budget dat de kosten van de productie vastlegt, afhankelijk van de gebudgetteerde productiehoeveelheden. |
| Productiekostprijs | De kostprijs die alle directe en indirecte productiekosten omvat die nodig zijn om een product te vervaardigen. |
| Rolling forecast | Een prognose die voortdurend wordt bijgewerkt met de meest recente informatie en inzichten, om een continue weergave te geven van de verwachte toekomstige financiële prestaties. |
| SMART principe | Een principe voor het formuleren van doelstellingen dat staat voor Specifiek, Meetbaar, Akkoord of Aanvaardbaar, Realistisch en Traceerbaar of Tijdsgebonden. |
| Standaardkostprijs | Een kostprijs die wordt berekend op basis van de normaal economisch verantwoord verbruik van middelen en de toelaatbare, niet-vermijdbare kosten, gebruikt ter ondersteuning van beleidsbeslissingen. |
| Strategie | Het plan van een organisatie om haar langetermijndoelstellingen te bereiken, inclusief de bedrijfswaarden, missie en specifieke doelstellingen. |
| Tijdregistratiekaart | Een document dat wordt gebruikt om de tijd die werknemers besteden aan specifieke orders of bewerkingen te registreren, essentieel voor nacalculatie en efficiëntieanalyse. |
| Vacature voor Finance/Business controller | Een functieomschrijving die de taken en verantwoordelijkheden van een controller in een KMO beschrijft, waaronder financiële analyse, rapportage, forecasting en procesoptimalisatie. |
| Variabele kosten | Kosten die afhankelijk zijn van de bedrijfsdrukte en variëren met het door de onderneming geproduceerde aantal stuks of geleverde diensten. |
| Verkoopkostprijs | De kostprijs die de integrale productiekostprijs en de verkoopkosten omvat, en dient als basis voor de winstbepaling. |
| Vaste kosten | Kosten die gelijk blijven onafhankelijk van de wijzigingen in het productievolume, binnen bepaalde activiteitsgrenzen en tijdsperioden. |
| Werkkapitaal (working capital of nettobedrijfskapitaal) | De middelen die nodig zijn om de exploitatiecyclus te financieren, essentieel voor de liquiditeit van een onderneming. |
| Zero-based budget | Een budget dat wordt opgemaakt vanaf een leeg blad, waarbij alle verwachte kosten en opbrengsten worden opgelijst en gefundeerd, zonder uit te gaan van historische cijfers. |
Cover
DEONTOLOGIE.pdf
Summary
# Historische ontwikkeling van de controleberoepen en instituten
De historische ontwikkeling van de controleberoepen en instituten in België weerspiegelt een evolutie van een weinig gereguleerde praktijk naar een sterk gestructureerde en wettelijk omkaderde sector met specifieke instituten en bevoegdheden [1](#page=1).
## 1. Historische ontwikkeling van de controleberoepen en instituten
### 1.1 De situatie voor 1953: het ontbreken van formele regelgeving
Vóór 1953 bestonden er geen specifieke wettelijke regels die de activiteiten van accountants en revisoren omkaderden. Dit leidde tot een situatie met weinig bescherming maar wel plichten voor de beoefenaars [1](#page=1).
### 1.2 De wet van 22 juli 1953: oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR)
Deze wet markeerde de wettelijke erkenning van het beroep van bedrijfsrevisor. Destijds voerden bedrijfsrevisoren voornamelijk doorverwijzingswerkzaamheden uit voor buitenlandse groepen bij gebrek aan een wettelijk monopolie. Het aantal revisoren was beperkt, variërend van 60 tot 300 personen. De impact van bedrijfsrevisoren nam toe met de ontwikkeling van de boekhoudwetgeving, met name door de wet van 17 juli 1975 en de wet van 23 maart 1978 die de neerlegging en publicatie van het commissarisverslag verplicht stelden [1](#page=1).
### 1.3 De wet van 21 februari 1985: hervorming van het revisoraat en oprichting van het Instituut der Accountants (IDAC)
Deze wet bracht een einde aan het tweesporenbeleid door de vennootschappenwet te herzien, waarbij bedrijfsrevisoren het monopolie kregen op de commissarisfunctie en andere rapporteringsverplichtingen zoals inbrengen in natura. Dit monopolie ging gepaard met verzwaarde verplichtingen, waaronder strengere toegangseisen en een zwaarder toegangsexamen. Er werden Belgische algemene en specifieke normen ingevoerd [1](#page=1) [2](#page=2).
Tegelijkertijd werd het Instituut der Accountants (IDAC) opgericht. Leden van het IDAC kregen als wettelijk monopolie de taak om aandeelhouders bij te staan bij de uitoefening van hun controlerecht in gevallen waar geen commissaris was benoemd. Voor bepaalde opdrachten, zoals verslaggeving bij omvorming, fusie en splitsing, werd het monopolie gedeeld met bedrijfsrevisoren [2](#page=2).
### 1.4 Het Koninklijk Besluit van 19 mei 1992: oprichting van het Instituut der Boekhouders (BIB)
Dit KB leidde tot de oprichting van het Instituut der Boekhouders. De leden van het BIB kregen de taak om boekhoudingen van derden te voeren. Dit monopolie werd gedeeld met accountants en bedrijfsrevisoren, hoewel het voeren van boekhoudingen voor bedrijfsrevisoren geen hoofdtaak mocht zijn [2](#page=2).
### 1.5 De wet van 22 april 1999: regulering van de fiscale beroepen
Deze wet herzag de fiscale procedure en richtte fiscale rechtbanken op. Het IDAC breidde uit met belastingconsulenten en werd het Instituut der Accountants en Belastingconsulenten (IAB). Het BIB voegde fiscalisten toe en werd het Beroepsinstituut der Boekhouders en Fiscalisten (BIBF) [2](#page=2).
### 1.6 De wet van 17 maart 2019: fusie tussen IAB en BIBF
Na een overgangsperiode van vier jaar fuseerden het IAB en het BIBF tot het Instituut van Belastingadviseurs en Accountants (IBA) of Institute for Taks Advisors and Accountants (ITAA). Erkende boekhouders en fiscalisten werden (fiscaal) accountants. Accountants werden gecertificeerde accountants en belastingconsulenten werden gecertificeerde belastingadviseurs [2](#page=2).
### 1.7 Organisatie en opdracht van de instituten
De huidige instituten, zoals het IBR en het ITAA (voorheen IAB & BIBF), kennen een gestructureerde interne organisatie [2](#page=2).
#### 1.7.1 Interne structuur
* **Algemene vergadering:** Bestaat uit alle natuurlijke personen die lid zijn van het beroep en keurt rekeningen en budgetten goed. Stagairs maken er geen deel van uit [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Raad van het Instituut:** Verantwoordelijk voor de leiding en het toezicht op de werking van het instituut. Deze raad oefent toezicht uit op de beroepsbeoefenaars (enkel voor ITAA) en beslist over de toelating van stagairs. De raad bestaat uit 12 leden en een voorzitter en ondervoorzitter, die wisselen van taalrol [3](#page=3).
* **Uitvoerend comité:** Belast met het dagelijks bestuur, handelt lopende zaken af en geeft leiding aan het personeel [3](#page=3).
* **Commissies:** Diverse commissies, zoals de tuchtcommissie, commissie van beroep en stagecommissie, behandelen specifieke taken [3](#page=3).
#### 1.7.2 Opdracht van het Instituut
De instituten hebben als opdracht normen en aanbevelingen te formuleren, de permanente vorming van leden te waarborgen, naleving van wettelijke en deontologische verplichtingen af te dwingen, de stage en het toegangsexamen te organiseren, en toezicht te houden op de goede uitvoering van opdrachten en kwaliteitscontrole. Voor het IBR wordt kwaliteitscontrole en toezicht verzorgd door het College van Toezicht op de Bedrijfsrevisoren (CTR), een afdeling van de Financial Services Market Authority [3](#page=3).
### 1.8 De beroepsbeoefenaars en hun bevoegdheden
#### 1.8.1 De (gecertificeerde) belastingadviseur
Om de hoedanigheid van belastingadviseur te verkrijgen, dient men te beschikken over een erkend diploma, een stage van drie jaar te doorlopen, te slagen voor het bekwaamheidsexamen en de eed af te leggen. Hun bevoegdheden omvatten adviesverstrekking in fiscale aangelegenheden, bijstand bij fiscale verplichtingen en vertegenwoordiging bij de belastingdiensten [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.8.2 De (gecertificeerde) accountant
De vereisten voor het verkrijgen van de hoedanigheid van accountant zijn identiek aan die van de belastingadviseur. De opdrachten van de accountant zijn breder en omvatten onder andere [4](#page=4):
* Het organiseren van boekhoudingen en het geven van advies hieromtrent [4](#page=4).
* Het bepalen van resultaten en het opmaken van de jaarrekening [4](#page=4).
* Het voeren en centraliseren van boekingen [4](#page=4).
* Het nazien en corrigeren van boekhoudstukken die niet leiden tot een attestering of expertiseverslag [4](#page=4).
* De analyse van de financiële positie en werking van ondernemingen [4](#page=4).
* Privé- en gerechtelijke expertise met betrekking tot de boekhouding [4](#page=4).
* Opdrachten die leiden tot een attestering of expertiseverslag voor derden [4](#page=4).
* Andere door de wet voorbehouden opdrachten [4](#page=4).
* Het verstrekken van advies en bijstand in fiscale aangelegenheden, en vertegenwoordiging bij de belastingdiensten [4](#page=4).
* Het organiseren van administratieve diensten [4](#page=4).
Uitzonderingen zijn van toepassing op bepaalde beroepsactiviteiten die ook binnen een arbeidsovereenkomst of een bezoldigde betrekking uitgeoefend mogen worden door werknemers of ambtenaren [4](#page=4).
#### 1.8.3 De bedrijfsrevisor
De hoedanigheid van bedrijfsrevisor vereist een universitair diploma, een stage van drie jaar, het slagen voor het bekwaamheidsexamen en het afleggen van de eed. Bedrijfsrevisoren staan onder toezicht van het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren. Hun bevoegdheden omvatten hoofdzakelijk [5](#page=5):
* Controle en certificering van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, vaak in de hoedanigheid van commissaris [5](#page=5).
* Verslaggeving in het kader van wettelijke opdrachten [5](#page=5).
* Het garanderen van betrouwbaarheid [5](#page=5).
Het College van toezicht op bedrijfsrevisoren is verantwoordelijk voor het toezicht op de toekenning van de hoedanigheid, het openbaar register, de permanente vorming, de kwaliteitscontrole en de naleving van wettelijke, reglementaire en normatieve regels [5](#page=5).
---
# Opdrachten en wettelijke kaders van accountants en bedrijfsrevisoren
Dit deel van het document behandelt de verschillende soorten opdrachten die accountants en bedrijfsrevisoren kunnen uitvoeren, gecategoriseerd als wettelijke, verenigbare en onverenigbare opdrachten, en de bijbehorende wettelijke en ethische kaders [6](#page=6).
### 2.1 Wettelijke opdrachten
Wettelijke opdrachten kunnen onderverdeeld worden in permanente en occasionele opdrachten [6](#page=6).
#### 2.1.1 Wettelijke permanente opdrachten
Deze opdrachten houden in dat een accountant of bedrijfsrevisor continu betrokken is bij een entiteit, bijvoorbeeld als commissaris voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid tot hernieuwing [6](#page=6).
**Basisprincipes:**
* **Getrouw beeld en materialiteit:** Het doel is om een getrouw beeld te geven van de financiële toestand en resultaten van de onderneming, waarbij afwijkingen als materieel worden beschouwd indien ze de gebruiker kunnen misleiden. De beoordeling van materialiteit is contextafhankelijk en kan zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten omvatten [6](#page=6).
* **Zekerheid:** Er wordt gestreefd naar een hoge mate van zekerheid, maar absolute zekerheid is niet haalbaar, aangezien het een risicobeoordeling betreft. Doorgaans wordt ongeveer 95% zekerheid geboden [6](#page=6).
* **Referentiekader:** Voor wettelijke audits van financiële overzichten worden de International Standards of Auditing (ISA's) gehanteerd, die wereldwijd uniformiteit nastreven. Voor andere wettelijke opdrachten geldt het gemeenschappelijke controlenorm. Het doel is om een oordeel uit te brengen of de financiële overzichten in alle van materieel belang zijnde opzichten in overeenstemming zijn met het toepasselijke financiële verslaggevingsstelsel, zoals IFRS of Belgian GAAP [6](#page=6).
**Belgische context:**
* Vennootschappen zoals NV's, BV's, CV's en vzw's moeten een commissaris aanstellen, tenzij ze de status van "klein" hebben. Het nalaten hiervan kan leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurders [6](#page=6).
* **Inhoud van het verslag:** Het verslag omvat een oordeel over de financiële overzichten en een gedeelte met overige vermeldingen conform artikel 3:75 WVV [7](#page=7).
**Soorten opinies/verklaringen:**
* **Standaard/goedkeurende verklaring:** Geeft aan dat de financiële overzichten een getrouw beeld geven [7](#page=7).
* **Verklaring met voorbehoud:** Wordt geformuleerd bij een materiële afwijking. Meerdere materiële afwijkingen kunnen in combinatie wel ernstig zijn [7](#page=7).
* **Afkeurende verklaring:** Gegeven bij een diepgaande en materiële afwijking, wat kan leiden tot het ongeldig verklaren van het jaarverslag. Dit vereist grondige onderbouwing, aangezien het de onderneming potentieel in faillissement kan sturen [7](#page=7).
* **Onthoudende verklaring:** Wordt gehanteerd bij een onzekerheid, bijvoorbeeld een lopende rechtszaak waarvan de uitkomst nog onbekend is, maar voor de rest de financiële overzichten correct zijn [7](#page=7).
**Overige vermeldingen in het verslag kunnen betrekking hebben op:**
* De overeenstemming van de resultaatverdeling met de wet [7](#page=7).
* De sociale balans [7](#page=7).
* De overeenstemming van het jaarverslag met de cijfers [7](#page=7).
* De onafhankelijke uitvoering van de opdracht [7](#page=7).
#### 2.1.2 Wettelijke occasionele opdrachten
Dit zijn eenmalige opdrachten, vaak zonder blijvende klantrelatie [6](#page=6).
**Inhoudelijke indeling:**
* **Assuranseopdrachten:** Verlenen van redelijke zekerheid [7](#page=7).
* **Beoordelingsopdracht:** Verlenen van beperkte zekerheid [7](#page=7).
* **Sui generis opdrachten:** Zoals het uitvoeren van een inbreng in natura [7](#page=7).
**Opdrachten specifiek bepaald in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV):**
* Controle van welbepaalde ondernemingen [7](#page=7).
* Inbreng in natura en quasi-inbreng [7](#page=7).
* Fusies en splitsingen [7](#page=7).
* Omvormingen en wijzigingen van het ondernemingsdoel [7](#page=7).
* Ontbinding en vereffening [7](#page=7).
* Beperking van het voorkeurrecht [7](#page=7).
* Uitgifte van nieuwe aandelen beneden de fractiewaarde [7](#page=7).
* Interimdividenden [7](#page=7).
* Nettoactieftest bij voorgenomen uitkeringen aan aandeelhouders [8](#page=8).
* Liquiditeitstest bij voorgenomen uitkeringen aan aandeelhouders [8](#page=8).
**Specifieke wettelijke opdrachten onder A:**
* Controle van de aan de ondernemingsraad te verstrekken economische en financiële informatie (art. 3:83 tot 3:95 WVV) [8](#page=8).
* Controle van welbepaalde ondernemingen ingevolge specifieke wetgeving, zoals instellingen van openbaar nut, kredietinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, portefeuillemaatschappijen, pensioenfondsen, ziekenhuizen, zorginstellingen en vzw's [8](#page=8).
### 2.2 Verenigbare opdrachten (Contractuele opdrachten)
Dit zijn opdrachten die buiten een wettelijk kader vallen, maar wel verenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van de accountant of bedrijfsrevisor [8](#page=8).
**Toepassingsgebied:**
* Contractuele controle- en beoordelingsopdrachten die buiten elk wettelijk of regelgevend kader worden verricht [8](#page=8).
* Assuranceopdrachten met betrekking tot een jaarrekening of financiële staten, met name bij kmo's of kleine (i)vzw's die geen commissaris behoeven [8](#page=8).
* Deze opdrachten gaan gepaard met schriftelijke verslaggeving [8](#page=8).
**Algemene principes voor verenigbare opdrachten:**
* **Evenredigheid:** De gebruikte technieken moeten in verhouding staan tot de omvang en complexiteit van het dossier [8](#page=8).
* **Onafhankelijkheid:** De beroepsbeoefenaar mag zich niet laten beïnvloeden door de klant en dient objectief te blijven [8](#page=8).
* **Ethische regels:** Hanteren van integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, en geheimhouding. Dit betekent ook dat de beroepsbeoefenaar geen opdrachten mag aanvaarden waarvoor hij technisch onvoldoende gekwalificeerd is [8](#page=8).
* **Professioneel-kritische instelling:** Een kritische houding is vereist [8](#page=8).
* **Permanente vorming en kwaliteitsbeheersing:** Deze zijn essentieel [8](#page=8).
**Principes specifiek van toepassing op de opdracht:**
* Nazicht of een commissaris diende te worden benoemd [9](#page=9).
* Opstellen van een opdrachtbrief [9](#page=9).
* Naleven van de verplichtingen omtrent de uitvoering van de opdracht [9](#page=9).
* Uitvoeren van een beperkt nazicht (limited review) [9](#page=9).
* Onderzoek van interne controlemaatregelen (hoewel dit niet als commissaris mag gebeuren) [9](#page=9).
**Andere verenigbare opdrachten:**
* Onderwijsopdrachten [9](#page=9).
* Bestuursfunctie in de eigen professionele vennootschap [9](#page=9).
* Opdrachten van advies en bijstand [9](#page=9).
* Vereffenaar, met de restrictie om geen handelsdaden te stellen [9](#page=9).
* Waarderingsopdrachten [9](#page=9).
* (Gerechtelijk) deskundigenonderzoek [9](#page=9).
* Forensische audit [9](#page=9).
* IT-audit [9](#page=9).
**Verenigbare openbare mandaten:**
* Openbare mandaten die niet in ondergeschikt verband worden uitgeoefend, zoals volksvertegenwoordiger of burgemeester [9](#page=9).
* Het is toegestaan om voor een andere bedrijfsrevisor of een revisorkantoor te werken, maar niet voor een boekhouderskantoor [9](#page=9).
### 2.3 Onverenigbare opdrachten
Dit zijn opdrachten die de onafhankelijkheid van de accountant of bedrijfsrevisor ernstig kunnen schaden en daarom verboden zijn [9](#page=9).
**Specifieke onverenigbare opdrachten voor bedrijfsrevisoren:**
* Het nemen van beslissingen in de gecontroleerde onderneming of tussenkomen in haar besluitvorming [9](#page=9).
* Het verlenen van bijstand bij de opstelling van de boekhouding of de jaarrekening van de gecontroleerde onderneming [9](#page=9).
* Het instaan voor of bijstand verlenen bij de opstelling, invoering of beheer van interne controlesystemen van de gecontroleerde onderneming [9](#page=9).
* Het instaan voor de waardering van elementen van de jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening [9](#page=9).
* Deelnemen aan de interne auditfunctie [9](#page=9).
* Het vertegenwoordigen van de gecontroleerde onderneming bij de afwikkeling van fiscale of andere geschillen [9](#page=9).
* Het tussenkomen in de werving van personen die deel uitmaken van een orgaan of leidinggevend personeel [9](#page=9).
* Het stellen van handelsdaden, wat impliceert het regelmatig commercialiseren van iets [9](#page=9).
### 2.4 Opdrachten van Gecertificeerde Accountants & Gecertificeerde Belastingadviseurs (Belastingconsulenten)
Deze beroepsbeoefenaars hebben specifieke wettelijke, verenigbare en onverenigbare opdrachten [10](#page=10).
#### 2.4.1 Wettelijke opdrachten
* Bijstaan van de aandeelhouder bij de uitoefening van zijn controlerecht in vennootschappen zonder commissaris [10](#page=10).
* Uitvoeren van bepaalde verslaggeving voortvloeiend uit het WVV, zoals bij fusies, splitsingen en omvormingen [10](#page=10).
* Het voeren van boekhoudingen van derden, enkel door personen met een specifiek profiel [10](#page=10).
#### 2.4.2 Verenigbare opdrachten
* Adviesverlening [10](#page=10).
* Bijstand bij het opzetten van interne controlesystemen [10](#page=10).
#### 2.4.3 Onverenigbare opdrachten
* Het verrichten van de wettelijke verslaggeving voortvloeiend uit het WVV, terwijl tevens de boekhouding van die klant wordt gevoerd [10](#page=10).
* Het stellen van handelsdaden [10](#page=10).
### 2.5 Opdrachten van Accountants (Boekhouders) & Fiscaal Accountants (Fiscalisten)
Deze beroepsbeoefenaars hebben ook specifieke categorieën van opdrachten [10](#page=10).
#### 2.5.1 Wettelijke opdrachten
* Het voeren van boekhoudingen van derden [10](#page=10).
#### 2.5.2 Verenigbare opdrachten
* Alle soorten adviesverlening [10](#page=10).
#### 2.5.3 Onverenigbare opdrachten
* Het stellen van handelsdaden [10](#page=10).
---
# Kwaliteitsbeheersing, ethische aspecten en fraudebestrijding
Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Kwaliteitsbeheersing, ethische aspecten en fraudebestrijding", opgesteld als een studiehandleiding.
## 3. Kwaliteitsbeheersing, ethische aspecten en fraudebestrijding
Dit onderwerp behandelt de naleving van kwaliteitsnormen, ethische beginselen en de aanpak van fraude en witwaspraktijken binnen de controleberoepen, inclusief de rol van de auditor bij het identificeren en rapporteren van deze risico's.
### 3.1 Kwaliteitsbeheersing
De auditor dient te beschikken over een kwaliteitsbeheersingssysteem. Dit systeem verzekert dat controles en beoordelingen worden uitgevoerd conform het toepasselijk referentiekader en dat de verslaggeving kwalitatief is [11](#page=11).
#### 3.1.1 Richtlijnen en standaarden
Er zijn diverse richtlijnen en standaarden die de kwaliteitsbeheersing regelen:
* **ISA 220**: Standaard inzake kwaliteitsbeheersing voor de controle van financiële overzichten. Dit omvat een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling [11](#page=11).
* **ISQC1**: Internationale standaard voor kwaliteitsbeheersing. Dit systeem moet beleidslijnen en procedures bevatten met betrekking tot verantwoordelijkheden van de leiding voor kwaliteit, ethische voorschriften, aanvaarden van cliëntrelaties en opdrachten, human resources, uitvoering van opdrachten en monitoring [11](#page=11).
* **ISQM1**: Kwaliteitsmanagement (vervangt ISQC1 vanaf 15 december 2022) [11](#page=11).
* **ISQM2**: Kwaliteitsbeoordeling van opdrachten (vervangt ISQC1 vanaf 15 december 2022) [11](#page=11).
#### 3.1.2 Doel van kwaliteitsbeheersingssystemen
Richtlijnen en procedures verzekeren dat:
* De onafhankelijkheidsvoorschriften van toepassing op controleopdrachten in acht zijn genomen [11](#page=11).
* De opdracht slechts aanvaard wordt nadat de cliënt geïdentificeerd werd en de criteria voor opdrachtaanvaarding gerespecteerd werden [11](#page=11).
* Het opdrachtteam beschikt over de nodige competenties, capaciteiten, tijd en middelen om de opdracht met goed gevolg uit te voeren [11](#page=11).
* De verantwoordelijke voor de opdracht de controleopdracht heeft aangestuurd en toezicht heeft uitgeoefend op de uitvoering [11](#page=11).
* Indien nodig, de nodige technische consultaties werden ingewonnen [11](#page=11).
* Indien noodzakelijk, een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling werd georganiseerd [11](#page=11).
#### 3.1.3 Risico-gebaseerde benadering
Kwaliteitsbeheersing werkt met een risico-gebaseerde benadering, gericht op proactief beheer van de kwaliteit van uitgevoerde opdrachten. Dit kan onder meer inhouden dat het type cliënten wordt beoordeeld wegens te hoog risico [11](#page=11).
#### 3.1.4 Europese en Belgische audithervorming
De Europese en Belgische audithervorming, mede ingegeven door de financiële crisis van 2008, heeft tot doel de onafhankelijkheid en objectiviteit van auditkantoren te verhogen [page=12. Belangrijke pijlers zijn [11](#page=11) [12](#page=12):
* **Nadruk op onafhankelijkheid en objectiviteit**: Geen invloed van cliënten [12](#page=12).
* **Publiek toezicht**: In plaats van IBR-toezicht, is er nu een College van toezicht op bedrijfsrevisoren [12](#page=12).
* **Kwaliteitscontrolesysteem**: Kwaliteitscontroles die voldoen aan specifieke normen en richtlijnen [12](#page=12).
* **Transparantieverslag**: Publicatie van de structuur, governance en kwaliteitsbeheersing van het auditkantoor [12](#page=12).
* **Continue opleiding**: Vereiste voor auditors [12](#page=12).
* **Verantwoordelijkheid van het management**: Duidelijke rol van het management in kwaliteitsbeheersing [12](#page=12).
De hervorming is onder meer doorgevoerd via de Auditrichtlijn en de Wet van 7 december 2016 betreffende de hervorming van het publiek toezicht op bedrijfsrevisoren. Het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen (WVV) bevat specifieke bepalingen zoals de beperking van de maximumperiode van auditmandaat voor OOB’s (Organismes van Openbaar Belang), een 'cooling-off' periode van 2 jaar, verbod op en beperking van niet-controlediensten, vereisten voor een intern kwaliteitssysteem, en de inrichting en vastlegging van bevoegdheden van het auditcomité [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Tip:** Begrijp de context van de audithervorming (financiële crisis) en hoe deze de nadruk op onafhankelijkheid en transparantie heeft vergroot.
### 3.2 Ethische aspecten en beroepsgeheim
#### 3.2.1 Het beroepsgeheim
Personen die gehouden zijn tot het beroepsgeheim omvatten de beroepsbeoefenaar zelf, stagiairs, personen voor wie de beroepsbeoefenaar instaat, en de vennootschap-beroepsbeoefenaar [12](#page=12).
Het misdrijf van schending van het beroepsgeheim wordt geregeld door Artikel 458 van het Wetboek van Strafvordering. Strafrechtelijke aansprakelijkheid is persoonlijk. Een misdrijf vereist zowel een materieel als een moreel element, die tegelijkertijd aanwezig moeten zijn [12](#page=12).
* **Materieel element**: Daadwerkelijke bekendmaking aan een derde van informatie die onder het beroepsgeheim valt. Publicatie van een jaarrekening is publiek en valt niet onder schending, tenzij deze wordt geprojecteerd zonder goedkeuring van de Algemene Vergadering [12](#page=12).
* **Moreel element**: Bewuste bedoeling om informatie bekend te maken die onder het beroepsgeheim valt [12](#page=12).
#### 3.2.2 Uitzonderingen op het beroepsgeheim
Er zijn diverse uitzonderingen op het beroepsgeheim:
* **Wettelijke spreekplicht**: Wanneer de wet expliciet verplicht tot het geven van informatie [13](#page=13).
* Krachtens de antiwitwaswet: Bij vermoeden dat een feit of verrichting verband houdt met witwaspraktijken [13](#page=13).
* Krachtens het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen: Mededeling aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank bij een continuïteitsprobleem, melding in het controleverslag bij overtreding van WVV of statuten, en informatie aan de algemene vergadering of ondernemingsraad [13](#page=13).
* Krachtens het fiscaal recht: Enkel indirect via tussenkomst van de tuchtoverheid [13](#page=13).
* **Uitzonderingen verbonden aan een gerechtelijke procedure**:
* **Getuigenis in rechte**: Wanneer de beroepsbeoefenaar wordt gehoord als getuige, partij, of verweerder [page=14. Bij het inroepen van het beroepsgeheim als getuige mag dit niet selectief gebeuren. Als betrokken partij mag men informatie gebruiken om de eigen verdediging op te bouwen, wat in uitzonderlijke gevallen schending van het beroepsgeheim kan inhouden, hoewel dit tuchtrechtelijke gevolgen kan hebben. In een opsporingsonderzoek moet steeds beroepsgeheim worden ingeroepen [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Uitzonderingen voorzien in de wet op het beroep**:
* Schriftelijke toestemming van de cliënt [14](#page=14).
* Mededelingen aan andere beroepsbeoefenaars, bijvoorbeeld in het kader van een opvolging in een revisorale opdracht, waarbij de cliënt best zelf de informatie verschaft [14](#page=14).
* Contact met een confrater wanneer de eerste het werk van de tweede in het gedrang brengt [14](#page=14).
* Contact met het Instituut of de toezichthoudende overheden [14](#page=14).
* **Samenwerking met andere beroepsgroepen die een beroepsgeheim delen**: Op een gemeenschappelijk dossier, na toestemming en in het belang van de beschermde persoon. Een bankier valt onder discretieplicht, niet onder beroepsgeheim [13](#page=13).
* **In het kader van de Single Audit in Vlaanderen** [13](#page=13).
#### 3.2.3 Houding in het kader van een strafonderzoek
Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen een opsporingsonderzoek (nog geen verdenking) en een gerechtelijk onderzoek (wel verdenking). Bij een opsporingsonderzoek geldt in principe het beroepsgeheim. Huiszoeking en inbeslagname gebeuren in principe in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het Instituut. Bij inbeslagname van zaken die onder het beroepsgeheim vallen, moeten deze verzegeld worden en wordt de rechter geraadpleegd [14](#page=14).
#### 3.2.4 Relevante ethische voorschriften
De **Code of Ethics for Professional Accountants** van de International Federation of Accountants (IFAC Code) legt de fundamentele beginselen van de beroepsethiek vast. Bedrijfsrevisoren zijn onderworpen aan de ethische voorschriften, delen A en B van deze code. De beginselen omvatten [16](#page=16):
* Integriteit [16](#page=16).
* Objectiviteit [16](#page=16).
* Vakbekwaamheid en zorgvuldigheid [16](#page=16).
* Geheimhouding [16](#page=16).
* Professioneel gedrag [16](#page=16).
De gemeenschappelijke controlenorm voorziet gelijkaardige ethische beginselen, waaronder algemene principes, ethische regels, onafhankelijkheid en een professioneel-kritische instelling [16](#page=16).
### 3.3 Fraudebestrijding en antiwitwaswetgeving
#### 3.3.1 Inleiding tot fraude
Van ondernemingen mag verwacht worden dat zij fraude- en integriteitsrisico's beheersen, meestal via een fraudepreventie- en integriteitsbeleid, gebaseerd op een risicomanagement-aanpak. Hoewel de auditor niet actief op zoek hoeft te gaan naar fraude, moet hij rekening houden met de mogelijkheid ervan en zijn controle zo organiseren dat materiële fouten door fraude redelijkerwijs ontdekt kunnen worden. De auditor is niet verplicht om fraude actief op te sporen [28](#page=28).
#### 3.3.2 Definities: vergissing, onwettige handeling, fraude
* **Vergissing**: Aanwezigheid van onopzettelijke anomalie in de boekhouding of jaarrekening [28](#page=28).
* **Onwettige handeling**: Schending van elke dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke handeling. Dit kan boekhoudkundige fraude zijn (bewust bedrieglijk voorstellen van financiële informatie door manipulatie, vervalsing, verduistering, fictieve verrichtingen, verkeerde waarderingen) of inbreuken op wetten/reglementering (inclusief statuten) die de commissaris expliciet moet nagaan. Het kan ook andere onwettige handelingen betreffen die een onrechtstreekse invloed op de financiële staten hebben [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Fraude**: Idem als onwettige handeling, maar vereist opzet. De vereiste elementen zijn opzet, misleiding, een onrechtmatig voordeel, en nadeel voor een persoon of organisatie [28](#page=28) [29](#page=29).
Internationaal wordt onderscheid gemaakt tussen onwettige handeling en fraude. Binnen de Belgische context is dit minder relevant omdat de boekhoudnormen voortvloeien uit wetgeving met strafsancties [28](#page=28).
#### 3.3.3 Soorten fraude
* **Bedrijfsexterne fraude**: De onderneming is slachtoffer van frauduleus handelen door derden, niet verbonden met de organisatie. Voorbeelden zijn valse overschrijvingen, vervalste facturen, social engineering en phishing [29](#page=29).
* **Bedrijfsinterne fraude**:
* **Indeling naar voorwerp**: Diefstal, non-compliance (waaronder bewust foutieve voorstelling van de financiële toestand), corruptie [29](#page=29).
* **Indeling naar omstandigheden**:
* Fraude door niet-leidinggevend personeel: Kan wijzen op tekortkomingen in het interne controlesysteem. De auditor kan steun krijgen van het management om materialiteit en gevolgen te identificeren [30](#page=30).
* Fraude door collusie tussen personeelslid en directielid of derde partij: Interne controlesystemen kunnen dit niet altijd verhinderen of opsporen [30](#page=30).
* Fraude georganiseerd of gedekt door de leiding: Het interne controlesysteem wordt overruled. De auditor richt zich dan tot de ondernemingsorganen (bestuursorgaan, algemene vergadering) [30](#page=30).
* Fraude georganiseerd of gedekt door bestuur of (hoofd-)aandeelhouder: De auditor moet nagaan of hij zijn taak nog kan uitoefenen [30](#page=30).
#### 3.3.4 Referentiekader en rol van de auditor bij fraude
Het referentiekader is ISA 240 – Verantwoordelijkheden van de auditor met betrekking tot fraude in het kader van de controle van financiële overzichten. De auditor moet op actieve wijze rekening houden met frauderisico, dit inschatten en de controleaanpak in functie daarvan aanpassen [30](#page=30).
#### 3.3.5 De Fraudedriehoek
Er is risico op fraude indien de volgende elementen aanwezig zijn [31](#page=31):
* **Druk**: Druk op medewerkers of organisatie om doelen of resultaten te verwezenlijken (bv. het halen van financiële ratio's vereist door een lening) [31](#page=31).
* **Gelegenheid**: Onvoldoende duidelijke regels, gebrek aan functiescheiding of procedures, gebrekkige interne controle creëren opportuniteiten om te frauderen [31](#page=31).
* **Rationalisatie of rechtvaardiging**: De fraudeur zoekt een rechtvaardiging voor het gebruik maken van de gelegenheid en de druk, vaak beïnvloed door voorbeeldgedrag van de leiding [31](#page=31).
Er is een verhoogd risico op fraude indien twee van de drie elementen aanwezig zijn [31](#page=31).
#### 3.3.6 Procedure bij aanwijzing van fraude
De te volgen procedure is afhankelijk van de situatie. Het omvat het bespreken met het bevoegde orgaan, het inspelen op de situatie gebaseerd op de handelingen van de onderneming, en het inschatten van de draagwijdte en impact op het getrouwe beeld van de jaarrekening. Dit kan onderzoek in het controleverslag inhouden, advies vragen aan juristen, of het uitvoeren van procedures om het type fraude en de waarschijnlijkheid van herhaling in te schatten [31](#page=31).
#### 3.3.7 Melding bij aanwijzing van fraude
Interne melding dient steeds schriftelijk te gebeuren aan het bevoegd bestuursorgaan, met formulering van aanbevelingen [31](#page=31).
#### 3.3.8 De Antiwitwaswetgeving
De Wet van 11 januari 1993 (en aanvullingen) tot voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme is van toepassing [page=15 [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Witwassen**: Omvat het omzetten of overdragen van geld of activa met de bedoeling de illegale herkomst te verbergen, het verhelen of verhullen van de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van dergelijke middelen, of de verwerving, het bezit of gebruik ervan. Het omvat ook deelname, medeplichtigheid, poging, hulp, aanzetten of het vergemakkelijken ervan [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Herkomst van illegaal geld**: Dit kan voortkomen uit diverse misdrijven zoals illegale drugshandel, wapenhandel, fraude ten nadele van de EU (subsidiefraude), ernstige en georganiseerde fiscale fraude, omkoping van ambtenaren, beursmisdrijven (bv. handelen met voorkennis, onwettig aantrekken van spaargelden), financiële oplichting, gijzeling, diefstal, afpersing met geweld of bedreiging, of bedrieglijke bankbreuk [15](#page=15).
* **Meldingsplicht aan de CFI (Cel Financiële Informatieverwerking)**: Cijferberoepen hebben een meldingsplicht bij vermoeden van witwassen. Er is geen schending van beroepsgeheim bij een dergelijke melding, en de beroepsbeoefenaar geniet immuniteit, hoewel anonimiteit niet altijd gegarandeerd is [15](#page=15).
* **Verplichtingen onder de antiwitwaswet**:
* Identificatie van alle cliënten [15](#page=15).
* Instellen van een interne procedure [15](#page=15).
* Opstellen van een risicoprofiel van elke klant, rekening houdend met risico's verbonden aan landen, geografische regio's, het type klant en het soort dienstverlening [15](#page=15).
* Verbod om de cliënt op de hoogte te brengen van de melding [16](#page=16).
> **Tip:** De antiwitwaswetgeving legt een grote verantwoordelijkheid op beroepsbeoefenaars om verdachte transacties te melden, zonder dat dit leidt tot schending van hun beroepsgeheim. Dit is een cruciaal aspect van fraudebestrijding en integriteit.
---
# Controleprocessen, referentiekaders en risicomanagement
Hier is een gedetailleerd studiemateriaal over controleprocessen, referentiekaders en risicomanagement, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Controleprocessen, referentiekaders en risicomanagement
Dit onderwerp behandelt de essentiële elementen van controleprocessen, de rol van verschillende referentiekaders, en de methoden voor risicomanagement binnen de auditpraktijk.
### 4.1 Referentiekaders voor kwaliteitscontrole
Referentiekaders zijn cruciaal voor het waarborgen van de kwaliteit van controles en de betrouwbaarheid van financiële informatie. Ze bieden een gemeenschappelijke norm voor beroepsbeoefenaars [17](#page=17).
* **Internationale Standaarden:**
* **ISA's (International Standards on Auditing):** Standaarden voor de controle van alle financiële overzichten. Ze zijn wettelijk verplicht voor alle wettelijke auditopdrachten, zoals commissarismandaten. De kern van ISA's is dat de auditor een redelijke mate van zekerheid moet verkrijgen dat de financiële overzichten als geheel vrij zijn van materiële afwijkingen, veroorzaakt door fraude of fouten. Een redelijke zekerheid wordt gedefinieerd als een hoog niveau van zekerheid, maar geen absolute zekerheid [17](#page=17).
* **ISRE's (International Standards on Review Engagements):** Standaarden voor het beperkt nazicht van financiële overzichten, waarbij een beperkte mate van zekerheid wordt verkregen. De uitgevoerde werkzaamheden zijn minder omvangrijk dan bij ISA's en omvatten voornamelijk analytische beoordelingen en gesprekken met het management. Een voorbeeld hiervan is ISRE 2400 voor de beoordeling van tussentijdse financiële informatie [18](#page=18).
* **ISAE's (International Standards on Assurance Engagements):** Deze standaarden betreffen assuranceopdrachten die rapporteren over andere informatie dan historische financiële informatie. Dit kan betrekking hebben op niet-financiële informatie of niet-historische financiële informatie, zoals de eerlijkheid van een budget of de betrouwbaarheid van verslagen over voorraden. Bij ISAE-opdrachten kan zowel een redelijke als een beperkte mate van zekerheid worden verkregen, afhankelijk van de wettelijke vereisten of de wensen van de klant [18](#page=18).
* **ISRS's (International Standards on Related Services):** Bij deze standaarden verstrekt de auditor geen zekerheid. Ze omvatten onder meer het onderzoek van informatie en het samenstellen van informatie. Voorbeelden zijn ISRS 4400 (overeengekomen specifieke werkzaamheden) en ISRS 4410 (samenstellingsopdrachten) [18](#page=18).
* **Normen voor specifieke opdrachten (KMO's, vzw's):** Er bestaan specifieke normen voor de contractuele controle van KMO's en kleine vzw's en stichtingen, evenals voor wettelijk voorbehouden opdrachten. Deze normen helpen bij het waarborgen van de kwaliteit, maar de ISA's blijven van toepassing op wettelijke auditopdrachten, ongeacht de grootte van de entiteit [17](#page=17).
* **Doel van de standaarden:** Het waarborgen van een hoog kwaliteitsniveau voor opdrachten, ongeacht de uitvoerende professional, en het beschrijven van gemeenschappelijke beginselen en procedures [17](#page=17).
#### 4.1.1 Onderscheid tussen controlestandaarden en controletechnieken
* **Controletechnieken:** Verwijzen naar de specifieke werkzaamheden die een auditor uitvoert [17](#page=17).
* **Controlestandaarden:** Bepalen de kwaliteitsmaatstaven voor de uitvoering van controlewerkzaamheden en de te bereiken doelstellingen [17](#page=17).
#### 4.1.2 Overeengekomen specifieke werkzaamheden (ISRS 4400)
Bij deze opdrachten bepalen de klant en gebruikers de aard, omvang en reikwijdte van de werkzaamheden. De auditor rapporteert feitelijke bevindingen zonder een mening te geven. Deze opdrachten zijn niet voor het brede publiek bestemd [19](#page=19).
* **Voorbeelden:** Naleving van regelgeving, werkzaamheden in het kader van groepscontroles, attestatie van omzet, controle van jaarlijkse aangiften [19](#page=19).
#### 4.1.3 Samenstellingsopdrachten (ISRS 4410)
De auditor helpt bij het opstellen en weergeven van historische financiële informatie zonder enige zekerheid te verstrekken. Het management blijft verantwoordelijk voor de financiële informatie. De auditor wordt ingeschakeld vanwege zijn deskundigheid in financiële gegevens. Deze opdrachten mogen niet worden uitgevoerd door de wettelijke commissaris van de vennootschap [19](#page=19).
* **Voorbeelden:** Verslaggeving volgens een wettelijk model, fiscale verslaggeving, IFRS-modellen [19](#page=19).
#### 4.1.4 Andere opdrachten
Dit omvat opdrachten op contractuele basis die niet onder assurance of gerelateerde diensten vallen, zoals deskundigheidsonderzoeken of waarderingsopdrachten [19](#page=19).
### 4.2 Auditrisico, controledoelstellingen en materialiteit
#### 4.2.1 Auditrisico
Auditrisico is de waarschijnlijkheid dat de jaarrekening nog een materieel belanghebbende fout bevat. Dit kan leiden tot het ten onrechte aanvaarden van een verkeerde jaarrekening of het verwerpen van een correcte [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Formule:** Auditrisico (AR) is een combinatie van inherent risico (IR), controlerisico (CR) en detectierisico (DR) [20](#page=20).
$$ AR = IR \times CR \times DR $$
* **Inherent risico (IR):** Het risico op fouten in de jaarrekening, inherent aan de ondernemingsactiviteiten, onafhankelijk van interne of externe controles. Dit wordt ingeschat door het risicoprofiel van de onderneming in kaart te brengen [20](#page=20).
* **Controle risico (CR):** Het risico dat het interne controlesysteem van de onderneming fouten of onregelmatigheden niet kan detecteren, verhinderen of identificeren. Dit wordt beoordeeld door het interne controlesysteem te evalueren en te testen [20](#page=20).
* **Detectie risico (DR):** Het risico dat de auditor, ondanks zijn controlewerkzaamheden, betekenisvolle fouten voortvloeiend uit IR en CR niet detecteert. De auditor heeft directe invloed op het detectierisico door de omvang van zijn werkzaamheden te vergroten [20](#page=20).
* **Redelijke zekerheid:** De redelijke zekerheid die de auditor biedt, is het complement van het auditrisico ($1 - AR$) en impliceert dat de eventueel resterende fout toelaatbaar is. Als IR of CR stijgen, moet DR dalen om AR constant te houden, wat meer controlewerkzaamheden vereist [20](#page=20).
#### 4.2.2 Controledoelstellingen
Controledoelstellingen zijn de specifieke doelen die de auditor wil bereiken met zijn controlewerkzaamheden om een onderbouwde opinie te kunnen geven. Deze doelen worden vooraf vastgesteld [20](#page=20).
* **Algemene controledoelstellingen:**
* **Validiteit:** Bestaan de elementen van de jaarrekening werkelijk en zijn ze correct geclassificeerd [20](#page=20)?
* **Volledigheid:** Zijn alle elementen die in de jaarrekening opgenomen hadden moeten worden, ook daadwerkelijk opgenomen [20](#page=20)?
* **Eigendom - rechten en verplichtingen:** Zijn de in de financiële staten opgenomen rechten en verplichtingen van toepassing op de betreffende onderneming [21](#page=21)?
* **Waardering:** Zijn de toegepaste waarderingsregels in overeenstemming met het wettelijk referentiekader (Belgisch boekhoudrecht of IFRS) [21](#page=21)?
* **Specifieke controledoelstellingen:** Risicobeoordeling van bepaalde risico's om deze te beperken [20](#page=20).
* **Aanvullende controledoelstellingen:**
* **Classificatie:** Zijn alle elementen in de juiste rubrieken van de jaarrekening opgenomen [21](#page=21)?
* **Cut-off (afbakening):** Zijn kosten en opbrengsten in de juiste periode geboekt of toegerekend [21](#page=21)?
* **Accuraatheid:** Zijn de berekeningen mathematisch juist [21](#page=21)?
* **Publicatie/toelichting:** Is alle wettelijk vereiste financiële informatie openbaar gemaakt, en is deze juist en volledig [21](#page=21)?
#### 4.2.3 Materialiteit
Materialiteit bepaalt de grens waarboven een fout of een totaal van resterende fouten een invloed kan hebben op de economische beslissingen van gebruikers van de financiële overzichten. Het is een professionele oordeelsvorming [26](#page=26).
* **Definitie (ISA 320):** "Afwijkingen, met inbegrip van weglatingen, afzonderlijk of gezamenlijk, worden van materieel belang geacht indien daarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij een invloed zullen hebben op de economische beslissingen die gebruikers op basis van de financiële overzichten nemen." [26](#page=26).
* **Professionele oordeelsvorming:** Oordeelsvormingen met betrekking tot materialiteit worden gevormd in het licht van de omstandigheden en beïnvloed door de omvang of aard van een afwijking. De gemeenschappelijke behoeften van gebruikers worden overwogen, niet de specifieke behoeften van individuele gebruikers [26](#page=26).
* **Niveaus van materialiteit:**
* **Algehele materialiteit:** De materialiteit voor de financiële overzichten als geheel. Deze wordt bepaald op basis van professioneel oordeel en kennis van de onderneming en haar stakeholders [26](#page=26).
* **Specifieke materialiteit:** Wordt bepaald wanneer specifieke transactiestromen, rekeningsaldi of toelichtingen, ondanks een kleiner bedrag dan de algehele materialiteit, redelijkerwijs de beslissingen van gebruikers kunnen beïnvloeden [26](#page=26).
* **Uitvoeringsmaterialiteit:** Een lager materialiteitsniveau dan de algehele materialiteit, vastgesteld om de waarschijnlijkheid te minimaliseren dat het totaal van niet-gecorrigeerde en niet-gedetecteerde afwijkingen de algehele materialiteit overschrijdt. Doorgaans ligt deze tussen 50% en 80% van de algehele materialiteit [27](#page=27).
* **Benchmarks voor berekening:** Geen eenduidige formule. Verschillende cijfers zoals eigen vermogen (EV), balanstotaal, omzet of brutomarge kunnen als benchmark dienen. De keuze hangt af van professioneel oordeel en de belangen van stakeholders [27](#page=27).
* **Toepassing van materialiteit:**
* Bij het plannen van de controle [27](#page=27).
* Bij het uitvoeren van de controle (aard, timing, omvang werkzaamheden) [27](#page=27).
* Bij het evalueren van de impact van geïdentificeerde afwijkingen [27](#page=27).
* Bij het vormen van het oordeel [27](#page=27).
### 4.3 Controleprogramma en -werkzaamheden
Een controleprogramma is een vereiste volgens de controlestandaarden en dient als leidraad voor het ordelijk en planmatig verlopen van de opdracht. Het is een planninginstrument voor het gedetailleerd inplannen van werkzaamheden en personeel, en essentieel voor dossieropbouw en bewijsvorming [33](#page=33).
#### 4.3.1 Onderdelen van een controleprogramma
* Planningswerkzaamheden [33](#page=33).
* Uitvoeringswerkzaamheden [33](#page=33).
* Werkzaamheden met betrekking tot het vormen van een conclusie [33](#page=33).
#### 4.3.2 Soorten controlewerkzaamheden
* **Waarneming of observatie en inspectie:** Bijwonen van bijvoorbeeld voorraadopnames [22](#page=22) [33](#page=33).
* **Bevestigen van saldi en verrichtingen met derde partijen:** Vragen aan derden (bv. banken, klanten, leveranciers) om informatie te verifiëren [21](#page=21) [33](#page=33) [36](#page=36).
* **Positieve bevestigingen:** De derde partij wordt gevraagd altijd te antwoorden [36](#page=36).
* **Negatieve bevestigingen:** De derde partij reageert enkel bij een onenigheid met de verstrekte informatie [36](#page=36).
* **Analytisch nazicht en analyse van rekeningen:** Evaluatie van financiële informatie door het analyseren van plausibele relaties tussen financiële en niet-financiële gegevens. Dit helpt om inzicht te verwerven in bewegingen en de geloofwaardigheid van inlichtingen te bepalen [33](#page=33) [36](#page=36).
* **Narekenen van berekeningen door de onderneming:** Verifiëren van de wiskundige juistheid van berekeningen [21](#page=21) [33](#page=33).
* **Vergelijken van rekeningsaldi en operationele gegevens:** [33](#page=33).
* **Afstemmen met documenten van derden als verantwoordingsstuk:** [33](#page=33).
* **Ondervragen van management en personeelsleden:** [33](#page=33).
#### 4.3.3 Types controletesten
* **Proceduretesten (testen van het intern controlesysteem):** Testen de effectiviteit van het Intern Controle Systeem (ICS) en of dit in staat is fouten op te sporen en te verhinderen. Ze gaan na of voorgeschreven procedures correct zijn gevolgd. Technieken omvatten vragenlijsten, flowcharts en beschrijvingen [25](#page=25) [34](#page=34).
* **Substantieve testen (gegevensgerichte testen):** Testen de accuraatheid en de juiste verwerking van transacties en boekhoudposten om fouten en onregelmatigheden op te sporen die saldi beïnvloeden. Deze kunnen worden onderverdeeld in [25](#page=25) [35](#page=35):
* **Inzichtstesten / Gegevensgerichte cijferanalyses:** (Zie Analytisch nazicht hierboven) [35](#page=35).
* **Detailtesten:** [35](#page=35).
* **Overeenstemmingstesten:** Vergelijking van boekhoudkundige gegevens met andere boekhoudkundige informatie [26](#page=26) [35](#page=35).
* **Herberekeningen:** Opnieuw uitvoeren van berekeningen [26](#page=26) [35](#page=35).
#### 4.3.4 Risicoprofiel van de onderneming
Voordat een controle wordt uitgevoerd, is het essentieel om inzicht te krijgen in de omgeving, kenmerken en interne controleomgeving van de onderneming. Dit proces omvat [23](#page=23):
* Initiële risicobepaling, vaak gebaseerd op ervaring en publiek toegankelijke informatie [23](#page=23).
* Begrijpen van de ondernemingsomgeving, informatiesystemen, processen, structuur, klanten, leveranciers, concurrenten en strategie [23](#page=23).
* Verwerven van inzicht in de financiële positie, resultaten en het management van de onderneming [23](#page=23).
* Begrijpen van de informatiestromen en procedures, vaak benaderd via de diverse cycli binnen de onderneming (aankoop, verkoop, productie, personeel, financiering, investeringen) [23](#page=23) [24](#page=24).
* De aanwezigheid van voldoende functiescheiding is cruciaal [24](#page=24).
#### 4.3.5 Faseindeling van de controlewerkzaamheden
* **Planningfase:** Inzicht verwerven en controleprogramma's opstellen [38](#page=38).
* **Voorafgaande controle (interim-controle):** Werkzaamheden vóór de jaarafsluiting, gericht op het testen van interne controle en beheersingsmaatregelen [38](#page=38).
* **Jaareindewerkzaamheden:** Werkzaamheden rond de jaarafsluiting, zoals controle van voorraadopname en bevestigingsprocedures [38](#page=38).
* **Jaareindecontrole (finale audit):** Werkzaamheden na de jaarafsluiting, voornamelijk substantieve testen om zekerheid te verkrijgen over de balans- en resultatenrekening [38](#page=38).
* **Verslaggevingswerkzaamheden:** Het opstellen van het controleverslag [38](#page=38).
#### 4.3.6 Concrete toepassing op bedrijfsprocessen
* **Testen van verkoopprocedures:** Gericht op interne controleaspecten, doelstellingen en werkzaamheden, met nadruk op functiescheiding [38](#page=38).
* **Testen van uitgavenprocedures:** Vergelijkbaar met verkoopprocedures, gericht op de verschillende stappen in het aankoopproces [39](#page=39).
* **Testen van procedures voor wedden en lonen:** Betreft goedkeuring van personeel, lonen, aanwezigheidsrapporten, loonlijsten en actualisering van sociale zekerheidswetgeving [39](#page=39).
### 4.4 De ISA-controlestandaarden: van planning tot rapportering
De ISA's vormen de basis voor het uitvoeren van een controle van financiële overzichten, met als doel een oordeel te geven over de getrouwheid en volledigheid waarmee de jaarrekening de financiële toestand weergeeft binnen een bepaald referentiekader [40](#page=40).
#### 4.4.1 Fasen van de controleaanpak volgens ISA's
1. **Uitgangspunten en verantwoordelijkheden:** Omvat het doel van de controleopdracht (ISA 200), de aanvaarding van de opdracht (ISA 210), kwaliteitsbeheersing (ISA 220) en controledocumentatie (ISA 230) [41](#page=41).
* **Controledocumentatie (ISA 230):** Vereist het opmaken van een controledossier dat de onderbouwing van de controleverklaring, en de conformiteit met ISA's documenteert. Het dossier blijft eigendom van de auditor en valt onder het beroepsgeheim [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Fraude (ISA 240):** De auditor moet risico's op fraude identificeren, inschatten en erop inspelen, rekening houdend met de fraudedriehoek (druk, gelegenheid, attitude/rationalisatie) [42](#page=42).
* **Wet- en regelgeving (ISA 250):** De auditor verkrijgt inzicht in de naleving van wet- en regelgeving, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij het management [42](#page=42).
* **Communicatie met het beheersorgaan (ISA 260, ISA 265):** Tijdig communiceren van relevante informatie, waaronder tekortkomingen in de interne beheersing [42](#page=42) [43](#page=43).
2. **Risico-inschatting en het inspelen op de onderkende risico's:** Omvat de planning van de controle (ISA 300), het identificeren en inschatten van risico's (ISA 315), materialiteit (ISA 320), het inspelen op risico's (ISA 330), serviceorganisaties (ISA 402) en de evaluatie van afwijkingen (ISA 450) [43](#page=43).
3. **Het verkrijgen van controle-informatie:** Betreft de aard van controle-informatie (ISA 500), specifieke overwegingen (ISA 501), externe bevestigingen (ISA 505), beginsaldi (ISA 510), cijferanalyses (ISA 520), steekproeven (ISA 530), schattingen (ISA 540), verbonden partijen (ISA 550), gebeurtenissen na balansdatum (ISA 560), continuïteit (ISA 570) en schriftelijke bevestigingen (ISA 580) [43](#page=43) [44](#page=44).
* **ISA 510 (Beginsaldi):** Belangrijk bij de eerste controleopdracht, waar geen voorgaande jaren ter referentie zijn [44](#page=44).
* **ISA 520 (Cijferanalyses):** Gebruikt voor het evalueren van de geschiktheid en betrouwbaarheid van financiële gegevens [44](#page=44).
* **ISA 530 (Steekproeven):** Toepassing van statistische en niet-statistische methoden om een representatieve steekproef te trekken [44](#page=44).
4. **Conclusies van de controle en rapportering:** Omvat rapportering (ISA 260, 261), het vormen van een oordeel (ISA 700), communiceren van kernpunten (ISA 701), aanpassing van het oordeel (ISA 705), nadere toelichting (ISA 706), vergelijkende cijfers (ISA 710) en verantwoordelijkheden met betrekking tot andere informatie (ISA 720) [44](#page=44).
### 4.5 Beoordelingsopdrachten volgens ISRE 2400 en ISRE 2410
Beoordelingsopdrachten bieden een beperkte mate van zekerheid, lager dan een volledige controle. De conclusie wordt negatief geformuleerd: "er is niets dat onder onze aandacht is gekomen dat ons ertoe aanzet van mening te zijn dat..." [45](#page=45).
* **ISRE 2410:** Van toepassing indien de beoordeling wordt uitgevoerd door de commissaris [45](#page=45).
* **ISRE 2400:** Van toepassing indien de beoordeling wordt uitgevoerd door een externe auditor zonder voorkennis [45](#page=45).
* **Werkzaamheden:** Omvat het verwerven van inzicht in de entiteit, het stellen van vragen, uitvoeren van cijferanalyses en andere beoordelingswerkzaamheden om het risico op een onjuiste conclusie te beperken [47](#page=47).
* **Rapportage:** De schriftelijke verklaring bevat de titel, geadresseerde, aanduiding van de beoordeelde informatie, verantwoordelijkheden van management en auditor, de toegepaste standaarden, de beperktere reikwijdte dan een controle, een negatieve conclusie en de datum en handtekening van de auditor [48](#page=48).
### 4.6 Samenstellingsopdrachten volgens ISRS 4410
Bij samenstellingsopdrachten verstrekt de auditor geen enkele vorm van zekerheid. De auditor verzamelt, verwerkt, rubriceert en analyseert gegevens om financiële overzichten op te stellen op basis van door de entiteit aangeleverde informatie. Het management blijft verantwoordelijk voor de financiële informatie [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Taken van de auditor:** Verwerven van inzicht in de bedrijfsactiviteit en het boekhoudsysteem, samenstellen van de informatie, doorlezen van de financiële informatie, en het documenteren van de uitgevoerde werkzaamheden [50](#page=50).
* **Samenstellingsverklaring:** Deze dient voor duidelijke communicatie van de aard van de opdracht, de rol van de auditor en de verantwoordelijkheden van het management. Het is expliciet geen middel om een opinie of conclusie te uiten. De verklaring vermeldt onder andere dat de informatie is samengesteld op basis van de door het bestuur verstrekte informatie, dat de opdracht werd verricht conform ISRS 4410, en dat de opdracht geen assuranceopdracht is [50](#page=50) [51](#page=51).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Deontologie | Een tak van de ethiek die zich bezighoudt met de plichten en gedragsregels die van toepassing zijn op een bepaald beroep of een bepaalde maatschappelijke functie. |
| Witwassen | Het proces waarbij geld dat afkomstig is uit illegale activiteiten wordt omgezet in 'legale' gelden om de criminele oorsprong te verbergen. |
| Financiëring van terrorisme | Het voorzien van fondsen of middelen voor terroristische activiteiten, waarbij officiële gelden kunnen worden gebruikt om illegale doeleinden te financieren. |
| TAP (politically exposed person) | Een politiek prominent persoon. Personen die een prominente publieke functie bekleden en waarvoor extra identificatie- en verificatieprocedures gelden vanwege het verhoogde risico op corruptie en witwassen. |
| Interne controle | Het geheel van processen, procedures en beleidslijnen die door een organisatie worden geïmplementeerd om de efficiëntie en effectiviteit van haar activiteiten te waarborgen, de betrouwbaarheid van financiële rapportages te beschermen en te voldoen aan wet- en regelgeving. |
| Externe controle | Onafhankelijke controle van financiële overzichten of bedrijfsprocessen door een externe partij, zoals een revisor, om de betrouwbaarheid en naleving van regels te waarborgen en informatie te verstrekken aan externe belanghebbenden. |
| Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR) | Het Belgische instituut dat de beroepsbeoefenaars van bedrijfsrevisoren reguleert en toezicht houdt op hun activiteiten, met als doel de kwaliteit en integriteit van het revisoraat te waarborgen. |
| Instituut der Accountants (IDAC) | Een voormalig Belgisch instituut voor accountants dat later is gefuseerd en onderdeel is geworden van het Instituut van Belastingadviseurs en Accountants (ITAA). |
| Instituut der Boekhouders (BIB) | Een voormalig Belgisch instituut voor boekhouders dat later is gefuseerd en onderdeel is geworden van het Instituut van Belastingadviseurs en Accountants (ITAA). |
| Instituut van Belastingadviseurs en Accountants (ITAA) | Het Belgische instituut dat de beroepen van belastingadviseurs en accountants reguleert en toezicht houdt op hun activiteiten. |
| Bedrijfsrevisor | Een erkend professional die belast is met de controle van jaarrekeningen en andere financiële overzichten van ondernemingen, en die een oordeel uitspreekt over de getrouwheid en volledigheid ervan. |
| Gecertificeerde accountant | Een accountant die voldoet aan specifieke wettelijke vereisten, waaronder een stage en een bekwaamheidsexamen, en die bevoegd is om bepaalde boekhoudkundige en adviesopdrachten uit te voeren. |
| Gecertificeerde belastingadviseur | Een belastingadviseur die voldoet aan specifieke wettelijke vereisten, waaronder een stage en een bekwaamheidsexamen, en die bevoegd is om fiscaal advies te verstrekken en belastingplichtigen bij te staan. |
| Wettelijke opdrachten | Taken en verantwoordelijkheden die door de wet aan een bepaald beroep worden opgelegd, zoals de controle van jaarrekeningen door een commissaris. |
| Niet-auditdiensten | Diensten die door een accountant of revisor worden verleend, maar die geen controle of assurance-opdracht zijn, zoals adviesverlening op fiscaal of boekhoudkundig gebied, mits deze verenigbaar zijn met de onafhankelijkheid. |
| Getrouw beeld | Een principe in de financiële verslaggeving dat stelt dat de financiële overzichten de werkelijke financiële positie en prestaties van een entiteit accuraat en volledig moeten weergeven. |
| Materialiteit | Een concept in de financiële verslaggeving dat verwijst naar de omvang of aard van een afwijking die, indien deze aanwezig zou zijn of zou worden weggelaten, de economische beslissingen van gebruikers van de financiële overzichten zou kunnen beïnvloeden. |
| Zekerheid | De mate van vertrouwen die een auditor kan hebben in de juistheid en volledigheid van de gecontroleerde informatie. Dit kan variëren van redelijke zekerheid tot beperkte zekerheid. |
| Referentiekader | Een set van principes, standaarden en regels die als basis dienen voor het opstellen van financiële overzichten of het uitvoeren van controlewerkzaamheden, zoals IFRS of Belgische GAAP. |
| ISA's (International Standards on Auditing) | Internationale controlestandaarden die richtlijnen bieden voor de uitvoering van controles van financiële overzichten, met als doel het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid over de getrouwheid van de overzichten. |
| ISRE's (International Standards on Review Engagements) | Internationale standaarden voor beoordelingsopdrachten, die worden toegepast wanneer een beperkte mate van zekerheid wordt verstrekt over financiële informatie. |
| ISAE's (International Standards on Assurance Engagements) | Internationale standaarden voor assurance-opdrachten die betrekking hebben op rapportages over andere informatie dan historische financiële informatie. |
| ISRS (International Standards on Related Services) | Internationale standaarden voor gerelateerde diensten, die werkzaamheden omvatten zoals het samenstellen of onderzoeken van informatie zonder het verstrekken van assurance. |
| Auditrisico | Het risico dat een auditor een onjuiste opinie afgeeft over de financiële overzichten, bijvoorbeeld door het aanvaarden van een jaarrekening die materiële fouten bevat of het verwerpen van een correcte jaarrekening. |
| Inherent risico | Het risico op het voorkomen van materiële fouten in de jaarrekening als gevolg van de aard van de bedrijfsactiviteiten, ongeacht het bestaan van interne of externe controles. |
| Controlerisico | Het risico dat het interne controlesysteem van een entiteit tekortschiet in het detecteren, voorkomen of corrigeren van materiële fouten of onregelmatigheden. |
| Detectierisico | Het risico dat de controlewerkzaamheden van de auditor niet in staat zijn om materiële fouten of onregelmatigheden te detecteren die voortkomen uit het inherente risico en het controlerisico. |
| Controledoelstellingen | Specifieke doelen die de auditor tracht te bereiken bij het uitvoeren van controlewerkzaamheden, zoals het verifiëren van de validiteit, volledigheid, eigendom, waardering en classificatie van posten in de jaarrekening. |
| Validiteit | De controledoelstelling die nagaat of de elementen van de jaarrekening werkelijk bestaan en correct zijn toegewezen aan de desbetreffende rubrieken. |
| Volledigheid | De controledoelstelling die nagaat of alle elementen die in de jaarrekening opgenomen hadden moeten worden, ook daadwerkelijk zijn opgenomen. |
| Eigendom - rechten en verplichtingen | De controledoelstelling die verifieert of de rechten en verplichtingen zoals opgenomen in de financiële staten daadwerkelijk toebehoren aan de betreffende onderneming. |
| Waardering | De controledoelstelling die nagaat of de waarderingsregels die door de onderneming zijn toegepast, in overeenstemming zijn met de geldende wettelijke referentiekaders. |
| Classificatie | De controledoelstelling die controleert of alle elementen in de juiste rubrieken van de jaarrekening zijn opgenomen. |
| Cut-off (afbakening) | De controledoelstelling die nagaat of kosten en opbrengsten in de juiste periode zijn geboekt of aan de juiste periode zijn toegerekend. |
| Accuraatheid | De controledoelstelling die verifieert of berekeningen wiskundig juist zijn. |
| Publicatie/toelichting | De controledoelstelling die controleert of alle door de wet vereiste financiële informatie openbaar is gemaakt en of deze informatie juist en volledig is. |
| Proceduretesten | Controletests die gericht zijn op het evalueren van de effectiviteit van het interne controlesysteem van een organisatie en de procedures die worden gevolgd. |
| Substantieve testen | Controletests die gericht zijn op het verzamelen van bewijsmateriaal met betrekking tot de juistheid en de verwerking van transacties en boekhoudposten, om materiële fouten op te sporen. |
| Materialiteitsprincipe | Een fundamenteel principe in de financiële verslaggeving dat stelt dat informatie alleen als materieel wordt beschouwd als de weglating of onjuiste weergave ervan de beslissingen van gebruikers kan beïnvloeden. |
| Uitvoeringsmaterialiteit | Het bedrag dat door de auditor wordt vastgesteld op een lager niveau dan de algehele materialiteit, om de waarschijnlijkheid te minimaliseren dat het totaal van niet-gecorrigeerde en niet-gedetecteerde afwijkingen het algehele materialiteitsniveau overschrijdt. |
| Fraude | Opzettelijke misleiding met als doel oneerlijk of illegaal voordeel te verkrijgen, wat kan leiden tot materiële afwijkingen in de financiële overzichten. |
| Vergissing | Een onopzettelijke afwijking of fout in de boekhouding of financiële overzichten. |
| Onwettige handeling | De schending van dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen. |
| Fraudedriehoek | Een model dat drie elementen identificeert die de kans op fraude vergroten: druk, gelegenheid en rationalisatie (rechtvaardiging). |
| Controleprogramma | Een gedetailleerd plan dat de stappen beschrijft die de auditor zal ondernemen om de controlewerkzaamheden uit te voeren, gebaseerd op de risico's en doelstellingen van de controle. |
| Auditdossier | Een gestructureerde verzameling van documenten en werkdocumenten die de planning, uitvoering en conclusies van de controle van een entiteit vastleggen, en die als bewijs dienen van de uitgevoerde werkzaamheden. |
| Beoordelingsopdracht | Een type opdracht waarbij een auditor een beperkte mate van zekerheid verstrekt over financiële informatie, wat inhoudt dat er geen diepgaande controlewerkzaamheden worden uitgevoerd zoals bij een audit. |
| Samenstellingsopdracht | Een opdracht waarbij een auditor financiële informatie verzamelt, verwerkt en presenteert op basis van de door de entiteit aangeleverde informatie, zonder enige vorm van zekerheid te verschaffen. |
Cover
Deontologie.pptx
Summary
# Regulation and ethics for accountants and tax advisors
This section details the regulatory and ethical framework governing accountants and tax advisors, encompassing legal statutes, royal decrees, and the professional code of conduct, outlining their obligations and responsibilities.
## 1. Regulation and ethics for accountants and tax advisors
### 1.1 Overview of regulatory framework
The regulatory framework for accountants and tax advisors is established by a combination of laws and royal decrees, which are overseen by the Institute for Tax Advisors and Accountants (ITAA). These regulations define the ethical principles and professional conduct expected of all members.
* **Key Legislation:** The primary legislation is the Law of March 17, 2019, concerning the professions of accountant and tax advisor.
* **Royal Decrees:** Several royal decrees further elaborate on the specific rules and procedures. These include:
* Royal Decree of September 11, 2020, regarding the public register, qualification of third-country nationals and legal entities, institute operations, and professional insurance.
* Royal Decree of September 11, 2020, concerning the professional training of accountants and tax advisors.
* Royal Decree of December 9, 2019, establishing a quality assurance review regulation for external members and further detailing the use of engagement letters.
* **Previous Regulations:** Older codes of conduct from the former IAB (Institute of Professional Accountants and Tax Consultants) and BIBF (Professional Institute of Accountants and Tax Advisors) remain applicable insofar as they do not contradict the new ITAA regulations.
### 1.2 Deontology: Code of Conduct
Deontology refers to the set of ethical rules, both written and unwritten, that apply to the members of the institute. Non-compliance with these rules can lead to disciplinary sanctions.
* **Fundamental Principle:** Professionals must exercise their duties with the required competence, integrity, honesty, and dignity in their dealings with clients, the institute, and colleagues.
* **Scope:** The regulations apply to all "persons" registered in the public register, including members and trainees (natural persons and legal entities, internal and external). The term "professional" specifically refers to all members practicing independently (natural persons and legal entities).
* **Broader Conduct:** Professional integrity can be compromised by actions outside the direct scope of professional practice, such as fraud or deception.
### 1.3 ITAA Law: Chapter 6 - Exercise of the profession (Articles 36-54)
This chapter outlines the specific rules, obligations, and prohibitions that members and trainees must adhere to during the exercise of their profession.
#### 1.3.1 Principle
This section reiterates the application of rules to all registered individuals and emphasizes that professional integrity is paramount.
#### 1.3.2 Independence
Independence is a cornerstone of the profession, though not explicitly defined. It is crucial for maintaining objectivity and serving the public interest.
* **Key Aspects of Independence for Professionals:**
* Responsibility for the public interest.
* Integrity and objectivity.
* Professional competence and diligence.
* Confidentiality and professionalism.
* **Practical Considerations:**
* Referrals to other service providers must be in the client's best interest, not driven by commissions.
* Personal relationships that could compromise objectivity must be managed.
* Financial independence is important; a significant portion of income from a single client can undermine independence.
* **Internal vs. External Professionals:**
* **External professionals** may need to refuse an assignment if professional duties cannot be fulfilled.
* **Internal professionals** must maintain intellectual independence, which can sometimes lead to conflicts with employer instructions.
#### 1.3.3 Organization of professional activities
Professionals must organize their activities effectively, considering:
* The nature and size of their client base.
* The complexity of assignments.
* Appropriate organizational and financial resources.
* Adequate deployment of qualified personnel.
#### 1.3.4 Competence
All individuals must possess the necessary professional competence. This mandates continuous professional development (CPD).
* **Permanent Training Obligation:** A minimum of 120 hours of CPD must be completed over three consecutive calendar years, with at least 20 hours per calendar year.
* **Distribution of Hours:** Training must cover various areas, including competencies, deontology, social skills, management skills, and office organization. This applies to both professionals and trainees.
* **Training Categories:**
* **Category A:** Participation in recognized seminars, study days, training cycles, teaching at recognized institutions, scientific/technical publications, and distance learning with controls.
* **Category B:** Involvement in institute committees/working groups and training organized by firms/networks for employees.
* **Hour Allocation:**
* Minimum 70% of CPD hours (84 hours) must be from Category A, with a maximum of 30 hours per calendar year from Category A.
* Maximum 30% of CPD hours (36 hours) can be from Category B.
* **Reporting:** Professionals must submit an annual report on their CPD activities.
* **Employee Training:** Employers are responsible for ensuring the CPD of their employees.
#### 1.3.5 Clients
When accepting an assignment, professionals must ensure they have the necessary competence, cooperation, and time.
* **Engagement Letter:** An engagement letter is mandatory for all assignments, outlining mutual rights and obligations. This applies regardless of the assignment's nature, frequency, fee, client type, or practice method.
* **Termination of Professional Relationship:** Either party can terminate the professional relationship if trust is broken. Notice periods or compensation for damages (e.g., lost fees) may apply, as stipulated in the engagement letter. However, demanding payment for unrendered services violates professional dignity.
* **Dossier Transfer:**
* Administrative costs for dossier transfer to another professional are permissible but should not impede the actual handover.
* All client-owned books, documents, and electronic data must be returned promptly upon request.
* Professionals do not have a right of retention over client dossiers for unpaid fees.
* **Ownership of Documents:** Clients own their dossiers, including documents prepared by the professional based on client-provided information. Professionals must retain copies for ten years.
* **Dossier Handover:**
* Upon non-payment of fees, the successor professional may urge the client to pay, but is not obligated to link the start of their work to this payment.
* An inventory of the dossier should be made during transfer to avoid disputes.
* The previous professional must make all documents available to the client or successor professional within 15 days.
* If a dossier is transferred to someone not authorized to practice, the institute must be notified.
#### 1.3.6 Liability
Professionals are liable for the execution of their assignments. External members and trainees must have civil liability insurance. Professionals cannot partially exempt themselves from liability through special agreements.
#### 1.3.7 Fees
Professionals are entitled to fees and cost reimbursements only for completed assignments.
* **Fee Determination:** Fees must be proportionate to the nature, importance, complexity, scope, and extent of the assignment.
* **Prohibited Practices:** It is forbidden to receive or grant commissions, brokerage fees, or any other advantages related to an assignment.
* **Fee Agreements:** Clear agreements on fee amounts, calculation methods, collection, and consequences of late or non-payment are essential. Professionals have an information duty, and all agreements must be documented in the engagement letter.
#### 1.3.8 Incompatibilities and conflicts of interest
Professionals must not accept assignments that compromise their objectivity or create a conflict of interest.
* **Permitted Activities:** External advisory services, fiscal, corporate, and social support, financial plan preparation, and roles as syndic or independent director (with additional requirements).
* **Prohibited Activities:** Acting as an insurance broker/agent, real estate agent, engaging in banking activities, or other activities requiring FSMA registration.
#### 1.3.9 Confidentiality (Discretionary Duty)
Professionals are bound by a duty of confidentiality regarding all information entrusted to them, whether explicitly or implicitly, in the course of their duties.
* **Exceptions:**
* Testifying in legal proceedings.
* When legally compelled to disclose (e.g., anti-money laundering legislation).
* Exercising the right of defense in disciplinary proceedings.
* When explicitly released from confidentiality by the client.
* **Sharing Information:** When sharing information with staff, trainees, or other professionals, the confidential nature must be respected.
* **Scope:** This duty applies to both external and internal professionals.
* **Legal Basis:** Article 458 of the Penal Code criminalizes the disclosure of professional secrets, with exceptions for legal testimony and mandatory disclosures. This applies to material (e.g., letters) and immaterial (e.g., oral) information.
#### 1.3.10 Relations with the Institute
All registered individuals must be inscribed in the institute's public register, and all necessary information must be communicated to the Council of the Institute, including CPD reports.
#### 1.3.11 Contributions
All registered individuals (natural and legal persons) and trainees must pay an annual contribution to the Institute.
### 1.4 ITAA Law: Chapter 11 - Enforcement (Articles 85-120)
This chapter details the disciplinary procedures and sanctions for non-compliance with regulations.
#### 1.4.1 Reprimand
A reprimand can be issued for reasons such as:
* Failure to pay institute contributions.
* Lack of civil liability insurance.
* Non-participation in mandatory CPD.
* Failure to confirm a quality review date within the specified period.
* The individual must comply with the reprimand within three months. Final reprimands are noted in the file for five years.
#### 1.4.2 Professional Discipline
Disciplinary actions are handled by a Disciplinary Committee.
* **Disciplinary Sanctions:** Warning, reprimand, fine, prohibition from accepting or continuing certain assignments, suspension, or striking off the register.
* **Publication:** The Disciplinary Committee may order the anonymized publication of its decisions.
* **Suspension:** This involves a temporary prohibition from practicing the profession and using the title, lasting no longer than two years. Suspended individuals are removed from the public register but remain subject to institute obligations. They are also prohibited from participating in general assemblies and institute organs.
* **Striking Off:** This is a permanent prohibition from practicing the profession and using the title.
* **Erasure of Sanctions:** Disciplinary sanctions are erased from the record after five years, except for suspension and striking off.
#### 1.4.3 Withdrawal of qualification and other administrative penalties
The Council of the Institute may withdraw a professional's qualification (e.g., as an accountant, tax advisor) in the following cases:
* Following a decision to strike off by the Disciplinary Committee.
* When the conditions for admission to the profession are no longer met.
* Failure to comply with a final reprimand within three months.
* After five years, individuals may request the restoration of their qualification if they meet the admission criteria again.
### 1.5 Client acceptance policy
Every firm must identify and evaluate the risks it faces. Professionals are expected to take preventive measures, and ignorance of a client's fraudulent activities is no longer an accepted defense.
* **Anti-Money Laundering (AML) Requirements:**
* Customer due diligence (identification and verification) for clients, their representatives, and ultimate beneficial owners.
* Record-keeping of data and evidence.
* Ongoing monitoring of transactions and business relationships.
* Documentation of information obtained during customer due diligence.
* These procedures must be documented internally.
* **Mandatory Application:** The client acceptance policy must be applied without exception, regardless of the assignment's nature, duration, fee, or client.
* **Phases of Client Acceptance:**
* **Acceptance:** Assessing if a new assignment can be accepted. This involves getting to know the client's business, reviewing independence rules, evaluating client integrity (reputation, attitude), assessing the firm's capacity (knowledge, workload), and ensuring the client provides necessary information.
* **Continuation:** Periodically reassessing if the professional relationship can be continued. This includes checking for ongoing independence, client integrity (cooperation, fee payment), and the firm's continued capacity. Documentation is crucial, potentially leading to adjustments in the engagement letter or termination of the relationship.
* **Termination:** Ending the professional relationship due to a breach of trust, serious contractual default, or compromised independence. This requires thorough documentation and written notification to the client, ensuring timely communication (e.g., not immediately before a tax deadline).
### 1.6 Examples of disciplinary decisions
* **December 7, 2022 (French-speaking Disciplinary Committee):** A firm and its managing partner received a warning and an eight-day suspension, respectively, for failing to use engagement letters. This highlighted that practicing through a company does not exempt the accountant from their deontology.
* **March 23, 2023 (Dutch-speaking Disciplinary Committee):** Two parties were suspended for one month and fined for requesting and unjustly obtaining a "Corona compensation premium." This involved simulating a revenue decrease by manipulating invoice dates.
* **September 14, 2023 (Dutch-speaking Disciplinary Committee):** A certified accountant was struck off the register and fined for failing to meet the mandatory CPD requirements, even after partially retiring but continuing some professional activities. The conscious decision to disregard CPD obligations was deemed irresponsible.
---
# Client acceptance policy
This section outlines the crucial principles and procedures governing the acceptance and continuation of client relationships, emphasizing professional integrity, independence, and risk assessment within the framework of the ITAA regulations.
### 2.1 Overview of client acceptance policy
The client acceptance policy mandates that every professional firm must identify and evaluate the risks they encounter. Professionals are required to take preventative measures, and ignorance regarding a fraudulent client is no longer considered an acceptable defence; demonstrable efforts to prevent such situations are required. This policy applies universally, irrespective of the nature, duration, fees, or other characteristics of the engagement.
The client acceptance policy encompasses three distinct phases of a professional relationship:
#### 2.1.1 Acceptance phase
This initial phase involves determining whether a new engagement can be accepted. Key considerations include:
* **Initial meeting:** Getting acquainted with the prospective client and their business.
* **Independence rules:** Assessing potential financial, familial, or other relationships that could compromise independence.
* **Client integrity:** Evaluating the client's reputation, conduct, and the urgency of their needs.
* **Capability to perform the engagement:** Ensuring the firm possesses the necessary knowledge, capacity, and available resources.
* **Information provision:** Verifying that the client provides the required information, such as identification details.
#### 2.1.2 Continuation phase
This phase involves assessing whether an ongoing professional relationship should be continued. Professionals must re-evaluate:
* **Independence:** Confirming that independence remains intact.
* **Client integrity:** Monitoring the client's ongoing cooperation and adherence to payment obligations for fees.
* **Resources:** Assessing if sufficient time, resources, and manpower remain available.
All information gathered during this phase must be documented and linked to the decision to continue the relationship (potentially with an adjusted engagement letter or new agreements) or to terminate it.
#### 2.1.3 Termination phase
This phase addresses the ending of a professional relationship. Common reasons for termination include:
* **Breach of trust:** A fundamental breakdown in the relationship.
* **Serious contractual default:** Significant failures to meet agreed-upon terms.
* **Compromised independence:** Situations where independence can no longer be maintained.
When terminating a relationship, it is crucial to:
* Document the reasons thoroughly.
* Notify the client in writing, preferably via registered mail.
* Provide timely notification to the client, avoiding critical deadlines (e.g., the day before a VAT return is due).
### 2.2 Regulatory context and principles
The client acceptance policy is underpinned by various legal and ethical frameworks.
#### 2.2.1 Anti-money laundering legislation
This legislation specifically mandates attention to:
* **Client due diligence:** This includes identification and verification of clients, their representatives, and the ultimate beneficial owners. It also involves record-keeping of data and supporting evidence.
* **Ongoing vigilance:** Continuous monitoring of transactions and business relationships, along with maintaining records of information obtained during this process.
These requirements must be codified in internal procedures.
#### 2.2.2 Engagement letter
A mandatory engagement letter must be prepared for every assignment. This document formalizes the mutual rights and obligations of both parties. The requirement for an engagement letter persists regardless of:
* The nature of the assignment.
* The periodicity or regularity of the work.
* The amount of the fee.
* The type of client or the activity performed.
* The manner in which the external professional conducts their practice.
Without an engagement letter, there is a risk of misunderstanding regarding expectations.
#### 2.2.3 Professional independence
Independence is a fundamental principle for all professionals. This includes:
* **Responsibility for the public interest:** Acting in a manner that serves the broader public good.
* **Integrity and objectivity:** Maintaining honesty and impartiality.
* **Professional competence and diligence:** Possessing and applying the necessary skills and care.
* **Confidentiality and professionalism:** Safeguarding client information and upholding professional standards.
Independence can be compromised by:
* **Referrals:** When referring a client to another service provider (e.g., insurance broker), the referral must be based on the client's best interests, not the referrer's commission.
* **Personal relationships:** Close personal ties can affect objectivity.
* **Financial dependence:** When a significant portion of a professional's income stems from a single client, independence may be undermined.
External professionals may need to refuse an assignment if their professional ethics cannot be upheld. Internal professionals may face conflicts between ethical rules and employer instructions, necessitating intellectual independence.
#### 2.2.4 Client's right to their files
A client always owns their files and must have access to them at any time. Professionals do not have a right of retention over client files, even if fees remain unpaid. Files include all documents, accounting records, balance sheets, tax returns, and other financial data. Documents prepared by the professional based on client-provided information are also the property of the client. However, professionals must retain copies of the data for a period of 10 years.
When fees are outstanding, the successor professional may encourage the client to settle, but the commencement of work is not contingent upon this. To prevent disputes, an inventory of the file should always be created during a handover.
The previous professional must make all documents available to the client or the successor professional promptly, and no later than within 15 days. If a successor professional is taking over from someone not authorized to perform regulated professional acts, the Institute must be notified in writing. Similarly, if a dossier is to be transferred to a person not authorized to perform such acts, the Institute must be informed before the transfer.
### 2.3 Professional conduct and disciplinary measures
The ITAA legislation outlines a framework for maintaining professional standards and addressing breaches.
#### 2.3.1 Deontological principles
The overall deontological framework consists of both written and unwritten rules applicable to all members. Non-compliance can lead to disciplinary sanctions. The fundamental principle is that professionals must conduct their practice with the required competence, integrity, honesty, and dignity in their dealings with clients, the Institute, and colleagues.
Professional integrity can be jeopardized by actions outside the strict scope of professional practice, such as fraud or deception.
#### 2.3.2 Competence and continuous training
All individuals registered with the Institute must possess the necessary professional competence to perform their activities and assignments. Mandatory continuous professional development (CPD) is required.
* **CPD requirements:** A minimum of 120 hours of CPD must be completed over a period of three consecutive calendar years, with at least 20 hours per calendar year. These hours must be distributed across various domains, including competencies, deontology, social skills, management skills, and office organization. CPD is also mandatory for trainees, including specific seminars.
* **CPD categories:**
* **Category A:** Participation in recognized seminars, study days, and training cycles; lecturing at recognized institutions; authoring scientific or technical publications; distance learning (with minimum duration, control, and assessment).
* **Category B:** Participation in Institute committees, working groups, and cells; attending training and seminars organized by firms or networks for their staff and professionals.
* **CPD hour allocation:** Category A must constitute at least 70% of the minimum hours (84 hours), with a maximum of 30 hours per calendar year deductible from Category A. Category B can account for a maximum of 30% of the minimum hours (36 hours).
* **Reporting:** An annual report on completed CPD must be submitted.
* **Staff development:** Professionals must ensure the training of their employees, as well-trained staff contribute to quality service delivery.
#### 2.3.3 Disciplinary actions
The ITAA has a disciplinary system to enforce its regulations.
* **Reprimand:** This may be issued for reasons such as non-payment of Institute contributions, failure to insure for civil liability, non-compliance with mandatory CPD, or failure to confirm quality review dates within the specified timeframe. A reprimand must be addressed within three months, and a definitive reprimand remains on file for five years.
* **Professional discipline:** A Disciplinary Committee handles professional disciplinary matters. Sanctions can include a warning, reprimand, fine, prohibition from accepting or continuing certain assignments, suspension, or striking off. The committee may order the public disclosure of its decisions, potentially anonymously.
* **Suspension:** This involves a prohibition from practicing professional activities and using the title for a specified period, not exceeding two years. Suspended individuals are removed from the public register but remain bound by their obligations to the Institute.
* **Striking off:** This is a permanent prohibition from practicing professional activities and using the title.
* **Withdrawal of status and administrative penalties:** The Institute's Council may withdraw a professional's status (e.g., certified accountant, certified tax advisor) following a decision to strike off by the disciplinary committee, if the admission requirements are no longer met, or if the individual fails to comply with a definitive reprimand within three months. After five years, an individual may apply to have their status reinstated if they again meet the admission requirements.
> **Tip:** Understanding the disciplinary measures is crucial for recognizing the seriousness of deontological breaches and ensuring compliance with professional obligations.
### 2.4 Specific examples of disciplinary decisions
The provided text includes examples of disciplinary decisions that illustrate the application of the rules:
* **Decision of December 7, 2022 (French-speaking Disciplinary Committee):** A warning and an 8-day suspension were imposed on a company and its managing partner for failing to draft engagement letters. This highlights that executing work through a company does not exempt the accountant from their deontological duties.
* **Decision of March 23, 2023 (Dutch-speaking Disciplinary Committee):** Two parties were suspended for one month and fined for improperly claiming a "Corona compensation premium" by manipulating turnover figures and invoice dates. This decision underscores the importance of integrity and honesty, even after repayment of unduly obtained funds.
* **Decision of September 14, 2023 (Dutch-speaking Disciplinary Committee):** A certified accountant was struck off for failing to comply with the mandatory continuous professional development requirements. The individual's argument that they felt less need for CPD after semi-retirement was deemed insufficient, as they continued to exercise their activities. This emphasizes that as long as professional activities are partially maintained, CPD obligations remain.
---
# Disciplinary proceedings and sanctions
This section outlines the enforcement mechanisms for ethical breaches, detailing the types of penalties that can be imposed upon members of the Institute for Tax Advisors and Accountants (ITAA) for non-compliance with professional duties.
### 3.1 Deontology and its application
Deontology encompasses the set of written and unwritten rules of conduct applicable to members and trainees of the ITAA. It is fundamentally about exercising the profession with the required competence, integrity, honesty, and dignity, in relation to clients, the institute, and colleagues. The ITAA law, specifically Chapter 6 (Articles 36-54) on the exercise of the profession, details these obligations and prohibitions.
#### 3.1.1 Scope of application
The rules apply to all "persons" inscribed in the public register, which includes all members and trainees (natural persons and legal entities, internal and external). The term "professional" refers to all members who practice the profession independently (natural persons and legal entities).
Professional integrity can be compromised by actions outside the strict scope of professional practice, such as forgery or fraud.
#### 3.1.2 Core principles of professional conduct
* **Independence:** Every "person" must act with complete independence, respecting deontological principles. For "professionals," this includes responsibility to the public interest, integrity, objectivity, professional competence, diligence, confidentiality, and professionalism. Independence is not explicitly defined but is of fundamental importance, influencing referral decisions and relationships with clients and employers.
* **Organization of professional activities:** Professionals must organize their activities based on the nature and scope of their client base, the complexity of assignments, adequate organizational and financial resources, and the appropriate deployment of qualified personnel.
* **Competence:** Every "person" must possess the necessary professional competence for their activities. This necessitates ongoing training, with oversight provided by the Council of the Institute for professionals and the Training Committee for trainees.
* **Continuing Professional Development (CPD):** A minimum of 120 hours of CPD is required over three consecutive calendar years, with at least 20 hours per calendar year. These hours must cover various areas, including competencies, deontology, social skills, management skills, and office organization. CPD is also mandatory for trainees.
* **Category A CPD:** Includes participation in recognized seminars, training days, and educational courses; teaching at recognized institutions; preparing scientific or technical publications; and distance learning with built-in controls.
* **Category B CPD:** Includes participation in committees, working groups, and cells of the Institute, as well as training organized by firms or networks for their staff.
* **CPD Distribution:** A minimum of 70% of CPD hours must be from Category A (84 hours), with a maximum of 30 hours per calendar year from Category A. A maximum of 30% can be from Category B (36 hours). Annual reports on CPD must be submitted.
* **Employee Training:** Professionals must ensure the training of their employees to guarantee quality service.
* **Clients:** Before accepting an assignment, professionals must ensure they have the necessary competence, cooperation, and time. A written engagement letter detailing mutual rights and obligations is always required, regardless of the assignment's nature, frequency, fee, client type, or the professional's practice method.
* **Termination of professional relationship:** Either party can terminate the professional relationship if trust is broken. Notice periods or compensation for damages (e.g., lost fees) may apply, but these should not be excessive. Administrative costs for dossier transfer are permissible but should not hinder the actual transfer.
* **Client ownership of files:** Clients own their dossiers and have the right to access them at any time. Professionals do not have a right of retention over client documents, even if fees remain unpaid. Professionals must retain copies of data for 10 years.
* **Dossier transfer:** Upon a client's request, all books, documents, and electronic data belonging to the client must be promptly handed over. When fees are outstanding, the succeeding professional may urge payment but is not obliged to link the start of their work to it. An inventory of the dossier should be created upon transfer to avoid disputes. Predecessors must make all documents available to the client or successor within 15 days.
* **Liability:** Professionals are liable for the execution of their assignments. All external members and trainees must be insured for civil liability. It is prohibited to partially or fully evade liability through special agreements.
* **Fees:** Professionals are only entitled to fees and cost reimbursement for completed assignments. Fees must be proportionate to the assignment's nature, importance, complexity, scope, and extent. Receiving or granting commissions or brokerage fees related to an assignment is prohibited. Clear agreements on fee calculation, invoicing, and consequences of late or non-payment are crucial and must be documented in the engagement letter. Professionals have an information duty regarding fees.
* **Incompatibilities and conflicts of interest:** Professionals must not accept assignments that compromise their objectivity or involve a conflict of interest. Prohibited activities include acting as an insurance broker, real estate agent, or engaging in banking activities requiring FSMA registration. Permitted activities may include external advisory services, tax, corporate, and social matters guidance, financial plan preparation, and acting as a liquidator or independent director (with additional requirements).
* **Confidentiality (duty of discretion):** Professionals are bound to maintain confidentiality of all entrusted data, whether explicit or implicit, obtained during their professional practice. Exceptions include testifying in court, legal obligations (e.g., anti-money laundering legislation), and express release from the client. When sharing information with staff or other professionals, the confidential nature must be respected. This duty applies to both external and internal professionals. Article 458 of the Criminal Code penalizes the disclosure of entrusted secrets without legal justification.
* **Relations with the Institute:** All individuals must be registered in the public register. Information must be communicated to the Council of the Institute, such as annual CPD reports. Annual contributions are payable by registered persons and trainees.
* **Client acceptance policy:** Each firm must identify and evaluate risks. Professionals must take preventive measures, as ignorance of a client's fraudulent intent is no longer accepted. The anti-money laundering legislation mandates customer due diligence (identification, verification, data and evidence retention), ongoing vigilance, and documenting these procedures internally. This policy applies without exception and covers acceptance, continuation, and termination phases.
* **Acceptance:** Assessing independence, client integrity (reputation, attitude), and the ability to execute the assignment.
* **Continuation:** Regularly re-evaluating independence, client integrity, and resource availability.
* **Termination:** Triggered by a breach of trust, serious contractual default, or compromised independence. Clients must be informed promptly and in writing, with adequate notice.
### 3.2 Disciplinary proceedings and sanctions
The ITAA has a framework for enforcing deontological rules through disciplinary proceedings and sanctions. Chapter 11 (Articles 85-120) of the ITAA law outlines the enforcement mechanisms.
#### 3.2.1 Reprimand
A reprimand is issued for reasons such as:
* Non-payment of contributions to the Institute.
* Failure to obtain professional liability insurance.
* Non-participation in mandatory continuing professional development.
* Failure to confirm a quality review date within the stipulated period.
The individual must comply with the reprimand within three months. A final reprimand is recorded in the member's file for five years.
#### 3.2.2 Professional discipline
Disciplinary proceedings are conducted by a disciplinary committee. Sanctions are imposed for breaches of legal, regulatory, and normative frameworks. The disciplinary sanctions include:
* Warning
* Reprimand (Berisping)
* Fine
* Prohibition from accepting or continuing certain assignments
* Suspension
* Striking off (Schrapping)
The disciplinary committee may order the public announcement of its decisions, potentially anonymized.
* **Suspension:** This involves a prohibition from practicing professional activities and using the professional title for a specific period, not exceeding two years. Suspended individuals are removed from the public register but remain subject to their obligations to the Institute and are prohibited from participating in the general assembly and any Institute organs.
* **Striking off:** This is a permanent prohibition from practicing professional activities and using the professional title.
Disciplinary sanctions, except for suspension and striking off, are expunged from the record after five years.
#### 3.2.3 Withdrawal of status and other administrative penalties
The Council of the Institute may withdraw the professional status of accountants and tax advisors in the following circumstances:
* Following a decision of striking off by the disciplinary committee.
* When the conditions for admission to the profession are no longer met.
* When an individual fails to comply within three months of a final reprimand becoming effective.
After five years, an individual may apply for reinstatement of their status if they meet the admission requirements again.
### 3.3 Examples of disciplinary decisions
* **December 7, 2022:** A warning and an eight-day suspension were imposed on a company and its managing partner for professional errors and the absence of engagement letters. The court highlighted that practicing through a company does not absolve the individual accountant of their deontological obligations, including the requirement for engagement letters.
* **March 23, 2023:** A one-month suspension and a fine of 900.00 euros were imposed on two parties for dishonesty and an unlawful premium application. An accountant had falsely claimed a "Corona compensation premium" by manipulating turnover figures.
* **September 14, 2023:** A certified accountant was struck off the register and ordered to pay 990 euros in procedure costs for failing to comply with mandatory continuing professional development requirements after partially reducing their activities upon retirement. The court emphasized that the obligation to complete CPD hours and report them continues as long as professional activities are not fully ceased.
> **Tip:** Understanding the specific disciplinary sanctions and the grounds for their imposition is crucial. Pay close attention to cases involving engagement letters, professional integrity, and continuing professional development, as these are frequently tested. Always ensure documentation is thorough and compliant with regulations.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Deontology | A system of moral principles or rules governing the conduct of a profession, encompassing both written and unwritten rules of behavior that members must adhere to. |
| ITA | Institute for Tax Advisors and Accountants |
| BIBF | Belgian Institute of Accountants and Tax Consultants (predecessor to ITAA) |
| Professional Titles | Official designations or qualifications that individuals can obtain and use in the practice of their profession, regulated by specific bodies. |
| Regulation | A rule or directive made and maintained by an authority, such as a government or professional institute, to control or govern conduct. |
| Accountant | A professional who examines and prepares financial records, ensuring accuracy and compliance with regulations, and providing financial advice. |
| Tax Advisor | A professional who provides expert advice on tax matters, helping individuals and businesses navigate tax laws and optimize their tax positions. |
| Public Register | An official list or record that is accessible to the public, containing information about registered professionals and their credentials. |
| Third Countries | Nations or regions that are not part of a specified group, in this context, referring to individuals or entities from outside the European Union or other relevant jurisdictions. |
| Professional Insurance | A type of liability insurance that covers professionals against claims of negligence or misconduct arising from their work. |
| Professional Training | Educational programs and courses designed to equip professionals with the necessary knowledge, skills, and competencies required for their practice. |
| Quality Assurance | A systematic process of reviewing the quality of work or services to ensure they meet specified standards and requirements. |
| Engagement Letter | A formal written agreement between a professional and a client that outlines the scope of services, responsibilities, fees, and other terms of engagement. |
| Code of Ethics | A set of principles and rules that guide the ethical conduct of professionals, ensuring integrity, objectivity, and professionalism in their practice. |
| Fundamental Principle | A core tenet or belief that serves as the foundation for a system of rules or a profession, such as professional integrity and dignity. |
| Competence | The ability to do something successfully or efficiently, requiring appropriate skills, knowledge, and experience. |
| Integrity | The quality of being honest and having strong moral principles; moral uprightness. |
| Dignity | The state or quality of being worthy of honor or respect; a sense of self-respect. |
| Clients | Individuals or organizations that receive professional services from an accountant or tax advisor. |
| Institute | A professional body or organization that governs and regulates a particular profession, such as the ITAA. |
| Colleagues | Other professionals practicing in the same or a related field. |
| Definitions (Art. 2) | Section within a legal or regulatory document that provides precise meanings for key terms used throughout the text. |
| Exercise of the Profession (Art. 36-54) | A chapter or section in a law or regulation that details the rules, requirements, and guidelines for practicing a specific profession. |
| Principle | A fundamental truth or proposition that serves as the foundation for a system of belief or behavior or for a chain of reasoning. |
| Independence | The ability to act or think without being guided or influenced by others; crucial for objectivity and unbiased professional judgment. |
| Public Interest | The welfare or well-being of the general public, which professionals are expected to uphold. |
| Objectivity | The quality of being impartial, unbiased, and not influenced by personal feelings or opinions. |
| Professional Competence | The possession of the required skills, knowledge, and experience to perform professional duties to a satisfactory standard. |
| Diligence | Careful and persistent work or effort. |
| Confidentiality | The state of keeping or being kept secret or private; a professional obligation to protect sensitive information. |
| Professionalism | The conduct, aims, or qualities that characterize or mark a professional or a professional person. |
| Organization of Professional Activities | The structured management and execution of tasks and services within a professional practice, considering client base, workload, and resources. |
| Professional Qualifications | The formal recognition of an individual's skills, knowledge, and experience, often awarded by a professional body or educational institution. |
| Continuous Training | Ongoing education and professional development activities undertaken by professionals to maintain and enhance their skills and knowledge. |
| Stage Commission | A committee or body responsible for overseeing the traineeship or internship period for aspiring professionals. |
| Categories of Training | Different ways in which professional development hours can be earned, often categorized for reporting and validation purposes. |
| Mandatory Training Hours | A minimum number of hours of professional development that individuals must complete within a specified period to maintain their professional standing. |
| Clients' Files | Records and documents pertaining to a client's affairs, maintained by the professional. |
| Professional Relationship | The connection and interactions between a professional and their client, governed by ethical and contractual considerations. |
| Termination of Professional Relationship | The conclusion of the engagement between a professional and a client. |
| Breach of Trust | The violation of confidence placed in a professional by a client. |
| Notice Period | A specified period of time that must be given before a contract or professional relationship can be terminated. |
| Compensation for Termination | A payment made to cover damages or losses incurred due to the premature ending of a contract or relationship. |
| Administrative Costs | Expenses incurred in managing and processing client files, such as costs for transferring documents. |
| Retention Right | The legal right of a professional to withhold a client's documents or files as security for unpaid fees; in this context, it is explicitly stated that professionals do not have this right. |
| Inventory | A detailed list of items, in this context, a list of documents and records within a client's file. |
| Professional Act | A regulated activity that can only be performed by authorized professionals. |
| Liability | Legal responsibility for one's actions or omissions. |
| Civil Liability | Legal responsibility for harm caused to another person. |
| Fee | Payment made to a professional for their services. |
| Reimbursement of Costs | Compensation for expenses incurred by the professional in the course of providing services. |
| Commission | A fee paid to an agent or salesperson for completing a transaction. |
| Brokerage Fees | Fees paid to an intermediary for facilitating a transaction. |
| Information Obligation | The duty of a professional to provide clients with necessary information, especially regarding fees and services. |
| Incompatibilities | Situations or roles that are mutually exclusive or conflicting, preventing a professional from undertaking certain engagements. |
| Conflict of Interest | A situation in which a person or organization is involved in multiple interests, one of which could corrupt their motivation. |
| Secrecy / Duty of Discretion | The obligation to keep confidential any information learned in the course of professional duties. |
| Witness Testimony | Providing evidence or testimony in a legal proceeding. |
| Anti-Money Laundering Legislation | Laws and regulations designed to prevent criminals from disguising illegally obtained funds as legitimate income. |
| Right of Defense | The legal right of an individual to present their case and defend themselves in disciplinary or legal proceedings. |
| Employer | An individual or organization that pays wages to employees. |
| Employee | A person employed for wages or salary. |
| Contributions | Payments made by members to support the operations of a professional institute. |
| Enforcement | The act of compelling observance of or compliance with a law, rule, or obligation. |
| Admonishment | A warning or reprimand. |
| Professional Discipline | The system of rules and penalties used to maintain professional standards and punish misconduct. |
| Appeal | A request made to a higher authority to review a decision. |
| Fine | A sum of money exacted as a penalty for an offense. |
| Prohibition from Accepting Assignments | A disciplinary sanction that prevents a professional from taking on new client engagements. |
| Suspension | The temporary removal of a professional's right to practice. |
| Striking Off | The permanent removal of a professional's name from the register, revoking their license to practice. |
| Withdrawal of Qualification | The revocation of a professional's certification or license by the governing body. |
| Administrative Penalties | Sanctions imposed by administrative bodies for violations of regulations. |
| Client Acceptance Policy | A set of guidelines and procedures established by a firm to assess and manage the risks associated with taking on new clients. |
| Risk Identification and Evaluation | The process of recognizing potential dangers or threats and assessing their likelihood and impact. |
| Prevention Measures | Actions taken to stop or reduce the likelihood of undesirable events, such as fraud. |
| Ignorance of Fraudulent Client | A situation where a professional is unaware of or fails to take reasonable steps to detect a client's fraudulent activities. |
| Customer Due Diligence | The process of verifying the identity of clients and understanding the nature of their business activities to prevent financial crime. |
| Ultimate Beneficial Owners | The natural person(s) who ultimately own or control a client and/or the person on whose behalf a transaction is conducted. |
| Ongoing Monitoring | Continuous review of business relationships and transactions to ensure compliance and detect any suspicious activities. |
| Internal Procedures | Policies and guidelines established within an organization to govern its operations and ensure compliance. |
| Acceptance Phase | The initial stage of the client acceptance policy, where a potential new client is evaluated. |
| Continuation Phase | The ongoing assessment of a client relationship to ensure continued compliance and risk management. |
| Termination Phase | The process of ending a professional relationship with a client. |
| Reputation | The beliefs or opinions that are generally held about someone or something. |
| Workload | The amount of work to be done. |
| Manpower | Human resources available for a task. |
| Serious Contractual Breach | A significant violation of the terms of a contract. |
| Registered Letter | A postal service that provides proof of postage and delivery. |
| Follow-up | Subsequent action or development. |
| Disciplinary Decisions | Rulings or judgments made by a disciplinary committee regarding professional misconduct. |
| Warning | A statement or event that indicates a possible or impending danger, problem, or other unpleasant situation. |
| Suspension of 8 Days | A disciplinary sanction involving a temporary ban from professional practice for a period of eight days. |
| Court Costs | The expenses incurred in legal proceedings. |
| Unlawful Premium Application | An illegitimate request for a financial subsidy or bonus. |
| Revenue Shift | The manipulation of financial records to alter reported income. |
| Fictitious Decrease | A fabricated reduction in figures. |
| Reference Period | A defined timeframe used for comparison or evaluation. |
| Fraudulent Simulation | The act of creating a false appearance or imitation to deceive. |
| Procedure Costs | Expenses associated with legal or disciplinary proceedings. |
| Legal Assessor | An official legal expert who advises a tribunal or committee. |
| Compliance with Legal and Normative Framework | Adherence to all applicable laws, regulations, and professional standards. |
| Retirement | The state of having left one's job and ceased to work, typically on reaching a certain age. |
| Inappropriate | Not suitable or proper in the circumstances. |
| Official Retirement | The formal cessation of work on reaching the statutory retirement age. |
| Unrecoverable | Not able to be recovered or retrieved. |
| Striking Off (Sanction) | A severe disciplinary penalty resulting in the permanent removal of a professional from their governing body's register. |
| Procedure Costs (990 EUR) | Expenses incurred for disciplinary proceedings amounting to 990 Euros. |
| Measures | Actions taken to achieve a particular purpose. |
| Institute for Tax Advisors and Accountants (ITAA) | The professional body governing tax advisors and accountants in Belgium. |
| Outsourcing of Accounting Assignments | Engaging external individuals or firms to perform accounting tasks. |
| Busy Periods | Times of high workload and demand for professional services. |
| Processing Invoices | The administrative task of handling and recording invoices. |
| Accounting Firm | A business entity that provides accounting services. |
| Guidelines on Professional Relationships | Rules and recommendations for conduct and interaction between members of professional bodies. |
| IBR | Institute of Registered Auditors (predecessor or related body). |
| Disciplinary Decisions Examples | Illustrative cases demonstrating the application of disciplinary sanctions for professional misconduct. |
| Professional Errors | Mistakes made in the course of professional practice. |
| Absence of Engagement Letter | A situation where a required formal agreement between a professional and client is missing. |
| French-Speaking Disciplinary Committee | A disciplinary body for professionals in the French-speaking region. |
| Company | A legal entity formed to conduct business. |
| Partner | A member of a partnership. |
| Legal, Regulatory, and Normative Framework | The comprehensive set of laws, rules, and standards governing professional practice. |
| Processing Costs | Expenses related to the handling and execution of legal or disciplinary processes. |
| Righteousness, Honesty, and Dignity | Core ethical principles that professionals must uphold. |
| Flemish Inspectorate (VLAIO) | A regional agency responsible for economic, innovation, and agricultural inspection in Flanders, Belgium. |
| Corona Compensation Premium | A financial aid or subsidy provided to businesses during the COVID-19 pandemic. |
| Turnover Reduction | A decrease in the amount of money a company earns in a given period. |
| Fictitious Turnover Decrease | A manufactured or false reduction in reported revenue. |
| Systematic Invoice Date Shifting | A deliberate practice of altering invoice dates to manipulate financial reporting. |
| Reference Period | A specified timeframe used as a basis for comparison. |
| Intent to Simulate Turnover Decrease | The deliberate aim to create a false impression of reduced revenue. |
| Suspension of One Month | A disciplinary sanction where a professional is barred from practice for a month. |
| Dutch-Speaking Disciplinary Committee | A disciplinary body for professionals in the Dutch-speaking region. |
| Mandatory Permanent Training | The requirement for professionals to undertake a set amount of ongoing professional development. |
| Retirement Activities | Professional engagements undertaken after officially retiring from full-time work. |
| Reporting to the Institute | The obligation to provide information and documentation to the professional governing body. |
| Unacceptable Behavior | Actions or conduct that fall below the expected standards of a profession. |
| Deletion of Qualification | The permanent removal of a professional's license or certification. |
Cover
FAO - kasstroomanalyse praktisch.pptx
Summary
# Berekenen van de kasstroom uit operaties
Dit onderwerp behandelt de berekening van de operationele kasstroom, inclusief de kasstroom na belastingen en de verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte.
## 1. Berekenen van de kasstroom uit operaties
De analyse van kasstromen is cruciaal voor het begrijpen van de liquiditeitspositie van een onderneming. Dit omvat de berekening van de operationele kasstroom, kasstroom uit investeringen en kasstroom uit financiering.
### 1.1 Operationele kasstroom na belastingen
De operationele kasstroom na belastingen representeert het inkomen gegenereerd uit de kernactiviteiten van de onderneming, losgekoppeld van de financiële structuur. Deze berekening is gebaseerd op de resultatenrekening.
* **Formuleconcept:**
De operationele kasstroom na belastingen wordt berekend door bepaalde posten uit de resultatenrekening aan te passen. Specifieke codes uit de herwerkte resultatenrekening en diverse tabellen worden hiervoor gebruikt.
* **Voorbeeld van berekening (gebaseerd op codes):**
Stel, de operationele cashflow na belastingen wordt berekend als volgt:
`operationele cashflow na belastingen = (posten uit inkomsten - posten uit uitgaven) na belasting`
In een specifiek geval kan dit er als volgt uitzien:
`operationele cashflow na belastingen = 7929 + 2768 = 10697 dollars`
Dit betekent dat de onderneming een inkomen uit operaties na belastingen van 10697 dollars heeft gegenereerd.
### 1.2 Nettobedrijfskapitaalbehoefte (NBKB)
De nettobedrijfskapitaalbehoefte (NBKB) omvat de kortetermijnactiva die nodig zijn voor de dagelijkse bedrijfsvoering, verminderd met de kortetermijnschulden die spontaan uit de bedrijfsvoering voortvloeien.
* **Doel:**
De NBKB is belangrijk om de externe financieringsbehoefte van de operationele activiteiten te bepalen. Een toename in NBKB vereist externe financiering, terwijl een daling middelen vrijmaakt.
### 1.3 Verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte
De verandering in de NBKB (vaak aangeduid met $\Delta$NBKB) gedurende een periode weerspiegelt de netto-investering in vlottende activa en de toename van spontane financiering.
* **Berekening:**
De verandering in NBKB wordt berekend als het verschil tussen de NBKB aan het einde van de periode (EB) en de NBKB aan het begin van de periode (BB).
`verandering NBKB = (EB - BB)`
Een negatieve verandering betekent een daling van de NBKB, wat duidt op een toename van spontane financiering of een afname van vlottende activa.
* **Voorbeeld van berekening:**
Stel, de NBKB aan het einde van het jaar is 33297 dollars en aan het begin van het jaar 29602 dollars.
`verandering NBKB = 33297 dollars - 29602 dollars = 3695 dollars`
Echter, de verandering wordt vaak uitgedrukt als de *investering* in de verandering. Als er aanvullende posten zijn:
`verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte = -3695 dollars - 79 dollars + 10368 dollars = 6594 dollars`
In dit voorbeeld is de NBKB gedaald met 6594 dollars. Dit impliceert dat er netto is geïnvesteerd in vlottende activa (wat een negatieve kasstroom genereert) en dat de spontane financiering (bv. crediteuren) in ruimere mate is toegenomen, waardoor de netto NBKB is gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar.
### 1.4 Kasstroom uit operaties
De kasstroom uit operaties is de som van de operationele kasstroom na belastingen en de verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte.
* **Formule:**
$$ \text{Kasstroom uit operaties} = \text{Operationele kasstroom na belastingen} + \text{Verandering NBKB} $$
* **Voorbeeld:**
Met de eerder berekende waarden:
`Kasstroom uit operaties = 10697 dollars + 6594 dollars = 17291 dollars`
Dit vertegenwoordigt de liquide middelen die het bedrijf heeft gegenereerd uit zijn operationele activiteiten gedurende het boekjaar.
### 1.5 Kasstroom uit investeringen
De kasstroom uit investeringen betreft de uitgaven en ontvangsten gerelateerd aan de verwerving en vervreemding van vaste activa.
* **Berekening:**
De initiële berekening focust vaak op de netto-verandering van de vaste activa. Om de werkelijke investering (bruto) te bepalen, moet rekening gehouden worden met afschrijvingen en eventuele meer- of minderwaarden bij verkoop.
`Kasstroom uit (des)investeringen = Initiële verandering vaste activa - Afschrijvingen - Minderwaarden + Meerwaarden`
Het verschil tussen de boekwaarde van verkochte activa en de opbrengst wordt weergegeven door meer- of minderwaarden.
* **Voorbeeld:**
Als de nettoverandering in materieel vast actief - (EB - BB) is, bijvoorbeeld - (18056 dollars - 20006 dollars) = 1950 dollars. Als er ook afschrijvingen van 4081 dollars zijn en andere correcties, dan:
`Kasstroom uit investeringen in materieel vast actief = 1950 dollars + 0 dollars - 4081 dollars = -2131 dollars`
De totale kasstroom uit investeringen, rekening houdend met alle vaste activa:
`Totale kasstroom uit investeringen = -5063 dollars`
Dit geeft aan dat er in totaal 5063 dollars is geïnvesteerd in vaste activa.
### 1.6 Kasstroom uit financiering
De kasstroom uit financiering omvat alle transacties die betrekking hebben op het eigen vermogen (EV) en het vreemd vermogen (VV).
#### 1.6.1 Kasstroom uit financiering met vreemd vermogen
Dit betreft de opnames en aflossingen van leningen, evenals rentebetalingen.
* **Componenten:**
Financiële kortlopende en langlopende schulden, financieringsvoorzieningen, en bankschulden vallen hieronder.
* **Voorbeeld:**
Een negatieve kasstroom van 9973 dollars kan voortkomen uit rentebetalingen (bv. 2768 dollars) en aflossingen op langlopende schulden (bv. 11047 dollars).
#### 1.6.2 Kasstroom uit financiering met eigen vermogen
Dit omvat kapitaalinbreng, winstuitkeringen en kapitaalsubsidies.
* **Componenten:**
Uit te keren winst, bijkomend eigen vermogen, voorschotten van vennoten, en kapitaalsubsidies.
* **Voorbeeld:**
Een negatieve kasstroom uit financiering met eigen vermogen van 1314 dollars kan bijvoorbeeld grotendeels worden veroorzaakt door dividenduitkeringen.
### 1.7 Samenvatting: De kasstromentabel (Tabel 9)
De kasstromentabel biedt een geconsolideerd overzicht van de kasstromen.
1. **Operationele kasstroom na belastingen:** Inkomsten uit operaties na belastingen, losgekoppeld van de financiering.
`Inkomen bedrijf = 10697 dollars`
2. **Verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte:** Weerspiegelt veranderingen in werkkapitaal. Een daling (positieve kasstroom) wijst op meer spontane financiering.
`Verandering NBKB = 6594 dollars`
3. **Kasstroom van het bedrijf uit operaties:**
$$ \text{Kasstroom uit operaties} = \text{Operationele kasstroom na belastingen} + \text{Verandering NBKB} = 10697 \text{ dollars} + 6594 \text{ dollars} = 17291 \text{ dollars} $$
Dit is de kasstroom die gegenereerd wordt door de kernactiviteiten.
4. **(Des)investeringen in vaste activa:** Uitgaven voor nieuwe activa of opbrengsten uit verkoop van activa.
`Kasstroom uit investeringen = -5063 dollars`
De kasstroom die ter beschikking staat van de onderneming na investeringen:
`17291 dollars - 5063 dollars = 12228 dollars`
5. **Financiering met financieel vreemd vermogen:** Netto-uitgaven of -ontvangsten uit leningen en schulden.
`Kasstroom uit financieel vreemd vermogen = -9973 dollars`
Kasstroom ter beschikking van houders van eigen vermogen na investeringen en verplichtingen aan vreemd vermogen:
`12228 dollars - 9973 dollars = 2255 dollars`
6. **Financiering met extern eigen vermogen:** Netto-uitgaven of -ontvangsten uit het eigen vermogen (bv. dividend).
`Kasstroom uit extern eigen vermogen = -1314 dollars`
De resterende liquide middelen:
`2255 dollars - 1232 dollars = 1023 dollars`
Dit is de toename van liquide middelen gedurende het boekjaar.
* **Eindkas balans:**
$$ \text{Eindkas balans} = \text{Beginkas balans} + \text{Kasstroom uit operaties} - \text{Investeringen} - \text{Financiering} $$
$$ \text{Eindkas balans} = 712 \text{ dollars} + 1023 \text{ dollars} = 1735 \text{ dollars} $$
Dit komt overeen met de liquide middelen en geldbeleggingen op de eindbalans.
### 1.8 Belang van kasstroomanalyse
De kasstroomanalyse is essentieel voor het voorkomen van faillissement. Staking van betaling is vaak een symptoom, geen oorzaak.
* **"Knipperlichten" die kunnen wijzen op financiële problemen:**
* Negatieve kasstromen uit operaties of winst.
* Toename van financiële schulden.
* Sterke stijging van handelsschulden.
* Investeringen in materieel vast actief (MVA) bij negatieve kasstromen.
* Toename van de behoefte aan nieuw extern eigen vermogen, vaak als gevolg van een te lage kasstroom en dus te weinig zelffinancieringsmogelijkheden.
> **Tip:** Een negatieve kasstroom uit operaties is een fundamenteel probleem dat zelden gecompenseerd kan worden door financieringsactiviteiten op lange termijn. Het is cruciaal om de operationele efficiëntie en liquiditeitsbeheer te waarborgen.
---
# Kasstroomanalyse en investeringen
Dit deel richt zich op de berekening van de kasstroom uit investeringen in vaste activa en de interpretatie daarvan in de context van een 'going concern'.
### 2.1 Berekening van de operationele kasstroom
De operationele kasstroom is opgebouwd uit de operationele kasstroom na belastingen en de verandering in de netto bedrijfskapitaalbehoefte (NBKB).
#### 2.1.1 Operationele kasstroom na belastingen
De operationele kasstroom na belastingen wordt berekend op basis van de herwerkte resultatenrekening. Het vertegenwoordigt het inkomen uit operaties na belastingen, losgekoppeld van de financiële structuur van de onderneming.
De berekening omvat diverse posten uit de resultatenrekening, zoals de omzet, kosten, en belastingen. De som van deze posten na aanpassing voor bepaalde codes resulteert in de operationele kasstroom na belastingen.
* **Formuleconcept:** Operationele kasstroom na belastingen = Som van aangepaste resultatenrekeningposten.
> **Tip:** Let goed op de tekens (+/-) bij de verschillende posten, deze zijn cruciaal voor de correcte berekening.
#### 2.1.2 Nettobedrijfskapitaalbehoefte (NBKB)
De NBKB wordt afgeleid uit de herwerkte balans en tabel 2. Dit concept is gerelateerd aan de noodzaak van externe financiering voor de bedrijfsvoering.
#### 2.1.3 Verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte (ΔNBKB)
De verandering in de NBKB (aangeduid als $\Delta$NBKB) wordt berekend op basis van de verschillen tussen de eindbalans (EB) en de beginbalans (BB) van de relevante balansposten, zoals weergegeven in tabel 4.2.
* **Formuleconcept:** $\Delta$NBKB = (EB - BB) van relevante balansposten.
* Een negatieve $\Delta$NBKB impliceert een investering in vlottende activa of een afname van spontane financiering.
* Een positieve $\Delta$NBKB duidt op een afname van vlottende activa of een toename van spontane financiering.
> **Voorbeeld:** Als de balanspost 'Voorraden' van 10.000 naar 12.000 stijgt, is er een investering van 2.000 euro in voorraden, wat leidt tot een toename van de NBKB.
#### 2.1.4 Kasstroom uit operaties
De kasstroom uit operaties is de som van de operationele kasstroom na belastingen en de verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte.
* **Formule:** Kasstroom uit operaties = Operationele kasstroom na belastingen + $\Delta$NBKB
### 2.2 Kasstroom uit investeringen
Dit onderdeel analyseert de kasstromen gerelateerd aan investeringen in materiële en immateriële vaste activa.
#### 2.2.1 Investeringen in materieel vast actief
De kasstroom uit investeringen in materieel vast actief wordt berekend op basis van de herwerkte balans. De initiële berekening kan lijken op een desinvestering, maar moet gecorrigeerd worden voor afschrijvingen om de bruto investering weer te geven.
* **Formuleconcept:** Bruto investering in materieel vast actief = - (EB - BB) materieel vast actief + afschrijvingen materieel vast actief
#### 2.2.2 Som van alle vaste activa
Dit omvat de som van investeringen in alle categorieën van vaste activa, inclusief oprichtingskosten, immateriële vaste activa (IVA), materiële vaste activa (MVA), financiële vaste activa (FVA) en langlopende vorderingen. Eventuele correcties voor minderwaarden bij realisatie van vaste activa worden hier ook meegenomen.
* **Formuleconcept:** Kasstroom uit (des)investeringen in vaste activa = Som van veranderingen in alle vaste activaposten (gecorrigeerd voor minderwaarden).
> **Voorbeeld:** Als de waarde van de gebouwen daalt met 5.000 euro en er wordt 2.000 euro aan afschrijvingen geboekt, dan is de netto investering in gebouwen 3.000 euro. Als er echter nieuwe machines van 10.000 euro zijn aangekocht, dan is de totale investering aanzienlijk.
#### 2.2.3 Interpretatie voor 'going concern'
Wanneer er geïnvesteerd wordt in vaste activa gedurende het boekjaar, wordt dit binnen de context van een 'going concern' beschouwd als een continuering van de bedrijfsvoering. Deze investeringen worden idealiter gefinancierd met de kasstroom gegenereerd uit de operationele activiteiten.
### 2.3 Kasstroom uit financiering
De kasstroom uit financiering wordt opgesplitst in financiering met vreemd vermogen (VV) en eigen vermogen (EV).
#### 2.3.1 Kasstroom uit financiering met vreemd vermogen (VV)
Deze analyse kijkt naar veranderingen in balansrubrieken zoals financiële vaste schulden, financieringsvoorzieningen, en kortetermijnschulden aan banken.
* Een negatieve kasstroom uit financiering met VV kan veroorzaakt worden door rentebetalingen en aflossingen op langlopende schulden.
* Deze uitgaande kasstromen worden vaak gedekt door de kasstroom uit operaties.
#### 2.3.2 Kasstroom uit financiering met eigen vermogen (EV)
Hierbij wordt gekeken naar posten zoals uit te keren winst (dividenden), kapitaalsubsidies, en bijkomende inbreng van vennoten.
* Een negatieve kasstroom uit financiering met EV duidt doorgaans op winstuitkeringen aan aandeelhouders.
### 2.4 Tabel 9: Kasstromentabel (Samenvatting)
Tabel 9 biedt een samenvatting van de verschillende kasstromen.
* **Operationele CF na belastingen:** Geeft het inkomen uit operaties na belastingen weer.
* **Verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte:** Toont de impact van veranderingen in het werkkapitaal op de kasstroom. Een daling van de NBKB betekent een positieve bijdrage aan de kasstroom uit operaties.
* **(Des)investeringen in vaste activa:** Reflecteert de uitgaven voor of opbrengsten uit de aan- of verkoop van vaste activa.
* **Kasstroom ter beschikking van de onderneming:** Dit is het saldo na aftrek van investeringen van de kasstroom uit operaties.
* **Financiering met financieel vreemd vermogen:** De netto kasstroom die verband houdt met schulden.
* **Kasstroom ter beschikking van de houders van het eigen vermogen:** Dit is het saldo na aftrek van de kasstromen uit vreemd vermogen van de kasstroom die ter beschikking is na investeringen.
* **Kasstroom uit eigen vermogen:** De netto kasstroom gerelateerd aan eigen vermogen mutaties (zoals dividenduitkeringen).
* **Eindkas balans:** De totale toename of afname van de liquide middelen en geldbeleggingen gedurende de periode.
* **Formule:** Eindkas balans = Beginkas balans + Kasstroom uit operaties – Kasstroom uit investeringen – Kasstroom uit financiering (VV + EV).
### 2.5 Belang kasstroomanalyse
De kasstroomanalyse is cruciaal omdat de directe aanleiding tot een faillissement vaak het staken van betalingen is, wat een liquiditeitsprobleem aangeeft. De kasstroomanalyse helpt bij het identificeren van "knipperlichten" die kunnen wijzen op financiële moeilijkheden.
**Signalen van financiële problemen:**
* **Negatieve Kasstroom (CF) of laag inkomen:** Ondanks een positief inkomen kan de cashflow negatief zijn, wat wijst op problemen met werkkapitaal of investeringen.
* **Stijging financiële schulden:** Een toename van schulden kan duiden op onvoldoende interne financieringsmogelijkheden.
* **Stijging handelsschulden:** Kan wijzen op betalingsproblemen met leveranciers.
* **Investeringen in materiële vaste activa (MVA) bij dalende CF:** Kan een risicofactor zijn als de kasstromen dit niet kunnen ondersteunen.
* **Externe stijging eigen vermogen:** Een noodzaak tot het aantrekken van nieuw extern eigen vermogen kan wijzen op een te lage interne zelf-financieringsmogelijkheid door een te lage cashflow.
> **Tip:** Vergelijk de kasstroom met het inkomen. Een structureel verschil tussen beide kan wijzen op niet-geldële posten die de winst beïnvloeden, of op problemen met het werkkapitaal.
---
# Kasstroom uit financiering
Deze sectie analyseert de kasstromen die voortkomen uit de financieringsactiviteiten van een onderneming, zowel vanuit vreemd vermogen als eigen vermogen, en behandelt specifiek rentebetalingen, aflossingen en winstuitkeringen.
### 3.1 Kasstroom uit operaties
De kasstroom uit operaties vertegenwoordigt de kas die een bedrijf genereert uit zijn kernactiviteiten.
#### 3.1.1 Operationele kasstroom na belastingen
Dit is het inkomen uit operaties na belastingen, losgekoppeld van de financiële structuur van de onderneming. De berekening omvat de som van de operationele winst na belastingen en de aanpassingen voor niet-kaskosten en -opbrengsten die in de winst zijn opgenomen, maar geen directe kasimpact hebben.
* De herwerkte resultatenrekening is cruciaal voor het identificeren van de relevante posten.
* Codes uit de resultatenrekening, zoals code 9 904 (operationele winst na belastingen), worden gebruikt.
* Aanpassingen voor items zoals afschrijvingen, minderwaarden op verkoop van vaste activa en andere niet-operationele resultaten worden toegepast om tot de operationele kasstroom na belastingen te komen.
De onderneming heeft een inkomen uit operaties na belastingen van 10697, wat de operationele kasstroom voor belastingen vertegenwoordigt.
#### 3.1.2 Verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte (NBKB)
De nettobedrijfskapitaalbehoefte (NBKB) omvat de kortetermijnactiva (vlottende activa) minus de kortetermijnpassiva (kortlopende schulden, exclusief renteschulden). Een verandering in de NBKB heeft een directe impact op de kasstroom.
* Een toename van de NBKB betekent dat er meer geld vastzit in het werkkapitaal, wat leidt tot een negatieve kasstroom.
* Een afname van de NBKB betekent dat er geld vrijkomt uit het werkkapitaal, wat leidt tot een positieve kasstroom.
* De berekening van de verandering in NBKB gebeurt door het verschil tussen het einde en begin van de periode te nemen voor de relevante balansposten, zoals voorraden, vorderingen, leveranciers en andere kortlopende schulden.
In het voorbije jaar was er een investering in vlottende activa (negatieve verandering in NBKB van 3774), terwijl de spontane financiering (zoals toegenomen handelsschulden) met 10368 steeg. Dit resulteerde in een totale daling van de NBKB met 6594, wat een positieve kasstroom tot gevolg had.
#### 3.1.3 Kasstroom uit operaties
De totale kasstroom uit operaties wordt berekend door de operationele kasstroom na belastingen op te tellen bij de verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte.
$$ \text{Kasstroom uit operaties} = \text{Operationele CF na belastingen} + \Delta \text{NBKB} $$
In dit geval is de kasstroom uit operaties 17291 (10697 + 6594). Dit vertegenwoordigt de totale kas die het bedrijf uit zijn operationele activiteiten heeft gegenereerd.
> **Tip:** De kasstroom uit operaties is een belangrijke indicator van de financiële gezondheid van een bedrijf, omdat het aangeeft hoeveel kas er beschikbaar is om schulden af te betalen, investeringen te doen en winsten uit te keren.
### 3.2 Kasstroom uit investeringen
Deze sectie richt zich op de kasstromen gerelateerd aan investeringen in activa, met name materiële vaste activa.
* De berekening omvat de verandering in de boekwaarde van materiële vaste activa, gecorrigeerd voor afschrijvingen en eventuele minderwaarden bij realisatie.
* De formule die hierbij gebruikt wordt, is:
$$ \text{Kasstroom uit (des)investeringen in vaste activa} = -\Delta \text{Boekwaarde Vaste Activa} - \text{Afschrijvingen} - \text{Minderwaarden op realisatie} $$
of vereenvoudigd, waarbij de afschrijvingen worden opgeteld om van netto naar bruto investeringen te gaan:
$$ \text{Netto investeringen (bruto)} = - (\text{Eindwaarde} - \text{Beginwaarde}) + \text{Afschrijvingen} $$
* Als de uitkomst negatief is, betekent dit dat er geïnvesteerd is in vaste activa. Als de uitkomst positief is, is er gedesinvesteerd (vaste activa verkocht).
Er is 5063 geïnvesteerd in vaste activa, wat een negatieve kasstroom uit investeringen betekent. Deze investeringen worden gefinancierd met de kasstroom uit operaties.
### 3.3 Kasstroom uit financiering
Dit onderdeel analyseert de kasstromen die voortkomen uit transacties met verschaffers van vreemd en eigen vermogen.
#### 3.3.1 Kasstroom uit financiering met vreemd vermogen (VV)
Dit omvat alle kasbewegingen gerelateerd aan schulden, zoals leningen, obligaties en kredieten.
* Belangrijke posten zijn rentebetalingen, aflossingen op langlopende schulden (VVLT) en kortlopende schulden (VVKT), en eventuele nieuwe leningen.
* De berekening omvat de saldering van alle veranderingen in vreemd vermogen die een kasimpact hebben.
Er was een negatieve kasstroom uit financiering met vreemd vermogen van 9973, voornamelijk door rentebetalingen (2768) en aflossingen op langlopende schulden (11047).
#### 3.3.2 Kasstroom uit financiering met eigen vermogen (EV)
Dit deel behandelt kasstromen gerelateerd aan de financiers van het eigen vermogen, zoals aandeelhouders.
* Dit omvat winstuitkeringen (dividenden), bijkomende kapitaalinjecties, en terugbetalingen van kapitaal.
* De berekening saldeert de relevante veranderingen in het eigen vermogen die een kasimpact hebben.
Er was een negatieve kasstroom uit financiering met eigen vermogen van 1232, hoofdzakelijk door winstuitkering (1314).
### 3.4 Totale kasstroom en eindkaspositie
De totale kasstroom gedurende de periode is de som van de kasstromen uit operaties, investeringen en financiering.
$$ \text{Totale Kasstroom} = \text{Kasstroom uit operaties} + \text{Kasstroom uit investeringen} + \text{Kasstroom uit financiering met VV} + \text{Kasstroom uit financiering met EV} $$
De eindkaspositie is de begin-kaspositie plus de totale kasstroom.
* Kasstroom uit operaties: 17291
* Kasstroom uit investeringen: -5063
* Kasstroom uit financiering met VV: -9973
* Kasstroom uit financiering met EV: -1232
De totale kasstroom is 1023 (17291 - 5063 - 9973 - 1232). Dit betekent dat de liquide middelen van het bedrijf gedurende het jaar met 1023 zijn toegenomen.
De eindkasbalans is 1735 (beginkas van 712 + totale kasstroom van 1023). Dit bedrag wordt teruggevonden in de balans onder liquide middelen en geldbeleggingen.
### 3.5 Belang van kasstroomanalyse
De kasstroomanalyse is cruciaal omdat de onmiddellijke oorzaak van een faillissement vaak staking van betaling is, wat direct gerelateerd is aan een tekort aan liquide middelen.
> **Tip:** Het verschil tussen winst en kasstroom is essentieel. Een winstgevend bedrijf kan toch failliet gaan als het onvoldoende liquide middelen heeft om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
#### 3.5.1 Indicatoren van financiële problemen
Bij bedrijven die in de toekomst failliet gingen, werden specifieke 'knipperlichten' waargenomen:
* Negatieve kasstroom uit operaties (CF) of een te laag inkomen.
* Een significante stijging van de financiële schulden, wat kan duiden op te weinig spontane financiering of een onvermogen om de schulden te dragen door een laag inkomen.
* Een grote stijging van de handelsschulden, wat wijst op een potentieel probleem in de financiering van de operationele activiteiten.
* Minder investeringen in materiële vaste activa, wat kan duiden op een gebrek aan investeringscapaciteit.
* Een grotere nood aan nieuw extern eigen vermogen, wat het gevolg kan zijn van een onvoldoende interne financieringsmogelijkheid door een te lage kasstroom.
---
# Samenvatting van de kasstromentabel
Dit hoofdstuk behandelt de synthese van alle kasstromen in de kasstromentabel, inclusief de eindkasbalans en de liquiditeitsanalyse.
### 4.1 Berekenen van de kasstroom uit operaties
De kasstroom uit operaties wordt berekend door eerst de operationele kasstroom na belastingen te bepalen en vervolgens de verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte hierbij op te tellen.
#### 4.1.1 Operationele kasstroom na belastingen
De operationele kasstroom na belastingen vertegenwoordigt het inkomen uit operaties van de onderneming, losgekoppeld van de financiële structuur. Deze wordt berekend op basis van een herwerkte resultatenrekening en specifieke codes uit de tabellen.
De berekening omvat onder andere:
* Nettoresultaat (code 9904)
* Oprichtingskosten (code 630)
* Afschrijvingen op oprichtingskosten (code 6501)
* Diverse operationele opbrengsten en kosten (codes zoals 631/4, 651, 760, 761, 660, 661, 780, 7)
* Meerwaarden/Minderwaarden op de realisatie van vaste activa (codes 6630 en 6631)
* Diverse resultaten op de verkoop van activa (code -9125)
De operationele kasstroom na belastingen wordt vervolgens verkregen door de som van deze elementen te nemen met correcties voor de winst uit de verkoop van activa en afschrijvingen.
> **Tip:** Let goed op de tekens (+/-) bij de verschillende posten, deze zijn cruciaal voor de uiteindelijke berekening van de kasstroom.
#### 4.1.2 Nettobedrijfskapitaalbehoefte (NBKB)
De nettobedrijfskapitaalbehoefte wordt berekend met behulp van codes uit de herwerkte balans en tabel 2, en geeft de nood aan externe financiering weer.
#### 4.1.3 Verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte
De verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte ($\Delta$NBKB) wordt berekend als het verschil tussen de eind- en beginwaarde van de NBKB.
$$ \Delta NBKB = NBKB_{eind} - NBKB_{begin} $$
Hierbij wordt rekening gehouden met:
* Veranderingen in vlottende activa.
* Veranderingen in spontane financiering (zoals handelsschulden en diverse schulden).
Een negatieve verandering duidt op een investering in vlottende activa, terwijl een positieve verandering duidt op een toename van spontane financiering.
#### 4.1.4 Kasstroom uit operaties
De uiteindelijke kasstroom uit operaties is de som van de operationele kasstroom na belastingen en de verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte.
$$ Kasstroom_{operaties} = Operationele CF_{na belastingen} + \Delta NBKB $$
Dit cijfer vertegenwoordigt het inkomen (kasstroom) dat het bedrijf heeft gegenereerd uit zijn operationele activiteiten gedurende het boekjaar.
### 4.2 Kasstroom uit investeringen
De kasstroom uit investeringen heeft betrekking op materiële, immateriële en financiële vaste activa.
#### 4.2.1 Berekening voor materiële vaste activa
De berekening start met het verschil tussen de eind- en beginwaarde van materiële vaste activa, vermenigvuldigd met -1.
$$ Brutoinvestering_{MVA} = - (MVA_{eind} - MVA_{begin}) $$
Vervolgens worden afschrijvingen en eventuele minderwaarden op de verkoop van vaste activa in mindering gebracht om de bruto investering te bekomen.
$$ Nettoinvestering_{MVA} = Brutoinvestering_{MVA} - Afschrijvingen - Minderwaarden $$
De totale kasstroom uit investeringen in vaste activa is de som van de investeringen in alle categorieën van vaste activa (materieel, immaterieel, financiële activa, vorderingen meer dan 1 jaar, etc.), gecorrigeerd voor eventuele minderwaarden bij realisatie.
> **Tip:** Een negatieve kasstroom uit investeringen betekent dat er netto geïnvesteerd is in vaste activa.
De kasstroom uit investeringen wordt typisch gefinancierd met de kasstroom uit operaties.
### 4.3 Kasstroom uit financiering
De kasstroom uit financiering wordt opgesplitst in financiering met vreemd vermogen en financiering met eigen vermogen.
#### 4.3.1 Kasstroom uit financiering met vreemd vermogen
Deze categorie omvat veranderingen in alle posten van het vreemd vermogen, zoals:
* Langlopende schulden (VVLT).
* Voorzieningen.
* Financiering op meer dan 1 jaar.
* Financiering op minder dan 1 jaar (bankschulden).
De kasstroom uit financiering met vreemd vermogen wordt berekend door de netto-aflossingen en rentebetalingen te bepalen. Een negatieve kasstroom duidt op een netto-aflossing of rentebetaling.
#### 4.3.2 Kasstroom uit financiering met eigen vermogen
Deze categorie omvat veranderingen in de posten van het eigen vermogen, zoals:
* Uit te keren winst (dividenden).
* Kapitaalsubsidies.
* Bijkomend eigen vermogen.
* Voorschotten van vennoten.
Een negatieve kasstroom uit financiering met eigen vermogen duidt op winstuitkeringen (dividenden) of terugbetalingen van kapitaal.
### 4.4 De kasstromentabel (Tabel 9)
De kasstromentabel vat de hierboven berekende kasstromen samen en presenteert deze op een gestandaardiseerde manier.
1. **Operationele kasstroom na belastingen:** Het inkomen van het bedrijf uit operaties na belastingen, losgekoppeld van de financiële structuur.
2. **Verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte:** Gevolg van investeringen in vlottende activa en/of toename van spontane financiering.
3. **Kasstroom van het bedrijf uit operaties:** Som van de operationele kasstroom na belastingen en de verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte.
4. **(Des)investeringen in vaste activa:** Netto-investeringen of desinvesteringen in materiële, immateriële en financiële vaste activa.
5. **Kasstroom uit investeringen:** De totale kasstroom die vrijkomt voor de onderneming na investeringen.
6. **Financiering met financieel vreemd vermogen:** Netto-aflossingen, opnames en rentebetalingen met betrekking tot vreemd vermogen.
7. **Kasstroom uit financieel vreemd vermogen:** De kasstroom die beschikbaar is voor de houders van het eigen vermogen na het voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot vreemd vermogen.
8. **Financiering met extern eigen vermogen:** Netto-opnames of terugbetalingen van eigen vermogen, inclusief dividenduitkeringen.
9. **Kasstroom uit eigen vermogen:** De netto-verandering in de liquide middelen na investeringen, na verplichtingen uit vreemd vermogen en na verrichtingen met het eigen vermogen.
$$ Eindkasbalans = Beginkasbalans + Kasstroom_{operaties} - Kasstroom_{investeringen} - Kasstroom_{financiering} $$
De eindkasbalans, die het totaal aan liquide middelen en geldbeleggingen op de balans vertegenwoordigt, is gelijk aan de beginbalans plus de netto kasstroom gedurende het boekjaar.
### 4.5 Belang van de kasstroomanalyse
De kasstroomanalyse is cruciaal omdat de directe aanleiding tot faling het staken van betalingen is, wat niet altijd gelijk staat aan een negatief inkomen. De analyse van kasstromen kan signalen detecteren die wijzen op mogelijke liquiditeitsproblemen.
Knipperlichten die kunnen wijzen op een naderende faling omvatten:
* Negatieve kasstroom uit operaties (CF) of een te laag inkomen.
* Grote stijging van financiële schulden, wat kan duiden op te weinig spontane financiering of een te laag inkomen en dus een te lage zelffinancieringsmogelijkheid.
* Grote stijging van handelsschulden.
* Minder investeringen in materiële vaste activa (MVA).
* Een externe stijging van het eigen vermogen, wat kan impliceren dat er onvoldoende intern eigen vermogen is wegens een te lage kasstroom.
---
# Het belang van kasstroomanalyse en indicatoren bij faillissement
Dit deel bespreekt de cruciale rol van kasstroomanalyse bij het beoordelen van de financiële gezondheid van een onderneming en identificeert waarschuwingssignalen voor faillissement.
### 5.1 Kasstroomberekening
De kasstroomanalyse omvat de berekening van drie hoofdcategorieën: operationele kasstroom, kasstroom uit investeringen en kasstroom uit financiering.
#### 5.1.1 Operationele kasstroom
De operationele kasstroom geeft het inkomen weer dat een bedrijf genereert uit zijn kernactiviteiten, losgekoppeld van de financiële structuur. De berekening hiervan omvat twee onderdelen: de operationele kasstroom na belastingen en de verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte.
* **Operationele kasstroom na belastingen:** Dit betreft de operationele cashflow na belastingen, aangevuld met aanpassingen voor wijzigingen in het nettobedrijfskapitaal.
* **Nettobedrijfskapitaalbehoefte (NBKB):** Dit is de behoefte aan externe financiering die voortvloeit uit de operationele activiteiten.
* **Verandering van de nettobedrijfskapitaalbehoefte:** De analyse van deze verandering, weergegeven met de Griekse letter rho ($\rho$), geeft inzicht in de investeringen in vlottende activa en de toename van spontane financiering. Een daling van de NBKB kan duiden op een toename van spontane financiering die de investeringen in vlottende activa overtreft.
De kasstroom uit operaties is de som van de operationele kasstroom na belastingen en de verandering in de nettobedrijfskapitaalbehoefte. Dit vertegenwoordigt het inkomen (kasstroom) dat het bedrijf uit zijn operationele activiteiten genereert.
#### 5.1.2 Kasstroom uit investeringen
De kasstroom uit investeringen analyseert de geldstromen gerelateerd aan de aan- en verkoop van vaste activa, zoals materieel vast actief. De berekening houdt rekening met de begin- en eindbalans van deze activa, evenals de afschrijvingen. Een negatieve kasstroom in deze categorie duidt op investeringen in vaste activa.
> **Tip:** Bij het berekenen van de kasstroom uit investeringen is het essentieel om correcties toe te passen voor afschrijvingen om de bruto-investeringen te bepalen.
#### 5.1.3 Kasstroom uit financiering
De kasstroom uit financiering onderzoekt de geldstromen die voortkomen uit de financiering van de onderneming, onderverdeeld in financiering met vreemd vermogen en financiering met eigen vermogen.
* **Kasstroom uit financiering met VV:** Dit omvat veranderingen in kortlopend en langlopend vreemd vermogen, inclusief rentebetalingen en aflossingen. Een negatieve kasstroom hier geeft aan dat de onderneming vreemd vermogen heeft afgelost of rente heeft betaald.
* **Kasstroom uit financiering met EV:** Dit betreft transacties gerelateerd aan het eigen vermogen, zoals winstuitkeringen (dividenden) of kapitaalinjecties. Een negatieve kasstroom duidt op uitkeringen aan aandeelhouders.
#### 5.1.4 Samenvatting kasstromentabel
De samenvattende kasstromentabel (tabel 9) presenteert de totale kasstroom uit de drie hoofdcategorieën. De kasstroom uit operaties wordt verminderd met investeringen om de kasstroom ter beschikking van de onderneming te verkrijgen. Vervolgens wordt de kasstroom uit financieel vreemd vermogen afgetrokken om de kasstroom ter beschikking te stellen aan de houders van het eigen vermogen. De uiteindelijke kasstroom aan het einde van het boekjaar wordt berekend door de netto kasstroom over de drie hoofdcategorieën toe te voegen aan de begin Kasbalans.
De eindkasbalans vertegenwoordigt de liquide middelen en geldbeleggingen die aan het einde van het boekjaar beschikbaar zijn voor de onderneming.
> **Voorbeeld:** De eindkasbalans is gelijk aan de begin kasbalans plus de kasstroom uit operaties, minus de kasstroom uit investeringen, en minus de kasstroom uit financiering. Dit resultaat kan ook worden berekend door de kasstroom ter beschikking van de onderneming na investeringen, te verminderen met de kasstroom uit financiering met vreemd vermogen en vervolgens te verminderen met de kasstroom uit eigen vermogen.
### 5.2 Belang van kasstroomanalyse bij faillissement
Kasstroomanalyse is cruciaal voor het identificeren van waarschuwingssignalen die kunnen wijzen op een naderend faillissement. De directe aanleiding van een faillissement is meestal staking van betaling, maar de onderliggende oorzaken zijn divers.
#### 5.2.1 Knipperlichten van faillissement
Onderzoek naar bedrijven die failliet gingen, heeft verschillende "knipperlichten" of waarschuwingssignalen aan het licht gebracht:
* **Negatieve kasstroom uit operaties of een te laag inkomen:** Dit duidt op een onvermogen om uit de kernactiviteiten voldoende geld te genereren om de lopende kosten te dekken en te herinvesteren.
* **Grote stijging van financiële schulden:** Een toenemende schuldratio kan wijzen op een overmatige afhankelijkheid van externe financiering en een tekort aan eigen middelen, mogelijk door een te laag inkomen en te weinig zelffinancieringsmogelijkheden.
* **Grote stijging van handelsschulden:** Dit kan suggereren dat het bedrijf moeite heeft om leveranciers te betalen, wat een acuut liquiditeitsprobleem aangeeft.
* **Minder investeringen in materieel vast actief (MVA):** Dit kan wijzen op een teruglopende investeringsbereidheid, mogelijk door financiële krapte of een gebrek aan langetermijnvisie.
* **Grotere nood aan nieuw extern eigen vermogen:** Falende bedrijven vertonen vaak een grotere behoefte aan extra kapitaalinjecties van buitenaf, wat duidt op een tekort aan intern eigen vermogen als gevolg van een te lage kasstroom.
> **Tip:** De analyse van de verhouding tussen de kasstroom uit operaties en de financiële schulden is een belangrijke indicator voor de financiële gezondheid op lange termijn. Een significante stijging van de financiële schulden ten opzichte van de operationele kasstroom kan een alarmsignaal zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Operationele kasstroom | Dit is de kasstroom die gegenereerd wordt uit de normale bedrijfsactiviteiten van een onderneming, losgekoppeld van de financieringsstructuur. Het omvat de operationele cashflow na belastingen en eventuele veranderingen in het nettobedrijfskapitaal. |
| Nettobedrijfskapitaalbehoefte (NBKB) | De NBKB vertegenwoordigt het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden (exclusief financiële schulden) die nodig zijn om de dagelijkse operaties van een onderneming te ondersteunen. Een verandering hierin beïnvloedt de kasstroom. |
| Kasstroom uit investeringen | Deze kasstroom betreft de uitgaven of inkomsten die voortvloeien uit de aan- of verkoop van vaste activa, zoals materiële vaste activa. Het geeft inzicht in de investeringsactiviteiten van de onderneming. |
| Kasstroom uit financiering | Dit is de kasstroom die verband houdt met wijzigingen in de eigen vermogens- en vreemd vermogenspositie van de onderneming. Het omvat transacties zoals het aangaan of aflossen van leningen, het uitgeven van aandelen of het keren van dividenden. |
| Vreemd vermogen (VV) | Schulden van de onderneming die op een bepaald moment terugbetaald moeten worden. Dit kan zowel langlopend als kortlopend vreemd vermogen omvatten, zoals bankleningen en leverancierskredieten. |
| Eigen vermogen (EV) | Het deel van het vermogen van een onderneming dat toebehoort aan de eigenaren of aandeelhouders. Het omvat aandelenkapitaal, reserves en ingehouden winsten. |
| Going concern | Dit principe gaat ervan uit dat een onderneming haar activiteiten in de nabije toekomst zal voortzetten en haar verplichtingen zal kunnen nakomen. Investeringen in vaste activa worden geanalyseerd vanuit dit perspectief. |
| Afschrijvingen | Een waardevermindering van materiële en immateriële vaste activa door gebruik, veroudering of slijtage gedurende het economische leven van het actief. Het is een kostenpost die de winst vermindert maar geen directe kasuitgave is. |
| Vlottende activa | Activa die naar verwachting binnen één jaar worden omgezet in geld, verkocht of verbruikt tijdens het normale bedrijfsproces, zoals voorraden en debiteuren. |
| Kortlopende schulden | Schulden die binnen één jaar opeisbaar zijn, zoals crediteuren en bankkredieten die op korte termijn vervallen. |
| Faillissement | Een juridische toestand waarin een persoon of onderneming niet langer aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Staking van betaling is een veelvoorkomende aanleiding. |
| Kasmiddelen | Geld en direct beschikbare financiële middelen, zoals banktegoeden en geldbeleggingen, die een onderneming heeft om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. |
Cover
formules BF.docx
Summary
# Cost and pricing strategies
This topic explores the fundamental principles of cost calculation, profit margin determination, and the strategic use of target costing to set maximum allowable production prices.
### 1.1 Calculating total cost
The total cost of a product or service is the sum of all expenses incurred in its production. This is generally comprised of direct and indirect costs.
### 1.2 Determining profit margins
Several methods can be employed to determine the profit margin, which is the difference between the selling price and the cost of a product.
#### 1.2.1 Fixed amount profit margin
This method involves adding a predetermined fixed amount to the cost price to arrive at the selling price.
* **Formula:** `Selling Price = Cost Price + Fixed Amount`
* **Example:** If the cost price is 50 dollars and the fixed profit amount is 15 dollars, the selling price would be 65 dollars.
#### 1.2.2 Percentage of cost price profit margin
In this approach, the profit margin is calculated as a percentage of the cost price, which is then added to the cost price.
* **Formula:** `Selling Price = Cost Price + (Cost Price × Profit Percentage)`
* **Example:** If the cost price is 100 dollars and the desired profit margin is 20 percent of the cost price, the profit would be `100 dollars * 0.20 = 20 dollars`, making the selling price 120 dollars.
#### 1.2.3 Percentage of selling price profit margin
This method calculates the profit margin as a percentage of the final selling price. To find the selling price, the cost price is divided by the complement of the profit margin percentage.
* **Formula:** `Selling Price = Cost Price / (1 - Profit Percentage of Selling Price)`
* **Example:** If the cost price is 80 dollars and the desired profit margin is 25 percent of the selling price, the calculation would be `Selling Price = 80 dollars / (1 - 0.25) = 80 dollars / 0.75 = 106.67 dollars`.
### 1.3 Target costing
Target costing is a pricing strategy where the maximum allowable production cost is determined by subtracting the desired profit margin from the target selling price. This approach focuses on managing costs to meet a predetermined market-driven price.
* **Formula:** `Maximum Production Price = Selling Price - Desired Profit Margin`
### 1.4 Additional related financial concepts (from provided text)
While not strictly core to cost and pricing strategies, the document also mentions related financial calculations:
* **Total Selling Price:** This is defined as `Selling Price = Cost Price + Profit Margin + VAT`.
* **VAT Payable:** Calculated as `VAT Payable = VAT Due on Sales - Reclaimable VAT on Purchases`.
* **VAT Taxable Base:** This is determined by `Taxable Base = Price - Discounts + Charged Costs (transport) + Mandatory Tips`.
* **Gross Profit (Sole Proprietorship):** Calculated as `Gross Profit = Revenue - Cost of Goods Sold + Inventory Change (Ending Inventory - Beginning Inventory)`.
* **Forfaitary Professional Costs:** This is `Income × 30%`, subject to a legal maximum amount.
* **Taxable Profit (Corporate Tax):** Defined as `Taxable Reserved Profit + Disallowed Expenses + Distributed Dividends`.
* **Combined Taxable Income (CTI):** `CTI = Net Income – Paid Maintenance Allowances`.
* **Current Ratio (Liquidity):** Measured by `Current Ratio = Current Assets / Current Liabilities`.
* **Solvency (Financial Independence):** Calculated as `(Equity / Total Assets) × 100%`.
* **Gross Margin (Accounting):** Defined as `Revenue - (Purchases of Goods, Raw Materials)`.
* **Break-Even Point:** Calculated as `Fixed Costs / Contribution Margin`.
* **Contribution Margin:** Calculated as `Selling Price - Average Variable Costs`.
* **Price Variance (Variance Analysis):** `(Standard Price - Actual Price) × Actual Quantity`.
* **Efficiency Variance (Quantity Variance):** `(Standard Quantity for Actual Production - Actual Quantity) × Standard Price`.
* **Budget Control (Total Variance):** `(Standard Quantity × Standard Price) - (Actual Quantity × Actual Price)`.
---
# Taxation and contributions
This section outlines the calculation of social contributions for self-employed individuals, the principles of Value-Added Tax (VAT) calculation, and the determination of taxable income for both corporate and income tax purposes.
### 2.1 Social contributions for self-employed individuals
Self-employed individuals are required to pay social contributions based on their net professional income.
* **Social contribution rate:** $20.5\%$ of net professional income.
### 2.2 Value-added tax (VAT)
VAT is a consumption tax applied to goods and services. The amount of VAT payable is determined by the VAT collected on sales minus the VAT that can be reclaimed on purchases.
#### 2.2.1 VAT payable
The net VAT payable is calculated as follows:
* **VAT payable = VAT on sales - Recoverable VAT on purchases**
#### 2.2.2 Measure of assessment for VAT
The base upon which VAT is calculated (the measure of assessment) includes the price of goods or services, any applicable costs such as transport, and mandatory tips. Discounts are deducted from the price before calculating the VAT.
* **Measure of assessment = Price - Discounts + Charged costs (e.g., transport) + Mandatory tips**
### 2.3 Taxable income determination
Determining taxable income involves different methodologies depending on the type of tax and the entity's structure.
#### 2.3.1 Corporate tax
For corporate tax purposes, taxable profit is adjusted from the reserved profit based on specific accounting and tax rules.
* **Fiscal profit (Corporate tax) = Taxable reserved profit + Disallowed expenses + Distributed dividends**
#### 2.3.2 Income tax for sole proprietorships
For sole proprietorships, gross profit is calculated from turnover, and specific deductions or flat-rate expenses can be applied.
* **Gross profit (Sole proprietorship) = Turnover - Cost of goods sold + Inventory change (Ending inventory - Beginning inventory)**
#### 2.3.3 Forfaitary professional expenses
A flat-rate deduction for professional expenses can be applied, capped at a legally defined maximum amount.
* **Forfaitary professional expenses = Income $\times$ $30\%$ (up to a legal maximum)**
#### 2.3.4 Joint taxable income
The joint taxable income is the net income after deducting any paid maintenance allowances.
* **Joint taxable income (GBI) = Net income - Paid maintenance allowances**
### 2.4 Pricing and profit determination
Various methods are used to determine pricing and profit margins, from calculating the total cost price to setting a target selling price.
#### 2.4.1 Total cost price
The total cost price is the sum of direct and indirect costs incurred in producing a good or service.
* **Total cost price = Direct costs + Indirect costs**
#### 2.4.2 Selling price
The selling price is determined by adding a profit margin and VAT to the cost price.
* **Selling price (VP) = Cost price + Profit margin + VAT**
#### 2.4.3 Profit margin calculation methods
Three primary methods can be used to determine the profit margin:
1. **Fixed amount:** A constant monetary value is added to the cost price.
* **Example:** Cost price + $15 dollars.
2. **Percentage of cost price:** The profit margin is a percentage of the cost price.
* **Formula:** Profit margin = Cost price $\times$ Profit percentage.
* **Selling price:** Cost price + (Cost price $\times$ Profit percentage).
3. **Percentage of selling price:** The profit margin is a percentage of the final selling price.
* **Formula:** Cost price / (1 - Profit percentage).
#### 2.4.4 Target costing
Target costing focuses on establishing the maximum acceptable production cost to achieve a desired profit margin at a set selling price.
* **Target costing (Maximum production price) = Selling price - Profit margin**
#### 2.4.5 Gross margin (Accounting)
In accounting, the gross margin is calculated as turnover minus the cost of goods purchased.
* **Gross margin (Accounting) = Turnover - (Purchases of goods for sale, raw materials)**
### 2.5 Break-even analysis
The break-even point is a crucial metric indicating the sales volume required to cover all costs.
#### 2.5.1 Break-even point calculation
This is calculated by dividing fixed costs by the contribution margin per unit.
* **Break-even point = Fixed costs / Contribution margin**
#### 2.5.2 Contribution margin
The contribution margin represents the revenue remaining after deducting variable costs, which contributes to covering fixed costs and generating profit.
* **Contribution margin = Selling price - Average variable costs**
### 2.6 Variance analysis
Variance analysis helps identify and quantify deviations from planned or standard costs and quantities.
#### 2.6.1 Price variance
This variance measures the difference between the standard price of a resource and its actual price.
* **Price variance = (Standard price - Actual price) $\times$ Actual quantity**
#### 2.6.2 Efficiency variance (Quantity variance)
This variance measures the difference between the standard quantity of a resource allowed for the actual production and the actual quantity used.
* **Efficiency variance = (Standard quantity for actual production - Actual quantity) $\times$ Standard price**
#### 2.6.3 Budget control (Total variance)
The total variance, also known as budget control, represents the overall difference between the budgeted cost and the actual cost.
* **Budget control (Total variance) = (Standard quantity $\times$ Standard price) - (Actual quantity $\times$ Actual price)**
---
# Financial ratios and liquidity
This section delves into key financial metrics used to assess a company's short-term financial health and long-term financial independence.
### 3.1 Liquidity assessment
Liquidity refers to a company's ability to meet its short-term obligations. A primary measure for this is the current ratio.
#### 3.1.1 Current ratio
The current ratio assesses the relationship between a company's current assets and its current liabilities, indicating its capacity to pay off its debts over the next year.
* **Formula:**
$$ \text{Current Ratio} = \frac{\text{Current Assets}}{\text{Current Liabilities}} $$
* **Current Assets:** These are assets that are expected to be converted to cash or used up within one year or the operating cycle, whichever is longer. Examples include cash, accounts receivable, and inventory.
* **Current Liabilities:** These are obligations that are expected to be settled within one year or the operating cycle, whichever is longer. Examples include accounts payable and short-term loans.
> **Tip:** A current ratio greater than 1 generally suggests that a company has sufficient assets to cover its short-term debts. However, an excessively high ratio might indicate inefficient use of assets.
### 3.2 Financial independence (solvability)
Solvability measures the extent to which a company is financed by its owners versus creditors, indicating its long-term financial stability and independence.
#### 3.2.1 Solvability ratio
The solvability ratio, also known as the equity ratio, highlights the proportion of a company's total assets that are funded by its shareholders' equity.
* **Formula:**
$$ \text{Solvability Ratio} = \left( \frac{\text{Equity}}{\text{Total Assets}} \right) \times 100 $$
* **Equity:** This represents the owners' stake in the company, calculated as total assets minus total liabilities.
* **Total Assets:** This is the sum of all assets owned by the company.
> **Tip:** A higher solvability ratio indicates greater financial independence, as the company relies more on its own funds rather than borrowed money. This generally implies lower financial risk.
---
# Break-even analysis and variance accounting
This section outlines the core principles of break-even analysis for determining profitability thresholds and introduces the concepts of variance accounting for analyzing cost and revenue deviations from planned figures.
### 4.1 Break-even analysis
Break-even analysis is a crucial tool for understanding the relationship between costs, sales volume, and profit. It helps businesses determine the sales level required to cover all their costs.
#### 4.1.1 Calculating the break-even point
The break-even point (BEP) is the level of sales at which total revenue equals total costs, resulting in zero profit or loss. It can be calculated using fixed costs and the contribution margin.
The formula for the break-even point in units is:
$$ \text{Break-even point (units)} = \frac{\text{Fixed costs}}{\text{Contribution margin per unit}} $$
The contribution margin per unit is calculated as the selling price per unit minus the average variable cost per unit.
$$ \text{Contribution margin per unit} = \text{Selling price per unit} - \text{Average variable costs per unit} $$
> **Tip:** The contribution margin represents the amount each unit sold contributes towards covering fixed costs and generating profit.
### 4.2 Variance accounting
Variance accounting is a technique used to compare actual results with planned or standard costs and revenues. Analyzing these differences, or variances, helps identify areas of performance that deviate from expectations and allows for corrective actions.
#### 4.2.1 Price variance
Price variance measures the difference between the standard price of a resource and the actual price paid for it.
The formula for price variance is:
$$ \text{Price variance} = (\text{Standard price} - \text{Actual price}) \times \text{Actual quantity} $$
A favorable price variance occurs when the actual price is lower than the standard price, while an unfavorable variance occurs when the actual price is higher.
> **Example:** If the standard price for raw material A is 10 dollars per kilogram, but the company actually paid 11 dollars per kilogram for 100 kilograms purchased, the price variance would be $(10 - 11) \times 100 = -100$ dollars. This is an unfavorable variance.
#### 4.2.2 Efficiency variance
Efficiency variance, also known as a quantity variance, measures the difference between the standard quantity of a resource that should have been used for the actual production level and the actual quantity of the resource that was used.
The formula for efficiency variance is:
$$ \text{Efficiency variance} = (\text{Standard quantity for actual production} - \text{Actual quantity used}) \times \text{Standard price} $$
A favorable efficiency variance occurs when less of a resource is used than the standard allows, while an unfavorable variance occurs when more is used.
> **Example:** If the standard quantity of raw material A for producing 50 units is 2 kilograms per unit, and 110 kilograms were actually used, with a standard price of 10 dollars per kilogram, the efficiency variance would be $( (50 \times 2) - 110 ) \times 10 = (100 - 110) \times 10 = -100$ dollars. This is an unfavorable variance.
#### 4.2.3 Budget control and total variance
Budget control involves comparing actual financial performance against a budget. The total variance can be seen as the overall difference between the planned cost of production and the actual cost incurred.
The total variance (also referred to as budget variance) can be calculated as:
$$ \text{Total variance} = (\text{Standard quantity} \times \text{Standard price}) - (\text{Actual quantity} \times \text{Actual price}) $$
This formula encapsulates both price and efficiency differences, providing a comprehensive view of the deviation from the budgeted cost.
> **Tip:** Analyzing variances helps in cost management, performance evaluation, and strategic decision-making by highlighting where actual operations differ from planned ones.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Total Cost | The sum of direct costs and indirect costs incurred in producing a product or service. |
| Selling Price (SP) | The price at which a product or service is sold, calculated as Cost Price + Profit Margin + VAT. |
| Profit Margin Determination (3 methods) | Methods to set profit include adding a fixed amount to the cost price, applying a percentage to the cost price, or calculating based on a percentage of the selling price. |
| Target Costing | A method of determining the maximum production price by subtracting the desired profit margin from the selling price. |
| Social Contributions (Self-employed) | A percentage (20.5%) of net professional income that self-employed individuals must pay. |
| VAT Payable | The amount of Value Added Tax to be paid, calculated as VAT due on sales minus refundable VAT on purchases. |
| Tax Base (VAT) | The amount on which VAT is calculated, comprising the price, minus discounts, plus invoiced costs like transport and mandatory tips. |
| Gross Profit (Sole Proprietorship) | Revenue minus the cost of goods sold, adjusted by the change in inventory (Ending Inventory - Beginning Inventory). |
| Flat-rate Professional Expenses | A deductible amount calculated as 30% of income, subject to a legal maximum limit. |
| Taxable Profit (Corporate Tax) | The net profit before tax, adjusted by non-deductible expenses and distributed dividends. |
| Joint Taxable Income (JTI) | The net income after deducting paid alimony or maintenance payments. |
| Current Ratio (Liquidity) | A financial metric calculated as current assets divided by current liabilities, used to assess a company's ability to meet short-term obligations. |
| Solvability (Financial Independence) | The ratio of equity to total assets, expressed as a percentage, indicating the degree to which a company is financed by its owners. |
| Gross Margin (Accounting) | Revenue minus the cost of goods purchased, raw materials, and other direct production costs. |
| Break-Even Point | The level of sales at which total revenue equals total costs, resulting in neither profit nor loss. It is calculated as Fixed Costs / Contribution Margin. |
| Contribution Margin | The selling price of a product minus its average variable costs per unit. |
| Price Variance (Variance Analysis) | The difference between the standard price and the actual price paid for a good or service, multiplied by the actual quantity purchased. Formula: $(Standard \ Price - Actual \ Price) \times Actual \ Quantity$. |
| Efficiency Variance (Quantity Variance) | The difference between the standard quantity of input allowed for actual production and the actual quantity used, multiplied by the standard price. Formula: $(Standard \ Quantity \ for \ Actual \ Production - Actual \ Quantity) \times Standard \ Price$. |
| Budgetary Control (Total Variance) | The overall difference between the standard cost of production and the actual cost of production. Formula: $(Standard \ Quantity \times Standard \ Price) - (Actual \ Quantity \times Actual \ Price)$. |
Cover
H07: Personeel.pdf
Summary
# Bedrijfsvoorheffing en belastingen
Dit onderwerp behandelt de berekening en regels rondom de bedrijfsvoorheffing in 2023, met een focus op de sleutelformule en voorbeelden van berekeningen voor werknemers.
### 1.1 Introductie tot de bedrijfsvoorheffing 2023
Sinds januari 2023 is de berekening van de bedrijfsvoorheffing op periodieke bezoldigingen voor werknemers, bedrijfsleiders en SWT'ers gewijzigd. De oude jaarlijkse tabellen, gebaseerd op afronding van het belastbaar inkomen naar een veelvoud van 15 euro, zijn verdwenen. De nieuwe berekening is gunstiger, omdat een bruto verhoging van een bezoldiging, pensioen of SWT-uitkering nooit meer zal leiden tot een lager nettobedrag [6](#page=6).
### 1.2 De sleutelformule voor de berekening
De vroegere schalen I, II en III zijn vervangen door een berekening die gebaseerd is op een sleutelformule. De bedrijfsvoorheffing wordt in de volgende stappen berekend [7](#page=7):
1. Vaststellen van een bruto jaarinkomen [7](#page=7).
2. Berekening van een belastbaar netto jaarinkomen [7](#page=7).
3. Berekening van de jaarbelasting, bestaande uit basisbelasting en belastingverminderingen [7](#page=7).
4. Vaststellen van de bedrijfsvoorheffing [7](#page=7).
5. Toepassen van andere belastingverminderingen [7](#page=7).
#### 1.2.1 Stap 1: Vaststellen van een bruto jaarinkomen
Het betaalde brutobedrag van de maandelijkse bezoldiging wordt verminderd met de RSZ-bijdragen (13,07%). Het bekomen verschil, afgerond op twee cijfers na de komma, wordt vervolgens vermenigvuldigd met 12 om het bruto jaarinkomen te bekomen [9](#page=9).
Bonussen of dubbel vakantiegeld worden niet meegenomen in deze berekening, aangezien deze onder de exceptionele bedrijfsvoorheffing vallen [8](#page=8).
#### 1.2.2 Stap 2: Berekening van een belastbaar netto jaarinkomen
Van het bruto jaarinkomen mogen de forfaitaire beroepskosten in mindering worden gebracht. De forfaitaire beroepskosten bedragen 30% van het bruto jaarinkomen tot een bedrag van 18.366,67 euro, met een maximum van 5.510 euro. Het resultaat van deze aftrek wordt ook afgerond op twee cijfers na de komma [10](#page=10).
#### 1.2.3 Stap 3: Berekening van de jaarbelasting
##### 1.2.3.1 Basisbelasting
De basisbelasting wordt berekend op het belastbaar netto jaarinkomen volgens een progressieve schijf. De tarieven zijn als volgt [11](#page=11):
* 26,75% op het inkomen van 0,01 euro tot 15.170,00 euro [11](#page=11).
* 4.057,98 euro plus 42,80% op de schijf boven 15.170,00 euro, voor inkomens tussen 15.170,01 euro en 24.260,00 euro [11](#page=11).
* 7.948,50 euro plus 48,15% op de schijf boven 24.260,00 euro, voor inkomens tussen 24.260,01 euro en 46.340,00 euro [11](#page=11).
* 18.580,02 euro plus 53,50% op de schijf boven 46.340,00 euro, voor inkomens boven 46.340,00 euro [11](#page=11).
##### 1.2.3.2 Belastingverminderingen
Van de berekende jaarbelasting mogen verschillende verminderingen worden afgetrokken [13](#page=13).
De belastingvrije som zorgt voor een vermindering [12](#page=12).
> **Tip:** Voor 2023 zijn de tarieven die gebruikt worden voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing 16,56%, 26,85%, 33,45%, 36,03% en 37,98%. Er is ook een tarief van 0,29254% [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.2.4 Stap 4: Bedrijfsvoorheffing
De jaarbelasting wordt gedeeld door 12 om de maandelijkse belasting, oftewel de bedrijfsvoorheffing, te bekomen [14](#page=14).
#### 1.2.5 Stap 5: Andere belastingverminderingen
Van de maandelijkse verschuldigde bedrijfsvoorheffing kunnen nog bijkomende verminderingen worden afgetrokken. Voorbeelden hiervan zijn [15](#page=15):
* De vermindering voor groepsverzekering (30% op het bedrag van de persoonlijke werknemersbijdragen) [15](#page=15).
* Vermindering voor overwerk met overwerktoeslag, met specifieke urenlimieten voor 2023 (130 uren, verhoogd tot 180 uren van januari tot juni 2023, en 360 uren voor de horecasector) [15](#page=15).
* De fiscale werkbonus (33,14%) [15](#page=15).
* Verminderingen ingevolge de gezinssituatie, zoals de vermindering voor een alleenstaande (144 euro per jaar), een niet-hertrouwde weduwnaar/weduwe of ongehuwde ouder met kinderlast (540 euro per jaar), of voor zorgbehoevende familieleden (1.728 euro per jaar) [13](#page=13).
### 1.3 Voorbeeld van een berekening
**Gegeven:**
Een werknemer is gehuwd met een partner met eigen beroepsinkomsten. Hij ontvangt een maandloon van 4.000 euro. Het koppel heeft geen kinderen ten laste [8](#page=8).
**Berekening:**
1. **Bruto jaarinkomen:**
* Maandloon: 4.000 euro [8](#page=8).
* RSZ (13,07%): $4.000 \times 0.1307 = 522.80$ euro
* Netto maandloon na RSZ: $4.000 - 522.80 = 3.477.20$ euro
* Bruto jaarinkomen: $3.477.20 \times 12 = 41.726.40$ euro [9](#page=9).
2. **Belastbaar netto jaarinkomen:**
* Bruto jaarinkomen: 41.726,40 euro
* Forfaitaire beroepskosten (maximum): 5.510 euro
* Belastbaar netto jaarinkomen: $41.726.40 - 5.510 = 36.216.40$ euro [10](#page=10).
3. **Jaarbelasting:**
* **Basisbelasting:**
* 26,75% op 15.170,00 euro = $15.170.00 \times 0.2675 = 4.057.98$ euro
* 42,80% op (24.260,00 - 15.170,00) euro = $9.090.00 \times 0.4280 = 3.890.52$ euro
* 48,15% op (36.216,40 - 24.260,00) euro = $11.956.40 \times 0.4815 = 5.757.01$ euro
* Totale basisbelasting: $4.057.98 + 3.890.52 + 5.757.01 = 13.705.51$ euro [12](#page=12).
* **Belastingvermindering belastingvrije som:** 2.573,35 euro [12](#page=12).
* **Totale jaarbelasting:** $13.705.51 - 2.573.35 = 11.132.16$ euro [12](#page=12).
4. **Bedrijfsvoorheffing (maandelijks):**
* Jaarbelasting: 11.132,16 euro
* Maandbelasting/Bedrijfsvoorheffing: $11.132.16 / 12 = 929.77$ euro [14](#page=14).
> **Voorbeeld Resultaat:** De maandelijkse bedrijfsvoorheffing voor deze werknemer bedraagt 929,77 euro [16](#page=16).
> **Let op:** Dit voorbeeld neemt geen rekening met de bijkomende verminderingen die mogelijk nog afgetrokken kunnen worden van de maandelijkse bedrijfsvoorheffing. De bedragen 1011,64 en 29,07% in pagina 16 lijken gerelateerd aan vergelijkbare berekeningen of overzichten [15](#page=15) [16](#page=16).
---
# Boekhoudkundige verwerking van bezoldigingen
Dit gedeelte beschrijft de journaalposten en boekingen die nodig zijn voor de verwerking van bruto- en nettolonen, afhoudingen, werkgeversbijdragen, voorschotten en beslaglegging op bezoldigingen [19](#page=19).
### 2.1. Berekening bezoldigingen
De totale kost van een werknemer voor de werkgever is hoger dan enkel het brutoloon [19](#page=19).
#### 2.1.1. Journaalposten bij berekening bezoldiging
Bij de berekening van de bezoldigingen worden de volgende posten geboekt:
* **Brutoloon:** Dit is het totale loon vóór aftrek van afhoudingen [20](#page=20).
* **Afhouding RSZ (werknemer):** Dit percentage wordt ingehouden op het brutoloon [20](#page=20).
* **Belastbare basis:** Het brutoloon min de afhouding RSZ [20](#page=20).
* **Afhouding BV (bedrijfsvoorheffing):** Belastingen die worden ingehouden op het belastbare loon [20](#page=20).
* **Netto bezoldiging:** Het bedrag dat daadwerkelijk aan de werknemer wordt uitbetaald na alle aftrekkingen [20](#page=20).
De journaalpost voor de berekening van de bezoldiging ziet er als volgt uit:
D 45500 Bezoldigingen C 3.000,00
D 45300 Ingehouden BV C 1.043,16
D 45400 RSZ (werknemer) C 392,10
C 620.0 Bezoldigingen C 1.564,74 [20](#page=20).
#### 2.1.2. Journaalpost bij werkgeversbijdrage RSZ
De werkgeversbijdrage RSZ is een kost voor de onderneming en wordt berekend als een percentage van het brutoloon [21](#page=21).
* Werkgeversbijdrage RSZ: 25% op brutoloon. In het voorbeeld is dit 750,00 euro [21](#page=21).
De journaalpost voor de werkgeversbijdrage RSZ:
D 45400 RSZ (werknemer) C 750,00
C 62100 Wg. bijdrage RSZ C 750,00 [21](#page=21).
#### 2.1.3. Journaalpost bij betaling van de bezoldigingen
Bij de betaling van de bezoldigingen worden de openstaande bedragen vereffend [22](#page=22).
De journaalpost voor de betaling van de bezoldigingen:
D 45500 Bezoldigingen C 1.564,74
D 45300 Ingehouden BV C 1.043,16
D 45400 RSZ (werknemer) C 392,10
D 45400 RSZ (werkgever) C 750,00
C 55000 Kredietinstellingen C 3.710,00 (N.B.: In het document staat 1.564,74 + 1.043,16 + 392,10 + 750,00 = 3.750,00. Er lijkt een fout in de som in het document te zitten. Uitgaande van de bruto- en afhoudingsbedragen zou de uitgaande betaling 1.564,74 + 1.043,16 + 392,10 = 3.000,00 moeten zijn, waarna de werkgeversbijdrage er nog bovenop komt. De journaalpost in het document zelf is correct opgesteld met de correcte saldi.) [22](#page=22).
> **Tip:** De berekening van de werknemersbijdrage RSZ kan verschillen voor arbeiders en bedienden. Voor arbeiders wordt vaak een correctiefactor (x 1,08) toegepast. Ook voor werkgeversbijdragen voor arbeiders kan deze factor van toepassing zijn [23](#page=23).
### 2.2. Voorschotten op bezoldigingen personeel
Om de berekening van de bezoldigingen slechts periodiek te hoeven uitvoeren of op aanvraag van het personeelslid, kunnen voorschotten worden uitbetaald. Deze worden later verrekend met de definitieve loonbetaling [25](#page=25).
#### 2.2.1. Journaalpost bij toekenning en uitbetaling voorschot
Bij de toekenning en uitbetaling van een voorschot wordt dit geboekt op een aparte rekening [27](#page=27).
Vb.: een voorschot van 375,00 euro [25](#page=25).
D 41623 Voorschotten op bezoldigingen personeel C 375,00
C 55000 Kredietinstellingen C 375,00 [27](#page=27).
#### 2.2.2. Journaalpost bij berekening bezoldigingen en werkgeversbijdrage
De reguliere berekening van bezoldigingen en werkgeversbijdragen vindt plaats, waarbij de voorschotten reeds in mindering worden gebracht [27](#page=27).
Vb.: Bruto 2.000,00, RSZ (werknemer) 261,40, BV 575,00, netto 1.163,60, werkgeversbijdrage RSZ 500,00 [25](#page=25).
D 45500 Bezoldigingen C 1.163,60
D 45300 Ingehouden BV C 575,00
D 45400 RSZ (werknemer) C 261,40
C 620.0 Bezoldigingen C 2.000,00
D 62100 Wg. bijdrage RSZ C 500,00 [27](#page=27).
#### 2.2.3. Journaalpost bij afboeking voorschot
Het toegekende voorschot wordt afgeboekt tegen de bruto bezoldigingen [28](#page=28).
D 41623 Voorschotten op bezoldigingen personeel C 375,00
C 45500 Bezoldigingen C 375,00 [28](#page=28).
#### 2.2.4. Journaalpost bij betaling van resterende schulden
De resterende schulden, na aftrek van het voorschot en reeds ingehouden bedragen, worden betaald aan de werknemer [28](#page=28).
Vb.: Resterend netto te betalen is 1.163,60 (netto) - 375,00 (voorschot) = 788,60 [28](#page=28).
D 45500 Bezoldigingen C 575,00
D 45300 Ingehouden BV C 761,40
D 45400 RSZ C 1.163,60
C 55000 Kredietinstellingen C 2.500,00 (N.B.: De post "D 45500 Bezoldigingen" is in de journaalpost een debetpost voor het netto bedrag exclusief het voorschot. De totale uitgaande betaling is het netto bedrag min het reeds betaalde voorschot.) [28](#page=28).
### 2.3. Bezoldigingen van bestuurders en zaakvoerders
#### 2.3.1. Vennootschap
Personen die prestaties leveren buiten een dienstverband worden als zelfstandigen beschouwd. Hun bezoldigingen worden geboekt onder rubriek 61. De werkgever hoeft geen RSZ af te houden en is geen werkgeversbijdrage RSZ verschuldigd [29](#page=29).
* **Voorbeeld:** Zaakvoerder ontvangt 3.000,00 EUR per maand, bedrijfsvoorheffing bedraagt 1.068,66 EUR [29](#page=29).
* **Belangrijke opmerking:** Indien een werknemer ook de sociale status van bestuurder of zaakvoerder heeft en via een arbeidsovereenkomst verbonden is met de onderneming, worden de bezoldigingen geboekt onder rubriek 62 (62000 Bezoldigingen bestuurders of zaakvoerders) [29](#page=29).
#### 2.3.2. Handelaar – natuurlijk persoon
Voor een handelaar die optreedt als natuurlijk persoon, worden de vergoedingen beschouwd als een voorafname van de eigenaar op het resultaat van het boekjaar [31](#page=31).
* **Voorbeeld:** Handelaar X kent zichzelf een vergoeding toe van 1.000,00 EUR voor de maand mei [31](#page=31).
D 41621 Diverse vorderingen op exploitant C 1.000,00
C 55000 Kredietinstellingen C 1.000,00 [31](#page=31).
### 2.4. Beslaglegging op bezoldigingen
Wanneer een personeelslid veroordeeld is tot het betalen van een schuld en er beslag wordt gelegd op het loon, moet de werkgever een deel van het nettoloon rechtstreeks aan de schuldeiser storten [32](#page=32) [34](#page=34) [37](#page=37).
De bedragen van het 'schijvenloonbeslag' kunnen jaarlijks wijzigen, de cijfers in het handboek dienen ter illustratie [32](#page=32).
#### 2.4.1. Voorbeeld van de werking van loonbeslag
**Situatie:** Brutoloon van 3.510,00 euro [34](#page=34).
* **Berekening bezoldiging:**
* Brutobezoldiging: 3.510,00 [34](#page=34).
* Werknemersbijdrage RSZ: 458,76 [34](#page=34).
* Belastbaar loon: 3.051,24 [34](#page=34).
* Bedrijfsvoorheffing: 848,77 [34](#page=34).
* Netto loon: 2.202,47 [34](#page=34).
* Werkgeversbijdrage RSZ: 877,50 [34](#page=34).
Journaalpost bij berekening bezoldiging:
D 45500 Bezoldigingen C 2.202,47
D 45300 Ingehouden BV C 848,77
D 45400 RSZ (werknemer) C 458,76
C 620.0 Bezoldigingen C 3.510,00
D 62100 Wg. bijdrage RSZ C 877,50 [36](#page=36).
* **Berekening beslaglegging:**
Het netto loon wordt verdeeld in schijven, waarvan een deel ingehouden wordt [35](#page=35).
Vb. berekening van de beslagbare som:
* Schijven 20,80 + 46,20 + 61,60 = 128,60 [35](#page=35).
* Netto loon 2.202,47 - 1.800,00 (vrijgesteld bedrag) = 402,47 [35](#page=35).
* Totaal beslag: 128,60 + 402,47 = 531,07 euro [35](#page=35).
* **Journaalpost bij beslaglegging:**
Het deel dat ingehouden wordt, wordt geboekt op een schuldrekening [37](#page=37).
D 45500 Bezoldigingen C 531,07
D 48930 Andere diverse schulden C 531,07 [37](#page=37).
* **Journaalpost bij betaling personeel:**
Het resterende netto loon wordt aan het personeelslid uitbetaald [37](#page=37).
D 45500 Bezoldigingen C 1.671,40
C 55000 Kredietinstellingen C 1.671,40 [37](#page=37).
* **Journaalpost bij betaling beslaglegger:**
Het ingehouden bedrag wordt betaald aan de schuldeiser [38](#page=38).
D 48930 Andere diverse schulden C 531,07
C 55000 Kredietinstellingen C 531,07 [38](#page=38).
---
# Personeelsadministratie en vakantiegeld
Dit gedeelte behandelt de personeelsadministratie door de onderneming zelf, inclusief de relatie met sociale zekerheidsinstanties en de boekhoudkundige verwerking van vakantiegeld voor arbeiders en bedienden [40](#page=40).
### 3.1 Personeelsadministratie door de onderneming zelf
De onderneming is verantwoordelijk voor de inning en afdracht van sociale zekerheidsbijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Deze verplichtingen worden driemaandelijks vastgelegd op basis van kwartaalaangiftes die de onderneming moet indienen vóór de laatste dag van de maand volgend op het kwartaal [40](#page=40).
#### 3.1.1 Voorschotten en afrekening RSZ
Ondernemingen die in een vorig kwartaal meer dan 4.000 EUR aan bijdragen hebben aangegeven, zijn verplicht om binnen de eerste vijf dagen van de volgende twee maanden een voorschot te betalen aan de RSZ. Dit voorschot bedraagt 30% van het verschuldigde bedrag voor het voorlaatste vervallen kwartaal. Voor het vierde kwartaal gelden specifieke percentages: 35%, 35% en 20%. Vóór het einde van de maand na het afsluiten van het kwartaal moet het saldo tussen de aangifte en de voorschotten betaald zijn [40](#page=40).
De volgende tabel geeft een overzicht van de timing van deze betalingen en aangiftes:
* **Vóór 5 januari:** 20% van het 2e kwartaal op rekening RSZ 4e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór eind januari:** Saldo tussen aangifte en provisie 4e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór 5 februari:** 30% van het 3e kwartaal op rekening RSZ 1e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór 5 maart:** 30% van het 3e kwartaal op rekening RSZ 1e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór 5 april:** 30% van het 3e kwartaal op rekening RSZ 1e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór eind april:** Aangifte 1e kwartaal binnen, saldo tussen aangifte en provisie 1e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór 5 mei:** 30% van het 4e kwartaal op rekening RSZ 2e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór 5 juni:** 30% van het 4e kwartaal op rekening RSZ 2e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór 5 juli:** 30% van het 4e kwartaal op rekening RSZ 2e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór eind juli:** Aangifte 2e kwartaal binnen, saldo tussen aangifte en provisie 2e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór 5 augustus:** 30% van het 1e kwartaal op rekening RSZ 3e kwartaal [41](#page=41).
* **Vóór 5 november:** 35% van het 2e kwartaal op rekening RSZ 4e kwartaal [41](#page=41).
#### 3.1.2 Boekhoudkundige verwerking RSZ
De verrichtingen in relatie tot de RSZ worden georganiseerd per kwartaal. De RSZ-rekeningen kunnen worden onderverdeeld per kwartaal volgens het MAR-systeem (Master Accounting Record) [43](#page=43):
* 454: Rijksdienst voor Sociale Zekerheid [43](#page=43).
* 45400: RSZ 4e kwartaal vorig jaar [43](#page=43).
* 45401: RSZ 1e kwartaal [43](#page=43).
* 45402: RSZ 2e kwartaal [43](#page=43).
* 45403: RSZ 3e kwartaal [43](#page=43).
* 45404: RSZ 4e kwartaal [43](#page=43).
**Voorbeeld boekingen op rekening 45401 (RSZ 1e kwartaal):**
De volgende journaalposten illustreren de boekingen gerelateerd aan RSZ-afdrachten en voorschotten:
| Debet | Credit | Ref. | Omschrijving | Nr. | Datum |
| :------ | :------ | :--- | :--------------------- | :-- | :---- |
| 45401 | 55000 | | RSZ 1e kwartaal | | |
| 45402 | 55000 | | RSZ 2e kwartaal | | |
| | 45500 | | Bezoldigingen | | |
| | 45300 | | Ingehouden BV | | |
| | 62100 | | WgBijdrage RSZ | | |
| | 620.0 | | Bezoldigingen | | |
Deze posten worden gekoppeld aan voorschotten en te betalen bedragen voor verschillende kwartalen en maanden, zoals gedetailleerd in de bijbehorende schema's [44](#page=44).
### 4. Personeelsadministratie via een erkend sociaal secretariaat
Wanneer een onderneming beroep doet op een erkend sociaal secretariaat, verschuift de primaire verantwoordelijkheid voor de personeelsadministratie naar dit secretariaat. Dit omvat onder andere de loonberekening, de aangifte en afdracht van sociale bijdragen en bedrijfsvoorheffing [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.1 Relatie en verantwoordelijkheden
De werkgever blijft echter verantwoordelijk voor het correct doorgeven van alle relevante personeelsinformatie aan het sociaal secretariaat. De essentiële informatie die wordt uitgewisseld, betreft de brutolonen, inhoudingen (bedrijfsvoorheffing, werknemersbijdrage RSZ) en de werkgeversbijdragen [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.2 Boekhoudkundige verwerking met sociaal secretariaat
Bij ontvangst van de bezoldigingsafrekening van het sociaal secretariaat, worden de brutolonen, ingehouden bedrijfsvoorheffing, werknemersbijdrage RSZ en de werkgeversbijdrage RSZ geboekt. De betalingen aan het secretariaat, inclusief beheerskosten, worden eveneens verwerkt [47](#page=47).
### 5. Vakantiegeld
De berekening van het jaarlijkse vakantiegeld is complex en kent verschillen tussen bedienden en arbeiders, alsook tussen vast en variabel loon [49](#page=49).
#### 5.1 Basisprincipe van vakantierechten
Personeel heeft recht op vakantiegeld in het jaar dat volgt op het jaar waarin de prestaties geleverd zijn (het vakantiedienstjaar). Dit betekent dat personeel dat in jaar 20N0 heeft gewerkt, in 20N1 vakantiegeld ontvangt. In het vakantiedienstjaar ontstaat de kost voor de onderneming en tegelijkertijd een schuld aan het personeel. Deze schuld wordt in het daaropvolgende jaar (het vakantiejaar) uitbetaald [50](#page=50).
#### 5.1.1 Opbouw vakantierechten
Medewerkers moeten eerst vakantierechten opbouwen tijdens het vakantiedienstjaar, alvorens ze deze kunnen opnemen tijdens het vakantiejaar. Een voltijds tewerkgesteld persoon die vijf dagen per week werkt, heeft recht op twintig dagen betaalde vakantie (vier weken). Voor een zesdaagse werkweek zijn dit 24 vakantiedagen. Tijdens studie of werkloosheid worden geen vakantierechten opgebouwd [51](#page=51).
**Jeugdvakantie:**
Medewerkers die pas afgestudeerd zijn of een lange periode zonder werk zaten, komen mogelijk in aanmerking voor jeugdvakantie. Dit geldt indien zij:
* Jonger zijn dan 25 jaar [51](#page=51).
* Afstuderen of een opleiding beëindigen in het vakantiedienstjaar [51](#page=51).
* In het vakantiedienstjaar minstens een maand verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst en 13 dagen of 70 uren hebben gewerkt [51](#page=51).
* Verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst op het moment van opname van de jeugdvakantie [51](#page=51).
* Eerst hun wettelijke vakantie opnemen [51](#page=51).
* Voordien niet in aanmerking kwamen voor uitkeringen jeugdvakantie [51](#page=51).
#### 5.2 Vakantiegeld voor arbeiders
Arbeiders worden niet betaald tijdens het opnemen van hun wettelijke vakantiedagen. Ze ontvangen eenmalig enkel en dubbel vakantiegeld van de Rijksdienst Jaarlijkse Vakantie (RJV). De financiering hiervan gebeurt door werkgeversbijdragen op het brutoloon van 108%. De werkgever betaalt hiervoor kwartaalbijdragen en een jaarlijkse bijdrage, die apart door de RSZ worden gefactureerd. Arbeiders ontvangen hun vakantiegeld via de RJV tussen 2 mei en 30 juni [52](#page=52).
#### 5.3 Boekhoudkundige verwerking vakantiegeld zonder sociaal secretariaat
**Boekjaar 20N0 (Vakantiedienstjaar):**
De schuld aan de personeelsleden wordt geboekt als volgt:
* **Raming vakantiegeld:**
* Arbeiders: 10,27% van 108% van de totale bruto lonen [57](#page=57) [58](#page=58).
* Bedienden: 18,20% van de totale bruto wedden [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Voorbeeld:**
* Brutolonen = 230.000,00 EUR [57](#page=57) [58](#page=58).
* Brutowedden = 98.000,00 EUR [57](#page=57) [58](#page=58).
| Debet | Credit | Ref. | Omschrijving | Nr. | Datum |
| :------ | :------ | :--- | :--------------------- | :-- | :---- |
| 62031 | 45630 | | Vakantiegeld arbeiders | | |
| 62021 | 45620 | | Vakantiegeld bedienden | | |
Berekeningen:
* Vakantiegeld arbeiders: 230.000,00 EUR x 1,08 x 10,27% = 25.510,68 EUR [58](#page=58).
* Vakantiegeld bedienden: 98.000,00 EUR x 18,20% = 17.836,00 EUR [58](#page=58).
**Boekjaar 20N1 (Vakantiejaar):**
1. **Ontvangst afrekening vakantiegeld arbeiders van RSZ:** 17.960,18 EUR [59](#page=59) [60](#page=60) [63](#page=63) [64](#page=64).
2. **Berekening enkel en dubbel vakantiegeld bedienden:** 12.203,53 EUR, inclusief 1.595,00 EUR RSZ en 3.314,25 EUR bedrijfsvoorheffing [59](#page=59) [60](#page=60) [63](#page=63) [64](#page=64).
3. **Einde boekjaar:** Berekening van het vakantiegeld over de bezoldigingen van 20N1 en aanvulling van het saldo [59](#page=59) [60](#page=60) [63](#page=63) [64](#page=64).
* Brutolonen = 290.000,00 EUR [59](#page=59) [60](#page=60) [63](#page=63) [64](#page=64).
* Brutowedden = 102.000,00 EUR [59](#page=59) [60](#page=60) [63](#page=63) [64](#page=64).
Berekeningen voor aanvulling:
* Vakantiegeld arbeiders: 290.000,00 EUR x 1,08 x 10,27% = 32.165,64 EUR. Het reeds betaalde bedrag (afkomstig uit 20N0 en voorschotten) dient aangevuld te worden. Verschil = 32.165,64 - 7.550,50 = 24.615,14 EUR [63](#page=63) [64](#page=64).
* Vakantiegeld bedienden: 102.000,00 EUR x 18,20% = 18.564,00 EUR. Het reeds betaalde bedrag dient aangevuld te worden. Verschil = 18.564,00 - 5.632,47 = 12.931,53 EUR [63](#page=63) [64](#page=64).
Journaalposten (einde boekjaar 20N1):
| Debet | Credit | Ref. | Omschrijving | Nr. | Datum |
| :------ | :------ | :--- | :----------------------------- | :-- | :---- |
| 45630 | 45400 | 1 | Vakantiegeld arbeiders aan RSZ | | |
| 45620 | 45400 | 2 | Vakantiegeld bedienden aan RSZ | | |
| | 45300 | | Ingehouden bedrijfsvoorheffing | | |
| | 45500 | | Bezoldigingen | | |
| 62031 | 45630 | 3 | Vakantiegeld arbeiders | | |
| 62021 | 45620 | | Vakantiegeld bedienden | | |
#### 5.4 Boekhoudkundige verwerking vakantiegeld mét sociaal secretariaat
**Boekjaar 20N0 (Vakantiedienstjaar):**
De boekhoudkundige verwerking is identiek aan de situatie zonder sociaal secretariaat. De schuld aan de personeelsleden wordt op dezelfde manier geboekt [55](#page=55) [65](#page=65).
**Boekjaar 20N1 (Vakantiejaar):**
1. **Ontvangst van afrekeningen van het sociaal secretariaat:**
* Afrekening vakantiegeld arbeiders: 17.960,18 EUR [66](#page=66) [70](#page=70) [71](#page=71).
* Berekening vakantiegeld bedienden: 12.203,53 EUR, waarvan 1.595,00 EUR RSZ en 3.314,25 EUR bedrijfsvoorheffing [66](#page=66) [70](#page=70) [71](#page=71).
2. **Factuur sociaal secretariaat:** Beheerskosten (100,00 EUR excl. 21% btw) en de door te storten RSZ en bedrijfsvoorheffing [66](#page=66) [70](#page=70) [71](#page=71).
3. **Betaling factuur sociaal secretariaat:** [66](#page=66) [70](#page=70) [72](#page=72).
4. **Betaling netto-vakantiegeld:** [67](#page=67).
5. **Einde boekjaar:** Berekening van het vakantiegeld over de bezoldigingen van N1 en aanvulling van het saldo [67](#page=67).
* Brutolonen = 290.000,00 EUR [67](#page=67).
* Brutowedden = 102.000,00 EUR [67](#page=67).
De berekeningen voor de aanvulling van het vakantiegeld zijn analoog aan de situatie zonder sociaal secretariaat [70](#page=70).
Journaalposten (einde boekjaar 20N1 met sociaal secretariaat):
| Debet | Credit | Ref. | Omschrijving | Nr. | Datum |
| :------ | :------ | :--- | :----------------------------- | :-- | :---- |
| 45630 | 45400 | 1a | Vakantiegeld arbeiders aan RSZ | | |
| 45620 | 45400 | 1b | Vakantiegeld bedienden aan RSZ | | |
| | 45300 | | Ingehouden bedrijfsvoorheffing | | |
| | 45500 | | Bezoldigingen | | |
| 45400 | 45910 | 2a | RSZ aan Te betalen Soc. Secr. | | |
| 45300 | 45910 | 2b | Ingehouden BV aan Te betalen Soc. Secr. | | |
| 61310 | 49959 | | Beheerskosten Soc. Secr. | | |
| 44000 | | | Leveranciers | | |
| 45910 | 55000 | 3 | Te betalen Soc. Secr. aan KI: R/C | | |
| 44000 | 55000 | | Leveranciers aan KI: R/C | | |
| 62031 | 45630 | 5 | Vakantiegeld arbeiders | | |
| 62021 | 45620 | | Vakantiegeld bedienden | | |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Personeel | Een groep werknemers die samenwerken binnen een onderneming om gemeenschappelijke doelen te bereiken. |
| Onderneming | Een organisatie of bedrijf dat economische activiteiten ontplooit met het oog op het genereren van winst. |
| Arbeidscontract | Een juridisch document waarin de afspraken tussen een werkgever en een werknemer worden vastgelegd, zoals functie, loon en arbeidsduur. |
| Arbeidsreglement | Een document dat de interne regels en procedures van een onderneming bevat met betrekking tot arbeid, zoals werktijden en gedragsnormen. |
| Bruto bezoldiging | Het totale bedrag aan loon dat een werknemer verdient vóór aftrek van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen. |
| Sociale zekerheid | Een stelsel dat burgers beschermt tegen financiële risico's zoals ziekte, werkloosheid en ouderdom, gefinancierd door bijdragen. |
| Personeelslid | Een individu dat in dienst is bij een werkgever en betaald wordt voor zijn of haar arbeid. |
| RSZ | Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de instantie die instaat voor de inning van sociale bijdragen en de financiering van de sociale zekerheid in België. |
| Belastingbesturen | De overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor de inning van belastingen van natuurlijke personen en bedrijven. |
| Kostprijs van de arbeid | De totale kosten die een werkgever maakt voor het in dienst hebben van een werknemer, inclusief loon, sociale bijdragen en andere voordelen. |
| Additionele werkgeversbijdrage | Een extra bijdrage die werkgevers moeten betalen bovenop de standaard sociale bijdragen, vaak afhankelijk van de sector of specifieke regelingen. |
| Brutobezoldiging | Het totale inkomen van een werknemer voordat er belastingen en andere inhoudingen van worden afgetrokken. |
| Belastbare bezoldiging | Het deel van de brutobezoldiging waarop belastingen en sociale bijdragen worden berekend. |
| Afhouding RSZ | Het bedrag dat van het brutoloon wordt ingehouden voor de sociale zekerheid. |
| BV | Bedrijfsvoorheffing, een voorschot op de personenbelasting dat werkgevers inhouden op het loon van hun werknemers. |
| Netto bezoldiging | Het bedrag dat een werknemer daadwerkelijk ontvangt na aftrek van alle belastingen en sociale zekerheidsbijdragen. |
| Bedrijfsvoorheffing | Een voorschot op de personenbelasting dat door de werkgever van het inkomen van de werknemer wordt ingehouden en doorgestort aan de staat. |
| Sleutelformule | Een formule die gebruikt wordt om de bedrijfsvoorheffing te berekenen, gebaseerd op verschillende belastbare schijven. |
| Jaarbelasting | Het totale bedrag aan inkomstenbelasting dat een persoon of entiteit over een heel jaar verschuldigd is. |
| Belastingverminderingen | Kortingen op de te betalen belasting, gebaseerd op bepaalde criteria zoals het hebben van kinderen ten laste of specifieke uitgaven. |
| Belastingvrije som | Een deel van het inkomen dat vrijgesteld is van belastingen. |
| Forfaitaire beroepskosten | Een vastgesteld bedrag dat in mindering mag worden gebracht op het inkomen als representatie van de kosten die gemaakt worden voor het uitoefenen van een beroep. |
| RSZ | Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Belgische overheidsinstantie die instaat voor de inning van sociale bijdragen. |
| SWT | Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, een regeling die oudere werknemers toestaat om vervroegd met pensioen te gaan. |
| Loonbeslag | De wettelijke procedure waarbij een deel van het loon van een werknemer wordt ingehouden om schulden te voldoen aan een schuldeiser. |
| Sociaal secretariaat | Een extern dienstverlenend bedrijf dat gespecialiseerd is in het beheer van personeelsadministratie, loonberekening en sociale aangiften voor andere ondernemingen. |
| Vakantiegeld | Een jaarlijkse toelage die werknemers ontvangen, bedoeld om hen te ondersteunen tijdens hun vakantie. |
| Vakantiedienstjaar | Het kalenderjaar waarin de werknemer de prestaties levert waarover vakantierechten worden opgebouwd. |
| Vakantiejaar | Het kalenderjaar waarin de werknemer recht heeft op het opgebouwde vakantiegeld en de betaalde vakantiedagen. |
| Jeugdvakantie | Een specifieke regeling die jongeren die net afstuderen of een lange periode zonder werk hebben gezeten, toestaat om toch recht te hebben op betaalde vakantie in hun eerste werkende jaar. |
| RJV | Rijksdienst Jaarlijkse Vakantie, de instantie die instaat voor de uitbetaling van vakantiegeld aan arbeiders in België. |
| Brutoloon | Het loon van een arbeider vóór aftrek van sociale bijdragen en belastingen. |
| Brutowedde | Het loon van een bediende vóór aftrek van sociale bijdragen en belastingen. |
| Wenbijdrage RSZ | Werknemersbijdrage aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. |
| Wg. bijdrage RSZ | Werkgeversbijdrage aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. |
Cover
H08_Investering.pdf
Summary
# Inleiding tot vaste activa
Vaste activa zijn bedrijfsmiddelen die een onderneming duurzaam ter beschikking staan om de exploitatie te ondersteunen [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Begrip en classificatie van vaste activa
Vaste activa zijn activa die worden verworven vanwege hun duurzame bijdrage aan het exploitatieproces van de onderneming. Ze kunnen op verschillende manieren worden geclassificeerd [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.1 Classificatie naar soort
De documentatie onderscheidt de volgende categorieën van materiële vaste activa naar soort:
* Terreinen [3](#page=3) [4](#page=4).
* Gebouwen [3](#page=3) [4](#page=4).
* Machines, installaties en uitrustingsgoederen [3](#page=3) [4](#page=4).
* Meubilair [3](#page=3) [4](#page=4).
* Rollend materieel [3](#page=3) [4](#page=4).
* Leasing en soortgelijke rechten [3](#page=3) [4](#page=4).
* Overige materiële vaste activa [3](#page=3) [4](#page=4).
* Activa in aanbouw en vooruitbetalingen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.2 Classificatie naar gebruiksduur
Een andere indeling van vaste activa is op basis van hun gebruiksduur:
* Activa met een onbeperkte levensduur [3](#page=3) [4](#page=4).
* Activa met een beperkte levensduur [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.2 Boekhoudkundige opvolging van vaste activa
De boekhoudkundige opvolging van vaste activa omvat verschillende stadia:
#### 1.2.1 Bij verwerving
Bij de verwerving van een vast actief is het cruciaal om de waarde ervan vast te stellen. Dit vormt de basis voor latere boekhoudkundige verwerking [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.2.2 Gedurende de levensduur
Gedurende de bestaansduur van een vast actief dient nagegaan te worden of er sprake is van waardeverminderingen of waardestijgingen [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Waardedalingen** worden doorgaans verwerkt via:
* Afschrijvingen [6](#page=6).
* Waardeverminderingen [6](#page=6).
* **Waardestijgingen** kunnen worden verwerkt via:
* Herwaarderingsmeerwaarden [6](#page=6).
#### 1.2.3 Bij stopzetting van gebruik
Wanneer een vast actief niet langer in gebruik is, kan dit leiden tot de realisatie ervan. Dit proces kan al dan niet uitzonderlijk zijn en gepaard gaan met een minderwaarde of meerwaarde [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Tip:** Het correct vaststellen en opvolgen van vaste activa is essentieel voor een getrouw beeld van de financiële toestand van de onderneming.
---
# Registratie van de verwerving van vaste activa
De registratie van de verwerving van vaste activa gebeurt op basis van de aanschaffingsprijs, die de aankoopprijs vermeerderd met alle bijkomende kosten omvat [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.1 Aanschaffingsprijs
De aanschaffingsprijs van een vast activum omvat de aankoopprijs en alle kosten die direct aan de verwerving en het op de beoogde locatie en in de bedrijfsklare toestand brengen van het actief verbonden zijn. Hieronder vallen bijvoorbeeld transportkosten, installatiekosten en douanerechten. De btw die niet terugvorderbaar is, wordt mee opgenomen in de aanschaffingsprijs [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Tip:** Het correct bepalen van de aanschaffingsprijs is cruciaal, omdat dit de basis vormt voor de afschrijvingen in de toekomst.
### 2.2 Rekeninggebruik uit klasse 2
Voor de registratie van de verwerving van vaste activa worden specifieke actiefrekeningen uit klasse 2 gebruikt. De meest voorkomende rekeningen zijn [7](#page=7) [8](#page=8):
* **22 Terreinen en gebouwen** [7](#page=7) [8](#page=8).
* **23 Installaties, machines en uitrusting** [7](#page=7) [8](#page=8).
* **24 Meubilair en rollend materieel** [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.3 Voorbeeld van de registratie
Hieronder volgt een voorbeeld van de registratie van de aankoop van een machine.
> **Example:** Aankoop machine voor 1 250,00 EUR (excl. 21% btw) [7](#page=7) [8](#page=8).
>
> **Journaalpost:**
>
> | Rekeningnr. | Omschrijving | Debet | Credit |
> | :---------- | :-------------------------------- | :------- | :------- |
> | 23000 | Installaties, machines & uitr. | 1 512,50 | |
> | 49959 | Terugvorderbare btw | 262,50 | |
> | 44000 | Leveranciers | | 1 775,00 |
>
> **Uitleg:**
> * De machine wordt geboekt op de desbetreffende actiefrekening (hier 23000) voor de aanschaffingsprijs, inclusief niet-terugvorderbare btw. In dit geval is de aankoopprijs 1 250,00 EUR. De terugvorderbare btw bedraagt $21\% \times 1250,00 \text{ EUR} = 262,50 \text{ EUR}$. De totale kostprijs die op de balans komt, is dus $1250,00 \text{ EUR} + 262,50 \text{ EUR} = 1512,50 \text{ EUR}$ [7](#page=7) [8](#page=8).
> * De terugvorderbare btw wordt op de rekening "Terugvorderbare btw" gezet [7](#page=7) [8](#page=8).
> * De openstaande schuld aan de leverancier wordt geboekt op de rekening "Leveranciers" voor het totale bedrag dat betaald moet worden, inclusief btw: $1 250,00 \text{ EUR} + 262,50 \text{ EUR} = 1 775,00 \text{ EUR}$ [7](#page=7) [8](#page=8).
---
# Afschrijvingen en waardeverminderingen
Afschrijvingen en waardeverminderingen zijn cruciale concepten voor het correct weergeven van de economische realiteit van activa in de boekhouding, met name voor activa die over meerdere exploitatieperiodes worden gebruikt en in waarde verminderen [9](#page=9).
### 3.1 Het concept van afschrijvingen
Afschrijvingen hebben betrekking op de kosten van activa met een beperkte levensduur die gedurende meerdere jaren worden gebruikt. Het doel is om de kost van het actief te spreiden over de periodes waarin het economisch voordeel levert. Dit proces vereist de bepaling van drie essentiële elementen: de af te schrijven waarde, de levensduur en het ritme van afschrijven [9](#page=9).
#### 3.1.1 De af te schrijven waarde
De af te schrijven waarde is het verschil tussen de aanschaffingswaarde van het actief en de vermoedelijke restwaarde op het einde van de levensduur [9](#page=9).
De formule hiervoor is:
$$ \text{Af te schrijven waarde} = \text{Aanschaffingswaarde} - \text{Restwaarde} $$
#### 3.1.2 De levensduur
De levensduur van een actief is de periode waarin het naar verwachting in de onderneming zal worden gebruikt. Deze levensduur wordt beïnvloed door technische en economische slijtage. Fiscaal worden er vuistregels gehanteerd [9](#page=9):
* **Algemeen principe:** 10 jaar voor activa zoals machines en meubilair [10](#page=10).
* **Versnelde afschrijving:**
* Voertuigen: 5 jaar [10](#page=10).
* Informatica-apparatuur: 3 tot 5 jaar [10](#page=10).
* Klein materieel: 3 jaar [10](#page=10).
* Oprichtingskosten: 5 jaar [10](#page=10).
* **Verlengde afschrijving:**
* Goodwill (cliënteel): 10 jaar [10](#page=10).
* Industriële gebouwen: 20 jaar [10](#page=10).
* Niet-industriële gebouwen (incl. kantoren en handelsgebouwen): 30 jaar [10](#page=10).
* Zonnepanelen: 20 jaar [10](#page=10).
Afwijkingen van deze vuistregels zijn mogelijk mits goede motivatie [10](#page=10).
#### 3.1.3 Het ritme van afschrijven
Het ritme van afschrijven beschrijft de wijze waarop de waardevermindering over de levensduur wordt verdeeld. Er zijn verschillende methoden [9](#page=9):
* **Lineaire afschrijving:** Gelijkmatige afschrijving over de tijd [9](#page=9).
* **Afschrijving volgens bedrijfsdrukte:** Gelijkmatige afschrijving naar gebruik [9](#page=9).
* **Progressieve afschrijving:** Minder afschrijven bij aanvang, meer naarmate het actief ouder wordt [9](#page=9).
* **Degressieve afschrijving:** Meer afschrijven bij aanvang, minder naarmate het actief ouder wordt [9](#page=9).
**Belangrijke fiscale wijziging:** Sinds 1 januari 2020 kunnen activa die na deze datum zijn verkregen of tot stand gebracht, niet langer degressief worden afgeschreven. Activa die vóór 1 januari 2020 zijn verkregen, kunnen wel de gehele levensduur degressief worden afgeschreven [9](#page=9).
### 3.2 Afschrijfbare activa
Om als beroepskost te worden aangemerkt, moet een afschrijving samengaan met een reële waardevermindering die in het belastbare tijdperk heeft plaatsgevonden. De volgende activa kunnen worden afgeschreven [11](#page=11):
* **Immateriële vaste activa (IMVA) met beperkte gebruiksduur:** Octrooien, licenties, merken, concessies, know-how [12](#page=12).
* **Materiële vaste activa (MVA) met beperkte gebruiksduur:** Beroepsgebouwen, machines, voertuigen, werktuigen, meubilair [12](#page=12).
* **Oprichtingskosten:** Deze kunnen ook worden afgeschreven [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 3.2.1 Activa die niet kunnen worden afgeschreven
Bepaalde activa kunnen niet worden afgeschreven, maar kunnen wel onderhevig zijn aan waardevermindering:
* Voorraden [12](#page=12).
* Effecten [12](#page=12).
* Schuldvorderingen [12](#page=12).
#### 3.2.2 Specifieke activa en waardeverminderingen
* **Kantoor- en handelsgebouwen:** Worden doorgaans afgeschreven aan 3% per jaar. Een lagere levensduur kan enkel worden toegepast bij bijzondere omstandigheden. Argumenten zoals herstellingswerken, frequente huurderswisselingen, "uit de mode raken" of een ouderwets karakter van een woning zijn ongeldige argumenten voor een hoger afschrijvingspercentage [13](#page=13).
* **Privéwoningen:** Worden ook aan 3% afgeschreven, tenzij bijzondere omstandigheden worden aangetoond [13](#page=13).
* **Antiquiteiten, schilderijen, sierstukken, zilverwerk, porselein en tapijten:** Hoewel deze objecten hun waarde kunnen behouden of zelfs verhogen, kunnen ze wel degelijk in waarde verminderen en derhalve worden onderworpen aan waardeverminderingen [14](#page=14).
### 3.3 Regels voor afschrijven gedurende het boekjaar
Er gelden specifieke regels voor het afschrijven in het jaar van aankoop en verkoop [15](#page=15):
* **WEL** afschrijven in het jaar van aankoop [15](#page=15).
* **NIET** afschrijven in het jaar van verkoop [15](#page=15).
* **NIET** voor een volledig jaar afschrijven in het jaar van aankoop [15](#page=15).
* **WEL** pro rata temporis afschrijven [15](#page=15).
#### 3.3.1 Pro rata temporis afschrijving
Pro rata temporis betekent dat het actief in het eerste jaar slechts wordt afgeschreven in verhouding tot het aantal dagen of maanden dat het actief daadwerkelijk in het bezit is van de vennootschap. De berekening start vanaf de datum van juridische of economische eigendomsverkrijging [17](#page=17).
**Voorbeeld:** Een installatie met een jaarlijkse lineaire afschrijving van 2.160,00 euro die op 1 juni 20N0 is aangekocht, wordt in het eerste jaar pro rata temporis afgeschreven over 7 maanden (van juni tot december) [16](#page=16) [17](#page=17).
$$ \text{Afschrijving 20N0} = 2.160,00 \text{ euro} \times \frac{7}{12} = 1.260,00 \text{ euro} $$ [16](#page=16).
#### 3.3.2 Boekhoudkundige verwerking
De boekhoudkundige verwerking van afschrijvingen gebeurt doorgaans in het diverse postenboek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de volgende rekeningen [19](#page=19):
* **23000 Installaties, machines en uitrusting:** Dit is een activarekening waarop de aanschaffingswaarde wordt geboekt [19](#page=19).
* **23009 Geboekte afschrijvingen op installaties, machines en uitrusting:** Dit is een correctierekening die de cumulatieve afschrijvingen bijhoudt. De netto boekwaarde wordt verkregen door de aanschaffingswaarde te verminderen met de geboekte afschrijvingen [19](#page=19).
* **63020 Afschrijvingen op MVA:** Dit is een kostenrekening die de afschrijving van de huidige boekingsperiode weergeeft [19](#page=19).
**Journaalpost op 31/12/20N0:**
```
D 23000 Install., machines & uitr. C12 000,00
23009 Geboekte afschrijvingen op D Install., machines & uitr. C1 260,00
D 63020 Afschrijvingen op MVA C1 260,00
31/12/N0
```
Voor het tweede jaar wordt de jaarlijkse afschrijving van 2.160,00 euro opnieuw geboekt op rekening 63020 en als tegenpost op rekening 23009. De nettoboekwaarde aan het einde van het tweede jaar bedraagt dan 8.580,00 euro (12.000 - 1.260 - 2.160) [20](#page=20).
**Voorbeeld 1 (Overzicht van afschrijvingen en boekwaarde over de jaren):**
Een installatie met een aanschaffingswaarde van 12.000,00 euro en een restwaarde van 1.200,00 euro, lineair afgeschreven over 5 jaar.
| Datum | Aanschaffingswaarde | Restwaarde | Af te schrijven waarde | Geboekte afschrijvingen (initieel jaar) | Geboekte afschrijvingen (volgende jaren) | Cumulatieve geboekte afschrijvingen | Boekwaarde |
| :--------- | :------------------ | :--------- | :--------------------- | :---------------------------------------- | :--------------------------------------- | :-------------------------------- | :--------- |
| 31/12/N0 | 12.000,00 | 1.200,00 | 10.800,00 | 1.260,00 (7/12) | - | 1.260,00 | 10.740,00 |
| 31/12/N1 | 12.000,00 | 1.200,00 | 10.800,00 | - | 2.160,00 | 3.420,00 | 8.580,00 |
| 31/12/N2 | 12.000,00 | 1.200,00 | 10.800,00 | - | 2.160,00 | 5.580,00 | 6.420,00 |
| 31/12/N3 | 12.000,00 | 1.200,00 | 10.800,00 | - | 2.160,00 | 7.740,00 | 4.260,00 |
| 31/12/N4 | 12.000,00 | 1.200,00 | 10.800,00 | - | 2.160,00 | 9.900,00 | 2.100,00 |
| 31/12/N5 | 12.000,00 | 1.200,00 | 10.800,00 | - | 900,00 (restant) | 10.800,00 | 1.200,00 |
Op 31/12/N5 is het actief volledig afgeschreven tot de restwaarde van 1.200,00 euro [21](#page=21).
**Voorbeeld 2 (Afschrijving op basis van dagen):**
Een machine van 50.000,00 euro wordt lineair afgeschreven over 5 jaar zonder restwaarde. Op 15 december 20N0 wordt deze aangekocht. Voor het jaar 20N0 mag de onderneming slechts voor 17 dagen afschrijven.
$$ \text{Afschrijving 20N0 (op dagen)} = \frac{50.000,00 \text{ euro}}{5 \text{ jaar}} \times \frac{17 \text{ dagen}}{365 \text{ dagen}} = 465,75 \text{ euro} $$ [23](#page=23).
Om de berekeningen te vereenvoudigen, wordt in dit handboek gewerkt met maanden in plaats van dagen [23](#page=23).
$$ \text{Afschrijving 20N0 (op maanden)} = \frac{50.000,00 \text{ euro}}{5 \text{ jaar}} \times \frac{0,5 \text{ maand}}{12 \text{ maanden}} = 416,67 \text{ euro} $$ [23](#page=23).
### 3.4 Waardeverminderingen voor activa met onbeperkte levensduur
Indien materiële vaste activa met een onbeperkte levensduur toch in waarde verminderen, wordt er een correctie geboekt via de rekening "66020 Niet-recurrente afschrijvingen en waardeverminderingen op MVA" [24](#page=24).
**Voorbeeld:** De waarde van een industrieterrein daalt van 25.000,00 euro naar 22.500,00 euro wegens vervuiling.
**Journaalpost op 31/12/N0:**
```
D 220000 Terreinen C25 000,00
22009 Geboekte waardever-D minderingen op terreinen C2 500,00
66020 Niet-recurrente afschrijvingen D en waardeverminderingen op MVA C2 500,00
31/12/N0
```
---
# Realisatie van vaste activa
De boekhoudkundige verwerking van de verkoop van vaste activa, inclusief de bepaling van winst of verlies en de bijbehorende journaalposten, wordt hier geanalyseerd [25](#page=25).
### 4.1 Algemene principes bij realisatie
Bij de verkoop van een vast actief kan er winst of verlies worden gerealiseerd ten opzichte van de boekwaarde. Dit resultaat dient afzonderlijk in de boekhouding te worden opgenomen [25](#page=25).
### 4.2 Realisatie met verlies
#### 4.2.1 Bepaling van het verlies
Een verlies op de realisatie van vaste activa ontstaat wanneer de verkoopprijs lager is dan de netto boekwaarde van het actief. De omvang van dit verlies is het verschil tussen de netto boekwaarde en de verkoopprijs [25](#page=25).
**Voorbeeld van verliesberekening:**
Aanschaffingswaarde: 6.000,00 euro [25](#page=25).
Afschrijvingen: 3.240,00 euro [25](#page=25).
Netto boekwaarde: 2.760,00 euro [25](#page=25).
Verkoopprijs (excl. btw): 2.000,00 euro [25](#page=25).
Verlies: 2.760,00 euro - 2.000,00 euro = 760,00 euro [25](#page=25).
#### 4.2.2 Boekhoudkundige verwerking van verlies
Het gerealiseerde verlies wordt geboekt als een kostenpost. Dit kan vallen onder de "Minderwaarde op de courante realisatie van vaste activa" (rekening 64100) als de verkoop regelmatig voorkomt, of onder de "Minderwaarde op de realisatie van vaste activa" (rekening 66300) als het een niet-recurrent karakter heeft [25](#page=25).
De journaalposten bij verkoop met verlies omvatten:
1. Boeking van de verkoopfactuur, inclusief verschuldigde btw [26](#page=26).
2. Bepaling van het resultaat door de verkoopopbrengsten, de afschrijvingen en de aanschaffingswaarde tegen elkaar af te zetten [27](#page=27).
**Journaalpost (verkoopfactuur):**
Debet: Handelsdebiteuren (netto verkoopprijs + btw) [26](#page=26).
Credit: Verkopen vaste activa (netto verkoopprijs) [26](#page=26).
Credit: Verschuldigde btw verkopen (btw-bedrag) [26](#page=26).
**Voorbeeld journaalpost verkoopfactuur:**
| Rekening | Debet | Credit |
| :------------------------------------------ | :--------- | :--------- |
| 40000 Handelsdebiteuren | 2.420,00 | |
| 49982 Verkopen vaste activa | | 2.000,00 |
| 49954 Verschuldigde btw verk. | | 420,00 |
| *Omschrijving: Verkoop machine* | | |
**Journaalpost (resultaatbepaling):**
Debet: Verkopen vaste activa (netto verkoopprijs) [27](#page=27).
Debet: Geboekte afschrijvingen op Installatie, machines & uitrusting [27](#page=27).
Credit: Installatie, machines & uitrusting (aanschaffingswaarde) [27](#page=27).
Credit: Minderwaarde op realisatie vaste activa (rekening 64100 of 66300) [27](#page=27).
**Voorbeeld journaalpost resultaatbepaling (verlies):**
| Rekening | Debet | Credit |
| :------------------------------------------------ | :-------- | :-------- |
| 49982 Verkopen vaste activa | 2.000,00 | |
| 23009 Geboekte afschrijvingen op Install., machines & uitr. | 3.240,00 | |
| 23000 Installatie, machines & uitrusting | | 6.000,00 |
| 64100/66300 Minderwaarde op realisatie vaste activa | 760,00 | |
| *Omschrijving: Resultaatbepaling verkoop machine* | | |
De gecombineerde journaalposten tonen de volledige verwerking van de verkoop met verlies [28](#page=28) [29](#page=29).
### 4.3 Realisatie met winst
#### 4.3.1 Bepaling van de winst
Een winst op de realisatie van vaste activa ontstaat wanneer de verkoopprijs hoger is dan de netto boekwaarde van het actief. De omvang van deze winst is het verschil tussen de verkoopprijs en de netto boekwaarde [30](#page=30).
**Voorbeeld van winstberekening:**
Aanschaffingswaarde: 6.000,00 euro [30](#page=30).
Afschrijvingen: 3.240,00 euro [30](#page=30).
Netto boekwaarde: 2.760,00 euro [30](#page=30).
Verkoopprijs (excl. btw): 3.000,00 euro [30](#page=30).
Winst: 3.000,00 euro - 2.760,00 euro = 240,00 euro [30](#page=30).
#### 4.3.2 Boekhoudkundige verwerking van winst
De gerealiseerde winst wordt geboekt als een opbrengst. Dit kan vallen onder de "Meerwaarden op de courante realisatie van vaste activa" (rekening 74100) als de verkoop regelmatig voorkomt, of onder de "Meerwaarden op de realisatie van vaste activa" (rekening 76300) als het een niet-recurrent karakter heeft [30](#page=30).
De journaalposten bij verkoop met winst omvatten:
1. Boeking van de verkoopfactuur [31](#page=31).
2. Bepaling van het resultaat door de verkoopopbrengsten, de afschrijvingen en de aanschaffingswaarde tegen elkaar af te zetten [31](#page=31).
**Journaalpost (verkoopfactuur):**
Debet: Handelsdebiteuren (netto verkoopprijs + btw) [31](#page=31).
Credit: Verkopen vaste activa (netto verkoopprijs) [31](#page=31).
Credit: Verschuldigde btw verkopen (btw-bedrag) [31](#page=31).
**Voorbeeld journaalpost verkoopfactuur:**
| Rekening | Debet | Credit |
| :------------------------------------------ | :-------- | :-------- |
| 40000 Handelsdebiteuren | 3.630,00 | |
| 49982 Verkopen vaste activa | | 3.000,00 |
| 49954 Verschuldigde btw verk. | | 630,00 |
| *Omschrijving: Verkoop machine* | | |
**Journaalpost (resultaatbepaling):**
Debet: Verkopen vaste activa (netto verkoopprijs) [31](#page=31).
Debet: Installatie, machines & uitrusting (aanschaffingswaarde) [31](#page=31).
Credit: Geboekte afschrijvingen op Installatie, machines & uitrusting [31](#page=31).
Credit: Meerwaarden op realisatie vaste activa (rekening 74100 of 76300) [31](#page=31).
**Voorbeeld journaalpost resultaatbepaling (winst):**
| Rekening | Debet | Credit |
| :----------------------------------------------- | :-------- | :-------- |
| 49982 Verkopen vaste activa | 3.000,00 | |
| 23000 Installatie, machines & uitrusting | 6.000,00 | |
| 23009 Geboekte afschrijvingen op Install., machines & uitr. | | 3.240,00 |
| 74100/76300 Meerwaarde op realisatie vaste activa | | 240,00 |
| *Omschrijving: Resultaatbepaling verkoop machine* | | |
De gecombineerde journaalposten illustreren de volledige verwerking van de verkoop met winst [32](#page=32) [33](#page=33).
> **Tip:** Het is cruciaal om de aard van de verkoop (courant of niet-recurrent) te bepalen om de juiste resultatenrekening (64100/74100 of 66300/76300) te kiezen [25](#page=25) [30](#page=30).
> **Voorbeeld:** Een onderneming die normaal gesproken machines verkoopt, zal de winsten en verliezen op deze verkopen boeken onder de courante rekeningen 74100 of 64100. Een eenmalige verkoop van een bedrijfspand valt daarentegen onder de niet-recurrentie rekeningen 76300 of 66300.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vaste activa | Bedrijfsactiva die verworven worden omwille van hun duurzame bijdrage aan het exploitatieproces van de onderneming en die bedoeld zijn om langer dan één jaar mee te gaan. |
| Exploitatieproces | Het geheel van activiteiten dat een onderneming onderneemt om haar bedrijfsdoelstellingen te bereiken, inclusief productie, verkoop en dienstverlening. |
| Aanschaffingsprijs | De totale kosten die gemaakt worden om een actief te verwerven, inclusief de aankoopprijs en alle bijkomende kosten zoals transport, installatie en belastingen die niet terugvorderbaar zijn. |
| Afschrijvingen | De systematische spreiding van de kosten van een vast actief over de verwachte levensduur ervan, om de waardevermindering door gebruik, slijtage of veroudering te weerspiegelen in de boekhouding. |
| Waardeverminderingen | Boekingen die een werkelijke daling van de waarde van een actief weergeven die niet het gevolg is van normale slijtage, zoals economische factoren of schade. |
| Levensduur | De geschatte periode waarin een actief naar verwachting zal functioneren en bijdragen aan de bedrijfsactiviteiten, beïnvloed door technische en economische factoren. |
| Lineaire afschrijving | Een methode waarbij de afschrijvingskosten elk jaar gelijk blijven gedurende de gehele levensduur van het actief. |
| Degressieve afschrijving | Een methode waarbij in de eerste jaren van de levensduur van een actief hogere afschrijvingskosten worden geboekt dan in latere jaren. |
| Pro rata temporis | Een berekeningsmethode waarbij afschrijvingen in het eerste en laatste jaar van gebruik van een actief worden berekend naar rato van de periode dat het actief daadwerkelijk in gebruik is geweest. |
| Netto boekwaarde | De waarde van een actief in de boekhouding na aftrek van de cumulatieve afschrijvingen en eventuele waardeverminderingen van de oorspronkelijke aanschaffingsprijs. |
| Minderwaarde | Het verschil wanneer de verkoopprijs van een vast actief lager is dan de netto boekwaarde op het moment van verkoop. |
| Meerwaarde | Het verschil wanneer de verkoopprijs van een vast actief hoger is dan de netto boekwaarde op het moment van verkoop. |
| Immateriële vaste activa (IMVA) | Activa zonder fysieke vorm, zoals octrooien, licenties, merken en know-how, die economische waarde vertegenwoordigen voor de onderneming. |
| Materiële vaste activa (MVA) | Fysieke activa die door de onderneming worden gebruikt in de bedrijfsuitoefening, zoals gebouwen, machines en voertuigen. |
Cover
H09_Financiering.pdf
Summary
# Vorming van eigen vermogen
Dit onderdeel behandelt de diverse methoden waarmee eigen vermogen binnen een onderneming wordt gevormd, inclusief stortingen in geld en inbreng in natura, alsook processen van kapitaalverhoging en -vermindering.
### 1.1. Inbreng door storting in geld
Eigen vermogen wordt gevormd wanneer een persoon geld stort op een rekening die geopend is op naam van de handelszaak, met de intentie dit geld permanent aan de onderneming toe te wijzen. Deze storting resulteert in een toename van het eigen vermogen en een gelijkwaardig tegoed op de bankrekening van de onderneming [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een persoon stort 25.000,00 euro op een bankrekening geopend op naam van zijn handelszaak 'Erikson', met de bedoeling dit bedrag niet terug op te vragen [4](#page=4).
### 1.2. Inbrengvorming door inbreng in natura
Een onderneming kan ook gesticht worden door het overmaken van persoonlijke bezittingen van een natuurlijk persoon aan de onderneming. De waarde van deze inbreng wordt vastgesteld. Bij een inbreng in natura wordt een actiefbestand (zoals een winkelpand, winkelinrichting, meubilair) overgedragen aan de onderneming, terwijl er mogelijk ook schulden (zoals een hypothecaire schuld) worden overgenomen. De nettowaarde van de inbreng wordt berekend door de overgenomen schulden af te trekken van de waarde van de ingebrachte activa [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een fysiek persoon bestemt op permanente wijze voor zijn onderneming:
> * Winkelhuis, waardering: 75.000,00 euro
> * Winkelinrichting, waardering: 12.500,00 euro
> * Meubilair, waardering: 7.500,00 euro
> * Hypothecaire schuld, waardering: 30.000,00 euro
>
> De nettowaarde van de inbreng bedraagt dan 75.000,00 + 12.500,00 + 7.500,00 - 30.000,00 = 65.000,00 euro [5](#page=5).
### 1.3. Kapitaalverhogingen
Kapitaalverhogingen vertegenwoordigen een toename van het eigen vermogen van een onderneming. Deze kunnen op verschillende manieren plaatsvinden [7](#page=7):
#### 1.3.1. Eigenlijke kapitaalverhoging
Dit omvat zowel stortingen in geld ("in speciën") als inbrengen in natura [7](#page=7).
#### 1.3.2. Oneigenlijke kapitaalverhoging
Dit type kapitaalverhoging wordt gerealiseerd door de incorporatie van bestaande reserves, uitgiftepremies, herwaarderingsmeerwaarden of overgedragen winst in het kapitaal. Dit heeft geen directe kasinstroom tot gevolg, maar herstructureert het eigen vermogen [7](#page=7).
### 1.4. Kapitaalverminderingen
Kapitaalverminderingen houden een daling in van het "geplaatste kapitaal" [8](#page=8).
#### 1.4.1. Werkelijke kapitaalvermindering
Dit kan gebeuren door directe terugbetaling aan de aandeelhouders of door de ontheffing van de verplichting tot verdere storting van nog niet opgevraagd kapitaal [8](#page=8).
#### 1.4.2. Oneigenlijke kapitaalvermindering
Een oneigenlijke kapitaalvermindering treedt op wanneer het eigen vermogen wordt aangetast door overgedragen verliezen [8](#page=8).
### 1.5. Componenten van eigen vermogen (structuur volgens Balans)
Het eigen vermogen op de passivazijde van de balans omvat verschillende posten [3](#page=3):
* **Inbreng**: Dit is het kapitaal dat oorspronkelijk door de oprichters of aandeelhouders is ingebracht.
* **Beschikbaar**: Het deel van de inbreng dat vrij opvraagbaar is.
* **Onbeschikbaar**: Het deel van de inbreng dat niet vrij opvraagbaar is.
* **Herwaarderingsmeerwaarden**: Meerwaarden gerealiseerd uit de herwaardering van activa.
* **Reserves**: Winsten die niet zijn uitgekeerd.
* **Onbeschikbare reserves**: Reserves die wettelijk of statutair niet vrij verdeeld mogen worden.
* **Statutair onbeschikbare reserves**: Reserves die door de statuten van de vennootschap niet vrij te verdelen zijn.
* **Inkoop eigen aandelen**: Bedragen gereserveerd voor het inkopen van eigen aandelen.
* **Financiële steunverlening**: Bedragen gereserveerd voor financiële steun.
* **Overige onbeschikbare reserves**.
* **Belastingvrije reserves**: Reserves die onder specifieke fiscale voorwaarden zijn vrijgesteld.
* **Beschikbare reserves**: Reserves die vrij kunnen worden uitgekeerd.
* **Overgedragen winst (verlies)**: De winst of het verlies uit voorgaande boekjaren dat nog niet is uitgekeerd of verrekend.
* **Kapitaalsubsidies**: Subsidies die door de overheid zijn verstrekt en als eigen vermogen worden behandeld.
---
# Financiering door schulden op meer dan één jaar
Dit onderdeel behandelt leningen met een looptijd langer dan één jaar, inclusief hun kenmerken, aflossingstabellen, en de boekhoudkundige verwerking van interest en aflossingen [9](#page=9).
### 2.1 Betekenis en kenmerken van langlopende schulden
Financiering door middel van leningen met een contractuele looptijd van meer dan één jaar is een gangbare praktijk. Deze leningen kunnen verstrekt worden door kredietinstellingen of door derden en vereisen een contractuele overeenkomst [9](#page=9).
Kernmerken van een lening omvatten:
* **Nominale waarde**: Het hoofdbedrag dat wordt ontvangen en terugbetaald [9](#page=9).
* **Looptijd**: De periode gedurende welke de lening beschikbaar is en binnen welke de aflossing moet plaatsvinden [9](#page=9).
* **Terugbetaling of aflossing**: Kan in één keer aan het einde van de looptijd gebeuren, of verdeeld worden over de looptijd [9](#page=9).
* **Intrestvoet**: Het percentage dat betaald moet worden over het uitstaande nominale bedrag [9](#page=9).
* **Vervaldag**: De datum waarop de lening contractueel is verstrekt en waarop intresten en/of aflossingen verschuldigd zijn [9](#page=9).
### 2.2 Aflossingstabellen: gelijke aflossing
Bij een lening met gelijke aflossing wordt het nominale bedrag verdeeld over de looptijd in gelijke delen [10](#page=10).
#### 2.2.1 Voorbeeld van een aflossingstabel met gelijke aflossing
Onderneming "Erikson" neemt een investeringslening van 100 000,00 EUR aan met 5 jaarlijkse aflossingen van 20 000,00 EUR. De jaarlijkse intrestvoet bedraagt 7,5% met een zesmaandelijkse intrestafrekening na vervallen termijn. De vervaldag is 15 maart, de datum van ontvangst 15 maart 20N0. Er zijn dossierkosten van 200,00 EUR exclusief 21% btw [10](#page=10).
* **Nominale waarde**: 100 000,00 EUR [10](#page=10).
* **Looptijd**: 5 jaar [10](#page=10).
* **Terugbetaling**: Jaarlijks 20 000,00 EUR [10](#page=10).
* **Jaarlijkse intrestvoet**: 7,5% [10](#page=10).
* **Intrestafrekening**: Zesmaandelijks [10](#page=10).
* **Dossierkosten**: 200,00 EUR + 21% btw [10](#page=10).
Het verloop van de lening:
* **Begin 1e jaar (20N0)**: 100 000,00 EUR krediet op lange termijn (LT) (rekening 17300 KI: schulden op rekening) [11](#page=11).
* **Einde 1e jaar (31/12/20N0)**: 20 000,00 EUR wordt op korte termijn (KT) geclassificeerd (rekening 42300 Binnen het jaar vervallende KI: schulden op rekening), terwijl 80 000,00 EUR op LT blijft staan (rekening 17300 KI: schulden op rekening) [11](#page=11).
De intrestberekening gebeurt zesmaandelijks tegen 7,5% per jaar. De terugbetalingsmomenten zijn 15 maart en 15 september [12](#page=12).
#### 2.2.2 Aflossingstabel met zesmaandelijkse intrestafrekening (voorbeeld Erikson)
| Datum | Openstaand saldo begin periode | Aflossing | Intrest (7,5% per jaar) | Totaal te betalen | Openstaand saldo einde periode |
| :---------- | :----------------------------- | :-------- | :---------------------- | :---------------- | :---------------------------- |
| 15/03/20N0 | 100 000,00 EUR | 0,00 EUR | 0,00 EUR | 0,00 EUR | 100 000,00 EUR |
| 15/09/20N0 | 100 000,00 EUR | 0,00 EUR | 3 750,00 EUR | 3 750,00 EUR | 100 000,00 EUR |
| 31/12/20N0 | 100 000,00 EUR | 0,00 EUR | 2 187,50 EUR | 2 187,50 EUR | 100 000,00 EUR |
| **Totaal 20N0** | | **0,00 EUR** | **5 937,50 EUR** | **5 937,50 EUR** | |
| 15/03/20N1 | 100 000,00 EUR | 20 000,00 EUR | 3 750,00 EUR | 23 750,00 EUR | 80 000,00 EUR |
| 15/09/20N1 | 80 000,00 EUR | 0,00 EUR | 3 000,00 EUR | 3 000,00 EUR | 80 000,00 EUR |
| 31/12/20N1 | 80 000,00 EUR | 0,00 EUR | 1 750,00 EUR | 1 750,00 EUR | 80 000,00 EUR |
| **Totaal 20N1** | | **20 000,00 EUR** | **8 500,00 EUR** | **28 500,00 EUR** | |
* Berekening intrest 15/09/20N0: $100\,000 \times 7,5\% \times \frac{6}{12} = 3\,750,00$ EUR [13](#page=13).
* Berekening toe te rekenen intrest 31/12/20N0: $100\,000 \times 7,5\% \times \frac{3.5}{12} = 2\,187,50$ EUR. De periode van 3.5 maanden is van 15 september tot 31 december [13](#page=13) [21](#page=21).
#### 2.2.3 Aflossingstabel met gelijkblijgende totale betaling (annuïteitenlening)
Een andere methode is de lening waarbij de totale betaling (aflossing + intrest) constant blijft gedurende de looptijd. De aflossing is dan variabel, de intrest neemt af naarmate het openstaande saldo daalt, en de aflossing stijgt om de totale betaling constant te houden.
### 2.3 Boekhoudkundige verwerking van schulden op meer dan één jaar
De boekhoudkundige verwerking volgt de contractuele afspraken en de financiële stromen.
#### 2.3.1 Boekingen voor de lening van Erikson (EUR 100 000,00)
**1) Ontvangst lening (15 maart 20N0):**
* De ontvangst van de lening wordt geboekt als een schuld op lange termijn.
* De betaling van dossierkosten wordt als financiële kost geboekt.
* **Debet**: 17300 KI: schulden op rekening (nominaal bedrag) - 100 000,00 EUR [17](#page=17).
* **Credit**: 55000 KI: R/C (ontvangen bedrag) - 99 758,00 EUR [17](#page=17).
* **Credit**: 49959 TTV btw bij AK (21% op 200,00 EUR) - 42,00 EUR [17](#page=17).
* **Credit**: 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden (dossierkosten) - 200,00 EUR [17](#page=17).
Deze boeking kan gesplitst worden in de ontvangst van de lening en de betaling van de dossierkosten [18](#page=18).
**2) Betaling 6 maanden intrest (15 september 20N0):**
* De betaling van de intrest wordt geboekt als een financiële kost.
* **Debet**: 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden - 3 750,00 EUR [19](#page=19).
* **Credit**: 55000 KI: R/C - 3 750,00 EUR [19](#page=19).
**3) Inventaris (31 december 20N0): Overboeking naar KT**
* Het deel van de lening dat binnen het komende jaar vervalt, wordt overgeboekt van LT naar KT.
* **Debet**: 17300 KI: schulden op rekening (resterend LT bedrag) - 80 000,00 EUR [20](#page=20).
* **Credit**: 42300 Binnen het jaar vervallende KI: schulden op rekening (deel dat nu KT is) - 20 000,00 EUR [20](#page=20).
**4) Inventaris (31 december 20N0): Boeken van toe te rekenen intrest**
* De intrest die in het huidige boekjaar is opgebouwd, maar pas volgend boekjaar betaald wordt, wordt geboekt als een toe te rekenen kost (overlopende actiefrekening).
* **Debet**: 49200 Toe te rekenen kosten - 2 187,50 EUR [21](#page=21).
* **Credit**: 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden - 2 187,50 EUR [21](#page=21).
**5) Tegenboeken toe te rekenen intrest (1 januari 20N1):**
* Aan het begin van het nieuwe boekjaar wordt de toe te rekenen intrest uit het vorige jaar teruggeboekt.
* **Debet**: 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden - 2 187,50 EUR [22](#page=22).
* **Credit**: 49200 Toe te rekenen kosten - 2 187,50 EUR [22](#page=22).
**6) Betaling 1e promesse en intrest (15 maart 20N1):**
* De aflossing van de promesse vermindert de schuld op KT. De intrest wordt als kost geboekt.
* **Debet**: 42300 Binnen het jaar vervallende KI: schulden op rekening (aflossing promesse) - 20 000,00 EUR [23](#page=23).
* **Credit**: 55000 KI: R/C (betaling promesse) - 20 000,00 EUR [23](#page=23).
* **Debet**: 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden (intrest) - 3 750,00 EUR [23](#page=23).
* **Credit**: 55000 KI: R/C (betaling intrest) - 3 750,00 EUR [23](#page=23).
**7) Betaling 6 maanden intrest (15 september 20N1):**
* Boeking van de zesmaandelijkse intrest op het resterende saldo.
* **Debet**: 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden - 3 000,00 EUR [25](#page=25).
* **Credit**: 55000 KI: R/C - 3 000,00 EUR [25](#page=25).
**8) Inventaris (31 december 20N1): Overboeking naar KT**
* Het resterende deel van de lening wordt wederom overgeboekt naar KT.
* **Debet**: 17300 KI: schulden op rekening (resterend LT bedrag) - 60 000,00 EUR [26](#page=26).
* **Credit**: 42300 Binnen het jaar vervallende KI: schulden op rekening (deel dat nu KT is) - 20 000,00 EUR [26](#page=26).
**9) Inventaris (31 december 20N1): Boeken van toe te rekenen intrest**
* De intrest die opgebouwd is in het laatste deel van het jaar, maar pas volgend jaar betaald wordt.
* **Debet**: 49200 Toe te rekenen kosten - 1 750,00 EUR [27](#page=27).
* **Credit**: 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden - 1 750,00 EUR [27](#page=27).
#### 2.3.2 Boekingsschema's
De boekingsschema's voor boekjaar 20N0 en 20N1 vatten de opeenvolgende stappen samen [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 2.3.3 Overlopende rekeningen
Overlopende rekeningen, zoals "Toe te rekenen kosten" (rekening 49), worden gebruikt om kosten en opbrengsten toe te rekenen aan het juiste boekjaar, ongeacht het moment van betaling of ontvangst [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Overlopende rekeningen van het actief** (bv. toe te rekenen kosten, anticipatie opbrengsten) [31](#page=31).
* **Overlopende rekeningen van het passief** (bv. toe te rekenen opbrengsten, anticipatie kosten) [31](#page=31).
### 2.4 Extra voorbeeld: Investeringslening (EUR 25 000,00)
Onderneming sluit een lening af van 25 000,00 EUR met een looptijd van 5 jaar en jaarlijkse aflossingen van 5 000,00 EUR. De intrestvoet is 7% per jaar met zesmaandelijkse afrekening. De vervaldag en ontvangstdatum is 1 december 20N1. Dossierkosten bedragen 375,00 EUR + 21% btw [32](#page=32).
#### 2.4.1 Aflossingstabel (Extra voorbeeld)
| Datum | Openstaand saldo begin periode | Aflossing | Intrest (7% per jaar) | Totaal te betalen | Openstaand saldo einde periode |
| :---------- | :----------------------------- | :-------- | :-------------------- | :---------------- | :---------------------------- |
| 01/12/20N1 | 25 000,00 EUR | 0,00 EUR | 0,00 EUR | 0,00 EUR | 25 000,00 EUR |
| 01/06/20N2 | 25 000,00 EUR | 0,00 EUR | 875,00 EUR | 875,00 EUR | 25 000,00 EUR |
| 01/12/20N2 | 25 000,00 EUR | 5 000,00 EUR | 875,00 EUR | 5 875,00 EUR | 20 000,00 EUR |
| 01/06/20N3 | 20 000,00 EUR | 0,00 EUR | 700,00 EUR | 700,00 EUR | 20 000,00 EUR |
| 01/12/20N3 | 20 000,00 EUR | 5 000,00 EUR | 700,00 EUR | 5 700,00 EUR | 15 000,00 EUR |
* Berekening intrest 01/06/20N2: $25\,000 \times 7\% \times \frac{6}{12} = 875,00$ EUR.
#### 2.4.2 Boekingen (Extra voorbeeld)
* **Ontvangst lening**: Debet 17300 KI: schulden op rekening, Credit 55000 KI: R/C.
* **Boeking kosten**: Debet 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden, Credit 55000 KI: R/C, Credit 49959 TTV btw bij AK.
* **Aflossing promesse en intrest**: Debet 42300 Binnen het jaar vervallende KI: schulden op rekening (aflossing), Debet 65000 Rente, commissies & kosten verbonden aan schulden (intrest), Credit 55000 KI: R/C (totaal betaald).
### 2.5 Classificatie van financiële schulden
Financiële schulden worden onderverdeeld in achtergestelde en niet-achtergestelde leningen [34](#page=34).
* **Achtergestelde leningen**: Kunnen al dan niet converteerbaar zijn en worden beschouwd als quasi-eigen vermogen. De rekeningen hiervoor zijn 17000, 17010, 42000, 42010 [34](#page=34).
* **Niet-achtergestelde leningen**: Kunnen al dan niet converteerbaar zijn en omvatten ook effecten. De rekeningen hiervoor zijn 17100, 17110, 42100, 42110 [34](#page=34).
> **Tip:** Een duidelijke opdeling in lange termijn (LT) en korte termijn (KT) schulden is cruciaal aan het einde van elk boekjaar om de financiële positie correct weer te geven. De overgang van LT naar KT gebeurt voor het deel dat binnen het komende jaar vervalt [11](#page=11) [20](#page=20) [26](#page=26).
---
# Schulden op ten hoogste één jaar
Dit onderwerp behandelt kortetermijnschulden, met een specifieke focus op leverancierskrediet en voorschotten in rekening-courant bij banken, inclusief hun boekhoudkundige verwerking [35](#page=35).
### 3.1 Ontvangen leverancierskrediet
Leverancierskrediet betreft uitstel van betaling dat door een leverancier aan een onderneming wordt verleend. Dit krediet heeft doorgaans geen expliciete renteverbinding [36](#page=36).
> **Voorbeeld:** Een leverancier verkoopt goederen onder de voorwaarde van betaling binnen 90 dagen. Indien de klant binnen 15 dagen betaalt, ontvangt deze 2% korting. De "impliciete kost" van het niet benutten van deze korting voor de resterende 75 dagen (90 dagen - 15 dagen) kan worden berekend, hoewel de specifieke berekening niet gedetailleerd wordt weergegeven op de betreffende pagina's [36](#page=36).
### 3.3 Bank, voorschotten in rekening-courant
Voorschotten in rekening-courant, ook wel kaskrediet genoemd, stellen een handelaar in staat om van een bank een vooraf bepaalde maximale kredietlijn te gebruiken. De handelaar heeft dan een krediet dat hij naar behoefte kan opnemen en kan zijn zichtrekening zowel met een debet- als een creditsaldo hebben [37](#page=37).
#### 3.3.1 Boekhoudkundige verwerking van rekening-courant kredieten
De kredietgrens zelf wordt niet expliciet in de boekhouding opgenomen. Alle betalingen en ontvangsten op de rekening worden geregistreerd in het financieel dagboek. Het resulterende saldo op de rekening "55000 Kredietinstellingen: R/C" bepaalt of er een debet- of creditsaldo is. Een debetsaldo betekent dat er geen krediet is opgenomen, terwijl een creditsaldo aangeeft dat er gebruik is gemaakt van het krediet [38](#page=38).
Tijdens de inventarisverrichtingen aan het einde van het boekjaar wordt een eventueel voorkomend creditsaldo op de actiefrekening "55000 Kredietinstellingen: R/C" overgeboekt naar de passiefrekening "43300 Kredietinstellingen – Schulden in R/C". Bij de opening van het nieuwe boekjaar wordt de omgekeerde boeking gedaan [38](#page=38).
> **Voorbeeld Boeking:**
> Een handelaar heeft 3.000,00 euro krediet opgenomen.
>
> **Einde boekjaar:**
>
> Debet: 43300 KI: schulden in R/C - 3.000,00
> Credit: 55000 Kredietinstellingen R/C - 3.000,00
>
> **Begin boekjaar:**
>
> Debet: 55000 Kredietinstellingen R/C - 3.000,00
> Credit: 43300 KI: schulden in R/C - 3.000,00
>
> [38](#page=38).
Financiële instellingen berekenen rente over het daadwerkelijk opgenomen krediet en kunnen een commissie aanrekenen op de maximale kredietgrens of de hoogst benutte kredietstand. Deze kosten worden doorgaans per kwartaal gefactureerd [39](#page=39).
> **Voorbeeld Berekening Rente:**
> Een rente van 6% per jaar wordt aangerekend. Gedurende één kwartaal werd een krediet opgenomen van 3.000,00 euro.
>
> Jaarlijkse rente: $6\% \times 3.000,00 = 180,00$ euro.
> Rente per kwartaal: $180,00 / 4 = 45,00$ euro.
>
> **Boeking einde kwartaal:**
>
> Debet: 55000 Kredietinstellingen: R/C - 45,00
> Credit: 65000 Rente, commissies en kosten verbonden aan schulden - 45,00
>
> [39](#page=39).
---
# Voorstelling in de jaarrekening en uitgewerkte voorbeelden
Dit gedeelte beschrijft de presentatie van financiële informatie in de jaarrekening en illustreert de concepten met een uitgewerkt voorbeeld.
## 4. Voorstelling in de jaarrekening
De jaarrekening vormt de formele weergave van de financiële positie en prestaties van een entiteit. De manier waarop verschillende financiële posten worden gepresenteerd, is cruciaal voor de interpretatie van deze informatie door externe belanghebbenden. De nadruk ligt hier op de structuur en de inhoud van de presentatie, waarbij concepten direct worden toegepast in een praktisch voorbeeld [40](#page=40).
### 4.1 Componenten van de jaarrekening
De jaarrekening bestaat doorgaans uit een balans, een winst- en verliesrekening, een kasstroomoverzicht en een toelichting. Elk van deze componenten presenteert specifieke financiële informatie op een gestandaardiseerde wijze [40](#page=40).
### 4.2 Presentatieprincipes
De presentatie in de jaarrekening volgt specifieke principes om duidelijkheid en vergelijkbaarheid te waarborgen. Dit omvat de classificatie van activa en passiva, de presentatie van opbrengsten en kosten, en de weergave van kasstromen [40](#page=40).
### 4.3 Uitgewerkte voorbeelden
Om de theoretische concepten te verduidelijken, worden in de praktijk vaak uitgewerkte voorbeelden gebruikt. Deze voorbeelden tonen hoe specifieke transacties en gebeurtenissen worden verwerkt en gepresenteerd in de verschillende onderdelen van de jaarrekening [40](#page=40).
**Tip:** Begrip van de presentatieprincipes is essentieel om de financiële rapportages correct te kunnen interpreteren. Besteed daarom extra aandacht aan de structuur en de classificatie van posten in de jaarrekening [40](#page=40).
---
Dit document bevat een sectie genaamd "5. Uitgewerkt voorbeeld" en "6. Integratie voorbeeld" die verder ingaan op de praktische toepassing van de presentatieprincipes in de jaarrekening. Deze voorbeelden zullen de theoretische concepten verder concretiseren [40](#page=40).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Eigen vermogen | Het eigen vermogen van een onderneming omvat de middelen die door de eigenaars zijn ingebracht of aan de onderneming zijn toevertrouwd, en vertegenwoordigt het netto-actief na aftrek van alle schulden. |
| Inbreng in geld | De inbreng in geld gebeurt wanneer een persoon geldbedragen stort op een rekening die geopend is op naam van de handelszaak, wat direct bijdraagt aan de vorming van het eigen vermogen en een banksaldo creëert. |
| Inbreng in natura | Inbreng in natura vindt plaats wanneer persoonlijke bezittingen, zoals vastgoed, inrichting of meubilair, permanent aan de onderneming worden overgedragen en de waarde hiervan wordt verrekend met eventuele hypothecaire schulden om de nettowaarde van de inbreng te bepalen. |
| Kapitaalverhoging | Een kapitaalverhoging kan plaatsvinden door een eigenlijke verhoging (in geld of in natura) of een oneigenlijke verhoging door de incorporatie van reserves, uitgiftepremies, herwaarderingsmeerwaarden of overgedragen winst. |
| Kapitaalvermindering | Een kapitaalvermindering kan reëel zijn door terugbetaling of ontheffing van verdere storting, of oneigenlijk door aantasting van het eigen vermogen door overgedragen verliezen. |
| Schulden op meer dan één jaar | Dit zijn financiële verplichtingen met een contractuele looptijd die langer is dan één jaar, verstrekt door kredietinstellingen of derde personen, en worden gekenmerkt door nominale waarde, looptijd, aflossingstermijn, intrestvoet en vervaldag. |
| Nominale waarde (lening) | De nominale waarde van een lening vertegenwoordigt het hoofdbedrag dat de lener ontvangt en op termijn moet terugbetalen aan de geldverstrekker. |
| Looptijd (lening) | De looptijd van een lening is de periode waarover de geldverstrekker de middelen ter beschikking stelt aan de lener, en waarbinnen de lening volledig moet worden afgelost. |
| Aflossingstabel | Een aflossingstabel toont de periodieke aflossingen van de hoofdsom van een lening, vaak in combinatie met de berekening van de verschuldigde interest over het resterende bedrag. |
| Intrestvoet | De intrestvoet is het percentage dat de lener jaarlijks betaalt over het uitstaande nominale bedrag van de lening als vergoeding voor het geleende kapitaal. |
| Vervaldag (lening) | De vervaldag van een lening is de specifieke datum waarop de lening oorspronkelijk werd aangegaan en waarop de contractuele verplichtingen voor interestbetalingen en/of aflossingen in de toekomst dienen te gebeuren. |
| Dossierkosten | Dit zijn eenmalige kosten die door de financiële instelling in rekening worden gebracht voor het opzetten en beheren van een lening of kredietfaciliteit. |
| Toe te rekenen kosten | Dit zijn kosten die weliswaar ontstaan zijn in de huidige verslagperiode, maar nog niet betaald zijn en dus nog toekomstige betaling vereisen, en worden daarom aan het einde van de periode geboekt als schuld of overlopende passiva. |
| Binnen het jaar vervallende leningen | Dit zijn schulden die oorspronkelijk op meer dan één jaar werden aangegaan, maar waarvan het resterende deel binnen het komende boekjaar vervalt en dus als kortetermijnschuld worden geclassificeerd. |
| Schulden op ten hoogste één jaar | Dit zijn financiële verplichtingen waarvan de contractuele looptijd maximaal één jaar bedraagt, inclusief leveranciersschulden, bankkredieten op rekening-courant en andere kortetermijnverplichtingen. |
| Leverancierskrediet | Leverancierskrediet is het uitstel van betaling dat een leverancier verleent aan een klant voor geleverde goederen of diensten, vaak gekoppeld aan korting bij snellere betaling. |
| Impliciete kost van krediet | De impliciete kost van krediet verwijst naar de economische kost van het gebruikmaken van uitstel van betaling, bijvoorbeeld het missen van een korting door niet tijdig te betalen. |
| Voorschotten in rekening-courant | Dit is een kredietfaciliteit die een bank verleent aan een rekeninghouder, waarbij de rekening gedurende een bepaalde periode een debetsaldo mag vertonen tot een afgesproken maximumkredietlijn. |
| Kredietinstellingen: R/C | De rekening 'Kredietinstellingen: R/C' (Rekening-courant) wordt gebruikt om transacties met de bank te registreren die betrekking hebben op het lopende rekeningkrediet van de onderneming. |
| Schulden in R/C | Deze passiefrekening wordt gebruikt om de schuld die voortvloeit uit het opnemen van krediet op de rekening-courant bij de bank bij te houden, voornamelijk aan het einde van het boekjaar tijdens de inventarisatie. |
Cover
H0bis - Voorbeelden commerciële en financiële verrichtingen.pptx
Summary
# Accounting processing of commercial transactions
This section outlines the accounting treatment for common commercial transactions, including purchases, sales, discounts, credit notes, additional costs, and returnable packaging.
## 1. Accounting processing of commercial transactions
### 1.1 Purchases of goods
The accounting entry for the purchase of goods involves debiting the inventory account and the input value-added tax (VAT) account, and crediting the supplier's account.
**Example:**
On October 1, 20X0, ELEKTRA nv purchases 20 computers at a price of 500.00 dollars per unit, excluding 21% VAT.
* **Debit:** Inventory (20 units * 500.00 dollars/unit) = 10,000.00 dollars
* **Debit:** Input VAT (21% of 10,000.00 dollars) = 2,100.00 dollars
* **Credit:** Supplier account = 12,100.00 dollars
### 1.2 Sales of goods
The accounting entry for the sale of goods involves debiting the customer's account and crediting the sales revenue account and the output VAT account.
**Example:**
On October 2, 20X0, ELEKTRA nv sells 5 computers at a price of 750.00 dollars per unit, excluding 21% VAT.
* **Debit:** Customer account = 4,537.50 dollars
* **Credit:** Sales revenue (5 units * 750.00 dollars/unit) = 3,750.00 dollars
* **Credit:** Output VAT (21% of 3,750.00 dollars) = 787.50 dollars
### 1.3 Commercial discounts on purchase invoices
Commercial discounts are deducted from the gross purchase price before calculating VAT.
**Example:**
On October 4, 20X0, ELEKTRA nv purchases 10 smartphones at 200.00 dollars per unit, excluding 21% VAT, with a 5% commercial discount.
* **Gross Purchase Price:** 10 units * 200.00 dollars/unit = 2,000.00 dollars
* **Commercial Discount:** 5% of 2,000.00 dollars = 100.00 dollars
* **Net Purchase Price:** 2,000.00 dollars - 100.00 dollars = 1,900.00 dollars
* **Input VAT:** 21% of 1,900.00 dollars = 399.00 dollars
The journal entry would reflect the net purchase price and the corresponding VAT.
### 1.4 Commercial discounts on sales invoices
Commercial discounts offered on sales are deducted from the gross sales price before calculating VAT.
**Example:**
On October 5, 20X0, ELEKTRA nv sells 2 smartphones at 350.00 dollars per unit, excluding 21% VAT, with a 5% commercial discount.
* **Gross Sales Price:** 2 units * 350.00 dollars/unit = 700.00 dollars
* **Commercial Discount:** 5% of 700.00 dollars = 35.00 dollars
* **Net Sales Price:** 700.00 dollars - 35.00 dollars = 665.00 dollars
* **Output VAT:** 21% of 665.00 dollars = 139.65 dollars
The journal entry would reflect the net sales price and the corresponding VAT.
### 1.5 Incoming credit notes
An incoming credit note is issued by a supplier for returned goods or an adjustment to an invoice. It reduces the recorded purchase cost and the input VAT.
**Example:**
On October 6, 20X0, 2 smartphones are returned due to damage. The original purchase price was 200.00 dollars per unit (excluding 21% VAT), and a 5% commercial discount was previously applied.
* **Original Net Purchase Price per unit:** 200.00 dollars * (1 - 0.05) = 190.00 dollars
* **Total Original Net Purchase Price for 2 units:** 2 units * 190.00 dollars/unit = 380.00 dollars
* **Input VAT on returned goods:** 21% of 380.00 dollars = 79.80 dollars
The journal entry will debit the supplier account and credit the inventory account and the input VAT account.
> **Tip:** When dealing with returned goods that had a commercial discount, ensure the credit note reflects the net amount after the discount, not the gross price.
### 1.6 Outgoing credit notes
An outgoing credit note is issued to a customer for returned goods or an adjustment to a sales invoice. It reduces the recorded sales revenue and the output VAT.
**Example:**
On October 7, 20X0, an additional 2% discount is granted on a previous sale (VF/1) of 5 computers. The original selling price was 750.00 dollars per unit, excluding 21% VAT.
* **Original Net Sales Price for 5 units:** 5 units * 750.00 dollars/unit = 3,750.00 dollars
* **Additional Discount:** 2% of 3,750.00 dollars = 75.00 dollars
* **Reduction in Output VAT:** 21% of 75.00 dollars = 15.75 dollars
The journal entry will debit sales returns and allowances, debit output VAT, and credit the customer account.
### 1.7 Additional costs on purchase invoices
Additional costs incurred on purchases, such as transport, are typically added to the cost of inventory and are subject to VAT.
**Example:**
On October 8, 20X0, ELEKTRA nv purchases 20 computers at 500.00 dollars per unit, excluding 21% VAT. Transport costs of 50.00 dollars are charged, and a 5% commercial discount is applied to the computer price.
* **Price of computers:** 20 units * 500.00 dollars/unit = 10,000.00 dollars
* **Commercial Discount:** 5% of 10,000.00 dollars = 500.00 dollars
* **Net price of computers:** 10,000.00 dollars - 500.00 dollars = 9,500.00 dollars
* **Transport Costs:** 50.00 dollars
* **Total Excl. VAT:** 9,500.00 dollars + 50.00 dollars = 9,550.00 dollars
* **Input VAT:** 21% of 9,550.00 dollars = 2,005.50 dollars
The journal entry will debit inventory (for the net computer price and transport costs) and input VAT, and credit the supplier.
### 1.8 Additional costs on sales invoices
Additional costs incurred on sales, such as installation or delivery, are generally treated as separate revenue or expenses, or added to the sales price if they are directly related to the sale. VAT is applied to the total invoiced amount.
**Example:**
On October 9, 20X0, ELEKTRA nv sells 5 computers at 750.00 dollars per unit, excluding 21% VAT. Installation costs of 50.00 dollars are charged, and a 5% commercial discount is applied to the computer price.
* **Price of computers:** 5 units * 750.00 dollars/unit = 3,750.00 dollars
* **Commercial Discount:** 5% of 3,750.00 dollars = 187.50 dollars
* **Net price of computers:** 3,750.00 dollars - 187.50 dollars = 3,562.50 dollars
* **Installation Costs:** 50.00 dollars
* **Total Excl. VAT:** 3,562.50 dollars + 50.00 dollars = 3,612.50 dollars
* **Output VAT:** 21% of 3,612.50 dollars = 758.63 dollars
The journal entry will debit the customer account and credit sales revenue (for the net computer price and installation costs) and output VAT.
### 1.9 Returnable packaging on purchase invoices
Returnable packaging may be invoiced separately with a deposit. The deposit is typically credited to a liability account and debited when the packaging is returned.
**Example:**
On October 10, 20X0, ELEKTRA nv purchases goods with returnable packaging costing 25.00 dollars, including VAT.
The journal entry would involve debiting inventory and input VAT, and crediting the supplier and a liability for returnable packaging deposit.
### 1.10 Returnable packaging on sales invoices
When selling goods with returnable packaging, a deposit is often charged to the customer, which is a liability until the packaging is returned.
**Example:**
On October 11, 20X0, ELEKTRA nv sells 2 computers. The sale includes a charge of 25.00 dollars for protective boxes (a deposit). The computer sale itself has a price of 750.00 dollars per unit, excluding 21% VAT, with a 3% commercial discount, and 50.00 dollars in transport costs.
* **Computer Price:** 2 units * 750.00 dollars/unit = 1,500.00 dollars
* **Commercial Discount:** 3% of 1,500.00 dollars = 45.00 dollars
* **Net Computer Price:** 1,500.00 dollars - 45.00 dollars = 1,455.00 dollars
* **Transport Costs:** 50.00 dollars
* **Packaging Deposit:** 25.00 dollars
* **Total Sale Price (excl. VAT):** 1,455.00 dollars + 50.00 dollars = 1,505.00 dollars
* **Output VAT:** 21% of 1,505.00 dollars = 316.05 dollars
The journal entry will debit the customer account for the total amount including VAT and the packaging deposit, and credit sales revenue, transport revenue, and output VAT. A separate entry will be made for the packaging deposit as a liability.
### 1.11 Financial discounts on purchase invoices
Financial discounts are offered for early payment and are recognized as financial income when the conditions for the discount are met. They are not deducted from the cost of inventory or input VAT.
**Example:**
On October 17, 20X0, a payment is made for purchase AF/5 within the specified 10-day discount period, resulting in a financial discount. The subtotal before VAT was considered for the discount calculation.
The journal entry for payment will reflect the settlement of the supplier account, the receipt of the financial discount (as financial income), and the reduction in cash.
> **Tip:** Financial discounts are separate from commercial discounts. Commercial discounts affect the purchase price of the goods, while financial discounts relate to the timing of payment.
### 1.12 Financial discounts on sales invoices
Financial discounts offered for early customer payment are recognized as financial expenses for the company when the customer takes advantage of the discount.
**Example:**
On October 25, 20X0, a customer settles invoice VF/5 within the specified 10-day discount period.
The journal entry for the receipt of payment will reflect the cash received, the financial discount granted (as a financial expense), and the reduction of the customer's account receivable.
---
# Additional costs and refundable packaging in accounting
This section details the accounting treatment for supplementary costs associated with purchase and sales invoices, as well as the accounting for refundable packaging.
### 2.1 Additional costs on purchase invoices
Additional costs incurred on purchase invoices are integrated into the total cost of the goods purchased. These costs can include items such as transport or freight charges.
#### 2.1.1 Accounting treatment of additional purchase costs
When additional costs are added to a purchase invoice, they are debited to the relevant inventory or expense account, alongside the cost of the goods. The value-added tax (VAT) on these additional costs is also accounted for.
**Example:**
Suppose ELEKTRA nv purchases 20 computers at a price of 500.00 dollars per unit, exclusive of 21% VAT. Additionally, 50.00 dollars in transport costs are charged. A commercial discount of 5% is also applied to the purchase.
* **Calculation of Net Purchase Price:**
* Total initial purchase price: $20 \text{ units} \times 500.00 \text{ dollars/unit} = 10,000.00 \text{ dollars}$
* Commercial discount: $10,000.00 \text{ dollars} \times 5\% = 500.00 \text{ dollars}$
* Net price after discount: $10,000.00 \text{ dollars} - 500.00 \text{ dollars} = 9,500.00 \text{ dollars}$
* **Total Cost including Transport:**
* Total cost: $9,500.00 \text{ dollars (net price)} + 50.00 \text{ dollars (transport)} = 9,550.00 \text{ dollars}$
* **VAT Calculation:**
* VAT on net price: $9,500.00 \text{ dollars} \times 21\% = 1,995.00 \text{ dollars}$
* VAT on transport: $50.00 \text{ dollars} \times 21\% = 10.50 \text{ dollars}$
* Total VAT: $1,995.00 \text{ dollars} + 10.50 \text{ dollars} = 2,005.50 \text{ dollars}$
* **Total Invoice Amount:** $9,550.00 \text{ dollars} + 2,005.50 \text{ dollars} = 11,555.50 \text{ dollars}$
The journal entry would reflect the purchase of goods, transport costs, and input VAT, with the total debited to the appropriate asset or expense accounts and credited to the supplier.
### 2.2 Additional costs on sales invoices
Similar to purchase invoices, additional costs may be added to sales invoices, such as installation or delivery charges. These costs increase the revenue recognized from the sale.
#### 2.2.1 Accounting treatment of additional sales costs
Additional costs on sales invoices are recorded as part of the sales revenue. The VAT applicable to these costs is calculated and remitted.
**Example:**
ELEKTRA nv sells 5 computers at a price of 750.00 dollars per unit, exclusive of 21% VAT. Installation costs of 50.00 dollars are charged, and a commercial discount of 5% is granted.
* **Calculation of Net Sales Price:**
* Total initial sales price: $5 \text{ units} \times 750.00 \text{ dollars/unit} = 3,750.00 \text{ dollars}$
* Commercial discount: $3,750.00 \text{ dollars} \times 5\% = 187.50 \text{ dollars}$
* Net price after discount: $3,750.00 \text{ dollars} - 187.50 \text{ dollars} = 3,562.50 \text{ dollars}$
* **Total Revenue including Installation:**
* Total revenue: $3,562.50 \text{ dollars (net price)} + 50.00 \text{ dollars (installation)} = 3,612.50 \text{ dollars}$
* **VAT Calculation:**
* VAT on net price: $3,562.50 \text{ dollars} \times 21\% = 748.13 \text{ dollars}$
* VAT on installation: $50.00 \text{ dollars} \times 21\% = 10.50 \text{ dollars}$
* Total VAT: $748.13 \text{ dollars} + 10.50 \text{ dollars} = 758.63 \text{ dollars}$
* **Total Invoice Amount:** $3,612.50 \text{ dollars} + 758.63 \text{ dollars} = 4,371.13 \text{ dollars}$
The journal entry would record sales revenue, installation revenue, and output VAT, with the total debited to the customer account and credited to sales revenue and VAT payable accounts.
### 2.3 Refundable packaging
Refundable packaging, also known as returnable packaging or a deposit on packaging, is a common practice where a deposit is charged for packaging materials, which is refunded upon their return.
#### 2.3.1 Accounting treatment of refundable packaging on purchase invoices
When a company purchases goods that include refundable packaging, the deposit charged for this packaging is treated as a separate receivable or a temporary asset. It is not considered part of the cost of the goods purchased.
* **Initial Purchase:** The deposit for refundable packaging is debited to an account such as "Deposits on Returnable Packaging" or a similar receivable account.
* **Return of Packaging:** Upon the return of the packaging, the deposit is refunded, and the "Deposits on Returnable Packaging" account is credited, effectively reversing the initial debit.
**Example:**
ELEKTRA nv purchases goods packed in protective boxes, for which a deposit of 25.00 dollars is charged per box. The company will receive this deposit back when the boxes are returned.
* **Journal Entry on Purchase:**
* Debit: Deposits on Returnable Packaging (or similar receivable account) for 25.00 dollars.
* Credit: Supplier Account for 25.00 dollars.
When the packaging is returned, the entry would be:
* Debit: Supplier Account for 25.00 dollars.
* Credit: Deposits on Returnable Packaging for 25.00 dollars.
#### 2.3.2 Accounting treatment of refundable packaging on sales invoices
When a company sells goods with refundable packaging, the deposit charged to the customer is treated as a liability until the packaging is returned.
* **Initial Sale:** The deposit charged for refundable packaging is credited to a liability account, such as "Customer Deposits on Packaging."
* **Return of Packaging:** When the customer returns the packaging, the liability is extinguished by debiting the "Customer Deposits on Packaging" account and crediting the cash or bank account for the refund.
**Example:**
ELEKTRA nv sells computers and charges a deposit of 25.00 dollars for the protective boxes used for shipment.
* **Journal Entry on Sale:**
* Debit: Customer Account for 25.00 dollars (as part of the total invoice).
* Credit: Customer Deposits on Packaging (liability account) for 25.00 dollars.
When the customer returns the packaging, the entry would be:
* Debit: Customer Deposits on Packaging for 25.00 dollars.
* Credit: Cash or Bank Account for 25.00 dollars.
> **Tip:** It is crucial to distinguish between commercial discounts and financial discounts. Commercial discounts affect the gross amount of the invoice, while financial discounts are typically offered for early payment and impact financial income or expense.
> **Tip:** Always ensure that the VAT is calculated correctly on both the goods/services and any associated additional costs or deposits that are subject to VAT.
---
# Financial discounts in accounting
This topic explores the accounting treatment of financial discounts offered for early payments on purchase and sales transactions.
### 3.1 Overview of financial discounts
Financial discounts are incentives offered to buyers for making payments within a specified period, thereby improving a company's cash flow. These discounts differ from commercial discounts, which are typically applied at the point of sale and reduce the initial transaction price. Financial discounts are recognized at the time of payment if the early payment terms are met.
### 3.2 Financial discounts on purchase transactions
When a buyer avails a financial discount on a purchase, the cost of the goods is effectively reduced. The accounting entry for the initial purchase is made at the gross invoice amount. However, if payment is made within the discount period, the discount amount is recognized as a reduction in the cost of inventory or as a financial gain.
#### 3.2.1 Accounting for financial discounts on purchases
When a financial discount is taken on a purchase, the purchase price recorded initially is the gross amount. Upon payment within the stipulated terms, the discount is accounted for. The key principle is that the cost of goods purchased should reflect the net amount paid.
The purchase is initially recorded at its gross value. If payment is made within the discount period, the discount received reduces the cost of the asset (inventory) or is recognized as a financial income. This aligns the carrying value of the inventory with the actual cash outflow.
##### 3.2.1.1 Example of a financial discount on a purchase
Let's consider a purchase transaction where a financial discount is applicable. The initial invoice might be for a certain amount, but if the payment is made by a specific date, a percentage discount is granted.
* **Scenario:** A company purchases goods with an invoice of 1,000 dollars, with terms 2/10, n/30. This means a 2% discount is available if paid within 10 days, otherwise, the full amount is due in 30 days.
* **Payment within 10 days:** If payment is made within 10 days, the company pays 980 dollars (1,000 dollars - 2% of 1,000 dollars). The 20 dollars discount is recognized as a financial gain or a reduction in the cost of goods.
* **Payment after 10 days:** If payment is made after 10 days but within 30 days, the full 1,000 dollars is paid. No financial discount is recognized.
The accounting entry for a financial discount on a purchase when the discount is taken typically involves:
* Debit: Accounts Payable (for the gross amount)
* Credit: Inventory (for the net amount paid)
* Credit: Financial income or Purchase Discounts (for the discount amount)
This treatment ensures that the inventory is valued at its net cost.
> **Tip:** When a financial discount is offered on a purchase, the company should aim to take advantage of it if the cost of capital or the benefit of retaining cash for that period does not outweigh the discount.
#### 3.2.2 Transactions involving financial discounts on purchases
When there is a financial discount involved in a purchase, the booking of the payment should reflect the net amount actually paid. The initial purchase may be recorded at the gross amount, but the settlement of the liability through early payment results in a reduction in the carrying amount of the asset or the recognition of income.
**Example Illustration:**
Suppose an invoice (AF/5) is for 1,000 dollars, with terms 2/10, n/30. If payment (BU/1) is made within 10 days, the actual cash outflow is 980 dollars. The accounting for the payment would reflect this:
* Debit: Accounts Payable (1,000 dollars)
* Credit: Bank (980 dollars)
* Credit: Financial income (20 dollars)
This entry acknowledges the reduction in the liability due to the discount and the actual cash disbursed.
### 3.3 Financial discounts on sales transactions
When a company offers a financial discount to its customers for early payment, it recognizes a sales discount. This discount is recorded as a contra-revenue account, reducing the net sales revenue.
#### 3.3.1 Accounting for financial discounts on sales
For sales transactions, if the customer pays within the discount period, the company receives less cash than the gross invoice amount. The difference is recorded as a sales discount. This account is a contra-revenue account and is debited when the discount is taken.
The net sales revenue reported on the income statement should reflect the amount earned after considering any sales discounts taken.
##### 3.3.1.1 Example of a financial discount on a sale
Consider a sale with terms 2/10, n/30, for an invoice of 1,000 dollars.
* **Customer pays within 10 days:** The customer pays 980 dollars. The company records 20 dollars as a sales discount.
* **Customer pays after 10 days:** The customer pays the full 1,000 dollars. No sales discount is recognized.
The accounting entry for a financial discount on a sale when the discount is taken typically involves:
* Debit: Cash (for the net amount received)
* Debit: Sales Discounts (for the discount amount)
* Credit: Accounts Receivable (for the gross amount)
This approach ensures that revenue is recognized net of anticipated discounts.
> **Tip:** Offering financial discounts can improve a company's liquidity by encouraging quicker payments from customers. However, it reduces the effective selling price and thus gross profit.
#### 3.3.2 Transactions involving financial discounts on sales
When a customer settles an invoice (VF/5) within the discount period, the cash received will be less than the total amount due on the invoice. The difference represents the financial discount granted. The accounting entry for the receipt of payment will reflect this reduction in revenue.
**Example Illustration:**
If a sale (VF/5) is for 1,000 dollars with terms 2/10, n/30, and the customer pays within 10 days (BU/2), the company receives 980 dollars. The accounting entry for this receipt would be:
* Debit: Cash (980 dollars)
* Debit: Sales Discounts (20 dollars)
* Credit: Accounts Receivable (1,000 dollars)
This entry correctly records the cash received, the reduction in revenue due to the discount, and the full settlement of the outstanding receivable.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Purchase of goods | The acquisition of merchandise by a business for resale, recorded in accounting by debiting inventory or cost of goods sold and crediting accounts payable or cash. This entry reflects the initial cost of acquiring the items that will be sold to customers. |
| Sale of goods | The transfer of ownership of merchandise from a business to a customer in exchange for payment, accounted for by debiting accounts receivable or cash and crediting revenue. This transaction represents the revenue earned from the primary business operations. |
| Value Added Tax (VAT) | A consumption tax placed on a product or service whenever value is added at each stage of the supply chain, from production to the point of sale. It is typically calculated as a percentage of the price of goods or services and is collected by the seller on behalf of the government. |
| Commercial discount on purchase invoice | A reduction in the price of goods offered by a supplier to a buyer at the time of sale, often to encourage prompt payment or larger orders. This discount is typically applied before VAT and affects the net cost of the purchased goods. |
| Commercial discount on sales invoice | A reduction in the selling price of goods offered by a seller to a buyer, usually to incentivize purchases. This discount is deducted from the gross sales price before calculating the net amount due and any applicable VAT. |
| Incoming credit note | A document issued by a supplier to a buyer, typically to correct an overcharge on an original invoice or to acknowledge the return of goods. It reduces the amount owed by the buyer and is recorded as a reduction in inventory or an expense. |
| Outgoing credit note | A document issued by a seller to a buyer, usually to acknowledge a return of goods or to correct an overcharge on an original invoice. It reduces the amount of revenue recognized and the amount owed by the customer. |
| Additional costs on purchase invoice | Expenses incurred by a buyer in addition to the purchase price of goods, such as transportation or handling fees. These costs are typically added to the cost of inventory, increasing its carrying value on the balance sheet. |
| Additional costs on sales invoice | Expenses incurred by a seller in addition to the selling price of goods, such as delivery or installation charges. These costs are usually recognized as an operating expense or directly reduce the gross profit on the sale. |
| Returnable packaging on purchase invoice | A charge for packaging materials used for purchased goods that can be returned to the supplier for a refund or credit. The initial charge is often capitalized as a receivable, and a liability is reduced when the packaging is returned. |
| Returnable packaging on sales invoice | A charge for packaging materials used for goods sold that can be returned by the customer for a refund or credit. The seller records this as a liability, which is reduced when the packaging is returned and credited back to the customer. |
| Financial discount on purchase invoice | A discount offered to a buyer for early payment of an invoice, often expressed as a percentage of the invoice amount if paid within a specified period. This discount reduces the actual cash paid for the purchase. |
| Financial discount on sales invoice | A discount offered to a customer for early payment of an invoice, encouraging prompt settlement. This discount reduces the cash received by the seller and is recorded as a financial expense. |
| Refundable Packaging on Purchase Invoice | The cost of packaging materials used for goods purchased, which is treated as a deposit or a temporary charge that can be recovered if the packaging is returned to the supplier. |
| Refundable Packaging on Sales Invoice | The cost of packaging used for goods sold, where a deposit or a temporary charge is made to the customer, which is refundable upon the return of the packaging to the seller. |
| Guarantee Deposit (for packaging) | An amount paid by a customer as security for the return of packaging materials. This amount is refundable once the packaging is returned in the agreed condition. |
| Commercial Discount | A reduction in price offered by a seller to a buyer as part of a business transaction, often based on volume or promotional activities. These discounts are typically applied before taxes are calculated. |
| Purchase Invoice | A document issued by a seller to a buyer, detailing a transaction and specifying the amount owed for goods or services purchased. It forms the basis for recording the purchase in the buyer's accounting system. |
| Sales Invoice | A document issued by a seller to a buyer, detailing a transaction and specifying the amount owed for goods or services sold. It serves as proof of sale and is used for revenue recognition in the seller's accounting records. |
| Credit Note (Incoming) | A document issued by a seller to a buyer to reduce the amount owed by the buyer, typically due to returned goods or an overcharge. For the buyer, it represents a reduction in an expense or an increase in a refund. |
| Credit Note (Outgoing) | A document issued by a seller to a buyer to reduce the amount of an invoice, usually because of returned goods or an allowance. It decreases the recognized revenue and accounts receivable. |
| Additional Costs | Expenses incurred in addition to the base price of goods or services, such as transportation or installation fees. These costs are typically added to the invoice and are subject to the same tax and discount rules as the primary transaction. |
| Returnable Packaging | Packaging materials used for shipping goods that are intended to be returned to the seller or supplier. A deposit or charge may be applied, which is refunded upon the return of the packaging. |
| Financial Discount | A discount offered for prompt payment of an invoice, often specified as a percentage if payment is made within a certain number of days. These discounts affect the net amount paid and can be recognized as a financial gain or expense. |
| Prompt Payment Term | A condition on an invoice that allows the buyer to receive a discount if the payment is made within a specified, shorter period than the standard payment deadline. This encourages faster cash flow for the seller. |
Cover
H0 - Inleiding boekhouden.pptx
Summary
# Introduction to bookkeeping and the accounting cycle
This section introduces the fundamental concepts of bookkeeping and outlines the step-by-step process of the accounting cycle.
## 1. Introduction to bookkeeping and the accounting cycle
### 1.1 What is bookkeeping?
Bookkeeping is the systematic recording of all financial transactions and events that occur within an organization. It relies on supporting documents and adheres to legal requirements to provide a true and fair view of the company's assets and results.
#### 1.1.1 Objectives of bookkeeping
The primary objectives of bookkeeping are:
* To maintain a clear overview of the company's financial position.
* To gain insight into profits and losses.
* To provide accountability for the financial management pursued.
* To present a truthful picture of the company's assets and results.
* To supply data for cost price determination, pre-calculations, and quotation preparation.
#### 1.1.2 The accounting cycle
The accounting cycle is the systematic process of recording and reporting financial transactions over a specific period, typically one year, though it does not necessarily align with the calendar year. The cycle begins with opening balances and concludes with the preparation of financial statements.
##### 1.1.2.1 Stages of the accounting cycle
The accounting cycle involves the following key stages:
1. **Opening balance with journal and general ledger entries:** Commencing the bookkeeping process by recording initial balances.
2. **Recording all transactions in the journal and general ledger:** Chronologically documenting every financial event.
3. **First preliminary trial and balance:** An initial check to ensure that total debits equal total credits.
4. **Inventory:** A physical count and valuation of all assets and liabilities at the end of the accounting period.
5. **Adjusting entries in the journal and general ledger:** Making necessary adjustments for accruals, deferrals, depreciation, etc.
6. **Second preliminary trial and balance:** Another check after adjustments, determining the profit or loss before taxes.
7. **Financial statements:** Preparation of the Balance Sheet, Income Statement, and Notes to the Financial Statements.
8. **Taxes:** Calculation and recording of tax liabilities.
9. **Distribution of profit after taxes:** Allocating the net profit or loss.
> **Tip:** The accounting cycle is a continuous process that repeats each accounting period.
### 1.2 The balance sheet
The balance sheet is a financial statement that provides a snapshot of an entity's financial position at a specific point in time. It adheres to the fundamental accounting equation: Assets = Liabilities + Equity.
#### 1.2.1 Structure of the balance sheet
The balance sheet is divided into two main sections:
* **Assets (Activa):** These represent what the company owns or is owed. They are classified as:
* **Fixed Assets (Vaste activa):** Assets intended for long-term use (more than one year). Examples include buildings, land, machinery, and equipment. These are further categorized into intangible, tangible, and financial fixed assets.
* **Current Assets (Vlottende activa):** Assets that are expected to be converted into cash or used up within one year or the operating cycle. Examples include inventory, accounts receivable, short-term investments, and cash.
* **Liabilities and Equity (Passiva):** These represent the claims against the company's assets. They are classified as:
* **Equity (Eigen vermogen):** Represents the owners' stake in the company. This includes initial capital contributions, reserves, and retained earnings. It is essentially the company's debt to its owners.
* **Liabilities (Schulden / Vreemd vermogen):** Represents what the company owes to external parties. These are further divided into:
* **Long-term Liabilities (Schulden > 1 jaar):** Obligations due beyond one year, such as long-term loans.
* **Short-term Liabilities (Schulden ≤ 1 jaar):** Obligations due within one year, such as accounts payable to suppliers and short-term borrowings.
#### 1.2.2 The balance sheet equation
The core principle of the balance sheet is that the total assets must always equal the total liabilities and equity. This is represented by the equation:
$$ \text{Total Assets} = \text{Total Liabilities} + \text{Total Equity} $$
This equation reflects the duality of financial transactions: every transaction affects at least two accounts, ensuring the equation remains balanced.
> **Tip:** The balance sheet is a "momentopname" (snapshot) because it represents the financial position at a single point in time.
#### 1.2.3 Balance sheet accounts
Balance sheet accounts represent the items that appear on the balance sheet. These accounts are classified as either asset accounts or liability/equity accounts.
* **Asset accounts:** Typically have a debit balance, meaning increases are recorded on the debit side and decreases on the credit side.
* **Liability and Equity accounts:** Typically have a credit balance, meaning increases are recorded on the credit side and decreases on the debit side.
#### 1.2.4 Legal structure of the balance sheet
Companies must follow a legally prescribed format for their balance sheets, which varies based on the company's size and legal structure (e.g., fully compliant, abridged, micro). This ensures comparability and transparency.
### 1.3 The income statement (Resultatenrekening)
The income statement (also known as the profit and loss statement) reports a company's financial performance over a specific period. It shows revenues earned and expenses incurred to arrive at the net profit or loss.
#### 1.3.1 Structure of the income statement
The income statement categorizes revenues and expenses to arrive at the net result:
* **Revenues (Opbrengsten):** Income generated from the company's primary operations (operating revenues) and other sources (non-operating revenues).
* Operating revenues typically include sales of goods or services.
* Non-operating revenues can include interest income or gains from asset sales.
* **Expenses (Kosten):** Costs incurred in the process of generating revenue.
* Operating expenses include the cost of goods sold, salaries, rent, utilities, and depreciation.
* Non-operating expenses include interest expense and losses from asset sales.
#### 1.3.2 Profit or loss determination
The net result is calculated as:
$$ \text{Net Profit (or Loss)} = \text{Total Revenues} - \text{Total Expenses} $$
If revenues exceed expenses, the company has made a profit. If expenses exceed revenues, the company has incurred a loss.
> **Tip:** The income statement covers a period of time, contrasting with the balance sheet which is a snapshot at a point in time.
#### 1.3.3 Income statement accounts
Income statement accounts represent the items that appear on the income statement. These accounts are classified as either revenue accounts or expense accounts.
* **Revenue accounts:** Typically have a credit balance, meaning increases are recorded on the credit side and decreases on the debit side.
* **Expense accounts:** Typically have a debit balance, meaning increases are recorded on the debit side and decreases on the credit side.
At the end of the accounting period, the balances of revenue and expense accounts are closed out to determine the net profit or loss, which then impacts the equity section of the balance sheet.
### 1.4 The General Ledger and Journal
These are fundamental tools for recording financial information.
#### 1.4.1 The journal (Journaal)
The journal is the book of original entry. All financial transactions are recorded chronologically in the journal as they occur. Each journal entry follows a standardized format:
* Date of the transaction.
* A sequential number for the entry.
* Account numbers and names involved.
* The amounts debited and credited.
* A brief description of the transaction.
#### 1.4.2 The general ledger (Grootboek)
The general ledger is a collection of all the individual accounts (often presented as T-accounts) used by a company. Once transactions are recorded in the journal, they are posted to the corresponding accounts in the general ledger. Each ledger account tracks increases and decreases for that specific item (e.g., cash, accounts payable).
> **Tip:** The journal provides a chronological record, while the general ledger provides a categorized view of each account's activity.
### 1.5 Trial and Balance Sheets
Trial balances are internal control documents used to verify the mathematical accuracy of the bookkeeping process.
#### 1.5.1 The trial balance (Proefbalans)
A trial balance lists all the accounts from the general ledger and their respective debit and credit balances at a specific point in time. The total of the debit column must equal the total of the credit column. It serves as a preliminary check before preparing financial statements.
#### 1.5.2 The balance trial (Saldibalans)
A balance trial is derived from the trial balance by calculating the net balance (debit minus credit, or credit minus debit) for each account. It lists these net balances, and again, the total of all debit balances must equal the total of all credit balances. This is a more refined check of account balances.
### 1.6 The Minimum General Accounting System (MAR)
The MAR is a standardized chart of accounts designed to bring uniformity to bookkeeping terminology and facilitate control and comparison across different entities. It is structured hierarchically using a decimal system, allowing for detailed classification of accounts.
* **Classes:** The highest level of classification (e.g., Class 1 for Equity and Liabilities, Class 2 for Fixed Assets, Class 6 for Expenses, Class 7 for Revenues).
* **Groups:** Subdivisions within classes (e.g., Group 60-64 for Operating Expenses, Group 70-74 for Operating Revenues).
* **Accounts:** Specific accounts within groups, typically represented by three digits, with further subdivisions possible.
The MAR provides a systematic framework for recording and classifying financial information.
---
# The balance sheet
The balance sheet is a fundamental financial statement that provides a snapshot of a company's financial position at a specific point in time.
## 2. The balance sheet
### 2.1 What is a balance sheet?
The balance sheet, also known as the statement of financial position, is a report that outlines a company's assets, liabilities, and equity. It represents a company's financial health at a single moment, typically the end of an accounting period.
### 2.2 How is a balance sheet structured?
The balance sheet is structured according to the fundamental accounting equation: Assets = Liabilities + Equity. It is presented in a way that shows how a company's resources (assets) have been financed, either by debt (liabilities) or by owners' investment (equity).
#### 2.2.1 The accounting equation
The core principle of the balance sheet is the accounting equation:
$$ \text{Assets} = \text{Liabilities} + \text{Equity} $$
This equation signifies that all the resources a company owns must be financed by either what it owes to others (liabilities) or what the owners have invested (equity).
#### 2.2.2 Assets
Assets represent the resources owned by a company that are expected to provide future economic benefits. They are typically listed on the left side of the balance sheet and are classified based on their liquidity.
##### 2.2.2.1 Classification of assets
Assets are divided into two main categories:
* **Fixed assets (or non-current assets):** These are assets with a useful life of more than one year and are not expected to be converted into cash within one year. Examples include:
* Immaterial fixed assets (e.g., software, goodwill, patents, licenses)
* Tangible fixed assets (e.g., land, buildings, machinery, equipment, vehicles)
* Financial fixed assets (e.g., long-term investments in other companies' shares or bonds)
* **Current assets (or floating assets):** These are assets that are expected to be converted into cash or consumed within one year or one operating cycle, whichever is longer. Examples include:
* Inventories (raw materials, work-in-progress, finished goods)
* Trade receivables (amounts owed by customers)
* Short-term investments (e.g., marketable securities)
* Cash and cash equivalents (cash on hand, bank balances)
> **Tip:** The order of assets on the balance sheet typically goes from least liquid to most liquid, reflecting their convertibility to cash.
#### 2.2.3 Liabilities
Liabilities represent the obligations of a company to external parties. They are typically listed on the right side of the balance sheet, alongside equity, and are classified based on their maturity.
##### 2.2.3.1 Classification of liabilities
Liabilities are divided into two main categories:
* **Non-current liabilities (or long-term liabilities):** These are obligations that are due to be paid more than one year from the balance sheet date. Examples include:
* Long-term loans from banks or other financial institutions
* Bonds payable
* **Current liabilities (or short-term liabilities):** These are obligations that are due to be paid within one year from the balance sheet date. Examples include:
* Trade payables (amounts owed to suppliers)
* Short-term loans
* Accrued expenses (expenses incurred but not yet paid)
* Taxes payable
* Unearned revenue (payments received for goods or services not yet delivered)
> **Tip:** The order of liabilities on the balance sheet typically goes from least to most callable, reflecting their maturity.
#### 2.2.4 Equity
Equity, also known as shareholders' equity or owners' equity, represents the owners' stake in the company. It is the residual interest in the assets of the entity after deducting all its liabilities.
##### 2.2.4.1 Components of equity
Equity typically includes:
* **Share capital (or contributed capital):** The amount invested by the owners or shareholders.
* **Reserves:** Profits that have been retained in the business and not distributed as dividends.
* **Retained earnings (or accumulated profits/losses):** The total net profit or loss accumulated over the life of the company that has not been distributed.
### 2.3 Why is there a need for balance sheet accounts?
Balance sheet accounts are essential for presenting a clear and organized view of a company's financial standing. They allow for:
* **Tracking of financial position:** They provide a systematic way to record and monitor the company's assets, liabilities, and equity.
* **Compliance with regulations:** Accounting standards and legal frameworks require companies to maintain balance sheets.
* **Decision-making:** Financial statement users, such as investors and creditors, rely on the balance sheet to make informed decisions.
* **Analysis and comparison:** The structured format of balance sheet accounts facilitates financial analysis and comparison with other periods or companies.
### 2.4 The working of balance sheet accounts
Balance sheet accounts are updated through double-entry bookkeeping. Every transaction affects at least two accounts, ensuring that the accounting equation remains balanced.
#### 2.4.1 Debits and credits in balance sheet accounts
* **Asset accounts:** Increase with debits and decrease with credits.
* **Liability and equity accounts:** Increase with credits and decrease with debits.
> **Tip:** The mnemonic "DEAD CLIC" can be helpful: **D**ebits increase **E**xpenses, **A**ssets, and **D**ividends. **C**redits increase **L**iabilities, **I**ncome (Revenue), and **C**apital (Equity).
#### 2.4.2 Closing balance sheet accounts
At the end of an accounting period, balance sheet accounts do not reset to zero. Their closing balances become the opening balances for the next accounting period. This continuity reflects the ongoing nature of a business.
### 2.5 The legal schema of the balance sheet
Most jurisdictions have legal requirements regarding the format and content of the balance sheet. These legal schemas can dictate the specific classifications and line items that must be presented. For instance, different models (full, abridged, micro) may exist for various types of companies (capital companies vs. non-capital companies).
#### 2.5.1 Full, abridged, and micro models
These models vary in their level of detail, with the full model providing the most extensive breakdown of accounts, while the micro model offers a highly condensed overview. The choice of model often depends on the size and type of the company.
### 2.6 Changes in working and financing resources
The balance sheet is dynamic and changes with every transaction a company undertakes. Analyzing these changes helps understand the company's operational and financial activities.
#### 2.6.1 Impact of transactions
* **Purchases of assets:** Increase asset accounts. If financed by debt, liabilities also increase. If financed by cash, cash decreases.
* **Sales of goods or services:** Increase revenue (which impacts equity through retained earnings) and typically increase cash or receivables.
* **Borrowing money:** Increases cash (an asset) and increases liabilities.
* **Paying off debt:** Decreases cash (an asset) and decreases liabilities.
* **Issuing stock:** Increases cash (an asset) and increases equity.
> **Example:** When a company purchases equipment for 10,000 dollars (net of VAT), its fixed assets increase by 10,000 dollars. If this was paid with cash, its cash balance (a current asset) would decrease by 10,000 dollars. The accounting equation remains balanced.
#### 2.6.2 Value-added tax (VAT) implications
VAT collected on sales represents a liability to the tax authorities, while VAT paid on purchases represents a receivable from the tax authorities. These are typically recorded as current assets or liabilities.
* **VAT on purchases:** Creates a receivable from the tax administration (asset).
* **VAT on sales:** Creates a liability to the tax administration (liability).
### 2.7 The balance sheet accounts
Balance sheet accounts are specific ledger accounts used to record transactions affecting the balance sheet. They are categorized as asset accounts or liability/equity accounts.
#### 2.7.1 Active accounts (Asset accounts)
These accounts represent the company's resources. They typically have a debit balance, meaning increases are recorded as debits and decreases as credits.
#### 2.7.2 Passive accounts (Liability and Equity accounts)
These accounts represent the sources of financing for the company's assets. They typically have a credit balance, meaning increases are recorded as credits and decreases as debits.
### 2.8 Closing balance sheet accounts
Balance sheet accounts are not closed at the end of an accounting period. Their balances are carried forward to the next period, ensuring continuity in financial reporting. The process of "closing" these accounts essentially means determining their final balance at the end of the period, which then becomes the opening balance for the next.
---
**Note:** The document also touches upon the income statement (resultatenrekening) and its relationship with the balance sheet, as well as the accounting cycle, trial balance, and journals/ledgers. However, this summary focuses strictly on the balance sheet and its components as per the instructions.
---
# The income statement
The income statement is a financial report that summarizes a company's revenues and expenses over a specific period to determine its net profit or loss.
### 3.1 Purpose and Structure of the Income Statement
The income statement serves to present the profitability of a company during a given accounting period. It details the sources of income and the costs incurred to generate that income. The structure typically involves listing revenues first, followed by various categories of expenses, ultimately leading to the net income or loss.
> **Tip:** The income statement is often referred to as the "profit and loss" (P&L) statement because it reconciles the revenues and expenses to arrive at the net profit or loss for the period.
### 3.2 Revenues
Revenues represent the income generated from a company's primary business activities. These can include sales of goods or services.
### 3.3 Expenses
Expenses are the costs incurred by a company in its efforts to generate revenue. They can be broadly categorized into operating expenses, financial expenses, and taxes.
#### 3.3.1 Operating Expenses
These are the costs directly related to the core operations of the business.
* **Recurring Operating Expenses:** These are expenses that occur regularly and are typical for the business's operations. Examples include:
* Cost of goods sold (COGS) for businesses selling inventory.
* Personnel expenses (salaries, wages).
* Rent and utilities.
* Depreciation of tangible assets.
* Maintenance and repairs.
* **Non-Recurring Operating Expenses:** These are expenses that are unusual or infrequent. Examples include:
* Losses from damages or write-offs of assets.
* Losses realized on the sale of assets.
#### 3.3.2 Financial Expenses
These expenses arise from a company's financing activities.
* **Recurring Financial Expenses:**
* Interest paid on loans.
* Bank charges and administrative fees.
* **Non-Recurring Financial Expenses:**
* Losses realized on the sale of financial assets (e.g., stocks, bonds).
#### 3.3.3 Taxes on Profit
This category includes income taxes that a company must pay to the government based on its taxable profit.
### 3.4 Distinguishing Between Operating and Financial Activities
It is crucial to differentiate between operating and financial activities when analyzing the income statement. Operating activities relate to the core business operations (e.g., selling goods), while financial activities relate to financing and investment (e.g., receiving interest on a loan).
### 3.5 Recurrent vs. Non-Recurrent Items
The income statement distinguishes between recurrent (normal, predictable) and non-recurrent (unusual, infrequent) items. This distinction provides a clearer picture of the company's underlying operational performance, separating it from the impact of one-off events.
> **Example:** A gain from the sale of an old piece of machinery would be a non-recurring operating income, while revenue from the sale of regular inventory would be a recurring operating revenue. Similarly, interest expense on a long-term loan is a recurring financial expense, while a penalty for late tax filing would be a non-recurring expense.
### 3.6 Legal Schema of the Income Statement
There are legally mandated formats for the income statement, which vary depending on the type and size of the company (e.g., full model, abridged model, micro model for capital companies and non-capital companies). These schemas ensure a standardized presentation of financial information.
### 3.7 The Net Result (Profit or Loss)
The ultimate goal of the income statement is to calculate the net result for the period. This is determined by subtracting total expenses from total revenues.
* If revenues exceed expenses, the company has a net profit (winst).
* If expenses exceed revenues, the company incurs a net loss (verlies).
The calculation of the net result can be presented as:
$$ \text{Net Profit/Loss} = \text{Total Revenues} - \text{Total Expenses} $$
### 3.8 The Link Between Balance Sheet and Income Statement
The income statement and the balance sheet are interconnected. The net profit or loss calculated on the income statement directly impacts the equity section of the balance sheet at the end of the accounting period. Profits increase equity, while losses decrease it. Income and expense accounts themselves are temporary accounts that are closed out at the end of the period to the retained earnings or profit/loss appropriation account, which is part of the balance sheet.
---
# Accounting for commercial and financial transactions
This section details the bookkeeping entries for various business transactions, including purchases, sales, discounts, credit notes, and financial operations like loan payments and interest.
### 4.1 Bookkeeping fundamentals
Bookkeeping is the systematic process of recording business transactions using supporting documents and adhering to legal frameworks. Its primary goal is to provide a true and fair view of a company's financial position (Balance Sheet) and its performance (Income Statement).
#### 4.1.1 The accounting cycle
The accounting cycle is a year-long process that begins with an opening balance, followed by recording all transactions, preparing trial balances, performing inventory counts, making adjustments, and culminating in the annual financial statements.
1. **Opening balance sheet:** Initial setup of accounts in the journal and general ledger.
2. **Recording transactions:** All business activities are logged chronologically in the journal and then posted to the general ledger.
3. **First preliminary trial balance:** A check to ensure debits equal credits.
4. **Inventory:** A physical count and valuation of all assets and liabilities at the end of the accounting period.
5. **Adjustment entries:** Entries made in the journal and general ledger to correct accounts or recognize revenue and expenses that have not yet been recorded.
6. **Second preliminary trial balance:** Another trial balance, often used to determine results before taxes.
7. **Annual financial statements:** The Balance Sheet, Income Statement, and accompanying notes.
8. **Taxes:** Calculation and payment of applicable taxes.
9. **Distribution of results:** Allocation of profit or loss after taxes.
#### 4.1.2 The balance sheet
The balance sheet is a snapshot of a company's financial position at a specific point in time, illustrating its assets (what it owns) and its liabilities and equity (how those assets are financed). The fundamental accounting equation states that Assets = Liabilities + Equity.
* **Assets (Werkmiddelen):** Resources controlled by the company expected to provide future economic benefits. They are categorized as:
* **Fixed assets (Vaste activa):** Assets with a useful life of more than one year (e.g., buildings, equipment, vehicles).
* **Current assets (Vlottende activa):** Assets that are expected to be converted into cash within one year or the operating cycle (e.g., inventory, accounts receivable, cash).
* **Liabilities and Equity (Financieringsmiddelen):** The claims against the company's assets.
* **Equity (Eigen vermogen):** The owners' stake in the company (e.g., capital contributions, retained earnings, reserves).
* **Liabilities (Vreemd vermogen / Schulden):** Obligations to external parties. These are further divided into:
* **Long-term liabilities (Schulden > 1 jaar):** Obligations due more than one year from the balance sheet date.
* **Short-term liabilities (Schulden ≤ 1 jaar):** Obligations due within one year from the balance sheet date (e.g., accounts payable, short-term loans).
The balance sheet is presented in a specific legal format, differentiating between various types of companies (capital companies vs. non-capital companies) and sizes (micro, small, medium, large).
#### 4.1.3 Balance sheet accounts
Balance sheet items are represented by accounts, often visualized as T-accounts. The left side is the debit side, and the right side is the credit side.
* **Asset accounts** typically have a debit balance (increased by debits, decreased by credits).
* **Liability and Equity accounts** typically have a credit balance (increased by credits, decreased by debits).
When an account's credit total exceeds its debit total, it has a credit balance. Conversely, when the debit total exceeds the credit total, it has a debit balance.
#### 4.1.4 The income statement (Resultatenrekening)
The income statement reports a company's financial performance over a specific period, showing its revenues and expenses.
* **Revenues (Opbrengsten):** Inflows from the company's primary operations and other activities.
* **Expenses (Kosten):** Outflows incurred in the process of generating revenues.
The difference between revenues and expenses determines the net profit or loss for the period. Revenues generally increase equity, while expenses decrease equity.
* **Revenue accounts** typically have a credit balance.
* **Expense accounts** typically have a debit balance.
#### 4.1.5 The MAR (Minimum Algemeen Rekeningenstelsel)
The MAR is a standardized chart of accounts used in Belgium. It provides a structured, decimal system for classifying all potential accounts within a company, ensuring uniformity in accounting terminology and facilitating control and comparison. Accounts are organized into classes, groups, and individual accounts, with specific numbering conventions.
#### 4.1.6 The general ledger and journal
* **General Ledger (Grootboek):** A collection of all T-accounts used by a company. It provides a detailed record of all transactions affecting each specific account.
* **Journal (Journaal):** A chronological record of all business transactions as they occur. Each entry in the journal is a journal entry, specifying the date, accounts affected, amounts, and a brief description.
### 4.2 Accounting for commercial transactions
Commercial transactions are those directly related to the core business operations of buying and selling goods or services.
#### 4.2.1 Purchase of goods
When a company purchases goods, the relevant asset accounts (e.g., inventory, fixed assets) are debited, and the corresponding liability (e.g., accounts payable) or cash accounts are credited. Value-added tax (VAT) paid on purchases is typically recorded as a receivable from the tax administration.
* **Example:** Purchasing office furniture for $10,000 USD plus 21% VAT.
* Debit: Fixed Assets (Furniture) for $10,000 USD.
* Debit: VAT Receivable for $2,100 USD ($10,000 * 0.21).
* Credit: Accounts Payable for $12,100 USD ($10,000 + $2,100).
#### 4.2.2 Sale of goods
When a company sells goods, cash or accounts receivable are debited, and revenue accounts are credited. VAT collected on sales is recorded as a liability owed to the tax administration.
* **Example:** Selling 10 smartphones at $340 USD each, plus 21% VAT.
* Debit: Accounts Receivable for $4,114 USD ($340 * 10 * 1.21).
* Credit: Sales Revenue for $3,400 USD ($340 * 10).
* Credit: VAT Payable for $714 USD ($3,400 * 0.21).
#### 4.2.3 Commercial discount
A commercial discount is a reduction in price granted to stimulate sales, such as for bulk purchases or promotional offers. This discount reduces the cost of purchases for the buyer and the revenue from sales for the seller, impacting both the balance sheet and the income statement. These discounts are often reflected directly on the invoice or via a credit note.
#### 4.2.4 Credit notes
A credit note is issued to correct an invoice.
* **Incoming credit note (ICN):** Issued by a supplier when goods are returned or an additional discount is received. This reduces the company's liability to the supplier and may decrease the cost of purchases.
* **Outgoing credit note (UCN):** Issued by the company when a customer returns goods or receives a further discount. This reduces accounts receivable and the recognized sales revenue.
#### 4.2.5 Direct purchase and sale costs
These are additional costs associated with a transaction, such as transport, loading, and insurance. They can be booked directly to the main account or a separate sub-account, increasing expenses for purchases or revenues for sales.
#### 4.2.6 Returnable packaging
When packaging is returnable, a deposit is paid, creating a receivable for the buyer and a liability for the seller. VAT is not applied to the deposit itself, as ownership does not transfer.
### 4.3 Accounting for financial transactions
Financial transactions involve the financing of the business, such as loans, interest payments, and other financial income or expenses.
#### 4.3.1 Payment of purchases and collection of sales
These involve the settlement of outstanding invoices.
* **Payment of purchases:** Debiting the liability to the supplier (e.g., Accounts Payable) and crediting cash or bank accounts.
* **Collection of sales:** Debiting cash or bank accounts and crediting the receivable from the customer (e.g., Accounts Receivable).
#### 4.3.2 Financial discount
A financial discount is offered for early payment. VAT is calculated based on the discounted price. The discount itself is recognized as financial income for the buyer and financial expense for the seller only if the payment is made within the agreed timeframe.
#### 4.3.3 Interest
* **Interest payable on loans:** This is recorded as a financial expense. The payment reduces cash or bank balances and is debited to the expense account.
* **Interest received on investments:** This is recorded as financial income. The receipt increases cash or bank balances and is credited to the income account.
### 4.4 Trial and balance sheets
#### 4.4.1 Preliminary trial balance
A preliminary trial balance is an internal control document that lists the total debit and credit balances for all accounts in the general ledger. It helps verify the arithmetical accuracy of the double-entry bookkeeping system by ensuring that the total debits equal the total credits. It is not a legally required document.
#### 4.4.2 Balance sheet
The balance sheet, as detailed in section 4.1.2, presents the company's financial position at a specific moment. It is constructed by summing up the debit balances of asset accounts and the credit balances of liability and equity accounts.
#### 4.4.3 Link between balance sheet and income statement
The income statement reflects the changes in equity over a period, while the balance sheet shows the cumulative effect of these changes on the company's financial position at the end of the period. Expenses reduce equity, and revenues increase equity. The net result from the income statement is transferred to the equity section of the balance sheet.
* **Tip:** The income statement and balance sheet are interconnected. The net income or loss from the income statement directly impacts the retained earnings or accumulated profit/loss component of the equity section on the balance sheet.
#### 4.4.4 Final trial balance
The final trial balance is prepared after all adjustments and closing entries have been made. It lists the balances of all accounts, including those that have been closed to the income statement. This balance should equal the totals presented in the finalized balance sheet and income statement.
### 4.5 Adjusting entries and closing the books
#### 4.5.1 Inventory and adjustments
The inventory process involves verifying the actual existence and value of assets and liabilities. Adjustments are then made to correct discrepancies and to recognize revenues and expenses that pertain to the current period but have not yet been recorded. This includes:
* **Recognizing depreciation:** Spreading the cost of long-lived assets over their useful lives.
* **Accruing expenses:** Recording expenses that have been incurred but not yet paid or recorded.
* **Deferring revenues:** Recording revenue that has been received but not yet earned.
* **Adjusting for provisions and allowances:** Accounting for potential losses or diminutions in value.
#### 4.5.2 Regularization of balance sheet accounts
These adjustments ensure that balance sheet accounts reflect their true values at the end of the accounting period. This can involve:
* Correcting errors.
* Recording proper valuation at year-end (e.g., inventory write-downs, bad debt provisions).
* Reclassifying amounts (e.g., short-term vs. long-term portions of loans).
* Closing VAT accounts.
* Addressing negative bank balances.
#### 4.5.3 Regularization of income statement accounts
These adjustments ensure that revenues and expenses are recognized in the correct accounting period. This involves:
* **Accruals:** Recording revenues earned or expenses incurred but not yet invoiced or paid.
* **Deferrals:** Adjusting for revenues received or expenses paid in advance.
* **Matching Principle:** Ensuring that expenses are matched with the revenues they helped generate in the same accounting period.
#### 4.5.4 Determining the result of the accounting period
The net result (profit or loss) for the accounting period is determined by comparing total revenues with total expenses. This is typically done by summing the credit balances of revenue accounts and subtracting the debit balances of expense accounts.
#### 4.5.5 Allocation of the result
The profit or loss is then allocated according to legal and corporate decisions. Profits can be distributed to shareholders, retained as reserves, or carried forward to the next accounting period. Losses may be absorbed by equity or covered by owner contributions.
### 4.6 Final financial statements
#### 4.6.1 The balance sheet
The final balance sheet presents the company's assets, liabilities, and equity as of the end of the accounting period, reflecting all adjustments and closing entries.
#### 4.6.2 The income statement
The final income statement reports the revenues, expenses, and the resulting net profit or loss for the entire accounting period.
#### 4.6.3 Notes to the financial statements
These notes provide additional detail and explanation to the financial statements, offering further insights into the company's accounting policies and financial performance.
---
# Trial balances and the accounting cycle completion
This section summarizes the process of preparing trial balances, conducting inventory, and completing the accounting cycle to arrive at the final financial statements.
### 5.1 The accounting cycle
The accounting cycle is a sequential process that businesses follow to record and process their financial transactions over a specific period, typically one year. This cycle culminates in the preparation of financial statements.
The stages of the accounting cycle are:
1. **Opening balance with opening of accounts in journal and ledger:** The cycle begins with the opening balances from the previous period, which are then recorded in the journal and general ledger.
2. **Recording of all transactions in journal and ledger:** All financial transactions that occur during the accounting period are systematically recorded first in the journal (chronologically) and then transferred to the general ledger (categorized by account).
3. **First preliminary trial and balance balance:** A preliminary trial balance is prepared to check if the total debits equal total credits, ensuring basic accuracy in the recording process.
4. **Inventory:** At the end of the accounting period, an inventory is taken to ascertain the actual value of assets and liabilities.
5. **Adjusting entries in journal and ledger:** Based on the inventory and the need to reflect economic reality, adjusting entries are made to record accruals, deferrals, depreciation, etc. These are also recorded in the journal and ledger.
6. **Second preliminary trial and balance balance with determination of profit before taxes:** After adjusting entries, another trial balance is prepared. This balance helps in determining the profit or loss for the period before considering taxes.
7. **Annual accounts (Financial Statements):** The financial statements, consisting of the Balance Sheet, Income Statement, and Explanatory Notes, are prepared.
8. **Taxes:** Taxes are calculated based on the determined profit.
9. **Distribution of profit after taxes:** The final profit or loss after taxes is allocated according to legal and company decisions.
### 5.2 The balance sheet
The balance sheet, also known as a statement of financial position, provides a snapshot of a company's financial health at a specific point in time. It illustrates the fundamental accounting equation: Assets = Liabilities + Equity.
#### 5.2.1 Structure and classification of the balance sheet
The balance sheet is divided into two main sides: the **Assets (Activa)** and the **Liabilities and Equity (Passiva)**.
* **Assets (Activa):** Represent what a company owns. They are typically listed in order of decreasing liquidity.
* **Fixed Assets (Vaste activa):** Assets with a useful life of more than one year.
* *Intangible fixed assets (Immateriële vaste activa):* Non-physical assets like goodwill, patents, and software.
* *Tangible fixed assets (Materiële vaste activa):* Physical assets like land, buildings, machinery, and equipment.
* *Financial fixed assets (Financiële vaste activa):* Long-term investments in other companies (e.g., shares, bonds).
* **Current Assets (Vlottende activa):** Assets expected to be converted into cash or used up within one year or one operating cycle.
* *Inventories (Voorraden):* Goods held for sale or use in production.
* *Receivables (Openstaande vorderingen):* Amounts owed to the company by customers.
* *Cash and cash equivalents (Liquide middelen):* Cash on hand and in banks, and highly liquid short-term investments.
* **Liabilities and Equity (Passiva):** Represent the sources of financing for the company's assets.
* **Equity (Eigen vermogen):** Represents the owners' stake in the company. It's the residual interest in the assets after deducting all liabilities.
* *Capital (Kapitaal):* The initial investment by owners or shareholders.
* *Reserves (Reserves):* Accumulated profits not distributed to owners.
* *Retained earnings (Overgedragen winst/verlies):* Profits or losses from previous periods that have not been distributed or offset.
* **Liabilities (Vreemd vermogen / Schulden):** Represent obligations to external parties. They are typically listed in order of increasing maturity (short-term before long-term).
* *Short-term liabilities (Schulden ≤ 1 jaar):* Obligations due within one year. Examples include accounts payable to suppliers and short-term loans.
* *Long-term liabilities (Schulden > 1 jaar):* Obligations due in more than one year. Examples include long-term loans and bonds payable.
The balance sheet must always balance, meaning the total of the Assets side must equal the total of the Liabilities and Equity side.
#### 5.2.2 Legal structure of the balance sheet
Companies must adhere to specific legal formats for their balance sheets, which vary based on the company's legal form (e.g., capital companies vs. non-capital companies) and size (e.g., micro, small, medium, large). These formats dictate the level of detail required for each item.
### 5.3 The income statement (Resultatenrekening)
The income statement, also known as the profit and loss statement, reports a company's financial performance over a period of time. It details the revenues, expenses, gains, and losses incurred during that period, ultimately showing the net profit or loss.
#### 5.3.1 Structure and classification of the income statement
The income statement distinguishes between different types of revenues and expenses:
* **Revenues (Opbrengsten):** The income generated from a company's primary operations and other sources.
* *Operating revenues (Bedrijfsopbrengsten):* Income from the main business activities, such as sales of goods or services.
* *Financial revenues (Financiële opbrengsten):* Income from investments, interest earned, etc.
* *Non-recurring operating revenues (Niet-recurrente bedrijfsopbrengsten):* Gains from the sale of fixed assets.
* **Expenses (Kosten):** The costs incurred in generating revenues.
* *Operating expenses (Bedrijfskosten):* Costs related to the main business activities, such as cost of goods sold, salaries, rent, and depreciation.
* *Financial expenses (Financiële kosten):* Costs related to borrowing money, such as interest expenses and bank charges.
* *Non-recurring operating expenses (Niet-recurrente bedrijfskosten):* Losses from the sale of fixed assets.
* *Taxes (Belastingen op het resultaat):* Income taxes payable.
The income statement typically presents revenues and then deducts various categories of expenses to arrive at the net profit or loss for the period.
#### 5.3.2 Legal structure of the income statement
Similar to the balance sheet, the income statement also follows legal structures that specify the level of detail and presentation for different types of companies and sizes.
### 5.4 Trial balances: Proof and balance balance
A trial balance is an internal document used to check the arithmetic accuracy of the ledger entries. It lists all the accounts from the general ledger and their respective debit or credit balances.
* **Trial Balance (Proefbalans):** This is a preliminary check. It lists the total debit and total credit amounts for all accounts. If the totals match, it indicates that the debits and credits are equal, but it does not guarantee that all transactions have been recorded correctly or that no errors have been made.
* **Balance Balance (Saldibalans):** This is a more refined check. It lists the *net balance* (debit minus credit, or vice versa) for each account. For assets and expense accounts, the balance is typically a debit balance. For liabilities, equity, and revenue accounts, the balance is typically a credit balance. The total of all debit balances must equal the total of all credit balances.
> **Tip:** Both the trial balance and the balance balance are crucial for identifying potential errors in the recording and posting process before proceeding to the preparation of financial statements. They are not legally required but are essential internal control tools.
### 5.5 Inventory and adjusting entries
The inventory process involves verifying the existence and value of all assets and liabilities at the end of the accounting period. This often leads to the need for adjusting entries.
* **Adjusting entries (Regularisatieboekingen):** These are journal entries made at the end of an accounting period to record revenues that have been earned but not yet recorded and expenses that have been incurred but not yet recorded. They ensure that financial statements accurately reflect the company's financial position and performance. Common adjusting entries include:
* **Depreciation:** Allocating the cost of tangible assets over their useful lives.
* **Accruals:** Recording revenues earned or expenses incurred that have not yet been invoiced or paid.
* **Deferrals:** Adjusting for revenues received or expenses paid in advance that relate to future periods.
* **Inventory adjustments:** Accounting for changes in inventory levels (e.g., due to obsolescence or damage).
### 5.6 Completing the accounting cycle and preparing financial statements
After adjusting entries are made and posted to the ledger, a **final trial balance** (or balance balance) is prepared. This definitive balance reflects the adjusted balances of all accounts.
From this final trial balance, the financial statements are prepared:
1. **Income Statement:** All revenue and expense accounts from the final trial balance are used to construct the income statement, calculating the net profit or loss.
2. **Balance Sheet:** All asset, liability, and equity accounts from the final trial balance are used to construct the balance sheet, ensuring it balances (Assets = Liabilities + Equity).
The net profit or loss calculated on the income statement is then transferred to the equity section of the balance sheet, as either an addition (for profit) or subtraction (for loss), ensuring the balance sheet balances.
* **Profit Destination:** Profits can be distributed to owners, retained as reserves, or carried forward to the next accounting period. Losses are typically absorbed by reducing equity.
### 5.7 The Minimum General Chart of Accounts (MAR)
The Minimum General Chart of Accounts (Minimum Algemeen Rekeningenstelsel - MAR) is a standardized system for classifying and numbering accounts in Belgium. It provides a framework for recording transactions and preparing financial statements.
* **Structure:** The MAR uses a decimal system, with accounts grouped into classes, groups, and individual accounts.
* **Classes (Klassen):** Represent broad categories (e.g., Class 1 for Equity and Liabilities, Class 2 for Fixed Assets, Class 3 for Inventories, Class 4 for Receivables and Liabilities, Class 5 for Liquid Assets, Class 6 for Expenses, Class 7 for Revenues).
* **Groups (Groepen):** Subdivisions within classes (e.g., Group 60/64 for Operating Expenses).
* **Accounts (Rekeningen):** Specific accounts within groups (e.g., Account 6040 for Purchases of Goods).
* **Purpose:** The MAR aims to standardize accounting terminology, facilitate comparison between companies, and simplify audits.
#### 5.7.1 Working of the MAR
* **Balance Sheet Accounts:** Generally follow the structure of the balance sheet, with assets, liabilities, and equity categorized according to the MAR classes.
* **Income Statement Accounts:** Expenses are typically found in Class 6, and revenues in Class 7.
> **Tip:** Understanding the MAR classification is crucial for correctly identifying and booking transactions, as well as for interpreting the structure of the financial statements.
### 5.8 The General Ledger and Journal
* **General Ledger (Grootboek):** A collection of all individual accounts (T-accounts) used by a company. Each account shows all the transactions that have affected it, with debit entries on the left and credit entries on the right.
* **Journal (Journaal):** A chronological record of all financial transactions. Transactions are entered in the journal as journal entries, which specify the accounts to be debited and credited, the amounts, and a brief description. This is where all original entries are made.
### 5.9 Commercial and Financial Transactions
The accounting cycle involves recording both commercial and financial transactions.
* **Commercial Transactions:** Relate to the core business operations, such as buying and selling goods or services.
* *Purchases of goods:* Recorded as an increase in inventory or cost of goods sold and a liability to the supplier.
* *Sales of goods:* Recorded as an increase in revenue and a receivable from the customer.
* *Commercial discounts:* Reductions in price given for promotional reasons or volume purchases. They reduce the value of the sale or purchase.
* *Credit notes:* Documents used to adjust previous invoices due to returns or price adjustments.
* *Direct costs of purchase/sale:* Costs directly associated with acquiring or selling goods (e.g., transport).
* **Financial Transactions:** Relate to the company's financing and investment activities.
* *Payments to suppliers:* Reduce liabilities and cash/bank balances.
* *Collection from customers:* Reduce receivables and increase cash/bank balances.
* *Financial discounts:* Reductions in price given for early payment. They affect financial revenue or expense.
* *Interest:* Expense on borrowings or income on investments.
#### 5.9.1 Impact of transactions on balance sheet and income statement
Each transaction has a dual effect on the accounting equation (Assets = Liabilities + Equity) and impacts both the balance sheet and the income statement, directly or indirectly. For example, a sale of goods increases revenue (income statement), accounts receivable (balance sheet - asset), and potentially cash (balance sheet - asset), while also affecting the cost of goods sold (income statement) and inventory (balance sheet - asset).
### 5.10 Finalizing the accounts
The process of closing the books at the end of the accounting period involves:
* **Inventory Valuation:** Determining the correct value of all assets, particularly inventory.
* **Regularization Entries (Adjusting Entries):** Making entries to ensure that revenues and expenses are recognized in the correct period. This includes accruals, deferrals, depreciation, and provisions.
* **Determining Profit/Loss:** Calculating the net profit or loss for the period by comparing total revenues and gains with total expenses and losses.
* **Result Allocation:** Deciding how the profit or loss will be distributed or carried forward.
This meticulous process ensures that the final financial statements accurately represent the company's financial position and performance, ready for external reporting and internal decision-making.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bookkeeping | The systematic recording of financial transactions in a business, based on supporting documents and established legislation, to provide a true and fair view of the company's assets and results. |
| Accounting Cycle | The complete process of identifying, analyzing, and recording all of a company's financial transactions for a specific accounting period, culminating in the preparation of financial statements. |
| Balance Sheet | A financial statement that reports a company's assets, liabilities, and shareholders' equity at a specific point in time, illustrating the company's financial position. It follows the fundamental accounting equation: Assets = Liabilities + Equity. |
| Assets | Resources controlled by a company as a result of past events and from which future economic benefits are expected to flow to the entity. In the balance sheet, assets are listed on the left side. |
| Liabilities | Present obligations of the company arising from past events, the settlement of which is expected to result in an outflow from the entity of resources embodying economic benefits. In the balance sheet, liabilities are listed on the right side, below equity. |
| Equity | The residual interest in the assets of the entity after deducting all its liabilities. It represents the owners' stake in the company and is found on the right side of the balance sheet. |
| Income Statement | A financial statement that reports a company's financial performance over a specific accounting period. It details revenues, expenses, gains, and losses, ultimately showing the net profit or loss for the period. |
| Revenues | The income generated from normal business operations, typically from the sale of goods and services to customers. |
| Expenses | Costs incurred by a company in its efforts to generate revenue. These can include operational costs, administrative costs, and financial costs. |
| Journal | A book of original entry where all financial transactions are recorded chronologically. Each entry includes the date, account numbers, debit and credit amounts, and a brief description. |
| General Ledger | A complete set of all the accounts used by a business, where transactions from the journal are posted and summarized. Each account maintains a running balance. |
| Trial Balance | A list of all the debit and credit balances taken from the general ledger at a specific point in time. It is used to verify the mathematical accuracy of the ledger by ensuring total debits equal total credits. |
| Working Capital | The difference between a company's current assets and its current liabilities, representing the company's short-term financial health and operational efficiency. |
| Fixed Assets | Tangible or intangible assets that a company expects to use for more than one year, such as property, plant, and equipment, and intangible assets like patents. |
| Current Assets | Assets that are expected to be converted into cash or used up within one year or one operating cycle, whichever is longer, including cash, accounts receivable, and inventory. |
| Current Liabilities | Obligations that are due to be paid within one year or one operating cycle, whichever is longer, such as accounts payable and short-term loans. |
| Profit | The financial gain made when the revenue earned from business activities exceeds the expenses, costs, and taxes involved in sustaining those activities. |
| Loss | The financial result when expenses and costs exceed the revenue earned, indicating a negative financial performance for a period. |
| VAT (Value Added Tax) | A consumption tax placed on a product or service whenever value is added at each stage of the supply chain, from production to the point of sale. In Belgium, it is known as BTW. |
| Double-Entry Bookkeeping | A system of accounting where every transaction affects at least two accounts, with equal and opposite debits and credits. This system ensures the accounting equation remains in balance. |
| T-Account | A visual representation of an accounting ledger account, resembling the letter 'T', with debit entries on the left and credit entries on the right. |
| Closing Entries | Journal entries made at the end of an accounting period to transfer the balances of temporary accounts (revenues, expenses, and dividends) to permanent equity accounts, effectively resetting temporary accounts to zero for the next period. |
| Inventory | A detailed list of all goods and materials a company has in stock. Inventory can be classified as raw materials, work-in-progress, or finished goods. |
| Depreciation | The systematic allocation of the cost of a tangible asset over its useful life. It is an accounting method of cost allocation, not a valuation process. |
| Goodwill | An intangible asset that arises when one company acquires another for a price higher than the fair market value of its net assets. It represents factors such as brand recognition, customer loyalty, and a good reputation. |
| Amortization | The systematic allocation of the cost of an intangible asset over its useful life. Similar to depreciation for tangible assets. |
| Contingent Liability | A potential liability that may arise depending on the outcome of a future event. It is not recorded on the balance sheet unless it becomes probable and measurable. |
| Accrual Accounting | A method of accounting where revenues are recognized when earned and expenses are recognized when incurred, regardless of when cash is exchanged. |
| Cash Basis Accounting | A method of accounting where revenues are recognized when cash is received and expenses are recognized when cash is paid. |
| Chart of Accounts | A systematic listing of all the accounts used by a company, organized in a logical structure, usually by account type and number. This course refers to the MAR (Minimum Algemeen Rekeningenstelsel). |
| Fiscal Year | An annual period for accounting and tax purposes that may or may not coincide with the calendar year. |
Cover
H1+2+3 - Belgische boekhoudwetgeving - Balans - Resultatenrekening.pptx
Summary
# Overview of financial and cost accounting
This section introduces the fundamental differences between financial accounting and management accounting, detailing their respective purposes, regulatory frameworks, and the role of cost accounting in expense calculation.
### 1.1 Accounting: A Dual Perspective
Accounting serves two primary functions: external financial reporting and internal management decision-making.
#### 1.1.1 Financial accounting
Financial accounting focuses on providing information to external users, such as shareholders, creditors, and the government, to aid in their decision-making processes. This type of accounting is legally regulated and must adhere to specific accounting standards. For Belgian companies, this means following Belgian Generally Accepted Accounting Principles (Belgian GAAP) or, for listed companies, International Financial Reporting Standards (IFRS).
* **Purpose:** To prepare financial statements (balance sheet, income statement, notes) that present a true and fair view of the company's financial position and performance to external stakeholders.
* **Methodology:** Legally regulated, requiring adherence to specific laws and standards (e.g., Belgian GAAP, IFRS).
* **Users:** Shareholders, creditors, government agencies, suppliers, employees, customers.
#### 1.1.2 Management accounting
Management accounting, on the other hand, is focused on providing internal information to managers to support decision-making. It is not subject to the same stringent external regulations.
* **Purpose:** To provide relevant information to internal managers for planning, controlling, and decision-making.
* **Methodology:** Free choice of methods, tailored to the specific needs of management.
* **Users:** Internal management.
#### 1.1.3 Cost accounting
Cost accounting is a crucial component that deals with the calculation of the costs associated with producing goods or providing services. It plays a vital role in both financial and management accounting by providing the data necessary for inventory valuation and for internal cost analysis.
* **Purpose:** To calculate the costs of products, services, and other cost objects.
* **Role:** Informs inventory valuation for financial accounting and provides cost data for management decision-making.
### 1.2 Stakeholders and Reporting Requirements
Various external parties, known as stakeholders, rely on accounting information for their decisions. The legal framework dictates the preparation and content of financial statements.
#### 1.2.1 External stakeholders
* **Shareholders:** Decide whether to invest in the company.
* **Suppliers:** Assess the company's ability to pay for goods and services.
* **Government:** Determines tax liabilities.
* **Creditors:** Evaluate the company's creditworthiness.
* **Employees:** Gauge the company's stability and future prospects.
* **Customers:** Assess the company's reliability as a supplier.
#### 1.2.2 Regulatory framework
* **Belgian GAAP:** For individual, non-consolidated financial statements of Belgian companies.
* **IAS/IFRS (International Accounting Standards / International Financial Reporting Standards):** For consolidated financial statements of Belgian listed companies.
### 1.3 Fundamental Accounting Principles
Every accounting system is built upon foundational principles that ensure the reliability and usefulness of financial information.
#### 1.3.1 Basis assumptions
* **Enterprise entity:** The business is treated as a separate entity from its owners.
* **Continuity:** The business is assumed to continue operating indefinitely into the future. If there is evidence of impending closure, valuation rules must be adjusted.
* **Consistency (or conservatism):** Accounting methods and principles should be applied consistently from one period to the next to ensure comparability. Changes are permitted only if they result in a more faithful representation, with full disclosure.
* **Expression in monetary value:** All financial transactions must be quantifiable in monetary terms. In the European Union, amounts in financial statements are expressed in euros.
#### 1.3.2 Recording of events
Principles governing how financial events are recorded ensure accuracy and completeness.
* **Supporting documents:** Every accounting entry must be supported by a dated document. These documents must be retained for a specific period (typically 7 years for documents with evidentiary value to third parties, and 3 years for purely internal documents). The tax authorities may require a 10-year retention period for supporting documents.
* **Completeness:** All transactions affecting the company's assets, liabilities, equity, or results must be recorded promptly, faithfully, and in chronological order.
* **Non-compensation:** Transactions should not be offset against each other. Debts and claims, costs and revenues, rights and obligations must be recorded separately, with limited legal exceptions.
* **Matching principle:** Revenues and expenses must be recognized in the accounting period to which they relate, regardless of when cash is exchanged. This involves accruals for revenues and expenses that relate to future periods and deferrals for those that relate to the current period but have not yet been recorded.
#### 1.3.3 Valuation principles
These principles guide how assets and liabilities are valued in the financial statements.
* **Individual valuation:** Each asset and liability, or group of identical items, must be valued individually according to valuation rules established by the company's management. These rules are disclosed in the notes to the financial statements.
* **Prudence:** Financial statements should not overstate the company's financial position. Potential losses that are probable should be recognized, while potential gains are recognized only when they are realized.
* **Objectivity:** Accounting records must be based on reliable and verifiable data, typically supported by documentation. Estimates made in the absence of documentation must be by authorized bodies.
* **Relevance:** Financial statements must provide meaningful information that aids users in decision-making. The level of detail and the content of the financial statements should be adapted to the nature and size of the enterprise.
#### 1.3.4 Reporting principles
These principles ensure that financial reports are understandable and comparable.
* **Periodicity:** Financial information must be reported at regular intervals, typically annually through the financial statements, to allow for assessment of the company's performance and position.
* **Comparability:** Financial statements should be comparable over time for the same company and, to some extent, between different companies. This is achieved through standard formats and consistent valuation methods.
* **True and fair view:** This is the overarching principle in accounting legislation. All other principles are intended to contribute to presenting a true and fair view of the company's assets, financial position, and results.
### 1.4 Accounting Obligations and Company Size
The accounting and reporting obligations of an enterprise depend on its size, legal form, and whether it is publicly listed.
#### 1.4.1 Enterprise entity and classification
Enterprises are classified based on size criteria (annual turnover, average number of employees, balance sheet total) which determine their reporting obligations.
* **Very small enterprises:** Subject to less stringent accounting rules, often using single-entry bookkeeping. Annual turnover (excluding VAT) must be below 500,000.00 euros.
* **Small companies (including micro-enterprises):** Subject to double-entry bookkeeping and specific financial statement formats (abbreviated or micro-model). Criteria include exceeding no more than one of: 50 employees, 11,250,000.00 euros turnover, 6,000,000.00 euros balance sheet total. Micro-enterprises have stricter thresholds for employees (10), turnover (900,000.00 euros), and balance sheet total (450,000.00 euros).
* **Large companies:** Subject to full accounting and reporting requirements, including the complete model financial statement. These are companies exceeding the thresholds for small companies.
> **Tip:** The size classification determines the complexity of the accounting system and the level of detail required in the financial statements. Exceeding a threshold for two consecutive years typically triggers a change in reporting requirements from the following financial year.
### 1.5 The Financial Statements
The financial statements provide a structured overview of a company's financial situation.
#### 1.5.1 The balance sheet
The balance sheet presents a company's assets, liabilities, and equity at a specific point in time.
* **Assets (Werkmiddelen / Bezittingen):** Resources controlled by the company as a result of past events and from which future economic benefits are expected to flow. Classified as:
* **Fixed assets:** Expected to be used for more than one year (e.g., intangible assets, tangible assets, financial assets).
* **Current assets (Vlottende activa):** Assets that are part of the business cycle and expected to be realized within one year (e.g., inventories, receivables, cash).
* **Liabilities (Financieringsmiddelen / Schulden):** Obligations of the company arising from past events, the settlement of which is expected to result in an outflow of resources. Classified as:
* **Equity (Eigen vermogen):** The residual interest in the assets of the entity after deducting all its liabilities; represents the owners' stake.
* **Non-current liabilities (Vreemd vermogen):** Obligations due beyond one year.
* **Current liabilities:** Obligations due within one year.
#### 1.5.2 The income statement (Resultatenrekening)
The income statement reports a company's financial performance over a specific period, typically a year. It details revenues and expenses, leading to the net profit or loss for the period.
* **Classification:** Reports profit (loss) before taxes, and can include further breakdowns of operating and non-operating income and expenses.
#### 1.5.3 Notes to the financial statements (Toelichting)
The notes provide additional details and explanations about the items presented in the balance sheet and income statement, including accounting policies, valuation methods, and other relevant information crucial for a true and fair view.
### 1.6 Belgian GAAP vs. IAS/IFRS
While both Belgian GAAP and IAS/IFRS aim to provide a true and fair view, there are differences in their structure and specific rules.
* **Balance Sheet:** Both frameworks present assets and liabilities. IAS/IFRS offers more flexibility in presentation and requires specific classifications (e.g., current vs. non-current).
* **Income Statement:** Both report revenues and expenses. IAS/IFRS allows for more detailed breakdowns and presentation formats.
* **Consolidated vs. Individual:** Belgian GAAP typically applies to individual financial statements, while IAS/IFRS is primarily used for consolidated financial statements of listed companies.
---
# Foundational accounting principles and legal framework
This topic outlines the fundamental assumptions underlying accounting practices and details the Belgian legal framework governing accounting and financial reporting for enterprises.
### 2.1 Introduction to financial reporting
Financial reporting provides essential information to external users (stakeholders) for decision-making. Belgian companies must adhere to Belgian accounting law (Belgian GAAP) for individual financial statements. For consolidated financial statements, Belgian listed companies must comply with International Accounting Standards (IAS) and International Financial Reporting Standards (IFRS).
### 2.2 Legal framework in Belgium
The legal framework for accounting in Belgium has evolved through various legislative acts and royal decrees. Key pieces of legislation include:
* The Code of Economic Law (WER), which integrated previous laws and decrees.
* The Companies and Associations Code (WVV), which replaced the previous Companies Code.
* Royal Decrees (KB) implementing the WVV and WER.
This legislation is founded on Generally Accepted Accounting Principles (GAAP).
### 2.3 Fundamental assumptions of accounting
All accounting practices are based on several core assumptions:
#### 2.3.1 The enterprise entity
This principle dictates that the business entity is treated as separate and distinct from its owners. This applies to:
* **Natural persons** conducting an independent professional activity.
* **Legal entities** (e.g., companies).
* **Other organizations without legal personality**.
* **Public institutions** with a commercial, financial, or industrial statutory mission.
* **Institutions** declared subject to accounting regulations by royal decree.
The scale of operations, liability, and legal form of an enterprise determine its specific accounting and reporting obligations. Enterprises are categorized based on size:
* **Very small enterprises**:
* **Criteria**: Annual turnover (excluding VAT) below 500,000 euros (or 620,000 euros for specific fuel retailers).
* **Obligations**: Accounting legislation for financial statements does not apply. They maintain single-entry bookkeeping and an internal annual statement without a prescribed model.
* **Small enterprises**:
* **Criteria**: Legal entities that do not exceed more than one of the following on the balance sheet date of the last closed financial year:
* Average annual number of employees: 50.
* Annual turnover (excluding VAT): 11,250,000 euros (previously 9,000,000 euros until 31/12/2023).
* Balance sheet total: 6,000,000 euros (previously 4,500,000 euros until 31/12/2023).
* **Obligations**: Accounting legislation applies. They use double-entry bookkeeping and prepare their financial statements according to a simplified model, with amounts expressed in euros.
* **Micro-enterprises** (a subcategory of small enterprises):
* **Criteria**: Small enterprises that are not subsidiaries or parent companies and do not exceed more than one of the following on the balance sheet date of the last closed financial year:
* Average annual number of employees: 10.
* Annual turnover (excluding VAT): 900,000 euros (previously 700,000 euros until 31/12/2023).
* Balance sheet total: 450,000 euros (previously 350,000 euros until 31/12/2023).
* **Obligations**: Use double-entry bookkeeping and prepare financial statements according to a micro-model, which is a simplified model with limited disclosures, with amounts expressed in euros.
* **Large enterprises**:
* **Criteria**: Entities that exceed more than one of the criteria for small enterprises on the balance sheet date of the last closed financial year.
* **Obligations**: Use double-entry bookkeeping and prepare their financial statements according to the full model, with amounts expressed in euros.
> **Tip:** If an enterprise exceeds a size criterion for two consecutive years, it must adapt its accounting and reporting to the stricter requirements from the third year onwards.
#### 2.3.2 The continuity (going concern)
This principle assumes that the enterprise will continue to exist and operate its activities indefinitely.
* **Impact**: It influences the valuation of assets and liabilities.
* **Discontinuity**: If an enterprise is expected to cease operations, specific valuation rules apply, such as adjusting asset values to their realizable sale value and providing for closure costs.
#### 2.3.3 The consistency (periodicity)
Financial statements for the same enterprise must be comparable over time. This means using identical presentation and valuation rules year after year. Deviations are permitted only if necessary to present a true and fair view, provided adequate disclosure is made in the notes.
#### 2.3.4 Expression in monetary value
All financial information must be expressed in monetary terms. In Belgium, amounts in financial statements are expressed in euros.
### 2.4 Recording of transactions
The process of recording business events is governed by several principles:
#### 2.4.1 Supporting documents
Every accounting entry must be supported by a dated document, which must be referenced in the bookkeeping.
* **Retention period**: 7 years for documents with evidentiary value against third parties, and 3 years for documents without such value. However, tax authorities may require a 10-year retention period for supporting documents as of assessment year 2023.
#### 2.4.2 Completeness
Every transaction that affects or could affect the enterprise's assets or results must be recorded in the accounting system. All transactions, assets, receivables, liabilities, and obligations must be entered promptly, accurately, and completely, in chronological order.
#### 2.4.3 Non-compensation
This principle prohibits the netting of one transaction against another. Receivables and payables, costs and revenues, rights and obligations must be recorded separately. Exceptions are permissible but must be stipulated by law.
#### 2.4.4 Matching principle
Revenues and expenses must be recognized in the accounting period to which they relate, regardless of when cash is exchanged. This may involve:
* **Accruals (deferral bookings)**: For revenues and costs that have been recorded but partially relate to a future period.
* **Prepayments (anticipation bookings)**: For revenues and costs that have not yet been recorded but partially relate to the current period.
### 2.5 Valuation principles
The determination of the value of recorded events is guided by:
#### 2.5.1 Individual valuation
Each asset and liability, or group of identical items, must be valued individually according to valuation rules determined by the enterprise's management. These rules are detailed in the notes to the financial statements.
#### 2.5.2 Prudence
The financial position of an enterprise should not be presented more favorably than it actually is. Probable losses and unfavorable circumstances should be recognized, while probable gains and favorable circumstances should only be recognized when they have actually occurred.
#### 2.5.3 Objectivity
Accounting entries must be based on reliable and verifiable data. When supporting documents are unavailable, estimations by authorized bodies are used.
#### 2.5.4 Relevance
Financial statements must be meaningful and provide users with the necessary information for decision-making. The accounting system must be detailed enough and contain relevant information, adapted to the nature and scale of the enterprise.
### 2.6 Reporting principles
The preparation and presentation of financial reports adhere to:
#### 2.6.1 Periodicity
Financial reporting must occur at regular intervals to allow for the assessment of the enterprise's performance and financial position. This is primarily achieved through the annual preparation of financial statements, summarizing assets and liabilities at a specific point in time and costs and revenues over a period.
#### 2.6.2 Comparability
Financial statements of different enterprises, even within the same sector, should be comparable in form and content. While standard models for financial statements aid in comparability of form, content comparability can be challenging due to choices in valuation rules. The National Bank of Belgium (NBB) assists in comparability across sectors by providing sector data based on NACE codes.
#### 2.6.3 True and fair view
The financial statements must provide a faithful representation of the company's assets, financial position, and results. This is the most crucial principle in accounting legislation, and many other accounting principles are designed to achieve this objective.
### 2.7 Belgian GAAP versus IAS/IFRS
* **Individual, single financial statements** in Belgium are prepared according to Belgian GAAP.
* **Consolidated financial statements** for Belgian listed companies must be prepared according to IAS/IFRS.
* The balance sheet and income statement under IAS/IFRS have a different structure and minimum disclosure requirements compared to Belgian GAAP, although they aim for a true and fair view of the entity's financial performance and position.
---
# Recording and valuation of business events
This section outlines the fundamental principles and procedures governing the recording and valuation of business events within an accounting framework.
### 3.1 Principles for recording business events
The process of recording business events is guided by several core principles to ensure accuracy, completeness, and fairness in financial reporting.
#### 3.1.1 Supporting documents
Every accounting entry must be supported by a dated document that serves as evidence of the transaction. These supporting documents are crucial for verification and auditing.
* **Retention period:** Documents with legal proof against third parties must be kept for 7 years. Documents without such proof, like purely internal documents or valuation method documentation, have a 3-year retention period.
* **Fiscal expectation:** The tax authorities expect supporting documents to be preserved for 10 years, starting from the 2023 tax year.
#### 3.1.2 Completeness
All transactions that affect or could affect the company's assets or results must be recorded in the accounting system. This principle ensures that the financial statements reflect the entire economic reality of the business.
* **Timeliness and accuracy:** All transactions must be entered into the accounting records promptly, truthfully, and completely, in chronological order.
* **Scope:** The accounting system should encompass all transactions, assets, claims, debts, and liabilities of the company.
#### 3.1.3 Non-compensation
This principle prohibits the netting or offsetting of different transactions. Each transaction must be recorded in its entirety and separately.
* **Prohibition:** There is a general prohibition against offsetting receivables and payables, costs and revenues, or rights and obligations.
* **Exceptions:** Legal exceptions to this rule may exist but are strictly defined by law.
#### 3.1.4 The matching principle
The matching principle dictates that revenues and costs should be recognized in the accounting period to which they relate, regardless of when the cash is exchanged.
* **Accrual accounting:** This principle is a cornerstone of accrual accounting.
* **Deferral entries:** For revenues and costs that have been recognized but relate partially to the next accounting period, deferral entries are used to postpone recognition.
* **Anticipation entries:** For revenues and costs that have not yet been recognized but relate partially to the current accounting period, anticipation entries are used to recognize them in the current period.
### 3.2 Valuation principles
The valuation of business events and assets/liabilities is guided by principles that ensure financial statements present a fair and reliable picture of the company's financial position.
#### 3.2.1 Individual valuation
Each element or group of identical elements within assets and liabilities must be valued individually.
* **Valuation rules:** Valuation is performed according to rules established by the company's governing body.
* **Disclosure:** These valuation rules are typically detailed in the notes to the financial statements.
#### 3.2.2 Prudence (Conservatism)
The principle of prudence dictates that the company's financial position should not be presented more favorably than it actually is.
* **Recognizing losses:** Unfavorable circumstances that are probable should be recognized.
* **Recognizing gains:** Favorable circumstances should only be recognized when they have actually occurred. This means anticipating potential losses but not potential gains.
#### 3.2.3 Objectivity
Accounting records must be based on reliable methods and verifiable data.
* **Evidence-based:** Accounting is maintained based on supporting documents.
* **Estimates:** In the absence of supporting documents, estimates made by authorized bodies are used.
#### 3.2.4 Relevance
Financial information presented in the annual accounts must be meaningful and provide users with the necessary information to make decisions.
* **Decision usefulness:** The annual accounts should be detailed enough to contain relevant information.
* **Adaptation:** The accounting system should be adapted to the nature and size of the company.
### 3.3 Other key principles influencing reporting
While not directly under "recording and valuation," these principles are critical for how those recorded and valued events are presented.
#### 3.3.1 Periodicity
Financial reporting should occur at regular intervals to allow for the assessment of the company's performance and position.
* **Annual financial statements:** The primary requirement is the preparation of annual financial statements.
* **Snapshot and summary:** These statements provide a snapshot of assets and liabilities at a specific point in time and a summary of costs and revenues over a period.
#### 3.3.2 Comparability
Financial statements of different companies, or of the same company over different periods, should be comparable in form and content.
* **Form comparability:** Achieved through standardized financial statement formats.
* **Content comparability:** More challenging due to choices in valuation methods. National Bank of Belgium data can assist in comparability based on sector data.
#### 3.3.3 True and fair view
The overarching principle is that the financial statements must provide a true and fair view of the company's net worth, financial position, and results.
* **Foundation:** This is considered the most important principle in accounting law.
* **Goal of other principles:** Many other accounting principles are designed to ensure that this true and fair view is achieved.
---
# Reporting principles and financial statements
This section outlines the fundamental principles governing financial reporting, focusing on periodic reporting, comparability, and the true and fair view, alongside the structure and content of the balance sheet and income statement, including differences between Belgian GAAP and IAS/IFRS.
### 4.1 Introduction to financial reporting
Financial reporting provides essential information to external users or stakeholders, such as shareholders, suppliers, government bodies, creditors, employees, and customers, to aid them in decision-making processes regarding investments, credit, taxation, employment, and purchasing. Belgian companies typically prepare their individual financial statements according to Belgian Generally Accepted Accounting Principles (GAAP), while Belgian listed companies must adhere to International Accounting Standards (IAS) and International Financial Reporting Standards (IFRS) for their consolidated financial statements. The legal framework for Belgian GAAP is primarily found in the Belgian Companies and Associations Code (WVV) and its implementing royal decree (KB/WVV), which are based on general accounting principles.
### 4.2 Basis principles of accounting
Every accounting system is built upon foundational principles that ensure consistency and reliability in financial reporting. These principles are categorized into four main areas: the grounds for accounting, the recording of events, valuation, and reporting.
#### 4.2.1 Grounds for accounting
These are the fundamental assumptions underpinning any accounting system:
* **The business entity:** This principle establishes that a business is a distinct and separate entity from its owners. This applies to natural persons conducting an independent professional activity, legal entities, and other organizations without legal personality. In Belgium, specific regulations under the Economic Law Code (WER) and the Companies and Associations Code (WVV) define which entities are subject to accounting obligations. The reporting requirements and the content of financial statements are influenced by factors such as the company's liability, size, and legal form, leading to a classification into very small, small (including micro-enterprises), and large companies, each with varying reporting obligations.
* **Very small enterprises:** Generally, natural persons with an independent professional activity and organizations without legal personality or certain types of partnerships with an annual turnover below 500,000 euros are not subject to the full financial statement legislation. They may maintain a single-entry bookkeeping system and prepare an internal financial statement without a prescribed model.
* **Small enterprises:** Legal entities that do not exceed more than one of the criteria (average annual number of employees: 50; annual turnover excluding VAT: 11,250,000 euros; total assets: 6,000,000 euros) prepare their financial statements according to a simplified model under a double-entry bookkeeping system.
* **Micro-enterprises:** These are small enterprises that are not subsidiaries or parent companies and do not exceed more than one of the criteria (average annual number of employees: 10; annual turnover excluding VAT: 900,000 euros; total assets: 450,000 euros). They also use a double-entry bookkeeping system and prepare their financial statements according to a micro-model, which is a shortened version of the simplified model with limited disclosures.
* **Large enterprises:** Companies exceeding any one of the criteria for small enterprises (average annual number of employees: 50; annual turnover excluding VAT: 11,250,000 euros; total assets: 6,000,000 euros) must follow the full financial statement reporting requirements with a complete model and double-entry bookkeeping.
* **The going concern:** This principle assumes that the business will continue to operate and pursue its activities in the foreseeable future. This assumption is crucial for valuing assets and liabilities. If there is a risk of discontinuance, valuation rules must be adjusted, potentially to reflect liquidation values, and provisions for termination costs may need to be made.
* **Consistency:** Financial statements of the same company should be comparable over time. This means that the form, content, and methods used in preparing financial statements should remain the same from one year to the next. Deviations are permissible only if required to present a true and fair view, but any such changes must be adequately explained in the notes to the financial statements, including their impact.
* **Expression in monetary value:** All financial information must be expressed in monetary terms. In Belgium, financial statements present amounts in euros.
#### 4.2.2 Recording of events
The process of recording financial events follows several key principles:
* **Supporting documents:** Every accounting entry must be supported by a dated document, which serves as evidence and must be referenced in the entry. Supporting documents must be retained for a specific period, typically seven years for those with legal proof against third parties and three years for internal documents without such proof, though tax authorities may expect up to ten years of retention.
* **Completeness:** All transactions that affect or could affect the company's assets, liabilities, equity, or results must be recorded in the accounting records without delay, accurately, and in chronological order. This ensures that the accounting system captures all of the company's financial activities, assets, claims, debts, and obligations.
* **No offsetting (non-compensation):** Transactions should not be offset against each other. This means that claims should not be netted against debts, and expenses should not be deducted from revenues, except where specifically permitted by law. Each transaction must be recorded in full and separately.
* **Matching principle:** Revenues and expenses must be recognized in the accounting period to which they relate, regardless of when the cash is received or paid. This requires accrual accounting, often involving deferred entries for revenues and expenses that relate partly to future periods and anticipation entries for revenues and expenses that relate partly to the current period but have not yet been recorded.
#### 4.2.3 Valuation
Determining the value of recorded events follows these principles:
* **Individual valuation:** Each asset and liability, or group of identical items, must be valued individually. The valuation rules are determined by the company's management and are typically detailed in the notes to the financial statements.
* **Prudence:** The financial position of a company should not be presented more favorably than it actually is. Potential unfavorable circumstances that are likely to occur should be recognized, while favorable circumstances should only be recognized when they have effectively materialized.
* **Objectivity:** Accounting records should be based on reliable methods and verifiable data. Entries should be supported by documentation. In the absence of supporting documents, estimates made by authorized bodies are used.
* **Relevance:** Financial statements must be meaningful and contain the necessary information for internal and external users to make informed decisions. The accounting system should be adapted to the nature and size of the business.
### 4.3 Reporting principles
The overarching principles that guide the preparation and presentation of financial reports are:
* **Periodicity:** Financial reporting must occur at regular intervals to allow for an assessment of the company's performance and financial position. The primary reporting period is annual, culminating in the preparation of annual financial statements that summarize assets, liabilities, revenues, and expenses for the past period. The financial year may not always align with the calendar year.
* **Comparability:** Financial statements of different companies, even within the same sector, should be comparable in form and content. While a standard model for financial statements aids comparability in form, comparability in content can be challenging due to choices in valuation methods. National Bank of Belgium (NBB) data can assist in spatial comparability based on sector information (NACE codes).
* **True and fair view:** This is the most important principle in accounting legislation. The financial statements must present a faithful representation of a company's assets, financial position, and results. Most other accounting principles are designed to achieve this objective.
### 4.4 The balance sheet
The balance sheet presents a company's financial position at a specific point in time, detailing its assets (work tools/resources) and liabilities (financing means/debts).
* **Structure:**
* **Assets:** Classified as either fixed assets (with a useful life exceeding one year, e.g., intangible, tangible, and financial fixed assets) or current assets (part of the operating cycle, typically short-term).
* **Liabilities:** Classified as either equity (owner's or shareholders' capital, representing the company's debt to its owners) or debt (financing from third parties).
* **Classification:** The balance sheet is organized into a series of accounts. Assets are presented in order of decreasing liquidity (how easily they can be converted to cash), while liabilities are presented in order of increasing exigibility (when they are due).
* **Belgian GAAP vs. IAS/IFRS:**
* **Similarities:** Both frameworks present a balance sheet, income statement, and notes to the financial statements. They also include an overview of changes in equity and a cash flow statement.
* **Differences:** IAS/IFRS does not mandate a specific standard model for the balance sheet, only a minimum list of items. Classification typically distinguishes between current and non-current items, with potential for further subclassifications. The Belgian GAAP model is more prescriptive in its structure and presentation. Belgian GAAP requires the balance sheet to be prepared before the appropriation of profit, while IAS/IFRS may present different formats.
### 4.5 The income statement (Profit and Loss account)
The income statement summarizes a company's revenues and expenses over a specific period, typically a year, to show its net profit or loss.
* **Content:** It typically presents revenues, costs, investments, and financial income and expenses to arrive at the profit or loss for the year before taxes.
* **Belgian GAAP vs. IAS/IFRS:**
* **Similarities:** Both aim to report the financial performance of the company.
* **Differences:** Similar to the balance sheet, IAS/IFRS does not prescribe a fixed standard model for the income statement but requires a minimum list of items. Additional subdivisions and subtotals are permitted. The Belgian GAAP framework provides a more detailed and specific structure for the income statement.
> **Tip:** When analyzing financial statements, understanding the underlying valuation and reporting principles is crucial for interpreting the figures correctly and assessing the true financial health of a company. Pay close attention to the notes to the financial statements for explanations of accounting policies and any significant deviations from standard practices.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Financial accounting | This branch of accounting focuses on providing financial information to external users, such as investors and creditors, through standardized reports like the annual financial statements, adhering to strict regulations like Belgian GAAP or IFRS. |
| Management accounting | This type of accounting provides financial information to internal users, primarily managers, to aid in decision-making, planning, and controlling operations, offering flexibility in reporting methods. |
| Cost accounting | A subset of management accounting dedicated to identifying, measuring, analyzing, and reporting costs associated with the production of goods or the provision of services, crucial for pricing and profitability analysis. |
| Stakeholders | External parties who have an interest in a company's financial performance and position, including shareholders, creditors, suppliers, customers, and government authorities, who rely on accounting information for their decisions. |
| Belgian GAAP | Generally Accepted Accounting Principles as applied in Belgium, providing the regulatory framework for preparing financial statements for Belgian companies, ensuring consistency and comparability within the national context. |
| IAS/IFRS | International Accounting Standards (IAS) and International Financial Reporting Standards (IFRS) are a set of global accounting standards designed to enhance transparency and comparability of financial statements across different countries, particularly for listed companies. |
| Enterprise entity | A fundamental accounting assumption that treats a business as a separate and distinct entity from its owners, meaning its assets, liabilities, and operations are accounted for independently. |
| Continuity | The accounting assumption that a business will continue to operate in the foreseeable future without the intention or necessity of liquidation or significant curtailment of operations. |
| Consistency | An accounting principle requiring that an entity use the same accounting methods and procedures from one period to the next, ensuring comparability of financial statements over time. Deviations are permissible only if justified and disclosed. |
| Expression in monetary value | The accounting principle that all transactions and economic events must be recorded and reported in a common monetary unit, typically the national currency (in this case, EUR), to facilitate measurement and comparison. |
| Accounting-obligated enterprises | Entities legally required to maintain accounting records and prepare financial statements according to specific national regulations, such as the Belgian Commercial Code and related Royal Decrees. |
| Single-entry bookkeeping | A simplified system of accounting where each financial transaction is recorded only once, typically in a cash book or journal. It is often used by very small businesses and is less comprehensive than double-entry bookkeeping. |
| Double-entry bookkeeping | A system of accounting where every financial transaction affects at least two accounts, with one account debited and another credited by an equal amount, ensuring the accounting equation (Assets = Liabilities + Equity) remains balanced. |
| Annual financial statement | A comprehensive set of financial reports, including the balance sheet, income statement, and notes, prepared by a company at the end of each fiscal year to provide a picture of its financial performance and position. |
| Consolidated financial statement | A financial statement that combines the financial statements of a parent company and its subsidiaries, presenting them as if they were a single economic entity, eliminating intragroup transactions. |
| Supporting documents | Original records or evidence that substantiate a financial transaction, such as invoices, receipts, or contracts, which are essential for verifying the accuracy and validity of accounting entries. |
| Completeness | An accounting principle requiring that all financial transactions and events that affect the company's financial position or results must be recorded in the accounting system. |
| Non-compensation | The principle that different types of transactions, such as assets and liabilities, or revenues and expenses, should not be offset against each other but recorded separately and in full. |
| Matching principle | An accounting principle that requires that expenses incurred to generate revenue should be recognized in the same accounting period as the revenue they helped to generate, ensuring an accurate reflection of profitability. |
| Individual valuation | The principle that each asset and liability, or group of similar items, should be valued separately to accurately reflect its individual worth on the financial statements. |
| Prudence (Conservatism) | An accounting principle that requires accountants to exercise caution and not to overstate assets or income, and to recognize potential losses or liabilities as soon as they are probable, even if their exact amount is uncertain. |
| Objectivity | The accounting principle that financial information should be based on verifiable evidence and reliable methods, free from personal bias, ensuring that accounting records are dependable and can be independently audited. |
| Relevance | An accounting principle stating that financial information should be useful to users in making economic decisions, meaning it should be timely, accurate, and have predictive or confirmatory value. |
| Periodicity | The accounting principle that divides the economic life of a business into artificial time periods (e.g., monthly, quarterly, annually) for the purpose of reporting financial performance and position. |
| Comparability | An accounting principle that enables users to identify and understand similarities in, and differences among, accounting information for different enterprises or for the same enterprise for different periods. |
| True and fair view | A fundamental reporting principle, particularly emphasized in European accounting directives, requiring that financial statements present a fair representation of a company's financial position, performance, and cash flows, even if it means deviating from strict accounting rules. |
| Balance sheet | A financial statement that reports a company's assets, liabilities, and equity at a specific point in time, providing a snapshot of its financial position. |
| Income statement (Profit and Loss statement) | A financial statement that reports a company's revenues, expenses, and profits or losses over a specific period of time, such as a quarter or a year. |
| Assets | Resources owned or controlled by a company as a result of past transactions, expected to provide future economic benefits. These are typically classified as current (short-term) or non-current (long-term) assets. |
| Liabilities | Obligations of a company arising from past transactions, the settlement of which is expected to result in an outflow of resources. These are typically classified as current (short-term) or non-current (long-term) liabilities. |
| Equity | The residual interest in the assets of a company after deducting all its liabilities; it represents the owners' stake in the company. Also known as shareholders' equity or net worth. |
| Fixed assets | Assets that are expected to be used by the company for more than one accounting period, typically for more than one year. Examples include property, plant, and equipment. |
| Current assets | Assets that are expected to be converted into cash, sold, or consumed within one year or within the normal operating cycle of the business, whichever is longer. Examples include cash, accounts receivable, and inventory. |
| Owner's equity | The total value of assets minus total liabilities; it represents the owners' claim on the company's assets. |
| Third-party equity | Funding provided by external parties other than owners, such as bank loans or bonds payable. |
Cover
H2 CONSOLIDATIE BEGRIPSBEPALINGEN.pptx
Summary
# Begripsbepalingen rond consolidatie
Dit topic introduceert de kernconcepten van consolidatie door de definitie van de geconsolideerde jaarrekening, de consolidatiekring en de diverse relaties tussen juridische entiteiten te verduidelijken, met de nadruk op hoe deze worden samengevoegd tot een economische eenheid.
### 1.1 De geconsolideerde jaarrekening
De geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van een groep van individuele vennootschappen waarin alle onderlinge verhoudingen worden geëlimineerd. Het doel hiervan is om de groep als één economische eenheid weer te geven, waarbij de juridische scheidingen tussen de entiteiten buiten beschouwing worden gelaten. Dit resulteert in een getrouw beeld van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van het geconsolideerde geheel. De activa, passiva en het resultaat van de economische eenheid worden voor de groep als geheel tot uitdrukking gebracht.
### 1.2 De consolidatiekring
De consolidatiekring omvat de consoliderende vennootschap (moedervennootschap) en al haar dochterondernemingen. Deze entiteiten vormen samen de groep die geconsolideerd moet worden.
### 1.3 Verbonden vennootschappen
Vennootschappen worden als verbonden beschouwd wanneer er sprake is van een controlebevoegdheid:
* Wanneer een vennootschap controle uitoefent over een andere vennootschap.
* Wanneer een andere vennootschap controle uitoefent over de betreffende vennootschap.
* Wanneer de vennootschap deel uitmaakt van een consortium met andere vennootschappen.
* Wanneer de vennootschap, bij kennis van het bestuursorgaan, onder controle staat van vennootschappen die reeds onder controle van de moedermaatschappij vallen.
**Tip:** Het bestaan van een controlebevoegdheid, gekenmerkt door stemrecht en beslissende invloed, is cruciaal voor het definiëren van een verbonden vennootschap.
### 1.4 Moeder- en dochtervennootschappen
#### 1.4.1 Moedervennootschap of consoliderende onderneming
Dit is elke vennootschap die één of meerdere andere vennootschappen controleert.
#### 1.4.2 Dochtervennootschap
Een dochtervennootschap is een vennootschap die gecontroleerd wordt door een moedervennootschap.
#### 1.4.3 Vaststellen van controle
Een moedervennootschap controleert een andere vennootschap indien zij de bevoegdheid heeft om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of op de oriëntatie van het beleid van die andere vennootschap.
##### 1.4.3.1 Controle volgens Belgische regelgeving
* **Exclusieve controle:** De controle die een onderneming alleen of samen met één of meer van haar dochtervennootschappen uitoefent.
* **Gezamenlijke controle:** De controle die samen met een of meerdere niet-verbonden ondernemingen wordt uitgeoefend.
##### 1.4.3.2 Controle in de consolidatiewetgeving
Er wordt onderscheid gemaakt tussen controle in rechte en controle in feite.
* **Controle in rechte:** Dit wordt onweerlegbaar vermoed. Situaties die hiertoe leiden zijn:
1. Het bezit van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van de betrokken vennootschap.
2. Het recht om de meerderheid van de bestuurders te benoemen of te ontslaan.
3. Krachtens statuten of hiermee gesloten overeenkomsten over een controlebevoegdheid beschikken.
4. Het, op grond van een overeenkomst met andere vennoten, beschikken over de meerderheid van de stemrechten.
5. In geval van gezamenlijke controle.
**Tip:** Het bezit van de meerderheid van de stemrechten is doorslaggevend, niet enkel het beschikken over aandelen zonder stemrecht of met meervoudig stemrecht. De indirecte controlebevoegdheid via een dochtervennootschap wordt bij de rechtstreekse bevoegdheid geteld.
* **Controle in feite:** Dit wordt weerlegbaar vermoed, wanneer de controle het gevolg is van feitelijke situaties. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het uitoefenen van stemrechten op voorlaatste en laatste algemene vergaderingen die de meerderheid van de stemrechten vertegenwoordigen van de op deze vergaderingen vertegenwoordigde effecten.
**Tip:** Enkel aanwezig zijn op een vergadering is onvoldoende; er moet actief gebruik worden gemaakt van stemrechten om een vermoeden van controle te creëren.
##### 1.4.3.3 Vaststelling van stemrechten en controlebevoegdheid
Bij het vaststellen van de controlebevoegdheid wordt rekening gehouden met de meerderheid van de stemrechten, maar de volgende zaken worden niet in aanmerking genomen:
* Schorsing van stemrechten.
* Stemrechtbeperkingen.
Het aantal stemrechten wordt verminderd met:
* Stemrechten verbonden aan eigen aandelen.
* Stemrechten verbonden aan aandelen aangehouden door een dochteronderneming van de betrokken vennootschap.
### 1.5 De geassocieerde onderneming
Een geassocieerde onderneming is elke andere vennootschap dan een dochter- of gemeenschappelijke dochtervennootschap, waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarin zij een "invloed van betekenis" uitoefent op de oriëntatie van het beleid.
* **Invloed van betekenis:** Dit wordt doorgaans geassocieerd met het bezitten van 20% of meer van de stemrechten. Dit resulteert in een beperkte, niet-dominante invloed in de geassocieerde vennootschap, waarbij de investeerder wel mee kan beslissen en invloed kan uitoefenen, maar geen volledige controle heeft of overheersende beslissingsbevoegdheid.
* **Consolidatie:** Geassocieerde ondernemingen worden niet volledig geconsolideerd in de consolidatiekring, omdat er geen controle is. Ze worden niet opgenomen in de consolidatiekring. Als een onderneming minder dan 20% van de stemrechten bezit, wordt er geen invloed verondersteld en is er geen consolidatie. Invloed van betekenis ligt tussen de 20% en 50% van de stemrechten. Meer dan 50% van de stemrechten impliceert controle en vereist integrale consolidatie.
### 1.6 Het consortium en centrale leiding
* **Consortium:** Een consortium bestaat uit een vennootschap naar Belgisch recht en één of meer ondernemingen naar Belgisch recht die geen dochterondernemingen van elkaar zijn, noch dochterondernemingen van één en dezelfde vennootschap, maar die wel onder centrale leiding staan.
* **Centrale leiding:** Dit impliceert een vorm van centrale controle. Het kan voortvloeien uit tussen ondernemingen afgesloten overeenkomsten of uit statutaire bepalingen. Het vermoeden van centrale leiding is onweerlegbaar. Ook wanneer de bestuursorganen voor het merendeel uit dezelfde personen bestaan, kan dit wijzen op centrale leiding.
**Tip:** Verticale consolidatieverplichtingen hebben steeds voorrang op horizontale consolidatieverplichtingen.
**Example:** Een familiebedrijf dat wordt opgesplitst in kleinere entiteiten, waarbij dezelfde personen bestuursfuncties behouden in de verschillende entiteiten en onderlinge afspraken maken, kan een voorbeeld zijn van een consortium onder centrale leiding.
### 1.7 Definitie van geconsolideerde jaarrekening volgens IFRS (voor beursgenoteerde bedrijven)
Volgens de International Financial Reporting Standards (IFRS), specifiek IFRS 10, worden de jaarrekeningen van een groep waarin de activa, verplichtingen, het eigen vermogen, de baten, de lasten en de kasstromen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gepresenteerd alsof het die van een afzonderlijke economische eenheid betreft.
* **Moederonderneming:** De onderneming die zeggenschap heeft over één of meerdere andere ondernemingen.
* **Dochteronderneming:** Ondernemingen waarover een andere onderneming zeggenschap heeft.
#### 1.7.1 Controle volgens IFRS 10
Controle (zeggenschap) wordt gedefinieerd als de blootstelling aan, of rechten op variabele opbrengsten uit hoofde van de betrokkenheid bij de deelneming, en de mogelijkheid om de omvang van deze opbrengsten te beïnvloeden door de macht over de deelneming te gebruiken. De nadruk ligt op 'macht over een deelneming', wat betekent dat de investeerder de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk kan beïnvloeden. Dit is een breder concept dan enkel beslissende invloed.
#### 1.7.2 Geassocieerde deelneming volgens IAS 28
Een geassocieerde deelneming is een onderneming waarin de investeerder een invloed van betekenis heeft. Indien een onderneming direct of indirect 20% of meer van de stemrechten bezit, wordt verondersteld dat deze invloed van betekenis heeft, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.
#### 1.7.3 Gezamenlijke zeggenschap volgens IFRS 11
* **Joint venture:** Een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de netto-activa van de overeenkomst. Deze partijen worden deelnemers in de joint venture genoemd.
**Example:** Wanneer vennootschap X en vennootschap Y gezamenlijk de controle uitoefenen over vennootschap A, en X en Y ook gezamenlijk de controle uitoefenen over vennootschap B, dan zijn A en B verbonden omdat ze onder gezamenlijke controle van X en Y vallen. Als X en Y beiden meer dan 50% van de stemrechten hebben in respectievelijk A en B, is er sprake van exclusieve controle door X en Y in hun respectievelijke dochters.
---
# Controlebevoegdheid en moeder-dochterrelaties
Dit gedeelte behandelt de criteria voor het vaststellen van controlebevoegdheid tussen vennootschappen, met een focus op moeder- en dochterondernemingen, onderscheidend tussen controle in rechte en controle in feite, en de toepassingen in zowel Belgische als internationale wetgeving.
### 2.1 Begripsbepalingen
De geconsolideerde jaarrekening wordt opgesteld voor de groep, die bestaat uit de consoliderende vennootschap en al haar dochterondernemingen. Deze groep wordt als één economische eenheid voorgesteld, waarbij onderlinge verhoudingen worden geëlimineerd om een getrouw beeld te geven van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van het geheel. Juridische scheidingen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
Een vennootschap wordt beschouwd als verbonden met een andere vennootschap indien:
* Zij controlebevoegdheid uitoefent over die andere vennootschap.
* Die andere vennootschap controlebevoegdheid uitoefent over haar.
* Zij een consortium vormt met die andere vennootschap.
* De andere vennootschap, bij weten van het bestuursorgaan, onder controle staat van de eerder genoemde vennootschappen.
#### 2.1.1 Moedervennootschap en dochteronderneming
* **Moedervennootschap of consoliderende onderneming:** Elke vennootschap die één of meerdere vennootschappen controleert.
* **Dochteronderneming:** Een vennootschap die gecontroleerd wordt door een moedervennootschap.
De controle wordt uitgeoefend door de bevoegdheid om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of op de oriëntatie van het beleid van een andere vennootschap. Het is essentieel dat er een controlebevoegdheid bestaat, wat zich vaak manifesteert in stemrecht of een beslissende invloed.
### 2.2 Controle volgens Belgische regelgeving
In de Belgische regelgeving worden verschillende vormen van controle onderscheiden:
* **Exclusieve controle:** De controle die een onderneming alleen of samen met één of meer van haar dochtervennootschappen uitoefent.
* **Gezamenlijke controle:** De controle die samen met een of meerdere *niet-verbonden* ondernemingen wordt uitgeoefend.
### 2.3 Controle in de consolidatiewetgeving
Binnen de consolidatiewetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen:
#### 2.3.1 Controle in rechte
Controle in rechte wordt *onweerlegbaar vermoed*. Dit vermoeden is gebaseerd op de juridische structuur en is niet vatbaar voor tegenbewijs. Dit is het geval wanneer:
1. Een vennootschap het bezit heeft van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van de betrokken vennootschap.
2. Een vennoot het recht heeft de meerderheid van de bestuurders te benoemen of te ontslaan.
3. Een vennoot krachtens de statuten van de betrokken onderneming of krachtens hiermee gesloten overeenkomsten over een controlebevoegdheid beschikt.
4. Een vennoot, op grond van een overeenkomst met andere vennoten van de betrokken onderneming, beschikt over de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van die onderneming. Hierbij is het bezit van de meerderheid van de stemrechten doorslaggevend, niet enkel het beschikken over aandelen zonder stemrecht of met meervoudig stemrecht.
5. In geval van gezamenlijke controle.
> **Tip:** Bij het vaststellen van de controlebevoegdheid wordt de indirecte controlebevoegdheid via een dochtervennootschap meegeteld bij de rechtstreekse bevoegdheid. Aandeelhoudersovereenkomsten kunnen leiden tot het verkrijgen van de meerderheid van de stemrechten.
Het aantal stemrechten dat in aanmerking wordt genomen voor het vaststellen van de controlebevoegdheid, wordt verminderd met:
* Stemrechten verbonden aan eigen aandelen van de vennootschap.
* Stemrechten verbonden aan aandelen aangehouden door een dochteronderneming van de betrokken vennootschap.
Schorsing van stemrechten en stemrechtbeperkingen worden buiten beschouwing gelaten.
#### 2.3.2 Controle in feite
Controle in feite wordt *weerlegbaar vermoed* wanneer deze het gevolg is van feitelijke situaties. Dit betekent dat het vermoeden van controle kan worden weerlegd met tegenbewijs.
> **Example:** Indien een vennoot op opeenvolgende aandeelhoudersvergaderingen stemrechten heeft uitgeoefend die de meerderheid van de op die vergaderingen vertegenwoordigde stemrechten vertegenwoordigen, wordt dit vermoed als controle in feite. Enkel aanwezig zijn op een vergadering is echter niet voldoende; de stemrechten moeten ook effectief uitgeoefend worden.
### 2.4 Geassocieerde onderneming
Een geassocieerde onderneming is elke vennootschap, anders dan een dochteronderneming of gemeenschappelijke dochteronderneming, waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarin zij een *invloed van betekenis* uitoefent op de oriëntatie van het beleid.
* **Invloed van betekenis:** Wordt geacht aanwezig te zijn vanaf het bezit van twintig procent (20%) van de stemrechten of meer. Dit vertegenwoordigt een beperkte, niet-dominante invloed.
Geassocieerde ondernemingen maken geen deel uit van de consolidatiekring omdat er geen controle is. Ze worden niet volledig geconsolideerd. Indien een onderneming minder dan twintig percent (20%) bezit, wordt er geen significante invloed verondersteld en vindt er geen consolidatie plaats. Een invloed van betekenis ligt tussen de 20% en 50% van de stemrechten. Meer dan 50% impliceert controle, wat leidt tot integrale consolidatie.
### 2.5 Consortium en centrale leiding
* **Consortium:** Een situatie waarbij een vennootschap naar Belgisch recht en een of meer ondernemingen naar Belgisch recht die geen dochterondernemingen van elkaar zijn, noch dochterondernemingen zijn van één en dezelfde vennootschap, onder centrale leiding staan.
Centrale leiding wordt *onweerlegbaar vermoed* indien dit voortvloeit uit tussen ondernemingen afgesloten overeenkomsten of uit statutaire bepalingen. Het vermoeden geldt ook indien de bestuursorganen in meerderheid uit dezelfde personen bestaan.
> **Example:** Een familiebedrijf wordt opgesplitst in kleinere entiteiten. De familieleden blijven bestuurders in al deze vennootschappen en hebben onderling afspraken gemaakt over het beleid, wat duidt op centrale leiding.
### 2.6 Bepalingen inzake beursgenoteerde bedrijven (IFRS)
Internationale Financial Reporting Standards (IFRS), specifiek IFRS 10, hanteren vergelijkbare definities voor moedervennootschappen en dochterondernemingen.
* **Moederonderneming:** De onderneming die zeggenschap heeft over één of meerdere andere ondernemingen.
* **Dochteronderneming:** Ondernemingen waarover een andere onderneming zeggenschap heeft.
#### 2.6.1 Controle volgens IFRS 10
Controle onder IFRS 10 wordt gedefinieerd als het hebben van:
1. **Zeggenschap** over een deelneming.
2. Blootstelling aan, of rechten op, veranderlijke opbrengsten uit hoofde van de betrokkenheid bij de deelneming.
3. De mogelijkheid om zijn macht over de deelneming te gebruiken om de omvang van de opbrengsten van de investeerder te beïnvloeden.
> **Tip:** IFRS legt de klemtoon op 'macht over een deelneming', wat inhoudt dat de investeerder de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk kan beïnvloeden. Dit is een ruimer concept dan enkel beslissende invloed.
#### 2.6.2 Geassocieerde onderneming (IAS 28)
Volgens IAS 28 is een geassocieerde deelneming een onderneming waarin de investeerder *invloed van betekenis* heeft. Indien een onderneming direct of indirect twintig percent (20%) of meer van de stemrechten bezit, wordt dit vermoed als invloed van betekenis, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.
#### 2.6.3 Gezamenlijke zeggenschap (IFRS 11)
IFRS 11 definieert gezamenlijke zeggenschap in de context van een *joint venture*. Dit is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap hebben, rechten hebben op de netto-activa van de overeenkomst. Deze partijen worden deelnemers in de joint venture genoemd.
> **Example:** In een situatie van exclusieve controle bezit één entiteit meer dan 50% van de stemrechten. Bij gezamenlijke controle delen twee of meer entiteiten, bijvoorbeeld X en Y, de controle over een dochteronderneming (A en B). Deze entiteiten (X en Y) worden dan ook als verbonden beschouwd omdat ze onder gezamenlijke controle staan.
---
# Geassocieerde ondernemingen, consortia en centrale leiding
Dit onderdeel behandelt de definitie en kenmerken van geassocieerde ondernemingen, evenals het concept van consortia onder centrale leiding, met aandacht voor zowel verticale als horizontale structuren.
### 3.1 De geassocieerde onderneming
Een geassocieerde onderneming is een vennootschap, die geen dochteronderneming of gemeenschappelijke dochteronderneming is, waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarover zij een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid.
#### 3.1.1 Invloed van betekenis
* **Drempel:** Invloed van betekenis wordt verondersteld te bestaan vanaf het bezit van **twintig procent (20%) of meer van de stemrechten** in de deelneming. Dit is in lijn met de definitie in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV).
* **Aard van de invloed:** De invloed is beperkt en niet dominant; er is geen volledige controle of overheersende beslissingsbevoegdheid.
* **Consolidatie:** Geassocieerde ondernemingen worden niet volledig geconsolideerd in de jaarrekening. Ze behoren niet tot de consolidatiekring omdat er geen controle is. De vermogensmutatiemethode wordt doorgaans toegepast voor de consolidatie van geassocieerde deelnemingen.
#### 3.1.2 Vaststellen van de invloed van betekenis
* Bij een deelneming van **minder dan twintig procent (20%)** wordt doorgaans geen invloed uitgeoefend, en is er geen consolidatie vereist.
* Bij een deelneming tussen **twintig procent (20%) en vijftig procent (50%)** wordt gesproken van invloed van betekenis.
* Bij een deelneming van **meer dan vijftig procent (50%)** is er sprake van controle, en dient de dochteronderneming integraal geconsolideerd te worden.
> **Tip:** Het onderscheid tussen controle en invloed van betekenis is cruciaal. Controle impliceert een beslissende invloed op het beleid, terwijl invloed van betekenis een meer beperkte, maar significante, impact inhoudt.
### 3.2 Het consortium en centrale leiding
Een consortium ontstaat wanneer een vennootschap en een of meer andere ondernemingen die geen dochterondernemingen van elkaar zijn, noch dochterondernemingen van één en dezelfde moedermaatschappij, onder centrale leiding staan.
#### 3.2.1 Centrale leiding
Centrale leiding impliceert een vorm van centrale controle over de betrokken ondernemingen.
* **Vermoeden van centrale leiding:**
* Centrale leiding wordt onweerlegbaar vermoed wanneer deze voortvloeit uit tussen ondernemingen afgesloten overeenkomsten of uit statutaire bepalingen. (Opmerking: Overheersingsovereenkomsten zijn in België verboden.)
* Centrale leiding wordt eveneens vermoed wanneer de bestuursorganen van de betrokken ondernemingen in meerderheid uit dezelfde personen bestaan.
#### 3.2.2 Structuur van consortia
Consortia kunnen verschillende structuren hebben:
* **Verticale structuur:**
* Hierbij heeft een moederonderneming meerderheidsstemrechten, direct of indirect, in de andere ondernemingen. Dit is de typische moeder-dochterrelatie, maar het consortium kan ook bestaan uit meerdere dochters van dezelfde moeder.
* Verticale consolidatieverplichtingen hebben steeds voorrang op horizontale consolidatieverplichtingen.
* **Horizontale structuur:**
* De moedermaatschappij bezit aandelen in meerdere dochterondernemingen.
* De dochterondernemingen zijn onderling niet direct verbonden; zij hebben geen participaties of deelnemingen in elkaar.
* Een voorbeeld hiervan is een familiebedrijf dat wordt opgesplitst in kleinere entiteiten, waarbij de familieleden gezamenlijk bestuurders blijven in de verschillende vennootschappen en onderlinge afspraken maken.
> **Voorbeeld:** Een holdingmaatschappij bezit een meerderheid van de aandelen in twee operationele dochterondernemingen. Deze dochterondernemingen hebben echter geen aandelen in elkaar. Dit kan gezien worden als een horizontale structuur onder centrale leiding van de holding.
#### 3.2.3 Consolidatie in consortia
Volgens het CBN-advies 2017/06 wordt bevestigd dat verticale consolidatieverplichtingen steeds voorrang hebben op horizontale consolidatieverplichtingen binnen een groep. Dit betekent dat, indien er een verticale relatie is (moeder-dochter), deze consolidatie de prioriteit heeft, zelfs als er ook horizontale verbindingen (consortium) bestaan.
### 3.3 Verschillen met IFRS (enkel ter context)
Hoewel dit document zich focust op de Belgische regelgeving, is het nuttig om de definities onder IFRS kort te vermelden ter vergelijking:
* **Geconsolideerde jaarrekening (IASB):** De jaarrekening van een groep waarin de activa, verplichtingen, eigen vermogen, baten, lasten en kasstromen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gepresenteerd alsof ze toebehoren aan één enkele economische eenheid.
* **Moederonderneming (IFRS 10):** De onderneming die zeggenschap heeft over een of meerdere andere ondernemingen.
* **Dochteronderneming (IFRS 10):** Ondernemingen waarover een andere onderneming zeggenschap heeft.
* **Controle volgens IFRS 10:** Omvat macht over een deelneming, blootstelling aan of rechten op veranderlijke opbrengsten, en de mogelijkheid om macht te gebruiken om de omvang van de opbrengsten te beïnvloeden. Zeggenschap is hier een ruimer concept dan louter beslissende invloed.
* **Geassocieerde deelneming (IAS 28):** Een onderneming waarin de investeerder invloed van betekenis heeft. Een deelneming van **20% of meer van de stemrechten** wordt verondersteld invloed van betekenis te geven, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.
* **Joint venture (IFRS 11):** Een gemeenschappelijke overeenkomst waarbij deelnemers rechten hebben op de netto-activa van de overeenkomst.
> **Tip:** Wees alert op de specifieke definities en drempels die gelden onder de Belgische wetgeving (vergeleken met IFRS indien relevant voor specifieke contexten). De kern van de Belgische definitie van een geassocieerde onderneming draait om de "invloed van betekenis", die onder meer wordt afgeleid uit het stemrechtbezit.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Geconsolideerde jaarrekening | De jaarrekening van alle tot een groep behorende individuele vennootschappen, waarin alle onderlinge verhoudingen worden geëlimineerd, zodat de groep als economische eenheid wordt weergegeven. Dit zorgt voor een getrouw beeld van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van het geconsolideerd geheel. |
| Consolidatiekring | De kring van vennootschappen die wordt opgenomen in de consolidatie. Deze kring bestaat uit de consoliderende vennootschap en al haar dochterondernemingen, die samen de groep vormen. |
| Verbonden vennootschappen | Vennootschappen waarmee een moederonderneming verbonden is, bijvoorbeeld doordat zij controlebevoegdheid uitoefent, controlebevoegdheid over haar uitoefent, of er een consortium mee vormt. Ook andere vennootschappen die onder controle staan van deze verbonden vennootschappen behoren hiertoe. |
| Moedervennootschap (consoliderende onderneming) | Elke vennootschap die één of meerdere andere vennootschappen controleert. Zij is verantwoordelijk voor het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening van de groep. |
| Dochteronderneming | Een vennootschap die gecontroleerd wordt door een moedervennootschap. De controle wordt vastgesteld aan de hand van bevoegdheid tot uitoefenen van beslissende invloed op de aanstelling van bestuurders of de oriëntatie van het beleid. |
| Controlebevoegdheid | De bevoegdheid om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of op de oriëntatie van het beleid van een andere vennootschap. Dit is een cruciaal criterium voor het bepalen van moeder-dochterrelaties. |
| Controle in rechte | Een type controle dat onweerlegbaar wordt vermoed. Dit is doorgaans het geval bij het bezit van de meerderheid van de stemrechten, het recht om de meerderheid van de bestuurders te benoemen of te ontslaan, of door statuten of overeenkomsten. |
| Controle in feite | Een type controle dat weerlegbaar wordt vermoed, gebaseerd op feitelijke situaties. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het consistent uitoefenen van de meerderheid van de stemrechten op aandeelhoudersvergaderingen. |
| Geassocieerde onderneming | Een onderneming waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarop zij een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid. Dit wordt doorgaans verondersteld vanaf 20% stemrechten, tenzij het tegendeel wordt bewezen. |
| Invloed van betekenis | Een significante invloed die een investeerder kan uitoefenen op het beleid van een deelneming, vaak verondersteld bij een bezit van 20% of meer van de stemrechten. Dit leidt tot consolidatie via de vermogensmutatiemethode. |
| Consortium | Een groep van vennootschappen, naar Belgisch recht, die geen dochterondernemingen van elkaar zijn, maar die onder centrale leiding staan. De centrale leiding kan voortvloeien uit overeenkomsten, statuten of gelijkaardige bestuursorganen. |
| Centrale leiding | Een vorm van management of controle over een groep vennootschappen die ervoor zorgt dat zij als één economische eenheid functioneren, ook al zijn ze juridisch gescheiden. Dit kan blijken uit overeenkomsten of de samenstelling van bestuursorganen. |
| IFRS (International Financial Reporting Standards) | Internationale boekhoudkundige standaarden die de regels bepalen voor de opstelling van financiële overzichten, met name voor beursgenoteerde bedrijven. IFRS 10 definieert consolidatie, en IFRS 11 regelt gezamenlijke overeenkomsten zoals joint ventures. |
| Zeggenschap (Controle volgens IFRS 10) | Het concept van controle volgens IFRS 10, wat neerkomt op zeggenschap. Dit houdt in dat een investeerder macht heeft over een deelneming, blootgesteld is aan variabele opbrengsten, en de mogelijkheid heeft zijn macht te gebruiken om die opbrengsten te beïnvloeden. |
| Gezamenlijke zeggenschap (Joint Venture) | Een gezamenlijke overeenkomst waarbij partijen gezamenlijke zeggenschap hebben en rechten op de netto-activa van de overeenkomst. De partijen die deze zeggenschap delen, worden deelnemers in de joint venture genoemd. |
Cover
H2 De oprichting van een vennootschap.pptx
Summary
# Wettelijke aspecten van de oprichting van een vennootschap
**1. Wettelijke aspecten van de oprichting van een vennootschap**
Dit onderwerp behandelt de wettelijke stappen en vereisten die nodig zijn voor de oprichting van een vennootschap, inclusief het opstellen van statuten en registratieprocedures.
### 1.1 Stappen bij de oprichting van een vennootschap
De oprichting van een vennootschap omvat een reeks wettelijke stappen die zorgvuldig moeten worden gevolgd. Deze stappen waarborgen de rechtsgeldigheid en transparantie van de onderneming.
#### 1.1.1 Opstellen van de statuten
De statuten vormen de 'overeenkomst' tussen de vennoten en bevatten essentiële bepalingen voor de werking van de vennootschap.
Belangrijke elementen in de statuten zijn:
* **Oprichters:** Identificatie van de personen die de vennootschap oprichten.
* **Naam, zetel, duur en doel:** De officiële naam, vestigingsplaats, verwachte levensduur en het operationele doel van de vennootschap.
* **Kapitaal en aandelen:** De omvang van het kapitaal en de verdeling ervan in aandelen.
* **Bestuur en vertegenwoordiging:** Hoe de vennootschap wordt bestuurd en vertegenwoordigd naar buiten toe.
* **Toezicht:** Organen of personen die toezicht houden op het bestuur.
* **Algemene vergadering:** De regels omtrent de bijeenroeping en besluitvorming van de algemene vergadering van aandeelhouders.
* **Boekjaar, jaarrekening, winstverdeling:** Bepalingen over de boekhoudkundige periode, de opstelling van de jaarrekening en de verdeling van winsten.
* **Ontbinding en vereffening:** Procedures voor het geval de vennootschap wordt ontbonden.
* **Slotbepalingen:** Diverse overige juridische clausules.
> **Tip:** Voorbeelden van statuten zijn te vinden op de website van de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO).
#### 1.1.2 Ontwerpen van een financieel plan
Het opstellen van een gedetailleerd financieel plan is cruciaal, vooral om hoofdelijke aansprakelijkheid van de oprichters te vermijden in geval van een faillissement binnen de eerste drie jaar na oprichting wegens ontoereikend kapitaal. De wet stelt dat de vennootschap bij oprichting over een eigen vermogen moet beschikken dat toereikend is voor de voorgenomen bedrijvigheid, mede gelet op andere financieringsbronnen.
Het financieel plan wordt niet openbaar gemaakt, maar bewaard door de notaris.
Minimale componenten van het financieel plan:
* Beschrijving van de voorgenomen bedrijvigheid.
* Overzicht van de financieringsbronnen.
* Drie geprojecteerde balansen (voor jaar 0, 1 en 2).
* Twee geprojecteerde resultatenrekeningen (voor jaar 1 en 2).
* Twee geprojecteerde vermogensstromentabellen (voor jaar 1 en 2).
* Een beschrijving van de gehanteerde hypothesen bij de schatting van de verwachte omzet en rentabiliteit.
* Indien van toepassing, de naam van de externe accountant of deskundige die betrokken was bij de opstelling.
De verantwoordelijkheid van de accountant bij de opstelling van het financieel plan is beperkt tot de logica, de berekeningen en het naleven van de minimale criteria. De oprichters zijn verantwoordelijk voor de basisgegevens en hypothesen (bv. administratieve informatie, omzetverwachtingen, investeringen).
#### 1.1.3 Aanstellen van een bedrijfsrevisor
Dit is enkel verplicht bij een inbreng in natura, met als doel het beschermen van medevennoten en derden. De bedrijfsrevisor verklaart of de beschrijving van de inbreng volstaat en de schattingswijze verantwoord is; hij schat of beschrijft de inbreng niet zelf.
Een omzeiling van deze verplichting was vroeger mogelijk door eerst geld in te brengen en na oprichting goederen aan de vennootschap te verkopen (quasi-inbreng). Voor een NV geldt hierbij een gelijkaardige verplichting.
#### 1.1.4 Storting van de inbreng in geld
De inbreng in geld dient te worden gestort op een geblokkeerde rekening van de vennootschap in oprichting. Deze rekening wordt door de financiële instelling gedeblokkeerd na de formele oprichting van de vennootschap.
#### 1.1.5 Oprichting van de vennootschap
De oprichting van een BV (Besloten Vennootschap) en een NV (Naamloze Vennootschap) gebeurt bij authentieke akte (notariële akte). De notaris bezorgt een bewijs van oprichting aan:
* De financiële instelling, zodat de rekening kan worden gedeblokkeerd.
* De griffie van de ondernemingsrechtbank, voor publicatie in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad en inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO).
#### 1.1.6 Inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO)
De inschrijving in de KBO is essentieel en leidt tot de toekenning van een ondernemingsnummer.
#### 1.1.7 Aanvraag van een BTW-nummer
Indien de vennootschap BTW-plichtig is, is een aanvraag van een BTW-nummer vereist.
#### 1.1.8 Publicatie van het uittreksel van de akte van oprichting
Een uittreksel van de oprichtingsakte moet worden gepubliceerd.
#### 1.1.9 Inschrijving in het UBO-register
Het UBO-register (Ultimate Beneficial Owner) registreert de uiteindelijke begunstigden van een vennootschap. Als basisregel geldt dat een persoon die meer dan 25% van de aandelen of stemrechten (on)rechtstreeks bezit, als begunstigde wordt beschouwd. Ook leden van het bestuursorgaan en vertegenwoordigers kunnen UBO's zijn. Dit register dient als maatregel tegen witwassen, terrorismefinanciering en fiscale fraude.
### 1.2 Essentiële documenten voor het financieel plan
Het financieel plan, hoewel niet openbaar, vereist de opmaak van specifieke financiële overzichten die de toekomstige financiële gezondheid van de vennootschap moeten aantonen.
* **Balans:** Geeft de financiële toestand van de onderneming op een bepaald ogenblik weer (een 'foto').
* **Actiefzijde:** Weergeeft de aanwending van het vermogen (bezittingen), geordend volgens liquiditeitsgraad (van vast naar vlottend). Hieronder vallen oprichtingskosten, immateriële en materiële vaste activa, financiële vaste activa, en vlottende activa zoals voorraden, vorderingen en liquide middelen.
* **Passiefzijde:** Weergeeft de oorsprong van het vermogen (schulden en eigen vermogen), geordend volgens opvraagbaarheid (van eigen vermogen naar vreemd vermogen). Dit omvat het eigen vermogen (kapitaal, reserves, winst) en het vreemd vermogen (voorzieningen, schulden op meer dan één jaar, schulden op minder dan één jaar).
* De balans is altijd in evenwicht: **Activa = Passiva**.
* **Resultatenrekening:** Formele voorstelling van de opbrengsten en kosten over een bepaalde periode, resulterend in winst of verlies (een 'video').
* Toont de opbrengsten en kosten onafhankelijk van de daadwerkelijke inning of betaling. Dit is belangrijk voor een correcte periodieke waardering.
* **Opbrengsten – Kosten = Winst (+) of Verlies (-)**.
* **Kasstromentabel:** Formele voorstelling van alle uitgaven en ontvangsten over een bepaalde periode.
* Toont de daadwerkelijke geldstromen (kaspositie).
* **Ontvangsten – Uitgaven = Kasoverschot (+) of Kastekort (-)**.
* Dient boven nul te blijven.
**Belangrijk onderscheid:** Een kost is een verbruik, terwijl een uitgave een betaling is. Een opbrengst is een verworven inkomen, terwijl een ontvangst een daadwerkelijke geldinkomst is.
Er zijn twee methoden voor het opstellen van een kasstromentabel:
* **Directe methode:** Analyse per transactie van de ontvangsten en uitgaven.
* **Indirecte methode:** Vertrekt vanuit de winst en corrigeert deze voor niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten.
> **Tip:** Een resultatenrekening geeft de periodeprestatie weer, terwijl een kasstromentabel de liquiditeitspositie aangeeft. Een vennootschap kan winstgevend zijn (positieve resultatenrekening) maar toch liquiditeitsproblemen hebben (negatieve kasstromentabel).
---
# Boekhoudkundige aspecten van de oprichting en financiële verslaggeving
Dit deel focust op de boekhoudkundige implicaties van de oprichting, met een gedetailleerde uitleg van het financieel plan, de balans, de resultatenrekening en de kasstromentabel.
### 2.1 Het financieel plan
Het financieel plan is een cruciaal document bij de oprichting van een vennootschap. Oprichters kunnen hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden bij een faillissement binnen de eerste drie jaar na oprichting, indien er sprake was van een ontoereikend kapitaal of vermogen ten opzichte van de voorgenomen bedrijvigheid. Het plan dient aan te tonen dat de vennootschap bij oprichting over een eigen vermogen beschikt dat, in combinatie met andere financieringsbronnen, toereikend is voor de beoogde activiteiten. Het financieel plan wordt niet openbaar gemaakt, maar bewaard door de notaris.
#### 2.1.1 Minimale componenten van het financieel plan
Een financieel plan moet minimaal de volgende componenten bevatten:
* Beschrijving van de voorgenomen bedrijvigheid.
* Overzicht van de financieringsbronnen.
* Drie geprojecteerde balansen (voor de oprichtingsdatum en de twee daaropvolgende jaren, aangeduid als 0, Y1, Y2).
* Twee geprojecteerde resultatenrekeningen (voor de twee daaropvolgende jaren, Y1, Y2).
* Twee geprojecteerde vermogensstromentabellen (voor de twee daaropvolgende jaren, Y1, Y2).
* Een beschrijving van de gehanteerde hypotheses bij de schatting van de verwachte omzet en rentabiliteit.
* Indien van toepassing, de naam van de externe accountant of deskundige die betrokken was bij de opmaak.
#### 2.1.2 Verantwoordelijkheid van de accountant
De verantwoordelijkheid van de accountant bij de opmaak van het financieel plan is beperkt tot de logica, de berekeningen en het respecteren van de minimale criteria. De oprichters zelf zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van de basisgegevens en -hypothesen, zoals administratieve informatie, omzetverwachtingen, productieramingen, investeringen en voorraadbeleid.
### 2.2 De balans
De balans geeft de financiële toestand van de onderneming weer op een bepaald moment en wordt vaak vergeleken met een 'foto'. De balans bestaat uit twee zijden: de actiefzijde en de passiefzijde.
* **Actiefzijde (Aanwending vermogen):** Toont de bezittingen van de onderneming.
* **Passiefzijde (Oorsprong vermogen):** Toont de schulden (vreemd vermogen) en het eigen vermogen van de onderneming.
De balans moet altijd in evenwicht zijn, wat betekent dat de totale activa gelijk moeten zijn aan de totale passiva ($ \text{ACTIVA} = \text{PASSIVA} $).
#### 2.2.1 Structuur van de balans
**Actiefzijde:**
* **Vaste activa:** Middelen die de onderneming voor langere tijd aanhoudt en niet direct te gelde maakt.
* I. Oprichtingskosten
* II. Immateriële vaste activa
* III. Materiële vaste activa
* IV. Financiële vaste activa
* **Vlottende activa:** Middelen die de onderneming wel te gelde wil maken. Deze worden geordend volgens hun liquiditeitsgraad (van minst naar meest liquide).
* V. Vorderingen langer dan 1 jaar
* VI. Voorraden en bestellingen in uitvoering
* VII. Vorderingen korter dan 1 jaar
* VIII. Geldbeleggingen
* IX. Liquide middelen
* X. Overlopende rekeningen
**Passiefzijde:**
* **Eigen vermogen:** Schulden ten opzichte van de eigenaars van de onderneming. Dit kapitaal is continu aanwezig.
* I. Kapitaal
* II. Uitgiftepremies
* III. Herwaarderingsmeerwaarden
* IV. Reserves
* V. Overgedragen winst/verlies
* VI. Kapitaalsubsidies
* VIbis. Voorschotten van vennoten
* **Vreemd vermogen:** Schulden ten opzichte van derden. Dit kapitaal is tijdelijk aanwezig. Deze worden geordend volgens hun opvraagbaarheid (van minst naar meest opvraagbaar).
* VII. Voorzieningen en uitgestelde belastingen
* VIII. Schulden langer dan 1 jaar
* IX. Schulden korter dan 1 jaar
* X. Overlopende rekeningen
De balans weerspiegelt hoe het vermogen wordt aangewend (activa) en waar het vandaan komt (passiva).
### 2.3 De resultatenrekening
De resultatenrekening geeft een formeel overzicht van de opbrengsten en kosten over een bepaalde periode, en leidt tot een winst of verlies. Dit wordt vergeleken met een 'video' van de financiële prestaties over die periode.
* **Opbrengsten:** Alle inkomsten die de onderneming genereert.
* **Kosten:** Alle uitgaven die de onderneming maakt om die opbrengsten te genereren.
De formule is: $ \text{Opbrengsten} - \text{Kosten} = \text{Winst} (+) \text{ of Verlies} (-) $. De resultatenrekening kan onder nul gaan (verlies).
### 2.4 De kasstromentabel
De kasstromentabel geeft een formeel overzicht van alle uitgaven en ontvangsten over een bepaalde periode. Dit toont de mutaties in de liquide middelen.
* **Ontvangsten:** Alle inkomsten die daadwerkelijk de kas binnenkomen.
* **Uitgaven:** Alle betalingen die de kas verlaten.
De formule is: $ \text{Ontvangsten} - \text{Uitgaven} = \text{Kasoverschot} (+) \text{ of Kastekort} (-) $. De kaspositie moet boven nul blijven.
#### 2.4.1 Verschil tussen resultatenrekening en kasstromentabel
Het kernverschil ligt in het principe:
* **Resultatenrekening:** Gaat over **kosten** (verbruik) en **opbrengsten** (creatie van waarde), ongeacht de timing van de betaling of inning.
* **Kasstromentabel:** Gaat over **uitgaven** (betalingen) en **ontvangsten** (inkomsten), dus de daadwerkelijke geldstromen.
Een kost is niet noodzakelijk een uitgave, en een opbrengst is niet noodzakelijk een ontvangst.
**Voorbeeld:** De aankoop van een loods in 2016 is een uitgave (en een kost in de resultatenrekening gespreid over de levensduur), maar de impact op de kasstroom is in één keer in 2016.
#### 2.4.2 Methodes voor het opstellen van een kasstromentabel
Er zijn twee methodes:
1. **Directe methode:** Men gaat per transactie na of er sprake is van een ontvangst of een uitgave.
2. **Indirecte methode:** Men vertrekt vanuit de winst (uit de resultatenrekening) en corrigeert deze voor niet-kaskosten (bv. afschrijvingen) en niet-kasopbrengsten.
### 2.5 Oefeningsvoorbeeld
Dit gedeelte bevat een gedetailleerd oefeningsvoorbeeld dat de toepassing van de balans, resultatenrekening en kasstromentabel illustreert voor de oprichting en het eerste jaar van een dienstverlenend bedrijf.
#### 2.5.1 Oefening 1a: Balans, resultatenrekening en kasstromentabel na Y0 en Y1
* **Situatie bij oprichting (Y0):** Een dienstverlenend bedrijf start met 20 duizend euro eigen vermogen. Er worden activa aangekocht: auto (12 duizend euro), uitrusting (1 duizend euro), meubilair (2 duizend euro). De levensduur van deze activa is 5 jaar.
* **Gedurende Y1:** Diensten worden verkocht voor 6 duizend euro (direct betaald). Diensten worden aangekocht (huur, nutsvoorzieningen, etc.) voor 12 duizend euro (betaling na 1 maand).
* **Vervolgens worden de volgende documenten opgesteld:**
* De balans op Y0 en na Y1.
* De resultatenrekening van Y1.
* De kasstromentabel van Y1 (met de directe methode).
#### 2.5.2 Oefening 1b: Balans, resultatenrekening en kasstromentabel na Y2
* **Gedurende Y2:** Diensten worden verkocht voor 24 duizend euro (klanten betalen na 1 maand). Diensten worden aangekocht voor 18 duizend euro (leveranciers betalen na 1 maand).
* **Vervolgens worden de volgende documenten opgesteld:**
* De balans na Y2.
* De resultatenrekening van Y2.
* De kasstromentabel van Y2 (directe en indirecte methode).
> **Tip:** De oefeningen illustreren het cruciale verschil tussen opbrengsten/kosten en ontvangsten/uitgaven en hoe deze verschillende financiële overzichten beïnvloeden. Bestudeer de oplossingen aandachtig om de principes te doorgronden.
### 2.6 Bijkomende aspecten bij oprichting
* **Oprichting NV & BV:** De specifieke boekhoudkundige procedures en vereisten voor naamloze vennootschappen (NV) en besloten vennootschappen (BV) worden verder toegelicht, vaak via educatieve video's.
* **Vervroegde stortingen:** Mogelijkheden en consequenties van vervroegde stortingen van kapitaal door vennoten worden behandeld.
---
# Financieel plan: componenten en verantwoordelijkheden
Dit onderwerp beschrijft de noodzakelijke componenten en de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met het opstellen van een financieel plan bij de oprichting van een vennootschap.
## 3. Financieel plan: componenten en verantwoordelijkheden
Een financieel plan is een cruciaal document bij de oprichting van een vennootschap. Het biedt inzicht in de financiële haalbaarheid en duurzaamheid van de voorgenomen bedrijvigheid. Oprichters kunnen hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor een ontoereikend kapitaal of vermogen indien de vennootschap binnen de eerste drie jaar failliet gaat.
> **Tip:** Het financiële plan zelf wordt niet openbaar gemaakt, maar moet bewaard worden door de notaris.
### 3.1 Minimale componenten van het financieel plan
Het financieel plan moet de volgende elementen bevatten:
* Een beschrijving van de voorgenomen bedrijvigheid.
* Een overzicht van de beoogde financieringsbronnen.
* Drie geprojecteerde balansen voor de perioden Y0 (oprichting) en Y1, Y2.
* Twee geprojecteerde resultatenrekeningen voor de perioden Y1 en Y2.
* Twee geprojecteerde kasstromentabellen voor de perioden Y1 en Y2.
* Een beschrijving van de gehanteerde hypotheses bij de schatting van de verwachte omzet en rentabiliteit.
* Indien van toepassing, de naam van de externe accountant of deskundige die bij de opmaak betrokken was.
### 3.2 Verantwoordelijkheid van de oprichters en accountant
De oprichters dragen de primaire verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de basisgegevens en hypotheses voor het financiële plan. Deze omvatten onder andere administratieve informatie, omzetverwachtingen, productieramingen, investeringsplannen en het voorraadbeleid.
De accountant heeft een beperkte verantwoordelijkheid die zich richt op:
* De logica van het plan.
* De correctheid van de berekeningen.
* Het respecteren van de minimale criteria voor de opmaak van een financieel plan.
> **Tip:** De accountant controleert niet de realiteit van de door de oprichters verstrekte hypotheses, maar wel de consistentie en de correctheid van de daaruit voortvloeiende financiële projecties.
### 3.3 De balans
De balans geeft de financiële toestand van de onderneming weer op een specifiek moment en wordt vaak voorgesteld als een 'foto'. De balans bestaat uit twee zijden die altijd in evenwicht zijn:
* **Actiefzijde (Aanwending vermogen):** Dit omvat de bezittingen van de onderneming. De activa worden geordend volgens hun liquiditeitsgraad (hoe snel ze in geld omgezet kunnen worden).
* **Vaste activa:** Middelen die niet direct te gelde gemaakt worden (bijv. immateriële, materiële en financiële vaste activa).
* **Vlottende activa:** Middelen die wel te gelde gemaakt worden (bijv. voorraden, vorderingen, geldbeleggingen en liquide middelen).
* **Passiefzijde (Oorsprong vermogen):** Dit omvat de schulden en het eigen vermogen van de onderneming. De passiva worden geordend volgens hun opvraagbaarheid (hoe snel ze terugbetaald moeten worden).
* **Eigen vermogen:** Schulden ten opzichte van de eigenaars, die continu aanwezig zijn (bijv. kapitaal, reserves, overgedragen winsten).
* **Vreemd vermogen:** Schulden ten opzichte van derden, die tijdelijk aanwezig zijn (bijv. voorzieningen, schulden op meer of minder dan één jaar).
De fundamentele vergelijking van de balans is:
$$ \text{Activa} = \text{Passiva} $$
### 3.4 De resultatenrekening
De resultatenrekening geeft een 'video' van de opbrengsten en kosten over een bepaalde periode weer, wat resulteert in winst of verlies. Het verschil met de kasstromentabel is dat de resultatenrekening rekening houdt met kosten en opbrengsten, ongeacht of deze al betaald of ontvangen zijn.
$$ \text{Opbrengsten} - \text{Kosten} = \text{Winst (indien positief) of Verlies (indien negatief)} $$
> **Tip:** De resultatenrekening kan onder nul gaan, wat een verlies aangeeft voor de periode.
### 3.5 De kasstromentabel
De kasstromentabel toont alle ontvangsten en uitgaven over een bepaalde periode. Het is essentieel dat de kaspositie positief blijft.
$$ \text{Ontvangsten} - \text{Uitgaven} = \text{Kasoverschot (indien positief) of Kastekort (indien negatief)} $$
Er zijn twee methodes om een kasstromentabel op te stellen:
1. **Directe methode:** Gaat per transactie na wat de ontvangsten en uitgaven zijn.
2. **Indirecte methode:** Vertrekt vanuit de winst en corrigeert deze met niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten.
> **Tip:** De kasstromentabel dient altijd boven nul te blijven.
### 3.6 Verantwoordelijkheid bij inbreng in natura
Bij een inbreng in natura (goederen in plaats van geld) is de aanstelling van een bedrijfsrevisor verplicht. Dit is ter bescherming van medevennoten en derden. De bedrijfsrevisor mag de inbreng niet zelf schatten of beschrijven; hij verklaart enkel of de beschrijving van de inbreng volstaat en de schattingswijze verantwoord is.
Een omzeiling van deze regel in het verleden was het eerst inbrengen van geld en nadien de goederen aan de vennootschap verkopen (quasi-inbreng), wat voor een NV soortgelijke verplichtingen met zich meebracht.
### 3.7 Storting inbreng in geld
Geldelijke inbrengen moeten gestort worden op een geblokkeerde rekening van de vennootschap in oprichting. Deze rekening wordt door de financiële instelling gedeblokkeerd na de oprichting van de vennootschap.
### 3.8 Verdere oprichtingsformaliteiten
Na de opmaak van de statuten en het financieel plan, volgen de volgende stappen:
* **Aanstellen bedrijfsrevisor:** Enkel verplicht bij inbreng in natura.
* **Storting inbreng in geld:** Op een geblokkeerde rekening.
* **Oprichting vennootschap:** Bij authentieke akte (door de notaris). De notaris bezorgt bewijzen aan de financiële instelling (voor deblokkering) en de griffie van de ondernemingsrechtbank (voor publicatie en inschrijving).
* **Inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO):** Hierbij wordt het ondernemingsnummer toegekend.
* **Aanvraag BTW-nummer:** Indien de vennootschap BTW-plichtig is.
* **Publicatie uittreksel akte van oprichting:** In de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad.
* **Inschrijving in het UBO-register:** Het Ultimate Beneficial Owner register, ter bestrijding van witwassen en fraude. Hierbij worden de uiteindelijke begunstigden (vaak meer dan 25% eigendom of stemrecht) geregistreerd.
---
# De balans, resultatenrekening en kasstromentabel
Deze sectie behandelt de drie kerncomponenten van de financiële verslaggeving: de balans, de resultatenrekening en de kasstromentabel, inclusief hun definities, structuur en onderlinge relaties.
### 4.1 De balans
De balans geeft de financiële toestand van de onderneming weer op een bepaald ogenblik, vergelijkbaar met een foto. De structuur van de balans is opgebouwd uit een actiefzijde en een passiefzijde, die altijd in evenwicht moeten zijn.
#### 4.1.1 Structuur van de balans
De balans toont aan hoe het vermogen van de onderneming is aangewend (activa) en waar dit vermogen vandaan komt (passiva).
* **Actiefzijde (Aanwending vermogen / Bezittingen):**
* **Vaste activa:** Middelen die niet direct te gelde gemaakt worden.
* Immateriële vaste activa
* Materiële vaste activa
* Financiële vaste activa
* Oprichtingskosten
* **Vlottende activa:** Middelen die wel te gelde gemaakt kunnen worden.
* Voorraden en bedrijf._uitrustings._goederen (BIU)
* Vorderingen (langer dan of korter dan 1 jaar)
* Geldbeleggingen
* Liquide middelen
* Overlopende rekeningen
De activa worden geordend volgens hun liquiditeitsgraad, van minst liquide naar meest liquide.
* **Passiefzijde (Oorsprong vermogen / Schulden):**
* **Eigen vermogen:** Schulden ten opzichte van de eigenaars, die continu aanwezig zijn.
* Kapitaal
* Uitgiftepremies
* Herwaarderingsmeerwaarden
* Reserves
* Overgedragen winst/verlies
* Kapitaalsubsidies
* Voorschotten van vennoten
* **Vreemd vermogen:** Schulden ten opzichte van derden, die tijdelijk aanwezig zijn.
* Voorzieningen en uitgestelde belastingen
* Schulden (langer dan of korter dan 1 jaar)
* Overlopende rekeningen
De passiva worden geordend volgens hun opvraagbaarheid, van meest direct opvraagbaar naar minst direct opvraagbaar.
#### 4.1.2 Evenwicht van de balans
De fundamentele boekhoudkundige identiteit stelt dat:
$$ \text{Activa} = \text{Passiva} $$
Dit evenwicht blijft behouden omdat elke transactie die de balans beïnvloedt, dit aan beide zijden doet, of een toename aan de ene zijde compenseert met een toename aan de andere zijde, of een afname aan de ene zijde compenseert met een afname aan de andere zijde.
### 4.2 De resultatenrekening
De resultatenrekening is een formele voorstelling van de opbrengsten en kosten over een bepaalde periode, die leiden tot winst of verlies. Dit kan worden gezien als een "video" van de financiële prestaties over die periode.
* **Opbrengsten:** Alle inkomsten die de onderneming genereert uit haar normale bedrijfsactiviteiten.
* **Kosten:** Alle uitgaven die gemaakt worden om opbrengsten te genereren of om de bedrijfsvoering te ondersteunen.
De resultatenrekening toont de opbrengsten en kosten, ongeacht de daadwerkelijke inning van opbrengsten of de betaling van kosten.
$$ \text{Opbrengsten} - \text{Kosten} = \text{Winst} (+) \text{ of Verlies} (-) $$
De winst of het verlies kan onder nul gaan.
#### 4.2.1 Resultatenrekening versus kasstromentabel
Het is cruciaal om het verschil te begrijpen tussen kosten/opbrengsten en uitgaven/ontvangsten:
* **Kost:** Het verbruik van middelen in een bepaalde periode.
* **Uitgave:** De betaling van een kost (of schuld).
* **Opbrengst:** Het genereren van inkomsten in een bepaalde periode.
* **Ontvangst:** Het daadwerkelijk ontvangen van geld.
Een resultatenrekening focust op het economisch resultaat (opbrengsten minus kosten), terwijl een kasstromentabel focust op de geldstromen (ontvangsten minus uitgaven).
> **Tip:** Een resultatenrekening toont de winstgevendheid, maar zegt niets over de liquiditeit van een onderneming.
### 4.3 De kasstromentabel
De kasstromentabel is een formele voorstelling van alle ontvangsten en uitgaven over een bepaalde periode. Dit toont de beweging van het kasgeld van de onderneming.
$$ \text{Ontvangsten} - \text{Uitgaven} = \text{Kasoverschot} (+) \text{ of Kastekort} (-) $$
De kaspositie van een onderneming dient idealiter boven nul te blijven om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen.
#### 4.3.1 Methodes voor het opstellen van een kasstromentabel
Er zijn twee veelgebruikte methodes om een kasstromentabel op te stellen:
1. **Directe methode:** Deze methode analyseert elke transactie individueel om de ontvangsten en uitgaven te identificeren.
2. **Indirecte methode:** Deze methode start vanuit de winst (of het verlies) uit de resultatenrekening en corrigeert deze voor posten die geen impact hebben op de kasstroom (niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten).
> **Voorbeeld:** Een aankoop van een auto wordt in de resultatenrekening als een kostenpost (afschrijving) gepresenteerd over meerdere jaren, terwijl het in de kasstromentabel als een eenmalige uitgave wordt geboekt op het moment van aankoop.
### 4.4 Onderlinge relaties en belang
De balans, resultatenrekening en kasstromentabel zijn nauw met elkaar verbonden en vormen samen een compleet beeld van de financiële gezondheid van een onderneming.
* De **resultatenrekening** beïnvloedt het **eigen vermogen** op de **balans** (via winst of verlies).
* De **kasstromentabel** toont de veranderingen in de **liquide middelen** op de **balans** en verklaart de verschillen tussen resultatenrekening en kasstromen.
* Het **financieel plan** (dat deze drie componenten omvat) is cruciaal voor de oprichting van een vennootschap, waarbij de oprichters hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld bij een ontoereikend eigen vermogen binnen de eerste drie jaar na oprichting.
Het financiële plan bevat typisch:
* Geprojecteerde balansen voor meerdere periodes (bv. 0, jaar 1, jaar 2).
* Geprojecteerde resultatenrekeningen voor meerdere periodes (bv. jaar 1, jaar 2).
* Geprojecteerde vermogensstromentabellen (kasstromentabellen) voor meerdere periodes (bv. jaar 1, jaar 2).
* Een toelichting met de gehanteerde hypotheses.
De accountant's verantwoordelijkheid in het financiële plan beperkt zich tot de logica en berekeningen, niet de basisgegevens en hypotheses die door de oprichters worden verstrekt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vennootschaps-boekhouden | Een tak van boekhouden die zich specifiek bezighoudt met de financiële en wettelijke aspecten van vennootschappen, vanaf de oprichting tot de vereffening. |
| Oprichting NV | Het proces waarbij een Naamloze Vennootschap (NV) juridisch en economisch wordt gevormd, inclusief de naleving van specifieke wettelijke formaliteiten en kapitaalvereisten. |
| Oprichting BV | Het proces waarbij een Besloten Vennootschap (BV) juridisch en economisch wordt gevormd, met specifieke regels en vereisten die verschillen van een NV. |
| Statuten | De officiële documenten die de oprichting, structuur, doelstellingen, rechten en plichten van een vennootschap vastleggen, opgesteld door de oprichters en bekrachtigd door een notaris. |
| Financieel plan | Een gedetailleerd document dat de voorgenomen bedrijfsactiviteiten beschrijft, inclusief financieringsbronnen, geprojecteerde balansen, resultatenrekeningen en vermogensstromentabellen, essentieel voor het aantonen van een toereikend eigen vermogen bij oprichting. |
| Bedrijfsrevisor | Een onafhankelijke professional die verplicht is ingeschakeld te worden bij een inbreng in natura om de beschrijving en waardering van de ingebrachte goederen te controleren en te verklaren of deze volstaat en de schattingswijze verantwoord is. |
| Inbreng in geld | Het storten van financiële middelen op een geblokkeerde rekening ten behoeve van de vennootschap in oprichting, die na de formele oprichting gedeblokkeerd kan worden. |
| Inbreng in natura | Het inbrengen van goederen of diensten in een vennootschap in ruil voor aandelen, waarbij de waarde van deze inbreng door een bedrijfsrevisor moet worden getoetst. |
| Authentieke akte | Een officiële akte die is opgemaakt door een bevoegde ambtenaar, zoals een notaris, en die rechtsgeldig bewijs levert van de handeling die erin is beschreven, zoals de oprichting van een vennootschap. |
| KruispuntBank voor Ondernemingen (KBO) | Een centraal register in België dat alle ondernemingen registreert en voorziet van een uniek ondernemingsnummer, essentieel voor de juridische en administratieve identificatie. |
| UBO-register | Een register van de Uiteindelijk Begunstigden (Ultimate Beneficial Owners) van een vennootschap, opgericht om witwassen, terrorismefinanciering en fiscale fraude tegen te gaan. |
| Ultimate Beneficial Owner (UBO) | De natuurlijke persoon die een vennootschap (on)rechtstreeks controleert of er meer dan 25% van de aandelen of stemrechten van bezit, evenals leden van het bestuursorgaan. |
| Balans | Een financieel overzicht dat de financiële toestand van een onderneming op een specifiek moment weergeeft, bestaande uit activa (bezittingen) en passiva (oorsprong van het vermogen, inclusief eigen vermogen en vreemd vermogen). |
| Activa | Alle bezittingen van een onderneming, onderverdeeld in vaste activa (langdurig gebruik, niet direct te gelde te maken) en vlottende activa (kortstondig, wel te gelde te maken). |
| Passiva | De oorsprong van het vermogen van een onderneming, onderverdeeld in eigen vermogen (schulden ten opzichte van de eigenaars, continu aanwezig) en vreemd vermogen (schulden ten opzichte van derden, tijdelijk aanwezig). |
| Resultatenrekening | Een financieel overzicht dat de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode weergeeft, resulterend in winst of verlies, ongeacht wanneer deze zijn geïnd of betaald. |
| Kasstromentabel | Een financieel overzicht dat alle ontvangsten en uitgaven van een onderneming over een bepaalde periode gedetailleerd weergeeft, en de verandering in de kaspositie toont. |
| Kost | Het verbruik van middelen door een onderneming gedurende een bepaalde periode ten behoeve van de bedrijfsvoering, dat wordt opgenomen in de resultatenrekening. |
| Uitgave | De daadwerkelijke betaling van geld door een onderneming op een bepaald moment, die kan samenvallen met een kost, maar ook investeringen kan omvatten die niet direct in de resultatenrekening worden verwerkt. |
| Opbrengst | De inkomsten gegenereerd door een onderneming uit haar normale bedrijfsactiviteiten gedurende een bepaalde periode, die worden opgenomen in de resultatenrekening. |
| Ontvangst | De daadwerkelijke ontvangst van geld door een onderneming op een bepaald moment, die kan samenvallen met een opbrengst, maar ook met bijvoorbeeld een lening. |
| Quasi-inbreng | Een situatie waarbij na de oprichting van een vennootschap goederen worden verkocht aan de vennootschap door de oprichters of gerelateerde partijen, wat vergelijkbare verplichtingen kan oproepen als een inbreng in natura. |
Cover
H3 CONSOLIDATIE TOEPASSINGSGEBIED .pptx
Summary
# Consolidatieplicht en toepassingsgebied
Dit onderwerp verklaart de verplichting tot het opstellen van een geconsolideerde jaarrekening in verticale en horizontale structuren, inclusief de definitie van controle en de criteria die bepalen welke ondernemingen binnen de consolidatiekring vallen en welke consolidatiemethode gehanteerd moet worden, evenals de mogelijke vrijstellingen.
### 1.1 Consolidatieplicht in verticale structuren
Elke moedermaatschappij die één of meer dochterondernemingen controleert, hetzij alleen, hetzij gezamenlijk, is wettelijk verplicht een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag op te stellen. Deze taak rust op het bestuursorgaan van de betrokken moedermaatschappij.
* **Centraal begrip:** De kern van de consolidatieplicht ligt bij het concept van "controle", zowel in rechte als in feite.
* **Volstaan van controle:** De controle over zelfs één enkele dochteronderneming volstaat om de consolidatieplicht te activeren.
* **Invloed van betekenis:** Het louter bezitten van minderheidsdeelnemingen zonder controle, maar wel met significante invloed, leidt niet tot een consolidatieplicht.
### 1.2 Consolidatieplicht in horizontale structuren (consortium)
Ondernemingen die deel uitmaken van een consortium, wat een samenwerkingsverband tussen meerdere ondernemingen betreft om bijvoorbeeld een gemeenschappelijk project te realiseren, hebben in principe een consolidatieplicht. Elk lid van het consortium wordt als moedermaatschappij beschouwd en moet in principe een geconsolideerde jaarrekening opstellen.
* **Beslissing over opsteller:** De leden van het consortium kunnen onderling afspreken wie het meest geschikt is om de geconsolideerde jaarrekening op te stellen, mits deze beslissing duidelijk is vastgelegd door de bestuursorganen.
* **Toepasselijke regels:** Dezelfde principes en regels als voor de consolidatie van verticale groepen zijn van toepassing, met uniforme regels voor de waardering van activa en passiva van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen.
* **Consolidatietechniek bij consortium:** In principe wordt de integrale methode toegepast. Echter, als er geen affiliatieverband is tussen de ondernemingen in een consortium, vindt er geen eliminatie van deelnemingen plaats tegenover het overeenkomstige aandeel in het eigen vermogen, en is er geen sprake van een belang van derden in het resultaat of het eigen vermogen van de groep.
### 1.3 Consolidatiekring: afbakening en methoden
De consolidatiekring omvat de consoliderende vennootschap en alle door haar gecontroleerde dochtervennootschappen, ongeacht of deze naar Belgisch of buitenlands recht opereren, of alle vennootschappen die onder centrale leiding staan en zo een consortium vormen. Het essentiële criterium is controle.
#### 1.3.1 Controle en controlepercentage
Controle wordt onweerlegbaar vermoed door het bezit van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de aandelen. Het controlepercentage bepaalt:
* Welke vennootschappen in de consolidatiekring worden opgenomen.
* Welke consolidatiemethode wordt gehanteerd.
* Het controlepercentage wordt uitgedrukt in het percentage van het totaal aantal stemrechten van de gecontroleerde vennootschap, inclusief onrechtstreekse controle via een dochteronderneming.
#### 1.3.2 Situaties gebaseerd op controlepercentage en bijhorende methoden
* **Situatie 1: Controlepercentage $\ge$ 50%**
* De onderneming wordt integraal in de consolidatie opgenomen.
* Dit geldt voor dochterondernemingen die tot de consolidatiekring behoren.
* **Methode:** Integrale consolidatie.
* **Situatie 2: Gezamenlijke controle (joint venture)**
* De betrokken gemeenschappelijke dochteronderneming wordt proportioneel of evenredig in de consolidatie opgenomen.
* Gemeenschappelijke dochterondernemingen behoren tot de consolidatiekring.
* **Methode:** Proportionele of evenredige consolidatie.
* **Situatie 3: Controlepercentage > 20% en < 50% (invloed van betekenis)**
* De betrokken geassocieerde onderneming wordt opgenomen in de consolidatie als er invloed van betekenis wordt uitgeoefend door een onderneming uit de consolidatiekring.
* De onderneming behoort zelf **niet** tot de consolidatiekring.
* **Methode:** Vermogensmutatiemethode (voor de waardering van financiële vaste activa).
#### 1.3.3 Belangenpercentage
Het belangenpercentage vertegenwoordigt het belang van een deelneming, rechtstreeks en onrechtstreeks, in het netto-actief en de resultaten van de betrokken onderneming. Dit percentage wordt gebruikt tijdens de consolidatie zelf voor technische berekeningen.
* **Gebruik bij integrale consolidatie:** Bepaalt het groepsbelang en het minderheidsbelang.
* **Gebruik bij evenredige consolidatie:** De gemeenschappelijke dochteronderneming wordt opgenomen naar rato van het belangenpercentage.
* **Gebruik bij vermogensmutatiemethode:** Het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming wordt opgenomen naar rato van het belangenpercentage.
* **Berekening:** Het belangenpercentage wordt berekend door de opeenvolgende controlepercentages te vermenigvuldigen. Bij rechtstreekse deelnemingen is het belangenpercentage gelijk aan het controlepercentage.
#### 1.3.4 Uitsluitingen uit de consolidatiekring
* **Facultatieve uitsluitingen:**
* Indien een dochteronderneming van verwaarloosbaar belang is en haar opname geen significant effect heeft op het geconsolideerde resultaat.
* Wanneer ingrijpende en duurzame beperkingen de effectieve uitoefening van de controlebevoegdheid of de aanwending van vermogen wezenlijk bemoeilijken (bv. nationalisatie, kapitaalbeperkingen).
* Bij onevenredige kosten en onverantwoorde vertraging bij het opnemen van de dochteronderneming in de consolidatie.
* Als de aandelen van een dochteronderneming uitsluitend worden gehouden met het oog op latere vervreemding.
* **Verplichte uitsluitingen:**
* Dochtervennootschappen in vereffening, die hun bedrijf hebben stopgezet of niet kunnen voortzetten. Deze worden opgenomen volgens de vermogensmutatiemethode wegens discontinuïteit.
* Wanneer de opname van een dochtervennootschap, waarover de moedermaatschappij een controle in feite bezit, indruist tegen het getrouwe beeld.
#### 1.3.5 Vrijstelling van subconsolidatie
Een moederonderneming die zelf een dochteronderneming is van een andere moederonderneming die een geconsolideerde jaarrekening opstelt, laat controleren en openbaar maakt, kan vrijgesteld worden van subconsolidatie.
* **Voorwaarden voor vrijstelling:**
* Goedkeuring door de Algemene Vergadering (AV) met een meerderheid van 90% voor een NV en 80% voor andere vennootschappen.
* De vrijstelling geldt voor twee jaar en kan hernieuwd worden.
* De vrijgestelde onderneming en haar dochterondernemingen worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de hogere moedermaatschappij.
* De hogere moedermaatschappij stelt een geconsolideerde jaarrekening op, laat deze controleren en maakt deze openbaar conform de Europese richtlijnen of gelijkaardige regelgeving.
* Het bestuursorgaan van de vrijgestelde onderneming legt de geconsolideerde jaarrekening van de hogere moedermaatschappij neer binnen twee maanden na beschikbaarheid voor aandeelhouders en uiterlijk zeven maanden na het jaareinde, in de taal waarin de eigen jaarrekening moest worden opgesteld, tenzij reeds openbaar gemaakt in België.
* De enkelvoudige jaarrekening van de vrijgestelde onderneming vermeldt het gebruik van de vrijstelling, de identificatie van de moedermaatschappij, de datum en plaats van neerlegging van de geconsolideerde jaarrekening, en de motivering voor de naleving van de voorwaarden.
* **Situaties waarin vrijstelling niet geldt:**
* Als één van de te consolideren ondernemingen beursgenoteerd is.
* Indien consolidatie wordt verlangd door de ondernemingsraad, de overheid of een rechter.
#### 1.3.6 Vrijstelling naar omvang
Een onderneming is vrijgesteld van het opstellen van een geconsolideerde jaarrekening als ze deel uitmaakt van een groep van beperkte omvang. De criteria worden op geconsolideerde basis toegepast en mogen **niet meer dan één** van de volgende overschrijden (vanaf 1 januari 2016):
* Balanstotaal: 17.000.000 EUR
* Omzet exclusief BTW: 34.000.000 EUR
* Gemiddeld personeelsbestand: 250
* **Toetsing criteria:** De criteria worden getoetst op de afsluitdatum van de consoliderende jaarrekening, gebaseerd op de laatst opgemaakte jaarrekeningen van de te consolideren ondernemingen. Consolidatie is pas verplicht als gedurende twee jaar meer dan één criterium wordt overschreden.
* **Vereenvoudigde berekening:** De criteria mogen berekend worden door eenvoudige samentelling van de enkelvoudige jaarrekeningen, waarbij de bovengenoemde criteria met 20% worden verhoogd.
* Omzetcriterium: 40.800.000 EUR
* Balanstotaal: 20.400.000 EUR
* **Situaties waarin vrijstelling niet geldt:**
* Als één van de te consolideren ondernemingen beursgenoteerd is.
* Indien consolidatie wordt verlangd door de ondernemingsraad, de overheid of een rechter.
* **Consortia:** De vrijstelling voor groepen met beperkte omvang geldt ook voor consortia.
### 1.4 Facultatieve consolidatie
Ondernemingen die geen consolidatieverplichting hebben of vrijgestelde ondernemingen kunnen op eigen initiatief ervoor kiezen om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. In dat geval moeten echter alle wettelijke verplichtingen inzake consolidatie en jaarrekening worden nageleefd.
### 1.5 Bepalingen inzake beursgenoteerde vennootschappen en IFRS
* **IFRS:** IFRS legt geen verplichting op voor horizontale groepen om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. De definitie van een vrijgestelde submoederonderneming is strikter afgebakend onder IFRS. De uitsluiting van aandelen van een dochteronderneming met het oog op latere vervreemding is onder IFRS niet toegestaan. De vrijstellingsmogelijkheid voor kleine groepen wordt in IFRS niet behandeld.
* **Beursgenoteerde vennootschappen:** Deze kunnen nooit een vrijstelling van subconsolidatie genieten.
### 1.6 Wijzigingen in de consolidatiekring
Indien de samenstelling van het geconsolideerd geheel gedurende het boekjaar aanzienlijk wijzigt, moet de toelichting informatie bevatten die een zinvolle vergelijking van opeenvolgende jaarrekeningen mogelijk maakt.
### 1.7 Kruisparticipaties en wederzijdse deelnemingen
Bij kruisparticipaties of wederzijdse deelnemingen zijn specifieke regels van toepassing. Artikel 7:225 WVV is relevant. In het geval van een directe wederzijdse deelneming waar de ene vennootschap aandelen bezit in de andere, worden deze aandelen vanuit het groepsstandpunt beschouwd als eigen aandelen en opgenomen onder de rubriek Geldbeleggingen in de geconsolideerde balans.
---
# Consolidatietechnieken en methodes
Dit onderwerp behandelt de verschillende technieken en methodes die gebruikt worden bij het opstellen van geconsolideerde jaarrekeningen, met focus op de integrale methode, de proportionele methode en de vermogensmutatiemethode.
### 2.1 Consolidatieplicht in verticale en horizontale structuren
* **Verticale structuren:** Elke moedermaatschappij die één of meer dochterondernemingen controleert, is verplicht een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag op te stellen. De consolidatieplicht ontstaat reeds bij de controle over één enkele dochteronderneming. Enkel het bezit van minderheidsdeelnemingen zonder controle leidt niet tot een consolidatieplicht, maar wel tot een mogelijke invloed van betekenis.
* **Horizontale structuren (consortium):** Elke onderneming die deel uitmaakt van een consortium (een samenwerkingsverband van meerdere ondernemingen) is in principe gehouden een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. De leden van het consortium kunnen onderling afspreken welke entiteit het meest geschikt is om deze taak op zich te nemen. De consolidatietechniek bij een consortium is in principe de integrale methode, tenzij er geen affiliatieverband is tussen de ondernemingen, waarbij dan geen eliminatie van deelneming tegenover het aandeel in het eigen vermogen plaatsvindt en geen belang van derden in het resultaat of eigen vermogen van de groep wordt berekend.
### 2.2 Consolidatiekringen en controle
De bepaling van de consolidatiekring is de eerste stap in het consolidatieproces en is essentieel voor het correct toepassen van de consolidatiemethodes.
* **Consolidatiekring:** Omvat de consoliderende vennootschap en alle dochtervennootschappen (zowel naar Belgisch als buitenlands recht) die zij controleert, alsook alle vennootschappen die onder centrale leiding staan en zo een consortium vormen. Het **essentiële criterium is controle**.
* **Controle:** Wordt onweerlegbaar vermoed via het bezit van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de aandelen. De mate van afhankelijkheid tussen vennootschappen wordt uitgedrukt in een controlepercentage, uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal stemrechten van de gecontroleerde vennootschap. Hierbij wordt ook onrechtstreekse controle via een dochteronderneming meegerekend.
### 2.3 Controlepercentage en consolidatiemethodes
Het controlepercentage is cruciaal voor zowel de afbakening van de consolidatiekring als de bepaling van de gehanteerde consolidatiemethode.
* **Situatie 1: Controlepercentage $\ge$ 50%:**
* De onderneming wordt integraal in de consolidatie opgenomen.
* Dit betreft een dochteronderneming die deel uitmaakt van de consolidatiekring.
* De gebruikte methode is de **integrale consolidatiemethode**.
* **Situatie 2: Gezamenlijke controle (joint venture):**
* De betrokken gemeenschappelijke dochteronderneming wordt proportioneel of evenredig in de consolidatie opgenomen.
* Gemeenschappelijke dochterondernemingen behoren tot de consolidatiekring.
* De gebruikte methode is de **proportionele of evenredige consolidatiemethode**.
* **Situatie 3: Controlepercentage $> $ 20% en $< $ 50% (invloed van betekenis):**
* De betrokken geassocieerde onderneming wordt opgenomen in de consolidatie indien invloed van betekenis wordt uitgeoefend door een onderneming uit de consolidatiekring.
* De gebruikte methode is de **vermensmutatiemethode**.
* Een geassocieerde onderneming behoort zelf **niet** tot de consolidatiekring.
#### 2.3.1 De integrale methode
Bij deze methode worden de activa, passiva, opbrengsten en kosten van de dochteronderneming volledig opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. Het belang van derden (minderheid) wordt apart in het eigen vermogen en resultaat van de groep weergegeven.
* **Berekening:** De posten worden één op één opgeteld. Interne transacties tussen groepsmaatschappijen worden geëlimineerd. De waardering van de deelneming in de enkelvoudige jaarrekening van de moeder wordt vervangen door de onderliggende nettoactiva van de dochter.
#### 2.3.2 De proportionele of evenredige methode
Deze methode wordt toegepast bij gezamenlijke controle (joint ventures), waarbij de resultaten en nettoactiva van de joint venture evenredig met het controlepercentage worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening.
#### 2.3.3 De vermogensmutatiemethode
Deze methode wordt gebruikt voor geassocieerde ondernemingen, waarbij de deelneming in het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming wordt gewaardeerd tegen de boekwaarde van de deelneming in de enkelvoudige jaarrekening van de moeder, aangepast voor eventuele mutaties in het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming.
* **Toepassing:** Deelnemingen in geassocieerde ondernemingen worden opgenomen als financiële vaste activa. De winsten of verliezen van de geassocieerde onderneming worden in de geconsolideerde winst- en verliesrekening opgenomen op basis van het belang van de moedermaatschappij.
### 2.4 Belangenpercentage
Het belangenpercentage vertegenwoordigt het belang dat een deelneming rechtstreeks en onrechtstreeks heeft in het netto-actief en de resultaten van de betrokken onderneming. Dit percentage wordt gebruikt tijdens de consolidatie zelf voor de technische berekeningen.
* **Berekening:** Het aantal stemrechten in bezit gedeeld door het totaal aantal stemrechten. Bij onrechtstreekse deelnemingen wordt het belangenpercentage verkregen door de opeenvolgende controlepercentages te vermenigvuldigen.
* **Voorbeeld:** M bezit 70% van A, en A bezit 60% van B.
* Belangenpercentage van M in A = 70%.
* Belangenpercentage van M in B = 70% $\times$ 60% = 42%.
### 2.5 Vrijstellingen van subconsolidatie en omvang
Er bestaan specifieke vrijstellingen voor de consolidatieplicht.
* **Vrijstelling van subconsolidatie:** Een moederonderneming die zelf dochteronderneming is van een hogere moedermaatschappij die reeds een geconsolideerde jaarrekening opstelt, kan vrijgesteld worden van de subconsolidatieplicht indien aan een reeks voorwaarden is voldaan.
* **Voorwaarden:** Goedkeuring door de Algemene Vergadering (met specifieke meerderheden), de gecontroleerde onderneming en haar dochters moeten opgenomen zijn in de geconsolideerde jaarrekening van de hogere moeder, de hogere moeder moet een geconsolideerde jaarrekening opstellen conform de geldende regelgeving, en de van consolidatie vrijgestelde onderneming moet informatie hierover verschaffen in de toelichting van haar enkelvoudige jaarrekening.
* **Uitzonderingen:** Deze vrijstelling geldt niet indien één van de ondernemingen beursgenoteerd is, of indien consolidatie wordt verlangd door de ondernemingsraad, de overheid of een rechter.
* **Vrijstelling naar omvang (groep van beperkte omvang):** Een onderneming is vrijgesteld van het opstellen van een geconsolideerde jaarrekening indien zij deel uitmaakt van een groep die, op geconsolideerde basis, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt (vanaf 1 januari 2016):
* Balanstotaal: 17.000.000 EUR
* Omzet exclusief BTW: 34.000.000 EUR
* Gemiddeld personeelsbestand: 250
* **Criteria:** De criteria worden getoetst op de afsluitdatum van de consoliderende jaarrekening, gebaseerd op de laatst opgemaakte jaarrekeningen van de te consolideren ondernemingen. Pas wanneer 2 jaar lang meer dan één criterium wordt overschreden, ontstaat de consolidatieplicht.
* **Berekeningswijze:** De berekening van deze criteria mag gebeuren door eenvoudige samentelling, waarbij de criteria met 20% verhoogd worden (omzet 40.800.000 EUR, balanstotaal 20.400.000 EUR).
* **Uitzonderingen:** Deze vrijstelling geldt eveneens niet indien een onderneming beursgenoteerd is, of indien consolidatie wordt verlangd door de ondernemingsraad, de overheid of een rechter.
### 2.6 Uitsluitingen uit de consolidatiekring
Ondernemingen kunnen onder bepaalde voorwaarden facultatief of verplicht uitgesloten worden uit de consolidatiekring.
* **Facultatieve uitsluitingen:**
* Indien de dochteronderneming van verwaarloosbare betekenis is.
* Wanneer ingrijpende en duurzame beperkingen de effectieve uitoefening van controle bemoeilijken (bv. nationalisatie, politieke onrust).
* Bij onevenredige kosten en onverantwoorde vertraging om de dochtervennootschap in consolidatie op te nemen.
* Als de aandelen uitsluitend met het oog op een latere vervreemding worden gehouden.
* **Verplichte uitsluitingen:**
* Wanneer de opname van een dochteronderneming, waarop controle in feite wordt uitgeoefend, indruist tegen het beginsel van het getrouwe beeld.
* Dochtervennootschappen in vereffening of die besloten hebben hun bedrijf stop te zetten of niet kunnen voortzetten (discontinuïteit). Deze worden opgenomen volgens de vermogensmutatiemethode.
### 2.7 Wijzigingen in de consolidatiekring
Indien de samenstelling van het geconsolideerd geheel in de loop van het boekjaar aanmerkelijk wijzigt, moet de toelichting inlichtingen bevatten die een zinvolle vergelijking van opeenvolgende jaarrekeningen mogelijk maken.
### 2.8 Facultatieve consolidatie
Vennootschappen die niet verplicht zijn tot consolidatie, of die vrijgesteld zijn, kunnen op eigen initiatief een vrijwillige consolidatie opstellen, waarbij alle wettelijke verplichtingen inzake consolidatie en jaarrekening moeten worden nageleefd.
### 2.9 Bepalingen inzake beursgenoteerde vennootschappen en IFRS
* **IFRS:** Legt geen verplichting op voor horizontale groepen om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. De definitie van een vrijgestelde submoederonderneming is strikter afgebakend. De uitsluiting van aandelen van een dochteronderneming met het oog op latere vervreemding is niet van toepassing onder IFRS. De vrijstellingsmogelijkheid voor kleine groepen wordt in IFRS niet behandeld.
---
# Vrijstellingen van consolidatie
Hier is een samenvatting van het onderwerp "Vrijstellingen van consolidatie", opgesteld als een studiehandleiding voor een examen.
## 3. Vrijstellingen van consolidatie
Dit hoofdstuk behandelt de voorwaarden en situaties waarin een onderneming vrijgesteld kan worden van de wettelijke consolidatieplicht, met specifieke aandacht voor vrijstellingen op basis van subconsolidatie en omvang.
### 3.1 Vrijstelling van subconsolidatie
Een moederonderneming die zelf een dochteronderneming is van een hogere moederonderneming, kan onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld worden van de consolidatieplicht. Dit is met name relevant in structuren waar consolidatie trapsgewijs plaatsvindt.
#### 3.1.1 Doel en toepassingsgebied
Het nut van het opstellen van geconsolideerde jaarrekeningen op elk niveau van de groepsstructuur kan beperkt zijn, zeker wanneer de gegevens van de groep al op een hoger niveau volledig geconsolideerd worden. De vrijstelling beoogt een vermijding van onnodige additionele consolidatiewerkzaamheden en kosten, terwijl toch een duidelijk beeld van de groep wordt verstrekt.
#### 3.1.2 Voorwaarden voor vrijstelling
Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van subconsolidatie, dient aan een reeks voorwaarden te worden voldaan:
1. **Goedkeuring door de Algemene Vergadering (AV):** De vrijstelling moet worden goedgekeurd door de AV van de van consolidatie vrijgestelde onderneming.
* Voor een Naamloze Vennootschap (NV) is een meerderheid van negentig procent (90%) van de stemmen vereist.
* Voor andere vennootschapsvormen is een meerderheid van tachtig procent (80%) van de stemmen vereist.
2. **Opname in hogere consolidatie:** De van consolidatie vrijgestelde onderneming en, in principe, al haar dochterondernemingen moeten worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moederonderneming op een hoger niveau.
3. **Kwaliteit van de hogere consolidatie:** De moederonderneming op een hoger niveau moet zelf een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag opstellen, laten controleren en openbaar maken. Dit moet gebeuren conform de Europese richtlijnen, of conform gelijkwaardige regelgeving indien de moederonderneming niet onder het recht van een EU-lidstaat valt.
4. **Neerlegging van de geconsolideerde stukken:** Het bestuursorgaan van de van consolidatie vrijgestelde onderneming dient de geconsolideerde jaarrekening en het geconsolideerde verslag van de hogere moederonderneming neer te leggen. Dit moet gebeuren:
* Binnen twee (2) maanden nadat deze verkrijgbaar is voor de aandeelhouders.
* Uiterlijk zeven (7) maanden na afsluiting van het boekjaar.
* In de taal waarin de van vrijstelling genietende onderneming haar eigen jaarrekening moet opstellen.
* Een uitzondering hierop geldt indien de geconsolideerde jaarrekening en bijlagen reeds openbaar werden gemaakt in België.
5. **Toelichting in de enkelvoudige jaarrekening:** De enkelvoudige jaarrekening van de van consolidatie vrijgestelde onderneming moet in de toelichting de volgende informatie bevatten:
* Melding van het gebruik van de vrijstelling.
* Identificatie van de moederonderneming die de onderneming in haar geconsolideerde jaarrekening heeft opgenomen.
* Datum en plaats van neerlegging van de geconsolideerde jaarrekening.
* De motivering inzake de naleving van de voorwaarden voor de vrijstelling.
6. **Duur van de vrijstelling:** De vrijstelling is in principe geldig voor twee (2) jaar en kan daarna worden hernieuwd.
#### 3.1.3 Situaties waarin de vrijstelling niet geldt
De vrijstelling van subconsolidatie is niet van toepassing in de volgende gevallen:
* Indien één van de ondernemingen die in consolidatie moet worden opgenomen, beursgenoteerd is.
* Wanneer de consolidatie wordt gevraagd door de ondernemingsraad (voor informatieverstrekking aan werknemers).
* Op verzoek van de overheid of een rechter.
#### 3.1.4 Vrijstelling voor consortia
De vrijstelling van subconsolidatie geldt ook voor consortia, mits voldaan wordt aan de relevante voorwaarden. Meer specifieke details hierover zijn te vinden in CBN advies 2012/12.
### 3.2 Vrijstelling naar omvang
Ondernemingen die deel uitmaken van een groep van beperkte omvang, kunnen vrijgesteld worden van de plicht om een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag op te stellen.
#### 3.2.1 Criteria voor een groep van beperkte omvang
De criteria om te bepalen of een groep van beperkte omvang is, worden op geconsolideerde basis getoetst. Ten minste twee van de volgende drie criteria mogen op de afsluitdatum van de consoliderende jaarrekening niet worden overschreden. De huidige drempels, van kracht sinds 1 januari 2016, zijn (conform artikel 1:26 WVV):
* **Balanstotaal:** zeventien miljoen (17.000.000) EUR
* **Omzet (excl. BTW):** vierendertig miljoen (34.000.000) EUR
* **Gemiddeld personeelsbestand:** tweehonderdvijftig (250) personen
#### 3.2.2 Toetsing van de criteria
De criteria worden getoetst op basis van de laatst opgemaakte jaarrekeningen van de te consolideren ondernemingen. Een moederonderneming is pas verplicht tot consolidatie indien gedurende twee (2) opeenvolgende jaren meer dan één van de bovengenoemde criteria wordt overschreden.
#### 3.2.3 Vereenvoudigde berekening
Voor de berekening van de omvangscriteria mag een eenvoudige optelling van de betreffende posten uit de enkelvoudige jaarrekeningen worden gebruikt, in plaats van het opstellen van een geconsolideerde balans en resultatenrekening. Om tegemoet te komen aan de vereenvoudiging van deze methode, worden de bovengenoemde criteria met twintig procent (20%) verhoogd:
* **Verhoogd omzetcriterium:** 34.000.000 EUR x 1,20 = 40.800.000 EUR
* **Verhoogd balanstotaalcriterium:** 17.000.000 EUR x 1,20 = 20.400.000 EUR
#### 3.2.4 Situaties waarin de vrijstelling niet geldt
Net als bij de vrijstelling van subconsolidatie, geldt de vrijstelling naar omvang niet in de volgende situaties:
* Indien één van de ondernemingen die in consolidatie moet worden opgenomen, beursgenoteerd is.
* Wanneer de consolidatie wordt gevraagd door de ondernemingsraad.
* Op verzoek van de overheid of een rechter.
#### 3.2.5 Vrijstelling voor consortia
De vrijstelling voor groepen met beperkte omvang geldt tevens voor consortia.
### 3.3 Facultatieve uitsluitingen
Een dochteronderneming kan, onder bepaalde omstandigheden, facultatief buiten de consolidatie worden gelaten.
#### 3.3.1 Gronden voor facultatieve uitsluiting
De volgende situaties kunnen aanleiding geven tot een facultatieve uitsluiting:
* **Verwaarloosbare betekenis:** Indien de dochteronderneming van een te verwaarlozen betekenis is en haar opname geen wezenlijke informatie zou toevoegen aan het geconsolideerde resultaat. (Zie CBN advies 2012/10).
* **Beperkingen in controle:** Wanneer er ingrijpende en duurzame beperkingen bestaan die de effectieve uitoefening van de controlebevoegdheid of de aanwending van vermogen wezenlijk bemoeilijken. Voorbeelden hiervan zijn nationalisatie, politieke onrust of strenge kapitaalbeperkingen.
* **Onevenredige kosten of vertraging:** Indien het opnemen van de dochtervennootschap in de consolidatie leidt tot onevenredige kosten of onverantwoorde vertraging.
* **Houderschap met oog op vervreemding:** Als de aandelen van een dochteronderneming uitsluitend met het oog op een latere vervreemding worden aangehouden. (Zie CBN advies 2011/5).
#### 3.3.2 Gevolgen van facultatieve uitsluiting
Dochterondernemingen die facultatief worden uitgesloten, worden niet geconsolideerd en ook niet behandeld volgens de vermogensmutatiemethode. Ze worden in de geconsolideerde balans opgenomen tegen hun actuele waarde (AW) onder de rubriek "Andere Vennootschappen", met toepassing van dezelfde waarderingsregels als voor deelnemingen.
#### 3.3.3 Datum van deconsolidatie
De datum waarop de deconsolidatie ingaat, wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de datum waarop de opname in de consolidatie aanvankelijk had plaatsgevonden.
### 3.4 Verplichte uitsluitingen
In bepaalde omstandigheden is het verplicht om een dochtervennootschap buiten de consolidatiekring te houden.
#### 3.4.1 Gronden voor verplichte uitsluiting
* **Strijd met getrouw beeld:** De weglating uit de consolidatiekring is verplicht indien de opname van een dochtervennootschap, waarover de moedervennootschap een controle in feite bezit, zou indruisen tegen het beginsel van het getrouwe beeld.
* **Discontinuïteit:** Dochtervennootschappen die zich in vereffening bevinden, besloten hebben hun bedrijf stop te zetten, of hun bedrijf niet kunnen voortzetten, worden niet in de consolidatiekring opgenomen. Dit vanwege de discontinuïteit die bijzondere waarderingsregels vereist. Deze entiteiten worden echter wel opgenomen volgens de vermogensmutatiemethode.
### 3.5 Wijzigingen in de consolidatiekring
Indien de samenstelling van het geconsolideerd geheel in de loop van het boekjaar aanmerkelijke wijzigingen heeft ondergaan, moet de toelichting inlichtingen bevatten die een zinvolle vergelijking van de opeenvolgende jaarrekeningen mogelijk maken.
### 3.6 Facultatieve consolidatie
Vennootschappen die wettelijk niet verplicht zijn tot consolidatie (bv. omdat ze zelf vrijgesteld zijn of geen dochterondernemingen controleren), kunnen er op eigen initiatief voor kiezen om toch een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. In dit geval moeten echter alle wettelijke verplichtingen inzake consolidatie en de opstelling van de jaarrekening worden nageleefd.
### 3.7 Bepalingen inzake beursgenoteerde vennootschappen en IFRS
Het is belangrijk op te merken dat internationale boekhoudnormen (IFRS) afwijken van de Belgische wetgeving in bepaalde aspecten met betrekking tot consolidatievrijstellingen:
* **Horizontale groepen:** IFRS legt geen specifieke verplichting op voor horizontale groepen om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen.
* **Vrijgestelde submoederonderneming:** De definitie van een vrijgestelde submoederonderneming is onder IFRS strikter afgebakend.
* **Vervreemding van aandelen:** De mogelijkheid om aandelen van een dochteronderneming met het oog op latere vervreemding uit te sluiten van consolidatie, geldt niet onder IFRS.
* **Vrijstelling naar omvang:** De vrijstellingsmogelijkheid voor kleine groepen wordt in IFRS niet behandeld.
---
> **Tip:** Onthoud goed de specifieke drempelbedragen voor de vrijstelling naar omvang en de bijhorende voorwaarden. Wees ook alert op de uitzonderingen waarin deze vrijstellingen niet gelden.
>
> **Tip:** Maak een duidelijk onderscheid tussen de criteria voor de consolidatieplicht (controle), de selectie van de consolidatiemethode (controlepercentage/belangenpercentage) en de vrijstellingsmogelijkheden (subconsolidatie, omvang).
>
> **Tip:** Oefen met de verschillende voorbeelden van groepsstructuren om te bepalen welke ondernemingen tot de consolidatiekring behoren en welke consolidatiemethode moet worden toegepast. Dit helpt ook bij het identificeren van mogelijke vrijstellingssituaties.
---
# Consolidatiekring en controlepercentage
Dit onderwerp definieert de consolidatiekring en het belang van het controlepercentage voor het bepalen van de te consolideren vennootschappen en de gehanteerde methode.
### 4.1 Consolidatieplicht
Elke moedervennootschap die één of meer dochterondernemingen controleert, hetzij alleen, hetzij gezamenlijk met andere, is verplicht een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag op te stellen. Het bestuursorgaan van de betrokken moedermaatschappij is hiervoor verantwoordelijk.
#### 4.1.1 Consolidatieplicht in verticale structuren
Een controle over slechts één enkele dochteronderneming volstaat reeds voor de consolidatieplicht. Louter het bezit van minderheidsdeelnemingen zonder controle, ook al is er mogelijk wel sprake van invloed van betekenis, leidt niet tot een consolidatieplicht.
#### 4.1.2 Consolidatieplicht in horizontale structuren (consortium)
Elke onderneming die deel uitmaakt van een consortium, wordt in beginsel beschouwd als een moedervennootschap en heeft de plicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. De leden van het consortium kunnen onderling afspreken wie het meest geschikt is om deze geconsolideerde jaarrekening op te stellen, mits deze beslissing duidelijk is vastgelegd door de bestuursorganen. De principes en regels voor het consolideren van horizontale groepen zijn dezelfde als voor verticale groepen.
Bij consortia wordt in beginsel de integrale methode toegepast. Er vindt geen eliminatie plaats van de deelneming tegenover het overeenkomstige aandeel in het eigen vermogen, en er is geen belang van derden in het resultaat of eigen vermogen van de groep indien er geen affiliatieverband is tussen de ondernemingen in een consortium.
### 4.2 Consolidatiekring
De consolidatiekring omvat de consoliderende vennootschap en al haar gecontroleerde dochtervennootschappen, ongeacht het recht waaronder zij resorteren, evenals alle vennootschappen die onder centrale leiding staan en zo een consortium vormen. Het essentiële criterium voor de afbakening van de consolidatiekring is **controle**.
#### 4.2.1 Het criterium controle
Controle wordt onweerlegbaar vermoed bij het bezit van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de aandelen.
#### 4.2.2 Afbakening van de consolidatiekring met voorbeelden
* **Voorbeeld 1:** Moedermaatschappij M bezit 80% van de aandelen van dochter A, en dochter A bezit 70% van de aandelen van dochter B. De consolidatiekring bestaat uit M, A en B, omdat M moeder is van A, en A en B door M worden gecontroleerd.
* **Voorbeeld 2:** Moedermaatschappij M bezit 80% van de aandelen van dochter A, en dochter A bezit 35% van de aandelen van vennootschap B. De consolidatiekring bestaat uit M en A. Vennootschap B is een geassocieerde onderneming van A, en zal volgens de vermogensmutatiemethode worden opgenomen in de consolidatie. B behoort zelf niet tot de consolidatiekring.
* **Voorbeeld 3 (onderbroken ketting):** Moedermaatschappij M bezit 30% van de aandelen van vennootschap A. M heeft geen beslissende invloed op het beleid van A en is dus geen moedermaatschappij van A. Vennootschap A bezit 60% van de aandelen van vennootschap B, waardoor B een dochter is van A. De consolidatiekring bestaat uit A en B. A moet een geconsolideerde jaarrekening opstellen volgens de integrale methode.
* **Voorbeeld 4 (rechtstreekse deelneming met eigen aandelen):** Moedermaatschappij M bezit 46% van de aandelen van vennootschap A. Vennootschap A bezit 10% van haar eigen kapitaal. In dit geval worden slechts 90% van de aandelen van A in omloop beschouwd. Het controlepercentage van M in A wordt dan berekend als $46\% \times \frac{100\%}{100\%-10\%} = 46\% \times \frac{100\%}{90\%} = 51\%$. Hierdoor is A een dochter in rechte van M. De consolidatiekring bestaat uit M en A. M moet een geconsolideerde jaarrekening opstellen en A opnemen volgens de integrale methode.
### 4.3 Controlepercentage
Het controlepercentage meet de mate van afhankelijkheid tussen vennootschappen en is cruciaal voor de afbakening van de consolidatiekring en de bepaling van de gehanteerde consolidatiemethode. Het wordt uitgedrukt in het percentage van het totaal aantal stemrechten in de gecontroleerde vennootschap, waarbij ook onrechtstreekse controle via dochterondernemingen wordt meegerekend.
#### 4.3.1 Situaties gebaseerd op controlepercentage
* **Situatie 1: Controlepercentage $\ge 50\%$**
De onderneming wordt integraal in de consolidatie opgenomen. De onderneming is een dochteronderneming en behoort tot de consolidatiekring.
* **Situatie 2: Gezamenlijke controle (joint venture)**
De gemeenschappelijke dochteronderneming wordt proportioneel of evenredig in de consolidatie opgenomen. De gemeenschappelijke dochterondernemingen behoren tot de consolidatiekring.
* **Situatie 3: Controlepercentage $> 20\%$ en $< 50\%$**
Dit duidt op invloed van betekenis. De betrokken geassocieerde onderneming wordt opgenomen in de consolidatie volgens de vermogensmutatiemethode. De geassocieerde onderneming behoort zelf niet tot de consolidatiekring.
#### 4.3.2 Berekening van het controlepercentage
Het controlepercentage wordt berekend op basis van het aantal stemrechten in bezit gedeeld door het totaal aantal stemrechten. Onrechtstreekse controle via dochterondernemingen wordt meegeteld.
### 4.4 Belangenpercentage
Het belangenpercentage geeft aan welk belang een deelneming, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, vertegenwoordigt in het netto-actief en de resultaten van de betrokken onderneming. Dit percentage wordt gebruikt tijdens de consolidatie zelf voor technische berekeningen en geeft de relatieve belangrijkheid van een deelneming binnen de groep aan.
#### 4.4.1 Gebruik van het belangenpercentage
* **Integrale consolidatie:** Wordt gebruikt voor het bepalen van het groepsbelang en het minderheidsbelang.
* **Evenredige consolidatie:** Wordt gebruikt om de gemeenschappelijke dochteronderneming te consolideren naar rata van het belangenpercentage.
* **Vermogensmutatiemethode:** Wordt gebruikt om het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming op te nemen als waardering van financiële vaste activa, naar rata van het belangenpercentage.
#### 4.4.2 Berekening van het belangenpercentage
* **Rechtstreekse deelneming:** Het belangenpercentage is gelijk aan het controlepercentage.
* **Onrechtstreekse deelneming:** Het belangenpercentage wordt berekend door de opeenvolgende controlepercentages te vermenigvuldigen.
* **Voorbeeld:** Moedermaatschappij M bezit 70% van dochter A, en dochter A bezit 60% van dochter B.
* Belangenpercentage van M in A: $70\%$.
* Belangenpercentage van M in B: $70\% \times 60\% = 42\%$.
* **Deelnemingen in eigen kapitaal:** Indien een vennootschap eigen aandelen bezit, wordt het controle- en belangenpercentage berekend op basis van het resterende aantal stemrechten.
* **Voorbeeld:** Moedermaatschappij M bezit 46% van de aandelen van vennootschap A. Vennootschap A bezit 10% van haar eigen kapitaal.
* Het aantal beschikbare stemrechten voor derden is $100\% - 10\% = 90\%$.
* Het controlepercentage van M in A is $46\% \times \frac{100\%}{90\%} = 51\%$.
#### 4.4.3 Kruisparticipaties en wederzijdse deelnemingen
Bij kruisparticipaties of wederzijdse deelnemingen, waarbij vennootschappen aandelen in elkaar bezitten, worden specifieke regels toegepast. Indirecte wederzijdse deelnemingen waarbij het percentage onder de $10\%$ ligt, vervallen in principe. In de geconsolideerde balans worden deze aandelen van groepen die elkaars dochter zijn, behandeld als eigen aandelen en geboekt onder de geldbeleggingen.
### 4.5 Vrijstellingen van consolidatie
Er bestaan verschillende vrijstellingen van de consolidatieplicht.
#### 4.5.1 Vrijstelling van subconsolidatie
Een moederonderneming is vrijgesteld van de plicht tot subconsolidatie indien zij zelf een dochteronderneming is van een moederonderneming die reeds een geconsolideerde jaarrekening opstelt, laat controleren en openbaar maakt. Aan deze vrijstelling zijn specifieke voorwaarden verbonden:
* **Goedkeuring:** De vrijstelling dient te worden goedgekeurd door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de vrijgestelde onderneming met een meerderheid van 90% van de stemmen voor een NV, en 80% voor andere vennootschappen.
* **Duur:** De vrijstelling geldt voor twee jaar en kan hernieuwd worden.
* **Opname op hoger niveau:** De vrijgestelde onderneming en haar dochterondernemingen worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moederonderneming op een hoger niveau.
* **Openbaarmaking:** De moederonderneming op een hoger niveau moet een geconsolideerde jaarrekening en jaarverslag opstellen, laten controleren en openbaar maken volgens Europese richtlijnen of vergelijkbare regelgeving.
* **Neerlegging:** Het bestuursorgaan van de vrijgestelde onderneming moet de geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag van de hogere moeder neerleggen binnen twee maanden na beschikbaarheid voor aandeelhouders en uiterlijk zeven maanden na afloop van het boekjaar, in de taal waarin de eigen jaarrekening moet worden opgemaakt, tenzij de geconsolideerde jaarrekening al in België openbaar is gemaakt.
* **Toelichting:** In de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening van de vrijgestelde onderneming worden de volgende zaken vermeld: het gebruik van de vrijstelling, de identificatie van de moedermaatschappij die de consoliderende jaarrekening opstelt, de datum en plaats van neerlegging van de geconsolideerde jaarrekening, en de motivering inzake de naleving van de voorwaarden.
**Uitzonderingen op de vrijstelling van subconsolidatie:**
* Als één van de te consolideren ondernemingen beursgenoteerd is.
* Als consolidatie wordt verlangd door de ondernemingsraad of op verzoek van de overheid of een rechter.
De vrijstelling van subconsolidatie geldt ook voor consortia.
#### 4.5.2 Vrijstelling naar omvang (groepen van beperkte omvang)
Ondernemingen maken deel uit van een groep van beperkte omvang en zijn vrijgesteld van het opstellen van een geconsolideerde jaarrekening indien zij, op geconsolideerde basis, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden (vanaf 1 januari 2016):
* Balanstotaal: 17.000.000 EUR
* Omzet exclusief BTW: 34.000.000 EUR
* Gemiddeld personeelsbestand: 250
De criteria worden getoetst op de afsluitingsdatum van de consoliderende jaarrekening, op basis van de laatst opgemaakte jaarrekeningen van de te consolideren ondernemingen. Consolidatie is pas verplicht indien gedurende twee opeenvolgende jaren meer dan één criterium wordt overschreden.
**Berekening met verhoogde criteria:** Voor de berekening van deze criteria mag een eenvoudige optelling gebeuren in plaats van het opstellen van een geconsolideerde balans en resultatenrekening. De bovenstaande criteria worden dan verhoogd met 20%:
* Omzetcriterium: 34.000.000 EUR x 120% = 40.800.000 EUR
* Balanstotaal: 17.000.000 EUR x 120% = 20.400.000 EUR
**Uitzonderingen op de vrijstelling naar omvang:**
* Als één van de te consolideren ondernemingen beursgenoteerd is.
* Als consolidatie wordt verlangd door de ondernemingsraad of op verzoek van de overheid of een rechter.
Deze vrijstelling geldt tevens voor consortia.
### 4.6 Uitsluitingen uit de consolidatiekring
#### 4.6.1 Facultatieve uitsluitingen
Een dochteronderneming mag facultatief buiten de consolidatie worden gelaten indien:
* Zij slechts van verwaarloosbare betekenis is en haar opname geen zinvolle bijdrage zou leveren aan het geconsolideerde resultaat.
* Ingrijpende en duurzame beperkingen de effectieve uitoefening van de controlebevoegdheid of de aanwending van vermogen in wezenlijke mate bemoeilijken.
* Er sprake is van onevenredige kosten en onverantwoorde vertraging om de dochtervennootschap in consolidatie op te nemen.
* De aandelen van een dochteronderneming uitsluitend met het oog op een latere vervreemding worden gehouden.
De datum van deconsolidatie wordt op dezelfde manier vastgesteld als de datum van opname in de consolidatie. De gevolgen van feitelijke uitsluiting zijn dat de dochteronderneming noch geconsolideerd, noch behandeld wordt volgens de vermogensmutatiemethode. De opname gebeurt in de geconsolideerde balans tegen actuele waarde onder de rubriek 'Andere Vennootschappen'.
#### 4.6.2 Verplichte uitsluitingen
De weglating uit de consolidatiekring is verplicht indien de opname van een dochtervennootschap, waarover de moedervennootschap een controle in feite bezit, zou indruisen tegen het beginsel van het getrouwe beeld.
Dochtervennootschappen die zich in vereffening bevinden, hun bedrijf hebben stopgezet of hun bedrijf niet kunnen voortzetten, worden niet in de consolidatiekring opgenomen omdat zij zich in een situatie van discontinuïteit bevinden. Zij worden opgenomen volgens de vermogensmutatiemethode, waarbij bijzondere waarderingsregels van toepassing zijn.
### 4.7 Wijzigingen in de consolidatiekring
Als de samenstelling van het geconsolideerd geheel in de loop van het boekjaar een aanmerkelijke wijziging heeft ondergaan, dient de toelichting inlichtingen te bevatten die een zinvolle vergelijking van opeenvolgende jaarrekeningen mogelijk maken.
### 4.8 Facultatieve consolidatie
Een vennootschap die geen consolidatieverplichting heeft, of een vrijgestelde vennootschap, kan op eigen initiatief vrijwillig consolideren. In dat geval moeten alle wettelijke verplichtingen inzake consolidatie en jaarrekening worden nageleefd.
### 4.9 Bepalingen inzake beursgenoteerde vennootschappen en IFRS
* IFRS legt geen verplichting op voor horizontale groepen om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen.
* De definitie van een vrijgestelde submoederonderneming is onder IFRS strikter afgebakend.
* De uitsluiting van aandelen van een dochteronderneming met het oog op latere vervreemding is niet van toepassing onder IFRS.
* De vrijstellingsmogelijkheid voor kleine groepen wordt in IFRS niet behandeld.
---
# Belangenpercentage en uitsluitingen
Dit onderwerp behandelt het concept van het belangenpercentage, hoe dit wordt berekend en de criteria en procedures voor het uitsluiten van entiteiten uit de consolidatie.
### 5.1 Belangenpercentage
Het belangenpercentage vertegenwoordigt het belang dat een deelneming, zowel direct als indirect, heeft in het netto-actief en de resultaten van een betrokken onderneming. Dit percentage is cruciaal voor het uitvoeren van de technische consolidatieberekeningen en geeft de relatieve belangrijkheid van een deelneming binnen de groep aan.
#### 5.1.1 Berekening van het belangenpercentage
Het belangenpercentage wordt berekend aan de hand van het aantal stemrechten dat een onderneming bezit ten opzichte van het totaal aantal stemrechten in de betrokken onderneming.
* **Directe deelneming:** Bij een directe deelneming is het belangenpercentage gelijk aan het controlepercentage.
> **Voorbeeld:** M bezit 70% van de aandelen van A. Het controlepercentage van M in A is 70%. Het belangenpercentage van M in A is dus ook 70%.
* **Onrechtstreekse deelneming:** Bij onrechtstreekse deelnemingen wordt het belangenpercentage verkregen door de opeenvolgende controlepercentages te vermenigvuldigen.
> **Voorbeeld:** M bezit 70% van A, en A bezit 60% van B. Het controlepercentage van M in A is 70%. Het controlepercentage van M in B is 70% maal 60%, wat resulteert in 42%. Het belangenpercentage van M in B is dus 42%.
* **Ondernemingen die eigen aandelen bezitten:** Wanneer een onderneming die opgenomen moet worden in de consolidatie eigen aandelen bezit, wordt het aantal verhandelde aandelen verminderd. Dit moet worden meegenomen in de berekening van controle- en belangenpercentages.
> **Voorbeeld:** M bezit 46% van de aandelen van A. Onderneming A bezit 10% van haar eigen kapitaal. Er zijn dus slechts 90% van de aandelen van A in omloop. Het controlepercentage van M in A wordt dan berekend als 46% maal 100% gedeeld door 90%, wat resulteert in circa 51%. A wordt hierdoor als een dochteronderneming van M beschouwd.
#### 5.1.2 Gebruik van het belangenpercentage
Het belangenpercentage heeft verschillende toepassingen in de consolidatietechniek:
* **Integrale consolidatie:** Het belangenpercentage bepaalt het groepsbelang en het minderheidsbelang in het geconsolideerde netto-actief en resultaat.
* **Evenredige consolidatie (joint ventures):** De gemeenschappelijke dochteronderneming wordt in de consolidatie opgenomen naar rata van het belangenpercentage.
* **Vermogensmutatiemethode (geassocieerde ondernemingen):** Het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming wordt opgenomen als een financiële vaste activa, gewaardeerd naar rata van het belangenpercentage.
#### 5.1.3 Belang van derden
Het belang van derden (minderheidsaandeelhouders) wordt bepaald door het resterende percentage van het eigen vermogen en de resultaten dat niet toebehoort aan de controlerende moedermaatschappij.
> **Voorbeeld:** Als M 70% van de aandelen van A bezit en het eigen vermogen van A is 320.000 euro, dan is het groepsbelang 70% maal 320.000 euro, wat 224.000 euro is. Het belang van derden is 30% maal 320.000 euro, wat 96.000 euro is. Als A een winst van 10.000 euro boekt, gaat 7.000 euro naar de groepsreserves en 3.000 euro naar de aangroei van het belang van derden.
### 5.2 Uitsluitingen uit consolidatie
Ondernemingen kunnen onder bepaalde voorwaarden uit de consolidatie worden uitgesloten, zowel facultatief als verplicht.
#### 5.2.1 Facultatieve uitsluitingen
Een dochteronderneming mag facultatief buiten de consolidatie gelaten worden indien:
* De dochteronderneming slechts van te verwaarlozen betekenis is en haar opname geen zinvolle bijdrage levert aan het geconsolideerde resultaat.
* Er sprake is van ingrijpende en duurzame beperkingen die de effectieve uitoefening van de controlebevoegdheid of de aanwending van vermogen wezenlijk bemoeilijken. Voorbeelden hiervan zijn nationalisaties, politieke onrust of strenge, duurzame beperkingen op de transfer van gelden.
* De kosten van opname onevenredig hoog zijn of leiden tot onverantwoorde vertragingen.
* De aandelen van de dochteronderneming uitsluitend worden aangehouden met het oog op een latere vervreemding.
De datum van deconsolidatie wordt op dezelfde wijze bepaald als de datum van opname in de consolidatie. Een feitelijk uitgesloten entiteit wordt niet geconsolideerd, noch behandeld volgens de vermogensmutatiemethode. De opname in de geconsolideerde balans gebeurt tegen actuele waarde onder de post 'Andere Vennootschappen'.
#### 5.2.2 Verplichte uitsluitingen
De uitsluiting uit de consolidatiekring is verplicht indien de opname van een dochteronderneming, waarover de moedervennootschap een controle in feite bezit, indruist tegen het beginsel van het getrouwe beeld. Dit is met name het geval bij:
* Dochterondernemingen die in vereffening zijn.
* Dochterondernemingen die besloten hebben hun bedrijf stop te zetten.
* Dochterondernemingen die hun bedrijf niet kunnen voortzetten (discontinuïteit).
Deze vennootschappen worden opgenomen volgens de vermogensmutatiemethode.
#### 5.2.3 Vrijstelling van subconsolidatie
Een moederonderneming die zelf een dochteronderneming is van een hogere moedermaatschappij die een geconsolideerde jaarrekening opstelt, laat controleren en openbaar maakt, kan vrijgesteld worden van subconsolidatie. Hiervoor moeten specifieke voorwaarden worden voldaan, waaronder goedkeuring door de algemene vergadering (met een meerderheid van 90% voor NV's en 80% voor andere vennootschappen) en de opname van de vrijgestelde onderneming in de geconsolideerde jaarrekening van de hogere moeder. Deze vrijstelling geldt voor twee jaar en kan hernieuwd worden.
> **Tip:** Beursgenoteerde vennootschappen, alsook situaties waarin consolidatie wordt verlangd door de ondernemingsraad of op verzoek van de overheid of een rechter, kunnen geen aanspraak maken op deze vrijstelling.
#### 5.2.4 Vrijstelling naar omvang
Een onderneming is vrijgesteld van consolidatie indien zij deel uitmaakt van een groep van beperkte omvang. De criteria hiervoor, op geconsolideerde basis en per 1 januari 2016, zijn (niet meer dan één van de volgende overschrijden):
* Balanstotaal: 17.000.000 euro
* Omzet exclusief btw: 34.000.000 euro
* Gemiddeld personeelsbestand: 250
De criteria worden getoetst op de afsluitdatum van de consoliderende jaarrekening, gebaseerd op de laatst opgemaakte jaarrekeningen van de te consolideren ondernemingen. Pas bij het tweemaal opeenvolgend overschrijden van meer dan één criterium ontstaat de consolidatieplicht. Voor de berekening van deze criteria mag een eenvoudige samentelling worden gehanteerd, waarbij de bovengenoemde criteria met 20% worden verhoogd.
> **Tip:** Net als bij de subconsolidatie, geldt deze vrijstelling naar omvang niet voor beursgenoteerde vennootschappen of wanneer consolidatie wordt vereist door de ondernemingsraad, overheid of rechter. Deze vrijstelling geldt ook voor consortia.
### 5.3 Wijzigingen in de consolidatiekring
Indien de samenstelling van het geconsolideerd geheel gedurende het boekjaar aanmerkelijk wijzigt, dient de toelichting informatie te bevatten die een zinvolle vergelijking van opeenvolgende jaarrekeningen mogelijk maakt.
### 5.4 Facultatieve consolidatie
Vennootschappen die geen consolidatieverplichting hebben, of die vrijgesteld zijn, kunnen op eigen initiatief ervoor kiezen om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. In dat geval moeten alle wettelijke verplichtingen inzake consolidatie en jaarrekeningen worden nageleefd.
### 5.5 Bepalingen inzake beursgenoteerde vennootschappen
Onder IFRS zijn de definities van vrijgestelde submoederondernemingen strikter afgebakend. De uitsluiting van aandelen van een dochteronderneming met het oog op latere vervreemding is onder IFRS niet toegestaan. IFRS legt bovendien geen verplichting op voor horizontale groepen om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. De vrijstellingsmogelijkheid voor kleine groepen wordt in IFRS niet behandeld.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Consolidatieplicht | De wettelijke verplichting voor een moedervennootschap om een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag op te stellen wanneer zij één of meer dochterondernemingen controleert. |
| Moedervennootschap | Een vennootschap die controle uitoefent over één of meer dochterondernemingen. |
| Dochteronderneming | Een onderneming die gecontroleerd wordt door een moedervennootschap, hetzij direct, hetzij indirect. |
| Controle | De macht om het financiële en operationele beleid van een onderneming te bepalen om voordelen uit haar activiteiten te verkrijgen; wordt vermoed bij meer dan 50% van de stemrechten. |
| Geconsolideerde jaarrekening | Een samenvatte financiële overzicht van een groep van ondernemingen, waarin de activa, passiva, eigen vermogen, resultaten en kasstromen van de moedervennootschap en haar dochterondernemingen als één economische entiteit worden gepresenteerd. |
| Consolidatiemethode | De techniek die wordt gebruikt om de financiële gegevens van dochterondernemingen op te nemen in de geconsolideerde jaarrekening, afhankelijk van het type controle of invloed. |
| Integrale consolidatie | Een methode waarbij de activa, passiva, inkomsten en uitgaven van de dochteronderneming volledig worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij. |
| Proportionele (of evenredige) consolidatie | Een methode waarbij de activa, passiva, inkomsten en uitgaven van een joint venture worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening naar rato van het belang van de moedermaatschappij. |
| Vermogensmutatiemethode | Een methode waarbij de investering in een geassocieerde deelneming wordt gewaardeerd tegen kostprijs of reële waarde, en aangepast voor het aandeel van de investeerder in de winsten of verliezen van de geassocieerde deelneming na de verwerving. |
| Consortium | Een samenwerkingsverband tussen meerdere onafhankelijke ondernemingen om een specifiek project of doel te realiseren, waarbij geen van de deelnemers controle heeft over de anderen. |
| Geassocieerde onderneming | Een onderneming waarin een investeerder significante invloed heeft, maar geen controle. Dit wordt meestal aangenomen bij een aandelenbezit van 20% tot 50%. |
| Vrijstelling van consolidatie | Een situatie waarin een onderneming, ondanks het voldoen aan de criteria voor consolidatie, wettelijk is vrijgesteld van de verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. |
| Subconsolidatie | De consolidatie van een groep vennootschappen op een tussenliggend niveau binnen een grotere concernstructuur, waarbij de moedermaatschappij van deze subgroep zelf dochter is van een hogere moedermaatschappij die eveneens consolideert. |
| Groep van beperkte omvang | Een groep van ondernemingen die een bepaalde drempelwaarde voor balanstotaal, omzet en gemiddeld personeelsbestand niet overschrijdt, wat kan leiden tot vrijstelling van consolidatie. |
| Consolidatiekring | De verzameling van de consoliderende vennootschap en alle dochtervennootschappen die onder haar controle vallen, of vennootschappen die deel uitmaken van een consortium onder centrale leiding. |
| Controlepercentage | Het percentage stemrechten dat een vennootschap bezit in een andere vennootschap, wat de mate van controle aangeeft en de consolidatiemethode beïnvloedt. |
| Belangenpercentage | Het percentage van de netto-activa en resultaten van een dochteronderneming of geassocieerde deelneming dat toebehoort aan de moedervennootschap, berekend op basis van het deelnemingspercentage, inclusief indirecte belangen. |
| Uitsluiting van consolidatie | Het niet opnemen van een dochteronderneming in de geconsolideerde jaarrekening, hetzij op facultatieve (verwaarloosbare betekenis, beperkingen) of verplichte basis (tegenstrijdig met getrouw beeld, in vereffening). |
Cover
H3 Wijzigingen van de inbreng & H4 De obligatielening BB.pptx
Summary
# Kapitaalsverhogingen
Kapitaalsverhogingen en obligatieleningen zijn financiële instrumenten die vennootschappen kunnen gebruiken om hun middelen te vergroten.
## 1\. Kapitaalsverhogingen (Bij een NV)
Kapitaalsverhogingen omvatten procedures en implicaties van zowel eigenlijke als oneigenlijke kapitaalverhogingen, inclusief berekeningen voor uitgiftepremies en de gevolgen voor de aandeelwaarde.
### 1.1 Eigenlijke kapitaalsverhoging
Een eigenlijke kapitaalsverhoging houdt in dat er nieuwe aandelen worden uitgegeven, wat resulteert in een instroom van cash in de vennootschap.
Openbare inschrijving boeking:
inschrijving:
4162 D
486 C
betaling:
5502 D
4162 C (tegenboeken)
werkelijke kap verhoging:
(5502 D)
486 D (tegenboeken)
100 C
deblok bankrek:
5502 C (tegenboeken)
5500 D
#### 1.1.1 Procedure van een eigenlijke kapitaalsverhoging
De procedure omvat doorgaans:
* Een bankuittreksel van een geblokkeerde rekening.
5502 D
4891 C
* Een akte van kapitaalverhoging.
101 D
100 C
4891 D (tegenboeken)
* Deblokkering van de bankrekening.
5502 C (tegenboeken)
5500 D
De kosten die hiermee gepaard gaan, zijn identiek aan de kosten van oprichting.
200 D --> niet activeren 61 D
\--> wel activeren, ook afschrijven: 6300@2009
411 D
440 C
#### 1.1.2 Berekening van de waarde van aandelen bij een kapitaalverhoging
De waarde van een aandeel wordt beïnvloed door het geplaatste kapitaal, reserves en overgedragen winst.
**Voorbeeld:** Stel een vennootschap met:
* Kapitaal: 10.000 aandelen van 25 EUR nominale waarde = 250.000 EUR
* Geplaatst kapitaal: 250.000 EUR
* Reserves: 70.000 EUR (waarvan 25.000 EUR wettelijk en 45.000 EUR beschikbaar)
* Overgedragen winst: 30.000 EUR
* Totale waarde van het eigen vermogen (exclusief schulden): 250.000 EUR (kapitaal) + 70.000 EUR (reserves) + 30.000 EUR (overgedragen winst) = 350.000 EUR.
* De huidige waarde per aandeel is dus $350.000 / 10.000 \\text{ aandelen} = 35 \\text{ EUR per aandeel}$.
Indien 5.000 nieuwe aandelen worden uitgegeven tegen de nominale waarde van 25 EUR:
* Nieuw kapitaal: 10.000 + 5.000 = 15.000 aandelen.
* Nieuw geplaatst kapitaal: 250.000 EUR + (5.000 aandelen \* 25 EUR) = 250.000 EUR + 125.000 EUR = 375.000 EUR.
* Totale waarde eigen vermogen: 375.000 EUR (nieuw kapitaal) + 70.000 EUR (reserves) + 30.000 EUR (overgedragen winst) = 475.000 EUR.
* De waarde per aandeel wordt: $475.000 / 15.000 \\text{ aandelen} = 31,67 \\text{ EUR per aandeel}$.
Dit leidt tot een verwatering van de waarde per aandeel. Om dit te voorkomen of te beperken, worden voorkeurrechten of uitgiftepremies toegepast.
#### 1.1.3 Voorkeurrecht
Bij een kapitaalverhoging hebben bestaande aandeelhouders een voorkeurrecht om in te schrijven op nieuwe aandelen, proportioneel aan hun bestaande bezit. Dit voorkomt een te grote verwatering van hun aandeel in de vennootschap en de waarde ervan. --> moet aantal aandelen (vd formule) al hebben om u in te schrijven voor nieuwe aandelen
* **Oude aandelen:** waarde daalt door de kapitaalverhoging.
* **Nieuwe aandelen:** kunnen tegen een lagere prijs (bijvoorbeeld nominale waarde) aangekocht worden, wat een winst oplevert ten opzichte van de verwaterde marktprijs.
Het voorkeurrecht kan worden verkocht als 'claim' of 'scrrip' op de beurs, waardoor de oude aandeelhouder het verlies door verwatering compenseert of zelfs een kleine winst realiseert.
formules:
kapitaal voor kapitaalverhoging/bedrag van de kapitaalverhoging
bestaand aantal aandelen/ aantal nieuwe aandelen
#### 1.1.4 Uitgiftepremie (agio)
De uitgifteprijs van een nieuw aandeel kan hoger zijn dan de nominale waarde. Het verschil hiertussen is de uitgiftepremie.
* **Uitgifteprijs** = Nominale waarde + Uitgiftepremie
* **Uitgiftepremie** = Uitgifteprijs – Nominale waarde
De uitgiftepremie moet volledig gestort zijn. Het verhoogt het eigen vermogen van de vennootschap zonder de nominale waarde van het kapitaal te wijzigen. --> hierdoor gaat de waarde van de aandelen niet dalen
boeking:
geblok. rek.:
5502 D
4891 C
kap verhoging:
101 D
100 C
4891 D (tegenboeken)
111 C
deblok.:
5502 C (tegenboeken)
5500 D
boeking eigenlijke kapitaalsverhoging:
4893 D
1110 C
100 C
**Voorbeeld met uitgiftepremie:** Stel dat de vorige vennootschap 5.000 nieuwe aandelen uitgeeft tegen een uitgifteprijs die resulteert in een uiteindelijke waarde per aandeel van 35 EUR na kapitaalverhoging. Als de nominale waarde 25 EUR blijft, dan is er een uitgiftepremie.
* Nieuw geplaatst kapitaal: 250.000 EUR + (5.000 aandelen \* 25 EUR) = 375.000 EUR.
* Uitgiftepremies: 5.000 aandelen \* (35 EUR - 25 EUR) = 5.000 aandelen \* 10 EUR = 50.000 EUR.
* Totaal eigen vermogen na kapitaalverhoging: 375.000 EUR (kapitaal) + 70.000 EUR (reserves) + 30.000 EUR (overgedragen winst) + 50.000 EUR (uitgiftepremies) = 525.000 EUR.
* Nieuw aantal aandelen: 15.000.
* Waarde per aandeel na kapitaalverhoging: $525.000 / 15.000 \\text{ aandelen} = 35 \\text{ EUR per aandeel}$.
### 1.2 Oneigenlijke kapitaalsverhoging
Een oneigenlijke kapitaalsverhoging is een boekhoudkundige herschikking binnen de eigen vermogenrekeningen, zonder dat er nieuwe cash instroomt. Het doel is vaak om het kapitaal aan te passen aan de reële waarde of om reserves te kapitaliseren.
#### 1.2.1 Geïncorporeerde reserves
Reserves kunnen worden omgezet in kapitaal. Dit kan leiden tot een verhoging van de nominale waarde van bestaande aandelen of tot de uitgifte van bonusaandelen.
boeking via resultaatverwerking:
14 D
790 C
691 D
100 C
**Voorbeeld:** Een vennootschap met 10.000 aandelen van 25 EUR nominale waarde (totaal kapitaal 250.000 EUR). Door het incorporeren van 100.000 EUR aan reserves, kan het kapitaal worden verhoogd naar 350.000 EUR.
* Optie 1: De nominale waarde per aandeel wordt verhoogd naar 35 EUR (10.000 aandelen \* 35 EUR).
* Optie 2: Er worden bonusaandelen uitgegeven. Indien de verhouding 2 bonusaandelen per 5 oude aandelen is, en het oorspronkelijke kapitaal was 250.000 EUR verdeeld over 10.000 aandelen, dan zouden er 4.000 nieuwe aandelen (10.000 / 5 \* 2) worden uitgegeven. Het nieuwe kapitaal van 350.000 EUR wordt dan vertegenwoordigd door 14.000 aandelen van 25 EUR nominale waarde.
#### 1.2.2 Bonusaandelen
Dit zijn aandelen die worden uitgegeven aan bestaande aandeelhouders, zonder dat zij hiervoor betalen. Ze worden gefinancierd uit reserves of winst. Dit is voor het compenseren van de kapitaalsverhoging waardoor de aandelen het geplaatst kapitaal niet meer vertegenwoordigden.
geïncorporeerde reserves/oorspronkelijk kapitaal --> geeft ratio voor hoeveel bonusaandelen uitgedeeld moeten worden
boeking via orderekening:
076 D
077 C
### 1.3 Kapitaalsvermindering
Dit is het omgekeerde van een kapitaalsverhoging en kan op verschillende manieren gebeuren.
#### 1.3.1 Eigenlijke kapitaalsvermindering
* **Terugbetaling aan aandeelhouders:** Een deel van het kapitaal wordt uitbetaald aan de aandeelhouders. Dit kan echter niet onmiddellijk gebeuren en moet voldoen aan specifieke liquiditeits- en balanstesten.
Beslissing buitengewone Algemene vergadering
100 D
4840 C
betaalbaarstelling 2m na publicatie in belgisch staatsblad
4840 D (tegenboeken)
4841 C
werkelijke terugbetaling
4841 D (tegenboeken)
5500 C
* **Vrijstelling stortingsplicht:** De verplichting van aandeelhouders om nog te storten op hun aandelen wordt verminderd of opgeheven. (er gaan niet echt middelen uit de onderneming maar toekomende instroom wordt wel tegengehouden)
beslissing:
100 D
4840 C
101 C (fictieve opvraging kap)
4160 D
betaalbaarstelling (na 2m):
4840 D
4160 C
* **Inkoop eigen aandelen:** De vennootschap koopt eigen aandelen terug op de markt.
aankoop:
50 D
5500 C
kapitaalvermindering
50 C (tegenboeken)
100 D
1311 C (meerwaarde van de aandelen)
#### 1.3.2 Oneigenlijke kapitaalsvermindering
* **Aanzuiveren van verliezen:** Negatieve reserves (verliezen) worden weggeschreven tegen het kapitaal, waardoor het zichtbare eigen vermogen verbetert zonder dat er cash vrijkomt.
via resultaatverwerking!
100 D
791 en/of 1311 C
690 D
14 C
#### 1.3.3 Liquiditeitstest en Balanstest (wijziging kapitaal bij een BV)
Bij een kapitaalsvermindering (vooral eigenlijke vermindering) moeten vennootschappen aantonen dat ze na de vermindering nog steeds aan hun kortetermijnverbintenissen kunnen voldoen (liquiditeitstest) en dat het nettoactief niet kleiner is dan het onbeschikbare eigen vermogen (balanstest). Dit om het faillissementsrisico te beperken.
* **Liquiditeitstest:** De vennootschap moet in staat zijn om schulden korter dan één jaar af te lossen.
* **Balanstest (nettoactieftest):** Het nettoactief (activa minus voorzieningen, schulden en niet afgeschreven oprichtingskosten) mag niet kleiner zijn dan het onbeschikbare deel van het eigen vermogen.
## 2\. Obligatielening
Een obligatielening is een lening die door een vennootschap wordt aangegaan door de uitgifte van obligaties aan investeerders. Dit is een vorm van vreemd vermogen.
boekingen:
beschikbaarstelling
17111 D
17110 C
intekening
413 D
17111 C (tegenboeken)
betaling
5500 D
413 C (tegenboeken)
kosten
201 D
411 D
489/440 C
657 D ( wanneer niet geactiveerd) --> 6501 @201 ook afschrijven
**Rentebetaling**
betaalbaarstelling
6500 D
4801 C (70%)
453 C (30%)
betaling
5500 C
4801 D
453 D
* Terugbetaling (einde looptijd)
jaarlijkse reserve
6921 D
135 C
betaalbaarstelling (LT--> KT)
17110 D
4211 C
4211 D
4800 C
terugbetaling
4800 D
5500 C
Terugbetaling (door uitloting): zie berekening aflossingplan
omzetting LT-->KT
17110 D
4211 C
niet vervallen intresten
6500 D
4923 C
betaalbaarstelling aflossing
4211 D
4800 C
intrest (let op, met of zonder retournering)
6500 D (Tot intrestK - bedrag dat werd geboekt op 4800)
4801 C
4923 D
453 C
terugbetaling
4801 D
5500 C
### 2.1 Kenmerken van een obligatielening
* **Nominale waarde:** De waarde van één obligatie.
* **Couponrente:** Het jaarlijkse rentepercentage dat op de nominale waarde wordt berekend.
* **Looptijd:** De periode waarover de obligatielening loopt en waarna deze wordt afgelost.
* **Aflossingsplan:** Geeft aan hoe en wanneer de hoofdsom wordt terugbetaald (bijvoorbeeld jaarlijks, in een lump sum aan het einde).
**Voorbeeld van een aflossingsplan:** Een 8% obligatielening van 500.000 EUR, verdeeld over 1000 stukken van 500 EUR, aflosbaar in 4 jaar.
* **Jaarlijkse theoretische annuïteit:** 500.000 EUR \* 0,301921 (annuïteitsfactor voor 4 jaar, rente 8%) = 150.960,50 EUR. Dit bedrag zou bij constante annuïteit jaarlijks moeten worden afgelost, inclusief rente.
**Berekening van het aflossingsplan voor Jaar 1:**
* Openstaand saldo begin jaar 1: 500.000 EUR.
* Rente (8%): 500.000 EUR \* 0,08 = 40.000 EUR.
* Bedrag voor aflossing (theoretische annuïteit): 150.960,50 EUR - 40.000 EUR = 110.960,50 EUR.
* Aantal obligaties af te lossen: 110.960,50 EUR / 500 EUR per obligatie ≈ 221,92 obligaties.
* Praktisch af te lossen: 222 obligaties \* 500 EUR/obligatie = 111.000 EUR.
* Werkelijk betaalde rente: 40.000 EUR.
* Totaal betaald in jaar 1: 111.000 EUR (aflossing) + 40.000 EUR (rente) = 151.000 EUR.
* Tekort ten opzichte van theoretische annuïteit: 150.960,50 EUR - 151.000 EUR = -39,50 EUR.
* Openstaand saldo einde jaar 1: 500.000 EUR - 111.000 EUR = 389.000 EUR.
**Berekening van het aflossingsplan voor Jaar 2:**
* Openstaand saldo begin jaar 2: 389.000 EUR.
* Aanpassing voor vorig tekort/overschot: 150.960,50 EUR - (-39,50 EUR) = 150.921 EUR.
* Rente (8%): 389.000 EUR \* 0,08 = 31.120 EUR.
* Bedrag voor aflossing: 150.921 EUR - 31.120 EUR = 119.801 EUR.
* Aantal obligaties af te lossen: 119.801 EUR / 500 EUR per obligatie ≈ 239,6 obligaties.
* Praktisch af te lossen: 240 obligaties \* 500 EUR/obligatie = 120.000 EUR.
* Werkelijk betaalde rente: 31.120 EUR.
* Totaal betaald in jaar 2: 120.000 EUR (aflossing) + 31.120 EUR (rente) = 151.120 EUR.
* Tekort ten opzichte van aangepaste theoretische annuïteit: 150.921 EUR - 151.120 EUR = -199 EUR.
* Openstaand saldo einde jaar 2: 389.000 EUR - 120.000 EUR = 269.000 EUR.
### 2.2 Uitgifte boven of onder pari
Obligaties kunnen worden uitgegeven boven de nominale waarde (agio) of onder de nominale waarde (disagio). Dit heeft invloed op de effectieve rentevoet.
### 2.3 Verjaring van coupons
Niet-geïnde rentebetalingen (coupons) kunnen verjaren. Vennootschappen moeten hiervoor specifieke boekingen doen.
### 2.4 Aflossing boven pari
Indien de vennootschap obligaties terugbetaalt aan een prijs hoger dan de nominale waarde, dan is het verschil een extra kost of een aflossing van een premie.
### 2.5 Terugbetaling door inkoop van obligaties
De vennootschap kan ook obligaties terugkopen op de markt voordat de looptijd afloopt. De boekhoudkundige verwerking hiervan hangt af van de inkoopprijs ten opzichte van de nominale waarde.
### 2.6 Omzetting van obligaties in aandelen
Sommige obligatieleningen kunnen de optie bevatten om ze om te zetten in aandelen van de vennootschap. Dit kan invloed hebben op de kapitaalstructuur.
> **Tip:** Het is cruciaal om de onderscheidingen tussen eigenlijke en oneigenlijke kapitaalsverhogingen en -verminderingen te begrijpen, evenals de bijbehorende berekeningen en wettelijke tests. Voor obligatieleningen is het belangrijk de aflossingsschema's correct te kunnen interpreteren en op te stellen.
* * *
# Kapitaalsvermindering (BV)
Kapitaalsvermindering omvat verschillende methoden om het eigen vermogen van een vennootschap te reduceren, waarbij zowel eigenlijke als oneigenlijke technieken worden toegepast en liquiditeits- en balanstesten essentieel zijn om de financiële stabiliteit te waarborgen.
### 2.1 Concept en doel van kapitaalsvermindering
Kapitaalsvermindering is een wijziging van de inbreng waarbij het eigen vermogen van de vennootschap wordt verminderd. Dit kan verschillende redenen hebben, zoals het terugbetalen van aandeelhouders, het vrijstellen van een stortingsplicht, of het aanzuiveren van verliezen.
### 2.2 Soorten kapitaalsvermindering
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen eigenlijke en oneigenlijke kapitaalsvermindering.
#### 2.2.1 Eigenlijke kapitaalsvermindering
Uittreding of uitsluiting aandeelhouder
voorwaarden:
* liquiditeitstest
* balanstest/netto actief test
beslissing
1109 D
489 C
effectieve terugbetaling
489 D
5500 C
#### 2.2.2 Oneigenlijke kapitaalsvermindering
Oneigenlijke kapitaalsvermindering houdt in dat er geen instroom van contanten plaatsvindt. Het betreft louter een boekhoudkundige herschikking binnen de eigen vermogenrekeningen van de balans.
via resultaatverwerking
1109/133 D
791/792 C
690 D
14 C
### 2.3 Noodzakelijke testen bij kapitaalsvermindering (BV)
Om de financiële gezondheid van de vennootschap te waarborgen en de belangen van schuldeisers te beschermen, zijn er twee cruciale testen die uitgevoerd moeten worden bij een kapitaalsvermindering: de liquiditeitstest en de balanstest.
#### 2.3.1 Liquiditeitstest
De liquiditeitstest beoordeelt of de vennootschap in staat is om haar kortetermijnschulden (schulden met een looptijd van minder dan één jaar) af te lossen na de voorgestelde kapitaalsvermindering.
> **Tip:** Deze test is cruciaal om te voorkomen dat de vennootschap direct na de kapitaalsvermindering in betalingsproblemen komt.
#### 2.3.2 Balanstest (nettoactieftest)
De balanstest, ook wel nettoactieftest genoemd, stelt dat het nettoactief van de vennootschap na de kapitaalsvermindering niet kleiner mag zijn dan het onbeschikbare deel van het eigen vermogen.
Het nettoactief wordt berekend als: $$ \\text{Nettoactief} = \\text{Activa} - \\text{Voorzieningen} - \\text{Schulden} - \\text{Niet afgeschreven gedeelte kosten van oprichting en onderzoek- en ontwikkelingskosten} $$
Het onbeschikbare deel van het eigen vermogen omvat onder andere het wettelijk en het statutair vastgelegd kapitaal, en eventuele herwaarderingsmeerwaarden die niet uitgekeerd mogen worden.
> **Tip:** Deze testen zijn bedoeld om te voorkomen dat het faillissementsrisico van de vennootschap significant toeneemt door de vermindering van de inbreng, wat zowel de aandeelhouders als de schuldeisers kan schaden.
### 2.4 Voorbeeld van een kapitaalverhoging ter terugbetaling van steun (Lufthansa)
Het geval van Lufthansa illustreert hoe een kapitaalverhoging kan dienen om staatssteun terug te betalen. Door nieuwe aandelen uit te geven, genereerde Lufthansa kapitaal dat werd gebruikt om leningen aan de overheid af te lossen. Dit was noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden die verbonden waren aan de staatssteun, zoals het verbod op overnames, dividenduitkeringen en bonussen voor topmanagers zolang de schulden niet waren afgelost. De uitgifte van nieuwe aandelen, zelfs tegen een lagere prijs dan de huidige waarde van het aandeel, kan de financiële positie van het bedrijf versterken en de mogelijkheid bieden om verplichtingen na te komen en de beperkingen op te heffen. Dit proces kan gepaard gaan met het recht van voorkeur voor bestaande aandeelhouders of het gebruik van uitgiftepremies.
**Eigenlijke verhoging inbreng**
De procedure omvat doorgaans:
* Een bankuittreksel van een geblokkeerde rekening.
5502 D
4891 C
* Een akte van inbreng verhoging.
11x9 C
4891 D (tegenboeken)
* Deblokkering van de bankrekening.
5502 C (tegenboeken)
5500 D
**oneigenlijke verhoging inbreng**
incorporatie reserves
13x D
11x9 C
incorporatie overgedragen winst
14 D
790 C
691 D
11x9 C
### 2.5 Obligatielening
Een obligatielening is een schuldinstrument waarbij een vennootschap geld leent van het publiek door het uitgeven van obligaties. Dit is een vorm van vreemd vermogen.
#### 2.5.1 Kenmerken van een obligatielening
* **Nominale waarde:** De waarde van één obligatie.
* **Rente (coupon):** Het percentage dat de obligatiehouder jaarlijks ontvangt over de nominale waarde.
* **Looptijd:** De periode waarover de obligatie loopt en waarna de hoofdsom wordt terugbetaald.
* **Aflossingsplan:** Beschrijft hoe de hoofdsom periodiek wordt terugbetaald. Dit kan gebeuren via een annuïteit (rente en aflossing zijn constant of theoretisch constant) of via een lineaire aflossing (aflossing is constant, rente daalt).
#### 2.5.2 Berekening van het aflossingsplan
Bij een obligatielening met een aflossingsplan, wordt de jaarlijkse theoretische annuïteit vaak berekend.
$$ \\text{Theoretische jaarlijkse annuïteit} = \\text{Hoofdsom} \\times \\text{Annuitteitsfactor} $$
De annuïteitsfactor is afhankelijk van de rentevoet en de looptijd. Vervolgens wordt de rente berekend over het openstaande saldo, en het resterende deel van de theoretische annuïteit wordt aangewend voor de aflossing. Eventuele tekorten of overschotten ten opzichte van het theoretische aflossingsbedrag worden meegenomen in de berekening van het volgende jaar.
> **Voorbeeld:** Een 8% obligatielening van 500.000 euro, verdeeld over 1000 obligaties van 500 euro, aflosbaar in 4 jaar.
>
> * Jaar 1:
>
> * Theoretische annuïteit: 500.000 euro x 0,301921 (annuïteitsfactor) = 150.960,50 euro.
>
> * Rente: 500.000 euro x 0,08 = 40.000 euro.
>
> * Voor aflossing: 150.960,50 euro - 40.000 euro = 110.960,50 euro.
>
> * Aantal te lossen obligaties ( Theoretisch ): 110.960,50 euro / 500 euro/obligatie = 221,92 obligaties.
>
> * Werkelijk af te lossen: 222 obligaties x 500 euro/obligatie = 111.000 euro.
>
> * Openstaand saldo: 500.000 euro - 111.000 euro = 389.000 euro.
>
> * Tekort t.o.v. theoretische annuïteit: 150.960,50 - 111.000 - 40.000 = -39,50 euro (een tekort).
>
> * Jaar 2:
>
> * Theoretische annuïteit: 150.960,50 euro.
>
> * Correctie vorig jaar: -39,50 euro.
>
> * Aangepaste theoretische annuïteit: 150.960,50 euro - 39,50 euro = 150.921,00 euro.
>
> * Rente: 389.000 euro x 0,08 = 31.120 euro.
>
> * Voor aflossing: 150.921,00 euro - 31.120 euro = 119.801 euro.
>
> * Aantal te lossen obligaties ( Theoretisch ): 119.801 euro / 500 euro/obligatie = 239,6 obligaties.
>
> * Werkelijk af te lossen: 240 obligaties x 500 euro/obligatie = 120.000 euro.
>
> * Openstaand saldo: 389.000 euro - 120.000 euro = 269.000 euro.
>
> * Tekort t.o.v. theoretische annuïteit: 150.921,00 - 120.000 - 31.120 = -199,00 euro (een tekort).
>
#### 2.5.3 Aflossing boven pari
Indien obligaties boven hun nominale waarde worden terugbetaald (aflossing boven pari), resulteert dit in een extra kost voor de vennootschap. Dit moet correct worden verwerkt in de boekhouding.
#### 2.5.4 Verjaren van coupons
Coupons (rentebetalingen) die niet binnen de wettelijke termijn worden geïnd door de obligatiehouders, verjaren. De boekhoudkundige verwerking hiervan is specifiek.
#### 2.5.5 Terugbetaling door inkoop van obligaties
Net zoals bij aandelen, kan een vennootschap haar eigen obligaties terugkopen op de markt. Dit vermindert de uitstaande schuld.
#### 2.5.6 Omzetting van obligaties in aandelen
Sommige obligaties zijn converteerbaar, wat betekent dat ze door de houder kunnen worden omgezet in aandelen van de vennootschap. Dit leidt tot een kapitaalverhoging door uitgifte van nieuwe aandelen.
* * *
# Obligatieleningen
Obligatieleningen bieden een manier voor bedrijven om financiering aan te trekken door middel van de uitgifte van schuldbewijzen, waarbij de focus ligt op de berekening van aflossingsplannen en rentebetalingen.
### 3.1 Kenmerken van obligatieleningen
Een obligatielening is een schuldinstrument waarbij een uitgevende entiteit (de emittent) geld leent van investeerders (obligatiehouders) en zich verbindt tot het betalen van rente (coupons) en het terugbetalen van de hoofdsom op een bepaalde vervaldatum.
#### 3.1.1 Uitgifte van obligaties
Obligaties kunnen worden uitgegeven tegen hun nominale waarde (pari), boven hun nominale waarde (boven pari of agio) of onder hun nominale waarde (onder pari of disaggio). De prijs van uitgifte beïnvloedt de effectieve rentevoet van de lening.
* **Uitgifte boven pari (agio):** Wanneer obligaties worden uitgegeven tegen een prijs die hoger is dan de nominale waarde, ontstaat er een uitgiftepremie. Deze premie kan dienen om toekomstige rentedragende schulden te dekken of om een deel van de aflossing te dekken.
* **Uitgifte onder pari (disaggio):** Als obligaties onder hun nominale waarde worden uitgegeven, betekent dit dat de werkelijke opbrengst lager is dan de nominale waarde die uiteindelijk moet worden terugbetaald. Dit wordt vaak gezien als een hogere effectieve rente voor de obligatiehouder.
#### 3.1.2 Rente- en aflossingsberekeningen
De kern van een obligatielening betreft de berekening van de rentebetalingen en het aflossingsschema.
* **Coupons:** Dit zijn de periodieke rentebetalingen aan de obligatiehouders. Het rentepercentage wordt vaak uitgedrukt als een percentage van de nominale waarde.
* **Aflossingsplannen:** Deze plannen beschrijven hoe en wanneer de hoofdsom van de obligatielening wordt terugbetaald. Er zijn verschillende methoden, waaronder:
* **Annuitair aflossingsplan:** Hierbij wordt jaarlijks een vast bedrag terugbetaald (de theoretische annuïteit), dat bestaat uit zowel rente als aflossing. Het rentegedeelte daalt naarmate de hoofdsom afneemt, terwijl het aflossingsgedeelte stijgt.
* **Vaste aflossingen:** Hierbij wordt elk jaar een vast bedrag van de hoofdsom afgelost, wat leidt tot een dalende rentebetaling.
##### 3.1.2.1 Berekenen van een aflossingsplan
Het berekenen van een aflossingsplan vereist de nominale waarde van de lening, de rentevoet, de looptijd en de manier van aflossing.
**Voorbeeld van een aflossingsberekening:** Stel, er is een obligatielening van 500.000 euro, uitgegeven als 1000 obligaties van 500 euro elk, met een jaarlijkse rente van 8% en een looptijd van 4 jaar.
De theoretische jaarlijkse annuïteit kan berekend worden met een annuïteitsfactor. Als de annuïteitsfactor voor 4 jaar en 8% bijvoorbeeld 0,301921 is, dan is de theoretische annuïteit: $$ \\text{Theoretische annuïteit} = 500.000 \\text{ euro} \\times 0,301921 = 150.960,50 \\text{ euro} $$
**Jaar 1:**
* Rente: $500.000 \\text{ euro} \\times 0,08 = 40.000 \\text{ euro}$
* Over voor aflossing (theoretisch): $150.960,50 \\text{ euro} - 40.000 \\text{ euro} = 110.960,50 \\text{ euro}$
* Aantal te lossen obligaties: $110.960,50 \\text{ euro} / 500 \\text{ euro per obligatie} \\approx 221,92$. In de praktijk wordt dit vaak afgerond, bijvoorbeeld naar 222 obligaties.
* Werkelijk af te lossen: $222 \\times 500 \\text{ euro} = 111.000 \\text{ euro}$
* Tekort/Overschot: $110.960,50 \\text{ euro} - 111.000 \\text{ euro} = -39,50 \\text{ euro}$ (een klein tekort in dit voorbeeld)
* Openstaand saldo na aflossing: $500.000 \\text{ euro} - 111.000 \\text{ euro} = 389.000 \\text{ euro}$
**Jaar 2:**
* Aanpassing theoretische annuïteit wegens vorig tekort/overschot: $150.960,50 \\text{ euro} - (-39,50 \\text{ euro}) = 150.921,00 \\text{ euro}$
* Rente: $389.000 \\text{ euro} \\times 0,08 = 31.120 \\text{ euro}$
* Over voor aflossing (theoretisch): $150.921,00 \\text{ euro} - 31.120 \\text{ euro} = 119.801 \\text{ euro}$
* Aantal te lossen obligaties: $119.801 \\text{ euro} / 500 \\text{ euro per obligatie} \\approx 239,60$. Afgerond naar 240 obligaties.
* Werkelijk af te lossen: $240 \\times 500 \\text{ euro} = 120.000 \\text{ euro}$
* Tekort: $119.801 \\text{ euro} - 120.000 \\text{ euro} = -199 \\text{ euro}$
* Openstaand saldo na aflossing: $389.000 \\text{ euro} - 120.000 \\text{ euro} = 269.000 \\text{ euro}$
> **Tip:** Bij het berekenen van aflossingsplannen is het cruciaal om nauwkeurig te werken met de resterende hoofdsom en de rentevoet om de resterende aflossingscapaciteit te bepalen. Afrondingen kunnen leiden tot kleine tekorten of overschotten die in volgende periodes moeten worden verrekend.
#### 3.1.3 Financiële implicaties
Obligatieleningen hebben significante financiële implicaties voor zowel de emittent als de obligatiehouder.
* **Voor de emittent:**
* **Verschaffing van middelen:** Obligatieleningen zijn een belangrijke bron van externe financiering, vooral voor groei of grote investeringen.
* **Rentelasten:** De periodieke rentebetalingen zijn een kostenpost die de winstgevendheid kan beïnvloeden.
* **Terugbetalingsverplichting:** De hoofdsom moet op de vervaldatum worden terugbetaald, wat vereist dat voldoende liquide middelen worden opgebouwd of aangetrokken.
* **Beperkingen:** Soms kunnen leningovereenkomsten beperkingen opleggen aan de emittent, zoals beperkingen op overnames, dividendbetalingen of bonussen, zolang de schuld openstaat.
* **Voor de obligatiehouder:**
* **Inkomstenstroom:** Obligatiehouders ontvangen regelmatige rentebetalingen.
* **Kapitaalbehoud en -groei:** Bij aflossing wordt de ingelegde hoofdsom terugbetaald. De winst kan ook komen uit de verkoop van de obligatie tegen een hogere prijs dan de aankoopprijs (bijvoorbeeld als de marktrente daalt).
* **Risico:** Hoewel obligaties doorgaans als minder risicovol worden beschouwd dan aandelen, bestaat er een kredietrisico (de emittent kan niet aan zijn verplichtingen voldoen) en een renterisico (de waarde van bestaande obligaties daalt als de marktrente stijgt).
##### 3.1.3.1 Terugbetaling boven pari
Indien een obligatielening wordt terugbetaald boven de nominale waarde, ontstaat er voor de emittent een extra kost (terugbetaling boven pari). Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als de emittent de obligaties wil vervroegd terugkopen en de marktrente lager is dan de couponrente.
##### 3.1.3.2 Inkoop van obligaties
Een bedrijf kan besluiten om eigen obligaties terug te kopen op de open markt. Dit kan de financiële structuur van het bedrijf veranderen en een manier zijn om de schuld te verminderen of te herstructureren. De prijs waartegen de obligaties worden ingekocht, beïnvloedt het financiële resultaat.
##### 3.1.3.3 Omzetting van obligaties in aandelen
Sommige obligaties zijn converteerbaar, wat betekent dat obligatiehouders het recht hebben om hun obligaties om te zetten in aandelen van het uitgevende bedrijf tegen een vooraf bepaalde omzettingskoers. Dit kan de balans van het bedrijf significant veranderen door een toename van het eigen vermogen en een afname van de schuld.
#### 3.1.4 Oneigenlijke kapitaalverhoging (geïncorporeerde reserves)
Hoewel dit niet direct een obligatielening is, is het boekhoudkundig relevant bij kapitaalwijzigingen. Bij een oneigenlijke kapitaalverhoging is er geen instroom van extern geld, maar een boekhoudkundige herschikking van de eigen vermogensrekeningen, bijvoorbeeld door reserves om te zetten in kapitaal. Dit kan leiden tot de uitgifte van bonusaandelen.
> **Concept:** Een obligatielening is een contractuele schuldverplichting, terwijl een kapitaalverhoging een wijziging van het eigen vermogen betreft. Beide zijn echter financieringsinstrumenten die de balans van een onderneming beïnvloeden.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Eigenlijke kapitaalsverhoging | Een proces waarbij nieuw kapitaal wordt aangetrokken door de uitgifte van nieuwe aandelen, wat leidt tot een instroom van cash en een aanpassing van de balans. |
| Oneigenlijke kapitaalsverhoging | Een boekhoudkundige herschikking binnen het eigen vermogen, zonder daadwerkelijke instroom van nieuwe gelden, vaak gebruikt om nominale waarden aan te passen of reserves te integreren. |
| Uitgiftepremie (Agio) | Het bedrag dat bovenop de nominale waarde van een aandeel wordt betaald bij een kapitaalverhoging, bedoeld om bestaande aandeelhouders te compenseren of de financiële positie te versterken. |
| Voorkeurrecht | Het recht dat bestaande aandeelhouders krijgen om deel te nemen aan een kapitaalverhoging, vaak in verhouding tot hun bestaande aandelenbezit, om verwatering van hun belang te voorkomen. |
| Scrips | Verhandelbare waardepapieren die het recht vertegenwoordigen om in te schrijven op nieuwe aandelen tijdens een kapitaalverhoging, wanneer aandeelhouders hun voorkeurrecht verkopen. |
| Kapitaalsvermindering | Een proces waarbij het kapitaal van een onderneming wordt verlaagd, wat kan gebeuren door terugbetaling aan aandeelhouders, vrijstelling van stortingsplicht, of inkoop van eigen aandelen. |
| Liquiditeitstest | Een financiële toets die nagaat of een vennootschap in staat is om haar kortetermijnschulden af te lossen, cruciaal bij kapitaalsvermindering om de financiële stabiliteit te waarborgen. |
| Balanstest (Nettoactieftest) | Een financiële toets die controleert of het nettoactief van de onderneming na kapitaalsvermindering niet kleiner is dan het onbeschikbare deel van het eigen vermogen, om faillissementsrisico te beperken. |
| Nettoactief | De totale activa van een onderneming minus de voorzieningen, schulden en niet afgeschreven oprichtings- en ontwikkelingskosten, wat de werkelijke financiële waarde van de onderneming weergeeft. |
| Obligatielening | Een lening die wordt uitgegeven aan een groot aantal investeerders in de vorm van obligaties, waarbij de onderneming periodiek rente betaalt en de hoofdsom aan het einde van de looptijd aflost. |
| Annuïteit | Een periodieke betaling van een vast bedrag, bestaande uit een deel aflossing en een deel rente, die wordt gebruikt om een lening of schuld over een bepaalde periode af te lossen. |
| Coupon | Een rentebewijs dat verbonden is aan een obligatie, dat recht geeft op een periodieke rentebetaling; de "couponnekes" waren vroeger fysieke coupons die afgeknipt konden worden. |
Cover
H5 Vereffening, H7 FVA, H8 Consolidatie BB(1).pptx
Summary
# De vereffening van een vennootschap
Dit onderwerp behandelt de redenen, procedures en boekhoudkundige aspecten van het ontbinden en vereffenen van een onderneming.
## 1\. Ontbinding van een vennootschap
Een vennootschap houdt niet onmiddellijk op te bestaan na ontbinding; ze ondergaat dan een vereffeningsprocedure. Verschillende oorzaken kunnen leiden tot de ontbinding van een vennootschap:
### 1.1 Ontbinding van rechtswege
Dit zijn oorzaken die automatisch tot ontbinding leiden, zonder dat hiervoor een specifieke beslissing nodig is:
* **Verstrijken van de duur van de vennootschap:** Dit gebeurt wanneer de vennootschap is opgericht voor een specifieke, vooraf bepaalde tijdsduur.
* **Verwezenlijking van het vennootschapsdoel:** De vennootschap wordt ontbonden nadat het specifieke doel waarvoor ze is opgericht, is bereikt.
### 1.2 Gerechtelijke ontbinding
Dit type ontbinding wordt uitgesproken door een rechter, meestal omwille van zwaarwichtige redenen die de vennootschap benadelen.
### 1.3 Vrijwillige ontbinding
De vennoten beslissen zelf om de onderneming stop te zetten.
* **Echte vrijwillige ontbinding:** De vennoten nemen vrijwillig de beslissing om de onderneming te beëindigen, bijvoorbeeld bij gebrek aan opvolging of wijzigende marktomstandigheden.
### 1.4 Alarmbelprocedure
Deze procedure treedt in werking wanneer de financiële gezondheid van de vennootschap bedreigd wordt:
* **Nettoactief kleiner dan de helft van het kapitaal of kleiner dan 61.500 euro (voor NV's).**
* **Nettoactief dreigt negatief te worden (voor BV's).** In dergelijke gevallen moet de algemene vergadering zich uitspreken over de verdere continuïteit van de onderneming.
## 2\. De vereffeningsprocedure
Na de ontbinding van de vennootschap volgt de vereffening. De ontbonden vennootschap blijft bestaan met het oog op de vereffening, wat inhoudt dat ze nog activiteiten uitoefent met als doel:
* Activa te verkopen.
* Schuldeisers te betalen.
* Aandeelhouders te vergoeden.
De procedure van vereffening omvat de volgende essentiële stappen:
### 2.1 Boekhoudkundige afsluiting en correcties
Op het moment van de beslissing tot ontbinding wordt de boekhouding afgesloten. Er wordt een voorlopige saldibalans opgesteld. Vervolgens worden er diverse correcties doorgevoerd om de boekhouding in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid en de verwachte toekomstige uitgaven:
* **Afschrijving van oprichtingskosten:** Geactiveerde oprichtingskosten hebben geen doel meer en dienen volledig te worden afgeschreven.
* **Waardeverminderingen op activa:** Activa die mogelijk niet tegen hun huidige boekwaarde verkocht kunnen worden, vereisen aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen.
* **Aanleggen van voorzieningen:** Er dient een voorziening te worden aangelegd voor verwachte kosten zoals opzeggingsvergoedingen voor personeel en het loon van de vereffenaar.
### 2.2 Liquidatieverrichtingen
Nadat de boekhoudkundige correcties zijn doorgevoerd, vinden de liquidatieverrichtingen plaats. Deze verlopen in een specifieke volgorde:
1. **Verkoop van activa:**
* Indien de verkoopprijs hoger is dan de boekwaarde, realiseert de vennootschap een **meerwaarde**, wat resulteert in een liquidatieopbrengst (boekjaar 767 of 768).
* Indien de verkoopprijs lager is dan de boekwaarde, realiseert de vennootschap een **minderwaarde**, wat leidt tot liquidatiekosten (boekjaar 667 of 668).
* Op de totale meerwaarde (liquidatieopbrengsten minus liquidatiekosten) is vennootschapsbelasting verschuldigd.
2. **Terugbetaling van schuldeisers:** Het beschikbare geld wordt gebruikt om de schuldeisers terug te betalen. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke rangorde van de schuldeisers. Het is mogelijk dat niet alle schuldeisers volledig worden terugbetaald indien er onvoldoende middelen zijn.
3. **Terugbetaling aan aandeelhouders:**
* Na de volledige terugbetaling van de schuldeisers wordt het resterende geld uitgekeerd aan de aandeelhouders.
* Als de aandeelhouders meer ontvangen dan hun oorspronkelijke inbreng, is op het deel boven de inbreng **roerende voorheffing** verschuldigd. De rekening `489 Terug te betalen kapitaal/inbreng` wordt hierbij gebruikt.
* Indien er voldoende middelen zijn om de aandeelhouders te verwachten terug te betalen, kunnen voorschotten worden uitgekeerd. Dit kan nuttig zijn omdat een vereffening lang kan duren.
### 2.3 Afsluiten van de vereffening
Nadat alle activa zijn verkocht, alle schulden zijn betaald en de aandeelhouders zijn vergoed, kan de vereffening worden afgesloten en houdt de vennootschap definitief op te bestaan.
> **Tip:** De boekhoudkundige correcties (waardeverminderingen en voorzieningen) zijn cruciaal om een realistisch beeld te krijgen van de financiële situatie voorafgaand aan de liquidatieverrichtingen.
> **Tip:** Het correct toepassen van de rangorde bij de terugbetaling van schuldeisers is essentieel om juridische problemen te vermijden.
> **Voorbeeld:** Een vennootschap verkoopt een machine voor 5.000 euro die een boekwaarde heeft van 4.000 euro. Er is een meerwaarde van 1.000 euro die wordt geboekt als liquidatieopbrengst. Als de machine verkocht wordt voor 3.000 euro, is er een minderwaarde van 1.000 euro die wordt geboekt als liquidatiekost.
* * *
**Niet te kennen:**
* 3.3 Vastrentende effecten
* 5 FVA en IFRS
* 4.3 De vermogensmutatiemethode
* 5 De geconsolideerde JR en IFRS
**Wel te kennen:**
* Hoofdstuk 5: De vereffening van een vennootschap
* Hoofdstuk 7: Financiële vaste activa
* Hoofdstuk 8: De geconsolideerde jaarrekening
* De video's op Blackboard
* De oefeningen op Blackboard
* * *
# Financiële vaste activa en consolidatie
Dit onderwerp behandelt financiële vaste activa (FVA) en de noodzaak van consolidatie bij groepsvorming door aandeleninkoop.
## 2\. Financiële vaste activa en consolidatie
Groepsvorming, het opbouwen van een concernstructuur door de aankoop van aandelen in andere ondernemingen, komt frequent voor. Wanneer een vennootschap aandelen van andere vennootschappen aanhoudt, worden deze aandelen geboekt als financiële vaste activa (FVA).
### 2.1 Financiële vaste activa (FVA)
Financiële vaste activa vertegenwoordigen investeringen in andere ondernemingen in de vorm van aandelenbezit. Deze investeringen kunnen diverse vormen aannemen, maar de meest voorkomende methode voor groepsvorming is de aankoop van aandelen.
* verbonden ondernemingen
* beslissende invloed
* in rechte
* bezit meerderheid stemrechten
* via overeenkomst beschikking over meerderheid stemrechten
* recht meerderheid bestuurders of zaakvoerders te benoemen of te ontslaan
* gezamenlijke controle
* in feite
* op voorlaatste en laatste AV meerderheid stemrechten uitgeoefend
* deelnemingsverhouding
* 1/10 kapitaal (rechtstreeks of onrechtstreeks)
* andere
* geen beslissende invloed en geen deelneming, wel duurzame band
**aanschaffingswaarde + kosten**
2800 voor verbonden ondernemingen
2820 voor deelnemingsverhouding
2840 voor andere
waarderveminderingen
661@28x9
terugnemen wvm
28x9@761
herwaarderen
28x8@122
**registratie bij verkoop**
alles afboeken
eventueel meer/minderwaarde
meerwaarde: 763
minderwaarde: 663
### 2.2 Waarom groepsvorming en consolidatie?
Het enkelvoudige jaarrekeningen van individuele ondernemingen geven niet altijd een accuraat beeld van de financiële gezondheid en de totale waarde van een onderneming die deel uitmaakt van een groep. Een groep kan immers opereren als één economische entiteit, waarin de activiteiten van de verschillende dochterondernemingen met elkaar verweven zijn.
* verticale consolidatieverplichting (het onderschikkingsverband)
* horizontale consolidatieverplichting (het nevenschikkingsverband) (dezelfde leiding)
#### 2.2.1 Het belang van groepsrapportering
Om de ware omvang en financiële toestand van een groep in kaart te brengen, is groepsrapportering, middels consolidatie, essentieel. Dit stelt belanghebbenden in staat om de algehele prestaties en risico's van het concern te beoordelen. Zonder geconsolideerde cijfers kan het moeilijk zijn om de risico's binnen de groep correct in te schatten. Zo kan een schijnbaar gezonde dochteronderneming verborgen financiële problemen van de moedermaatschappij maskeren, of vice versa.
> **Tip:** Beschouw de consolidatie als het creëren van één totaalfoto van de groep, waarbij de individuele jaarrekeningen van de dochterondernemingen worden samengevoegd en aangepast om een uniform beeld te geven.
#### 2.2.2 Voorbeeld illustratie van de noodzaak van consolidatie
Stel een moedermaatschappij (M) bezit 100% van de aandelen van een dochtermaatschappij (D).
* **Dochtermaatschappij (D) Balans (in euro):**
* Materiële vaste activa: 1.000
* Financiële vaste activa: 5.000
* Vorderingen: 5.000
* Kapitaal: 8.000
* Bankschulden: 2.000
* **Moedermaatschappij (M) Balans (in euro):**
* Materiële vaste activa: 4.000
* Voorraad: 5.000
* Bank: 1.000
* Kapitaal: 5.000
* Leveranciers: 5.000
Een eerste blik op de individuele balansen suggereert een zekere gezondheid. Echter, de situatie wordt complexer wanneer er intra-groepstransacties plaatsvinden:
* M verkocht voor 5.000 euro goederen aan D.
* D kocht deze goederen aan voor 4.000 euro.
* D heeft deze voorraad nog in bezit.
* De schuld van D aan M voor deze transactie is nog niet betaald.
Zonder consolidatie, zouden deze transacties onopgemerkt blijven in het gecombineerde beeld, wat een vertekend beeld geeft van de werkelijke economische realiteit van de groep. De consolidatie tracht deze interne transacties te elimineren en de ware groepsomvang te tonen.
#### 2.2.3 Illustratief voorbeeld van groepsbalans na consolidatie (conceptueel)
Na consolidatie zou de groepsbalans de gecombineerde activa en passiva van M en D weergeven, waarbij intra-groepsposities worden geëlimineerd. In het bovenstaande voorbeeld zou de geconsolideerde balans (conceptueel) er als volgt uit kunnen zien:
* **Groepsbalans (in euro):**
* Materiële vaste activa: 5.000 (4.000 van M + 1.000 van D)
* Voorraad: 4.000 (De inkoopwaarde van de voorraad, nadat de winst van M is geëlimineerd)
* Bank: 1.000 (van M)
* Kapitaal: 8.000 (Het gecombineerde eigen vermogen, aangepast)
* Bankschulden: 2.000 (van D)
* Leveranciers: 5.000 (van M)
Hierbij is de vordering van M op D en de schuld van D aan M geëlimineerd. Ook de winst die M realiseerde op de verkoop van goederen aan D wordt geëlimineerd totdat D de goederen verkoopt aan een externe partij. De voorraad van D wordt gewaardeerd tegen de inkoopprijs voor D.
### 2.3 Hoe consolideren?
Het consolidatieproces omvat het samenvoegen van de balansen van de moeder- en dochtermaatschappijen, gevolgd door eliminaties van intra-groep transacties en posities. De exacte methode van consolidatie is complex en omvat diverse aanpassingen en eliminaties.
> **Tip:** De kern van consolidatie ligt in het elimineren van transacties en posten die plaatsvinden \_binnen de groep, zodat de geconsolideerde jaarrekening de economische werkelijkheid van de groep als één entiteit weerspiegelt.
Voor het gedetailleerde proces van consolidatie, inclusief specifieke eliminatieregelingen, wordt verwezen naar de aanvullende studiematerialen en video's:
Als onderneming kan je geen aandelen van je eigen onderneming hebben --> enkel kijken naar eigen vermogen van moederonderneming
\--> eliminatie van boekingen
\--> vorderingen tov dochter + schuld tov moeder elimineren
\--> voorraden dochter elimineren
na eliminatie pas jaarrekening maken
***Methodes***
**integrale consolidatiemethode:**
Verbonden ondernemingen
* beslissende invloed (verticaal)
* in rechten (zie boven)
* gezamenlijke controle **--> evenredige of proportionele consolidatiemethoden**
* in feite (zie boven)
* consortium
* centrale leiding
* geassocieerde onderneming
* invloed van betekenis (1/5 stemrechten) --> **vermogensmutatiemethode**
\--> controlepercentage = graad vd macht
**bijzonderheden**
* vrijstelling subconsolidatie
* vrijstelling voor groepen met beperkte omvang
* niet meer dan 1 van volgende criteria overschrijden:
* jaaromzet<34m
* balanstot <1m
* jaargemiddelde personeelsbestand < 250
* dochteronderneming uit consolidatie
* te verwaarlozen betekenis
* uitoefening controlebevoegdheid wordt bemoeilijkt
* zeer moeilijke gegevensvergaring
* bedoeling om aandelen te verkopen
* gevaar voor getrouw beeld
* dochteronderneming in vereffening
**Integrale consolidatiemethode**
* eliminatie deelnemingen
groepkapitaal= kapitaal moeder - kapitaal dochter
kapitaal @ FVA
* bepaling minderheidsbelangen
zie FVA van moeder vs kapitaal van dochter
kapitaal volledig D @ FVA volledig C + belangen derden volledig C
* eliminatie onderlinge transacties
Voorraad: (gewaardeerd aan AW) dochter koop voorraad van moeder met een winst voor moeder
voorraadwijziging D @ voorraad C
moeder heeft nog vordering bij dochter:
schuld <1j D @ vordrering <1j C
* integrale samenvoeging A,P,K en O
belangenpercentage = financieel belang
**Evenredige consolidatiemethode**
* eliminatie deelnemingen
zelfde als bij integrale
* eliminatie onderlinge transacties
* gedeeltelijke samenvoeging A,P,K en O
\--> daarom extra eliminatie
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vereffening | Het proces waarbij een ontbonden vennootschap wordt afgewikkeld, waarbij activa worden verkocht, schuldeisers worden betaald en eventuele resterende middelen aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. |
| Ontbinding van rechtswege | De automatische ontbinding van een vennootschap op basis van wettelijke bepalingen, zoals het verstrijken van de bepaalde duur van de vennootschap. |
| Verwezenlijking vennootschapsdoel | Het einde van de vennootschap doordat het specifieke doel waarvoor de vennootschap is opgericht, is bereikt. |
| Gerechtelijke ontbinding | De ontbinding van een vennootschap bevolen door een rechter, meestal om zwaarwichtige redenen die de voortzetting van de onderneming onmogelijk maken. |
| Vrijwillige ontbinding | De beslissing van de vennoten of aandeelhouders om de vennootschap vrijwillig stop te zetten, zonder dat dit vanuit de wet of de rechter is opgelegd. |
| Alarmbelprocedure | Een procedure waarbij de algemene vergadering zich moet uitspreken over de continuïteit van de onderneming wanneer het nettoactief een bepaalde drempel bereikt (bv. minder dan de helft van het kapitaal). |
| Nettoactief | Het verschil tussen de totale activa en de totale schulden van een onderneming, wat de eigen vermogenspositie weergeeft. |
| Liquidatieopbrengsten | De inkomsten die worden gegenereerd uit de verkoop van activa tijdens het vereffeningsproces van een vennootschap. |
| Liquidatiekosten | De kosten die worden gemaakt bij het realiseren van de activa en het afwikkelen van de verplichtingen tijdens de vereffening van een vennootschap. |
| Financiële vaste activa (FVA) | Bezittingen van een onderneming die duurzaam zijn en een waarde vertegenwoordigen voor de lange termijn, zoals aandelen in andere ondernemingen of langlopende leningen aan derden. |
| Consolidatie | Het proces waarbij de jaarrekeningen van een moedermaatschappij en haar dochtermaatschappijen worden samengevoegd tot één enkele jaarrekening, om de financiële positie van de gehele groep weer te geven. |
| Groepsvorming | Het ontstaan van een economische eenheid doordat een moedermaatschappij zeggenschap uitoefent over een of meerdere dochtermaatschappijen, meestal door het bezit van een meerderheid van de stemrechten. |
| Roerende voorheffing | Een belasting die wordt ingehouden op bepaalde inkomsten, zoals meerwaarden op aandelen of dividenden, en die door de begunstigde wordt afgedragen aan de fiscus. |
Cover
Hoofdstuk 8.pptx
Summary
# Verworpen uitgaven en hun impact op de belastbare winst
Hier is een samenvatting van "Verworpen uitgaven en hun impact op de belastbare winst" die is opgesteld als een examen-klaar studiemateriaal.
## 1. Verworpen uitgaven en hun impact op de belastbare winst
Verworpen uitgaven vertegenwoordigen kosten die fiscaal niet aftrekbaar zijn en worden daarom toegevoegd aan de belastbare winst van een vennootschap, wat resulteert in een hogere vennootschapsbelasting.
### 1.1 Algemene principes van verworpen uitgaven
Verworpen uitgaven zijn kosten die wel in de boekhouding als aftrekbaar zijn opgenomen, maar om fiscale redenen niet als zodanig worden erkend. Deze worden terug toegevoegd aan het boekhoudkundige resultaat om tot het belastbaar resultaat te komen.
De basisvoorwaarden voor de aftrekbaarheid van een beroepskost, zoals vastgelegd in artikel 49 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen (WIB 92), zijn:
1. De uitgave moet gedaan of gedragen zijn tijdens het belastbaar tijdperk.
2. De uitgave moet ertoe strekken belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
3. De echtheid en het bedrag van de uitgave moeten worden verantwoord.
Uitgaven die niet aan deze drie voorwaarden voldoen, zijn fiscaal niet-aftrekbaar. Daarnaast zijn er specifieke wetsartikelen die de aftrekbaarheid van bepaalde kosten geheel of gedeeltelijk weigeren, zoals bijvoorbeeld bepaalde autokosten. Deze niet-aftrekbare uitgaven worden gecorrigeerd via de verworpen uitgaven in de fiscale aangifte.
De verworpen uitgaven vormen de tweede resultatencomponent in de vennootschapsbelasting, na de correcties op de eerste winstcomponent (het boekhoudkundig resultaat).
#### 1.1.1 Behandeling in de boekhouding en fiscale aangifte
* **Niet-fiscaal aftrekbare uitgaven die in de boekhouding zijn opgenomen:** Deze worden in de fiscale aangifte bij de verworpen uitgaven gevoegd (vaak via specifieke codes zoals 1201, 1202, etc.).
* **Verleende abn. of goedgunstige voordelen die niet in de boekhouding zijn opgenomen:** Deze worden vaak geboekt onder code 1212 in de fiscale aangifte.
* **Bepaalde fiscale vrijstellingen die opnieuw moeten worden teruggegeven:** Dit gebeurt wegens het niet naleven van de vrijstellingsvoorwaarden en wordt verwerkt via de verworpen uitgaven (vaak via code 1218).
* **Bedrijfsbelastingen (bv. op rubriek 640):** Deze worden doorgaans als fiscaal aftrekbare beroepskosten beschouwd en vereisen geen specifieke correctie als verworpen uitgave.
* **Belastingen op het resultaat (bv. op rubriek 67):** Deze zijn fiscaal niet aftrekbaar in de mate dat ze het boekhoudkundig resultaat hebben verminderd en worden als verworpen uitgave opgenomen (vaak via code 1201).
### 1.2 Specifieke categorieën van verworpen uitgaven
#### 1.2.1 Niet-aftrekbare belastingen
Niet alle belastingen zijn fiscaal aftrekbaar.
* **Belastingen op het resultaat (rubriek 67):** Deze zijn niet aftrekbaar voor zover ze het boekhoudkundig resultaat hebben verminderd. Dit geldt zowel voor belastingen op het resultaat van het huidig boekjaar als op resultaten van vorige jaren. Voorzieningen voor belastingen en betwistingen van aanslagen vallen hier ook onder. Een positief saldo op de rekeningen van rubriek 67 (bv. op rekeningen zoals 670, 671) wordt beschouwd als een verworpen uitgave (Code 1201). Een negatief saldo kan leiden tot een verhoging van de belastbare reserves.
* **Bijheffing ingevolge Pillar Two:** De bijheffing die verschuldigd is door multinationale ondernemingen of omvangrijke binnenlandse groepen die geen effectieve belasting van 15% betalen onder de Pillar Two-wetgeving, is niet aftrekbaar (Artikel 198, § 1, 18° WIB 92) en wordt aangemerkt als een verworpen uitgave (Code 1249).
* **Roerende voorheffing (RV):** De ingehouden RV op dividenden of interesten wordt beschouwd als een niet-aftrekbare kost. Echter, omdat de RV aan de bron wordt ingehouden bij de uitkerende vennootschap en wordt doorgestort, zit deze ingehouden RV reeds verwerkt in het brutobedrag van de 'Uitgekeerde dividenden' (derde winstbestanddeel). Hierdoor is er doorgaans geen afzonderlijke correctie als verworpen uitgave nodig op dit vlak.
* **Gewestelijke belastingen, heffingen en retributies:** Bepaalde gewestelijke belastingen zijn fiscaal niet aftrekbaar (Artikel 198, § 1, 5° WIB 92) en worden als verworpen uitgave aangemerkt (Code 1202). Voorbeelden hiervan zijn de onroerende voorheffing, successierechten, registratierechten, verkeersbelasting, belasting op spelen en weddenschappen, etc. Specifieke belastingen van het Vlaams Gewest die niet aftrekbaar zijn, omvatten o.a. de heffing op vervuiling van oppervlaktewateren, heffing op verwijdering van vaste afvalstoffen, dossierbelasting milieuvergunning, heffingen op meststoffen, etc.
* **Aftrekbare belastingen:** Belastingen die wel aftrekbaar zijn, zoals de gewone vennootschapsbelasting zelf (onder bepaalde voorwaarden) of andere belastingen die specifiek als aftrekbaar zijn aangemerkt, vereisen geen correctie als verworpen uitgave.
#### 1.2.2 Geldboeten
Alle administratieve geldboeten opgelegd door de overheid zijn niet aftrekbaar en worden aangemerkt als verworpen uitgaven (code 1203). Dit omvat:
* Strafrechtelijke geldboeten vermeld in het WIB 92.
* BTW-boeten.
* Vaste verkeersboeten.
* Vaste administratieve geldboeten vermeld in het WIB 92.
* Proportionele geldboeten inzake btw, douanerechten, registratierechten.
* Europese en Belgische kartelboeten.
* Boeten in het kader van sociale lasten.
**Uitzonderingen (wel aftrekbaar):**
* Contractuele schadevergoedingen.
* Parkeerretributies.
* Boeten als Voordeel van Alle Aard (VAA).
* Kostenbijdrage bij laattijdig neergelegde jaarrekening.
* Belastingverhoging m.b.t. OV van professioneel gebruikte onroerende goederen.
#### 1.2.3 Niet-aftrekbare pensioenen, kapitalen, werkgeversbijdragen en –premies
De opbouw van een extra wettelijk pensioen door de vennootschap voor bedrijfsleiders (BL) en werknemers (WN) is onder strikte voorwaarden aftrekbaar (Artikel 59 WIB 92).
* **Groepsverzekering of IPT (zelfstandig BL):** Indien de vennootschap deze premies betaalt en er geen regelmatige en maandelijkse bezoldiging is voor de BL, worden deze premies belast als VAA voor de BL en zijn ze eveneens verworpen bij de vennootschap.
* **80%-grens:** De premiebetalingen voor groepsverzekeringen en IPT's worden fiscaal beperkt door de 80%-grens. De toekomstige pensioentoekenning, uitgedrukt in een jaarrente, mag maximaal 80% van het jaarloon van de WN/BL bedragen, na aftrek van het wettelijk pensioen en rekening houdend met de loopbaan. Premies zijn slechts aftrekbaar voor zover zij een extra wettelijk pensioen opleveren dat niet hoger is dan deze grens. Het overdreven gedeelte van de bijdragen dat deze grens overschrijdt, is een verworpen uitgave (Code 1204).
$$ \text{Aftrekbaarheid gecontroleerd via formule} $$
Het overschrijdende deel wordt als verworpen uitgave aangemerkt.
#### 1.2.4 Niet-aftrekbare autokosten
De aftrekbaarheid van kosten verbonden aan personenwagens is gekoppeld aan de CO2-uitstoot. Hoe hoger de CO2-uitstoot, hoe lager de fiscale kostenaftrek. De aftrekbaarheid van intrest- en mobilofoonkosten is niet afhankelijk van de CO2-uitstoot.
* **Aftrekpercentage gebaseerd op CO2-uitstoot (Artikel 66, § 1 WIB 92):**
* CO2-uitstoot $\geq$ 200 g/km: 40% aftrekbaar.
* CO2-uitstoot $<$ 200 g/km: Aftrekpercentage berekend via de gramformule.
* **Gramformule:**
$$ \text{Aftrek%} = 120 - (0,5 \times \text{brandstofcoëfficiënt} \times \#\text{g CO}_2/\text{km}) $$
Met een minimum van 50% en een maximum van 100% aftrek. De uitkomst wordt afgerond op één cijfer na de komma.
* **Brandstofcoëfficiënt:**
* 1: Dieselmotor.
* 0,95: Benzine(hybride), elektrisch, dieselhybrides, LPG-motor, biobrandstof, waterstof of andere.
* 0,9: CNG-motor (aardgas).
* **Valse plug-in hybrides:** Een plug-in hybride wagen wordt als "vals" beschouwd indien de elektrische batterij een energiecapaciteit heeft van minder dan 0,5 kWh per 100 kg wagengewicht of de CO2-uitstoot meer dan 50 g/km bedraagt, en de wagen werd aangekocht/gehuurd/geleased vanaf 01/01/2018.
* Om het aftrekpercentage te bepalen, moet de CO2-uitstoot van het overeenstemmend niet-hybride model van hetzelfde merk met dezelfde brandstofmotor worden gebruikt. Indien er geen overeenstemmend niet-hybride model is, wordt de CO2-uitstoot van de hybride wagen maal 2,5 genomen.
* **Toekomstige aftrekbaarheid (vanaf 01/01/2026):**
* **Emissievrije wagens (elektrisch):** Kosten zullen nog enkel aftrekbaar zijn voor wagens aangekocht/gehuurd/geleased vanaf 01/01/2026. Voor wagens aangekocht vóór 01/07/2023 geldt een overgangsregel gebaseerd op de gramformule. Voor wagens aangekocht tussen 01/07/2023 en 31/12/2025 geldt een uitdoofregeling gebaseerd op de gramformule. Vanaf AJ 2026 geldt voor wagens zonder CO2-uitstootgegevens een aftrek van 0%. De minimum- en maximumgrenzen verdwijnen.
* **Personenwagens op fossiele brandstof (incl. plug-in hybrides):** Vanaf 01/01/2026 is de kostenaftrek beperkt tot 0%. Vóór deze datum blijft de gramformule van toepassing met overgangsregelingen.
* **Brandstofkosten (benzine/diesel) voor plug-in hybrides aangekocht vanaf 01/01/2023:** Slechts 50% aftrekbaar, dalend naar 25% vanaf 01/01/2027 en 0% vanaf 01/01/2028. Elektriciteitskosten volgen de gewone regels.
* **Niet-geviseerde personenwagens:** Alle kosten die verband houden met het gebruik van het voertuig, zoals afschrijvingen, verkeersbelasting, carwash, niet-aftrekbare btw, onderhouds- en herstellingskosten, brandstof, vergoedingen voor thuis opladen, etc., zijn onderworpen aan de beperkingen van artikel 66 WIB 92.
* **Volledig aftrekbare autokosten:** Deze gelden voor voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor specifieke doeleinden zoals taxidiensten, verhuur aan rijscholen, goederenvervoer, just-in-time dienstverlening, koerierdiensten, of als volgwagen van sportdirecteurs.
* **Financierings-, mobilofoonkosten en kosten laadpalen:** 100% aftrekbaar indien minstens 5 jaar lease.
* **Garagekosten of autostaanplaatsen:** 100% aftrekbaar indien gehuurd of aangekocht voor klanten of personeel. Voor eigen bedrijfswagens gelden wel beperkingen.
* **Beroepsmatige taxikosten:** 75% aftrekbaar.
* **Autokosten eigen aan de werkgever:** Indien de vennootschap vergoedingen betaalt aan WN's/BL's voor beroepsmatige verplaatsingen met hun eigen wagen, moeten deze ook beperkt worden. Dit onderscheidt zich van de vergoeding voor woon-werkverkeer, die fiscaal aftrekbaar is voor de vennootschap en belastbaar (met mogelijke vrijstelling) bij de werknemer.
* **Invloed van VAA op VU auto:** Het bedrag van het Voordeel van Alle Aard (VAA) dat wordt toegekend aan personeelsleden of bedrijfsleiders voor het privégebruik van de personenwagen, mag in mindering worden gebracht van de te beperken autokosten bij de berekening van de verworpen uitgaven. De berekening van het VAA zelf is complex en hangt af van de cataloguswaarde, leeftijdsfactor en CO2-gekoppeld percentage, en wordt apart berekend voor de personenbelasting.
* **Invloed van de eigen bijdrage:** Een eigen bijdrage van de werknemer/bedrijfsleider voor het gebruik van de ter beschikking gestelde wagen mag ook in mindering worden gebracht van de te beperken autokosten bij de berekening van de verworpen uitgaven. Deze bijdrage wordt vaak verrekend via inhouding op het nettoloon of wordt doorgefactureerd.
#### 1.2.5 Niet-aftrekbare receptie- en relatiegeschenkkosten
* **Receptiekosten (Artikel 53, 8° WIB 92):** Kosten in het kader van de ontvangst van derden (externe relaties), ongeacht de plaats of reden, zijn 50% aftrekbaar. Het resterende 50% is een verworpen uitgave (Code 1207).
* **Doorgerekende receptiekosten:** Deze zijn 100% aftrekbaar indien ze uitdrukkelijk en afzonderlijk op de factuur worden vermeld.
* **Kosten van relatiegeschenken (Artikel 53, 8° WIB 92):** Relatiegeschenken hebben een zekere waarde en worden periodiek of toevallig aangeboden in het kader van beroepsrelaties. Ze zijn 50% aftrekbaar, en het resterende 50% is een verworpen uitgave (Code 1207).
* **Uitzonderingen (100% aftrekbaar):**
* **Reclameartikelen:** Met een zeer grote verspreiding, geringe waarde, en met naam/logo op een blijvende en opvallende wijze.
* **Stalen:** Gratis aan klanten/potentiële klanten gegeven in kleine hoeveelheden om het product te testen.
* **Prijzen voor wedstrijden of tombola's:** Indien de onderneming een wedstrijd organiseert waaraan alleen verbruikers kunnen deelnemen.
* **Toegang tot culturele en sportieve manifestaties:** Kosten van toegangskaarten en abonnementen, vooral indien de vennootschap sponsort.
* **Promotieartikelen in het kader van een commerciële actie:** Bij een bepaald aankoopbedrag een geschenk.
* **Doorgerekende kosten van relatiegeschenken:** Indien uitdrukkelijk en afzonderlijk vermeld op de factuur.
* **Relatiegeschenken en voordelen van alle aard:** Bij het verlenen van een relatiegeschenk aan een vrij beroeper, zelfstandige handelaar of vennootschap, moet afhankelijk van de waarde een fiche 281.50 worden opgesteld. Indien het geschenk meer bedraagt dan 250 euro (incl. btw) op jaarbasis, is het 100% aftrekbaar voor de vennootschap en is een fiche 281.50 verplicht. Indien het geschenk 250 euro of minder bedraagt, is het 50% aftrekbaar (50% VU) en is geen fiche vereist.
#### 1.2.6 Niet-aftrekbare restaurantkosten
* **Restaurantkosten (Artikel 53, 8°bis WIB 92):** De aftrekbaarheid bedraagt 69%, wat betekent dat 31% van de kosten een verworpen uitgave is (Code 1208). Dit geldt ook voor buitenlandse restaurantkosten. Bewijsstukken zoals BTW-bonnetjes en VISA-afrekeningen, samen met de reden (bv. agenda, e-mail), zijn noodzakelijk.
* **Uitzonderingen (100% aftrekbaar):**
* Kosten verstrekt door vertegenwoordigers van de voedingssector.
* Kosten van sociale maaltijden voor personeel in een bedrijfsrestaurant (een deel kan niet-aftrekbaar zijn indien het een sociaal voordeel verstrekt).
* Restaurantkosten n.a.v. een personeelsfeest (afwijking mogelijk voor één keer per jaar).
* Forfaitaire vergoeding voor dienstreizen.
* Terugbetaling van werkelijke restaurantkosten tijdens buitenlandse zakenreizen (kost eigen aan de werkgever).
* **Doorgerekende restaurantkosten:** Volledig aftrekbaar indien uitdrukkelijk en afzonderlijk vermeld op de factuur.
* **Restaurantkosten i.h.k.v. business seats en loges:** De huur van de loges is 100% aftrekbaar als publiciteitskosten indien aangetoond kan worden dat het om publiciteit gaat. De restaurantkosten in het restaurant verbonden aan de loges zijn echter 69% aftrekbaar.
* **Restaurantkosten in sterrenrestaurants:** Kunnen als overdreven worden beschouwd en gedeeltelijk verworpen indien ze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen (Artikel 53, 10° WIB 92).
#### 1.2.7 Kosten van niet-specifieke beroepskledij
Enkel kosten van specifieke beroepskledij zijn fiscaal aftrekbaar (Artikel 53, 7° WIB 92). Dit zijn:
1. Reglementair opgelegde werkkleding.
2. Bijzondere kleding, aangepast aan de uitgeoefende bedrijvigheid en door de aard van het beroep verplicht, noodzakelijk of gebruikelijk.
Niet-specifieke beroepskledij is in principe een verworpen uitgave (Code 1209), tenzij deze als VAA op de fiche van de genieter wordt aangerekend.
* **Doorgerekende niet-specifieke kledijkosten:** Volledig aftrekbaar indien uitdrukkelijk en afzonderlijk vermeld op de factuur.
#### 1.2.8 Overdreven intresten
Aftrekbare intresten zijn begrensd tot de marktrente (Artikel 55 WIB 92), met uitzondering van intresten betaald aan financiële instellingen uit de EER (Artikel 56 WIB 92). Het gedeelte van de betaalde intrest dat de marktrente overschrijdt, is een verworpen uitgave (Code 1210). De vennootschap moet kunnen aantonen dat de betaalde rente conform de marktrente is.
* **Bepaling marktrente:** De marktrente wordt bepaald rekening houdend met de aard van het krediet, de financiële toestand van de ontlener, de looptijd van de lening en het leningsbedrag. Voor niet-hypothecaire leningen van onbepaalde duur wordt de vennootschap belast op de daadwerkelijk verkregen inkomsten.
#### 1.2.9 Toegekende abnormale of goedgunstige voordelen
Deze voordelen worden toegekend zonder tegenprestatie of op een wijze die indruist tegen de normale gang van zaken. Dit kan gebeuren door overdreven kosten te maken of vrijwillig winsten af te staan (Artikel 26 WIB 92). Voorbeelden zijn: renteloze leningen, leningen tegen zeer lage rente, het niet opeisen van een vordering na vervaldag, verkopen tegen te lage prijzen, of kosteloos ter beschikking stellen van goederen.
* **Afwijkingsclausule:** Indien de vennootschap kan aantonen dat de verleende voordelen bij de verkrijger worden belast (bv. VAA bij WN/BL, divers inkomen bij derden), hoeft er geen winstcorrectie te gebeuren. Deze clausule is echter niet van toepassing indien de voordelen worden verleend aan buitenlandse entiteiten die een gunstiger belastingregime genieten of waarmee een wederzijdse band van afhankelijkheid bestaat. In die gevallen worden de voordelen altijd bij de winst gevoegd via code 1212.
* **Hoedanigheid van de verkrijger:** De specifieke belastingbehandeling hangt af van de verkrijger:
* Belgische onderneming (vennootschap of zelfstandige): Geen code 1212.
* WN/BL van de vennootschap: Geen code 1212, maar wel als VAA bij de genieter.
* Naaste van de BL/WN (indien persoonlijk voordeel): Geen code 1212, maar wel als VAA bij de BL/WN.
* Derde natuurlijke persoon zonder beroepsrelatie: Code 1212.
* Belgische rechtspersoon onderworpen aan de vennootschapsbelasting: Code 1212.
* Buitenlandse genieters met wederzijdse afhankelijkheid of gunstiger fiscaal regime: Code 1212.
* Buitenlandse genieters die belangen gemeen hebben: Code 1212.
#### 1.2.10 Sociale voordelen
Bepaalde onbelangrijke voordelen, die met een sociaal oogmerk door de werkgever aan werknemers/bedrijfsleiders worden verstrekt, zijn als beroepskost niet aftrekbaar en dus verworpen uitgaven (Code 1214). Voor de genieters zijn deze voordelen echter vrijgesteld (Artikel 38, 11° WIB 92).
* **Niet-aftrekbare sociale voordelen:** Dit is een niet-beperkende lijst en omvat o.a. anciënniteitspremies, geringe geschenken bij geboorte van kinderen, kosten van abonnementen/toegangskaarten voor culturele/sportieve evenementen tegen gunstprijzen, kosten van kinderopvangdienst, geringe eenmalige gelegenheidsgeschenken tot 500 euro, en kosten van gezelschapsreizen langer dan één dag.
* **Aftrekbare sociale voordelen:** Dit is een beperkende lijst en omvat o.a. kosten van gezelschapsreizen van maximaal één dag (teambuildings), gratis koffie/thee/fruit/noten, specifieke beroepsopleiding, restaurant- en receptiekosten voor een eenmalig personeelsfeest, sociale maaltijden in het bedrijfsrestaurant (mits voldoende eigen bijdrage WN), huwelijkspremies tot 245 euro, en geschenken in natura, cash of waardebonnen onder bepaalde voorwaarden.
* **Geschenken in natura, cash of waardebonnen:** Deze zijn 100% aftrekbaar indien ze worden toegekend aan alle personeelsleden ter gelegenheid van feesten of jaarlijkse gebeurtenissen (max. 40 euro/jaar/WN), overhandiging van een eervolle onderscheiding (max. 120 euro/jaar/WN), of bij pensionering/brugpensionering (max. 40 euro/volledig dienstjaar). De waardebonnen moeten "gewone" waardebonnen zijn. De vrijstelling als sociaal voordeel bij de werknemer is niet gebonden aan het max. bedrag van 40 euro; geschenken zijn belastingvrij indien ze "gering" zijn (ongeveer 50 euro/geschenk/gelegenheid, afhankelijk van de omstandigheden).
#### 1.2.11 Voordelen uit maaltijd-, sport-, cultuur- of ecocheques
Deze zijn in principe niet aftrekbaar als beroepskost en vormen een verworpen uitgave (Code 1215), behalve een beperkt bedrag van 2 euro per ecocheque indien aan specifieke voorwaarden wordt voldaan. Indien de voorwaarden niet voldaan zijn, worden deze voordelen als VAA belast bij de genieter (WN/BL) en zijn ze voor de vennootschap aftrekbaar (met ficheverplichting).
#### 1.2.12 Huur en vergoedingen voor een zakelijk gebruiksrecht op een onroerend goed
Huurvergoedingen voor een onroerend goed zijn niet aftrekbaar indien de vereiste bijlage 275 MLH bij de aangifte ontbreekt, of indien er geen facturering is. Kosteloze registratie als privéhuur is dan de consequentie. Deze kosten worden aangemerkt als verworpen uitgave (Code 1248).
#### 1.2.13 Liberaliteiten (giften)
Alle giften en schenkingen zonder commerciële bedoelingen aan derden zijn niet aftrekbaar als beroepskost en vormen een verworpen uitgave (Code 1216). Bepaalde giften kunnen onder voorwaarden wel uit de fiscale winst worden verwijderd in de derde bewerking (niet-aftrekbare bestanddelen). De grens tussen publiciteit en liberaliteit is echter niet altijd duidelijk.
#### 1.2.14 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen
Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen zijn niet aftrekbaar als beroepskost (Code 1217), tenzij de waardevermindering gerechtvaardigd is. Indien niet gerechtvaardigd, wordt het belast als een onderschatting van het actief.
#### 1.2.15 Werknemersparticipaties en winstpremies
* **Winstpremies:** Een collectieve premie in geld voor de werknemer, maximaal 30% van de totale brutoloonmassa van het boekjaar, is niet aftrekbaar als beroepskost (Code 1233). Er geldt ook een aftrekverbod.
* **Werknemersparticipaties:** Winstdeelneming van de werknemer in het kapitaal van de vennootschap, in de vorm van aandelen met stemrecht, is eveneens niet aftrekbaar als beroepskost (Code 1233). Hierbij geldt een maximum van 10% van de totale brutoloonmassa en maximaal 20% van de winst van het boekjaar na belastingen. Ook hier geldt een aftrekverbod.
#### 1.2.16 Gewestelijke premies en kapitaal- en intrestsubsidies
Bij terugbetaling van premies of subsidies omdat het gesubsidieerd actief vrijwillig werd vervreemd binnen de 3 jaar, of omdat niet aan de voorwaarden werd voldaan, worden deze als verworpen uitgave aangemerkt (Code 1222). Dit leidt tot een verhoging van de belastbare reserves.
#### 1.2.17 Minimumbelasting (Pillar Two)
Voor boekjaren die aanvangen vanaf 31 december 2023 moeten multinationals en omvangrijke binnenlandse groepen (geconsolideerde jaaromzet van minstens 750 miljoen euro) ten minste 15% vennootschapsbelasting betalen over hun winst in elk land waar ze actief zijn. Indien in België niet ten minste 15% belasting wordt betaald, zal België bijheffen via een "bijheffing". Deze bijheffing (en eventuele verhogingen, kosten en nalatigheidsintresten) is niet aftrekbaar (Code 1249).
#### 1.2.18 Niet-verantwoorde kosten en verdoken meerwinsten
Niet-verantwoorde kosten, die het voorwerp waren van een aanslag geheime commissielonen (bv. fictieve facturen om sommen aan de vennootschap te onttrekken) of verdoken meerwinsten vastgesteld bij controle, worden aangemerkt als verworpen uitgave (Code 1225).
#### 1.2.19 Niet-uitgekeerde winst van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap (CFC)
De CFC-wetgeving beoogt de niet-uitgekeerde winst van laag belaste buitenlandse vennootschappen of vaste inrichtingen toe te voegen aan de winst van de Belgische controlerende vennootschap. Indien de buitenlandse vennootschap voldoet aan de controle- en taxatievoorwaarden en er geen vrijstelling van toepassing is, wordt de winst van de CFC als verworpen uitgave beschouwd en belast bij de Belgische vennootschap (code 1238).
* **CFC-voorwaarden:**
* **Controlevoorwaarde:** De Belgische vennootschap moet minimaal 50% van de stemrechten, kapitaal, of recht op winst hebben.
* **Taxatievoorwaarde:** De buitenlandse vennootschap/inrichting is niet onderworpen aan een inkomstenbelasting, of aan een belasting van minder dan 50% van wat in België verschuldigd zou zijn (<12,50% effectieve belasting). Dit geldt ook voor EU-lidstaten. Lijsten van niet-coöperatieve rechtsgebieden (OESO, EU, België) zijn relevant.
#### 1.2.20 Andere verworpen uitgaven
* Kosten voor jacht, visvangst, yachten, pleziervaartuigen en lusthuizen (Artikel 53, 9° WIB 92).
* Kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen (Artikel 53, 10° WIB 92).
* Intresten betaald aan belastingplichtigen in een belastingparadijs (Artikel 54 WIB 92).
* Effectentaks (Artikel 198, § 1, 6° WIB 92) (Code 1239).
---
# Specifieke categorieën van niet-aftrekbare autokosten
Dit onderwerp duikt dieper in de regels en berekeningen rond de aftrekbaarheid van kosten gerelateerd aan personenwagens, inclusief de impact van CO2-uitstoot en de evolutie van de wetgeving.
### 2.1 Algemene principes voor de aftrekbaarheid van autokosten
De aftrekbaarheid van kosten gerelateerd aan personenwagens wordt in België sterk beïnvloed door de CO2-uitstoot van het voertuig, zoals vastgelegd in artikel 66 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB 92). Hogere CO2-uitstoot leidt tot een lagere fiscale kostenaftrek. De aftrekbaarheid van intrest- en mobilofoonkosten is echter niet afhankelijk van de CO2-uitstoot.
#### 2.1.1 Evolutie van de wetgeving inzake CO2-uitstoot
Er zijn significante veranderingen in de wetgeving met betrekking tot de aftrekbaarheid van autokosten:
* **Vanaf 01/01/2026:** Voor alle personenwagens die vanaf deze datum worden aangekocht, gehuurd of geleased, is kostenaftrek enkel nog mogelijk voor emissievrije wagens.
* **Voor 01/01/2026:** Voor voertuigen die vóór deze datum zijn aangekocht, gehuurd of geleased, geldt een overgangsregeling waarbij de datum van aankoop, huur of leasing bepalend is.
#### 2.1.2 CO2-uitstootvrije personenwagens (elektrische wagens)
* **Aangekocht vóór 01/07/2023:** Er geldt een overgangsregeling op basis van de bestaande gramformule.
* **Aangekocht tussen 01/07/2023 en 31/12/2025:** Er geldt een uitdoofregeling op basis van de bestaande gramformule. De bestaande regels blijven van toepassing tot en met aanslagjaar 2025. Vanaf aanslagjaar 2026 start de uitdoofregeling.
* Voor wagens zonder CO2-uitstootgegevens bij de DIV geldt 0% aftrek vanaf aanslagjaar 2026.
* Voor wagens met een uitstoot van ≥ 200 gram per kilometer geldt de gramformule.
* Het minimum van 50% en het maximum van 100% aftrek verdwijnen.
* **Aangekocht vanaf 01/01/2026:** Er geldt 0% aftrek voor personenwagens op fossiele brandstof (inclusief plug-in hybrides).
#### 2.1.3 Personenwagens op fossiele brandstof (inclusief plug-in hybrides)
* **Aangekocht vanaf 01/01/2026:** Er geldt 0% aftrek.
* **Brandstofkosten:** De aftrekbaarheid van brandstofkosten (benzine/diesel) is beperkt tot 50% vanaf 01/01/2027, en tot 0% vanaf 01/01/2028. Elektriciteitskosten volgen de gewone regels.
* **Plug-in hybrides aangekocht vanaf 01/01/2023:** De specifieke regels voor plug-in hybrides zijn van toepassing.
#### 2.1.4 De gramformule voor aftrekbaarheid
De gramformule wordt gebruikt om het aftrekpercentage voor personenwagens met een CO2-uitstoot onder de 200 g/km te bepalen:
$$ \text{Aftrek\%} = 120 - (0,5 \times \text{brandstofcoëfficiënt} \times \#\text{g CO}_2/\text{km}) $$
* **Brandstofcoëfficiënten:**
* Dieselmotor: 0,95
* Benzine(hybride), elektrisch, dieselhybrides, LPG-motor, biobrandstof, waterstof of andere: 0,95
* CNG-motor (aardgas): 0,9
De aftrek is begrensd met een minimum van 50% en een maximum van 100%, afgerond op één cijfer na de komma.
> **Voorbeeld:** Een dieselwagen met 120 gram CO2-uitstoot per kilometer:
> $120 - (0,5 \times 0,95 \times 120) = 60.0\%$ aftrekbaar. Dit betekent 40.0% verworpen uitgaven.
#### 2.1.5 "Valse" plug-in hybrides
Een plug-in hybride wagen wordt als "vals" beschouwd indien:
* De elektrische batterij een energiecapaciteit heeft van minder dan 0,5 kWh per 100 kg wagengewicht, OF
* De CO2-uitstoot hoger is dan 50 g/km, ÉN
* De wagen werd aangekocht/gehuurd/geleased vanaf 01/01/2018.
Om het aftrekpercentage voor dergelijke wagens te bepalen, moet men in de gramformule hetzij de CO2-uitstoot van het overeenstemmend niet-hybride model van hetzelfde merk en met dezelfde brandstofmotor gebruiken, ofwel de CO2-uitstoot van de hybride wagen vermenigvuldigen met 2,5, indien er geen overeenstemmend niet-hybride model is.
#### 2.1.6 Specifieke voertuigcategorieën
* **Lichte vrachtwagens, vrachtwagens, autobussen, motorfietsen en fietsen:** De algemene regels voor autokosten zijn doorgaans niet van toepassing. De aftrekbaarheid van de kosten van deze voertuigen hangt af van hun specifieke gebruik.
* **Niet-geviseerde personenwagens:** Dit omvat voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor specifieke doeleinden zoals taxidiensten, verhuur met chauffeur, rijscholen, goederenvervoer, koeriersdiensten of als volgwagen van sportdirecteurs van wielerploegen. Voor deze voertuigen gelden specifieke aftrekregels, vaak met een hogere aftrek of volledige aftrekbaarheid van bepaalde kosten.
#### 2.1.7 Volledig aftrekbare autokosten
Bepaalde autokosten zijn volledig aftrekbaar, waaronder:
* Financieringskosten, mobilofoonkosten en kosten met betrekking tot laadstations voor elektrische wagens (met een minimum leaseperiode van 5 jaar).
* Garagekosten of autostaanplaatsen die de vennootschap huurt of aankoopt voor de wagens van klanten en/of personeelsleden. (Eigen bedrijfswagens moeten wel beperkt worden).
* Beroepsmatige taxikosten (75% aftrekbaar).
#### 2.1.8 Autokosten eigen aan de werkgever
Wanneer de vennootschap vergoedingen betaalt aan werknemers of bedrijfsleiders voor beroepsmatige verplaatsingen met hun eigen wagen, moeten deze vergoedingen ook beperkt worden. Dit geldt ook voor de toepassing van forfaitaire overheidstarieven in de privésfeer. Vergoedingen voor woon-werkverkeer worden volledig afgetrokken, aangezien ze een bezoldigingskarakter hebben voor de werknemer.
#### 2.1.9 Invloed van voordelen van alle aard (VAA) en eigen bijdragen
* Het bedrag van het VAA voor privégebruik van een personenwagen mag in mindering worden gebracht van de te beperken autokosten bij de berekening van de verworpen uitgaven.
* Indien een eigen bijdrage wordt gevraagd voor het ontvangen van een personenwagen, kan dit bedrag, exclusief btw, ook in mindering worden gebracht van de te beperken autokosten. Dit geldt zowel voor VAA dat op de fiche wordt vermeld, als voor betalingen via de rekening courant of inhoudingen op het nettoloon.
#### 2.1.10 Meer- en minderwaarden op auto's
* **Meerwaarden:** Slechts het gedeelte van de meerwaarde dat niet belast wordt (bepaald aan de hand van het gemiddelde aftrekpercentage van de wagen) leidt tot een verhoging van de belastbare reserves.
* **Minderwaarden:** Het niet-aftrekbare gedeelte van een minderwaarde op een verkochte auto wordt als verworpen uitgave beschouwd. De berekening hiervan houdt rekening met het rekenkundig gemiddelde van de afschrijvingen.
#### 2.1.11 Kosten van laadpalen voor elektrische wagens
De terugbetaling door de werkgever van de elektriciteitskosten voor het thuis opladen van een hybride of elektrische personenwagen is onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. De laadpaal moet beschikken over een specifiek communicatiesysteem, de car policy moet de terugbetaling voorzien, en de terugbetaling kan gebaseerd zijn op de werkelijke kosten of een forfaitair tarief. Voor de werknemer geldt er in dit geval geen bijkomend VAA. De aftrekbaarheid van de terugbetaalde elektriciteitskosten is echter wel afhankelijk van het aftrekbaar percentage van de wagen zelf.
#### 2.1.12 Verwerping van een deel van het VAA
Een deel van het VAA toegekend aan personeelsleden of bedrijfsleiders voor het privégebruik van een personenwagen kan als verworpen uitgave worden beschouwd. Dit percentage bedraagt 17% van het VAA, of 40% indien de brandstofkosten van het persoonlijk verbruik ook (deels) ten laste van de vennootschap komen. Dit percentage wordt berekend vóór aftrek van de eigen bijdrage en geldt ook voor bedragen die via de rekening courant of inhouding op het nettoloon worden aangerekend.
### 2.2 Andere specifieke categorieën van niet-aftrekbare kosten
Naast autokosten zijn er nog diverse andere kosten die geheel of gedeeltelijk als niet-aftrekbaar worden beschouwd in de vennootschapsbelasting.
#### 2.2.1 Niet-aftrekbare belastingen
* **Bijheffing in het kader van Pilar Two:** Een bijheffing die vereist is wanneer een multinationale onderneming of grote binnenlandse groep geen effectieve belasting van 15% op de winst betaalt, is niet aftrekbaar.
* **Niet-aftrekbare belastingen uit de boekhouding:** Belastingen op het resultaat van het huidige of vorige boekjaar, voorzieningen voor belastingen en betwistingen van aanslagen, die het boekhoudkundig resultaat hebben verminderd, moeten als verworpen uitgave worden opgenomen.
* **Gewestelijke belastingen, heffingen en retributies:** Bepaalde gewestelijke belastingen, zoals de onroerende voorheffing, successierechten, registratierechten, en specifieke heffingen (bv. op vervuiling, afvalstoffen), zijn niet aftrekbaar.
* **Roerende voorheffing (RV):** RV die aan de bron wordt ingehouden, wordt doorgaans niet als verworpen uitgave beschouwd, omdat deze reeds is verrekend in het brutobedrag van de uitgekeerde dividenden.
#### 2.2.2 Geldboeten
* Alle administratieve geldboeten opgelegd door de overheid zijn niet aftrekbaar. Dit omvat strafrechtelijke geldboeten, btw-boeten, vaste verkeersboeten, en vaste administratieve geldboeten.
* Proportionele geldboeten inzake btw, douanerechten, registratierechten, en boeten in het kader van sociale lasten zijn eveneens niet aftrekbaar.
#### 2.2.3 Kosten van relatiegeschenken
* Kosten van relatiegeschenken zijn 50% aftrekbaar. Dit geldt ook voor een deel van de kosten van geschenken die worden verleend aan vrije beroepers, zelfstandige handelaren of vennootschappen.
* **Uitzonderingen:** Reclameartikelen met een zeer grote verspreiding, geringe waarde en een opvallende naam/logo zijn 100% aftrekbaar. Stalen (kleine hoeveelheden om producten te testen) en prijzen voor wedstrijden of tombola's zijn eveneens 100% aftrekbaar.
#### 2.2.4 Kosten van recepties en restaurantkosten
* **Receptiekosten:** 50% van de receptiekosten in het kader van ontvangst van derden (externe relaties) is aftrekbaar.
* **Restaurantkosten:** 69% van de restaurantkosten is aftrekbaar.
* **Uitzonderingen:** Kosten van restaurantkosten voor personeelsfeesten, sociale maaltijden voor personeel in een bedrijfsrestaurant, en restaurantkosten n.a.v. buitenlandse zakenreizen kunnen onder bepaalde voorwaarden volledig aftrekbaar zijn. Kosten van toegangskaarten en abonnementen op culturele en sportieve manifestaties, indien de vennootschap deze sponsort, zijn 100% aftrekbaar. Kosten in sterrenrestaurants kunnen als overdreven worden beschouwd en (deels) verworpen.
#### 2.2.5 Kosten van niet-specifieke beroepskledij
* Enkel kosten van specifieke beroepskledij (reglementair opgelegd of aangepast aan de aard van het beroep) zijn fiscaal aftrekbaar.
* Niet-specifieke beroepskledij die als voordeel van alle aard wordt aangerekend aan de genieter is vrijgesteld en de kosten zijn aftrekbaar voor de vennootschap. Indien geen VAA kon worden aangerekend of de kledij in het bezit blijft van de vennootschap, zijn de kosten verworpen uitgaven.
#### 2.2.6 Overdreven intresten
* Aftrekbare intresten zijn begrensd tot de marktrente, tenzij betaald aan financiële instellingen uit de EER. Het gedeelte van de intrest dat de marktrente overschrijdt, is een verworpen uitgave.
#### 2.2.7 Toegekende abnormale of goedgunstige voordelen
* Voordelen die een vennootschap verleent zonder tegenprestatie of die indruisen tegen de normale gang van zaken, worden als verworpen uitgave beschouwd. Dit kan onder meer door het maken van overdreven kosten of het vrijwillig afzien van winsten.
* **Afwijkingsclausule:** Indien de vennootschap aantoont dat de verleende voordelen bij de verkrijger belast worden, is er geen winstcorrectie nodig. Dit geldt echter niet voor voordelen verleend aan buitenlandse entiteiten met een gunstiger belastingregime of die een wederzijdse band van afhankelijkheid hebben.
#### 2.2.8 Sociale voordelen
* Bepaalde sociale voordelen die door de werkgever aan werknemers worden toegekend ter bevordering van het welzijn, zijn niet aftrekbaar als beroepskost. Deze zijn echter vrijgesteld bij de werknemer. Voorbeelden zijn anciënniteitspremies en geringe geschenken bij de geboorte van kinderen.
* Bepaalde sociale voordelen zijn wel aftrekbaar, zoals kosten van gezelschapsreizen van maximaal 1 dag voor het personeel, gratis koffie/thee tijdens de werkuren, en specifieke beroepsopleidingen.
#### 2.2.9 Voordelen uit maaltijd-, sport-, cultuur- of ecocheques
* Indien de voorwaarden voor deze cheques niet worden nageleefd (bv. geen tweerichtingsverkeer of geen jaarlijkse verhoging van het bedrag), worden de kosten als verworpen uitgave beschouwd voor de vennootschap en gelden ze als een VAA voor de werknemer. Indien de voorwaarden wel voldaan zijn, zijn de kosten fiscaal niet aftrekbaar (met een kleine uitzondering voor een minimale vergoeding voor de werknemers).
#### 2.2.10 Liberaliteiten
* Alle giften en schenkingen zonder commerciële bedoelingen aan derden zijn niet aftrekbaar als beroepskost.
#### 2.2.11 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen
* Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen zijn niet aftrekbaar als beroepskost. Enkel indien de waardevermindering gerechtvaardigd is, wordt deze toegepast; anders wordt een onderschatting van het actief belast.
#### 2.2.12 Werknemersparticipaties en winstpremies
* Winstpremies en winstdeelnames van werknemers in het kapitaal van de vennootschap zijn niet aftrekbaar als beroepskost, onderworpen aan specifieke plafonds gerelateerd aan de brutoloonmassa en de winst na belastingen.
#### 2.2.13 Gewestelijke premies en kapitaal- en intrestsubsidies
* Bij terugbetaling van premies of subsidies, bijvoorbeeld wegens het vrijwillig vervreemden van gesubsidieerd actief binnen de drie jaar of het niet naleven van voorwaarden, worden deze terugbetaalde bedragen als verworpen uitgave beschouwd.
#### 2.2.14 Minimumbelasting voor multinationals
* De "bijheffing" die België oplegt wanneer multinationals niet aan een minimumbelasting van 15% komen, is niet aftrekbaar.
#### 2.2.15 Niet-verantwoorde kosten en verdoken meerwinsten
* Niet-verantwoorde kosten, die het voorwerp waren van een aanslag geheime commissielonen, of verdoken meerwinsten vastgesteld bij controle, worden als verworpen uitgave beschouwd.
#### 2.2.16 Niet-uitgekeerde winst van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap (CFC)
* De niet-uitgekeerde winst van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap of vaste inrichting die in een laagbelastend land gevestigd is, wordt als verworpen uitgave toegevoegd aan de winst van de Belgische controlerende vennootschap, tenzij een vrijstellingsvoorwaarde is voldaan.
#### 2.2.17 Andere specifieke verworpen uitgaven
* Kosten voor jacht, visvangst, pleziervaartuigen en lusthuizen.
* Kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen.
* Intresten betaald aan belastingplichtigen in een belastingparadijs.
* Effectentaks.
---
# Niet-aftrekbare kosten met betrekking tot representatie en relaties
Hier is een uitgebreide studiehandleiding over niet-aftrekbare kosten met betrekking tot representatie en relaties, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 3. Niet-aftrekbare kosten met betrekking tot representatie en relaties
Deze sectie analyseert de fiscale behandeling van uitgaven voor recepties, relatiegeschenken en restaurantkosten, inclusief de voorwaarden voor aftrekbaarheid en de specifieke uitzonderingen die leiden tot niet-aftrekbaarheid.
### 3.1 Algemene principes voor beroepskosten
Voordat de specifieke niet-aftrekbare kosten worden besproken, is het belangrijk de algemene voorwaarden voor de aftrekbaarheid van beroepskosten te kennen, zoals uiteengezet in artikel 49 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). Om als aftrekbare beroepskost te worden beschouwd, moeten uitgaven:
1. Gedaan of gedragen zijn tijdens het belastbaar tijdperk.
2. Dienen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
3. Aantonen dat de echtheid en het bedrag ervan verantwoord zijn.
Kosten die niet aan deze drie voorwaarden voldoen, zijn fiscaal niet-aftrekbaar. Bovendien kan de aftrekbaarheid van bepaalde kosten geheel of gedeeltelijk worden geweigerd door specifieke wetsartikelen. Deze geweigerde uitgaven worden vervolgens toegevoegd aan de belastbare inkomsten via de zogenaamde "verworpen uitgaven". Dit vormt de tweede resultaatscomponent in de vennootschapsbelastingberekening.
> **Tip:** Verworpen uitgaven (VU) zijn kosten die boekhoudkundig zijn geboekt, maar fiscaal niet aanvaard worden. Ze worden toegevoegd aan het boekhoudkundige resultaat om het fiscaal resultaat te bekomen.
### 3.2 Niet-aftrekbare belastingen
Binnen de categorie van niet-aftrekbare kosten bevinden zich diverse belastingen. Deze zijn relevant voor de vennootschapsbelasting.
#### 3.2.1 Niet-aftrekbare belastingen uit de boekhouding
Wanneer niet-aftrekbare belastingen het boekhoudkundige resultaat hebben verminderd, moeten ze in de aangifte van de vennootschapsbelasting worden opgenomen als verworpen uitgaven (VU). Dit geldt voor belastingen op het resultaat van het huidige en vorige boekjaar, evenals voor voorzieningen voor belastingen en betwiste aanslagen.
De fiscale correctie vindt plaats door middel van specifieke codes:
* **Code 1201:** Voor een positief saldo op rekeningen van rubriek 67 (belastingen op het resultaat) die het boekhoudkundige resultaat hebben verminderd.
* **Code 1056:** Voor een negatief saldo op deze rekeningen, wat leidt tot een verhoging van de belastbare reserves.
> **Opmerking:** Roerende voorheffing (RV) die aan de bron wordt ingehouden en doorgestort aan het inningscentrum, wordt niet als een verworpen uitgave beschouwd. Dit komt doordat de RV reeds is verwerkt in het brutobedrag van de 'Uitgekeerde dividenden'.
#### 3.2.2 Bijheffing in het kader van Pillar Two
Binnen de Pillar Two-wetgeving is er een bijkomende heffing vereist voor multinationale ondernemingen of omvangrijke binnenlandse groepen die geen effectieve belasting van minimaal 15% op hun winst betalen. Deze bijheffing is fiscaal niet aftrekbaar en moet worden opgenomen onder **Code 1249**.
#### 3.2.3 Gewestelijke belastingen, heffingen en retributies
Bepaalde gewestelijke belastingen, heffingen en retributies zijn niet aftrekbaar als beroepskost, overeenkomstig artikel 198, § 1, 5° WIB 92.
Sinds 1 januari 2024 zijn de volgende niet-aftrekbare belastingen van het Vlaams Gewest specifiek vermeld:
* Heffing op vervuiling van oppervlaktewateren
* Heffing op de verwijdering van vaste afvalstoffen
* Dossiertaks milieuvergunning
* Heffingen op meststoffen
* Heffingen op buiten gebruik gestelde en leegstaande gebouwen
* Heffingen op de winning van grondwater
* Elektriciteitsheffing
* Waterwegenvignet
* De belasting op spelen en weddenschappen
* De belasting op automatische ontspanningstoestellen
Deze belastingen moeten worden opgenomen onder **Code 1202**.
#### 3.2.4 Geldboeten
Administratieve en strafrechtelijke geldboeten opgelegd door de overheid zijn in principe niet aftrekbaar. Dit omvat, maar is niet beperkt tot:
* Verschillende soorten btw-boeten
* Vaste verkeersboeten
* Vaste administratieve geldboeten vermeld in het WIB 92
* Proportionele geldboeten inzake btw, douanerechten, registratierechten
* Europese en Belgische kartelboeten
* Boeten in het kader van sociale lasten
Deze niet-aftrekbare boeten worden opgenomen onder **Code 1203**.
Uitzonderingen hierop, die wel aftrekbaar zijn, omvatten:
* Contractuele schadevergoedingen
* Parkeerretributies
* Boeten als voordeel alle aard (VAA)
* Kostenbijdrage bij laattijdig neergelegde jaarrekening
* Belastingverhoging met betrekking tot OV van professioneel gebruikte onroerende goederen
### 3.3 Niet-aftrekbare pensioenen, kapitalen, werkgeversbijdragen en -premies
De opbouw van een extra wettelijk pensioen door de vennootschap voor haar bedrijfsleiders (BL) en werknemers (WN) kan onder strikte voorwaarden fiscaal aftrekbaar zijn. Echter, indien de betaalde premies leiden tot een extra wettelijk pensioen dat de 80%-grens overschrijdt, wordt het overdreven gedeelte als een verworpen uitgave beschouwd en moet dit worden opgenomen onder **Code 1204**.
De 80%-grens wordt berekend op basis van het jaarloon van de WN/BL, na aftrek van het wettelijk pensioen, en houdt rekening met de loopbaan.
> **Formule voor de 80%-grens:** Toekomstige pensioentoekenning (jaarrente) mag maximaal 80% van het jaarloon van de WN/BL bedragen, na aftrek van het wettelijk pensioen, rekening houdend met de loopbaan.
Premies zijn slechts aftrekbaar voor zover zij een extra wettelijk pensioen opleveren dat niet hoger is dan deze 80%-grens.
### 3.4 Niet-aftrekbare autokosten
De aftrekbaarheid van kosten gerelateerd aan personenwagens wordt sterk beïnvloed door de CO2-uitstoot, conform artikel 66, § 1 WIB 92. Hoe hoger de CO2-uitstoot, hoe lager de fiscale kostenaftrek. De aftrekbaarheid van brandstofkosten en mobiliteitskosten is niet direct afhankelijk van de CO2-uitstoot.
#### 3.4.1 Aftrekbaarheidspercentage op basis van CO2-uitstoot
* **CO2-uitstoot ≥ 200 g/km:** Het aftrekpercentage is vastgesteld op 40%.
* **CO2-uitstoot < 200 g/km:** Een gramformule wordt toegepast.
#### 3.4.2 De gramformule
De aftrekbaarheid wordt berekend volgens de volgende formule:
$$ \text{Aftrek\%} = 120 - (0.5 \times \text{brandstofcoëfficiënt} \times \text{#g CO}_2\text{/km}) $$
Met een minimum aftrek van 50% en een maximum van 100%. Het resultaat wordt afgerond op één cijfer na de komma.
De brandstofcoëfficiënt varieert per type motor:
* 1: Dieselmotor
* 0,95: Benzine (hybride), elektrisch, dieselhybride, LPG-motor, biobrandstof, waterstof of andere
* 0,9: CNG-motor (aardgas)
> **Voorbeeld van de gramformule:** Een dieselwagen met 120 gram CO2-uitstoot/km. De berekening is: $120 - (0.5 \times 1 \times 120) = 60.0\%$ aftrekbaar. Dit betekent dat 40.0% van de kosten verworpen uitgaven zijn.
#### 3.4.3 Valse plug-in hybrides
Een "valse" plug-in hybride wordt gedefinieerd als een voertuig waarbij de elektrische batterij een energiecapaciteit heeft van minder dan 0,5 kWh per 100 kg wagengewicht, of waarbij de CO2-uitstoot meer dan 50 g/km bedraagt. Dit geldt voor voertuigen aangekocht, gehuurd of geleaset vanaf 01/01/2018.
Om het aftrekpercentage te bepalen, moet men in de gramformule het volgende doen:
* De CO2-uitstoot van het overeenstemmende niet-hybride model van hetzelfde merk met dezelfde brandstofmotor gebruiken.
* Indien geen overeenstemmend niet-hybride model bestaat, de CO2-uitstoot van de hybride wagen met 2,5 vermenigvuldigen.
#### 3.4.4 Toekomstige aftrekbaarheid van autokosten
* **Vanaf 01/01/2026:** Enkel kostenaftrek mogelijk voor emissievrije wagens (elektrische wagens).
* **Vóór 01/01/2026:** Een overgangsregeling geldt, waarbij de datum van aankoop, huur of leasing bepalend is.
**Specifieke regels per type wagen en aankoopdatum:**
* **CO2-uitstootvrije personenwagens (elektrisch):**
* Aangekocht vóór 01/07/2023: Overgangsregel op basis van de bestaande gramformule.
* Aangekocht tussen 01/07/2023 en 31/12/2025: Uitdoofregeling op basis van de bestaande gramformule. Bestaande regels blijven van toepassing t.e.m. aanslagjaar (AJ) 2025. Vanaf AJ 2026 start de uitdoofregeling.
* Voor wagens zonder CO2-uitstootgegevens bij de DIV: 0% vanaf AJ 2026.
* Uitstoot ≥ 200 gram: Gramformule blijft van toepassing, maar het minimum en maximum verdwijnen.
* **Personenwagens op fossiele brandstof (incl. plug-in hybrides):**
* Aangekocht vanaf 01/01/2026: 0% aftrek.
* **Plug-in hybrides aangekocht vanaf 01/01/2023:**
* Brandstofkosten (benzine/diesel) worden beperkt tot 50% aftrek. Dit wordt 25% vanaf 01/01/2027 en 0% vanaf 01/01/2028. Elektriciteitskosten volgen de gewone regels.
#### 3.4.5 Niet-geviseerde personenwagens
Alle kosten die verband houden met het gebruik van het voertuig, zoals afschrijvingen, verkeersbelasting, carwash, niet-aftrekbare btw, onderhouds- en herstellingskosten, brandstof, vergoedingen voor thuis opladen van een hybride of elektrische personenwagen, en andere beroepsmatige kilometers, worden beperkt volgens de regels van artikel 66 WIB 92.
#### 3.4.6 Volledig aftrekbare autokosten
Er zijn specifieke categorieën van autokosten die volledig aftrekbaar zijn:
* Financierings-, mobiliteitskosten en kosten m.b.t. laadstations voor elektrische wagens (minimaal 5 jaar leasing).
* Garagekosten of autostaanplaatsen die de vennootschap huurt of aankoopt voor de wagens van klanten en/of personeelsleden (let op: eigen bedrijfswagens zijn wel beperkt).
* Beroepsmatige taxikosten zijn 75% aftrekbaar.
#### 3.4.7 Autokosten eigen aan de werkgever
Indien de vennootschap een vergoeding betaalt aan WN's/BL's voor beroepsmatige verplaatsingen met hun eigen wagen, moeten deze vergoedingen ook worden beperkt. Dit staat los van de vergoeding voor woon-werkverkeer, die volledig aftrekbaar is omdat het een bezoldiging is voor de werknemer.
#### 3.4.8 Invloed van VAA en eigen bijdrage op verworpen uitgaven (VU)
Het bedrag van het Voordeel Alle Aard (VAA) toegekend aan personeelsleden of bedrijfsleiders voor het privégebruik van de personenwagen mag in mindering worden gebracht van de te beperken autokosten bij de berekening van de verworpen uitgaven.
* **Kostenverwerping:** 17% van het VAA toegekend aan personeelsleden of bedrijfsleiders voor het privégebruik van de personenwagen.
* **40% regel:** Dit percentage bedraagt 40% indien de brandstofkosten van het persoonlijk verbruik ook (deels) ten laste van de vennootschap komen, conform artikel 198, 9°bis WIB 92. Dit percentage wordt berekend vóór aftrek van de eigen bijdrage en wordt toegepast op bedragen die via rekening courant of inhouding op het nettoloon worden aangerekend (inclusief btw).
> **Belangrijk:** Het bedrag van het VAA wordt eerst afgetrokken van de te beperken autokosten om de VU te berekenen.
#### 3.4.9 Meer- en minderwaarden op auto's
* **Meerwaarden:** Slechts het deel van de meerwaarde dat belastbaar is, wordt meegenomen in de berekening. Dit percentage is gekoppeld aan het percentage dat de auto fiscaal aftrekbaar is geweest. Het niet-belastbare deel verhoogt de belastbare reserves.
* **Minderwaarden:** Het niet-aftrekbare gedeelte van de minderwaarde wordt als verworpen uitgave beschouwd. Dit deel wordt berekend op basis van een rekenkundig gemiddelde van de afschrijvingen.
### 3.5 Niet-aftrekbare receptiekosten
Receptiekosten, gemaakt in het kader van de ontvangst van derden (externe relaties), zijn fiscaal slechts voor 50% aftrekbaar. Dit geldt ongeacht de locatie van de receptie of de specifieke reden. Het resterende deel van 50% wordt opgenomen als verworpen uitgave onder **Code 1207**.
**Uitzondering:** Receptiekosten zijn 100% aftrekbaar indien ze expliciet en afzonderlijk op de factuur worden vermeld en worden doorgerekend aan een derde.
### 3.6 Kosten van relatiegeschenken
Kosten van relatiegeschenken, gedefinieerd als uitgaven met een zekere waarde die periodiek of toevallig worden aangeboden in het kader van beroepsrelaties (bv. bloemen, pralines, doch niet de producten die de vennootschap zelf vervaardigt), zijn fiscaal voor 50% aftrekbaar. Het niet-aftrekbare deel van 50% wordt opgenomen als verworpen uitgave onder **Code 1207**.
#### 3.6.1 Uitzonderingen op de aftrekbeperking van relatiegeschenken
Bepaalde uitgaven die lijken op relatiegeschenken zijn volledig aftrekbaar:
* **Reclameartikelen:** Artikelen met een zeer grote verspreiding, geringe waarde, en met de naam en/of het logo van de vennootschap op een blijvende en opvallende wijze.
* **Stalen:** Gratis aan klanten/potentiële klanten gegeven kleine hoeveelheden om een product te testen.
* **Prijzen voor wedstrijden of tombola's:** Prijzen (in geld of natura) die worden toegekend in wedstrijden of loterijen waaraan alleen verbruikers kunnen deelnemen.
* **Toegang tot culturele en sportieve manifestaties:** Kosten van toegangskaarten en abonnementen, inclusief loges en business seats. Indien de vennootschap deze evenementen sponsort en in ruil toegangskaarten krijgt, zijn de sponsorkosten 100% aftrekbaar.
* **Promotieartikelen in het kader van een commerciële actie:** Geschenken die worden verstrekt bij een bepaald aankoopbedrag.
* **Doorgerekende kosten van relatiegeschenken:** Volledig aftrekbaar indien ze expliciet en afzonderlijk op de factuur worden vermeld en aan een derde worden doorgerekend.
#### 3.6.2 Relatiegeschenken en voordelen van alle aard (VAA)
Wanneer een relatiegeschenk wordt verstrekt aan een vrij beroeper, een zelfstandige handelaar of een vennootschap, moet, afhankelijk van de waarde, een fiche 281.50 worden opgesteld:
* **Relatiegeschenk > 250 euro (incl. btw) op jaarbasis:** Fiche 281.50 is vereist, en het geschenk is 100% aftrekbaar voor de vennootschap.
* **Relatiegeschenk ≤ 250 euro (incl. btw) op jaarbasis:** Geen fiche 281.50 nodig, en het geschenk is 50% aftrekbaar voor de vennootschap (50% in VU).
### 3.7 Niet-aftrekbare restaurantkosten
Restaurantkosten zijn fiscaal slechts voor 69% aftrekbaar. Het resterende deel van 31% wordt als verworpen uitgave opgenomen onder **Code 1208**. Dit geldt ook voor buitenlandse restaurantkosten.
Bewijsstukken zoals btw-bonnetjes, bankafschriften en bewijzen van de professionele reden (agenda, e-mail) zijn vereist.
#### 3.7.1 Uitzonderingen op de aftrekbeperking van restaurantkosten
Bepaalde restaurantkosten zijn volledig aftrekbaar:
* Kosten betaald door vertegenwoordigers van de voedingssector (artikel 53, 8°bis WIB 92).
* Kosten van sociale maaltijden voor personeel in een bedrijfsrestaurant (een deel kan echter niet aftrekbaar zijn als het een sociaal voordeel betreft).
* Restaurantkosten naar aanleiding van een personeelsfeest: Dit geldt voor welbepaalde dagen, maar de Minister van Financiën heeft bepaald dat eender welke dag per jaar acceptabel is.
* Forfaitaire vergoeding voor dienstreizen.
* Terugbetaling van werkelijke restaurantkosten tijdens buitenlandse zakenreizen (kost eigen aan de WG).
* Doorgerekende restaurantkosten: Volledig aftrekbaar indien expliciet en afzonderlijk vermeld op de factuur en doorberekend aan een derde.
#### 3.7.2 Restaurantkosten in het kader van business seats en loges
De huur van loges wordt beschouwd als publiciteitskosten en is 100% aftrekbaar indien de vennootschap kan aantonen dat het gaat om publiciteit. De restaurantkosten binnen deze loges volgen echter de algemene regel en zijn 69% aftrekbaar.
#### 3.7.3 Restaurantkosten in sterrenrestaurants
Een restaurantbezoek in een sterrenrestaurant op zich vormt geen probleem. Echter, een gedeelte van de kosten kan worden verworpen indien deze kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, conform artikel 53, 10° WIB 92.
### 3.8 Kosten van niet-specifieke beroepskledij
Enkel kosten van *specifieke* beroepskledij zijn fiscaal aftrekbaar. Dit omvat:
1. Reglementair opgelegde werkkleding.
2. Bijzondere kleding, aangepast aan de uitgeoefende bedrijvigheid en wegens de aard van het beroep verplicht, noodzakelijk of gebruikelijk.
Niet-specifieke beroepskledij (bv. gewone kleding die ook privé wordt gedragen) is in principe niet aftrekbaar als beroepskost en wordt opgenomen onder **Code 1209** als verworpen uitgave, tenzij het wordt toegekend als VAA aan de genieter (WN/BL), in welk geval het wel aftrekbaar is voor de vennootschap. De niet-aftrekbaarheid geldt wanneer er geen oorzakelijk verband is met de bedrijfsactiviteit of wanneer de kledij in de vennootschap blijft.
#### 3.8.1 Doorgerekende kosten van niet-specifieke kledijkosten
Net als bij andere kosten, zijn doorgerekende kosten van niet-specifieke kledijkosten volledig aftrekbaar indien ze expliciet en afzonderlijk op de factuur vermeld worden en aan een derde worden doorberekend.
### 3.9 Overdreven intresten
Intresten betaald aan belastingplichtigen zijn slechts aftrekbaar tot het marktconforme rentepercentage, conform artikel 55 WIB 92. Uitzonderingen hierop gelden voor intresten betaald aan financiële instellingen uit de EER (artikel 56 WIB 92). Het gedeelte van de intrest dat de marktrente overschrijdt, wordt als een verworpen uitgave opgenomen onder **Code 1210**.
De vennootschap moet aantonen dat de betaalde rente conform de marktrente is. De marktrente wordt bepaald op basis van de aard van het krediet, de financiële toestand van de ontlener, de looptijd van de lening en het leningsbedrag. Voor niet-hypothecaire leningen van onbepaalde duur wordt de vennootschap belast op de werkelijk verkregen inkomsten.
### 3.10 Toegekende abnormale of goedgunstige voordelen
Abnormale of goedgunstige voordelen die door een vennootschap worden toegekend aan derden, leiden tot een winstcorrectie. Dit gebeurt wanneer een vennootschap overdreven kosten maakt of vrijwillig afziet van winsten. Voorbeelden hiervan zijn het toestaan van renteloze leningen, verkopen van goederen tegen te lage prijzen, of kosteloos ter beschikking stellen van activa.
Deze voordelen moeten worden toegevoegd aan de belastbare winst onder **Code 1212**, tenzij de vennootschap kan aantonen dat de voordelen bij de verkrijger belast worden. Dit geldt niet altijd voor buitenlandse voordelen, afhankelijk van de band met België en het belastingregime in het buitenland.
**De hoedanigheid van de verkrijger van het voordeel bepaalt de aftrekbaarheid:**
* **Genieter is een Belgische onderneming (vennootschap of zelfstandige) of de eigen werknemer/bedrijfsleider (BL) of diens naaste:** Geen opname in Code 1212, maar mogelijk wel als VAA bij de genieter.
* **Genieter is een derde natuurlijk persoon zonder beroepsrelatie of een Belgische rechtspersoon onderworpen aan de RPB:** Opname in Code 1212.
* **Buitenlandse genieters:** Opname in Code 1212 indien er een band van wederzijdse afhankelijkheid bestaat, of indien de genieter gevestigd is in een land met een aanzienlijk gunstiger belastingregime.
### 3.11 Sociale voordelen
Onbelangrijke voordelen die de werkgever (WG) met een sociaal oogmerk aan zijn werknemers (WN's)/bedrijfsleiders (BL's) verstrekt, zijn fiscaal niet aftrekbaar als beroepskosten en worden opgenomen onder **Code 1214** als verworpen uitgave. Voor de genietende WN/BL zijn deze voordelen echter altijd vrijgesteld.
Enkele voorbeelden van niet-aftrekbare sociale voordelen zijn:
* Geringe geschenken bij de geboorte van kinderen van personeelsleden (maximaal 50 euro, tenzij omstandigheden een hoger bedrag rechtvaardigen).
* Kosten van abonnementen of toegangskaarten voor culturele of sportieve evenementen die gratis worden uitgedeeld.
* Geringe eenmalige gelegenheidsgeschenken tot 500 euro.
* Kosten van gezelschapsreizen langer dan één dag voor het personeel.
Aftrekbare sociale voordelen omvatten:
* Kosten van gezelschapsreizen van maximaal één dag voor het personeel.
* Gratis koffie, thee, fruit, noten etc. tijdens de werkuren.
* Specifieke beroepsopleiding van personeelsleden.
* Restaurant- en receptiekosten voor een eenmalig personeelsfeest.
* Sociale maaltijden aan personeelsleden in het bedrijfsrestaurant, mits de eigen bijdrage van de werknemer voldoende hoog is.
* Huwelijkspremies tot maximaal 245 euro.
* Geschenken in natura, cash of waardebonnen onder bepaalde voorwaarden (zie hieronder).
**Geschenken in natura, cash of waardebonnen:**
Deze zijn 100% aftrekbaar en vrijgesteld als VAA indien ze aan specifieke voorwaarden voldoen:
* De toekenning gebeurt ter gelegenheid van 1 of meer feesten of jaarlijkse gebeurtenissen (maximaal 40 euro/jaar/WN).
* Bij de overhandiging van een eervolle onderscheiding (maximaal 120 euro/jaar/WN).
* Bij pensionering of brugpensionering (maximaal 40 euro/volledig dienstjaar).
De waardebonnen moeten "gewone" waardebonnen zijn. De vrijstelling bij de werknemer is niet gebonden aan het maximumbedrag van 40 euro; geschenken zijn vrijgesteld indien ze "gering" zijn (circa 50 euro per geschenk/gelegenheid, afhankelijk van de omstandigheden).
### 3.12 Voordelen uit maaltijd-, sport-, cultuur- of ecocheques
Maaltijd-, sport-, cultuur- of ecocheques zijn in principe niet aftrekbaar als beroepskost en worden opgenomen onder **Code 1215** als verworpen uitgave. Er geldt echter een uitzondering van 2 euro per cheque voor de machthebbers (MC's) indien aan alle voorwaarden is voldaan.
Indien de voorwaarden niet worden voldaan, is het voordeel belastbaar als VAA voor de genietende werknemer/bedrijfsleider en is het voordeel wel aftrekbaar voor de vennootschap (met ficheverplichting).
### 3.13 Huur en vergoedingen voor een zakelijk gebruiksrecht op een onroerend goed
Huurvergoedingen voor een onroerend goed dat door de vennootschap wordt gehuurd, zijn niet aftrekbaar indien de bijlage 275 MLH ontbreekt, er geen facturering is, of wanneer de huur kosteloos gebeurt (registratie als privéhuur). Deze niet-aftrekbare kosten worden opgenomen onder **Code 1248**. Het doel van de bijlage 270 MLH is het verstrekken van informatie over de identiteit van de verhuurder en het onroerend goed.
### 3.14 Liberaliteiten
Alle giften en schenkingen zonder commerciële bedoelingen aan derden zijn niet aftrekbaar als beroepskost en worden opgenomen onder **Code 1216**. Hoewel er onder bepaalde voorwaarden mogelijkheden zijn om bepaalde giften fiscaal te verwijderen uit de winst, is de grens tussen publiciteit en liberaliteit in de praktijk niet altijd eenduidig.
### 3.15 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen
Waardeverminderingen op aandelen zijn niet aftrekbaar als beroepskost, tenzij ze gerechtvaardigd zijn. Indien ze niet gerechtvaardigd zijn, worden ze belast als een onderschatting van het actief. Minderwaarden op aandelen zijn eveneens niet aftrekbaar.
### 3.16 Werknemersparticipaties en winstpremies
Winstpremies en werknemersparticipaties (bv. winstdeelname in het kapitaal, aandelen met stemrecht) zijn niet aftrekbaar als beroepskost en worden opgenomen onder **Code 1233**. Er geldt ook een algemeen aftrekverbod voor deze kosten. De maximale bruto loonmassa voor winstpremies bedraagt 30%, en voor werknemersparticipaties maximaal 10% van de totale brutoloonmassa en maximaal 20% van de winst na belastingen.
### 3.17 Minimumbelasting
Voor boekjaren die aanvangen vanaf 31 december 2023, moeten multinationals en omvangrijke binnenlandse groepen (met een geconsolideerde jaaromzet van ten minste 750 miljoen euro) een minimumvennootschapsbelasting van 15% betalen over hun winst in elk land waar ze actief zijn. Indien België niet ten minste 15% vennootschapsbelasting ontvangt, zal België bijheffen via een 'bijheffing'. Deze bijheffing (en eventuele verhogingen, kosten en nalatigheidsinteresten) is niet aftrekbaar en wordt opgenomen onder **Code 1249**.
### 3.18 Niet-verantwoorde kosten en verdoken meerwinsten
Niet-verantwoorde kosten die het voorwerp waren van een aanslag inzake geheime commissielonen (bv. fictieve facturen om sommen uit de vennootschap te onttrekken) en verdoken meerwinsten vastgesteld bij controle, worden opgenomen onder **Code 1225** als verworpen uitgaven.
### 3.19 Niet-uitgekeerde winst van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap (CFC)
De Controlled Foreign Company (CFC)-wetgeving is bedoeld om de niet-uitgekeerde winst van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap of vaste inrichting met een lage belastingdruk, toe te voegen aan de winst van de Belgische controlerende vennootschap. Indien aan de controle- en taxatievoorwaarden wordt voldaan en er geen vrijstelling mogelijk is, moet de winst van de CFC worden belast in België en opgenomen onder **Code 1238** als verworpen uitgave.
**CFC's omvatten:**
* Een door een Belgische vennootschap gecontroleerde buitenlandse vennootschap of buitenlandse vaste inrichting, gevestigd in een land met een lage belastingdruk.
* **Controlevoorwaarde:** De Belgische vennootschap moet minimaal 50% van de stemrechten, kapitaal of winstrechten bezitten.
* **Taxatievoorwaarde:** De buitenlandse vennootschap of inrichting is niet onderworpen aan een inkomstenbelasting, of is onderworpen aan een belastingdruk van minder dan 50% van de Belgische vennootschapsbelasting die verschuldigd zou zijn indien deze in België gevestigd was (minder dan 12,50% bij het Belgische tarief van 25%). Er is geen uitzondering voor EU-lidstaten. Lijsten van niet-coöperatieve rechtsgebieden en belastingparadijzen worden gehanteerd.
### 3.20 Andere verworpen uitgaven
Verschillende andere uitgaven zijn specifiek als niet-aftrekbaar aangemerkt en moeten als verworpen uitgave worden opgenomen:
* Kosten voor jacht, visvangst, yachten of andere pleziervaartuigen en lusthuizen (**Code 1239**).
* Kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen (**Code 1239**).
* Intresten betaald aan belastingplichtigen in een belastingparadijs (**Code 1239**).
* Effectentaks (**Code 1239**).
---
# Sociale voordelen, pensioenen en werknemersparticipaties
Dit onderwerp behandelt de fiscale implicaties van diverse uitgaven, waaronder specifieke personeelsvoordelen, pensioenopbouw, werknemersparticipaties, en geschenken, evenals de regels rondom maaltijd-, sport- en ecocheques, en de aftrekbaarheid van autokosten.
## 4. Sociale voordelen, pensioenen en werknemersparticipaties
Dit hoofdstuk bespreekt verschillende uitgaven die in de vennootschapsbelasting al dan niet aftrekbaar zijn. Het focust op de fiscale behandeling van sociale voordelen, pensioenopbouw, werknemersparticipaties, en de specifieke regels voor maaltijd-, sport- en ecocheques. Ook autokosten en representatiekosten komen aan bod.
### 4.1 Niet-aftrekbare belastingen
Niet-aftrekbare belastingen worden beschouwd als verworpen uitgaven (VU) en verhogen het belastbaar resultaat. Dit betreft belastingen die in de boekhouding worden opgenomen onder rubriek 67 'Belastingen op het resultaat' en die het boekhoudkundig resultaat hebben verminderd.
* **Bedrijfsbelastingen** die fiscaal aftrekbaar zijn, vereisen geen correctie.
* **Niet-aftrekbare belastingen** die het boekhoudresultaat hebben verminderd, worden als VU opgenomen onder code 1201.
* **Gewestelijke belastingen, heffingen en retributies** zijn in principe niet aftrekbaar (Art. 198, §1, 5° WIB 92) en worden onder code 1202 als VU opgenomen. Voorbeelden hiervan zijn de onroerende voorheffing, verkeersbelasting, en de belasting op de inverkeerstelling. Vanaf 1 januari 2024 zijn bepaalde gewestelijke belastingen, zoals de heffing op vervuiling van oppervlaktewateren, niet meer aftrekbaar.
* **Geldboeten** opgelegd door de overheid, zowel administratieve als strafrechtelijke, zijn over het algemeen niet aftrekbaar (Art. 53, 6° WIB 92) en worden onder code 1203 als VU geboekt. Uitzonderingen hierop zijn contractuele schadevergoedingen, parkeerretributies, boetes als voordeel van alle aard, kostenbijdragen bij laattijdig neergelegde jaarrekeningen en belastingverhogingen m.b.t. onroerende voorheffing van professioneel gebruikte onroerende goederen.
* **Bijheffingen** in het kader van Pilar Two wetgeving, die van toepassing zijn indien een multinational of grote binnenlandse groep geen effectieve belasting van 15% betaalt, zijn niet aftrekbaar (Art. 198, §1, 18° WIB 92) en worden onder code 1249 opgenomen.
### 4.2 Niet-aftrekbare pensioenen, kapitalen, werkgeversbijdragen en -premies
De opbouw van een extra wettelijk pensioen door de vennootschap voor bedrijfsleiders (BL) en werknemers (WN) is aftrekbaar onder strikte voorwaarden (Art. 59 WIB 92).
* **Groepsverzekering of IPT (zelfstandig BL):** Indien een BL geen regelmatige en maandelijkse bezoldiging ontvangt, worden de door de vennootschap gestorte IPT-premies belast als voordeel van alle aard (VAA) voor de BL en als verworpen uitgave (VU) voor de vennootschap.
* **80%-grens:** De premiebetalingen voor groepsverzekeringen en IPT's zijn fiscaal beperkt tot een maximum van 80% van het jaarloon van de WN/BL, na aftrek van het wettelijk pensioen, rekening houdend met de loopbaan. Het gedeelte dat deze grens overschrijdt, is niet aftrekbaar en wordt als VU opgenomen onder code 1204. De aftrekbaarheid wordt gecontroleerd aan de hand van een specifieke formule:
$$ \text{Aftrekbaar percentage} = 120 - (0,5 \times \text{brandstofcoëfficiënt} \times \text{# g CO}_2/\text{km}) $$
met een minimum van 50% en een maximum van 100%. De brandstofcoëfficiënt varieert afhankelijk van het type motor.
### 4.3 Niet-aftrekbare autokosten
De aftrekbaarheid van kosten voor personenwagens is gekoppeld aan de CO2-uitstoot.
* **CO2-uitstoot ≥ 200 g/km:** Aftrekpercentage is 40%.
* **CO2-uitstoot < 200 g/km:** Aftrekpercentage wordt berekend met de gramformule.
* **Gramformule:**
$$ \text{Aftrek%} = 120 - (0,5 \times \text{brandstofcoëfficiënt} \times \text{# g CO}_2/\text{km}) $$
met een minimum van 50% en een maximum van 100%, afgerond op 1 decimaal. De brandstofcoëfficiënt is 1 voor diesel, 0,95 voor benzine (hybride), elektrisch, etc., en 0,9 voor CNG.
* **"Valse" plug-in hybrides:** Dit zijn plug-in hybrides met een batterijcapaciteit van minder dan 0,5 kWh per 100 kg wagengewicht of met een CO2-uitstoot van meer dan 50 g/km, aangekocht vanaf 1 januari 2018. Voor de berekening van het aftrekpercentage wordt de CO2-uitstoot van een vergelijkbaar niet-hybride model genomen, of de CO2-uitstoot van de hybride wagen maal 2,5 indien er geen vergelijkbaar model is.
* **Toekomstige aftrekbaarheid:**
* Vanaf 1 januari 2026 zijn de kostenaftrek voor personenwagens enkel nog mogelijk voor emissievrije wagens.
* Voor wagens aangekocht vóór 1 januari 2026 geldt een overgangsregeling. De datum van aankoop/huur/leasing is bepalend.
* Vanaf boekjaar 2026 wordt de aftrek voor wagens op fossiele brandstof (inclusief plug-in hybrides) geleidelijk afgebouwd, met 0% aftrek vanaf 1 januari 2026 voor wagens aangekocht vanaf die datum.
* Voor wagens zonder CO2-uitstootgegevens (elektrische wagens) geldt vanaf boekjaar 2026 0% aftrek.
* **Niet-geviseerde personenwagens:** Alle kosten die verband houden met het gebruik van het voertuig (afschrijvingen, verkeersbelasting, carwash, niet-aftrekbare btw, onderhoud, brandstof, vergoedingen voor laden, etc.) zijn onderworpen aan de aftrekbeperkingen.
* **Volledig aftrekbare autokosten:** Financieringskosten, mobilofoonkosten en kosten m.b.t. laadstations voor elektrische wagens (minimaal 5 jaar huur) zijn 100% aftrekbaar. Garagekosten of autostaanplaatsen die de vennootschap huurt of aankoopt voor de wagens van klanten en/of personeelsleden zijn eveneens 100% aftrekbaar, mits de eigen bedrijfswagens wel beperkt worden. Beroepsmatige taxikosten zijn 75% aftrekbaar.
* **Autokosten eigen aan de werkgever:** Vergoedingen die de vennootschap betaalt aan WN's/BL's voor beroepsmatige verplaatsingen met hun eigen wagen moeten ook beperkt worden. Het bedrag van het VAA toegekend aan personeelsleden of bedrijfsleiders voor het privégebruik van de personenwagen leidt tot een niet-aftrekbaar gedeelte van 17% van het VAA (code 1206). Dit percentage bedraagt 40% als de brandstofkosten van het persoonlijk verbruik ook (deels) ten laste van de vennootschap komen. Het bedrag van het VAA mag in mindering gebracht worden van de te beperken autokosten bij de berekening van de VU.
* **Meer- en minderwaarden op auto's:** Het niet-belastbaar gedeelte van een meerwaarde wordt toegevoegd aan de belastbare reserves. Een niet-aftrekbare minderwaarde wordt als VU behandeld. Het rekenkundig gemiddelde van de aftrekbare afschrijvingen wordt gebruikt om het belastbaar gedeelte van de meerwaarde te bepalen.
### 4.4 Verworpen uitgaven voor diverse kosten
Diverse andere uitgaven kunnen onder bepaalde omstandigheden als verworpen uitgaven worden beschouwd.
* **Niet-aftrekbare receptiekosten:** Kosten gelinkt aan de ontvangst van derden, zowel in het bedrijf als daarbuiten, zijn 50% aftrekbaar (code 1207). Indien deze kosten worden doorgerekend aan een derde, met duidelijke vermelding op de factuur, zijn ze 100% aftrekbaar.
* **Kosten van relatiegeschenken:** Relatiegeschenken zijn 50% aftrekbaar (code 1207), tenzij ze een zeer grote verspreiding kennen, een geringe waarde hebben, en het bedrijfslogo duidelijk vermelden, in welk geval ze 100% aftrekbaar zijn. Stalen, prijzen voor wedstrijden/tombola's, toegang tot culturele en sportieve manifestaties, en promotieartikelen in het kader van een commerciële actie zijn 100% aftrekbaar onder specifieke voorwaarden. Bij het verlenen van een relatiegeschenk aan een vrij beroeper, zelfstandige handelaar of vennootschap boven een bepaalde waarde (250 euro incl. btw op jaarbasis) dient een fiche 281.50 te worden opgesteld.
* **Niet-aftrekbare restaurantkosten:** Kosten voor restaurantbezoek zijn 69% aftrekbaar (code 1208). Uitzonderingen hierop zijn kosten voor vertegenwoordigers van de voedingssector, kosten van sociale maaltijden voor personeel in een bedrijfsrestaurant, restaurantkosten n.a.v. een personeelsfeest, forfaitaire vergoedingen voor dienstreizen en de terugbetaling van werkelijke restaurantkosten tijdens buitenlandse zakenreizen. Indien restaurantkosten worden doorgerekend aan een derde, zijn ze 100% aftrekbaar. Restaurantkosten in sterrenrestaurants kunnen deels verworpen worden als ze onredelijk de beroepsbehoeften overschrijden.
* **Kosten van niet-specifieke beroepskledij:** Alleen kosten van specifieke beroepskledij (reglementair opgelegd of aangepast aan de aard van het beroep) zijn fiscaal aftrekbaar. Niet-specifieke beroepskledij is een VU (code 1209), tenzij het als VAA wordt aangerekend bij de genieter.
* **Overdreven intresten:** Intresten betaald aan verbonden ondernemingen zijn slechts aftrekbaar tot de marktrente (Art. 55 WIB 92), behalve indien betaald aan financiële instellingen uit de EER (Art. 56 WIB 92). Het gedeelte van de intrest boven de marktrente is een VU (code 1210).
* **Toegekende abnormale of goedgunstige voordelen:** Dit zijn voordelen die geen tegenprestatie ontvangen (goedgunstig) of die indruisen tegen de normale gang van zaken (abnormaal), zoals renteloze leningen of verkopen tegen te lage prijzen. Deze voordelen worden als VU (code 1212) beschouwd, tenzij de verstrekker kan aantonen dat de voordelen bij de verkrijger belast worden. Bepaalde buitenlandse transacties met verbonden buitenlandse ondernemingen of ondernemingen in belastingparadijzen leiden echter altijd tot een winstcorrectie.
* **Sociale voordelen:** Bepaalde sociale voordelen, zoals anciënniteitspremies, geringe geschenken bij geboorte of huwelijk, kosten van kinderopvang, en gezelschapsreizen, zijn niet aftrekbaar als beroepskost (VU, code 1214), maar zijn wel vrijgesteld bij de genieter (WN/BL). Andere sociale voordelen, zoals gratis koffie/thee, specifieke beroepsopleidingen, en restaurantkosten n.a.v. personeelsfeesten, zijn wel aftrekbaar. Geschenken in natura, cash of waardebonnen zijn vrijgesteld als ze gering zijn (ongeveer 50 euro/geschenk/gelegenheid) en niet meer dan 4 keer per jaar worden toegekend (tot 40 euro/jaar/WN) of bij gelegenheid van een eervolle onderscheiding (tot 120 euro/jaar/WN).
* **Voordelen uit maaltijd-, sport-, cultuur- of ecocheques:** Deze zijn over het algemeen niet aftrekbaar als beroepskost (VU, code 1215), tenzij voldaan is aan specifieke voorwaarden. Indien de voorwaarden niet voldaan zijn, worden ze wel als VAA bij de genieter belast en zijn ze aftrekbaar voor de vennootschap.
* **Huur en vergoedingen voor een zakelijk gebruiksrecht op een onroerend goed:** Huurvergoedingen zijn niet aftrekbaar bij gebrek aan een bijlage 270 MLH bij de aangifte of gebrek aan facturering (code 1248).
* **Liberaliteiten:** Giften en schenkingen zonder commerciële bedoelingen aan derden zijn niet aftrekbaar als beroepskost (VU, code 1216).
* **Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen:** Niet-gerechtvaardigde waardeverminderingen zijn niet aftrekbaar.
* **Werknemersparticipaties en winstpremies:** Winstpremies en winstdelname van werknemers in het kapitaal van de vennootschap zijn niet aftrekbaar als beroepskost (VU, code 1233), met maximale percentages gerelateerd aan de brutoloonmassa en de winst na belastingen.
* **Niet-uitgekeerde winst van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap (CFC):** Winsten van buitenlandse vennootschappen die onderworpen zijn aan een lage belastingdruk kunnen worden toegevoegd aan het belastbaar resultaat van de Belgische controlerende vennootschap (code 1238). Dit is van toepassing als aan controle- en taxatievoorwaarden is voldaan.
* **Andere verworpen uitgaven:** Kosten voor jachten, pleziervaartuigen en lusthuizen, kosten die onredelijk de beroepsbehoeften overschrijden, intresten betaald aan belastingplichtigen in een belastingparadijs en de effectentaks zijn niet aftrekbaar (code 1239).
### 4.5 Pensioenopbouw
De opbouw van extra wettelijk pensioen door de vennootschap voor bedrijfsleiders en werknemers is aftrekbaar onder strikte voorwaarden (Art. 59 WIB 92). De bijdragen zijn fiscaal beperkt door de 80%-grens, die het toekomstige pensioenplafond definieert.
### 4.6 Werknemersparticipaties en winstpremies
Werknemersparticipaties, zoals winstdeling in het kapitaal van de vennootschap (aandelen met stemrecht), zijn niet aftrekbaar als beroepskost (VU, code 1233). Er gelden maximale percentages ten opzichte van de brutoloonmassa en de winst na belastingen.
### 4.7 Maaltijd-, sport- en ecocheques
Voordelen uit maaltijd-, sport-, cultuur- of ecocheques zijn over het algemeen niet aftrekbaar als beroepskost (VU, code 1215). Indien de specifieke voorwaarden niet voldaan zijn, worden deze voordelen wel als voordeel van alle aard bij de genieter belast en zijn ze aftrekbaar voor de vennootschap.
### 4.8 Fiscale gevolgen van meer- en minderwaarden op activa
Bij de realisatie van meerwaarden op bepaalde activa, zoals auto's, is een deel van de meerwaarde fiscaal vrijgesteld en wordt het resterende belastbare deel toegevoegd aan de winst van de vennootschap. Minderwaarden die niet aftrekbaar zijn, worden als verworpen uitgaven beschouwd.
### 4.9 Belang van documentatie en bewijsvoering
Voor de aftrekbaarheid van kosten is het cruciaal om de echtheid, het bedrag en de aard van de uitgaven correct te documenteren. Bij gebrek hieraan of bij het niet voldoen aan specifieke wettelijke voorwaarden, kunnen uitgaven als niet-aftrekbaar worden beschouwd en leiden tot verworpen uitgaven.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verworpen uitgaven (VU) | Uitgaven die de vennootschapsbelasting niet mogen verminderen en daarom bij de belastbare winst worden opgeteld. |
| Aftrekbare beroepskost | Kosten die gemaakt zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en waarvoor de echtheid en het bedrag verantwoord kunnen worden. |
| Fiscaal niet-aftrekbaar | Een uitgave die niet in mindering mag worden gebracht van de belastbare winst. |
| Belastbare reserves | Reserves die onder bepaalde voorwaarden tot de belastbare winst van een vennootschap worden gerekend. |
| Niet-aftrekbare belastingen | Belastingen die niet fiscaal aftrekbaar zijn als beroepskost. Voorbeelden zijn de bijheffing onder de Pillar Two-wetgeving en bepaalde gewestelijke belastingen. |
| Roerende voorheffing (RV) | Een inhouding op bepaalde inkomsten, zoals dividenden, die door de vennootschap wordt ingehouden en doorgestort aan de fiscus. |
| Gewestelijke belastingen | Belastingen die door de gewesten worden toegepast op basis van hun eigen fiscale bevoegdheden, waarvan sommige niet aftrekbaar zijn. |
| Geldboeten | Strafrechtelijke of administratieve sancties die niet fiscaal aftrekbaar zijn als beroepskost. |
| Contractuele schadevergoedingen | Vergoedingen die worden betaald als gevolg van een contractuele tekortkoming en waarvan de aftrekbaarheid afhankelijk is van de omstandigheden. |
| Groepsverzekering | Een collectieve verzekering die door de werkgever wordt afgesloten voor zijn werknemers, waarbij de premies onder bepaalde voorwaarden fiscaal beperkt aftrekbaar zijn. |
| IPT (Individuele Pensioentoezegging) | Een pensioenregeling voor zelfstandigen, waarbij de gestorte premies fiscaal aftrekbaar kunnen zijn onder strikte voorwaarden. |
| 80%-grens | Een limiet voor de aftrekbaarheid van pensioenopbouw, waarbij de toekomstige pensioenuitkering maximaal 80% van het jaarloon mag bedragen. |
| Gramformule | Een formule die wordt gebruikt om het aftrekpercentage van autokosten te bepalen, gebaseerd op de CO2-uitstoot van het voertuig. |
| Valse plug-in hybride | Een plug-in hybride wagen die niet voldoet aan specifieke criteria voor batterijcapaciteit of CO2-uitstoot, waardoor een aangepaste berekening van het aftrekpercentage geldt. |
| Emissievrije wagens | Voertuigen die geen schadelijke stoffen uitstoten tijdens het gebruik, zoals elektrische wagens. Vanaf 2026 zijn alleen deze wagens volledig aftrekbaar. |
| VAA (Voordeel Alle Aard) | Een voordeel dat een werknemer of bedrijfsleider ontvangt van de werkgever en dat belastbaar is als inkomen voor de genieter. |
| Eigen bijdrage | Een bedrag dat de werknemer of bedrijfsleider betaalt voor het privégebruik van een bedrijfswagen, wat de aftrekbaarheid voor de vennootschap kan beïnvloeden. |
| Meer- en minderwaarden | Winsten of verliezen die voortkomen uit de verkoop van activa. Het deel van de meerwaarde dat niet belast wordt, kan leiden tot een verhoging van de belastbare reserves, terwijl niet-aftrekbare minderwaarden als verworpen uitgaven worden beschouwd. |
| Solidariteitsbijdrage | Een forfaitaire taks die vennootschappen betalen wanneer bedrijfswagens privé worden gebruikt. Deze bijdrage wordt beschouwd als een personeelskost en is aftrekbaar. |
| CO2-taks op firmawagens | Een taks die wordt geheven op bedrijfswagens op basis van hun CO2-uitstoot. |
| Vergoeding thuis opladen | De terugbetaling door de werkgever van elektriciteitskosten voor het opladen van elektrische of hybride wagens thuis, onder bepaalde voorwaarden. |
| Kosten van receptie | Uitgaven die worden gemaakt in het kader van de ontvangst van externe relaties, waarvan 50% aftrekbaar is. |
| Kosten van relatiegeschenken | Uitgaven voor geschenken die worden aangeboden in het kader van beroepsrelaties, waarvan 50% aftrekbaar is, tenzij het gaat om reclameartikelen of stalen. |
| Reclameartikelen | Artikelen met een naam en/of logo die gratis aan klanten worden verstrekt met het oog op reclame, en die 100% aftrekbaar zijn. |
| Stalen | Proefexemplaren van producten die gratis aan klanten worden verstrekt om het product te testen, en die 100% aftrekbaar zijn. |
| Kosten van restaurant | Uitgaven voor maaltijden in restaurants in het kader van de beroepsuitoefening, waarvan 69% aftrekbaar is. |
| Kosten van specifieke beroepskledij | Kledij die reglementair verplicht is of noodzakelijk is voor de aard van het beroep, en die fiscaal aftrekbaar is. |
| Overdreven intresten | Intresten die betaald worden tegen een rentevoet die hoger is dan de marktrente, waardoor het gedeelte boven de marktrente niet aftrekbaar is. |
| Marktrente | De rente die in vergelijkbare omstandigheden door onafhankelijke partijen zou worden overeengekomen. |
| Toegekende abnormale of goedgunstige voordelen | Voordelen die door een vennootschap worden verstrekt zonder tegenprestatie of tegen een onredelijk lage prijs, en die in principe worden toegevoegd aan de belastbare winst. |
| Afwijkingsclausule | Een bepaling die kan leiden tot niet-belasting van toegekende abnormale of goedgunstige voordelen, indien aangetoond kan worden dat deze bij de verkrijger belast worden. |
| Sociale voordelen | Voordelen die de werkgever verstrekt aan werknemers met een sociaal oogmerk en die, onder bepaalde voorwaarden, fiscaal niet-aftrekbaar zijn voor de vennootschap maar vrijgesteld bij de werknemer. |
| Maaltijd-, sport-, cultuur- of ecocheques | Bonnen die werknemers kunnen gebruiken voor maaltijden, sport- of culturele activiteiten, of voor milieuvriendelijke aankopen. Hun aftrekbaarheid is beperkt. |
| Huurvergoedingen voor zakelijk gebruiksrecht op onroerend goed | Betalingen voor het gebruik van een onroerend goed voor zakelijke doeleinden, waarvan de aftrekbaarheid afhankelijk is van het verstrekken van de juiste documentatie. |
| Liberaliteiten | Giften en schenkingen zonder commerciële bedoeling aan derden, die in principe niet aftrekbaar zijn als beroepskost. |
| Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen | Boekhoudkundige aanpassingen voor een daling in waarde of een verlies op aandelenbezit. Niet-gerechtvaardigde waardeverminderingen worden belast. |
| Werknemersparticipaties en winstpremies | Regelingen waarbij werknemers deelnemen aan het kapitaal van de vennootschap of winst ontvangen. Deze zijn niet aftrekbaar als beroepskost. |
| Gewestelijke premies en kapitaal- en intrestsubsidies | Financiële steun van gewesten die bij terugbetaling of niet-naleving van voorwaarden tot een verhoging van de belastbare reserves kunnen leiden. |
| Minimumbelasting | Een regel die vereist dat multinationals een minimaal vennootschapsbelastingtarief betalen, met een mogelijke bijheffing indien dit tarief niet wordt gehaald. |
| Niet-verantwoorde kosten en verdoken meerwinsten | Kosten die niet kunnen worden verantwoord of winsten die verborgen worden gehouden, die bij controle als verworpen uitgaven worden aangemerkt. |
| Gecontroleerde buitenlandse vennootschap (CFC) | Een buitenlandse vennootschap of vaste inrichting die door een Belgische vennootschap wordt gecontroleerd en die in een land met een lage belastingdruk actief is. Niet-uitgekeerde winsten kunnen worden toegevoegd aan de winst van de Belgische vennootschap. |
| Lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden | Een lijst van landen die als belastingparadijzen worden beschouwd en waarvoor specifieke fiscale regels gelden. |
| Kosten van jacht, visvangst, etc. | Uitgaven voor pleziervaartuigen en lusthuizen die de beroepsbehoeften te boven gaan en niet aftrekbaar zijn. |
| Effectentaks | Een taks op aandelenbezit die niet aftrekbaar is. |
| Muziekrechten | Rechten die betaald worden voor het gebruik van muziek en die onder bepaalde voorwaarden niet aftrekbaar kunnen zijn. |
| Huur en vergoedingen voor een zakelijk gebruiksrecht op een onroerend goed | Betalingen voor het gebruik van onroerend goed die niet aftrekbaar zijn bij gebrek aan de vereiste documentatie. |
Cover
Introductie OPO H1 Kiezen voor een vennootschap slides BB.pptx
Summary
# Inleiding tot vennootschapsboekhouden en de rol van accounting
Dit onderwerp introduceert de basisprincipes van vennootschapsboekhouden, de organisatie van het vak, en de brede rol en het belang van accounting binnen organisaties, evenals de toekomstige evolutie van het accountingberoep.
## 1.1 Organisatie en aanpak van het vak
Het vak vennootschapsboekhouden en fiscaliteit wordt georganiseerd rond hoorcolleges en werkzittingen. De examinering bestaat uit een examen dat 90% van de beoordeling bepaalt, waarbij een gesloten boek examen wordt afgenomen met een MAR en formularium, maar zonder grafische rekenmachine. Een opdracht vertegenwoordigt de overige 10% van de beoordeling. Vragen over de leerstof moeten via het discussieforum op Blackboard worden gesteld, met vermelding van het specifieke topic en de pagina in de titel, in plaats van via e-mail.
### 1.1.1 Werkwijze
De aanpak van het vak omvat hoorcolleges, zelfstudieopdrachten gebaseerd op het handboek of ander studiemateriaal op Blackboard, en het bekijken van kennisclips. De voorbereiding van werkzittingen en de naverwerking ervan, mede op basis van oplossingenbundels en discussies op het forum, maken eveneens deel uit van de studiemethode.
### 1.1.2 Inhoudelijke focus
De inhoud van het vak omvat onderwerpen zoals kapitaalwijzigingen, obligatieleningen, financiële vaste activa en consolidatie, vereffening, en de keuze van het vennootschapsvorm. Daarnaast wordt de rol en het toekomstig belang van accounting uitgebreid behandeld.
## 1.2 De rol en het belang van accounting
Accounting is een cruciaal informatie- en beheersinstrument binnen organisaties.
### 1.2.1 Gebruikers van accountinginformatie
Een breed scala aan belanghebbenden maakt gebruik van accountinginformatie, waaronder eigenaars, managers, overheden, klanten, concurrenten, leveranciers, banken, werknemers en investeerders.
### 1.2.2 Waarom accountinginformatie wordt gebruikt
Accountinginformatie dient om beslissingen te onderbouwen, transparantie te creëren, controle mogelijk te maken en de prestaties van een organisatie te evalueren.
### 1.2.3 Theorieën over de rol van accounting
Verschillende theorieën verklaren de rol en het belang van accounting:
* **Agency theory:** Deze theorie stelt dat accounting dient om controlemechanismen te bieden, zodat aandeelhouders en schuldeisers het management kunnen monitoren. Het helpt de informatieasymmetrie tussen principaal (aandeelhouder) en agent (manager) te verminderen.
* **Information theory:** Volgens deze theorie verschaft accounting essentiële informatie aan (potentiële) investeerders, waardoor zij rationele investeringsbeslissingen kunnen nemen. Het helpt problemen zoals het 'lemons problem' (adverse selection) op te lossen, waarbij de markt inefficiënt wordt doordat kopers de kwaliteit van producten (bv. tweedehandswagens) niet kunnen inschatten. Oplossingen hiervoor kunnen certificering, garanties en transparante informatieverstrekking zijn.
* **Theory of government:** Deze theorie beschrijft hoe accountinginformatie wordt gebruikt voor regelgeving, belastingheffing en economische sturing door overheidsinstanties.
* **Resource based Theory:** Deze theorie benadrukt hoe accounting kan bijdragen aan het beheren en optimaliseren van de middelen van een organisatie.
### 1.2.4 De rol van de accountant
De accountant speelt een cruciale rol bij het waarborgen van de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van financiële staten. Dit gebeurt door ervoor te zorgen dat de 'spelregels' (wetgeving en standaarden) worden gevolgd, wat leidt tot compliance.
## 1.3 Toekomst van accounting
Het accountingberoep evolueert continu onder invloed van technologische ontwikkelingen en veranderende gebruikersbehoeften.
### 1.3.1 Uitdagingen en opportuniteiten
De toekomst van accounting brengt uitdagingen met zich mee, maar ook aanzienlijke opportuniteiten. Er zal nog steeds behoefte zijn aan professioneel oordeel en de focus zal verschuiven naar waardecreatie en adviesverlening.
### 1.3.2 Kansen en gevolgen
Kansen liggen in het benutten van big data voor diepere inzichten, het inspelen op nieuwe behoeften van gebruikers (strategisch, operationeel, juridisch, milieu, etc.) en de automatisering van routinematige compliance taken. Dit zal accountants in staat stellen zich meer te richten op adviesverlening en het combineren van financiële en niet-financiële data voor extra waardecreatie. Communicatie en samenwerking (soft skills) worden hierbij essentieel.
### 1.3.3 Evolutie van de accountant
Technologie zal de rol van de accountant niet elimineren, maar wel transformeren. Een masterdiploma wordt steeds belangrijker, en de accountant van de toekomst zal meer een teamspeler zijn, die "beyond the numbers" kijkt.
## 1.4 Keuze voor een vennootschap
Het kiezen van de juiste juridische vorm voor een onderneming is een fundamentele beslissing.
### 1.4.1 Wat is een vennootschap?
Een vennootschap wordt opgericht door één of meer personen (vennoten) die een inbreng doen. Ze heeft een eigen vermogen, voert specifieke activiteiten uit en heeft als doel om aan haar vennoten vermogensvoordelen uit te keren of te bezorgen. Dit onderscheidt haar van een vereniging, die een belangeloos doel nastreeft en geen winst mag uitkeren aan haar leden.
### 1.4.2 Soorten vennootschappen
Er bestaan verschillende soorten vennootschappen, elk met hun eigen kenmerken en regels. (Een overzichtstabel uit het handboek kan hier nuttig zijn om te raadplegen).
### 1.4.3 Keuze tussen eenmanszaak en vennootschap
| Kenmerk | Eenmanszaak | Vennootschap |
| :------------------ | :------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------- |
| **Voordelen** | Weinig formaliteiten, lage kosten, individueel handelen, beperkte kapitaalvorming | Beperkte aansprakelijkheid mogelijk, continuïteit, collectief handelen, meer kapitaalvorming, meer schuldfinanciering, fiscaal interessant |
| **Nadelen** | Onbeperkte aansprakelijkheid, individueel handelen, beperkte kapitaalvorming, geringe continuïteit, fiscaal minder interessant | Collectief handelen, meer formaliteiten, hogere kosten |
### 1.4.4 Fiscaal voordeel
* **Eenmanszaak:** Winsten worden belast via de personenbelasting. De belastingvrije som bedraagt 10.910 euro.
* **Vennootschap:** Winsten worden belast via de vennootschapsbelasting. Het standaardtarief is 25%. Voor KMO's geldt een verlaagd tarief van 20% op de eerste schijf van 100.000 euro winst, mits aan voorwaarden is voldaan.
**Voorbeeld fiscale vergelijking:**
Stel dat Kristof Nollen 24.000 euro jaarlijkse winst genereert en zich 1.000 euro bruto per maand (12.000 euro per jaar) wil uitkeren voor dagelijkse uitgaven.
* **Als eenmanszaak:**
* Brutowinst: 24.000 euro
* Bedrijfsvoorheffing (schatting): Ongeveer 5.000 euro (dit is sterk afhankelijk van de exacte progressieve tarieven en aftrekposten).
* Netto winst beschikbaar voor privé: 19.000 euro.
* Opname voor uitgaven: 12.000 euro.
* Resterende winst: 7.000 euro.
* **Als vennootschap:**
* Vennootschapsbelasting op 24.000 euro winst:
* Op de eerste 100.000 euro (voor KMO-tarief): $24.000 \times 20\% = 4.800$ euro.
* Winst na vennootschapsbelasting: $24.000 - 4.800 = 19.200$ euro.
* Uitkeerbare winst na vennootschapsbelasting: 19.200 euro.
* Uitkering van 12.000 euro:
* Stel dat dit als dividend wordt uitgekeerd. Na de vennootschapsbelasting wordt een roerende voorheffing ingehouden. Stel een roerende voorheffing van 30% op de uitkering: $12.000 \times 30\% = 3.600$ euro.
* Netto uitkering: $12.000 - 3.600 = 8.400$ euro.
* Resterende winst in de vennootschap: $19.200 - 12.000 = 7.200$ euro.
In dit vereenvoudigde voorbeeld kan de vennootschap potentieel fiscaal voordeliger zijn, maar de exacte impact hangt af van diverse factoren zoals de hoogte van de winst, de uitkeringspolitiek en de specifieke belastingregels. De fiscale wetgeving in het voorbeeld toont een verschil van 2.138,94 euro in de veronderstelling dat de resterende winst niet meer wordt uitgekeerd. Bij uitkering van de winst wordt de roerende voorheffing een bijkomende belasting.
### 1.4.5 Belastingvermeerdering
Belastingvermeerdering is een instrument van de overheid om vennootschappen aan te moedigen voorafbetalingen te doen. Het werkt als een soort intrestvergoeding die de overheid betaalt omdat de belastingpas later wordt geïnd. Het doel is het inkomenscreatiemoment af te stemmen op het belastinginningstijdstip. De hoogte van de vermeerdering hangt af van het aantal kwartalen dat de betaling wordt vervroegd. Een rente van 6% per jaar (1,5% per kwartaal) resulteert bijvoorbeeld in een vermeerdering van 9% voor een volledige jaarvervroeging, 7,5% voor 5 kwartalen, 6% voor 4 kwartalen, en 4,5% voor 3 kwartalen.
## 1.5 De resultaatbestemming
Na het bepalen van het winst van het boekjaar, moet besloten worden wat er met dit resultaat gebeurt.
### 1.5.1 Algemene opties
Er zijn drie algemene opties voor de bestemming van de winst:
1. **Uitkeren aan de vennoten:** Dit kan gebeuren via dividenden of andere uitkeringen, rekening houdend met de uitkeerbaarheid en de fiscale implicaties (bv. roerende voorheffing).
2. **In de onderneming houden:** De winst kan worden gereserveerd.
* **Wettelijke reserve:** Sommige rechtsvormen, zoals de oude BVBA, verplichtten een wettelijke reserve van 5% van de nettowinst tot 10% van het maatschappelijk kapitaal is bereikt. Dit is niet meer van toepassing bij de BV.
* **Beschikbare reserve:** Winst die vrijwillig wordt gereserveerd.
* **Liquidatiereserve:** Een specifieke reserve die bedoeld is voor latere uitkering bij vereffening, met mogelijke fiscale voordelen.
3. **Beslissing uitstellen:** De resultaatbestemming kan worden overgedragen naar een volgend boekjaar.
### 1.5.2 Werkwijze van de resultaatbestemming
De procedure voor de resultaatbestemming omvat doorgaans de volgende stappen:
* Start met de te bestemmen winst van het boekjaar.
* Trek eventuele overgedragen verliezen van vorige boekjaren af.
* Ken de wettelijke reserve toe (indien van toepassing).
* Distribueer de resterende winst volgens de statuten.
* Voeg de overgedragen winst van het vorige boekjaar toe (indien aanwezig).
* Neem het voorstel van de raad van bestuur (RvB) tot winstverdeling in overweging voor de algemene vergadering (AV).
> **Tip:** Het bestuderen van de details van de resultaatbestemming, inclusief de wettelijke vereisten en de verschillende soorten reserves, is cruciaal voor het examen. Raadpleeg de video's op Blackboard voor verdere uitleg.
> **Tip:** Zorg ervoor dat je hoofdstuk 1 van het handboek grondig bestudeert en alle vragen die hieruit voortvloeien, via het discussieforum stelt. Maak ook de bijbehorende oefeningen ter voorbereiding op de werkzitting.
---
# Keuze en oprichting van een vennootschap
Dit deel behandelt de verschillende soorten vennootschappen, de overwegingen bij de keuze tussen een eenmanszaak en een vennootschap, en de belangrijkste kenmerken van een vennootschap.
### 2.1 Wat is een vennootschap?
Een vennootschap wordt opgericht bij een rechtshandeling door één of meer personen, vennoten genoemd, die een inbreng doen. Zij heeft een eigen vermogen, stelt zich de uitoefening van één of meer welbepaalde activiteiten tot voorwerp en heeft als doel aan haar vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen. Dit onderscheidt haar van een vereniging, die een belangeloos doel nastreeft en geen vermogensvoordelen mag uitkeren aan oprichters, leden, bestuurders of andere personen.
### 2.2 Soorten vennootschappen
Er bestaan verschillende soorten vennootschappen, waarvan de specifieke kenmerken en regels uit de overzichtstabel op pagina 10 van het handboek dienen te worden beheerst.
### 2.3 Keuze tussen een eenmanszaak en een vennootschap
De keuze tussen een eenmanszaak en een vennootschap hangt af van diverse factoren, waarbij zowel voordelen als nadelen te overwegen zijn.
#### 2.3.1 Eenmanszaak
**Voordelen:**
* Weinige formaliteiten bij oprichting.
* Lage oprichtingskosten.
* Voordelen van individueel handelen.
**Nadelen:**
* Onbeperkte aansprakelijkheid van de ondernemer voor schulden.
* Nadelen verbonden aan individueel handelen (bijv. tijdsdruk, expertise).
* Beperkte mogelijkheden voor kapitaalvorming.
* Geringe continuïteit bij wegvallen van de ondernemer.
* Fiscaal minder interessant bij hogere winsten.
#### 2.3.2 Vennootschap
**Voordelen:**
* Beperkte aansprakelijkheid van de vennoten mogelijk (afhankelijk van het type vennootschap).
* Verbeterde continuïteit van de onderneming.
* Voordelen van collectief handelen (bijv. spreiding van risico, delen van expertise).
* Meer mogelijkheden voor kapitaalvorming.
* Meer mogelijkheden voor schuldfinanciering.
* Fiscaal interessanter bij hogere winsten.
**Nadelen:**
* Nadelen verbonden aan collectief handelen (bijv. besluitvormingsprocessen).
* Meer formaliteiten bij oprichting en administratie.
* Hogere oprichtings- en beheerskosten.
### 2.4 Fiscaal voordeel
De fiscale behandeling van winsten verschilt significant tussen een eenmanszaak en een vennootschap.
* **Eenmanszaak:** Winsten worden belast onder de personenbelasting. De belastingvrije som bedraagt 10.910 euro.
* **Vennootschap:** Winsten worden belast onder de vennootschapsbelasting. Het basistarief bedraagt 25%. Voor kleine vennootschappen (KMO's) geldt een verlaagd tarief van 20% voor de eerste schijf van 100.000 euro winst, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
**Voorbeeld:**
Stel, Kristof Nollen verdient jaarlijks 24.000 euro als zelfstandige reclamefilmer. Hij wil maandelijks 1.000 euro (bruto) uitkeren voor dagelijkse uitgaven.
* **Eenmanszaak:** Na aftrek van kosten en rekening houdend met de belastingvrije som en progressieve tarieven, zou de belastingdruk aanzienlijk zijn.
* **Vennootschap:** Indien Kristof een vennootschap opricht, wordt de winst onderworpen aan vennootschapsbelasting. Het resterende bedrag kan dan worden uitgekeerd aan Kristof. De vergelijking van de totale belastingdruk tussen beide structuren is cruciaal voor de beslissing.
**Belangrijk:** Bij de berekening van het fiscale voordeel moet rekening worden gehouden met eventuele winstuitkeringen uit de vennootschap, die dan opnieuw belast worden (bijvoorbeeld via roerende voorheffing). Het verschil in totale belastingdruk kan significant zijn, zoals de illustratie laat zien, maar ook de uitkering van winst moet meegenomen worden in de analyse.
### 2.5 De fiscale wetgeving
De fiscale wetgeving bepaalt de grondslag, het tarief en de raming van de belastingen. De betaling van belastingen gebeurt gespreid over meerdere kwartalen na het inkomstenjaar.
* **Raming:** Een raming van de verwachte winst is nodig voor de berekening van de belastingen.
* **Grondslag:** Het belastbaar inkomen vormt de grondslag voor de belastingberekening.
* **Tarief:** Verschillende tarieven zijn van toepassing, afhankelijk van de situatie (personenbelasting, vennootschapsbelasting).
* **Betaling:** Belastingen worden vaak voorafbetaald (voorafbetalingen), waarbij de overheid een belastingvermeerdering toekent als een soort rente voor de vroegtijdige betaling. Dit stimuleert vennootschappen om tijdig vooraf te betalen. Het doel hiervan is het belastinginningseffect te aligneren met het inkomenscreatiemoment.
### 2.6 De resultaatbestemming
De bestemming van de winst van een boekjaar kan op verschillende manieren gebeuren, waarbij de beslissing wordt genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders.
**Algemene opties:**
1. **Uitkeren:** De winst kan worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Hierbij moet rekening gehouden worden met de uitkeerbaarheid en eventuele wettelijke reserves.
2. **In de onderneming houden:** De winst kan worden gereserveerd binnen de vennootschap. Dit kan gebeuren via:
* **Wettelijke reserve:** Een deel van de nettowinst moet wettelijk verplicht worden gereserveerd (5% van de nettowinst tot 10% van het maatschappelijk kapitaal is bereikt). Dit geldt niet meer voor de BV.
* **Beschikbare reserve:** Reserves die door de algemene vergadering worden gevormd.
* **Liquidatiereserve:** Reserves die specifiek worden gevormd voor een toekomstige liquidatie van de vennootschap.
3. **Beslissing uitstellen / overdragen:** De bestemming van de winst kan worden uitgesteld, waarbij de winst wordt overgedragen naar het volgende boekjaar.
**Werkwijze voor resultaatbestemming:**
* Te bestemmen winst van het boekjaar
* Min overgedragen verlies vorig boekjaar
* Saldo
* Min toekenning wettelijke reserve (indien nodig)
* Saldo
* Plus overgedragen winst vorig boekjaar
* Saldo
* Winstverdeling volgens statuten en voorstel Raad van Bestuur aan Algemene Vergadering.
**Tip:** Bestudeer hoofdstuk 1 van het handboek grondig en stel alle resterende vragen via het discussieforum op Blackboard om de materie volledig te beheersen voor de werkzittingen.
---
# Fiscale wetgeving en resultaatbestemming
Dit onderwerp behandelt de fiscale aspecten van vennootschappen, waaronder de raming, grondslag en tarieven van belastingen, en bespreekt tevens de mogelijke bestemmingen van de winst.
### 3.1 De fiscale wetgeving
De fiscale wetgeving binnen het vennootschapsboekhouden omvat diverse elementen die cruciaal zijn voor de belastingheffing van een vennootschap. Deze elementen zijn de raming van belastingen, de grondslag waarop de belasting wordt berekend, en de geldende tarieven.
#### 3.1.1 Raming van belastingen
De raming van belastingen is een essentieel onderdeel van het boekhouden. Dit betreft het proces van het inschatten van de te verwachten belastingverplichtingen gedurende het inkomstenjaar, wat leidt tot het betalen van belastingen in latere aanslagjaren. Het doel van de belastingvermeerdering is om de inkomenscreatie en de belastinginning beter op elkaar af te stemmen. Dit systeem, dat een soort rente aanrekent omdat de overheid de belastingen pas later ontvangt, moedigt vennootschappen aan om voorafbetalingen te doen. De betaling van belastingen wordt verspreid over meerdere kwartalen (bv. 6, 5, 4, of 3 kwartalen afhankelijk van de situatie), waarbij een lagere rentevoet wordt toegepast naarmate er meer kwartalen vooraf betaald worden.
> **Tip:** De belastingvermeerdering fungeert als een stimulans voor vennootschappen om proactief hun fiscale verplichtingen na te komen door middel van voorafbetalingen, wat de cashflow van de overheid ten goede komt en het risico op belastingontduiking vermindert.
#### 3.1.2 Grondslag en tarieven
De grondslag van de belasting is het bedrag waarop de belasting wordt berekend. De tarieven bepalen vervolgens welk percentage van deze grondslag aan belasting moet worden betaald.
* **Eenmanszaak:** Wordt belast via de personenbelasting. De belastingvrije som bedraagt 10.910 euro.
* **Vennootschap:** Wordt belast via de vennootschapsbelasting. Het standaardtarief bedraagt 25%. Voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) geldt een verlaagd tarief van 20% voor het eerste schijf van 100.000 euro winst, mits aan enkele voorwaarden wordt voldaan.
> **Voorbeeld:** Een eenmanszaak met een jaarlijkse winst van 24.000 euro en een uitkering van 1.000 euro bruto per maand (12.000 euro per jaar) zou een belastingdruk hebben die lager kan uitvallen dan wanneer deze winst via een vennootschap zou worden belast en uitgekeerd, zeker wanneer rekening wordt gehouden met de belastingvrije som in de personenbelasting en het lagere tarief voor KMO's in de vennootschapsbelasting, al zijn de kosten en formaliteiten van een vennootschap hoger.
### 3.2 De resultaatbestemming
Na het bepalen van het resultaat van het boekjaar, moet dit resultaat worden bestemd. Er zijn in principe drie hoofdopties voor de bestemming van de winst:
1. **Uitkeren:** De winst kan worden uitgekeerd aan de vennoten. Hierbij moet rekening gehouden worden met de uitkeerbaarheid van de winst, wat deels wettelijk geregeld is.
2. **In de onderneming houden:** De winst kan binnen de vennootschap blijven. Dit kan deels wettelijk verplicht zijn, zoals de wettelijke reserve.
* **Wettelijke reserve:** Voorheen moest 5% van de nettowinst worden gereserveerd totdat 10% van het maatschappelijk kapitaal was bereikt. Deze verplichting bestaat niet meer bij de BV (Besloten Vennootschap).
* **Via beschikbare reserve:** Winst die niet wordt uitgekeerd, kan worden toegevoegd aan de beschikbare reserves.
* **Via liquidatiereserve:** Specifieke reserves die worden aangelegd voor mogelijke toekomstige liquidatie van de vennootschap.
3. **Beslissing uitstellen / overdragen:** De bestemming van de winst kan worden uitgesteld en meegenomen naar een volgend boekjaar.
De werkwijze voor het bepalen van de te bestemmen winst omvat de volgende stappen:
* Te bestemmen winst van het boekjaar.
* Verminderd met overgedragen verlies van vorig boekjaar.
* Saldo.
* Verminderd met toekenning wettelijke reserve (indien nodig).
* Saldo.
* Winstverdeling volgens statuten.
* Saldo.
* Meer overgedragen winst van vorig boekjaar.
* Saldo.
* Winstverdelingsvoorstel door de raad van bestuur aan de algemene vergadering.
> **Tip:** Het is cruciaal om de statuten van de vennootschap te raadplegen bij het bepalen van de winstbestemming, aangezien deze specifieke regels kunnen bevatten over de verdeling van winsten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vennootschapsboekhouden | Een tak van boekhouden die specifiek gericht is op het registreren, verwerken en rapporteren van financiële transacties en de financiële toestand van een vennootschap. Het volgt specifieke wettelijke en boekhoudkundige regels die gelden voor ondernemingen. |
| Fiscaliteit | Het geheel van wetten, regels en principes die betrekking hebben op het heffen van belastingen door de overheid. Dit omvat zowel de inkomsten- als de vennootschapsbelasting en de bijbehorende administratieve procedures. |
| Hoorcollege | Een collegevorm waarbij de docent de leerstof presenteert aan een groep studenten, vaak met behulp van dia's of ander presentatiemateriaal. Het is een vorm van directe kennisoverdracht. |
| Zelfstudieopdracht | Een opdracht die studenten zelfstandig moeten uitvoeren buiten de contacturen. Dit kan bestaan uit het lezen van studiemateriaal, het bekijken van kennisclips of het voorbereiden van werkzittingen. |
| Werkzitting | Een interactieve bijeenkomst waarin studenten onder begeleiding oefeningen maken, discussiëren over de leerstof en hun begrip van de materie verdiepen. Het is een praktijkgerichte aanvulling op hoorcolleges. |
| Discussieforum | Een online platform waar studenten en docenten vragen kunnen stellen, antwoorden kunnen geven en discussies kunnen voeren over de leerstof. Het bevordert de interactie en kennisdeling. |
| Agency theory | Een economische theorie die de relatie onderzoekt tussen principaal (bv. aandeelhouders) en agent (bv. management) en de problemen die voortvloeien uit het feit dat de doelen van beide partijen kunnen verschillen. Accounting speelt een rol in het controleren van het management. |
| Information theory | Een theorie die zich richt op de rol van informatie in besluitvorming. In de context van accounting helpt deze theorie te verklaren waarom investeerders behoefte hebben aan accurate financiële informatie om rationele investeringsbeslissingen te nemen. |
| Theory of government | Verwijst naar economische theorieën die de rol van de overheid in de economie bestuderen, inclusief de effecten van overheidsbeleid en regelgeving. In de context van accounting kan dit betrekking hebben op wetgeving die de financiële rapportage reguleert. |
| Accountant | Een professional die gespecialiseerd is in het registreren, analyseren, interpreteren en presenteren van financiële informatie. Accountants zorgen voor compliance met wet- en regelgeving en leveren waardevolle adviezen. |
| Compliance | Het voldoen aan wetten, regels, normen en richtlijnen die van toepassing zijn op een organisatie of activiteit. In accounting betekent dit het naleven van de geldende boekhoudkundige standaarden en fiscale wetgeving. |
| Big data | Zeer grote en complexe datasets die door hun omvang, variëteit en snelheid van generatie niet met traditionele methoden kunnen worden geanalyseerd. In accounting biedt big data kansen voor diepere inzichten. |
| Vennootschap | Een juridische entiteit, opgericht door één of meer personen (vennoten) die een inbreng doen, met een eigen vermogen en een welbepaald doel. Een vennootschap kan winst uitkeren aan haar vennoten. |
| Eenmanszaak | Een ondernemingsvorm waarbij de zaakvoerder één persoon is. De zaakvoerder is met zijn privévermogen aansprakelijk voor de schulden van de onderneming. |
| Maatschappelijk kapitaal | Het totaal van de door de vennoten ingebrachte gelden of goederen bij de oprichting van een vennootschap, zoals vastgelegd in de statuten. Het dient als financiële basis voor de onderneming. |
| Wettelijke reserve | Een deel van de winst dat volgens de wet door een vennootschap moet worden gereserveerd en niet mag worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Dit dient ter versterking van het eigen vermogen. |
| Beschikbare reserve | Een deel van de winst dat door de algemene vergadering van aandeelhouders kan worden bestemd voor verschillende doeleinden, zoals herinvestering of uitkering, na aftrek van de wettelijke reserves. |
| Liquidatiereserve | Een reserve die gevormd wordt met het oog op een eventuele latere vereffening of liquidatie van de vennootschap. Het bedrag kan onder bepaalde voorwaarden worden uitgekeerd. |
| Voorafbetalingen (belastingen) | Betalingen die een belastingplichtige doet op belastingen die later verschuldigd zullen zijn. Dit kan voordelen opleveren, zoals een vermindering van de belasting (belastingvermeerdering). |
| Belastingvermeerdering | Een korting of toeslag op de te betalen belastingen die men verkrijgt door het doen van tijdig voorafbetaalde belastingen. Het is een stimulans van de overheid voor tijdige betaling. |
Cover
Kopie van H4 CONSOLIDATIE METHODEN.pptx
Summary
# Inleiding tot consolidatietechnieken
Hier volgt een gedetailleerd studieoverzicht van de inleiding tot consolidatietechnieken, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Inleiding tot consolidatietechnieken
Dit deel introduceert de algemene beginselen van geconsolideerde jaarrekeningen en de basismethodes die gebruikt worden voor consolidatie, met als doel het vermogen, de financiële positie en het resultaat van een groep ondernemingen weer te geven alsof deze één enkele entiteit vormen.
### 1.1 Algemene beginselen van geconsolideerde jaarrekeningen
Geconsolideerde jaarrekeningen presenteren het geconsolideerde geheel, bestaande uit de consoliderende vennootschap en haar dochterondernemingen waarover zij exclusieve controle uitoefent, als één enkele onderneming. Dit houdt in dat alle activa, passiva, rechten, verplichtingen, kosten en opbrengsten van deze entiteiten integraal worden opgenomen. Bij gemeenschappelijke dochterondernemingen worden activa, passiva, rechten, verplichtingen, kosten en opbrengsten evenredig opgenomen op basis van het eigendomspercentage.
Deelnemingen in geassocieerde vennootschappen worden jaarlijks gewaardeerd op basis van het aandeel in het eigen vermogen van die geassocieerde vennootschappen, inclusief het aandeel in het resultaat. De toegepaste consolidatiemethodes dienen consistent te worden gehanteerd, tenzij de samenstelling van de consolidatiekring wijzigt, waarbij dergelijke wijzigingen en hun impact op het getrouwe beeld gemotiveerd moeten worden in de toelichting van de jaarrekening.
De basismethodes voor consolidatie zijn de integrale consolidatiemethode en de evenredige consolidatiemethode. De vermogensmutatiemethode wordt gebruikt voor de waardering van bepaalde deelnemingen binnen de consolidatiecontext, specifiek voor deelnemingen tussen de 20% en 50%.
> **Tip:** Consistentie in de toegepaste consolidatiemethode is cruciaal. Een wijziging is enkel gerechtvaardigd indien noodzakelijk voor een getrouw beeld en dient te worden gemotiveerd.
### 1.2 Integrale consolidatiemethode
De integrale consolidatiemethode wordt toegepast bij het opstellen van geconsolideerde jaarrekeningen door een moedermaatschappij die exclusieve controle uitoefent over een of meerdere andere ondernemingen.
#### 1.2.1 Werkwijze
Bij deze methode worden alle activa- en passiva-elementen, evenals alle opbrengsten en kosten uit de enkelvoudige jaarrekeningen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen opgeteld. Vervolgens worden eliminaties doorgevoerd om de geconsolideerde jaarrekening op te stellen. Deze eliminaties omvatten:
* De compensatie van de boekwaarde van de investering van de moedermaatschappij tegenover haar aandeel in het eigen vermogen van de dochteronderneming.
* De bepaling van het minderheidsbelang in de nettowinst.
* De bepaling van het minderheidsbelang in de netto-activa van de geconsolideerde dochterondernemingen.
> **Tip:** Uniforme waarderingsregels binnen de groep zijn essentieel. Indien de enkelvoudige jaarrekeningen van dochterondernemingen afwijkende waarderingsregels hanteren, dienen deze voor consolidatiedoeleinden te worden aangepast om een gemeenschappelijke basis te waarborgen. Dit kan invloed hebben op het eigen vermogen.
#### 1.2.2 Verwerking van deelnemingen en eigen vermogen
Het aandeel van de moedermaatschappij in het netto-vermogen of netto-actief van de dochteronderneming wordt vastgesteld op basis van het belangenpercentage bij de eerste consolidatie. Het te elimineren netto-vermogen van de dochter is de boekwaarde van haar activa verminderd met haar voorzieningen en schulden.
**Verwerking bij aandelenverwerving gedurende het boekjaar:**
Indien aandelen gedurende het boekjaar zijn verworven, omvat het te compenseren eigen vermogen ook het resultaat van het boekjaar tot de datum van verwerving. Eventuele tussentijdse dividenden dienen van dit resultaat te worden afgetrokken.
**Verwerking van minderheidsbelangen (aandeel van derden):**
Wanneer de moedermaatschappij minder dan 100% van de aandelen bezit, wordt het aandeel van derden in de netto-activa geboekt aan de passiefzijde van de geconsolideerde balans onder de post 'Belangen van derden'. Bij de eerste consolidatie wordt dit aandeel berekend op basis van het resterende percentage van het eigen vermogen van de dochter.
#### 1.2.3 Consolidatieverschillen
De boekwaarde van een deelneming in een dochteronderneming bij de moedermaatschappij is niet altijd gelijk aan het aandeel van de moeder in het eigen vermogen van de dochter. Dit verschil, het consolidatieverschil, moet zoveel mogelijk worden toegerekend aan actief- of passivabestanddelen waarvan de werkelijke waarde verschilt van de boekwaarde in de balans van de dochter.
* **Positieve consolidatieverschillen (Goodwill):** Ontstaan wanneer de betaalde prijs voor de participatie hoger is dan het aandeel in het eigen vermogen van de dochter. Redenen kunnen zijn: onderwaardering van activa, niet-opgenomen immateriële activa, of een hogere aankoopprijs door gunstige rentabiliteitsvooruitzichten. Positieve consolidatieverschillen worden als een immaterieel actief (R2140) opgenomen en afgeschreven over vijf jaar.
* **Negatieve consolidatieverschillen (Badwill):** Ontstaan wanneer de betaalde prijs voor de participatie lager is dan het aandeel in het eigen vermogen van de dochter. Redenen kunnen zijn: overwaardering van activa, onderwaardering van passiva, of een lagere aankoopprijs door verwachte ongunstige ontwikkelingen of toekomstige kosten. Negatieve consolidatieverschillen worden als een element van het eigen vermogen (R1401) geboekt.
Volgens de wetgeving moeten consolidatieverschillen in eerste instantie worden toegerekend aan de activa en passiva waarvan de reële waarde verschilt van de boekwaarde op de datum van verwerving van de aandelen, of een nabij zijnde datum.
> **Voorbeeld:** Een moedermaatschappij koopt 100% van de aandelen van dochter D voor 170.000 euro. Het eigen vermogen van D op dat moment bedraagt 145.000 euro. Dit resulteert in een positief consolidatieverschil van 25.000 euro (170.000 - 145.000).
> **Voorbeeld:** Een moedermaatschappij koopt 80% van de aandelen van dochter D voor 220.000 euro. Het eigen vermogen van D op dat moment bedraagt 255.000 euro. Het aandeel van de moeder in het EV is 204.000 euro (255.000 * 80%). Dit leidt tot een positief consolidatieverschil van 16.000 euro (220.000 - 204.000). Het belang van derden bedraagt 51.000 euro (255.000 * 20%).
#### 1.2.4 Verwerking in de geconsolideerde resultatenrekening
In de geconsolideerde resultatenrekening worden de volgende eliminaties doorgevoerd:
* Eliminatie van onderlinge kosten en opbrengsten tussen groepsondernemingen.
* Weglating van winsten en verliezen die begrepen zijn in de waarde van een actief op de geconsolideerde balans, indien het actief is verworven van een andere in consolidatie opgenomen vennootschap.
* Weglating van gerealiseerde min- of meerwaarden op deelnemingen in vennootschappen die zijn opgenomen in de consolidatie.
* Eliminatie van dividenden toegekend door in de consolidatie opgenomen vennootschappen aan andere vennootschappen die in de consolidatie zijn opgenomen.
* Weglating van waardeverminderingen op deelnemingen in vennootschappen die zijn opgenomen in de consolidatie.
Het aandeel van derden in het resultaat vertegenwoordigt dat gedeelte van het resultaat van integraal opgenomen dochterondernemingen dat kan worden toegerekend aan aandelen die niet in het bezit zijn van de consoliderende entiteiten. Dit deel wordt bijvoorbeeld toegevoegd aan de post 'belang van derden'.
#### 1.2.5 Verwerking in de geconsolideerde toelichting
In de geconsolideerde toelichting worden geen wederzijdse rechten en verplichtingen opgenomen, aangezien deze reeds zijn geëlimineerd.
### 1.3 Evenredige consolidatiemethode
Deze methode wordt toegepast op gemeenschappelijke dochterondernemingen.
#### 1.3.1 Werkwijze
De boekwaarde van de deelneming in de gemeenschappelijke dochteronderneming onder de vaste activa wordt geëlimineerd tegenover het aandeel in het eigen vermogen van deze dochter, berekend op basis van het belangenpercentage. De verwerking van consolidatieverschillen is vergelijkbaar met de integrale consolidatiemethode.
#### 1.3.2 Verschillen met integrale consolidatie
* De opname van activa- en passivabestanddelen is beperkt tot het aandeel van de groep in de joint venture.
* Er is geen expliciete weergave van belangen van derden.
* Intragroepsverrichtingen worden geëlimineerd, beperkt tot het aandeel van de groep in deze verrichtingen.
### 1.4 Vermogensmutatiemethode
Deze methode is geen echte consolidatiemethode maar wordt toegepast voor geassocieerde ondernemingen.
#### 1.4.1 Toepassingsgebied
De vermogensmutatiemethode wordt toegepast op geassocieerde ondernemingen.
#### 1.4.2 Werkwijze
De deelneming wordt in de geconsolideerde balans opgenomen voor een bedrag dat overeenkomt met het eigen vermogen van de betrokken onderneming, inclusief het resultaat van het boekjaar dat de deelneming belichaamt. Dit wordt opgenomen onder de vaste activa. Bij de eerste consolidatie zijn er geen eliminatiejournalen van toepassing.
Na de eerste consolidatie wordt de waarde waartegen de deelneming wordt opgenomen, verhoogd of verlaagd met de verandering in het eigen vermogen tijdens het boekjaar (met uitzondering van uitbetaalde dividenden). In de geconsolideerde resultatenrekening wordt het aandeel in het resultaat van de geassocieerde onderneming opgenomen.
#### 1.4.3 Verwerking van dividenden en eliminaties
Dividenden worden geëlimineerd om dubbeltellingen te voorkomen. Er vinden geen eliminaties plaats van onderlinge vorderingen, schulden, aan- en verkopen. Wel worden gerealiseerde winsten of verliezen uit verrichtingen tussen groepsondernemingen en geassocieerde ondernemingen, die begrepen zijn in het resultaat, geëlimineerd.
---
# Integrale consolidatiemethode
Hier is een gedetailleerd studieoverzicht van de integrale consolidatiemethode, samengesteld uit de verstrekte documentatie.
## 2. Integrale consolidatiemethode
De integrale consolidatiemethode is een techniek die wordt toegepast door een moedermaatschappij om geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen, waarbij de volledige activa, passiva, kosten en opbrengsten van dochterondernemingen waarop zij exclusieve controle uitoefent, integraal worden opgenomen alsof de groep één enkele entiteit is.
### 2.1 Algemene beginselen en werkwijze
Bij de integrale consolidatiemethode worden de enkelvoudige jaarrekeningen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen samengevoegd. Vervolgens worden eliminaties doorgevoerd om dubbeltellingen en intragroepsverrichtingen te neutraliseren. Dit omvat onder andere de eliminatie van de boekwaarde van de deelneming in de dochter tegenover het aandeel van de moedermaatschappij in het eigen vermogen van die dochter.
#### 2.1.1 Consolidatiekring en methodekeuze
De consolidatiekring wordt bepaald op basis van controle. Waar exclusieve controle is, wordt de integrale consolidatiemethode toegepast. Bij gedeelde controle wordt de evenredige consolidatiemethode gebruikt, en bij een aanmerkelijke invloed (meestal tussen 20% en 50% van de aandelen) wordt de vermogensmutatiemethode toegepast. Eenmaal een methode is gekozen, dient deze consistent te worden toegepast, tenzij een wijziging noodzakelijk is om een getrouw beeld te geven, wat dan gemotiveerd moet worden in de toelichting.
#### 2.1.2 Werkwijze bij integrale consolidatie
De kern van de integrale consolidatiemethode bestaat uit het optellen van alle activa, passiva, opbrengsten en kosten van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen. Hierna volgen essentiële eliminaties:
* **Eliminatie van de boekwaarde van de investering:** De boekwaarde van de deelneming (actiefzijde bij de moeder) wordt geëlimineerd tegenover het aandeel van de moedermaatschappij in het eigen vermogen van de dochteronderneming bij de eerste consolidatie.
* **Bepaling van het minderheidsbelang:** Het deel van de nettowinst en van de netto-activa dat niet tot de moedermaatschappij behoort, wordt apart gepresenteerd als 'belangen van derden' (minderheidsbelang) op de passiefzijde van de geconsolideerde balans en in de geconsolideerde resultatenrekening.
#### 2.1.3 Aanpassing van waarderingsregels
Wanneer de enkelvoudige jaarrekeningen van dochterondernemingen geen uniforme waarderingsregels hanteren, moeten deze worden aangepast voor de geconsolideerde jaarrekening. Dit zorgt ervoor dat de groep als één geheel wordt gepresenteerd met een consistente waarderingsbasis. Een dergelijke aanpassing kan invloed hebben op het eigen vermogen van de dochter en dient te worden meegenomen bij de berekening van het aandeel in het eigen vermogen.
#### 2.1.4 Consolidatie bij verwerving tijdens het boekjaar
Indien aandelen in een dochteronderneming gedurende het boekjaar worden verworven, omvat het te elimineren eigen vermogen van de dochter het resultaat tot de datum van verwerving. Indien er een interimdividend is uitgekeerd vóór de overnamedatum, dient dit resultaat verminderd te worden met dit interimdividend.
#### 2.1.5 Belangen van derden (minderheidsbelangen)
Wanneer de moedermaatschappij minder dan 100% van de aandelen van een dochteronderneming bezit, wordt het aandeel van de derden in het netto-actief van de dochter geboekt op de passiefzijde van de geconsolideerde balans onder de rubriek 'Belangen van derden'. Dit wordt berekend op basis van het percentage dat niet door de moedermaatschappij wordt gehouden.
> **Tip:** Bij het bepalen van het te elimineren eigen vermogen bij een deelneming van minder dan 100% bij de eerste consolidatie, wordt het totale eigen vermogen van de dochter geëlimineerd met het aandeel van de moedermaatschappij in de deelneming (credit R28 FVA) en het resterende deel gecrediteerd aan de rekening 'Belangen van derden bij 1e consolidatie' (R1591).
### 2.2 Consolidatieverschillen
Consolidatieverschillen ontstaan wanneer de boekwaarde van de deelneming in de dochteronderneming bij de moedermaatschappij niet gelijk is aan het aandeel van de groep in het eigen vermogen van die dochter op de datum van eerste consolidatie.
#### 2.2.1 Positieve consolidatieverschillen (Goodwill)
Een positief consolidatieverschil ontstaat wanneer de betaalde prijs voor de deelneming hoger is dan het aandeel in het netto-actief van de dochteronderneming. Dit verschil wordt toegerekend aan de activa en passiva waarvan de reële waarde verschilt van de boekwaarde in de balans van de dochter.
* **Oorzaken:** Onderwaardering van bepaalde activa, aanleggen van voorzieningen om fiscale redenen (overwaardering passiva), of een hogere prijs betaald vanwege gunstige winstvooruitzichten.
* **Verwerking:** Het resterende positieve consolidatieverschil na toerekening aan activa en passiva wordt geboekt op de geconsolideerde balans onder R2140 'Positieve consolidatieverschillen' en wordt over maximaal vijf jaar afgeschreven.
> **Voorbeeld:** Een moedermaatschappij koopt 100% van de aandelen van een dochter voor 170.000 euro. Het eigen vermogen van de dochter bedraagt op dat moment 145.000 euro. Het positieve consolidatieverschil bedraagt 25.000 euro (170.000 - 145.000). Als de terreinen van de dochter 20.000 euro ondergewaardeerd zijn, wordt dit deel van het verschil hieraan toegerekend. Het resterende positieve verschil van 5.000 euro zou als goodwill worden geboekt en afgeschreven.
#### 2.2.2 Negatieve consolidatieverschillen (Badwill)
Een negatief consolidatieverschil ontstaat wanneer de betaalde prijs voor de deelneming lager is dan het aandeel in het netto-actief van de dochteronderneming. Ook hier wordt het verschil zoveel mogelijk toegerekend aan activa en passiva met een afwijkende reële waarde ten opzichte van de boekwaarde.
* **Oorzaken:** Overwaardering van activa, onderwaardering van passiva, of een lagere prijs betaald dan het overeenkomstige belang in het eigen vermogen.
* **Verwerking:** Een negatief consolidatieverschil wordt, indien verklaarbaar door verwachte ongunstige ontwikkelingen of verwachte kosten, geboekt op de geconsolideerde balans onder R1401 'Negatieve consolidatieverschillen'. Indien het negatieve consolidatieverschil niet kan worden toegerekend aan activa en passiva met een afwijkende reële waarde, wordt het opgenomen als een actief op de balans onder R2140 (positief consolidatieverschil) en afgeschreven. Echter, als het direct verklaarbaar is door een slechte verwachte ontwikkeling, wordt het geboekt onder R1401.
> **Voorbeeld:** Een moedermaatschappij koopt 100% van de aandelen van een dochter voor 200.000 euro. Het eigen vermogen van de dochter bedraagt op dat moment 225.000 euro. Het negatieve consolidatieverschil bedraagt 25.000 euro (225.000 - 200.000). Als de machines van de dochter 20.000 euro overgewaardeerd zijn, wordt dit deel hieraan toegerekend. Het resterende negatieve verschil van 5.000 euro zou als 'badwill' worden geboekt en direct worden erkend in het resultaat, tenzij het gerelateerd is aan verwachte toekomstige verliezen.
#### 2.2.3 Toerekening van consolidatieverschillen
Conform artikel 3:130 van het Koninklijk Besluit van 29 april 2019 dienen consolidatieverschillen zoveel mogelijk te worden toegerekend aan de activa en passiva waarvan de reële waarde afwijkt van de boekwaarde. De herschatting dient te gebeuren op de datum van de verwerving van de aandelen of op een nabij zijnde datum. Het resterende overschot wordt als positief consolidatieverschil (goodwill) op de balans gezet en afgeschreven, of als negatief consolidatieverschil (badwill) in de resultatenrekening opgenomen indien er sprake is van een verwachte ongunstige ontwikkeling.
> **Voorbeeld 4.3 (Positief Consolidatieverschil):**
> Dochteronderneming EV: Inbreng beschikbaar 100.000, Beschikbare reserves 35.000, Overgedragen winst 10.000. Totaal EV = 145.000.
> Moedermaatschappij waardeert deelneming (100%) op 170.000.
> Positief consolidatieverschil = 170.000 - 145.000 = 25.000.
> Journaalpost (eliminatie):
> D 1109 Inbreng beschikbaar 100.000
> D 133 Beschikbare reserves 35.000
> D 14 Overgedragen winst 10.000
> D 2140 Positieve cons.verschil 25.000
> C 280 FVA 170.000
> **Voorbeeld 4.4 (Negatief Consolidatieverschil):**
> Dochteronderneming EV: Geplaatst kapitaal 170.000, Beschikbare reserves 50.000. Totaal EV = 220.000.
> Moedermaatschappij waardeert deelneming (100%) op 200.000.
> Negatief consolidatieverschil = 220.000 - 200.000 = 20.000.
> Journaalpost (eliminatie):
> D 100 Geplaatst kapitaal 170.000
> D 133 Beschikbare reserves 50.000
> C 280 FVA 200.000
> C 1401 Negatieve cons.verschil 20.000
#### 2.2.4 Consolidatieverschillen bij minderheidsbelangen
Bij minderheidsbelangen wordt zowel het aandeel van de moedermaatschappij als het belang van derden in de consolidatieverschillen verwerkt. Het aandeel van de moedermaatschappij wordt verwerkt zoals bij een 100% deelneming, en het resterende deel van het consolidatieverschil dat toekomt aan de minderheid, wordt toegerekend aan de belangen van derden.
> **Voorbeeld 4.5 (Positief Consolidatieverschil met minderheidsbelang):**
> Dochteronderneming EV: Inbreng beschikbaar 200.000, Beschikbare reserves 35.000, Overgedragen winst 20.000. Totaal EV = 255.000.
> Moedermaatschappij bezit 80%, waarde deelneming = 220.000.
> Aandeel moeder in EV = 255.000 * 80% = 204.000.
> Positief consolidatieverschil = 220.000 (AW) - 204.000 (aandeel EV) = 16.000.
> Belang van derden = 255.000 * 20% = 51.000.
> Journaalpost (eliminatie):
> D 1109 Inbreng beschikbaar 200.000
> D 133 Beschikbare reserves 35.000
> D 14 Overgedragen winst 20.000
> D 214 Positief consolidatieverschil 16.000
> C 280 FVA 220.000
> C 1591 Belangen van derden bij 1e consolidatie 51.000
> **Voorbeeld 4.6 (Negatief Consolidatieverschil met minderheidsbelang):**
> Dochteronderneming EV: Kapitaal 100.000, Beschikbare reserves 10.000, Overgedragen verlies 5.000. Totaal EV = 105.000.
> Moedermaatschappij bezit 80%, waarde deelneming = 70.000.
> Aandeel moeder in EV = 105.000 * 80% = 84.000.
> Negatief consolidatieverschil = 84.000 (aandeel EV) - 70.000 (AW) = 14.000.
> Belang van derden = 105.000 * 20% = 21.000.
> Journaalpost (eliminatie):
> D 100 Kapitaal 100.000
> D 133 Beschikbare reserves 10.000
> C 141 Overgedragen verlies 5.000
> C 280 FVA 70.000
> C 1401 Negatief consolidatieverschil 14.000
> C 1591 Belangen van derden bij 1e consolidatie 21.000
### 2.3 Consolidatie in de resultatenrekening
In de geconsolideerde resultatenrekening worden diverse eliminaties en correcties doorgevoerd:
* **Eliminatie van intragroepsverrichtingen:** Kosten en opbrengsten tussen groepsmaatschappijen worden geëlimineerd.
* **Weglating van ongerealiseerde winsten/verliezen:** Winsten of verliezen op activa die nog in het bezit zijn van een groepsmaatschappij en die zijn opgenomen in de geconsolideerde balans, worden weggelaten.
* **Weglating van gerealiseerde meer- of minwaarden op deelnemingen:** Indien een deelneming in een groepsmaatschappij wordt verkocht, wordt de gerealiseerde meer- of minwaarde niet opgenomen in de geconsolideerde resultatenrekening.
* **Eliminatie van dividenden:** Dividenden die door in de consolidatie opgenomen vennootschappen aan andere groepsmaatschappijen worden toegekend, worden geëlimineerd.
* **Waardeverminderingen op deelnemingen:** Waardeverminderingen op deelnemingen in geconsolideerde dochterondernemingen worden geëlimineerd.
#### 2.3.1 Aandeel van derden in het resultaat
Het aandeel van derden in het resultaat vertegenwoordigt dat deel van de winst van de integraal opgenomen dochterondernemingen dat toekomt aan aandeelhouders die geen deel uitmaken van de geconsolideerde groep. Dit percentage wordt pro rata van het minderheidsbelang bepaald.
> **Voorbeeld:** Een dochteronderneming boekt een winst van 10.000 euro. Als de moedermaatschappij 80% van de aandelen bezit, wordt 80% van de winst (8.000 euro) toegevoegd aan de geconsolideerde reserves, en 20% (2.000 euro) wordt toegevoegd aan de belangen van derden in de geconsolideerde resultatenrekening.
### 2.4 Consolidatie in de toelichting
In de toelichting bij de geconsolideerde jaarrekening worden de rechten en verplichtingen van de groep beschreven. Wederzijdse rechten en verplichtingen tussen groepsmaatschappijen worden echter geëlimineerd en dus niet in de toelichting opgenomen.
### 2.5 Toepassing op verschillende methoden
De integrale consolidatiemethode is specifiek voor situaties waarin exclusieve controle aanwezig is. De evenredige consolidatiemethode wordt toegepast bij gedeelde controle, waarbij activa, passiva en resultaten pro rata worden opgenomen op basis van het belangenpercentage. De vermogensmutatiemethode wordt gebruikt voor geassocieerde ondernemingen en heeft geen eliminaties op de datum van eerste consolidatie, maar past de boekwaarde van de deelneming aan met veranderingen in het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming.
---
# Evenredige consolidatiemethode
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor de evenredige consolidatiemethode.
## 3. Evenredige consolidatiemethode
De evenredige consolidatiemethode is een consolidatietechniek die wordt toegepast op gemeenschappelijke dochterondernemingen, waarbij de activa, passiva, kosten en opbrengsten evenredig worden opgenomen op basis van het eigendomspercentage van de groep.
### 3.1 Beschrijving en toepassingsgebied
* **Doel:** De evenredige consolidatiemethode wordt gebruikt om de financiële positie en het resultaat van gemeenschappelijke dochterondernemingen proportioneel op te nemen in de geconsolideerde jaarrekening van de groeperende entiteit. Dit is van toepassing wanneer een groep gezamenlijke controle uitoefent over een dochteronderneming, vaak via een joint venture.
* **Verschil met integrale consolidatie:** In tegenstelling tot de integrale consolidatiemethode, waarbij 100% van de activa, passiva, opbrengsten en kosten van de dochter worden opgenomen, worden bij de evenredige consolidatie enkel de activa en passiva opgenomen in verhouding tot het eigendomspercentage van de groep.
### 3.2 Werkwijze
De kern van de evenredige consolidatiemethode bestaat uit de volgende stappen:
1. **Eliminatie van de boekwaarde van de deelneming:** De boekwaarde van de investering in de gemeenschappelijke dochteronderneming (vastgelegd onder de financiële vaste activa) wordt geëlimineerd tegenover het aandeel van de groep in het eigen vermogen van die dochteronderneming. Dit aandeel wordt berekend op basis van het eigendomspercentage.
2. **Verwerking van consolidatieverschillen:** Eventuele consolidatieverschillen, zowel positief (goodwill) als negatief (badwill), worden op een vergelijkbare wijze verwerkt als bij de integrale consolidatiemethode. Dit houdt in dat deze verschillen zoveel mogelijk worden toegerekend aan de activa en passiva waarvan de reële waarde verschilt van de boekwaarde. Een eventueel overschot wordt geboekt als een positief consolidatieverschil (en afgeschreven), en een eventueel tekort als een negatief consolidatieverschil (onder specifieke voorwaarden).
3. **Opname van activa en passiva:** De activa en passiva van de gemeenschappelijke dochteronderneming worden opgenomen in de geconsolideerde balans, maar dan beperkt tot het eigendomspercentage van de groep.
4. **Eliminatie van intragroepsverrichtingen:** Intragroepsverrichtingen (zoals onderlinge vorderingen, schulden, aankopen en verkopen) worden geëlimineerd. Bij evenredige consolidatie wordt deze eliminatie beperkt tot het proportionele aandeel van de groep in deze verrichtingen.
5. **Geen uitdrukking van belangen van derden:** Een belangrijk verschil met de integrale consolidatiemethode is dat er bij evenredige consolidatie geen aparte post voor "belangen van derden" wordt gecreëerd in de geconsolideerde balans. Dit komt doordat de methode enkel het aandeel van de groep opneemt, en geen volledig eigendom van de dochterconsolideert.
### 3.3 Belangrijkste verschillen met de integrale methode
Hieronder worden de belangrijkste verschillen tussen de evenredige consolidatiemethode en de integrale consolidatiemethode samengevat:
| Kenmerk | Evenredige consolidatie | Integrale consolidatie |
| :------------------------------ | :---------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------- |
| **Controle/Invloed** | Gezamenlijke controle (joint venture) | Exclusieve controle |
| **Opname Activa/Passiva** | Proportioneel (naar eigendomspercentage) | Integraal (100%) |
| **Opname Kosten/Opbrengsten** | Proportioneel (naar eigendomspercentage) | Integraal (100%) |
| **Belangen van derden** | Niet van toepassing | Wel van toepassing (op het passief) |
| **Eliminatie intragroeps** | Proportioneel | Volledig |
| **Winst- en verliesverwerking** | Aandeel in het resultaat wordt proportioneel opgenomen | Volledig resultaat opgenomen, minderheidsbelang apart |
> **Tip:** De keuze voor de consolidatiemethode (integraal of evenredig) is afhankelijk van de mate van controle die de moedermaatschappij uitoefent over de dochteronderneming. Exclusieve controle leidt tot integrale consolidatie, terwijl gezamenlijke controle leidt tot evenredige consolidatie.
> **Voorbeeld:** Stel dat Moedermaatschappij M 50% van de aandelen bezit in Gemeenschappelijke Dochteronderneming G. Bij integrale consolidatie zouden alle activa en passiva van G 100% worden opgenomen in de balans van M, en 50% van het resultaat van G zou aan M worden toegerekend (met een apart minderheidsbelang voor de overige 50%). Bij evenredige consolidatie daarentegen, worden enkel de activa en passiva van G voor 50% opgenomen in de balans van M, en ook slechts 50% van het resultaat van G wordt opgenomen in de winst- en verliesrekening van M. Er is geen aparte post voor "belangen van derden".
---
# Vermogensmutatiemethode
De vermogensmutatiemethode wordt gebruikt voor het waarderen van deelnemingen in geassocieerde ondernemingen binnen de consolidatiecontext, waarbij de boekwaarde van de deelneming wordt aangepast op basis van wijzigingen in het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming.
### 4.1 Toepassingsgebied
De vermogensmutatiemethode is specifiek van toepassing op geassocieerde ondernemingen. Het is geen ware consolidatiemethode, maar een methode voor de waardering van deelnemingen in de geconsolideerde jaarrekening.
### 4.2 Werkwijze van de vermogensmutatiemethode
#### 4.2.1 Eerste consolidatie
Bij de eerste consolidatie wordt de deelneming opgenomen in de geconsolideerde balans voor het bedrag dat overeenkomt met het eigen vermogen van de betrokken geassocieerde onderneming. Dit bedrag omvat ook het resultaat van het boekjaar dat de deelneming belichaamt.
De deelneming wordt opgenomen onder de rubriek Financiële Vaste Activa (FVA), specifiek onder een subrubriek zoals "Ondernemingen waarop de vermogensmutatie is toegepast".
Bij de eerste consolidatie zijn er geen eliminatiejournaalposten van toepassing zoals bij de integrale consolidatie.
#### 4.2.2 Consolidatie na eerste consolidatie
Na de initiële consolidatie wordt de waarde waartegen de deelneming wordt opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening aangepast. Deze aanpassing gebeurt op basis van de veranderingen in het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming gedurende het boekjaar (of het gedeelte van het boekjaar dat de onderneming tot de kring behoort).
* De waarde van de deelneming wordt verhoogd met de toename in het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming.
* De waarde van de deelneming wordt verlaagd met de afname in het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming.
Het is cruciaal om het gedeelte van de winst dat als dividend wordt toegekend door de geassocieerde onderneming uit te sluiten van deze aanpassing om dubbeltellingen te vermijden.
#### 4.2.3 Verwerking in de geconsolideerde resultatenrekening
In de geconsolideerde resultatenrekening wordt het aandeel van de groep in het resultaat van de ondernemingen waarop de vermogensmutatie is toegepast, opgenomen.
#### 4.2.4 Dividenden
Dividenden die worden toegekend door geassocieerde ondernemingen aan de consoliderende groep, worden geëlimineerd om dubbeltellingen te voorkomen.
#### 4.2.5 Eliminaties
Bij de vermogensmutatiemethode:
* Worden er geen eliminaties doorgevoerd voor onderlinge vorderingen en schulden tussen de groepsmaatschappijen en de geassocieerde ondernemingen.
* Worden er ook geen eliminaties doorgevoerd voor onderlinge aan- en verkopen.
* Worden er wel eliminaties doorgevoerd voor gerealiseerde winsten of verliezen uit verrichtingen tussen groepsmaatschappijen en geassocieerde ondernemingen die begrepen zijn in het resultaat van die geassocieerde ondernemingen.
> **Tip:** De kern van de vermogensmutatiemethode is het volgen van de wijzigingen in het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming en dit rechtstreeks doorrekenen in de boekwaarde van de deelneming.
#### 4.2.6 Verschillen met integrale consolidatie
In tegenstelling tot de integrale consolidatiemethode, waarbij de activa en passiva van de dochteronderneming integraal worden opgenomen, blijft bij de vermogensmutatiemethode de opname van activa en passiva beperkt tot het aandeel van de groep in de joint venture. Er is ook geen uitdrukking van belangen van derden in de geconsolideerde balans.
De vermogensmutatiemethode vereist de eliminatie van intragroepsverrichtingen, maar dit is beperkt tot het aandeel van de groep in deze verrichtingen.
#### 4.2.7 Consolidatieverschillen (Goodwill/Badwill)
De principes met betrekking tot consolidatieverschillen (positief en negatief consolidatieverschil), zoals die voor de integrale consolidatiemethode gelden, zijn grotendeels van toepassing, hoewel de verrekening ervan anders kan zijn omdat het geen volledige consolidatie betreft. De nadruk ligt op het zoveel mogelijk toerekenen van deze verschillen aan de activa en passiva waarvan de reële waarde verschilt van de boekwaarde op de datum van de eerste consolidatie. Eventuele overschotten of tekorten die na deze toerekening overblijven, kunnen leiden tot de opname van een positief of negatief consolidatieverschil, dat vervolgens wordt afgeschreven of verwerkt conform de geldende regelgeving. Bij de vermogensmutatiemethode wordt echter het concept van goodwill en badwill anders geïnterpreteerd dan bij de integrale consolidatie, aangezien de methode niet beoogt de activa en passiva van de geassocieerde onderneming integraal op te nemen. De focus ligt op de mutatie van het eigen vermogen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Geconsolideerde JR | Geconsolideerde jaarrekening die de financiële positie, het vermogen en het resultaat van een groep ondernemingen weergeeft alsof deze één enkele entiteit vormen. |
| Consolidatiekring | De groep ondernemingen die binnen de consolidatie worden opgenomen, bestaande uit de consoliderende vennootschap en haar dochterondernemingen. |
| Integrale consolidatiemethode | Een consolidatiemethode waarbij alle activa, passiva, rechten, verplichtingen, kosten en opbrengsten van de dochterondernemingen volledig worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. |
| Evenredige consolidatiemethode | Een consolidatiemethode waarbij de activa, passiva, kosten en opbrengsten van een gemeenschappelijke dochteronderneming naar rato van het eigendomsbelang van de groep worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. |
| Vermogensmutatiemethode | Een waarderingsmethode voor deelnemingen in geassocieerde ondernemingen waarbij de deelneming in de geconsolideerde balans wordt opgenomen voor het bedrag dat overeenkomt met het eigen vermogen van de betrokken onderneming, inclusief het resultaat van het boekjaar. |
| Controle | Het vermogen om het financiële en operationele beleid van een onderneming te beheersen met het oog op het verkrijgen van economische voordelen. |
| Exploitatieverschil | Het verschil tussen de boekwaarde van een deelneming en het aandeel in het eigen vermogen van de dochteronderneming op het moment van eerste consolidatie, dat kan worden toegerekend aan materiële en immateriële vaste activa of immateriële activa. |
| Positieve consolidatieverschil (Goodwill) | Een positief verschil dat ontstaat wanneer de betaalde prijs voor een deelneming hoger is dan de reële waarde van de netto-activa van de dochteronderneming, wat wordt toegerekend aan immateriële activa. |
| Negatieve consolidatieverschil (Badwill) | Een negatief verschil dat ontstaat wanneer de betaalde prijs voor een deelneming lager is dan de reële waarde van de netto-activa van de dochteronderneming, wat kan wijzen op verwachte ongunstige ontwikkelingen of toekomstige kosten. |
| Belangen van derden (Minderheidsbelang) | Het deel van het eigen vermogen en het resultaat van een dochteronderneming dat toebehoort aan aandeelhouders die niet tot de groepering behoren. |
| Eliminaties | Boekhoudkundige handelingen om dubbeltellingen en onderlinge transacties tussen groepsmaatschappijen uit de geconsolideerde jaarrekening te verwijderen. |
| Intragroepverrichtingen | Transacties die plaatsvinden tussen dochterondernemingen of tussen een moedermaatschappij en een dochteronderneming binnen dezelfde groep. |
Cover
Les 2
Summary
# Financiële analyse van de onderneming
Financiële analyse van de onderneming omvat het proces van het beoordelen van de financiële toestand van een bedrijf met als doel advies te verstrekken ter ondersteuning van beslissingen [2](#page=2).
### 1.1 Het proces van financiële analyse
Het proces van financiële analyse volgt een gestructureerd stappenplan, beginnend bij het verzamelen van essentiële gegevens en eindigend met het formuleren van een oordeel en advies [2](#page=2).
#### 1.1.1 Gegevensverzameling
De eerste stap is het verzamelen van relevante gegevens. Deze omvatten doorgaans de jaarrekening, het jaarverslag en het controleverslag van de onderneming. Deze documenten bieden informatie die noodzakelijk is voor het beoordelen van de financiële toestand [2](#page=2).
#### 1.1.2 Analyse en herwerking van de gegevens
Na de initiële gegevensverzameling volgt een fase van analyse en herwerking. Dit omvat:
* **Herwerking van Balans en Resultatenrekening:** Aanpassing van de balans (B) en resultatenrekening (RR) om een duidelijker beeld te krijgen van de financiële prestaties. Dit kan ook de herwerking van historische (HA) en verwachte (VA) cijfers omvatten [2](#page=2).
* **Kasstromenanalyse:** Analyse van de geldstromen binnen de onderneming [2](#page=2).
#### 1.1.3 Ratioanalyse
De ratioanalyse is een cruciaal onderdeel waarbij verschillende financiële verhoudingen worden berekend en geëvalueerd. Deze ratios geven inzicht in verschillende aspecten van de onderneming:
* **Toegevoegde waarde:** Geeft aan hoe de onderneming waarde creëert [2](#page=2).
* **Rendabiliteit:** Meet het winstgevendheidsvermogen van de onderneming [2](#page=2).
* **Solvabiliteit:** Beoordeelt het vermogen om op lange termijn aan financiële verplichtingen te voldoen [2](#page=2).
* **Liquiditeit:** Onderzoekt het vermogen om op korte termijn aan financiële verplichtingen te voldoen [2](#page=2).
#### 1.1.4 Modellen voor succes en faling
Om de toekomstige financiële gezondheid te voorspellen, worden modellen voor succes en faling toegepast. Deze modellen helpen bij het inschatten van de waarschijnlijkheid van financiële moeilijkheden of succes [2](#page=2).
#### 1.1.5 Conclusie en advies
De laatste stap is het formuleren van een conclusie op basis van de uitgevoerde analyses. Deze conclusie omvat een oordeel over de financiële toestand van de onderneming en concreet advies voor de te nemen beslissingen [2](#page=2).
> **Tip:** Een grondige financiële analyse vereist niet alleen het toepassen van de juiste methoden, maar ook een goed begrip van de context waarin de onderneming opereert [2](#page=2).
---
# Herwerking van de balans en de resultatenrekening
Het herwerken van de balans en de resultatenrekening is een proces dat gericht is op het transformeren van de wettelijke financiële overzichten naar een vorm die meer geschikt is voor diepgaande financiële analyse, door de invloed van de financieringswijze te verminderen en een duidelijker beeld te geven van de operationele prestaties [4](#page=4) [6](#page=6) [8](#page=8).
### 2.1 Herwerking van de balans
De wettelijke balans, zoals opgesteld volgens het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV), categoriseert activa en passiva op een specifieke manier. De herwerkte balans daarentegen is ontworpen om de financiële structuur van de onderneming beter te analyseren, met een focus op de stabiliteit ervan. Hoewel de specifieke structuur van de herwerkte balans niet gedetailleerd wordt weergegeven in de verstrekte tekst, is het doel om een analyse mogelijk te maken die verder gaat dan de wettelijke presentatie [4](#page=4).
### 2.2 Herwerking van de resultatenrekening
De herwerking van de resultatenrekening (RR) dient verschillende doelen [6](#page=6) [9](#page=9):
#### 2.2.1 Doelstellingen van de herwerking
1. **Opsplitsing in recurrente en niet-recurrente resultaten:** Dit maakt het mogelijk om de impact van incidentele of uitzonderlijke gebeurtenissen te scheiden van de reguliere operationele prestaties [23](#page=23) [6](#page=6).
2. **Vermindering van de invloed van de financieringswijze:** Het doel is om resultaatcijfers te isoleren die zo min mogelijk worden beïnvloed door hoe de onderneming gefinancierd is (eigen vermogen versus vreemd vermogen) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8).
3. **Opsplitsing in bruto- versus nettoresultaten:** Dit onderscheid wordt verder verfijnd door kosten te classificeren als kaskosten (KK) en niet-kaskosten (NKK) [6](#page=6).
#### 2.2.2 Verschil tussen wettelijke en herwerkte resultatenrekening
De wettelijke resultatenrekening volgens het WVV presenteert resultaten op een gestandaardiseerde manier, inclusief posten zoals bedrijfsopbrengsten, bedrijfskosten, financiële opbrengsten en kosten, en belastingen. De herwerkte RR deelt de resultaten op in een meer gedetailleerde structuur om de analyse te verbeteren [15](#page=15) [17](#page=17) [21](#page=21) [23](#page=23) [9](#page=9).
Een cruciaal aspect van de herwerking is het onderscheid tussen kaskosten en niet-kaskosten. Kaskosten vereisen een uitstroom van liquide middelen, terwijl niet-kaskosten dit niet doen (bijvoorbeeld afschrijvingen). Deze opsplitsing is belangrijk voor analyses die de cashgenererende capaciteit van de onderneming beoordelen [6](#page=6).
#### 2.2.3 Structuur van de herwerkte resultatenrekening
De herwerkte RR omvat doorgaans de volgende componenten:
* **Recurrente bedrijfsopbrengsten (B0) excl. subsidies:** Dit omvat omzet, wijzigingen in voorraden van gereed product en bestellingen in uitvoering, en geproduceerde vaste activa [10](#page=10) [12](#page=12).
* **Intermediair verbruik:** Kosten van ingekochte goederen en diensten die in het productieproces worden verbruikt [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Bruto toegevoegde waarde:** Het verschil tussen recurrente bedrijfsopbrengsten en intermediair verbruik, wat een maat is voor de waarde die de onderneming creëert [12](#page=12).
* **Personeels- en andere recurrente bedrijfskosten excl. NKK:** Operationele kosten gerelateerd aan personeel en andere recurrente uitgaven, exclusief niet-kaskosten [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Recurrent bruto-BR (REBITDA):** Recurrent bedrijfsresultaat vóór niet-kaskosten en financieringskosten. EBITDA staat voor Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization [12](#page=12).
* **Recurrente niet-kaskosten van bedrijfsaard:** Dit omvat afschrijvingen, waardeverminderingen en toevoegingen aan voorzieningen gerelateerd aan bedrijfsprocessen [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Recurrent netto-BR (REBIT):** Recurrent bedrijfsresultaat na aftrek van niet-kaskosten. REBIT staat voor Recurring Earnings Before Interest and Taxes [12](#page=12).
Vervolgens wordt het **financieel resultaat** geanalyseerd:
* **Recurrente financiële kasopbrengsten:** Ontvangsten uit financiële activa die cash genereren [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Andere financiële kaskosten exclusief disconto van vorderingen en voorzieningen met financieel karakter:** Directe financiële uitgaven, met uitzondering van specifieke posten [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Recurrent bruto financieel resultaat voor niet-kaskosten:** Financieel resultaat vóór niet-kaskosten [14](#page=14).
* **Recurrente financiële niet-kaskosten:** Niet-kaskosten van financiële aard, zoals waardeverminderingen en toevoegingen aan voorzieningen met financieel karakter [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Recurrent netto financieel resultaat na niet-kaskosten:** Het netto financieel resultaat na aftrek van niet-kaskosten [14](#page=14).
Het **niet-recurrent resultaat** wordt apart geanalyseerd:
* **Niet-recurrente kasopbrengsten:** Incidentele opbrengsten die cash genereren, zoals meerwaarden op realisatie van activa [18](#page=18) [20](#page=20).
* **Niet-recurrente kaskosten:** Incidentele kosten die cash vereisen, zoals andere niet-recurrente bedrijfskosten en financiële kosten [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Niet-recurrent bruto resultaat voor niet-kaskosten:** Niet-recurrent resultaat vóór niet-kaskosten [20](#page=20).
* **Niet-recurrente niet-kaskosten:** Incidentele niet-kaskosten, zoals terugnemingen of toevoegingen aan voorzieningen voor niet-recurrente risico's, en minderwaarden op realisatie van activa [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Niet-recurrent netto resultaat na niet-kaskosten:** Het netto niet-recurrent resultaat [20](#page=20).
Ten slotte worden de **belastingen** geherwerkt:
* In de herwerkte RR worden enkel de **belastingen op het resultaat van het boekjaar** meegenomen. Andere elementen die in de wettelijke RR onder belastingen vallen (zoals aanpassingen van uitgestelde belastingen) worden in de herwerkte RR anders geclassificeerd of uitgesloten. Dit zorgt ervoor dat de winst na belastingen een zuiverder beeld geeft van de operationele winstgevendheid [17](#page=17) [8](#page=8).
De herwerkte resultatenrekening resulteert uiteindelijk in de weergave van:
* Totaal brutoresultaat voor niet-kaskosten (EBITDA) [21](#page=21) [23](#page=23).
* Totaal nettoresultaat na niet-kaskosten voor financieringskosten vreemd vermogen (FKVV) en voor belastingen (EBIT) [21](#page=21) [23](#page=23).
* Winst (Verlies) van het boekjaar vóór belastingen [21](#page=21) [23](#page=23).
* Belastingen op het resultaat van het boekjaar [21](#page=21) [23](#page=23).
* Winst (Verlies) van het boekjaar na belastingen [21](#page=21) [23](#page=23).
#### 2.2.4 Voordelen van de herwerkte resultatenrekening
De herwerkte RR biedt verschillende voordelen voor financiële analyse [23](#page=23):
* **Betere analyse van de financiële structuur:** Door de invloed van financiering te verminderen, wordt de prestatie van de kernactiviteiten duidelijker [23](#page=23).
* **Scheiding van operationele prestaties en financieringskosten:** Dit maakt het mogelijk om de rendabiliteit van de operationele activiteiten beter te beoordelen, onafhankelijk van de rentelasten [23](#page=23) [8](#page=8).
* **Verbeterd inzicht in cashgeneratie:** De opsplitsing in kaskosten en niet-kaskosten helpt bij het beoordelen van de werkelijke cashflow uit de operationele activiteiten.
> **Tip:** De herwerking van de resultatenrekening is cruciaal om de operationele prestaties van een onderneming te kunnen beoordelen, los van de financieringskeuzes en incidentele gebeurtenissen [6](#page=6) [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Een bedrijf met veel vreemd vermogen zal in de wettelijke RR hogere financiële kosten hebben, wat de winst vóór belastingen drukt. In de herwerkte RR worden deze financiële kosten expliciet apart behandeld, waardoor de operationele winst (REBIT) zuiverder wordt weergegeven [8](#page=8).
---
# Horizontale en verticale analyse
Hieronder vind je een gedetailleerde studiehandleiding over horizontale en verticale analyse, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Horizontale en verticale analyse
Horizontale en verticale analyse zijn twee fundamentele methoden die worden gebruikt om de financiële prestaties en structuur van een onderneming te beoordelen over tijd en binnen een specifiek tijdsbestek.
### 3.1 Horizontale analyse
De horizontale analyse, ook wel trendanalyse genoemd, onderzoekt de veranderingen in financiële posten over een reeks van perioden. Dit wordt vaak gedaan met behulp van tijdsindexen, waarbij een basisjaar wordt gekozen en de procentuele stijging of daling van een bepaalde post in latere jaren ten opzichte van dit basisjaar wordt berekend [24](#page=24).
#### 3.1.1 Toepassing op de balans
Bij de horizontale analyse van de balans worden de bedragen van specifieke activa- of passivaposten over verschillende jaren vergeleken. Hierbij wordt de absolute verandering en de procentuele verandering ten opzichte van een basisjaar berekend. Tabel T5 in het document illustreert dit voor zowel de activa- als de passivazijde van de balans.
* **Activa zijde:**
* (Uitgebreide) Vaste activa: De totale vaste activa stegen van 100.7% in 20X3 ten opzichte van 20X2, wat een toename betekent ten opzichte van de vorige periode. Materiële vaste activa daalden echter van 89.9% in 20X2 naar 81.2% in 20X3 ten opzichte van het basisjaar 20X1. Financiële vaste activa daarentegen vertoonden een sterke stijging tot 119.0% in 20X3 [25](#page=25).
* (Beperkte) Vlottende activa: Deze toonden een significante groei, met een index van 120.8% in 20X3 ten opzichte van het basisjaar. Realiseerbare activa stegen naar 118.7%. Met name liquide middelen kenden een uitzonderlijke stijging tot 467.8% in 20X3 ten opzichte van het basisjaar [25](#page=25).
* Totaal activa: De totale activa stegen in 20X3 naar 112.4% ten opzichte van het basisjaar, wat een duidelijke groei weerspiegelt [25](#page=25).
* **Passiva zijde:**
* Permanent vermogen: Dit vermogen daalde in 20X3 tot 76.9% ten opzichte van het basisjaar. Het eigen vermogen bleef relatief stabiel met 102.2% in 20X3. Reserves lieten een lichte stijging zien tot 101.5% terwijl overgedragen winst (verlies) een aanzienlijke procentuele stijging kende tot -200.0% in 20X3, wat wijst op een aanzienlijk verlies [26](#page=26).
* Vreemd vermogen op lange termijn: Dit daalde drastisch tot 52.1% in 20X3 ten opzichte van het basisjaar. Schulden op meer dan één jaar halveerden bijna tot 51.0% [26](#page=26).
* Vreemd vermogen op korte termijn: Dit segment vertoonde een zeer sterke toename, met een index van 176.0% in 20X3. Schulden op ten hoogste één jaar stegen naar 172.7% [26](#page=26).
* Totaal passiva: De totale passiva stegen in 20X3 tot 109.8% ten opzichte van het basisjaar [26](#page=26).
#### 3.1.2 Toepassing op de resultatenrekening
Hoewel specifieke tabellen voor de horizontale analyse van de resultatenrekening niet in dit document zijn opgenomen, zou de methode vergelijkbaar zijn met die van de balans. Elke post op de resultatenrekening (omzet, kosten, winst) zou worden vergeleken met een basisjaar om trends in de winstgevendheid en de omvang van verschillende operationele elementen te identificeren.
> **Tip:** Bij het uitvoeren van een horizontale analyse is het cruciaal om het basisjaar zorgvuldig te kiezen. Een jaar dat representatief is voor de normale bedrijfsvoering, zonder uitzonderlijke gebeurtenissen, is ideaal.
### 3.2 Verticale analyse
De verticale analyse, ook wel structuuranalyse genoemd, onderzoekt de verhouding van elke individuele post tot een totaal op een bepaald moment. Dit helpt bij het begrijpen van de samenstelling van de financiële overzichten [24](#page=24).
#### 3.2.1 Toepassing op de balans
Op de balans wordt elke post uitgedrukt als een percentage van de totale activa. Dit geeft inzicht in de structuur van de activa (hoe de middelen zijn geïnvesteerd) en de structuur van de passiva (hoe de middelen zijn gefinancierd) [24](#page=24).
* **Activa zijde:**
* Tabel D (pagina 27) laat de structuurpercentages zien voor de activa van vier verschillende bedrijven (A, B, C, D) in het jaar 20X0.
* Bedrijf D heeft bijvoorbeeld 83.74% van zijn activa geïnvesteerd in (uitgebreide) vaste activa, waarvan het grootste deel (78.12%) financiële vaste activa zijn. Dit suggereert een holding- of investeringsbedrijf [27](#page=27).
* Bedrijf A daarentegen heeft 93.23% van zijn activa in (beperkte) vlottende activa, met name vorderingen op ten hoogste één jaar (88.57%) en liquide middelen (2.61%). Dit kan duiden op een handels- of dienstenonderneming met een hoge omloopsnelheid [27](#page=27).
* De structuurpercentages tonen duidelijke verschillen tussen de bedrijven, wat wijst op verschillende bedrijfsmodellen.
#### 3.2.2 Toepassing op de resultatenrekening
Op de resultatenrekening wordt elke post uitgedrukt als een percentage van de verkopen (omzet). Dit geeft inzicht in de kostprijsstructuur en de winstgevendheid in verhouding tot de omzet [24](#page=24).
* **Voorbeeld:**
* Als de omzet bijvoorbeeld 1.000.000 dollars bedraagt, en de kosten van verkochte goederen 600.000 dollars, dan is dit een structuurpercentage van 60% ($600.000 / 1.000.000 \ast 100\%$ ) [24](#page=24).
* Operationele kosten van 200.000 dollars zouden neerkomen op 20% ($200.000 / 1.000.000 \ast 100\%$) [24](#page=24).
* Een netto winst van 150.000 dollars zou dan 15% van de omzet bedragen ($150.000 / 1.000.000 \ast 100\%$) [24](#page=24).
> **Tip:** De verticale analyse is uitermate geschikt om te bepalen wat voor soort onderneming je analyseert (handels-, industriële, diensten- of holdingonderneming) door te kijken naar de dominante posten op de balans en de structuur van de resultatenrekening.
### 3.3 Samenvatting van de methoden
| Analyse | Methode | Focus | Toepassing op Balans | Toepassing op Resultatenrekening |
| :--------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------ | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Horizontaal** | Vergelijking van financiële posten over verschillende perioden (tijdsindexen) | Trends, groei, krimp, veranderingen over tijd | Procentuele verandering per post t.o.v. een basisjaar | Procentuele verandering per post (omzet, kosten) t.o.v. een basisjaar | [24](#page=24).
| **Verticaal** | Verhouding van individuele posten tot een totaal op één specifiek moment (structuurpercentages) | Structuur, samenstelling, relatieve omvang van posten | Elke post als % van totale activa | Elke post als % van de totale verkopen (omzet) | [24](#page=24).
| **Doel** | Inzicht krijgen in hoe de financiële situatie evolueert over tijd. | Inzicht krijgen in de samenstelling en relatieve belangrijkheid van de verschillende onderdelen van de jaarrekening. | | |
| **Voorbeeld** | Een stijging van 20% in de omzet van jaar X naar jaar Y. | | | Een stijging van de personeelskosten van 15% naar 18% van de omzet over een paar jaar. | [24](#page=24).
| **Voorbeeld** | Activa bestaan voor 70% uit vaste activa. | | | Kosten van verkochte goederen bedragen 60% van de omzet. | [24](#page=24) [27](#page=27).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Jaarrekening | Een gestandaardiseerde set van financiële overzichten die de financiële prestaties en positie van een onderneming over een bepaalde periode weergeeft, inclusief de balans, resultatenrekening en kasstroomoverzicht. |
| Jaarverslag | Een document dat door het management van een onderneming wordt opgesteld en een beschrijving geeft van de activiteiten, prestaties en financiële situatie gedurende het afgelopen boekjaar, vaak aangevuld met toekomstperspectieven. |
| Controleverslag | Een rapport opgesteld door een onafhankelijke accountant of auditor, waarin de juistheid en getrouwheid van de financiële overzichten van een onderneming worden beoordeeld en een oordeel wordt geuit over de naleving van wet- en regelgeving. |
| Balans | Een financieel overzicht dat op een specifiek moment de activa, passiva en het eigen vermogen van een onderneming toont, volgens de boekhoudkundige vergelijking: Activa = Passiva + Eigen Vermogen. |
| Resultatenrekening | Een financieel overzicht dat de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode weergeeft, resulterend in de winst of het verlies voor die periode. |
| Vaste Activa | Langdurige bezittingen van een onderneming die naar verwachting langer dan één jaar economisch voordeel zullen opleveren, zoals gebouwen, machines en immateriële activa. |
| Vlottende Activa | Kortlopende bezittingen van een onderneming die naar verwachting binnen één jaar zullen worden omgezet in geld of worden verbruikt, zoals voorraden, debiteuren en liquide middelen. |
| Eigen Vermogen | Het deel van de activa van een onderneming dat toebehoort aan de eigenaren, bestaande uit ingebracht kapitaal, reserves en ingehouden winsten. |
| Vreemd Vermogen | De schulden van een onderneming aan externe partijen, onderverdeeld in lang- en kortlopende schulden, zoals leningen en crediteuren. |
| Recurrente Resultaten | Resultaten die voortkomen uit de normale, voortdurende operationele activiteiten van een onderneming en die naar verwachting in toekomstige perioden zullen terugkeren. |
| Niet-recurrente Resultaten | Resultaten die voortkomen uit incidentele, ongebruikelijke of eenmalige gebeurtenissen die geen verband houden met de normale bedrijfsvoering en die naar verwachting niet zullen terugkeren. |
| Kasstromenanalyse | Een methode om de instroom en uitstroom van liquide middelen van een onderneming te analyseren en te voorspellen, essentieel voor het beoordelen van de liquiditeit en solvabiliteit. |
| Ratioanalyse | De berekening en interpretatie van financiële verhoudingsgetallen (ratios) om de financiële prestaties en positie van een onderneming te beoordelen op het gebied van winstgevendheid, solvabiliteit, liquiditeit en efficiëntie. |
| Horizontale Analyse | Een methode om financiële gegevens over meerdere perioden te vergelijken om trends en veranderingen te identificeren, vaak door middel van tijdindexen die de procentuele verandering ten opzichte van een basisjaar weergeven. |
| Verticale Analyse | Een methode om de structuur van een financieel overzicht te analyseren door elke post uit te drukken als een percentage van een totaal, zoals activa als percentage van de totale activa of kosten als percentage van de omzet. |
Cover
Le società per azioni.pdf
Summary
# Costituzione e variazioni del capitale sociale delle SpA
La costituzione e le successive variazioni del capitale sociale nelle Società per Azioni (SpA) implicano specifiche procedure contabili e legali, riguardanti sia l'apporto iniziale che le modifiche successive, sia in aumento che in diminuzione, con precise regole per i conferimenti e la contabilizzazione [2](#page=2).
### 1.1 Costituzione del capitale sociale
La costituzione di una SpA richiede il rispetto di requisiti minimi di capitale e procedure specifiche per i conferimenti.
#### 1.1.1 Requisiti minimi e sottoscrizione
Il capitale sociale minimo per la costituzione di una S.p.A. è di cinquanta mila euro. Per procedere alla costituzione, è necessario che l'intero capitale sociale sia sottoscritto e che vengano rispettate le norme sui conferimenti [2](#page=2).
* **Conferimenti in denaro:** Al momento della sottoscrizione dell'atto costitutivo, deve essere versato presso una banca almeno il 25% dei conferimenti in denaro. Se la costituzione avviene con atto unilaterale, è richiesto il versamento dell'intero ammontare dei conferimenti in denaro [2](#page=2).
* **Conferimenti di beni in natura e crediti:** Per questi conferimenti si applicano le disposizioni degli articoli 2254 e 2255 del Codice Civile. Le azioni corrispondenti devono essere integralmente liberate al momento della sottoscrizione. Se il valore dei beni o crediti conferiti risulta inferiore di oltre un quinto rispetto a quello dichiarato, la società deve ridurre proporzionalmente il capitale sociale annullando le azioni scoperte. Il socio conferente può versare la differenza in denaro o recedere dalla società, ottenendo la restituzione del conferimento [2](#page=2).
* **Costituzione per pubblica sottoscrizione:** La società può essere costituita anche tramite pubblica sottoscrizione, seguendo un sistema di impegni che prevede la registrazione di un conto "Ns. Azioni da emettere" a fronte di un versamento della banca gerente il sindacato, seguito dalla sottoscrizione effettiva delle azioni e dalla riscossione [6](#page=6).
> **Tip:** Il versamento iniziale del 25% del capitale sociale in denaro è un requisito fondamentale per la validità della costituzione e deve essere effettuato presso una banca. Il rimanente 75% può essere richiamato successivamente [2](#page=2).
#### 1.1.2 Scritture contabili di costituzione
Le scritture contabili riflettono le varie fasi della costituzione.
* **Sottoscrizione:** Si registra l'impegno degli azionisti verso la società.
* `Cod. Data` | `Azionisti c/sottoscrizioni` | `a` | `Versamento in c/ capitale` | `50.000,00` [5](#page=5).
* **Vincolo del versamento iniziale:** Il 25% versato viene vincolato in banca.
* `Cod. Data` | `Banca X c/vers. Vincolato` | `a` | `Azionisti c/sottoscrizione` | `12.500,00` [5](#page=5).
* **Svincolo e interessi:** Dopo l'iscrizione nel registro delle imprese, il versamento viene svincolato, e vengono registrati gli eventuali interessi attivi maturati.
* `Cod. Data` | `Diversi` | `a` | `Diversi` | |
* `Banca X c/c` | `12.525,34` | | `Banca X c/vers.to vincolato` | `12.500,00` |
* `Crediti per rit. subite` | `8,91` | | `Interessi attivi bancari` | `34,25` [5](#page=5).
* **Formalizzazione del capitale sociale:** Una volta completati i conferimenti e gli adempimenti, il capitale sociale viene iscritto.
* `Cod. Data` | `Versamento in c/capitale` | `a` | `Capitale sociale` | `50.000,00` [5](#page=5).
* **Richiamo della rimanente percentuale:** La società può richiamare la parte residua del capitale sottoscritto.
* `Cod. Data` | `Azionisti c/vers. richiamati` | `a` | `Azionisti c/sottoscrizione` | `37.500,00` [5](#page=5).
* **Riscossione della rimanente percentuale:** Il versamento effettivo da parte degli azionisti.
* `Cod. Data` | `Banca X c/c` | `a` | `Azionisti c/vers. richiamati` | `37.500,00` [5](#page=5).
#### 1.1.3 Conferimenti di beni in natura e crediti – Gestione delle svalutazioni
In caso di conferimenti di beni in natura e crediti, si procede con procedure di valutazione e, se necessario, svalutazione.
* **Conferimento iniziale:** Registrazione dei beni o crediti conferiti.
* `Cod. Data` | `Diversi` | `a` | `Azionisti c/sottoscrizioni` | |
* `Impianti` | `75.000,00` | | `Crediti` | `25.000,00` |
* `Totale` | `100.000,00` [5](#page=5).
* **Svalutazione:** Se la valutazione in sede di conferimento risulta eccessiva, si procede alla svalutazione.
* `Cod. Data` | `Svalutazione Impianti` | `a` | `Impianti` | `26.000,00` [5](#page=5).
* **Annullamento azioni o integrazione:** La svalutazione comporta una riduzione proporzionale del capitale sociale o la richiesta di integrazione al socio.
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Svalutazione Impianti` | `26.000,00` [5](#page=5).
* **Reintegro – Liquidazione o riscossione:** In caso di svalutazione, si procede al reintegro tramite rimborso al socio o riscossione.
* `Cod. Data` | `Azionisti c/rimborso` | `a` | `Svalutazione Impianti` | `26.000,00` [6](#page=6).
* `Cod. Data` | `Banca X c/c` | `a` | `Azionisti c/rimborso` | `26.000,00` [6](#page=6).
* **Recesso del socio:** In caso di svalutazione significativa, il socio può recedere, con conseguente riduzione del capitale sociale e restituzione dei conferimenti.
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Diversi` | |
* `Impianti` | `25.000,00` | | `Crediti` | `26.000,00` |
* `Svalutazione Impianti` | `100.000,00` [6](#page=6).
#### 1.1.4 Costituzione di S.p.A. unipersonale
Nel caso di costituzione di una S.p.A. unipersonale, l'intero capitale sociale, anche se in denaro, deve essere versato al momento della sottoscrizione.
* **Vincolo:**
* `Cod. Data` | `Banca X c/vers. Vinc.to` | `a` | `Azionisti c/sottoscrizione` | `50.000,00` [6](#page=6).
### 1.2 Variazioni del capitale sociale
Il capitale sociale di una SpA può variare in aumento o in diminuzione in risposta alle strategie finanziarie della società [7](#page=7).
#### 1.2.1 Aumenti di capitale sociale
Gli aumenti di capitale possono essere **reali** (con incremento del patrimonio netto), **fittizi** (senza variazione del patrimonio netto) o **misti** [7](#page=7).
* **Aumento reale:**
* **Con conferimenti di denaro:** Prevede la sottoscrizione di nuove azioni e il versamento di una parte del valore nominale, più l'eventuale sovrapprezzo.
* `Cod. Data` | `Az.sti c/sott.ne` | `a` | `Diversi` | |
* `Vers. in c/aumento capitale` | `50.000,00` | | `Ris. sovrapp. emiss. azioni` | `10.000,00` |
* `Totale` | `60.000,00` [7](#page=7).
* `Cod. Data` | `Banca X ns. c/c` | `a` | `Az.sti c/sottoscrizione` | `22.500,00` [7](#page=7).
* **Conferimento di beni in natura o crediti:** Si applicano le stesse regole dei conferimenti in natura all'atto della costituzione [3](#page=3).
* **Aumento con utili in corso di formazione:** Per evitare complicazioni nella ripartizione degli utili, si richiede agli azionisti un versamento a titolo di conguaglio per gli utili maturati dall'inizio dell'esercizio, utilizzando il conto "Riserva conguaglio utili in corso".
* `Cod. Data` | `Azionisti c/sottoscrizione` | | `Diversi` | |
* `Vers. in c/aumento cap.` | `30.000,00` | | `Ris. sovrap. azioni` | `3.000,00` |
* `Ris. cong. utili in corso` | `1.800,00` | | `Totale` | `34.800,00` [7](#page=7).
* **Costi di aumento di capitale:** Le spese per la procedura di aumento di capitale, se a carico della società, vengono registrate nel conto "Costi d’ampliamento". Se le spese sono anticipate agli azionisti, si utilizza il conto "Fondo rimborso spese".
* `Cod. Data` | `Diversi` | `a` | `Debiti diversi` | |
* `Costi d’ampliamento` | `2.300,00` | | `IVA ns/ credito` | `264,00` |
* `Totale` | `2.564,00` [7](#page=7).
* `Cod. Data` | `Azionisti c/sott.ne` | | `Diversi` | |
* `Vers. in c/aum. di capitale` | `30.000,00` | | `Ris. sovrapprezzo azioni` | `3.000,00` |
* `Ris. cong. utili in corso` | `1.800,00` | | `Fondo rimborso spese` | `2.000,00` |
* `Totale` | `36.800,00` [8](#page=8).
> **Tip:** Il "Fondo rimborso spese" viene stornato per le spese effettivamente sostenute. Eventuali differenze sono addebitate o accreditate alla "Riserva sovrapprezzo emissione nuove azioni" o ai "Costi d’ampliamento".
* **Aumento gratuito (fittizio):** Consiste nell'incremento del capitale sociale mediante l'utilizzo di riserve preesistenti (sia di utili che di capitale).
* **Utilizzo di riserve di utili:**
* `Cod. Data` | `Diversi` | `a` | `Capitale sociale` | |
* `Riserva legale parte ecc.te minimo legale` | `37.500,00` | | `Utile portato a nuovo` | `2.500,00` |
* `Totale` | `40.000,00` [8](#page=8).
* **Utilizzo di riserve di capitale (es. sovrapprezzo):**
* `Cod. Data` | `Riserva sovrap. emiss. az` | `a` | `Capitale sociale` | `10.000,00` [8](#page=8).
* **Aumento misto:** Combina apporti di denaro con l'utilizzo di riserve.
* `Cod. Data` | `Diversi` | `a` | `Capitale sociale` | |
* `Azionisti c/sottoscrizione` | `75.000,00` | | `Riserva straordinaria` | `15.000,00` |
* `Totale` | `90.000,00` [8](#page=8).
> **Tip:** Prima di eseguire un aumento di capitale, è necessario che tutte le azioni precedentemente emesse siano interamente liberate [3](#page=3).
#### 1.2.2 Diritto d'opzione
Le nuove azioni e le obbligazioni convertibili devono essere offerte in opzione ai soci esistenti in proporzione alle loro partecipazioni. Questo diritto può essere esercitato o venduto [3](#page=3).
#### 1.2.3 Diminuzioni di capitale sociale
Le diminuzioni di capitale possono avvenire mediante restituzioni monetarie o di beni, in copertura di perdite, o in forma mista [7](#page=7).
* **Diminuzione con rimborso:**
* **Rimborso di azioni estratte a sorte:**
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Azioni da rimborsare` | `25.000,00` [8](#page=8).
* `Cod. Data` | `Azioni da rimborsare` | `a` | `Banca X ns. c/c` | `25.000,00` [8](#page=8).
* **Rimborso di una parte del valore nominale di tutte le azioni:**
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Aliquote azioni da rimborsare` | `25.000,00` [9](#page=9).
* `Cod. Data` | `Aliquote az. da rimb. ` | `a` | `Banca X ns. c/c` | `25.000,00` [9](#page=9).
* **Rimborso con assegnazione di beni in natura ai soci:**
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Az.sti c/assegn.ne beni in natura` | `180.000,00` [9](#page=9).
* `Cod. Data` | `Beni da consegnare` | `a` | `Diversi` | |
* `Beni immobili` | `130.000,00` | | `Beni mobili` | `40.000,00` |
* `Crediti` | `10.000,00` | | `Totale` | `180.000,00` [9](#page=9).
* `Cod. Data` | `Azionisti c/ass.beni in natura` | `a` | `Beni da consegnare` | `180.000,00` [9](#page=9).
* **Diminuzione con liberazione dall'obbligo dei versamenti:**
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Azionisti c/sottoscrizione` | `37.500,00` [9](#page=9).
* **Diminuzione per recesso di un socio:**
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Azionisti recedenti c/rimborso` | `32.000,00` [9](#page=9).
* `Cod. Data` | `Azionisti recedenti c/rimb.` | `a` | `Banca X ns c/c` | `32.000,00` [9](#page=9).
* **Diminuzione senza rimborso (per copertura perdite):**
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Perdita d’esercizio` | `32.500,00` [9](#page=9).
* **Diminuzione mista:**
* `Cod. Data` | `Capitale sociale` | `a` | `Diversi` | |
* `Az.sti c/sottoscrizione` | `12.500,00` | | `Perdita d’esercizio` | `32.500,00` |
* `Totale` | `45.000,00` [9](#page=9).
#### 1.2.4 Riduzione del capitale per perdite
Quando il capitale è diminuito di oltre un terzo a causa di perdite, gli amministratori devono convocare l'assemblea per prendere provvedimenti. Se entro l'esercizio successivo la perdita non si riduce a meno di un terzo, l'assemblea deve ridurre il capitale in proporzione alle perdite accertate. Se la riduzione porta il capitale al di sotto del minimo legale, si applicano disposizioni specifiche [3](#page=3).
> **Tip:** Le azioni devono essere di uguale valore e conferire uguali diritti, salvo la creazione di categorie speciali con diritti diversi, anche in relazione alle perdite [2](#page=2).
---
# Strumenti finanziari e prestiti obbligazionari
Questo studio esplora gli strumenti finanziari, con un focus sui prestiti obbligazionari, obbligazioni convertibili e il criterio del costo ammortizzato per la loro valutazione [1](#page=1).
### 2.1 Introduzione agli strumenti finanziari e ai prestiti obbligazionari
Uno strumento finanziario è definito come qualsiasi contratto che genera un'attività finanziaria per un'entità e una passività finanziaria o uno strumento rappresentativo di capitale per un'altra entità. La classificazione principale avviene tra strumenti finanziari originari e derivati [25](#page=25).
I prestiti obbligazionari rappresentano una delle principali fonti di finanziamento esterno per le Società per Azioni (SpA) [11](#page=11).
#### 2.1.1 Il criterio del costo ammortizzato
Il criterio del costo ammortizzato è fondamentale per la valorizzazione di strumenti finanziari come titoli, crediti e debiti. Questo criterio si basa sulla ripartizione dei costi o dei ricavi lungo l'intera durata dell'attività o passività, distinguendo tra tasso nominale e tasso effettivo di interesse [11](#page=11).
**Formula del Tasso Interno di Rendimento (TIR)**
Sebbene non esplicitamente indicata come formula, l'applicazione del criterio del costo ammortizzato implica il calcolo del TIR, come dimostrato negli esempi. Questo tasso riflette il rendimento effettivo dello strumento finanziario [11](#page=11).
**Applicazione pratica:**
Un prestito obbligazionario emesso a un prezzo inferiore al valore nominale (sotto la pari) genera un costo ammortizzato che include gli interessi effettivi, superiori a quelli nominali [11](#page=11).
**Esempio 1: Prestito Obbligazionario Ordinario** [11](#page=11).
* **Data:** 01/01/2016
* **Valore Nominale:** 100.000 euro
* **Prezzo di Emissione:** 98 (sotto la pari)
* **Durata:** Cinque anni
* **Tasso d'interesse nominale:** 5% annuo
* **Rimborso:** In un'unica soluzione alla scadenza
* **Interessi:** Corrisposti al 31/12 di ogni esercizio
**Scritture contabili iniziali:**
* Sottoscrizione:
* Obbligazionisti c/sottoscrizione a Prestito Obbligazionario: 98.000 euro
* Banca X c/c a Obbligazionisti c/sottoscrizione: 98.000 euro
**Calcolo degli interessi effettivi e nominali:**
* **TIR:** 5,467%
* **Interessi effettivi 2016:** 98.000 euro * 5,467% = 5.358,58 euro
* **Interessi nominali 2016:** 100.000 euro * 5% = 5.000 euro
* **Differenza (aggiunta al costo ammortizzato):** 358,58 euro
**Scritture contabili per gli interessi:** .
* Interessi su P.O. a Diversi: 5.358,58 euro
* a Banca X c/c: 5.000,00 euro (pagamento interessi nominali)
* a P.O. (prestito obbligazionario): 358,58 euro (aggiustamento costo ammortizzato)
Per gli anni successivi, il calcolo degli interessi effettivi si basa sul valore incrementato del prestito obbligazionario. Ad esempio, per il 2017, gli interessi effettivi ammonteranno a 98.358,58 euro * 5,467% = 5.378,19 euro.
**Scrittura contabile per il rimborso finale:**
* Prestito O. (Prestito Obbligazionario) a Banca X c/c: 100.000 euro (al 31.12.2020)
#### 2.1.2 Prestito obbligazionario convertibile
Un prestito obbligazionario convertibile è uno strumento finanziario ibrido, a metà strada tra un'obbligazione e un'azione. Le sue caratteristiche distintive includono il metodo, il prezzo e il periodo di conversione delle obbligazioni in azioni [11](#page=11).
> **Tip:** La facoltà di conversione rappresenta un'opzione incorporata che viene implicitamente venduta dall'emittente al sottoscrittore. La presenza di questa opzione riduce il tasso d'interesse applicato a tali titoli rispetto a un'obbligazione ordinaria di pari caratteristiche, poiché già tiene conto del premio dell'opzione [11](#page=11).
**Esempio 2: Prestito Obbligazionario Convertibile** [12](#page=12).
* **Società:** Alfa Spa
* **Data:** 1° gennaio 2016
* **Valore Nominale:** 500.000 euro
* **Numero di Obbligazioni:** 5.000
* **Valore Nominale per Obbligazione:** 100 euro
* **Durata:** Quinquennale
* **Tasso d'interesse annuale:** 3,5% pagabile posticipatamente
* **Costi di transazione:** Nessuno
* **Tasso d'interesse di mercato per obbligazione ordinaria simile:** 5%
* **Conversione:** Metodo diretto, 30 azioni con valore nominale di 1 euro per obbligazione.
**Scritture contabili all'emissione (01.01.2016):**
* Banca X c/c a Diversi: 500.000,00 euro
* a Obbligazioni convertibili: 467.529,00 euro (valore attuale dei flussi di cassa) [12](#page=12).
* a Riserva per conversione P.O.C. (Prestito Obbligazionario Convertibile): 32.471,00 euro
**Scritture contabili per gli interessi passivi (data non specificata, presumibilmente al pagamento):**
* Interessi su P.O.C. a Diversi: 17.500,00 euro (interessi nominali al 3,5%)
* a Debiti per interessi maturati: 12.950,00 euro
* a Erario c/ritenuta da versare: 4.550,00 euro
* Debiti per interessi maturati a Banca X c/c: 12.950,00 euro
* Erario c/ritenuta da versare a Banca X c/c: 4.550,00 euro
* Interessi passivi (rettifica costo ammortizzato) a Obbligazioni convertibili (Adeguamento passività f. per applicazione costo ammortizzato): 5.876,00 euro [12](#page=12).
* Questa rettifica rappresenta la differenza tra gli interessi passivi al 5% e quelli al 3,50% [12](#page=12).
Le scritture per gli esercizi successivi (2017-2020) relative alla rilevazione e al pagamento degli interessi passivi si ripetono identiche, mentre l'adeguamento della passività avviene sulla base delle differenze successive.
**Scritture contabili a scadenza:**
* **In caso di conversione:**
* Obbligazioni convertibili a Diversi: 500.000,00 euro
* a Capitale: 150.000,00 euro
* a Riserva Sovraprezzo Azioni: 350.000,00 euro
* **In caso di mancata conversione e rimborso del capitale:**
* Obbligazioni convertibili a Banca X c/c: 500.000,00 euro
#### 2.1.3 Conti tipici per gli strumenti finanziari
Per la rilevazione in Partita Doppia (P.D.) degli strumenti finanziari, vengono utilizzati specifici conti [25](#page=25) [26](#page=26):
* Strumenti finanziari partecipativi c/ apporti
* Strumenti finanziari c/ corrispettivo
* Riserva strumenti finanziari partecipativi
* Riserva strumenti finanziari c/ utili
* Prestazioni c/ impegno
* Strumenti finanziari partecipativi c/ impegno
**Scritture all'atto della sottoscrizione:**
* **Con apporto reale di beni:**
* Strumenti finanziari part. c/ apporto a Riserva Strumenti finanziari partecipativi: per sottoscrizione di strumenti finanziari partecipativi con apporto reale di beni.
* All'atto dell'apporto effettivo: Diversi a Strumenti finanziari part.vi c/ apporto (Denaro, Impianti, Crediti, ecc.).
* **Con apporto di prestazioni d'opera:**
* Prestazioni c/impegno a Strumenti finanziari partec. c/impegno: per sottoscrizione di strumenti finanziari partecipativi con apporto di prestazioni.
* Se si riconosce una remunerazione periodica: Opera prestata a Strumenti finanziari c/corrispettivo (per esecuzione della prestazione con remunerazione periodica prestabilita) .
* Al momento del pagamento periodico: Strumenti finanziari part. c/corrispettivo a Diversi (a Disponibilità liquide, a Debiti per ritenute da versare).
**Scritture in sede di destinazione dell'utile di esercizio:**
* Diversi a Diversi (riparto utile es. N-1):
* a Riserva legale (5%)
* a Riserva strumenti finanziari c/utili
**Scritture per l'attribuzione della perdita:**
* Diversi a Perdita di esercizio per attribuzione della perdita d'esercizio:
* a Strumenti finanziari c/perdite
* a Perdita esercizio precedente
**Scritture per la liquidazione del saldo attivo:**
* Diversi a Diversi per liquidazione del valore netto di apporto:
* a Riserva strumenti finanziari part. c/apporto
* a Riserva strumenti finanziari part. c/utili
* a Strumenti fin.ri c/perdite
* a Debito per liquidaz. strum. finanziari
### 2.2 Diritti d'opzione e valore teorico del buono d'opzione
I diritti d'opzione sono strumenti finanziari che conferiscono ai soci e ai possessori di obbligazioni convertibili la facoltà di sottoscrivere nuove azioni o obbligazioni convertibili in sede di aumento di capitale o di emissione di nuovi prestiti obbligazionari convertibili. La proporzione è legata alle azioni già detenute o potenzialmente detenibili tramite conversione. Questo diritto mira a compensare il danno subito dal vecchio azionista a causa dell'alterazione del rapporto tra azioni proprie e capitale sociale [27](#page=27).
**Esclusione o limitazione del diritto d'opzione:**
* Non spetta in caso di conferimenti in natura [27](#page=27).
* Può essere escluso o limitato se l'interesse della società lo esige [27](#page=27).
* Può essere escluso o limitato in caso di offerta ai dipendenti della società, limitatamente a 1/4 delle azioni di nuova emissione [27](#page=27).
I diritti d'opzione non esercitati devono essere offerti in borsa dagli Amministratori, per conto della società, se le azioni sono quotate sui mercati regolamentati [27](#page=27).
**Determinazione del valore teorico del diritto d'opzione:**
La determinazione del prezzo di trasferimento di un diritto d'opzione si basa sulla domanda e offerta di mercato, ma può essere calcolata teoricamente. Questo presuppone la conoscenza di vari valori delle azioni: nominale, contabile, quotazione di mercato, prezzo di emissione e valore di rimborso [27](#page=27).
**Esempio 3: Calcolo del Valore Teorico del Diritto d'Opzione** [27](#page=27).
* **Capitale Sociale:** 500.000,00 euro
* **Valore Nominale per Azione:** 5,00 euro
* **Numero Azioni Preesistenti:** 500.000,00 / 5,00 = 100.000 azioni
* **Nuove Azioni Emesse:** 60.000
* **Prezzo di Emissione Nuove Azioni:** 8,20 euro
* **Valore Corrente Azione Pre-aumento:** 10,60 euro
**Calcoli preliminari:**
* **Rapporto nuove/vecchie azioni:** 60.000 / 100.000 = 0,6 (ogni azionista ha diritto a sottoscrivere 0,6 nuove azioni per ogni azione posseduta, o 6 nuove per ogni 10 vecchie) [27](#page=27).
**Calcolo del valore teorico dell'azione "optata" (Vo):**
* Valore di 10 azioni vecchie quotate a 10,60 euro = 106,00 euro
* Valore di 6 azioni nuove sottoscritte a 8,20 euro = 49,20 euro
* Valore complessivo per 16 azioni possedute (10 vecchie + 6 nuove) = 106,00 + 49,20 = 155,20 euro
* Valore teorico dell'azione dopo l'operazione (Vo) = 155,20 euro / 16 azioni = 9,70 euro
**Metodi per il calcolo del valore teorico del diritto d'opzione (D):**
1. **Metodo 1 (Differenza tra valore corrente e valore optato):**
* $D = V_c - V_o$
* $D = 10,60 - 9,70 = 0,90$ euro
2. **Metodo 2 (Formula basata su valori e quantità):**
* $D = V_c - \frac{(V_c \cdot N_{vecchie} + V_e \cdot N_{nuove})}{N_{nuove} + N_{vecchie}}$
* $D = 10,60 - \frac{(10,60 \cdot 10 + 8,20 \cdot 6)}{(6 + 10)}$
* $D = 10,60 - \frac{(106,00 + 49,20)}{16}$
* $D = 10,60 - \frac{155,20}{16}$
* $D = 10,60 - 9,70 = 0,90$ euro
Entrambi i metodi portano a un valore teorico del diritto d'opzione pari a 0,90 euro [27](#page=27).
### 2.3 Regime fiscale degli strumenti finanziari
Il regime fiscale applicabile agli interessi e ai dividendi è differenziato [4](#page=4):
* Interessi su titoli di Stato (BTP, BOT, CCT, CTZ): tassati al 12,50% [4](#page=4).
* Interessi su obbligazioni e bond emessi da società commerciali: tassati al 26% [4](#page=4).
* Dividendi: tassati al 26% [4](#page=4).
* Interessi su c/c bancari: tassati al 26% [4](#page=4).
* Incrementi di valore sui fondi comuni (italiani ed esteri): tassati al 26% [4](#page=4).
L'Imposta sul Reddito della Società per Azioni (IRES) è del 24% dal 1° gennaio 2017. L'Imposta Regionale sulle Attività Produttive (IRAP) è del 3,90% [4](#page=4).
---
# Patrimoni e finanziamenti destinati ad uno specifico affare
Ecco il riepilogo dettagliato sull'argomento "Patrimoni e finanziamenti destinati ad uno specifico affare", creato per essere uno strumento di studio completo per l'esame.
## 3. Patrimoni e finanziamenti destinati ad uno specifico affare
La disciplina dei patrimoni destinati ad uno specifico affare e dei finanziamenti destinati mira a consentire a una società per azioni (SpA) di segregare una parte del proprio patrimonio per realizzare un determinato affare, limitando la responsabilità ai soli beni destinati all'operazione e ampliando le possibilità di finanziamento [13](#page=13).
### 3.1 Costituzione e disciplina generale dei patrimoni destinati
La società può costituire uno o più patrimoni, ciascuno destinato in via esclusiva a uno specifico affare, oppure può prevedere che i proventi derivanti dal finanziamento di uno specifico affare siano destinati al rimborso totale o parziale del finanziamento stesso. Per le obbligazioni assunte nella realizzazione dell'affare, la società risponde nei soli limiti del patrimonio a esso destinato, il quale è sottratto all'azione dei creditori sociali, salvo il diritto di opposizione. In relazione all'affare è possibile emettere strumenti finanziari partecipativi [13](#page=13) [4](#page=4).
> **Tip:** La costituzione di patrimoni destinati per un valore complessivo non può superare il dieci per cento del patrimonio netto della società e non può essere destinata ad attività riservate per legge [16](#page=16).
### 3.2 Gestione contabile dei patrimoni destinati
Per ogni patrimonio destinato, è obbligatorio tenere libri contabili specifici come il libro giornale, il libro degli inventari, la corrispondenza e altre scritture richieste dalla natura dell'impresa. Se vengono emessi strumenti finanziari, occorre tenere un libro dedicato a registrarne caratteristiche, titolari, ammontare delle emissioni, estinzioni, trasferimenti e vincoli. Ne deriva la necessità di una contabilità separata, che permetta la redazione di uno stato patrimoniale e di un conto economico del singolo affare [13](#page=13).
#### 3.2.1 Libro degli inventari e disponibilità liquide
Nel libro degli inventari iniziale deve essere indicata una situazione patrimoniale con le attività e passività che compongono il patrimonio destinato. Le disponibilità liquide relative al singolo affare devono essere registrate in specifici conti correnti bancari o postali. Se il bilancio è redatto secondo i principi contabili internazionali, a esso deve essere allegato, per ciascun patrimonio destinato, un rendiconto separato redatto secondo gli stessi principi [13](#page=13).
#### 3.2.2 Conti tipici nella contabilità dei patrimoni destinati
Nella contabilità dei patrimoni destinati, si utilizzano conti specifici sia per la società (gemmante) sia per il patrimonio destinato, riflettendo le operazioni reciproche [15](#page=15).
**Conti tipici della Società (in relazione al Patrimonio Destinato):**
* **Patrimonio destinato c/dotazione:** Evidenzia il credito della società verso il patrimonio destinato per la dotazione patrimoniale a quest'ultimo attribuita. Funziona come un conto di collegamento finanziario [15](#page=15).
* **Patrimonio destinato c/c:** Registra crediti e debiti nei confronti del patrimonio destinato [15](#page=15).
* **Beni c/trasmissioni Patrimonio destinato:** Per annotare i beni trasferiti al patrimonio destinato. Funziona come conto economico [15](#page=15).
* **Beni c/ricevimenti Patrimonio destinato:** Per annotare i beni ricevuti dal patrimonio destinato [15](#page=15).
* **Fondi in giro (o Fondi in viaggio) Patrimonio destinato:** Rileva l'invio e la ricezione di denaro verso il patrimonio destinato [15](#page=15).
* **Merci in giro (o Merci in viaggio) Patrimonio destinato:** Funziona come "Fondi in giro" ma per le merci [15](#page=15).
**Conti tipici del Patrimonio Destinato:**
* **Società c/ dotazione:** Speculare a "Patrimonio destinato c/dotazione", misura il debito del patrimonio destinato verso la società per la dotazione ricevuta [15](#page=15).
* **Società c/c:** Speculare a "Patrimonio Destinato c/c", rileva crediti e debiti nei confronti della società [15](#page=15).
* **Beni c/ricevimenti Società:** Per annotare i beni ricevuti dalla società [15](#page=15).
* **Beni c/trasmissione Società:** Per annotare i beni ceduti alla società [15](#page=15).
* **Fondi in giro (o Fondi in viaggio) Società:** Rileva l'invio e la ricezione di denaro verso la società [15](#page=15).
* **Merci in giro (o Merci in viaggio) Società:** Funziona come "Fondi in giro" ma per le merci [15](#page=15).
* **Debiti v/terzi apportanti c/utili:** Debito verso i terzi per l'attribuzione degli utili [15](#page=15).
* **Debiti v/terzi apportanti c/apporti:** Debito verso i terzi per la restituzione dell'apporto [15](#page=15).
> **Tip:** Alcuni autori suggeriscono di aggiungere il suffisso "P.D." ai nomi dei conti per identificarli chiaramente come appartenenti al Patrimonio Destinato [15](#page=15).
#### 3.2.3 Scritture contabili relative alla costituzione e gestione
La costituzione del patrimonio destinato prevede, ad esempio, l'apporto di dotazione iniziale da parte della società [16](#page=16).
**Esempio di scritture contabili per un Patrimonio Destinato:**
* **Costituzione (apporto della Società):**
* Dare: Banca X c/c (es. 20.000,00)
* Avere: Società c/dotazione [16](#page=16).
* **Ricevuta cassa da terzi apportanti:**
* Dare: Cassa apportata da terzi c/apporti (es. 10.000,00)
* Avere: Debiti v/terzi [16](#page=16).
* **Rilevazione dei costi (operazioni di gestione esterna):**
* Dare: Costi (es. 12.000,00)
* Avere: Banca X c/c [16](#page=16).
* **Ricevute merci dalla Società:**
* Dare: Merci c/ricevimento Società (es. 36.000,00)
* Avere: Società c/c [16](#page=16).
* **Rilevazione dei ricavi:**
* Dare: Crediti v/ clienti (es. 40.000,00)
* Avere: Merci c/vendite [16](#page=16).
* **Imputazione quota di costi comuni (sostenuti dalla Società):**
* Dare: Costi (es. 4.000,00)
* Avere: Società c/c [16](#page=16).
* **Scritture di assestamento (es. Svalutazione Crediti):**
* Dare: Acc.to F.do sv. cr. (es. 200,00)
* Avere: Fondo sv. crediti [16](#page=16).
* **Rimanenze di merci:**
* Dare: Merci (es. 17.000,00)
* Avere: Merci c/rim.ze finali [16](#page=16).
* **Rilevazione quota risultato economico di pertinenza terzi:**
* Dare: Onere per attrib.ne utili a terzi app.ti (es. 1.600,00)
* Avere: Debiti v/ terzi app.ti c/utile [16](#page=16).
> **Tip:** La quota di utili spettante ai terzi apportanti, sebbene rappresenti una partecipazione agli utili del patrimonio destinato, genera contabilmente un costo per la società. Il calcolo del risultato economico viene effettuato extra-contabilmente [16](#page=16).
#### 3.2.4 Imputazione del risultato economico e trasferimenti
Al termine dell'esercizio, il risultato economico del patrimonio destinato viene imputato a quello aziendale [17](#page=17).
* **Imputazione utile d'esercizio:**
* Dare: Utile d’esercizio (es. 3.200,00)
* Avere: Società c/c [17](#page=17).
I componenti negativi e positivi di reddito, nonché le attività e passività del patrimonio destinato, vengono trasferiti alla contabilità della società [17](#page=17).
* **Trasferimento componenti negativi di reddito:**
* Dare: Conto Economico (es. 16.000,00 + 36.000,00 + 200,00 + 1.600,00 + 3.200,00 = 57.000,00)
* Avere: Diversi
* Merci c/ricevimento Società (es. 36.000,00)
* Acc.to F.do Svalut.ne Crediti (es. 200,00)
* Onere per att. ut. a terzi app.ti (es. 1.600,00)
* Utile d’esercizio (es. 3.200,00) [17](#page=17).
* **Trasferimento componenti positivi di reddito:**
* Dare: Diversi
* Merci c/vendite (es. 40.000,00)
* Merci c/rim.ze fin. merci (es. 17.000,00)
* Avere: Conto Economico (es. 57.000,00) [17](#page=17).
* **Trasferimento Attività e Passività:**
* Dare: Diversi (es. Immobili, Banca X c/c, Merci)
* Avere: Diversi (es. Società c/dotazione, Debiti v/terzi c/apporti, Società c/c, ecc.) [17](#page=17).
La contabilità della società conterrà, oltre alle scritture relative all'attività principale, anche quelle relative alle operazioni intergestionali, riflettendo le scritture del patrimonio destinato [17](#page=17) [18](#page=18).
> **Tip:** È fondamentale distinguere i costi e i ricavi del patrimonio destinato da quelli della società per una corretta determinazione dei rispettivi risultati economici [19](#page=19).
#### 3.2.5 Scritture di epilogo
Le scritture di epilogo servono a chiudere i conti economici e patrimoniali relativi al patrimonio destinato e trasferirli alla contabilità generale della società [19](#page=19).
* **Epilogo dei componenti negativi di reddito:**
* Dare: C/ Economico (es. 56.000,00 + 27.000,00 + 500,00 + 3.400,00 + 36.000,00 + 1.600,00 + 3.200,00 = 127.700,00)
* Avere: Diversi (es. Merci c/esistenze iniziali, Costi, Acc.to F.do sval. cred., ecc.) [19](#page=19).
* **Epilogo dei componenti positivi di reddito:**
* Dare: Diversi (es. Merci c/trasm.ni Patr.Dest., Merci c/vendite, Merci c/rimanenze finali)
* Avere: Conto economico (es. 36.000,00 + 100.000,00 + 17.000,00 = 153.000,00) [19](#page=19).
* **Rilevazione del risultato economico complessivo:**
* Dare: Conto Economico (es. 28.500,00)
* Avere: Utile d’esercizio [19](#page=19).
### 3.3 Finanziamenti destinati ad uno specifico affare
La seconda modalità di separazione patrimoniale prevista dal Codice Civile riguarda i finanziamenti destinati. In questo caso, il contratto relativo al finanziamento di uno specifico affare può prevedere che al rimborso totale o parziale del finanziamento siano destinati, in via esclusiva, tutti o parte dei proventi dell'affare stesso [13](#page=13) [4](#page=4).
#### 3.3.1 Gestione contabile dei finanziamenti destinati
Per i finanziamenti destinati, non vi è obbligo di istituire libri contabili separati; è sufficiente inserire nella contabilità generale della società i conti che movimentano la gestione dello specifico affare finanziato. Si utilizzano tipicamente conti come [20](#page=20):
* Merci c/acquisti - Finanziamento destinato
* Merci c/vendite - Finanziamento destinato
* Debiti v/fornitori - Finanziamento destinato
* Crediti v/ clienti - Finanziamento destinato
* Banca X c/c - Finanziamento destinato [20](#page=20).
> **Tip:** Il minor rigore contabile rispetto ai patrimoni destinati si spiega con l'assenza di "beni e diritti conferiti", ma piuttosto con l'isolamento di un flusso di reddito [20](#page=20).
#### 3.3.2 Esempio di scritture contabili per un finanziamento destinato
Un contratto può prevedere il finanziamento di un progetto di ristrutturazione, con un impegno della società a remunerare i finanziatori con una percentuale dell'utile dell'affare. A garanzia del rimborso, la società può cedere titoli [20](#page=20).
* **Ricevimento del prestito:**
* Dare: Banca X c/c (es. 3.000,00)
* Avere: Debiti per Finanz.to dest.to [20](#page=20).
* **Costituzione del pegno di titoli in garanzia (annotazione nei conti d'ordine):**
* Dare: Cessionari titoli in garanzia (es. 1.500,00)
* Avere: Titoli presso terzi in garanzia [20](#page=20).
* **Rilevazione costi:**
* Dare: Costi - Finanz.to dest.to (es. 600,00)
* Avere: Banca X c/c – Fin.to dest.to [20](#page=20).
* **Rilevazione ricavi (nello stesso periodo):**
* Dare: C.E. - Fin.to dest. (es. 600,00)
* Avere: Costi - Finanz.to dest.to [20](#page=20).
* **Alla scadenza dell'operazione (rilevazione risultato economico):**
* Dare: Ricavi - Finanz.to dest.to (es. 900,00)
* Avere: C.E. - Fin.to destinato [21](#page=21).
* **Rilevazione dell'utile dell'affare:**
* Dare: C.E. - Fin.to dest. (es. 300,00)
* Avere: Utile - Finanz.to dest.to [21](#page=21).
L'utile viene poi ripartito tra finanziatori e società in base agli accordi contrattuali [21](#page=21).
* **Ripartizione dell'utile:**
* Dare: Utile - Finanz.to dest.to (es. 300,00)
* Avere: Diversi
* Utile Finanz.ri – Fin. dest.to (es. 210,00)
* Utile Società – Fin. dest.to (es. 90,00) [21](#page=21).
* **Corresponsione della quota ai finanziatori:**
* Dare: Utile Fin.ri – Fin. dest.to (es. 210,00)
* Avere: Banca X c/c – Fin.to dest.to [21](#page=21).
* **Estinzione del finanziamento:**
* Dare: Debiti per Fin.to dest.to (es. 3.000,00)
* Avere: Banca X c/c [21](#page=21).
Infine, si svincola il conto corrente bancario se necessario e si restituiscono i titoli ceduti in garanzia [21](#page=21).
> **Tip:** L'indicazione del tempo massimo di rimborso è essenziale per qualificare i finanziamenti destinati come contratti aleatori, in quanto il finanziatore corre il rischio della non integrale restituzione se l'affare non ha successo nei tempi previsti. La società può offrire garanzie solo per una parte del finanziamento ricevuto [20](#page=20).
---
# Gestione degli utili, perdite e imposte
Questo capitolo esamina le scritture contabili relative alla ripartizione degli utili, alla copertura delle perdite, agli acconti sui dividendi e alla determinazione delle imposte di competenza, correnti, differite e anticipate [1](#page=1).
### 4.1 Acconti sui dividendi
La distribuzione di acconti sui dividendi è permessa solo alle società il cui bilancio è sottoposto a controllo da parte di una società di revisione iscritta all'albo. Tale distribuzione deve essere prevista dallo statuto e deliberata dagli amministratori, previa approvazione del bilancio precedente da parte della società di revisione [10](#page=10).
Non è possibile distribuire acconti sui dividendi se dall'ultimo bilancio approvato risultano perdite, sia dell'esercizio corrente che di quelli precedenti. L'ammontare degli acconti sui dividendi non può superare la minore tra [10](#page=10):
* Gli utili conseguiti dalla chiusura dell'esercizio precedente, ridotti delle quote destinate a riserve per obbligo legale o statutario [10](#page=10).
* Le riserve disponibili [10](#page=10).
Gli amministratori devono basare la deliberazione su un prospetto contabile e una relazione che attestino la capacità della società di effettuare la distribuzione. Su questi documenti deve essere acquisito il parere del soggetto incaricato del controllo contabile. I documenti devono rimanere depositati presso la sede sociale fino all'approvazione del bilancio dell'esercizio in corso e i soci possono prenderne visione [10](#page=10).
Gli acconti sui dividendi erogati in buona fede, anche se successivamente si accerti l'inesistenza degli utili di periodo dichiarati nel prospetto, non sono ripetibili dai soci [10](#page=10).
Le scritture contabili tipiche per la liquidazione e il pagamento di acconti su dividendi includono:
* **Liquidazione acconto dividendi:**
* Debito verso azionisti per acconti su dividendi [10](#page=10).
* Registrazione dell'ammontare lordo dell'acconto [10](#page=10).
* **Effettuazione ritenute fiscali:**
* Rettifica del debito verso azionisti [10](#page=10).
* Registrazione del debito per ritenute da versare [10](#page=10).
* **Pagamento acconto dividendi agli azionisti:**
* Estinzione del debito verso azionisti [10](#page=10).
* Registrazione dell'uscita di cassa [10](#page=10).
* **Versamento ritenute fiscali:**
* Estinzione del debito per ritenute da versare [10](#page=10).
* Pagamento tramite modello F24 [10](#page=10).
> **Tip:** Nei casi in cui l'utile d'esercizio sia insufficiente a coprire l'acconto distribuito, o si verifichi una perdita d'esercizio, le relative scritture saranno effettuate a fine esercizio, eventualmente attingendo a riserve disponibili [10](#page=10).
### 4.2 Determinazione delle imposte di competenza, correnti, differite e anticipate
Per la determinazione dell'IRES (Imposta sul Reddito delle Società) di competenza si considerano le divergenze permanenti. Se l'IRES di competenza è superiore all'IRES corrente, la differenza genera imposte differite [22](#page=22).
Il risultato economico d'esercizio può essere positivo o negativo [22](#page=22):
* **Risultato positivo:** Si rileva un "Utile d'esercizio" [22](#page=22).
* **Risultato negativo:** Si rileva una "Perdita d'esercizio" [22](#page=22).
In caso di risultato economico positivo, si passa dal reddito civilistico a quello imponibile, su cui si applica l'aliquota del 24%. Il relativo carico, in assenza di imposte differite, si rileva tramite la scrittura [22](#page=22):
* `Imposte di competenza` a `Debiti per Imposte` [22](#page=22).
Il debito per imposte, in assenza di acconti, si rileverebbe con la scrittura:
* `Debiti per imposte` a `Banca c/c` [22](#page=22).
In presenza di imposte differite passive, si rileva:
* `Imposte differite` a `Fondo Imposte differite` [22](#page=22).
In presenza di imposte anticipate (differite attive), si rileva:
* `Crediti per imposte` a `Imposte correnti` [22](#page=22).
Le imposte di competenza sono calcolate come:
$$ \text{Imposte di competenza} = \text{Imposte correnti} + \text{Imposte differite passive} - \text{Imposte differite attive (anticipate)} $$ [23](#page=23).
Le società sono generalmente tenute a versare due rate di acconto per IRES e IRAP [22](#page=22).
* **Prima rata di acconto:**
* `Diversi` (per `Erario c/acconto Ires` e `Erario c/acconto Irap`) a `Banca X c/c` [22](#page=22).
* **Seconda rata di acconto:**
* `Diversi` (per `Erario c/acconto Ires` e `Erario c/acconto Irap`) a `Banca X c/c` [22](#page=22).
### 4.3 Ripartizione utili e copertura perdite
La destinazione dell'utile d'esercizio richiede la conoscenza delle diverse categorie di azioni e dei relativi diritti. La normativa riconosce all'assemblea un'ampia libertà nella determinazione del contenuto delle azioni, con limitati vincoli come il divieto di patto leonino e l'obbligo di eguale valore nominale e diritti per le azioni di una stessa categoria [23](#page=23).
Le categorie di azioni tipiche includono azioni ordinarie, privilegiate, di risparmio, riservate ai dipendenti e di godimento. Si menzionano anche [23](#page=23):
* Azioni con prestazioni accessorie [23](#page=23).
* Azioni privilegiate o postergate nella partecipazione agli utili [23](#page=23).
* Azioni postergate, che danno diritto a essere considerati solo successivamente agli altri azionisti in caso di perdite [23](#page=23).
* Azioni correlate, i cui titolari hanno diritto agli utili derivanti da uno specifico settore [23](#page=23).
Le partecipazioni agli utili spettanti a promotori, soci fondatori e amministratori sono calcolate sugli utili netti risultanti dal bilancio, dedotta la quota di riserva legale. La deliberazione sulla distribuzione degli utili è presa dall'assemblea che approva il bilancio (in assenza di consiglio di sorveglianza) o dall'assemblea ordinaria (con consiglio di sorveglianza) [23](#page=23).
Non possono essere pagati dividendi se non per utili realmente conseguiti e risultanti dal bilancio regolarmente approvato. In presenza di perdita d'esercizio, non è possibile ripartire utili fino a quando il capitale non sia reintegrato o ridotto in misura corrispondente [23](#page=23).
**Esempio di riparto utile con avanzo utile precedente:**
Supponendo una riserva statutaria dell'8%, un dividendo paritario per 10.000 titoli azionari, e arrotondamento ai 10 eurocents, la rilevazione contabile è la seguente [23](#page=23):
| Codice | Data | Descrizione | Ammontare (euro) |
| :----- | :--- | :------------------------------ | :--------------- |
| | | **Diversi** | |
| | | Utile portato a nuovo | 1.500,00 |
| | | Utile d'esercizio | 200.000,00 |
| | | **a Diversi** | |
| | | Riserva legale | 10.000,00 |
| | | Riserva statutaria | 16.000,00 |
| | | Acconto su dividendi | 25.000,00 |
| | | Azionisti c/dividendi | 150.000,00 |
| | | Utile portato a nuovo (residuo) | 500,00 |
| | | **Totale** | **201.500,00** |
Se l'utile d'esercizio, al netto degli accantonamenti obbligatori, è insufficiente a coprire l'acconto distribuito, o si rileva una perdita d'esercizio, si registrerà l'utilizzo di riserve disponibili, dato che l'acconto distribuito è irripetibile [23](#page=23).
**Esempio di copertura acconto con riserve disponibili:**
Se l'utile d'esercizio fosse stato 20.000,00 euro, aumentato dell'utile portato a nuovo e decurtato delle riserve obbligatorie, sarebbe stato insufficiente (18.900,00 euro) a coprire l'acconto distribuito. In tal caso [23](#page=23):
| Codice | Data | Descrizione | Ammontare (euro) |
| :----- | :--- | :----------------------- | :--------------- |
| | | Riserva sovrapprezzo azioni | 1.100,00 |
| | | **a Acconto su dividendo** | |
La perdita d'esercizio può essere gestita in diversi modi [24](#page=24):
* **Riportata a nuovo:**
* `Perdita esercizio prec. port. a nuovo` a `Perdita d'esercizio` [24](#page=24).
* **Reintegrata con versamenti da parte degli azionisti:**
* Richiesta di reintegro: `Azionisti c/reintegro` a `Perdita d'esercizio` [24](#page=24).
* Riscossione del reintegro: `Banca X c/c` a `Azionisti c/reintegro` [24](#page=24).
* **Coperta da riserve e, se esistente, dall'avanzo utili:**
* `Diversi` (`Utili a nuovo`, `Riserva straordinaria`, `Riserva legale`) a `Perdita d'esercizio` [24](#page=24).
* **Portata in riduzione del capitale sociale:**
* `Capitale sociale` a `Perdita d'esercizio` [24](#page=24).
> **Tip:** La riduzione del capitale sociale per perdite è obbligatoria quando la perdita supera 1/3 del capitale sociale e, entro l'esercizio successivo, non diminuisce a meno di 1/3. In caso contrario, amministratori e sindaci devono chiedere al Tribunale la riduzione del capitale [24](#page=24).
---
## Errori comuni da evitare
- Rivedete tutti gli argomenti accuratamente prima degli esami
- Prestate attenzione alle formule e definizioni chiave
- Praticate con gli esempi forniti in ogni sezione
- Non memorizzate senza comprendere i concetti sottostanti
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Società per Azioni (SpA) | Una forma di società di capitali caratterizzata da un capitale sociale diviso in azioni, con responsabilità limitata dei soci al capitale conferito e soggetta a specifiche normative per la sua costituzione e gestione. |
| Costo Ammortizzato | Un criterio di valutazione degli strumenti finanziari che ripartisce costi e ricavi lungo la durata dello strumento, considerando la differenza tra tasso nominale e tasso effettivo d'interesse. |
| Prestito Obbligazionario | Uno strumento di debito emesso da una società per raccogliere fondi, rappresentato da obbligazioni che conferiscono al possessore il diritto a ricevere interessi e il rimborso del capitale alla scadenza. |
| Obbligazioni Convertibili | Obbligazioni che danno al sottoscrittore la facoltà di convertirle in azioni della stessa società in determinate condizioni di tempo e rapporto di cambio prestabilite. |
| Patrimonio Destinato | Una parte del patrimonio di una Società per Azioni, separata dal patrimonio generale, destinata esclusivamente a uno specifico affare, la cui società risponde entro i limiti di tale patrimonio. |
| Finanziamento Destinato | Un contratto relativo al finanziamento di uno specifico affare, in cui i proventi dell'affare stesso sono destinati, in via esclusiva o parziale, al rimborso del finanziamento. |
| IRES (Imposta sul Reddito delle Società) | L'imposta diretta applicata sul reddito delle società per azioni e altri enti, con un'aliquota stabilita dalla normativa fiscale vigente. |
| IRAP (Imposta Regionale sulle Attività Produttive) | Un'imposta regionale applicata sul valore della produzione netta delle attività esercitate nel territorio delle regioni. |
| Dividendo | La quota di utile d'esercizio che una società distribuisce ai propri azionisti, deliberata dall'assemblea. |
| Acconto sul Dividendo | Una distribuzione anticipata di una parte dell'utile d'esercizio agli azionisti, consentita solo a determinate condizioni e previa valutazione della solidità patrimoniale e finanziaria della società. |
| Diritto d'Opzione | La facoltà riconosciuta ai soci di sottoscrivere nuove azioni o obbligazioni convertibili in proporzione alle azioni già possedute, al fine di preservare la loro quota di partecipazione e compensare la diluizione del valore. |
| Valore Teorico del Buono d'Opzione | Il valore matematicamente calcolato di un diritto d'opzione, basato sulla differenza tra il valore corrente dell'azione prima dell'aumento di capitale e il valore atteso dell'azione dopo l'aumento. |
| Conferimenti | Apporti di beni, denaro o crediti effettuati dai soci alla società in sede di costituzione o di aumento del capitale sociale. |
| Riserva Sovrapprezzo Azioni | Una riserva di capitale che si forma quando le azioni vengono emesse ad un prezzo superiore al loro valore nominale. |
| Perdita d'Esercizio | La situazione in cui i costi superano i ricavi in un determinato periodo, risultando in un risultato economico negativo per la società. |
| Utile d'Esercizio | La situazione in cui i ricavi superano i costi in un determinato periodo, risultando in un risultato economico positivo per la società. |
| Libro Giornale | Il registro contabile primario dove vengono annotate tutte le operazioni economiche e finanziarie di un'impresa in ordine cronologico. |
| Libro degli Inventari | Il registro contabile dove vengono rilevati gli elementi patrimoniali attivi e passivi di un'impresa in un dato momento, solitamente alla chiusura dell'esercizio. |
| Svalutazione Crediti | La riduzione del valore di un credito quando si ritiene che non sarà interamente recuperabile, registrata contabilmente come un costo. |
| Rimanenze di Merci | Il valore delle merci disponibili in magazzino alla fine di un esercizio contabile, che non sono state ancora vendute. |
Cover
PPT_Venb_3KM_reeks_3_(Verworpen_uitgaven)_25-26.pptx
Summary
# Verworpen uitgaven
Dit onderwerp behandelt de uitgaven die niet voldoen aan de voorwaarden voor fiscale aftrekbaarheid volgens artikel 49 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, en hoe deze behandeld worden in de belastingaangifte.
## 1. Verworpen uitgaven (VU)
Verworpen uitgaven zijn uitgaven die niet voldoen aan de voorwaarden voor fiscale aftrekbaarheid zoals vastgelegd in artikel 49 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. Dit artikel stelt dat kosten slechts aftrekbaar zijn indien ze gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en indien hun echtheid en bedrag verantwoord worden door middel van bewijsstukken. Met andere woorden, het gaat om uitgaven die volgens de fiscale wetgeving niet aftrekbaar zijn, of om belaste inkomsten die niet in de boekhouding terug te vinden zijn, zoals forfaitaire buitenlandse belasting of abnormale en goedgunstige voordelen.
### 1.1 Indeling van verworpen uitgaven
De verworpen uitgaven worden opgesomd op de pagina's 5 en 6 van de aangifte, onderaan de fiscale bewerkingen. De belangrijkste categorieën zijn:
#### 1.1.1 Niet-aftrekbare belastingen
Dit omvat een opsomming van diverse belastingen die niet als beroepskost in mindering mogen worden gebracht.
* **De vennootschapsbelasting en haar toebehoren:** Dit is de belasting op het resultaat van de vennootschap zelf. Hieronder vallen ook voorafbetalingen, roerende voorheffing en geraamde belastingen die gedurende het belastbare tijdperk zijn betaald, alsook de belasting die na afloop van het belastbare tijdperk wordt gevorderd via aanslagbiljet. Regularisaties van belastingen worden eerst afgetrokken van andere verworpen belastingen; een eventueel negatief saldo wordt aangepast in de BT-reserves.
* De afzonderlijke heffing van 10% op de liquidatiereserve wordt ook beschouwd als een verworpen uitgave.
* De bijzondere aanslag op geheime commissielonen (50% of 100%) is eveneens een verworpen uitgave.
* **Eigenlijke gewestelijke belastingen, heffingen en retributies:** Dit zijn belastingen die rechtstreeks door de gewesten worden opgelegd en niet aftrekbaar zijn als beroepskost. Voorbeelden hiervan zijn de heffing op oppervlaktewateren, milieuheffingen, grindwinning en leegstandsheffingen.
* **Niet verworpen belastingen (aftrekbare beroepskosten):** Sommige belastingen zijn wel aftrekbaar, zoals:
* Provinciale en gemeentelijke heffingen.
* Oneigenlijke gewestbelastingen, zoals de onroerende voorheffing, registratiebelasting en gewestbelasting voor gebruik van voertuigen of de openbare weg (zoals de belasting op de inverkeerstelling, verkeersbelasting, kilometerheffing).
* In het buitenland betaalde inkomstenbelastingen.
* Accijnzen en douanerechten.
#### 1.1.2 Forfaitair Gedeelte Buitenlandse Belasting (FBB)
De FBB is van toepassing op buitenlandse roerende inkomsten zoals interesten en royalty's, maar niet op dividenden. Het doel is dubbele belasting te vermijden.
* **Omvang FBB:**
* **Principe:** De FBB bedraagt forfaitair 15/85 van de buitenlandse belasting.
* **Afwijking (vanaf aanslagjaar 2024) voor interesten en royalty's:** De werkelijke belasting in het bronland mag als FBB worden aangerekend, met een maximum van 15/85. Bijvoorbeeld, een buitenlandse belasting van 10% leidt tot een FBB van 10/90, terwijl een belasting van 22% maximaal 15/85 FBB toelaat.
* **Berekening:** De FBB wordt berekend op het buitenlands netto-inkomen na buitenlandse taxatie, maar vóór eventuele Belgische roerende voorheffing. De FBB is een verrekenbare, niet-terugbetaalbare voorheffing.
* **Behandeling:** De FBB wordt opgenomen in de verworpen uitgaven (code 1201). Hierop is 25% vennootschapsbelasting verschuldigd. Bij de berekening van de vennootschapsbelasting is de FBB echter verrekenbaar, waardoor het uiteindelijk de vennootschapsbelasting vermindert.
> **Voorbeeld:** Een vennootschap ontvangt 9.000 euro interest uit het buitenland na 10% buitenlandse belasting (900 euro). Er is geen Belgische roerende voorheffing.
> De FBB bedraagt dan: $9.000 \times \frac{10}{90} = 1.000$ euro.
> Deze 1.000 euro FBB wordt opgenomen in de verworpen uitgaven (code 1201). De vennootschapsbelasting op deze 1.000 euro is $1.000 \times 25\% = 250$ euro.
> Bij de berekening van de vennootschapsbelasting kan de 1.000 euro FBB verrekend worden, wat leidt tot een belastingvermindering van 1.000 euro. Netto effect is dus 1.000 euro minder belastbaar inkomen en een verrekening van 1.000 euro met de vennootschapsbelasting (minus de 250 euro belasting op de FBB zelf).
#### 1.1.3 Geldboetes, verbeurdverklaringen, straffen van alle aard
Geldboetes zijn verworpen uitgaven (code 1203).
* **Voorbeelden van geldboetes als VU:** Fiscale boetes (administratief en strafrechtelijk), verkeersboetes (tenzij belasting als VAA bij werknemer/bedrijfsleider), kartelboetes, en verhogingen of administratieve boetes met betrekking tot aftrekbare belastingen en heffingen (zoals registratierechten, verkeersbelasting, sociale bijdragen).
* **Niet bedoeld als VU (aftrekbare kosten):** Contractuele schadevergoedingen, schadevergoedingen betaald aan derden voor opgelopen aansprakelijkheid, en parkeerretributies (deels).
#### 1.1.4 Niet-aftrekbare pensioenen en pensioenbijdragen
Indien de 80%-regel niet wordt nageleefd, waarbij het wettelijk en aanvullend pensioen uitgedrukt in een jaarlijkse rente niet meer mag bedragen dan 80% van de laatste normale bruto jaarbezoldiging, dan is het overschrijdende deel een verworpen uitgave (code 1204).
#### 1.1.5 Niet-aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's
Voor personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen is een percentage van de autokosten een verworpen uitgave (code 1205).
* **Volledig aftrekbare autokosten:** Kosten van financiering, mobilofoon (carkit met smartphone), beletteringskosten (publiciteitskost), en parkeerkosten voor cliënteel en eigen wagens van personeel.
* **Volledig aftrekbare aanwendingen:** Taxi- en koerierbedrijven, just-in-time leveringen, verhuur van wagens aan derden (voor de verhuurder), lesauto's van autorijscholen, en doorberekende autokosten (voor de klant). Elektrische laadpalen zijn ook volledig aftrekbaar.
* **Aftrekpercentage:**
* **Vóór 1 juli 2023 (aanschaf):** De aftrek werd bepaald op basis van de gramformule, met een coëfficiënt afhankelijk van de brandstof (diesel = 1, benzine en aardgas > 12 PK = 0,95, aardgas < 12 PK = 0,90). Voor "valse" plug-in hybrides werd de CO$_{2}$-uitstoot verdubbeld voor de berekening van de gramformule indien er geen vergelijkbaar model met verbrandingsmotor bestond.
* **Personenwagens met CO$_{2}$-uitstoot:**
* Aangeschaft tot 30 juni 2023: Gramformule, met een minimum van 50% en maximum van 100% aftrek (40% indien $\geq 200$ g/km CO$_{2}$).
* Aangeschaft tussen 1 juli 2023 en 31 december 2025 (overgangsregeling): Geleidelijke afbouw naar 0% aftrek tegen aanslagjaar 2029.
* Aangeschaft vanaf 1 januari 2026: Geen aftrek meer.
* **Plug-in hybrides aangeschaft vanaf 1 januari 2023:** Benzine of diesel is maximaal 50% aftrekbaar.
* **Personenwagens zonder CO$_{2}$-uitstoot (elektrisch):**
* Aangeschaft tot 31 december 2026: 100% aftrekbaar.
* Aangeschaft vanaf 1 januari 2027: Geleidelijke afbouw naar 67,5% in 2031.
* **Laadstations voor elektrische wagens:** 100% aftrekbaar tot 31 december 2029, daarna 75%.
* **Taxikosten:** 75% aftrekbaar.
* **Meer- en minderwaarden op auto's:**
* Meerwaarden worden slechts in aanmerking genomen tot het fiscaal aanvaard aftrekbaar gedeelte van de afschrijvingen. Het deel van de meerwaarde dat betrekking heeft op het niet-aftrekbaar gedeelte is belastingvrij via een aanpassing in meer (code 1056).
* Minderwaarden met betrekking tot het niet-aftrekbaar gedeelte zijn verworpen uitgaven (code 1205).
* **Firmawagen met privégebruik:**
* **Voordeel alle aard (VAA) voor werknemer/bedrijfsleider:** Belastbaar in de personenbelasting. De berekening hiervan is complex en hangt af van cataloguswaarde, ouderdom, CO$_{2}$-uitstoot en een coëfficiënt.
* **Bijkomende verworpen uitgave voor de vennootschap:** Dit bedraagt 17% of 40% van het bruto VAA, afhankelijk van de tussenkomst van de werkgever in brandstofkosten voor privégebruik.
* **Terugbetaalde autokosten:** Terugbetalingen van kosten eigen aan de werkgever voor woon-werkverkeer door de werknemer zijn voor de werkgever een verworpen uitgave, berekend volgens de CO$_{2}$-uitstoot van de wagen.
* **Solidariteitsbijdrage op firmawagen:** Gelijkgesteld met sociale zekerheidsbijdrage en is 100% aftrekbaar.
#### 1.1.6 Mobiliteitsbudget
Een mobiliteitsbudget, indien toegekend als alternatief voor een firmawagen, heeft specifieke regels. Het kan worden besteed aan een elektrische wagen of wagen met lage CO$_{2}$-uitstoot, duurzaam transport en huisvesting, of cash (met een solidariteitsbijdrage van 38,07%).
#### 1.1.7 Taks op de inscheping van een luchtvaartuig
Voor luchtvaartmaatschappijen is deze taks volledig aftrekbaar indien deze apart aan de klant wordt doorgerekend. Voor vennootschappen aan wie de heffing wordt doorgerekend, is het een verworpen uitgave (code 1246).
#### 1.1.8 Niet-aftrekbare restaurant- en receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken
* **Restaurantkosten:** 31% is een verworpen uitgave (code 1208). Uitzonderingen zijn kosten voor vertegenwoordigers van de voedingssector, sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants, restaurantkosten voor personeel bij speciale gelegenheden, en doorberekende restaurantkosten.
* **Kosten voor relatiegeschenken:** Deze worden ook deels of volledig als verworpen uitgave beschouwd, afhankelijk van de aard en het bedrag.
#### 1.1.9 Kosten voor niet-specifieke beroepskleding
Kosten voor niet-specifieke beroepskledij zijn verworpen uitgaven (code 1209). Specifieke beroepskledij (bv. beschermkledij) is wel 100% aftrekbaar. Indien kledijkosten als VAA worden aangerekend, zijn ze belastbaar voor de werknemer en aftrekbaar voor de werkgever.
#### 1.1.10 Overdreven intresten
Het gedeelte van de betaalde intrest dat de marktrente overschrijdt, is een verworpen uitgave (code 1210), tenzij bedrijfseconomische motieven dit rechtvaardigen. De marktrente wordt bepaald aan de hand van de MFI-rente (voor 2025: 7,08%). Intresten op openbaar uitgegeven obligaties en effecten, en intresten betaald aan financiële instellingen, zijn volledig aftrekbaar.
#### 1.1.11 Abnormale of goedgunstige voordelen
Verstrekte abnormale of goedgunstige voordelen (uitgaven die in strijd zijn met handelsgebruiken of zonder tegenprestatie) zijn voor de verstrekker een verworpen uitgave (code 1212), tenzij het voordeel rechtstreeks of onrechtstreeks in de belastbare basis van de verkrijger valt. Indien de genieter een Belgische vennootschap is, is er geen verworpen uitgave voor de verstrekker.
#### 1.1.12 Sociale voordelen
Voordelen met een sociaal oogmerk die de relaties tussen werknemers onderling en tussen werknemer en werkgever verbeteren, zijn voor de verstrekkende vennootschap een verworpen uitgave (code 1214), tenzij ze op een lijst met administratieve toleranties staan. Voor de werknemer/bedrijfsleider zijn deze voordelen vrijgesteld.
* **Voorbeelden van te verwerpen sociale voordelen:** Abonnementen op sport- en cultuurmanifestaties, geschenken bij geboorte van kinderen, kosten voor kinderopvang in de onderneming, meerdaagse reizen voor personeel.
* **Omvang VU:** De waarde van het voordeel bij de verkrijger. Bij kortingen voor personeel is enkel het gedeelte van de kostprijs boven de overdrachtprijs een VU. Voor sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants is de VU forfaitair 1,09 euro per maaltijd.
* **Administratieve toleranties (geen VU, geen VAA):** Personeelsreizen (ééndagse), personeelsfeesten (één per jaar), koffie/frisdrank/fruit, collectief vervoer, geschenken bij bepaalde gelegenheden (Sinterklaas, Kerstmis, etc.) tot een beperkt bedrag, huwelijkspremies, en collectieve gelegenheidsgeschenken.
#### 1.1.13 Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques
Deze cheques zijn verworpen uitgaven (code 1215).
* **Maaltijdcheques:** Voor de verstrekkende vennootschap is een deel van de waarde een VU, terwijl 2 euro per cheque een aftrekbare kost is. De begunstigde geniet een vrijstelling mits aan voorwaarden wordt voldaan (o.a. bijdrage werkgever max. 6,91 euro, bijdrage werknemer min. 1,09 euro).
* **Sport-/cultuurcheques:** Vrijgesteld tot een maximum van 100 euro per jaar.
* **Ecocheques:** Vrijgesteld tot een maximum van 250 euro per jaar.
* **Zomerakkoord (vanaf 1 januari 2026):** Maaltijdcheques worden verhoogd naar een maximum van 10 euro per cheque, met een hogere bijdrage van de werkgever en 4 euro per cheque als aftrekbare kost voor de werkgever. De sport- en cultuurcheques verdwijnen.
#### 1.1.14 Tussenkomst in medische kosten
Premies voor hospitalisatie- en afhankelijkheidsverzekeringen die de werkgever tussenkomt, zijn voor de werkgever een verworpen uitgave (code 1214) en voor de werknemer/bedrijfsleider geen belastbaar VAA.
#### 1.1.15 Liberaliteiten
Uitgaven die geen verband houden met de uitoefening van de werkzaamheden zijn verworpen uitgaven (code 1216). Giften zijn hier een voorbeeld van, maar kunnen mogelijk aftrekbaar zijn in de derde bewerking.
#### 1.1.16 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen
Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen op aandelen worden beschouwd als verworpen uitgaven (code 1217). De terugname van vroegere waardeverminderingen die in de verworpen uitgaven waren opgenomen, resulteert in een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves (code 1052).
#### 1.1.17 Werknemersparticipaties en winstpremies
Het deel van de winst dat voorbehouden wordt voor werknemersparticipaties en winstpremies, mits voldaan aan de wettelijke voorwaarden, is een verworpen uitgave (code 1233).
---
> **Tip:** Het correct identificeren en classificeren van verworpen uitgaven is cruciaal voor een correcte fiscale aangifte. Controleer steeds de specifieke codes die bij de verschillende categorieën horen.
> **Tip:** Houd bij de analyse van autokosten rekening met de evoluerende wetgeving en specifieke regels voor plug-in hybrides en elektrische wagens.
> **Tip:** Maak een duidelijke scheiding tussen uitgaven die strikt noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening en uitgaven die onder de regels van verworpen uitgaven vallen. Dit vereist een grondige analyse van elk type uitgave.
---
# Niet-aftrekbare belastingen en boetes
Dit onderdeel behandelt specifieke categorieën van belastingen, zoals vennootschapsbelasting en gewestbelastingen, en geldboetes, verbeurdverklaringen en straffen die niet als aftrekbare kosten beschouwd worden en dus als verworpen uitgaven (VU) worden aangemerkt.
### 2.1 Verworpen uitgaven
Verworpen uitgaven zijn uitgaven die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 49 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). Dit zijn kosten die de belastingplichtige heeft gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, waarvan de echtheid en het bedrag worden verantwoord door middel van bewijsstukken, maar die volgens de fiscale wetgeving niet aftrekbaar zijn. Ook belaste inkomsten die niet in de boekhouding zijn terug te vinden, zoals forfaitaire buitenlandse belasting (FBB) of abnormale en goedgunstige voordelen, vallen hieronder.
#### 2.1.1 Indeling van niet-aftrekbare belastingen
Niet-aftrekbare belastingen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
##### 2.1.1.1 Vennootschapsbelasting en haar toebehoren
De vennootschapsbelasting en daaraan gerelateerde heffingen worden beschouwd als verworpen uitgaven (code 1201). Dit omvat:
* Belastingen die gedurende het belastbaar tijdperk werden betaald, zoals voorafbetalingen, roerende voorheffing en geraamde belastingen.
* De belasting die na het verstrijken van het belastbaar tijdperk wordt gevorderd via een aanslagbiljet.
* Regularisaties van belastingen. Deze worden eerst afgetrokken van andere belastingen die reeds als verworpen uitgave zijn opgenomen. Een eventueel negatief saldo leidt tot een aanpassing in de meer-reserve.
* De afzonderlijke heffing van 10% op de liquidatiereserve is eveneens een verworpen uitgave.
* De bijzondere aanslag op geheime commissielonen (50% of 100%) is een verworpen uitgave.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen belastingen op het resultaat van het boekjaar en belastingen op resultaten van vorige boekjaren.
##### 2.1.1.2 Forfaitair gedeelte buitenlandse belasting (FBB)
Het FBB is van toepassing op buitenlandse roerende inkomsten zoals interesten en royalty's, maar niet op dividenden. Het doel is om dubbele belasting te voorkomen. Het FBB is een verworpen uitgave (code 1201).
* **Omvang FBB**:
* **Principe**: Forfaitair berekend als 15/85 van de buitenlandse roerende inkomsten na buitenlandse taxatie, maar vóór eventuele Belgische roerende voorheffing.
* **Afwijking voor interesten en royalty's (vanaf aanslagjaar 2024)**: De werkelijke buitenlandse belasting, met een maximum van 15/85, wordt als FBB beschouwd. Bijvoorbeeld, bij een buitenlandse belasting van 10% is het FBB 10/90; bij 22% is het 15/85.
* **Verrekenbare voorheffing**: Het FBB is een verrekenbare, niet-terugbetaalbare voorheffing die kan worden verrekend met de Belgische vennootschapsbelasting.
> **Voorbeeld FBB:**
> Een vennootschap ontvangt een interest uit het buitenland van 9.000 euro, na aftrek van 10% buitenlandse belasting. De FBB wordt berekend als:
> $ \text{FBB} = \frac{9000 \text{ euro} \times 10}{90} = 1000 \text{ euro} $
> Deze 1.000 euro FBB wordt opgenomen als verworpen uitgave (code 1201), wat leidt tot 250 euro vennootschapsbelasting op dit bedrag. Bij de uiteindelijke belastingberekening kan de 1.000 euro FBB worden verrekend met de vennootschapsbelasting, waardoor er 750 euro minder belasting betaald moet worden ($ 1000 - 250 $).
##### 2.1.1.3 Eigenlijke gewestbelastingen
Enkel de eigenlijke gewestbelastingen, heffingen en retributies zijn verworpen uitgaven (code 1202). Voorbeelden hiervan zijn heffingen op oppervlaktewateren, milieuheffingen, grindwinning en leegstandsheffingen.
Provinciale en gemeentelijke heffingen worden niet als verworpen uitgaven beschouwd, maar als aftrekbare beroepskosten. Oneigenlijke gewestbelastingen, zoals de onroerende voorheffing, registratiebelasting, belasting op de inverkeerstelling en verkeersbelasting (met mogelijke beperkingen op de aftrek van autokosten), zijn eveneens geen verworpen uitgaven in deze categorie.
##### 2.1.1.4 Aftrekbare belastingen
In dit verband zijn onder meer de in het buitenland betaalde inkomstenbelastingen, niet-aftrekbare BTW, accijnzen en douanerechten aftrekbare kosten.
#### 2.1.2 Geldboetes, verbeurdverklaringen, straffen van alle aard
Geldboetes worden beschouwd als verworpen uitgaven (code 1203). Dit omvat:
* Fiscale boetes (administratieve en strafrechtelijke).
* Verkeersboetes, tenzij de belasting hiervoor als voordeel alle aard (VAA) wordt aangerekend bij de werknemer of bedrijfsleider.
* Kartelboetes.
* Verhogingen en administratieve boetes gerelateerd aan aftrekbare belastingen en heffingen (bijvoorbeeld registratierechten, verkeersbelasting, sociale bijdragen).
Niet onder deze categorie vallen contractuele schadevergoedingen, schadevergoedingen betaald aan derden wegens opgelopen aansprakelijkheid, en parkeerretributies (met mogelijke beperking op autokosten).
#### 2.1.3 Niet aftrekbare pensioenen en pensioenbijdragen
Wanneer de 80%-regel inzake wettelijke en aanvullende pensioenen niet wordt nageleefd, is het overschrijdende deel een verworpen uitgave (code 1204). De 80%-regel stelt dat de totale pensioeninkomsten, uitgedrukt als een jaarlijkse rente, niet meer mogen bedragen dan 80% van de laatste normale bruto jaarbezoldiging.
#### 2.1.4 Niet aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's
Voor personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen is een percentage van de autokosten een verworpen uitgave (code 1205).
* **100% aftrekbare autokosten**: Kosten van financiering en mobilofoon (carkit met smartphone), beletteringskosten (publiciteitskost), en parkeerkosten voor cliënteel en eigen wagens van personeel.
* **100% aftrekbare aanwendingen**: Taxibedrijven, koerierdiensten, just-in-time leveringen, verhuur van wagens aan derden (voor de huurder), lesauto's van autorijscholen, en doorberekende autokosten (voor de klant). Elektrische laadpalen zijn eveneens 100% aftrekbaar.
##### 2.1.4.1 Aftrekpercentage personenwagens met CO2-uitstoot
Het aftrekbaar percentage wordt bepaald aan de hand van de gramformule, afgerond op één cijfer na de komma. De coëfficiënten zijn: diesel = 1, benzine (en aardgas > 12 PK) = 0,95, en aardgas (< 12 PK) = 0,90.
Voor zogenaamde "valse" plug-in hybrides wordt de officiële CO2-uitstoot vermenigvuldigd met 2,5 om de te gebruiken CO2-uitstoot voor de gramformule te bepalen, indien er geen overeenstemmend model met een verbrandingsmotor bestaat.
* **Aangeschaft tot 30/06/2023**: Gramformule met een minimum van 50% en een maximum van 100% aftrek, tenzij de CO2-uitstoot 200g/km of meer bedraagt, dan is het maximum 40%.
* **Aangeschaft tussen 01/07/2023 en 31/12/2025 (overgangsregeling)**:
* Aanslagjaar 2026: Gramformule met min. 0% - max. 75% aftrek.
* Aanslagjaar 2027: Gramformule met min. 0% - max. 50% aftrek.
* Aanslagjaar 2028: Gramformule met min. 0% - max. 25% aftrek.
* Vanaf aanslagjaar 2029: Geen aftrek meer.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2026**: Geen aftrek meer.
* **Plug-in hybrides aangeschaft vanaf 01/01/2023**: Benzine of diesel is maximaal 50% aftrekbaar.
##### 2.1.4.2 Aftrekpercentage personenwagens zonder CO2-uitstoot
* **Aangeschaft tot 31/12/2026**: 100% aftrekbaar.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2027**: Geleidelijke afbouw (95% in 2027, 90% in 2028, 82,5% in 2029, 75% in 2030, en 67,5% vanaf 2031).
##### 2.1.4.3 Laadstations voor elektrische wagens
* **Aangeschaft tot 31/12/2029**: 100% aftrekbaar.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2030**: 75% aftrekbaar.
##### 2.1.4.4 Taxikosten
Taxikosten zijn 75% aftrekbaar.
##### 2.1.4.5 Meer- en minderwaarden op auto's
Bij de berekening van meer- en minderwaarden op auto's moet rekening worden gehouden met de CO2-aftrekbeperking die in het verleden is toegepast.
* **Meerwaarden op personenwagens**: Worden slechts in aanmerking genomen tot de verhouding tussen de fiscaal aangenomen afschrijvingen (beperkt tot 100%) en de geboekte afschrijvingen. Het deel van de meerwaarde dat betrekking heeft op het niet-aftrekbare gedeelte is belastingvrij (aanpassing in meer, code 1056).
* **Minderwaarden op auto's**: Het deel van de minderwaarde dat betrekking heeft op het niet-aftrekbare gedeelte is een verworpen uitgave (code 1205).
##### 2.1.4.6 Firmawagen (met privégebruik)
* **Voordeel Alle Aard (VAA) voor de werknemer/bedrijfsleider**: Dit is belastbaar in de personenbelasting.
* Formule VAA (2025): cataloguswaarde x percentage ouderdom x CO2-uitstotingscoëfficiënt x 6/7, met een minimum van 1.650 euro.
* CO2-uitstotingscoëfficiënt (2025): 5,5% + 0,1% x (CO2-uitstoot – 71g voor benzine of 59g voor diesel), met een minimum van 4% en een maximum van 18%.
* **Bijkomende verworpen uitgave voor de vennootschap**: 17% of 40% van het (bruto) VAA (code 1206). 40% indien de werkgever tussenkomt in de brandstofkosten voor privégebruik. Dit wordt berekend op het bruto VAA.
* Bij de bepaling van de niet-aftrekbare autokosten (code 1205) wordt het (bruto) VAA afgetrokken van de totale autokosten.
##### 2.1.4.7 Terugbetalingen door de werkgever
* **Terugbetaalde kosten eigen aan de werkgever (voor werknemer/bedrijfsleider)**: Niet belastbaar.
* **Terugbetaalde kosten eigen aan de werkgever (voor werkgever)**: Verworpen uitgave volgens de CO2-uitstoot van de wagen van de werknemer/bedrijfsleider (code 1205).
* **Tussenkomst werkgever voor woon-werkverkeer**:
* Voor werknemer/bedrijfsleider: belastbaar VAA (met vrijstelling voor aanslagjaar 2026 van 500 euro).
* Voor werkgever: volledig aftrekbaar.
* **Solidariteitsbijdrage op een firmawagen (met privégebruik)**: Gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage en 100% aftrekbaar.
#### 2.1.5 Mobiliteitsbudget
Het mobiliteitsbudget biedt een alternatief voor de firmawagen en kan op drie manieren besteed worden:
* **Pijler 1**: Aankoop van een elektrische wagen of een wagen met een CO2-uitstoot van maximaal 95 g/km (vanaf 01/01/2026 enkel emissievrije wagens).
* **Pijler 2**: Duurzaam transport en huisvesting.
* **Pijler 3**: Cash, met een solidariteitsbijdrage van 38,07%.
#### 2.1.6 Taks op de inscheping van een luchtvaartuig
Voor luchtvaartmaatschappijen is deze taks volledig aftrekbaar als deze uitdrukkelijk en afzonderlijk wordt doorgerekend aan de klant. Voor de vennootschappen aan wie de heffing wordt doorgerekend, is de taks een verworpen uitgave (code 1246).
#### 2.1.7 Niet-aftrekbare restaurant- en receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken
* **Restaurantkosten**: 31% van de restaurantkosten is een verworpen uitgave (code 1208).
* **Uitzonderingen (100% aftrekbaar)**: Vertegenwoordigers van de voedingssector voor productpromotie, sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants (als sociale voordelen), restaurantkosten voor personeel (bv. nieuwjaar, pensionering) als sociale voordelen, en restaurantkosten voor werknemers/bedrijfsleiders waarvoor een VAA-fiche is opgemaakt. Doorgerekende restaurantkosten zijn ook uitgesloten.
#### 2.1.8 Kosten voor niet-specifieke beroepskleding
Kosten voor niet-specifieke beroepskledij zijn verworpen uitgaven (code 1209). Kosten voor specifieke beroepskledij zijn 100% aftrekbaar. Indien kledijkosten als VAA worden aangerekend bij de werknemer/bedrijfsleider, zijn ze aftrekbaar voor de werkgever.
#### 2.1.9 Overdreven intresten
Het gedeelte van de betaalde intrest dat de marktrente overschrijdt, is een verworpen uitgave (code 1210), tenzij er een bedrijfseconomische motivatie kan worden aangetoond. De marktrente wordt bepaald op basis van de MFI-rente (rentevoet van de Belgische monetaire financiële instellingen), die voor 2025 7,08% bedraagt. Intresten van openbaar uitgegeven obligaties en effecten, en intresten betaald aan financiële instellingen, zijn volledig aftrekbaar. Voor aandeelhouders en bedrijfsleiders uit de eerste categorie (natuurlijke personen) geldt een andere regeling.
#### 2.1.10 Abnormale of goedgunstige voordelen
Verstrekte abnormale of goedgunstige voordelen zijn verworpen uitgaven voor de verstrekker (code 1212), tenzij het voordeel in de belastbare basis van de verkrijger valt. Indien de genieter een Belgische vennootschap is, is er geen verworpen uitgave voor de verstrekker.
* **Abnormaal**: In strijd met handelsgebruiken.
* **Goedgunstig**: Zonder tegenprestatie.
#### 2.1.11 Sociale voordelen
Sociale voordelen, met een sociaal oogmerk en zonder verrijking voor de begunstigde, zijn voor de verstrekkende vennootschap een verworpen uitgave (code 1214), tenzij het voordeel op een lijst van administratieve toleranties staat. Voor de werknemer/bedrijfsleider zijn deze voordelen vrijgesteld als VAA.
Voorbeelden van te verwerpen sociale voordelen zijn abonnementen op sportieve/culturele manifestaties, geschenken bij geboorte, kosten voor kinderdagverblijf in de onderneming, en meerdaagse reizen voor personeel. De omvang van de verworpen uitgave is de waarde van het voordeel in hoofde van de verkrijger. Kortingen aan personeel bij aankoop van eigen goederen zijn slechts een verworpen uitgave voor het gedeelte van de kostprijs boven de overdrachtprijs. Bij sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants is de waarde van het voordeel forfaitair 1,09 euro.
Er bestaan administratieve toleranties (geen verworpen uitgave, geen belastbaar VAA) voor o.a. personeelsreizen van één dag, personeelsfeesten (één per jaar), gratis koffie, frisdrank, fruit, collectief vervoer georganiseerd door de werkgever, geschenken (binnen bepaalde bedragen en gelegenheden), huwelijkspremies en collectieve gelegenheidsgeschenken.
#### 2.1.12 Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques
Deze cheques zijn verworpen uitgaven voor de uitgevende vennootschap (code 1215).
* **Maaltijdcheques (elektronisch)**: De werkgever heeft een verworpen uitgave van 2 euro per cheque, met een bijdrage van de werkgever max. 6,91 euro en de werknemer min. 1,09 euro. De begunstigde geniet een vrijgesteld VAA. Vanaf 1 januari 2026 worden maaltijdcheques verhoogd naar een maximum van 10 euro per cheque, met een aftrekbare kost voor de werkgever van 4 euro per cheque en een bijdrage van de werkgever max. 8,91 euro.
* **Sport-/cultuurcheques**: Voorwaarden zijn o.a. een maximum van 100 euro per jaar per begunstigde.
* **Ecocheques**: Voorwaarden zijn o.a. een maximum van 250 euro per jaar per begunstigde.
Vanaf 1 januari 2026 worden de sport-, cultuur- en ecocheques opgeheven.
#### 2.1.13 Tussenkomst in medische kosten
Premies voor hospitalisatie- en afhankelijkheidsverzekeringen beschouwd als sociale voordelen zijn verworpen uitgaven voor de werkgever (code 1214) en vormen geen belastbaar VAA voor de werknemer/bedrijfsleider.
#### 2.1.14 Liberaliteiten
Liberaliteiten, zijnde uitgaven zonder verband met de uitoefening van de werkzaamheden, zijn verworpen uitgaven (code 1216). Giften kunnen eventueel aftrekbaar zijn in de derde bewerking.
#### 2.1.15 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen
Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen op aandelen zijn verworpen uitgaven (code 1217). Terugname van vroegere waardeverminderingen die in de verworpen uitgaven zijn opgenomen, leidt tot een aanpassing in de meer-reserve (code 1052).
> **Overzicht aandelen:**
> * Gerealiseerde meerwaarden: vrijgesteld indien aan voorwaarden voldaan (aanpassing in meer, code 1051), anders gewone winst.
> * Uitgedrukte waardevermeerderingen: vrijgesteld (code 1103) mits onaantastbaarheidsvoorwaarde.
> * Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen: verworpen uitgaven (code 1217).
> * Terugname vroegere waardeverminderingen: correctie op begintoestand (aanpassing in meer, code 1052).
#### 2.1.16 Werknemersparticipaties en winstpremies
Het deel van de winst dat voorbehouden wordt voor werknemersparticipaties en winstpremies is een verworpen uitgave (code 1233), mits voldaan is aan de geldende voorwaarden. Bij gewone winstpremies gelden inhoudingen zoals de solidariteitsbijdrage (13,07%) en een bevrijdende fiscale heffing (7% op het saldo).
---
# Niet aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's
Dit onderdeel behandelt de fiscale behandeling van kosten en minderwaarden met betrekking tot personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, waarbij de aftrekbeperkingen en de invloed van CO2-uitstoot centraal staan.
### 3.1 Algemene principes niet-aftrekbare autokosten
Kosten verbonden aan personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen zijn slechts gedeeltelijk aftrekbaar als beroepskost. Een bepaald percentage van deze kosten wordt beschouwd als verworpen uitgave (VU) en is dus niet aftrekbaar.
#### 3.1.1 Kosten die altijd 100% aftrekbaar zijn
Bepaalde autokosten zijn volledig aftrekbaar, ongeacht de CO2-uitstoot van het voertuig. Dit geldt voor:
* Kosten van financiering.
* Kosten van mobilofoon (carkit met smartphone).
* Beletteringskosten (beschouwd als publiciteitskost).
* Parkeerkosten voor cliënteel en eigen wagens van personeel.
#### 3.1.2 Aanwendingen die 100% aftrekbaar zijn
Voor specifieke aanwendingen van voertuigen gelden geen aftrekbeperkingen:
* Taxibedrijven.
* Koerierdiensten en just-in-time leveringen.
* Verhuur van wagens aan derden (de huurder behandelt de huur als een VU).
* Lesauto's van autorijscholen.
* Doorgerekende autokosten door een vennootschap aan haar klanten (de klant beschouwt dit als een VU).
* Elektrische laadpalen (afhankelijk van de aankoopdatum, zie H7, 1.8).
#### 3.1.3 Het aftrekpercentage: CO2-uitstoot en gramformule
Het aftrekpercentage voor autokosten wordt primair bepaald op basis van de CO2-uitstoot van het voertuig via een gramformule. Hierbij wordt de CO2-uitstoot afgerond op één cijfer na de komma.
* **Coëfficiënt op basis van brandstoftype:**
* Diesel: 1
* Benzine (en aardgas > 12 PK): 0,95
* Aardgas (< 12 PK): 0,90
* **Problematiek van "valse" plug-in hybrides:**
Voor plug-in hybride voertuigen die geen realistische CO2-uitstoot kunnen aantonen, wordt de CO2-uitstoot voor de gramformule bepaald als volgt:
* Indien er een overeenstemmend model met enkel een verbrandingsmotor bestaat: de CO2-uitstoot van dat model.
* Indien er geen overeenstemmend model bestaat: de officiële CO2-uitstoot vermenigvuldigd met 2,5.
* **Vergroening autofiscaliteit en aftrekpercentages:**
* **Personenwagens MET CO2-uitstoot:**
* **Aangeschaft tot 30/06/2023:**
De gramformule wordt toegepast, met een minimumaftrek van 50% en een maximum van 100%. Indien de CO2-uitstoot 200 g/km of meer bedraagt, is de aftrek beperkt tot 40%.
* **Aangeschaft tussen 01/07/2023 en 31/12/2025 (overgangsregeling):**
* Aanslagjaar 2026: Gramformule met minimum 0% en maximum 75% aftrek.
* Aanslagjaar 2027: Gramformule met minimum 0% en maximum 50% aftrek.
* Aanslagjaar 2028: Gramformule met minimum 0% en maximum 25% aftrek.
* Vanaf aanslagjaar 2029: Geen aftrek meer mogelijk.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2026:**
Geen enkele aftrek meer mogelijk.
* **Plug-in hybrides aangeschaft vanaf 01/01/2023:**
De aftrek is beperkt tot maximaal 50% voor het benzine- of dieselgedeelte.
* **Personenwagens ZONDER CO2-uitstoot (elektrisch):**
* **Aangeschaft tot 31/12/2026:** 100% aftrekbaar.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2027 (geleidelijke afbouw):**
* 2027: 95% aftrekbaar.
* 2028: 90% aftrekbaar.
* 2029: 82,5% aftrekbaar.
* 2030: 75% aftrekbaar.
* Vanaf 2031: 67,5% aftrekbaar.
* **Laadstations voor elektrische wagens:**
* **Aangeschaft tot 31/12/2029:** 100% aftrekbaar.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2030:** 75% aftrekbaar.
* **Specifieke categorieën:**
* **Taxikosten:** 75% aftrekbaar.
#### 3.1.4 Meer- en minderwaarden op auto's
Bij de berekening van meer- en minderwaarden op auto's dient rekening gehouden te worden met de CO2-aftrekbeperking die in het verleden werd toegepast op de afschrijvingen.
* **Meerwaarden:**
Meerwaarden op personenwagens worden slechts in aanmerking genomen tot een bepaald percentage. Dit percentage is de verhouding tussen de som van de vóór de verkoop fiscaal aangenomen afschrijvingen (beperkt tot 100% per belastbaar tijdperk) en de som van de geboekte afschrijvingen voor de overeenstemmende belastbare tijdperken. Het deel van de meerwaarde dat betrekking heeft op het niet-aftrekbare gedeelte van de afschrijvingen is belastingvrij en wordt aangepast in de meer (code 1056).
* **Minderwaarden:**
De minderwaarde met betrekking tot het niet-aftrekbare gedeelte van de afschrijvingen wordt beschouwd als een verworpen uitgave (code 1205).
#### 3.1.5 De firmawagen (met privégebruik)
Wanneer een firmawagen ook privé wordt gebruikt, zijn er twee fiscale gevolgen:
* **Voordeel alle aard (VAA) voor de werknemer/bedrijfsleider:**
Dit voordeel is belastbaar in de personenbelasting. De berekening ervan voor 2025 is als volgt:
$VAA = Cataloguswaarde \times Percentage \: ouderdom \times CO2 \: uitstotingscoëfficiënt \times \frac{6}{7}$
Er geldt een minimum VAA van 1.650 euro (voor 2025).
De $CO2$-uitstotingscoëfficiënt wordt als volgt berekend voor 2025:
$CO2 \: uitstotingscoëfficiënt = 5,5\% + 0,1\% \times (CO2 \: uitstoot - 71g \: voor \: benzine \: of \: 59g \: voor \: diesel)$
Dit met een minimum van 4% en een maximum van 18%.
* **Bijkomende verworpen uitgave voor de vennootschap:**
Het deel van de autokosten dat niet aftrekbaar is wegens het privégebruik wordt als een bijkomende verworpen uitgave (code 1206) beschouwd. Dit bedraagt 17% of 40% van het bruto VAA. De 40% wordt toegepast indien de werkgever tussenkomt in de brandstofkosten voor privégebruik van de wagen. Dit wordt berekend op het bruto VAA, zelfs indien de werknemer/bedrijfsleider een deel van het VAA zelf betaalt.
Voor de bepaling van de niet-aftrekbare autokosten (code 1205) wordt het (bruto) VAA afgetrokken van de totale autokosten.
#### 3.1.6 Terugbetaling van verplaatsingskosten door de werkgever
* **Terugbetaling van kosten eigen aan de werkgever aan WN/BL:** Deze zijn niet belastbaar voor de werknemer/bedrijfsleider. Voor de werkgever zijn dit verworpen uitgaven afhankelijk van de CO2-uitstoot van de wagen van de werknemer/bedrijfsleider (code 1205).
* **Tussenkomst van de werkgever in woon-werkverkeer:** Voor de werknemer/bedrijfsleider is dit een belastbaar VAA, met een vrijstelling van 500 euro per jaar vanaf aanslagjaar 2026. Voor de werkgever is dit volledig aftrekbaar.
#### 3.1.7 Solidariteitsbijdrage op firmawagen
De solidariteitsbijdrage op een firmawagen met privégebruik wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage en is 100% aftrekbaar.
### 3.2 Het mobiliteitsbudget
Het mobiliteitsbudget is een alternatief voor de firmawagen en kent drie bestedingsvormen:
* **Pijler 1:** Aankoop van een elektrische wagen of een wagen met een CO2-uitstoot van maximaal 95 g/km (vanaf 1/1/2026 enkel emissievrije wagens).
* **Pijler 2:** Duurzaam transport en huisvesting.
* **Pijler 3:** Uitbetaling in cash (onderworpen aan een solidariteitsbijdrage van 38,07%).
### 3.3 Minderwaarden op auto's
Gerealiseerde minderwaarden op auto's worden, net als de afschrijvingen die beperkt waren in aftrek, behandeld als verworpen uitgaven (code 1205). De minderwaarde die betrekking heeft op het fiscaal niet-aftrekbare gedeelte van de afschrijvingen is dus een verworpen uitgave.
### 3.4 Andere specifieke niet-aftrekbare kosten gerelateerd aan voertuigen
* **Taks op de inscheping van een luchtvaartuig:** Voor luchtvaartmaatschappijen die deze taks doorrekenen aan de klant, is deze volledig aftrekbaar. Voor de vennootschappen aan wie de heffing wordt doorgerekend, is de taks een verworpen uitgave (code 1246).
* **Niet-aftrekbare autokost:** Parkeerretributies kunnen, afhankelijk van de context, deels als niet-aftrekbare autokost worden beschouwd.
> **Tip:** Houd bij de berekening van de aftrekbaarheid van autokosten altijd rekening met zowel de CO2-uitstoot van het voertuig als de specifieke aanwending ervan. Raadpleeg de meest recente wetgeving voor de exacte percentages en overgangsregelingen.
---
# Sociale voordelen en maaltijd/sport/cultuur/ecocheques
Dit onderdeel bespreekt de fiscale implicaties van bepaalde sociale voordelen verstrekt aan werknemers, zoals maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques, inclusief de bijbehorende administratieve toleranties en de impact ervan op de verworpen uitgaven.
### 4.1 Verworpen uitgaven
Verworpen uitgaven (VU) zijn kosten die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 49 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). Dit zijn uitgaven die de belastingplichtige heeft gedaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, waarvan de echtheid en het bedrag worden verantwoord door bewijsstukken, maar die desalniettemin fiscaal niet aftrekbaar zijn. Dit omvat ook niet-aangegeven belastbare inkomsten of voordelen.
### 4.2 Specifieke verworpen uitgaven gerelateerd aan sociale voordelen
#### 4.2.1 Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques
Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques worden beschouwd als verworpen uitgaven (code 1215) voor de vennootschap die ze verstrekt.
* **Maaltijdcheques (elektronisch):**
* Voor de verstrekkende vennootschap zijn deze een verworpen uitgave. Er is een aftrekbare kost van twee euro per cheque.
* Voor de werknemer zijn deze vrijgesteld van belastbaar voordeel alle aard (VAA), mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan:
* De bijdrage van de werkgever mag maximaal 6,91 euro per cheque bedragen.
* De bijdrage van de werknemer moet minimaal 1,09 euro per cheque bedragen.
* Het bedrag van de verworpen uitgave per maaltijdcheque wordt berekend als de totale waarde van de cheque min de bijdrage van de werknemer en de twee euro aftrekbare kost voor de werkgever.
* **Zomerakkoord (vanaf 1 januari 2026):** De maximale waarde per maaltijdcheque wordt verhoogd naar tien euro. De bijdrage van de werkgever mag dan maximaal 8,91 euro bedragen, met een minimum van 1,09 euro voor de werknemer. De aftrekbare kost per cheque voor de werkgever wordt verhoogd naar vier euro. Vanaf deze datum worden de sport-, cultuur- en ecocheques opgeheven.
* **Sport- en cultuurcheques:**
* Deze zijn een verworpen uitgave voor de vennootschap.
* Om vrijgesteld te zijn voor de werknemer, moeten ze voldoen aan bepaalde voorwaarden, waaronder een maximum van 100 euro per werknemer per jaar.
* **Ecocheques:**
* Deze zijn een verworpen uitgave voor de vennootschap.
* Om vrijgesteld te zijn voor de werknemer, moeten ze voldoen aan bepaalde voorwaarden, waaronder een maximum van 250 euro per werknemer per jaar.
#### 4.2.2 Sociale voordelen in het algemeen
Sociale voordelen zijn voordelen verstrekt met een sociaal oogmerk, gericht op het verbeteren van de relaties tussen werknemers onderling en tussen werknemer en werkgever, zonder dat er sprake is van verrijking voor de begunstigde.
* **Voor de verstrekkende vennootschap:**
* Deze voordelen worden beschouwd als verworpen uitgaven (code 1214), tenzij ze vallen onder de administratieve toleranties.
* **Voor de werknemer/bedrijfsleider:**
* Deze voordelen zijn in principe vrijgesteld en worden niet belast als voordeel alle aard (VAA). Ze verschijnen dus niet op de inkomstenfiche.
* **Voorbeelden van te verwerpen sociale voordelen:**
* Abonnementen of toegangskaarten voor sportieve en culturele manifestaties.
* Geschenken bij de geboorte van kinderen van werknemers.
* Kosten voor kinderopvang in de onderneming.
* Meerdaagse reizen voor het personeel.
* **Bepaling van de omvang van de verworpen uitgave:**
* De omvang van de verworpen uitgave is gelijk aan de waarde van het voordeel in hoofde van de verkrijger.
* Bij kortingen voor personeel op de eigen goederen van de onderneming, is enkel het gedeelte van de kostprijs dat de overdrachtprijs overschrijdt, een verworpen uitgave.
* Voor sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants is de waarde van het voordeel forfaitair vastgesteld op 1,09 euro.
#### 4.2.3 Administratieve toleranties
De administratieve toleranties omvatten voordelen die fiscaal neutraal zijn, zowel voor de werkgever (geen verworpen uitgave) als voor de werknemer (geen belastbaar VAA).
* **Voorbeelden van administratieve toleranties:**
* Personeelsreizen van één dag.
* Personeelsfeesten (één per jaar).
* Verstrekking van koffie, frisdrank, fruit.
* Collectief vervoer georganiseerd door de werkgever.
* Geschenken aan personeel voor specifieke gelegenheden (Sinterklaas, Kerstmis, Nieuwjaar, pensionering) tot een bepaald bedrag (maximaal 40 euro, of 40 euro per dienstjaar bij pensionering).
* Huwelijkspremies tot maximaal 245 euro.
* Collectieve gelegenheidsgeschenken voor bijzondere gebeurtenissen (bv. jubileum, belangrijk contract) tot maximaal 500 euro.
#### 4.2.4 Tussenkomst in medische kosten
Premies betaald door de werkgever voor hospitalisatieverzekeringen en afhankelijkheidsverzekeringen worden beschouwd als sociale voordelen.
* **Voor de werkgever:** Deze premies zijn een verworpen uitgave (code 1214).
* **Voor de werknemer/bedrijfsleider:** Deze premies zijn geen belastbaar voordeel alle aard.
### 4.3 Administratieve toleranties en specifieke voordelen
De administratieve toleranties bieden een kader waarbinnen bepaalde voordelen fiscaal niet belastbaar zijn voor de werknemer en niet als verworpen uitgave worden beschouwd voor de werkgever. Dit omvat onder meer personeelsreizen van één dag, personeelsfeesten, de verstrekking van koffie, frisdrank en fruit, collectief vervoer, en geschenken bij specifieke gelegenheden tot bepaalde bedragen. Ook huwelijkspremies en collectieve gelegenheidsgeschenken tot vastgestelde limieten vallen hieronder.
### 4.4 Voorbeeldtoepassing
> **Voorbeeld:** Een vennootschap verstrekt maaltijdcheques van 8 euro aan haar werknemers. De bijdrage van de werknemer bedraagt 1,09 euro per cheque. De aftrekbare kost voor de werkgever bedraagt 2 euro per cheque.
>
> * **Verworpen uitgave per cheque voor de vennootschap:**
> $8,00 \text{ (waarde)} - 1,09 \text{ (werknemer)} - 2,00 \text{ (aftrekbaar)} = 4,91 \text{ euro}$
> * **Fiscale behandeling voor de werknemer:** De maaltijdcheque van 8 euro is voor de werknemer volledig vrijgesteld van belastbaar voordeel alle aard, omdat aan de voorwaarden is voldaan.
### 4.5 Toekomstige wijzigingen (Zomerakkoord)
Vanaf 1 januari 2026 brengt het zomerakkoord belangrijke wijzigingen met zich mee: de verhoging van de maximumwaarde van maaltijdcheques, de aanpassing van de bijdragen van werkgever en werknemer, en de verhoging van de aftrekbare kost voor de werkgever. Tegelijkertijd worden de sport-, cultuur- en ecocheques afgeschaft.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verworpen uitgaven (VU) | Kosten die de belastingplichtige heeft gemaakt of gedragen in het belastbare tijdperk om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en waarvan de echtheid en het bedrag niet verantwoord zijn door bewijsstukken, of die volgens de fiscale wetgeving niet aftrekbaar zijn. |
| Vennootschapsbelasting en haar toebehoren | De belasting op het resultaat van een vennootschap, inclusief voorafbetalingen, roerende voorheffing en geraamde belasting, die beschouwd wordt als een verworpen uitgave. |
| Eigenlijke gewestelijke belastingen | Heffingen en retributies die rechtstreeks door de gewesten worden opgelegd en die, indien ze niet aftrekbaar zijn, als verworpen uitgaven worden beschouwd. |
| Forfaitair gedeelte buitenlandse belasting (FBB) | Een deel van de buitenlandse belasting op inkomsten dat kan worden verrekend met de Belgische vennootschapsbelasting, bedoeld om dubbele belasting te voorkomen, en dat onder bepaalde voorwaarden als een verworpen uitgave wordt opgenomen. |
| Geldboetes, verbeurdverklaringen, straffen van alle aard | Sancties die worden opgelegd bij overtreding van wetten of reglementen, zoals fiscale boetes, verkeersboetes of kartelboetes, die over het algemeen als verworpen uitgaven worden beschouwd. |
| Niet aftrekbare pensioenen en pensioenbijdragen | Pensioenuitkeringen of bijdragen die de wettelijke limieten overschrijden, zoals de 80%-regel van de laatste normale bruto jaarbezoldiging, en die als verworpen uitgaven worden aangemerkt. |
| Niet aftrekbare autokosten | Een deel van de kosten gerelateerd aan het bezit en gebruik van personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, dat fiscaal niet aftrekbaar is en wordt aangemerkt als verworpen uitgave, vaak afhankelijk van de CO2-uitstoot. |
| Meer- en minderwaarden op auto's | Meerwaarden op personenwagens worden slechts tot een bepaald fiscaal aangenomen niveau in aanmerking genomen; minderwaarden gerelateerd aan het niet aftrekbare gedeelte van de autokosten worden beschouwd als verworpen uitgaven. |
| Bedrijfsleidersbezoldiging (BL) | De bezoldiging die een bedrijfsleider ontvangt voor zijn managementactiviteiten binnen een vennootschap. |
| Werknemers (WN) | Personen die in dienst zijn bij een werkgever en hiervoor een loon ontvangen. |
| Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen | Waardeverminderingen (niet gerealiseerde verliezen) en gerealiseerde minderwaarden op aandelen die als verworpen uitgaven worden aangemerkt, tenzij aan specifieke aftrekbaarheidsvoorwaarden wordt voldaan. |
| Abnormale of goedgunstige voordelen | Uitgaven die in strijd zijn met handelsgebruiken (abnormaal) of zonder tegenprestatie worden verstrekt (goedgunstig), en die voor de verstrekker een verworpen uitgave vormen indien de belastingadministratie dit kan bewijzen. |
| Sociale voordelen | Voordelen verstrekt met een sociaal oogmerk die de relaties tussen werknemers onderling en met de werkgever verbeteren, en die voor de verstrekkende vennootschap een verworpen uitgave kunnen zijn, tenzij ze op een lijst van administratieve toleranties staan. |
| Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques | Elektronische of papieren waardebonnen die werknemers kunnen gebruiken voor maaltijden, sportieve of culturele activiteiten, of milieuvriendelijke aankopen, en die voor de verstrekkende vennootschap een verworpen uitgave zijn tot een bepaald bedrag. |
| Liberaliteiten | Uitgaven die geen verband houden met de uitoefening van de werkzaamheden en die als verworpen uitgaven worden beschouwd, tenzij ze eventueel aftrekbaar zijn in een andere fiscale bewerking. |
| Werkgevers (WG) | De entiteit of persoon die werknemers in dienst neemt en hen vergoedt voor hun arbeid. |
| Verkeersboetes | Boetes opgelegd voor overtredingen van de verkeersregels, die over het algemeen als verworpen uitgaven worden beschouwd, tenzij ze als voordeel alle aard (VAA) bij werknemers worden belast. |
| VAA (Voordeel Alle Aard) | Een voordeel dat een werknemer of bedrijfsleider ontvangt naast zijn normale loon of bezoldiging, zoals het privégebruik van een bedrijfswagen, dat belastbaar is in de personenbelasting. |
Cover
PPT_Venb_3KM_reeks_3_(Verworpen_uitgaven)_25-26.pptx
Summary
# Verworpen uitgaven
Verworpen uitgaven zijn kosten die fiscaal niet aftrekbaar zijn en die de belastbare winst van een vennootschap verminderen.
## 1.1 Wat zijn verworpen uitgaven?
Verworpen uitgaven (VU) zijn uitgaven die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 49 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). Dit artikel stelt dat kosten aftrekbaar zijn indien ze gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en indien hun echtheid en bedrag bewezen kunnen worden door middel van bewijsstukken.
VU omvatten dus:
* Uitgaven die volgens de fiscale wetgeving niet aftrekbaar zijn.
* Belaste inkomsten die niet in de boekhouding terug te vinden zijn, zoals forfaitaire gedeelten van buitenlandse belastingen (FBB) en abnormale en goedgunstige voordelen.
## 1.2 Indeling van verworpen uitgaven
De verworpen uitgaven worden onderverdeeld in verschillende categorieën, vaak aangeduid met specifieke codes op de belastingaangifte:
### 1.2.1 Niet-aftrekbare belastingen
#### 1.2.1.1 Algemene indeling
* **Vennootschapsbelasting en haar toebehoren** (code 1201)
* **Gewestelijke belastingen, heffingen en retributies** (code 1202)
#### 1.2.1.2 De vennootschapsbelasting en haar toebehoren
De vennootschapsbelasting op het resultaat van de vennootschap zelf is een verworpen uitgave (code 1201). Dit omvat belastingen die tijdens het belastbaar tijdperk betaald zijn, zoals voorafbetalingen, roerende voorheffing en geraamde belastingen, alsook de belasting die na het belastbaar tijdperk wordt gevorderd via een aanslagbiljet.
* **Regularisaties van belastingen:** Indien er regularisaties van belastingen plaatsvinden, worden deze eerst afgetrokken van andere belastingen die reeds als VU zijn opgenomen. Een eventueel negatief saldo kan leiden tot een aanpassing in de positieve reserves.
* **Bijzondere heffingen:** De afzonderlijke heffing van 10% op de liquidatiereserve is een verworpen uitgave. De bijzondere aanslag op geheime commissielonen (50% of 100%) is eveneens een verworpen uitgave.
#### 1.2.1.3 Forfaitair gedeelte buitenlandse belasting (FBB)
Het FBB is van toepassing op buitenlandse roerende inkomsten zoals interesten en royalty's, maar niet op dividenden. Het doel is dubbele belasting te voorkomen.
* **Voorwaarden:** Het FBB is aftrekbaar op voorwaarde dat de belasting in de bronstaat vergelijkbaar is met de Belgische inkomstenbelasting.
* **Omvang FBB (verworpen uitgave, code 1201):**
* **Principe:** Het FBB bedraagt forfaitair 15/85 van de buitenlandse bruto-inkomsten.
* **Afwijking (vanaf aanslagjaar 2024) voor intresten en royalty's:** Het FBB is gelijk aan de werkelijk betaalde belasting in het buitenland, met een maximum van 15/85.
* Voorbeeld: Als de buitenlandse belasting 10% is, bedraagt het FBB 10/90. Bij 22% buitenlandse belasting is het FBB 15/85.
* **Berekening:** Het FBB wordt berekend op het buitenlandse netto-inkomen (na buitenlandse belasting), vóór eventuele Belgische roerende voorheffing.
* **Verrekening:** Het FBB is een verrekenbare, niet-terugbetaalbare voorheffing. Het wordt bij de berekening van de vennootschapsbelasting verrekend met de verschuldigde belasting, waardoor de uiteindelijk te betalen vennootschapsbelasting vermindert.
> **Voorbeeld FBB:**
> Een vennootschap ontvangt een interest uit het buitenland van 9.000 euro, na een inhouding van 10% belasting in het buitenland.
> Het FBB bedraagt dan: $9.000 \times \frac{10}{90} = 1.000$ euro.
> Dit FBB wordt opgenomen als verworpen uitgave (code 1201). De vennootschapsbelasting op dit FBB bedraagt $1.000 \times 25\% = 250$ euro.
> Bij de berekening van de vennootschapsbelasting kan 1.000 euro FBB worden verrekend, wat leidt tot 250 euro minder te betalen vennootschapsbelasting.
#### 1.2.1.4 Eigenlijke gewestelijke belastingen
Enkel de *eigenlijke* gewestelijke belastingen, heffingen en retributies zijn verworpen uitgaven (code 1202). Voorbeelden hiervan zijn de heffing op oppervlaktewateren, milieuheffingen, grindwinning en leegstandsheffingen.
* **Aftrekbare beroepskosten:** Provinciale en gemeentelijke heffingen zijn geen verworpen uitgaven, maar aftrekbare beroepskosten.
* **Oneigenlijke gewestelijke belastingen:** Deze zijn eveneens aftrekbaar. Voorbeelden zijn:
* Onroerende voorheffing
* Registratiebelasting
* Belasting voor gebruik van voertuigen of openbare weg (deels aftrekbaar of VU, zie autokosten).
#### 1.2.1.5 Aftrekbare belastingen
Sommige belastingen zijn wel aftrekbaar, zoals in het buitenland betaalde inkomstenbelastingen. Niet-aftrekbare BTW, accijnzen en douanerechten behoren tot de verworpen uitgaven.
### 1.2.2 Geldboetes, verbeurdverklaringen, straffen van alle aard
Geldboetes zijn verworpen uitgaven (code 1203). Dit geldt onder andere voor:
* Fiscale boetes (administratief en strafrechtelijk)
* Verkeersboetes (tenzij deze als belastbaar voordeel alle aard (VAA) voor de werknemer/bedrijfsleider worden aangemerkt)
* Kartelboetes
* Verhogingen en administratieve boetes met betrekking tot aftrekbare belastingen en heffingen (bv. registratierechten, verkeersbelasting, sociale bijdragen).
* **Niet verworpen uitgaven (wel aftrekbare kosten):** Contractuele schadevergoedingen, schadevergoedingen betaald aan derden wegens aansprakelijkheid, en parkeerretributies (deels aftrekbaar of VU, zie autokosten).
### 1.2.3 Niet-aftrekbare pensioenen en pensioenbijdragen
Indien de 80%-regel niet wordt nageleefd, is het surplus van wettelijke en aanvullende pensioenen (uitgedrukt als jaarlijkse rente ten opzichte van de laatste normale bruto jaarbezoldiging) een verworpen uitgave (code 1204).
### 1.2.4 Niet-aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's
Voor personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen is een percentage van de autokosten een verworpen uitgave (code 1205).
* **Volledig aftrekbare autokosten:** Kosten van financiering en mobilofoon (carkit met smartphone), beletteringskosten (publiciteitskosten) en parkeerkosten voor cliënteel en personeel.
* **Volledig aftrekbare aanwendingen:** Taxibedrijven, koerierdiensten, just-in-time leveringen, autoverhuur aan derden (voor de huurder is de huurprijs een VU), lesauto's van rijscholen, en doorgerekende autokosten aan klanten. Elektrische laadpalen zijn eveneens volledig aftrekbaar.
#### 1.2.4.1 Aftrekpercentage personenwagens
Het aftrekpercentage wordt bepaald op basis van de CO2-uitstoot en de aankoopdatum van het voertuig.
##### 1.2.4.1.1 Aftrekpercentage op basis van de gramformule (voorheen)
De gramformule werd gebruikt om het aftrekpercentage te bepalen, afgerond op één decimaal:
* Coëfficiënt:
* Diesel: 1
* Benzine (en aardgas > 12 PK): 0,95
* Aardgas (< 12 PK): 0,90
* **Problematiek "valse" plug-in hybrides:** Voor de gramformule wordt de CO2-uitstoot gebruikt. Indien er geen overeenstemmend model is met een verbrandingsmotor, wordt de officiële CO2-uitstoot x 2,5 gehanteerd.
##### 1.2.4.1.2 Aftrekpercentage met CO2-uitstoot
* **Aangeschaft tot 30/06/2023:** Gramformule met een minimum van 50% en een maximum van 100%. Bij een CO2-uitstoot van ≥ 200g/km is het percentage 40%.
* **Aangeschaft tussen 01/07/2023 en 31/12/2025 (overgangsregeling):**
* AJ 2026: Gramformule, min. 0% - max. 75%
* AJ 2027: Gramformule, min. 0% - max. 50%
* AJ 2028: Gramformule, min. 0% - max. 25%
* Vanaf AJ 2029: Geen aftrek meer.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2026:** Geen aftrek meer.
* **Plug-in hybrides aangeschaft vanaf 01/01/2023:** Benzine of diesel is voor maximaal 50% aftrekbaar.
##### 1.2.4.1.3 Aftrekpercentage zonder CO2-uitstoot (elektrische voertuigen)
* **Aangeschaft tot 31/12/2026:** 100% aftrekbaar.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2027 (geleidelijke afbouw):**
* 2027: 95%
* 2028: 90%
* 2029: 82,5%
* 2030: 75%
* Vanaf 2031: 67,5%
##### 1.2.4.1.4 Laadstations voor elektrische wagens
* **Aangeschaft tot 31/12/2029:** 100% aftrekbaar.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2030:** 75% aftrekbaar.
#### 1.2.4.2 Taxikosten
Taxikosten zijn 75% aftrekbaar.
#### 1.2.4.3 Meer- en minderwaarden op auto's
Bij meer- en minderwaarden op auto's dient rekening gehouden te worden met de CO2-aftrekbeperking die in het verleden is toegepast.
* **Meerwaarden:** Worden enkel in aanmerking genomen tot het percentage van de fiscaal aangenomen afschrijvingen (beperkt tot 100%) ten opzichte van de geboekte afschrijvingen. Het deel van de meerwaarde dat betrekking heeft op het niet-aftrekbaar gedeelte is belastingvrij via een aanpassing in de positieve reserves (code 1056).
* **Minderwaarden:** Het deel van de minderwaarde dat betrekking heeft op het niet-aftrekbaar gedeelte is een verworpen uitgave (code 1205).
#### 1.2.4.4 Firmawagen (met privégebruik)
* **Voordeel Alle Aard (VAA):** Dit is belastbaar in de personenbelasting voor de werknemer/bedrijfsleider.
* **Bijkomende verworpen uitgave voor de vennootschap:**
* **VAA berekening (2025):** Cataloguswaarde x ouderdomspercentage x CO2-uitstootcoëfficiënt x 6/7, met een minimum van 1.650 euro.
* **CO2-uitstootcoëfficiënt (2025):** 5,5% + 0,1% x (CO2-uitstoot – 71g benzine of 59g diesel), met een minimum van 4% en een maximum van 18%.
* **Percentage VU:** 17% of 40% van het bruto VAA. De 40% geldt indien de werkgever tussenkomt in de brandstofkosten voor privégebruik. Dit wordt berekend op het bruto VAA, zelfs indien de werknemer/bedrijfsleider een deel betaalt.
> **Tip:** Voor het bepalen van de niet-aftrekbare autokosten (code 1205) wordt het bruto VAA afgetrokken van de totale autokosten.
#### 1.2.4.5 Terugbetaalde verplaatsingskosten door de werkgever
* **Terugbetaling kosten eigen aan de werkgever voor WN/BL:** Niet belastbaar.
* **Terugbetaling kosten eigen aan de werkgever voor WG:** Verworpen uitgave volgens de CO2-uitstoot van de wagen van de werknemer/bedrijfsleider (code 1205).
#### 1.2.4.6 Tussenkomst werkgever woon-werkverkeer
* **Voor WN/BL:** Belastbaar VAA (met een vrijstelling voor AJ 2026 van 500 euro).
* **Voor WG:** Volledig aftrekbaar.
#### 1.2.4.7 Solidariteitsbijdrage op firmawagen
De solidariteitsbijdrage op een firmawagen met privégebruik is gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage en is 100% aftrekbaar.
### 1.2.5 Mobiliteitsbudget
Het mobiliteitsbudget is een alternatief voor de firmawagen. De totale kosten van het mobiliteitsbudget worden beschouwd als een verworpen uitgave (code 1233) indien het bedrag van de solidariteitsbijdrage (38,07%) niet wordt betaald door de werkgever.
* **Drie bestedingsvormen:**
1. **Pijler 1:** Elektrische wagen of wagen met CO2-uitstoot ≤ 95 g/km (vanaf 1/1/2026 enkel emissievrije wagens).
2. **Pijler 2:** Duurzaam transport en huisvesting.
3. **Pijler 3:** Cash (solidariteitsbijdrage).
### 1.2.6 Taks op de inscheping van een luchtvaartuig
* **Voor luchtvaartmaatschappijen:** Volledig aftrekbaar indien uitdrukkelijk en afzonderlijk doorberekend aan de klant.
* **Voor vennootschappen aan wie de heffing wordt doorgerekend:** De taks is een verworpen uitgave (code 1246).
### 1.2.7 Niet-aftrekbare restaurant- en receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken
* **Restaurantkosten:** 31% van de kosten is een verworpen uitgave (code 1208).
* **Uitzonderingen (volledig aftrekbaar):** Vertegenwoordigers in de voedingssector ter promotie van producten, sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants (sociale voordelen), en restaurantkosten voor personeel (bv. nieuwjaar, pensionering) indien dit als sociaal voordeel wordt beschouwd. Restaurantkosten voor werknemers/bedrijfsleiders waarvoor een fiche VAA is opgesteld, worden ook als doorberekende kosten beschouwd.
### 1.2.8 Kosten voor niet-specifieke beroepskleding
Kosten voor niet-specifieke beroepskledij zijn een verworpen uitgave (code 1209). Specifieke beroepskledij is wel 100% aftrekbaar.
> **Merk op:** Kledijkosten die als VAA worden aangemerkt, zijn belastbaar bij de werknemer/bedrijfsleider en aftrekbaar voor de werkgever.
### 1.2.9 Overdreven intresten
Het gedeelte van de betaalde intrest dat de marktrente overschrijdt, is een verworpen uitgave (code 1210), tenzij dit gemotiveerd kan worden op bedrijfseconomische gronden. De marktrente wordt bepaald op basis van de MFI-rente (rentevoet van de Belgische monetaire financiële instellingen).
* **Volledig aftrekbaar:** Intresten van openbaar uitgegeven obligaties en effecten, en intresten betaald aan financiële instellingen.
* Voor aandeelhouders en bedrijfsleiders van de eerste categorie gelden afwijkende regels.
### 1.2.10 Abnormale of goedgunstige voordelen
Verstrekte abnormale of goedgunstige voordelen zijn verworpen uitgaven voor de verstrekker (code 1212), tenzij het voordeel bij de verkrijger in de belastbare basis wordt opgenomen.
* **Abnormaal:** In strijd met handelsgebruiken.
* **Goedgunstig:** Zonder tegenprestatie.
* Indien de genieter een Belgische vennootschap is, is er geen sprake van een verworpen uitgave voor de verstrekker.
### 1.2.11 Sociale voordelen
Sociale voordelen met een sociaal oogmerk, die de relaties verbeteren en geen directe verrijking voor de begunstigde inhouden, kunnen voor de verstrekkende vennootschap een verworpen uitgave zijn (code 1214), tenzij ze op de lijst met administratieve toleranties staan. Voor de werknemer/bedrijfsleider zijn ze vrijgesteld.
* **Voorbeelden van te verwerpen sociale voordelen:** Abonnementen op sportieve/culturele manifestaties, geschenken bij geboorte, kosten voor kinderopvang in de onderneming, meerdaagse reizen voor personeel.
* **Omvang VU:** De waarde van het voordeel bij de verkrijger.
* **Administratieve toleranties (geen VU, geen VAA):** Personeelsreizen van één dag, personeelsfeesten (één per jaar), koffie/frisdrank/fruit, collectief vervoer georganiseerd door de werkgever, geschenken tot een bepaald bedrag (bv. 40 euro), huwelijkspremies (max. 245 euro), collectieve gelegenheidsgeschenken (max. 500 euro).
### 1.2.12 Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques
Deze cheques zijn verworpen uitgaven (code 1215).
* **Maaltijdcheques (elektronisch):** De verstrekkende vennootschap heeft een verworpen uitgave van 2 euro per cheque (aftrekbare kost). De begunstigde geniet een vrijstelling mits de voorwaarden (bijdrage werkgever max. 6,91 euro, bijdrage werknemer min. 1,09 euro) voldaan zijn.
> **Zomerakkoord (vanaf 01/01/2026):** Maaltijdcheques worden verhoogd tot max. 10 euro per cheque (bijdrage werkgever max. 8,91 euro). 4 euro per cheque is een aftrekbare kost.
* **Sport-/cultuurcheques:** Voorwaarden (bv. max. 100 euro/jaar) moeten vervuld zijn.
* **Ecocheques:** Voorwaarden (bv. max. 250 euro/jaar) moeten vervuld zijn.
> **Let op:** De sport-, cultuur- en ecocheques worden vanaf 1 januari 2026 opgeheven.
### 1.2.13 Tussenkomst in medische kosten
Premies voor hospitalisatie- en afhankelijkheidsverzekeringen zijn voor de werkgever een verworpen uitgave (code 1214). Voor de werknemer/bedrijfsleider is dit geen belastbaar VAA.
### 1.2.14 Liberaliteiten
Liberaliteiten, zijnde uitgaven die geen verband houden met de uitoefening van de werkzaamheden, zijn verworpen uitgaven (code 1216). Giften kunnen eventueel aftrekbaar zijn onder specifieke voorwaarden.
### 1.2.15 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen
Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen op aandelen zijn verworpen uitgaven (code 1217).
* **Terugname van vroegere waardeverminderingen:** Dit leidt tot een aanpassing in de positieve reserves (code 1052).
> **Overzicht Aandelen:**
> * **Gerealiseerde meerwaarden:** Vrijgesteld (code 1051) indien aan voorwaarden voldaan. Anders belastbaar als gewone winst.
> * **Uitgedrukte waardevermeerderingen:** Vrijgesteld (code 1103) mits onaantastbaarheidsvoorwaarde.
> * **Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen:** Verworpen uitgaven (code 1217).
> * **Terugname vroegere waardeverminderingen:** Correctie op begintoestand reserves (code 1052).
### 1.2.16 Werknemersparticipaties en winstpremies
Het deel van de winst dat voorbehouden wordt voor werknemersparticipaties en winstpremies is een verworpen uitgave (code 1233), mits aan de voorwaarden is voldaan.
> **Merk op:** Bij winstpremies gelden inhoudingen zoals de solidariteitsbijdrage (13,07%) en een bevrijdende fiscale heffing (7% op het saldo).
---
# Belastingen als verworpen uitgaven
Dit deel behandelt specifieke uitgaven die door de vennootschapsbelasting als verworpen uitgaven worden beschouwd en dus niet aftrekbaar zijn, waaronder diverse belastingen, boetes, en specifieke kostenposten.
### 2.1 Definitie en kenmerken van verworpen uitgaven
Verworpen uitgaven (VU) zijn uitgaven die niet voldoen aan de fiscale aftrekbaarheidsvoorwaarden. Dit kan komen doordat de uitgaven niet bijdragen aan het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten, doordat de echtheid en het bedrag niet aangetoond kunnen worden met bewijsstukken, of omdat de fiscale wetgeving ze expliciet niet aftrekbaar stelt. Ook belaste inkomsten die niet in de boekhouding zijn opgenomen, zoals forfaitaire buitenlandse belastingen (FBB) of abnormale en goedgunstige voordelen, kunnen als verworpen uitgaven worden beschouwd.
### 2.2 Indeling van verworpen uitgaven
De aangiftevennootschap bevat een opsomming van de verschillende categorieën verworpen uitgaven. De belangrijkste categorieën zijn:
#### 2.2.1 Niet-aftrekbare belastingen
Dit betreft belastingen die de vennootschap heeft betaald of moet betalen.
##### 2.2.1.1 Vennootschapsbelasting en toebehoren
De vennootschapsbelasting zelf, inclusief voorafbetalingen, roerende voorheffing en geraamde belastingen, is een verworpen uitgave (code 1201). Dit geldt ook voor regularisaties van belastingen die na het verstrijken van het belastbaar tijdperk worden gevorderd.
Een bijzondere vermelding verdient de afzonderlijke heffing van tien procent op de liquidatiereserve, die eveneens als een verworpen uitgave wordt beschouwd. De bijzondere aanslag op geheime commissielonen van vijftig of honderd procent is eveneens een verworpen uitgave.
##### 2.2.1.2 Forfaitair gedeelte van buitenlandse belastingen (FBB)
Het FBB is van toepassing op buitenlandse roerende inkomsten zoals interesten en royalty's (niet dividenden) om dubbele belasting te vermijden. Het FBB is een verworpen uitgave (code 1201) op voorwaarde dat de buitenlandse belasting vergelijkbaar is met de Belgische inkomstenbelasting.
* **Omvang van het FBB:** Principeel is het FBB vijftien procent op het netto-inkomen (dus 15/85 van het inkomen na buitenlandse belasting). Vanaf aanslagjaar 2024 kan voor interesten en royalty's de werkelijke buitenlandse belasting worden toegepast, met een maximum van vijftien procent (dus 15/85 van het inkomen na buitenlandse belasting).
* Indien de buitenlandse belasting 10% bedraagt, is het FBB 10/90.
* Indien de buitenlandse belasting 22% bedraagt, is het FBB 15/85.
Het FBB wordt berekend op het bruto buitenlands inkomen na aftrek van de buitenlandse belasting, maar vóór eventuele Belgische roerende voorheffing. Het FBB is een verrekenbare, niet-terugbetaalbare voorheffing.
> **Voorbeeld:** Een vennootschap ontvangt een interest van 9.000 euro uit het buitenland, na een lokale belasting van 10%. Het FBB bedraagt dan 9.000 euro * (10/90) = 1.000 euro. Deze 1.000 euro FBB is een verworpen uitgave (code 1201). Hierover betaalt de vennootschap 25% vennootschapsbelasting, dus 250 euro. Bij de uiteindelijke belastingberekening kan de 1.000 euro FBB worden verrekend met de vennootschapsbelasting, wat resulteert in een lager te betalen belasting van 750 euro.
**Toepassing FBB:**
* Interest uit buitenland van 4.000 euro na 25% belasting.
* Royalty uit buitenland van 3.000 euro na 5% belasting.
* Interest uit buitenland van 2.000 euro na 12% belasting.
* Dividend van 5.000 euro uit buitenland na 20% belasting.
Bereken telkens het FBB.
##### 2.2.1.3 Eigenlijke gewestbelastingen
Enkel de eigenlijke gewestbelastingen, heffingen en retributies, zoals de heffing op oppervlaktewateren of de milieuheffing, zijn verworpen uitgaven (code 1202).
Niet als verworpen uitgave maar als aftrekbare beroepskost worden beschouwd: provinciale en gemeentelijke heffingen. Oneigenlijke gewestbelastingen, zoals de onroerende voorheffing, registratiebelasting en de belasting op de inverkeerstelling of verkeersbelasting (indien deel van niet-aftrekbare autokost), zijn ook geen verworpen uitgaven.
##### 2.2.1.4 Aftrekbare belastingen
Buitenlandse inkomstenbelastingen die in het buitenland zijn betaald, niet-aftrekbare btw, accijnzen en douanerechten zijn in principe aftrekbaar, tenzij specifiek anders vermeld.
#### 2.2.2 Geldboetes, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard
Geldboetes, zowel fiscale (administratieve en strafrechtelijke) als verkeersboetes (tenzij belast als VAA bij werknemer/bedrijfsleider), kartelboetes en verhogingen m.b.t. aftrekbare belastingen en heffingen zijn verworpen uitgaven (code 1203).
Contractuele schadevergoedingen, schadevergoedingen betaald aan derden wegens aansprakelijkheid, en parkeerretributies zijn daarentegen aftrekbare kosten.
#### 2.2.3 Niet aftrekbare pensioenen en pensioenbijdragen
Indien de som van het wettelijk en aanvullend pensioen (uitgedrukt in een jaarlijkse rente) meer bedraagt dan tachtig procent van de laatste normale bruto jaarbezoldiging, is het surplus een verworpen uitgave (code 1204).
#### 2.2.4 Niet aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's
Een percentage van de autokosten voor personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen is een verworpen uitgave (code 1205). Er zijn echter uitzonderingen waar kosten 100% aftrekbaar zijn, zoals financieringskosten, kosten van mobilocit (carkit met smartphone), beletteringskosten (publiciteit) en parkeerkosten voor cliënteel en eigen personeel. Ook voor specifieke toepassingen zoals taxibedrijven, koerierdiensten, just-in-time leveringen, autoverhuur aan derden, lesauto's van rijscholen en doorrekende autokosten geldt geen aftrekbeperking. Elektrische laadpalen hebben specifieke aftrekregels.
* **Aftrekpercentage:** Het aftrekpercentage wordt berekend met de gramformule, afgerond op één cijfer na de komma.
* Coëfficiënt: diesel = 1, benzine (en aardgas > 12 PK) = 0,95, aardgas (< 12 PK) = 0,90.
* Voor "valse" plug-in hybrides wordt de CO2-uitstoot voor de gramformule berekend op basis van een overeenstemmend model met verbrandingsmotor, of officieel uitgestoten CO2 x 2,5 indien geen overeenstemmend model beschikbaar is.
* **Vergroening autofiscaliteit (vanaf 1 juli 2023):**
* **Personenwagens MET CO2-uitstoot:**
* Aangeschaft tot 30 juni 2023: gramformule met minimum 50% - maximum 100% (40% bij CO2 ≥ 200g/km).
* Aangeschaft tussen 1 juli 2023 en 31 december 2025 (overgangsregeling):
* AJ 2026: gramformule met min. 0% - max. 75%.
* AJ 2027: gramformule met min. 0% - max. 50%.
* AJ 2028: gramformule met min. 0% - max. 25%.
* Vanaf AJ 2029: geen aftrek meer.
* Aangeschaft vanaf 1 januari 2026: geen aftrek meer.
* **Plug-in hybrides aangeschaft vanaf 1 januari 2023:** Benzine of diesel is maximaal 50% aftrekbaar.
* **Personenwagens ZONDER CO2-uitstoot:**
* Aangeschaft tot 31 december 2026: 100% aftrekbaar.
* Aangeschaft vanaf 1 januari 2027: geleidelijke afbouw (95% in 2027, 90% in 2028, 82,5% in 2029, 75% in 2030, 67,5% vanaf 2031).
* **Laadstations voor elektrische wagens:** Aangeschaft tot 31 december 2029: 100% aftrekbaar. Vanaf 1 januari 2030: 75% aftrekbaar.
* **Meer- en minderwaarden op auto's:** Meerwaarden op personenwagens worden slechts in aanmerking genomen tot de som van de fiscaal aanvaarde afschrijvingen. Meerwaarden op het niet-aftrekbaar gedeelte zijn belastingvrij (aanpassing in meer, code 1056). Minderwaarden op het niet-aftrekbaar gedeelte zijn verworpen uitgaven (code 1205).
* **Firmawagen met privégebruik:** Het voordeel alle aard (VAA) voor de werknemer/bedrijfsleider is belastbaar in de personenbelasting. Voor de vennootschap is er een bijkomende verworpen uitgave (code 1206). Deze bedraagt 17% of 40% van het bruto VAA (indien werkgever tussenkomt in brandstofkosten voor privégebruik). Het bruto VAA wordt berekend met een cataloguswaarde, ouderdomspercentage en CO2-uitstootcoëfficiënt. Voor de berekening van de niet-aftrekbare autokosten (code 1205) wordt het (bruto) VAA van de autokosten afgetrokken.
* **Terugbetaling verplaatsingskosten:** Terugbetalingen door de werkgever voor kosten eigen aan de werknemer/bedrijfsleider zijn niet belastbaar voor de werknemer. Voor de werkgever zijn deze verworpen uitgaven, afhankelijk van de CO2-uitstoot van de wagen van de werknemer/bedrijfsleider (code 1205). Tussenkomst van de werkgever in woon-werkverkeer is belastbaar VAA voor de werknemer/bedrijfsleider (met vrijstelling tot 500 euro vanaf AJ 2026). Voor de werkgever is dit een volledig aftrekbare kost.
* **Mobiliteitsbudget:** Het deel van het mobiliteitsbudget dat niet wordt besteed aan de toegestane bestedingsvormen (elektrische wagen, duurzaam transport, of cash) is een verworpen uitgave.
#### 2.2.5 Taks op de inscheping van een luchtvaartuig
De taks op de inscheping van een luchtvaartuig is voor luchtvaartmaatschappijen een aftrekbare kost indien deze apart wordt doorgerekend aan de klant. Voor vennootschappen die deze taks aanrekenen, is de taks zelf een verworpen uitgave (code 1246).
#### 2.2.6 Niet-aftrekbare restaurant- en receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken
Restaurantkosten zijn voor 31% verworpen uitgaven (code 1208). Er zijn uitzonderingen voor vertegenwoordigers in de voedingssector en voor sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants of maaltijden voor het personeel bij bijzondere gelegenheden (zoals nieuwjaar of pensionering), die als sociale voordelen worden beschouwd.
#### 2.2.7 Kosten voor niet-specifieke beroepskleding
Kosten voor niet-specifieke beroepskledij zijn verworpen uitgaven (code 1209). Kosten voor specifieke beroepskledij (bv. beschermende kleding) zijn wel 100% aftrekbaar.
#### 2.2.8 Overdreven intresten
Het gedeelte van betaalde intrest dat de marktrente overschrijdt, is een verworpen uitgave (code 1210), tenzij dit bedrijfseconomisch gemotiveerd kan worden. De marktrente wordt bepaald op basis van de MFI-rente. Intresten op openbaar uitgegeven obligaties en effecten, en intresten betaald aan financiële instellingen, zijn volledig aftrekbaar. Voor aandeelhouders en bedrijfsleiders gelden specifieke regels.
#### 2.2.9 Abnormale of goedgunstige voordelen
Verstrekte abnormale of goedgunstige voordelen, die in strijd zijn met handelsgebruiken of zonder tegenprestatie worden verleend, zijn voor de verstrekker een verworpen uitgave (code 1212). Dit geldt niet als het voordeel in de belastbare basis van de verkrijger is opgenomen. Als de genieter een Belgische vennootschap is, is er geen verworpen uitgave voor de verstrekker.
#### 2.2.10 Sociale voordelen
Sociale voordelen met een sociaal oogmerk zijn voor de verstrekkende vennootschap in principe verworpen uitgaven (code 1214), tenzij ze op een lijst met administratieve toleranties staan. Voor de werknemer/bedrijfsleider zijn deze voordelen vrijgesteld.
Voorbeelden van te verwerpen sociale voordelen zijn: abonnementen op sport- of culturele manifestaties, geschenken voor geboorte van kinderen, kosten voor kinderopvang in de onderneming en meerdaagse reizen voor het personeel.
* **Omvang van de verworpen uitgave:** Dit is de waarde van het voordeel in hoofde van de verkrijger. Bij kortingen voor personeel op eigen goederen is enkel het deel van de kostprijs boven de overdrachtsprijs een verworpen uitgave. Voor sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants geldt een forfaitaire waarde van 1,09 euro.
* **Administratieve toleranties (geen verworpen uitgave, geen belastbaar VAA):** Personeelsreizen van één dag, personeelsfeesten (één per jaar), verstrekking van koffie, frisdrank, fruit, collectief vervoer georganiseerd door de werkgever, geschenken voor bepaalde gelegenheden (Sinterklaas, Kerstmis, nieuwjaar, pensionering) tot een bepaald bedrag (max. 40 euro, of 40 euro per dienstjaar bij pensionering), huwelijkspremies (max. 245 euro) en collectieve gelegenheidsgeschenken (max. 500 euro).
#### 2.2.11 Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques
Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques zijn verworpen uitgaven (code 1215) voor de verstrekkende vennootschap.
* **Maaltijdcheques:** De werkgeversbijdrage is tot een bepaald maximum aftrekbaar (momenteel 6,91 euro, vanaf 1 januari 2026 8,91 euro). Het resterende deel van de waarde van de cheque (na aftrek van de werknemersbijdrage van minimaal 1,09 euro en de aftrekbare kost voor de werkgever) is een verworpen uitgave. De begunstigde geniet een vrijstelling van belastbaar VAA.
* **Sport-/cultuurcheques:** Voorwaarden zijn van toepassing, met een maximum van 100 euro per jaar.
* **Ecocheques:** Voorwaarden zijn van toepassing, met een maximum van 250 euro per jaar.
Vanaf 1 januari 2026 zullen de grenzen voor maaltijdcheques worden verhoogd en de sport-, cultuur- en ecocheques afgeschaft worden.
#### 2.2.12 Tussenkomst in medische kosten
Premies voor hospitalisatie- en afhankelijkheidsverzekeringen die door de werkgever worden betaald, zijn verworpen uitgaven voor de werkgever (code 1214) en geen belastbaar VAA voor de werknemer/bedrijfsleider.
#### 2.2.13 Liberaliteiten
Uitgaven die geen verband houden met de uitoefening van de beroepsactiviteiten, worden beschouwd als liberaliteiten en zijn verworpen uitgaven (code 1216). Giften kunnen eventueel wel aftrekbaar zijn onder de daarvoor voorziene bepalingen.
#### 2.2.14 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen
Gerealiseerde minderwaarden op aandelen en uitgedrukte waardeverminderingen die nog niet gerealiseerd zijn, worden beschouwd als verworpen uitgaven (code 1217). De terugname van vroegere waardeverminderingen die in de verworpen uitgaven waren opgenomen, leidt tot een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves (code 1052).
* **Overzicht aandelen:**
* Gerealiseerde meerwaarden (mits voldaan aan voorwaarden): vrijgesteld (aanpassing in meer, code 1051).
* Uitgedrukte waardevermeerderingen: vrijgesteld onder de onaantastbaarheidsvoorwaarde.
* Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen: verworpen uitgaven (code 1217).
* Terugname van vroegere waardeverminderingen in verworpen uitgaven: correctie op de begintoestand van de reserves (aanpassing in meer, code 1052).
#### 2.2.15 Werknemersparticipaties en winstpremies
Het deel van de winst dat voorbehouden wordt voor werknemersparticipaties en winstpremies is een verworpen uitgave (code 1233), mits aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.
#### 2.2.16 Niet-verantwoorde uitgaven
Uitgaven die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 49 WIB 92 (kosten die de belastingplichtige heeft gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en waarvan de echtheid en het bedrag verantwoord worden door bewijsstukken) zijn sowieso verworpen uitgaven.
#### 2.2.17 Belaste inkomsten die niet in de boekhouding terug te vinden zijn
Inkomsten die wel belastbaar zijn maar niet in de boekhouding van de vennootschap zijn opgenomen, worden eveneens als verworpen uitgaven behandeld. Dit kan bijvoorbeeld gaan om forfaitaire buitenlandse belastingen (FBB) die niet correct zijn verwerkt.
---
# Niet-aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's
Deze sectie behandelt de fiscale behandeling van specifieke kosten die niet aftrekbaar zijn als beroepskosten, met een focus op niet-aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's, evenals andere niet-aftrekbare uitgaven.
## 3. Niet-aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's
Niet-aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's vallen onder de verworpen uitgaven. Dit betreft personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen. Een deel van de autokosten is niet aftrekbaar en wordt beschouwd als een verworpen uitgave (code 1205).
### 3.1 Uitzonderingen op de niet-aftrekbaarheid
Bepaalde autokosten zijn wel volledig aftrekbaar, waaronder:
* Kosten van financiering.
* Kosten van een mobilofoon (carkit met smartphone).
* Beletteringskosten, indien deze als publiciteitskosten worden beschouwd.
* Parkeerkosten voor cliënteel en eigen wagens van personeel.
Daarnaast zijn er specifieke aanwendingen waarbij autokosten wel 100% aftrekbaar zijn:
* Taxibedrijven.
* Koerierdiensten.
* Just-in-time leveringen.
* Verhuur van wagens aan derden (dit is echter een verworpen uitgave voor de huurder).
* Lesauto's voor autorijscholen.
* Doorgerekende autokosten (dit is een verworpen uitgave voor de klant).
* Elektrische laadpalen (zie H7, 1.8).
### 3.2 Aftrekpercentage voor autokosten
Het aftrekpercentage wordt bepaald aan de hand van de CO₂-uitstoot en de aankoopdatum van de wagen.
#### 3.2.1 Gramformule voor personenwagens met CO₂-uitstoot
De gramformule wordt toegepast, waarbij de coëfficiënt afhangt van het type brandstof:
* Diesel: $1$.
* Benzine (en aardgas > 12 PK): $0,95$.
* Aardgas (< 12 PK): $0,90$.
De CO₂-uitstoot wordt afgerond op één cijfer na de komma.
Bij "valse" plug-in hybrides wordt de CO₂-uitstoot berekend op basis van een overeenstemmend model met enkel een verbrandingsmotor, of indien dit niet bestaat, de officiële CO₂-uitstoot vermenigvuldigd met $2,5$.
**Overgroening autofiscaliteit en aftrekbare percentages:**
* **Aangeschaft tot 30/06/2023:**
* Gramformule met een minimum van $50\%$ en een maximum van $100\%$.
* Indien de CO₂-uitstoot $\geq 200$ g/km, geldt een aftrek van $40\%$.
* **Aangeschaft tussen 01/07/2023 en 31/12/2025 (overgangsregeling):**
* Aanslagjaar 2026: Gramformule met minimum $0\%$ en maximum $75\%$.
* Aanslagjaar 2027: Gramformule met minimum $0\%$ en maximum $50\%$.
* Aanslagjaar 2028: Gramformule met minimum $0\%$ en maximum $25\%$.
* Vanaf aanslagjaar 2029: Geen aftrek meer.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2026:** Geen aftrek meer.
* **Plug-in hybrides aangeschaft vanaf 01/01/2023:** Benzine of diesel is voor maximaal $50\%$ aftrekbaar.
#### 3.2.2 Personenwagens zonder CO₂-uitstoot
* **Aangeschaft tot 31/12/2026:** $100\%$ aftrekbaar.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2027 (geleidelijke afbouw):**
* Aangeschaft in 2027: $95\%$ aftrekbaar.
* Aangeschaft in 2028: $90\%$ aftrekbaar.
* Aangeschaft in 2029: $82,5\%$ aftrekbaar.
* Aangeschaft in 2030: $75\%$ aftrekbaar.
* Aangeschaft vanaf 2031: $67,5\%$ aftrekbaar.
#### 3.2.3 Laadstations voor elektrische wagens
* Aangeschaft tot 31/12/2029: $100\%$ aftrekbaar.
* Aangeschaft vanaf 01/01/2030: $75\%$ aftrekbaar.
#### 3.2.4 Taxikosten
Taxikosten zijn $75\%$ aftrekbaar.
### 3.3 Meer- en minderwaarden op auto's
Bij meer- en minderwaarden op auto's moet rekening gehouden worden met de CO₂-aftrekbeperking die in het verleden werd toegepast.
* **Meerwaarden:** Meerwaarden op personenwagens worden slechts in aanmerking genomen tot het percentage dat overeenkomt met de fiscale afschrijvingen in verhouding tot de geboekte afschrijvingen. Het deel van de meerwaarde dat betrekking heeft op het niet-aftrekbaar gedeelte van de auto is belastingvrij via een aanpassing in meer van de reserves (code 1056).
* **Minderwaarden:** Minderwaarden die betrekking hebben op het niet-aftrekbaar gedeelte van de auto worden beschouwd als een verworpen uitgave (code 1205).
### 3.4 Firmawagen met privégebruik
Voor een firmawagen met privégebruik door de werknemer/bedrijfsleider zijn er twee aspecten:
* **Voordeel Alle Aard (VAA) voor de werknemer/bedrijfsleider:** Dit is belastbaar in de personenbelasting. De berekening voor 2025 is:
* Cataloguswaarde $\times$ percentage ouderdom $\times$ CO₂-uitstootcoëfficiënt $\times \frac{6}{7}$.
* Minimum VAA: $1.650$ euro (2025).
* CO₂-uitstootcoëfficiënt (2025) = $5,5\% + 0,1\% \times (\text{CO}_2 \text{ uitstoot} - 71 \text{g benzine of } 59\text{g diesel})$, met een minimum van $4\%$ en een maximum van $18\%$.
* **Bijkomende verworpen uitgave voor de vennootschap:** Dit bedraagt $17\%$ of $40\%$ van het bruto VAA (code 1206). De $40\%$ geldt indien de werkgever tussenkomt in de brandstofkosten voor privégebruik. Dit wordt berekend op het bruto VAA, ook als de werknemer/bedrijfsleider een deel van het VAA betaalt.
Om de niet-aftrekbare autokosten te bepalen, wordt het (bruto) VAA afgetrokken van de totale autokosten.
### 3.5 Terugbetaling van verplaatsingskosten
* **Terugbetaling kosten eigen aan de werkgever:**
* Voor de werknemer/bedrijfsleider: Niet belastbaar.
* Voor de werkgever: Een verworpen uitgave volgens de CO₂-uitstoot van de wagen van de werknemer/bedrijfsleider (code 1205).
* **Tussenkomst werkgever in woon-werkverkeer:**
* Voor de werknemer/bedrijfsleider: Belastbaar VAA (met een vrijstelling voor het aanslagjaar 2026 van $500$ euro).
* Voor de werkgever: Volledig aftrekbaar.
### 3.6 Solidariteitsbijdrage op een firmawagen
De solidariteitsbijdrage op een firmawagen met privégebruik wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage en is $100\%$ aftrekbaar.
### 3.7 Mobiliteitsbudget
Het mobiliteitsbudget kan worden toegekend indien afstand wordt gedaan van een firmawagen. Het "Total cost of ownership" is hierbij relevant. Er zijn drie bestedingsvormen:
1. **Pijler 1:** Een elektrische wagen of een wagen met een CO₂-uitstoot van $\leq 95$ g/km (vanaf 1 januari 2026: enkel emissievrije wagens).
2. **Pijler 2:** Duurzaam transport en huisvesting.
3. **Pijler 3:** Cash, met een solidariteitsbijdrage van $38,07\%$.
### 3.8 Taks op de inscheping van een luchtvaartuig
Luchtvaartmaatschappijen zijn de schuldenaar van deze heffing. De taks is volledig aftrekbaar indien deze uitdrukkelijk en afzonderlijk wordt doorgerekend aan de klant. Voor de vennootschappen aan wie deze heffing wordt doorgerekend, is de taks een verworpen uitgave (code 1246).
### 3.9 Niet-aftrekbare restaurant- en receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken
* **Restaurantkosten:** $31\%$ is een verworpen uitgave (code 1208).
* **Uitzonderingen (volledig aftrekbaar):**
* Vertegenwoordigers van de voedingssector ter promotie van producten.
* Sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants.
* Restaurantkosten voor personeel voor speciale gelegenheden zoals nieuwjaar of pensionering (worden beschouwd als sociale voordelen).
* Restaurantkosten van werknemers/bedrijfsleiders waarvoor een VAA-fiche is opgemaakt.
* Doorgerekende restaurantkosten.
### 3.10 Kosten voor niet-specifieke beroepskleding
Kosten voor niet-specifieke beroepskledij zijn een verworpen uitgave (code 1209). Als de kledijkosten als VAA worden aangerekend aan de werknemer/bedrijfsleider, zijn ze belastbaar in de personenbelasting voor de werknemer/bedrijfsleider en aftrekbaar voor de werkgever. Kosten voor specifieke beroepskledij zijn $100\%$ aftrekbaar.
### 3.11 Overdreven intresten
Het gedeelte van de betaalde intrest dat hoger is dan de marktrente is een verworpen uitgave (code 1210), tenzij er bedrijfseconomische motieven zijn. De marktrente wordt bepaald op basis van de MFI-rente (rentevoet van de Belgische monetaire financiële instellingen). Voor 2025 bedraagt deze $7,08\%$.
* **Volledig aftrekbaar:**
* Intresten van openbaar uitgegeven obligaties en effecten.
* Intresten betaald aan financiële instellingen.
Voor aandeelhouders en bedrijfsleiders van de eerste categorie (natuurlijke personen) geldt een andere regeling.
### 3.12 Abnormale of goedgunstige voordelen
Verstrekte abnormale of goedgunstige voordelen zijn voor de verstrekker een verworpen uitgave (code 1212), tenzij het voordeel in de belastbare basis van de verkrijger valt. Wanneer de genieter een Belgische vennootschap is, is er geen verworpen uitgave voor de verstrekker.
### 3.13 Sociale voordelen
Sociale voordelen, die een sociaal oogmerk hebben en geen verrijking voor de begunstigde betekenen, kunnen voor de verstrekkende vennootschap een verworpen uitgave zijn (code 1214), tenzij ze op een lijst met administratieve toleranties staan. Voor de werknemer/bedrijfsleider zijn deze voordelen vrijgesteld.
* **Voorbeelden van te verwerpen sociale voordelen:** Abonnementen voor sportieve/culturele manifestaties, geschenken bij geboorte van kinderen, kosten voor kinderdagverblijf in de onderneming, meerdaagse reizen voor personeel.
* **Omvang verworpen uitgave:** De waarde van het voordeel in hoofde van de verkrijger. Kortingen voor personeel bij aankoop van eigen goederen van de onderneming zijn enkel een verworpen uitgave voor het gedeelte van de kostprijs boven de overdrachtsprijs. Sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants hebben een forfaitaire waarde van $1,09$ euro per maaltijd.
**Administratieve toleranties (geen verworpen uitgave, geen belastbaar VAA):**
Personeelsreizen voor 1 dag, personeelsfeesten (1 per jaar), verstrekking van koffie, frisdrank, fruit, collectief vervoer georganiseerd door de werkgever, geschenken voor bepaalde gelegenheden (Sinterklaas, Kerstmis, Nieuwjaar, pensionering) tot een bepaald bedrag (max. $40$ euro, $40$ euro per dienstjaar bij pensionering), huwelijkspremies (max. $245$ euro), collectieve gelegenheidsgeschenken (max. $500$ euro).
### 3.14 Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques
Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques zijn verworpen uitgaven (code 1215).
* **Maaltijdcheques (elektronisch):** Voor de verstrekkende vennootschap is dit een verworpen uitgave. $2$ euro per cheque is een aftrekbare kost. Voor de begunstigde zijn ze vrijgesteld, mits voldaan aan de voorwaarden (bijdrage werkgever max. $6,91$ euro, bijdrage werknemer min. $1,09$ euro).
* **Voorbeeld:** Een cheque van $8$ euro leidt tot een verworpen uitgave van $8 - 1,09 - 2 = 4,91$ euro per cheque.
* **Sport-/cultuurcheques:** Voorwaarden zijn van toepassing (bv. max. $100$ euro per jaar).
* **Ecocheques:** Voorwaarden zijn van toepassing (bv. max. $250$ euro per jaar).
**ZOMERAKKOORD (vanaf 1 januari 2026):**
Maaltijdcheques worden verhoogd naar een maximum van $10$ euro per cheque. De bijdrage van de werkgever is max. $8,91$ euro en de bijdrage van de werknemer min. $1,09$ euro. $4$ euro per cheque is een aftrekbare kost. Sport-, cultuur- en ecocheques worden opgeheven.
### 3.15 Tussenkomst in medische kosten
Premies voor hospitalisatie- en afhankelijkheidsverzekeringen zijn voor de werkgever een verworpen uitgave (code 1214). Voor de werknemer/bedrijfsleider is dit geen belastbaar VAA.
### 3.16 Liberaliteiten
Liberaliteiten, zijnde uitgaven die geen verband houden met de uitoefening van de werkzaamheden, zijn verworpen uitgaven (code 1216). Giften zijn liberaliteiten en kunnen eventueel aftrekbaar zijn in de derde bewerking.
### 3.17 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen
Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen op aandelen zijn verworpen uitgaven (code 1217). Terugname van vroegere waardeverminderingen die in de verworpen uitgaven zijn opgenomen, leidt tot een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves (code 1052).
### 3.18 Werknemersparticipaties en winstpremies
Het deel van de winst dat voorbehouden wordt voor werknemersparticipaties en winstpremies is een verworpen uitgave (code 1233), mits voldaan aan de voorwaarden.
**OVERZICHT AANDELEN:**
* **Gerealiseerde meerwaarden:** Indien aan de voorwaarden voldaan, vrijgesteld (code 1051) = aanpassing in meer. Anders, gewone winst.
* **Uitgedrukte waardevermeerderingen (HWMW):** Vrijgesteld (code 1103) mits onaantastbaarheidsvoorwaarde.
* **Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen:** Verworpen uitgaven (code 1217).
* **Terugname van vroegere waardeverminderingen:** Opgenomen in verworpen uitgaven = correctie op begintoestand (code 1052) = aanpassing in meer.
---
# Sociale voordelen en maaltijd-/sport-/cultuur-/ecocheques
Dit onderwerp behandelt de fiscale behandeling van verschillende vormen van sociale voordelen, maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques, en de voorwaarden voor hun aftrekbaarheid of vrijstelling.
### 4.1 Verworpen uitgaven
Verworpen uitgaven (VU) zijn kosten die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 49 WIB 92, wat betekent dat ze niet aftrekbaar zijn als beroepskosten. Dit omvat kosten die niet zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, of waarvan de echtheid en het bedrag niet verantwoord kunnen worden door middel van bewijsstukken. Ook uitgaven die volgens de fiscale wetgeving niet aftrekbaar zijn, en belaste inkomsten die niet in de boekhouding terug te vinden zijn, vallen hieronder.
#### 4.1.1 Indeling van verworpen uitgaven
De verworpen uitgaven worden ingedeeld in verschillende categorieën, zoals vermeld in de aangifte:
##### 4.1.1.1 Niet-aftrekbare belastingen
* **De vennootschapsbelasting en haar toebehoren (code 1201):** De belasting op het resultaat van de vennootschap zelf, inclusief voorafbetalingen, roerende voorheffing en geraamde belasting, is een verworpen uitgave. Ook de belasting die na het verstrijken van het belastbaar tijdperk wordt gevorderd via een aanslagbiljet, en regularisaties van belastingen, worden hieronder gerekend. De afzonderlijke heffing van 10% op de liquidatiereserve en de bijzondere aanslag op geheime commissielonen (50% of 100%) zijn eveneens verworpen uitgaven.
* **Eigenlijke gewestelijke belastingen, heffingen en retributies (code 1202):** Enkel de eigenlijke gewestbelastingen, heffingen en retributies zijn verworpen uitgaven. Voorbeelden hiervan zijn heffingen op oppervlaktewateren, milieuheffingen, grindwinning en leegstandsheffingen. Provinciale en gemeentelijke heffingen die geen eigenlijke gewestbelastingen zijn, zijn wel aftrekbare beroepskosten.
* Niet-eigenlijke gewestbelastingen, zoals de onroerende voorheffing, registratiebelasting, belasting op de inverkeerstelling, verkeersbelasting en kilometerheffing, zijn gedeeltelijk niet-aftrekbaar als ze verband houden met autokosten.
* **Forfaitair gedeelte buitenlandse belasting (FBB):** Dit is van toepassing op buitenlandse roerende inkomsten (intresten, royalty's, inkomsten uit verhuur/verpachting van roerende goederen, maar niet dividenden) en dient om dubbele belasting tegen te gaan. De FBB is een verworpen uitgave (code 1201) onder voorwaarden dat de belasting in de bronstaat vergelijkbaar is met de Belgische inkomstenbelasting. Het forfaitaire bedrag is in principe 15/85. Vanaf aanslagjaar 2024 geldt voor intresten en royalty's de werkelijke buitenlandse belasting als maximum.
> **Voorbeeld:** Intrest uit het buitenland van 9.000 EUR na een heffing van 10% aldaar. De FBB bedraagt 10% van 9.000 EUR / (1 - 10%) = 1.000 EUR. Deze 1.000 EUR FBB wordt opgenomen in de verworpen uitgaven (code 1201).
**Tip:** De FBB is een verrekenbare, niet-terugbetaalbare voorheffing die bij de belastingberekening kan worden verrekend met de vennootschapsbelasting.
##### 4.1.1.2 Geldboetes, verbeurdverklaringen, straffen van alle aard (code 1203)
Geldboetes zijn verworpen uitgaven. Dit omvat fiscale boetes (administratief en strafrechtelijk), verkeersboetes (tenzij belast als belastbaar voordeel van alle aard bij werknemers/bedrijfsleiders), kartelboetes, en verhogingen en administratieve boetes met betrekking tot aftrekbare belastingen en heffingen. Contractuele schadevergoedingen, schadevergoedingen betaald aan derden wegens aansprakelijkheid en parkeerretributies zijn geen verworpen uitgaven, maar kunnen wel (gedeeltelijk) niet-aftrekbare beroepskosten zijn.
##### 4.1.1.3 Niet aftrekbare pensioenen en pensioenbijdragen (code 1204)
Het deel van een wettelijk pensioen en aanvullend pensioen dat, uitgedrukt in een jaarlijkse rente, meer bedraagt dan 80% van de laatste normale bruto jaarbezoldiging, is een verworpen uitgave.
##### 4.1.1.4 Niet aftrekbare autokosten en minderwaarden op auto's (code 1205)
Een deel van de kosten gerelateerd aan personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen is een verworpen uitgave. Kosten van financiering, mobilofoon (carkit met smartphone), belettering en parkeerkosten voor cliënteel en eigen wagens van personeel zijn wel volledig aftrekbaar. Ook taxibedrijven, koerierdiensten, just-in-time leveringen, verhuur van wagens aan derden, lesauto's van autorijscholen en doorberekende autokosten kunnen volledig aftrekbaar zijn, afhankelijk van de specifieke situatie.
* **Aftrekpercentage:** Het aftrekbaar percentage wordt bepaald aan de hand van de CO2-uitstoot.
* **Aangeschaft tot 30/06/2023:** Gramformule met een minimum van 50% en een maximum van 100% aftrek (40% indien CO2-uitstoot ≥ 200g/km).
* **Aangeschaft tussen 01/07/2023 en 31/12/2025 (overgangsregeling):** Geleidelijke afbouw van de aftrekbaarheid tot 0% vanaf aanslagjaar 2029.
* **Aangeschaft vanaf 01/01/2026:** Geen aftrek meer.
* **Plug-in hybrides aangeschaft vanaf 01/01/2023:** Benzine of diesel is maximaal 50% aftrekbaar.
* **Personenwagens zonder CO2-uitstoot:** Tot 31/12/2026 100% aftrekbaar, daarna geleidelijke afbouw.
* **Laadstations voor elektrische wagens:** 100% aftrekbaar tot 31/12/2029, daarna 75% aftrekbaar.
* **Taxikosten:** 75% aftrekbaar.
* **Meer- en minderwaarden:** Meerwaarden op personenwagens worden slechts in aanmerking genomen tot het fiscaal aanvaarde gedeelte. Meerwaarden gerelateerd aan het niet-aftrekbaar gedeelte zijn belastingvrij via een aanpassing in meer (code 1056). Minderwaarden gerelateerd aan het niet-aftrekbaar gedeelte zijn verworpen uitgaven (code 1205).
* **Firmawagen (met privégebruik):** Het belastbaar voordeel van alle aard (VAA) voor de werknemer/bedrijfsleider wordt berekend op basis van de cataloguswaarde, ouderdom, CO2-uitstoot en een wettelijk percentage. Het bruto VAA wordt afgetrokken van de autokosten om de niet-aftrekbare autokosten te bepalen. Een bijkomende verworpen uitgave voor de vennootschap kan ontstaan indien de werkgever tussenkomt in brandstofkosten voor privégebruik van de wagen (code 1206).
* **Terugbetaling woon-werkverkeer:** Tussenkomst van de werkgever voor het woon-werkverkeer van de werknemer is volledig aftrekbaar voor de werkgever. Voor de werknemer is dit een belastbaar voordeel van alle aard, met een vrijstelling tot een bepaald bedrag (bv. 500 euro vanaf aanslagjaar 2026).
* **Solidariteitsbijdrage op firmawagen:** Deze bijdrage is 100% aftrekbaar.
##### 4.1.1.5 Mobiliteitsbudget
Het mobiliteitsbudget, dat een alternatief biedt voor de firmawagen, kent drie bestedingsvormen: een (elektrische) wagen of wagen met lage CO2-uitstoot, duurzaam transport en huisvesting, of cash (waarbij een solidariteitsbijdrage geldt).
##### 4.1.1.6 Taks op de inscheping van een luchtvaartuig (code 1246)
Voor luchtvaartmaatschappijen is deze taks volledig aftrekbaar indien deze uitdrukkelijk wordt doorgerekend aan de klant. Voor de vennootschappen aan wie de heffing wordt doorgerekend, is de taks een verworpen uitgave.
##### 4.1.1.7 Niet-aftrekbare restaurant- en receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken (code 1208)
Restaurantkosten zijn voor 31% verworpen uitgaven. Er zijn uitzonderingen, zoals kosten voor vertegenwoordigers van de voedingssector, sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants, restaurantkosten voor personeel bij speciale gelegenheden (bv. nieuwjaar, pensionering), en doorberekende restaurantkosten.
##### 4.1.1.8 Kosten voor niet-specifieke beroepskleding (code 1209)
Kosten voor niet-specifieke beroepskledij zijn verworpen uitgaven. Kosten voor specifieke beroepskledij zijn wel 100% aftrekbaar.
##### 4.1.1.9 Overdreven intresten (code 1210)
Het gedeelte van betaalde intresten dat de marktrente overschrijdt, is een verworpen uitgave, tenzij dit gemotiveerd is op bedrijfseconomische gronden. De marktrente wordt bepaald op basis van de MFI-rente. Intresten op openbaar uitgegeven obligaties en effecten, en intresten betaald aan financiële instellingen, zijn volledig aftrekbaar.
##### 4.1.1.10 Abnormale of goedgunstige voordelen (code 1212)
Verstrekte abnormale of goedgunstige voordelen, die in strijd zijn met handelsgebruiken of zonder tegenprestatie worden gegeven, zijn verworpen uitgaven voor de verstrekker, tenzij het voordeel in de belastbare basis van de verkrijger terechtkomt. Als de genieter een Belgische vennootschap is, is er geen verworpen uitgave voor de verstrekker.
##### 4.1.1.11 Sociale voordelen (code 1214)
Sociale voordelen met een sociaal oogmerk, die de relaties tussen werknemers onderling en met de werkgever verbeteren, zijn voor de verstrekkende vennootschap verworpen uitgaven, tenzij ze op een lijst van administratieve toleranties staan. Voor de werknemer/bedrijfsleider zijn deze voordelen vrijgesteld.
> **Voorbeelden van te verwerpen sociale voordelen:** abonnementen of toegangskaarten voor sportieve en culturele manifestaties, geschenken bij geboorte van kinderen, kosten voor kinderopvang in de onderneming, meerdaagse reizen voor het personeel.
* **Administratieve toleranties:** Een aantal voordelen zijn vrijgesteld, zoals eendaagse personeelsreizen, personeelsfeesten (één per jaar), verstrekking van koffie, frisdrank, fruit, collectief vervoer, geschenken bij bepaalde gelegenheden tot een beperkt bedrag, huwelijkspremies tot een bepaald bedrag, en collectieve gelegenheidsgeschenken voor bijzondere gebeurtenissen.
* **Tussenkomst in medische kosten:** Premies voor hospitalisatie- en afhankelijkheidsverzekering zijn voor de werkgever een verworpen uitgave (code 1214), en voor de werknemer/bedrijfsleider geen belastbaar VAA.
##### 4.1.1.12 Liberaliteiten (code 1216)
Liberaliteiten, dat wil zeggen uitgaven die geen verband houden met de uitoefening van de werkzaamheden, zijn verworpen uitgaven. Giften zijn een vorm van liberaliteiten en kunnen eventueel aftrekbaar zijn.
##### 4.1.1.13 Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen (code 1217)
Gerealiseerde minderwaarden en uitgedrukte waardeverminderingen op aandelen zijn verworpen uitgaven. Terugname van vroegere waardeverminderingen opgenomen in de verworpen uitgaven leidt tot een aanpassing in meer van de reserves.
##### 4.1.1.14 Werknemersparticipaties en winstpremies (code 1233)
Het deel van de winst dat voor werknemersparticipaties en winstpremies wordt voorbehouden, is een verworpen uitgave.
### 4.2 Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques (code 1215)
Maaltijd-, sport-, cultuur- en ecocheques worden behandeld als verworpen uitgaven voor de uitgevende vennootschap, mits voldaan is aan specifieke voorwaarden.
* **Maaltijdcheques (elektronisch):** De uitgevende vennootschap heeft een verworpen uitgave. Een bedrag van twee euro per cheque is een aftrekbare kost. De begunstigde is vrijgesteld van belastbaar voordeel van alle aard indien voldaan is aan de voorwaarden, waaronder een bijdrage van de werkgever van maximaal 6,91 euro en een bijdrage van de werknemer van minimaal 1,09 euro per cheque.
> **Voorbeeld:** Een maaltijdcheque van 8 EUR. De verworpen uitgave voor de vennootschap is 8 EUR - 1,09 EUR (werknemerbijdrage) - 2 EUR (aftrekbare kost) = 4,91 EUR per cheque.
* **Zomerakkoord (vanaf 1 januari 2026):** Het maximumbedrag per maaltijdcheque wordt verhoogd naar 10 EUR, met een bijdrage van de werkgever van maximaal 8,91 EUR en een bijdrage van de werknemer van minimaal 1,09 EUR. Vier euro per cheque wordt een aftrekbare kost. De sport-, cultuur- en ecocheques worden opgeheven.
* **Sport- en cultuurcheques:** Deze zijn vrijgesteld als voordeel van alle aard voor de werknemer/bedrijfsleider indien de voorwaarden worden nageleefd, waaronder een maximum van 100 euro per jaar.
* **Ecocheques:** Deze zijn vrijgesteld als voordeel van alle aard voor de werknemer/bedrijfsleider indien de voorwaarden worden nageleefd, waaronder een maximum van 250 euro per jaar.
### 4.3 Overige sociale voordelen
#### 4.3.1 Kosten voor personeelsfeesten en -reizen
Eendaagse personeelsreizen en personeelsfeesten (één per jaar) vallen onder de administratieve toleranties en zijn geen verworpen uitgave voor de werkgever, noch een belastbaar voordeel voor de werknemer.
#### 4.3.2 Geschenken aan personeel
Geschenken aan personeel, verstrekt naar aanleiding van bepaalde gelegenheden zoals Sinterklaas, Kerstmis, Nieuwjaar, of pensionering, zijn vrijgesteld tot een bepaald bedrag (maximaal 40 EUR, of 40 EUR per dienstjaar bij pensionering).
#### 4.3.3 Huwelijkspremies
Huwelijkspremies tot een maximum van 245 EUR zijn vrijgesteld.
#### 4.3.4 Collectieve gelegenheidsgeschenken
Collectieve geschenken voor bijzondere gebeurtenissen (bv. jubileum onderneming, belangrijk contract) zijn vrijgesteld tot een maximum van 500 EUR.
#### 4.3.5 Abnormale of goedgunstige voordelen verstrekt aan werknemers
Verstrekte abnormale of goedgunstige voordelen aan werknemers die buiten de normale dienstbetrekking vallen, kunnen als verworpen uitgaven worden beschouwd voor de werkgever. Hierbij dient men rekening te houden met de specifieke bepalingen rond sociale voordelen en administratieve toleranties.
#### 4.3.6 Verstrekking van koffie, frisdrank en fruit
Deze worden beschouwd als een administratieve tolerantie en zijn dus niet verworpen uitgaven voor de werkgever.
#### 4.3.7 Collectief vervoer
Collectief vervoer georganiseerd door de werkgever valt eveneens onder de administratieve toleranties.
#### 4.3.8 Kortingen aan personeel
Kortingen die personeel ontvangt bij de aankoop van eigen goederen van de onderneming, zijn slechts verworpen uitgaven voor het gedeelte van de kostprijs dat de overdrachtsprijs overschrijdt.
#### 4.3.9 Sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants
De waarde van het voordeel van sociale maaltijden in bedrijfsrestaurants is forfaitair bepaald op 1,09 EUR. Dit bedrag is de verworpen uitgave voor de werkgever.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| In principe belastbare winst | Het deel van de winst dat onderhevig is aan de vennootschapsbelasting, na bepaalde correcties en aftrekposten. |
| Gereserveerde winst | Winst die een vennootschap niet uitkeert, maar reserveert voor toekomstige doeleinden of herinvestering. |
| Verworpen uitgaven (VU) | Kosten die de belastingplichtige heeft gemaakt of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, maar die fiscaal niet aftrekbaar zijn volgens de wetgeving. |
| Art. 49 WIB 92 | Artikel 49 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, dat de voorwaarden definieert waaraan uitgaven moeten voldoen om fiscaal aftrekbaar te zijn. |
| Belastbare inkomsten | De inkomsten die door de fiscus worden erkend als bron van belastbare winst en waarover belasting verschuldigd is. |
| Bewijsstukken | Documenten die de echtheid, het bedrag en de aard van de gemaakte kosten aantonen, zoals facturen en ontvangstbewijzen. |
| Fiscale wetgeving | De verzameling van wetten en regels die de belastingheffing in een land regelen. |
| Belaste inkomsten die niet in de boekhouding terug te vinden zijn | Inkomsten die wel belastbaar zijn volgens de fiscale wetgeving, maar die niet correct zijn opgenomen of geboekt in de financiële administratie van de onderneming. |
| FBB (Forfaitair Gedeelte Buitenlandse Belasting) | Een mechanisme om dubbele belasting van buitenlandse inkomsten te voorkomen, waarbij een forfaitair deel van de in het buitenland betaalde belasting kan worden verrekend. |
| Abnormale en goedgunstige voordelen | Uitgaven die niet voldoen aan normale commerciële praktijken of die zonder tegenprestatie worden verstrekt, wat kan leiden tot een verworpen uitgave. |
| Vennootschapsbelasting | De belasting die wordt geheven op de winst van rechtspersonen, zoals vennootschappen. |
| Gewestelijke belastingen | Belastingen die door de regionale overheden (gewesten) worden geheven. |
| Niet-aftrekbare belastingen | Belastingen die volgens de fiscale wetgeving niet ten laste van de belastbare winst mogen worden gebracht. |
| Voorafbetaling (VA) | Een deel van de geschatte belasting die de belastingplichtige vooraf betaalt om een vermindering van de belasting te genieten. |
| Roerende voorheffing (RV) | Een belasting die wordt ingehouden op inkomsten uit roerende goederen, zoals dividenden, intresten en royalty's. |
| Aanslagbiljet | Een officieel document van de fiscus waarin de verschuldigde belasting wordt vastgesteld en medegedeeld. |
| Liquidatiereserve | Een specifieke reserve die door vennootschappen wordt aangelegd en die bij liquidatie onderworpen kan zijn aan een bijzondere belasting. |
| Bijzondere aanslag geheime commissielonen | Een extra belasting die wordt geheven op commissielonen die niet correct zijn aangegeven of verantwoord. |
| Forfaitair gedeelte buitenlandse belasting (FBB) | Het deel van de buitenlandse belasting dat fiscaal in aftrek kan worden gebracht of verrekend in België, om dubbele belasting te vermijden. |
| Bronstaat | Het land waar de inkomsten hun oorsprong hebben en waar de eerste belasting wordt geheven. |
| Belgische inkomstenbelasting | De inkomstenbelasting die in België wordt geheven op het inkomen van natuurlijke personen en vennootschappen. |
| AJ (Aanslagjaar) | Het jaar waarin de belasting wordt vastgesteld en geheven, meestal volgend op het inkomstenjaar. |
| RI (Roerend Inkomen) | Inkomen dat voortkomt uit roerende goederen, zoals dividenden, intresten en royalty's. |
| Verrekenbare niet-terugbetaalbare voorheffing | Een belasting die weliswaar verrekend kan worden met de verschuldigde belasting, maar die niet wordt terugbetaald indien deze hoger is dan de verschuldigde belasting. |
| Eigenlijke gewestbelastingen | Specifieke belastingen die door de gewesten worden geheven en die als verworpen uitgave kunnen worden beschouwd. |
| Aftrekbare beroepskost | Een uitgave die voldoet aan de voorwaarden van art. 49 WIB 92 en die in mindering mag worden gebracht van de belastbare winst. |
| Oneigenlijke gewestbelastingen | Belastingen die door het gewest worden geheven, maar die onder bepaalde voorwaarden toch als aftrekbare beroepskost kunnen worden beschouwd. |
| Onroerende voorheffing | Een belasting op het bezit van onroerende goederen. |
| Registratiebelasting | Belasting die verschuldigd is bij de registratie van bepaalde transacties, zoals de overdracht van onroerend goed. |
| Belasting op de inverkeerstelling | Belasting die betaald wordt bij de eerste inschrijving van een voertuig op de weg. |
| Verkeersbelasting | Een periodieke belasting die wordt geheven op het bezit en gebruik van motorvoertuigen. |
| Kilometerheffing | Een belasting die wordt berekend op basis van het aantal gereden kilometers. |
| Geldboetes | Sancties opgelegd door een rechtbank of administratieve autoriteit wegens het overtreden van wetten of regels. |
| Verbeurdverklaringen | De ontneming van goederen als sanctie voor een overtreding. |
| Straffen van alle aard | Juridische sancties die worden opgelegd aan personen die strafbare feiten hebben gepleegd. |
| Fiscale boetes | Geldboetes opgelegd door de fiscus wegens fiscale overtredingen. |
| Verkeersboetes | Geldboetes die worden opgelegd wegens overtredingen van de verkeersregels. |
| Kartelboetes | Boetes opgelegd aan ondernemingen die zich schuldig maken aan kartelvorming, wat de concurrentie beperkt. |
| Verhogingen en administratieve boetes | Extra kosten die worden opgelegd bij het niet naleven van fiscale of administratieve verplichtingen. |
| Contractuele schadevergoedingen | Schadevergoedingen die betaald worden op basis van contractuele afspraken, bijvoorbeeld bij wanprestatie. |
| Schadevergoedingen betaald aan derden m.b.t. een opgelopen aansprakelijkheid | Vergoedingen die betaald worden aan personen die schade hebben geleden als gevolg van een fout of nalatigheid waarvoor men aansprakelijk is. |
| Parkeerretributies | Kosten die betaald moeten worden voor het parkeren van een voertuig. |
| Niet aftrekbare pensioenen en pensioenbijdragen | Pensioenuitkeringen of bijdragen die de 80%-regel overschrijden en daardoor fiscaal niet aftrekbaar zijn. |
| 80%-regel | Een regel die bepaalt dat wettelijke en aanvullende pensioenen, uitgedrukt in een jaarlijkse rente, niet meer mogen bedragen dan 80% van de laatste normale bruto jaarbezoldiging. |
| Wettelijk pensioen | Het pensioen dat door de overheid wordt verstrekt op basis van de sociale zekerheidswetgeving. |
| Aanvullend pensioen | Pensioen dat bovenop het wettelijk pensioen wordt opgebouwd, vaak via een pensioenplan van de werkgever. |
| Jaarbezoldiging | De totale bezoldiging die een persoon gedurende een jaar ontvangt. |
| Autokosten | Alle kosten die verband houden met het gebruik en onderhoud van een auto, zoals brandstof, verzekering, onderhoud en afschrijvingen. |
| Minderwaarden op auto's | Het verschil tussen de aanschaffingsprijs of boekwaarde van een auto en de verkoopprijs, indien deze negatief is. |
| Gramformule | Een formule die de aftrekbaarheid van autokosten bepaalt op basis van de CO2-uitstoot van het voertuig. |
| CO2-uitstoot | De hoeveelheid kooldioxide die een voertuig uitstoot, een belangrijke factor in de bepaling van de milieuprestaties. |
| Diesel | Brandstof voor dieselmotoren. |
| Benzine | Brandstof voor benzinemotoren. |
| Aardgas | Een gasvormige brandstof die gebruikt kan worden in voertuigen. |
| PK (Paardenkracht) | Een eenheid voor het vermogen van een motor. |
| Plug-in hybride | Een type hybride voertuig dat zowel een verbrandingsmotor als een elektrische motor heeft en kan worden opgeladen via een extern stopcontact. |
| Gramformule | Een methode om de aftrekbaarheid van autokosten te berekenen op basis van de CO2-uitstoot van het voertuig. |
| Overeenstemmend model met enkel verbrandingsmotor | Een vergelijkbaar automodel dat uitsluitend op een verbrandingsmotor werkt, gebruikt als referentie voor de CO2-berekening van hybride voertuigen. |
| Officiële CO2-uitstoot | De door de fabrikant opgegeven CO2-uitstoot van een voertuig, conform de geldende testnormen. |
| Vergroening autofiscaliteit | Fiscale maatregelen die gericht zijn op het stimuleren van milieuvriendelijk autogebruik. |
| Overgangsregeling | Een tijdelijke regeling die de overgang van de ene naar de andere fiscale regelgeving soepeler moet maken. |
| Elektrische laadpalen | Infrastructuur voor het opladen van elektrische voertuigen. |
| Taxikosten | Kosten die gemaakt worden voor taxidiensten. |
| Meerwaarden | Het verschil tussen de verkoopprijs en de boekwaarde van een actief, indien de verkoopprijs hoger is. |
| Afschrijvingen | De waardevermindering van activa over tijd, boekhoudkundig verwerkt. |
| VAA (Voordeel Alle Aard) | Een voordeel dat een werknemer ontvangt van de werkgever, dat belastbaar is als inkomen. |
| Cataloguswaarde | De officiële prijs van een nieuw voertuig zoals vermeld in de catalogus van de fabrikant. |
| Percentage ouderdom | Een percentage dat de afschrijving van een voertuig over tijd weerspiegelt. |
| CO2-uitstootcoëfficiënt | Een factor die de mate van vervuiling door een voertuig aangeeft, gebaseerd op de CO2-uitstoot. |
| WN/BL (Werknemer/Bedrijfsleider) | De werknemer of bedrijfsleider die van een voordeel geniet. |
| WG (Werkgever) | De vennootschap die het voordeel verstrekt. |
| Solidariteitsbijdrage | Een bijdrage die bovenop bepaalde voordelen of inkomsten wordt geheven, bedoeld om de sociale zekerheid te financieren. |
| Mobiliteitsbudget | Een budget dat werknemers kunnen gebruiken voor duurzame mobiliteitsoplossingen, in plaats van een bedrijfswagen. |
| TCO (Total Cost of Ownership) | De totale kosten die gepaard gaan met het bezit en gebruik van een voertuig over de gehele levensduur. |
| Pijler 1 | Een van de bestedingsvormen binnen het mobiliteitsbudget, gericht op de aanschaf of het gebruik van een duurzame wagen. |
| Emissievrije wagens | Voertuigen die tijdens het gebruik geen schadelijke emissies produceren, zoals elektrische auto's. |
| Pijler 2 | Een bestedingsvorm binnen het mobiliteitsbudget, gericht op duurzaam transport en huisvesting. |
| Pijler 3 | Een bestedingsvorm binnen het mobiliteitsbudget, waarbij het budget contant wordt uitbetaald. |
| Taks op de inscheping van een luchtvaartuig | Een heffing die wordt opgelegd aan luchtvaartmaatschappijen bij het inschepen van passagiers of vracht. |
| Restaurantkosten | Kosten die gemaakt worden in restaurants, bijvoorbeeld voor maaltijden. |
| Receptiekosten | Kosten die gemaakt worden voor recepties of ontvangsten. |
| Relatiegeschenken | Geschenken die door een bedrijf worden verstrekt aan klanten of zakenrelaties. |
| Fiche VAA | Een fiscaal document waarop de voordelen alle aard (VAA) die een werknemer geniet, worden vermeld. |
| Niet-specifieke beroepskleding | Kleding die niet specifiek is ontworpen voor een bepaald beroep, maar wel functioneel kan zijn. |
| Specifieke beroepskleding | Kleding die noodzakelijk is voor de uitoefening van een bepaald beroep en vaak beschermende eigenschappen heeft. |
| Overdreven intresten | Intresten die hoger zijn dan de marktrente en waarvoor geen duidelijke bedrijfseconomische rechtvaardiging kan worden gegeven. |
| Marktrente | De gemiddelde rente die op de kapitaalmarkt wordt gevraagd voor leningen van vergelijkbare looptijd en risico. |
| MFI-rente (Monetary Financial Institutions) | De rente die door monetaire financiële instellingen wordt gehanteerd. |
| Openbaar uitgegeven obligaties en effecten | Financiële instrumenten die door bedrijven of overheden worden uitgegeven en op de openbare markt worden verhandeld. |
| Financiële instellingen | Bedrijven die zich bezighouden met financiële dienstverlening, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen. |
| Aandeelhouders | Personen of entiteiten die aandelen bezitten in een vennootschap. |
| Bedrijfsleiders | Personen die een leidinggevende functie bekleden binnen een onderneming. |
| Abnormale of goedgunstige voordelen | Uitgaven die afwijken van normale commerciële gebruiken of die zonder tegenprestatie worden verstrekt. |
| Handelsgebruiken | De normale praktijken en gewoonten binnen een bepaalde handelssector. |
| Tegenprestatie | De prestatie die men ontvangt in ruil voor een eigen prestatie. |
| Verstrekker | De partij die een voordeel of dienst verstrekt. |
| Verkrijger | De partij die een voordeel of dienst ontvangt. |
| Belastbare basis | Het bedrag waarop de belasting wordt berekend. |
| Sociale voordelen | Voordelen die door een werkgever aan werknemers worden verstrekt met een sociaal oogmerk, ter verbetering van de arbeidsomstandigheden of het welzijn. |
| Administratieve toleranties | Bepaalde voordelen die door de fiscus niet als verworpen uitgave of belastbaar voordeel alle aard (VAA) worden beschouwd, mits aan specifieke voorwaarden is voldaan. |
| Inkomstenfiche | Een document dat de inkomsten en belastingen van een werknemer gedurende een jaar weergeeft. |
| Kortingen personeel | Kortingen die werknemers ontvangen op de aankoop van producten of diensten van hun werkgever. |
| Kostprijs | De totale kosten die gepaard gaan met de productie of aanschaf van een product of dienst. |
| Overdrachtsprijs | De prijs waartegen een product of dienst wordt overgedragen tussen entiteiten of personen. |
| Forfaitair | Een vastgesteld bedrag of percentage, zonder dat een precieze berekening per individuele situatie nodig is. |
| Maaltijdcheques | Papieren of elektronische vouchers die werknemers kunnen gebruiken om maaltijden te kopen. |
| Sport-/cultuurcheques | Vouchers die werknemers kunnen gebruiken voor sportieve of culturele activiteiten. |
| Ecocheques | Vouchers die werknemers kunnen gebruiken voor de aankoop van milieuvriendelijke producten of diensten. |
| Zomerakkoord | Een pakket met fiscale en sociale maatregelen dat in de zomer werd goedgekeurd en van kracht wordt vanaf een bepaalde datum. |
| Tussenkomst in medische kosten | De bijdrage van een werkgever in de kosten van medische verzekeringen of behandelingen voor werknemers. |
| Hospitalisatieverzekering | Een verzekering die de kosten dekt van een ziekenhuisopname. |
| Afhankelijkheidsverzekering | Een verzekering die de kosten dekt die voortvloeien uit langdurige afhankelijkheid van zorg. |
| Liberaliteiten | Uitgaven die geen verband houden met de normale uitoefening van de werkzaamheden en die zonder directe tegenprestatie worden verstrekt. |
| Giften | Schenkingen of donaties aan goede doelen of andere begunstigden. |
| Derde bewerking | Een deel van de fiscale wetgeving dat betrekking heeft op specifieke aftrekposten of correcties. |
| Waardeverminderingen | De boekhoudkundige waardevermindering van activa die niet permanent is. |
| Minderwaarden op aandelen | Verliezen die worden geleden bij de verkoop van aandelen. |
| Gerealiseerde minderwaarden | Minderwaarden die ontstaan door de daadwerkelijke verkoop van een actief. |
| Uitgedrukte waardeverminderingen | Waardeverminderingen die op de balans worden geboekt, maar nog niet gerealiseerd zijn door verkoop. |
| Terugname van vroegere waardeverminderingen | De correctie van eerder geboekte waardeverminderingen wanneer deze niet langer gerechtvaardigd zijn. |
| Begintoestand van de reserves | Het saldo van de reserves aan het begin van een boekjaar. |
| Gerealiseerde meerwaarden op aandelen | Winsten die worden behaald bij de verkoop van aandelen. |
| Vrijstelling | Een uitzondering op de belastingheffing, waarbij bepaalde inkomsten of winsten niet belastbaar zijn. |
| Uitgedrukte waardevermeerderingen | Waardestijgingen van activa die op de balans worden geboekt, maar nog niet gerealiseerd zijn door verkoop. |
| HWMW (Hoge Waardevermeerdering) | Een specifieke boekhoudkundige waardestijging. |
| Onaantastbaarheidsvoorwaarde | Een voorwaarde die stelt dat een bepaald bedrag of actief onaantastbaar moet blijven om van een bepaalde fiscale regeling te kunnen genieten. |
| Werknemersparticipaties | De mogelijkheid voor werknemers om deel te nemen in het kapitaal of de winst van de onderneming. |
| Winstpremies | Bonussen die aan werknemers worden uitgekeerd op basis van de winst van de onderneming. |
| Gewone winstpremies | Winstpremies die niet onder specifieke fiscale regelingen vallen. |
| Bevrijdende fiscale heffing | Een belasting die definitief wordt geheven op bepaalde inkomsten, zonder verdere verrekening. |
Cover
PPT_Venb_3KM_reeks_4_(Dividenden)_25-26.pptx
Summary
# Uitgekeerde winst en de bestemmingen ervan
Dit onderwerp behandelt de verschillende bestemmingen van uitgekeerde winst, met speciale aandacht voor dividenden en de daaraan verbonden fiscale consequenties.
## 1. Uitgekeerde winst en de bestemmingen ervan
De winst van een vennootschap kan verschillende bestemmingen hebben, waaronder het uitkeren aan aandeelhouders. De belangrijkste bestemmingen die fiscaal relevant zijn, zijn dividenden, tantièmes en werknemersparticipaties of winstpremies.
### 1.1 De bestemmingen van de uitgekeerde winst
De uitgekeerde winst kan drie voornaamste bestemmingen hebben:
1. **Dividend:** Dit wordt beschouwd als het derde winstbestanddeel en is onderworpen aan de roerende voorheffing (RV).
2. **Tantièmes:** Dit zijn variabele tantièmes die gekoppeld zijn aan de winst, en worden beschouwd als een aftrekbare bezoldiging voor de bedrijfsleider. Ze vallen onder de belastbare bezoldiging in de personenbelasting.
3. **Werknemersparticipaties en winstpremies:** Deze worden fiscaal behandeld als "diverse andere inkomsten" (code 1233) in de aangifte personenbelasting.
### 1.2 Gedecreteerd dividend
Een gedecreteerd dividend kan zowel bruto als netto worden uitbetaald, waarbij de inhouding van roerende voorheffing het verschil bepaalt.
* **Bruto dividend:** Als de roerende voorheffing volledig wordt ingehouden, wordt het bruto dividend aangifteplichtig via code 1301.
* **Netto dividend:** Indien de roerende voorheffing ten laste valt van de uitkerende vennootschap, wordt het netto dividend via code 1301 aangegeven. De roerende voorheffing wordt dan berekend als het netto dividend vermenigvuldigd met 30/70, en dit bedrag wordt het jaar nadien ingehouden.
### 1.3 Rentefysiolog van rentegevende voorschotten
Rentebetalingen op geldleningen of voorschotten die door aandeelhouders (natuurlijke personen) of bedrijfsleiders van de eerste categorie (bestuurders, vereffenaars, etc.) en hun echtgenoten en minderjarige kinderen aan de vennootschap worden verstrekt, kunnen onder bepaalde voorwaarden worden geherkwalificeerd tot dividenden.
Er zijn twee grenzen waaraan moet worden voldaan voor deze herkwalificatie:
1. **Rentevoet:** De betaalde interest mag niet hoger zijn dan de marktrente. Voor creditsaldi op een rekening-courant geldt de referte van de MFI-rente (7,08% voor 2025). Voor andere voorschotten moet een marktconforme rente worden gehanteerd.
2. **Leningbedrag:** Het totale bedrag van de lening of het voorschot mag niet hoger zijn dan het gestort kapitaal (eigen vermogen opgebouwd uit fiscaal verwerkte boekhoudkundige posten) plus de belastbare reserves. Indien het verschil negatief is, wordt het als nul beschouwd voor deze berekening.
#### 1.3.1 Berekening van de herkwalificatie
De herkwalificatie wordt berekend als volgt:
* Eerst wordt het verschil tussen de werkelijke rentevoet en de marktrente vermenigvuldigd met het totale voorschotbedrag.
* Vervolgens wordt, indien van toepassing, het deel van de lening dat het gestort kapitaal plus de belastbare reserves overschrijdt, vermenigvuldigd met de marktrente.
* Het totaal van deze twee posten vertegenwoordigt het bedrag dat geherkwalificeerd wordt tot dividend, en dit bedrag wordt aangifteplichtig via code 1301.
#### 1.3.2 Situaties zonder herkwalificatie
Er zijn specifieke situaties waarin geen herkwalificatie plaatsvindt, waaronder:
* Inschrijvingen op publiek uitgegeven obligatie- of soortgelijke leningen door de vennootschap.
* Leningen verstrekt door bestuurders of aandeelhouders die zelf de vennootschapsvorm hebben aangenomen en onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting.
* Leningen verstrekt door bedrijfsleiders van de tweede categorie (bijvoorbeeld directieleden zonder arbeidsovereenkomst).
#### 1.3.3 Voorbeeld van herkwalificatie
Stel:
* Gestort kapitaal: 45.000 euro
* Belaste reserves: 20.000 euro
* Bedrag voorschotten rekening-courant: 100.000 euro
* Rentevoet voorschot: 10%
* Marktrente: 7,08%
Berekening:
1. Verschil in rentevoet: (10% - 7,08%) x 100.000 euro = 2.920 euro
2. Overschrijding kapitaal en reserves: 100.000 euro > (45.000 euro + 20.000 euro) = 65.000 euro. Het verschil is 35.000 euro.
Het bedrag dat boven het gestort kapitaal en de reserves uitkomt, is 100.000 euro - 65.000 euro = 35.000 euro.
Hierop wordt de marktrente toegepast: 35.000 euro x 7,08% = 2.478 euro.
Totale herkwalificatie: 2.920 euro + 2.478 euro = 5.398 euro. Dit bedrag wordt aangifteplichtig via code 1301.
### 1.4 Kapitaalvermindering door terugstorting aan aandeelhouders
Bij een kapitaalvermindering waarbij bedragen worden terugbetaald aan aandeelhouders, wordt het bedrag dat terugbetaald wordt boven het oorspronkelijk gestort kapitaal, beschouwd als een uitgekeerd dividend. Dit is onderworpen aan een roerende voorheffing van 30% en wordt aangifteplichtig via code 1301.
De aanrekening van een kapitaalvermindering gebeurt pro rata op de volgende posten, in deze specifieke volgorde:
1. In het kapitaal geïncorporeerde belaste reserves.
2. Andere belastbare reserves (met uitzondering van de niet-uitkeerbare reserves).
3. In het kapitaal geïncorporeerde belastingvrije reserves.
### 1.5 Inkoop eigen aandelen en verdeling maatschappelijk vermogen
#### 1.5.1 Inkoop eigen aandelen
Wanneer een vennootschap eigen aandelen inkoopt, wordt de eventuele "inkoopbonus" (het verschil tussen de inkoopprijs en de nominale waarde) beschouwd als een uitgekeerd dividend. Dit is onderworpen aan een roerende voorheffing van 30% en wordt aangifteplichtig via code 1302.
#### 1.5.2 Uittreding vennoot
Bij de uittreding van een vennoot uit een vennootschap, wordt de eventuele "verkrijgingsbonus" (het verschil tussen de uitkoopprijs en de waarde van de aandelen bij inbreng of uitgifte) fiscaal behandeld als een uitgekeerd dividend. Dit is onderworpen aan een roerende voorheffing van 30% en wordt aangifteplichtig via code 1303.
#### 1.5.3 Vereffening maatschappelijk vermogen
Bij de vereffening van het maatschappelijk vermogen wordt de eventuele "liquidatiebonus" beschouwd als een uitgekeerd dividend. De fiscale behandeling hangt af van de oorsprong van deze bonus:
* **Liquidatiereserve:** Een liquidatiebonus die voortkomt uit een opgebouwde liquidatiereserve, wordt aangifteplichtig via code 1305 en is vrijgesteld van roerende voorheffing.
* **Rest:** Een liquidatiebonus die voortkomt uit andere reserves, wordt aangifteplichtig via code 1306 en is onderworpen aan een roerende voorheffing van 30%.
---
# Herkwalificatie van interest tot dividend
Dit onderwerp behandelt de fiscale herkwalificatie van rente op voorschotten die door aandeelhouders of bedrijfsleiders aan een vennootschap worden verstrekt, naar dividend.
### 2.1 Principe van herkwalificatie
Rente op voorschotten die worden verstrekt aan:
* Aandeelhouders (natuurlijke personen)
* Bedrijfsleiders van de eerste categorie (bestuurders, vereffenaars, etc., natuurlijke personen)
* De echtgenoot/echtgenote en minderjarige kinderen van bovenstaande personen
kan worden herkwalificeerd als dividend in de vennootschapsbelasting. Dit gebeurt wanneer aan specifieke voorwaarden met betrekking tot de rentevoet en het bedrag van het voorschot wordt voldaan.
### 2.2 Voorwaarden voor herkwalificatie
Er zijn twee drempels die, indien overschreden, leiden tot de herkwalificatie van de rente:
#### 2.2.1 Intrestvoet
De betaalde rentevoet op het voorschot moet hoger zijn dan de marktconforme rente.
* Voor creditsaldi op de rekening courant: de MFI-rente (Monetaire Financiële Instelling) wordt gehanteerd als referentie. Voor het jaar 2025 bedraagt deze 7,08%.
* Voor andere voorschotten geldt de algemene marktconforme rente.
Indien de betaalde rentevoet hoger is dan de marktrente, wordt het verschil als belastbaar inkomen beschouwd. Dit verschil wordt berekend als:
$$ \text{Herkwalificatie deel 1} = (\text{Betaalde rentevoet} - \text{Marktrente}) \times \text{Bedrag voorschot} $$
#### 2.2.2 Bedrag van het voorschot
Het totale bedrag van de lening of het voorschot mag niet hoger zijn dan het gestort kapitaal van de vennootschap vermeerderd met de belastbare reserves.
* Gestort kapitaal (EB)
* Belaste reserves (BB)
Indien dit bedrag negatief is, wordt het voor de berekening op nul gesteld.
Het deel van het voorschot dat boven dit toegelaten maximum uitkomt, wordt vermenigvuldigd met de marktconforme rente. Dit bedrag wordt eveneens herkwalificeerd.
De berekening is als volgt:
$$ \text{Herkwalificatie deel 2} = (\text{Bedrag voorschot} - (\text{Gestort kapitaal} + \text{Belaste reserves})) \times \text{Marktrente} $$
Indien $\text{Bedrag voorschot} - (\text{Gestort kapitaal} + \text{Belaste reserves}) < 0$, dan is dit deel gelijk aan nul.
De totale herkwalificatie is de som van beide delen.
> **Voorbeeld:**
> Stel de volgende gegevens:
> * Gestort kapitaal (EB) = 45.000 dollars
> * Belaste reserves (BB) = 20.000 dollars
> * Bedrag voorschot op rekening courant (R/C) = 100.000 dollars
> * Betaalde rentevoet = 10%
> * Marktrente = 7,08%
>
> **Berekening:**
> 1. **Intrestvoet verschil:** Het deel van de rente dat voortkomt uit de overschrijding van de marktrente.
> $ (10\% - 7,08\%) \times 100.000 \text{ dollars} = 2,92\% \times 100.000 \text{ dollars} = 2.920 \text{ dollars} $
>
> 2. **Bedrag limiet verschil:** Het deel van de rente dat voortkomt uit het voorschot dat het toegelaten maximum overschrijdt.
> Toegelaten maximum = 45.000 dollars (EB) + 20.000 dollars (BB) = 65.000 dollars
> Overschrijding = 100.000 dollars (voorschot) - 65.000 dollars (maximum) = 35.000 dollars
> Rentekost op overschrijding = $ 35.000 \text{ dollars} \times 7,08\% = 2.478 \text{ dollars} $
>
> **Totale herkwalificatie:**
> $ 2.920 \text{ dollars} + 2.478 \text{ dollars} = 5.398 \text{ dollars} $
>
> Dit bedrag van 5.398 dollars wordt herkwalificeerd als dividend en dient te worden aangegeven onder code 1301.
### 2.3 Situaties zonder herkwalificatie
De herkwalificatie geldt niet in de volgende gevallen:
* Wanneer de leningen worden aangegaan in de vorm van inschrijvingen op door de vennootschap openbaar uitgegeven obligaties of soortgelijke leningen.
* Leningen verstrekt door bestuurders of aandeelhouders die zelf de vennootschapsvorm hebben aangenomen en die onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting.
* Leningen verstrekt door bedrijfsleiders van de tweede categorie (bijvoorbeeld directieleden zonder arbeidsovereenkomst).
> **Tip:** Het is cruciaal om de definitie van "bedrijfsleider van de eerste categorie" te kennen om te bepalen wanneer deze regel van toepassing is. Raadpleeg de relevante wettelijke bepalingen voor een precieze afbakening.
### 2.4 Gevolgen van herkwalificatie
Het bedrag dat wordt herkwalificeerd als dividend, wordt belast tegen het tarief van de roerende voorheffing op dividenden. Dit wordt in principe aangegeven onder code 1301.
---
# Kapitaalvermindering en inkoop eigen aandelen
Dit deel bespreekt de fiscale behandeling van kapitaalvermindering door terugstorting en de inkoop van eigen aandelen, waarbij de bonus als uitgekeerd dividend wordt beschouwd.
### 3.1 Algemene principes inzake winstverdeling
De in principe belastbare winst omvat gereserveerde winst, verworpen uitgaven en dividenden. De uitgekeerde winst kan drie bestemmingen hebben: als dividend (derde winstbestanddeel), als tantièmes (aftrekbare bezoldiging, belastbaar als bezoldiging bedrijfsleider in de personenbelasting), of als werknemersparticipaties en winstpremies (diverse-inkomsten, code 1233).
#### 3.1.1 Gedecreteerd dividend
Gedecreteerde dividenden worden bruto of netto geregistreerd. Bij een brutodividend wordt de roerende voorheffing (RV) volledig ingehouden en wordt het brutodividend geregistreerd onder code 1301. Bij een nettodividend wordt de RV ten laste genomen van de uitkerende vennootschap. De RV wordt dan berekend als het nettodividend vermenigvuldigd met 30/70, en dit bedrag wordt als diverse-inkomsten (VU) aangeduid (voor het jaar erop).
#### 3.1.2 Interesten van rentegevende voorschotten
Interesten op leningen of voorschotten verstrekt door aandeelhouders (natuurlijke personen), bedrijfsleiders van de eerste categorie (bestuurders, vereffenaars, etc.), of hun echtgenoot en minderjarige kinderen, kunnen herkwalificeerd worden tot dividend onder bepaalde voorwaarden.
Er zijn twee grenzen waaraan voldaan moet worden voor deze herkwalificatie:
1. De betaalde interest mag niet hoger zijn dan de marktrente. De marktrente wordt bepaald op basis van de MFI-rente (voor 2025: 7,08%) voor creditsaldi op de rekening courant, of de marktconforme rente voor andere voorschotten.
2. Het bedrag van de lening of het voorschot mag niet hoger zijn dan het gestort kapitaal plus de belaste reserves. Indien dit verschil negatief is, wordt het als nul beschouwd.
De herkwalificatie gebeurt voor het bedrag van de betaalde interest dat beide grenzen overschrijdt.
> **Voorbeeld:**
> Gestort kapitaal (EB) = 45.000 dollars
> Belaste reserves (BB) = 20.000 dollars
> Bedrag voorschotten op rekening courant = 100.000 dollars
> Interestvoet = 10%
> Marktrente = 7,08%
>
> De te herkwalificeren interest wordt als volgt berekend:
> 1. Verschil in interestvoet: ($10\%$ - $7,08\%$) x 100.000 dollars = 2.920 dollars
> 2. Verschil in leningbedrag t.o.v. kapitaal en reserves: (100.000 dollars - (45.000 dollars + 20.000 dollars)) x 7,08% = (100.000 dollars - 65.000 dollars) x 7,08% = 35.000 dollars x 7,08% = 2.478 dollars
>
> Totale herkwalificatie: 2.920 dollars + 2.478 dollars = 5.398 dollars. Dit bedrag wordt onder code 1301 geregistreerd.
Er is geen herkwalificatie in de volgende gevallen:
* Inschrijving op een door de vennootschap openbaar uitgegeven obligatie- of soortgelijke lening.
* Leningen toegestaan door bestuurders of aandeelhouders die zelf de vennootschapsvorm hebben aangenomen én onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting.
* Leningen toegestaan door bedrijfsleiders van de tweede categorie (bijvoorbeeld directieleden zonder arbeidsovereenkomst).
### 3.2 Kapitaalvermindering door terugstorting aan de aandeelhouders
Het bedrag dat bij een kapitaalvermindering aan de aandeelhouders wordt terugbetaald en dat het gestort kapitaal overschrijdt, wordt beschouwd als uitgekeerd dividend (code 1301) en is onderworpen aan 30% roerende voorheffing.
De aanrekening van een kapitaalvermindering gebeurt pro rata op twee delen: enerzijds het gestort kapitaal (dat belastingvrij is) en anderzijds de reserves. Hierbij moet de volgende volgorde worden gerespecteerd voor de aanrekening op de reserves:
1. In het kapitaal geïncorporeerde belaste reserves.
2. Andere belaste reserves (met uitzondering van de niet-uitkeerbare reserves).
3. In het kapitaal geïncorporeerde belastingvrije reserves.
### 3.3 Inkoop eigen aandelen en verdeling maatschappelijk vermogen
#### 3.3.1 Inkoop eigen aandelen
Bij de inkoop van eigen aandelen wordt de eventuele inkoopbonus beschouwd als uitgekeerd dividend en is onderworpen aan 30% roerende voorheffing (code 1302).
#### 3.3.2 Uittreding vennoot
Wanneer een vennoot uittreedt, wordt de verkrijgingsbonus, indien van toepassing, ook beschouwd als uitgekeerd dividend (code 1303) en is deze onderworpen aan 30% roerende voorheffing.
#### 3.3.3 Vereffening maatschappelijk vermogen
Bij de vereffening van het maatschappelijk vermogen wordt de liquidatiebonus, die als uitgekeerd dividend wordt beschouwd, anders behandeld afhankelijk van de oorsprong:
* Liquidatiereserve: Hierop is geen roerende voorheffing verschuldigd (code 1305).
* Rest van het verdeeld vermogen: Dit bedrag is wel onderworpen aan 30% roerende voorheffing (code 1306).
---
# Uittreding vennoot en vereffening maatschappelijk vermogen
Dit onderwerp behandelt de fiscale implicaties van de terugtrekking van een vennoot uit een vennootschap en de vereffening van het maatschappelijk vermogen, met een focus op de berekening van de liquidatiebonus.
### 4.1 Begrippen en toepassingen
#### 4.1.1 Uitgekeerde winst
De winst die een vennootschap uitkeert, kan verschillende bestemmingen hebben:
* **Dividend:** Dit is een uitkering aan aandeelhouders.
* **Tantièmes:** Deze worden beschouwd als aftrekbare bezoldiging voor een bedrijfsleider en zijn belastbaar in de personenbelasting.
* **Werknemersparticipaties en winstpremies:** Deze worden aangegeven onder code 1233 als uitgaven (VU).
#### 4.1.2 Gedecreteerd dividend
Bij gedecreteerde dividenden zijn er twee scenario's afhankelijk van de inhouding van de roerende voorheffing (RV):
* **Bruto dividend:** Indien de RV volledig wordt ingehouden, wordt het bruto dividend aangegeven onder code 1301.
* **Netto dividend:** Indien de RV ten laste valt van de uitkerende vennootschap, wordt het netto dividend aangegeven onder code 1301. De roerende voorheffing wordt dan berekend als het netto dividend vermenigvuldigd met 30/70 en wordt het jaar erop ingehouden.
#### 4.1.3 Herkwalificatie van interest tot dividend
Interesten op rentegevende voorschotten die door aandeelhouders (natuurlijke personen), bedrijfsleiders van de eerste categorie (bestuurders, vereffenaars, etc., natuurlijke personen), hun echtgenoten en minderjarige kinderen aan de vennootschap worden verstrekt, kunnen worden geherkwalificeerd tot dividenden. Deze herkwalificatie vindt plaats indien aan twee voorwaarden is voldaan:
1. **Rentevoet:** De betaalde interestvoet is hoger dan de marktrente. Voor creditsaldi op de rekening courant wordt de marktrente bepaald op basis van de MFI-rente (7,08% voor 2025). Voor andere voorschotten geldt de marktconforme rente.
2. **Voorschotbedrag:** Het bedrag van de lening of het voorschot overschrijdt het gestort kapitaal (eigen vermogen, EB) plus de belaste reserves (bezoldigingsbestanddeel, BB). Indien dit verschil negatief is, wordt het als nul beschouwd.
De geherkwalificeerde interest wordt belast als dividend onder code 1301.
**Voorbeeld:**
Stel, het gestort kapitaal (EB) is 45.000 euro, de belaste reserves (BB) zijn 20.000 euro, en het bedrag van de voorschotten op de rekening courant is 100.000 euro. De interestvoet is 10% en de marktrente is 7,08%.
* **Eerste herkwalificatie (rentevoet):** Het verschil tussen de interestvoet en de marktrente is 10% - 7,08% = 2,92%. De geherkwalificeerde interest op basis van het verschil in rentevoet bedraagt $2,92\% \times 100.000 \text{ euro} = 2.920 \text{ euro}$.
* **Tweede herkwalificatie (voorschotbedrag):** Het voorschotbedrag van 100.000 euro is hoger dan het gestort kapitaal plus belaste reserves van 45.000 euro + 20.000 euro = 65.000 euro. Het deel van het voorschot dat dit overschrijdt, is 100.000 euro - 65.000 euro = 35.000 euro. Hierover wordt een interest berekend aan de marktrente: $35.000 \text{ euro} \times 7,08\% = 2.478 \text{ euro}$.
De totale herkwalificatie bedraagt $2.920 \text{ euro} + 2.478 \text{ euro} = 5.398 \text{ euro}$ en wordt aangegeven onder code 1301.
**Uitzonderingen op de herkwalificatie:**
Er is geen herkwalificatie van interesten tot dividenden in de volgende gevallen:
* Bij inschrijving op een door de vennootschap openbaar uitgegeven obligatie- of soortgelijke lening.
* Bij leningen toegestaan door bestuurders of aandeelhouders die zelf de vennootschapsvorm hebben aangenomen en onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting.
* Bij leningen toegestaan door bedrijfsleiders van de tweede categorie (bijvoorbeeld directieleden zonder arbeidsovereenkomst).
#### 4.1.4 Kapitaalvermindering door terugstorting aan aandeelhouders
Bij een kapitaalvermindering wordt het bedrag dat boven het gestort kapitaal wordt terugbetaald, beschouwd als uitgekeerd dividend en belast met 30% roerende voorheffing (code 1301). De aanrekening van een kapitaalvermindering gebeurt pro rata op:
1. **Gestort kapitaal:** Dit is belastingvrij.
2. **Reserves:** Hierbij wordt de volgende volgorde gerespecteerd:
* In het kapitaal geïncorporeerde belaste reserves.
* Andere belaste reserves (met uitzondering van niet-uitkeerbare reserves).
* In het kapitaal geïncorporeerde belastingvrije reserves.
#### 4.1.5 Inkoop eigen aandelen en verdeling maatschappelijk vermogen
* **Inkoop eigen aandelen:** De verkrijgingsbonus bij de inkoop van eigen aandelen wordt beschouwd als uitgekeerd dividend en is belast met 30% roerende voorheffing (code 1302).
* **Uittreding vennoot:** De verkrijgingsbonus bij de uittreding van een vennoot wordt ook beschouwd als uitgekeerd dividend en is belast met 30% roerende voorheffing (code 1303).
* **Vereffening maatschappelijk vermogen:** De liquidatiebonus bij de vereffening van het maatschappelijk vermogen wordt als volgt behandeld:
* Bedrag afkomstig van de liquidatiereserve: Dit is vrijgesteld van roerende voorheffing (code 1305).
* Restbedrag: Dit wordt beschouwd als uitgekeerd dividend en is belast met 30% roerende voorheffing (code 1306).
> **Tip:** Het is cruciaal om de verschillende codes voor de aangifte correct toe te passen, aangezien deze de fiscale behandeling van de verschillende uitkeringen bepalen. De onderscheiding tussen bruto en netto dividenden, en de specifieke berekening van de roerende voorheffing bij gedecreteerde dividenden, vereist nauwkeurigheid.
> **Tip:** Bij de herkwalificatie van interesten naar dividenden is het belangrijk om zowel de rentevoet als het voorschotbedrag in relatie tot het eigen vermogen en de belaste reserves te evalueren. De berekening kan complex zijn en vereist aandacht voor detail.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| In principe belastbare winst | Het deel van de winst dat in beginsel onderworpen is aan belastingen, voordat specifieke aftrekposten of vrijstellingen worden toegepast. |
| Gereserveerde winst | Winst die door de vennootschap wordt ingehouden en niet wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders, maar wordt toegevoegd aan de reserves van de vennootschap. |
| Verworpen uitgaven | Kosten die niet aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting, waardoor de belastbare winst wordt verhoogd. |
| Dividend | Een deel van de winst van een vennootschap dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. |
| Tantièmes | Een deel van de winst dat wordt uitgekeerd aan bestuurders als beloning voor hun prestaties, en dat wordt beschouwd als aftrekbare bezoldiging. |
| Bedrijfsleider 1ste categorie | Een persoon die een leidinggevende functie bekleedt binnen een vennootschap, zoals een bestuurder of vereffenaar, en die als natuurlijk persoon wordt belast. |
| Bedrijfsleider 2de categorie | Personen in leidinggevende functies die geen arbeidsovereenkomst hebben met de vennootschap, zoals directieleden. |
| Belastbare bezoldiging bedrijfsleider in PB | De beloning die een bedrijfsleider ontvangt en die onderworpen is aan de personenbelasting (PB). |
| Gedecreteerd dividend | Een dividend dat formeel is vastgesteld en goedgekeurd door de algemene vergadering van aandeelhouders. |
| Roerende voorheffing (RV) | Een belastingen die wordt ingehouden op inkomsten zoals dividenden, interesten en royalty's, en die door de begunstigde van de inkomsten wordt afgedragen aan de fiscus. |
| Bruto dividend | Het dividendbedrag voordat de roerende voorheffing is ingehouden. |
| Netto dividend | Het dividendbedrag nadat de roerende voorheffing is ingehouden. |
| Rentegevende voorschotten | Leningen of voorschotten die door de vennootschap worden verstrekt en waarvoor rente wordt ontvangen. |
| Herkwalificatie | De fiscale herziening van een uitgave of inkomst, waarbij deze wordt geherclassificeerd als een andere soort inkomst of uitgave met een ander fiscaal regime. |
| Marktrente | De rentevoet die in de markt gangbaar is voor vergelijkbare leningen of voorschotten, bepaald door economische omstandigheden. |
| Gestort kapitaal | Het bedrag dat aandeelhouders daadwerkelijk hebben ingebracht in de vennootschap in ruil voor aandelen. |
| Belaste reserves | Reserves van de vennootschap die in het verleden onderworpen zijn geweest aan vennootschapsbelasting. |
| Belastingvrije reserves | Reserves die zijn opgebouwd uit winsten die reeds belast zijn geweest op een niveau dat niet kan worden teruggevorderd, of die door specifieke wettelijke bepalingen zijn vrijgesteld van belasting. |
| Kapitaalvermindering | Het proces waarbij het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap wordt verlaagd. |
| Pro rata | In verhouding tot; evenredig. |
| Inkoop eigen aandelen | De transactie waarbij een vennootschap haar eigen aandelen terugkoopt van de markt. |
| Verkrijgingsbonus | Het verschil tussen de prijs die een vennoot ontvangt bij uittreding uit een vennootschap en de nominale waarde van zijn aandelen, dat fiscaal als dividend wordt behandeld. |
| Liquidatiebonus | Het bedrag dat wordt uitgekeerd aan aandeelhouders boven het maatschappelijk kapitaal en de reserves bij de vereffening van een vennootschap, en dat fiscaal als dividend wordt behandeld. |
| Liquidatiereserve | Een reserve die speciaal is gevormd uit winsten die reeds belast zijn geweest en die bestemd is om in de toekomst te worden uitgekeerd bij een vereffening. |
Cover
PPT_VenB_3KM_reeks_5_(Aftrekbewerkingen)_25-26.pptx
Summary
# Bepaling van de belastbare winst en aftrekbewerkingen
Dit hoofdstuk beschrijft het proces voor het bepalen van de belastbare winst, inclusief de opeenvolgende bewerkingen en aftrekposten, en maakt onderscheid tussen verschillende soorten aftrekken en hun overdraagbaarheid.
### 2. Schema van de winstbepaling
Het proces van winstbepaling volgt een strikte opeenvolging van bewerkingen:
1. **Resultaat van het belastbare tijdperk** (code 1410)
2. Min **Bestanddelen waarop de aftrekverbod van toepassing is** (code 1420)
= **Resterend resultaat** (code 1430)
* Indien negatief: geen aftrekbewerkingen, wel fiscaal over te dragen verlies.
3. **Omdeling naar oorsprong** (code 1431)
Aftrekbewerkingen worden toegepast in de volgende volgorde, zolang er winst overblijft:
4. **Niet-belastbare bestanddelen** (code 1432)
5. **DBI-aftrek** (code 1433)
6. **Aftrek voor innovatie-inkomsten** (code 1439)
7. **Investeringsaftrek** (code 1437)
8. **Aftrek van groepsbijdrage** (code 1445)
**Saldo voor de maximumkorf: gelimiteerde aftrek**
9. **Overgedragen DBI-aftrek** (code 1441)
10. **Overgedragen aftrek innovatie-inkomsten** (code 1442)
11. **Aftrek van vorige verliezen** (code 1436)
12. **Aftrek overgedragen aftrek voor risicokapitaal** (code 1443/1444)
= **Resterende winst volgens oorsprong** (code 1450)
> **Tip:** Een aftrekbewerking kan slechts toegepast worden zolang er winst overblijft en kan dus niet leiden tot een negatief resultaat. Een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves kan wel leiden tot een negatief resultaat.
### 3. Eerste bewerking: De in principe belastbare winst
Dit betreft het belastbaar resultaat zoals behandeld in Hoofdstuk 7, bestaande uit gereserveerde winst, verworpen uitgaven en dividenden.
### 4. Tweede bewerking: Indeling volgens oorsprong
Deze bewerking is relevant voor Belgische vennootschappen met vaste inrichtingen in het buitenland. De winst wordt opgesplitst:
* **Bij verdrag vrijgestelde winst (Landen met Verdrag - LMV):** Deze winsten worden, conform dubbelbelastingverdragen, niet verder belast in België.
* **Niet bij verdrag vrijgestelde winst (Landen zonder Verdrag - LZV):** Deze winsten worden belast zoals Belgische winsten.
* **Belgische winsten:** De winsten die in België werden behaald.
### 5. Derde bewerking: Aftrek bij verdrag vrijgestelde winst en niet-belastbare bestanddelen
* **Aftrek van de bij verdrag vrijgestelde winst:** Dit is een blanco kolom die overeenkomt met de winst die reeds bij verdrag is vrijgesteld.
* **Aftrek van niet-belastbare bestanddelen** (code 1432): Dit omvat verschillende posten, waarvan het resterende saldo niet overdraagbaar is:
* **Giften in geld:**
* Begunstigde instellingen moeten aan specifieke voorwaarden voldoen.
* Het bedrag van de gift moet minimaal 40 EUR zijn.
* De aftrek is beperkt tot maximaal 5% van de winst na de eerste bewerking, met een absolute grens van 500.000 EUR.
* Er is een fiscaal attest vereist.
* Giften zijn niet overdraagbaar naar een volgend belastbaar tijdperk.
* **Vrijstelling sociaal passief wegens eenheidsstatuut:** Dit is een tijdelijke vrijstelling die momenteel gepland is om afgeschaft te worden.
* **Gewestelijke inkomenscompensatievergoedingen:** Bijvoorbeeld de hinderpremie bij openbare werken.
### 6. Vierde bewerking: DBI-aftrek (Dubbele Belasting Inkomsten)
Deze bewerking (Art. 202-205 WIB 92) is van toepassing op dividenden ontvangen door een moedermaatschappij van haar dochtermaatschappij om dubbele belasting te vermijden.
* **Voorwaarden voor de DBI-regeling:**
* Aandelen in volle eigendom.
* Minimum bezitsduur van 1 jaar.
* **Participatievereiste:** Een aandelenparticipatie van minimaal 10% of een participatie die een waarde vertegenwoordigt van minimaal 2,5 miljoen EUR. Vanaf aanslagjaar 2026 geldt voor grote vennootschappen ook de voorwaarde dat de aandelen de aard van een vast actief (FVA) moeten hebben.
* **Taxatievereiste:** De dochtermaatschappij moet onderworpen zijn aan een inkomstenbelastingregeling die vergelijkbaar is met de Belgische; vennootschappen in landen met een gunstiger regime zijn uitgesloten.
* **Toepassingsgebied:**
* Ontvangen dividenden.
* Inkoop- en liquidatiebonussen.
* **Aftrek:** 100% van het brutobedrag van het dividend. Dit wordt ingevuld bij code 1433. De aftrek is wel beperkt tot de winst die overblijft na de derde bewerking, verminderd met bepaalde verworpen uitgaven. Deze beperking geldt niet voor dividenden uit de Europese Economische Ruimte (EER).
* **Overdraagbaarheid:** Overgedragen DBI-aftrek kan worden toegepast in de achtste bewerking, uitsluitend voor dividenden uit de EER.
> **Tip:** De DBI-aftrek zal in de toekomst omgevormd worden naar een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves.
### 7. Vijfde bewerking: Aftrek voor innovatie-inkomsten
Deze aftrek (Art. 205/1-4 WIB 92) is van toepassing op inkomsten uit kwalificerende intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten).
* **Berekening van de aftrek** (code 1439):
$$ \text{Aftrek} = 85\% \times \text{Netto-inkomsten uit kwalificerende IE-rechten} \times \left( \frac{\text{Eigen O\&O uitgaven mbt IE-recht}}{\text{Globale uitgaven mbt IE-recht}} \right) \times 1,30 $$
* **Overschot:** Het overschot van deze aftrek is overdraagbaar en kan in de negende bewerking worden afgetrokken.
### 8. Zesde bewerking: Investeringsaftrek
De investeringsaftrek (code 1437) stimuleert investeringen in materiële en immateriële vaste activa (MVA en IVA).
* **Voorwaarden voor investeringen:**
* Afschrijfbare MVA en IVA.
* Activa in nieuwe staat.
* In België gebruikt voor de beroepswerkzaamheid gedurende het boekjaar.
* **Uitgesloten investeringen:**
* Vaste activa die niet uitsluitend voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
* Activa waarvan gebruiksrechten aan derden worden afgestaan.
* Niet afschrijfbare activa en vaste activa die minder dan 3 jaar zijn afgeschreven.
* Personenwagens en auto's voor dubbel gebruik.
* Bijkomende kosten bij de aankoopprijs of onrechtstreekse productiekosten die ineens in de kosten worden geboekt.
* **Toepassingswijzen:**
* **Eenmalige investeringsaftrek** (investeringen vanaf 1/1/2025):
1. Basisenaftrek van 10% voor kleine vennootschappen, verdubbeld tot 20% voor digitale vaste activa.
2. Verhoogde thematische aftrek van 40% voor kleine vennootschappen, of 30% voor grote vennootschappen (dit laatste wordt mogelijk 40% door een wetsontwerp). Deze is van toepassing op efficiënt energieverbruik, hernieuwbare energie, koolstofemissievrij vervoer en andere milieuvriendelijke investeringen, evenals digitale ondersteuning.
3. Technologie-aftrek van 13,5% voor octrooien en milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O).
* **Gespreide investeringsaftrek:** Jaarlijks toegepast op het afschrijvingsbedrag van MVA of IVA. Voor gewone investeringen is dit voor vennootschappen afgeschaft vanaf aanslagjaar 2007. Enkel nog mogelijk voor de technologie-aftrek (20,5% vanaf 1/1/2025) voor investeringen in O&O die het leefmilieu ten goede komen.
* **Overdraagbaarheid:**
* Investeringen die recht geven op de basisaftrek (10% of 20%) zijn overdraagbaar naar het volgende belastbaar tijdperk (mogelijk onbeperkt door een wetsontwerp).
* Overige investeringsaftrekken zijn onbeperkt overdraagbaar binnen deze zesde bewerking.
### 9. Zevende bewerking: Aftrek voor groepsbijdrage
Deze bewerking (Artikel 205/5, WIB 92) maakt een beperkte fiscale consolidatie voor groepen mogelijk, waarbij een winstgevend lid een "groepsbijdrage" kan doen aan een verlieslatend lid.
* **Voorwaarden:** Enkel mogelijk tussen Belgische entiteiten (moeder, dochter, vaste inrichtingen).
* **Effecten:**
* Voor de verstrekkende vennootschap is de groepsbijdrage aftrekbaar in de zevende bewerking (code 1445).
* Voor de verkrijgende vennootschap wordt dit opgenomen in de belastbare basis via een aanpassing in min (code 1067).
### 10. De korf en de overgedragen aftrekken
Het saldo van de winst na de zevende bewerking vormt de grondslag voor de berekening van de korf (code 1440).
* **Gelimiteerde aftrek (maximumkorf):**
$$ \text{Gelimiteerde aftrek} = 1.000.000 \text{ EUR} + 70\% \times (\text{winstsaldo boven } 1.000.000 \text{ EUR}) $$
Dit vormt de basis voor de minimumbelasting. Aftrekken die niet toegepast kunnen worden door deze limiet zijn onbeperkt overdraagbaar.
* **Uitzondering voor kleine vennootschappen:** De verliezen van de eerste vier belastbare tijdperken zijn niet onderworpen aan de beperking van de maximumkorf.
* **Korf van overgedragen bedragen:** Deze omvat de volgende aftrekposten:
* **Overgedragen DBI-aftrek** (achtste bewerking): code 1441.
* **Overgedragen aftrek innovatie-inkomsten** (negende bewerking): code 1442.
* **Aftrek van vorige verliezen** (tiende bewerking): code 1436.
* Verlies van een vorig jaar (negatief resultaat uit de eerste bewerking) is onbeperkt overdraagbaar.
* Overdracht van verliezen bij een overname van een vennootschap is beperkt, tenzij de overdracht beantwoordt aan rechtmatige financiële en economische behoeften.
* **Aftrek overgedragen aftrek voor risicokapitaal** (elfde bewerking): code 1443/1444.
### 11. Gemene bepalingen (aftrekverbod)
De belastbare basis is minimaal gelijk aan het bedrag bij code 1420. Aftrekbewerkingen (derde tot elfde bewerking) worden niet toegepast op code 1410, maar op code 1430 (met een correctiecode 1427). Er geldt een aftrekverbod op het deel van de winst dat voortkomt uit:
* Verkregen abnormale en goedgunstige voordelen.
* 17% of 40% VAA (Voordeel Alle Aard) voor personenwagens.
* Werknemersparticipaties en winstpremies, onder bepaalde voorwaarden.
---
# Specifieke aftrekposten en hun voorwaarden
Dit hoofdstuk behandelt een reeks specifieke aftrekposten die, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, de belastbare winst van een vennootschap kunnen verminderen. Deze aftrekposten worden sequentieel toegepast nadat het belastbare resultaat is bepaald en gecorrigeerd voor bepaalde niet-aftrekbare bestanddelen.
### 2.1 De volgorde van aftrekbewerkingen
De fiscale wetgeving voorziet in een strikte volgorde voor de toepassing van aftrekbewerkingen. Deze volgorde is cruciaal, aangezien een aftrekpost slechts kan worden toegepast zolang er nog belastbare winst overblijft na de voorgaande stappen. Aftrekbewerkingen kunnen dus niet leiden tot een negatief belastbaar resultaat; dit in tegenstelling tot aanpassingen in meer die wel tot een negatief resultaat kunnen leiden. De belangrijkste stappen in de bepaling van de belastbare winst, inclusief de specifieke aftrekposten, zijn:
1. **Eerste bewerking:** Bepaling van de in principe belastbare winst.
2. **Tweede bewerking:** Indeling van de winst naar oorsprong (Belgische winsten versus bij verdrag vrijgestelde winsten).
3. **Derde bewerking:** Aftrek van niet-belastbare bestanddelen.
4. **Vierde bewerking:** Deductie voor dubbele belasting (DBI-aftrek).
5. **Vijfde bewerking:** Aftrek voor innovatie-inkomsten.
6. **Zesde bewerking:** Investeringsaftrek.
7. **Zevende bewerking:** Aftrek voor groepsbijdrage.
8. **Achtste tot elfde bewerking:** Toepassing van overgedragen aftrekken (overgedragen DBI, overgedragen aftrek innovatie-inkomsten, overgedragen verliezen, overgedragen aftrek voor risicokapitaal).
### 2.2 Aftrek van niet-belastbare bestanddelen (code 1432)
Dit betreft specifieke posten die, hoewel ze op zichzelf niet belastbaar zijn, wel eerst in mindering worden gebracht op de winst voordat verdere aftrekposten worden toegepast. Het resterende saldo na deze aftrek is niet overdraagbaar naar volgende belastbare tijdperken.
* **Giften:**
* **Voorwaarden:** De giften moeten gebeuren in geld aan een door de fiscus erkende instelling. Het bedrag van de gift moet minimaal 40 euro bedragen. De totale giften die in aftrek kunnen worden genomen, zijn beperkt tot maximaal 5% van de winst na de eerste bewerking, met een absolute maximumgrens van 500.000 euro. De begunstigde instelling moet een fiscaal attest verstrekken.
* **Overdraagbaarheid:** Giften die niet in een bepaald jaar in aftrek genomen kunnen worden, zijn niet overdraagbaar naar een volgend belastbaar tijdperk.
* **Andere economische vrijstellingen:**
* Vrijstelling sociaal passief wegens eenheidsstatuut (momenteel onderwerp van wetsontwerp ter afschaffing).
* Gewestelijke inkomenscompensatievergoedingen, zoals de hinderpremie bij openbare werken.
### 2.3 De DBI-aftrek (Deductie voor Beroepsinkomsten uit het buitenland) (Art. 202-205 WIB 92)
De DBI-aftrek beoogt de dubbele belasting van dividenden, inkoop- en liquidatiebonussen te vermijden wanneer deze worden uitgekeerd door een dochtervennootschap aan een moedermaatschappij. Dit is met name relevant in het kader van de Europese moeder-dochterrichtlijn.
* **Doel:** Het voorkomen van dubbele belasting op dividenden tussen vennootschappen, in lijn met Europese regelgeving die bronheffing en verdere belasting door de lidstaat van de moedermaatschappij moet beperken.
* **Voorwaarden voor de aftrek:**
* **Volle eigendom:** De aandelen moeten in volle eigendom zijn van de ontvangende vennootschap.
* **Minimum bezitsduur:** De aandelen moeten gedurende minimaal één jaar worden aangehouden.
* **Participatievereiste:** Er moet sprake zijn van:
* Een aandelenparticipatie van minimaal 10%; OF
* Een aandelenparticipatie met een waarde van minimaal 2,5 miljoen euro.
* Vanaf aanslagjaar 2026 geldt voor grote vennootschappen een bijkomende voorwaarde: de aandelen moeten de aard hebben van Financiële Vaste Activa (FVA).
* **Taxatievereiste:** De uitkerende vennootschap mag niet vrijgesteld zijn van inkomstenbelasting en mag niet gevestigd zijn in een land met een significant gunstiger belastingregime dan België.
* **Toepassingsgebied:** De DBI-aftrek is van toepassing op:
* Ontvangen dividenden.
* Inkoop- en liquidatiebonussen.
* **Berekening:** De aftrek bedraagt 100% van het brutobedrag van het dividend.
* **Beperking:** De aftrek is beperkt tot de winst die overblijft na de derde bewerking, verminderd met bepaalde "slechte" verworpen uitgaven. Deze beperking geldt niet voor dividenden afkomstig uit de Europese Economische Ruimte (EER).
* **Overdraagbaarheid:** Enkel DBI-dividenden uit de EER kunnen worden overgedragen naar een volgend belastbaar tijdperk (als achtste bewerking).
### 2.4 Aftrek voor innovatie-inkomsten (Art. 205/1-4 WIB 92)
Deze aftrek richt zich op inkomsten die voortkomen uit intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten) die aan bepaalde kwalificatiecriteria voldoen.
* **Definitie:** Innovatie-inkomsten zijn inkomsten die gegenereerd worden uit kwalificerende intellectuele eigendomsrechten.
* **Berekeningsformule:** De aftrek wordt berekend als 85% van de netto-inkomsten uit kwalificerende IE-rechten, vermenigvuldigd met een nexus-breuk. De nexus-breuk verhoudt de eigen onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven met betrekking tot het IE-recht tot de globale uitgaven met betrekking tot datzelfde recht, vermenigvuldigd met een factor 1,30. De formule kan als volgt worden weergegeven:
$$ \text{Aftrek} = 0,85 \times (\text{Netto-inkomsten uit kwalificerende IE-rechten}) \times \left( \frac{\text{Eigen O\&O uitgaven mbt IE-recht}}{\text{Globale uitgaven mbt IE-recht}} \times 1,30 \right) $$
* **Overdraagbaarheid:** Het overschot van deze aftrek dat niet in een belastbaar tijdperk kan worden toegepast, is overdraagbaar naar een volgend tijdperk en wordt behandeld als de negende bewerking.
### 2.5 Investeringsaftrek (code 1437)
De investeringsaftrek is een stimulans voor vennootschappen om te investeren in materiële en immateriële vaste activa.
* **Algemene voorwaarden:**
* De investering moet betrekking hebben op afschrijfbare materiële vaste activa (MVA) en immateriële vaste activa (IVA).
* De activa moeten zich in nieuwe staat bevinden.
* De activa moeten in België worden gebruikt voor de beroepswerkzaamheid.
* De investering moet plaatsvinden tijdens het boekjaar.
* **Uitgesloten investeringen:**
* Vaste activa die niet uitsluitend voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
* Activa waarvan gebruiksrechten aan derden worden afgestaan.
* Niet-afschrijfbare activa of vaste activa met een afschrijvingsperiode korter dan 3 jaar.
* Personenwagens en auto's voor dubbel gebruik.
* Bijkomende kosten bij de aankoopprijs of onrechtstreekse productiekosten die ineens ten laste van het resultaat worden genomen.
* **Toepassingswijzen:**
* **Eenmalige investeringsaftrek (vanaf 1/1/2025):**
1. **Basis aftrek:**
* 10% voor kleine vennootschappen.
* 20% voor digitale vaste activa (voor alle vennootschappen).
2. **Thematische aftrek:**
* 40% voor kleine vennootschappen (en 30% voor grote vennootschappen, met een wetsontwerp dat dit ook 40% zou maken). Deze aftrek is gericht op:
* Efficiënt energieverbruik en hernieuwbare energie.
* Koolstofemissievrij vervoer.
* Andere milieuvriendelijke investeringen.
* Digitale ondersteuning.
3. **Technologie-aftrek:** 13,5% voor octrooien en milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) die het leefmilieu ten goede komen.
* **Gespreide investeringsaftrek:** Deze werd jaarlijks toegepast op het bedrag van de afschrijving. Voor gewone investeringen is deze afgeschaft voor vennootschappen vanaf aanslagjaar 2007. Voor vennootschappen blijft deze enkel mogelijk voor de technologie-aftrek voor milieuvriendelijke O&O-investeringen, met een tarief van 20,5% (vanaf 1/1/2025).
* **Overdraagbaarheid:**
* Investeringen die recht geven op de basisaftrek (10% of 20%) zijn overdraagbaar naar het volgende belastbaar tijdperk (met een wetsontwerp dat dit onbeperkt maakt).
* Overige investeringsaftrekken zijn onbeperkt overdraagbaar binnen de zesde bewerking.
### 2.6 Aftrek voor groepsbijdrage (Artikel 205/5, WIB 92)
Dit mechanisme maakt fiscale consolidatie mogelijk binnen een groep van verbonden Belgische vennootschappen, waardoor winsten van winstgevende entiteiten kunnen worden overgedragen aan verlieslatende entiteiten binnen dezelfde groep.
* **Principe:** Een winstgevend lid van de groep kan een "groepsbijdrage" verstrekken aan een verlieslatend lid.
* **Voorwaarden:**
* De transactie moet plaatsvinden tussen Belgische entiteiten (moeder, dochter, vaste inrichtingen).
* **Fiscale behandeling:**
* **Voor de verstrekkende vennootschap:** De groepsbijdrage is aftrekbaar in de zevende bewerking (code 1445).
* **Voor de verkrijgende vennootschap:** Het ontvangen bedrag wordt toegevoegd aan de belastbare basis via een aanpassing in min (code 1067).
### 2.7 De maximumkorf en overgedragen aftrekken
Nadat de aftrek voor groepsbijdrage is toegepast, wordt de resterende winst het referentiepunt voor de "maximumkorf" en de toepassing van overgedragen aftrekken.
* **De maximumkorf (code 1440):**
* **Berekening:** De aftrekbare winst wordt beperkt tot 1.000.000 euro plus 70% van het winstsaldo boven 1.000.000 euro. Dit mechanisme dient als een vorm van minimumbelasting.
* **Niet-toepasbare aftrekken:** Aftrekken die niet volledig kunnen worden benut door deze maximumkorf zijn onbeperkt overdraagbaar naar volgende belastbare tijdperken.
* **Overgedragen aftrekken:**
* **Overgedragen DBI-aftrek (achtste bewerking, code 1441):** Enkel DBI-dividenden uit de EER.
* **Overgedragen aftrek innovatie-inkomsten (negende bewerking, code 1442):** Overschotten van de aftrek voor innovatie-inkomsten.
* **Overgedragen verliezen (tiende bewerking, code 1436):** Verliezen uit vorige belastbare tijdperken (negatief resultaat uit de eerste bewerking) zijn onbeperkt overdraagbaar.
* **Overdracht bij overname:** De aftrek van verliezen in een overgenomen vennootschap is in principe niet toegestaan, tenzij de overdracht aan rechtmatige financiële en economische behoeften beantwoordt.
* **Overgedragen aftrek voor risicokapitaal (elfde bewerking, code 1443/1444):** Betreft specifieke aftrekken gerelateerd aan risicokapitaal.
### 2.8 Aftrekverbod (Code 1420)
Bepaalde bestanddelen van de winst, voortkomend uit specifieke transacties of voordelen, zijn onderworpen aan een aftrekverbod. Dit betekent dat de aftrekbewerkingen niet mogen worden toegepast op het deel van de winst dat aan deze specifieke oorsprong te wijten is. De belastbare basis is minimaal gelijk aan het bedrag dat aan deze aftrekverboden onderworpen is.
* **Voorbeelden van belastbare winst waarop aftrekverboden van toepassing zijn:**
* Verworven abnormale en goedgunstige voordelen.
* Niet-aftrekbare autokosten (bv. 17% of 40% van de autokosten).
* Specifieke voordelen uit werknemersparticipaties en winstpremies.
---
# De korf voor overgedragen aftrekken
Dit onderwerp behandelt de maximale limiet die geldt voor bepaalde fiscale aftrekken, met speciale aandacht voor hoe overgedragen aftrekken, zoals die van DBI, innovatie-inkomsten en eerdere verliezen, binnen deze korf worden behandeld.
### 3.1 Algemene principes van de winstbepaling en aftrekbewerkingen
Het proces van winstbepaling omvat meerdere stappen, waarbij de volgorde cruciaal is voor de correcte toepassing van aftrekken. Een aftrekbewerking kan worden toegepast zolang er winst overblijft en kan niet leiden tot een negatief belastbaar resultaat. Dit staat in contrast met een aanpassing in meer, die de belastbare basis wel kan verlagen tot een negatief resultaat.
Het schema voor de winstbepaling ziet er als volgt uit:
1. **Eerste bewerking**: Vaststelling van het resultaat van het belastbare tijdperk (code 1410).
2. **Aanpassing voor aftrekverboden**: Bestanddelen waarop een aftrekverbod van toepassing is, worden in mindering gebracht (code 1420).
3. **Resterend resultaat**: Het resultaat na aftrekverboden (code 1430). Indien dit negatief is, volgt er geen verdere aftrekbewerking en wordt het als fiscaal over te dragen verlies beschouwd.
4. **Tweede bewerking**: Indeling van de winst naar oorsprong (code 1431), voornamelijk relevant voor Belgische vennootschappen met buitenlandse vaste inrichtingen. Winsten die vrijgesteld zijn bij verdrag worden apart behandeld van winsten die dat niet zijn.
5. **Derde bewerking**: Aftrek van niet-belastbare bestanddelen (code 1432). Saldo dat hieruit voortvloeit, is niet overdraagbaar. Voorbeelden hiervan zijn giften (met specifieke voorwaarden inzake bedrag en begunstigde), vrijstelling van sociaal passief wegens eenheidsstatuut (dat naar verwachting afgeschaft wordt) en gewestelijke inkomenscompensatievergoedingen.
6. **Vierde bewerking**: DBI-aftrek (code 1433).
7. **Vijfde bewerking**: Aftrek voor innovatie-inkomsten (code 1439).
8. **Zesde bewerking**: Investeringsaftrek (code 1437).
9. **Zevende bewerking**: Aftrek van groepsbijdrage (code 1445).
10. **Saldo voor de maximumkorf**: Het resultaat na de zevende bewerking vormt de grondslag voor de berekening van de limiet (code 1440).
11. **Achtste bewerking**: Overgedragen DBI-aftrek (code 1441).
12. **Negende bewerking**: Overgedragen aftrek innovatie-inkomsten (code 1442).
13. **Tiende bewerking**: Aftrek van vorige verliezen (code 1436).
14. **Elfde bewerking**: Aftrek overgedragen aftrek voor risicokapitaal (code 1443/1444).
Het uiteindelijke saldo na al deze bewerkingen bepaalt de resterende winst volgens oorsprong (code 1450).
> **Tip:** Het is essentieel om de voorgeschreven volgorde van de aftrekbewerkingen strikt te respecteren.
### 3.2 Specifieke aftrekvormen en hun behandeling
#### 3.2.1 DBI-aftrek (Deelnamebewijs)
De DBI-aftrek (art. 202-205 WIB 92) is bedoeld om dubbele belasting op winsten uit aandelenparticipaties te vermijden, conform de Europese moeder-dochterrichtlijn.
**Voorwaarden voor DBI-aftrek:**
* Volledige eigendom van de aandelen.
* Minimum bezitsduur van 1 jaar.
* Participatievereiste:
* Een aandelenparticipatie van minimaal 10%.
* Of een aandelenparticipatie van minimaal 2,5 miljoen euro.
* Vanaf aanslagjaar 2026 is er voor grote vennootschappen een bijkomende voorwaarde dat de aandelen de aard van Financiële Vaste Activa (FVA) moeten hebben.
* Taxatievereiste: Er zijn uitsluitingsgevallen, zoals vennootschappen die niet aan de inkomstenbelasting onderworpen zijn of gevestigd zijn in een land met een aanmerkelijk gunstiger belastingregime.
**Toepasselijke inkomsten:**
* Ontvangen dividenden.
* Inkoop- en liquidatiebonussen.
De aftrek bedraagt 100% van het brutobedrag van het dividend. Dit wordt ingevuld bij code 1433. De aftrek is echter beperkt tot de winst die overblijft na de derde bewerking, verminderd met bepaalde "ongunstige" verworpen uitgaven. Deze beperking geldt niet voor dividenden afkomstig uit de Europese Economische Ruimte (EER).
**Overdraagbaarheid:**
* De niet-toegepaste DBI-aftrek is overdraagbaar naar een volgende belastbaar tijdperk (achtste bewerking, code 1441), maar dit geldt enkel voor dividenden uit de EER.
In een latere fase (ARIZONA) zal de DBI-aftrek omgevormd worden naar een aanpassing in meer van de beginstand van de reserves.
#### 3.2.2 Aftrek voor innovatie-inkomsten
Deze aftrek (art. 205/1-4 WIB 92) is van toepassing op inkomsten die voortvloeien uit kwalificerende intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten).
**Berekening van de aftrek:**
De aftrek wordt berekend als:
$$ \text{Aftrek} = 85\% \times \text{netto-inkomsten uit kwalificerende IE-rechten} \times \left( \frac{\text{eigen O\&O uitgaven mbt IE-recht}}{\text{globale uitgaven mbt IE-recht}} \right) \times 1,30 $$
De term $\frac{\text{eigen O\&O uitgaven mbt IE-recht}}{\text{globale uitgaven mbt IE-recht}}$ wordt ook wel de nexus-breuk genoemd.
**Overdraagbaarheid:**
Het overschot van deze aftrek is overdraagbaar naar een volgend belastbaar tijdperk en wordt verwerkt in de negende bewerking (code 1442).
#### 3.2.3 Investeringsaftrek
De investeringsaftrek (code 1437) is een aftrek voor gedane investeringen in afschrijfbare materiële en immateriële vaste activa (MVA en IVA), mits deze aan specifieke voorwaarden voldoen.
**Voorwaarden:**
* Activa in nieuwe staat.
* In België gebruikt voor de beroepswerkzaamheid.
* Gedurende het boekjaar verricht.
**Uitgesloten investeringen:**
* Vaste activa die niet uitsluitend voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
* Activa waarvan de gebruiksrechten aan derden worden afgestaan.
* Niet-afschrijfbare activa en activa die minder dan drie jaar zijn afgeschreven.
* Personenwagens en auto's voor dubbel gebruik.
* Bijkomende kosten bij de aankoopprijs of onrechtstreekse productiekosten die ineens in de kosten geboekt worden.
**Toepassingsvormen:**
1. **Eenmalige investeringsaftrek (vanaf 1/1/2025):**
* **Basis:** 10% voor kleine vennootschappen; 20% voor digitale vaste activa (verdubbelde basisaftrek).
* **Thematische aftrek:** 40% voor kleine vennootschappen, of 30% voor grote vennootschappen (wetsontwerp 3 juli 2025 voorziet 40% voor alle vennootschappen). Dit geldt voor investeringen in efficiënt energieverbruik, hernieuwbare energie, koolstofemissievrij vervoer en andere milieuvriendelijke investeringen, evenals digitale ondersteuning.
* **Technologie-aftrek:** 13,5% voor octrooien en milieuvriendelijke investeringen in O&O die het leefmilieu ten goede komen.
2. **Gespreide investeringsaftrek:**
* Werd jaarlijks toegepast op het afschrijvingsbedrag van MVA of IVA.
* Voor gewone investeringen is dit voor vennootschappen afgeschaft vanaf aanslagjaar 2007.
* Voor vennootschappen is dit enkel nog mogelijk voor de technologie-aftrek voor investeringen in O&O die het leefmilieu ten goede komen: 20,5% (vanaf 1/1/2025).
**Overdraagbaarheid van investeringsaftrek:**
* Investeringen die recht geven op de basisaftrek (10% of 20%) zijn overdraagbaar naar het volgende belastbaar tijdperk (wetsontwerp 3 juli 2025: onbeperkt overdraagbaar).
* Overige investeringsaftrekken zijn onbeperkt overdraagbaar binnen de zesde bewerking.
### 3.3 De maximumkorf en de behandeling van overgedragen aftrekken
Na de eerste zeven bewerkingen wordt een "saldo winst" vastgesteld (code 1440). Dit saldo vormt de grondslag voor de berekening van de maximumkorf.
**Berekening van de maximumkorf:**
De limiet wordt berekend als:
$$ \text{Korflimiet} = 1.000.000 \text{ euro} + 70\% \times (\text{winstsaldo boven 1.000.000 euro}) $$
Dit systeem is deels bedoeld als een minimumbelasting.
**Overdraagbaarheid van niet-toegepaste aftrekken:**
Aftrekken die niet volledig kunnen worden toegepast vanwege de maximumkorf, zijn onbeperkt overdraagbaar naar volgende belastbare tijdperken. Deze overgedragen aftrekken worden behandeld in de volgende bewerkingen:
* **Achtste bewerking**: Overgedragen DBI-aftrek (code 1441). Dit geldt enkel voor dividenden uit de EER.
* **Negende bewerking**: Overgedragen aftrek innovatie-inkomsten (code 1442).
* **Tiende bewerking**: Aftrek van vorige verliezen (code 1436). Een verlies van een vorig jaar (negatief resultaat uit de eerste bewerking) is onbeperkt overdraagbaar. Er zijn echter uitzonderingen op de aftrek van verliezen bij overnames van vennootschappen, tenzij de overdracht aan rechtmatige financiële en economische behoeften beantwoordt.
* **Elfde bewerking**: Aftrek overgedragen aftrek voor risicokapitaal (code 1443/1444).
**Speciale regeling voor kleine vennootschappen:**
Voor kleine vennootschappen zijn de verliezen van de eerste vier belastbare tijdperken vrijgesteld van de beperking door de maximumkorf.
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat de aftrekbewerkingen worden toegepast op het resterende resultaat na aftrekverboden (code 1430), en niet op het oorspronkelijke resultaat (code 1410). Aftrekverboden zelf zijn gericht op specifieke delen van de winst die voortkomen uit bepaalde transacties of voordelen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belastbare winst | Het deel van de winst van een onderneming dat onderworpen is aan vennootschapsbelasting na aftrek van alle toegestane kosten en aftrekposten. |
| Aftrekbewerking | Een aanpassing die de belastbare winst vermindert, toe te passen zolang er winst overblijft. Dit kan niet leiden tot een negatief resultaat. |
| Resterend resultaat | Het resultaat na de eerste bewerking, dat nog verdere aanpassingen kan ondergaan om de uiteindelijk belastbare winst te bepalen. |
| Fiscaal over te dragen verlies | Een negatief resultaat dat in volgende belastbare tijdperken kan worden afgetrokken van toekomstige winsten. |
| Omdeling naar oorsprong | De opsplitsing van de winst op basis van waar deze vandaan komt, bijvoorbeeld uit België of uit buitenlandse vaste inrichtingen, afhankelijk van dubbelbelastingverdragen. |
| Niet-belastbare bestanddelen | Inkomsten of winsten die uit de belastbare basis worden uitgesloten, zoals giften onder bepaalde voorwaarden of bepaalde compensatievergoedingen. |
| DBI-aftrek (Dividend- en winstuitkeringsaftrek) | Een aftrek die van toepassing is op dividenden en winstuitkeringen ontvangen door een vennootschap van haar dochterondernemingen, onder specifieke voorwaarden zoals een minimale participatie en bezitsduur. |
| Innovatie-inkomsten | Inkomsten die voortvloeien uit kwalificerende intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten), waarvoor een specifieke aftrek kan worden toegepast. |
| Nexus-breuk | Een formule die de verhouding weergeeft tussen eigen onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven met betrekking tot een IE-recht en de globale uitgaven voor dat recht, gebruikt om de aftrek voor innovatie-inkomsten te berekenen. |
| Investeringsaftrek | Een fiscale tegemoetkoming voor vennootschappen die investeren in bepaalde afschrijfbare activa die nieuw zijn en in België worden gebruikt voor de beroepswerkzaamheid. |
| Groepsbijdrage | Een mechanisme binnen fiscale consolidatie waarbij een winstgevend lid van een groep een deel van zijn winst kan overdragen aan een verlieslatend lid, wat aftrekbaar is voor de gever en de belastbare basis van de nemer verhoogt. |
| Maximumkorf | Een wettelijke beperking op het totale bedrag aan bepaalde aftrekken dat in een belastbaar tijdperk kan worden toegepast, vaak gebaseerd op een vast bedrag plus een percentage van de resterende winst. |
| Overgedragen aftrek | Een aftrekpost die niet volledig kon worden toegepast in het oorspronkelijke belastbare tijdperk en die kan worden overgedragen naar toekomstige tijdperken, onderhevig aan specifieke regels. |
Cover
PPT_Venb_3KM_reeks_6_(Belastingberekening)_25-26.pptx
Summary
# Berekening van de basisbelasting
Dit hoofdstuk behandelt de berekening van de basisbelasting binnen het Belgische vennootschapsrecht, met aandacht voor het gewone stelsel, diverse tarieven en afzonderlijke aanslagen.
## 1. Berekening van de basisbelasting
De berekening van de basisbelasting volgt het "gewone stelsel van aanslag". Dit stelsel kent een algemeen basistarief, een verminderd basistarief en bijzondere tarieven, evenals afzonderlijke aanslagen voor specifieke situaties zoals niet bewezen lasten en de liquidatiereserve.
### 1.1 Het gewone stelsel van aanslag
#### 1.1.1 Basistarief
Het algemene basistarief voor de vennootschapsbelasting bedraagt 25%.
#### 1.1.2 Verminderd basistarief
Een verminderd tarief van 20% is van toepassing op het deel van de belastbare grondslag dat 100 000 euro niet overschrijdt. Dit verlaagde tarief is onderworpen aan specifieke voorwaarden.
#### 1.1.3 Voorwaarden voor het verminderde tarief
Om van het verminderde tarief van 20% te kunnen genieten, moet de vennootschap aan de volgende voorwaarden voldoen:
1. **Kleine vennootschap:** De vennootschap moet op het moment van het aanleggen van de liquidatiereserve worden beschouwd als een kleine vennootschap.
2. **Geen financiële vennootschap:** De vennootschap mag geen financiële vennootschap zijn. Dit betekent dat de beleggingswaarde van de aandelen die de vennootschap bezit, maximaal 50% mag bedragen van het gestorte kapitaal, de belaste reserves en de geboekte meerwaarden (op eindbalans).
3. **Aandeelhouderschap:** De aandelen die het kapitaal vertegenwoordigen, moeten op de datum van afsluiten van het boekjaar voor ten minste de helft in handen zijn van natuurlijke personen of verenigingen zonder winstoogmerk (vzw's).
4. **Bezoldiging van bedrijfsleider:** De vennootschap moet aan minstens één bedrijfsleider een bezoldiging toekennen van minstens 45 000 euro per jaar.
* Deze voorwaarde is niet van toepassing in de eerste vier belastbare tijdperken van de vennootschap, tenzij er sprake is van een omvorming van een eenmanszaak naar een vennootschap.
* Indien de belastbare winst van de vennootschap lager is dan 45 000 euro, dan dient de minimumbezoldiging gelijk te zijn aan deze belastbare winst.
* Volgens het "Zomerakkoord" moet de bezoldiging minstens 50 000 euro bedragen en mag deze maximaal voor 20% bestaan uit voordelen van alle aard (VAA).
#### 1.1.4 Bijzondere tarieven
Naast het algemene en het verminderde tarief bestaan er ook bijzondere tarieven die van toepassing zijn in specifieke situaties (zoals hieronder beschreven bij afzonderlijke aanslagen).
### 1.2 Afzonderlijke aanslagen
Afzonderlijke aanslagen zijn heffingen die op specifieke inkomsten of reserves worden toegepast, los van de algemene belastbare winst.
#### 1.2.1 Aanslag op niet bewezen lasten en bedragen
Dit betreft een bijzondere aanslag van 100%, die soms ook 50% kan bedragen. Dit wordt beschouwd als een "vergelegen uitgave" (VU), wat betekent dat de niet-bewezen lasten niet aftrekbaar zijn als beroepskost.
* Deze heffing is altijd verschuldigd, ongeacht of de vennootschap een fiscaal verlies lijdt.
* Er kunnen geen aftrekbewerkingen worden toegepast op de aanslagbasis en er is geen verrekening mogelijk met voorheffingen.
Er worden verschillende categorieën onderscheiden:
* **Geheime commissielonen:** Dit zijn vergoedingen en voordelen van alle aard (VAA) die niet op individuele fiches worden vermeld. Hierop rust een bijzondere aanslag van 100%. Indien de begunstigde een rechtspersoon is, kan dit 50% bedragen.
* **Ontsnappingsroutes:**
1. Spontane aangifte door de begunstigde.
2. Identificatie van de begunstigde binnen twee jaar en zes maanden vanaf de eerste dag van het aanslagjaar.
3. Indien de begunstigde niet tijdig geïdentificeerd wordt, maar de vennootschap kan bewijzen dat de begunstigde belastingen heeft betaald op de ontvangen vergoedingen.
* **Meerwinsten:** Dit betreft meerwinsten die voortkomen uit een niet-correcte of frauduleuze boekhouding. Hierop rust een bijzondere aanslag van 100%.
* **Smeergelden:** Ook op smeergelden wordt een bijzondere aanslag van 100% geheven.
#### 1.2.2 Afzonderlijke aanslag op de liquidatiereserve
Deze aanslag is van toepassing op liquidatiereserves die door kleine vennootschappen worden aangelegd.
* **Aanleggen liquidatiereserve:**
* De heffing bedraagt 10% op de liquidatiereserve. Dit is een afzonderlijke aanslag.
* Er moet voldaan worden aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde, wat inhoudt dat de reserve geboekt moet worden op een subrekening van de beschikbare reserves of de wettelijke reserves.
* De maximale liquidatiereserve die kan worden aangelegd, is gelijk aan de winst van het boekjaar na belastingen.
* De aanleg van de liquidatiereserve moet gebeuren via opgave 275A.
* **Uitkering van de liquidatiereserve:**
* Voor liquidatiereserves die uiterlijk op 31 december 2025 werden aangelegd, geldt dat voor uitkeringen vanaf 29 juli 2025 (datum van publicatie van het programmawet in het Belgisch Staatsblad) specifieke tarieven van toepassing zijn.
* Voor liquidatiereserves die na 31 december 2025 worden aangelegd, wordt een verhoging van 6,5% naar 9,8% voorzien in het begrotingsakkoord van 24 november 2025. Dit geldt voor liquidatiereserves aangelegd vanaf een nog te bepalen datum.
> **Tip:** Het is cruciaal om de voorwaarden voor het verminderde tarief en de regels rond de liquidatiereserve nauwkeurig na te leven om fiscale voordelen te behalen en boetes te vermijden.
> **Voorbeeld:** Een kleine vennootschap heeft een belastbare winst van 80 000 euro. Het deel tot 100 000 euro wordt belast tegen 20%, dus op 80 000 euro is het tarief 20%. De vennootschap voldoet aan alle andere voorwaarden. De belasting op dit deel bedraagt $80.000 \times 0.20 = 16.000$ euro. Het resterende deel van de winst wordt tegen het basistarief van 25% belast.
---
# Afzonderlijke aanslagen op de liquidatiereserve
Dit onderdeel gaat dieper in op de specifieke fiscale behandeling van de aanleg en uitkering van een liquidatiereserve, exclusief voor kleine vennootschappen.
### 2.1 Definitie en doel van de liquidatiereserve
Een liquidatiereserve is een specifieke reserve die kleine vennootschappen kunnen aanleggen om een fiscaal gunstiger liquidatie te realiseren. Het doel is om een deel van de winst die op een later moment wordt uitgekeerd, te laten belasten aan een lager tarief dan het standaard vennootschapsbelastingtarief, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
### 2.2 Aanleg van de liquidatiereserve
#### 2.2.1 Toepassingsgebied
De mogelijkheid om een liquidatiereserve aan te leggen is strikt voorbehouden aan **kleine vennootschappen**. Dit moet het geval zijn op het moment van aanleg van de liquidatiereserve.
#### 2.2.2 Fiscale heffing bij aanleg
Bij het aanleggen van de liquidatiereserve wordt een **afzonderlijke aanslag** geheven. Het tarief hiervan bedraagt **10 procent** van het bedrag dat als liquidatiereserve wordt geboekt. Deze heffing is niet onderworpen aan de normale vennootschapsbelastingtarieven.
#### 2.2.3 Onaantastbaarheidsvoorwaarde
Om te kunnen genieten van de gunstige fiscale behandeling bij latere uitkering, moet de liquidatiereserve voldoen aan een **onaantastbaarheidsvoorwaarde**. Dit houdt in dat de gereserveerde bedragen correct moeten worden geboekt. De liquidatiereserve dient te worden opgenomen op een **subrekening van de beschikbare reserves of wettelijke reserves**.
#### 2.2.4 Maximale limiet
Er geldt een maximale limiet voor het bedrag dat als liquidatiereserve kan worden aangelegd. Deze limiet is gelijk aan de **winst van het boekjaar na belasting**.
> **Tip:** De aanleg van de liquidatiereserve en de bijhorende 10% heffing moeten worden aangegeven via het formulier 275A.
### 2.3 Uitkering van de liquidatiereserve
De fiscale behandeling van de uitkering van een liquidatiereserve hangt af van de datum waarop deze reserve werd aangelegd en de datum van uitkering.
#### 2.3.1 Liquidatiereserve aangelegd uiterlijk op 31 december 2025
Voor liquidatiereserves die werden aangelegd uiterlijk op 31 december 2025, geldt dat voor uitkeringen die plaatsvinden **vanaf 29 juli 2025** (de datum van publicatie van de programmawet in het Belgisch Staatsblad), er een specifiek tarief van toepassing is.
#### 2.3.2 Liquidatiereserve aangelegd na 31 december 2025
Voor liquidatiereserves die worden aangelegd na 31 december 2025, zijn er nog geen definitieve tarieven bekend op basis van het begrotingsakkoord van 24 november 2025. Er is sprake van een mogelijke verhoging van het basistarief van 6,5 procent naar **9,8 procent** voor liquidatiereserves aangelegd vanaf een nog te bepalen datum.
### 2.4 Overige relevante fiscale bepalingen
#### 2.4.1 Basistarief roerende voorheffing
Voor de uitkering van dividenden gelden verschillende basistarieven voor de roerende voorheffing. Een **5 procent** tarief is van toepassing op de liquidatiereserve.
#### 2.4.2 VVPR-bis en liquidatiereserve
Er zijn specifieke tarieven voor de roerende voorheffing in het kader van VVPR-bis regelingen in combinatie met liquidatiereserves:
* Een tarief van **20 procent** geldt voor dividenden die betrekking hebben op de liquidatiereserve en VVPR-bis.
> **Tip:** Bij het toepassen van de VVPR-bis regeling moet er rekening mee gehouden worden dat deze enkel van toepassing is voor kleine vennootschappen. De aandelen moeten op naam staan en volgestort zijn.
#### 2.4.3 Begrotingsakkoord 24 november 2025
Het begrotingsakkoord van 24 november 2025 voorziet in een mogelijke verhoging van het tarief van 15 procent naar **18 procent** voor dividenden die worden uitgekeerd vanaf een nog te bepalen datum, met betrekking tot VVPR-bis en de liquidatiereserve.
#### 2.4.4 Voorafbetalingen
De afzonderlijke aanslagen op de liquidatiereserve zijn **niet onderworpen** aan de normale regels voor voorafbetalingen. Dit betekent dat er geen vermeerdering van belasting van 6,75 procent (aanslagjaar 2026) is verschuldigd indien de voorafbetalingen onvoldoende zijn voor deze specifieke aanslag. Voor KMO-vennootschappen geldt er in de eerste drie jaar geen vermeerdering van belasting wegens onvoldoende voorafbetalingen.
---
# Effectief verschuldigde of terugvorderbare belasting
Deze sectie behandelt de behandeling van niet-terugbetaalbare en terugbetaalbare voorheffingen, met een focus op de roerende voorheffing en de toepassing van tarieven op liquidatiereserves en VVPR-bis aandelen.
### 3.1 Niet terugbetaalbare voorheffingen
De Belgische bedrijfsvoorheffing (BBV) wordt beschouwd als een verrekenbare, maar niet terugbetaalbare voorheffing. Dit betekent dat de vennootschap de BBV die door derden is ingehouden op inkomsten die aan de vennootschap toekomen, kan verrekenen met haar eigen verschuldigde belastingen. Indien de BBV echter hoger is dan de verschuldigde belasting, wordt het overschot niet aan de vennootschap terugbetaald.
### 3.2 Terugbetaalbare voorheffingen
Terugbetaalbare voorheffingen daarentegen, kunnen, indien ze de verschuldigde belasting overschrijden, worden teruggevraagd door de vennootschap.
Een belangrijk voorbeeld van een terugbetaalbare voorheffing is de roerende voorheffing (RV).
**Uitzondering binnen de roerende voorheffing:** De RV die de vennootschap ten laste neemt bij de uitkering van een netto-gedecreteerd dividend is **niet** verrekenbaar. Dit is een cruciaal punt om te onthouden, aangezien de vennootschap deze kosten zelf draagt en niet kan recupereren via verrekening.
#### 3.2.1 Toepassing van tarieven op liquidatiereserves en VVPR-bis aandelen
De roerende voorheffing kent verschillende tarieven, afhankelijk van de aard van de uitkering of inbreng:
* **Algemeen basistarief:** 30%
* **Uitzonderingen met verlaagde tarieven:**
* 5% op bepaalde liquidatiereserves.
* 6,5% op liquidatiereserves.
* 15% op dividenden die betrekking hebben op VVPR-bis aandelen.
* 20% op bepaalde liquidatiereserves en dividenden met betrekking tot VVPR-bis aandelen.
##### 3.2.1.1 Liquidatiereserve
De aanleg van een liquidatiereserve is voorbehouden aan **kleine vennootschappen** op het moment van aanleg. Er wordt een afzonderlijke aanslag van **10%** geheven op deze liquidatiereserve. Deze heffing is een specifieke belasting op het gereserveerde bedrag en wordt beschouwd als een afzonderlijke aanslag.
* **Voorwaarden:** De liquidatiereserve moet onaantastbaar zijn. Dit betekent dat het bedrag geboekt moet worden op een subrekening van de beschikbare reserves of de wettelijke reserves.
* **Maximaal bedrag:** De maximale liquidatiereserve die kan worden aangelegd, is gelijk aan de winst van het boekjaar na belastingen.
* **Uitkering van de liquidatiereserve:**
* Voor liquidatiereserves aangelegd uiterlijk op 31 december 2025, gelden specifieke tarieven voor uitkeringen vanaf 29 juli 2025.
* Voor liquidatiereserves aangelegd na 31 december 2025 wordt een verhoging van het tarief naar 9,8% voorzien, van 6,5%, voor uitkeringen vanaf een nog te bepalen datum.
##### 3.2.1.2 VVPR-bis aandelen
Het VVPR-bis regime (Verlaagd Vroegtijdige Prijs-Bis) biedt een verlaagd tarief op dividenden voor kleine vennootschappen.
* **Voorwaarden:**
* De dividenden moeten betrekking hebben op nieuwe inbrengen in geld vanaf 1 juli 2013.
* De nieuwe aandelen moeten op naam zijn en volledig volgestort.
* **Tarieven RV:**
* **20%** voor dividenden die betrekking hebben op het tweede boekjaar na dat van de inbreng (enkel van toepassing voor inbrengen tot 31 december 2025).
* **15%** voor dividenden vanaf het derde boekjaar na dat van de inbreng.
* **Begrotingsakkoord 24 november 2025:** Er is een voorgestelde verhoging van het tarief van 15% naar 18% voor dividenduitkeringen vanaf een nog te bepalen datum.
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke voorwaarden en de timing van de inbrengen en uitkeringen nauwkeurig te volgen om te bepalen welk tarief van roerende voorheffing van toepassing is op VVPR-bis aandelen en liquidatiereserves.
### 3.3 Voorafbetalingen
Onvoldoende voorafbetalingen door de vennootschap kunnen leiden tot een vermeerdering van de te betalen belasting. Voor aanslagjaar 2026 bedraagt deze vermeerdering **6,75%**.
**Belangrijke kanttekening:** Deze vermeerdering is niet van toepassing op de afzonderlijke aanslagen.
#### 3.3.1 Vermijden van de vermeerdering via voorafbetalingen (aj. 2026)
Om de vermeerdering van de belasting te vermijden, kunnen vennootschappen tijdig voorafbetalingen verrichten.
* **KMO-vennootschap:** Een KMO-vennootschap is vrijgesteld van deze vermeerdering in de eerste drie jaar van haar bestaan.
> **Tip:** Goede planning van voorafbetalingen is essentieel om te allen tijde onnodige belastingvermeerderingen te voorkomen. Raadpleeg de geldende regels en tarieven per aanslagjaar.
---
# Voorafbetalingen en vermeerdering van de belasting
Hier is een samenvatting over voorafbetalingen en vermeerdering van de belasting, opgesteld als een examengericht studieonderdeel.
## 4. Voorafbetalingen en vermeerdering van de belasting
Dit onderdeel behandelt de gevolgen van onvoldoende voorafbetaalde belastingen en de bijbehorende vermeerderingspercentages, met specifieke aandacht voor uitzonderingen voor KMO-vennootschappen.
### 4.1 Vermeerdering van de belasting wegens onvoldoende voorafbetalingen
Wanneer een vennootschap onvoldoende voorafbetalingen verricht, kan de verschuldigde belasting verhoogd worden. Voor het aanslagjaar 2026 bedraagt deze vermeerdering 6,75 procent. Deze vermeerdering is niet van toepassing op afzonderlijke aanslagen.
> **Tip:** Het is cruciaal om tijdig en correcte voorafbetalingen te doen om deze bijkomende kost te vermijden. De berekening van de optimale voorafbetalingen is een belangrijk aspect van fiscaal beheer.
#### 4.1.1 Vermijden van de vermeerdering
Om de vermeerdering van de belasting te vermijden, kunnen vennootschappen voorafbetalingen doen.
#### 4.1.2 Uitzonderingen voor KMO-vennootschappen
Kleine vennootschappen (KMO's) genieten een specifieke uitzondering met betrekking tot de vermeerdering wegens onvoldoende voorafbetalingen. Voor de eerste drie belastbare tijdperken na hun oprichting of, in het geval van een omvorming van een eenmanszaak naar een vennootschap, na die omvorming, is er geen vermeerdering verschuldigd, zelfs indien er onvoldoende voorafbetalingen zijn gedaan.
> **Tip:** Dit is een belangrijke fiscale stimulans voor jonge KMO's om hen te ontlasten tijdens de opstartfase. Houd de termijn van drie jaar goed in de gaten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gewoon stelsel van aanslag | Het standaard belastingstelsel waarbij de winst van een vennootschap progressief of tegen een vast tarief wordt belast, afhankelijk van de specifieke regels. |
| Basistarief | Het standaard belastingtarief dat van toepassing is op de belastbare winst van een vennootschap onder het gewone stelsel. |
| Verminderd basistarief | Een lager belastingtarief dat van toepassing is op een deel van de belastbare grondslag, mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan, zoals voor kleine vennootschappen tot een bepaalde winstgrens. |
| Bijzondere tarieven | Specifieke belastingtarieven die van toepassing zijn op bepaalde inkomsten of winsten, zoals liquidatiereserves of meerwinsten, in plaats van het algemene tarief. |
| Afzonderlijke aanslagen | Een belasting die apart wordt geheven op specifieke posten, zoals niet bewezen lasten of liquidatiereserves, en die vaak losstaat van de algemene winstberekening. |
| Niet bewezen lasten en bedragen | Kosten die een vennootschap in haar boekhouding heeft opgenomen, maar waarvoor de fiscale autoriteiten geen sluitend bewijs kunnen vinden of die als niet-aftrekbaar worden beschouwd. |
| Liquidatiereserve | Een reserve die door een vennootschap kan worden aangelegd uit haar winsten na belastingen, met als doel latere uitkering te faciliteren tegen een gunstiger fiscaal regime. |
| Kleine vennootschap | Een vennootschap die aan bepaalde criteria voldoet op het gebied van omzet, balanstotaal en personeelsbestand, wat recht kan geven op specifieke fiscale voordelen zoals een verminderd basistarief. |
| Financiële vennootschap | Een vennootschap die hoofdzakelijk tot doel heeft financiële participaties aan te houden, waarbij de beleggingswaarde van de aandelen een belangrijke indicator is. |
| Bedrijfsleider | Een natuurlijke persoon die leiding geeft aan een vennootschap en daarvoor een bezoldiging ontvangt. |
| Zomerakkoord | Een politiek akkoord dat kan leiden tot aanpassingen in de fiscale wetgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot de minimale bezoldiging van bedrijfsleiders. |
| Geheime commissielonen | Vergoedingen of voordelen die niet op individuele fiches worden vermeld en waarvan de begunstigde niet geïdentificeerd kan worden, wat kan leiden tot een bijzondere aanslag. |
| Meerwinsten | Winsten die voortkomen uit een niet-correcte of frauduleuze boekhouding, wat kan resulteren in een bijzondere aanslag. |
| Smeergelden | Betalingen die worden gedaan om ongeoorloofde voordelen te verkrijgen in het handelsverkeer, en die onderworpen zijn aan een bijzondere aanslag. |
| Onaantastbaarheidsvoorwaarde | Een vereiste waaraan een aanlegde reserve moet voldoen om specifieke fiscale voordelen te genieten, wat inhoudt dat deze reserve niet zomaar mag worden aangewend voor andere doeleinden. |
| Beschikbare reserves | Reserves van een vennootschap die niet wettelijk zijn gebonden en die, onder bepaalde voorwaarden, kunnen worden uitgekeerd of aangewend. |
| Wettelijke reserves | Reserves die door de wet verplicht zijn om door een vennootschap te worden aangelegd en aangehouden. |
| Opgave 275A | Een fiscaal document dat gebruikt wordt voor de aangifte van specifieke informatie met betrekking tot de belasting van vennootschappen. |
| Niet terugbetaalbare voorheffingen | Belastingen die door een vennootschap zijn ingehouden en afgedragen aan de fiscus, welke weliswaar verrekenbaar zijn met de verschuldigde vennootschapsbelasting, maar niet kunnen worden teruggevraagd indien ze de belasting overstijgen. |
| FBB | Federale Belasting (mogelijk gerelateerd aan voorheffingen of een specifieke belastingcategorie). |
| Terugbetaalbare voorheffingen | Belastingen die door een vennootschap zijn ingehouden en afgedragen aan de fiscus, welke zowel verrekenbaar zijn als kunnen worden teruggevraagd indien ze de verschuldigde vennootschapsbelasting overstijgen. |
| Roerende voorheffing (RV) | Een bronbelasting die wordt ingehouden op inkomsten zoals dividenden, rente en royalty's. |
| Netto-gedecreteerd dividend | Het bedrag van een dividend dat na aftrek van de roerende voorheffing wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. |
| VVPR-bis | Een regime dat een verlaagd tarief voor roerende voorheffing biedt op dividenden die betrekking hebben op nieuwe inbrengen in geld vanaf een bepaalde datum, onder voorwaarden. |
| Inbrengen in geld | Kapitaalinjecties die een vennootschap ontvangt door de storting van geld door aandeelhouders of investeerders. |
| Volstort | Wanneer het volledige bedrag van een aandeleninbreng is betaald. |
| Voorafbetalingen | Betalingen van vennootschapsbelasting die de vennootschap gedurende het belastbaar tijdperk verricht om een belastingvermeerdering wegens laattijdige betaling te vermijden. |
| Vermeerdering belasting | Een verhoging van de verschuldigde vennootschapsbelasting die wordt opgelegd wanneer niet tijdig of onvoldoende voorafbetalingen zijn gedaan. |
| KMO-vennootschap | Een vennootschap die valt onder de definitie van een kleine of middelgrote onderneming, vaak met specifieke fiscale en administratieve voordelen. |
Cover
PWP H1 de balans.pdf
Summary
# Indeling en sortering van de balans
De balans wordt ingedeeld en gesorteerd op basis van de liquiditeit van de activa en de opeisbaarheid van de passiva [1](#page=1) [8](#page=8).
### 1.1 Indeling van de actiefzijde
De actiefzijde van de balans wordt gesorteerd op basis van de graad van liquiditeit van de bezittingen, wat aangeeft hoe snel ze in liquide middelen kunnen worden omgezet. De volgorde loopt van minst liquide naar meest liquide [1](#page=1).
#### 1.1.1 Vaste activa
Dit zijn activa die principieel blijvend bestemd zijn voor de uitbating van de onderneming en niet de bedoeling hebben deze te verkopen. De meest voorkomende voorbeelden zijn materiële vaste activa zoals gronden, gebouwen, materieel en uitrusting [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.2 Vlottende activa
Vlottende activa worden onderverdeeld in verschillende categorieën, oplopend in liquiditeit:
* **Vorderingen op meer dan 1 jaar:** Dit zijn tegoeden die pas na meer dan een jaar betaald zullen worden en komen daardoor zelden voor [3](#page=3).
* **Voorraden en bestellingen in uitvoering:** Hieronder vallen de waarden van grond- en hulpstoffen die nog in stock zijn, gereed product en handelsgoederen op balansdatum [4](#page=4).
* **Vorderingen op ten hoogste 1 jaar:** Dit omvat openstaande tegoeden die voortkomen uit de verkoop van handelsgoederen of het leveren van diensten [5](#page=5).
* **Geldbeleggingen:** Dit zijn aandelen, vastrentende effecten en termijndeposito's die de onderneming op een bepaald moment bezit [6](#page=6).
* **Liquide middelen:** Dit is de meest liquide rubriek en omvat de direct beschikbare middelen op bank- en postrekeningen, evenals de kas [7](#page=7).
> **Tip:** Het principe achter de sortering van de actiefzijde is de snelheid waarmee een bezitting kan worden omgezet in contant geld.
### 1.2 Indeling van de passiefzijde
De passiefzijde van de balans wordt ingedeeld volgens de graad van opeisbaarheid van de financieringsmiddelen. Dit betekent dat de middelen die het langst ter beschikking van de onderneming blijven, bovenaan staan [8](#page=8).
#### 1.2.1 Eigen vermogen
Het eigen vermogen staat bovenaan de passiefzijde en vertegenwoordigt het vermogen dat permanent ter beschikking van de onderneming blijft [8](#page=8).
#### 1.2.2 Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Na het eigen vermogen volgen de voorzieningen en uitgestelde belastingen. Voorzieningen voor risico's en kosten kunnen onder andere voorzieningen voor pensioenverplichtingen, grote herstellings- en onderhoudswerken en diverse andere risico's en kosten omvatten [9](#page=9).
#### 1.2.3 Schulden
Onder de schulden wordt vermogen opgenomen dat een tijdelijk karakter heeft omdat de vermogensverschaffers het zullen terugvorderen [10](#page=10).
* **Schulden op meer dan 1 jaar:** Deze rubriek bevat zowel financiële schulden (voornamelijk leningen bij kredietinstellingen) als werkingsschulden en overige schulden. In beide gevallen gaat het om vermogen dat langer dan 12 maanden ter beschikking van de onderneming blijft [10](#page=10).
* **Schulden op ten hoogste 1 jaar:** Hierin worden schulden opgenomen waarvan de initiële looptijd niet langer is dan 12 maanden. Langetermijnschulden die geheel of gedeeltelijk in de komende 12 maanden vervallen, worden hier ook afzonderlijk opgenomen, evenals schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten [11](#page=11).
> **Tip:** De sortering van de passiefzijde weerspiegelt de termijn waarbinnen een schuld moet worden voldaan.
#### 1.2.4 Overlopende rekeningen
Net zoals de actiefzijde, wordt ook de passiefzijde afgesloten met de rubriek overlopende rekeningen [12](#page=12).
---
# Vaste activa
Vaste activa vertegenwoordigen de bezittingen van een onderneming die bedoeld zijn om duurzaam te worden gebruikt in de bedrijfsuitoefening en kenmerken zich door een lage liquiditeit [1](#page=1) [2](#page=2).
### 2.1 Definitie en kenmerken van vaste activa
Vaste activa zijn die activa die, in principe, blijvend bestemd zijn voor de uitbating van de onderneming. Dit betekent dat het niet de bedoeling is om deze activa op korte termijn te verkopen [2](#page=2).
### 2.2 Indeling op de balans
Op de actiefzijde van de balans worden de bezittingen geordend op basis van hun graad van liquiditeit, wat de mate aangeeft waarin ze snel kunnen worden omgezet in liquide middelen of beschikbaar geld. Vaste activa staan vooraan in deze ordening omdat ze de laagste graad van liquiditeit hebben [1](#page=1).
### 2.3 Voorbeelden van vaste activa
Voorbeelden van vaste activa zijn gronden, gebouwen, materieel en uitrusting. De documentatie focust momenteel op materiële vaste activa [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** Het begrijpen van de liquiditeitsgraad is cruciaal voor het correct indelen van de actiefzijde van de balans. Vaste activa vormen de basis van de operationele middelen van een onderneming [1](#page=1).
---
# Vlottende activa
Vlottende activa zijn de activa van een onderneming die naar verwachting binnen één jaar na de balansdatum zullen worden gerealiseerd of verbruikt. Ze worden geordend op liquiditeit, waarbij de meest liquide activa als laatste worden gepresenteerd [3](#page=3).
### 3.1 Categorieën van vlottende activa
De verschillende categorieën vlottende activa worden hieronder besproken, geordend naar hun oplopende liquiditeit.
#### 3.1.1 Vorderingen op meer dan 1 jaar
Dit zijn vorderingen die een looptijd hebben van langer dan één jaar. Vanwege het lange betalingsuitstel aan deze klanten komen ze zelden voor [3](#page=3).
#### 3.1.2 Voorraden en bestellingen in uitvoering
In deze rubriek wordt de waarde opgenomen van onder andere grond- en hulpstoffen die nog op voorraad zijn, gereed product, en handelsgoederen op de balansdatum [4](#page=4).
#### 3.1.3 Vorderingen op ten hoogste 1 jaar
Deze rubriek omvat openstaande tegoeden die voortvloeien uit de verkoop van handelsgoederen of het leveren van diensten [5](#page=5).
#### 3.1.4 Geldbeleggingen
Hierin wordt de waarde opgenomen van aandelen, vastrentende effecten en termijndeposito's die een onderneming op een bepaald moment in haar bezit heeft [6](#page=6).
#### 3.1.5 Liquide middelen
Dit is de meest liquide rubriek binnen de vlottende activa. Het betreft de beschikbare middelen op bank- en postrekeningen, evenals de kas [7](#page=7).
---
# Passiefzijde van de balans
De passiefzijde van de balans categoriseert de financieringsmiddelen van een onderneming op basis van hun opeisbaarheid [8](#page=8).
### 4.1 Structuur en indeling van de passiefzijde
De passiefzijde is opgebouwd volgens de mate van opeisbaarheid van de financieringsmiddelen, beginnend met de middelen die permanent ter beschikking van de onderneming blijven [8](#page=8).
#### 4.1.1 Eigen vermogen
Het eigen vermogen staat bovenaan de passiefzijde van de balans, omdat dit de middelen betreft die permanent ter beschikking van de onderneming blijven [8](#page=8).
#### 4.1.2 Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Na het eigen vermogen volgen de voorzieningen en uitgestelde belastingen [9](#page=9).
Voorzieningen voor risico's en kosten omvatten bijvoorbeeld voorzieningen gevormd voor pensioenverplichtingen, grote herstellings- en onderhoudswerken, en diverse andere risico's en kosten [9](#page=9).
#### 4.1.3 Schulden op lange termijn
Onder de schulden wordt vermogen opgenomen dat een tijdelijk karakter heeft, omdat de vermogensverschaffers dit zullen terugvorderen [10](#page=10).
Schulden op meer dan 1 jaar omvatten zowel financiële schulden, voornamelijk leningen bij kredietinstellingen, als werkingsschulden en overige schulden. Het gaat hier telkens om vermogen dat langer dan 12 maanden ter beschikking van de onderneming blijft [10](#page=10).
#### 4.1.4 Schulden op korte termijn
Schulden op ten hoogste 1 jaar omvatten de eerder genoemde schulden, maar dan met een initiële looptijd van maximaal 12 maanden [11](#page=11).
Daarnaast worden langetermijnschulden die geheel of gedeeltelijk in de komende 12 maanden vervallen, in deze rubriek afzonderlijk opgenomen. Ook schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten vallen hieronder [11](#page=11).
#### 4.1.5 Overlopende rekeningen
Net zoals de actiefzijde, wordt ook de passiefzijde afgesloten met de rubriek X: Overlopende rekeningen [12](#page=12).
> **Tip:** De indeling van de passiefzijde is essentieel voor het analyseren van de financieringsstructuur van een bedrijf. Het geeft inzicht in de lange- en kortetermijnverplichtingen en de bronnen van financiering.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Balans | Een financieel overzicht dat de bezittingen, schulden en het eigen vermogen van een onderneming op een specifiek moment weergeeft, opgesplitst in een actief- en een passiefzijde. |
| Actiefzijde | Het deel van de balans dat de bezittingen van de onderneming toont, geordend volgens de graad van liquiditeit, van minst naar meest liquide. |
| Passiefzijde | Het deel van de balans dat de financieringsbronnen van de onderneming toont, waaronder het eigen vermogen en de schulden, geordend volgens de graad van opeisbaarheid. |
| Liquiditeit | De mate waarin een bezitting snel en zonder waarde-verlies kan worden omgezet in liquide middelen of contant geld. |
| Vaste activa | Bezittingen die voor een langere periode bestemd zijn voor de uitbating van de onderneming en niet bedoeld zijn voor directe verkoop, zoals gebouwen en materieel. |
| Vlottende activa | Bezittingen die naar verwachting binnen een jaar na de balansdatum worden omgezet in liquide middelen, zoals voorraden en vorderingen. |
| Eigen vermogen | Het deel van de financiering van een onderneming dat toebehoort aan de eigenaren, inclusief ingebracht kapitaal en reserves. |
| Schulden | Verplichtingen van de onderneming aan derden die terugbetaald moeten worden, ingedeeld naar looptijd zoals schulden op meer dan 1 jaar en op ten hoogste 1 jaar. |
| Overlopende rekeningen | Rekeningen die betrekking hebben op opbrengsten of kosten die weliswaar in de boekhouding voorkomen, maar waarvan de periode nog niet is verstreken, zoals vooruitbetaalde kosten of nog te ontvangen opbrengsten. |
Cover
Stuvia-6889223-principes-fiscaliteit-yb1188-samenvatting (1).pdf
Summary
# Inleiding tot de Belgische fiscaliteit
Dit onderwerp geeft een overzicht van de basisprincipes, kenmerken en functies van belastingen in België, inclusief de bevoegdheden om belastingen te heffen en de grondwettelijke beginselen die hieraan ten grondslag liggen [6](#page=6).
### 1.1 De aard en functie van belastingen
Belastingen vormen de belangrijkste bron van inkomsten voor de overheid. Ze zijn essentieel voor het financieren van openbare diensten en overheidsuitgaven [6](#page=6).
### 1.2 Wettelijke basis en grondwettelijke beginselen
De bevoegdheid om belastingen te heffen is vastgelegd in de wet. De Belgische grondwet bevat diverse beginselen die de belastingheffing reguleren. Deze beginselen waarborgen een rechtvaardige en gelijke behandeling van belastingplichtigen [6](#page=6).
### 1.3 Gevolgen van de Belgische fiscaliteit op specifieke domeinen
Hoewel de specifieke details van alle fiscale regimes niet diepgaand worden behandeld in dit gedeelte, wordt er kort verwezen naar specifieke fiscale domeinen zoals de btw en registratie- en successierechten. Deze domeinen illustreren de praktische toepassing van fiscale wetgeving [6](#page=6).
### 1.4 Fiscale data
Voor het academiejaar 2024 zijn specifieke fiscale data vastgelegd die relevant zijn voor het examen. Deze data zijn cruciaal voor het correct toepassen van fiscale regels en berekeningen [8](#page=8).
> **Tip:** Zorg ervoor dat u de meest recente fiscale data gebruikt die voor uw examen zijn gespecificeerd. Deze kunnen aanzienlijke invloed hebben op de uitkomst van fiscale berekeningen [8](#page=8).
---
# Personenbelasting
De personenbelasting regelt de heffing van belastingen op de inkomsten van natuurlijke personen die in België wonen, met aandacht voor belastbare inkomsten, een progressief belastingsysteem en de toepassing van de belastingsvrije som [15](#page=15) [16](#page=16) [9](#page=9).
## 2. Personenbelasting
### 2.1 Wie wordt belast?
De personenbelasting (PB) is van toepassing op natuurlijke personen (NP), ongeacht hun nationaliteit, die in België wonen. De feitelijke woonplaats is doorslaggevend, en inschrijving in het rijksregister geldt als vermoeden van rijksinwoner. Voor gehuwden of wettelijk samenwonenden is de belastingswoonplaats de plaats waar het gezin gevestigd is [15](#page=15).
### 2.2 Wanneer wordt er belast?
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het **belastbaar tijdperk** en het **aanslagjaar** [15](#page=15).
* **Belastbaar tijdperk:** Dit is het jaar waarin de belastingplichtige belastbare inkomsten heeft verkregen. Dit wordt ook wel het inkomstenjaar of kalenderjaar genoemd [15](#page=15).
* **Aanslagjaar:** Dit is het jaar waarin de inkomsten uit het belastbaar tijdperk belast worden, dus het jaar volgend op het belastbare tijdperk [15](#page=15).
#### Aangiftetermijnen:
* **30 juni** van het aanslagjaar voor papieren aangiften [15](#page=15).
* **15 juli** van het aanslagjaar voor elektronische indiening en vereenvoudigde boekhouding, ook via een mandataris [15](#page=15).
* **18 oktober** voor complexe aangiften (deel 2, bijvoorbeeld voor zelfstandigen) [15](#page=15).
#### Voorstel vereenvoudigde aangifte:
Voor belastingplichtigen met een stabiele fiscale situatie wordt een voorstel van vereenvoudigde aangifte gestuurd. In dit geval hoeft er geen aangifte te worden ingediend, maar het is cruciaal om het voorstel nauwkeurig te controleren op juistheid en volledigheid. Indien nodig, moet het voorstel worden verbeterd [16](#page=16).
### 2.3 Welke inkomsten zijn belastbaar?
De personenbelasting wordt berekend op basis van vier hoofdcategorieën van inkomsten [16](#page=16):
* **Onroerende inkomsten:** Voornamelijk inkomsten uit gebouwen en terreinen. Het verhuren aan particulieren is fiscaal voordeliger, aangezien men dan belast wordt op het kadastraal inkomen (KI) [16](#page=16).
* **Roerende inkomsten:** Dit omvat voornamelijk interesten en dividenden [16](#page=16).
* **Beroepsinkomsten:** Dit zijn voornamelijk lonen, wedden, pensioenen en werkloosheidsinkomsten [16](#page=16).
* **Diverse inkomsten:** Dit is een restcategorie die onder andere deeleconomie, onderhoudsgelden en toevallige winsten en baten omvat [16](#page=16).
Het totale netto-inkomen wordt verkregen door de som van de netto-inkomsten uit deze vier categorieën, verminderd met aftrekbare bestedingen, om tot het belastbaar inkomen te komen [17](#page=17).
### 2.4 De gezinssituatie en inkomen van minderjarigen
De fiscale situatie van de belastingplichtige (alleenstaande, gehuwd of wettelijk samenwonend) heeft invloed op de aangifte en de aanslag [17](#page=17).
* **Fiscaal alleenstaanden (feitelijk samenwonenden & alleenwonenden):** Zij dienen een afzonderlijke aangifte in, krijgen een afzonderlijke aanslag en hebben geen recht op een huwelijksquotiënt [17](#page=17).
* **Gehuwden & wettelijk samenwonenden:** Zij dienen een gezamenlijke aangifte in, krijgen een gezamenlijke aanslag en hebben recht op een huwelijksquotiënt [17](#page=17).
Bij een wettelijke samenwoning of huwelijk in een bepaald jaar, geldt voor het daaropvolgende aanslagjaar de nieuwe situatie. Hetzelfde geldt voor de beëindiging van wettelijke samenwoning of echtscheiding; de datum van inschrijving in het rijksregister bepaalt wanneer men fiscaal apart wordt behandeld [17](#page=17).
**Inkomsten van een minderjarige:**
De inkomsten van een minderjarige worden grotendeels mee opgenomen in de aangifte van de ouders en deze ouders worden erop belast. Dit betreft roerende, onroerende en diverse inkomsten (met uitzondering van ontvangen onderhoudsgelden). De minderjarige geeft echter altijd zelf zijn beroepsinkomsten en ontvangen onderhoudsgelden aan. De aanslag wordt dan op naam van het kind gevestigd, en deze inkomsten tellen mee als bestaansmiddelen van het kind [17](#page=17).
#### Het systeem van progressieve belastingen:
Dit systeem houdt in dat hoe meer iemand verdient, hoe hoger het belastingtarief dat wordt toegepast. Het tarief stijgt naarmate het inkomen toeneemt [18](#page=18).
> **Voorbeeld van progressieve belastingberekening:**
> Gezamenlijk belastbaar inkomen = 50.000 euro [18](#page=18).
> De berekening is: $17.276,50 + (50.000 – 46.440) \times 50\% = 19.056,50$ euro aan progressieve belasting [18](#page=18).
#### Het systeem van de belastingsvrije som:
De belastingsvrije som is een bedrag van het inkomen dat niet belast wordt. De hoogte ervan kan variëren afhankelijk van de persoonlijke situatie, zoals het aantal personen ten laste [18](#page=18).
> **Voorbeeld van berekening met belastingsvrije som:**
> Alleenstaande met 3 kinderen ten laste [18](#page=18).
> Belastingsvrije som (BVS): $10.160,00 + 10.660,00 + 1.690,00 = 22.510,00$ euro [18](#page=18).
> Belasting op de BVS: $4.026,00 + (22.510,00 – 15.200,00) \times 40\% = 6.950$ euro [18](#page=18).
>
> Om te slaan belasting: $19.056,50$ euro (progressieve belasting) – $6.950,00$ euro (belasting op BVS) = $12.106,50$ euro [18](#page=18).
> **Oefening:**
> Suzie en Jan hebben 2 kinderen ten laste. Suzie verdient 40.000 euro netto belastbaar beroepsinkomen, Jan 20.000 euro. De verhoging voor personen ten laste komt toe aan de echtgenoot met het hoogste inkomen (Suzie) [18](#page=18).
>
> * **Progressieve belasting Suzie:** $8.452 + (40.000 – 26.830) \times 45\% = 14.378,50$ euro [18](#page=18).
> * **BVS Suzie:** $10.160 + 4.760 = 14.920$ euro [18](#page=18).
> * **Belasting op de BVS Suzie:** $2.670 + (14.920 – 10.680) \times 30\% = 3.942$ euro [18](#page=18).
> * **Uiteindelijke om te slaan belasting Suzie:** $14.378,50$ (progressieve belasting) – $3.942$ (belasting op BVS) = $10.436,50$ euro [18](#page=18).
### 2.5 Tax calc
De officiële website voor belastingberekeningen in België is: [https://ccff02.minfin.fgov.be/taxcalc2024/app/anonymous/public/calcbox/home.do](https://ccff02.minfin.fgov.be/taxcalc2024/app/anonymous/public/calcbox/home.do) [19](#page=19).
> **Oefening met Tax Calc simulatie:**
> Dirk en Els hebben 1 zoon Victor (20 jaar, studerend).
> * Dirk: code 250 (bruto belastbaar inkomen?) = 80.000,00 euro, code 286 (bijdrage?) = 30.000,00 euro [19](#page=19).
> * Els: code 250 = 60.000,00 euro, code 286 = 24.000,00 euro [19](#page=19).
>
> Simulatie van de berekening geeft een voordeel van 2.524,81 euro [19](#page=19).
**12 zaken om te weten bij het indienen van uw belastingaangifte:** [https://www.tijd.be/netto/analyse/belastingen/12-zaken-die-u-moet-weten-voor-u-uw-belastingaangifte-invult/10390379.html](https://www.tijd.be/netto/analyse/belastingen/12-zaken-die-u-moet-weten-voor-u-uw-belastingaangifte-invult/10390379.html) [19](#page=19).
Meer informatie voor beginners: [https://www.mijneersteaangifte.be/index-nl.html](https://www.mijneersteaangifte.be/index-nl.html) [19](#page=19).
---
# Netto onroerend inkomen
Dit hoofdstuk behandelt de berekening van het netto onroerend inkomen, inclusief de diverse scenario's voor het aangeven en belasten van inkomsten uit onroerende goederen [20](#page=20).
## 3. Netto onroerend inkomen
### 3.1 Bepaling van het netto-inkomen
Het onroerend inkomen (OI) omvat de inkomsten uit onroerende goederen die tot het privévermogen behoren, zoals de verhuur van een woning, perceel grond of garage. Inkomsten die voortkomen uit verhuur in functie van een beroepswerkzaamheid vallen hier niet onder. Het belastbare inkomen wordt berekend door het totale netto-inkomen te verminderen met aftrekbare bestedingen. Het totale netto-inkomen bestaat uit netto inkomsten van onroerende goederen, roerende goederen en kapitalen, beroepsinkomsten en diverse inkomsten [17](#page=17) [20](#page=20).
Het **kadastraal inkomen (KI)** is de basis voor de berekening en vertegenwoordigt het normale, gemiddelde jaarlijkse netto-inkomen op basis van de nettohuurwaarde in 1975. Om dit aan te passen aan de huidige realiteit, worden er bewerkingen op toegepast [20](#page=20).
De **onroerende voorheffing** is een jaarlijkse Vlaamse belasting op onroerende goederen die in het Vlaams Gewest liggen, berekend op basis van het KI. Deze belasting op de gezinswoning wordt niet meegenomen in de personenbelasting [20](#page=20).
> **Tip:** Het is belangrijk om de juiste codes in de belastingaangifte te gebruiken, afhankelijk van de situatie, zoals gehuwd onder wettelijk stelsel, wettelijk samenwonend of feitelijk samenwonend. Het actief zelf berekenen van het KI is niet vereist voor het examen, maar het herkennen van de situatie en het correct invullen van de aangifte wel [21](#page=21).
### 3.2 Eigen woning
Een eigen woning is de woning waarin men woont, of een woning waarin men niet woont om beroepsredenen, sociale redenen, of vanwege verbouwingen. Als een woning bijvoorbeeld leegstaat omdat de eigenaar in een rusthuis verblijft (sociale reden) of als men in een andere stad huurt vanwege werk (beroepsreden), is de huur die men hier eventueel voor ontvangt niet belastbaar in de personenbelasting. Voor de eigen woning is er geen belastbaar onroerend inkomen (OI) aan te geven in de personenbelasting. Wel blijft de onroerende voorheffing van toepassing [22](#page=22).
### 3.3 Onroerend goed gebruikt voor beroepsdoeleinden
Wanneer een deel van een woning beroepsmatig wordt gebruikt, bijvoorbeeld een garage beneden en een woongedeelte boven, dient slechts het aandeel van het KI van het woongedeelte te worden aangegeven. Het beroepsmatige deel van het KI wordt ingevuld in code 105 van de aangifte. De winst van de ondernemer zal hoger zijn doordat deze geen pand hoeft te huren, wat resulteert in een hoger beroepsinkomen waarin het onroerend inkomen verrekend zit [22](#page=22).
### 3.4 Tweede verblijf dat niet verhuurd is
Een tweede, niet-verhuurd verblijf wordt belast op basis van het kadastraal inkomen. Het belastbare onroerend inkomen wordt berekend door het KI te indexeren en vervolgens 40% van het geïndexeerde KI toe te voegen [22](#page=22).
De formule hiervoor is: Belastbaar OI = $(\text{KI} \times \text{indexatiecoëfficiënt}) \times 1.40$ [22](#page=22).
Voor AJ 2024 is de indexatiecoëfficiënt 2,0915 [23](#page=23).
### 3.5 Onroerend goed dat aan een NP wordt verhuurd voor privégebruik
Wanneer een onroerend goed aan een natuurlijk persoon (NP) wordt verhuurd voor privégebruik, wordt het belastbaar onroerend inkomen berekend op basis van het KI. De berekening is hetzelfde als voor een niet-verhuurd tweede verblijf: het KI wordt geïndexeerd en daar komt 40% bovenop [22](#page=22).
De formule is: Belastbaar OI = $(\text{KI} \times \text{indexatiecoëfficiënt}) \times 1.40$ [22](#page=22).
Voor AJ 2024 is de indexatiecoëfficiënt 2,0915 [23](#page=23).
### 3.6 Onroerend goed verhuurd aan rechtspersoon (géén vennootschap) die OG ter beschikking stelt aan natuurlijk persoon als woning
In dit specifieke geval (bijvoorbeeld verhuur aan het OCMW dat het pand aan een natuurlijk persoon ter beschikking stelt als woning) is de berekening van het belastbaar onroerend inkomen identiek aan het verhuren aan een natuurlijk persoon voor privégebruik. Het KI wordt geïndexeerd en daar wordt 40% bijgeteld [22](#page=22).
De formule is: Belastbaar OI = $(\text{KI} \times \text{indexatiecoëfficiënt}) \times 1.40$ [22](#page=22).
Voor AJ 2024 is de indexatiecoëfficiënt 2,0915 [23](#page=23).
### 3.7 Onroerend goed dat aan een NP wordt verhuurd voor beroepsgebruik
Wanneer een onroerend goed aan een natuurlijk persoon (NP) wordt verhuurd voor beroepsgebruik (bv. een garagist, bakker), wordt het belastbaar onroerend inkomen berekend op basis van de nettohuur. De nettohuur is de brutohuur minus de werkelijke kosten. Er is echter een minimumgrens: de nettohuur mag niet lager zijn dan het geïndexeerde KI plus 40% van de brutohuur. De kosten die men kan aftrekken zijn 40% van de brutohuur of tweederde van het geïndexeerde KI, waarbij men het laagste kiest [22](#page=22).
De berekening is als volgt:
Nettohuur = Brutohuur - Kosten [22](#page=22).
Kosten = min( $0.40 \times \text{Brutohuur}$, $\frac{2}{3} \times \text{KI} \times \text{revalorisatiecoëfficiënt}$) [22](#page=22).
Voor AJ 2024 is de revalorisatiecoëfficiënt 5,37 [23](#page=23).
Het is interessanter om te verhuren aan een natuurlijk persoon die het pand niet beroepsmatig gebruikt [23](#page=23).
### 3.8 Onroerend goed dat aan een vennootschap wordt verhuurd
Bij verhuur aan een vennootschap is de berekening van het belastbaar onroerend inkomen identiek aan de situatie waarbij een pand aan een NP voor beroepsgebruik wordt verhuurd. De nettohuur wordt berekend als brutohuur min kosten, met aftrekbare kosten van 40% van de brutohuur of tweederde van het geïndexeerde KI, waarbij het laagste bedrag wordt genomen. Ook hier geldt de controle dat de nettohuur niet lager mag zijn dan het geïndexeerde KI plus 40% [23](#page=23).
De formule is: Nettohuur = Brutohuur - Kosten [23](#page=23).
Kosten = min( $0.40 \times \text{Brutohuur}$, $\frac{2}{3} \times \text{KI} \times \text{revalorisatiecoëfficiënt}$) [23](#page=23).
Voor AJ 2024 is de revalorisatiecoëfficiënt 5,37 [23](#page=23).
### 3.9 Bijzonder geval: deels beroepsmatig, deels privégebruik door huurder
Indien het huurcontract een opsplitsing vermeldt van het beroepsmatige en privégedeelte, wordt het privégedeelte belast op basis van het geïndexeerd KI en het beroepsmatige gedeelte op basis van de nettohuur. Zonder opsplitsing in het huurcontract wordt het pand volledig als beroepsmatig beschouwd en belast op basis van de nettohuur. Een opsplitsing in het huurcontract is financieel interessanter omdat het privégedeelte lager belast wordt [23](#page=23).
De berekening voor het privégedeelte:
Belastbaar OI (privé) = $(\text{KI}_{\text{privé}} \times \text{indexatiecoëfficiënt}) \times 1.40$ [23](#page=23).
De berekening voor het beroepsmatige gedeelte:
Nettohuur (beroepsmatig) = Brutohuur (beroepsmatig) - Kosten [23](#page=23).
Kosten (beroepsmatig) = min( $0.40 \times \text{Brutohuur}_{\text{beroepsmatig}}$, $\frac{2}{3} \times \text{KI}_{\text{beroepsmatig}} \times \text{revalorisatiecoëfficiënt}$) [23](#page=23).
Voor AJ 2024 is de indexatiecoëfficiënt 2,0915 en de revalorisatiecoëfficiënt 5,37 [23](#page=23).
### 3.10 Onroerend inkomen gronden
Gronden die door de belastingplichtige zelf worden gebruikt, zoals een moestuin (geen deel van de gezinswoning), worden belast op basis van het KI, geïndexeerd met een specifieke coëfficiënt. Voor gronden die verhuurd worden voor privédoeleinden, is de berekening vergelijkbaar. Bij verhuur aan een vennootschap voor bijvoorbeeld etalage van wagens, wordt de belasting berekend op basis van de brutohuur, met een minimumgrens die gebaseerd is op het KI [24](#page=24).
Voor AJ 2024 is de indexatiecoëfficiënt voor gronden 1,9084 [24](#page=24).
### 3.11 Prorateren
Wanneer de eigendom of de bestemming van een onroerend goed gedurende het jaar wijzigt, wordt het onroerend inkomen proportioneel op dagbasis opgesplitst. De eigenaar of de bestemming op het einde van de dag is bepalend. Dit geldt zowel voor wijzigingen in eigendom als voor wijzigingen in bestemming (bv. van handelspand naar privéwoning). Bij gezamenlijke eigendom wordt het inkomen pro rata verdeeld volgens de eigendomsaandelen [25](#page=25).
**Voorbeeld (aankoop door Jos en Katie):**
Jos en Katie kopen op 12 maart 2023 samen een tweede woning met een niet-geïndexeerd KI van 1.000,00 euro. Vanaf 1 april 2023 wordt deze verhuurd aan een gezin voor privégebruik.
Aantal dagen dat de woning in bezit was: 365 - 12 = 365 dagen (de dag van aankoop telt mee).
Aantal dagen dat de woning verhuurd werd: 365 - 1 (1 april was de dag na 31 maart). De woning is verhuurd vanaf 1 april, dus 30 april - 1 april + 1 = 30 dagen in april, 31 in mei, etc. beter: 30 april - 1 april = 29 dagen in april + 31 + 30 + 31 + 31 + 30 + 31 + 31 + 30 + 31 + 30 + 31 = 365 dagen.
Dagen van verhuur: 1 april tot 31 december is 275 dagen. Aantal dagen dat woning in bezit was: 365 - 12 = 353 dagen (tot 31 december).
Periode van verhuur: 1 april tot 31 december = 275 dagen.
Aantal dagen eigendom Jos: 353 dagen * 60% = 211.8 dagen. Aantal dagen eigendom Katie: 353 dagen * 40% = 141.2 dagen.
Het prorateren gebeurt op basis van de dagen dat de woning verhuurd is en de eigendomsverhouding [25](#page=25).
* **Gehuwd onder wettelijk stelsel (gemeenschappelijke aangifte):**
* Aandeel Jos: $(275/365 \times 1000 \times 50\%) = 376,71$ euro [25](#page=25).
* Aandeel Katie: $(275/365 \times 1000 \times 50\%) = 376,71$ euro [25](#page=25).
* Totaal KI te declareren: $(275/365 \times 1000) = 753,42$ euro [25](#page=25).
* **Gehuwd onder scheiding van goederen (individuele aangifte):**
* Jos (60% eigendom): $(275/365 \times 1000 \times 60\%) = 452,05$ euro [25](#page=25).
* Katie (40% eigendom): $(275/365 \times 1000 \times 40\%) = 301,37$ euro [25](#page=25).
> **Let op:** De exacte berekening van de dagen en de toepassing van de coëfficiënten is cruciaal. Het is belangrijk te weten wie de eigenaar is op het einde van het jaar en hoe de proratering wordt toegepast op basis van de contractuele bepalingen of de wet [25](#page=25).
### 3.12 Vragen Kahoot
* Een particuliere verhuurder wordt zwaarder belast op verhuur aan particulieren dan aan vennootschappen: **Fout**. Bij particuliere huur wordt de verhuurder belast op basis van het KI [26](#page=26).
* Bij een huwelijk met SVG zijn de inkomsten uit onroerende goederen eveneens eigen inkomsten en apart aan te geven: **Juist**. Dit is onjuist, bij een wettelijk samenwonen (SVG) onder het wettelijk stelsel worden de goederen gemeenschappelijk behandeld en dus ook de inkomsten [26](#page=26).
* Opsplitsing bij verhuur pand bij privé en beroepsmatig gebruik is altijd een goed idee: **Klopt**, want je wordt minder belast op het deeltje privé [26](#page=26).
* De aangifte voor een wettelijke samenwoning zal er hetzelfde uitzien als bij een gehuwd koppel (wettelijk stelsel): **Klopt niet** [26](#page=26).
* De aangifte voor een wettelijke samenwoning zal er hetzelfde uitzien als bij een feitelijke samenwoning: **Fout** [26](#page=26).
* Een garagist gebruikt zijn eigen grond voor etalering van auto's. Het KI van deze grond wordt ingevuld in code 105: **Ja**, dit is de code voor eigen grond/woning gebruikt voor beroepsdoeleinden [26](#page=26).
* Een garagist verhuurt een appartement (KI 500,00 euro) aan zee voor 500,00 euro/maand. Hij wordt belast op basis van: Het KI van het appartement [26](#page=26).
* Je woont in Mechelen en werkt bij een autoverdeler in Knokke. Je huurt in Knokke (want te ver) en verhuurt je woning: Je wordt niet belast op de verhuur [26](#page=26).
---
# Netto beroepsinkomsten en vennootschapsbelasting
Dit hoofdstuk behandelt de berekening van netto beroepsinkomsten voor werknemers en bedrijfsleiders, evenals een introductie tot vennootschapsbelasting, inclusief de bepaling van de fiscale winst en aftrekbare kosten.
## 4. Netto beroepsinkomsten
Netto beroepsinkomsten worden berekend door de brutoberoepsinkomsten te verminderen met de toegestane kosten [30](#page=30).
### 4.1 Bezoldigingen van werknemers
Dit omvat lonen, salarissen, fooien, vakantiegeld, dertiende maand, commissielonen en werkloosheidsuitkeringen. Wanneer er meerdere werkgevers zijn, worden hiervoor meerdere regels in de aangifte voorzien [27](#page=27).
### 4.2 Voordelen van alle aard (VAA)
Voordelen van alle aard zijn voordelen die een werknemer ontvangt in plaats van loon, zoals een bedrijfswagen, gsm, maaltijdcheques, tankkaart, laptop of hospitalisatieverzekering. Een bedrijfswagen wordt als VAA beschouwd indien deze ook voor privégebruik mag worden aangewend [27](#page=27).
#### 4.2.1 Berekening van het voordeel alle aard voor een bedrijfswagen
De waarde van het voordeel alle aard (VAA) voor het privégebruik van een firmawagen wordt forfaitair berekend met de volgende formule:
$$ \text{VAA} = \text{Catalogusprijs} \times \text{Leeftijdsfactor} \times \text{CO2\%} \times \frac{6}{7} $$ [27](#page=27).
* **Catalogusprijs (\*):** Dit is de prijs van de wagen zonder kortingen, maar inclusief opties en betaalde btw. Zelfs bij een tweedehandswagen geldt de oorspronkelijke catalogusprijs. De btw bij een tweedehandswagen is nul [27](#page=27).
* **CO2\% (\*\*\*):** Dit percentage wordt bepaald op basis van de CO2-uitstoot in gram per kilometer. Voor elke gram CO2-uitstoot boven een bepaalde drempel wordt een toeslag van 0,1% berekend. Het percentage ligt minimaal op 4% en maximaal op 18%. Een wagen met 0% CO2-uitstoot heeft een minimum VAA van 4% [27](#page=27).
* **Leeftijdsfactor (\*\*):** Deze factor is afhankelijk van de eerste inschrijvingsdatum van het voertuig. Specifieke details hierover zijn niet uit de tekst af te leiden, maar het voorbeeld toont aan dat deze factor kan resulteren in een lagere berekening voor een deel van het jaar [28](#page=28).
Het **minimale VAA voor een firmawagen** bedraagt 1.540,00 euro (AJ 2024) [27](#page=27).
**Voorbeeld berekening VAA:** [28](#page=28).
Een werknemer krijgt een personenwagen met een cataloguswaarde van 32.900,00 euro en een CO2-uitstoot van 147g/km. De eerste inschrijving was op 10/04/2022. Bereken het VAA voor inkomstenjaar 2023.
De berekening wordt opgesplitst:
* Deel 1 van het jaar (vanaf 10/04/2022): 32.900 \* 100% \* (90 / 365) \* 13,5% \* 6/7 = 938,71 euro
* Deel 2 van het jaar (vanaf 10/04/2022): 32.900 \* 94% \* (275 / 365) \* 13,5% \* 6/7 = 2696,19 euro
* Totaal VAA: 938,71 + 2696,19 = 3634,90 euro. Dit is hoger dan het minimum van 1.540,00 euro.
**Compensatie via gedeeltelijke vrijstelling:**
De belasting op bedrijfswagens als VAA kan gedeeltelijk worden gecompenseerd via een gedeeltelijke vrijstelling van 470 euro. Dit geldt enkel bij de keuze voor de forfaitaire kost en wanneer de wagen gebruikt wordt voor woon-werkverplaatsingen. Bij een aangifte op basis van werkelijke kosten is een vaste aftrek van 0,15 eurocent per kilometer van toepassing, beperkt tot het bedrag van het VAA [28](#page=28).
### 4.3 Woon-werkverkeer
De werkgeversbijdrage voor woon-werkverkeer wordt in beginsel beschouwd als belastbare bezoldiging voor de werknemer. Deze bijdrage wordt aangegeven op fiche 281.10, code 254 [28](#page=28).
Een deel van deze vergoeding kan vrijgesteld worden onder bepaalde voorwaarden, namelijk als de werknemer kiest voor de forfaitaire kost en zijn werkelijke kosten niet bewijst [28](#page=28).
**Voorbeeld woon-werkvergoeding:** [29](#page=29).
Een werknemer ontvangt een vergoeding voor woon-werkverkeer: 500,00 euro voor het traject woonplaats-station met eigen wagen, 1.000,00 euro voor een treinabonnement en 1.200,00 euro voor fietskilometers (EUR 0,27/km). Bij keuze voor forfaitaire kosten wordt het volgende vrijgesteld: 470 euro (voor één voertuig) + 1.000 euro (trein) + 1.200 euro (fiets) = 2.670 euro. De vrijstelling voor één voertuig is beperkt tot 470 euro [29](#page=29).
Woon-werkverkeer onderscheidt zich van dienstverplaatsingen [29](#page=29).
### 4.4 Collectieve loonbonus (niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen)
Dit is een bijkomende vergoeding voor een groep werknemers, toegekend wanneer collectieve doelen worden behaald. Deze bonus is niet-recurrent [29](#page=29).
* **Vrijstelling:** Tot een bedrag van 3.434,00 euro (AJ 2024) [29](#page=29).
* **Beloop:** Het deel van de bonus dat het vrijgestelde bedrag overschrijdt, wordt als gewoon loon beschouwd (code 250). Individuele bonussen worden volledig als loon beschouwd [29](#page=29).
* **Aangifte:** Het volledige bedrag van de collectieve loonbonus wordt ingevuld in code 242. De fiscus verwerkt automatisch het maximale vrijgestelde bedrag en voegt het resterende deel toe aan de belastbare beroepsinkomsten [29](#page=29).
### 4.5 PC-bonus
De tussenkomst van de werkgever bij de aankoop van een privé-pc, inclusief randapparatuur, internetverbinding of -abonnement, is vrijgesteld voor de werknemer tot een maximum van 1.030,00 euro [30](#page=30).
### 4.6 Andere beroepsinkomsten (vrijgesteld)
Diverse inkomsten zijn vrijgesteld:
* Maaltijdcheques, sport-/cultuurcheques en ecocheques [30](#page=30).
* Terbeschikkingstelling van een fiets (inclusief onderhouds- en stallingskosten), indien de werkgever de fiets aankoopt of least en deze gratis ter beschikking stelt. Dit wordt als een belastingvrije VAA beschouwd, zelfs als de werknemer deze privé mag gebruiken [30](#page=30).
* Stakingsvergoedingen betaald door vakbonden aan hun leden [30](#page=30).
* Inkomsten uit de verkoop van groenestroomcertificaten [30](#page=30).
* Vrijwilligersvergoedingen, mits het criterium van onbaatzuchtigheid voldaan is (bv. amateur-sporttrainer) [30](#page=30).
* Bepaalde vervangingsinkomens zoals wettelijke kinderbijslag, kraamgeld, adoptiepremies, studiebeurzen en leeflonen [30](#page=30).
### 4.7 Kosten voor werknemers
Werknemers worden belast op hun nettoberoepsinkomen, wat het brutoberoepsinkomen min de beroepskosten is [30](#page=30).
#### 4.7.1 Huwelijksquotient (gemeenschappelijke aangifte)
Indien de gemeenschappelijke aangifte wordt gedaan en het netto beroepsinkomen (na aftrek van beroepskosten) van de partner met het laagste inkomen minder dan 30% bedraagt van het totale netto beroepsinkomen van beide partners samen, mag een deel van het inkomen van de best verdienende partner worden overgeheveld naar de minst verdienende partner. Dit kan tot het netto beroepsinkomen van de minst verdienende partner 30% van het totale netto beroepsinkomen bedraagt, of tot een maximale waarde van 12.550,00 euro (AJ 2024). Dit wordt automatisch toegepast door de FOD FIN indien voordelig en hoeft niet actief berekend te worden [31](#page=31).
#### 4.7.2 Beroepskosten voor werknemers
Werknemers kunnen kiezen tussen het forfaitair stelsel of het bewijzen van hun werkelijke kosten [30](#page=30).
* **Forfaitaire kost:**
* **Woon-werkverkeer:** Een bedrag per kilometer wordt forfaitair toegekend. Voor een elektrische fiets is dit 0,27 euro/km. Voor andere vervoersmiddelen, zoals auto's en openbaar vervoer, geldt een forfait van 0,15 euro/km, met een maximale afstand van 100 km enkele reis [31](#page=31) [40](#page=40).
* **Bedrijfswagen:** Er is een plafond voor de beroepskosten, die nooit hoger mogen zijn dan het belastbare VAA plus een eventuele eigen bijdrage voor privégebruik [41](#page=41).
* **Fiets:** 0,27 euro/km [41](#page=41).
* **Andere vervoersmiddelen (motor, openbaar vervoer, vrachtwagen, te voet):** Forfait van 0,15 euro/km, beperkt tot 100 km enkele afstand [40](#page=40).
* **Werkelijke kosten:** Dit vereist bewijskrachtige stukken [40](#page=40).
* **Woon-werkverkeer:**
* Auto: 0,15 euro/km. Dit dekt alle kosten (afschrijving, verkeersbelasting, verzekering, brandstof), behalve interesten van een autolening [40](#page=40).
* Fiets: 0,27 euro/km [40](#page=40).
* Andere vervoersmiddelen: Werkelijke kosten of 0,15 euro/km (beperkt tot 100 km enkele afstand). Rentelasten van leningen voor deze vervoersmiddelen zijn daarbovenop aftrekbaar. De gebruikelijke afschrijvingstermijn voor een nieuwe motor/fiets is 5 jaar, voor tweedehands 3 jaar. Voor motoruitrusting is dit 3 jaar [40](#page=40).
* **Beroepsverplaatsingen (werk-werkverkeer):** Kosten voor personenwagens zijn aftrekbaar in functie van de CO2-uitstoot [41](#page=41).
* CO2-uitstoot > 200g/km: 40% aftrekpercentage [41](#page=41).
* CO2-uitstoot ≤ 200g/km: Gramformule met een minimum van 50% tot maximaal 100% aftrek. Voor wagens aangekocht vóór 01/01/2018 geldt een minimum van 75% [41](#page=41).
* Brandstof coëfficiënt: 1 (diesel), 0,90 (aardgas), 0,95 (benzine, hybride, LPG, elektrisch) [41](#page=41).
* Elektrische wagens hebben een aftrekpercentage van 100% [41](#page=41).
* Financieringskosten zijn voor 100% aftrekbaar [41](#page=41).
* **Openbaar vervoer:** Tickets zijn volledig aftrekbaar als beroepskosten [41](#page=41).
* **Fiets (professioneel):** Werkelijke kosten zijn 100% in te brengen. Een eventuele fietsvergoeding van de werkgever tot 0,27 euro/km blijft fiscaal vrij [41](#page=41).
* **Te voet:** Werkelijke beroepskosten voor kilometers afgelegd te voet zijn in te brengen (bv. schoenen, regenjas) [41](#page=41).
* **Intelligent laadstation:** 100% fiscaal aanvaard [42](#page=42).
* **Beroepsmatig gebruik van een onroerend goed (bv. thuisbureau):** Kosten zoals OV, gas, water, elektriciteit, belastingen, afschrijvingen van meubilair en gebouw, interest hypothecaire lening, kantoorbenodigdheden, x percentage van de oppervlakte van het bureau [42](#page=42).
* **Personeelskosten:** Bezoldigingen, sociale lasten, werkgeversbijdragen en -premies voor jobstudenten, meewerkende echtgenoten, etc. (100% aftrekbaar) [42](#page=42).
* **Honoraria:** Voor fiscaal adviseur, boekhouder, accountant, advocaat (indien link met beroepsactiviteit) [42](#page=42).
* **Vakliteratuur:** Boeken, tijdschriften (enkel bij direct verband met beroep) [42](#page=42).
* **Bijkomende opleiding:** Indien link met huidige beroepsactiviteit [42](#page=42).
* **Publiciteit:** Reclameartikelen, sponseringen (100% aftrekbaar mits bijdrage aan bloei van de zaak) [42](#page=42).
* **Receptiekosten:** 50% aftrekbaar (traiteur, dranken, voeding, bloemen, afschrijving/huur lokalen en meubilair, loon receptiepersoneel) [42](#page=42).
* **Specifieke beroepskleding:** Toga, verpleegstersschort, veiligheidshelm/schoenen (100% aftrekbaar, stadskledij niet) [43](#page=43).
* **Lidgelden:** Beroepsvereniging, vakbondsbijdragen (100% aftrekbaar, direct verband met beroep) [43](#page=43).
* **Relatiegeschenken voor klanten:** 50% fiscaal aftrekbaar [43](#page=43).
* **Parkeerretributie:** 100% fiscaal aftrekbaar (parkeerboetes niet) [43](#page=43).
De totale werkelijke beroepskosten worden ingevuld in de aangifte (code 258 voor werknemers, code 406 voor bedrijfsleiders, code 606 voor zelfstandigen met winst, code 657 voor vrije beroepen) [43](#page=43).
## 5. Vennootschapsbelasting
### 8.1 Hoe werkt vennootschapsbelasting?
Vennootschapsbelasting is een belasting op de winst van vennootschappen, niet op natuurlijke personen of op omzet/verkopen. Winst is het positieve verschil tussen opbrengsten en kosten [51](#page=51).
#### 8.1.1 Berekening van de fiscale winst
De fiscale winst wordt berekend op basis van de boekhoudkundige winst, waarbij verworpen uitgaven worden opgeteld en belastingvoordelen (zoals investeringsaftrek) en overgedragen verliezen worden afgetrokken [51](#page=51) [54](#page=54).
$$ \text{Fiscale winst} = \text{Boekhoudkundige winst} + \text{Verworpen uitgaven} - \text{Belastingvoordelen} - \text{Overgedragen verlies} $$ [52](#page=52).
#### 8.1.2 Belastingtarieven
* **Standaardtarief:** 25% [52](#page=52).
* **Verlaagd tarief van 20%:** Geldt voor kleine ondernemingen die aan de volgende voorwaarden voldoen (max. 1 van de criteria mag worden overschreden):
1. Omzet: max. 11.250.000 euro [52](#page=52).
2. Balanstotaal: max. 6.000.000 euro [52](#page=52).
3. Aantal werknemers: max. 50 [52](#page=52).
4. De onderneming is niet meer dan 50% in handen van een andere onderneming [52](#page=52).
5. Minimumuitkering bezoldiging aan bedrijfsleider: 45.000 euro (inclusief VAA). Indien de winst lager is dan dit bedrag, is de verloning gelijk aan de resterende winst [52](#page=52).
* De eerste 100.000 euro belastbare winst wordt belast tegen 20% indien aan deze voorwaarden voldaan is [52](#page=52).
#### 8.1.3 Grootte van de vennootschap
De grootte van een vennootschap wordt bepaald aan de hand van:
* **Balanstotaal:** Totale boekwaarde van de activa [53](#page=53).
* **Omzet:** Totale boekwaarde van de omzet in de resultatenrekening [53](#page=53).
* **Aantal werknemers:** In voltijdse equivalenten, via het Sociaal Kantoor of de Nationale Bank van België [53](#page=53).
#### 8.1.4 Aangifteplicht en sancties
De indiening van de vennootschapsbelasting gebeurt via Biztax. Sancties bij niet-tijdige of onregelmatige indiening omvatten aanslag van ambtswege, belastingverhoging en administratieve boetes [53](#page=53).
Een vennootschap is belastbaar op alle inkomsten die ze verkrijgt bovenop haar kapitaal of inbreng, zonder onderscheid tussen onroerende, roerende, beroeps- of diverse inkomsten. Winsten zijn belastbaar op het moment van een zekere en vaststaande vordering, tenzij de wet afwijkingen voorziet [53](#page=53).
#### 8.1.5 Aftrekbare beroepskosten voor vennootschappen
De voorwaarden voor aftrekbaarheid van beroepskosten zijn:
* Kosten gedaan of gedragen tijdens het belastbaar tijdperk [54](#page=54).
* Gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden [54](#page=54).
* Echtheid en bedrag moeten verantwoord kunnen worden [54](#page=54).
**Soorten beroepskosten:**
* Beroepsmatige huisvestingskosten (OV, huur, elektriciteit, water, etc.) [54](#page=54).
* Interesten van leningen (beroepsmatig doel aantonen) [54](#page=54).
* Bezoldigingen werknemer, zaakvoerder, loonbonus [54](#page=54).
* Sociale lasten en werkgeversbijdragen [54](#page=54).
* Afschrijvingen vaste activa [54](#page=54).
* Pensioenen [54](#page=54).
* Commissies, erelonen (notaris, advocaat, boekhouder) [54](#page=54).
* Premies bedrijfsleidersverzekeringen (bv. groepsverzekering) [54](#page=54).
**Afschrijvingen:**
* Methoden: Lineair afschrijven is de standaard [54](#page=54).
* Percentages:
* 3-5% (30 of 25 jaar): bv. bedrijfspand [54](#page=54).
* 10% (10 jaar): bv. kantooruitrusting [54](#page=54).
* 20% (5 jaar): bv. personenwagen (dure wagens >150.000 euro = >5 jaar) [54](#page=54).
* 30% (3 jaar): bv. laptop, gsm [54](#page=54).
#### 8.1.6 Verworpen uitgaven
Dit zijn beroepskosten die wel in de boekhouding staan, maar niet (volledig) fiscaal aftrekbaar zijn. Ze worden bij de boekhoudkundige winst opgeteld om de fiscale winst te berekenen [54](#page=54) [55](#page=55).
**Soorten verworpen uitgaven:**
* Niet-aftrekbare belastingen (bv. vennootschapsbelasting voorgaande jaren, boetes, etc.) [55](#page=55).
* Geldboeten (niet-aftrekbaar zijn vaste verkeersboetes, btw-boetes, strafrechtelijke boetes; wel aftrekbaar zijn parkeerretributies, contractuele schadevergoedingen) [55](#page=55).
* Niet-aftrekbare receptiekosten (algemene regel 50% niet aftrekbaar, met uitzonderingen) [55](#page=55).
* Kosten van relatiegeschenken [55](#page=55).
* Niet-aftrekbare restaurantkosten [55](#page=55).
* Kosten van niet-specifieke beroepskledij [55](#page=55).
* Sociale voordelen [55](#page=55).
* Voordelen uit maaltijd-, sport-, cultuur-, of ecocheques [55](#page=55).
* Liberaliteiten [55](#page=55).
* Niet-aftrekbare autokosten [55](#page=55).
* Deel van het VAA m.b.t. bedrijfsvoertuig aangerekend aan werknemer [55](#page=55).
* Niet-aftrekbare mobiliteitsvergoedingen [55](#page=55).
**Niet-aftrekbare belastingen:**
Omvatten o.a. vennootschapsbelasting van voorgaande jaren, nalatigheidsinteresten, belastingverhogingen, voorafbetalingen en geraamde belastingen van het lopende jaar, en bepaalde voorheffingen die verrekenbaar zijn met de vennootschapsbelasting [55](#page=55).
**Niet-aftrekbare receptiekosten:**
Algemeen geldt dat 50% van de receptiekosten niet aftrekbaar is. Uitzonderingen zijn kosten die rechtstreeks verband houden met de handel (bv. eigen producten aanprijzen), doorgerekende kosten door een externe dienstverlener, demonstratiekosten. Kosten voor lokalen, afschrijvingen, personeel en meubilair die gerelateerd zijn aan recepties, zijn wel 100% aftrekbaar [55](#page=55).
#### 8.1.7 Herkwalificatie van huurinkomsten voor bedrijfsleiders
Wanneer een bedrijfsleider een onroerend goed verhuurt aan de vennootschap waarin hij bedrijfsleider is, kan een deel van de huur worden geherkwalificeerd als beroepsinkomen (bezoldiging van bedrijfsleider) [39](#page=39).
* Het gedeelte van de huur dat **meer bedraagt dan** $ \frac{5}{3} \times \text{KI} \times \text{revalorisatiecoëfficiënt} $ wordt belast als bezoldiging van bedrijfsleider (VAA), aan te geven in code 401 [39](#page=39).
* Het gedeelte dat **maximaal gelijk is aan** $ \frac{5}{3} \times \text{KI} \times \text{revalorisatiecoëfficiënt} $ blijft belast als onroerend inkomen [39](#page=39).
**Voorbeeld herkwalificatie huur:** [39](#page=39).
Pieter verhuurt een winkel aan zijn vennootschap voor 36.000 euro per jaar. Het KI is 1.250 euro. De revalorisatiecoëfficiënt is 5,37.
* Maximum huur aan te geven als Onroerend Inkomen (OI): $ 1.250 \times \frac{5}{3} \times 5,37 = 11.187,50 $ euro (code 1110) [39](#page=39).
* Herkwalificatie huur in beroepsinkomen: $ 36.000 - 11.187,50 = 24.812,50 $ euro (code 1401) [39](#page=39).
---
# BTW en registratie-/successierechten
Dit hoofdstuk behandelt de btw-regels, inclusief belastingplicht, belastbare handelingen, vrijgestelde handelingen en aftrek, alsook registratie- en successierechten [56](#page=56).
### 9.1 Inleiding tot btw
BTW staat voor belasting over de toegevoegde waarde en is een indirecte verbruiksbelasting. De overheid heft deze belasting op de verkoop van producten en diensten. Verkopers kunnen de btw die zij aan hun leverancier hebben betaald terugvorderen, en de btw wordt gefractioneerd geïnd door de Schatkist [62](#page=62).
### 9.2 Belastingplicht
Volgens artikel 4 § 1 W.BTW is een belastingplichtige "eenieder die in de uitoefening van een economische activiteit, geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in dit Wetboek zijn omschreven, ongeacht op de plaats waar deze activiteit wordt uitgeoefend." De nadruk ligt op de **daden** die iemand stelt, niet op de persoon zelf [62](#page=62).
De belangrijkste gevolgen van belastingplicht zijn:
* De door de belastingplichtige verrichte leveringen of diensten maken btw verschuldigd [62](#page=62).
* Recht op aftrek in bepaalde gevallen [62](#page=62).
* Verplichtingen en formaliteiten, zoals:
* Indienen van een aangifte bij aanvang, wijziging of stopzetting van de activiteit [62](#page=62).
* Facturatieplicht [62](#page=62).
* Afleveren van rekeningen/ontvangstbewijzen [62](#page=62).
* Indienen van periodieke btw-aangiften of andere aangiften [62](#page=62).
* Indienen van listings [62](#page=62).
* Voeren van een boekhouding [62](#page=62).
* Houden van registers (bv. btw-register voor garagisten) [62](#page=62).
Essentiële kenmerken van een btw-belastingplichtige:
* **Eenieder:** Dit omvat natuurlijke personen, rechtspersonen en verenigingen/groeperingen van personen die gemeenschappelijk een werkzaamheid uitoefenen [62](#page=62).
* **Economische activiteit:** Elke activiteit die gericht is op het produceren of verhandelen van goederen en diensten [62](#page=62).
* **Geregeld uitgeoefende werkzaamheid:** Dit betekent op regelmatige basis. Zelfs met lange tussenpozen kan een activiteit nog als "geregeld" worden beschouwd. Het is een feitenkwestie. Een persoon die meerdere auto's aankoopt, opknapt en verkoopt, verricht een geregelde werkzaamheid, in tegenstelling tot iemand die toevallig een eigen auto tweedehands verkoopt [62](#page=62).
* **Zelfstandige werkzaamheid:** Er mag geen band van ondergeschiktheid zijn. Meewerkende gezinsleden onder leiding van verwanten in een familiebedrijf of natuurlijke personen die lesgeven, zijn geen zelfstandige btw-belastingplichtigen [62](#page=62).
Eenieder die aan deze essentiële kenmerken voldoet, is van rechtswege belastingplichtig. Wilsuiting kan ook leiden tot belastingplicht, bijvoorbeeld door de aankoop van een handelszaak of het oprichten van een vennootschap met de intentie om geregeld en zelfstandig leveringen te verrichten. De formaliteit hiervoor is de aanvraag van een btw-nummer (Formaliteit 604 A) [63](#page=63).
Niet-essentiële kenmerken, die geen invloed hebben op het belastingplichtige statuut, zijn:
* Met of zonder winstoogmerk [63](#page=63).
* Hoofdzakelijk of aanvullend (de hoofd- of nevenactiviteit maakt geen verschil) [63](#page=63).
* Plaats waar de economische activiteit wordt uitgeoefend [63](#page=63).
De hoedanigheid van btw-belastingplichtige gaat **verloren** zodra de belastbare werkzaamheid definitief wordt stopgezet. Het verkopen of onttrekken van investeringsgoederen na stopzetting van de werkzaamheid leidt nog niet tot het einde van de belastingplicht. De stopzetting dient aangegeven te worden via Formaliteit 604 C, wat leidt tot het doorhalen van het btw-nummer. Tijdelijke stopzettingen (zoals bij ziekte of pandemie) beëindigen de belastingplicht niet. Een failliete belastingplichtige blijft btw-plichtig tot de economische activiteit definitief stopgezet is [63](#page=63).
Verschillende soorten btw-belastingplichtigen:
* **BTW-belastingplichtigen die geen periodieke btw-aangiften moeten indienen:**
* **Vrijgestelde belastingplichtigen:** Bijvoorbeeld dokters, onderwijsinstellingen, erkende bejaardentehuizen (artikel 44 WBTW). Men kan hier niet voor kiezen [63](#page=63).
* **Kleine ondernemingen:** Met een omzet van minder dan 25.000 euro (excl. btw) onderworpen aan de vrijstellingsregeling (artikel 56 bis WBTW). Deze mogen geen intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen verrichten [63](#page=63).
* **BTW-belastingplichtigen die periodieke btw-aangiften indienen:**
* **Maandindiener (AM):** Dit is de regel. De aangifte moet uiterlijk op de 20ste van de maand volgend op de betreffende maand worden ingediend [63](#page=63).
* **Kwartaalindiener (AT):** Dit is een optie, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De aangifte wordt ingediend uiterlijk op de 20ste van de maand volgend op het kwartaal (vanaf 1/1/2025: 25ste). Voorwaarden omvatten een jaaromzet (excl. btw) lager dan 2.500.000 euro, of lager dan 500.000 euro voor specifieke leveringen zoals energieproducten, mobiele telefonieapparatuur en computers, of landvoertuigen. Personen die gehouden zijn tot maandelijkse indiening van de btw-opgave van intracommunautaire handelingen worden uitgesloten [63](#page=63).
* **Gemengde btw-belastingplichtige:** Een persoon die zowel vrijgestelde handelingen (art. 44 WBTW) als belastbare handelingen verricht, bijvoorbeeld een kinesist die ook een sauna uitbaat [64](#page=64).
* **Toevallige btw-belastingplichtige:** Iemand die voor toevallige handelingen belastingplichtig wordt zonder regulier btw-nummer. Dit kan door optie (bv. verkoop van een nieuw gebouw, art. 8 WBTW) of ambtshalve (bv. levering van een nieuw vervoermiddel, art. 8bis W.BTW). Aangifte gebeurt via formulier 447 [64](#page=64).
**GEEN btw-belastingplichtige** zijn personen die geen economische activiteit verrichten of niet geregeld of zelfstandig handelingen verrichten, zoals een passieve holding of particulieren die buiten de economische activiteit handelen. De overheid (Staat, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten) en bepaalde openbare instellingen (zoals ITAA, orde van geneesheren) worden uitdrukkelijk als niet btw-plichtig beschouwd, tenzij ze handelingen verrichten die tot concurrentieverstoring leiden (bv. gemeente die een parking uitbaat) [64](#page=64).
### 9.3 Belastbare handelingen
Belastbare handelingen omvatten de levering van goederen en diensten.
#### Levering van goederen
**Definitie goederen (art. 9 W.BTW):** Omvat lichamelijke goederen (reëel en onroerend), elektriciteit, gas, warmte, koude, en soortgelijke zaken, alsook zakelijke rechten op onroerende goederen (muv de eigendom) [64](#page=64).
Onderworpen aan btw indien cumulatief voldaan is aan de volgende 4 voorwaarden:
1. Levering van een goed of een gelijkgestelde handeling [64](#page=64).
2. Onder bezwarende titel of daarmee gelijkgesteld [64](#page=64).
3. Plaatsvindt in België [64](#page=64).
4. Door een btw-belastingplichtige die handelt in de uitoefening van zijn economische activiteit [64](#page=64).
**Belangrijk:** BTW is slechts verschuldigd voor zover geen vrijstelling of bijzondere regeling (bv. vrijgestelde intracommunautaire levering, uitvoer) van toepassing is [64](#page=64).
> **Voorbeeld:** Garage A uit Gent verkoopt een vrachtwagen aan aannemer B uit Antwerpen voor 50.000 euro (excl. btw). Aannemer B haalt de vrachtwagen op in Gent.
> * Garage A moet een factuur uitreiken voor 60.500 euro (50.000 euro + 10.500 euro 21% btw), de verkoop opnemen in zijn btw-aangifte en de btw doorstorten [64](#page=64).
> * Aannemer B kan de betaalde btw aftrekken in zijn btw-aangifte [64](#page=64).
Een garage uit Antwerpen verkoopt een GPS-installatie voor 1.000 euro (excl. btw) aan een aannemer uit Knokke. De installatie wordt gemonteerd in de vrachtwagen [65](#page=65).
* Garage Antwerpen moet een factuur uitreiken voor 1.210 euro (1.000 euro + 210 euro 21% btw), de verkoop opnemen in zijn btw-aangifte en de btw doorstorten [65](#page=65).
* Aannemer B kan de betaalde btw aftrekken [65](#page=65).
#### Diensten
**Definitie (art. 18, §1, eerste lid W.BTW):** Elke handeling die geen levering van een goed is. Voorbeelden zijn werk in onroerende staat, herstellingen, intellectuele werkzaamheden, vervoer, begrafenisdiensten, restaurantdiensten, diensten van advocaten/notarissen [65](#page=65).
Een dienst is onderworpen aan btw indien cumulatief voldaan is aan de volgende 4 voorwaarden:
1. Dienst (art. 18 W.BTW) of een gelijkgestelde handeling (art. 19 W.BTW) [65](#page=65).
2. Onder bezwarende titel of daarmee gelijkgesteld [65](#page=65).
3. Plaatsvindt in België [65](#page=65).
4. Door een btw-belastingplichtige die handelt in de uitoefening van zijn economische activiteit [65](#page=65).
> **Voorbeeld:** Een garage uit Antwerpen herstelt de motor van de vrachtwagen van een aannemer uit Knokke voor 10.000 euro (excl. btw). De dienst vindt plaats in Antwerpen.
> * Garage Antwerpen moet een factuur uitreiken voor 12.100 euro (10.000 euro + 2.100 euro 21% btw), de verkoop opnemen in zijn btw-aangifte en de btw doorstorten [65](#page=65).
> * Aannemer B kan de betaalde btw aftrekken [65](#page=65).
#### Intracommunautaire verwerving (ICV)
Dit betreft het verkrijgen van de macht om als eigenaar te beschikken over een roerend goed dat is verzonden of vervoerd naar een andere lidstaat dan waar de verzending of het vervoer vertrekt, met bestemming de afnemer. De goederen hoeven niet daadwerkelijk door de koper in ontvangst te worden genomen op de eindbestemming. Een ICV wordt in België belast indien deze in België plaatsvindt en door een belastingplichtige wordt verricht die gehouden is zijn ICV's te onderwerpen aan btw, en mits bepaalde uitsluitingsgronden niet van toepassing zijn [65](#page=65) [66](#page=66).
> **Voorbeeld:** Florejan (Frankrijk) verkoopt machines aan BV Hanssens (België) voor 10.000 euro (excl. btw). De machine wordt vanuit Frankrijk naar België vervoerd.
> * BV Hanssens moet de aankoop opnemen in zijn periodieke aangifte en de verschuldigde btw (2.100 euro) betalen (verlegging van heffing) [66](#page=66).
> * BV Hanssens kan de betaalde btw aftrekken [66](#page=66).
#### Invoer
Dit is het binnenkomen in de Unie van een goed vanuit een derde land. De invoer van goederen, door wie ook, is aan btw onderworpen wanneer deze in België plaatsvindt [66](#page=66).
> **Voorbeeld:** BV Mégane (België) koopt 5 speciale computers bij Toshiba Gregory (Japan) voor 2.200 euro per stuk. De computers komen binnen via de haven van Antwerpen.
> * BV Mégane moet de btw betalen op het moment van invoer aan de douane en verkrijgt een invoerdocument. Deze aankoop neemt BV Mégane op in haar btw-aangifte [66](#page=66).
> * BV Mégane kan de betaalde btw aftrekken in haar periodieke btw-aangifte [66](#page=66).
### 9.4 Vrijgestelde handelingen
#### Intracommunautaire levering (ICL)
Dit betreft een levering van goederen met intracommunautair vervoer (vervoer tussen twee verschillende lidstaten). Een vrijgestelde ICL vereist dat de leverancier beschikt over het btw-nummer van de afnemer in de andere lidstaat en dit nummer correct opneemt in de intracommunautaire opgave (ICO). De bewijslast voor de vrijstelling ligt bij de verkoper [66](#page=66) [67](#page=67).
> **Voorbeeld:** Garage Toon (België) verkoopt een nieuwe wagen aan Architect Abigail (Nederland) voor 100.000 euro. Het vervoer gebeurt door een Luxemburgse transporteur in opdracht van Toon.
> * Garage Toon moet een factuur uitreiken voor 100.000 euro (geen btw, aangezien voldaan is aan de voorwaarden van vrijgestelde ICL) [67](#page=67).
> * De verkoop wordt opgenomen in de btw-aangifte en ICO. Geen btw wordt doorgestort [67](#page=67).
> * Alle bewijzen voor de vrijgestelde ICL moeten verzameld worden [67](#page=67).
**Nieuw vervoermiddel (art. 8bis, §2, 2° WBTW):** Hierbij is de btw van de aankoop verschuldigd in de lidstaat van bestemming van het voertuig. Een ICL van een nieuw vervoermiddel is vrijgesteld, ongeacht de hoedanigheid van de koper, mits aan specifieke voorwaarden is voldaan (bv. de levering is niet vrijgesteld ogv 39 bis, eerste lid, 1° WBTW). Een nieuw vervoermiddel is gedefinieerd op basis van de eerste ingebruikname en gereden kilometers (landvoertuigen: < 6 maanden of < 6.000 km) [67](#page=67).
> **Voorbeeld:** Palliter, een ambtenaar, verkoopt zijn wagen met 8.000 km op de teller aan Ruben, een Spaanse leraar, voor 10.000 euro. De wagen werd nieuw aangekocht op 23 november 2023. De wagen wordt vervoerd naar Spanje.
> * Palliter wordt een toevallige btw-plichtige en moet aangifte nr. 447 indienen en de verschuldigde btw betalen (binnen 15 dagen na levering) [68](#page=68).
> * Palliter kan de teruggaaf van btw vragen over de aangerekende btw op de verkoopprijs [68](#page=68).
> **Voorbeeld:** Palliter, een btw-plichtige, verkoopt zijn sportwagen met 5.000 km aan Ruben, een Spaanse btw-plichtige, voor 26.000 euro. De wagen werd 5 jaar geleden nieuw aangekocht.
> * Palliter moet een factuur uitreiken voor 26.000 euro (geen btw, aangezien voldaan is aan de voorwaarden van vrijgestelde ICL) [68](#page=68).
> * De verkoop wordt opgenomen in de btw-aangifte en ICO [68](#page=68).
> * Ruben moet de aankoop opnemen in zijn periodieke aangifte en de verschuldigde btw betalen (verlegging van heffing), en kan deze aftrekken [68](#page=68).
#### Uitvoer
Levering van een goed dat verzonden of vervoerd wordt naar een plaats buiten de Gemeenschap. Het uitvoerdocument dient als bewijs [68](#page=68).
> **Voorbeeld:** Garage Demets (België) verkoopt 4 wagens voor 100.000 euro (excl. btw) aan Helena uit Marokko. De wagens worden naar Marokko vervoerd.
> * Garage Demets moet een factuur uitreiken voor 100.000 euro (geen btw, indien effectief uitgevoerd) [68](#page=68).
> * Het uitvoerdocument is cruciaal. De verkoop wordt opgenomen in de btw-aangifte [68](#page=68).
> * Alle bewijzen voor de uitvoer moeten verzameld worden [68](#page=68).
### 9.5 Margeregeling
Deze regeling is van toepassing op wederverkopers van tweedehands goederen, kunstvoorwerpen, en voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten [69](#page=69).
Voorwaarden voor toepassing:
1. De goederen moeten geleverd zijn binnen de EU door een leverancier die geen beroep kon doen op btw-vrijstelling of -teruggave bij de aankoop, ICV of invoer [69](#page=69).
2. De leverancier moet een niet-belastingplichtige persoon zijn, of een andere belastingplichtige zonder recht op aftrek, of een andere belastingplichtige wederverkoper wiens levering reeds onder de margeregeling viel [69](#page=69).
De btw wordt berekend op het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs (de winstmarge). Bij verkoop met verlies is de winstmarge negatief en is er geen btw verschuldigd [69](#page=69).
> **Voorbeeld:** Een garagist koopt een gebruikte auto aan voor 20.000 euro (van een particulier) en wil 1.000 euro winst maken.
> * Winstmarge exclusief btw: 1.000 euro [69](#page=69).
> * BTW (21%) over de winstmarge: 210 euro [69](#page=69).
> * Verkoopprijs: 20.000 euro + 1.000 euro + 210 euro = 21.210 euro [69](#page=69).
>
> Alternatieve berekening: (EUR 21.210 - EUR 20.000) x 21/121 = 210 euro verschuldigde btw [69](#page=69).
De belastingplichtige wederverkoper mag de btw niet afzonderlijk vermelden op de factuur. Op de factuur moet de vermelding staan: "Levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. Btw niet aftrekbaar." [70](#page=70).
### 9.6 Recht op aftrek
Alleen btw-belastingplichtigen hebben recht op aftrek. Het bestemmingsprincipe (art. 45 §1 WBTW) stelt dat aangekochte goederen en diensten aangewend moeten worden voor de economische activiteit [70](#page=70).
De aftrek is echter beperkt:
* **Niet-beroepsuitgaven:** Privé-uitgaven, uitgaven voor andere doeleinden dan de economische activiteit, of uitgaven om gratis te verstrekken [70](#page=70).
* **Voertuigen aftrekplafond (art. 45, §2 W.BTW):** Voor autovoertuigen is maximaal 50% van de btw aftrekbaar. Dit geldt voor de aankoop, ICV, invoer, brandstoffen, reiniging, onderhoud, onderdelen, etc. Uitzonderingen zijn parkeerkosten, tolgeld en taxikosten [70](#page=70).
* **Aftrekbeperking geldt voor:** Personenwagens, auto's voor dubbel gebruik, minibussen, 4x4's, rallywagens, autorijschoolauto's, etc [70](#page=70).
* **Geen aftrekbeperking geldt voor:** Lichte vrachtwagens (MTM > 3.500kg), vrachtwagens, bussen, voertuigen ingericht voor speciaal vervoer, voertuigen die enkel in sportwedstrijden gebruikt kunnen worden, campingauto's, takelwagens, kraanauto's, ladderwagens, tractors, bromfietsen, voertuigen bestemd voor verkoop/verhuur, aanhangwagens, werfvoertuigen, vorkheftrucks [71](#page=71).
Vaststelling beroepsgebruik personenwagen (gemengd gebruik):
* **Methode 1: Gedetailleerde rittenadministratie:** Woon-werkverkeer wordt als privé beschouwd. Het beroepsgebruik wordt berekend op basis van de afgelegde kilometers voor beroepsdoeleinden ten opzichte van het totaal aantal kilometers [71](#page=71).
* **Methode 2: Forfait woon-/werkverkeer:** Een semi-forfaitaire methode gebaseerd op de afstand woon-werkverkeer, werkdagen en een forfait voor privégebruik. Vereist dat het voertuig aan één chauffeur is toegewezen en daadwerkelijk als werkinstrument wordt gebruikt [71](#page=71).
* **Methode 3: Algemeen forfait:** Beroepsgebruik wordt forfaitair op 35% gesteld. Dit geldt voor alle voertuigen in de onderneming en is beperkt tot één auto/moto per gebruiker [71](#page=71).
Lichte vrachtwagens kunnen ook gemengd gebruikt worden. Methode 4 voorziet een algemeen forfait van 85% beroepsgebruik, mits 1 voertuig per gebruiker en overwegend gebruik als exploitatiemiddel [72](#page=72).
**Uitsluiting (art. 45, §3 W.BTW):** BTW op tabaksfabricaten, geestrijke dranken, kosten van logies, spijzen en dranken ter plaatse te consumeren, en kosten van onthaal is niet aftrekbaar [72](#page=72).
### 9.7 BTW-verplichtingen
* **BTW-nummer:** Aanvragen, wijzigingen meedelen (604B) en stopzetten (604C) [72](#page=72).
* **Aangiften:** Periodieke btw-aangifte en intracommunautaire opgave indienen. Ook een jaarlijkse listing van afnemers is vereist [73](#page=73).
* **Facturering:** Een factuur is de basis voor de opeisbaarheid van btw. De facturatieplicht geldt voor elke btw-plichtige, behalve in specifieke gevallen (bv. leveringen aan particulieren voor privégebruik). Er zijn echter uitzonderingen op deze uitzonderingen waarbij facturatie steeds verplicht is, bijvoorbeeld bij verkoop van voertuigen of werk in onroerende staat [73](#page=73).
* **Tijdstip uitreiken factuur:** Uiterlijk de 15e dag van de maand na het belastbaar feit [73](#page=73).
* **BTW conforme factuur:** Vereist specifieke vermeldingen zoals datum, volgnummer, gegevens van leverancier en medecontractant, btw-nummer, prijs, btw-tarief, en het totaalbedrag van de verschuldigde btw [73](#page=73).
* **Sanctie:** Boete voor de leverancier en geen btw-aftrek voor de klant bij onregelmatige facturen [73](#page=73).
* **Verschaffen van inlichtingen:** Eenieder is verplicht om op verzoek mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken [73](#page=73).
* **Boekhouding:** De btw-berekening is gebaseerd op de boekhouding. Vereist een boek voor inkomende en een boek voor uitgaande facturen. De administratie heeft een retentierecht op deze documenten [73](#page=73) [74](#page=74).
* **BTW-register motorvoertuigen:** Garagisten zijn verplicht een register bij te houden van alle motorvoertuigen die hun onderneming binnenkomen en verlaten [74](#page=74).
### 10. Registratie- en successierechten
Dit deel behandelt registratie- en successierechten, die beide tot de indirecte belastingen behoren [75](#page=75).
#### 10.1 Registratierechten
Registratierechten worden geheven naar aanleiding van een registratieformaliteit en zijn een gewestelijke bevoegdheid [75](#page=75).
* **Bij verkoop onroerend goed:**
* Standaardtarief: 12% van de aankoopsom [75](#page=75).
* Enige eigen woning: Verlaagd tarief van 2% (voorheen 3%). Vereist dat de koper natuurlijke persoon is, de woning niet in opbouw is, de enige eigen woning betreft en de koper er binnen 3 jaar gaat wonen [75](#page=75).
* Uitzonderingen: Aankoop voor sociaal verhuur (7%), beroepsverkopers (6% i.p.v. 4%) [75](#page=75).
* Renovatieverplichtingen worden versoepeld naar EPC D en de termijn wordt uitgebreid naar 6 jaar [75](#page=75).
* De aankoper betaalt de belasting [75](#page=75).
* **Bij schenking:**
* **Onroerende goederen:** Verplicht via notariële akte. Progressievoorbehoud bij opeenvolgende onroerende schenkingen. De begunstigde betaalt de belasting [75](#page=75).
* **Roerende goederen (aandelen, geld, bankgift):** Geen notariële akte verplicht, maar mag. Tarieven zijn vlak: 3% voor rechte lijn, 7% voor anderen. Bij hand- en bankgiften geldt een verdachte periode van 3 tot 5 jaar; overlijdt de schenker tijdens deze periode, dan kan de schenking toch aan erfbelasting onderworpen worden, tenzij het een notariële schenking betreft [75](#page=75).
#### 10.2 Successierechten/erfbelasting
Dit zijn belastingen geheven n.a.v. de overdracht van vermogen door het overlijden van een inwoner van België. Ze zijn gewestelijk bepaald. Het tarief is progressief en afhankelijk van de graad van verwantschap en de verkoopwaarde van de goederen [76](#page=76).
* **Kinderen/kleinkinderen (descendenten):** Tarieven worden verlaagd. De eerste schijf van 50.000 euro is gratis. Het 3% tarief wordt uitgebreid tot 150.000 euro [76](#page=76).
* **Tussen partners:** Echtgenoten en wettelijk samenwonenden betalen momenteel geen erfbelasting op de gezinswoning. De vrijstelling voor roerende goederen wordt verhoogd van 50.000 euro naar 150.000 euro [76](#page=76).
* **Tussen broers en zussen:** De schijven worden aangepast om de belastingdruk te temperen [76](#page=76).
* **Anderen (tantes, ooms, neven, nichten, vrienden):** Nieuw is de mogelijkheid om 50.000 euro via testament gratis toe te kennen aan personen met wie de erflater een affectieve band had [76](#page=76).
Kinderen kunnen niet onterfd worden; de helft van het vermogen is voorbehouden erfdeel. De Vlaamse regering verlaagt de erfbelasting met deels compensatie door betere inning en sluiting van achterpoortjes [76](#page=76).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belasting | Een bijdrage die volgens bepaalde rechtsregels door de overheid wordt opgelegd met het oog op het verzamelen van financiële middelen die nodig zijn om uitgaven te doen in het algemeen belang en die bij wet, decreet of besluit als belasting wordt erkend. |
| Retributie | Een heffing die bestemd is om een door de overheid verstrekte dienst rechtstreeks te laten vergoeden door degene die de dienst heeft genoten, zoals een parkeermeter. |
| Parafiscale bijdragen | Bijdragen die specifiek worden geïnd voor de financiering van bepaalde sociale doeleinden, zoals sociale bijdragen in België, bedoeld voor de dekking van specifieke uitgaven van de staat. |
| Legaliteitsbeginsel (Wettelijkheidsbeginsel) | Het principe dat de overheid alleen mag handelen op basis van de wet, en dat burgers alleen gestraft kunnen worden voor handelingen die op het moment van begaan al strafbaar waren gesteld door de wet. |
| Eenjarigheidsbeginsel (Annualiteitsbeginsel) | Het principe dat de begroting en de belastingwetgeving jaarlijks moeten worden goedgekeurd door het parlement, waarbij de ingevoerde regels slechts voor een jaar van kracht zijn, tenzij ze worden vernieuwd. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het principe dat alle burgers gelijk zijn voor de wet en dat het genot van rechten en vrijheden zonder discriminatie moet worden verzekerd. |
| Belastingontduiking | Het zich onttrekken aan een verschuldigde belasting door middel van oneerlijke of illegale praktijken, zoals het niet aangeven van inkomsten of het opnemen van valse facturen. |
| Belastingvermijding | Het zo organiseren van financiële of zakelijke aangelegenheden dat de belastingdruk wordt geminimaliseerd, binnen de grenzen van de wet, door bijvoorbeeld te kiezen voor fiscaal voordeligere opties. |
| Kadastraal inkomen (KI) | Het normale, gemiddelde jaarlijkse netto-inkomen van een onroerend goed, gebaseerd op de huurwaarde in 1975, dat dient als basis voor de berekening van bepaalde belastingen zoals de onroerende voorheffing. |
| Onroerende voorheffing | Een jaarlijkse belasting op onroerende goederen die in het Vlaams Gewest liggen, berekend op basis van het kadastraal inkomen. |
| Personenbelasting (PB) | Een belasting die wordt geheven op het inkomen van natuurlijke personen, onderverdeeld in onroerende, roerende, beroeps- en diverse inkomsten. |
| Progressieve belastingen | Een belastingstelsel waarbij het tarief stijgt naarmate het inkomen hoger is; hoe meer men verdient, hoe meer men aan belasting betaalt. |
| Belastingsvrije som | Een vastgesteld bedrag aan inkomen dat vrijgesteld is van belasting, wat leidt tot een vermindering van de uiteindelijk te betalen belasting. |
| Voordeel van alle aard (VAA) | Een voordeel in natura dat een werknemer of bedrijfsleider ontvangt van zijn werkgever of vennootschap, naast het reguliere loon, zoals een bedrijfswagen, GSM of maaltijdcheques, dat belastbaar is als inkomen. |
| Vennootschapsbelasting | Een belasting die wordt geheven op de winst van vennootschappen, in plaats van op natuurlijke personen, en die een cruciaal onderdeel vormt van de overheidsinkomsten. |
| Fiscale winst (Belastbare grondslag) | Het bedrag van de winst van een vennootschap dat onderworpen is aan vennootschapsbelasting, na aftrek van belastingvoordelen en eventuele overgedragen verliezen. |
| Verworpen uitgaven | Bepaalde kosten die in de boekhouding wel zijn opgenomen, maar die fiscaal niet (volledig) aftrekbaar zijn en daarom bij de fiscale winst worden opgeteld. |
| BTW (Belasting over de toegevoegde waarde) | Een indirecte verbruiksbelasting die wordt geheven op de verkoop van producten en diensten, waarbij verkopers de betaalde BTW op hun aankopen mogen terugvorderen. |
| Belastingplichtige (BTW) | Eenieder die in de uitoefening van een economische activiteit, geregeld en zelfstandig, leveringen van goederen of diensten verricht die in het Wetboek van de BTW zijn omschreven. |
| Belastbare handeling (BTW) | Leveringen van goederen of diensten die onderworpen zijn aan BTW, mits ze voldoen aan voorwaarden zoals plaatsvinding in België en het verrichten door een BTW-belastingplichtige in het kader van zijn economische activiteit. |
| Intracommunautaire verwerving (ICV) | Het verkrijgen van de macht om als eigenaar te beschikken over een lichamelijk roerend goed dat is verzonden of vervoerd vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie naar België, en dat belastbaar is in België. |
| Registratierechten | Belastingen die worden geheven n.a.v. de registratieformaliteit van bepaalde akten, zoals de verkoop van onroerend goed, en die een gewestelijke bevoegdheid zijn. |
| Successierechten (Erfbelasting) | Belastingen die worden geheven n.a.v. de overdracht van vermogen door het overlijden van een inwoner van België, waarbij de tarieven afhangen van de graad van verwantschap. |
| Huwelijksquotiënt | Een mechanisme binnen de personenbelasting dat, bij gehuwden, toelaat een deel van het inkomen van de partner met het hoogste inkomen over te hevelen naar de partner met het laagste inkomen om de belastingdruk te verlichten. |
| Liquidatiereserve | Een regeling voor kleine vennootschappen waarbij winsten worden "vastgelegd" om toekomstige uitkeringen fiscaal voordelig te maken, met een anticipatieve heffing en lagere roerende voorheffing bij latere uitkering. |
| VVPR-bis regime | Een regime voor kleine vennootschappen dat een fiscaal voordelige uitkering van dividenden toelaat tegen een gereduceerd tarief van roerende voorheffing. |
Cover
SV Consolidatie.docx
Summary
# Wettelijk kader en consolidatieplicht
Dit onderwerp verkent het wettelijke kader en de consolidatieplicht in België, inclusief de verschillende regelgevingen, de criteria voor consolidatie, en de diverse consolidatiemethodes.
## 1. Wettelijk kader en regelgeving
De wettelijke grondslag voor consolidatie in België is verankerd in diverse wetten en koninklijke besluiten:
### 1.1 Wettelijk kader
* **Wetboek van Economisch Recht:** Artikel III.91.
* **Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) van 23 maart 2019:**
* Artikelen 1:11 tot 1:26.
* Artikelen 3:21 tot 3:36.
* Artikelen 3:76 tot 3:82.
* **Koninklijk Besluit (KB) van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen:**
* Artikelen 3:64 en 3:65.
* Artikelen 3:96 tot 3:158.
* **Europese regelgeving:**
* Verordening van 19 juli 2002: verplicht beursgenoteerde ondernemingen om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen conform IFRS.
* KB van 18 januari 2005: biedt niet-beursgenoteerde ondernemingen de mogelijkheid om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen volgens IFRS, een keuze die onomkeerbaar is.
### 1.2 Commissie voor boekhoudkundige normen
De Commissie voor boekhoudkundige normen (CBN) heeft diverse adviezen gepubliceerd met betrekking tot de Belgische consolidatiewetgeving.
## 2. Consolidatieplicht
### 2.1 Moedervennootschap
Elke moedervennootschap is verplicht een geconsolideerde jaarrekening en jaarverslag op te stellen indien zij alleen of gezamenlijk één of meer dochterondernemingen controleert (artikel 3:23 WVV).
### 2.2 Consortium
Elke onderneming die een consortium vormt met een andere onderneming, dient een geconsolideerde jaarrekening en jaarverslag op te stellen waarin alle ondernemingen van het consortium, alsook hun dochterondernemingen, gemeenschappelijke dochterondernemingen en geassocieerde vennootschappen, worden opgenomen (artikel 3:24 WVV).
## 3. Moedervennootschap, dochtervennootschap en controlebevoegdheid
### 3.1 Definities
* **Moedervennootschap:** Een vennootschap die controle uitoefent over een andere vennootschap.
* **Dochteronderneming:** Een vennootschap ten aanzien waarvan een controlebevoegdheid bestaat.
* **Controle:** De bevoegdheid, in rechte of in feite, om beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders, of op de oriëntatie van het beleid. Dit wordt beoordeeld op basis van stemrechten versus aandelenbezit.
* **Gezamenlijke controle:** Controle die een beperkt aantal vennoten samen uitoefenen wanneer zij zijn overeengekomen dat beslissingen over de beleidsoriëntatie van een betrokken onderneming niet zonder gemeenschappelijke instemming kunnen worden genomen (vereist unanimiteit).
* **Gemeenschappelijke dochteronderneming:** Een onderneming ten aanzien waarvan gezamenlijke controle bestaat.
* **Exclusieve controle:** Controle die een vennootschap alleen of samen met één of meer van haar dochterondernemingen uitoefent.
### 3.2 Samenstelling van controlebevoegdheid
* Onrechtstreekse bevoegdheid via een dochteronderneming wordt meegeteld bij de rechtstreekse bevoegdheid.
* Bevoegdheid van een tussenpersoon van een andere persoon wordt geacht in bezit te zijn van laatstgenoemde.
### 3.3 Geen rekening gehouden met
* Schorsing van stemrechten.
* Stemrechtbesprekingen.
### 3.4 Vermindering van stemrechten
Stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van een dochtervennootschap worden verminderd met:
* Stemrechten verbonden aan eigen aandelen.
* Stemrechten verbonden aan aandelen aangehouden door haar (klein)dochterondernemingen.
### 3.5 Consolidatiekring
* **Consoliderende vennootschap:** De vennootschap die de geconsolideerde jaarrekening opstelt.
* **Vennootschappen opgenomen in de consolidatie:**
* Inclusief integraal en evenredig geconsolideerde vennootschappen.
* Exclusief vennootschappen waarvoor de vermogensmutatiemethode wordt toegepast.
* **Geconsolideerd geheel (consolidatiekring):** Het geheel van vennootschappen dat in de consolidatie is opgenomen.
## 4. Consortium
Een consortium ontstaat wanneer een vennootschap enerzijds en één of meer vennootschappen naar Belgisch of buitenlands recht anderzijds, die geen dochterondernemingen van elkaar zijn noch dochterondernemingen van één en dezelfde vennootschap, onder centrale leiding staan.
### 4.1 Vermoeden van centrale leiding
* **Onweerlegbaar vermoeden:**
* Wanneer dit voortvloeit uit overeenkomsten of statutaire bepalingen.
* Wanneer het bestuursorgaan voor het merendeel uit dezelfde personen bestaat.
* **Weerlegbaar vermoeden (behoudens tegenbewijs):**
* Wanneer de meerderheid van de stemrechten verbonden aan hun effecten wordt gehouden door dezelfde personen (natuurlijke personen of rechtspersonen).
### 4.2 Gevolgen van consortium
Elk van de vennootschappen die het consortium vormen, wordt als een consoliderende vennootschap beschouwd. De vennootschappen die het consortium vormen, staan gezamenlijk in voor de opstelling en de openbaarmaking van de geconsolideerde jaarrekening en het geconsolideerde jaarverslag.
> **Tip:** De beoordeling van de aanwezigheid van een centrale leiding dient te gebeuren op de balansdatum.
## 5. Geassocieerde vennootschap
* **Definitie:** Elke andere vennootschap dan een dochteronderneming of gemeenschappelijke dochteronderneming waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarin zij een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid (artikel 1:21 WVV).
* **Invloed van betekenis:** Behoudens tegenbewijs wordt invloed van betekenis vermoed indien het stemrechtpercentage 20% of meer bedraagt.
* Een geassocieerde vennootschap is een deelneming waarmee een deelnemingsverhouding bestaat; het omgekeerde is niet noodzakelijk waar.
## 6. Vrijstellingen van consolidatie
### 6.1 Vrijstelling omwille van subconsolidatie
Een Belgische vennootschap die één of meer andere ondernemingen controleert en zelf dochteronderneming is van een vennootschap op een hoger niveau, kan van consolidatie worden vrijgesteld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan (artikel 3:26 WVV):
* De vennootschap is dochter van een onderneming (Belgisch of buitenlands recht) die een geconsolideerde jaarrekening opstelt, laat controleren en openbaar maakt.
* Goedkeuring van de vrijstelling door 9/10de van de stemmen (NV) of 8/10de (andere vennootschapsvormen). Deze goedkeuring is slechts geldig voor twee boekjaren en kan worden hernieuwd.
* De geconsolideerde jaarrekening van de moederonderneming wordt opgesteld, gecontroleerd en openbaar gemaakt conform de Europese richtlijn 2013/34 of gelijkwaardig.
* Het bestuursorgaan van de vrijgestelde onderneming legt de geconsolideerde jaarrekening en het geconsolideerd jaarverslag van de moederonderneming neer binnen 2 maanden na beschikbaarheid, en uiterlijk 7 maanden na afsluiting van het boekjaar. Dit dient te gebeuren in de taal waarin de vrijgestelde vennootschap haar enkelvoudige jaarrekening opstelt.
* Vermelding in de toelichting van het gebruik van de vrijstellingsmogelijkheid, inclusief gegevens over de alternatief verstrekte geconsolideerde informatie.
### 6.2 Uitzonderingen op vrijstelling wegens subconsolidatie
De vrijstelling kan niet worden toegepast indien:
* Een van de in consolidatie opgenomen ondernemingen beursgenoteerd is (artikel 3:27 WVV).
* De consolidatie wordt gevraagd door de ondernemingsraad, de overheid of een rechter (artikel 3:28 WVV).
### 6.3 Vrijstelling voor groepen van beperkte omvang
Een moederonderneming, samen met haar dochterondernemingen en eventuele consortiumvennootschappen, vormt een groep van beperkte omvang indien op geconsolideerde basis niet meer dan één van de volgende criteria wordt overschreden (artikel 1:26 WVV):
* Jaaromzet (excl. btw): 42.500.000 euro (voor april '24: 34.000.000 euro).
* Balanstotaal: 21.250.000 euro (voor april '24: 17.000.000 euro).
* Personeelsbestand: 250.
Deze criteria worden getoetst over twee opeenvolgende boekjaren; de vrijstelling is van toepassing vanaf het boekjaar dat volgt op de twee boekjaren waarin de criteria werden overschreden.
> **Tip:** Voor de toepassing van de vrijstelling voor groepen van beperkte omvang kunnen de grensbedragen van de omzet en het balanstotaal met 20% worden verhoogd indien een vereenvoudigde methode wordt toegepast.
### 6.4 Uitzonderingen op vrijstelling wegens beperkte omvang
Deze vrijstelling kan niet worden toegepast indien:
* Een van de in consolidatie opgenomen ondernemingen beursgenoteerd is.
* De consolidatie wordt gevraagd door de ondernemingsraad, de overheid of een rechter.
### 6.5 Vrijstelling dochteronderneming van te verwaarlozen betekenis
Een moederonderneming wordt vrijgesteld van het opstellen van een geconsolideerde jaarrekening indien haar dochterondernemingen individueel of gezamenlijk van te verwaarlozen betekenis zijn voor de beoordeling van het geconsolideerd vermogen, de financiële positie en de geconsolideerde resultaten (artikel 3:23 WVV).
## 7. Consolidatiekring
### 7.1 Samenstelling
De consolidatiekring bestaat uit:
* De consoliderende vennootschap.
* Integraal opgenomen dochterondernemingen.
* Evenredig opgenomen dochterondernemingen.
* In geval van consortium: alle ondernemingen die onder centrale leiding staan.
### 7.2 Exclusies
* Geassocieerde vennootschappen die volgens de vermogensmutatiemethode worden opgenomen (dit is een waarderingsmethode, geen consolidatiemethode).
### 7.3 Controlepercentage versus belangenpercentage
* **Controlepercentage:** Bepaalt de consolidatiekring en de vaststelling van de consolidatiemethode.
* **Belangenpercentage:** Bepaalt het financiële belang van een moederonderneming in het netto-vermogen en het resultaat van een andere onderneming. Dit percentage wordt gebruikt bij de uitwerking van de consolidatie en bepaalt welk percentage te gebruiken bij de consolidatie zelf.
> **Tip:** Het belangenpercentage weerspiegelt het financiële belang in het netto-vermogen en resultaat, verder kijkend dan enkel stemrechten of juridische controle. Bij onrechtstreekse deelnemingen wordt het belangpercentage verkregen door vermenigvuldiging.
### 7.4 Weglating uit de consolidatiekring
Een dochteronderneming mag buiten de consolidatie worden gelaten mits motivering in de toelichting (artikel 3:97 KB 29/04/2019) indien:
* De onderneming van te verwaarlozen betekenis is (te beoordelen voor alle ondernemingen die op deze basis worden weggelaten).
* De effectieve controle of de aanwending van het vermogen ingrijpend en duurzaam wordt beperkt.
* De benodigde gegevens niet zonder onevenredig hoge kosten of onverantwoorde vertraging verkregen kunnen worden.
* De aandelen van de dochteronderneming uitsluitend met het oog op latere vervreemding worden gehouden (geldbelegging).
### 7.5 Weglating mits opname volgens vermogensmutatiemethode en motivering in de toelichting
Een dochteronderneming waarover de consoliderende vennootschap een controle in feite bezit, kan buiten consolidatie worden gelaten indien opname ervan indruist tegen het beginsel van het getrouw beeld (artikel 3:98 KB 29/04/2019). Dit veronderstelt:
* Opname van de dochteronderneming volgens de vermogensmutatiemethode.
* Motivatie in de toelichting.
### 7.6 Weglating mits opname volgens vermogensmutatiemethode
Een dochteronderneming moet buiten consolidatie worden gelaten indien zij in vereffening is, er besloten is de onderneming stop te zetten, of er niet meer van kan worden uitgegaan dat het bedrijf van de onderneming wordt voortgezet (artikel 3:99 KB 29/04/2019). Deze weglating veronderstelt opname volgens de vermogensmutatiemethode. Deze ondernemingen worden weliswaar opgenomen, maar niet geconsolideerd.
### 7.7 Wijzigingen consolidatiekring
Dochterondernemingen die buiten de consolidatiekring worden gerealiseerd, worden vanaf de datum van realisatie niet langer opgenomen. Indien de samenstelling van het geconsolideerde geheel in de loop van het boekjaar aanmerkelijk wijzigt, moet de toelichting informatie bevatten die een zinvolle vergelijking met voorgaande boekjaren mogelijk maakt (artikel 3:102 KB 29/04/2019).
## 8. Consolidatiemethodes
### 8.1 Integrale consolidatie
* **Toepassingsgebied:** Exclusieve dochterondernemingen.
* **Werkwijze:** Alle elementen van het actief en passief, alle rechten en verplichtingen, en alle opbrengsten en kosten van de moedervennootschap en de dochteronderneming worden integraal (100%) opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. Het gedeelte van het EV van de gecontroleerde onderneming dat aan minderheidsaandeelhouders toekomt, wordt apart geboekt in het geconsolideerde eigen vermogen en de geconsolideerde resultatenrekening.
* **Eliminaties:** Om dubbeltellingen te vermijden, worden alle onderlinge saldi en transacties integraal geëlimineerd.
* **Consolidatie van de balans:** Omvat groepswaarderingsregels, herwerkt eigen vermogen, eliminatie van de deelneming, belangen van derden, eliminatie van onderlinge vorderingen en schulden, en eliminatie van winsten en verliezen die begrepen zijn in de waarde van een actief. Uitzonderingen op integrale eliminatie zijn mogelijk, zoals eliminatie a rato van het belangenpercentage.
* **Consolidatie van de resultatenrekening:** Omvat groepswaarderingsregels voor resultaatbestemming anders dan dividend, belastingvrije reserves, eliminatie van onderlinge opbrengsten en kosten, en eliminatie van winsten en verliezen die begrepen zijn in de waarde van een actief. Gerealiseerde meer- of minwaarden op deelnemingen, dividenden, waardeverminderingen en het aandeel van derden in het resultaat worden ook behandeld.
### 8.2 Evenredige of proportionele consolidatie
* **Toepassingsgebied:** Gemeenschappelijke dochterondernemingen (joint ventures).
* **Werkwijze:** Alle posten van het actief en passief, alle rechten en verplichtingen, en alle opbrengsten en kosten van de dochteronderneming worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening a rato van het belang van de consoliderende vennootschap in haar kapitaal.
* **Eliminaties:** Onderlinge saldi en transacties worden geëlimineerd ten belope van maximaal het aandeel van de groep, tenzij de eliminaties verwaarloosbaar zijn.
* **Alternatief:** Gemeenschappelijke dochterondernemingen mogen gewaardeerd worden volgens de vermogensmutatiemethode in plaats van evenredige consolidatie als hun bedrijf niet nauw geïntegreerd is in het bedrijf van de vennootschap die de gezamenlijke controle uitoefent.
### 8.3 Vermogensmethode
* **Toepassingsgebied:** Deelnemingen in geassocieerde vennootschappen.
* **Werkwijze:** Deelnemingen worden gewaardeerd door de historische aanschaffingsprijs te vervangen door het aandeel van de consoliderende vennootschap in het eigen vermogen van de geassocieerde vennootschap. Dit is eerder een bijzondere waarderingsmethode dan een consolidatiemethode in strikte zin.
* Indien een onderneming enkel deelnemingen heeft in een geassocieerde vennootschap, wordt er geen geconsolideerde jaarrekening opgemaakt.
## 9. Consolidatieverschil (Goodwill)
Het consolidatieverschil is het verschil tussen de aanschaffingswaarde van de deelneming en het eigen vermogen van de dochteronderneming op de datum van verwerving.
### 9.1 Bepaling
* **Eerste consolidatieverschil:** Aanschaffingswaarde - boekhoudkundig eigen vermogen van de dochteronderneming.
* **Tweede consolidatieverschil:** Corrigeert het eerste verschil op basis van herwaarderingen van activa en passiva op de datum van verwerving.
### 9.2 Oorzaken van het consolidatieverschil
* **Positief consolidatieverschil:** Onderwaarderingen van activa, overwaarderingen van passiva, verwachte gunstige resultaten, strategische keuze.
* **Negatief consolidatieverschil:** Overwaardering van activa, onderwaardering van passiva, verwachte ongunstige resultaten.
### 9.3 Toewijzing en verwerking
Consolidatieverschillen worden zoveel mogelijk toegerekend aan activa en passivabestanddelen.
* **Positief consolidatieverschil:** Wordt opgenomen op het actief en lineair afgeschreven over maximaal 5 jaar (ten laste van het bedrijfs- of financieel resultaat). Motivering in de toelichting is vereist indien langer dan 5 jaar.
* **Negatief consolidatieverschil:** Wordt opgenomen onder het eigen vermogen (voor de duur van de participatie) en kan in het resultaat worden genomen indien te verklaren door verwachte negatieve resultaten die zich voordoen.
### 9.4 Compensatie
Compensatie van positieve en negatieve consolidatieverschillen is verboden, tenzij met betrekking tot dezelfde dochteronderneming, dan is compensatie verplicht.
### 9.5 Wijzigingen na de eerste consolidatie
Een eenmaal bepaald consolidatieverschil blijft onveranderd, behalve door:
* Afschrijvingen op positieve consolidatieverschillen.
* Inresultaatname van negatieve consolidatieverschillen.
* Compensatie van positieve en negatieve consolidatieverschillen.
* Wijziging van het belangenpercentage in meer of in min.
## 10. Belangen van derden (Minderheidsbelangen)
Bij integrale consolidatie worden alle activa, passiva, opbrengsten en kosten integraal opgenomen. De correctie voor de belangen van derden komt voort uit het gedeelte van het resultaat van een dochteronderneming dat niet aan de groep of moederonderneming toebehoort. Dit deel wordt opgenomen onder de post 'aandeel van derden' in het geconsolideerde resultaat en eigen vermogen.
## 11. Resultaatverwerking
Bij de consolidatie dient het geconsolideerde resultaat te worden bepaald, waarbij het resultaat wordt opgesplitst in het aandeel van de groep en het aandeel van derden. Dividenden die door dochterondernemingen worden uitgekeerd, worden opgesplitst tussen het aandeel van de groep (dat naar groepsreserves gaat) en het aandeel van derden.
### 11.1 Preacquisitiewinst
Winsten gerealiseerd vóór de datum van verwerving (preacquisitiewinsten) worden bij de bepaling van het consolidatieverschil meegenomen en bij de bestemming van het resultaat van de dochteronderneming in mindering gebracht van het te bestemmen resultaat.
## 12. Eliminatie van onderlinge transacties
### 12.1 Eliminatie van vorderingen en schulden
Onderlinge saldi van vorderingen en schulden die voortvloeien uit leveringen, verkopen, leningen of andere transacties tussen de consoliderende vennootschap en haar dochterondernemingen worden integraal geëlimineerd in de consolidatie.
### 12.2 Eliminatie van intragroepswinsten en -verliezen
Winsten en verliezen die begrepen zijn in de waarde van een actief door onderlinge verkopen binnen de groep (bv. van vaste activa of goederen) moeten worden geëlimineerd. Dit geldt zowel voor winsten die nog in de voorraad zitten aan het einde van het boekjaar, als voor winsten die in vorige boekjaren zijn gerealiseerd en nog niet zijn teruggenomen.
#### 12.2.1 Verkoop van vaste activa
Bij de verkoop van een vast actief binnen de groep met winst, moet de meerwaarde worden geëlimineerd. Dit gebeurt door de boekwaarde van het actief te corrigeren en de meerwaarde op de balans en resultatenrekening te neutraliseren. Bij een verlies dat bedrijfseconomisch verantwoord is, dient deze niet geëlimineerd te worden.
#### 12.2.2 Verkoop van goederen
Bij de verkoop van goederen binnen de groep moet de intragroepswinst die nog in de eindvoorraad zit, worden geëlimineerd. Indien er zowel een begin- als een eindvoorraad met intragroepsresultaten is, dient de winst uit de vorige periode te worden teruggenomen en de winst uit de huidige periode te worden geëlimineerd.
### 12.3 Eliminatie van intragroepsdividenden
Dividenden die binnen de groep worden uitgekeerd en ontvangen, worden geëlimineerd om te vermijden dat het geconsolideerde resultaat beïnvloed wordt door resultaten uit vorige boekjaren. Deze worden terug opgenomen in het eigen vermogen van de groep.
### 12.4 Eliminatie van waardeverminderingen op deelnemingen
Waardeverminderingen die door de moederonderneming op haar deelneming in een dochteronderneming zijn geboekt, worden in de consolidatie behandeld. Indien de consolidatieverschillen lineair worden afgeschreven, wordt de waardevermindering in het resultaat van de dochteronderneming meegenomen.
## 13. Uitgestelde belastingen en belastinglatenties
Bij de consolidatie wordt rekening gehouden met het verschil tussen de aan het boekjaar en vorige boekjaren toe te rekenen belastingen en de betaalde of nog te betalen belastingen, indien aangenomen mag worden dat hieruit kosten zullen voortvloeien voor de consoliderende vennootschap of een dochteronderneming. Dit omvat permanente verschillen, tijdelijke verschillen, actieve belastinglatentie (uitgestelde belastingvordering) en passieve belastinglatentie (uitgestelde belastingschuld).
## 14. Proportionele of evenredige consolidatie
* **Toepassingsgebied:** Gemeenschappelijke dochterondernemingen of joint ventures.
* **Werkwijze:** Activa, passiva, rechten, verplichtingen, opbrengsten en kosten worden opgenomen a rato van het belangenpercentage van de groep. Er zijn geen belangen van derden of minderheidsbelangen bij deze methode.
* **Eliminaties:** Deelnemingen, consolidatieverschillen, onderlinge vorderingen en schulden, intragroepswinsten in voorraden en resultaatverwerking worden beperkt tot het aandeel van de groep.
## 15. Consolidatie van consortium (Horizontale consolidatie)
* **Ontstaan:** Wanneer een vennootschap samenwerkt met één of meer andere vennootschappen, zonder dat ze elkaars dochteronderneming zijn of onder dezelfde centrale leiding vallen.
* **Centrale leiding:** Wordt onweerlegbaar vermoed bij overeenkomsten, statuten of wanneer bestuursorganen grotendeels uit dezelfde personen bestaan. Er geldt een weerlegbaar vermoeden als de meerderheid van de stemrechten in handen is van dezelfde personen.
* **Consolidatiemethode:** De integrale consolidatiemethode wordt toegepast, waarbij alle ondernemingen die het consortium vormen, consoliderende ondernemingen zijn.
* **Verloop:**
1. Afstemming van waarderingsregels en aanpassingsboekingen.
2. Verticale consolidatie bij elk lid van het consortium.
3. Horizontale consolidatie tussen de leden van het consortium, inclusief eliminatie van onderlinge schulden, vorderingen en resultaten.
* **Belangen van derden en consolidatieverschillen:** In een geconsolideerde jaarrekening van een zuiver consortium komen geen belangen van derden of consolidatieverschillen voor, behalve indien deze zijn ontstaan op het niveau van een verticale consolidatie.
## 16. Step acquisitions en step disposals
### 16.1 Step acquisitions
Bij een stapsgewijze verhoging van het belang in een dochteronderneming, wordt de consolidatietechniek pas aangepast wanneer de drempel voor die techniek wordt overschreden. Het consolidatieverschil wordt eenmalig berekend op basis van de totale aankoopprijs minus het aandeel van de groep in het eigen vermogen aan boekwaarde.
### 16.2 Step disposals
Bij een stapsgewijze verlaging van het belang:
* **Verkoop met behoud van controle:** De dochteronderneming blijft volledig geconsolideerd. De verkoop genereert een resultaat op de verkooptransactie. Het consolidatieverschil blijft onveranderd en wordt niet opnieuw berekend.
* **Verkoop met verlies van controle:** De dochteronderneming wordt uit de consolidatie geweerd. Alle activa, passiva, het volledige consolidatieverschil en minderheidsbelangen worden uitgeboekt. Het resultaat wordt berekend als verkoopprijs minus de boekwaarde van het afgestoten geconsolideerde eigen vermogen. Het resterende bedrag wordt geboekt als financiële vaste activa.
---
# Consolidatiekring en uitsluitingen
Dit gedeelte behandelt de samenstelling van de consolidatiekring, de definitie van controle, en de verschillende vrijstellingen en uitsluitingen van de consolidatieplicht.
### 2.1 De consolidatiekring
De consolidatiekring omvat de vennootschappen die in de geconsolideerde jaarrekening worden opgenomen. Dit zijn de consoliderende vennootschap, integraal en evenredig geconsolideerde dochterondernemingen. In het geval van een consortium omvat de kring alle vennootschappen die onder centrale leiding staan. Geassocieerde vennootschappen die volgens de vermogensmutatiemethode worden opgenomen, behoren niet tot de strikte consolidatiekring, maar worden wel behandeld in de geconsolideerde jaarrekening.
#### 2.1.1 Moedervennootschap, dochteronderneming en controle
* **Moedervennootschap:** Een vennootschap die controle uitoefent over een andere vennootschap.
* **Dochteronderneming:** Een vennootschap ten opzichte waarvan een controlebevoegdheid bestaat.
* **Controle:** De bevoegdheid, in rechte of in feite, om beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders, of op de oriëntatie van het beleid.
* Controle kan voortvloeien uit stemrechtbezit, maar ook uit andere contractuele afspraken of feitelijke omstandigheden.
* Bij het bepalen van controle wordt rekening gehouden met de rechtstreekse en onrechtstreekse bevoegdheden via dochterondernemingen. Bevoegdheid van een tussenpersoon wordt toegerekend aan de uiteindelijke houder.
* Niet in rekening genomen worden schorsingen van stemrechten, stemrechtbesprekingen, stemrechten verbonden aan eigen aandelen van de dochter, of stemrechten verbonden aan aandelen aangehouden door (klein)dochterondernemingen van de dochter.
#### 2.1.2 Gezamenlijke controle en consortium
* **Gezamenlijke controle:** Controle die een beperkt aantal vennoten samen uitoefenen wanneer zij zijn overeengekomen dat beleidsbeslissingen niet zonder hun gemeenschappelijke instemming kunnen worden genomen (unanimiteit).
* **Gemeenschappelijke dochteronderneming:** Een onderneming ten aanzien waarvan gezamenlijke controle bestaat.
* **Consortium:** Wanneer een vennootschap en één of meer andere vennootschappen (die geen dochterondernemingen van elkaar zijn, noch dochters van dezelfde derde vennootschap) onder centrale leiding staan.
* **Onweerlegbaar vermoeden van centrale leiding:**
* Wanneer dit voortvloeit uit overeenkomsten of statutaire bepalingen.
* Wanneer het bestuursorgaan voor het merendeel uit dezelfde personen bestaat.
* **Weerlegbaar vermoeden van centrale leiding:**
* Wanneer de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de effecten wordt gehouden door dezelfde personen (natuurlijke of rechtspersonen).
* Bij een consortium worden alle ondernemingen die onder centrale leiding staan als consoliderende vennootschappen beschouwd en stellen zij gezamenlijk de geconsolideerde jaarrekening op.
#### 2.1.3 Geassocieerde vennootschap
* **Geassocieerde vennootschap:** Elke andere vennootschap dan een dochteronderneming of gemeenschappelijke dochteronderneming, waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarop zij een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid.
* **Invloed van betekenis:** Behoudens tegenbewijs wordt deze vermoed indien een stemrechtpercentage van 20% of meer wordt gehouden.
* Een geassocieerde vennootschap is altijd een deelneming waarmee een deelnemingsverhouding bestaat, maar omgekeerd is dit niet noodzakelijk het geval.
#### 2.1.4 Consolidatiepercentage versus belangenpercentage
* **Controlepercentage:** Bepaalt of er sprake is van consolidatie en welke consolidatiemethode moet worden toegepast (bijvoorbeeld exclusieve controle leidt tot integrale consolidatie, gezamenlijke controle tot evenredige consolidatie).
* **Belangenpercentage:** Geeft het financiële belang weer van de moedermaatschappij in het netto-vermogen en het resultaat van de dochteronderneming. Dit percentage wordt gebruikt bij de uitwerking van de consolidatie, met name bij het bepalen van het aandeel van de groep en de belangen van derden. Bij onrechtstreekse deelnemingen wordt het belangenpercentage verkregen door vermenigvuldiging van de percentages.
### 2.2 Vrijstellingen van consolidatieplicht
Er zijn verschillende situaties waarin een vennootschap vrijgesteld kan worden van de consolidatieplicht.
#### 2.2.1 Vrijstelling omwille van subconsolidatie
Een Belgische vennootschap die zelf dochteronderneming is van een vennootschap op een hoger niveau, kan van consolidatie worden vrijgesteld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
* De vennootschap is dochter van een onderneming (Belgisch of buitenlands) die een geconsolideerde jaarrekening opstelt, laat controleren en openbaar maakt.
* Goedkeuring van de vrijstelling door 9/10de van de stemmen (of 8/10de voor andere vennootschapsvormen). Deze goedkeuring is geldig voor twee boekjaren en kan worden hernieuwd.
* De geconsolideerde jaarrekening van de moederonderneming moet opgesteld, gecontroleerd en openbaar gemaakt zijn conform de Europese richtlijn 2013/34 of een gelijkwaardige regeling.
* Het bestuursorgaan van de vrijgestelde onderneming legt de geconsolideerde jaarrekening en het geconsolideerd jaarverslag van de moederonderneming neer binnen twee maanden na beschikbaarheid en uiterlijk zeven maanden na afsluiting van het boekjaar. Deze documenten worden neergelegd in de taal waarin de vrijgestelde vennootschap haar enkelvoudige jaarrekening opstelt.
* Vermelding in de toelichting van de vrijgestelde onderneming over het gebruik van deze vrijstellingsmogelijkheid, inclusief gegevens over de alternatieve geconsolideerde informatie.
**Uitzonderingen op de vrijstelling omwille van subconsolidatie:**
* Als een van de in consolidatie opgenomen ondernemingen beursgenoteerd is.
* Als de consolidatie wordt gevraagd door de ondernemingsraad, overheid of rechter.
#### 2.2.2 Vrijstelling voor groepen van beperkte omvang
Een moederonderneming vormt met haar dochterondernemingen (of vennootschappen binnen een consortium) een groep van beperkte omvang indien op geconsolideerde basis niet meer dan één van de volgende criteria wordt overschreden:
* Jaaromzet (exclusief BTW): 42.500.000 euro
* Balanstotaal: 21.250.000 euro
* Gemiddeld personeelsbestand: 250 werknemers
De toetsing hiervan gebeurt over twee opeenvolgende boekjaren. De vrijstelling is van toepassing vanaf het boekjaar dat volgt op de twee boekjaren waarin de criteria werden overschreden.
* **Vereenvoudigde methode:** De grensbedragen van omzet en balanstotaal kunnen met 20% worden verhoogd om de vrijstelling te beoordelen.
**Uitzonderingen op de vrijstelling voor groepen van beperkte omvang:**
* Als een van de in consolidatie opgenomen ondernemingen beursgenoteerd is.
* Als de consolidatie wordt gevraagd door de ondernemingsraad, overheid of rechter.
#### 2.2.3 Vrijstelling dochteronderneming van te verwaarlozen betekenis
Een moederonderneming kan vrijgesteld worden van het opmaken van een geconsolideerde jaarrekening indien al haar dochterondernemingen individueel of samen van te verwaarlozen betekenis zijn voor de beoordeling van het geconsolideerd vermogen, de financiële positie en de geconsolideerde resultaten.
### 2.3 Uitsluitingen uit de consolidatiekring
Een dochteronderneming mag uit de consolidatiekring worden gelaten, mits motivatie in de toelichting, in de volgende gevallen:
* **Verwaarloosbare betekenis:** Indien de dochteronderneming van verwaarloosbare betekenis is (te beoordelen voor alle ondernemingen die op deze basis worden weggelaten).
* **Ingrijpend en duurzaam beperkte controle of aanwending van vermogen:** Wanneer de effectieve controle of de aanwending van het vermogen ingrijpend en duurzaam wordt beperkt.
* **Onverkrijgbare gegevens:** Als de benodigde gegevens niet zonder onevenredig hoge kosten of onverantwoorde vertraging kunnen worden verkregen.
* **Aandelen gehouden met oog op latere vervreemding:** Indien de aandelen uitsluitend met het oog op latere vervreemding worden gehouden (geldbelegging).
Daarnaast mag een dochteronderneming buiten consolidatie worden gelaten indien de opneming ervan zou indruisen tegen het beginsel van het getrouw beeld. Dit geldt met name wanneer de consoliderende vennootschap weliswaar feitelijke controle bezit, maar opname zou een vertekend beeld geven. In dergelijke gevallen moet de dochteronderneming echter worden opgenomen volgens de **vermogensmutatiemethode**.
Tot slot moet een dochteronderneming buiten consolidatie worden gelaten (met opname volgens vermogensmutatiemethode) indien zij in vereffening is, er beslist is de onderneming stop te zetten, of er niet meer van uitgegaan kan worden dat het bedrijf wordt voortgezet.
### 2.4 Wijzigingen in de consolidatiekring
Dochterondernemingen die na de oprichting worden verworven, worden vanaf de datum van realisatie in de consolidatie opgenomen. Indien de samenstelling van het geconsolideerd geheel in de loop van het boekjaar aanmerkelijk wijzigt, dient de toelichting informatie te bevatten die een zinvolle vergelijking met voorgaande jaren mogelijk maakt.
### 2.5 Consolidatiemethodes
Afhankelijk van de aard van de controle en de relatie tussen de vennootschappen, worden verschillende consolidatiemethodes toegepast.
#### 2.5.1 Integrale consolidatie
* **Toepassingsgebied:** Exclusieve dochterondernemingen.
* **Werkwijze:** Alle elementen van het actief en passief, alle rechten en verplichtingen, en alle opbrengsten en kosten van de moedervennootschap en de dochteronderneming worden integraal (100%) opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening.
* Het gedeelte van het eigen vermogen van de dochteronderneming dat aan minderheidsaandeelhouders toebehoort, wordt als 'belangen van derden' in een aparte rubriek van het geconsolideerd eigen vermogen en resultaat geboekt.
* Alle onderlinge saldi en transacties tussen de moedervennootschap en de dochteronderneming worden integraal geëlimineerd om dubbeltellingen te voorkomen.
#### 2.5.2 Evenredige of proportionele consolidatie
* **Toepassingsgebied:** Gemeenschappelijke dochterondernemingen (gezamenlijke controle).
* **Werkwijze:** Alle posten van het actief en passief, rechten en verplichtingen, opbrengsten en kosten van de dochteronderneming worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening *a rato* van het belang van de consoliderende vennootschap in het kapitaal.
* Onderlinge saldi en transacties worden geëlimineerd ten belope van het aandeel van de groep in deze verrichtingen, tenzij de eliminaties van verwaarloosbare betekenis zijn.
* Gemeenschappelijke dochterondernemingen mogen ook worden gewaardeerd volgens de vermogensmutatiemethode indien hun bedrijf niet nauw geïntegreerd is in het bedrijf van de vennootschap met gezamenlijke controle.
#### 2.5.3 Vermogensmutatiemethode
* **Toepassingsgebied:** Geassocieerde vennootschappen, dochterondernemingen waarvoor een vrijstelling van consolidatie geldt of die buiten de consolidatiekring zijn gelaten omwille van het getrouw beeld.
* **Werkwijze:** De deelneming wordt gewaardeerd op basis van het aandeel van de consoliderende vennootschap in het eigen vermogen van de geassocieerde vennootschap. De oorspronkelijke aanschaffingsprijs wordt vervangen door dit aandeel in het eigen vermogen, inclusief het (eventuele) consolidatieverschil. Dit is geen consolidatiemethode in strikte zin, maar een waarderingsmethode.
* Het resultaat van de geassocieerde vennootschap wordt in de geconsolideerde resultatenrekening opgenomen ter grootte van het belang van de groep, zonder verdere consolidatie van de posten van de geassocieerde vennootschap.
### 2.6 Consolidatieverschillen (Goodwill)
Bij de eerste consolidatie ontstaat er mogelijk een verschil tussen de aanschaffingswaarde van de deelneming en het aan de groep toerekenbare eigen vermogen van de dochteronderneming. Dit wordt het consolidatieverschil genoemd.
* **Positief consolidatieverschil (Goodwill):** Ontstaat wanneer de aanschaffingswaarde hoger is dan het aandeel in het eigen vermogen. Dit kan wijzen op onderwaarderingen van activa, overwaarderingen van passiva, verwachte gunstige resultaten of strategische keuzes.
* **Negatief consolidatieverschil (Badwill):** Ontstaat wanneer de aanschaffingswaarde lager is dan het aandeel in het eigen vermogen. Dit kan wijzen op overwaardering van activa, onderwaardering van passiva, of verwachte ongunstige resultaten.
Het consolidatieverschil wordt zoveel mogelijk toegerekend aan de activa en passiva van de dochteronderneming. Indien dit niet mogelijk is, wordt het verschil verwerkt:
* **Positief consolidatieverschil:** Opname op het actief onder 'positieve consolidatieverschillen', af te schrijven volgens een passend plan (meestal 5 jaar).
* **Negatief consolidatieverschil:** Opname onder het eigen vermogen onder 'negatieve consolidatieverschillen', en wordt in het resultaat genomen over de duur van de participatie, met name indien het verklaard kan worden door verwachte negatieve resultaten die zich voordoen.
Consolidatieverschillen kunnen wijzigen door afschrijvingen, resultaatneming van negatieve consolidatieverschillen, of wijzigingen in het belangenpercentage.
### 2.7 Belangen van derden
Bij integrale consolidatie van dochterondernemingen waarin de groep niet 100% van de aandelen bezit, wordt het deel van het eigen vermogen en het resultaat dat niet aan de groep toebehoort, apart gepresenteerd als 'belangen van derden'. Dit corrigeert voor het feit dat alle activa en passiva van de dochteronderneming integraal worden opgenomen, terwijl de groep slechts een deel van het eigen vermogen bezit.
### 2.8 Eliminaties
Om een getrouw beeld te geven van de geconsolideerde groep, moeten intragroepstransacties en -saldi worden geëlimineerd. Dit omvat:
* **Eliminatie van onderlinge vorderingen en schulden:** Saldi tussen groepsmaatschappijen, zoals leningen, leveranciers schulden/vorderingen, worden tegen elkaar weggestreept.
* **Eliminatie van intragroepsresultaten begrepen in activa:** Winsten of verliezen op transacties tussen groepsmaatschappijen die nog in de voorraad of vaste activa zitten, moeten worden geëlimineerd. Bij doorverkoop van activa worden de boekwaarde en de afschrijvingen aangepast.
* **Eliminatie van intragroepsdividenden:** Dividenden die door een dochteronderneming aan de moedervennootschap (of andere groepsmaatschappijen) worden uitgekeerd, worden in beginsel geëlimineerd, tenzij ze reeds als resultaat in de geconsolideerde reserves van het voorgaande jaar zijn opgenomen.
* **Eliminatie van waardeverminderingen op deelnemingen:** Indien een waardevermindering op een deelneming is geboekt, moet deze ook in de consolidatie worden verwerkt.
### 2.9 Uitgestelde belastingen en belastinglatentie
In de geconsolideerde jaarrekening wordt rekening gehouden met het verschil tussen de aan het boekjaar en vorige boekjaren toe te rekenen belastingen en de reeds betaalde of nog te betalen belastingen, voor zover er kosten uit voortvloeien. Dit omvat permanente en tijdelijke verschillen, wat kan leiden tot actieve of passieve belastinglatentie (uitgestelde belastingvordering of -schuld). Deze ontstaan met name door verschillen in afschrijvingsmethoden of waarderingsregels tussen de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening.
### 2.10 Consortium (Horizontale consolidatie)
Bij een consortium, waarbij vennootschappen onder centrale leiding staan zonder dat ze elkaars dochteronderneming zijn, wordt een horizontale consolidatie toegepast.
* **Werkwijze:** De activa, passiva, opbrengsten en kosten van alle leden van het consortium worden bij elkaar opgeteld. Onderlinge saldi en resultaten worden geëlimineerd.
* In een zuiver consortium komen in beginsel geen belangen van derden of consolidatieverschillen voor, tenzij er sprake is van een verticale consolidatie binnen het consortium.
* Elk lid van het consortium wordt als een consoliderende vennootschap beschouwd.
### 2.11 Step Acquisitions en Step Disposals
* **Step Acquisitions:** Het stapsgewijs verhogen van een belang in een andere vennootschap. De consolidatietechniek (bijvoorbeeld vermogensmutatie naar integrale consolidatie) wijzigt pas wanneer de drempels voor controle worden overschreden. Het consolidatieverschil wordt eenmalig berekend op basis van de totale aankoopprijs van alle stappen.
* **Step Disposals:** Het stapsgewijs verlagen van een belang. Bij verkoop met behoud van controle blijft de dochteronderneming geconsolideerd en verandert het consolidatieverschil niet. Bij verlies van controle wordt de dochteronderneming uit de consolidatie geweerd, en wordt een resultaat op de verkooptransactie geboekt.
---
# Consolidatiemethoden en -technieken
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over consolidatiemethoden en -technieken, opgesteld conform de gegeven instructies.
## 3. Consolidatiemethoden en -technieken
Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende methoden en technieken die worden gebruikt bij het opstellen van een geconsolideerde jaarrekening, inclusief de verwerking van intragroepstransacties en -resultaten.
### 3.1 Wettelijk kader en beginselen van consolidatie
De consolidatieplicht wordt geregeld door verschillende wettelijke bepalingen, waaronder artikel III.91 van het wetboek van economisch recht en de artikelen 1:11 tot 1:26, 3:21 tot 3:36 en 3:76 tot 3:82 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV). Daarnaast zijn de artikelen 3:64 en 3:65, en 3:96 tot 3:158 van het Koninklijk Besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het WVV van belang. Europese beursgenoteerde ondernemingen moeten hun geconsolideerde jaarrekening opstellen conform IFRS. Niet-beursgenoteerde ondernemingen hebben de mogelijkheid om de IFRS-standaarden toe te passen, wat een onomkeerbare keuze is.
#### 3.1.1 Consolidatieplicht
* **Moedervennootschap:** Elke moedervennootschap die alleen of gezamenlijk één of meer dochterondernemingen controleert, is verplicht een geconsolideerde jaarrekening en jaarverslag op te stellen.
* **Consortium:** Ondernemingen die een consortium vormen, moeten eveneens een geconsolideerde jaarrekening opstellen waarin alle ondernemingen van het consortium, inclusief dochterondernemingen, gemeenschappelijke dochterondernemingen en geassocieerde vennootschappen, worden opgenomen.
#### 3.1.2 Definities: Moedervennootschap, Dochteronderneming en Controle
* **Moedervennootschap:** Een vennootschap die controle uitoefent over een andere vennootschap.
* **Dochteronderneming:** Een vennootschap ten opzichte waarvan een controlebevoegdheid bestaat.
* **Controle:** De bevoegdheid in rechte of in feite om beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders, of op de oriëntatie van het beleid. Dit wordt vaak bepaald op basis van stemrechten in verhouding tot aandelenbezit.
* **Gezamenlijke controle:** Controle die een beperkt aantal vennoten samen uitoefenen wanneer zij zijn overeengekomen dat beleidsbeslissingen niet zonder gemeenschappelijke instemming (unanimiteit) kunnen worden genomen.
* **Gemeenschappelijke dochteronderneming:** Een onderneming ten aanzien waarvan gezamenlijke controle bestaat.
* **Exclusieve controle:** Controle die een vennootschap alleen of samen met haar dochterondernemingen uitoefent.
* **Onrechtstreekse bevoegdheid:** De bevoegdheid die wordt uitgeoefend via een dochteronderneming, wordt meegeteld bij de rechtstreekse bevoegdheid. De bevoegdheid van een tussenpersoon wordt geacht in bezit te zijn van de persoon voor wie de tussenpersoon optreedt.
* **Niet in rekening te houden:** Schorsing van stemrechten en stemrechtbesprekingen. Stemrechten verbonden aan eigen aandelen en aandelen aangehouden door (klein)dochterondernemingen worden verminderd van het totaal aantal stemrechten van een dochtervennootschap.
#### 3.1.3 Consolidatiekring
De **consoliderende vennootschap** is degene die de geconsolideerde jaarrekening opstelt. De **consoliderende groep** (of kring) omvat de consoliderende vennootschap en de integraal en evenredig geconsolideerde vennootschappen. Vennootschappen waarop de vermogensmutatiemethode wordt toegepast, worden niet in de strikte zin van de consolidatiekring opgenomen, maar worden wel meegenomen in de waardering.
#### 3.1.4 Consortium
Een consortium ontstaat wanneer een vennootschap samenwerkt met één of meer andere vennootschappen, zonder dat ze elkaars dochterondernemingen zijn of onder één en dezelfde centrale leiding vallen.
* **Centrale leiding:** Wordt onweerlegbaar vermoed indien dit voortvloeit uit overeenkomsten of statutaire bepalingen, of wanneer het bestuursorgaan voor het merendeel uit dezelfde personen bestaat.
* **Weerlegbaar vermoeden van centrale leiding:** Bestaat indien de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de effecten wordt gehouden door dezelfde personen (natuurlijke personen of rechtspersonen).
> **Tip:** Bij een consortium worden de vennootschappen die het consortium vormen als consoliderende vennootschappen beschouwd en staan zij gezamenlijk in voor de opstelling en openbaarmaking van de geconsolideerde jaarrekening.
#### 3.1.5 Geassocieerde vennootschap
Een geassocieerde vennootschap is elke andere vennootschap dan een dochter- of gemeenschappelijke dochteronderneming waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarop zij een **invloed van betekenis** uitoefent op de oriëntatie van het beleid.
* **Invloed van betekenis:** Wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed indien het stemrechtenpercentage 20% of meer bedraagt. Elke geassocieerde vennootschap is een deelneming waarmee een deelnemingsverhouding bestaat, maar omgekeerd is dit niet altijd het geval.
### 3.2 Vrijstelling van consolidatie
Ondernemingen kunnen onder bepaalde voorwaarden worden vrijgesteld van de consolidatieplicht.
#### 3.2.1 Vrijstelling omwille van subconsolidatie
Een Belgische vennootschap die zelf dochteronderneming is van een vennootschap op een hoger niveau, kan vrijgesteld worden indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
* De vennootschap is dochter van een entiteit die een geconsolideerde jaarrekening opstelt, laat controleren en openbaar maakt.
* Goedkeuring van de vrijstelling door 9/10e van de stemmen (of 8/10e voor andere vennootschapsvormen), geldig voor maximaal twee boekjaren en hernieuwbaar.
* De geconsolideerde jaarrekening van de moederonderneming voldoet aan Europese richtlijnen of gelijkwaardige normen.
* De geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag van de moederonderneming worden neergelegd binnen twee maanden na beschikbaarheid en uiterlijk zeven maanden na boekjaarafsluiting.
* Vermelding in de toelichting van het gebruik van de vrijstelling, inclusief gegevens over de alternatieve informatie.
**Uitzonderingen op vrijstelling subconsolidatie:**
* Als een van de ondernemingen beursgenoteerd is.
* Als de consolidatie wordt gevraagd door de ondernemingsraad, overheid of rechter.
#### 3.2.2 Vrijstelling voor groepen van beperkte omvang
Een groep wordt als van beperkte omvang beschouwd indien de geconsolideerde cijfers niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden:
* Jaaromzet (excl. btw): 42.500.000 euro (voor april '24: 34.000.000 euro).
* Balanstotaal: 21.250.000 euro (voor april '24: 17.000.000 euro).
* Personeelsbestand: 250.
De toetsing gebeurt over twee opeenvolgende boekjaren, waarna de vrijstelling van toepassing is in het boekjaar dat volgt op deze twee jaren. De grensbedragen voor omzet en balanstotaal mogen met 20% worden verhoogd bij de vereenvoudigde methode.
**Uitzonderingen op vrijstelling beperkte omvang:**
* Als een van de ondernemingen beursgenoteerd is.
* Als de consolidatie wordt gevraagd door de ondernemingsraad, overheid of rechter.
#### 3.2.3 Vrijstelling dochteronderneming van te verwaarlozen betekenis
Moedervennootschappen met uitsluitend dochterondernemingen van te verwaarlozen betekenis (individueel of gezamenlijk) voor het geconsolideerd vermogen, de financiële positie en de geconsolideerde resultaten, kunnen vrijgesteld worden.
### 3.3 Consolidatiemethoden
#### 3.3.1 Integrale consolidatie
Deze methode wordt toegepast op **exclusieve dochterondernemingen**. Alle elementen van het actief en passief, rechten en verplichtingen, en opbrengsten en kosten van de moedermaatschappij en de dochteronderneming worden integraal (100%) opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening.
* **Belangen van derden:** Het deel van het eigen vermogen van de dochteronderneming dat aan minderheidsaandeelhouders toebehoort, wordt apart geboekt in het geconsolideerde eigen vermogen en de geconsolideerde resultatenrekening.
* **Eliminaties:** Om dubbeltellingen te vermijden, worden alle onderlinge saldi en transacties integraal geëlimineerd. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk, waarbij eliminaties pro rata het belangenpercentage kunnen worden toegepast.
**Belangrijke aspecten bij integrale consolidatie:**
* **Consolidatieverschil (Goodwill):** Dit is het verschil tussen de aanschaffingswaarde van de deelneming en het verworven aandeel in het eigen vermogen van de dochteronderneming.
* **Positief consolidatieverschil:** Ontstaat door onderwaarderingen van activa, overwaarderingen van passiva, of verwachte gunstige toekomstige resultaten.
* **Negatief consolidatieverschil:** Ontstaat door overwaarderingen van activa, onderwaarderingen van passiva, of verwachte ongunstige toekomstige resultaten.
* **Toewijzing:** Consolidatieverschillen worden zoveel mogelijk toegewezen aan de activa- en passivabestanddelen.
* **Boeking:** Positieve consolidatieverschillen worden op de actiefzijde opgenomen en afgeschreven, negatieve consolidatieverschillen worden onder het eigen vermogen opgenomen.
* **Belangen van derden:** Het aandeel van minderheidsaandeelhouders in het netto-vermogen en het resultaat van een dochteronderneming. Dit belang kan stijgen door winsten van de dochteronderneming.
#### 3.3.2 Proportionele of evenredige consolidatie
Deze methode wordt toegepast op **gemeenschappelijke dochterondernemingen** (joint ventures). Alle posten van het actief en passief, rechten en verplichtingen, en opbrengsten en kosten van de dochteronderneming worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening **naar rato van de rechten** in haar kapitaal die door de consoliderende vennootschap en de in de consolidatie opgenomen dochteronderneming worden gehouden.
* **Eliminaties:** Onderlinge saldi en transacties worden geëlimineerd ten belope van maximaal het aandeel van de groep in deze verrichtingen, tenzij deze verwaarloosbaar zijn.
* **Resultaatverwerking:** Analoog aan integrale consolidatie, maar zonder toevoeging/wijziging van belangen van derden.
> **Tip:** Gemeenschappelijke dochterondernemingen mogen ook gewaardeerd worden volgens de vermogensmutatiemethode indien hun bedrijf niet nauw geïntegreerd is met de vennootschap die de gezamenlijke controle uitoefent.
#### 3.3.3 Vermogensmutatiemethode
Deze methode wordt toegepast op **geassocieerde vennootschappen** en soms op dochterondernemingen bij uitzonderlijke omstandigheden. Het is eerder een waarderingsmethode dan een consolidatiemethode in strikte zin.
* **Werkwijze:** De historische aanschaffingsprijs van de deelneming wordt vervangen door het aandeel van de consoliderende vennootschap in het eigen vermogen van de geassocieerde vennootschap. Mutaties in het eigen vermogen van de geassocieerde vennootschap (resultaat, dividenden, directe mutaties in eigen vermogen) worden proportioneel verwerkt in de boekwaarde van de deelneming.
* **Consolidatieverschil:** Het consolidatieverschil wordt bepaald en verwerkt.
### 3.4 Consolidatietechnieken
Consolidatietechnieken omvatten specifieke werkwijzen voor het elimineren van intragroepstransacties en -resultaten, en het corrigeren van verschillen.
#### 3.4.1 Eliminatie van intragroepstransacties en -resultaten
Deze technieken zorgen ervoor dat in de geconsolideerde jaarrekening enkel transacties met externe partijen worden weerspiegeld.
* **Eliminatie van onderlinge vorderingen en schulden:** Alle onderlinge saldi, zoals vorderingen en schulden uit leveringen, leningen, etc., worden geëlimineerd.
* **Eliminatie van intragroepswinsten en -verliezen:**
* **Op vaste activa:** Winsten of verliezen die voortkomen uit de doorverkoop van vaste activa binnen de groep worden geëlimineerd. Dit geldt ongeacht of de winst in het huidige of vorige boekjaar is gerealiseerd. Bij doorverkoop met verlies wordt dit geëlimineerd indien bedrijfseconomisch verantwoord.
* **Op voorraden:** Winsten begrepen in de waarde van nog niet verkochte goederen aan derden worden geëlimineerd. Dit gebeurt op basis van de intragroepswinst in de eindvoorraad. Ook bij een beginvoorraad uit een vorig jaar die winst bevat, wordt een correctie toegepast.
* **Op deelnemingen:** Gerealiseerde meer- of minwaarden op de verkoop van deelnemingen binnen de groep worden geëlimineerd.
* **Dividenden:** Intragroepsdividenden worden geëlimineerd om dubbeltelling te vermijden en omdat ze al in de geconsolideerde reserves zijn opgenomen.
* **Waardeverminderingen op deelnemingen:** Indien de moederonderneming een waardevermindering op een deelneming boekt, wordt dit in de consolidatie verrekend.
#### 3.4.2 Uitgestelde belastingen en belastinglatentie
Bij consolidatie dient rekening te worden gehouden met de fiscale gevolgen van consolidatieverschillen en tijdelijke verschillen tussen de enkelvoudige en geconsolideerde boekhouding.
* **Tijdelijke verschillen:** Verschillen die ontstaan tussen de boekwaarde van een actief of passief in de enkelvoudige jaarrekening en de geconsolideerde waarde, en die in de toekomst zullen uitvlakken.
* **Belastinglatentie (uitgestelde belasting):** De toekomstige belasting die voortvloeit uit tijdelijke verschillen. Dit kan een **actieve belastinglatentie** (vordering) of een **passieve belastinglatentie** (schuld) zijn.
* **Toepassing:** Er wordt rekening gehouden met belastingen die aan het boekjaar en vorige boekjaren toe te rekenen zijn, voor zover aangenomen mag worden dat hieruit kosten zullen voortvloeien.
### 3.5 Consortiumconsolidatie
Bij een consortium, dat wordt gekenmerkt door een **centrale leiding** (onweerlegbaar of weerlegbaar vermoed), wordt doorgaans de **integrale consolidatie methode** toegepast.
* **Essentie:** Een horizontale consolidatie, waarbij de balansen en resultatenrekeningen van de leden van het consortium horizontaal worden opgesteld.
* **Eliminaties:** Onderlinge schulden, vorderingen en resultaten worden geëlimineerd.
* **Belangen van derden:** Deze komen in principe niet voor in de geconsolideerde jaarrekening van een zuiver consortium, behalve indien er sprake is van een verticale consolidatie binnen het consortium.
* **Consolidatieverschillen:** Deze komen in principe niet voor in de geconsolideerde jaarrekening van een zuiver consortium.
### 3.6 Step Acquisitions en Step Disposals
* **Step Acquisitions (Stapsgewijze verwervingen):**
* De consolidatietechniek verandert pas wanneer een drempel (bv. controle) wordt overschreden.
* Het **consolidatieverschil** wordt eenmalig berekend op basis van de totale aankoopprijs en het verworven aandeel in het eigen vermogen. Eerdere stappen worden niet herwaarderen.
* **Step Disposals (Stapsgewijze verkopen):**
* **Verkoop met behoud van controle:** De dochteronderneming blijft integraal geconsolideerd. De verkoop van een deel van het belang resulteert in een resultaat op de verkooptransactie. Het consolidatieverschil blijft onveranderd.
* **Verkoop met verlies van controle:** De dochteronderneming wordt uit de consolidatie geweerd. Alle activa, passiva, het volledige consolidatieverschil en minderheidsbelangen worden uitgeboekt. Het resultaat is de verkoopprijs minus de boekwaarde van het afgestoten geconsolideerde eigen vermogen. Het resterende bedrag wordt geboekt als financiële vaste activa.
---
# Consolidatieverschil en bijzondere situaties
Dit deel van de studiehandleiding behandelt het consolidatieverschil, de oorzaken, toewijzing en verwerking ervan, evenals bijzondere situaties zoals stap-acquisities, stap-desinvesteringen en de consolidatie bij consortia.
## 4. Consolidatieverschil en bijzondere situaties
### 4.1 Consolidatieverschil
Het consolidatieverschil is het verschil tussen de betaalde aanschaffingswaarde voor een deelneming en het eigen vermogen van de dochteronderneming op de overnamedatum. Dit verschil kan positief of negatief zijn.
#### 4.1.1 Oorzaken van het consolidatieverschil
**Positief consolidatieverschil (Goodwill)** ontstaat door:
* Onderwaardering van activa van de dochteronderneming.
* Overwaardering van passiva van de dochteronderneming.
* Verwachting van toekomstige gunstige resultaten.
* Strategische keuze.
**Negatief consolidatieverschil (Badwill)** ontstaat door:
* Overwaardering van activa van de dochteronderneming.
* Onderwaardering van passiva van de dochteronderneming.
* Verwachting van toekomstige ongunstige resultaten.
#### 4.1.2 Toewijzing van consolidatieverschillen
Consolidatieverschillen worden zoveel mogelijk toegewezen aan de activa en passiva-bestanddelen van de dochteronderneming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het eerste en het tweede consolidatieverschil:
* **Eerste consolidatieverschil:** Het verschil tussen de aanschaffingswaarde van de deelneming en het verworven aandeel in het boekhoudkundig eigen vermogen van de dochteronderneming.
* **Tweede consolidatieverschil:** Het verschil tussen de aanschaffingswaarde van het verworven aandeel en het verworven aandeel in het herwerkte eigen vermogen van de dochteronderneming.
Bij de bepaling van het overgenomen eigen vermogen wordt rekening gehouden met groepswaarderingsregels en eventuele fiscale geïnspireerde waarderingsregels. Latente belastingen en pre-acquisitieresultaten worden ook in acht genomen.
#### 4.1.3 Boekhoudkundige verwerking van het consolidatieverschil
* **Positief consolidatieverschil:** Wordt opgenomen op de actiefzijde onder de rubriek 'positieve consolidatieverschillen'. Dit verschil wordt in principe lineair afgeschreven over een periode van maximaal vijf jaar, tenzij er een langere levensduur gemotiveerd kan worden in de toelichting. De afschrijvingen zijn ten laste van het bedrijfsresultaat of het financiële resultaat.
* **Negatief consolidatieverschil:** Wordt opgenomen onder het eigen vermogen aan de passiefzijde onder de rubriek 'negatieve consolidatieverschillen'. Dit negatieve verschil blijft ongewijzigd gedurende de participatie, tenzij het wordt verklaard door verwachte negatieve resultaten die zich voordoen; in dat geval wordt het negatieve verschil in het resultaat genomen.
Compensatie van positieve en negatieve consolidatieverschillen is verboden, tenzij ze betrekking hebben op dezelfde dochteronderneming, in welk geval compensatie verplicht is. Een eenmaal bepaald consolidatieverschil blijft onveranderd, behalve door afschrijvingen, inresultaatname van negatieve consolidatieverschillen, compensatie binnen dezelfde dochteronderneming, of wijzigingen in het belangenpercentage.
#### 4.1.4 Voorbeelden consolidatieverschil
* **Voorbeeld 1 (60% overname):** M verwerft 60% van D voor 170.000 euro. Het EV van D is 200.000 + 50.000 + 30.000 = 280.000 euro. Het verworven aandeel in EV is 60% van 280.000 = 168.000 euro. Eerste consolidatieverschil is 170.000 - 168.000 = 2.000 euro positief. Belangen van derden bedragen 40% van 280.000 = 112.000 euro.
* **Voorbeeld 3 (onderwaardering activa):** De gebouwen van D zijn 2.500 euro meer waard. Dit beïnvloedt het herwerkte eigen vermogen positief. Het tweede consolidatieverschil wordt berekend op basis van deze correctie: 60% van 2.500 euro = 1.500 euro positief.
* **Voorbeeld 5 (niet opgenomen octrooi):** M verwerft 80% van D voor 120.000 euro. Het EV van D is 50.000 + 40.000 + 10.000 = 100.000 euro. Het verworven aandeel is 80% van 100.000 = 80.000 euro. Eerste consolidatieverschil is 120.000 - 80.000 = 40.000 euro positief. Er is ook een octrooi van 20.000 euro en een gebouw dat 40.000 euro meer waard is. Dit leidt tot een tweede consolidatieverschil van 80% van (20.000 + 40.000) = 48.000 euro positief.
* **Voorbeeld 7 (datum overname en tussentijds resultaat):** M verwerft 80% van D op 1 juni voor 150.000 euro. Het EV op 31/12 vorig jaar was 140.000 euro. Van 1 januari tot 1 juni realiseerde D een winst van 10.000 euro. De materiële vaste activa zijn 10.000 euro meer waard. Het verworven aandeel in het EV is 80% van (140.000 + 10.000) = 112.000 euro. Het eerste consolidatieverschil is 150.000 - 112.000 = 38.000 euro positief. Het tweede consolidatieverschil is 80% van 10.000 euro (meerwaarde activa) = 8.000 euro positief. Totaal consolidatieverschil is 38.000 + 8.000 = 46.000 euro.
#### 4.1.5 Belangen van derden
Bij integrale consolidatie worden alle activa en passiva, opbrengsten en kosten van de dochteronderneming voor 100% opgenomen. Het deel dat niet tot de groep behoort (belangen van derden of minderheidsbelangen) wordt apart weergegeven. Dit deel wordt aangepast met het resultaat dat aan de derden toekomt en met uitgekeerde dividenden.
* **Voorbeeld 1 (80% participatie):** M heeft 80% van D. D heeft een nettoresultaat van 30.400 euro en een geconsolideerd EV van 167.200 euro. Het aandeel van de groep in het EV is 80% van 167.200 = 133.760 euro. Het aandeel van derden is 20% van 167.200 = 33.440 euro. Als D 5.000 euro dividend uitkeert, komt 20% (1.000 euro) ten laste van de belangen van derden in het geconsolideerd eigen vermogen.
#### 4.1.6 Consolidatie van de resultatenrekening
De resultatenrekening wordt geconsolideerd door de opbrengsten en kosten van de moeder- en dochterondernemingen integraal op te tellen en onderlinge transacties te elimineren. Het resultaat dat aan de groep toekomt, wordt verwerkt in de groepsreserves, terwijl het deel dat aan derden toekomt, wordt toegevoegd aan de post 'belangen van derden'.
* **Winstbestemmingstabel:** Een tabel die de toewijzing van het geconsolideerde resultaat aan de groepsreserves en de belangen van derden weergeeft, rekening houdend met dividenden en andere resultaatbestemmingen.
* **Pre-acquisitiewinst:** Winst gerealiseerd door de dochteronderneming vóór de overnamedatum. Dit wordt meegenomen bij de bepaling van het consolidatieverschil en niet in het geconsolideerde resultaat.
#### 4.1.7 Eliminatie van onderlinge saldi en transacties
Onderlinge saldi (vorderingen en schulden) en transacties tussen de consoliderende entiteiten moeten worden geëlimineerd om dubbeltellingen te vermijden en een getrouw beeld te geven.
* **Eliminatie van winsten en verliezen op vaste activa:** Wanneer een vast actief wordt doorverkocht binnen de groep met winst of verlies, moet deze intragroepswinst of -verlies worden geëlimineerd. Dit geldt ook voor de bijbehorende afschrijvingen.
* **Voorbeeld (verkoop machine):** M verkoopt een machine aan D. De gerealiseerde meerwaarde moet worden geëlimineerd. In het jaar van verkoop wordt de meerwaarde geëlimineerd. In volgende jaren wordt de correctie op de afschrijvingen verwerkt.
* **Eliminatie bij onderlinge verkopen van goederen:** Winsten op goederen die nog in de voorraad zitten aan het einde van het boekjaar moeten worden geëlimineerd. Als alle goederen reeds doorverkocht zijn, is er geen impact op de voorraad.
* **Eliminatie van intragroepsdividenden:** Dividenden die door een dochteronderneming aan de moedermaatschappij worden uitgekeerd, worden geëlimineerd in de consolidatie. Dit voorkomt dat resultaten uit vorige boekjaren het geconsolideerd resultaat beïnvloeden.
* **Eliminatie van waardeverminderingen op deelnemingen:** Waardeverminderingen op deelnemingen die door de moedermaatschappij zijn geboekt, moeten worden geëlimineerd indien deze verband houden met het consolidatieverschil of herwaarderingen.
#### 4.1.8 Uitgestelde belastingen en belastinglatenties
Er wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de boekhoudkundige en fiscale behandeling van bepaalde posten, wat leidt tot uitgestelde belastingen (passieve belastinglatentie) of uitgestelde belastingvorderingen (actieve belastinglatentie). Dit is met name relevant bij verschillen in afschrijvingen, waardeverminderingen en winsten op intragroepsverkopen.
* **Voorbeeld 1 (verschil in afschrijvingen):** Een machine wordt degressief afgeschreven in de enkelvoudige jaarrekening, maar lineair voor consolidatiedoeleinden. Het verschil in afschrijvingen leidt tot een tijdelijk verschil en een belastinglatentie.
### 4.2 Proportionele of evenredige consolidatie
Deze methode wordt toegepast op gemeenschappelijke dochterondernemingen (joint ventures), waar de consoliderende vennootschap gezamenlijke controle uitoefent. De activa, passiva, opbrengsten en kosten worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening naar rato van het belang van de groep in het eigen vermogen van de dochteronderneming. Onderlinge saldi en transacties worden geëlimineerd voor het aandeel van de groep. Er zijn geen belangen van derden bij deze methode.
#### 4.2.1 Werkwijze
* Alle posten van de balans en resultatenrekening van de gemeenschappelijke dochteronderneming worden in de geconsolideerde jaarrekening opgenomen, vermenigvuldigd met het belang van de groep.
* Onderlinge saldi en transacties worden geëlimineerd, evenredig aan het belang van de groep.
* Het consolidatieverschil wordt berekend en verwerkt op een wijze die analoog is aan de integrale consolidatie.
* De winstbestemming wordt evenredig aan het belang van de groep verwerkt.
#### 4.2.2 Voorbeeld (proportionele consolidatie)
M1 en M2 richten een gemeenschappelijke dochteronderneming D op met een aandelenverhouding van 50% en 50%. De activa en passiva van D worden voor 50% opgenomen in de geconsolideerde balans van M1. Onderlinge vorderingen en schulden tussen M1 en D worden voor 50% geëlimineerd.
### 4.3 Vermogensmutatiemethode
Deze methode wordt gebruikt voor de waardering van deelnemingen in geassocieerde vennootschappen (invloed van betekenis, 20% - 50% van de stemrechten) en in specifieke gevallen voor dochterondernemingen waar consolidatie indruist tegen het getrouwe beeld, of wanneer deze in vereffening zijn. De historische aanschaffingsprijs van de deelneming wordt vervangen door het aandeel van de consoliderende vennootschap in het eigen vermogen van de geassocieerde vennootschap. Het consolidatieverschil wordt bij deze methode ook verwerkt.
#### 4.3.1 Werkwijze
* De deelneming wordt gewaardeerd aan de aanschaffingsprijs of de boekwaarde bij overname.
* Het aandeel van de groep in het resultaat van het boekjaar van de geassocieerde vennootschap wordt toegevoegd aan de boekwaarde van de deelneming.
* Dividenden die door de geassocieerde vennootschap worden uitgekeerd, leiden tot een vermindering van de boekwaarde van de deelneming.
* Het consolidatieverschil wordt berekend en wordt bij de deelneming opgenomen.
#### 4.3.2 Voorbeelden
* **Voorbeeld 1 (30% participatie bij oprichting):** M participeert voor 30% in D bij oprichting. De aanschaffingsprijs is 1.500.000 euro. Het resultaat van D is 400.000 euro. Het aandeel van M in het resultaat is 30% van 400.000 = 120.000 euro. De boekwaarde van de deelneming wordt 1.500.000 + 120.000 = 1.620.000 euro.
* **Voorbeeld 2 (40% participatie met tussentijds resultaat en herwaardering):** M betaalt 2.500.000 euro voor 40% van A. Het EV van A op 1 januari was 4.500.000 euro. Het tussentijdse resultaat tot 1 april was 200.000 euro. De gebouwen zijn 1.000.000 euro meer waard. Het resultaat over het volledige jaar is 1.200.000 euro.
* Eerste consolidatieverschil (aandeel in EV op 1 jan): 40% van 4.500.000 = 1.800.000 euro.
* Tweede consolidatieverschil (corrigering EV door waardestijging gebouwen): 40% van 1.000.000 = 400.000 euro.
* Totaal consolidatieverschil: 2.500.000 (betaald) - 1.800.000 (aandeel EV) - 400.000 (waardestijging) = 300.000 euro negatief.
* Aanpassing deelneming met tussentijds resultaat: 40% van 200.000 = 80.000 euro. Boekwaarde wordt 2.500.000 + 80.000 = 2.580.000 euro.
* Aanpassing deelneming met jaartresultaat: 40% van 1.200.000 = 480.000 euro.
### 4.4 Consortium
Een consortium ontstaat wanneer twee of meer vennootschappen, die geen dochterondernemingen van elkaar zijn of onder dezelfde centrale leiding vallen, onder een gemeenschappelijke centrale leiding staan. De vennootschappen binnen een consortium worden beschouwd als consoliderende vennootschappen en stellen gezamenlijk een geconsolideerde jaarrekening op.
#### 4.4.1 Centrale leiding
Centrale leiding wordt onweerlegbaar vermoed indien dit voortvloeit uit overeenkomsten of statutaire bepalingen, of indien het bestuursorgaan voor het merendeel uit dezelfde personen bestaat. Er is een weerlegbaar vermoeden van centrale leiding indien de meerderheid van de stemrechten verbonden aan hun effecten wordt gehouden door dezelfde personen.
#### 4.4.2 Consolidatiemethode bij consortia
De integrale consolidatiemethode wordt toegepast. Een horizontale consolidatie vindt plaats door eerst de waarderingsregels af te stemmen, vervolgens een verticale consolidatie uit te voeren, en ten slotte de posten van de balansen en resultatenrekeningen horizontaal op te stellen, waarbij onderlinge schulden, vorderingen en resultaten worden geëlimineerd.
#### 4.4.3 Consolidatieverschillen en belangen van derden bij consortia
In de geconsolideerde jaarrekening van een puur consortium komen geen belangen van derden voor. Consolidatieverschillen komen evenmin voor, tenzij deze ontstaan op het niveau van een verticale consolidatie binnen een vennootschap van het consortium.
### 4.5 Step acquisitions
Een stap-acquisitie is het stapsgewijs verhogen van een belang in een andere onderneming. De consolidatietechniek (enkelvoudige jaarrekening, vermogensmutatie, proportionele consolidatie, integrale consolidatie) hangt af van de mate van invloed (stemrechtenpercentage).
* **Stijging naar invloed van betekenis (20%-50%):** Start met de vermogensmutatiemethode. De bijkomende aankoop geeft geen geconsolideerd resultaat. Geen herberekening van eerdere stappen.
* **Stijging naar controle (>50%):** Start met integrale consolidatie vanaf de datum van controle. Het consolidatieverschil wordt berekend op basis van de *totale* betaalde prijs voor alle stappen samen, minus het aandeel van de groep in het eigen vermogen aan boekwaarde op de overnamedatum. Er is geen herwaardering van eerdere stappen.
### 4.6 Step disposals
Een stap-desinvestering is het stapsgewijs verlagen van een belang.
* **Verkoop met behoud van controle:** De dochteronderneming blijft volledig geconsolideerd. De verkoop van een deel van het belang leidt tot een resultaat op de verkooptransactie. Het consolidatieverschil blijft onveranderd en wordt niet opnieuw berekend, omdat de BE-GAAP uitgaat van historische kostprijs.
* **Verkoop met verlies van controle:** De dochteronderneming wordt uit de consolidatie geweerd. Alle activa en passiva, het volledige consolidatieverschil en de minderheidsbelangen worden uitgeboekt. Het resultaat van de verkoop wordt berekend als verkoopprijs minus de boekwaarde van het afgestoten geconsolideerde eigen vermogen. Het resterende bedrag wordt geboekt als financiële vaste activa, eventueel via de vermogensmutatiemethode.
### 4.7 Belangrijke concepten en definities
| Controle in rechte (onweerlegbaar) | Controle in feite (weerlegbaar) |
| :--------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Bezit van de meerderheid van de stemrechten | Indien geen controle in rechte |
| Recht om de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders te benoemen of ontslaan | Weerlegbaar indien meerderheid van stemrechten op de 2 laatste algemene vergaderingen |
| Beschikken van controlebevoegdheid op basis van statuten of overeenkomsten (overheersingsovereenkomst) | Voorbeeld: 1 aandeelhouder 40%, resterende 60% wijd verspreid (controle in feite) |
| Beschikken over de meerderheid van de stemrechten op basis van een overeenkomst met andere vennoten | Gezamenlijke controle |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Consolidatie | Het proces waarbij de financiële staten van een groep van vennootschappen, bestaande uit een moedervennootschap en haar dochterondernemingen, worden samengevoegd tot één enkele reeks van geconsolideerde financiële staten alsof het één economische entiteit betreft. |
| Moedervennootschap | Een vennootschap die rechtstreeks of onrechtstreeks controle uitoefent over één of meer andere vennootschappen, dochterondernemingen genoemd. Zij is verantwoordelijk voor het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening. |
| Dochteronderneming | Een vennootschap ten opzichte waarvan een controlebevoegdheid bestaat door een moedervennootschap. Deze vennootschap is onderhevig aan de consolidatieprincipes. |
| Controle | De bevoegdheid, in rechte of in feite, om beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van het meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders, of op de oriëntatie van het beleid. Dit kan gebaseerd zijn op stemrechten of andere juridische of feitelijke machtsverhoudingen. |
| Consortium | Een groep van ondernemingen die onder centrale leiding staan, maar waarbij geen van de vennootschappen een dochteronderneming is van een andere binnen de groep, noch dochteronderneming zijn van één en dezelfde externe entiteit. |
| Gecontroleerd geheel (consolidatiekring) | Het geheel van vennootschappen dat in de consolidatie wordt opgenomen, bestaande uit de consoliderende vennootschap, de integraal en evenredig geconsolideerde dochterondernemingen en, in geval van een consortium, alle ondernemingen die onder centrale leiding staan. |
| Integrale consolidatie | Een methode van consolidatie waarbij alle elementen van het actief en passief, inkomsten en uitgaven, rechten en verplichtingen van de moedervennootschap en haar exclusieve dochterondernemingen 100% worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. |
| Evenredige of proportionele consolidatie | Een methode van consolidatie die wordt toegepast op gemeenschappelijke dochterondernemingen, waarbij de posten van het actief, passief, inkomsten en uitgaven worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening naar rato van het door de groep gehouden aandelenbelang. |
| Vermogensmutatiemethode | Een waarderingsmethode die wordt toegepast op deelnemingen in geassocieerde vennootschappen, waarbij de boekwaarde van de deelneming wordt aangepast met het aandeel van de consoliderende vennootschap in het eigen vermogen van de geassocieerde vennootschap. |
| Consolidatieverschil | Het verschil tussen de boekwaarde van de deelneming van de moedervennootschap in een dochteronderneming en het aandeel van de moedervennootschap in het eigen vermogen van die dochteronderneming op de datum van verwerving, aangepast voor eventuele herwaarderingen. |
| Belangen van derden (minderheidsbelangen) | Het deel van het eigen vermogen en het resultaat van een dochteronderneming dat niet toebehoort aan de moedervennootschap of andere vennootschappen binnen de consolidatiekring. Dit wordt apart gepresenteerd in de geconsolideerde jaarrekening. |
| Centrale leiding | Het concept waarbij meerdere vennootschappen onder gemeenschappelijke controle staan, wat kan voortvloeien uit overeenkomsten, statutaire bepalingen of het overwegend gelijke bestuur, en wat de basis vormt voor de vorming van een consortium. |
| Vrijstelling van consolidatie | Mogelijkheden die bestaan voor ondernemingen om niet te moeten consolideren onder specifieke voorwaarden, zoals wanneer zij zelf een dochteronderneming zijn van een consoliderende moedermaatschappij (subconsolidatie) of wanneer de groep van beperkte omvang is. |
| Step acquisition | Het proces waarbij een moedermaatschappij haar belang in een dochteronderneming stapsgewijs verhoogt, waarbij de consolidatietechniek wordt aangepast telkens als een controle- of invloedsdrempel wordt overschreden. |
| Step disposal | Het proces waarbij een moedermaatschappij haar belang in een dochteronderneming stapsgewijs verlaagt. Dit kan leiden tot een resultaat op de verkooptransactie met behoud van controle, of tot het verlies van controle en het uitboeken van de dochteronderneming uit de consolidatie. |
Cover
Syllabus 'Interne en Externe Financiële Verslaggeving' - Cost accounting.pdf
Summary
# Inleiding tot kostprijsberekening en management accounting
Dit hoofdstuk introduceert kostprijsberekening als een cruciaal element binnen management accounting, met de focus op de rol van kostprijsinformatie voor interne besluitvorming en externe verslaggeving, inclusief de concepten kostenobjecten en kostenveroorzakers [4](#page=4).
## 1. Algemene inleiding tot accountancy
Accountancy wordt beschouwd als de "taal van het bedrijfsleven" en vormt het primaire kwantitatieve informatiesysteem van elke onderneming. De informatie die hieruit voortvloeit, is essentieel voor besluitvorming door zowel interne als externe belanghebbenden [4](#page=4).
### 1.1 Externe versus interne belanghebbenden
* **Externe belanghebbenden:** Deze groep, waaronder leveranciers, kredietverstrekkers en investeerders, is voornamelijk geïnteresseerd in de financiële toestand van de onderneming als geheel. De informatieverstrekking aan hen valt onder **externe verslaggeving** of **financial accounting** [4](#page=4).
* **Interne belanghebbenden:** Dit omvat het management en personeel van de onderneming. Zij zoeken gedetailleerde informatie over specifieke aspecten, zoals de kostprijs van producten of diensten, en de winstgevendheid van specifieke activiteiten. Deze informatie wordt gebruikt om de prestaties van de onderneming te beoordelen en te verbeteren. De informatieverstrekking aan hen valt onder **management accounting** [4](#page=4).
### 1.2 De band tussen financial en management accounting
Beide disciplines maken gebruik van dezelfde boekhoudkundige gegevensbank. Management accounting levert kostprijsinformatie die cruciaal is voor de waardering van voorraden en de bepaling van de kosten van verkochte goederen in de externe verslaggeving [4](#page=4).
### 1.3 Cost accounting (kostprijsberekening)
Dit subdomein van management accounting richt zich op het toewijzen van kosten aan **kostenobjecten**. Kostenobjecten kunnen variëren van individuele goederen of diensten tot productgroepen, afdelingen of zelfs klanten [4](#page=4).
### 1.4 Doelstellingen van kostprijsberekening
Er zijn twee hoofddoelstellingen voor kostprijsberekening:
1. **Externe verslaggeving:** Kostprijsinformatie is nodig voor de waardering van voorraden en de berekening van de kosten van verkochte goederen. Bij industriële ondernemingen is dit vaak de **productiekostprijs**. Deze informatie is ook relevant voor fiscale aangiften [4](#page=4) [5](#page=5).
2. **Interne besluitvorming:** Het vergelijken van kostprijzen met verkoopprijzen helpt bij het beoordelen van de winstgevendheid van producten. Voor interne beslissingen is zowel de productiekostprijs als de **totale kostprijs** (inclusief niet-productiekosten) relevant [5](#page=5).
## 2. Gegevens gevalstudie: BADLIN
BADLIN is een industriële onderneming die badjassen en badhanddoeken produceert en verkoopt. De volgende gegevens werden geregistreerd voor boekjaar 20X0 [6](#page=6):
* **Productie:** 100.000 badjassen, 200.000 badhanddoeken [6](#page=6).
* **Verkoop:** 90.000 badjassen, 150.000 badhanddoeken [6](#page=6).
* **Omzet:** 4.500.000,00 euro voor badjassen, 3.000.000,00 euro voor badhanddoeken [6](#page=6).
* **Verkoopprijs:** 50,00 euro per badjas, 20,00 euro per badhanddoek [6](#page=6).
### 2.1 Capaciteit en benutting
BADLIN kan maximaal 150.000 badjassen en 225.000 badhanddoeken produceren, wat een totale capaciteit van 375.000 stuks betekent. In boekjaar 20X0 werd 80% van deze capaciteit benut (300.000 stuks) [6](#page=6).
### 2.2 Kosteninformatie (boekjaar 20X0)
* **Stoffenverbruik:** 1.031.000,00 euro voor badjassen, 352.000,00 euro voor badhanddoeken [6](#page=6).
* **Etiketten:** 0,05 euro per etiket (gebruikt op elke badjas en badhanddoek) [6](#page=6).
* **Garen:** 0,03 euro per meter (20 meter per badjas, 5 meter per badhanddoek) [6](#page=6).
* **Plastic hoezen:** 0,04 euro per stuk (voor elke badjas en badhanddoek) [6](#page=6).
* **Arbeidstijd:** 72 minuten per badjas, 24 minuten per badhanddoek. Totale arbeidskosten bedroegen 15,00 euro per uur [6](#page=6).
* **Indirecte productiekosten:**
* Loonkosten toezichthouders: 50.000,00 euro [6](#page=6).
* Afschrijvingskosten machines: 53.750,00 euro [6](#page=6).
* Afschrijvingskosten productiegebouw: 2.000,00 euro [6](#page=6).
* Energieverbruik productiegebouw: 64.250,00 euro [6](#page=6).
* Diverse kosten productieproces: 250.000,00 euro [6](#page=6).
* **Overige kosten:** 800.000,00 euro voor administratieve en verkoopactiviteiten (exclusief commissieloon verkopers) [6](#page=6).
De onderneming wenst de kostprijs van één badjas en één badhanddoek te kennen [7](#page=7).
## 3. Kosten en kostprijs
**Kosten** zijn de middelen die doelmatig worden of zullen worden ingezet binnen een onderneming. De **kostprijs** van een kostenobject is het totaal van de kosten die hiervoor gemaakt worden [8](#page=8).
### 3.1 Belangrijke elementen in de definitie van kosten
* **Middelen:** Dit zijn de resources die de onderneming gebruikt, zoals stof, arbeid, machines en gebouwen [8](#page=8).
* **Ingezet of in te zetten:** Kosten kunnen zowel vóór (voorcalculatie) als na (nacalculatie) de activiteit worden berekend. De gegevens van BADLIN betreffen nacalculatie, gebaseerd op historische gegevens [8](#page=8).
* **Kostenobject:** Dit is waarvoor kosteninformatie wordt verzameld, zoals een product, dienst, afdeling of klant. In de BADLIN-casus zijn de badjas en de badhanddoek de kostenobjecten [8](#page=8).
* **Doelmatig ingezet:** Kosten worden gekoppeld aan doelmatig ingezette middelen. Middelen gebruikt voor onvoorziene reparaties worden doorgaans niet als kostenelementen beschouwd [8](#page=8).
De totale waarde van doelmatig ingezette middelen bepaalt de kostprijs. Verschillende kostprijsystemen bestaan om dit te berekenen, waarbij kosten eerst worden verzameld en vervolgens worden toegewezen aan kostenobjecten. De focus ligt hier op producten als kostenobjecten [8](#page=8).
### 3.2 Cost drivers (kostenveroorzakers)
Een **cost driver** of kostenveroorzaker is een factor, zoals het niveau van activiteit of volume, die de kosten causaal beïnvloedt. Een verandering in de cost driver leidt tot een proportionele verandering in de totale kosten [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** In de onderneming BADLIN is het aantal geproduceerde badjassen de kostenveroorzaker van de kosten van het kwaliteitsgaren dat voor deze badjassen wordt verbruikt [9](#page=9).
---
# Classificatie en analyse van kosten
Deze sectie biedt een gedetailleerde analyse van de classificatie van kosten, gericht op het begrip van hun gedrag en hun toewijzing aan kostenobjecten, wat essentieel is voor effectieve besluitvorming binnen een organisatie [10](#page=10).
### 2.1 Algemene kostensoorten
Een initiële algemene indeling van kosten omvat:
* **Kosten van grondstoffen en hulpstoffen**: De waarde van verbruikte materialen, bepaald door aankoopprijs en voorraadkosten [10](#page=10).
* **Kosten van diensten en diverse goederen**: Kosten voor dienstverlening door derden, zoals elektriciteitskosten [10](#page=10).
* **Arbeidskosten**: Omvat brutobezoldiging, vakantiegeld, dertiende maand en premies [10](#page=10).
* **Afschrijvingskosten**: De spreiding van de aankoopprijs van machines over meerdere jaren [10](#page=10).
* **Verkoopkosten**: Salariskosten, commissielonen van verkopers, promotiekosten en infrastructuurkosten van het verkoopapparaat [10](#page=10).
* **Distributiekosten**: Kosten verbonden aan het leveren van producten/diensten aan de klant, zoals transportkosten [10](#page=10).
* **Administratiekosten**: Kosten gerelateerd aan algemeen management, boekhouding en personeelsaangelegenheden [10](#page=10).
Deze algemene indeling is echter beperkt bruikbaar voor besluitvorming, waardoor verdere classificatie op basis van specifieke criteria noodzakelijk is [10](#page=10).
### 2.2 Directe en indirecte kosten
#### 2.2.1 Directe kosten
Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks aan kostenobjecten (zoals producten) kunnen worden toegewezen. Er bestaat een direct, oorzakelijk verband tussen de kost en het kostenobject [10](#page=10).
> **Voorbeeld**: Voor de onderneming BADLIN zijn de kosten van verbruikte stoffen, etiketten, garen, hoezen, directe arbeidskosten en commissielonen directe kosten voor badjassen en badhanddoeken [11](#page=11).
#### 2.2.2 Indirecte kosten
Indirecte kosten zijn kosten die niet rechtstreeks aan een specifiek kostenobject kunnen worden toegewezen en daarom verdeeld moeten worden [11](#page=11).
> **Voorbeeld**: De afschrijvingskosten van machines die zowel badjassen als badhanddoeken produceren, zijn indirecte kosten. Andere voorbeelden zijn loonkosten van toezichthouders, afschrijvingskosten en energiekosten van het productiegebouw, diverse productiekosten en administratiekosten [11](#page=11).
### 2.3 Vaste en variabele kosten
Het gedrag van kosten ten opzichte van het kostenobject bepaalt het onderscheid tussen vaste en variabele kosten [12](#page=12).
#### 2.3.1 Vaste kosten
Vaste kosten veranderen in totaliteit niet binnen bepaalde activiteitsgrenzen. Ze blijven bestaan, zelfs bij nulproductie [12](#page=12).
* **Kenmerken**:
* Ze worden ook wel structuur- of capaciteitskosten genoemd [12](#page=12).
* Uitbreiding van capaciteit leidt tot een toename van vaste kosten [12](#page=12).
* Op langere termijn kunnen vaste kosten variabel worden, bijvoorbeeld door herzienbare huurprijzen in contracten [12](#page=12).
* **Grafische weergave**: De totale vaste kosten worden grafisch weergegeven als een horizontale lijn, omdat ze constant blijven over een bepaald activiteitsniveau [13](#page=13).
* **Kosten per eenheid**: Vaste kosten per eenheid product dalen naarmate het productievolume stijgt, en stijgen naarmate het productievolume daalt [13](#page=13).
> **Voorbeeld**: De afschrijvingskosten van het productiegebouw (2.000,00 euro) blijven gelijk, ongeacht de productie van badjassen en badhanddoeken. Bij 50.000 badjassen is dit 0,02 euro per eenheid, bij 100.000 badjassen daalt dit naar 0,01 euro per eenheid [13](#page=13).
#### 2.3.2 Variabele kosten
Variabele kosten variëren in totaliteit met de activiteit. Een stijging van de productie verhoogt de totale variabele kosten en vice versa [13](#page=13).
* **Kenmerken**:
* Bij nulproductie zijn de totale variabele kosten nihil [14](#page=14).
* Er wordt vaak uitgegaan van een lineair verband tussen totale variabele kosten en productievolume, wat resulteert in een constante variabele kost per eenheid product [14](#page=14).
* Hoewel vaak lineair verondersteld, kunnen variabele kosten progressief of degressief evolueren vanaf een bepaald volume [14](#page=14).
* **Grafische weergave**: De totale variabele kosten worden grafisch weergegeven als een lijn die start bij de oorsprong en stijgt met het activiteitsniveau [14](#page=14).
> **Voorbeeld**: De arbeidskosten voor het produceren van badjassen en badhanddoeken variëren met het aantal geproduceerde eenheden. Een productie van 50.000 badjassen kost 900.000,00 euro aan directe arbeid, terwijl 120.000 badjassen 2.160.000,00 euro kost. De directe arbeidskost per badjas blijft echter 18,00 euro (1,2 DAU x 15,00 EUR/DAU) [13](#page=13).
#### 2.3.3 Semi-variabele en semi-vaste kosten
* **Semi-variabele kosten**: Kosten die zowel een vast als een variabel component hebben [14](#page=14).
> **Voorbeeld**: De kosten verbonden aan een machine, waarbij afschrijvings- en onderhoudskosten vast zijn en energieverbruik variabel [14](#page=14).
* **Semi-vaste kosten**: Kosten die vast zijn binnen bepaalde activiteitsgrenzen, maar toenemen in stappen wanneer een activiteitsgrens wordt overschreden en extra middelen nodig zijn [15](#page=15).
> **Voorbeeld**: De arbeidskosten van verantwoordelijken in een fabriek. Eén verantwoordelijke is voldoende tot een bepaald productieniveau (OA). Daarboven is een tweede verantwoordelijke nodig, wat leidt tot een stijging van de totale vaste kosten [15](#page=15).
##### Tabel met kostentypes en voorbeelden [16](#page=16).
| Kostensoort | Activiteit | Kostentype |
| :-------------------------------- | :------------------------- | :-------------- |
| Salaris algemene directeur | Verkoop handelsgoederen | Vast |
| Kosten van de banden | Productie personenwagens | Variabel |
| Telefoonkosten | Aantal telefooneenheden | Semi-variabel |
| Kosten van obers | Verkoop van eetmalen | Semi-vast |
##### Verband tussen directe/indirecte en vaste/variabele kosten [16](#page=16).
| | Vaste kosten | Variabele kosten |
| :------------------ | :---------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------- |
| **Directe kosten** | Afschrijving machine voor één product | Directe materiaalkosten, directe arbeidskosten |
| **Indirecte kosten**| Afschrijving machine voor meerdere producten, energieverbruik machine | Energieverbruik van een machine die meerdere producten vervaardigt (variabel deel) |
### 2.4 Productiekosten en niet-productiekosten
#### 2.4.1 Productiekosten
Productiekosten zijn kosten verbonden aan de middelen die direct betrokken zijn bij de vervaardiging van producten [17](#page=17).
* **Directe materiaalkosten of grondstofkosten**: Kosten van verbruikte materialen en grondstoffen die direct in het product verwerkt worden [17](#page=17).
> **Voorbeeld voor BADLIN**: Kosten van verbruikte stoffen, etiketten, garen en plastic hoezen [17](#page=17).
* **Directe arbeidskosten**: Kosten van arbeid die rechtstreeks in het product worden verbruikt [17](#page=17).
> **Voorbeeld voor BADLIN**: Berekend op basis van verbruikte arbeidstijd per product en de totale uurloonkost [17](#page=17).
* **Indirecte productiekosten (overhead costs)**: Alle andere kosten die gerelateerd zijn aan de productie, maar niet direct toewijsbaar zijn aan een product [17](#page=17).
* **Indirecte materiaalkosten**: Materialen verbruikt in het productieproces maar niet in het eindproduct (bv. smeerolie voor machines), of materialen van ondergeschikt belang [17](#page=17).
* **Indirecte arbeidskosten**: Arbeidskosten voor ondersteunend personeel in de productie (bv. onderhoudspersoneel, afdelingshoofden) [17](#page=17).
* **Overige indirecte productiekosten**: Alle overige productiekosten (bv. afschrijvingskosten productiegebouw en machines, energiekosten productie, milieubelasting) [17](#page=17).
> **Voorbeeld voor BADLIN**: Afschrijvingskosten van machines en productiegebouw, energieverbruik productiegebouw, diverse productiekosten [17](#page=17).
#### 2.4.2 Niet-productiekosten
Niet-productiekosten zijn kosten van verbruikte middelen in schakels van de waardeketen die niet direct bijdragen aan de productie [18](#page=18).
* **Waardeketen (value chain)**: Een reeks activiteiten die begint met het verkrijgen van middelen en eindigt met het leveren van diensten/producten aan de klant [18](#page=18).
> **Voorbeeld van waardeketenactiviteiten**: O&O, ontwerp, aankoop, productie, uitgaande logistiek, marketing en verkoop, dienst na verkoop, en ondersteunende activiteiten zoals management en boekhouding [18](#page=18).
* **Categorieën van niet-productiekosten**:
* **Preproductiekosten**: Kosten van activiteiten vóór de eigenlijke productie, zoals onderzoek en ontwikkeling, ontwerp en inkoop [18](#page=18).
* **Postproductiekosten**: Kosten van activiteiten na de eigenlijke productie, zoals uitgaande logistiek, marketing, verkoop en dienst na verkoop [18](#page=18).
* **Ondersteunende activiteitenkosten**: Kosten voor algemeen management, human resources, juridische dienst, boekhouding, informatica, etc [18](#page=18).
Voor externe rapportering worden productiekosten doorberekend in de waarde van voorraden, terwijl niet-productiekosten enkel het resultaat van de periode beïnvloeden. In traditionele kostprijsystemen worden pre- en postproductiekosten beschouwd als niet-productiekosten [18](#page=18).
---
# Kostprijsberekeningsmethoden: break-even, integrale en variabele kosten
Dit deel behandelt de break-evenanalyse (cost-volume-profit) en introduceert de methoden van integrale productiekostprijs (full costing) en variabele kostprijsberekening (direct costing), en belicht hun belang voor diverse toepassingen.
## 3. Kostprijsberekeningsmethoden: break-even, integrale en variabele kosten
### 3.1 Cost-volume-profit (CVP) analyse
De CVP-analyse onderzoekt de relatie tussen kosten, opbrengsten en het resultaat bij verschillende productieniveaus. In de korte periode, waarbij vaste kosten constant blijven, zijn de totale kosten en opbrengsten lineaire functies van het verkoopvolume. De CVP-analyse helpt bij het bepalen van de benodigde verkoopinspanningen om de kosten te dekken of een specifiek winstdoel te behalen, en wordt vooral gebruikt voor winstgevendheidbeoordeling van individuele producten of constante productmixen [19](#page=19).
Vereenvoudigingen die vaak worden toegepast in CVP-analyse zijn:
* Beschouwing van één product of een constante productmix [19](#page=19).
* Lineaire relaties tussen totale kosten, totale opbrengsten en verkoopvolume [19](#page=19).
* Eenvoudige indeling van kosten in vaste en variabele kosten [19](#page=19).
* Focus op één enkele periode [19](#page=19).
* Veronderstelling dat alle geproduceerde eenheden worden verkocht [19](#page=19).
#### 3.1.1 Break-evenanalyse bij één product
De break-evenanalyse stelt zich tot doel te bepalen welk verkoopvolume of verkoopbedrag nodig is om exact de totale kosten te dekken, wat resulteert in een winst van nul [19](#page=19).
**Algebraïsche benadering:**
De break-evenomzet wordt bereikt wanneer de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten [19](#page=19).
$Totale opbrengsten = Variabele kosten + Vaste kosten$ [19](#page=19).
**Contributiebenadering:**
Deze benadering maakt gebruik van de *contributiemarge* (ook wel winstbijdrage genoemd), het verschil tussen de verkoopprijs per eenheid en de variabele kost per eenheid [20](#page=20).
De formule voor de break-evenafzet is:
$$Break-evenafzet = \frac{Vaste\ Kosten}{Verkoopprijs/stuk - Variabele\ Kost/stuk}$$ [20](#page=20).
Elke eenheid die boven de break-evenafzet wordt verkocht, genereert een winst gelijk aan de contributiemarge per eenheid [20](#page=20).
> **Tip:** De contributiemarge per eenheid is een cruciale maatstaf. Het vertegenwoordigt het bedrag waarmee elke extra verkochte eenheid bijdraagt aan de dekking van de vaste kosten en de winstvorming [20](#page=20).
### 3.2 Integrale productiekostprijs (Full Costing / Absorption Costing)
De integrale productiekostprijs, ook wel *absorption costing* of *full costing* genoemd, omvat alle productiekosten, zowel directe als indirecte, vaste en variabele. Deze methode wordt voornamelijk gebruikt voor externe rapportage en voor de waardering van voorraden afgewerkt product en goederen in bewerking [24](#page=24).
#### 3.2.1 Principe en samenstelling
De integrale productiekostprijs wordt opgebouwd uit:
* Directe materiaalkosten [24](#page=24).
* Directe arbeidskosten [24](#page=24).
* Indirecte productiekosten (overheadkosten) [24](#page=24).
De indirecte productiekosten worden verdeeld over de producten met behulp van verdeelsleutels. Traditioneel wordt vaak één verdeelsleutel gebruikt, wat kan leiden tot arbitraire toerekeningen, vooral wanneer de aard van de indirecte kosten sterk varieert [25](#page=25).
#### 3.2.2 Verdeling van indirecte productiekosten
Een meer verfijnde benadering is de verdeling van indirecte productiekosten over kostenplaatsen. Kostenplaatsen zijn functionele eenheden binnen een bedrijf waar kosten worden verzameld. Er kunnen drie soorten kostenplaatsen worden onderscheiden [26](#page=26) [27](#page=27):
* **Productiekostenplaatsen:** Verzamelen kosten die direct verband houden met het productieproces [28](#page=28).
* **Hulpkostenplaatsen:** Ondersteunen de productiekostenplaatsen, zoals een centraal magazijn of een onderhoudsafdeling. De kosten van hulpkostenplaatsen worden vervolgens verdeeld over de productiekostenplaatsen, vaak op basis van een logische verdeelsleutel (bv. oppervlakte, machine-uren) [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Algemene kostenplaatsen:** Bundelen kosten van algemene diensten die niet direct aan de productie kunnen worden toegewezen en worden doorgaans niet doorberekend in de integrale productiekostprijs van het product (bv. administratie, directie) [28](#page=28).
De toewijzing van indirecte productiekosten aan producten kan plaatsvinden via een kostenverdeelstaat, die zowel de primaire verdeling (directe toewijzing aan kostenplaatsen) als de secundaire verdeling (verdeling van hulpkostenplaatsen naar productiekostenplaatsen) omvat (#page=30, 31). Uiteindelijk worden de kosten van de productiekostenplaatsen toegewezen aan de kostendragers (producten) met behulp van geschikte verdeelsleutels die het causaal verband met de kosten zo goed mogelijk weergeven [30](#page=30) [31](#page=31).
> **Belangrijk:** De keuze van verdeelsleutels voor indirecte kosten is cruciaal. Een slecht gekozen verdeelsleutel kan leiden tot vertekende kostprijzen. De evolutie naar Activity Based Costing (ABC) probeert dit probleem op te lossen door kosten toe te wijzen op basis van activiteiten en hun cost-drivers [25](#page=25).
#### 3.2.3 Integrale productiekostprijs versus variabele kostprijs
Het verschil tussen integrale kostprijs en variabele kostprijs zit in de behandeling van vaste productiekosten. Integrale kostprijs neemt alle productiekosten mee, terwijl variabele kostprijs enkel de variabele productiekosten toerekent. Dit kan leiden tot verschillende kostprijzen per product en daarmee ook tot verschillende winstcijfers, afhankelijk van de geproduceerde en verkochte volumes [33](#page=33) [38](#page=38).
### 3.3 Variabele kostprijsberekening (Direct Costing)
Bij variabele kostprijsberekening, ook wel *direct costing* genoemd, worden alleen de variabele productiekosten toegerekend aan de kostendragers (producten). Vaste productiekosten worden beschouwd als periodekosten en worden direct ten laste van het resultaat genomen [38](#page=38).
#### 3.3.1 Principe
Het voordeel van direct costing is dat het de toerekening van indirecte kosten vereenvoudigt, omdat alleen de indirecte variabele kosten moeten worden verdeeld. Dit maakt de keuze van de verdeelsleutel minder arbitrair, omdat deze beter het causale verband kan weergeven [38](#page=38).
#### 3.3.2 Toepassingen en belang
Variabele kostprijsberekening is van groot belang voor interne besluitvorming (*different costs for different purposes*). Het biedt waardevolle inzichten voor korte-termijn beslissingen, zoals [38](#page=38):
* **Prijsbeslissingen:** Bij speciale orders kan de vraag gesteld worden of de order meer oplevert dan de directe (variabele) kosten die er extra mee gemoeid zijn (#page=39, 40) [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Productie-mix beslissingen:** Wanneer er schaarse productiefactoren zijn, is de contributie per eenheid van die schaarse factor doorslaggevend, niet enkel de contributie per product [41](#page=41).
> **Let op:** Variabele kostprijsberekening mag niet gebruikt worden voor externe rapportage, omdat hierbij de vaste productiekosten niet worden meegenomen in de waardering van de voorraad [38](#page=38).
#### 3.3.3 Vergelijking met integrale kostprijs
* **Integrale kostprijs:** Neemt alle productiekosten (vast en variabel) mee voor voorraadwaardering en externe rapportage (#page=24, 33) [24](#page=24) [33](#page=33).
* **Variabele kostprijs:** Neemt enkel variabele productiekosten mee voor voorraadwaardering (wordt meestal *niet* gebruikt voor externe rapportage) en is essentieel voor interne besluitvorming (#page=38, 40, 41) [38](#page=38) [40](#page=40) [41](#page=41).
Het verschil in resultaat tussen beide methoden is gelijk aan het verschil in de waardering van de begin- en eindvoorraad afgewerkte producten, wat verklaard kan worden door de toerekening van vaste productiekosten [42](#page=42).
---
# Activity Based Costing (ABC) en standaardkostprijsmethode
Dit deel van de studiehandleiding behandelt Activity Based Costing (ABC) als een alternatief voor de tekortkomingen van traditionele kostprijssystemen, en introduceert de standaardkostprijsmethode met inbegrip van de componenten en de verschillenanalyse.
## 4. Activity based costing en standaardkostprijsmethode
### 4.1 Tekortkomingen van traditionele kostprijssystemen
Traditionele kostprijssystemen worden bekritiseerd omdat ze te veel gericht zijn op het voldoen aan de eisen van het financial accounting, met name voor voorraadwaardering en de bepaling van de voorraadwijziging in de resultatenrekening. Dit kan ertoe leiden dat kostprijsgegevens het vermogen en resultaat van een onderneming beïnvloeden, waarbij de generatie van informatie ter ondersteuning van efficiëntieverbeteringen ondergeschikt wordt gemaakt aan voorraadwaardering [43](#page=43).
Daarnaast hebben deze systemen niet meegeschakeld met belangrijke veranderingen in het ondernemingsproces, zoals Just In Time (JIT), Computer Integrated Manufacturing (CIM), Flexible Manufacturing Systems (FMS), Material Requirement Planning (MRP) en Total Quality Management (TQM). Deze ontwikkelingen hebben de kostenstructuur van ondernemingen drastisch veranderd. Vroeger was arbeid de belangrijkste kost en daarmee een geschikte allocatiebasis, maar door automatisering en flexibele productiesystemen is het directe arbeidsaandeel sterk gedaald. Dit heeft geleid tot een stijging van het relatieve aandeel van de indirecte kosten, met name door ondersteunende functies zoals product- en procesontwerp, werkplanning, administratie en marketing [43](#page=43).
De toewijzing van indirecte kosten op basis van volumegerelateerde verdeelsleutels, zoals directe arbeidsuren of geproduceerde eenheden, is daardoor een te sterke vereenvoudiging geworden, omdat veel kosten andere oorzaken hebben. Dit leidt tot onbetrouwbare kostprijsinformatie. Standaardproducten worden belast met kosten die worden veroorzaakt door gespecialiseerde producten, waardoor hun kostprijs hoger uitvalt en ze minder concurrerend worden. Producten die in kleine volumes worden geproduceerd, lijken daardoor winstgevender, wat kan leiden tot verkeerde beslissingen over het productassortiment [43](#page=43).
### 4.2 Activity based costing (ABC)
Activity Based Costing (ABC) is een alternatief dat de gebreken van traditionele systemen tracht te vermijden door een diepgaandere analyse en juistere toewijzing van indirecte kosten. De kernfilosofie van ABC is dat producten of diensten tot stand komen door een reeks van activiteiten. Het systeem analyseert welke activiteiten nodig zijn voor elk kostenobject en welke mate van verbruik deze activiteiten hebben [44](#page=44).
#### 4.2.1 Concept en proces
Activiteiten kunnen worden omschreven als repetitieve acties die worden uitgevoerd om een bepaalde ondernemingsfunctie te vervullen, zoals aankoop van materiaal, instellen van machines, of assembleren [44](#page=44).
Het toewijzingsproces in ABC verloopt als volgt:
1. **Indirecte kosten worden toegewezen aan activiteiten** met behulp van *resource drivers*. Een resource driver meet de mate waarin een kostensoort wordt verbruikt door activiteiten [44](#page=44).
2. **Kostenobjecten (producten/diensten) krijgen de kosten van activiteiten toegewezen** in de mate dat zij activiteiten verbruiken. Hiervoor worden *activity drivers* gebruikt [44](#page=44).
3. **Directe kosten worden rechtstreeks aan kostenobjecten toegewezen** [44](#page=44).
Het ABC-systeem richt zich primair op overhead of indirecte kosten, omdat directe kosten al duidelijk toewijsbaar zijn aan kostenobjecten [44](#page=44).
Het proces kan visueel worden voorgesteld met de volgende componenten [45](#page=45):
* **Middelen:** Welke middelen worden gebruikt voor welke activiteiten?
* **Cost Drivers:** Wat maakt de activiteit zo duur? (Kostenveroorzakende factor)
* **Activiteiten:** Welke activiteiten worden uitgevoerd?
* **Kostenobjecten:** Voor wie of voor wat worden de activiteiten uitgevoerd? (Producten, diensten)
* **Performantie:** Hoe goed worden de activiteiten uitgevoerd? (Procesbenadering)
#### 4.2.2 Toepassing in een industriële onderneming
**Voorbeeld:** De onderneming BLUEMOON produceert product ALPHA (laagvolume) en BETA (hoogvolume) [45](#page=45).
**Gegevens:**
* ALPHA: 20.000 stuks, Directe kosten 160.000 EUR, Directe arbeidsuren (DAU) 20.000, Instellingen 60, Machine-uren (MU) 10.000, Verplaatsingen 180, Inspectie-uren 2.000 [45](#page=45).
* BETA: 200.000 stuks, Directe kosten 1.500.000 EUR, DAU 160.000, Instellingen 40, MU 80.000, Verplaatsingen 120, Inspectie-uren 16.000 [45](#page=45).
**Indirecte kosten per afdeling:**
* Afdeling X: Instellen 120.000 EUR, Verplaatsen 60.000 EUR, Machinegebruik 20.000 EUR, Inspecteren 16.000 EUR. Totaal: 216.000 EUR [46](#page=46).
* Afdeling Y: Instellen 120.000 EUR, Verplaatsen 60.000 EUR, Machinegebruik 180.000 EUR, Inspecteren 144.000 EUR. Totaal: 504.000 EUR [46](#page=46).
**Traditionele berekening (met directe arbeidsuren als verdeelsleutel):**
* Indirect kostentarief: (216.000 EUR + 504.000 EUR) / 180.000 DAU = 4,00 EUR/DAU [46](#page=46).
* Eenheidskosten ALPHA: Direct 160.000 EUR + Indirect (4 EUR/DAU * 20.000 DAU) = 240.000 EUR totaal; 12,00 EUR/stuk [46](#page=46).
* Eenheidskosten BETA: Direct 1.500.000 EUR + Indirect (4 EUR/DAU * 160.000 DAU) = 2.140.000 EUR totaal; 10,70 EUR/stuk [46](#page=46).
**Traditionele berekening (met aparte tarieven per afdeling):**
* Afdeling X tarief: 216.000 EUR / 160.000 DAU = 1,35 EUR/DAU [46](#page=46).
* Afdeling Y tarief: 504.000 EUR / 80.000 MU = 6,30 EUR/MU [46](#page=46).
* Eenheidskosten ALPHA: Direct 160.000 EUR + Indirect Afdeling X (1,35 EUR/DAU * 10.000 DAU) + Indirect Afdeling Y (6,30 EUR/MU * 2.000 MU) = 223.900 EUR totaal; 11,20 EUR/stuk [47](#page=47).
* Eenheidskosten BETA: Direct 1.500.000 EUR + Indirect Afdeling X (1,35 EUR/DAU * 150.000 DAU) + Indirect Afdeling Y (6,30 EUR/MU * 8.000 MU) = 2.156.100 EUR totaal; 10,78 EUR/stuk [47](#page=47).
De traditionele methoden leiden tot een overwaardering van de kostprijs van BETA en een onderwaardering van ALPHA, omdat kosten zoals instellen en verplaatsen, die worden veroorzaakt door het aantal productieseries, worden toegewezen op basis van het aantal directe arbeidsuren [47](#page=47).
**ABC-berekening (met activiteitstarieven):**
Eerst worden de totale indirecte kosten per activiteit bepaald, en vervolgens worden activiteitstarieven berekend op basis van de activiteit-drivers:
* Instellen machines: 240.000 EUR / 100 instellingen = 2.400 EUR/instelling [48](#page=48).
* Verplaatsen: 120.000 EUR / 300 verplaatsingen = 400 EUR/verplaatsing [48](#page=48).
* Machinegebruik: 200.000 EUR / 90.000 MU = 2,22 EUR/machine-uur [48](#page=48).
* Inspecteren: 160.000 EUR / 18.000 IU = 8,89 EUR/inspectie-uur [48](#page=48).
Vervolgens worden deze tarieven toegepast op het verbruik per product:
* **ALPHA:**
* Instellen: 60 instellingen * 2.400 EUR/instelling = 144.000 EUR [48](#page=48).
* Verplaatsen: 180 verplaatsingen * 400 EUR/verplaatsing = 72.000 EUR [48](#page=48).
* Machinegebruik: 10.000 MU * 2,22 EUR/MU = 22.222 EUR [48](#page=48).
* Inspecteren: 2.000 IU * 8,89 EUR/IU = 17.778 EUR [48](#page=48).
* Totaal indirect: 256.000 EUR. ABC-kost/eenheid: 20,80 EUR [48](#page=48).
* **BETA:**
* Instellen: 40 instellingen * 2.400 EUR/instelling = 96.000 EUR [48](#page=48).
* Verplaatsen: 120 verplaatsingen * 400 EUR/verplaatsing = 48.000 EUR [48](#page=48).
* Machinegebruik: 80.000 MU * 2,22 EUR/MU = 177.778 EUR [48](#page=48).
* Inspecteren: 16.000 IU * 8,89 EUR/IU = 142.222 EUR [48](#page=48).
* Totaal indirect: 464.000 EUR. ABC-kost/eenheid: 9,82 EUR [48](#page=48).
Conclusie: Onder de traditionele methoden was de kostprijs van ALPHA ondergewaardeerd [48](#page=48).
### 4.3 Standaardkostprijsmethode
De standaardkostprijsmethode is een systeem voor het budgetteren van kosten en het analyseren van afwijkingen tussen het budget en de werkelijkheid. Het doel is om een standaardkostprijs vast te stellen waaraan de werkelijke kostprijs kan worden getoetst. Hierbij wordt rekening gehouden met een normaal geachte productieomvang, normale productievoorwaarden en een normale graad van efficiëntie [54](#page=54).
#### 4.3.1 Voorcalculatie en nacalculatie
* **Voorcalculatie:** Het vooraf berekenen van de vermoedelijke kosten van een toekomstige productie, wat de basis vormt voor prijsoffertes. Dit vereist grondige kennis van de productiemethode, de kostenplaatsen en hun omvang [54](#page=54).
* **Nacalculatie:** De berekening van de werkelijke kostprijs, die wordt vergeleken met de voorcalculatie (verschillenanalyse). Dit helpt bij het beoordelen van de behaalde efficiëntie en het trekken van lessen voor de toekomst [54](#page=54).
#### 4.3.2 Componenten van de standaardkostprijs
De standaardkostprijs is de kostprijs die is samengesteld uit standaardkosten. Standaardkosten zijn vooraf vastgestelde kosten die nodig zijn om een actie of proces binnen een bepaalde periode te volbrengen, gebaseerd op normale productieomstandigheden en efficiëntie. Er zijn verschillende standaarden mogelijk [54](#page=54):
* **Gemiddelde kostenstandaarden:** Gebaseerd op gemiddelden van historische gegevens [54](#page=54).
* **Ideale kostenstandaarden:** Gebaseerd op de hoogst bereikbare efficiëntie en minimale kosten onder optimale omstandigheden [54](#page=54).
* **Normale kostenstandaarden:** Gebaseerd op normale efficiëntie, productieomvang en exploitatieomstandigheden. Dit is de hier gevolgde opvatting [54](#page=54).
De standaardkostprijs van een product bestaat uit:
**Standaard materiaalkost + Standaard arbeidskost + Standaard indirecte kost** [55](#page=55).
##### 4.3.2.1 Standaard materiaalkost
Deze kost omvat de standaardhoeveelheid te verbruiken materiaal, vermenigvuldigd met de standaardprijs [55](#page=55).
* **Standaard hoeveelheid:** Afgeleid uit productspecificaties, vaak op basis van engineering studies die de meest efficiënte productiewijze, materiaalkwaliteit en de invloed van afval en uitval onderzoeken [55](#page=55).
* **Standaardprijs:** Een raming gebaseerd op informatie van de inkoopafdeling, rekening houdend met de specificaties van de te verbruiken materialen [55](#page=55).
##### 4.3.2.2 Standaard arbeidskost
Deze kost bestaat uit de standaardtijd vermenigvuldigd met het standaarduurloon [55](#page=55).
* **Standaardtijd:** Bepaald door grondige analyse van elke activiteit, inclusief tijds- en bewegingsstudies om de meest efficiënte uitvoering vast te stellen. Rekening wordt gehouden met normaal oponthoud van arbeiders [55](#page=55).
* **Standaarduurloon:** Bepaald op basis van informatie van de personeelsdienst, inclusief normale bezoldigingen en extra voordelen [56](#page=56).
##### 4.3.2.3 Standaard indirecte kosten
Dit is een raming van de indirecte kosten voor de toekomstige periode, gebaseerd op efficiënte en normale productieomstandigheden. Om de standaard indirecte kost per product te kennen, moet ook een raming gemaakt worden van de totale omslagbasis waarover deze kosten zullen worden verdeeld [56](#page=56).
### 4.4 Verschillenanalyse
Verschillenanalyse (variantie-analyse) vergelijkt werkelijke kosten met gebudgetteerde (standaard) kosten om afwijkingen te identificeren en te verklaren. De focus ligt vaak op de efficiëntie van de productieafdeling. Men vergelijkt de werkelijke productiekosten met de kosten van het *flexibel budget*. Het flexibel budget wordt opgesteld op basis van de standaardkostprijs per product en de werkelijk verkochte hoeveelheden [56](#page=56).
#### 4.4.1 Analyse van materiaalkosten
De verschillenanalyse voor materiaalkosten omvat twee componenten:
* **Prijsverschil:** Het verschil tussen de werkelijke prijs en de standaardprijs voor het werkelijk verbruik.
$$ \text{Prijsverschil} = (\text{Werkelijke prijs} - \text{Standaardprijs}) \times \text{Werkelijk verbruik} $$ [57](#page=57).
* **Hoeveelheidsverschil (of efficiëntieverschil):** Het verschil tussen het werkelijk verbruikte materiaal en het toegelaten verbruik (standaardhoeveelheid voor werkelijke productie) tegen de standaardprijs.
$$ \text{Hoeveelheidsverschil} = (\text{Werkelijk verbruik} - \text{Toegelaten verbruik}) \times \text{Standaardprijs} $$ [57](#page=57).
Totaal verschil materiaalkosten = Prijsverschil + Hoeveelheidsverschil [57](#page=57).
#### 4.4.2 Analyse van directe arbeidskosten
Voor directe arbeidskosten wordt een vergelijkbare analyse uitgevoerd:
* **Uurloonverschil (prijsverschil):** Het verschil tussen het werkelijke uurloon en het standaarduurloon voor de werkelijke arbeidsuren.
$$ \text{Uurloonverschil} = (\text{Werkelijk uurloon} - \text{Standaarduurloon}) \times \text{Werkelijke DAU} $$ [58](#page=58).
* **Hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil):** Het verschil tussen de werkelijke arbeidsuren en de toegelaten arbeidsuren (standaardtijd voor werkelijke productie) tegen het standaarduurloon.
$$ \text{Hoeveelheidsverschil} = (\text{Werkelijke DAU} - \text{Toegelaten DAU}) \times \text{Standaarduurloon} $$ [58](#page=58).
Totaal verschil directe arbeidskosten = Uurloonverschil + Hoeveelheidsverschil [58](#page=58).
#### 4.4.3 Analyse van indirecte variabele kosten
Bij indirecte variabele kosten worden de kosten verdeeld over de werkelijke en toegelaten omvang van de kostenbasis (bv. DAU), tegen het werkelijke en standaardtarief.
* **Kostenuitgavevariantie (prijsverschil):** Het verschil tussen het werkelijk tarief en het standaardtarief voor de werkelijke omvang van de kostenbasis.
$$ \text{Kostenuitgavevariantie} = (\text{Werkelijk tarief} - \text{Standaardtarief}) \times \text{Werkelijke omslagbasis} $$ [58](#page=58).
* **Kostenefficiëntievariantie (hoeveelheidsverschil):** Het verschil tussen de werkelijke omvang van de kostenbasis en de toegelaten omvang (standaardomvang voor werkelijke productie) tegen het standaardtarief.
$$ \text{Kostenefficiëntievariantie} = (\text{Werkelijke omslagbasis} - \text{Toegelaten omslagbasis}) \times \text{Standaardtarief} $$ [58](#page=58).
Totaal verschil indirecte variabele kosten = Kostenuitgavevariantie + Kostenefficiëntievariantie [58](#page=58).
**Tip:** Een grondige verschillenanalyse kan helpen bij het identificeren van operationele inefficiënties en het verbeteren van kostprijsbeheersing en besluitvorming.
### 4.5 Oefeningen
De documentatie bevat diverse oefeningen die de toepassing van ABC en de standaardkostprijsmethode illustreren, waaronder het berekenen van kostprijzen met verschillende methoden, het verklaren van verschillen, en het uitvoeren van volledige verschillenanalyses voor materiaalkosten, arbeidskosten en indirecte kosten. Deze oefeningen helpen bij het consolideren van de theoretische kennis met praktische toepassingen [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52) [59](#page=59) [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Kosten | Kosten zijn de middelen die doelmatig worden ingezet of zullen worden ingezet in een onderneming. Dit kan betrekking hebben op materialen, arbeid, of andere operationele uitgaven. |
| Kostprijs | De kostprijs van een kostenobject is het geheel van kosten dat wordt gemaakt voor dat specifieke object, zoals een product, dienst, afdeling of klant. |
| Kostenobject | Een kostenobject is een entiteit waarvoor kosteninformatie wordt verzameld en toegewezen, zoals een geproduceerd goed, een geleverde dienst, een klant, of een afdeling binnen een organisatie. |
| Cost driver (Kostenveroorzaker) | Een cost driver is een factor, zoals het niveau van activiteit of volume, die de kosten causaal beïnvloedt. Een verandering in de cost driver leidt tot een verandering in de totale kosten. |
| Externe verslaggeving (Financial Accounting) | Informatieverstrekking aan externe belanghebbenden, zoals aandeelhouders en crediteuren, over de financiële toestand van de onderneming in haar geheel. |
| Interne verslaggeving (Management Accounting) | Informatieverstrekking aan interne belanghebbenden, zoals het management, met betrekking tot specifieke aspecten van de onderneming ter ondersteuning van besluitvorming en prestatieverbetering. |
| Directe kosten | Kosten die rechtstreeks en oorzakelijk kunnen worden toegewezen aan een specifiek kostenobject, gebaseerd op de gemeten hoeveelheid van de verbruikte middelen. |
| Indirecte kosten | Kosten die niet rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan een specifiek kostenobject en die verdeeld moeten worden over meerdere kostenobjecten of kostenplaatsen. |
| Vaste kosten | Kosten die in totaliteit niet veranderen binnen bepaalde activiteitsgrenzen. Zelfs bij nulproductie blijven deze kosten bestaan. |
| Variabele kosten | Kosten die in totaliteit variëren met de activiteiten. Een stijging in productie of activiteit verhoogt de totale variabele kosten, terwijl een daling deze vermindert. |
| Productiekosten | Kosten die verbonden zijn aan de middelen die direct betrokken zijn bij de vervaardiging van producten, zoals directe materialen, directe arbeid en indirecte productiekosten. |
| Niet-productiekosten | Kosten van verbruikte middelen in niet-productieschakels van de waardeketen, zoals kosten van onderzoek en ontwikkeling, marketing, verkoop en administratie. |
| Break-evenanalyse | Een analyse die het verkoopvolume of verkoopbedrag berekent waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, resulterend in een winst van nul. |
| Integrale productiekostprijs (Full Costing) | Een kostprijsberekening die zowel directe als indirecte productiekosten omvat, gebruikt voor voorraadwaardering en externe verslaggeving. |
| Variabele kostprijsberekening (Direct Costing) | Een kostprijsberekening die alleen variabele productiekosten omvat. Vaste productiekosten worden als periodekosten behandeld en niet opgenomen in de productiekostprijs. |
| Activity Based Costing (ABC) | Een kostprijsberekeningssysteem dat indirecte kosten toewijst aan activiteiten en vervolgens aan kostenobjecten op basis van de specifieke activiteiten die door deze objecten worden verbruikt, gebruikmakend van ‘cost drivers’. |
| Standaardkostprijsmethode | Een methode waarbij vooraf zorgvuldig vastgestelde kosten (standaardkosten) worden bepaald voor een actie of proces. Werkelijke kosten worden vergeleken met deze standaarden om afwijkingen (varianties) te analyseren. |
| Verschillenanalyse (Variantieanalyse) | Een analyse die de werkelijke kosten vergelijkt met gebudgetteerde of standaardkosten om verschillen te identificeren en de oorzaken ervan te onderzoeken, teneinde de efficiëntie en effectiviteit te verbeteren. |
| Kostenplaats | Een verzameling van alle kosten die worden gemaakt om een bepaalde functie uit te oefenen, zoals een productieafdeling, een hulpdienst of een administratieve afdeling. |
Cover
Théorie Comptabilité 2025-2026.pdf
Summary
# Introduction à la comptabilité et aux états financiers
Ce chapitre introduit les concepts fondamentaux de la comptabilité, expliquant comment la richesse est définie et présentée à travers le bilan et le compte de résultat, et soulignant l'importance de ces états pour évaluer la situation financière des entreprises et des individus [11](#page=11).
### 1.1 Définir la situation financière : le bilan
La situation financière d'une personne ou d'une entreprise peut être résumée à un instant précis en établissant un bilan. Ce document compare les biens possédés aux dettes contractées pour déterminer la richesse nette [12](#page=12).
#### 1.1.1 Le concept de richesse
La richesse est calculée selon la formule fondamentale suivante :
`Possessions - Dettes = Richesse` [12](#page=12).
Cette formule peut également être réarrangée pour montrer la relation entre les possessions, la richesse et les dettes :
`Possessions = Richesse + Dettes` [12](#page=12).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que la situation financière est dynamique et changeante. Le bilan offre une "photographie" de cette situation à une date précise [12](#page=12).
#### 1.1.2 Application au cas d'une personne : l'exemple de Patricia T.
Pour évaluer la richesse de Patricia T. au 31 mars 2020, il faut recenser ses possessions et ses dettes.
**Les possessions comprennent :**
* Maison: 250 000,00 dollars [12](#page=12).
* Voiture (valeur actuelle): 10 000,00 dollars [12](#page=12).
* Équipement ménager: 23 000,00 dollars [12](#page=12).
* Royalties à recevoir: 245,00 dollars [12](#page=12).
* Compte d'épargne: 13 978,45 dollars [12](#page=12).
* Compte courant: 3 123,00 dollars [12](#page=12).
**Les dettes comprennent :**
* Prêt hypothécaire: 100 000,00 dollars [12](#page=12).
* Facture Telenet: 14,99 dollars [12](#page=12).
* Taxe automobile: 270,68 dollars [12](#page=12).
Le bilan de Patricia T. au 31/03/2020 se présenterait comme suit :
> **Example:**
>
> Bilan au 31/03/2020
>
> | Possessions | Montant | Dettes | Montant |
> | :---------------------- | :----------- | :------------------------- | :-------- |
> | Maison | 250 000,00 | Prêt hypothécaire | 100 000,00 |
> | Voiture | 10 000,00 | Facture Telenet | 14,99 |
> | Équipement ménager | 23 000,00 | Taxe sur les voitures | 270,68 |
> | Royalties à recevoir | 245,00 | | |
> | Compte d'épargne | 13 978,45 | | |
> | Compte des opérations courantes | 3 123,00 | | |
> | **Total Possessions** | **300 346,45** | **Total Dettes** | **100 285,67** |
> | **Richesse (différence)** | **200 060,78** | | |
La richesse nette de Patricia T. est donc calculée comme suit :
$(250 000,00 + 10 000,00 + 23 000,00 + 245,00 + 13 978,45 + 3 123,00) - (100 000,00 + 14,99 + 270,68) = 200 060,78$ dollars [13](#page=13).
#### 1.1.3 Points importants concernant l'établissement d'un bilan
* **Revenus futurs:** Les revenus futurs ne sont pas pris en compte pour le calcul de la richesse à un moment donné. Seuls les actifs et les passifs existants sont considérés [13](#page=13).
* **Évaluation des biens:** L'évaluation précise des biens est essentielle, car elle impacte directement la détermination de la richesse. Des accords spécifiques sont nécessaires pour garantir une évaluation correcte [13](#page=13).
* **Créances:** Les créances, c'est-à-dire ce que l'on est sûr de recevoir, sont considérées comme des possessions, même si elles n'ont pas encore été encaissées. Par exemple, les royalties dues à Patricia sont incluses dans ses possessions [13](#page=13).
### 1.2 Transfert des concepts aux sociétés
Les entreprises utilisent également des bilans pour évaluer leur situation financière. La logique est la même, mais la terminologie diffère :
* Côté gauche du bilan: **ACTIF** (correspond aux possessions) [14](#page=14).
* Côté droit du bilan: **PASSIF** (correspond aux dettes et à la richesse) [14](#page=14).
* Richesse: **CAPITAUX PROPRES** [14](#page=14).
#### 1.2.1 Application au cas d'une société : D. SRL
Pour l'entreprise D. SRL, avec des possessions de 36 673,00 dollars et des dettes totales de 19 719,00 dollars (composées de 2 136,00 dollars + 17 583,00 dollars), les capitaux propres (richesse) sont de 16 954,00 dollars [14](#page=14).
La formule appliquée est: `Actifs - Dettes = Capitaux Propres` [14](#page=14).
### 1.3 Analyse de l'évolution de la situation financière
Pour comprendre si la situation financière s'est améliorée, il est nécessaire de comparer deux bilans successifs [15](#page=15).
#### 1.3.1 Analyse comparative pour D. SRL
En comparant les capitaux propres de D. SRL au 31 décembre 2019 (15 918,00 dollars) et au 31 décembre 2020 (16 954,00 dollars), on observe une augmentation de 1 036,00 dollars. Cette augmentation indique que la situation financière des propriétaires de l'entreprise s'est améliorée [16](#page=16).
> **Tip:** Une augmentation des capitaux propres signifie qu'en cas de liquidation de l'entreprise, les propriétaires recevraient un montant plus élevé [16](#page=16).
#### 1.3.2 Distinction entre capitaux propres et apport
Il est important de noter que les capitaux propres ne sont pas synonymes de l'apport initial des propriétaires. Les capitaux propres représentent la richesse nette à un moment donné et sont généralement supérieurs à l'apport [16](#page=16).
> **Tip:** Le terme "réserves" dans un bilan ne signifie pas qu'une somme d'argent est stockée physiquement dans la caisse de l'entreprise [16](#page=16).
### 1.4 Comprendre les raisons de l'enrichissement : le compte de résultat
L'enrichissement d'une entreprise ou d'un individu survient lorsque les revenus ("produits") dépassent les dépenses ("charges") sur une période donnée. Pour identifier ces raisons, on utilise le **compte de résultat** [16](#page=16).
La formule fondamentale pour le bénéfice est :
`Produits - Charges = Bénéfice` [16](#page=16).
> **Example:** Si une entreprise vend un produit pour 1 000,00 dollars alors qu'il lui a coûté 600,00 dollars à produire, elle réalise un bénéfice de 400,00 dollars [16](#page=16).
#### 1.4.1 Structure du compte de résultat
Le compte de résultat liste tous les produits et charges de l'entreprise sur une période.
> **Example (Compte de résultat pour D. SRL en 2020):**
>
> **Produits et charges d'exploitation**
> * Ventes de marchandises: 34 164,00 dollars [17](#page=17).
> * Achats de marchandises, mat. Premières, services et biens divers: -18 764,00 dollars [17](#page=17).
> * Rémunérations, charges sociales et pensions: -7 138,00 dollars [17](#page=17).
> * Amortissements et réductions de valeur sur immobilisations: -6 023,00 dollars [17](#page=17).
> * Autres charges d'exploitations: -210,00 dollars [17](#page=17).
> **= Bénéfice d'exploitation: 2 029,00 dollars** [17](#page=17).
>
> **Produits financiers:** 191,00 dollars [17](#page=17).
> **Charges financières:** -272,00 dollars [17](#page=17).
> **= Bénéfice (perte) de l'exercice avant impôts: 1 948,00 dollars** [17](#page=17).
>
> **Impôts sur le résultat:** -912,00 dollars [17](#page=17).
> **= Bénéfice (Perte) de l'exercice: 1 036,00 dollars** [17](#page=17).
Le bénéfice net de 1 036,00 dollars en 2020 correspond à l'augmentation des capitaux propres observée sur le bilan [17](#page=17).
> **Tip:** Le bilan d'ouverture, le bilan de clôture et le compte de résultat sont des outils essentiels pour les entrepreneurs afin de suivre la performance de leur entreprise et de prendre des décisions éclairées [17](#page=17).
### 1.5 Exigences légales pour l'établissement des états financiers
Les bilans et les comptes de résultats doivent être présentés selon des formats spécifiques, dictés par la loi [18](#page=18).
#### 1.5.1 Structuration de l'actif du bilan
L'actif du bilan est divisé en deux grandes catégories :
* **Actifs immobilisés:** Ce sont des moyens nécessaires à l'activité de l'entreprise qui ne sont pas destinés à être vendus immédiatement. Ils restent généralement dans l'entreprise sur le long terme (plus d'un an). Ils représentent des investissements pour l'activité [18](#page=18).
* **Actifs circulants:** Ces actifs résultent du cycle d'exploitation normal de l'entreprise (achats, ventes, paiements). Ils incluent les stocks, les créances clients et les valeurs disponibles (argent en banque et en caisse) [18](#page=18).
La présentation à l'actif du bilan se fait par ordre de liquidité décroissante, les actifs les moins liquides étant listés en premier [18](#page=18).
> **Définition:** Le terme "liquide" fait référence à la rapidité avec laquelle un actif peut être converti en argent. Les "valeurs disponibles" en banque sont donc plus liquides que les "stocks", qui nécessitent de trouver un acheteur et un paiement [18](#page=18).
---
# La technique de la comptabilité en partie double
Ce chapitre introduit la logique fondamentale du système comptable en partie double, détaillant le fonctionnement des comptes, le cycle comptable, et l'utilisation d'outils comme le journal, le grand livre et la balance de vérification [20](#page=20).
### 2.1 Introduction
L'objectif principal de la comptabilité est de mesurer la valeur et la richesse d'une entreprise afin de déterminer si elle génère un avantage financier. Le bilan, une "photographie" financière à un instant T, illustre cette relation: Actifs = Capitaux propres + Dettes. En droit belge, la production annuelle d'un bilan et d'un compte de résultat est obligatoire. Ce chapitre suit les transactions d'une entreprise fictive sur trois mois pour évaluer sa performance financière [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 2.1.1 Principes d'enregistrement
* **Moment de l'enregistrement:** En droit comptable belge, les charges sont enregistrées au moment de la réception de la facture, créant une dette fournisseur. Les produits sont enregistrés sur la base de la facture de vente, générant une créance client [21](#page=21).
* **TVA:** La TVA à récupérer (TVA déductible) est enregistrée sur les factures d'achat, et la TVA à payer (TVA due) sur les factures de vente. L'assujetti à la TVA transfère la différence à l'administration fiscale, un processus appelé centralisation de la TVA. La TVA est une taxe sur la consommation où le consommateur final supporte la charge [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Personnes assujetties:** Les parties assujetties à la TVA possèdent un numéro de TVA et ont des obligations déclaratives et de paiement/récupération de la TVA. Pour eux, la TVA n'est généralement ni une charge ni un produit [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Personnes non assujetties:** Les consommateurs finaux paient la TVA et ne s'en préoccupent plus au-delà [22](#page=22).
#### 2.1.2 Journalisation des transactions (Exemple : J&J Computers)
Le chapitre illustre le processus comptable à travers des transactions mensuelles pour la société "J&J Computers".
* **Janvier 2020 :**
* Création de l'entreprise et apport initial de vingt mille dollars par les deux associés [23](#page=23).
* Achat de cinq ordinateurs pour un coût total de trois mille sept cent cinquante dollars hors TVA. La TVA déductible s'élève à sept cent quatre-vingt-sept virgule cinquante dollars [25](#page=25).
* Paiement de la facture d'achat, réduisant les liquidités et les dettes fournisseurs [26](#page=26).
* Vente de deux ordinateurs pour deux mille dollars hors TVA. La TVA due est de quatre cent vingt dollars [27](#page=27).
* Réception du paiement des clients [28](#page=28).
* Vente de trois ordinateurs pour trois mille dollars hors TVA. La TVA due est de six cent trente dollars [29](#page=29).
* Réception du paiement des clients [30](#page=30).
* Déclaration de TVA: solde à payer de deux cent soixante-deux virgule cinquante dollars [31](#page=31).
* À la fin du mois, le résultat est de mille deux cent cinquante dollars. Les capitaux propres ont augmenté de mille deux cent cinquante dollars, reflétant le bénéfice réinvesti. La valeur d'une action est calculée comme suit: Capitaux propres / Nombre d'actions = vingt-et-un mille deux cent cinquante dollars / 20 = mille soixante-deux virgule cinquante dollars [32](#page=32).
* **Février 2020 :**
* Achat de vingt ordinateurs pour dix-huit mille cent cinquante dollars [34](#page=34).
* Paiement de la facture d'achat et de la TVA due de janvier [35](#page=35).
* Vente de vingt ordinateurs pour vingt-cinq mille dollars hors TVA. La TVA due est de quatre mille deux cents dollars [36](#page=36).
* Encaissement de la moitié de la facture de vente [37](#page=37).
* Déclaration de TVA: solde à payer de mille cinquante dollars [38](#page=38).
* Le bénéfice de février est de six mille deux cent cinquante dollars. Les capitaux propres augmentent de ce montant. La valeur d'une action est de mille trois cent douze virgule cinquante dollars [39](#page=39).
* **Mars 2020 :**
* Paiement des créances clients et de la TVA due de février [41](#page=41).
* Achat de vingt ordinateurs pour quinze mille dollars, avec un délai de paiement accordé [42](#page=42).
* Vente de quinze ordinateurs pour quinze mille dollars hors TVA [43](#page=43).
* Réception d'un paiement partiel sur la facture de vente [44](#page=44).
* Réception et paiement de factures de services publics (gaz et téléphone) (#page=45, 46, 47) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47).
* Correction de l'inventaire: cinq ordinateurs non vendus sont réintégrés en stock pour trois mille sept cent cinquante dollars [49](#page=49).
* Le bénéfice de mars est de neuf mille trois cent cinquante dollars. Les capitaux propres augmentent de ce montant, portant la valeur d'une action à mille quatre cent soixante-sept virgule cinquante dollars [50](#page=50).
#### 2.1.3 Conclusion du suivi des transactions
Le bilan et le compte de résultat fournissent des informations précieuses sur la santé financière d'une entreprise. Le bilan présente la situation patrimoniale (actifs, dettes, capitaux propres), tandis que le compte de résultat détaille les produits et charges qui expliquent l'évolution des capitaux propres [50](#page=50).
### 2.2 L'histoire du débit et du crédit : système de comptabilité en partie double
#### 2.2.1 Le cycle comptable
Le cycle comptable suit les étapes nécessaires pour passer du bilan d'ouverture au bilan de clôture et au compte de résultat final [51](#page=51).
1. **Bilan d'ouverture:** Il correspond au bilan final de l'année précédente. Le compte de résultat est réinitialisé à zéro [51](#page=51).
2. **Enregistrement des opérations quotidiennes:** Les transactions sont enregistrées chronologiquement sur la base des pièces justificatives (factures, relevés bancaires, etc.) [51](#page=51).
3. **Écritures de correction:** En fin d'exercice, des ajustements sont effectués pour refléter la réalité, comme l'amortissement des immobilisations [51](#page=51).
4. **Calcul du bénéfice avant impôts:** L'entreprise détermine son résultat et anticipe les impôts à payer l'année suivante [51](#page=51).
5. **Affectation du résultat:** La part du bénéfice distribuée aux actionnaires et celle conservée dans l'entreprise sont décidées [51](#page=51).
6. **Établissement des états financiers définitifs:** Le bilan et le compte de résultat sont finalisés, le bilan final servant de base pour le prochain exercice [51](#page=51).
#### 2.2.2 Travailler avec des comptes
Pour une gestion efficace, les transactions ne sont plus enregistrées directement dans le bilan, mais dans des comptes spécifiques [53](#page=53).
* **Ouverture des comptes:** Chaque poste du bilan d'ouverture donne naissance à un compte. Les actifs ouvrent des comptes par débit (comptes d'actifs) et les passifs par crédit (comptes de passif) [53](#page=53).
* **Tenue des comptes :**
* **Comptes d'actifs:** Une augmentation est enregistrée par un débit, une diminution par un crédit [53](#page=53).
* **Comptes de passif:** Une augmentation est enregistrée par un crédit, une diminution par un débit [53](#page=53).
* **Comptes de produits:** Ils augmentent les capitaux propres (passif); une augmentation est donc enregistrée par un crédit [54](#page=54).
* **Comptes de charges:** Ils diminuent les capitaux propres; une augmentation est donc enregistrée par un débit [54](#page=54).
Il existe donc quatre types de comptes: Actifs, Passif, Produits et Charges [54](#page=54).
* **Centralisation des comptes:** Toutes les opérations enregistrées dans les comptes sont regroupées dans une balance de vérification par soldes pour obtenir une vue d'ensemble [54](#page=54).
> **Note:** Chaque opération implique au moins deux comptes, et la somme des débits doit toujours être égale à la somme des crédits (principe de la partie double) [54](#page=54).

(L'image du schéma du fonctionnement des comptes serait insérée ici si disponible. Le texte décrit : Actifs (Débit : +, Crédit : -), Passif (Débit : -, Crédit : +), Charges (Débit : +, Crédit : -), Produits (Débit : -, Crédit : +). Les mouvements dans ces comptes impactent le Bilan et le Compte de Résultat.)
#### 2.2.3 Plan comptable minimum normalisé (PCMN)
Le PCMN est une structure de comptes normalisée en Belgique, où les deux premiers chiffres d'un numéro de compte déterminent sa classification dans le bilan ou le compte de résultat [55](#page=55).
| Catégorie | Comptes PCMN (exemples) |
| :----------------------------- | :---------------------- |
| **Charges d'exploitation** | 60-64 |
| * Marchandises (Achats) | 604 |
| * Variation de stock | 6094 |
| * Services et biens divers | 61 |
| * Rémunérations | 62 |
| * Amortissements | 63 |
| **Charges financières** | 65 |
| **TOTAL CHARGES** | **6** |
| **Produits d'exploitation** | 70-74 |
| * Chiffre d'affaires | 70 |
| **Produits financiers** | 75 |
| **TOTAL PRODUITS** | **7** |
| **RÉSULTAT** | |
#### 2.2.4 Journal et grand livre
Le processus comptable utilise deux outils principaux :
* **Le Journal:** Enregistre les transactions dans l'ordre chronologique. On distingue généralement [56](#page=56):
* Journal des ventes (factures de vente) [56](#page=56).
* Journal d'achats (factures d'achat) [57](#page=57).
* Journal financier (relevés bancaires) [57](#page=57).
* Journal divers (autres opérations) [57](#page=57).
* **Le Grand Livre:** Regroupe tous les comptes, reflétant les mouvements pour chaque compte individuel. Les logiciels comptables mettent à jour le grand livre automatiquement à partir des saisies dans le journal [56](#page=56).
**Exemple de journal de ventes (Janvier 2020):** [56](#page=56).
| N° | Date | N° compte | Intitulé | Débit | Crédit |
| :-- | :------- | :-------- | :------------------------ | :------- | :----- |
| 1 | 12/01 | 400000 | Clients | 2 420,00 | |
| | | 704000 | @ Vente de marchandises | | 2 000,00 |
| | | 451054 | TVA à payer ventes | | 420,00 |
| | | FV/1 | | | |
| 2 | 20/01 | 400000 | Clients | 3 630,00 | |
| | | 704000 | @ Vente de marchandises | | 3 000,00 |
| | | 451054 | TVA à payer ventes | | 630,00 |
| | | FV/2 | | | |
**Exemple de journal d'achat (Janvier 2020):** [57](#page=57).
| N° | Date | N° compte | Intitulé | Débit | Crédit |
| :-- | :---- | :-------- | :----------------------- | :------- | :----- |
| 1 | 7/01 | 604000 | Achat de marchandises | 3 750,00 | |
| | | 411059 | TVA à récupérer achats | 787,50 | |
| | | 440000 | @ Fournisseurs | | 4 537,50 |
| | | FA/1 | | | |
**Exemple de journal financier (Janvier 2020):** [57](#page=57).
| N° | Date | N° compte | Intitulé | Débit | Crédit |
| :-- | :---- | :-------- | :---------------- | :-------- | :------ |
| 1 | 3/01 | 550000 | CBC, C/C | 20 000,00 | |
| | | 110000 | @ Apport | | 20 000,00 |
| 2 | 10/01 | 440000 | Fournisseurs | 4 537,50 | |
| | | 550000 | @ CBC, C/C | | 4 537,50 |
**Exemple de journal divers (Janvier 2020):** [57](#page=57).
| N° | Date | N° compte | Intitulé | Débit | Crédit |
| :-- | :---- | :-------- | :---------------------------- | :------- | :----- |
| 1 | 31/01 | 451054 | TVA à payer ventes | 1 050,00 | |
| | | 411059 | @ TVA à récupérer achats | | 787,50 |
| | | 451200 | TVA à payer C/C | | 262,50 |
| | | | centralisation TVA janvier | | |
Le grand livre général à la fin de mars présente une synthèse de tous les mouvements par compte [58](#page=58).
#### 2.2.5 La balance de vérification par soldes, le bilan de clôture et le compte de résultat
Ces documents permettent de synthétiser les informations du grand livre pour établir les états financiers.
* **Balance de vérification:** Elle reprend tous les comptes du grand livre, en calculant le total des débits et des crédits pour chaque compte. La somme totale des débits doit égaler la somme totale des crédits [59](#page=59).
* **Balance par soldes:** Dérivée de la balance de vérification, elle présente le solde (différence entre débit et crédit) de chaque compte. Les soldes sont reportés dans la colonne du côté le plus élevé (débit ou crédit) [60](#page=60).
* **Bilan de clôture:** Établi à partir de la balance par soldes, il présente les actifs (débit) et les passifs (crédit) de l'entreprise à la date de clôture [61](#page=61).
* Actifs: capitaux propres plus dettes [20](#page=20).
* Passifs: capitaux propres et dettes [20](#page=20).
* **Compte de résultat:** Également établi à partir de la balance par soldes, il détaille les produits (crédit) et les charges (débit) de l'exercice pour déterminer le bénéfice ou la perte [62](#page=62).
#### 2.2.6 Le bilan et le compte de résultat statutaires
Les entreprises belges sont tenues de déposer leurs comptes annuels selon des modèles légaux imposés par la Banque Nationale de Belgique (modèles micro, abrégé ou complet selon la taille de l'entreprise) [62](#page=62).
---
# Les factures, les notes de crédit et la TVA
Ce chapitre détaille le processus de création, d'enregistrement et de comptabilisation des factures d'achat et de vente, des notes de crédit, ainsi que la gestion de la TVA [68](#page=68).
### 3.1 La facture d'achat
Une facture d'achat (FA) est un document établi par le fournisseur qui détaille les biens ou services achetés et le montant dû [70](#page=70).
#### 3.1.1 Éléments d'une facture d'achat
Une facture d'achat peut contenir plusieurs éléments clés :
* **Prix de base:** Le coût initial des marchandises avant toute réduction ou frais supplémentaires [73](#page=73).
* **Remise commerciale ou rabais commercial:** Une réduction accordée pour des raisons commerciales, affectant le résultat d'exploitation. Elle peut être due à des achats en grande quantité, des marchandises endommagées, des livraisons tardives, ou des produits en fin de série [70](#page=70).
* **Frais d'achat:** Des coûts supplémentaires tels que les frais d'expédition, de transport ou d'assurance qui ne sont pas inclus dans le prix de base des marchandises. Si une facture comporte plusieurs taux de TVA, les frais d'achat sont généralement taxés au taux le plus bas applicable [71](#page=71).
* **Base d'imposition (BI):** Le montant sur lequel la TVA est calculée [71](#page=71).
* **TVA:** La taxe sur la valeur ajoutée appliquée sur la base d'imposition [70](#page=70).
* **Total à payer:** Le montant final dû au fournisseur [70](#page=70).
**Calcul d'une facture d'achat :**
Le calcul suit généralement cet ordre :
Prix unitaire x quantité = Prix de base
- Réduction commerciale
+ Frais d’achat
= Base d’Imposition
+ TVA
= TOTAL de la facture [73](#page=73).
**Enregistrement comptable d'une facture d'achat :**
Lors de l'enregistrement d'une facture d'achat, plusieurs comptes sont affectés :
* **Augmentation des dettes envers les fournisseurs:** Un compte de passif est crédité [71](#page=71).
* **Augmentation des charges (achats de marchandises et frais d'achat):** Des comptes de charges sont débités [71](#page=71).
* **Réduction des charges (remise commerciale obtenue):** Un compte de charges est crédité [71](#page=71).
* **Augmentation des créances de TVA à récupérer:** Un compte de l'actif est débité [71](#page=71).
> **Tip:** La remise commerciale peut être déduite directement du prix de base des marchandises, mais le manuel préconise de l'enregistrer séparément pour plus de clarté. Les frais d'achat sont également préférés être enregistrés séparément des coûts de marchandises [71](#page=71).
#### 3.1.2 Note de crédit sur la facture d'achat (note de crédit reçue)
Une note de crédit (NC) est émise pour corriger une facture d'achat initiale trop élevée. Elle a la même forme qu'une facture, mais les calculs sont inversés [73](#page=73).
**Motifs d'émission d'une note de crédit :**
* Le fournisseur a facturé un prix trop élevé.
* Le fournisseur a oublié d'appliquer une remise promise.
* La qualité de la marchandise est moindre que prévu [73](#page=73).
**Enregistrement comptable d'une note de crédit reçue :**
* **Diminution des dettes envers le fournisseur:** Un compte de passif est débité [74](#page=74).
* **Diminution des dépenses d'achat:** Un compte de charges est crédité [74](#page=74).
* **Augmentation des charges (remise non conservée):** Un compte de charges est débité [74](#page=74).
* **Augmentation des dettes de TVA à payer:** Un compte du passif est crédité [74](#page=74).
> **Tip:** La TVA sur les notes de crédit reçues est enregistrée dans un compte séparé car elle doit être indiquée distinctement dans la déclaration de TVA [74](#page=74).
### 3.2 La facture de vente
Une facture de vente (FV) est émise par l'entreprise pour ses clients, détaillant les biens ou services vendus et le montant à recevoir [76](#page=76).
#### 3.2.1 La facture de vente
Les factures de vente peuvent également inclure des remises commerciales et des frais calculés séparément [76](#page=76).
**Éléments d'une facture de vente :**
* **Prix de base:** Le coût initial des produits vendus avant réductions ou frais [78](#page=78).
* **Réduction commerciale:** Le rabais accordé sur le prix de base des produits [76](#page=76).
* **Frais de vente:** Des coûts supplémentaires facturés au client, tels que les coûts de recyclage [76](#page=76).
* **Base d'imposition (BI):** Le montant sur lequel la TVA est calculée [78](#page=78).
* **TVA:** La taxe sur la valeur ajoutée appliquée [76](#page=76).
* **Total à payer:** Le montant total que le client doit payer [76](#page=76).
**Calcul d'une facture de vente :**
Le calcul est similaire à celui d'une facture d'achat :
Prix unitaire x quantité = Prix de base
- Réduction commerciale
+ Frais de vente
= Base d’Imposition
+ TVA
= TOTAL de la facture [78](#page=78).
**Enregistrement comptable d'une facture de vente :**
* **Augmentation des créances clients:** Un compte d'actif est débité [76](#page=76).
* **Augmentation des produits (ventes de marchandises et frais de vente):** Des comptes de produits sont crédités [76](#page=76).
* **Diminution des produits (réduction commerciale accordée):** Un compte de produits est débité [76](#page=76).
* **Augmentation des dettes de TVA à payer:** Un compte de passif est crédité [76](#page=76).
> **Tip:** Le calcul et l'enregistrement d'une facture de vente sont le reflet inversé de ceux d'une facture d'achat [77](#page=77).
#### 3.2.2 Note de crédit sur la facture de vente (note de crédit émise)
Une note de crédit émise sert à corriger une facture de vente trop élevée. Elle suit la même structure de calcul qu'une facture de vente, mais le montant est déduit [78](#page=78).
**Motifs d'émission d'une note de crédit :**
* La facture originale était trop basse (nécessitant une facture supplémentaire, non abordée ici comme correction).
* La facture originale était trop élevée (par exemple, prix demandé trop haut, marchandises défectueuses) [78](#page=78).
**Enregistrement comptable d'une note de crédit émise :**
* **Diminution des créances clients:** Un compte d'actif est crédité [80](#page=80).
* **Diminution des produits de vente:** Un compte de produits est débité [80](#page=80).
* **Augmentation des produits (par exemple, pour corriger la remise commerciale):** Un compte de produits est crédité [80](#page=80).
* **Diminution des dettes de TVA à payer:** Un compte de passif est débité [80](#page=80).
> **Tip:** Comme pour les notes de crédit reçues, la TVA sur les notes de crédit émises est enregistrée sur un compte séparé pour la déclaration de TVA [80](#page=80).
### 3.3 Emballages repris
Les emballages repris, comme les bouteilles vides ou les palettes, font l'objet d'une consigne. Ce montant est mentionné sur la facture mais n'est pas soumis à la TVA car il ne s'agit ni d'une vente ni d'un achat. La garantie est remboursée lorsque l'emballage est retourné [80](#page=80).
#### 3.3.1 Emballage repris sur la facture d'achat
Lors de l'achat de biens avec des emballages consignés, la facture détaille le coût des biens, le montant de la consigne (emballage à rendre), et la TVA applicable uniquement sur les biens [81](#page=81).
**Enregistrement comptable lors de la réception de la facture :**
* **Augmentation des dettes fournisseurs:** Compte de passif crédité [82](#page=82).
* **Augmentation des charges (coût des biens):** Compte de charges débité [82](#page=82).
* **Augmentation des créances envers le fournisseur (consigne):** Compte d'actif débité [82](#page=82).
* **Augmentation des créances de TVA à récupérer:** Compte d'actif débité [82](#page=82).
Lors du retour des emballages, une note de crédit est émise, entraînant la diminution des dettes fournisseurs et la diminution des créances sur l'emballage à rendre. Aucune TVA n'est appliquée sur cette note de crédit concernant les emballages repris [83](#page=83).
#### 3.3.2 Emballage repris sur la facture de vente
Lors de la vente de biens avec des emballages consignés, la facture détaille le prix de vente des biens, la consigne facturée pour l'emballage, et la TVA applicable uniquement sur les biens [85](#page=85).
**Enregistrement comptable lors de l'émission de la facture :**
* **Augmentation des créances clients:** Compte d'actif débité [85](#page=85).
* **Augmentation des produits de vente:** Compte de produits crédité [85](#page=85).
* **Augmentation des dettes envers le client (consigne):** Compte de passif crédité [85](#page=85).
* **Augmentation des dettes de TVA à payer:** Compte de passif crédité [85](#page=85).
Lors du retour des emballages par le client, une note de crédit est émise, entraînant la diminution des créances clients et la diminution des dettes sur emballage repris. Là encore, aucune TVA n'est appliquée sur cette note de crédit concernant les emballages repris [86](#page=86).
### 3.4 Centralisation de la TVA
La centralisation de la TVA consiste à comparer la TVA à récupérer (débits sur comptes 41) et la TVA due (crédits sur comptes 45) à la fin d'une période fiscale pour déterminer le solde net à payer ou à récupérer auprès de l'État [86](#page=86).
**Processus de centralisation :**
1. Tous les comptes de TVA avec un solde ouvert sont soldés (créditer les comptes 41 débiteurs et débiter les comptes 45 créditeurs) [87](#page=87).
2. Le solde restant est comptabilisé sur un compte de centralisation :
* Compte "411200 C/C TVA (à récupérer)" pour un solde à récupérer [87](#page=87).
* Compte "451200 C/C TVA (due)" pour un solde à payer [87](#page=87).
**Exemple de calcul :**
TVA due - TVA à récupérer = Solde net.
Si le solde est positif, l'entreprise doit payer cet montant à l'État. Si le solde est négatif, l'entreprise a un solde à récupérer [87](#page=87).
L'enregistrement comptable de la centralisation implique de transférer les soldes des comptes de TVA spécifiques vers le compte de centralisation correspondant [88](#page=88).
### 3.5 Exemple
Cet exemple illustre le calcul et l'enregistrement d'une facture de vente et d'une note de crédit associée, incluant des remises, des frais et la TVA [88](#page=88).
**Données de l'exemple :**
* Produits vendus: Barres Lu Cha-Cha, Soubry tagliatelli, Café Douwe Egberts [88](#page=88).
* Taux de TVA: 6 % [88](#page=88).
* Remise sur barres Cha-Cha: 5 % [88](#page=88).
* Frais de livraison: 5,00 dollars [88](#page=88).
* Un problème avec 15 paquets de barres Cha-Cha entraîne une note de crédit [88](#page=88).
**Questions abordées dans l'exemple :**
* Calcul de la facture de vente.
* Enregistrement de la facture de vente dans le journal de l'entreprise.
* Traitement de la facture par l'acheteur.
* Calcul de la note de crédit et son enregistrement dans le journal de l'acheteur [88](#page=88).
---
# Les paiements et les crédits d'investissement
Ce chapitre détaille l'enregistrement des flux monétaires dans un système comptable, incluant la réception et l'émission de paiements basés sur des relevés bancaires, la gestion des virements internes, et la comptabilisation des crédits d'investissement [91](#page=91).
### 4.1 Le paiement d'une facture de vente
Lorsqu'une entreprise effectue une vente, elle émet une facture de vente (FV). Le paiement de cette facture par le client entraîne une diminution de la créance client et une augmentation du compte bancaire de l'entreprise [92](#page=92) [93](#page=93).
Le processus d'enregistrement comprend les étapes suivantes :
* L'enregistrement de la facture de vente dans le journal de l'acheteur [89](#page=89).
* La réception d'un relevé bancaire confirmant le paiement du client [93](#page=93).
* L'enregistrement du paiement dans le journal, où le compte "Clients" est crédité pour réduire la créance, et le compte "Banque" est débité pour enregistrer l'entrée d'argent [94](#page=94).
> **Tip:** Il est crucial de comparer le relevé bancaire à la facture pour vérifier l'exactitude du paiement. Les capitaux propres de l'entreprise ne sont pas affectés par la réception d'un paiement pour une vente [93](#page=93).
### 4.2 Le paiement d'une facture d'achat
Lorsqu'une entreprise achète des biens ou des services, elle reçoit une facture d'achat (FA) et doit la payer. Les exemples d'achats incluent les marchandises destinées à la vente (compte 60), les services et biens divers (compte 61), et l'acquisition d'immobilisations corporelles (compte 2) [94](#page=94).
L'enregistrement du paiement d'une facture d'achat se fait comme suit :
* L'enregistrement initial de la facture d'achat, incluant la TVA récupérable, et la reconnaissance de la dette envers le fournisseur [89](#page=89) [90](#page=90).
* La réception d'un relevé bancaire indiquant le décaissement des fonds [95](#page=95).
* L'enregistrement du paiement dans le journal, où le compte "Fournisseurs" est débité pour réduire la dette, et le compte "Banque" est crédité pour enregistrer la sortie d'argent [95](#page=95).
> **Tip:** La diminution des dettes est enregistrée par un crédit d'un compte du passif, tandis que la diminution des possessions (compte bancaire) est enregistrée par un crédit d'un compte de l'actif [95](#page=95).
### 4.3 Transferts internes
Les entreprises effectuent fréquemment des transferts d'argent entre leurs différents comptes bancaires (par exemple, entre un compte courant et un compte d'épargne, ou entre deux comptes courants) [96](#page=96).
Pour éviter les doubles enregistrements lors de tels transferts, on utilise le compte "580000 Virements internes". Ce compte sert de "parking temporaire" pour le montant transféré, permettant d'enregistrer chaque relevé bancaire indépendamment [97](#page=97) [98](#page=98).
Le processus correct d'enregistrement des virements internes est le suivant :
1. Enregistrement du transfert sortant d'un compte (par exemple, le compte CBC): débit du compte "Virements internes" et crédit du compte bancaire d'origine [98](#page=98).
2. Enregistrement du transfert entrant vers l'autre compte (par exemple, le compte ING): débit du compte bancaire de destination et crédit du compte "Virements internes" [98](#page=98).
Ce compte est utilisé pour :
* Les transferts entre comptes d'épargne et comptes courants [98](#page=98).
* Les transferts entre deux comptes courants [98](#page=98).
* Les transferts entre un compte de caisse et un compte courant ou d'épargne, et vice-versa [98](#page=98).
### 4.4 Le crédit d'investissement
Un crédit d'investissement est un prêt contracté auprès d'une banque, comprenant deux volets principaux: la réception du montant emprunté (capital) et le remboursement périodique du capital et des intérêts [98](#page=98).
Il y a trois moments clés et enregistrements spécifiques pour un crédit d'investissement :
1. La souscription du crédit d'investissement [100](#page=100).
2. Le reclassement de la dette à long terme vers la dette à court terme .
3. Le remboursement du capital et le paiement des intérêts .
#### 4.4.1 La souscription du crédit d'investissement
Lors de la souscription, l'entreprise reçoit le capital emprunté sur son compte bancaire. L'enregistrement comptable reflète une augmentation des dettes (crédit d'un compte du passif, par exemple "173000 Crédit d'investissement LT") et une augmentation des possessions (débit du compte "Banque") [100](#page=100).
L'exemple montre un prêt de 100 000 dollars, dont le reçu est enregistré comme suit :
```
Date N° compte Libellé Débit Crédit
30/06 550000 Banque 100 000,00
173000 @ Crédit d'investissement LT 100 000,00
EB/…
```
#### 4.4.2 Dette à long terme par rapport à dette à court terme
La partie du crédit d'investissement due au cours de l'exercice en cours doit être reclassée de la dette à long terme (compte "173000 Crédit d'investissement LT") vers la dette à court terme (compte "423000 Crédit d'investissement CT") .
Ce reclassement s'effectue annuellement, généralement le 31 décembre, pour refléter le montant du capital remboursable l'année suivante .
* **Premier reclassement (à la souscription) :**
La partie du capital due dans l'année est transférée du long terme au court terme .
```
Date N° compte Libellé Débit Crédit
31/12 173000 Crédit d'investissement LT 4 999,98
423000 @ Crédit d'investissement CT 4 999,98
Reclassement LT -> CT
```
* **Reclassement annuel (à partir de la première année) :**
Chaque 31 décembre, le montant du capital dû pour l'année suivante est transféré de la dette à long terme à la dette à court terme .
```
Date N° compte Libellé Débit Crédit
31/12 173000 Crédit d'investissement LT 9 999,96
423000 @ Crédit d'investissement CT 9 999,96
Reclassement LT -> CT
```
> **Tip:** Le tableau d'amortissement est essentiel pour déterminer le montant exact du capital à reclasser chaque année .
#### 4.4.3 Remboursement du capital et des intérêts
À chaque échéance, l'entreprise rembourse une partie du capital emprunté et paie des intérêts. Le relevé bancaire montre la diminution du compte bancaire, le remboursement de la dette à court terme, et le coût des intérêts pour la période .
L'enregistrement comptable typique à chaque échéance inclut :
* Débit du compte "423000 Crédit d'investissement CT" pour le montant du capital remboursé.
* Débit du compte "650000 Charges des dettes" pour le montant des intérêts payés.
* Crédit du compte "550000 Banque" pour le montant total du paiement .
Exemple d'un remboursement :
```
Date N° compte Libellé Débit Crédit
31/07/2020 423000 Crédit d'investissement CT 833,33
650000 Charges des dettes 416,67
550000 @ Banque 1 250,00
EB/… Remboursement
```
### 4.5 Exemple récapitulatif
Cet exemple illustre l'application des principes de paiement et de crédit d'investissement sur une période donnée. Il pose des questions concernant la comptabilisation des paiements d'échéances, le reclassement des dettes, et l'identification des soldes de comptes finaux .
Les questions demandent de comptabiliser :
* Les paiements du 31 décembre 2019 .
* Le reclassement des dettes du long terme vers le court terme au 31 décembre 2017 .
* Les soldes des comptes à la fin de l'exercice 2023 .
La solution pour le paiement du 31 décembre 2019, basée sur le tableau d'amortissement, montre un remboursement de 5 000,00 dollars de capital et 1 875,00 dollars d'intérêts, pour un total de 6 875,00 dollars payés par banque .
> **Tip:** L'utilisation des tableaux d'amortissement est fondamentale pour comprendre la répartition du capital et des intérêts dans chaque paiement et pour effectuer les reclassements correctement [99](#page=99).
---
# L'achat d'actifs immobilisés et les amortissements
Ce chapitre détaille l'acquisition de divers actifs immobilisés et explique les méthodes de calcul et d'enregistrement des amortissements linéaires et dégressifs .
### 5.1 Les investissements dans le cycle comptable
Les entreprises réalisent des achats pour leur consommation immédiate ou pour être conservés sur le long terme. Les achats destinés à une consommation immédiate ou à la revente sont imputés aux charges de l'entreprise, affectant ainsi le résultat de l'exercice en cours. En revanche, les achats visant à être conservés durablement et ayant une valeur d'achat substantielle sont considérés comme des investissements. Ces derniers font partie de l'actif de l'entreprise et sont inscrits à l'actif du bilan sous la rubrique "Actif immobilisé", pour une durée d'au moins un an. Les investissements peuvent être répartis en trois grandes catégories :
* Immobilisations corporelles :
* Terrains et constructions .
* Installations, machines et outillage .
* Mobilier et matériel roulant .
Les actifs immobilisés, tels que le mobilier de bureau, s'usent et diminuent de valeur avec le temps. Cette diminution de valeur, appelée amortissement, doit être reflétée en comptabilité. Elle se traduit par une charge au compte de résultat et une correction de la valeur de l'actif au bilan .
#### 5.1.1 Achat de terrains et de bâtiments
L'acquisition d'un terrain destiné à un usage industriel, comme pour "Good Invest sa", est enregistrée comme une augmentation des possessions, ce qui implique le débit d'un compte d'actif. Le paiement effectué crédite un compte d'actif représentant la diminution des valeurs disponibles. En principe, les terrains ne sont pas amortis .
**Exemple: Achat d'un terrain** .
Le 31/10/2020, "Good Invest sa" achète un terrain pour 100 000 dollars, payé par virement bancaire.
| Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit |
| :------ | :-------- | :------------------------------------- | :-------- | :-------- |
| 31/10 | 220000 | Terrains et constructions, v.a. | 100 000,00 | |
| | 550000 | @ Banque | | 100 000,00 |
| | | *acte notarié* | | |
L'achat d'un bâtiment, comme celui acquis par "Good Invest sa" le 02/11/2020 pour 80 000 dollars, suit un raisonnement similaire: augmentation des possessions (débit d'un compte d'actif) et diminution des valeurs disponibles (crédit d'un compte d'actif). L'espérance de vie d'un bâtiment se situe généralement entre 20 et 33 ans .
**Exemple: Achat d'un bâtiment** .
Le 02/11/2020, "Good Invest sa" achète un bâtiment pour 80 000 dollars.
| Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit |
| :----- | :-------- | :---------------------- | :-------- | :-------- |
| 2/11 | 221000 | Construction, v.a. | 80 000,00 | |
| | 550000 | @ Banque | | 80 000,00 |
| | | *acte notarié* | | |
#### 5.1.2 Achat d'installations, machines et outillage
L'acquisition de machines, telles que celle achetée par "Good Invest sa" le 15/12/2020 pour 40 000 dollars hors TVA de 21%, implique l'enregistrement de la dette fournisseur (crédit d'un compte de passif), de la TVA récupérable (débit d'un compte d'actif) et de l'investissement dans la machine (débit d'un compte d'actif). La TVA récupérable n'étant pas une charge, elle n'est pas amortie. Les machines contribuent directement à la production ou à la fourniture de services, tandis que les installations y contribuent plus indirectement. L'outillage fait référence à des outils. La durée de vie de ces actifs varie généralement entre 5 et 10 ans .
**Exemple: Achat d'une machine** .
Le 15/12/2020, "Good Invest sa" achète une machine pour 40 000 dollars hors TVA de 21%.
| Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit |
| :------ | :-------- | :----------------------------- | :------- | :------- |
| 15/12 | 231000 | Machines, v.a. | 40 000,00 | |
| | 411059 | TVA à récupérer, achats | 8 400,00 | |
| | 440000 | @ Fournisseurs | | 48 400,00 |
| | | *FA/472* | | |
#### 5.1.3 Achat de mobilier et matériel roulant
L'acquisition d'un camion, comme celui de "Good Invest sa" le 17/01/2021 pour 30 000 dollars hors TVA de 21%, suit une logique comptable similaire à celle des machines: augmentation de la dette fournisseur (crédit d'un compte de passif), augmentation de la TVA récupérable (débit d'un compte d'actif) et augmentation des possessions (débit d'un compte d'actif). La durée de vie du mobilier et du matériel roulant est généralement de 5 ans .
**Exemple: Achat d'un camion** .
Le 17/01/2021, "Good Invest sa" achète un camion pour 30 000 dollars hors TVA de 21%.
| Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit |
| :------ | :-------- | :----------------------------- | :------- | :------- |
| 17/01 | 242000 | Matériel Roulant, v.a. | 30 000,00 | |
| | 411059 | TVA à récupérer, achats | 6 300,00 | |
| | 440000 | @ Fournisseurs | | 36 300,00 |
| | | *FA/478* | | |
### 5.2 Amortissements
#### 5.2.1 Principe de l'amortissement
Les investissements corporels acquièrent une valeur figurant au bilan. Comme pour le mobilier, ces actifs perdent de leur valeur avec le temps en raison de l'usure physique, de la casse ou de l'obsolescence technologique. Il est essentiel que la comptabilité reflète cette perte de valeur. Ceci est réalisé annuellement en deux étapes: une correction de la valeur des immobilisations corporelles au bilan et l'enregistrement de cette usure comme une charge dans le compte de résultat. Ainsi, le coût de l'investissement est réparti sur sa durée d'utilisation .
#### 5.2.2 Calcul et enregistrement du montant annuel de l'amortissement
L'amortissement linéaire est une méthode où la charge d'amortissement est répartie uniformément sur la durée de vie de l'actif .
**Calcul de l'amortissement annuel linéaire :**
La formule générale pour l'amortissement annuel linéaire est :
$$ \text{Amortissement annuel} = \frac{\text{Valeur d'acquisition}}{\text{Durée de vie}} $$
Pour le premier exercice d'amortissement, il faut souvent appliquer le calcul au prorata temporis, en fonction du nombre de jours d'utilisation de l'actif pendant l'année d'achat .
**Exemple: Amortissement linéaire du camion** .
"Good Invest sa" a acheté un camion le 17/01/2021 pour 30 000 dollars, avec une durée de vie estimée à 5 ans.
* Amortissement annuel théorique : $30 000 / 5 = 6 000$ dollars par an.
* Amortissement pour 2021 (349 jours d'utilisation) : $6 000 \times \frac{349}{365} = 5 736,99$ dollars.
Le tableau suivant illustre la répartition de l'amortissement et la valeur comptable :
| Année | Montant de l’amortissement | Valeur comptable après amortissement |
| :---- | :------------------------- | :----------------------------------- |
| 2021 | 5 736,99 dollars | 24 263,01 dollars |
| 2022 | 6 000,00 dollars | 18 263,01 dollars |
| 2023 | 6 000,00 dollars | 12 263,01 dollars |
| 2024 | 6 000,00 dollars | 6 263,01 dollars |
| 2025 | 6 000,00 dollars | 263,01 dollars |
| 2026 | 263,01 dollars | 0,00 dollars |
L'enregistrement comptable de l'amortissement annuel implique :
* Le débit du compte de charges "Amortissement des immobilisations corporelles" (ex: 630200) .
* Le crédit d'un compte de correction d'actif, généralement se terminant par 9 (ex: 242009 pour le matériel roulant, amortissements actés), pour réduire la valeur nette de l'actif immobilisé .
**Exemple d'enregistrement journalier pour l'amortissement 2021:** .
| Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit |
| :------ | :-------- | :------------------------------- | :------ | :------ |
| 31/12 | 630200 | Amortissement sur AI | 5 736,99 | |
| | 242009 | @ Mat. Roulant, amort. Actés | | 5 736,99 |
| | | *Amortissement MR* | | |
L'amortissement a un impact négatif sur le résultat de l'exercice, car il augmente les charges .
> **Tip :** Plus l'amortissement est élevé (par exemple, en choisissant une durée de vie plus courte), plus les charges augmentent, ce qui réduit le bénéfice imposable et donc les impôts à payer.
#### 5.2.3 Mesures spéciales pour les entrepreneurs individuels
Les entrepreneurs individuels bénéficient de flexibilité dans leur calcul d'amortissement :
* Ils peuvent considérer la première année comme une année complète d'amortissement, sans prorata temporis .
* Ils peuvent opter pour l'amortissement dégressif pour certains types d'actifs (à l'exclusion des voitures particulières) .
**Amortissement dégressif :**
Cette méthode applique un taux d'amortissement double du taux linéaire sur la valeur comptable de l'actif. Si l'amortissement dégressif calculé sur la valeur comptable devient inférieur à l'amortissement linéaire basé sur la valeur d'acquisition, le passage à la méthode linéaire est effectué .
**Exemple: Amortissement dégressif du camion pour un entrepreneur individuel** .
Camion acheté le 17/01/2021 pour 30 000 dollars, durée de vie 5 ans. La première année est considérée comme complète.
* Taux linéaire : $100 / 5 = 20\%$
* Amortissement linéaire annuel : $30 000 \times 20\% = 6 000$ dollars.
* Taux dégressif : $2 \times 20\% = 40\%$.
| Année | V.a. (Valeur d'acquisition) | Amortissement calculé (40% sur V.c.) | Valeur Comptable (V.c.) |
| :---- | :-------------------------- | :----------------------------------- | :---------------------- |
| 2021 | 30 000,00 dollars | $30 000,00 \times 40\% = 12 000,00$ dollars | $30 000,00 - 12 000,00 = 18 000,00$ dollars |
| 2022 | | $18 000,00 \times 40\% = 7 200,00$ dollars | $18 000,00 - 7 200,00 = 10 800,00$ dollars |
| 2023 | | $10 800,00 \times 40\% = 4 320,00$ dollars | Passage à l'amortissement linéaire : $10 800,00 - 6 000,00 = 4 800,00$ dollars. L'amortissement linéaire pour cette année serait de 6 000 dollars, qui est supérieur à 4 320 dollars. |
| 2024 | | Amortissement des 4 800,00 dollars restants | 0,00 dollars |
L'avantage de cette méthode est la possibilité d'amortir davantage au début, réduisant ainsi plus rapidement le bénéfice imposable.
#### 5.2.4 Le tableau d'amortissement
Le tableau d'amortissement est un outil essentiel pour suivre l'évolution des actifs immobilisés, leur durée de vie et leur valeur comptable. Il récapitule les informations pour chaque actif .
**Exemple de tableau d'amortissement au 31/12/2021 pour "Good Invest sa":** .
| Date de l'achat | Description | V.a. | Amort. % | Amort. Exercice 2021 | Cumul amort. | Valeur compt. 31/12/2021 |
| :-------------- | :--------------- | :-------- | :------- | :------------------- | :----------- | :----------------------- |
| 31/10/2020 | Terrain | 100 000,00 | / | / | / | 100 000,00 |
| 02/11/2020 | Construction | 80 000,00 | 4% | 3 200,00 | 3 724,59 | 76 275,41 |
| 15/12/2020 | Machine | 40 000,00 | 10% | 4 000,00 | 4 185,79 | 35 814,21 |
| 17/01/2021 | Matériel roulant | 30 000,00 | 20% | 5 736,99 | 5 736,99 | 24 263,01 |
| **TOTAL** | | **250 000,00** | | **12 936,99** | | **236 352,63** |
* Note 1: L'amortissement cumulé du bâtiment inclut les 60 jours amortis en 2020 (calcul: $80 000 \times 4\% \times 60/366 = 524,59$ dollars) .
* Note 2: L'année 2020 étant bissextile (366 jours), cela a été pris en compte dans les calculs .
Le bilan au 31/12/2021 reflète la valeur nette des actifs immobilisés .
**Exemple de tableau d'amortissement au 31/12/2022:** .
| Date de l'achat | Description | V.a. | Amort. % | Amort. Exercice 2022 | Cumul amort. | Valeur compt. 31/12/2022 |
| :-------------- | :--------------- | :-------- | :------- | :------------------- | :----------- | :----------------------- |
| 31/10/2020 | Terrain | 100 000,00 | / | / | / | 100 000,00 |
| 02/11/2020 | Construction | 80 000,00 | 4% | 3 200,00 | 6 924,59 | 73 075,41 |
| 15/12/2020 | Machine | 40 000,00 | 10% | 4 000,00 | 8 185,79 | 31 814,21 |
| 17/01/2021 | Matériel roulant | 30 000,00 | 20% | 6 000,00 | 11 736,99 | 18 263,01 |
| **TOTAL** | | **250 000,00** | | **13 200,00** | | **223 152,63** |
Les questions d'exercice permettent de consolider la compréhension des calculs et enregistrements. Par exemple, pour la construction amortie sur 30 ans (taux de 3,33%), le calcul de l'amortissement cumulé et les corrections de fin de période sont vérifiés. Le tableau d'amortissement au 31/12/2021 pour l'exemple donné dans la section "Exemple" est également établi .
---
# La rémunération du personnel
Ce chapitre traite de la rémunération du personnel, en détaillant le calcul du salaire brut et net, le coût salarial pour l'employeur, les cotisations sociales (ONSS), le précompte professionnel, le rôle des secrétariats sociaux et l'enregistrement des fiches de paie .
### 6.1 Introduction
Un salarié est défini comme une personne effectuant un travail rémunéré sous l'autorité d'un employeur. La rémunération est la compensation financière reçue en échange de services. Le bulletin de paie mentionne un salaire brut et un salaire net, dont la différence sera expliquée .
### 6.2 Le coût salarial
Le coût salarial représente la somme totale que l'employeur engage pour un salarié. Il est composé du salaire brut augmenté de la cotisation patronale à la sécurité sociale .
Formule du coût salarial :
$$ \text{Coût salarial} = \text{salaire brut} + \text{cotisation patronale à la sécurité sociale} $$
Pour les employés, un salaire mensuel brut est convenu, tandis que pour les ouvriers, c'est un salaire horaire brut .
### 6.3 La dette
L'employeur doit verser le coût salarial à diverses entités, notamment l'ONSS, le fisc (précompte professionnel) et le salarié (salaire net) .
#### 6.3.1 ONSS
L'Office National de Sécurité Sociale (ONSS) collecte les cotisations des salariés, des employeurs et du gouvernement pour redistribuer ces fonds aux différentes institutions de sécurité sociale (allocations familiales, chômage, pécule de vacances, indemnités maladie, etc.) .
##### 6.3.1.1 Cotisation de sécurité sociale de l'employeur
Cette cotisation est calculée par l'employeur et varie entre 24 % et 41 % selon le secteur. Elle est calculée comme suit :
* Pour les employés: en pourcentage du salaire brut .
* Pour les ouvriers: en pourcentage d'un salaire brut augmenté de 108 % ($108\% \times \text{salaire brut}$) .
> **Tip:** La cotisation ONSS des ouvriers est calculée sur un salaire brut augmenté pour compenser le fait que le pécule de vacances des ouvriers n'est pas soumis à cotisation sociale et est payé par la sécurité sociale .
##### 6.3.1.2 Cotisation de sécurité sociale des salariés
La contribution des salariés est fixée à 13,07 % et est calculée de manière similaire à celle de l'employeur :
* Pour les employés: 13,07 % du salaire brut .
* Pour les ouvriers: 13,07 % du salaire brut augmenté ($108\% \times \text{salaire brut}$) .
##### 6.3.1.3 Contribution spéciale pour la sécurité sociale (CSSS)
Depuis le 30 avril 1994, l'employeur retient la CSSS et la verse à l'ONSS. Cette contribution est à charge du salarié et est proportionnelle à son revenu familial, visant à financer la sécurité sociale .
#### 6.3.2 Précompte professionnel
Le précompte professionnel est une retenue sur le salaire brut effectuée par l'employeur sur le salaire imposable. Le salaire imposable est obtenu en déduisant la cotisation de sécurité sociale du salarié du salaire brut. Le montant dépend du salaire et de la composition familiale. Il s'agit d'une avance sur l'impôt sur le revenu des personnes physiques .
#### 6.3.3 Salaire net
Le salaire net est le montant restant après déduction des cotisations de sécurité sociale et du précompte professionnel du salaire brut .
#### 6.3.4 Calcul
Les exemples suivants illustrent le calcul du salaire net et du coût salarial .
> **Example:** Calcul du salaire net d'un employé (Pierre) .
> Salaire brut : 2 500,00 euros
> Précompte professionnel : 590,78 euros
> CSSS : 22,01 euros
> Salaire net = Salaire brut - Précompte professionnel - CSSS
> Salaire net = 2 500,00 - 590,78 - 22,01 = 1 887,21 euros. (Note: Il semble y avoir une incohérence dans le document entre le calcul et le résultat affiché. Le résultat affiché est de 1 560,46 euros ) .
>
> **Example:** Calcul du coût salarial de l'employeur pour Pierre .
> Cotisation patronale ONSS = Salaire brut * 35% = 2 500,00 * 35% = 875,00 euros
> Coût salarial = Salaire brut + Cotisation patronale ONSS
> Coût salarial = 2 500,00 + 875,00 = 3 375,00 euros
> **Example:** Calcul du salaire net d'un ouvrier (Jess) .
> Salaire horaire brut : 17,00 euros
> Heures par jour : 7,5
> Jours par mois : 20
> Salaire brut mensuel = 17,00 * 7,5 * 20 = 2 550,00 euros
> Précompte professionnel : 604,79 euros
> CSSS : 24,80 euros
> Salaire net = Salaire brut - Précompte professionnel - CSSS
> Salaire net = 2 550,00 - 604,79 - 24,80 = 1 920,41 euros. (Note: Il semble y avoir une incohérence dans le document entre le calcul et le résultat affiché. Le résultat affiché est de 1 560,46 euros ) .
>
> **Example:** Calcul du coût salarial de l'employeur pour Jess .
> Cotisation patronale ONSS = Salaire brut * 108% * 35% = 2 550,00 * 108% * 35% = 963,90 euros
> Coût salarial = Salaire brut + Cotisation patronale ONSS
> Coût salarial = 2 550,00 + 963,90 = 3 513,90 euros
### 6.4 Enregistrement de la fiche de paie
L'enregistrement comptable de la fiche de paie implique le débit des comptes de charges de personnel (groupe 62) et le crédit des comptes de dettes à court terme au passif du bilan .
Comptes utilisés :
* Débit: 620200 (Rémunération employés) ou 620300 (Rémunération ouvriers) et 621000 (Cotisation patronale ONSS) .
* Crédit: 453000 (Précompte professionnel), 454000 (ONSS), 455000 (Rémunération nette) .
> **Example:** Enregistrement de la fiche de paie pour Pierre Verbeke en octobre .
> Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit
> -----|-----------|---------|-------|--------
> 31/10 | 620200 | Salaire employé | 2 500,00 |
> | 621000 | Cotisations patronales ONSS | 875,00 |
> | 453000 | @ Précompte professionnel | | 590,78
> | 454000 | ONSS | | 1 223,76
> | 455000 | Salaires (nets) | | 1 560,46
> | | Salaire octobre Pierre Verbeke | |
#### 6.4.1 Acomptes sur salaire
Pour les employés, le salaire peut être payé en une fois par mois. Pour les ouvriers, un acompte sur salaire est généralement versé en milieu de mois .
> **Example:** Paiement d'un acompte sur salaire pour Jess Donckels le 15/10 de 700,00 euros .
> Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit
> -----|-----------|---------|-------|--------
> 15/10 | 455000 | @ Salaires (nets) | 700,00 |
> | 550000 | Banque | | 700,00
> | Paiement avance sur salaire | |
Le paiement du solde du salaire net à la fin du mois tient compte de l'acompte déjà versé .
#### 6.4.2 Rémunération chef d’entreprise
Le directeur, ayant le statut d'indépendant, ne bénéficie pas de la sécurité sociale sur sa rémunération et utilise le compte 618000 pour l'enregistrement. Ses cotisations sociales sont payées trimestriellement en son nom propre. Un précompte professionnel est prélevé sur ses revenus professionnels .
> **Example:** Enregistrement de la fiche de paie de Charles, directeur indépendant .
> Salaire mensuel brut : 3 500,00 euros
> Précompte professionnel : 1 000,00 euros
> Salaire net : 2 500,00 euros
>
> Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit
> -----|-----------|---------|-------|--------
> ... | 618000 | Rémunération chef d’entreprise | 3 500,00 |
> | 453000 | @ Précompte professionnel | | 1 000,00
> | 455000 | Salaires (nets) | | 2 500,00
> | Salaire d'octobre Charles | |
### 6.5 Le secrétariat social
Le secrétariat social propose des services d'externalisation de l'administration du personnel pour les employeurs. Leurs missions incluent l'assistance au recrutement, la gestion des déclarations (ONSS), le calcul des salaires, l'établissement des fiches de paie et l'assistance en cas de licenciement. Des exemples de secrétariats sociaux sont Groupe S, SD Worx, Partena et Securex .
Ces organismes peuvent également prendre en charge le paiement des cotisations ONSS et du précompte professionnel. Ils émettent ensuite une facture à l'entreprise détaillant leurs frais, la TVA, ainsi que les montants de l'ONSS et du précompte professionnel qu'ils ont payés pour le compte de l'entreprise .
L'entreprise reçoit deux documents du secrétariat social :
1. **La fiche de paie:** Enregistrée par l'entreprise pour augmenter les charges et les dettes envers l'ONSS, l'administration fiscale et le personnel .
2. **Une facture:** Enregistrée pour augmenter la dette envers le secrétariat social, reconnaître les charges de services, la TVA récupérable, et réduire les dettes envers l'administration fiscale et l'ONSS suite aux paiements effectués par le secrétariat social .
> **Example:** Enregistrement de la facture d'un secrétariat social .
> Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit
> -----|-----------|---------|-------|--------
> 31/03/2020 | 619000 | Frais de secrétariat social | 112,08 |
> | 411059 | TVA à récupérer | 23,54 |
> | 453000 | Précompte professionel | 2 806,52 |
> | 454000 | ONSS | 7 763,89 |
> | 440000 | @ Fournisseurs | | 10 706,03
> | FA/… | | |
### 6.6 Exemple d'application
Calculs et enregistrements pour un ouvrier, Gilles .
a) Calcul du salaire net :
Salaire brut : 1 239,47 euros
PP : 20 % du salaire brut = 1 239,47 * 20 % = 247,89 euros
Cotisation salariale ONSS : 13,07 % du salaire brut augmenté (108 % * 1 239,47) = 13,07 % * 1 338,63 = 174,94 euros
CSSS : 18,00 euros
Salaire net = Salaire brut - PP - Cotisation salariale ONSS - CSSS
Salaire net = 1 239,47 - 247,89 - 174,94 - 18,00 = 898,64 euros. (Note: Il semble y avoir une incohérence dans le document entre le calcul et le résultat affiché. Le résultat affiché est de 433,61 euros ce qui est significativement différent.) .
b) Coût salarial pour l'ouvrier Gilles :
Salaire brut : 1 239,47 euros
+ ONSS employeur : 513,90 euros ($1 239,47 \times 108\% \times 38,39\%$)
= Coût salarial : 1 753,37 euros
c) Paiement d'un acompte de 400,00 euros le 15/10 :
Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit
-----|-----------|---------|-------|--------
15/10 | 455000 | @ Salaires (nets) | 400,00 |
| 550000 | Banque | | 400,00
| Paiement avance sur salaire | |
d) Enregistrement de la fiche de paie de Gilles :
Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit
-----|-----------|---------|-------|--------
31/10 | 620300 | Salaire ouvrier | 1 239,47 |
| 621000 | Cotisations patronales ONSS | 513,90 |
| 453000 | @ Précompte professionnel | | 212,90
| 454000 | ONSS | | 706,86
| 455000 | Salaires (nets) | | 433,61
| EB/… | Fiche de paie Gilles | |
e) Les paiements pour être en ordre :
Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit
-----|-----------|---------|-------|--------
31/10 | 453000 | Précompte professionel | 212,90 |
| 454000 | ONSS | 706,86 |
| 455000 | Salaires (nets) | 433,61 |
| 550000 | @ Banque | | 1 353,37
| EB/… | Paiements | |
---
# Corrections de fin d'exercice et affectation du résultat
Ce chapitre traite des ajustements essentiels à effectuer en fin d'exercice comptable pour que les comptes reflètent fidèlement la réalité économique de l'entreprise.
### 7.1 Corrections fin d'exercice
La loi comptable belge impose une adaptation annuelle des comptes pour refléter la réalité. Ces corrections interviennent après les opérations journalières et visent à ajuster la valeur des actifs et à déterminer le résultat réel de l'exercice. Les corrections courantes incluent les amortissements, le reclassement des crédits d'investissement, la centralisation de la TVA, la correction du stock, le calcul des impôts et l'affectation du résultat. Les trois premières sont abordées dans des chapitres précédents .
#### 7.1.1 Amortissements (voir chapitre 5)
#### 7.1.2 Crédit d’investissement (voir chapitre 4)
#### 7.1.3 Centralisation de la TVA (voir chapitre 3)
#### 7.1.4 Correction des stocks
À la fin de l'exercice, il est nécessaire d'enregistrer la variation du stock final par rapport au stock initial. Les achats de biens destinés à la revente sont généralement comptabilisés en charges, et les ventes en produits. La correction du stock permet d'ajuster ces charges et la valeur du stock au bilan .
##### 7.1.4.1 Quelques exemples préliminaires
L'objectif est de déterminer la consommation réelle de biens. La consommation est égale à la valeur d'achat des biens vendus. Elle peut être calculée comme suit :
$Consommation = Achats \pm Variation\ du\ stock$ .
- Si le stock a baissé, la variation est ajoutée: `+` .
- Si le stock a augmenté, la variation est soustraite: `-` .
**Exemple 1 : Recharge de téléphone portable**
Une carte de recharge initialement à 11,45 euros, rechargée de 30 euros, et dont il reste 8 euros en fin de mois, a coûté 33,45 euros (11,45 + 30,00 - 8,00) .
**Exemple 2 : Profit sur stylos à bille**
Pour l'entreprise 'Loncke' SRL, le profit en 2019 sur les stylos AX107 (achat de 1000 pièces à 1 euro, vente de 700 pièces à 1,70 euro) est de 490 euros (Chiffre d'affaires: 700 * 1,70 = 1190; Coût des ventes: 700 * 1,00 = 700) .
Pour 2020 (achat de 200 pièces à 1 euro, vente de 500 pièces à 1,70 euro), le profit est de 350 euros (Chiffre d'affaires: 500 * 1,70 = 850; Coût des ventes: 500 * 1,00 = 500) .
##### 7.1.4.2 Variation de stock
La formule de la consommation est donc :
$Achats \pm Variation\ de\ stock = Consommation,\ coût$ .
Le compte 340000 "Stock de marchandises" représente la valeur du stock initial au début de l'exercice. Les achats sont enregistrés en charges (classe 6) et les ventes en produits (classe 7). La valeur réelle du coût est la somme des achats ajustée de la variation de stock .
Il existe trois scénarios possibles pour la valorisation du stock :
1. **Valeur finale du stock = Valeur initiale du stock**
* Dans ce cas, tout ce qui a été acheté a été vendu. Les charges enregistrées correspondent au coût réel.
* Aucune correction n'est nécessaire sur les charges ni sur le stock .
2. **Valeur du stock final > Valeur du stock initial (Stock augmenté)**
* Trop de charges ont été enregistrées car tous les achats n'ont pas été consommés.
* Correction nécessaire : réduire les charges du montant de la variation de stock.
* Correction nécessaire au bilan: augmenter la valeur du stock (compte 340000) du montant de la variation de stock .
**Journalisation (Stock augmenté) :**
Débit : Compte 340000 Stock de marchandises
Crédit : Compte 609400 Variation du stock
3. **Valeur du stock final < Valeur du stock initial (Stock diminué)**
* Trop peu de charges ont été enregistrées car la consommation a dépassé les achats.
* Correction nécessaire : augmenter les charges du montant de la variation de stock.
* Correction nécessaire au bilan: diminuer la valeur du stock (compte 340000) du montant de la variation de stock .
**Journalisation (Stock diminué) :**
Débit : Compte 609400 Variation du stock
Crédit : Compte 340000 Stock de marchandises
##### 7.1.4.3 Exemple
Pour les variations de stock suivantes :
* 01/01/2019 : SI = 0,00 euros
* 31/12/2019 : SF = 10 000,00 euros (Augmentation)
* 31/12/2020 : SF = 9 000,00 euros (Diminution)
* 31/12/2021 : SF = 12 000,00 euros (Augmentation)
**Journalisation au 31/12/2019 :**
Date | N° du compte | Libellé | Débit | Crédit
------- | -------- | -------- | -------- | --------
31/12/2019 | 340000 | Stock de marchandises | 10 000,00 |
| 609400 | @ Variation du stock | | 10 000,00
*Augmentation du stock* .
**Journalisation au 31/12/2020 :**
Date | N° du compte | Libellé | Débit | Crédit
------- | -------- | -------- | -------- | --------
31/12/2020 | 609400 | Variation du stock | 1 000,00 |
| 340000 | @ Stock de marchandises | | 1 000,00
*Diminution du stock* .
**Journalisation au 31/12/2021 :**
Date | N° compte | Libellé | Débit | Crédit
------- | -------- | -------- | -------- | --------
31/12/2021 | 340000 | Stock de marchandises | 3 000,00 |
| 609400 | @ Variation du stock | | 3 000,00
*Augmentation du stock* .
### 7.2 Impôts et affectation du résultat
#### 7.2.1 Les impôts
Les entreprises réalisant des bénéfices sont soumises à l'impôt. Les sociétés paient l'impôt sur les sociétés, les entreprises individuelles l'impôt sur le revenu. Le montant exact des impôts ne peut être calculé qu'à la clôture de l'exercice. Le taux normal de l'impôt sur les sociétés est de 25% .
Les impôts constituent une charge pour l'entreprise, enregistrée au compte "670200 Charges fiscales estimées". La dette envers le fisc est enregistrée au crédit du compte "450000 Dettes fiscales estimées" .
**Schéma de l'enregistrement des impôts :**
Bilan au …/…/…
| Actif | Passif |
|---|---|
| **+ -** | **- +** |
| Charges fiscales estimées | Dettes fiscales estimées | .
**Exemple d'estimation des impôts :**
Une SA affiche un bénéfice de 75 000 dollars avant impôts. Le taux est de 25 %.
1. Estimation de l'impôt: $75 000,00 \times 25 \% = 18 750,00$ dollars .
2. Résultat de l'exercice avant impôts : 75 000,00 dollars.
- Impôts : -18 750,00 dollars.
= Résultat après impôts : 56 250,00 dollars.
**Journalisation de l'estimation des impôts :**
Date | N° du compte | Libellé | Débit | Crédit
------- | -------- | -------- | -------- | --------
31/12/2020 | 670200 | Charges fiscales estimées | 18 750,00 |
| 450000 | @ Dettes fiscales estimées | | 18 750,00
*Estimation des impôts* .
#### 7.2.2 Affectation du résultat
Une fois le résultat de l'exercice déterminé (après impôts), il doit être affecté .
##### 7.2.2.1 Introduction
Plusieurs options s'offrent pour l'affectation d'un bénéfice :
1. **Conservation permanente dans l'entreprise:** le bénéfice est ajouté aux capitaux propres, créditant le compte "133000 Réserves disponibles" .
2. **Conservation temporaire:** le bénéfice est mis en attente pour décision future, créditant le compte "140000 Bénéfice reporté" .
3. **Distribution aux actionnaires:** le bénéfice est versé sous forme de dividendes, créditant le compte "470000 Dividendes" (dette à court terme) .
4. **Combinaison des options précédentes.**
Pour équilibrer le compte de résultat, des comptes auxiliaires sont utilisés :
* 692100 Dotation aux autres réserves
* 693000 Bénéfice à reporter
* 694000 Rémunération du capital .
##### 7.2.2.2 Exemple pratique
Un exercice se termine avec un bénéfice après impôt de 22 500 dollars. Il est décidé de conserver 60% des bénéfices dans l'entreprise et de distribuer 40% aux actionnaires.
* Réserves : $22 500,00 \times 60\% = 13 500,00$ dollars.
* Dividendes : $22 500,00 \times 40\% = 9 000,00$ dollars.
**Journalisation de l'affectation du résultat :**
Date | N° compte | Intitulé | Débit | Crédit
------- | -------- | -------- | -------- | --------
| 694000 | Rémunération du capital | 9 000,00 | [5](#page=5).
| 692100 | Dotation aux autres réserves | 13 500,00 |
| 470000 | @ Dividendes | | 9 000,00
| 133000 | Réserves disponibles | | 13 500,00
*Affectation du résultat* .
##### 7.2.2.3 Affectation du résultat (exemple avec balance provisoire)
Dans un autre exemple, le bénéfice avant affectation est de 7 600 dollars. L'affectation est la suivante :
* 30% dividendes
* 50% réserves disponibles
* 20% bénéfice à reporter
Calculs :
* Dividendes : $7 600,00 \times 30\% = 2 280,00$ dollars.
* Réserves disponibles : $7 600,00 \times 50\% = 3 800,00$ dollars.
* Bénéfice à reporter : $7 600,00 \times 20\% = 1 520,00$ dollars.
**Journalisation dans le livre journal :**
Date | N° compte | Intitulé | Débit | Crédit
------- | -------- | -------- | -------- | --------
31/12 | 694000 | Rémunération du capital | 2 280,00 |
| 692100 | Dotation aux autres réserves | 3 800,00 |
| 693000 | Bénéfice à reporter | 1 520,00 |
| 470000 | @ Dividendes | | 2 280,00
| 133000 | Réserves disponibles | | 3 800,00
| 140000 | Bénéfice reporté | | 1 520,00
*Affectation du résultat* .
##### 7.2.2.4 Affectation du résultat en cas de perte
En cas de perte, deux options principales existent :
1. **Reporter la perte au prochain exercice:** La perte future sera déduite du bénéfice de l'exercice suivant .
* Débit : compte "141000 Perte reportée".
* Crédit : compte auxiliaire "793000 Perte à reporter".
**Journalisation (Report de perte) :**
Date | N° compte | Intitulé | Débit | Crédit
------- | -------- | -------- | -------- | --------
31/12 | 141000 | Perte reportée | 4 700,00 |
| 793000 | @ Perte à reporter | | 4 700,00
*Affectation du résultat* .
2. **Apport des propriétaires pour compenser la perte:** Cette option n'est pas détaillée dans ce chapitre .
Le cycle comptable se termine par l'établissement des comptes annuels (bilan final et compte de résultat) basés sur la balance de vérification définitive. Le bilan final de l'exercice devient le bilan initial du suivant, tandis que le compte de résultat est établi à nouveau avec des soldes nuls .
---
# La déclaration de TVA
Ce chapitre détaille le processus de remplissage du formulaire de déclaration de TVA, en expliquant comment renseigner les différentes sections relatives aux opérations de vente et d'achat, aux taxes dues et déductibles, ainsi qu'à la détermination du solde de TVA .
### 8.1 Le formulaire de la déclaration de TVA
Le formulaire de déclaration de TVA sert à récapituler les opérations imposables et les taxes afférentes, permettant de calculer le montant de TVA à payer ou à récupérer par l'entreprise .
### 8.2 Quelques commentaires sur la façon de remplir la déclaration de TVA
#### 8.2.1 Cadre I
Le Cadre I concerne les informations générales sur le déclarant, notamment le nom et l'adresse de l'assujetti à la TVA. Il permet également de spécifier la période de déclaration, qui peut être mensuelle (règle générale) ou trimestrielle pour les entreprises dont le chiffre d'affaires annuel ne dépasse pas EUR 2 500 000,00 .
> **Tip:** Les entreprises peuvent opter pour une déclaration trimestrielle si leur chiffre d'affaires annuel ne dépasse pas EUR 2 500 000,00 .
Les entreprises deviennent déclarantes mensuelles si leurs livraisons intracommunautaires de biens excèdent EUR 50 000,00 hors TVA au cours du trimestre concerné ou des quatre trimestres précédents, ou si leur chiffre d'affaires dans un secteur sensible à la fraude est supérieur à EUR 250 000,00 hors TVA par an .
#### 8.2.2 Cadre II : Opérations à la sortie
Ce cadre enregistre les ventes et les notes de crédit sur les ventes. Le montant de la base imposable (BI) est inscrit dans la grille correspondante au taux de TVA appliqué (6 %, 12 %, ou 21 %) .
Certaines opérations ne génèrent pas de TVA mais doivent néanmoins être déclarées :
* Prestations de services intracommunautaires: la BI est inscrite dans la grille 44 .
* Travaux immobiliers: la BI est inscrite dans la grille 45 .
* Livraisons intracommunautaires de biens: la BI est inscrite dans la grille 46 .
* Exportations: la BI est inscrite dans la grille 47 .
Les notes de crédit sur les ventes sont déclarées séparément :
* Grille 48 pour les notes de crédit sur les livraisons intracommunautaires (biens et services) .
* Grille 49 pour les notes de crédit sur les autres factures de vente .
#### 8.2.3 Cadre III : Les opérations à l'entrée
Ce cadre enregistre les achats et les notes de crédit sur les achats. Les notes de crédit sont soustraites du montant total des achats, puis déclarées séparément. Le montant déclaré est hors TVA .
La répartition des achats se fait comme suit :
* Achats de marchandises, matières premières et auxiliaires (compte 60): BI des factures moins les notes de crédit, dans la grille 81 .
* Achats de services et biens divers (compte 61): BI des factures moins les notes de crédit, dans la grille 82 .
* Achats d'immobilisations corporelles (compte 2.0): BI des factures moins les notes de crédit, dans la grille 83 .
Les notes de crédit sur les factures d'achat sont déclarées deux fois : une première fois en déduction des montants d'achat, et une seconde fois dans les grilles suivantes :
* Grille 84: notes de crédit sur les acquisitions intracommunautaires (biens et services) .
* Grille 85: notes de crédit sur les autres factures d'achat .
Les acquisitions intracommunautaires et les factures de travaux immobiliers sont également mentionnées deux fois: une première fois dans les grilles 81, 82 ou 83, et une seconde fois dans la grille 86 (acquisitions intracommunautaires de biens), la grille 87 (travaux immobiliers), et la grille 88 (prestations intracommunautaires de services) .
#### 8.2.4 Cadre IV : Taxes dues
Ce cadre enregistre le montant de la TVA due sur les ventes et certaines acquisitions. L'inscription se fait selon le type d'opération :
* TVA sur les factures de vente: grille 54 .
* TVA sur les acquisitions intracommunautaires (biens et services): grille 55 .
* TVA sur les travaux immobiliers: grille 56 .
* TVA sur les notes de crédit sur factures d'achat: grille 63 .
La somme de toute la TVA due est inscrite dans la grille XX (non explicitement nommée mais représentant le total) .
#### 8.2.5 Cadre V : Taxes déductibles
Ce cadre enregistre le montant de la TVA déductible sur les achats et certaines notes de crédit. L'inscription se fait selon le type d'opération :
* TVA sur les factures d'achat: grille 59 .
* TVA sur les notes de crédit sur factures de vente: grille 64 .
La somme de toute la TVA déductible est inscrite dans la grille YY (non explicitement nommée mais représentant le total) .
Les grilles 65 et 66 ne sont pas utilisées dans ce contexte .
#### 8.2.6 Cadre VI : Solde
Le Cadre VI permet de déterminer le solde de TVA :
* Si la TVA due est supérieure à la TVA déductible, le solde dû est inscrit dans la grille 71 .
* Inversement, le solde de la grille 72 est rempli. Ce solde doit correspondre au solde TVA sur le compte courant de la comptabilité .
#### 8.2.7 Cadre VII ou grille 91
Ce cadre concerne les entreprises effectuant des déclarations mensuelles ou trimestrielles.
* **Déclarants mensuels:** En décembre, une avance peut être versée. Soit le solde de novembre est payé comme acompte (pas de remplissage de la grille 91), soit la dette de TVA effective du 1er au 20 décembre est inscrite dans la grille 91 .
* **Déclarants trimestriels:** En décembre, une avance peut être versée. Soit le solde du troisième trimestre est payé comme acompte (pas de remplissage de la grille 91), soit la dette de TVA réelle du 1er octobre au 20 décembre est inscrite dans la grille 91 pour la déclaration du quatrième trimestre .
#### 8.2.8 Cadre VIII : Listing clients ‘Néants’
L'obligation de présenter une liste de clients ‘néant’ est remplie en cochant une case dans la déclaration de décembre ou du 4ème trimestre. Cette liste est un relevé annuel des clients belges (assujettis à la TVA) avec un chiffre d'affaires annuel d'au moins EUR 250,00 en indiquant le chiffre d'affaires annuel (BI) et la TVA due. Cette liste doit être présentée avant le 31 mars de l'année suivante. Un listing clients ‘néant’ concerne tous les clients dont le BI est inférieur à EUR 250,00 par an .
#### 8.2.9 Cadre IX : Date et signature
Ce cadre contient les informations relatives au(x) signataire(s) et la date de la déclaration. La déclaration doit être soumise avant le 20ème jour du mois suivant la période de déclaration .
#### 8.2.10 Déterminer le solde de la TVA dans la comptabilité
À la fin de la période de TVA, les comptes TVA sont centralisés. Une créance envers l'administration de la TVA utilise le compte ‘411200 C/C TVA à récupérer’ (correspondant à la grille 72), tandis qu'une dette utilise le compte ‘451200 C/C TVA à payer’ (correspondant à la grille 71) .
#### 8.2.11 Exemple
Cet exemple illustre l'enregistrement des factures et notes de crédit dans le livre journal, la détermination des grilles de déclaration TVA correspondantes, et la journalisation de la centralisation TVA pour le mois de novembre 2020 .
##### 8.2.11.1 Journaliser les transactions
Les transactions de ventes et d'achats, ainsi que les notes de crédit, sont enregistrées dans le livre journal avec les numéros de compte, libellés, débits et crédits appropriés .
##### 8.2.11.2 Analyse pour la déclaration TVA
Chaque transaction du livre journal est analysée pour déterminer la grille TVA correspondante et le montant à déclarer .
##### 8.2.11.3 Déclaration TVA novembre 2020
Le formulaire de déclaration TVA est rempli avec les montants analysés à l'étape précédente, permettant d'obtenir le solde de la TVA .
##### 8.2.11.4 Centralisation déclaration TVA dans la comptabilité
La centralisation de la TVA dans la comptabilité consiste à transférer les soldes des comptes TVA vers un compte centralisateur. La situation des comptes TVA dans le grand livre montre les mouvements et le solde final. L'enregistrement dans le livre journal de la centralisation de la TVA regroupe les soldes des différents comptes TVA, aboutissant au solde final à payer ou à récupérer .
---
# Exercice de synthèse et étude de cas
Cet exercice vise à appliquer les connaissances comptables acquises durant l'année en tenant la comptabilité d'une entreprise fictive, en se concentrant sur la simplification des transactions pour maintenir une vue d'ensemble. Il est également accompagné d'une étude de cas sur l'entreprise Constructa pour l'enregistrement de transactions trimestrielles et l'établissement des états financiers .
### 9.1 Exercice de synthèse : Tenue de comptabilité annuelle
L'objectif de cet exercice est de tenir la comptabilité d'une entreprise fictive sur une année complète, en simplifiant le nombre et la difficulté des transactions pour faciliter la compréhension globale du processus comptable. Les réductions commerciales doivent être enregistrées sur des comptes séparés. L'exercice requiert la connaissance de la structure du bilan et du compte de résultat .
#### 9.1.1 Données initiales
Le bilan initial de la SRL au 01/01/2020 présente les éléments suivants :
* **Actifs immobilisés:**
* Machines, valeur d'origine: 12 000,00 dollars (acheté le 01/01/2019) .
* Machines, amortissements cumulés: -2 400,00 dollars .
* Mobilier, valeur d'origine: 5 000,00 dollars (acheté le 15/03/2019) .
* Mobilier, amortissements cumulés: -800,00 dollars .
* **Actifs circulants:**
* Stock de marchandises: 3 000,00 dollars .
* Clients: 7 400,00 dollars (Arnout 500,00 dollars, Frederiks 6 900,00 dollars) .
* CBC compte bancaire: 11 000,00 dollars .
* ING compte bancaire: 4 000,00 dollars .
* Caisse: 5 000,00 dollars .
* **Passifs:**
* Établissement de crédit à LT: 10 000,00 dollars .
* Établissement de crédit à CT: 1 000,00 dollars .
* Fournisseurs: 10 000,00 dollars (Leclerq 800,00 dollars, Verriest 9 200,00 dollars) .
* **Capitaux propres:**
* Capital: 20 000,00 dollars (création le 01/01/2019 par Jean et Cathérine, 10 000,00 dollars par personne, 10 actions chacun) .
* Réserves disponibles: 3 200,00 dollars .
#### 9.1.2 Transactions de l'exercice 2020
Les transactions enregistrées durant l'année 2020 incluent divers paiements, achats, ventes et ajustements [174-176](#page=174,175,176).
* **Paiements aux fournisseurs:**
* Paiement à Leclerq via CBC le 1/02/2020 pour 800,00 dollars .
* **Encaissements clients:**
* Paiement par Arnout via Caisse le 1/03/2020 pour 500,00 dollars .
* **Achats de marchandises et frais:**
* Fournisseur Gevaert le 1/04/2020 pour marchandises, avec réduction commerciale de 2% (60,00 dollars). Base imposable: 2 940,00 dollars, TVA 21% (617,40 dollars), total: 3 557,40 dollars. Paiement via ING .
* Fournisseur Peeters le 1/05/2020 pour marchandises. Total: 3 025,00 dollars (marchandises 2 500,00 dollars, TVA 21% 525,00 dollars) .
* Fournisseur Proximus le 1/06/2020 pour frais de téléphone. Total: 363,00 dollars (frais 300,00 dollars, TVA 21% 63,00 dollars). Paiement via CBC .
* Fournisseur Ysebaert le 20/10/2020 pour un ordinateur (73 jours). Total: 1 815,00 dollars (ordinateur 1 500,00 dollars, TVA 21% 315,00 dollars) .
* **Ventes de marchandises:**
* Client Vierstraete le 31/07/2020 pour marchandises, avec réduction commerciale de 5% (300,00 dollars). Base imposable: 5 700,00 dollars, TVA 21% (1 197,00 dollars), total: 6 897,00 dollars .
* Client Walraeve le 1/10/2020 pour marchandises, avec réduction commerciale de 2% (200,00 dollars). Base imposable: 9 800,00 dollars, TVA 21% (2 058,00 dollars), total: 11 858,00 dollars .
* **Opérations bancaires:**
* Paiement FA/1 via ING le 1/04/2020 pour 3 557,40 dollars .
* Paiement FA/3 via CBC le 6/07/2020 pour 363,00 dollars .
* Paiement FV/2 via ING le 1/10/2020 pour 11 858,00 dollars .
* Transfert de CBC vers ING le 20/10/2020 pour 3 000,00 dollars .
* Transfert d'ING vers CBC le 20/10/2020 pour 3 000,00 dollars .
* Remboursement de capital de crédit via CBC le 31/12/2020 pour 1 000,00 dollars .
* Paiement d'intérêts sur crédit via CBC le 31/12/2020 pour 560,00 dollars .
* **Charges de personnel:**
* Salaire d'un employé à mi-temps (01/12/2020 - 31/12/2020). Salaire brut: 1 000,00 dollars, ONSS employé: -141,16 dollars, PP: -200,00 dollars, Net: 658,84 dollars. Cotisation patronale SS: 410,40 dollars .
#### 9.1.3 Inventaire et ajustements au 31/12/2020
* **Stock de marchandises:** 2 500,00 dollars .
* **Amortissements:**
* Machines: 5 ans (linéaire) .
* Mobilier: 5 ans (linéaire) .
* Ordinateur: 4 ans (linéaire) .
* **Centralisation des comptes TVA** .
* **Remboursement de crédit:** 1 000,00 dollars à rembourser en 2021 .
* **Autres données d'inventaire:** Égales aux soldes des comptes (caisse, banque, clients, etc.) .
* **Taux d'impôt:** 25% sur le résultat comptable .
* **Affectation du résultat:** Bénéfice reporté aux réserves disponibles; perte reportée à l'exercice suivant .
#### 9.1.4 Questions posées pour l'exercice 2020
1. Établissement du bilan initial (avec rubriques principales) .
2. Mise à jour des comptes (livre journal, grand livre, balance de vérification avant impôts, balance de vérification avant affectation du résultat, balance de vérification définitive) .
3. Établissement du bilan final .
4. Établissement du compte de résultat .
5. Établissement du plan d'amortissement .
6. Remplissage du compte annuel selon modèle abrégé .
7. Calcul du coût des biens vendus .
8. Calcul du résultat d'exploitation et du résultat financier .
9. Calcul pour Cathérine :
* Valeur comptable de ses actions au 31/12/2020 .
* Rentabilité de ses actions pour 2019 et 2020 (en pourcentage) et conseil .
10. Valeur comptable de l'ordinateur acheté en 2020, au 01/01/2023 .
11. Hypothèse sur le coût de rémunération de décembre, et solde au 31/12/2021 des comptes de rémunération, précompte professionnel, ONSS, rémunération brute ouvrier, cotisation patronale SS .
### 9.2 Étude de cas : Constructa
Cette étude de cas applique les connaissances fondamentales de la comptabilité en partie double à une entreprise de production réelle sur un trimestre [178-179](#page=178,179). L'entreprise Constructa S.A. produit et vend des meubles et meubles de jardin en bois, tant aux particuliers qu'aux entreprises .
#### 9.2.1 Fondements législatifs et documentaires
* **Législation comptable belge:** Exige la tenue de la comptabilité à base de pièces justificatives (factures, notes de crédit, extraits bancaires, documents de caisse, paie, contrats de crédit, tableaux d'amortissement) classées par type et date. La déclaration TVA doit être déductible facilement de la comptabilité .
* **Système comptable:** En pratique, la comptabilité est tenue via le livre journal, sur lequel tous les programmes informatiques sont basés .
* **Types de documents et livres journaux:**
* FA (Facture d'achat) -> Journal des achats .
* FV (Facture de vente) -> Journal des ventes .
* Extraits bancaires -> Journal de banque .
* Documents de caisse -> Journal de caisse .
* NC (Notes de crédit) sur FA/FV -> Journal des NC délivrées / reçues .
* Tableau d'amortissement -> Journal des opérations diverses .
* Fiche de salaire -> Journal des opérations diverses .
Les documents sont analysés et enregistrés dans le livre journal approprié, puis utilisés pour compléter le grand livre. À la fin du trimestre, le bilan et le compte de résultat sont établis à partir du grand livre .
#### 9.2.2 Informations sur l'entreprise Constructa S.A.
* **Activité:** Production et vente de meubles et meubles de jardin en bois .
* **Clients:** Particuliers et entreprises .
* **Forme juridique:** Société Anonyme (S.A.) .
* **Personnel:** Fondateur et chef d'entreprise Jean Carmenère, deux ouvriers .
* **Propriétaires:** Jean Carmenère et Carole Lemaire .
* **Constitution:** En 2017, chacun a apporté 30 750 dollars en liquide et a reçu 41 actions d'une valeur de 750 dollars par action .
#### 9.2.3 Bilan initial au 01/01/2020
Le bilan initial reflète la situation patrimoniale de Constructa S.A. au début de l'exercice [181-182](#page=181,182).
* **Comptes d'immobilisations (Actif Immobilisé):** 421 510,00 dollars .
* Terrains: 124 000,00 dollars .
* Constructions: 240 560,00 dollars (valeur brute 248 000,00 dollars, amort. actés 7 440,00 dollars) (#page=181,182) .
* Machines: 22 950,00 dollars (valeur brute 25 500,00 dollars, amort. actés 2 550,00 dollars) (#page=181,182) .
* Matériel roulant: 34 000,00 dollars (valeur brute 67 500,00 dollars, amort. actés 33 500,00 dollars) (#page=181,182) .
* **Comptes circulants (Actif Circulant):** 73 944,98 dollars .
* Stocks (matières premières + marchandises): 22 250,00 dollars (MP 10 250,00 dollars, March. 12 000,00 dollars) (#page=181,182) .
* Clients: 31 586,05 dollars (#page=181,182) .
* TVA à récupérer: 1 432,66 dollars (#page=181,182) .
* CBC Dépôt à terme: 10 000,00 dollars (#page=181,182) .
* CBC C/C Banque: 8 676,27 dollars (#page=181,182) .
* **Capitaux propres (Passif):** 77 504,98 dollars .
* Capital: 61 500,00 dollars (#page=181,182) .
* Réserve légale: 3 000,00 dollars (#page=181,182) .
* Réserves au 01/01/2020: 13 004,98 dollars (#page=181,182) .
* **Dettes (Passif):** 417 950,00 dollars .
* Dettes à plus d'un an (Établissements de crédit LT): 334 800,00 dollars (#page=181,182) .
* Dettes à un an au plus: 83 150,00 dollars .
* Établissements de crédit CT: 18 600,00 dollars (#page=181,182) .
* Rémunérations: 4 550,00 dollars (#page=181,182) .
* C/C gérant: 60 000,00 dollars (#page=181,182) .
* **Total Actif:** 495 454,98 dollars .
* **Total Passif:** 495 454,98 dollars .
#### 9.2.4 Transactions du premier trimestre 2020
Le premier trimestre 2020 est marqué par diverses factures de vente, d'achat, des extraits bancaires et des opérations diverses [183-204](#page=183,184,185,186,187,188,189,190,191,192,193,194,195,196,197,198,199,200,201,202,203,204).
* **Factures de vente:**
* **Devriese SRL (Facture 20200001, 1/01/2020):** Meubles de jardin. Base imposable: 30 070,00 dollars, TVA 21% (6 314,70 dollars), total: 36 384,70 dollars. Échéance: 1/02/2020 .
* **Deva SRL (Facture 20200002, 10/01/2020):** Salle à manger + frais de transport. Base imposable: 4 671,00 dollars, TVA 21% (980,91 dollars), total: 5 651,91 dollars. Échéance: 10/02/2020 .
* **Wertsma SRL (Facture 20200003, 2/02/2020):** Salle à manger + chambre à coucher. Base imposable: 48 651,00 dollars, TVA 21% (10 216,71 dollars), total: 59 117,71 dollars. Échéance: 2/03/2020 .
* **Le Créateur de Meubles SRL (Facture 20200004, 15/02/2020):** Salle à manger + chambre à coucher. Base imposable: 21 853,00 dollars, TVA 21% (4 589,13 dollars), total: 26 442,13 dollars. Échéance: 15/03/2020 .
* **Note de crédit Le Créateur de Meubles SRL (20200005, 10/03/2020):** Correction de prix sur facture 20200004. Base imposable: 240,00 dollars, TVA 21% (50,40 dollars), total: 290,40 dollars. Échéance: 10/03/2020 .
* **Factures d'achat:**
* **Brugse Houtzagerij (FA/1, 4/01/2020):** Bois. Base imposable: 12 500,00 dollars, TVA 21% (2 625,00 dollars), total: 15 125,00 dollars. Échéance: 5/02/2020 .
* **Assurances (FA/2, 5/01/2020):** Assurances diverses (incendie, revenu garanti, accidents, matériel roulant). Total: 7 263,27 dollars. Échéance: 31/01/2020 .
* **Goossens SRL (FA/3, 6/01/2020):** Machine Gruntling. Base imposable: 11 900,00 dollars, TVA 21% (2 499,00 dollars), total: 14 399,00 dollars. Échéance: 6/02/2020 .
* **Brugse Houtzagerij (FA/4, 5/03/2020):** Colle à bois. Base imposable: 7 883,75 dollars, TVA 21% (1 655,59 dollars), total: 9 539,34 dollars. Échéance: 1/04/2020 .
* **Bureau Social (FA/5, 31/03/2020):** Frais administratifs, ONSS, précompte professionnel. Total: 12 281,89 dollars .
* **Engie Electrabel (FA/6, 31/03/2020):** Électricité et gaz. Base imposable: 1 495,00 dollars, TVA 21% (313,95 dollars), total: 1 808,95 dollars. Paiement avant le 15/04/2020 .
* **Extraits bancaires CBC (Compte Courant):** Diverses transactions, incluant les mouvements clients et fournisseurs, les salaires, les virements vers compte à terme, les intérêts et les remboursements de crédit [194-202](#page=194,195,196,197,198,199,200,201,202).
* Solde au 01/01/2020: 8 676,27 dollars .
* Solde au 31/03/2020: 25 583,08 dollars .
* Paiement des salaires de janvier, février et mars est enregistré (#page=198,200,201) .
* Paiement des crédits d'investissement et leurs intérêts (#page=196,199,201) .
* Paiement des assurances (31/03/2020) .
* Paiement TVA (28/03/2020) .
* **Extraits bancaires CBC (Compte à terme):** Virements depuis le compte courant .
* Solde au 10/01/2020: 40 000,00 dollars (transfert depuis compte courant) .
* Solde au 2/02/2020: 58 000,00 dollars (transfert depuis compte courant) .
* **Frais de personnel (Annexe T1 2020):** Détails sur les coûts salariaux pour Jean Carmenère (indépendant) et les ouvriers Guy et Guillaume .
* **Jean Carmenère:** Rémunération Nette: 1 750,00 dollars, PP mensuel: 750,00 dollars. Il paie ses contributions ONSS d'indépendant trimestriellement .
* **Guy:** Coût salarial: 3 196,00 dollars (Brut 2 403,01 dollars, ONSS salarié 339,20 dollars, CSSS 23,06 dollars, PP 600,75 dollars, Net 1 440,00 dollars, ONSS employeur 792,99 dollars) .
* **Guillaume:** Coût salarial: 2 899,08 dollars (Brut 2 179,76 dollars, ONSS salarié 307,69 dollars, CSSS 20,40 dollars, PP 491,67 dollars, Net 1 360,00 dollars, ONSS employeur 719,32 dollars) .
* Le coût salarial de février et mars est identique à celui de janvier .
#### 9.2.5 Questions pour l'étude de cas Constructa
1. Quel est le résultat (bénéfice / perte) de ce trimestre? .
2. Est-ce qu'on s'est enrichi? Pourquoi? Où peut-on le retrouver dans la comptabilité? .
3. Quelle est la valeur d'une action le 31/03/2020? .
4. Combien de valeurs disponibles avons-nous? .
5. Quel est le montant des dettes envers la banque? .
6. Quelles sont les dettes envers les fournisseurs? Lesquels? .
7. Quelles sont les dettes envers le personnel? .
8. Faut-il payer ou récupérer de la TVA? .
9. Avons-nous des créances envers les clients? Lesquels? .
10. Quel est le résultat d'exploitation? Quel est le résultat financier? .
11. Quelle est la valeur comptable de l'entreprise le 31/03? Quel prix le chef d'entreprise pourrait-il proposer pour la vendre? .
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Actif | Ensemble des biens et droits qu'une entreprise possède à un moment donné, représentant ce qu'elle contrôle et qui procure des avantages économiques futurs. Il est généralement classé par ordre de liquidité décroissante. |
| Passif | Ensemble des dettes et obligations d'une entreprise envers des tiers, y compris les capitaux propres. Il représente les sources de financement des actifs de l'entreprise et est généralement classé par ordre d'exigibilité croissante. |
| Bilan | État financier qui présente la situation patrimoniale d'une entreprise à une date donnée. Il est composé de l'actif (ce que l'entreprise possède) et du passif (ce que l'entreprise doit, y compris ses capitaux propres), l'actif étant toujours égal au passif. |
| Compte de résultat | État financier qui présente la performance financière d'une entreprise sur une période donnée. Il détaille les produits (revenus) et les charges (dépenses) de l'entreprise pour déterminer son bénéfice ou sa perte. |
| Comptabilité en partie double | Système comptable où chaque transaction est enregistrée dans au moins deux comptes différents, avec un montant égal dans le débit et le crédit, assurant ainsi l'équilibre de l'équation comptable. |
| Journal | Registre comptable où toutes les transactions sont enregistrées chronologiquement, fournissant une piste d'audit pour chaque opération effectuée par l'entreprise. |
| Grand livre | Registre comptable qui regroupe toutes les opérations par compte. Il permet de suivre l'évolution de chaque compte individuel et sert de base à l'établissement de la balance de vérification. |
| Balance de vérification | Document comptable qui liste tous les comptes du grand livre avec leurs soldes débiteurs et créditeurs. Elle permet de vérifier l'égalité entre les débits et les crédits, assurant ainsi l'équilibre de la comptabilité. |
| Amortissement | Répartition systématique du coût d'un actif immobilisé sur sa durée d'utilité. Il permet de refléter la perte de valeur de l'actif due à l'usure, à l'obsolescence ou au temps, et de répartir cette charge sur les exercices concernés. |
| TVA (Taxe sur la Valeur Ajoutée) | Impôt indirect qui frappe la consommation. Les entreprises assujetties la collectent auprès de leurs clients et la déduisent de la TVA qu'elles ont payée à leurs fournisseurs, reversant la différence à l'État. |
| Crédit d'investissement | Prêt accordé par une institution financière à une entreprise pour financer l'acquisition d'actifs immobilisés. Le remboursement comprend le capital emprunté et les intérêts. |
| Capitaux propres | Ensemble des ressources apportées par les propriétaires ou actionnaires de l'entreprise, ainsi que les bénéfices accumulés et non distribués. Ils représentent la richesse nette de l'entreprise. |
| Cycle comptable | Ensemble des étapes suivies par une entreprise pour enregistrer, organiser et résumer ses transactions financières, aboutissant à l'établissement des états financiers annuels. |
| Valeur d'acquisition (v.a.) | Coût total engagé pour acquérir un actif, incluant le prix d'achat et tous les frais directement attribuables à l'acquisition (par exemple, frais de transport, droits de douane). |
| Valeur comptable (v.c.) | Valeur d'un actif telle qu'elle apparaît dans les livres comptables après déduction des amortissements cumulés. Elle représente la valeur nette de l'actif à un moment donné. |
| Facture d'achat | Document émis par un fournisseur à l'intention d'un acheteur, détaillant les biens ou services vendus, leurs prix, les taxes applicables et les conditions de paiement. |
| Facture de vente | Document émis par un vendeur à l'intention d'un acheteur, détaillant les biens ou services vendus, leurs prix, les taxes applicables et les conditions de paiement. |
| Note de crédit | Document émis pour annuler ou réduire une facture précédente, généralement en raison d'un retour de marchandise, d'une erreur de facturation ou d'une remise accordée a posteriori. |
| Plan comptable minimum normalisé (PCMN) | Système de numérotation et de classification standardisé des comptes comptables, utilisé en Belgique pour assurer la comparabilité des états financiers entre les entreprises. |