Cover
Jetzt kostenlos starten GP 5.pdf
Summary
# Factoren die gedragsverandering beïnvloeden
Dit onderwerp onderzoekt de proximale en distale invloeden die menselijk gedrag, in het bijzonder gezondheidsgerelateerd gedrag, sturen, waarbij demografische kenmerken, persoonlijkheid, sociale invloeden en cognitieve factoren worden geanalyseerd.
### 1.1 Distale invloeden op gezondheidsgerelateerd gedrag
Gedrag wordt beïnvloed door verschillende factoren, onderverdeeld in distale (verre) en proximale (nabije) invloeden. Distale factoren, zoals sociaal-economische status, etniciteit, geslacht en persoonlijkheidskenmerken, beïnvloeden op hun beurt proximale factoren zoals specifieke opvattingen en attitudes ten aanzien van bepaald gedrag. Deze factoren beïnvloeden elkaar wederzijds [1](#page=1).
#### 1.1.1 Demografische invloeden
**Leeftijd:** De adolescentie is een belangrijke periode voor de ontwikkeling van gedragsgedrag, gekenmerkt door toenemende zelfstandigheid en het nemen van eigen beslissingen met betrekking tot gezondheid. Oudere adolescenten hechten meer waarde aan de opvattingen van leeftijdsgenoten dan aan die van ouderen [1](#page=1).
**Geslacht:** Mannen en vrouwen schatten risico's anders in, waarbij vrouwen over het algemeen risicovoller gedrag als gevaarlijker beschouwen en socialer angstig zijn. Er is een verband tussen risicovol gedrag en sociale leiderschap, zoals alcoholgebruik, wat impliceert dat meer drinken geassocieerd kan worden met meer sociaal leiderschap [1](#page=1).
**Etniciteit en cultuur:** Culturele opvattingen en normen spelen een rol bij gezondheidsgedrag en de perceptie van risico's. Diversiteit in culturele contexten kan leiden tot verschillende interpretaties van concepten zoals respect en waardering [2](#page=2).
**Sociaal-economische status (SES):** SES kan gedragspatronen beïnvloeden en is niet alleen bepalend voor opleidingsniveau, maar ook voor de startpositie, levensloop en leefomgeving [2](#page=2).
#### 1.1.2 Persoonlijkheidskenmerken en gedrag
Persoonlijkheid wordt gedefinieerd als een reeks kenmerkende gedragingen, gedachten en emoties die een individu onderscheiden [2](#page=2).
**Persoonlijkheidsmodellen:**
* **Driefactorenmodel van Eysenck:** Dit model onderscheidt extraversie/introversie, neuroticisme/emotionele stabiliteit en psychoticisme/zelfbeheersing [2](#page=2).
* **Big Five (Vijffactorenmodel):** Dit model onderscheidt openheid voor nieuwe ervaringen, consciëntieusheid, extraversie, altruïsme en neuroticisme. Deze factoren zijn gevalideerd in diverse culturen en relatief stabiel na de leeftijd van 14 jaar [3](#page=3).
**Persoonlijkheid en gezondheid:** Er bestaat een verband tussen persoonlijkheidskenmerken en mentale en fysieke gezondheid. Hoge scores op consciëntieusheid zijn geassocieerd met betere gezondheidsresultaten en minder risicovol gedrag. Neuroticisme is in verband gebracht met risicovol gedrag en een hogere consumptie van gezondheidszorg. Sedentair gedrag is een risico voor chronische aandoeningen en kan worden verklaard door een lagere consciëntieusheid [3](#page=3).
**Locus of Control (LoC):** LoC verwijst naar de mate waarin individuen gebeurtenissen aan zichzelf of aan externe factoren toeschrijven. Een interne LoC is adaptief, terwijl een externe LoC geassocieerd kan worden met minder gezonde gedragingen [3](#page=3).
* > **Tip:** Interventies gericht op het versterken van specifieke, gedragsgerelateerde controle-overtuigingen zijn effectiever dan interventies gericht op de algemene LoC [4](#page=4).
#### 1.1.3 Zelfbeschikkingstheorie
Deze theorie maakt onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie, voortkomend uit de activiteit zelf, is een krachtige drijfveer voor gedragsverandering, vooral als het aansluit bij persoonlijke waarden en doelstellingen [5](#page=5).
#### 1.1.4 Sociale invloeden
Gedrag is het resultaat van verschillende invloeden, waaronder cultuur, de omgeving, sociale groepen en individuele opvattingen, waarden en attitudes [5](#page=5).
**Sociale normen:** Normen, zowel expliciet als impliciet, beïnvloeden gedrag. Bijvoorbeeld, de sociale normen rond alcoholgebruik onder jongeren worden sterk beïnvloed door de groep vrienden [6](#page=6).
**Observatie en imitatie:** Individuen gedragen zich mede op basis van inschattingen van wat wenselijk of realistisch is, en modelleren hun gedrag naar dat van anderen [6](#page=6).
**Coping-strategieën:** Stress is een belangrijke factor die de gezondheid direct beïnvloedt. Individuen hanteren verschillende coping-strategieën om met stress om te gaan, zoals actieve coping, palliatieve reacties en sociale steun [6](#page=6).
#### 1.1.5 Cognitieve factoren
**Zelfregulatie:** Dit proces omvat de controle van gedrag door middel van het stellen en nastreven van doelen. Zelfregulatie is cruciaal voor gedragsverandering en kan worden verbeterd door specifieke interventies, zoals de SMART-methode voor doelstellingen [7](#page=7).
**Aandachtscontrole:** Dit verwijst naar het vermogen om aandacht te richten op relevante activiteiten en doelen, en afleidingen te vermijden [7](#page=7).
**Optimisme en pessimisme:** Een positieve levenshouding en optimisme kunnen een beschermende factor zijn voor de gezondheid [7](#page=7).
### 1.2 Modellen van gezondheidsgedrag
Verschillende theorieën proberen gezondheidsgedrag te verklaren en te voorspellen. Deze modellen gaan ervan uit dat gedrag deels wordt gestuurd door attitudes, overtuigingen en intenties [8](#page=8).
#### 1.2.1 Attitudes
Attitudes worden beschouwd als relatief stabiele en generaliseerbare opvattingen die bestaan uit cognitieve, affectieve en gedragsmatige componenten. Attitudes kunnen gedrag beïnvloeden, maar leiden niet altijd tot overeenkomstig gedrag vanwege sociale context en externe factoren [8](#page=8).
* > **Tip:** Impliciete attitudes, die minder beïnvloedbaar zijn door sociale wenselijkheid, kunnen een betere voorspeller zijn van gedrag dan expliciete attitudes [8](#page=8).
#### 1.2.2 Risico-inschatting en optimisme
Individuen hebben verschillende manieren om risico's in te schatten. Onrealistisch optimisme, de neiging om eigen risico's te onderschatten, kan worden veroorzaakt door verschillende factoren, zoals gebrek aan persoonlijke ervaring en de overtuiging dat problemen individueel handelbaar zijn [9](#page=9).
#### 1.2.3 Zelfeffectiviteit (self-efficacy)
Zelfeffectiviteit, gedefinieerd als de overtuiging van een individu in zijn of haar vermogen om een bepaalde activiteit succesvol uit te voeren, beïnvloedt de bereidheid om doelen na te streven en te volharden bij tegenslag. Hoge zelfeffectiviteit is een voorspellende factor voor individueel gedrag en gedragsverandering [10](#page=10).
---
# Modellen voor gedragsverandering
Theoretische modellen worden ingezet om individuen te begeleiden in het proces van gedragsverandering, door middel van classificatie, rangschikking, het aanbieden van specifieke interventies en het begrijpen van de onderliggende factoren.
### 2.1 Gefaseerde modellen voor gedragsverandering
Gefaseerde modellen verklaren gedragsverandering als een proces dat zich ontvouwt in verschillende stadia, waarbij elke fase gekenmerkt wordt door specifieke psychologische processen en kenmerken. Deze modellen bieden een classificatiesysteem voor de fasen van verandering, rangschikken de fasen en bieden interventies die aansluiten bij de specifieke behoeften in elke fase. Ze helpen ook bij het begrijpen van de variabele factoren die gedragsverandering beïnvloeden [11](#page=11).
#### 2.1.1 Het transtheoretische model (TTM)
Het Transtheoretische Model (TTM), ontwikkeld door Prochaska en DiClemente is een invloedrijk model dat gedragsverandering beschrijft als een proces dat zich in opeenvolgende fasen voltrekt. Het TTM wordt veelvuldig toegepast in de gezondheidszorg, met name in de geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en jeugdzorg, en wordt ook gebruikt door huisartsen, praktijkondersteuners en verpleegkundigen. Het model is aangepast en gevalideerd voor de Nederlandse praktijk, met name voor de begeleiding van autistische jongeren en jongeren met gedragsproblemen [11](#page=11) .
Het TTM kent twee kerncomponenten:
1. **Veranderingsprocessen:** Dit zijn de dynamische aspecten die de overgang van de ene naar de andere fase faciliteren [11](#page=11).
2. **Veranderingsfasen:** Deze fasen beschrijven de stadia waarin individuen zich bevinden met betrekking tot hun intentie om gedrag te veranderen [11](#page=11).
##### 2.1.1.1 De fasen van het TTM
Het TTM onderscheidt de volgende fasen van motivationele bereidheid tot verandering [11](#page=11):
* **Precontemplatie (Precontemplatie):** Individuen hebben op dit moment geen intentie om hun gedrag aan te passen [11](#page=11).
* **Contemplatie (Overpeinzing):** Individuen overwegen om hun gedrag aan te passen, maar hebben nog geen concrete plannen [11](#page=11).
* **Voorbereiding (Voorbereiding):** Individuen bereiden zich voor op verandering en hebben concrete doelen voor gedragsaanpassing [11](#page=11).
* **Actie (Actie):** Individuen ondernemen waarneembare gedragsveranderingen [11](#page=11).
* **Handhaving (Handhaving):** De gedragsverandering is gevestigd en wordt volgehouden [11](#page=11).
* **Terugval (Terugval):** Gedrag dat eerder veranderd is, keert terug naar het oude patroon. Dit kan een natuurlijk onderdeel zijn van het veranderingsproces [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Terminatie (Terminatie):** De verandering is voltooid en er is geen kans meer op terugval [11](#page=11).
Het overgangsproces van de ene naar de andere fase verloopt vaak niet lineair; terugval kan een stap voorwaarts zijn. Het TTM beschouwt dit proces als spiraalvormig, waarbij terugkeer naar eerdere fasen mogelijk is en zelfs kan leiden tot leren en voortgang. De eerste twee fasen (precontemplatie en contemplatie) kenmerken zich door intentie of motivatie, terwijl de fasen actie en handhaving volledige gedragsverandering vereisen [12](#page=12).
##### 2.1.1.2 Implicaties van het TTM voor interventies
Het TTM impliceert dat interventies specifiek afgestemd moeten zijn op de fase waarin een individu zich bevindt. Verschillende processen kunnen worden ingezet om gedragsverandering te stimuleren, afhankelijk van de fase. Voorbeelden hiervan zijn het verhogen van sociale steun, het verminderen van triggers voor ongewenst gedrag, en het aanleren van nieuwe vaardigheden [12](#page=12).
* **Tip:** Effectievere en duurzamere gedragsverandering wordt bereikt wanneer interventies worden afgestemd op de specifieke fase van het individu.
In de contemplatiefase is het belangrijk om de voordelen van verandering te benadrukken en zelfeffectiviteit te vergroten. In de voorbereidingsfase is het formuleren van doelstellingen en het maken van concrete, kleine veranderingen cruciaal voor succes. Voor de actie- en handhavingsfasen is realisme in doelstellingen essentieel [12](#page=12).
Verschillende factoren, zoals gedragscartes, attitudes, resultaatverwachtingen, affectieve kwaliteiten en voor- en nadelen van bepaald gedrag, variëren per fase. De **beslissingsbalans** weegt de voor- en nadelen van gedrag af en speelt een rol in de progressie door de fasen [12](#page=12) [13](#page=13).
##### 2.1.1.3 Het TTM en voorspellers van gedragsverandering
Het TTM is onderzocht op zijn voorspellende waarde voor het succes van interventies. Onderzoek heeft aangetoond dat de doorlopen veranderingsprocessen en de fasen waarin individuen zich bevinden, voorspellend kunnen zijn voor de resultaten van interventies [13](#page=13).
* **Onderzoeksbevindingen:**
* Gedragsveranderingsprocessen en zelfeffectiviteit zijn voorspellers van veranderingssucces [13](#page=13).
* In de handhavingsfase voorspellen specifieke gedragsgerichte en cognitieve processen een grotere effectiviteit [13](#page=13).
* Zelfeffectiviteit bleek geen voorspellende factor voor duurzaamheid of risicovol gedrag in latere fases [13](#page=13).
* Onderzoek door Prochaska en DiClemente suggereert dat interventies die afgestemd zijn op de fase waarin een individu zich bevindt, effectiever zijn [13](#page=13).
* Gedrag in eerdere fasen, zoals voorbereiding of intentie tot verandering, is een belangrijke voorspeller voor pogingen tot gedragsverandering [13](#page=13).
* Het model van Hodgins identificeert vier clusters van individuen op basis van hun gedrag en intentie, met verschillende implicaties voor interventies [13](#page=13) .
Er is discussie over de validiteit van de strikte fasering van het TTM. Sommige onderzoekers stellen dat de continue variabele van bereidheid een beter beeld geeft dan discrete fasen. Desondanks blijft het TTM waardevol vanwege de focus op sociale aspecten, motivatie en de integratie van verschillende veranderingsprocessen [14](#page=14).
* **Tip:** Het TTM biedt een nuttig kader om gedragsverandering te begrijpen en te begeleiden, vooral bij complexe problemen. Het is raadzaam om interventies aan te passen aan de specifieke fase van het individu.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Proximale invloeden | Factoren die direct invloed uitoefenen op gedrag, zoals attitudes, waarden en opvattingen, die vaak het resultaat zijn van persoonlijkheid en sociale omgeving. |
| Distale invloeden | Factoren die indirect invloed uitoefenen op gedrag, zoals sociale eco status, etniciteit en geslacht, die de proximale factoren kunnen beïnvloeden. |
| Demografische invloeden | Kenmerken van een populatie zoals leeftijd, geslacht en etniciteit, die invloed kunnen hebben op gezondheidsgerelateerd gedrag en risicoperceptie. |
| Persoonlijkheid | Een combinatie van consistente kenmerken, trekken en gedragingen die een individu onderscheiden van anderen, vaak onderverdeeld in modellen zoals het driefactorenmodel en het Big Five-model. |
| Driefactorenmodel | Een persoonlijkheidsmodel dat drie brede dimensies onderscheidt: extraversie, neuroticisme en psychoticisme, die deels het gedrag en risicoperceptie kunnen verklaren. |
| Big Five (Vijffactorenmodel) | Een persoonlijkheidsmodel dat vijf primaire dimensies identificeert: openheid voor ervaringen, consciëntieusheid, extraversie, altruïsme (vriendelijkheid) en neuroticisme, die consistent worden bevonden in verschillende culturen en leeftijden. |
| Locus of Control (LoC) | Een psychologisch concept dat verwijst naar de mate waarin individuen geloven dat ze controle hebben over gebeurtenissen in hun leven, verdeeld in interne (zelfsturing) en externe (externe factoren) controle. |
| Zelfeffectiviteit (Self-efficacy) | De overtuiging van een individu in zijn of haar vermogen om specifieke activiteiten succesvol uit te voeren, wat invloed heeft op gedrag en de bereidheid om inspanningen te leveren. |
| Risicoinschatting | Het proces waarbij individuen de waarschijnlijkheid en de mogelijke gevolgen van risicovol gedrag beoordelen, wat sterk kan worden beïnvloed door cognitieve biases zoals optimismebias. |
| Optimismebias (Optimism bias) | Een cognitieve vertekening waarbij individuen de waarschijnlijkheid van negatieve gebeurtenissen voor zichzelf onderschatten en de waarschijnlijkheid van positieve gebeurtenissen overschatten. |
| Sociale leertheorie | Een theorie die stelt dat gedrag wordt aangeleerd door observatie, imitatie en bekrachtiging van anderen in de sociale omgeving, zoals voorgesteld door Albert Bandura. |
| Zelfregulatie | Het proces waarbij individuen hun gedrag sturen en controleren om specifieke doelen te bereiken, wat deels afhankelijk is van aandacht, motivatie en copingstrategieën. |
| Transtheoretisch Model (TTM) | Een model voor gedragsverandering dat verschillende stadia van motivatie onderscheidt, waaronder precontemplatie, contemplatie, voorbereiding, actie en consolidatie, met specifieke interventies per fase. |
| Copingstrategieën | Gedragspatronen die mensen gebruiken om met stressvolle gebeurtenissen om te gaan, variërend van actief probleemoplossen tot vermijding of palliatieve reacties. |
| Cognitieve processen | Mentale activiteiten zoals denken, redeneren, geheugen en probleemoplossing, die een rol spelen bij het vormen van attitudes, risico-inschattingen en besluitvorming. |
| Affectieve processen | Emotionele reacties en gevoelens die verband houden met objecten of situaties, die de attitudes en gedragsintenties van een individu kunnen beïnvloeden. |
| Intentie | De bereidheid om een bepaald gedrag te vertonen, wat een belangrijke voorspeller is van daadwerkelijk gedrag, met name in het kader van gedragsveranderingsmodellen. |