Cover
Start now for free verbetersleutel BACTERIËN.pdf
Summary
# Inleiding tot bacteriën: definitie, diversiteit en classificatie
Bacteriën zijn de kleinste bekende organismen en hun studie is geëvolueerd van morfologie naar DNA-analyse om hun diversiteit en evolutionaire verwantschap te begrijpen.
### 1.1 Wat zijn bacteriën?
Bacteriën worden gedefinieerd als de kleinste organismen die bekend zijn. Hun grootte is typisch niet meer dan 0,001 millimeter, wat gelijk is aan 1 micrometer ($\mu m$). Hierdoor zijn ze niet zichtbaar met het blote oog, maar wel met een lichtmicroscoop. Antoni van Leeuwenhoek wordt erkend als een pionier in de lichtmicroscopie, aangezien hij in 1676 voor het eerst kleine diertjes waarnam [2](#page=2).
> **Tip:** Vergelijk de grootte van bacteriën met die van gemiddelde planten- en dierlijke cellen om hun minuscule omvang te visualiseren [2](#page=2).
### 1.2 Hoe talrijk zijn bacteriën?
Recente schattingen van het aantal microbiesoorten zijn verbijsterend hoog, met een aanzienlijk aantal van ongeveer 1.000.000.000.000 (een biljoen) soorten [4](#page=4).
### 1.3 Waar kan je ze vinden?
Bacteriën zijn overal te vinden [4](#page=4).
### 1.4 Evolutie van classificatiemethoden
#### 1.4.1 Morfologische classificatie
Vroeger vormde de morfologie, oftewel de vorm van de bacterie, de basis voor hun indeling. Vaak is de vorm van de bacterie dan ook terug te vinden in de naam ervan [5](#page=5).
De belangrijkste morfologische vormen zijn:
* **Vibrionen**: komma-vormige bacteriën [5](#page=5).
* **Kokken**: bolvormige bacteriën [5](#page=5).
* **Bacillen**: staafvormige bacteriën [5](#page=5).
* **Spirillen**: spiraalvormige bacteriën [5](#page=5).
#### 1.4.2 Fysiologische classificatie
Latere classificatiegeschiedenis maakte voornamelijk gebruik van fysiologische kenmerken, die betrekking hebben op de werking van de cel. Voorbeelden hiervan zijn [6](#page=6):
* Het al dan niet adsorberen van een bepaalde kleurstof, zoals bij de Gram-kleuring (Gram-positieven en Gram-negatieven) [6](#page=6).
* Het type voeding waaruit energie wordt gehaald, zoals autotroof versus heterotroof [6](#page=6).
* De celstofwisseling, zoals de noodzaak voor zuurstofgas [6](#page=6).
#### 1.4.3 Moleculaire classificatie (DNA-analyse)
De huidige classificatie van bacteriën is gebaseerd op DNA-analyse. Deze methode weerspiegelt de evolutionaire verwantschap tussen verschillende soorten en wordt vaak weergegeven in een stamboom [6](#page=6).
---
# Bouw en voortplanting van bacteriën
Bacteriën zijn eencellige micro-organismen met een relatief eenvoudige celstructuur, maar met diverse gespecialiseerde onderdelen die essentieel zijn voor hun overleving en snelle vermenigvuldiging, zelfs onder uitdagende omstandigheden [7](#page=7).
### 2.1 Bouw van bacteriën
Bacteriën hebben een basale celstructuur die kenmerkend is voor prokaryoten [7](#page=7).
#### 2.1.1 Cytoplasma en erfelijk materiaal
* Het erfelijk materiaal van bacteriën bestaat uit één cirkelvormig chromosoom [7](#page=7).
* Dit DNA is niet omgeven door een kernmembraan en ligt daardoor verspreid in het cytoplasma [7](#page=7).
* Naast het chromosoom kunnen bacteriën extra genetisch materiaal bezitten in de vorm van kleine, cirkelvormige plasmiden. Deze plasmiden kunnen voordelen bieden, zoals resistentie tegen antibiotica [7](#page=7).
#### 2.1.2 Celwand
* De celwand van bacteriën bevat het typische stof mureïne (ook wel peptidoglycaan genoemd) [8](#page=8).
* Penicilline kan de vorming van mureïne verhinderen, wat het een effectief antibioticum maakt tegen bacteriële infecties [8](#page=8).
#### 2.1.3 Celmembraan
* Het celmembraan vormt de binnenste laag van de bacteriecel [8](#page=8).
#### 2.1.4 Kapsel of slijmlaag
* Veel bacteriën hebben aan de buitenzijde een slijmlaag, waardoor ze vliezen kunnen vormen aan het oppervlak van vloeistoffen, zoals de hooibacil [8](#page=8).
* Soms omringen bacteriën zich met een eiwitkapsel voor extra stevigheid en bescherming [8](#page=8).
#### 2.1.5 Flagellen en pili
* Flagellen zijn flagella die bacteriën in staat stellen zich actief voort te bewegen. Ze komen niet bij alle bacteriesoorten voor [8](#page=8).
* Korte pili kunnen aanwezig zijn en zijn betrokken bij de hechting aan oppervlakken [8](#page=8).
#### 2.1.6 Overige structuren
* Ribosomen zijn aanwezig in het cytoplasma voor eiwitsynthese [7](#page=7).
* Sommige bacteriën, zoals groengekleurde soorten, kunnen aan fotosynthese doen en licht als energiebron gebruiken [8](#page=8).
### 2.2 Voortplanting van bacteriën
Bacteriën kunnen zich onder optimale omstandigheden zeer snel vermenigvuldigen door middel van tweedeling (celdeling) [9](#page=9).
#### 2.2.1 Tweedeling
* Tweedeling is een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een moedercel het erfelijk materiaal kopieert, het cytoplasma insnoert, en resulteert in twee dochtercellen [9](#page=9).
* Onder optimale omstandigheden kan een bacterie zoals *Escherichia coli* zich elke 20 minuten delen. Dit kan leiden tot een exponentiële groei: na 20 minuten 2 bacteriën, na 40 minuten 4, na 60 minuten 8, en na 2 uur al 64 [10](#page=10).
* Soms blijven de dochtercellen na celdeling aan elkaar kleven en vormen ze kolonies in de vorm van paren, kettingen of onregelmatige ophopingen [10](#page=10).
#### 2.2.2 Vorming van endosporen en cysten
* Bij ongunstige levensomstandigheden kunnen sommige bacteriën zich beschermen door endosporen te vormen. Hierbij wordt een deel van de celinhoud omgeven door een omhulsel, wat resulteert in een bijna onverwoestbare structuur die bestand is tegen ontsmettingsmiddelen, langdurig koken en invriezen. Slechts weinig ziekteverwekkers vormen endosporen [10](#page=10).
* Soms wordt de gehele cel ingekapseld om een tijdelijke rusttoestand te creëren en ongunstige periodes te overbruggen; dit proces resulteert in cysten [10](#page=10).
* Sporen en cysten worden gemakkelijk verspreid, wat bijdraagt aan de alomtegenwoordigheid van bacteriën in diverse milieus [10](#page=10).
---
# De rol van bacteriën in de natuur en hun relatie met de menselijke gezondheid
Bacteriën spelen een fundamentele en veelzijdige rol in de natuur, variërend van cruciale ecologische functies tot complexe interacties met de menselijke gezondheid.
### 4.1 Reducenten
De meeste bacteriën zijn heterotroof en afhankelijk van andere organismen voor hun voeding. Saprofytische bacteriën, die leven van dood organisch materiaal zoals afgevallen bladeren en dode organismen, zetten deze afvalstoffen om in mineralen die opnieuw door planten kunnen worden opgenomen. Hierdoor functioneren zij als essentiële reducenten of "opruimers" in de natuur en zijn zij de drijvende kracht achter kringlopen [11](#page=11).
### 4.2 Productie van zuurstofgas
Cyanobacteriën, ook wel blauwwieren genoemd, zijn in staat tot fotosynthese en dragen, net als planten, bij aan de productie van zuurstofgas. Deze fotosynthetische bacteriën gebruiken lichtenergie om koolstofverbindingen op te bouwen, waardoor sommigen autotroof zijn en de basis vormen van bepaalde voedselketens [11](#page=11).
### 4.3 Kringlopen
Naast de recyclage van organisch materiaal door saprofyten, zetten andere bacteriën anorganische stoffen om en verkrijgen zij zo energie door middel van chemosynthese. Chemosynthetische bacteriën, zoals nitrificerende bacteriën, transformeren ammoniak of nitriet naar nitraten die door planten opgenomen kunnen worden. Deze bacteriën zijn van groot belang voor de stikstofcyclus [12](#page=12).
### 4.4 Symbiose
Symbiose, een vorm van samenleven, komt veelvuldig voor bij bacteriën en andere organismen. Een opvallend voorbeeld is de symbiose tussen bacteriën en vlinderbloemigen. De bacteriën in de wortelknolletjes van deze planten benutten suikers uit de fotosynthese van de plant, en zetten in ruil stikstofgas uit de lucht om in stikstofverbindingen die aan de plant worden doorgegeven. Dit proces, bekend als groenbemesting, wordt gebruikt om de stikstofgehaltes in de bodem te verhogen, zoals bij klaver en luzerne [12](#page=12).
### 4.5 Ziekteverwekkers
Hoewel de meerderheid van de bacteriën nuttig is, leven bepaalde soorten ten koste van mens, dier of plant en worden zij beschouwd als ziekteverwekkers met een parasitaire levenswijze [12](#page=12).
### 5. Onze gezondheid en bacteriën
Bacteriën zijn niet alleen cruciaal in de natuur, maar spelen ook een vitale rol in de menselijke gezondheid.
#### 5.1 Je microbioom
Het microbioom omvat het geheel van micro-organismen, waaronder bacteriën, die in en op het menselijk lichaam leven en een aanzienlijke invloed hebben op de gezondheid. Ieder individu bezit een uniek microbioom, vergelijkbaar met een vingerafdruk [13](#page=13).
#### 5.2 Bacteriële ziektes
Het microbioom is essentieel voor de gezondheid. In de darmen leven bacteriën zoals *E. coli* die profiteren van voedselresten en essentiële stoffen produceren, zoals vitamine K, dat belangrijk is voor de bloedstolling. Deze co-existentie is een vorm van symbiose tussen mens en bacterie. 'Goede' bacteriën helpen schadelijke pathogenen te onderdrukken door competitie om ruimte en voedsel. Bovendien trainen bacteriën het immuunsysteem door het te leren onderscheiden tussen gevaarlijke en onschadelijke substanties. Er is ook een significante verbinding aangetoond tussen de darmen en de hersenen, waarbij het microbioom mogelijk de stemming mede kan bepalen [14](#page=14).
Veel infectieziekten worden veroorzaakt door bacteriën. Bij een infectieziekte vindt eerst een **besmetting** plaats met de bacterie. De wijze waarop men besmet wordt, de **infectieweg**, bepaalt hoe de bacterie binnendringt. Na de besmetting volgt de **incubatietijd**, waarin de bacterie zich in het lichaam **vermenigvuldigt** zonder dat er al **ziekteverschijnselen** zichtbaar zijn. Gedurende deze periode, die kan variëren van **uren** tot **dagen** of zelfs **weken** of **maanden**, kan men echter wel anderen besmetten. Uiteindelijk breekt de eigenlijke ziekte uit, gekenmerkt door diverse symptomen die de aard van de ziekte helpen vaststellen. De meeste symptomen worden veroorzaakt door **gifstoffen** (toxinen) die bacteriën afgeven. Veelvoorkomende symptomen zijn onder andere **koorts**, opgezwollen lymfeklieren en huiduitslag. Een **epidemie** treft zeer veel mensen gelijktijdig, en bij een **pandemie** verspreidt de ziekte zich over de gehele wereld [14](#page=14) [15](#page=15).
> **Tip:** Het is belangrijk om het verschil te kennen tussen een epidemie en een pandemie, en de verschillende fasen van een infectieziekte te begrijpen.
### 6. Natuurlijke weerstand tegen bacteriën
Het menselijk lichaam beschikt over een complex verdedigingssysteem tegen bacteriële bedreigingen.
#### 6.1 Antigenen, antistoffen en WBC
Stoffen in de celwand van bacteriën, en de door hen geproduceerde gifstoffen, worden herkend als lichaamsvreemd en worden **antigenen** genoemd. De aanwezigheid van antigenen activeert twee belangrijke typen witte bloedcellen (WBC). Ten eerste activeren macrofagen, grote "veelvretende" cellen, die antigenen insluiten en verteren via **celvraat** (fagocytose). Ten tweede zetten antigenen lymfocyten aan tot de productie van **antilichamen** (antistoffen). Antilichamen zijn eiwitmoleculen die specifiek binden aan één type antigeen, waardoor de antigenen samenklonteren en onschadelijk gemaakt kunnen worden. Het lichaam moet voor elk antigeen een specifiek antilichaam produceren [16](#page=16).
Zowel macrofagen als lymfocyten worden direct na infectie actief. Aan het einde van de ziekteperiode zijn de aantallen fagocyterende cellen en de hoeveelheid antilichamen voldoende om de ziekteverwekkers uit te roeien. De confrontatie met antigenen leidt ook tot de vorming van **geheugencellen**. Bij een hernieuwd contact met dezelfde ziekteverwekker, herkennen deze cellen de antigenen razendsnel, waardoor er direct voldoende antilichamen geproduceerd kunnen worden om ziekte te voorkomen; dit proces maakt iemand **immuun** [16](#page=16).
#### 6.2 Natuurlijke immuniteit
De weerstand van het lichaam tegen bacteriën berust op natuurlijke immuniteit, die wordt opgebouwd door blootstelling aan antigenen en de daaropvolgende respons van het immuunsysteem [17](#page=17).
---
# Kunstmatige weerstand tegen bacteriën en biotechnologisch gebruik
Dit onderwerp behandelt kunstmatige immunisatie, het probleem van antibioticaresistentie en de diverse toepassingen van bacteriën in biotechnologie [18](#page=18).
### 7.1 Kunstmatige immunisatie
Kunstmatige immunisatie kan op twee manieren plaatsvinden: vaccinatie en serumtherapie [19](#page=19).
#### 7.1.1 Vaccinatie (actieve immunisatie)
Bij vaccinatie worden dode of verzwakte ziekteverwekkers of hun toxinen toegediend. Het lichaam reageert hierop door het produceren van antistoffen die de antigenen onschadelijk maken en zorgen voor bescherming bij een toekomstige besmetting. Omdat de antistoffen door het eigen lichaam worden aangemaakt, spreekt men van actieve immunisatie. Deze vorm van immunisatie is doorgaans langdurig werkzaam [19](#page=19).
#### 7.1.2 Serumtherapie (passieve immunisatie)
Serumtherapie maakt gebruik van een antiserum, dat antistoffen bevat die afkomstig zijn uit het bloedserum van dieren die al immuniteit hadden opgebouwd tegen een bepaald antigeen. De antistoffen uit het antiserum zijn echter slechts kortstondig actief, meestal twee tot drie weken, omdat er geen geheugencellen worden gevormd. Passieve immunisatie wordt daarom uitsluitend ingezet om acute infecties snel te bestrijden [19](#page=19).
### 7.2 Antibiotica en antibioticaresistentie
Antibiotica zijn medicijnen die bacteriële infecties bestrijden door bacteriën te doden of hun groei te remmen. Ze werken niet tegen virussen [21](#page=21).
#### 7.2.1 Ontdekking van penicilline
Alexander Fleming ontdekte in 1928 per toeval penicilline. Hij merkte op dat een penseelschimmel (Penicillium notatum) de groei van stafylokokken op zijn petrischaaltjes verhinderde. Hij concludeerde dat de schimmel een stof produceerde die bacteriën doodde, die hij penicilline noemde [21](#page=21).
#### 7.2.2 Antibioticaresistentie
Overmatig of verkeerd gebruik van antibiotica kan leiden tot antibioticaresistentie, waarbij bacteriën ongevoelig worden voor deze medicijnen. Dit betekent dat infecties niet meer verdwijnen en medicijnen hun effectiviteit verliezen [22](#page=22).
### 7.3 Biotechnologisch gebruik van bacteriën
Bacteriën worden op diverse manieren ingezet in de biotechnologie, variërend van voedselproductie tot de productie van medicijnen [27](#page=27).
#### 7.3.1 Melkzuurbacteriën
Melkzuurbacteriën spelen een rol in de landbouw bij het inkuilen van veevoeder. Door de productie van melkzuur daalt de zuurgraad, wat de ontwikkeling van rottingsbacteriën tegengaat en het voer beter bewaart. In de voedingsindustrie worden zij gebruikt voor de productie van yoghurt, boter, kaas, en het bewaren van voedingsmiddelen zoals augurken en zuurkool, eveneens door de verzuring die de groei van rottingsbacteriën remt [27](#page=27).
#### 7.3.2 Azijnzuurbacteriën
Azijnzuurbacteriën worden gebruikt voor de industriële bereiding van azijn. Alcoholhoudende dranken worden hiervoor blootgesteld aan deze bacteriën, vaak door ze te laten sijpelen over beukenhouten krullen waarop de bacteriën worden geënt [27](#page=27).
#### 7.3.3 Waterzuiverende bacteriën
In waterzuiveringsstations worden aërobe bacteriën ingezet voor de biologische reiniging van afvalwater, volgend op mechanische zuivering [28](#page=28).
#### 7.3.4 Olievretende bacteriën
Olievretende bacteriën kunnen ruwe olie afbreken. In zuurstofrijk water zetten zij een aanzienlijk deel van de olie om, voornamelijk in eiwitten en koolstofdioxide, en zijn ze van grote betekenis voor het bestrijden van olievervuiling [28](#page=28).
#### 7.3.5 Minimiwerkers bacteriën
Soorten als *Thiobacillus* worden gebruikt in de mijnbouw om metaalertsen te ontginnen. Deze bacteriën kunnen diverse metalen opnemen en concentreren tot hogere niveaus dan in de omgeving [28](#page=28).
#### 7.3.6 Plastic etende bacteriën
Bepaalde bacteriën kunnen het afbraakproces van plastic aanzienlijk versnellen, wat mogelijkheden biedt voor biotechnologische recycling [29](#page=29).
#### 7.3.7 Biogas producerende bacteriën
Onder gecontroleerde omstandigheden kunnen bacteriën grote hoeveelheden organisch afval verwerken tot biogas, wat kan dienen als een belangrijke alternatieve energiebron [29](#page=29).
#### 7.3.8 Insuline producerende bacteriën
Gentechnologie maakt het mogelijk om het gen voor menselijke insulineproductie in bacteriën, zoals *Escherichia coli*, in te bouwen (#page=29, page=30). De bacteriën, die beschikken over plasmiden (kleine cirkelvormige DNA-moleculen), kunnen na modificatie menselijke insuline produceren. Door de snelle voortplantingssnelheid van bacteriën kunnen grote hoeveelheden insuline efficiënt worden geproduceerd, waarna het na zuivering gebruikt kan worden als geneesmiddel voor suikerzieken [29](#page=29) [30](#page=30).
> **Tip:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen actieve immunisatie (door eigen lichaam aangemaakte antistoffen) en passieve immunisatie (toegediende antistoffen die kortstondig werken) [19](#page=19).
>
> **Tip:** Antibioticaresistentie is een groeiend probleem dat het gevolg is van overmatig en onjuist gebruik van antibiotica [22](#page=22).
>
> **Voorbeeld:** De productie van yoghurt door melkzuurbacteriën is een klassiek voorbeeld van biotechnologisch gebruik van micro-organismen voor voedselconservering en -bereiding [27](#page=27).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bacterie | Een eencellig micro-organisme zonder celkern, behorende tot de prokaryoten. Bacteriën zijn vaak niet groter dan 0,001 millimeter en zijn alleen zichtbaar met een lichtmicroscoop. |
| Lichtmicroscoop | Een optisch instrument dat vergrote beelden produceert van objecten die te klein zijn om met het blote oog waargenomen te worden, door gebruik te maken van zichtbaar licht en een systeem van lenzen. |
| Morfologie | De studie van de vorm en de structuur van organismen en hun specifieke delen. In de context van bacteriën verwijst dit naar hun uiterlijke vormen zoals bolvormig (kokken), staafvormig (bacillen) of spiraalvormig (spirillen). |
| Fysiologische kenmerken | Kenmerken die verband houden met de werking en processen van een cel of organisme, zoals het metabolisme, de energieproductie of de reactie op bepaalde stoffen. |
| Gramkleuring | Een techniek voor differentiaalkleuring die bacteriën indeelt in gram-positieve en gram-negatieve groepen, gebaseerd op de chemische en fysische eigenschappen van hun celwand. |
| Autotroof | Een organisme dat zijn eigen voedsel kan produceren, meestal door middel van fotosynthese of chemosynthese, en dus niet afhankelijk is van andere organismen voor zijn energie. |
| Heterotroof | Een organisme dat zijn energie en koolstofverbindingen verkrijgt door organische stoffen van andere organismen te consumeren, in plaats van ze zelf te synthetiseren. |
| DNA (Desoxyribonucleïnezuur) | Het molecuul dat de genetische informatie draagt in alle bekende levende organismen en vele virussen. Het is de drager van erfelijke eigenschappen. |
| Prokaryoten | Organismen waarvan de cellen geen celkern bevatten. Het genetisch materiaal bevindt zich los in het cytoplasma, in tegenstelling tot eukaryoten die een celkern hebben. |
| Celwand | Een rigide buitenste laag die de cel omgeeft, ter bescherming en ter handhaving van de celvorm. Bij bacteriën is deze vaak opgebouwd uit mureïne (peptidoglycaan). |
| Celmembraan | Een dunne, selectief doorlatende laag die de binnenkant van de cel omgeeft en de uitwisseling van stoffen met de omgeving reguleert. |
| Kapsel (of slijmlaag) | Een extra beschermende laag buiten de celwand van sommige bacteriën, die kan helpen bij hechting, bescherming tegen uitdroging of tegen fagocytose. |
| Plasmide | Een klein, circulair stuk DNA dat zich buiten het hoofdchromosoom in het cytoplasma van een bacteriecel bevindt en vaak genen bevat die voordelen bieden, zoals antibioticabestendigheid. |
| Flagel (meervoud: flagellen) | Een lang, zweepachtig aanhangsel aan de buitenkant van een bacteriecel, dat wordt gebruikt voor voortbeweging. |
| Pilus (meervoud: pili) | Korte, haarachtige aanhangsels op het oppervlak van bacteriën, die betrokken zijn bij hechting aan oppervlakken of bij de overdracht van genetisch materiaal tussen bacteriën. |
| Mureïne (peptidoglycaan) | Een polymeer dat een cruciaal structureel bestanddeel is van de celwand van de meeste bacteriën. |
| Penicilline | Een antibioticum, oorspronkelijk afkomstig van de schimmel Penicillium, dat de synthese van mureïne in bacteriële celwanden remt, waardoor de bacteriecel wordt gedood. |
| Fotosynthese | Het proces waarbij organismen, zoals planten en cyanobacteriën, lichtenergie gebruiken om koolstofdioxide en water om te zetten in glucose en zuurstof. |
| Tweedeling (celdeling) | Een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een enkele bacteriecel zich opsplitst in twee identieke dochtercellen. |
| Ongeslachtelijke voortplanting | Een reproductiemethode waarbij nakomelingen ontstaan uit slechts één ouder en genetisch identiek zijn aan die ouder. |
| Dochtercellen | Cellen die ontstaan door celdeling van een moedercel. |
| Kolonie | Een groep bacteriën die zich bij elkaar houden na celdeling, vaak zichtbaar als een zichtbare cluster op een voedingsbodem. |
| Endosporen | Zeer resistente structuren die door sommige bacteriën worden gevormd onder ongunstige omstandigheden, waardoor ze langdurige droogte, hitte of chemische blootstelling kunnen overleven. |
| Cysten | Tijdelijke rusttoestanden van sommige micro-organismen, waaronder bacteriën, die een cel omhullen om ongunstige periodes te overbruggen. |
| Reducenten | Organismen, meestal bacteriën en schimmels, die dood organisch materiaal afbreken tot anorganische stoffen die weer beschikbaar komen voor planten. |
| Kringlopen | Biogeochemische cycli waarbij elementen zoals koolstof, stikstof en water voortdurend worden hergebruikt in de biosfeer, met een belangrijke rol voor micro-organismen. |
| Cyanobacteriën (blauwwieren) | Een groep bacteriën die fotosynthese kunnen uitvoeren en zuurstof produceren, vergelijkbaar met planten. |
| Chemosynthese | Het proces waarbij organismen energie verkrijgen uit de oxidatie van anorganische verbindingen, in plaats van lichtenergie. |
| Nitrificerende bacteriën | Chemosynthetische bacteriën die ammoniak of nitriet omzetten in nitraten, een belangrijke stap in de stikstofcyclus. |
| Stikstofcyclus | Het biogeochemische proces waarbij stikstof wordt omgezet in verschillende chemische vormen als het circuleert tussen de atmosfeer, de bodem en levende organismen. |
| Symbiose | Een langdurige biologische interactie tussen twee verschillende soorten organismen, die zowel voordelig, neutraal als schadelijk kan zijn voor een of beide soorten. |
| Groenbemesting | Een landbouwpraktijk waarbij gewassen worden verbouwd om daarna in de bodem te worden ingewerkt, ter verbetering van de bodemvruchtbaarheid, vaak door stikstofbinding door bacteriën in wortelknolletjes. |
| Ziekteverwekkers | Micro-organismen, zoals bacteriën, virussen of schimmels, die ziekten kunnen veroorzaken bij andere organismen. |
| Parasitaire levenswijze | Een vorm van symbiose waarbij één organisme (de parasiet) ten koste van een ander organisme (de gastheer) leeft. |
| Microbioom | Het geheel van micro-organismen (bacteriën, schimmels, virussen, etc.) die in en op het menselijk lichaam leven en een cruciale rol spelen in de gezondheid. |
| Darmkanaal | Het deel van het spijsverteringsstelsel dat begint bij de maag en eindigt bij de anus, verantwoordelijk voor de vertering en opname van voedsel. |
| Vitamine K | Een in vet oplosbare vitamine die essentieel is voor de bloedstolling en de botgezondheid. |
| Immuunsysteem | Het complexe systeem van cellen, weefsels en organen die samenwerken om het lichaam te beschermen tegen ziekteverwekkers en andere schadelijke stoffen. |
| Infectieziekte | Een ziekte veroorzaakt door de invasie van ziekteverwekkende micro-organismen in het lichaam. |
| Incubatietijd | De periode tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het begin van de symptomen van de ziekte. |
| Infectieweg | De methode of het pad waarlangs een ziekteverwekker het lichaam binnendringt, bijvoorbeeld via de lucht, voedsel of direct contact. |
| Ziekteverschijnselen (symptomen) | Waarneembare tekenen of gevoelens die wijzen op de aanwezigheid van een ziekte. |
| Toxin (gifstof) | Een giftige stof die door levende organismen wordt geproduceerd. |
| Koorts | Een verhoogde lichaamstemperatuur, vaak een teken van een infectie. |
| Epidemie | Een plotselinge en wijdverbreide toename van het aantal gevallen van een ziekte in een bepaald gebied. |
| Pandemie | Een epidemie die zich over een zeer groot geografisch gebied, zoals een continent of wereldwijd, verspreidt. |
| Antigenen | Moleculen die het immuunsysteem kunnen activeren en waarop het immuunsysteem reageert door antilichamen te produceren. |
| Antistoffen (antilichamen) | Eiwitten die door het immuunsysteem worden geproduceerd om specifieke antigenen te binden en te neutraliseren. |
| Witte bloedcel (WBC) | Cellen van het immuunsysteem die het lichaam beschermen tegen infecties en ziekten. |
| Macrofagen | Een type witte bloedcel dat ziekteverwekkers en ander "afval" in het lichaam opslokt en verteert (fagocytose). |
| Celvraat (fagocytose) | Het proces waarbij een cel een deeltje, zoals een bacterie of celrest, omhult en verteert. |
| Lymfocyten | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in de immuunrespons, waaronder de productie van antilichamen. |
| Geheugencellen | Gespecialiseerde lymfocyten die na een eerste blootstelling aan een antigeen langdurige immuniteit bieden, waardoor een snellere en sterkere reactie optreedt bij herhaalde blootstelling. |
| Immuun | Beschermd tegen een specifieke ziekteverwekker of ziekte, vaak als gevolg van blootstelling aan het antigeen of vaccinatie. |
| Natuurlijke immuniteit | Immuniteit die wordt verkregen door natuurlijke blootstelling aan een ziekteverwekker en het daaropvolgende immuunrespons van het lichaam. |
| Kunstmatige immunisatie | Immuniteit die wordt opgewekt door medische interventies, zoals vaccinatie of serumtherapie. |
| Vaccinatie (inenting) | Het proces waarbij een vaccin (een verzwakte of dode ziekteverwekker of een deel daarvan) in het lichaam wordt gebracht om een immuunrespons op te wekken zonder ziekte te veroorzaken. |
| Vaccin (entstof) | Een biologisch preparaat dat wordt gebruikt om immuniteit tegen een specifieke ziekte op te wekken. |
| Actieve immunisatie | Het proces waarbij het lichaam zelf antistoffen produceert als reactie op blootstelling aan een antigeen, wat leidt tot langdurige immuniteit. |
| Serumtherapie | Een behandeling waarbij een antiserum, dat antistoffen bevat, aan een patiënt wordt toegediend om een acute infectie te bestrijden. |
| Antiserum | Een bloedserum dat antistoffen bevat tegen een specifiek antigeen. |
| Passieve immunisatie | Het verkrijgen van immuniteit door de toediening van kant-en-klare antistoffen, die niet door het eigen lichaam zijn geproduceerd en daarom van korte duur zijn. |
| Antibiotica | Medicijnen die bacteriële infecties bestrijden door bacteriën te doden of hun groei te remmen. Ze werken niet tegen virussen. |
| Antibioticaresistentie | Het vermogen van bacteriën om ongevoelig te worden voor de effecten van antibiotica, waardoor deze medicijnen hun effectiviteit verliezen. |
| Biotechnologie | Het gebruik van levende organismen of hun componenten om producten of processen te ontwikkelen voor specifieke toepassingen. |
| Melkzuurbacteriën | Bacteriën die melkzuur produceren, gebruikt bij de bereiding van producten zoals yoghurt, kaas en zuurkool, en bij de conservering van veevoeder. |
| Azijnzuurbacteriën | Aerobe bacteriën die ethanol oxideren tot azijnzuur, gebruikt bij de productie van azijn. |
| Waterzuiverende bacteriën | Bacteriën die worden gebruikt in waterzuiveringsinstallaties om afvalwater biologisch te reinigen door organisch materiaal af te breken. |
| Olievretende bacteriën | Bacteriën die in staat zijn organische stoffen zoals ruwe olie af te breken, gebruikt bij de bestrijding van olievervuiling. |
| Minimijwerkers bacteriën | Bacteriën die worden gebruikt bij de winning van metaalertsen door de oplosbaarheid van mineralen te verhogen. |
| Plasticetende bacteriën | Bacteriën die plastic kunnen afbreken, gebruikt voor biotechnologische recycling. |
| Biogas producerende bacteriën | Bacteriën die organisch afval verwerken onder gecontroleerde omstandigheden om biogas te produceren, een alternatieve energiebron. |
| Gentechnologie | Een reeks technieken die worden gebruikt om het genetisch materiaal (DNA) van organismen te manipuleren, zoals het knippen, plakken en overbrengen van genen. |
| Insuline | Een hormoon geproduceerd door de alvleesklier dat de bloedsuikerspiegel reguleert. Het wordt biotechnologisch geproduceerd voor de behandeling van diabetes. |
| Temperatuur optimum | De temperatuur waarbij bacteriën de meest optimale groei en activiteit vertonen. |
| Limiterende factor | Een factor die de groei of ontwikkeling van een organisme beperkt omdat deze zich buiten het optimale bereik bevindt. |
| pH (zuurgraad) | Een maat voor de zuurgraad of alkaliteit van een oplossing, uitgedrukt op een schaal van 0 tot 14. |
| Aerobe bacteriën | Bacteriën die zuurstof nodig hebben om te groeien en te overleven. |
| Anaërobe bacteriën | Bacteriën die niet afhankelijk zijn van zuurstof en zelfs kunnen sterven in de aanwezigheid ervan. |
| UV-licht (ultraviolet licht) | Elektromagnetische straling met een golflengte korter dan zichtbaar licht, die bacteriedodend kan werken. |
| Voedselbederf | Het proces waarbij voedsel ongeschikt wordt voor consumptie door de groei van micro-organismen en de daaruit voortvloeiende chemische veranderingen. |
| Bewaartechnieken | Methoden die worden gebruikt om voedsel te conserveren en bederf door micro-organismen te voorkomen, zoals koelen, invriezen, steriliseren, drogen en toevoegen van conserveermiddelen. |