International Relations
Cover
11.+Internationale+Betrekkingen.pptx
Summary
# Definitie en evolutie van internationale betrekkingen
Dit onderwerp verkent de definitie en historische evolutie van internationale betrekkingen, met een focus op de verschuiving van een staatscentrisch perspectief naar een bredere analyse van diverse actoren en de impact van globalisering.
## 1. Wat is "internationale betrekkingen"?
Internationale betrekkingen (IB) omvat de studie van relaties die de grenzen van een politieke gemeenschap en haar rechtspraak overstijgen. Hoewel de interacties tussen samenlevingen al sinds de prehistorie bestaan, gedreven door regionale en tijdelijke belangen, is de intensiteit en schaal ervan aanzienlijk toegenomen vanaf de 16e-17e eeuw.
### 1.1 Historische wortels van internationale interacties
* **Vroege contacten:** Regionale en tijdelijke belangen dreven contacten tussen prehistorische en antieke samenlevingen. De ontdekking en handel in brons leidde tot omvangrijke maatschappelijke, economische en religieuze vernieuwingen, met grootschalige handelsnetwerken en migratie.
* **Oude denkers:**
* **Sun Tzu (China, 544-496 v.Chr.):** Zijn werk "De Kunst van het Oorlogvoeren" is een van de oudste geschriften over militaire strategie en benadrukt het belang van de staat en nationale veiligheid boven moraliteit.
* **Kautilya (India, 375-283 v.Chr.):** "De Wetenschap van het Materieel voordeel" behandelt economie, staatkunde en buitenlands beleid, met de principes dat de sterkste regeert en diplomatie enkel een middel is wanneer dominantie niet haalbaar is.
### 1.2 De opkomst van de natiestaat en soevereiniteit
Vanaf de 16e-17e eeuw nam de frequentie en schaal van grensoverschrijdende relaties toe, wat leidde tot de ontwikkeling van het concept van 'externe soevereiniteit'.
* **Interne soevereiniteit:** Het bestaan van een centraal gezag dat legitiem kan handelen binnen het grondgebied van een staat.
* **Externe soevereiniteit:** Wederzijdse erkenning door staten van de onschendbaarheid van hun territorium en het recht om dit autonoom te besturen.
* **De staat als autonome entiteit:** De staat wordt gezien als een autonome, afgebakende entiteit die handelt op basis van nationale belangen.
### 1.3 De Vrede van Westfalen (1648)
Deze vredesonderhandeling markeerde een cruciaal moment na de Dertigjarige en Tachtigjarige Oorlog. Het impliceerde de erkenning van het belang van interne en externe soevereiniteit, de natiestaat als erkende entiteit, en legde de basis voor het internationaal recht.
### 1.4 De term "internationale betrekkingen"
* **Jeremy Bentham (1789):** Introduceerde de term "internationaal" om de relaties tussen naties of staten te beschrijven, met een nadruk op interstatelijke relaties.
* **Specialisatie na WOII:** Na de Tweede Wereldoorlog specialiseerde de politicologie zich, wat leidde tot de ontwikkeling van IB als een aparte subdiscipline met tal van gespecialiseerde tijdschriften en denktanks.
### 1.5 De evolutie van de focus in IB
* **Historisch staatscentrisch:** Traditioneel lag de focus sterk op staten en hun belangen.
* **Toenemende aandacht voor niet-gouvernementele actoren:** Door globalisering is er een groeiende aandacht voor niet-gouvernementele actoren zoals multinationals, banken, internationale non-gouvernementele organisaties (INGO's) en academische instellingen.
* **Nieuwe terminologie:** Sommige wetenschappers verkiezen termen als "globale studies" of "transnationale studies", maar "internationale betrekkingen" blijft dominant.
* **IB als alles met impact buiten de grenzen:** IB wordt beschouwd als alles wat impact heeft op het bestuur van een politieke gemeenschap, maar de grenzen daarvan overstijgt.
### 1.6 Globalisering en de "krimpende wereld"
* **Definitie van globalisering:** Een sterke toename van de interdependentie tussen regio's, continenten en landen, voortkomend uit toenemende grensoverschrijdende communicatie, handels- en kapitaalstromen, gekoppeld aan een bewustzijn van een 'kleiner wordende wereld'.
* **"Tijd-ruimtecompressie":** De reductie in de tijd die nodig is voor informatie of objecten om een andere plaats te bereiken, mede door technologische vooruitgang.
* **Bezorgdheden en opportuniteiten van globalisering:**
* **Bezorgdheden:** Export van culturele producten, ontwikkeling van een gestandaardiseerde cultuur, toenemende macht van multinationale ondernemingen, verplaatsing van productie naar lagere loonlanden, en de vraag naar controle over internationale instellingen. Dit leidde tot de opkomst van Alter-Globalisation/Anti-Globalisation Bewegingen (bv. de "Battle of Seattle" in 1999).
* **Opportuniteiten:** Collectieve aanpak van globale problemen (klimaat, vluchtelingen), en de mogelijkheid om druk uit te oefenen op landen voor progressief beleid (bv. EU-toetreding).
## 2. Anarchie en de internationale orde
Een centraal concept in de analyse van internationale betrekkingen is **anarchie**, wat de afwezigheid van een legitieme, hogere autoriteit of wereldregering betekent die het internationale systeem stuurt.
### 2.1 Anarchie in internationale betrekkingen
* **Definitie:** Afwezigheid van een wereldheerser. Internationale instellingen hebben geen inherente autoriteit; hun legitimiteit en effectiviteit zijn afhankelijk van de instemming en naleving door staten.
* **Soevereiniteit primeert:** De gelijke en onafhankelijke soevereiniteit van staten is primair, en internationale verdragen zijn afhankelijk van nationale ratificatie.
### 2.2 Verschil tussen nationale en internationale politiek
* **Nationale context:** Burgers wenden zich bij dreiging tot een hogere autoriteit (de staat), die fungeert als arbiter in conflicten. Het rechtssysteem beschermt burgers tegen de staat en heeft een afschrikkend effect.
* **Internationale context:** Staten kunnen zich slechts beperkt tot hogere autoriteiten wenden. Er zijn internationale regimes (formele en informele regels), maar staten kunnen reserves inroepen, wat resulteert in een "lappendeken" van internationaal recht op maat van nationale belangen. Er zijn minder garanties voor naleving of afdoende compensatie.
* **Kenneth Waltz:** De afwezigheid van een wereldregering is het onderscheidende kenmerk van internationale politiek, niet zozeer het gebruik van geweld, maar de verschillende organisatiemodi om ermee om te gaan.
### 2.3 Hedley Bull en de "anarchische samenleving"
Hedley Bull betoogde dat, ondanks anarchie, internationale stabiliteit mogelijk is door de vorming van een "virtuous cycle":
1. **Patronen uit statenpraktijk:** Veelvuldige en herhaalde interacties leiden tot patronen in het gedrag van staten, wat voorspelbaarheid creëert.
2. **Internationale gemeenschap:** Deze patronen worden versterkt door een internationale gemeenschap die gedeelde overtuigingen en praktijken ontwikkelt, waardoor de kosten van non-compliance toenemen.
## 3. Belangrijke theorieën in internationale betrekkingen
De studie van internationale betrekkingen wordt gedomineerd door twee hoofdparadigma's: idealisme en realisme.
### 3.1 Idealisme
* **Centraal argument:** Staten moeten en kunnen handelen volgens morele principes en juridische normen.
* **Context:** Ontstaan als reactie op de gruwelen van WOI en WOII, met de oprichting van de Volkenbond en de Verenigde Naties.
* **Mensbeeld:** Geloof in een positief/utilitaristisch mensbeeld en de redelijkheid van actoren, wat de capaciteit voor compromissen benadrukt.
* **Nadruk op horizontale relaties:** Staten streven naar relatieve voordelen van samenwerking.
* **Wortels:** Ingebed in het liberaal gedachtegoed.
#### 3.1.1 Kernconcepten en voorbeelden van idealisme
* **Rechtvaardige oorlogstheorie:** Ontwikkeld door Thomas van Aquino, stelt dat oorlog legitiem kan zijn onder strikte voorwaarden (verdediging, door rechtmatige heersers, met de juiste morele intenties, kans op succes, proportionaliteit, laatste redmiddel). Dit is een positie tussen bellicisme en pacifisme.
* **Democratische vrede:** Immanuel Kant stelde dat democratieën minder geneigd zijn tot oorlog voeren, mede door respect voor rechtsregels en de kracht van publieke opinie. Hoewel dit onderwerp van wetenschappelijk debat is, benadrukt het belang van economische integratie en wederzijds begrip.
* **Volkenbond en Verenigde Naties:** Woodrow Wilson's visie op een "algemene Volkenbond" en het Handvest van de VN (art. 2§3-4) weerspiegelen de idealistische grondbeginselen.
* **Gereedschap van idealisme:**
* **Soft powers:** Economische en militaire sancties, vrijhandel, militaire ontwapening.
* **Multilateralisme:** Collectief nastreven van gezamenlijke doelen, wederzijdse consultatie.
* **Internationale instellingen:** Grotere acceptatie van supranationale autoriteiten, internationale arbitrage van conflicten.
* **Mensenrechten:** Bescherming van mensenrechten via internationale verdragen en instellingen zoals het Internationaal Strafhof en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
* **Internationale instellingen:**
* **Verenigde Naties (VN):** Met de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad (met vetorecht voor de permanente leden), fungeert als een platform voor samenwerking en soft power, ondanks hervormingsuitdagingen.
### 3.2 Realisme
* **Centraal argument:** Staten moeten en zullen handelen volgens hun nationale eigenbelangen.
* **Context:** Een reactie op het falen van de Volkenbond en de realiteit van internationale conflicten. Leunt aan bij Thomas Hobbes' "Leviathan".
* **Mensbeeld:** Pessimistisch mensbeeld; de internationale gemeenschap is een "self-help" systeem gekenmerkt door anarchie en onvermijdelijk conflict.
* **Nadruk op hiërarchische en verticale relaties:** Stabiliteit wordt bereikt door dominantie en machtsbalans.
* **Handelen gebaseerd op 'relatieve macht':** Staten worden ingedeeld naar hun machtspositie.
#### 3.2.1 Kernconcepten en voorbeelden van realisme
* **Thomas Hobbes (16e-17e eeuw):** Beschreef de "natuurtoestand" als "ieder tegen allen" en pleitte voor een sociaal contract op nationaal niveau om orde te creëren. Internationaal niveau kenmerkt zich door anarchie.
* **Thucydides (460-400 v.Chr.):** In "Geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog" (De Melische Dialoog) wordt gesteld dat recht enkel een kwestie is tussen gelijken in macht: "de sterken doen wat ze kunnen en de zwakken lijden wat ze moeten." Dit illustreert het internationale "self-help" systeem en de nadruk op harde macht.
* **Niccolo Machiavelli (1469-1527):** Koppelde politiek los van moraliteit in "Il Principe", en benadrukte het belang van "virtu" (kunde) om doelen te bereiken, zelfs met "vuile handen". Het doel heiligt de middelen.
* **Carl von Clausewitz (1780-1831):** Beschouwde oorlog als een voortzetting van politiek met andere middelen en een legitiem instrument voor nationale belangen en veiligheid. Hij bekritiseerde de proportionaliteitsleer van de rechtvaardige oorlog.
#### 3.2.2 Uitgangspunten van realisme
* **Nationale eigenbelangen:** Staten handelen primair vanuit hun eigenbelang.
* **Anarchie en conflict:** De internationale gemeenschap is anarchisch en conflict is onvermijdelijk.
* **Dominante staten:** Staten zijn de dominante actoren en de enigen die voldoende gewicht hebben om het systeem te beïnvloeden.
* **Rationele en unitaire actoren:** Staten worden beschouwd als rationele, onverdeelde eenheden die kosten-batenanalyses maken.
* **Relatieve macht:** Machtsbalans en dominantie, in plaats van gelijkheid, zorgen voor internationale stabiliteit.
* **Oorlog als instrument:** Oorlog kan een legitiem middel zijn om een machtsbalans te realiseren.
#### 3.2.3 Praktische invulling van realisme
* **Hard powers:** Gebruik van militaire en economische macht als legitieme politieke instrumenten.
* **Unilateralisme:** Het recht om eigen koers te varen en strategieën uit te stippelen ter promotie van nationale belangen.
* **Nationale soevereiniteit:** Nadruk op het uitgangspunt van nationale soevereiniteit.
* **Intergouvernementele samenwerking:** Voorkeur voor samenwerking tussen regeringen en weerstand tegen supranationale instellingen.
### 3.3 Kritiek op het realisme
* **Beschrijvend, niet normatief:** Realisme wordt soms gezien als louter een beschrijving van de realiteit (Realpolitik), maar kan ook gebruikt worden om unilateraal handelen te rechtvaardigen.
* **Veiligheidsdilemma:** Idealisten waarschuwen dat staten die hun veiligheid willen vergroten door militaire machtsuitbreiding, juist een groter onveiligheidsgevoel bij andere staten kunnen veroorzaken, leidend tot wederzijdse bewapening en escalatie.
* **Prisoner's dilemma:** Dit gedachte-experiment illustreert hoe individuele rationaliteit (verraad) kan leiden tot een suboptimale uitkomst voor het collectief (beiden langer gevangen). Realisten zien dit als bewijs tegen demilitarisering. Idealisten wijzen erop dat dit model de mogelijkheid tot leren en langdurige interacties miskent.
### 3.4 Vergelijking: Idealisme versus Realisme
| Kenmerk | Idealisme | Realisme |
| :--------------------------- | :----------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------- |
| **Sturen van buitenlands handelen** | Recht op initiatief, multilateralisme, bescherming mensenrechten | Unilateralisme, nationale soevereiniteit, eigenbelang |
| **Methode van besluitvorming** | Supranationaal bestuur (hogere autoriteit, gedeelde soevereiniteit) | Intergouvernementeel bestuur (soevereine onafhankelijkheid, consensus, veto) |
| **Focus** | Collectieve doelen, vrede, samenwerking | Nationale belangen, machtsbalans, conflict |
| **Instrumenten** | Soft powers, diplomatie, internationale recht | Hard powers, militaire kracht, economische druk |
| **Mensbeeld** | Positief, redelijk, capabel tot compromis | Pessimistisch, egoïstisch, gericht op eigenbelang |
| **Internationale orde** | Anarchische samenleving met potentieel voor orde | Anarchisch "self-help" systeem, inherent conflict |
---
# Anarchie en de internationale orde
Internationale betrekkingen worden fundamenteel gekenmerkt door anarchie, de afwezigheid van een wereldregering die autoriteit kan afdwingen.
### 2.1 Het concept anarchie in de internationale politiek
Anarchie in de internationale betrekkingen betekent de afwezigheid van een centrale, legitieme autoriteit of wereldregering die het internationale systeem kan aansturen. In tegenstelling tot de nationale politiek, waar burgers zich bij dreiging kunnen wenden tot een hogere autoriteit en een staat kan optreden als arbiter in conflicten, is dit op internationaal niveau sterk beperkt. Internationale instellingen bestaan, maar hun autoriteit is afhankelijk van de instemming en naleving door staten. Staten behouden hun soevereiniteit en kunnen zich beperkt beroepen op hogere autoriteiten; er zijn geen garanties voor naleving van recht of adequate compensatie.
Kenneth Waltz benadrukt dat het verschil tussen nationale en internationale politiek niet zozeer in het gebruik van geweld ligt, maar in de verschillende organisatievormen om hiermee om te gaan.
#### 2.1.1 Thomas Hobbes en de natuurtoestand
Thomas Hobbes beschreef in zijn werk *Leviathan* een pessimistisch mensbeeld, waarbij de "natuurtoestand" wordt gekenmerkt door een "oorlog van allen tegen allen". Op nationaal niveau wordt dit ondervangen door een sociaal contract, waarbij burgers vrijheid inperken in ruil voor orde en bescherming door een soevereine macht. Op internationaal niveau heerst echter anarchie. Hobbes zag dominantie (politiek, militair, economisch) als het tegengif voor de natuurtoestand, en containment (het beperken van de macht van andere staten) als een middel voor stabiliteit.
#### 2.1.2 Hedley Bull en de anarchistische gemeenschap
Hedley Bull introduceerde in *The Anarchical Society* het idee dat internationale stabiliteit mogelijk is ondanks anarchie. Hij stelt dat een "virtuous cycle" kan ontstaan:
1. Veelvuldige en herhaalde interacties tussen staten leiden tot patronen in statenpraktijken, wat voorspelbaarheid creëert.
2. Hieruit ontstaat een internationale gemeenschap die, op haar beurt, de statenpraktijk vormgeeft op basis van gedeelde overtuigingen.
Deze gemeenschappelijke praktijken en overtuigingen verhogen de kosten van non-compliance en dragen zo bij aan internationale stabiliteit. Dit staat tegenover de natuurtoestand van Hobbes.
> **Tip:** Let op het onderscheid tussen 'anarchisch' (zonder heerser, kenmerk van het internationale systeem) en 'anarchistisch' (een ideologische stroming die een staatloze samenleving nastreeft).
### 2.2 Internationale politiek versus nationale politiek
De kern van het verschil tussen internationale en nationale politiek ligt, volgens Kenneth Waltz, niet in de frequentie van geweld, maar in de organisatievormen om hiermee om te gaan.
* **Nationale context:** Bij dreiging wenden burgers zich tot een hogere autoriteit; de staat fungeert als arbiter. Het rechtssysteem beschermt burgers tegen de staat en heeft een afschrikkend effect.
* **Internationale context:** Staten kunnen zich beperkt beroepen op hogere autoriteiten. Hoewel er internationale regimes zijn (formele en informele regels van samenwerking zoals internationaal recht), kunnen staten hier reserves tegen inroepen. Dit resulteert in een 'lappendeken' van internationaal recht, aangepast aan nationale belangen. Er is geen gegarandeerde naleving van recht of adequate compensatie.
> **Voorbeeld:** De Russische terugtrekking uit de ondertekening van het statuut van het Internationaal Strafhof wordt gezien als een illustratie van hoe staten zich kunnen onttrekken aan internationale rechtsregels wanneer dit hun nationale belangen dient, ondanks de anarchistische internationale context.
### 2.3 De rol van anarchie bij verschillende theorieën
De consensus tussen idealisten en realisten is dat anarchie een centraal concept is dat de internationale betrekkingen stuurt. Echter, de interpretatie en de gevolgen van deze anarchie verschillen sterk per theorie.
#### 2.3.1 Idealisme en de anarchistische samenleving
Idealisme stelt dat staten zich moeten en kunnen richten naar morele principes en juridische normen. Dit geloof is mede voortgekomen uit de ervaringen van Wereldoorlog I en II, wat leidde tot de oprichting van de Volkenbond en later de Verenigde Naties.
Het idealisme gelooft in de mogelijkheid van een "anarchische samenleving" (in de zin van Hedley Bull) en kent een positief mensbeeld toe, waarbij redelijkheid en de capaciteit tot compromis centraal staan. De nadruk ligt op horizontale relaties tussen staten die relatieve voordelen van samenwerking nastreven. Dit gedachtegoed is ingebed in het liberalisme.
> **Tip:** De idealistische visie op anarchie impliceert niet het ontbreken van regels, maar het ontbreken van een centrale afdwingende macht. Internationale samenwerking en recht kunnen stabiliteit brengen.
Idealisme bepleit geen absoluut pacifisme, maar legt de nadruk op *soft powers* zoals economische sancties, ontwapening en multilaterale samenwerking. Humanitaire interventies en de bescherming van mensenrechten, zoals vastgelegd in internationale verdragen en afgedwongen door instellingen als het Internationaal Strafhof, zijn belangrijke uitingen van dit gedachtegoed.
#### 2.3.2 Realisme en het "self-help" systeem
Realisme stelt dat staten primair en noodzakelijkerwijs handelen volgens hun nationale eigenbelangen. Dit perspectief leunt sterk op het idee van een "internationaal zelfhulp systeem" (self-help system), waar stabiliteit enkel gegarandeerd kan worden door dominantie en containment, zoals beschreven door Thomas Hobbes.
Het realisme benadrukt hiërarchische en verticale relaties en ziet machtsbalans en dominantie, in plaats van gelijkheid, als bron van internationale stabiliteit. Staten worden gezien als rationele, solitaire actoren die handelen op basis van hun "relatieve macht". Oorlog wordt beschouwd als een legitiem instrument om machtsbalans te realiseren of te bewaren.
> **Voorbeeld:** De Melische dialoog uit Thucydides' geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog illustreert het realistische principe dat recht op internationaal niveau slechts een kwestie is tussen gelijken in macht, waarbij de sterken doen wat ze kunnen en de zwakken lijden wat ze moeten.
Realisten zien anarchie als een context waarin conflict onvermijdelijk is en staten op zichzelf aangewezen zijn voor hun veiligheid. Praktische invullingen omvatten het gebruik van *hard powers*, unilateralisme, en een voorkeur voor intergouvernementele samenwerking boven supranationale structuren.
### 2.4 Kritiek en spanningen tussen idealisme en realisme
Beide theorieën worden bekritiseerd. Het realisme wordt verweten slechts een beschrijving van de werkelijkheid te geven (realpolitik), maar kan ook worden gebruikt om unilateraal handelen te rechtvaardigen. Idealisten waarschuwen voor het veiligheidsdilemma: de pogingen van staten om hun eigen veiligheid te vergroten door militaire machtsuitbreiding, kunnen juist leiden tot meer onveiligheid en escalatie bij andere staten.
Het verschil tussen de twee theorieën komt ook tot uiting in hun benadering van besluitvorming:
* **Realisme:** Pleit voor intergouvernementeel bestuur, gebaseerd op respect voor de soevereine onafhankelijkheid van staten, met consensusbesluitvorming waarbij elke staat een veto kan hebben.
* **Idealisme:** Staat meer open voor supranationaal bestuur, waarbij een hogere autoriteit haar wil aan natiestaten kan opleggen, met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid.
Dit verschil is ook zichtbaar in de opvattingen over het recht op initiatief voor buitenlands handelen: realisme promoot unilateralisme, terwijl idealisme multilateralisme en collectief optreden na overleg bevordert.
---
# Theorieën van idealisme en realisme in internationale betrekkingen
Dit onderwerp vergelijkt en contrasteert de kernargumenten, historische wortels en praktische invullingen van het idealisme en realisme, twee dominante theorieën binnen internationale betrekkingen, inclusief hun perspectieven op oorlog, soevereiniteit en samenwerking.
### 3.1 Idealisme
Centraal in het idealisme staat het argument dat staten zowel *moeten* als *kunnen* handelen volgens morele principes en juridische normen. Deze stroming werd mede gevormd door de ervaringen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog, wat leidde tot de oprichting van de Volkenbond en de Verenigde Naties. Idealisten geloven in de mogelijkheid van een "anarchische samenleving" waarbij staten, ondanks de afwezigheid van een wereldregering, samenwerking kunnen nastreven.
#### 3.1.1 Kernkenmerken en historische wortels
* **Mensbeeld en redelijkheid:** Idealisten hanteren vaak een positief of utilitaristisch mensbeeld, waarbij ze geloven in de redelijkheid van actoren en hun capaciteit om compromissen te sluiten. Dit leidt tot een focus op horizontale relaties tussen staten die relatieve voordelen van samenwerking nastreven, ingebed in liberaal gedachtegoed.
* **Vroege invloeden:**
* **Thomas van Aquino (1225-1274):** Zijn principes van een "rechtvaardige oorlog" bieden een kader om, ondanks de principiële veroordeling van geweld, oorlog onder specifieke voorwaarden als moreel gerechtvaardigd te beschouwen. Deze voorwaarden omvatten: verdediging, leiding door rechtmatige heersers, juiste morele intenties, kans op succes, proportionaliteit van geweld en het gebruik als laatste redmiddel. Dit plaatst het ideaalisme tussen bellicisme en pacifisme in.
* **Immanuel Kant (1724-1804):** Zijn theorie van democratische vrede stelt dat democratieën minder geneigd zijn oorlog te voeren vanwege respect voor rechtsregels en de kracht van publieke opinie, wat leidt tot meer terughoudendheid bij het aangaan van conflicten. Wetenschappelijk debat bestaat echter over de causaliteit en de precieze aard van dit verband. Vrijhandel wordt gezien als een bevorderaar van vrede en wederzijds begrip.
#### 3.1.2 Praktische invulling in internationale betrekkingen
* **Internationale samenwerking en instituties:** Idealisten benadrukken het belang van "soft powers" zoals economische en militaire sancties, en pleiten voor de oprichting van internationale organisaties om collectieve problemen aan te pakken en normen te handhaven.
* **Woodrow Wilson en de Volkenbond (1920-1946):** Oprichting van een internationale organisatie om staten wederzijdse garanties te bieden voor hun politieke onafhankelijkheid en territoriale integriteit. Wilson hoopte hiermee de "jungle" van internationale politiek om te vormen tot een "dierentuin".
* **Verenigde Naties (VN):** Het Handvest van de VN ontleent basisbeginselen aan de historische wortels van het idealisme. De VN omvat de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. Hoewel de Veiligheidsraad met haar permanente leden en vetorecht tot patstellingen kan leiden, heeft de VN ook een sterke humanitaire impact via gespecialiseerde organisaties.
* **Rechten en interventies:**
* **Menselijke Rechten:** Idealisten pleiten voor de universele afdwingbaarheid van mensenrechten, wat resulteerde in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950) en de oprichting van internationale rechtbanken zoals het Internationaal Strafhof (ICC) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
* **Humanitaire Interventies:** De politieke bereidheid om in de jaren '90 militaire interventies uit te voeren in Somalië, Bosnië en Kosovo onderstreept de idealistische visie op de afdwingbaarheid van mensenrechten.
* **Drijfveren en methoden:**
* **Drijfveer:** Niet relatieve macht ten opzichte van andere staten, maar relatief voordeel ten opzichte van het verleden is de drijfveer. Wederzijds voordeel, zoals in handel, creëert ruimte voor samenwerking.
* **Methoden:** Klemtoon op soft powers, vrijhandel, militaire ontwapening, multilateralisme (collectief nastreven van gezamenlijke doelen), internationale arbitrage van conflicten, en bescherming van mensenrechten.
* **Besluitvorming:** Idealisten staan meer open voor supranationaal bestuur, waarbij een "hogere autoriteit" haar wil aan natiestaten kan opleggen, met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid (bv. internationale federaties, gedeelde soevereiniteit).
### 3.2 Realisme
Het kernargument van het realisme is dat staten (moeten) handelen volgens hun nationale eigenbelangen. Deze stroming gelooft in een "internationaal zelf-help systeem" en is kritisch ten opzichte van het idealisme. Stabiliteit kan volgens realisten enkel worden gegarandeerd door dominantie en containment van macht.
#### 3.2.1 Kernkenmerken en historische wortels
* **Mensbeeld en anarchie:** Realisten hebben een pessimistisch mensbeeld en zien de internationale gemeenschap als gekenmerkt door anarchie en onvermijdelijk conflict. Dit leidt tot een focus op hiërarchische en verticale relaties.
* **Vroege invloeden:**
* **Thomas Hobbes (16e-17e eeuw):** In zijn werk "Leviathan" beschrijft Hobbes een "natuurtoestand" van allen tegen allen. Op nationaal niveau wordt dit voorkomen door een sociaal contract; internationaal blijft de anarchie bestaan. Dominantie, politiek, militair of economisch, is het tegengif voor de natuurtoestand. Containment, het beperken van de macht van andere staten, draagt bij aan stabiliteit.
* **Thucydides (460-400 v.Chr.):** In zijn "Geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog" en specifiek "De Melische Dialoog" wordt de internationale politiek beschreven als een "self-help" systeem waar machtsverhoudingen centraal staan ("wat ons betreft, zullen wij u niet lastigvallen met schijnheilige beweringen... U weet immers net zo goed als wij dat recht, zoals de wereld nu eenmaal is, alleen een kwestie is tussen gelijken in macht, terwijl de sterken doen wat ze kunnen en de zwakken lijden wat ze moeten."). De focus ligt op "hard powers" en onverholen machtsargumenten.
* **Niccolo Machiavelli (1469-1527):** In "Il Principe" scheidt Machiavelli moraal en politiek. Een goede heerser beschikt over "virtu", de kunde om situaties in te schatten en doelen te realiseren, waarbij het doel de middelen heiligt ("dirty hands"). Hij meent dat een heerser moet leren "niet goed te zijn" wanneer de omstandigheden dit vereisen.
* **Carl von Clausewitz (1780-1831):** Als militair strateeg bekritiseerde hij de proportionaliteitsleer van de "rechtvaardige oorlog". Oorlog is voor hem geen moreel verwerpelijke daad, maar een middel om een doel (nationale belangen en veiligheid) te bereiken. "Oorlog is de voortzetting van politiek met andere middelen." Hamvraag is hoe een oorlog gewonnen wordt.
#### 3.2.2 Praktische invulling in internationale betrekkingen
* **Kernprincipes:**
* Staten handelen volgens hun nationale eigenbelangen.
* Conflict is onvermijdelijk in een anarchistisch systeem.
* Staten zijn de dominante en rationele, unitaire actoren die handelen op basis van kosten-batenanalyses.
* Statelijk handelen wordt ingegeven door "relatieve macht"; niet gelijkheid, maar machtsbalans of dominantie brengt internationale stabiliteit.
* Oorlog is een legitiem instrument om balans te realiseren.
* **Drijfveren en methoden:**
* **Drijfveer:** Staten handelen op basis van hun relatieve macht. Onderscheid tussen kleine, middelgrote en grootmachten is cruciaal.
* **Methoden:** "Hard powers" zijn legitieme instrumenten van politiek. Unilateralisme wordt geprefereerd, waarbij staten het recht hebben hun eigen koers te varen ter promotie van nationale belangen.
* **Samenwerking:** Klemtoon op intergouvernementele samenwerking en verzet tegen supranationale instellingen.
* **Besluitvorming:** Realisten pleiten voor intergouvernementeel bestuur, gebaseerd op respect voor de soevereine onafhankelijkheid van staten. Consensusbesluitvorming, waarbij elke staat een vetorecht heeft, is de vorm (bv. verdragen, allianties, confederaties).
### 3.3 Idealisme versus realisme: een vergelijking
De twee theorieën verschillen fundamenteel in hun benadering van internationale betrekkingen:
* **Soevereiniteit en handelingsinitiatief:** Realisme promoot een unilaterale opvatting van internationale relaties, met het recht op initiatief voor buitenlands handelen gebaseerd op nationale soevereiniteit. Idealisme, met zijn gehechtheid aan vrede en bescherming van mensenrechten, promoot een multilaterale opvatting. De Verenigde Staten met hun machtspositie neigen naar eenzijdige maatregelen, terwijl Europese landen een traditie van multilateralisme kennen.
* **Methode van besluitvorming:** Realisme pleit voor intergouvernementeel bestuur gebaseerd op soevereine onafhankelijkheid en consensusbesluitvorming. Idealisme staat meer open voor supranationaal bestuur, waarbij een hogere autoriteit haar wil kan opleggen met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid.
#### 3.3.1 Kritiek op het realisme
* **Beschrijving versus normativiteit:** Critici stellen dat realisme slechts een beschrijving is van "de realiteit" (realpolitik), maar dat de gekozen lens en belichte feiten kunnen leiden tot een andere conclusie. Realisme draagt ook een normatief karakter in zich en kan gebruikt worden om unilateraal handelen van staten te rechtvaardigen.
* **Veiligheidsdilemma:** Idealisten waarschuwen voor het veiligheidsdilemma: wanneer staten hun veiligheid nastreven door militaire machtsuitbreiding, kan dit leiden tot verhoogde onveiligheid bij andere staten, met wederzijdse bewapening en escalatie als gevolg.
* **Prisoner's Dilemma:** Realisten gebruiken het gevangenendilemma om de waarschijnlijkheid van "dubbel verraad" in internationale betrekkingen te illustreren, wat een pleidooi is tegen demilitarisering. Idealisten bekritiseren dit door te wijzen op de beperking van het dilemma tot één geïsoleerd evenement en het negeren van de mogelijkheid tot leren en langdurige internationale interacties.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat "anarchisch" (afwezigheid van een heerser) en "anarchistisch" (een politieke ideologie) twee verschillende concepten zijn. Hedley Bull spreekt van een "anarchische samenleving", niet een "anarchistische samenleving".
> **Tip:** Houd bij de analyse van de democratische vrede van Kant rekening met de complexiteit en het wetenschappelijke debat over de causaliteit en de mogelijke wederzijdse beïnvloeding tussen democratie, vrijhandel en vrede. Leg niet te snel rechtstreekse verbanden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Internationale Betrekkingen (IB) | De politiek-wetenschappelijke studie van de relaties tussen staten en andere actoren op het internationale toneel, die de grenzen van politieke gemeenschappen en hun rechtspraak overstijgt. |
| Anarchie (internationale politiek) | De afwezigheid van een legitieme autoriteit of wereldregering die het internationale systeem aanstuurt, waarbij de soevereiniteit van staten primeert en internationale instellingen hun legitimiteit ontlenen aan de instemming van staten. |
| Soevereiniteit | Een staat heeft interne soevereiniteit wanneer er een centrum van autoriteit is dat legitiem kan handelen binnen zijn territorium, en externe soevereiniteit wanneer staten wederzijds de onschendbaarheid van hun territorium erkennen en het recht om dit autonoom te besturen. |
| Vrede van Westfalen (1648) | Een reeks vredesverdragen die het einde markeerden van de Dertigjarige en Tachtigjarige Oorlog, en die de basis legden voor internationaal recht door de erkenning van de interne en externe soevereiniteit van staten en de natiestaat als erkende entiteit. |
| Globalisering | Een proces van toenemende interdependentie tussen regio's, continenten en landen als gevolg van een toename van grensoverschrijdende communicatie, handels- en kapitaalstromen, gekoppeld aan het expliciete bewustzijn van deze trend naar een 'kleiner wordende wereld'. |
| Idealisme (IB) | Een theorie binnen internationale betrekkingen die stelt dat staten moeten en kunnen handelen volgens morele principes en juridische normen, met een nadruk op samenwerking, relatieve voordelen en de mogelijkheid om conflicten af te wenden door middel van soft powers en internationale instellingen. |
| Realisme (IB) | Een theorie binnen internationale betrekkingen die stelt dat staten primair handelen vanuit hun nationale eigenbelangen, gedreven door de zoektocht naar relatieve macht in een anarchistisch internationaal systeem, waarbij hard powers en eigenrichting als legitieme instrumenten worden gezien. |
| Soft powers | Middelen van internationale beïnvloeding die gebaseerd zijn op aantrekkingskracht en overtuiging, zoals economische sancties, diplomatie, culturele export en humanitaire hulp, in tegenstelling tot militaire dwang. |
| Hard powers | Middelen van internationale beïnvloeding die gebaseerd zijn op dwang en militaire of economische macht, zoals militaire dreiging, invasie of economische blokkades. |
| Multilateralisme | Een benadering van internationale betrekkingen die de voorkeur geeft aan collectieve actie, gezamenlijke doelen nastreven en wederzijdse consultatie tussen staten, vaak binnen internationale organisaties. |
| Unilateralisme | Een benadering van internationale betrekkingen waarbij een staat de nadruk legt op het recht om zijn eigen koers te varen en strategieën uit te stippelen ter promotie van nationale belangen, zonder noodzakelijkerwijs overleg of instemming van andere staten te zoeken. |
| Intergouvernementeel | Een vorm van samenwerking tussen staten waarbij soevereiniteit bij de nationale regeringen blijft liggen en besluitvorming vaak consensus vereist, zoals bij verdragen en allianties. |
| Supranationaal | Een vorm van bestuur waarbij een hogere autoriteit boven de nationale staten staat en haar wil aan de lidstaten kan opleggen, vaak gebaseerd op gekwalificeerde meerderheid in besluitvorming, zoals in internationale federaties. |
| Veiligheidsdilemma | Een situatie waarin de pogingen van staten om hun eigen veiligheid te vergroten door middel van militaire machtsuitbreiding, onbedoeld de onveiligheid van andere staten vergroten, wat kan leiden tot een wapenwedloop en escalatie. |
| Prisoner's dilemma | Een gedachteoefening in besluitvormingsprocessen waarbij twee individuen die hun eigenbelang nastreven, een suboptimale uitkomst voor beiden of de collectiviteit produceren, wat de spanning tussen individuele rationaliteit en collectieve rationaliteit illustreert. |
Cover
11.+Internationale+Betrekkingen.pptx
Summary
# Wat zijn internationale betrekkingen?
Dit onderwerp verkent de definitie en historische wortels van internationale betrekkingen, inclusief de opkomst van de natiestaat en de impact van globalisering.
## 1. Wat is “internationale betrekkingen”?
Internationale betrekkingen (IB) omvatten alle interacties die de grenzen van een politieke gemeenschap en haar rechtsspraak overstijgen. Hoewel het vakgebied historisch gezien een sterke staat-centrische traditie had, heeft de opkomst van globalisering geleid tot een toenemende aandacht voor niet-gouvernementele actoren zoals multinationals, banken en internationale non-gouvernementele organisaties (INGO's).
### 1.1 Historische wortels
Contacten tussen samenlevingen bestaan al sinds de prehistorie, maar bleven lange tijd beperkt en regionaal gedreven. De ontdekking van brons leidde tot technologische vernieuwingen en een toename van handelsnetwerken, migratie en intensievere contacten op grotere schaal. Oude denkers zoals Sun Tzu in China (ongeveer 500 v.Chr.) en Kautilya in India (ongeveer 350 v.Chr.) schreven al over militaire strategie, economie, buitenlands beleid en de machtsverhoudingen tussen staten.
Vanaf de 16e en 17e eeuw intensiveerden de contacten tussen staten, wat leidde tot een ontwikkeling van de notie van 'externe soevereiniteit'. Dit houdt in dat staten elkaars territorium en het recht om dit autonoom te besturen wederzijds erkennen. De Vrede van Westfalen in 1648 wordt gezien als een belangrijke mijlpaal, die de basis legde voor internationaal recht en de erkenning van de natiestaat als een autonome entiteit met eigen nationale belangen.
In 1789 introduceerde Jeremy Bentham de term "internationaal" om de relaties tussen naties of staten te benoemen. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde politicologie zich als een gespecialiseerde discipline, waaronder ook internationale betrekkingen.
### 1.2 De impact van globalisering
Globalisering wordt gedefinieerd als een wijziging in onze sociale geografie, gekenmerkt door een sterke toename van de interdependentie tussen regio's, continenten en landen. Dit wordt gedreven door de toename van grensoverschrijdende communicatie, handels- en kapitaalstromen, en een bewustzijn van een 'kleiner wordende wereld'. Dit fenomeen, ook wel het "shrinking world" effect genoemd, wordt versterkt door technologische vooruitgang.
De intensivering van globalisering sinds de jaren negentig brengt zowel bezorgdheden als opportuniteiten met zich mee:
* **Bezorgdheden:** Export van culturele producten, ontwikkeling van een geüniformeerde cultuur, de dominante rol van internationale organisaties en markt-kapitalisme, staten die speelbal worden van multinationale ondernemingen, en de verplaatsing van productie naar lagelonenlanden. Ook wordt de democratische en maatschappelijke controle over internationale instellingen in twijfel getrokken, wat leidde tot de opkomst van alter-globaliserings- en anti-globaliseringsbewegingen.
* **Opportuniteiten:** Collectieve aanpak van mondiale problemen zoals klimaatverandering en vluchtelingenstromen, en de mogelijkheid om druk uit te oefenen op landen voor de implementatie van progressief beleid (bijvoorbeeld via EU-toetreding).
De term "internationale betrekkingen" wordt soms ter discussie gesteld, met pleidooien voor een meer omvattende term zoals "globale politiek" of "transnationale politiek".
## 2. Anarchie en de internationale orde
Een centraal concept in de studie van internationale betrekkingen, zowel voor idealisten als realisten, is **anarchie**. Dit verwijst naar de afwezigheid van een legitieme wereldautoriteit of wereldregering die het internationale systeem aanstuurt. Hoewel er internationale instellingen bestaan, is hun autoriteit afhankelijk van de instemming en naleving door staten. De soevereiniteit en onafhankelijkheid van staten primeert, en internationale verdragen zijn afhankelijk van nationale ratificatie.
### 2.1 Verschil met nationale politiek
In een nationale context kunnen burgers zich bij dreiging wenden tot een hogere autoriteit (de staat) die optreedt als arbiter en een rechtssysteem biedt ter bescherming. Internationaal is dit anders; hoewel internationale regimes (formele en informele regels) bestaan, kunnen staten zich slechts beperkt wenden tot hogere autoriteiten en is er geen garantie voor naleving of compensatie. Het gebruik van geweld is mogelijk in beide gemeenschappen, maar de organisatie en strategieën om hiermee om te gaan verschillen fundamenteel.
Thomas Hobbes beschreef de internationale politiek als een "natuurtoestand" van "oorlog van allen tegen allen", waarbij stabiliteit enkel kan worden gegarandeerd door dominantie en containment. Hedley Bull introduceerde het concept van de "anarchistische samenleving", waarin stabiliteit kan voortkomen uit een "virtuous cycle" van herhaalde interacties die leiden tot voorspelbare patronen en de vorming van een internationale gemeenschap, gebaseerd op gedeelde praktijken en overtuigingen.
## 3. De belangrijkste theorieën in IB: Idealisme en Realisme
Twee dominante theoretische stromingen binnen de internationale betrekkingen zijn idealisme en realisme.
### 3.1 Idealisme
* **Centraal argument:** Staten moeten en kunnen handelen volgens morele principes en juridische normen. Het geloof in de rationaliteit van mensen en de mogelijkheid tot compromissen staat centraal.
* **Context:** Ontstaan als reactie op de gruwelen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog, met als doel het voorkomen van toekomstige conflicten via internationale samenwerking (Volkenbond, Verenigde Naties).
* **Uitgangspunten:** Oorlog is moreel verwerpelijk en te mijden. Conflict is afwendbaar en samenwerking op basis van wederzijds voordeel (zoals handel) biedt ruimte voor vrede. De focus ligt op 'soft powers' zoals economische sancties en diplomatie.
* **Historische figuren en ideeën:**
* **Thomas van Aquino:** Ontwikkelde principes van een rechtvaardige oorlog, waarbij oorlog alleen gerechtvaardigd is uit verdediging, door rechtmatige heersers, met juiste morele intenties, en onder specifieke voorwaarden zoals kans op succes en proportionaliteit van geweld.
* **Immanuel Kant:** Stelde de theorie van democratische vrede op, waarbij democratieën minder geneigd zijn oorlog te voeren vanwege respect voor rechtsregels en de kracht van publieke opinie.
* **Woodrow Wilson:** Pleitte voor de oprichting van de Volkenbond om staten wederzijdse garanties van politieke onafhankelijkheid en territoriale integriteit te bieden.
* **Praktische invulling:** Benadrukt 'soft powers', multilaterale samenwerking, het nastreven van gezamenlijke doelen, internationale arbitrage, en de bescherming van mensenrechten via internationale hoven en organisaties. De Verenigde Naties met haar Algemene Vergadering en Veiligheidsraad zijn voorbeelden van deze idealistische benadering, al wordt de besluitvorming in de Veiligheidsraad bemoeilijkt door het vetorecht van de permanente leden.
### 3.2 Realisme
* **Centraal argument:** Staten moeten en (kunnen) handelen volgens hun nationale eigenbelangen, gedreven door de zoektocht naar macht en veiligheid in een anarchistisch systeem.
* **Context:** Ontstaan als reactie op het falen van de Volkenbond en de politieke realiteit van machtsconflicten.
* **Uitgangspunten:**
* De internationale gemeenschap wordt gekenmerkt door anarchie en conflict is onvermijdelijk.
* Staten zijn de dominante, rationele en unitaire actoren, die handelen op basis van hun 'relatieve macht'.
* Machtsevenwicht, dominantie en een 'self-help' systeem zijn essentieel voor internationale stabiliteit.
* Oorlog kan een legitiem instrument zijn om de nationale belangen en veiligheid te dienen.
* **Historische figuren en ideeën:**
* **Thucydides:** Beschreef de machtsstrijd tussen Athene en Sparta, waarbij "recht alleen een kwestie is tussen gelijken in macht, terwijl de sterken doen wat ze kunnen en de zwakken lijden wat ze moeten."
* **Niccolò Machiavelli:** Koppelde politiek los van moraliteit, en benadrukte de noodzaak voor een heerser om situaties correct in te schatten en de eigen doelen te realiseren, waarbij het doel de middelen heiligt.
* **Carl von Clausewitz:** Zag oorlog als de voortzetting van politiek met andere middelen, waarbij het winnen van een oorlog centraal staat.
* **Praktische invulling:** Hanteert 'hard powers' (militaire en economische middelen) als legitieme instrumenten. Pleit voor unilateralisme, waarbij staten hun eigen koers varen ter promotie van nationale belangen. Verzet zich tegen supranationale instellingen en benadrukt intergouvernementele samenwerking.
#### 3.2.1 Kritiek op het realisme
* Idealisten bekritiseren het realisme voor het enkel beschrijven van de bestaande realiteit (Realpolitik) en het negeren van normatieve overwegingen. Ze wijzen op het gevaar van het 'veiligheidsdilemma', waarbij de pogingen van staten om hun eigen veiligheid te vergroten, leiden tot een verhoogde onveiligheid bij andere staten, wat kan resulteren in een wapenwedloop.
* Het gevangenendilemma wordt door realisten gebruikt om het belang van zelfhulp en het falen van samenwerking te illustreren, terwijl idealisten de beperkingen van dit model benadrukken, met name het negeren van langdurige interacties en de mogelijkheid tot leren.
### 3.3 Idealisme versus Realisme in de praktijk
* **Buitenlands handelen:** Realisten pleiten voor een unilaterale opvatting van internationale relaties gebaseerd op nationale soevereiniteit, terwijl idealisten een multilaterale opvatting promoten gericht op vrede en mensenrechten. De Verenigde Staten hanteren vaker unilaterale maatregelen, terwijl Europese landen een sterkere traditie van multilateralisme hebben.
* **Besluitvorming:** Realisten prefereren intergouvernementeel bestuur, gebaseerd op soevereiniteit en consensusbesluitvorming. Idealisme staat meer open voor supranationaal bestuur, waarbij een hogere autoriteit haar wil kan opleggen aan natiestaten, met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid.
---
# Anarchie en de internationale orde
Internationale betrekkingen worden primair gestuurd door het concept van anarchie, dat verschilt van de nationale context door de afwezigheid van een centrale, legitieme autoriteit die het systeem aanstuurt.
### 2.1 Het concept anarchie in internationale betrekkingen
Anarchie, afgeleid van het Griekse 'anarkhia' (zonder heerser), duidt op de afwezigheid van een wereldregering. Hoewel er internationale instellingen bestaan, is hun autoriteit afhankelijk van de instemming en naleving door staten. De soevereiniteit van staten primeert, en internationale verdragen vereisen nationale ratificatie. Dit leidt niet noodzakelijk tot chaos, maar de invulling van anarchie is een centraal punt van debat tussen idealisten en realisten.
#### 2.1.1 Verschil met de nationale context
In een nationale context kunnen burgers zich bij dreiging wenden tot een hogere autoriteit, zoals de staat, die optreedt als arbiter in conflicten. Een rechtssysteem biedt bescherming tegenover de staat en heeft een afschrikeffect. Op internationaal niveau kunnen staten zich slechts beperkt wenden tot hogere autoriteiten. Internationale regimes (formele en informele regels) bieden structuur, maar staten kunnen reserves inroepen, wat resulteert in een 'lappendeken' van internationaal recht dat vaak op maat van nationale belangen is. Er zijn geen garanties dat recht wordt nageleefd of dat er afdoende compensatie wordt geboden bij schendingen.
> **Tip:** Kenneth Waltz benadrukt dat het verschil tussen nationale en internationale politiek niet zozeer in het gebruik van geweld ligt, maar in de verschillende organisatiemethoden om ermee om te gaan.
#### 2.1.2 Anarchie als drijvende kracht
Thomas Hobbes beschreef de internationale politiek als een 'natuurtoestand' van 'ieder tegen allen', waarbij dominantie, machtsevenwicht en containment stabiliteit zouden moeten garanderen. Hedley Bull introduceerde het idee van een 'anarchische samenleving' waarin stabiliteit mogelijk is door een 'virtuous cycle' van herhaalde interacties, de ontwikkeling van patronen in statenpraktijken en gemeenschappelijke overtuigingen. Deze gemeenschappelijke praktijken verhogen de kosten van non-compliance.
### 2.2 Internationale instellingen en hun rol
Internationale instellingen, zoals de Verenigde Naties, zijn cruciaal in het internationale systeem. Ze bieden een kader voor samenwerking en het aanpakken van mondiale problemen.
#### 2.2.1 De Verenigde Naties (VN)
De VN, opgericht na de Tweede Wereldoorlog, is een belangrijk voorbeeld van een internationale instelling.
* **Algemene Vergadering:** Een ontmoetingsplaats voor wereldleiders, met 193 leden die elk één stem hebben. De vergadering komt jaarlijks samen en heeft voornamelijk een symbolische rol.
* **Veiligheidsraad:** Bestaat uit 15 leden, waarvan 10 gekozen door de Algemene Vergadering en 5 permanente leden met vetorecht (VS, VK, Rusland, Frankrijk en China). Besluitvorming vereist consensus onder de permanente leden.
* **Bevoegdheden:** De Veiligheidsraad heeft uitgebreide bevoegdheden, waaronder het instellen van handelsembargo's, economische sancties en het toestaan van militaire campagnes. Daarnaast heeft de VN een sterke humanitaire impact via gespecialiseerde organisaties zoals de WHO, UNAIDS en het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen.
> **Tip:** De discussie over de hervorming van de Veiligheidsraad, met name het vetorecht van de permanente leden, is een voortdurende patstelling.
#### 2.2.2 Internationale instellingen als uitdrukking van idealisme
Idealisten zien internationale instellingen als essentieel voor het creëren van een vreedzamere wereldorde. Ze geloven in de kracht van internationale samenwerking, multilateralisme en het afdwingbaar maken van mensenrechten. Dit uit zich in de oprichting van instellingen zoals het Internationaal Strafhof en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en in de bereidheid tot humanitaire interventies.
#### 2.2.3 Kritiek op internationalisme vanuit realisme
Realisten staan kritischer tegenover internationale instellingen. Ze benadrukken het belang van nationale soevereiniteit en pleiten voor intergouvernementele samenwerking, waarbij staten hun eigen belangen behartigen, in plaats van supranationale structuren die mogelijk hun wil kunnen opleggen.
### 2.3 De politiek-wetenschappelijke studie van internationale betrekkingen
Internationale betrekkingen (IB) wordt gedefinieerd als de politiek-wetenschappelijke studie van de relaties tussen staten. Historisch gezien was deze discipline sterk staat-centrisch, maar door globalisering is er toenemende aandacht voor niet-gouvernementele actoren zoals multinationals, banken en NGO's. Desondanks blijft de term 'IB' dominant, ook al kiezen sommigen voor 'globale politiek' of 'transnationale politiek'. IB omvat alles dat de sturing van een politieke gemeenschap beïnvloedt, maar de grenzen ervan overstijgt.
> **Tip:** De term 'anarchie' in de internationale politiek moet niet verward worden met 'anarchisme' als ideologische stroming. De eerste verwijst naar een systeem zonder centrale heerser, de laatste naar een politieke filosofie die staatsgezag afwijst.
---
# Idealisme en realisme als theorieën over internationale betrekkingen
Dit hoofdstuk introduceert de twee belangrijkste theoretische perspectieven in de studie van internationale betrekkingen: idealisme en realisme, die fundamenteel verschillende opvattingen hebben over de aard van internationale politiek, de drijfveren van staten en de mogelijkheden voor orde en samenwerking.
### 3.1 Idealisme
#### 3.1.1 Kernargument en context
Het centrale argument van het idealisme is dat staten zowel *moeten* als *kunnen* handelen volgens morele principes en juridische normen. Deze theorie kwam sterk op na de catastrofale gebeurtenissen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog, wat leidde tot de oprichting van de Volkenbond en de Verenigde Naties. Idealisme wortelt in het geloof in een "anarchische samenleving" (in de zin van afwezigheid van een wereldregering, niet als chaos), een positief mensbeeld dat redelijkheid en de capaciteit tot compromis benadrukt, en een focus op horizontale relaties tussen staten die relatieve voordelen uit samenwerking nastreven. Het is ingebed in het liberaal gedachtegoed.
> **Tip:** Het is cruciaal om "anarchische samenleving" te onderscheiden van de ideologische stroming "anarchisme". De tekst van Hedley Bull beschrijft een internationale orde die bestaat in afwezigheid van een centrale autoriteit, niet een afwezigheid van orde of regels.
#### 3.1.2 Historische wortels en voorbeelden
* **Thomas van Aquino (1225-1274):** Zijn principes van een "rechtvaardige oorlog" stelden criteria vast voor wanneer oorlog moreel gerechtvaardigd kon worden (verdediging, door legitieme heersers, met juiste intenties, kans op succes, proportionaliteit, laatste redmiddel). Dit plaatst hem tussen bellicisme en pacifisme.
* **Immanuel Kant (1724-1804):** De theorie van de democratische vrede stelt dat oorlogen voornamelijk kenmerkend zijn voor autoritaire regimes. Democratieën, die het recht respecteren en gevoelig zijn voor publieke opinie, zouden eerder geneigd zijn tot onderhandeling. Vrijhandel bevordert vrede door wederzijds begrip en het beschermen van handelsbelangen.
* **Woodrow Wilson (1918) en de Volkenbond (1920-1946):** Wilson geloofde dat een Volkenbond staten wederzijdse waarborgen voor onafhankelijkheid en territoriale integriteit zou verstrekken, de internationale politiek van een "jungle" in een "dierentuin" veranderend.
* **VN Handvest:** De basisbeginselen van het VN Handvest (bijvoorbeeld art. 2§3-4 over vreedzame geschillenbeslechting en het verbod op het gebruik van geweld) zijn direct ontleend aan de historische wortels van het idealisme.
#### 3.1.3 Idealisme in de praktijk
Idealisme bepleit geen absoluut pacifisme, maar legt de nadruk op:
* **Soft powers:** Economische en militaire sancties, diplomatie.
* **Humanitaire interventies:** Gebaseerd op de "just war theory" en de politieke bereidheid om mensenrechten afdwingbaar te maken. Dit heeft geleid tot de oprichting van instituties zoals het Internationaal Strafhof (ICC) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
* **Verenigde Naties (VN):** Hoewel de Veiligheidsraad met zijn permanente leden en vetorecht de macht van staten weerspiegelt, heeft de VN ook sterke humanitaire en soft power functies via organen als de WHO, UNAIDS en het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen.
* **Multilateralisme:** Het collectief nastreven van gezamenlijke doelen en wederzijdse consultatie.
* **Supranationale autoriteiten:** Grotere acceptatie van instanties die boven natiestaten staan voor de realisatie van idealen.
* **Internationale arbitrage:** Het oplossen van conflicten via internationale rechtbanken.
* **Bescherming van mensenrechten:** Via internationale hoven en, indien nodig, humanitaire interventies.
> **Voorbeeld:** De acties rond de mensenrechtenschendingen in Somalië (1992), Bosnië (1995) en Kosovo (1999) kunnen worden gezien als pogingen tot humanitaire interventie, hoewel de motivaties en uitkomsten complex en veelbesproken zijn.
#### 3.1.4 Uitgangspunten en drijfveren
* Oorlog is moreel verwerpelijk en te mijden.
* Conflict is afwendbaar door middel van samenwerking.
* Geloof in moraliteit en soft powers.
* Capaciteit tot leren en identificeren van gemeenschappelijke belangen.
* Drijfveer van staten is relatief voordeel (ten opzichte van het verleden), niet zozeer relatieve macht ten opzichte van andere staten.
* Wederzijds voordeel, bijvoorbeeld via handel, biedt ruimte voor samenwerking.
### 3.2 Realisme
#### 3.2.1 Kernargument en context
Het centrale argument van het realisme is dat staten (moeten) handelen volgens hun nationale eigenbelangen, gedreven door een "internationaal zelf-help systeem". Deze theorie is een reactie op het vermeende falen van het idealisme, met name na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en het mislukken van de Volkenbond. Realisme leunt aan bij het pessimistische mensbeeld van Thomas Hobbes, die stelt dat stabiliteit alleen gegarandeerd kan worden door dominantie en containment. De nadruk ligt op hiërarchische en verticale relaties, waarbij het handelen van staten gebaseerd is op 'relatieve macht'. Het onderscheid tussen kleine, middelgrote en grootmachten is hierin centraal. Realisme kent historische wortels in zowel het Globale Noorden als Zuiden.
> **Tip:** Realisme stelt dat machtsverhoudingen de internationale politiek bepalen, wat kan leiden tot een "veiligheidsdilemma": pogingen van de ene staat om zijn veiligheid te vergroten door militaire machtsuitbreiding, kan door andere staten als een bedreiging worden gezien, wat leidt tot een wapenwedloop en potentiële escalatie.
#### 3.2.2 Historische wortels en voorbeelden
* **Thucydides (460-400 v.Chr.):** Zijn "Geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog", en met name "De Melische Dialoog", toont een internationale politiek als een "self-help" systeem waar de sterken doen wat ze kunnen en de zwakken lijden wat ze moeten. Dit benadrukt "hard powers" en onverholen machtsargumenten.
* **Niccolo Machiavelli (1469-1527):** In "Il Principe" koppelde hij politiek los van Christelijke moraliteit. Met een pessimistisch mensbeeld benadrukte hij de "virtu" van een heerser: de kunde om situaties correct in te schatten en doelen te realiseren. Het doel heiligt de middelen ("dirty hands").
* **Carl von Clausewitz (1780-1831):** Als militair strateeg bekritiseerde hij de proportionaliteitsleer van de "rechtvaardige oorlog". Oorlog is volgens hem een middel om een doel (nationale belangen en veiligheid) te bereiken, en politiek mag niet ondergeschikt worden gemaakt aan morele idealen. Zijn beroemde uitspraak is: "Oorlog is de voortzetting van politiek met andere middelen."
#### 3.2.3 Uitgangspunten van het realisme
* Staten (moeten) handelen volgens hun nationale eigenbelang.
* De internationale gemeenschap wordt gekenmerkt door anarchie; conflict is onvermijdelijk.
* Staten zijn de dominante en rationele,Ainsi que unitaire actoren die handelen op basis van kosten-batenanalyses.
* Statelijk handelen wordt ingegeven door hun "relatieve macht".
* Machtsbalans of dominantie, niet gelijkheid, brengt internationale stabiliteit.
* Oorlog kan een legitiem instrument zijn om een machtsbalans te realiseren.
#### 3.2.4 Realisme in de praktijk
* **Hard powers:** Militaire en economische macht zijn legitieme instrumenten van politiek.
* **Unilateralisme:** Het recht om een eigen koers te varen en strategieën uit te stippelen ter promotie van nationale belangen.
* **Intergouvernementele samenwerking:** Nadruk op samenwerking tussen staten op basis van hun soevereiniteit, met verzet tegen supranationale instellingen die hun autonomie zouden kunnen aantasten.
> **Voorbeeld:** De buitenlandse politiek van de Verenigde Staten wordt vaak gekenmerkt door een grotere neiging tot unilaterale actie, waarbij het nationale belang vooropstaat, terwijl Europese landen vaker kiezen voor collectief optreden na internationaal overleg.
#### 3.2.5 Kritiek op het realisme
* **Beschrijvend versus normatief:** Critici stellen dat realisme slechts een beschrijving van de "realiteit" (realpolitik) biedt, maar dat ook dit een normatief karakter draagt en gebruikt kan worden om unilateraal handelen te rechtvaardigen.
* **Veiligheidsdilemma:** Idealisten waarschuwen dat de realistische focus op eigenrichting voor veiligheid juist kan leiden tot escalatie en wederzijdse bewapening.
* **Prisoner's dilemma:** Realisten passen het gevangenendilemma toe om te stellen dat dubbel verraad (het elkaar verraden) de meest waarschijnlijke en rationele uitkomst is in een anarchisch systeem, wat pleit tegen demilitarisering.
* Idealisten bekritiseren dit door te wijzen op de beperkingen van het dilemma: het negeert de duurzaamheid en intensiteit van internationale interacties, de mogelijkheid tot leren, en de potentie voor samenwerking en wederzijdse afspraken over de lange termijn.
### 3.3 Idealisme versus Realisme: Fundamentele verschillen
| Aspect | Idealisme | Realisme |
| :--------------------------- | :------------------------------------------------------------------------ | :---------------------------------------------------------------------- |
| **Kernargument** | Staten *moeten* en *kunnen* handelen volgens morele/juridische normen. | Staten *moeten* handelen volgens nationale eigenbelangen. |
| **Internationale Orde** | Mogelijk via samenwerking, recht, instituties. | Afwezig; een "self-help" systeem van machtscompetitie. |
| **Drijfveer van Staten** | Relatief voordeel, gedeelde belangen, moraliteit. | Relatieve macht, eigenbelang, nationale veiligheid. |
| **Mensbeeld** | Positief, rationeel, capabel tot compromis. | Pessimistisch, egoïstisch, gericht op macht. |
| **Rol van Kracht** | Soft powers (diplomatie, sancties), laatste redmiddel, humanitaire hulp. | Hard powers (militair, economisch) als primaire instrumenten. |
| **Methoden van Besluitvorming** | Supranationaal (hogere autoriteit, gekwalificeerde meerderheid). | Intergouvernementeel (soevereiniteit, consensus, veto). |
| **Focus op Relaties** | Horizontaal (tussen gelijken, samenwerking). | Verticaal/hiërarchisch (machtsposities, dominantie). |
| **Rol van Instituties** | Cruciaal voor samenwerking en vrede. | Ondersteunend, maar ondergeschikt aan nationale belangen. |
| **Visie op Oorlog** | Moreel verwerpelijk, te vermijden. | Legitiem instrument voor staatsbelang, een voortzetting van politiek. |
| **Internationaal Recht** | Belangrijk bindend kader voor gedrag. | Instrument van staten, afhankelijk van machtsverhoudingen. |
| **Concept van Anarchie** | Afwezigheid van wereldregering, maar mogelijkheid tot orde. | Afwezigheid van wereldregering, leidt tot conflict en concurrentie. |
#### 3.3.1 Methode van besluitvorming
* **Realisme:** Pleit voor **intergouvernementeel bestuur**, gebaseerd op respect voor soevereine onafhankelijkheid van staten, met consensusbesluitvorming waarbij elke staat een vetorecht kan hebben (vorm: verdragen, allianties, liga's, confederaties).
* **Idealisme:** Staat meer open voor **supranationaal bestuur**, dat steunt op de creatie van een "hogere autoriteit" die haar wil aan natiestaten kan opleggen, met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid (vorm: internationale federaties, gedeelde soevereiniteit).
#### 3.3.2 Recht op initiatief voor buitenlands handelen
* **Realisme:** Het absolute karakter van nationale soevereiniteit promoot een **unilaterale** opvatting van internationale relaties.
* **Idealisme:** De gehechtheid aan vrede en bescherming van mensenrechten promoot een **multilaterale** opvatting van internationale relaties.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Internationale Betrekkingen (IB) | De politiek-wetenschappelijke studie van de relaties tussen staten en andere actoren op het wereldtoneel, inclusief hun interacties op politiek, economisch en sociaal vlak. |
| Supranationaal | Een vorm van samenwerking waarbij lidstaten een deel van hun soevereiniteit overdragen aan een hogere autoriteit, die bindende beslissingen kan nemen voor alle lidstaten. |
| Intergouvernementeel | Een vorm van samenwerking tussen soevereine staten waarbij beslissingen genomen worden op basis van consensus en instemming van alle deelnemende staten, zonder overdracht van soevereiniteit. |
| Soevereiniteit | Het hoogste gezag dat een staat uitoefent binnen zijn eigen grondgebied, zowel intern (het eigen volk regeren) als extern (erkend worden door andere staten). |
| Globalisering | Een proces van toenemende wereldwijde interconnectiviteit en wederzijdse afhankelijkheid, gekenmerkt door een toename van grensoverschrijdende communicatie, handels- en kapitaalstromen. |
| Anarchie (internationale politiek) | De afwezigheid van een centrale wereldregering of legitieme autoriteit die het internationale systeem aanstuurt; staten zijn autonoom en gelijkwaardig in hun soevereiniteit. |
| Idealisme | Een theoretische benadering in internationale betrekkingen die stelt dat staten kunnen en moeten handelen volgens morele principes en juridische normen, met de nadruk op samenwerking en vrede. |
| Realisme | Een theoretische benadering in internationale betrekkingen die stelt dat staten primair handelen uit nationale eigenbelangen, met de nadruk op macht, veiligheid en het internationale systeem als een zelfhulp omgeving. |
| Soft power | De mogelijkheid om anderen te beïnvloeden door middel van aantrekkingskracht, zoals culturele waarden, politieke idealen en buitenlands beleid, in plaats van dwang of betaling. |
| Hard power | De mogelijkheid om anderen te beïnvloeden door middel van dwang, zoals militaire macht of economische sancties. |
| Multilateralisme | Een beleidsbenadering die pleit voor collectieve actie en samenwerking tussen meerdere staten om gemeenschappelijke doelen te bereiken, vaak via internationale organisaties. |
| Unilateralisme | Een beleidsbenadering waarbij een staat zijn eigen belangen nastreeft zonder significante inachtneming van de wensen of belangen van andere staten of internationale organisaties. |
| Vrede van Westfalen | Een reeks vredesverdragen in 1648 die het einde markeerden van de Dertigjarige Oorlog en de Tachtigjarige Oorlog, en die de basis legden voor het moderne statensysteem gebaseerd op soevereiniteit. |
| Tijd-ruimtecompressie | Het fenomeen waarbij de afstand in tijd en ruimte tussen verschillende delen van de wereld kleiner lijkt te worden als gevolg van technologische vooruitgang, met name in communicatie en transport. |
| Gevangenendilemma | Een gedachtespel dat de paradox beschrijft waarin twee rationele individuen die hun eigenbelang nastreven, tot een suboptimale uitkomst voor beiden leiden, in tegenstelling tot samenwerking. |
| Just War Theory (Theorie van de gerechtvaardige oorlog) | Een filosofische en ethische benadering die probeert te bepalen onder welke omstandigheden oorlog moreel gerechtvaardigd kan zijn, rekening houdend met criteria zoals rechtvaardige oorzaak, legitieme autoriteit en proportionaliteit. |
Cover
12.+Europese+Politiek+-+Gastlezing+UGent+De+La+Cruz+update+studentenversie.pptx
Summary
# Europese integratie: geschiedenis en evolutie
Hieronder vindt u een gedetailleerd studieoverzicht van de Europese integratie, met de focus op geschiedenis en evolutie, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Europese integratie: geschiedenis en evolutie
De Europese integratie is een complex, organisch gegroeid proces dat begon na de Tweede Wereldoorlog uit noodzaak en geleidelijk evolueerde door verdragen, uitbreidingen en beleidsverdieping.
### 1.1 De initiële fase na de Tweede Wereldoorlog
Na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog en de politieke tweedeling tussen het Westen en de Sovjet-Unie, ontstond de behoefte aan herstel en samenwerking. Het Marshallplan speelde hierbij een rol, maar de versnippering van Europa was een grote uitdaging. Dit leidde tot verschillende intergouvernementele initiatieven:
* **Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES)**: Gericht op economisch herstel en coördinatie.
* **Raad van Europa**: Ontstond uit het Congres van Den Haag in 1948, met als doel de democratie en de rechtsstaat te bevorderen.
* **Westerse Unie**: Een defensieve alliantie.
De realisatie dat intergouvernementele samenwerking op bepaalde gebieden kon falen, leidde tot de opkomst van supranationale ideeën.
### 1.2 De oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS)
Een cruciale stap was de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) middels het Verdrag van Parijs in 1951. Dit initiatief, dat op 9 mei 1950 werd aangekondigd, bracht Frankrijk, West-Duitsland, België, Nederland, Luxemburg en Italië samen. Het doel was supranationaal beheer van kolen en staal, essentiële grondstoffen voor de oorlogsindustrie, om toekomstige conflicten te voorkomen. De EGKS kende een Hoge Autoriteit, een Raad, een Parlementaire Assemblee en een Hof van Justitie.
### 1.3 Verdieping en verbreding: de opeenvolging van verdragen
De Europese integratie kenmerkt zich door een voortdurende cyclus van verdieping (meer bevoegdheden, intensere samenwerking) en verbreding (meer lidstaten). Dit proces werd gestuurd door "rode draden" zoals belangen, maar ook toevalligheden, de noodzaak om nationale soevereiniteit aan te passen, en de "spillover" effecten waarbij succes op één gebied leidde tot de wens tot integratie op andere gebieden.
* **Verdragen van Rome (1957)**: Voortkomend uit de Conferentie van Messina (1955) en de methoden van Monnet en Beyen, legden deze verdragen de basis voor de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Euratom. De EEG streefde naar een gemeenschappelijke markt met de vier vrijheden (vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal). Het concept van de "Europese Commissie" als supranationaal orgaan werd hier verder uitgewerkt.
* **Europese Eenheidsakte (1986)**: Dit verdrag gaf een nieuwe impuls aan de voltooiing van de interne markt (ook bekend als Europa-92), gericht op het wegnemen van niet-tarifaire belemmeringen naast de bestaande harmonisatiewetgeving.
* **Verdrag van Maastricht (1992)**: Dit verdrag creëerde de Europese Unie (EU) en legde de basis voor de Economische en Monetaire Unie (EMU).
* **Verdrag van Amsterdam (1997)**: Dit verdrag probeerde de teleurstelling na het verdrag van Maastricht te verwerken en faciliteerde uitbreidingen.
* **Verdrag van Nice (2001)**: Een verdere stap in de institutionele hervormingen ter voorbereiding op grote uitbreidingen.
* **Europese Conventie en het Grondwettelijk Verdrag (2005)**: Deze initiatieven probeerden een meer fundamentele herziening van de Europese Unie tot stand te brengen, maar faalden uiteindelijk, wat leidde tot een bezinningsperiode.
* **Verdrag van Lissabon (2007)**: Dit verdrag, vaak omschreven als een "oude stijl" verdrag, consolideerde de veranderingen en zocht naar een balans tussen verdieping en verbreding.
**Disclaimer:** De Europese integratie wordt soms voorgesteld als een vredesproject. Hoewel dit een belangrijke drijfveer was, is er nooit een vooropgezet plan geweest. Het proces werd gekenmerkt door tegenslagen, gebrek aan consensus (wat leidde tot versterkte samenwerking en opt-outs) en een onvoorspelbaar pad, zonder te leiden tot volledige integratie.
### 1.4 Uitbreiding van de Europese Unie
De verbreding, oftewel uitbreiding van het aantal lidstaten, is een centraal aspect van de Europese integratie.
* **Motivaties voor uitbreiding**:
* **Kandidaat-lidstaten**: Zochten naar economische welvaart en politieke stabiliteit.
* **Bestaande lidstaten**: Profiteerden van vergrote handel en een sterker geopolitiek gewicht.
* **De Kopenhagen criteria (1993)**: Deze criteria definiëren de voorwaarden waaraan landen moesten voldoen om lid te worden:
* Politieke stabiliteit die democratie, rechtsstaat en respect voor mensenrechten garandeert.
* Een functionerende markteconomie.
* Het vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap aan te gaan, inclusief de overname van de *acquis communautaire* (het geheel van EU-wetgeving en beleid).
* **En daarbuiten**: Naast de formele lidstaten, bestaan er ook associatieovereenkomsten en samenwerkingsverbanden, zoals de Europese Economische Ruimte (EER) met Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Zwitserland heeft een specifieke relatie met de EU.
* **Uitbreidingsbeleid als buitenlands beleid**: Het uitbreidingsbeleid dient als een instrument om stabiliteit en democratie in de naburige regio te bevorderen. Er zijn momenteel diverse kandidaat-lidstaten, waaronder Turkije, Montenegro, Noord-Macedonië, Servië, Albanië, Oekraïne, Moldavië, Bosnië-Herzegovina en Georgië. Deze landen ervaren de uitdaging om te voldoen aan de strenge toetredingsvoorwaarden.
### 1.5 Institutionele evolutie en de "rode draden"
De instellingen van de EU hebben zich parallel aan de politieke en juridische integratie ontwikkeld. De "rode draden" van belangen, toevalligheden, verdieping, verbreding en de spanning rond nationale soevereiniteit zijn hierin constant aanwezig.
* **De Europese Commissie**: Verantwoordelijk voor wetsvoorstellen, vertegenwoordiging van de EU en het toezicht op de naleving van verdragen. Ze bestaat uit een voorzitter, commissarissen en dienten.
* **De Raad (van de Europese Unie)**: Bestaat uit vakministers van de lidstaten. Besluitvorming gebeurt via gekwalificeerde meerderheid (vanaf 55% van de lidstaten die 65% van de bevolking vertegenwoordigen), unanimiteit in gevoelige domeinen, of versterkte gekwalificeerde meerderheid.
* **Het Europees Parlement**: Bestaat uit 720 leden die de burgers vertegenwoordigen. Zij worden degressief proportioneel verkozen en het Parlement vergadert voornamelijk in Straatsburg.
* **De Europese Raad**: Bestaat uit de staats- en regeringsleiders en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten. Hoewel officieel geen wetgevende functie, speelt deze een cruciale rol in strategische beslissingen en politiek gevoelige dossiers.
* **Het Hof van Justitie van de Europese Unie**: Zorgt voor een geharmoniseerde interpretatie van het EU-recht en bestaat uit het Hof en het Gerecht. Nationale rechters kunnen prejudiciële vragen stellen aan het Hof.
* **Andere instellingen**: Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio's (CvdR) vertegenwoordigen maatschappelijke belangengroepen en regionale/lokale overheden.
**Tip:** De "communautaire methode" is een sleutelbegrip in de EU-wetgeving, waarbij de Commissie het initiatief neemt, de Raad en het Parlement wetgeving aannemen, en het Hof van Justitie toeziet op de naleving. Dit staat tegenover intergouvernementele methoden waar lidstaten meer controle behouden.
### 1.6 De interne markt en juridische uitspraken
De interne markt is een hoeksteen van de Europese integratie. Harmonisatiewetgeving speelt een belangrijke rol, maar het arrest Cassis de Dijon van het Hof van Justitie was een keerpunt. Dit arrest stelde dat producten die legaal in een lidstaat zijn geproduceerd, in principe ook in andere lidstaten mogen worden verhandeld, zelfs als ze niet volledig voldoen aan de specifieke nationale voorschriften. Dit principe van wederzijdse erkenning was een krachtige impuls voor de integratie.
### 1.7 Wetgeving en beleid
De EU-wetgeving kent verschillende vormen:
* **Verdragen (VEU en VWEU)**: De "bijbel" van de EU, die de bevoegdheden en werking van de Unie vastleggen. Wijzigingen vereisen unanimiteit.
* **Verordeningen**: Rechtstreeks toepasbaar in alle lidstaten, met directe werking.
* **Richtlijnen**: Stellen een doelstelling vast, maar lidstaten bepalen zelf de vorm en middelen voor omzetting in nationaal recht.
* **Open Coördinatiemethode**: Wordt toegepast op beleidsdomeinen waar lidstaten hun soevereiniteit niet volledig willen opgeven. Dit gebeurt via "naming and shaming", scoreborden en het uitwisselen van best practices.
### 1.8 Politicologische benaderingen van de EU
De studie van de Europese Unie vanuit de politicologie kent verschillende invalshoeken:
* **Kritiek op uitzonderlijkheid**: De EU wordt soms als "sui generis" (uniek) beschouwd, wat het vergelijken met andere politieke systemen bemoeilijkt.
* **Integratietheorieën**:
* **Neofunctionalism**e: Benadrukt de integratie vanuit "low politics" (economie) via spillover effecten.
* **Intergouvernementalisme**: Legt de nadruk op de rol van de nationale staten en hun belangen.
* **Liberaal-intergouvernementalisme, constructivisme, regionalisme**: Verschillende theorieën die aspecten van macht, identiteit, belangen en de rol van verschillende actoren analyseren.
* **Multi-level governance**: De EU wordt gezien als een politiek systeem met meerdere bestuurslagen, waarbij zowel statelijke als niet-statelijke actoren een rol spelen.
### 1.9 Democratisch deficit en de toekomst van de EU
Een belangrijk debat binnen de politicologie betreft het "democratisch deficit" van de EU: de vermeende kloof tussen de burger en de besluitvormingsprocessen in Brussel. Dit raakt aan de directe en indirecte democratische legitimiteit, euroscepticisme, en de vraag naar verdere democratisering via mechanismen zoals het "Spitzenkandidaten"-proces of het Europees burgerinitiatief. De vraag naar een daadkrachtiger beleid door verdere verdieping en verbreding blijft centraal staan in de discussie over de toekomst van de Europese Unie. De geschiedenis van de EU werkt nog steeds door in haar huidige instellingen en beleid.
---
# De instellingen van de Europese Unie
Dit deel behandelt de diverse instellingen van de Europese Unie, hun structuur, taken en onderlinge relaties, met een focus op de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement.
### 2.1 Overzicht van de instellingen
De Europese Unie kent een complex institutioneel kader, waarin verschillende organen met specifieke bevoegdheden opereren. Enkele "valse vrienden" in de terminologie zijn het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio's (CvdR), die adviserende rollen vervullen maar geen wetgevende of uitvoerende macht hebben. De kerninstellingen die de EU-wetgeving vormgeven en uitvoeren zijn de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement, met de Europese Raad die de strategische richting uitzet. Het Hof van Justitie van de Europese Unie waarborgt de uniforme interpretatie en toepassing van het EU-recht.
### 2.2 De Europese Commissie
De Europese Commissie is het uitvoerend orgaan van de EU en bestaat uit een voorzitter en commissarissen, één per lidstaat. Zij worden voor een termijn van vijf jaar benoemd en hun mandaat wordt gecontroleerd door het Europees Parlement.
* **Functies van de Commissie:**
* **Wetsvoorstellen indienen:** De Commissie heeft het exclusieve recht om wetgevingsvoorstellen te doen aan het Europees Parlement en de Raad.
* **Vertegenwoordiging van de EU:** De Commissie treedt op als vertegenwoordiger van de Europese Unie op het wereldtoneel, met name in handelsrelaties.
* **Beheer van de EU-begroting en beleid:** Zij beheert de middelen van de EU en ziet toe op de uitvoering van het beleid.
* **Handhaving van het EU-recht:** De Commissie waakt over de naleving van de verdragen en wetgeving door de lidstaten en kan hiertegen juridische procedures starten.
### 2.3 De Raad van de Europese Unie (ook wel de Raad van Ministers genoemd)
De Raad van de Europese Unie vertegenwoordigt de regeringen van de lidstaten. De samenstelling varieert afhankelijk van het te bespreken beleidsterrein; het zijn de ministers van de betreffende lidstaat die bijeenkomen (bijvoorbeeld de ministers van Financiën voor begrotingszaken, de ministers van Landbouw voor landbouwbeleid).
* **Stemming in de Raad:**
* **Gekwalificeerde meerderheid (QMV):** Dit is de meest voorkomende stemprocedure. Een besluit wordt aangenomen als het steun krijgt van ten minste 55% van de lidstaten, die samen ten minste 65% van de totale EU-bevolking vertegenwoordigen.
* **Unanimiteit:** Voor bepaalde gevoelige dossiers, zoals buitenlands beleid of belastingkwesties, is unanimiteit vereist.
* **Versterkte gekwalificeerde meerderheid:** Een recentere vorm van QMV die bijdraagt aan efficiëntie.
* **Gewone meerderheid:** Voor minder belangrijke beslissingen.
* **Dynamiek:** De wisselende coalities binnen de Raad bepalen de besluitvorming. Een speciaal geval is de Raad Buitenlandse Zaken, die geleid wordt door de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.
### 2.4 Het Europees Parlement
Het Europees Parlement is de rechtstreeks verkozen vertegenwoordiging van de burgers van de Europese Unie. Het bestaat momenteel uit 720 leden.
* **Samenstelling en verkiezing:** Leden worden verkozen via een degressief proportioneel systeem, wat betekent dat grotere lidstaten meer zetels hebben, maar kleinere lidstaten relatief meer vertegenwoordiging krijgen. De verkiezingen vinden om de vijf jaar plaats.
* **Zetel:** Het Parlement heeft zijn officiële zetel in Straatsburg, maar houdt ook zittingen en commissievergaderingen in Brussel.
* **Functies:** Het Parlement deelt de wetgevende en budgettaire macht met de Raad. Het oefent ook politieke controle uit over de andere EU-instellingen, met name de Commissie, en kan de Commissie ter verantwoording roepen.
### 2.5 De Europese Raad
De Europese Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, samen met de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Europese Commissie. De huidige voorzitter is Antonio Costa.
* **Functies:** Hoewel de Europese Raad formeel weinig wetgevende bevoegdheden heeft, speelt zij een cruciale rol bij het bepalen van de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten van de EU. Zij komt bijeen om strategische lijnen uit te zetten, politiek gevoelige dossiers te behandelen en historische beslissingen te nemen.
### 2.6 Het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het Hof van Justitie is verantwoordelijk voor de uniforme interpretatie en toepassing van het EU-recht in alle lidstaten.
* **Samenstelling:** Het Hof van Justitie bestaat uit twee hoofddelen:
* **Het Hof van Justitie:** Bestaat uit één rechter per lidstaat.
* **Het Gerecht:** Bestaat uit twee rechters per lidstaat.
* **Functies:**
* **Gelijkheid van toepassing van het recht:** Het Hof zorgt ervoor dat het EU-recht op dezelfde manier wordt toegepast in alle lidstaten.
* **Prejudiciële vragen:** Nationale rechters kunnen bij het Hof van Justitie terecht met vragen over de interpretatie of geldigheid van EU-recht, wat leidt tot een uniforme rechtsspraak.
* **Procedures tegen lidstaten:** Het Hof kan procedures voeren tegen lidstaten die hun verplichtingen onder het EU-recht niet nakomen.
* **Interinstitutionele procedures:** Het Hof beslecht geschillen tussen de EU-instellingen.
> **Tip:** Het arrest "Cassis de Dijon" uit 1979 is een cruciaal arrest van het Hof van Justitie dat de basis legde voor de interne markt. Het bepaalde dat producten die legaal in een lidstaat zijn geproduceerd en in de handel gebracht, in principe ook in andere lidstaten moeten worden toegelaten, zelfs als ze niet voldoen aan de specifieke regels van die lidstaat. Dit bevorderde de wederzijdse erkenning van nationale normen.
### 2.7 Andere instellingen en organen
Naast de kerninstellingen zijn er diverse andere organen die bijdragen aan het functioneren van de EU:
* **Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC):** Adviseert de EU-instellingen over economische en sociale kwesties namens werkgevers, werknemers en diverse belangengroepen.
* **Comité van de Regio's (CvdR):** Adviseert de EU-instellingen over regionale en lokale aangelegenheden.
Deze organen opereren op verschillende niveaus, met technische ondersteuning van directoraten-generaal (DG's) binnen de Commissie, werkgroepen binnen de Raad en assistenten binnen het Parlement. De samenwerking tussen deze instellingen, met name in het wetgevingsproces, wordt vaak aangeduid met de term "triologen".
### 2.8 De rol van de instellingen in het wetgevingsproces
Het wetgevingsproces binnen de EU is gelaagd en complex, waarbij de instellingen nauw samenwerken:
1. **Verdragen:** De fundamenten van de EU-wetgeving. De Verdragen betreffende de Europese Unie (VEU) en betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) leggen de bevoegdheden van de instellingen vast en vormen de "bijbel" van de EU. Verdragswijzigingen zijn ingrijpende gebeurtenissen die de bevoegdheden en de structuur van de EU aanpassen.
2. **Verordeningen en richtlijnen:** Dit zijn de meest voorkomende vormen van EU-wetgeving die door de Commissie worden voorgesteld en door de Raad en het Parlement worden aangenomen.
* **Verordening:** Is rechtstreeks toepasbaar in alle lidstaten zonder verdere omzetting in nationaal recht.
* **Richtlijn:** Stelt een doelstelling vast die de lidstaten moeten bereiken, maar laat de keuze van de vorm en middelen voor de implementatie aan hen over, wat leidt tot nationale omzetting.
3. **Open Coördinatiemethode:** Deze methode wordt toegepast bij beleidsterreinen waar de EU beperkte bevoegdheden heeft, zoals sociaal beleid of onderwijs. Het behelst het uitwisselen van "best practices", het stellen van doelen en het evalueren van de voortgang, vaak met een element van "naming and shaming" door middel van scoreborden. Dit benadrukt de gevoeligheid rondom nationale soevereiniteit.
De instellingen spelen een essentiële rol in de "verdieping" (meer bevoegdheden en integratie) en "verbreding" (uitbreiding met nieuwe lidstaten) van de Europese Unie, terwijl de vraag naar democratisering ("democratisch deficit") constant aandacht behoeft, met mechanismen als input-democratie (bv. Spitzenkandidaten, burgerinitiatief) en output-democratie.
---
# Wetgeving en beleid van de Europese Unie
Dit gedeelte belicht de totstandkoming van EU-wetgeving, waaronder verdragen, verordeningen en richtlijnen, en de belangrijkste beleidsdomeinen van de Unie.
### 3.1 De totstandkoming van EU-wetgeving
De Europese Unie kent een gelaagd systeem van wetgeving dat voortbouwt op de evoluerende verdragen.
#### 3.1.1 Verdragen
De verdragen vormen de "bijbel" van de Europese Unie en leggen de fundamentele doelstellingen, bevoegdheden en werking van de Unie vast. De belangrijkste verdragen zijn het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
* **Verdragswijzigingen:** Verdragen worden aangepast om de EU te laten evolueren.
* **Verbreding:** Dit leidt tot de opname van meer beleidsdomeinen.
* **Verdieping:** Dit resulteert in een vaker gebruik van de communautaire methode.
* **Democratisering:** Dit is vaak gepaard met meer macht voor het Europees Parlement.
#### 3.1.2 Verordeningen en richtlijnen
Naast de verdragen kent de EU twee belangrijke instrumenten voor wetgeving:
* **Verordeningen:** Deze zijn rechtstreeks toepasbaar in alle lidstaten en hebben directe werking. Er is geen omzetting in nationaal recht vereist.
* **Richtlijnen:** Deze leggen een doelstelling vast die de lidstaten moeten bereiken. De lidstaten moeten de richtlijn vervolgens omzetten in nationaal recht binnen een bepaalde termijn.
#### 3.1.3 De Open Coördinatiemethode
Deze methode wordt toegepast in beleidsdomeinen waar de nationale soevereiniteit gevoelig ligt. Het kenmerkt zich door:
* **Naming and shaming:** Het benoemen van lidstaten die achterblijven.
* **Scoreborden:** Het meten en vergelijken van prestaties.
* **Uitwisselen van best practices:** Het delen van succesvolle benaderingen tussen lidstaten.
#### 3.1.4 Trialogen
Wetgevingsprocessen kunnen ook informeel plaatsvinden via trialogen, waarbij vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement samenkomen om tot akkoorden te komen.
### 3.2 Belangrijkste beleidsdomeinen
De EU ontwikkelt beleid op diverse terreinen. Enkele van de belangrijkste zijn:
* **Interne markt:** Het creëren van een gemeenschappelijke markt met vier vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal.
* **Arrest Cassis de Dijon:** Dit arrest van het Hof van Justitie benadrukt het principe van wederzijdse erkenning, wat inhoudt dat producten die legaal in één lidstaat in de handel zijn, in principe ook in andere lidstaten moeten worden toegelaten.
* **Structuurbeleid:** Beleid gericht op het verminderen van economische en sociale verschillen tussen regio's.
* **Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB):** Een van de oudste en meest invloedrijke beleidsdomeinen van de EU.
### 3.3 De politieke wetenschap en de EU
De studie van de EU vanuit de politieke wetenschap kent verschillende benaderingen:
#### 3.3.1 Politiekwetenschappelijke benaderingen van EU-studies
* **Kritiek:** De EU wordt soms beschouwd als *sui generis* (uniek), uitzonderlijk of als een N=1 geval, wat de toepasbaarheid van algemene theorieën kan bemoeilijken.
* **Integratietheorieën:**
* **Neofunctionalistische theorie:** Focus op integratie die vanuit "low politics" (technische en economische domeinen) leidt tot "spillover" effecten naar politieke domeinen.
* **Intergouvernementalisme:** Nadruk op de rol van nationale overheden en hun belangen.
* **Liberaal-intergouvernementalisme, functionalisme, transactionalisme, kritische theorieën, supranationaal-institutionalisme, institutionalisme (rational choice, historisch), constructivisme en regionalisme:** Deze benaderingen bieden diverse perspectieven op de dynamiek van Europese integratie.
* **Multi-level governance (Marks & Hooghe):** De EU wordt gezien als een politiek systeem dat functioneert op meerdere niveaus (EU, nationaal, regionaal, lokaal), waarbij ook niet-statelijke actoren een rol spelen.
#### 3.3.2 Democratisch deficit?
Een belangrijk debat binnen de EU-studies betreft het zogenaamde "democratisch deficit". Dit verwijst naar de vermeende kloof tussen de burgers en de besluitvorming op EU-niveau.
* **Verbinding met EU-niveau:** Dit kan zowel rechtstreeks (bv. Europese verkiezingen) als onrechtstreeks (via nationale regeringen) gebeuren.
* **Euroscepticisme:** Zowel "hard" (afwijzing van de EU) als "zacht" (kritiek op de werking van de EU) euroscepticisme is een uiting van dit debat.
* **Democratisering:** Discussies hierover gaan over mechanismen zoals:
* **Input-democratie:** Betrokkenheid van burgers en belangengroepen in het besluitvormingsproces (bv. Spitzenkandidaten, burgerinitiatieven).
* **Throughput-democratie:** De efficiëntie en representativiteit van de EU-instellingen zelf.
* **Output-democratie:** De kwaliteit en effectiviteit van het EU-beleid (bv. door een daadkrachtiger beleid te voeren via verdieping en verbreding).
### 3.4 Conclusie
De Europese Unie is een complex en evoluerend politiek systeem. Europese integratie is het resultaat van belangen, maar ook van toevalligheden en historische ontwikkelingen die nog steeds doorwerken in de huidige instellingen en het beleid. De spanning tussen supranationalisme en intergouvernementalisme blijft een centrale dynamiek in de ontwikkeling van de EU.
---
# Politiekwetenschappelijke benaderingen van de EU
Dit onderwerp onderzoekt hoe de politieke wetenschap de Europese Unie bestudeert, met nadruk op theoretische kaders zoals multi-level governance en het democratisch deficit.
### 4.1 Theorieën over Europese integratie
De studie van de Europese Unie vanuit de politicologie wordt gekenmerkt door een breed scala aan theoretische benaderingen, die proberen de complexiteit van het integratieproces te verklaren.
#### 4.1.1 Theoretische stromingen
Er bestaat een debat over de aard van de EU. Sommigen zien de EU als een uniek fenomeen (`sui generis` of exceptionalisme), wat de toepassing van bestaande theorieën bemoeilijkt. Echter, de meeste benaderingen binnen de politieke wetenschap proberen de EU te analyseren via bestaande theorieën uit de internationale betrekkingen en regionale integratietheorieën.
Belangrijke stromingen zijn:
* **Neofunctionalistische benadering**: Deze theorie stelt dat integratie zich voornamelijk ontwikkelt vanuit 'low politics' (economische en technische domeinen) en via het mechanisme van `spillover` leidt tot integratie in steeds meer beleidssectoren. Dit impliceert dat aanpassingen van spelregels via opeenvolgende verdragen noodzakelijk zijn.
* **Intergouvernementalisme**: In tegenstelling tot neofunctionalismen, legt deze benadering de nadruk op de rol van nationale regeringen en hun belangen. Beslissingen worden gezien als het resultaat van onderhandelingen tussen staten (`chefsache`).
* **Liberaal intergouvernementalisme**: Dit is een verfijning van het intergouvernementalisme, die erkent dat supranationale instellingen wel degelijk een rol spelen, maar dat staten nog steeds de uiteindelijke controle behouden.
* **Andere benaderingen**: Naast deze dominante stromingen, worden ook functionalisme, transactionalisme, kritische theorieën, supranationaal-institutionalisme, verschillende vormen van institutionalisme (rational choice, historisch) en constructivisme gebruikt om de EU te analyseren.
#### 4.1.2 Multi-level governance
Een prominente benadering is die van `multi-level governance`, ontwikkeld door Marks en Hooghe. Deze benadering beschouwt de EU als een politiek systeem dat zich afspeelt op meerdere niveaus.
* **Multi-level**: Dit verwijst naar de gelaagdheid van beleidsvorming en -uitvoering, waarbij niet alleen de EU-instellingen, maar ook nationale, regionale en lokale overheden betrokken zijn.
* **Governance**: Dit aspect benadrukt dat niet alleen staten, maar ook niet-statelijke actoren (zoals NGO's, bedrijven, en maatschappelijke organisaties) een rol spelen in het bestuur van de EU.
Dit model helpt bij het begrijpen van de complexe interacties en machtsverhoudingen binnen het Europese integratieproces, waarbij de EU meer is dan een traditionele internationale organisatie maar nog geen federale staat.
### 4.2 Het democratisch deficit van de EU
Het concept van het democratisch deficit is een centraal thema in de politieke wetenschappelijke analyse van de EU. Het verwijst naar de perceptie dat de EU een gebrek aan democratische legitimiteit en verantwoording heeft.
#### 4.2.1 Kenmerken van het democratisch deficit
Verschillende aspecten worden aangehaald:
* **Verbinding met het EU-niveau**: Er wordt gediscussieerd over hoe de burgers zich direct of indirect verbonden voelen met de besluitvorming op EU-niveau.
* **Euroscepticisme**: Dit fenomeen, zowel in harde als zachte vormen, weerspiegelt een kritische houding ten opzichte van de Europese integratie en de democratische werking van de EU.
* **Democratisering**: Er wordt gezocht naar manieren om de democratie binnen de EU te versterken. Initiatieven zoals de `Spitzenkandidaten`-procedure voor het voorzitterschap van de Commissie en het Europees burgerinitiatief zijn pogingen om de democratische participatie te vergroten.
#### 4.2.2 Input-, Throughput- en Output-democratie
Om het democratisch deficit te analyseren, worden verschillende dimensies van democratie onderscheiden:
* **Input-democratie**: Dit betreft de mate waarin burgers invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming vóórdat deze wordt genomen. Dit omvat verkiezingen voor het Europees Parlement, maar ook burgerinitiatieven en consultatieprocedures.
* **Throughput-democratie**: Dit verwijst naar de transparantie en de democratische controle tijdens het besluitvormingsproces zelf. Hierbij spelen de procedures binnen de instellingen, de rol van belangengroepen en de toegankelijkheid van informatie een rol.
* **Output-democratie**: Dit focust op de resultaten van het beleid van de EU. Een effectief en daadkrachtig beleid dat ten goede komt aan de burgers, kan de legitimiteit van de EU vergroten, zelfs als de input- en throughput-processen als minder democratisch worden ervaren.
#### 4.2.3 Oplossingen en uitdagingen
De discussie over het democratisch deficit leidt tot de vraag hoe de EU daadkrachtiger kan worden (`verdieping`) en haar reikwijdte kan vergroten (`verbreding`), zonder hierbij de democratische legitimiteit te verliezen. Dit is een constante spanning binnen de Europese Unie.
> **Tip:** Het is cruciaal om de verschillende theoretische benaderingen te kunnen onderscheiden en hun kernelementen (zoals spillover, chefsache, multi-level governance) te begrijpen om de analyse van de EU te kunnen duiden.
> **Tip:** Het democratisch deficit is niet enkel een academisch concept, maar raakt ook aan de politieke perceptie en de legitimiteit van de EU in de ogen van haar burgers. Denk hierbij aan de discussies rondom de rol van het Europees Parlement en de nationale regeringen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Europese integratie | Het proces waarbij Europese staten hun samenwerking verdiepen op economisch, politiek en sociaal vlak, leidend tot een steeds hechtere unie. |
| Supranationaal | Een vorm van bestuur waarbij beslissingen worden genomen door een orgaan dat boven de nationale overheden staat en bindende kracht heeft voor de lidstaten. |
| Intergouvernementeel | Een vorm van samenwerking waarbij staten hun soevereiniteit behouden en beslissingen gezamenlijk nemen, met de noodzaak van instemming van alle betrokkenen. |
| Spillover | Een concept binnen de Europese integratietheorie dat beschrijft hoe integratie in één sector onvermijdelijk leidt tot de noodzaak van integratie in gerelateerde sectoren. |
| Verdrag | Een formele overeenkomst tussen staten of internationale organisaties, die bindende regels en afspraken vastlegt, en de basis vormt voor de juridische structuur van de EU. |
| Acquis communautaire | De totale hoeveelheid wetgeving, jurisprudentie en beleidsdoelstellingen van de Europese Unie die kandidaat-lidstaten moeten aanvaarden en implementeren om lid te worden. |
| Europese Commissie | Het uitvoerende orgaan van de EU, verantwoordelijk voor het voorstellen van nieuwe wetgeving, het uitvoeren van EU-beleid en het bewaken van de naleving van de verdragen. |
| Raad van de Europese Unie | Vertegenwoordigt de regeringen van de EU-lidstaten en is medewetgever naast het Europees Parlement. De samenstelling varieert afhankelijk van het beleidsdomein dat wordt besproken. |
| Europees Parlement | Het rechtstreeks verkozen parlement van de EU, dat medewetgevende, controlerende en budgettaire bevoegdheden heeft en de burgers van de EU vertegenwoordigt. |
| Hof van Justitie van de Europese Unie | Het hoogste juridische orgaan van de EU, dat ervoor zorgt dat EU-recht in alle lidstaten op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd en toegepast. |
| Gemeenschappelijke markt | Een economische ruimte binnen de EU waar goederen, diensten, kapitaal en personen vrij kunnen bewegen tussen de lidstaten, zonder tarieven of handelsbelemmeringen. |
| Multi-level governance | Een bestuursmodel dat de EU beschouwt als een systeem met verschillende overlappende en onderling afhankelijke bestuursniveaus, waaronder het supranationale, nationale en regionale niveau. |
Cover
2) EU territoriale uitbreiding en inhoudelijke verdieping.pptx
Summary
# Geschiedenis en doelstellingen van de EU
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de historische evolutie van de Europese Unie, haar oprichting na de Tweede Wereldoorlog en de fundamentele doelstellingen die aan de basis liggen van dit voortdurende project van vrede, stabiliteit en welvaart.
### 1.1 De oorsprong van de EU: een project voor vrede na WOII
Na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog rees de noodzaak voor herstel en samenwerking in Europa. Ondanks het nog aanwezige wantrouwen, was er een sterke wens om toekomstige conflicten te voorkomen. Visionairs zoals Jean Monnet en Robert Schuman legden de basis voor een nieuwe vorm van samenwerking.
#### 1.1.1 De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS)
* **Aanleiding:** De economische heropbouw verliep moeizaam en er was behoefte aan intensieve samenwerking, met name op het gebied van de zware industrie die cruciaal was voor oorlogsvoering.
* **Oprichting:** Het Verdrag van Parijs, ondertekend in 1951, richtte de EGKS op. Dit was de start van de EU zoals we die nu kennen.
* **Initiële landen:** Zes landen tekenden dit verdrag: de Beneluxlanden (België, Nederland, Luxemburg), Italië, West-Duitsland en Frankrijk.
* **Doelstelling:** Het creëren van een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal, met als uiteindelijk doel het onmogelijk maken van oorlog tussen de lidstaten door economische interdependentie. Dit was een cruciaal moment in de verschuiving naar supranationale samenwerking.
### 1.2 De evolutie van de EU: uitbreiding en verdieping
De EU is altijd een dynamisch project geweest, gekenmerkt door zowel territoriale uitbreiding als inhoudelijke verdieping van haar bevoegdheden en beleidsterreinen.
#### 1.2.1 Territoriale uitbreiding
* **Van 6 naar 27 landen:** Sinds de oprichting is de EU aanzienlijk gegroeid. Het aantal lidstaten is gestegen van de initiële zes tot 27 lidstaten, met Kroatië als meest recente toetreder in 2013.
* **Toetredingsgolven:** De uitbreiding heeft plaatsgevonden in verschillende golven, waarbij kandidaat-lidstaten moesten voldoen aan specifieke criteria.
##### 1.2.1.1 Criteria voor toetreding (Criteria van Kopenhagen)
Om lid te kunnen worden van de EU, moet een land voldoen aan de volgende criteria:
* **Politieke criteria:** Stabiele instellingen die democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en de bescherming van minderheden garanderen.
* **Economische criteria:** Een functionerende markteconomie die in staat is om de concurrentiedruk binnen de EU aan te kunnen.
* **Juridische criteria:** Het vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap te dragen, inclusief de overname van de volledige *acquis communautaire* (de verzameling van alle EU-wetgeving, besluiten, verklaringen en rechterlijke uitspraken).
##### 1.2.1.2 Procedure voor toetreding
De procedure voor toetreding is vastgelegd in artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en kan jaren duren:
1. Een land dient een aanvraag in bij de Raad.
2. De Europese Commissie geeft een formeel advies.
3. De Raad beslist unaniem of het land een kandidaat-lidstaat wordt.
4. Formele opening van toetredingsonderhandelingen, waarin de voorwaarden en verplichtingen voor het lidmaatschap en financiële regelingen worden besproken.
5. Definitieve sluiting van de onderhandelingen.
6. Raadpleging van de Europese Commissie.
7. Goedkeuring door het Europees Parlement met een gewone meerderheid.
8. Besluit van de Raad met eenparigheid van stemmen.
9. Het toetredingsverdrag wordt ondertekend door de kandidaat-lidstaat en de vertegenwoordigers van alle lidstaten.
10. Het toetredingsverdrag wordt voorgelegd aan de lidstaten en de kandidaat-lidstaat voor ratificatie.
11. Na voltooien van de ratificatie en inwerkingtreding van het verdrag, wordt het land lid van de EU.
* **Speciale positie:** Turkije heeft een bijzondere positie als kandidaat-lidstaat.
#### 1.2.2 Uittreden uit de EU (Brexit)
Voor het eerst in de geschiedenis van de EU heeft een lidstaat besloten de Unie te verlaten. Dit fenomeen, bekend als Brexit, is mogelijk gemaakt door artikel 50 van het Verdrag van Lissabon.
* **Artikel 50 VEU:** Dit artikel beschrijft de procedure voor uittreding:
1. Een lidstaat deelt de Europese Raad zijn voornemen tot terugtrekking mee, conform zijn grondwettelijke bepalingen.
2. De Unie sluit na onderhandelingen een akkoord met de uittredende staat over de voorwaarden van terugtrekking en het kader voor toekomstige betrekkingen. Dit akkoord wordt namens de Unie gesloten door de Raad (met gekwalificeerde meerderheid) na goedkeuring door het Europees Parlement.
3. De verdragen zijn niet meer van toepassing vanaf de inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord of, indien geen akkoord, twee jaar na de kennisgeving (tenzij de Europese Raad eenstemmig verlenging besluit).
4. De vertegenwoordigers van de uittredende staat nemen niet deel aan de beraadslagingen of besluiten van de Europese Raad en de Raad die hem betreffen.
5. Indien een voormalige lidstaat opnieuw lidmaatschap verzoekt, is de procedure van artikel 49 VEU van toepassing.
#### 1.2.3 Inhoudelijke verdieping (Deepening)
Naast territoriale uitbreiding heeft de EU ook een aanzienlijke inhoudelijke verdieping gekend. De Unie heeft meer en meer bevoegdheden gekregen en is geëvolueerd van intergouvernementele samenwerking naar een toonbeeld van supranationale samenwerking.
##### 1.2.3.1 Naar een supranationale samenwerking
* **De Schuman-verklaring (9 mei 1950):** Wordt beschouwd als de geboorteakte van de EU. Jean Monnet en Robert Schuman legden hierin de contouren voor de EGKS en het supranationale karakter ervan.
* **EGKS-Verdrag (Verdrag van Parijs, 1951):** Richtte de interne markt voor kolen en staal op met een Hoge Autoriteit.
* **Verdrag tot oprichting van de EEG (Verdrag van Rome, 1957):** Creëerde een interne markt voor alle economische activiteiten en vestigde eigen instellingen zoals het Europees Parlement, de Raad, de Europese Commissie en het Hof van Justitie.
* **Euratom-verdrag (1957):** Specifieke bevoegdheden op het gebied van atoomenergie.
##### 1.2.3.2 Belangrijke momenten in de EU-geschiedenis
* **Verdrag van Maastricht (1992):** Oprichting van de EU als juridische eenheid met drie pijlers, verwezenlijking van de interne markt en vastlegging van het tijdsschema voor de euro (ingevoerd op 1 januari 2002). Dit was een significante wijziging sedert de oprichting.
* **Verdrag van Amsterdam (1997)**
* **Verdrag van Nice (2001)**
* **EU-grondwet en Verklaring van Berlijn (2004/2007):** Een voorstel voor een EU-grondwet werd in 2004 afgewezen via referenda. In 2007 werd via de Verklaring van Berlijn een oproep gedaan om het Europese project te vernieuwen.
* **Verdrag van Lissabon (2009):** Wordt gezien als een afgeslankte versie van de EU-grondwet. Belangrijke wijzigingen omvatten:
* Afschaffing van het 3-pijlersysteem: de EG werd onderdeel van de EU.
* Duidelijke afbakening van bevoegdheden.
* Instelling van een vaste voorzitter van de Europese Raad.
* Uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement.
* Het Handvest van de grondrechten van de EU werd bindend.
#### 1.2.4 Huidige uitdagingen en toekomstperspectieven
De EU blijft geconfronteerd met dezelfde terugkerende problematieken: de territoriale omvang, de afbakening van bevoegdheden, het democratisch gehalte en de efficiëntie en slagkracht van de instellingen. Het Verdrag van Lissabon heeft de structuur deels vereenvoudigd, maar de verschillende verdragen en de blijvende herkenbaarheid van het pijlersysteem (met name de tweede pijler met eigen instrumenten en zonder bevoegdheid van het HvJ) tonen de complexiteit aan. De EU streeft naar flexibiliteit door middel van nauwere samenwerking of opt-out-mogelijkheden voor lidstaten.
### 1.3 Doelstellingen van de EU
De EU is oorspronkelijk opgericht met fundamentele doelstellingen die nog steeds centraal staan:
* **Vrede:** Het voorkomen van oorlogen tussen lidstaten door economische en politieke integratie.
* **Stabiliteit:** Het bevorderen van politieke en economische stabiliteit binnen Europa.
* **Welvaart:** Het creëren van economische groei en welvaart voor alle burgers door middel van een gemeenschappelijke markt en economische beleidscoördinatie.
> **Tip:** De EU is niet statisch, maar een continu proces van aanpassing aan nieuwe uitdagingen, zowel intern als extern. Begrijpen hoe de EU is ontstaan en hoe haar doelstellingen zijn geëvolueerd, is cruciaal voor het begrijpen van haar huidige rol en toekomstige ontwikkeling.
---
# Toetreding en uittreding uit de EU
Dit deel behandelt de voorwaarden en procedures die van toepassing zijn op landen die lid willen worden van de Europese Unie, inclusief de Criteria van Kopenhagen, en de procedure voor het verlaten van de EU, zoals uiteengezet in artikel 50 VEU.
### 2.1 Toetreding tot de EU
De Europese Unie is ontstaan uit de noodzaak tot economische heropbouw na de Tweede Wereldoorlog, gedreven door initiatieven zoals de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), opgericht via het Verdrag van Parijs in 1951 door zes landen (de Benelux, Italië, West-Duitsland en Frankrijk). Sindsdien is de EU geëvolueerd tot een economische grootmacht en een gemeenschap gebaseerd op normen en waarden, met een huidige ledental van 27 landen. De EU wordt gezien als een dynamisch project dat zowel territoriale uitbreiding als inhoudelijke verdieping kent.
#### 2.1.1 Voorwaarden voor toetreding: de Criteria van Kopenhagen
Om lid te kunnen worden van de EU, moet een land voldoen aan de zogenaamde Criteria van Kopenhagen, die betrekking hebben op politieke, economische en juridische aspecten:
* **Politiek:** Landen moeten beschikken over stabiele instellingen die democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en de bescherming van minderheden garanderen.
* **Economisch:** Er dient sprake te zijn van een functionerende markteconomie en het vermogen om de concurrentiedruk binnen de EU aan te kunnen.
* **Juridisch:** Kandidaat-lidstaten moeten in staat zijn de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap te dragen. Dit houdt in dat de volledige `acquis communautaire` (het geheel van EU-wetgeving en jurisprudentie) moet worden overgenomen.
> **Tip:** De Criteria van Kopenhagen vormen de fundamentele drempel voor elke potentiële lidstaat; geen enkel aspect mag genegeerd worden.
#### 2.1.2 Procedure voor toetreding
De procedure voor toetreding is vastgelegd in artikel 49 VEU en is doorgaans een langdurig proces:
1. Een land dient een formele aanvraag in bij de Raad van de Europese Unie.
2. De Europese Commissie wordt verzocht om een formeel advies over de aanvraag.
3. De Raad neemt een unaniem besluit om het land al dan niet als kandidaat-lidstaat te erkennen.
4. Na erkenning als kandidaat-lidstaat worden formele toetredingsonderhandelingen geopend. Deze onderhandelingen behandelen de voorwaarden en verplichtingen van het lidmaatschap, inclusief financiële regelingen.
#### 2.1.3 Afronding van de toetredingsprocedure
De procedure wordt vervolgd met de volgende stappen:
5. De toetredingsonderhandelingen worden definitief afgesloten.
6. De Europese Commissie wordt geraadpleegd over het bereikte akkoord.
7. Het Europees Parlement moet met een gewone meerderheid goedkeuring verlenen.
8. De Raad neemt een unaniem besluit ter bekrachtiging.
9. Het toetredingsverdrag wordt ondertekend door de kandidaat-lidstaat en de vertegenwoordigers van alle bestaande lidstaten.
10. Het ondertekende verdrag wordt voorgelegd aan de lidstaten en de kandidaat-lidstaat voor ratificatie, conform hun respectievelijke grondwettelijke bepalingen.
11. Zodra het ratificatieproces is voltooid en het verdrag in werking treedt, wordt de kandidaat-lidstaat officieel lid van de Europese Unie.
Turkije wordt genoemd als een land met een speciale positie met betrekking tot een eventueel lidmaatschap.
### 2.2 Uittreding uit de EU
Vóór 23 juni 2016 was er enkel sprake van uitbreiding van de EU. Op die datum werd Brexit, de uittreding van het Verenigd Koninkrijk, een realiteit. De procedure voor uittreding is vastgelegd in artikel 50 VEU.
#### 2.2.1 De procedure voor uittreding volgens artikel 50 VEU
Artikel 50 VEU beschrijft de stappen die een lidstaat moet volgen om de Unie te verlaten:
1. Een lidstaat kan, in overeenstemming met zijn eigen grondwettelijke bepalingen, besluiten zich terug te trekken uit de Unie.
2. De lidstaat die dit besluit neemt, brengt de Europese Raad formeel op de hoogte van zijn voornemen. Op basis van de richtsnoeren van de Europese Raad, onderhandelt de Unie met de betreffende staat over de voorwaarden voor de terugtrekking. Hierbij wordt rekening gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de staat en de Unie. De onderhandelingen worden gevoerd conform artikel 218, lid 3, VWEU. Het akkoord wordt namens de Unie door de Raad gesloten, na goedkeuring door het Europees Parlement. De Raad beslist hierbij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
3. De EU-verdragen zijn niet langer van toepassing op de zich terugtrekkende staat vanaf de datum waarop het terugtrekkingsakkoord in werking treedt. Bij gebreke van een akkoord, treden de verdragen buiten toepassing na verloop van twee jaar na de kennisgeving van het voornemen tot terugtrekking, tenzij de Europese Raad met instemming van de betrokken lidstaat, eenparig besluit tot verlenging van deze termijn.
4. Tijdens de beraadslagingen en besluitvorming van de Europese Raad en de Raad die betrekking hebben op de terugtrekkende lidstaat, nemen de vertegenwoordigers van die staat geen deel. De gekwalificeerde meerderheid wordt berekend conform artikel 238, lid 3, onder b), VWEU.
> **Tip:** Het is cruciaal om de rol van de Europese Raad en de Raad in het terugtrekkingsproces te begrijpen, evenals de specifieke meerderheidsregels die gelden.
#### 2.2.2 Toekomstige verzoeken om lidmaatschap
Indien een lidstaat die zich uit de Unie heeft teruggetrokken, opnieuw om het lidmaatschap verzoekt, is de procedure van artikel 49 VEU van toepassing.
### 2.3 Inhoudelijke verdieping van de EU
Naast territoriale uitbreiding kent de EU ook een proces van inhoudelijke verdieping. Dit houdt in dat de Unie steeds meer bevoegdheden krijgt en dat de besluitvorming complexer wordt. De oorspronkelijke intergouvernementele initiatieven, gebaseerd op samenwerking tussen staten, hebben geleid tot een supranationale samenwerking, waarbij de EU-instellingen zelf beslissingen kunnen nemen die bindend zijn voor de lidstaten.
#### 2.3.1 Belangrijke momenten in de EU-geschiedenis
* **9 mei 1950: De Schuman-verklaring:** Deze verklaring wordt beschouwd als de geboorteakte van de EU en schetste de contouren voor de oprichting van de EGKS, een supranationale instelling.
* **EGKS-Verdrag (Verdrag van Parijs) 1951:** Dit verdrag richtte de EGKS op met een Hoge Autoriteit en een interne markt voor kolen en staal.
* **Verdrag tot oprichting van de EEG (Verdrag van Rome) 1957:** Dit verdrag legde de basis voor een interne markt voor alle economische activiteiten en creëerde naast de EGKS belangrijke EU-instellingen zoals het Europees Parlement, de Raad, de Europese Commissie en het Hof van Justitie.
* **EGA of Euratom-verdrag 1957:** Dit verdrag richtte de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie op, met specifieke bevoegdheden op het gebied van atoomenergie.
* **Verdrag van Maastricht 1992 (EG-Verdrag):** Dit verdrag creëerde de Europese Unie als één juridische entiteit met drie pijlers, realiseerde de interne markt en legde een tijdschema vast voor de invoering van de euro. Het was de grootste wijziging sinds de oprichting van de EU.
* **Verdrag van Amsterdam 1997, Verdrag van Nice 2001:** Deze verdragen brachten verdere aanpassingen aan de structuur en bevoegdheden van de EU.
* **EU-grondwet en Verklaring van Berlijn (2004-2007):** Een voorstel voor een EU-grondwet werd in verschillende landen afgewezen. De Verklaring van Berlijn in 2007 riep op tot hernieuwde inzet voor het Europese project.
* **Verdrag van Lissabon 2009:** Dit verdrag fungeerde als een "afgeslankte" EU-grondwet en bracht significante veranderingen teweeg, waaronder de afschaffing van het drie-pijlersysteem, een duidelijkere afbakening van bevoegdheden, de oprichting van een permanente voorzitter van de Europese Raad, een uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement, en het bindend worden van het Handvest van de Grondrechten van de EU.
> **Voorbeeld:** De afschaffing van het drie-pijlersysteem door het Verdrag van Lissabon betekende dat de Europese Gemeenschap (EG) werd omgevormd tot de Europese Unie (EU), waarbij de bevoegdheden van de pijlers werden geïntegreerd. De tweede pijler (Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid) behield echter deels zijn eigen instrumenten en het Hof van Justitie had er geen bevoegdheid.
#### 2.3.2 Stand van zaken en toekomstige problematiek
De EU blijft geconfronteerd met terugkerende problematieken, zoals de territoriale omvang, de verdeling van bevoegdheden, het democratisch gehalte en de efficiëntie en daadkracht van de instellingen. Het Verdrag van Lissabon heeft de structuur vereenvoudigd, maar de EU is ook flexibeler geworden met mogelijkheden voor nauwere samenwerking of opt-outregelingen voor lidstaten.
---
# Inhoudelijke verdieping en institutionele evolutie van de EU
Dit onderwerp behandelt de ontwikkeling van de Europese Unie (EU) op het gebied van bevoegdheden en instellingen, parallel aan haar territoriale uitbreiding, met nadruk op de overgang naar supranationale samenwerking en de impact van belangrijke verdragen.
### 3.1 De EU als een dynamisch project: uitbreiding en verdieping
De Europese Unie is ontstaan uit de noodzaak van economische heropbouw en het voorkomen van toekomstige conflicten na de Tweede Wereldoorlog. De oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951 door zes landen (de Benelux, Italië, West-Duitsland en Frankrijk) markeerde het begin van dit project, met als doel vrede, stabiliteit en welvaart te waarborgen. De EU is sindsdien geëvolueerd, niet alleen door territoriale uitbreiding tot 27 lidstaten, maar ook door een voortdurende inhoudelijke verdieping van haar bevoegdheden en beslissingsmechanismen.
#### 3.1.1 Territoriale uitbreiding van de EU
De EU heeft een aanzienlijke territoriale uitbreiding gekend sinds haar oprichting. De kaart van de toetredingsgolven illustreert dit proces, waarbij Kroatië de meest recente toetreding kende in 2013.
##### 3.1.1.1 Voorwaarden en procedure voor toetreding
**A. Voorwaarden om toe te treden:**
De criteria van Kopenhagen zijn bepalend voor kandidaat-lidstaten:
* **Politiek:** Stabiele instellingen die democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en de bescherming van minderheden garanderen.
* **Economisch:** Een functionerende markteconomie en het vermogen om de concurrentiedruk binnen de EU aan te kunnen.
* **Juridisch:** Het vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen, wat inhoudt dat de acquis communautaire (het totale EU-recht) moet worden overgenomen.
**B. Procedure:**
De procedure voor toetreding is vastgelegd in artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en kan jaren duren:
1. Een land dient een aanvraag in bij de Raad.
2. De Europese Commissie geeft een formeel advies.
3. De Raad beslist unaniem of een land een kandidaat-lidstaat is.
4. Formele opening van toetredingsonderhandelingen, waarin voorwaarden, verplichtingen en financiële regelingen worden besproken.
5. Definitieve sluiting van de onderhandelingen.
6. Raadpleging van de Europese Commissie.
7. Goedkeuring door het Europees Parlement met een gewone meerderheid.
8. Besluit van de Raad met eenparigheid van stemmen.
9. Het toetredingsverdrag wordt ondertekend door de kandidaat-lidstaat en de vertegenwoordigers van alle lidstaten.
10. Het toetredingsverdrag wordt ter ratificatie voorgelegd aan de lidstaten en de kandidaat-lidstaat.
11. Na voltooide ratificatie en inwerkingtreding wordt de kandidaat-lidstaat een volwaardig lid.
##### 3.1.1.2 Uittreden uit de EU (Brexit)
Tot 23 juni 2016 was uitbreiding het dominante thema, maar de Brexit toonde aan dat ook krimp van de EU mogelijk is. Artikel 50 van het VEU regelt de procedure voor uittreding:
1. Een lidstaat kan besluiten zich terug te trekken uit de Unie, conform zijn grondwettelijke bepalingen.
2. De lidstaat informeert de Europese Raad over zijn voornemen. De Unie sluit na onderhandelingen een akkoord over de voorwaarden voor terugtrekking en de toekomstige betrekkingen, conform artikel 218, lid 3, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Dit akkoord wordt namens de Unie gesloten door de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en na goedkeuring van het Europees Parlement.
3. De Verdragen zijn niet meer van toepassing vanaf de inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord, of na twee jaar na de kennisgeving, tenzij de Europese Raad met instemming van de betrokken lidstaat de termijn verlengt. De lidstaat die zich terugtrekt, neemt niet deel aan beraadslagingen of besluiten van de Europese Raad en de Raad die hem betreffen.
4. Indien een lidstaat die zich heeft teruggetrokken opnieuw om lidmaatschap verzoekt, is de procedure van artikel 49 VEU van toepassing.
### 3.2 Overgang naar supranationale samenwerking
De vroege intergouvernementele initiatieven na de oorlog bleken vaak onvoldoende daadkrachtig. De EU is daarom geëvolueerd naar een supranationaal samenwerkingsmodel.
#### 3.2.1 Sleutelmomenten in de institutionele evolutie
* **9 mei 1950: De Schuman-verklaring:** Beschouwd als de geboorteakte van de EU, schetste deze verklaring de contouren voor een nieuwe supranationale instelling: de EGKS.
* **EGKS-Verdrag (Verdrag van Parijs) 1951:** Creëerde een interne markt voor kolen en staal en vestigde de Hoge Autoriteit.
* **EEG-Verdrag (Verdrag van Rome) 1957:** Stichtte de Europese Economische Gemeenschap met als doel een interne markt voor alle economische activiteiten en introduceerde eigen instellingen: het Europees Parlement, de Raad, de Europese Commissie en het Hof van Justitie.
* **EGA- of Euratom-verdrag 1957:** Richtte zich op specifieke bevoegdheden op het gebied van atoomenergie.
### 3.3 Belangrijke verdragen en inhoudelijke verdieping
Naast territoriale uitbreiding heeft de EU ook een aanzienlijke inhoudelijke verdieping gekend door een reeks belangrijke verdragen die de bevoegdheden en de structuur van de Unie hebben hervormd.
* **Verdrag van Maastricht 1992 (EG-Verdrag):** Richtte de EU op als één juridische eenheid met drie pijlers, verwezenlijkte de interne markt en legde het tijdschema vast voor de invoering van de euro (1 januari 2002). Dit was de grootste wijziging sinds de oprichting.
* **Verdrag van Amsterdam 1997:** Bracht verdere hervormingen met zich mee.
* **Verdrag van Nice 2001:** Verdergaande institutionele aanpassingen.
* **EU-grondwet en Verklaring van Berlijn:** Een voorstel voor een EU-grondwet in 2004 werd via referenda in onder andere Frankrijk en Nederland afgewezen. In 2007 riep de Verklaring van Berlijn op tot hernieuwde inzet voor het Europese project.
* **Verdrag van Lissabon 2009:** Beschouwd als een afgeslankte versie van de EU-grondwet, bracht dit verdrag significante veranderingen teweeg:
* Afschaffing van het 3-pijlersysteem; de EG werd de EU, met voortzetting van de verdragen.
* Duidelijke afbakening van bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten.
* Instelling van een vaste voorzitter voor de Europese Raad.
* Uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement.
* Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie werd bindend.
#### 3.3.1 Stand van zaken en toekomstige uitdagingen
De EU blijft geconfronteerd met dezelfde terugkerende problematieken: territoriale uitgestrektheid, de afbakening van bevoegdheden, het democratisch gehalte en de efficiëntie en daadkracht van de instellingen. Het Verdrag van Lissabon bracht een zekere vereenvoudiging door onder meer de afschaffing van de pijlers, maar de EU blijft operationeel onder drie verdragen en de oude pijlerstructuur is deels nog herkenbaar. Het verdrag maakte de EU ook flexibeler met mogelijkheden voor nauwere samenwerking of opt-outs voor lidstaten.
> **Tip:** Begrijp dat de 'diepte' van de EU (inhoudelijke verdieping) en de 'breedte' (territoriale uitbreiding) twee parallelle, maar elkaar beïnvloedende processen zijn in de evolutie van de Europese integratie.
>
> **Tip:** Maak een tijdlijn van de belangrijkste verdragen en hun kerninhoud om de institutionele en inhoudelijke evolutie van de EU te visualiseren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| EGKS | Europse Gemeenschap voor Kolen en Staal, een initiële supranationale organisatie die de productie van kolen en staal tussen de oprichtende landen coördineerde. Het was een van de eerste stappen naar Europese integratie na de Tweede Wereldoorlog. |
| Criteria van Kopenhagen | De politieke, economische en juridische voorwaarden die een kandidaat-lidstaat moet voldoen om toe te mogen treden tot de Europese Unie. Deze criteria garanderen stabiliteit, democratie en een functionerende markteconomie. |
| Acquis communautaire | De totale verzameling van EU-wetgeving, rechtspraak en beleid die alle lidstaten moeten overnemen en toepassen als voorwaarde voor lidmaatschap. Dit omvat verdragen, verordeningen en richtlijnen. |
| Europese Commissie | Een van de belangrijkste instellingen van de EU die verantwoordelijk is voor het voorstellen van nieuwe wetgeving, het beheren van EU-beleid en -begroting, en het handhaven van de naleving van de EU-verdragen. |
| Raad (van de Europese Unie) | Vertegenwoordigt de regeringen van de lidstaten en is medewetgever met het Europees Parlement. De Raad neemt beslissingen over EU-beleid en coördineert de algemene economische politiek van de lidstaten. |
| Europees Parlement | De rechtstreeks gekozen wetgevende macht van de EU. Het Parlement deelt de wetgevende en budgettaire bevoegdheden met de Raad en oefent politiek toezicht uit op de andere EU-instellingen. |
| Artikel 50 VEU | Het specifieke artikel in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) dat de procedure vastlegt voor een lidstaat die besluit zich terug te trekken uit de Unie. Het beschrijft de kennisgeving, onderhandelingen en de termijn voor uittreding. |
| Supranationale samenwerking | Een vorm van internationale samenwerking waarbij lidstaten bepaalde soevereiniteit overdragen aan een bovenstatelijke organisatie, die bindende beslissingen kan nemen. De EU is een voorbeeld van een supranationale organisatie. |
| Intergouvernementalisme | Een vorm van internationale samenwerking waarbij lidstaten hun soevereiniteit behouden en beslissingen gezamenlijk nemen, meestal op basis van consensus of unanimiteit. Dit staat tegenover supranationale samenwerking. |
| Verdrag van Maastricht | Het verdrag uit 1992 dat de Europese Unie (EU) formeel oprichtte als een juridische entiteit met drie pijlers. Het legde ook de basis voor de economische en monetaire unie (EMU) en de invoering van de euro. |
| Verdrag van Lissabon | Het verdrag uit 2009 dat de EU-instellingen hervormde en de besluitvorming efficiënter maakte. Het schafte het pijlersysteem af, versterkte de rol van het Europees Parlement en de Europese Raad, en maakte het Handvest van de Grondrechten bindend. |
| Handvest van de grondrechten van de Europese Unie | Een verklaring van de burgerrechten, politieke rechten en economische en sociale rechten die van toepassing zijn op alle inwoners van de EU. Sinds het Verdrag van Lissabon is het bindend recht. |
Cover
BK&PM - Cursus 2025-2026 (3).pptx
Summary
## Inleiding tot bestuurskunde en publiek management
Dit vakgebied bestudeert de vorm en werking van openbare besturen. Het kan zowel een beschrijvende wetenschap zijn (hoe besturen functioneren) als een normatieve wetenschap (hoe besturen zouden moeten functioneren). "Besturen" verwijst zowel naar de bestuursrechtelijke instellingen (organisaties) als naar de activiteit van beheren en beleidsvoering. Bestuurskunde, hoewel relatief nieuw, is een conglomeraat van verschillende wetenschappen zoals bestuursrecht, economie, management, politieke theorie en filosofie.
> **Tip:** Het concept "het bestuur" is moeilijk eenduidig te definiëren. Houd rekening met een brede, praktische benadering, vooral op hoofdniveaus.
## Wat zijn openbare besturen?
Er bestaat geen wettelijke definitie van "het bestuur". Het onderscheid tussen publieke en private sector is vaag, mede door verzelfstandiging. De scheiding der machten is relatief en rechtspraak van de Raad van State evolueert.
### Benadering van openbare besturen in deze cursus:
* Het federale bestuursniveau (uitvoerende en wetgevende macht)
* De gemeenschappen en gewesten
* De klassieke lokale besturen: provincies, gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, verzelfstandigde agentschappen op lokaal vlak.
### De staat
De staat is een politieke organisatie die effectief gezag uitoefent over inwoners van een afgebakend geografisch gebied. Dit gezag kan met legitieme middelen worden afgedwongen, desnoods door fysieke dwang. Kernkenmerken van een staat zijn:
* **Bevolking**
* **Geografisch gebied**
* **Politieke en wettelijke organisatie** (erkend)
* **Souvereiniteit**
* **Verdeling van macht(en)**
* **Afdwingbaarheid**
In België, met ruim 11,8 miljoen inwoners en 30.688 km², is er sprake van een 'stabiele' wettelijke constellatie, erkend binnen de EU en NAVO.
#### Waarom is een staat nuttig?
De staat biedt maatschappelijke meerwaarde door het garanderen van veiligheid, het handhaven van orde, het leveren van publieke goederen en het reguleren van economische en sociale activiteiten.
#### De klassieke staat of nachtwachtstaat
Dit model kenmerkt zich door minimale overheidsinmenging, met focus op de basistaken:
* **Defensie:** externe bescherming. In België is de dienstplicht opgeschort en is er een kleiner beroepsleger, met toenemend belang van NAVO. Recente geopolitieke gebeurtenissen leiden tot hernieuwde focus op defensiebudgetten.
* **Politie:** interne bescherming. Interne veiligheid blijft een prioriteit, met financiering en personeelsinzet als knelpunten.
* **Recht:** voornamelijk strafrecht en een primair gerechtelijk apparaat.
* **Primair economisch beleid:** munt en infrastructuur. In België is de euro de munteenheid, beheerd door de Europese Centrale Bank.
#### De verzorgingsstaat
Dit model neemt grote verantwoordelijkheden op zich voor het welzijn van de bevolking:
* **Functies:** Beschermend, ordenend, verzorgend, stimulerend, ontwikkelend.
* **Voorbeelden:** Huisvesting (sociale huisvesting), sociale zekerheid (pensioenen, werkloosheidsuitkeringen), arbeidsbescherming, energievoorziening, economisch beleid, onderwijs, volksontwikkeling en recreatie.
#### Etatisatie (of verzatelijking/socialisatie)
Dit is het proces waarbij de staat maatschappelijke functies overneemt van individuen, gezinnen, gemeenschappen, verenigingen en kerken.
**Voorbeeld:** Cultuur- en sportbeleid, oorspronkelijk grotendeels privé-initiatief, wordt na de jaren '60 steeds meer een overheidsinitiatief, met de staat die taken van het privé-initiatief overneemt.
#### Argumenten voor en tegen de verzorgingsstaat
| Argumenten Voor | Argumenten Tegen |
| :---------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------ |
| Humanitair: recht op menswaardig leven | Liberaal: beperking individuele vrijheid |
| Ethisch: staatsplicht om algemeen belang te dienen | Conservatief: verminderde individuele verantwoordelijkheid, arbeidsethos |
| Wederzijds eigenbelang: economische meerwaarde, versterking sociale positie burgers | Individualisering: minder sociale samenleving, afkalving intergenerationele zorg |
| Democratisch: democratische regimes hebben ervoor gekozen | Economisch: duur, financieel onhoudbaar bij regressie of vergrijzing |
#### Uitdagingen van de verzorgingsstaat
* **Internationalisering:** Sturing van de nationale economie in een globale economie wordt moeilijker.
* **Europeanisering/internationalisering van bestuur:** Verminderde politieke invloed van de nationale staat door Europese regelgeving.
* **Vergrijzing:** Impact op betaalbaarheid sociale voorzieningen en arbeidskrachten.
* **Sociaal-culturele differentiatie:** Inwilligen van diverse verwachtingen en harmonieus samenleven van bevolkingsgroepen.
#### De staat en welvaartstheorie
De welvaartstheorie streeft naar een optimale allocatie van schaarse goederen via een economische analyse van de maatschappij en een vrije markteconomie.
**Kernelementen vrije markteconomie:**
* Prijsvorming door vraag en aanbod.
* Concurrentie die kostenverlaging en efficiëntie stimuleert.
* Marktconform handelen door consumenten en producenten.
Wanneer de markt niet goed functioneert (marktfalen), kan overheidssturing nodig zijn om deze falen te bestrijden.
**Vier marktfalen:**
1. **Monopolies en kartels:** Situaties waarin concurrentie beperkt of afwezig is.
* **Monopolie:** Slechts één aanbieder.
* **Kartel:** Overeenkomst tussen bedrijven om concurrentie te verminderen (prijs-, hoeveelheids-, rayonkartels).
* **Overheidsoptreden:** Antitrustwetgeving, fusieverbod, verbod van prijsafspraken. Natuurlijke monopolies vereisen overheidsbeheer of -toezicht.
2. **Onvolledige en imperfecte informatie:** Leidt tot inefficiëntie.
* **Overheidsoptreden:** Transparantiemaatregelen.
3. **Externe effecten (externaliteiten):** Kosten of baten die niet in de prijs worden meegenomen (bv. milieuvervuiling).
* **Overheidsoptreden:** Regulering.
4. **Collectieve goederen & Merit goods:**
* **Collectieve goederen:** Niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend (bv. landsverdediging). Probleem van "free riders". Overheid voorziet hierin via belastingen.
* **Merit goods:** Goederen die maatschappelijk noodzakelijk worden geacht (bv. onderwijs, cultuur, sport). Overheid kan hier via beheer, subsidiëring of ondersteuning in natura voor zorgen.
## Kenmerken van de Belgische Staat
België is een:
* **Democratie:** Staatsvorm waarin het volk (door vertegenwoordigers) zichzelf regeert. Soevereiniteit ligt bij het volk.
* **Directe democratie:** Zelden als staatssysteem, wel als variant (bv. referendum).
* **Indirecte/representatieve democratie:** Meest voorkomende vorm, met parlementaire democratie als subtype.
* **Materiële kenmerken:** Vrije verkiezingen, meerdere politieke partijen, geheime verkiezingen, democratische wetgevingsprocedure, eerlijke campagnemogelijkheden, persvrijheid, algemeen enkelvoudig stemrecht (vanaf 18 jaar).
* **Stemrecht in België:** Evolutie van cijnskiesrecht naar algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en vrouwen. Opkomstplicht is de norm (behalve lokaal).
* **Rechtsstaat:** Macht wordt geregeld en beperkt door het recht. Burgers zijn beschermd tegen staatsmacht. Iedereen, inclusief overheid, is onderworpen aan het recht.
* **Constitutionele monarchie:** Staatsvorm met een koning als staatshoofd, wiens macht door de grondwet wordt beperkt.
* **Federale Staat:** Bevoegdheden zijn verdeeld tussen de federale overheid en de deelstaten (gemeenschappen en gewesten).
* **Soorten Staten:** Eenheidsstaat, federale staat, confederale staat.
* **België:** Gevolueerd van unitaire staat naar federale staat. Bevoegdheden zijn verdeeld tussen gemeenschappen (cultuur, persoonsgebonden aangelegenheden) en gewesten (economie, ruimtelijke ordening).
* **Taalgebieden:** De vier taalgebieden (Nederlands, Frans, Duits, tweetalig Brussel) bepalen mede de bevoegdheden en taalregels van de deelstaten. Het territorialiteitsbeginsel geldt, met faciliteiten in faciliteitengemeenten.
* **Spreiding der machten (Trias Politica):** Geen strikte scheiding, maar een spreiding en samenwerking tussen:
* **Wetgevende macht:** Kamer van Volksvertegenwoordigers, Senaat en Koning. Stelt wetten vast en controleert de uitvoerende macht.
* **Uitvoerende macht:** Koning, Ministers en staatssecretarissen. Voert wetten uit en voert beleid.
* **Rechterlijke macht:** Hoven en rechtbanken. Beslecht conflicten over de toepassing van wetten en besluiten.
### De federale wetgevende macht
* **Samenstelling:** Kamer van Volksvertegenwoordigers (rechtstreeks verkozen, 150 leden) en de Senaat (indirect verkozen senatoren).
* **Bevoegdheden:** Wetten maken, verdragen goedkeuren, uitvoerende macht controleren, begroting goedkeuren, grondwet wijzigen.
* **Totstandkoming wet:** Initiatief (wetsvoorstel/wetsontwerp), behandeling en stemming in parlement, bekrachtiging en afkondiging door de Koning, bekendmaking in Belgisch Staatsblad.
### De federale uitvoerende macht
* **Hoofd:** De Koning, die "onbekwaam is tot alleen handelen".
* **Samenstelling:** Ministers en staatssecretarissen, verantwoordelijk voor specifieke beleidsterreinen.
* **Bevoegdheden:** Uitvoeren van wetten, voeren van beleid (economie, sociale zekerheid), opstellen van de begroting, voeren van buitenlands beleid, handhaving openbare orde en veiligheid.
* **Beslissingen:** Koninklijke Besluiten (KB's), Ministeriële Besluiten (MB's), omzendbrieven.
* **Statuut van de Koning:** Onschendbaar en onverantwoordelijk (ministers dragen politieke verantwoordelijkheid).
### Gemeenschappen en gewesten
* **Bevoegdheden:** Toegewezen bevoegdheden, met residuaire bevoegdheid voor de federale overheid.
* **Gemeenschappen:** Culturele aangelegenheden, persoonsgebonden aangelegenheden (onderwijs, taalgebruik).
* **Gewesten:** Economie, ruimtelijke ordening, leefmilieu, huisvesting, energie, tewerkstelling.
* **Werkwijze:** Eigen parlementen (WM) en regeringen (UM), maar geen afzonderlijke rechterlijke macht.
* **Bevoegdheidsverdeling:** Asymmetrische structuur (bv. Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest delen WM en UM).
* **Wetgeving:** Grondwet, Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 (BWHI).
### De provincies
* **Niveau:** Intermediair bestuursniveau tussen de deelstaten en de gemeenten.
* **Bevoegdheden:** Grotendeels uitgehold, focus op provinciale aangelegenheden, beheer waterwegen, ruimtelijke ordening, leefmilieu, crisiscoördinatie.
* **Organen:** Provincieraad (rechtstreeks verkozen), Bestendige Deputatie (leden verkozen uit provincieraad), Provinciegouverneur (benoemd door gewestregering).
### De gemeenten
* **Niveau:** Kleinste algemene bestuursniveau.
* **Taken:** Aangelegenheden van gemeentelijk belang (alle lokale aangelegenheden waarvoor hogere overheden zich niet bevoegd achten). Moeten hiërarchie der rechtsnormen respecteren.
* **Organen:** Gemeenteraad (rechtstreeks verkozen), College van Burgemeester en Schepenen (CBS), Burgemeester.
* **Fusies:** Trend naar gemeentefusies om efficiëntie te verhogen.
* **Vormen van beheer:** Centraal beheer, delegatie, budgethouderschap, intern verzelfstandigd agentschap (IVA), extern verzelfstandigd agentschap (EVA: Autonoom Gemeentebedrijf - AGB, EVA in privaatrechtelijke vorm zoals vzw's).
### Intergemeentelijke samenwerking (IGS)
* Vrijwillige samenwerking tussen gemeenten voor gemeenschappelijke doelstellingen.
* Vormen: Zonder rechtspersoonlijkheid (bv. interlokale vereniging) en met rechtspersoonlijkheid (projectvereniging, dienstverlenende vereniging, opdrachthoudende vereniging).
## Het personeel van de overheid
* **Categorieën:** Ambtenaren (statutairen) en contractuelen.
* **Ambtenaar:** Uniek statuut, bedoeld voor stabiliteit en continuïteit. Vaste benoeming is steeds minder de regel.
* **Contractuelen:** Aangeworven via arbeidsovereenkomst.
* **Regelgeving:** Toepasselijke statuten (bv. Vlaams Personeelsstatuut - VPS) voor ambtenaren, Arbeidsovereenkomstenwet voor contractuelen.
* **Benoeming:** Eenzijdige aanstelling/benoeming door het bestuur, geen contractuele verhouding. Ambtenaren hebben geen bevoegdheid tot het aangaan van contracten.
* **Vastheid van betrekking:** Bescherming tegen ontslag, met limitatieve gronden voor beëindiging dienstverband.
### Deontologie en tuchtrecht
* **Deontologie:** Regels voor eer en waardigheid van een beroepsgroep (bv. loyale ambtsuitoefening, verbod op discriminatie, neutraliteit, recht op vrije meningsuiting met beperkingen).
* **Tuchtrecht:** Sanktionering van inbreuken op deontologie. Verschilt van strafrecht, maar kan parallel lopen. Vereist naleving van beginselen als non bis in idem, nulla poena sine lege, rechten van de verdediging (hoorplicht, recht op bijstand), onpartijdigheid, motivering en evenredigheidsbeginsel.
* **Ordemaatregelen:** Maatregelen ter verzekering van goede werking van de dienst, geen tuchtmaatregelen, maar kunnen wel belastend zijn.
### Relatie politiek - ambtenarij
* **Weber's organisatiemodel:** Bestuurders (politiek), ambtenarij (personeel), burgers. Principes: politieke verantwoordelijkheid en ambtelijke loyaliteit.
* **Onder druk:** Groei overheidsapparaat, complexiteit, klantgerichtheid, veranderende maatschappelijke context.
* **Perspectiefverschillen:** Aanstelling, ambtstermijn, deskundigheid, rationaliteit, oriëntatie.
* **Politieke impact versterken:** Via eigen politiek personeel (kabinetten), spoils-systeem (historisch in België).
* **Responsabilisering topambtenaren:** Meer verantwoordelijkheid bij beleidsvoorbereiding en management, sturing op hoofdlijnen door politici.
## Fundamentele principes en wetgeving in het bestuursrecht
1. **Overheidsopdrachtenwetgeving:**
* **Filosofie:** Mededinging, gelijke behandeling, verbod op belangenvermenging.
* **Procedures:** Openbare procedure, niet-openbare procedure, mededingingsprocedure met onderhandeling, etc.
* **Criteria:** Uitsluitingscriteria, selectiecriteria, gunningscriteria (prijs, kwaliteit).
* **Waarde-afhankelijk:** Regels voor opdrachten van beperkte waarde (< 30.000 euro).
* **Bestek:** Basisdocument met specificaties.
* **Bekendmaking:** Publicatieblad EU, e-procurement. Geldt voor klassieke overheden en de meeste verzelfstandigde instellingen.
2. **Openbaarheid van bestuur:**
* **Principe:** Recht op toegang tot bestuursdocumenten (art. 32 GW).
* **Actief vs. Passief:** Overheid stelt informatie ter beschikking vs. burger vraagt informatie op.
* **Wettelijk kader:** Wet van 11 april 1994, Decreet van 26 maart 2004. DLB verplicht ook gebruik van gemeentelijke website.
3. **Formele procedures:**
* **Kenmerk:** Veelheid van procedures (advies inwinnen, openbaar onderzoek, vormvereisten, termijnen).
* **Doel:** Rechtsbescherming, democratisch gehalte, transparantie.
4. **Termijnen in het bestuursrecht:**
* **Normatieve termijnen:** Termijnen bepaald in de wet.
* **Termijnen van orde:** Geen sanctie bij overschrijding.
* **Vervaltermijnen:** Bevoegdheidsverlies na verstrijken (bv. beroep tot nietigverklaring).
* **Redelijke termijn:** Geldt bij gebrek aan normatieve termijn.
5. **Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur (ABBB):**
* **Rol:** Bindende rechtsbeginselen die zorgvuldig handelen van de overheid eisen.
* **Overzicht:** Recht van verdediging (hoorplicht, onpartijdigheid), gelijkheidsbeginsel, redelijkheidsbeginsel (evenredigheid, zuinigheid), materiële motiveringsplicht (aanvaardbare motieven).
## Publiek en privaat management
* **Publiek management:** Toepassing van bedrijfskundige inzichten op de overheid, met aandacht voor de specifieke context. Het is geen perfect gescheiden wereld van privaat management.
* **Parallellismen:** Beide sectoren proberen behoeften te voldoen, met schaarse middelen om te gaan, en hanteren vergelijkbare managementtechnieken en -problemen (planning, organisatie, controle).
* **Verschilpunten:**
* **Doelstelling:** Winstmaximalisatie (privé) vs. welvaarts-/welzijnsbehartiging (publiek), vaak met vage of conflicterende doelen.
* **Opdrachten:** Commercieel aanbieden (privé) vs. beleidsvoorbereiding, controle, planning (publiek).
* **Beoordeling rendement:** Winst (privé) vs. onduidelijk (publiek).
* **Besluitvorming:** Snelle reactie op markt (privé) vs. politieke markt, compromissen, langere besluitvorming (publiek).
* **Recht:** Administratief recht (publiek) met specifieke procedures en verantwoordingsplicht.
### Moeilijkheden en voordelen voor overheidsmanager
* **Moeilijkheden:** Extern bepaalde en wisselende doelstellingen, externe organisatie- en personeelsstructuur, politieke context, beperkte middelen, controlegerichte boekhouding, monopoliepositie, politieke besluitvorming.
* **Voordelen:** Afwezigheid winstoogmerk, innovatie mogelijk, monopoliepositie, statutaire positie personeel.
### Winstoogmerk of niet?
Privé streeft naar winstmaximalisatie, terwijl de publieke sector streeft naar maximale dienstverlening binnen een bepaald budget. De meetbaarheid van succes in de publieke sector is echter complexer.
## Inspraak en participatie
De relatie burger-politiek is vertroebeld, met afnemend vertrouwen en een "kloof" tussen burger en politiek. Dit wordt mede veroorzaakt door de representatieve democratie, ontzuiling, professionalisering, globalisering en een veelvoud aan bestuursniveaus. Individualisering en NIMBY-gedrag kunnen ook een rol spelen.
* **Inspraak en participatie:** Instrumenten om burgers invloed te laten uitoefenen op besluitvormingsprocessen.
* **Participatieladder:** Schematische voorstelling van burgerbetrokkenheid, variërend van informeren tot zelfbestuur.
* **Verhouding burger-bestuur:** Burger als kiezer (niet-interactief), burger als klant (dienstverlening centraal), burger als partner (actieve betrokkenheid, medebeheer).
* **Democratie:** Indeling naar participatiemechanismen (representatief, inspraak, participatief, direct).
* **Cultuursector:** Cultuurpactwet verplicht overheden om gebruikersgroeperingen en ideologische/filosofische strekkingen te betrekken bij cultuurbeleid [1973](#page=1973).
### Cultuur- en sportraden
* **Doel:** Advisering over cultuur- en sportbeleid.
* **Structuur:** Bestaan vaak uit een algemene vergadering en bestuur.
* **Uitdagingen:** Moeilijkheden in adviesverlening, relatie met gemeentebestuur, interne problemen.
* **Regulering:** In het Decreet Lokaal Bestuur (DLB) kunnen gemeenten cultuur- en sportraden oprichten, hoewel de verplichte sportraad is afgeschaft.
## Overheidsfinanciën
* **Begrotingssystemen:**
* **Traditioneel (incrementeel):** Vertrekt van vorige begroting, met aanpassingen. Stabiliteit, eenvoud, maar weinig stimulans voor vernieuwing of kostenbesparing.
* **Zero-based budgeting (ZBB):** Elk jaar nieuwe verantwoording, zonder rekening te houden met vorige begroting. Stimuleert kritische reflectie en correcte allocatie, maar is tijdrovend en creëert onzekerheid.
## Ombudsdienst
* **Rol:** Onpartijdige instantie die klachten van burgers tegen overheden onderzoekt, bemiddelt en aanbevelingen doet.
* **Doel:** Bescherming van burgers, waarborging van rechtszekerheid en billijkheid, preventieve functie.
* **Kenmerken:** Bemiddelaar, onafhankelijk, onderzoeksrecht, deskundigheid.
* **Functie:** Onradend effect, wegwijzer, brengt informatie aan over lacunes en verwachtingen.
## Toepassing en begeleiding
Het examen zal bestaan uit meerkeuzevragen, definities, juist/fout-vragen (met correcties) en open vragen.
### Voorbeeldexamen
(Specifieke voorbeeldvragen zouden hier toegevoegd worden indien beschikbaar in het originele document.)
---
Dit studiehandleiding biedt een uitgebreid overzicht van de belangrijkste onderwerpen binnen Bestuurskunde en Publiek Management, met nadruk op de structuur en werking van de Belgische overheid. De diepgang van de verschillende secties is bedoeld om een solide basis te leggen voor examengerichte studie.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :--------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Bestuurskunde | Een wetenschap die zich bezighoudt met de studie van de vorm en werking van openbare besturen, alsook hun positionering binnen de samenleving. Het kan zowel een beschrijvende als een normatieve wetenschap zijn. |
| Publiek management | De toepassing van bedrijfskundige inzichten op de overheid, gericht op efficiënte en effectieve uitvoering van publieke taken en beleid. |
| Nachtwachtstaat | Een staat waarin de overheidsinmenging minimaal is, gericht op het garanderen van veiligheid (leger, politie) en het handhaven van rechtsorde, met beperkte wetgeving. |
| Verzorgingsstaat | Een staat die grote verantwoordelijkheid neemt voor het welzijn van de bevolking op gebieden zoals sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs en werkgelegenheid, met een uitgebreide overheidsbemoeienis. |
| Etatisatie | Het proces waarbij de staat historische maatschappelijke functies overneemt van individuen, gezinnen, lokale gemeenschappen, verenigingen en kerken, zoals armoedebestrijding, ziekenzorg en onderwijs. |
| Welvaartstheorie | Een economische theorie die streeft naar een optimale allocatie van schaarse goederen door een maatschappelijke afweging van baten en kosten, uitgaande van een vrije markteconomie en het aanpakken van marktfalen. |
| Marktfalen | Situaties waarin een vrije markt niet efficiënt functioneert, zoals monopolies, onvolledige informatie, externe effecten en de aanwezigheid van collectieve of merit goods, wat overheidsingrijpen kan rechtvaardigen. |
| Collectieve goederen | Goederen waarvan het onmogelijk is om niet-betalers van het gebruik uit te sluiten, en waarbij de consumptie door de een niet ten koste gaat van de consumptie door de ander, wat leidt tot het "free rider"-probleem. |
| Merit goods | Goederen waarvan de maatschappij de voorziening noodzakelijk acht op basis van andere normen dan consumentenvoorkeuren, omdat de vrije markt ze te weinig of te duur zou voorzien, zoals onderwijs, sociale voorzieningen en cultuur. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin macht gereguleerd en beperkt wordt door het recht, burgers beschermd worden tegen staatsmacht, en onafhankelijke rechters toezien op de naleving van wetten. |
| Spreiding der machten | Het principe, geformuleerd door Montesquieu, waarbij macht wordt verdeeld over verschillende instituties (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) om machtsmisbruik te voorkomen; de machten controleren en beperken elkaar. |
| Residuaire bevoegdheid | De bevoegdheid die overblijft nadat specifieke bevoegdheden zijn toegekend aan lagere overheden of deelstaten. In België is dit de bevoegdheid van de federale overheid voor aangelegenheden die niet expliciet aan gemeenschappen of gewesten zijn toegewezen. |
| Decreet / Ordonnantie | Rechtsregels die worden uitgevaardigd door de wetgevende macht van gemeenschappen en gewesten. Decreten gelden voor de gemeenschappen en gewesten, terwijl ordonnanties specifiek voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelden. |
| Attributiebeginsel | Het beginsel dat bestuurlijke overheden slechts die bevoegdheden hebben die hen expliciet zijn toegekend door de Grondwet, wetten of decreten. |
| Delegatie | Het overdragen van bepaalde bevoegdheden van een hoger naar een lager bestuursorgaan, waarbij de bevoegdheid nog steeds bij het oorspronkelijke orgaan berust, maar de uitvoering wordt gedelegeerd. |
| Decentratie | Het verschuiven van bevoegdheden van de centrale overheid naar lagere bestuursorganen of andere besturen met rechtspersoonlijkheid, die zelfstandig taken uitvoeren. Dit kan territoriaal (gemeenten) of functioneel (bv. NMBS) zijn. |
| Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (ABBB) | Fundamentele rechtsbeginselen die de overheid verplichten op een rechtvaardige, redelijke en zorgvuldige manier te handelen, waaronder het recht van verdediging, gelijkheidsbeginsel, redelijkheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel en motiveringsplicht. |
| Openbaarheid van bestuur | Het principe dat burgers recht hebben op toegang tot bestuursdocumenten en informatie, wat zowel actief (overheid stelt informatie ter beschikking) als passief (burger vraagt informatie op) kan zijn, en dient ter versterking van de democratie. |
| Taakallocatie | De vraag hoe taken het best worden verdeeld en uitgevoerd, zowel horizontaal (welk bestuursniveau is bevoegd?) als verticaal (welke uitvoeringsvorm, bv. centraal beheer, verzelfstandiging, uitbesteding?). |
| Verzelfstandiging | Het creëren van afzonderlijke organisatorische eenheden met (gedeeltelijke) autonomie en soms eigen rechtspersoonlijkheid, om overheidstaken efficiënter uit te voeren. Dit kan intern of extern zijn. |
| Ombudsman | Een onpartijdige instantie die klachten van burgers tegen overheden onderzoekt, bemiddelt en aanbevelingen doet, met als doel rechtszekerheid en billijkheid te waarborgen en conflicten te voorkomen. |
| Inspraak en participatie | Instrumenten en processen die burgers de mogelijkheid geven invloed uit te oefenen op besluitvormingsprocessen van de overheid, variërend van informatieverstrekking tot medebeslissing en zelfbestuur, gericht op het verbeteren van de relatie burger-politiek en het versterken van legitimiteit. |
Cover
Chapitre II
Summary
# Définitions et conceptions de la nation
La nation, concept plus insaisissable que l'État, se manifeste par des revendications politiques et génère des droits et des non-droits, impliquant une vision contrastée du monde [1](#page=1).
### 1.1 Qu'est-ce qu'une nation ?
L'État est un architecte majeur de la nation, notamment par le biais du nationalisme d'État, qui vise à homogénéiser la société par l'imposition d'une langue commune, la standardisation de l'éducation, un découpage administratif et le développement de symboles unitaires. On peut également envisager l'apparition de nations sans le rôle prépondérant de l'État, désignées comme des nations sans État [1](#page=1).
#### 1.1.1 Les deux grandes conceptions de la nation
Il existe deux conceptions principales de la nation :
* **La conception contractualiste :**
Elle postule que la nation naît d'un libre accord des volontés, fruit d'un contrat social, donnant naissance à l'État. Ce modèle, souvent associé à l'État républicain français, met l'accent sur l'adhésion libre et totale aux principes de l'État et de la citoyenneté. La délimitation des frontières est perçue comme une rupture naturelle, biologique et culturelle, où la nation s'arrête là où cesse l'accord des volontés, entraînant une nationalité automatique et définitive [1](#page=1).
* **La conception romantique :**
Elle est basée sur l'existence préalable d'une âme collective, indépendante de toute construction politique. La nation se définit non par accord, mais par des éléments tels que la langue, la culture, les coutumes, les traditions, l'appartenance ethnique, la race ou l'ancrage religieux. La frontière est considérée comme fixe et non négociable. Bien que pertinente, cette différenciation peut parfois être simpliste [1](#page=1).
### 1.2 Les théories de la nation
#### 1.2.1 L’État fait la nation : la théorie du "nation building"
Selon cette perspective, la nation est une construction historique et culturelle de l'État, qui en est le grand architecte. L'État et la modernité sont considérés comme les origines de la Nation. Ernest Gellner affirme que le nationalisme n'est pas le réveil d'une force ancienne, mais la conséquence d'une nouvelle forme d'organisation sociale fondée sur de "hautes cultures" dépendantes de l'éducation. L'État joue un rôle central dans le projet national par son projet éducatif, imposant une "haute culture" par le biais de l'école, qui fonde ainsi la réalité nationale [1](#page=1).
Ernest Renan, dans son discours sur "Qu'est-ce qu'une nation?", prononcé dans le contexte de la perte de l'Alsace-Moselle, définit la nation comme "avoir des gloires communes dans le passé, une volonté commune dans le présent, avoir fait de grandes choses ensemble, vouloir en faire encore, voilà les conditions pour être un peuple" . Il met l'accent sur le consentement, le "désir de clairement exprimé de la volonté de la vie commune… plébiscite de tous les jours", embrassant ainsi la vision contractualiste de l'État [1](#page=1).
Carl Deutsch, spécialiste en sciences politiques, situe l'âge de la nation à l'ère de la révolution industrielle. Il soutient que le déséquilibre créé par l'industrialisation atomise les sociétés communautaires, provoquant des migrations rurales vers les villes. L'État agit comme un moteur économique, assurant une protection à l'échelle de la société par le développement d'infrastructures et l'implantation de manufactures, forgeant ainsi une vision nationale commune [1](#page=1).
#### 1.2.2 Le nationalisme comme ressource politique
Le nationalisme n'est ni un simple construit théorique (contractualiste) ni une donnée préexistante (romantique), mais plutôt le produit de l'ethnisme retravaillé par l'État et les élites. Plusieurs stratégies existent [1](#page=1):
1. **La stratégie néo-traditionaliste:** Elle rejette l'État moderne au profit de la tradition et de la coutume, utilisant l'éducation et la communication adaptées à des créneaux idéologiques et religieux, ce qui peut générer des dysfonctionnements [2](#page=2).
2. **La stratégie assimilationniste:** Le nationalisme arabe est contraint d'embrasser la modernité, jugée spirituellement inférieure mais techniquement supérieure, ce qui invite les dynasties locales. Cette stratégie implique un refus de la fin de Dieu [2](#page=2).
3. **La stratégie réformiste:** Les entrepreneurs identitaires fusionnent la légitimité de l'État avec les valeurs traditionnelles, valorisant un renouveau ethnique et national (langue, tradition, culture, croyances), parfois mythifié [2](#page=2).
Il ne faut jamais négliger le rôle des élites dans l'émergence de la nation et des nationalismes; ces élites, au nom du nationalisme, se disputent un territoire, comme dans le cas du nationalisme jacobin face aux nationalismes corses, bretons ou basques. Ce nationalisme se légitime par la distance du pouvoir et les intérêts économiques qui peuvent influencer certains groupes sociaux [2](#page=2).
#### 1.2.3 Le nationalisme des nationalistes (approche primordialiste)
Cette approche, qualifiée de primordialiste, réfute l'idée que l'État est le principal architecte de la nation. Elle rencontre une difficulté à distinguer la réalité ethnique de la réalité nationale. Elle distingue une conscience interne (l'ethnie a conscience de sa propre existence) et une conscience externe (les autres reconnaissent ces caractéristiques) . Les violences et discriminations subies en raison de leur spécificité favorisent l'émergence d'un nationalisme de résistance. Des exemples incluent les Kurdes, les Tibétains, les Irlandais, ou les nationalismes régionaux en Espagne pendant le franquisme [2](#page=2).
### 1.3 État-nation et États multinationaux
Sur la scène internationale, la figure de l'État-nation s'est imposée, et les sciences politiques se concentrent sur la logique de la nationalisation des sociétés et sur la logique de clôture qui l'accompagne [2](#page=2).
#### 1.3.1 État-nation : une logique d'homogénéisation et de clôture
L'État-nation repose sur une logique d'homogénéisation, aussi appelée nationalisme d'État ou nationalisme jacobin (opposé au nationalisme des minorités), et de clôture. Cette logique se manifeste par des politiques publiques culturelles, administratives et symboliques à vocation unificatrice, telles que le découpage administratif, l'enseignement, et la diffusion de symboles unitaires, souvent au détriment des spécificités locales et régionales [2](#page=2).
La notion de clôture, élaborée par Max Weber et approfondie par Rokkan, voit dans l'État-nation la fusion des concepts de citoyenneté et d'identité territoriale. La citoyenneté correspond à un territoire et n'est valable qu'en son sein, conférant des droits spécifiques aux citoyens de ce territoire, qu'ils soient économiques (prestations sociales), politiques (droit de vote) ou juridiques. Certains auteurs soulignent comme conséquence à cette notion une forte augmentation du nombre de guerres dans le monde post-impérial, illustrée par la citation de François Mitterrand: "le nationalisme, c'est la guerre" ] [2](#page=2).
#### 1.3.2 Persistance des États multinationaux
Malgré l'imposition de l'État-nation, les États multinationaux persistent. Des pays comme la France, le Japon ou la Suède sont considérés comme des modèles d'État-nation, tandis que l'Espagne, la Bolivie ou le Canada parviennent à faire cohabiter une diversité d'expressions sur leur territoire. Les États multinationaux se caractérisent par la présence de minorités ethniques ou linguistiques [2](#page=2).
---
# Théories du nationalisme et stratégies politiques
Ce chapitre analyse les théories expliquant le nationalisme comme une construction étatique, une ressource politique, ou comme une manifestation d'une identité préexistante, détaillant diverses stratégies politiques associées.
### 2.1 Concept de nation et ses conceptions
Le concept de nation est souvent considéré comme plus insaisissable que celui de l'État, sauf dans le cas de l'État-nation. La nation génère des droits et des non-droits, et se manifeste par des revendications politiques d'autonomie, voire d'indépendance (comme en Corse ou au Pays Basque), mais aussi par des revendications de fermeture des frontières, d'arrêt des mouvements migratoires et de préférences nationales, reflétant une vision contrastée du monde [1](#page=1).
L'État est l'un des principaux architectes de la nation, notamment à travers le nationalisme d'État (jacobin) qui vise à l'homogénéisation. Ce processus implique l'imposition d'une langue commune, la standardisation de l'éducation, un découpage administratif et le développement de symboles unitaires (drapeau, Marianne, coq). Il est également possible d'envisager l'apparition de nations sans rôle préalable de l'État, constituant des nations sans État [1](#page=1).
Deux grandes conceptions de la nation coexistent :
* **Conception contractualiste:** La nation est le fruit d'un libre accord des volontés, un contrat social qui donne naissance à l'État. C'est le modèle de l'État républicain en France, aussi appelée nation révolutionnaire. Elle repose sur une adhésion libre et totale aux principes de l'État et de la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen. La délimitation des frontières est perçue comme une rupture naturelle, biologique et culturelle. La nation s'arrête là où l'accord des volontés cesse, la nationalité étant automatique et définitive [1](#page=1).
* **Conception romantique:** La nation est basée sur l'existence d'une âme collective préalable à toute construction politique. Elle n'est pas le fruit d'un accord, mais de la langue, de la culture, des coutumes, des traditions, de l'appartenance ethnique, de la race ou d'un ancrage religieux. La frontière est fixe et non négociable au gré des volontés [1](#page=1).
Bien que pertinente, cette différenciation peut rester simpliste [1](#page=1).
### 2.2 Les théories de la nation
#### 2.2.1 L’État fait la nation : la théorie du "nation building"
Cette théorie postule que la nation est une construction historique et culturelle de l'État, qui en est le grand architecte. L'État et la modernité sont considérés comme les origines de la Nation [1](#page=1).
* **Ernest Gellner:** Il affirme que le nationalisme n'est pas l'éveil d'une force ancienne et latente, mais la conséquence d'une nouvelle forme d'organisation sociale fondée sur des "hautes cultures" dépendantes de l'éducation. L'État est au cœur du projet national par le biais du projet éducatif, imposant une "haute culture" distincte de la "basse culture" (paysanne ou allophone). L'école joue un rôle fondamental dans la constitution de la réalité nationale [1](#page=1).
* **Ernest Renan:** Dans son discours "Qu'est-ce qu'une nation?", prononcé dans le contexte de la perte de l'Alsace-Moselle, Renan définit la nation comme "avoir des gloires communes dans le passé, une volonté commune dans le présent, avoir fait de grandes choses ensemble, vouloir en faire encore, voilà les conditions pour être un peuple". Cette vision met l'accent sur le consentement, le désir de vivre ensemble, le "plébiscite de tous les jours". Renan adopte une vision contractualiste de l'État [1](#page=1).
* **Karl Deutsch:** Ce spécialiste des sciences politiques et des relations internationales considère que l'âge de la nation correspond à la Révolution industrielle. Il soutient que le déséquilibre créé par celle-ci atomise les sociétés communautaires, provoquant la migration des ruraux vers les villes. Dans ce contexte, la nation offre une forme de protection à l'échelle de la société. L'État devient alors le moteur économique du pays, favorisant une vision nationale commune par le développement d'infrastructures et l'implantation de grandes manufactures [1](#page=1).
#### 2.2.2 Le nationalisme comme ressource politique
Le nationalisme n'est ni un simple construit (contractualiste) ni une donnée préexistante. Il est le produit de l'ethnisme (réalité d'une ethnie existante) mais retravaillé par l'État et l'élite [1](#page=1).
##### 2.2.2.1 Stratégies politiques associées au nationalisme
1. **La stratégie néo-traditionaliste:** Cette approche refuse l'État moderne en opposition à la tradition et à la coutume. L'éducation et la communication sont adaptées aux créneaux idéologiques et religieux, ce qui peut générer des dysfonctionnements [2](#page=2).
2. **La stratégie assimilationniste:** Le nationalisme arabe, par exemple, est contraint d'embrasser la modernité, jugée spirituellement inférieure mais techniquement supérieure. La technique invite les dynasties locales, tout en refusant la fin de Dieu [2](#page=2).
3. **La stratégie réformiste:** Les "entrepreneurs identitaires" fusionnent la légitimité de l'État avec des valeurs traditionnelles, valorisant un renouveau ethnique et national (langue, tradition, culture, croyances), parfois mythifié pour mieux s'intégrer à la réalité [2](#page=2).
Il ne faut jamais négliger le rôle des élites dans l'émergence de la nation et des nationalismes. Les élites, au nom du nationalisme, peuvent se disputer un territoire (exemples: nationalisme jacobin contre nationalismes corses, bretons, basques). Ce nationalisme se légitime par la distance du pouvoir et par des intérêts économiques qui peuvent modifier certains groupes sociaux [2](#page=2).
#### 2.2.3 Le nationalisme des nationalistes (approche primordialiste)
Cette approche, qualifiée de primordialiste, réfute l'idée que l'État soit le principal architecte de la nation. Elle rencontre une difficulté à distinguer la réalité ethnique de la réalité nationale [2](#page=2).
* **Conscience interne:** L'ethnie a conscience de sa propre existence [2](#page=2).
* **Conscience externe:** Les autres reconnaissent les caractéristiques de l'ethnie [2](#page=2).
Les violences et discriminations subies en raison de sa spécificité favorisent l'émergence d'un nationalisme de résistance, nourri par la conscience externe (les autres perçoivent une différence). Des exemples incluent les Kurdes, les Tibétains, les Irlandais, et les nationalismes régionaux en Espagne sous le franquisme [2](#page=2).
### 2.3 État-Nation et États multinationaux
Sur la scène internationale, la figure de l'État-nation s'est imposée. En sciences politiques, les études se concentrent sur la logique de nationalisation des sociétés et sur la logique de clôture qui accompagne l'État-nation [2](#page=2).
Des pays comme l'Espagne et le Canada présentent des spécificités d'États multinationaux [2](#page=2).
#### 2.3.1 L'État-nation : une logique d'homogénéisation et de clôture
La logique de l'État-nation repose sur l'homogénéisation (nationalisme d'État ou jacobin, opposé au nationalisme des minorités) et la clôture [2](#page=2).
* **Homogénéisation:** Elle se manifeste par des politiques publiques culturelles, administratives et symboliques à vocation unificatrice: découpage administratif, enseignement, diffusion de symboles unitaires, souvent au détriment des spécificités locales et régionales. L'État-nation incarne ainsi une logique d'homogénéisation [2](#page=2).
* **Clôture:** Concept élaboré par Max Weber et approfondi par Rokkan, il voit dans l'État-nation la fusion du concept de citoyenneté avec celui d'identité territoriale. La citoyenneté correspond à un territoire et n'est valable qu'en son sein, conférant des droits spécifiques aux citoyens de ce territoire: droits économiques (prestations sociales), politiques (droit de vote) et juridiques [2](#page=2).
Certains auteurs soulignent que cette notion a pour conséquence une forte augmentation du nombre de guerres dans le monde post-impérial, illustrée par la citation de François Mitterrand: "le nationalisme, c'est la guerre" [2](#page=2).
#### 2.3.2 Persistance des États multinationaux
Malgré l'imposition de l'État-nation, des États multinationaux persistent. Des pays comme la France, le Japon et la Suède sont souvent cités comme des modèles d'États-nations typiques. D'autres, tels que l'Espagne, la Bolivie et le Canada, parviennent à faire cohabiter une diversité d'expressions sur leur territoire. Ces États multinationaux regroupent des minorités ethniques ou linguistiques [2](#page=2).
---
# L'État-nation et les États multinationaux
Ce chapitre explore la tension entre le modèle dominant de l'État-nation, axé sur l'homogénéisation et la clôture, et la réalité persistante des États multinationaux qui reconnaissent et intègrent la diversité interne.
### 3.1 L'État-nation : une logique d'homogénéisation et de clôture
Le modèle de l'État-nation, particulièrement prédominant sur la scène internationale et étudié en sciences politiques, est caractérisé par une logique d'homogénéisation et de clôture [2](#page=2).
#### 3.1.1 La logique d'homogénéisation
Cette logique, souvent assimilée au nationalisme d'État ou au nationalisme jacobin, s'oppose au nationalisme des minorités. Elle se manifeste concrètement à travers diverses politiques publiques culturelles, administratives et symboliques visant à unifier la société. Ces politiques incluent le découpage administratif du territoire, l'organisation de l'enseignement, et la diffusion de symboles unitaires. Elles s'effectuent fréquemment au détriment des spécificités locales et régionales [2](#page=2).
#### 3.1.2 La notion de clôture
Le concept de clôture, développé par Max Weber et approfondi par Rokkan, décrit la fusion entre le concept de citoyenneté et celui d'identité territoriale. Dans le cadre de l'État-nation, la citoyenneté est intrinsèquement liée à un territoire spécifique et n'est valable qu'en son sein. Cela se traduit par des droits spécifiques accordés aux citoyens de ce territoire, qu'ils soient économiques (prestations sociales), politiques (droit de vote) ou juridiques. Certains auteurs soulignent que cette conception de l'État-nation a contribué à une augmentation significative des guerres dans le monde post-impérial, illustrée par la citation de François Mitterrand: « le nationalisme, c'est la guerre » [2](#page=2).
### 3.2 La persistance des États multinationaux
Malgré l'imposition du modèle de l'État-nation, des États multinationaux continuent d'exister et de reconnaître la diversité de leurs populations [2](#page=2).
#### 3.2.1 Définition et caractéristiques
Les États multinationaux se distinguent par la présence de minorités ethniques, linguistiques ou religieuses regroupées au sein d'un territoire subnational. Ils se caractérisent par une organisation politico-administrative qui reconnaît ces minorités. Si une telle organisation politico-administrative fait défaut, on parle alors d'État multiculturel [3](#page=3).
#### 3.2.2 Exemples d'États multinationaux
* **Espagne:** La Constitution espagnole de 1978 a établi un système d'autonomies, créant un "État quasi fédéral à géométrie variable". Il s'agit d'un État hybride, ni unitaire ni fédéral, composé de communautés autonomes dotées de compétences diverses et évolutives. Le processus de négociation de nouvelles compétences avec des communautés comme le Pays Basque et la Catalogne a permis au gouvernement d'obtenir des majorités. Certaines communautés autonomes, comme la Communauté autonome basque, sont reconnues comme une nation dans la Constitution et bénéficient d'une autonomie fiscale (le *cupo*). L'article 2 de la Constitution espagnole reconnaît explicitement d'autres nations: Catalogne, Galice et Pays Basque. Les compétences des communautés autonomes y sont asymétriques et évolutives [3](#page=3).
* **Bolivie:** Depuis 2009, la Bolivie reconnaît 37 langues officielles et a accordé un droit à l'autonomie aux peuples indigènes, leur conférant la liberté d'adopter des normes d'organisation sociale et économique communautaires [3](#page=3).
* **Canada:** Le Canada a construit sa vision multinationale autour de trois dispositifs principaux: un quasi-fédéralisme bilingue pour accommoder le nationalisme francophone, la reconnaissance juridique des droits à l'autonomie des peuples autochtones (Premières Nations), et la prise en compte des communautés immigrées qui représentent 20% de la population. Ce modèle est lié à la situation démographique et politique du pays [3](#page=3).
* **Royaume-Uni de Grande-Bretagne et d'Irlande du Nord:** Le Royaume-Uni est considéré comme un État multinational composé de quatre nations: anglaise, écossaise, galloise et nord-irlandaise (irlandaise). L'identité britannique s'est forgée au XVIe siècle et a été renforcée par la religion (protestantisme), la monarchie, l'empire et le Commonwealth. Ces dernières années ont vu une réactualisation des nationalismes écossais et gallois, menant au renforcement des pouvoirs des parlements écossais, gallois et nord-irlandais. Le référendum sur le Brexit a mis en lumière les conséquences potentielles sur l'unité nationale, l'Écosse et l'Irlande du Nord ayant voté pour rester dans l'Union européenne, tandis que l'Angleterre (à l'exception de Londres) a voté pour le "Out" [3](#page=3).
### 3.3 L'Union Européenne à l'épreuve de la nation
Le cadre national reste le référentiel pertinent pour la mise en œuvre des politiques et des mécanismes de solidarité. La question se pose de savoir si l'Union Européenne (UE) peut être pensée par analogie avec les autres pays et comment elle pourrait devenir une entité post-nationale dans le contexte mondial [3](#page=3).
#### 3.3.1 L'UE, une nouvelle histoire nationale ?
Les sondages montrent une persistance de la solidarité nationale, souvent plus forte que la solidarité à caractère social. Le projet européen s'inscrit dans l'histoire nationale et peut être considéré comme un prolongement de celle-ci, comme le projet politique républicain français post-Seconde Guerre mondiale. Il peut aussi compenser des histoires nationales fragiles et contribuer à la reconstruction d'une unité nationale, à l'exemple de l'Espagne après la période franquiste [3](#page=3).
> **Tip:** L'adhésion de l'Espagne à l'UE a marqué une étape clé dans sa transition démocratique et la consolidation de son identité nationale post-dictature.
Il est observé une faiblesse dans la construction d'un centre européen, considéré comme inachevé. Des auteurs comme Stefano Bartolini analysent ce phénomène par analogie avec la construction de l'État-nation, suggérant que l'échelle européenne pourrait connaître des processus similaires en termes de budget, de politiques migratoires, sanitaires, d'infrastructures et de mobilités étudiantes. Les grandes crises (2008, 2015, Brexit, COVID-19, invasion de l'Ukraine) pourraient, contrairement aux apparences, accélérer la consolidation d'un centre européen [3](#page=3).
---
# L'Union Européenne face à la nation
Voici un résumé détaillé pour le sujet "L'Union Européenne face à la nation", basé sur les pages 3 et 4 du document fourni.
## 4. L'Union Européenne face à la nation
L'Union Européenne est examinée sous l'angle de sa relation avec les dynamiques nationales, explorant si elle s'oriente vers une post-nationalité ou s'inscrit dans une nouvelle histoire nationale [3](#page=3).
### 4.1 La pertinence du cadre national pour l'UE
Le cadre national reste un cadre pertinent pour la mise en œuvre des politiques, notamment en ce qui concerne les mécanismes de solidarité. La question se pose de savoir si l'UE peut être pensée par analogie avec d'autres pays et comment elle pourrait devenir une entité post-nationale dans le contexte mondial [3](#page=3).
### 4.2 L'UE : une nouvelle histoire nationale ?
Des sondages indiquent une persistance de la solidarité nationale supérieure à celle de caractère social. Le projet politique de l'UE s'inscrit dans l'histoire nationale de ses États membres, prolongement de leurs histoires respectives, et peut même compenser des fragilités nationales, participant à la reconstruction d'une unité. Par exemple, l'adhésion de l'Espagne à l'UE a coïncidé avec sa transition démocratique après le franquisme [3](#page=3).
L'analyse de la construction de l'UE par analogie avec la formation des États-nations suggère une faiblesse et un caractère inachevé du centre européen. Des éléments tels que le budget européen, la politique migratoire, sanitaire, les infrastructures et les mobilités étudiantes sont considérés comme des aspects similaires à ceux qui ont fondé l'image de l'État-nation [3](#page=3).
Les grandes crises (2008, 2015, Brexit, COVID-19, invasion de l'Ukraine) pourraient, à première vue, affaiblir l'UE, mais elles ont paradoxalement accéléré la consolidation d'un centre européen à travers des politiques communes comme l'accueil, la position face au Brexit, les achats de vaccins et la réponse à l'invasion de l'Ukraine. Cette question reste ouverte et d'actualité [3](#page=3) [4](#page=4).
### 4.3 L'UE : une dimension post-nationale ?
La perspective d'une dimension post-nationale de l'UE repose sur sa capacité à permettre la reconnaissance et la coexistence des différences sur un même territoire politique, ainsi qu'à envisager une citoyenneté aux caractéristiques transnationales [4](#page=4).
Jürgen Habermas a introduit la notion de « patriotisme constitutionnel » en référence à l'UE, soulignant le cadre potentiellement dépassé des États-nations. Cependant, cette vision est remise en question par des situations telles que le non-respect de l'État de droit en Hongrie et en Pologne. De plus, les règles de fonctionnement de l'UE basées sur l'unanimité semblent incompatibles avec l'idée d'un patriotisme constitutionnel, qui se fonderait sur les principes constitutionnels (contrat social) plutôt que sur une identité culturelle commune [4](#page=4).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nation | Une communauté humaine unie par des liens historiques, culturels, linguistiques, ou par un accord volontaire, se manifestant souvent par des revendications politiques d'autonomie ou d'indépendance. |
| État-nation | Un État dont la population est majoritairement composée d'une nation partageant une identité culturelle commune, caractérisé par une logique d'homogénéisation et de clôture territoriale et politique. |
| Nationalisme d'État (jacobin) | Processus par lequel l'État impose une homogénéisation culturelle et linguistique à sa population par le biais de l'éducation, de l'administration et de symboles unitaires. |
| Conception contractualiste de la nation | Idée selon laquelle la nation résulte d'un accord volontaire entre individus, formant un contrat social qui donne naissance à l'État, comme dans le modèle républicain français. |
| Conception romantique de la nation | Conception de la nation basée sur l'existence d'une âme collective préexistante, définie par la langue, la culture, les coutumes, les traditions, l'appartenance ethnique ou religieuse. |
| Nation sans État | Une communauté nationale qui n'a pas son propre État souverain et qui peut exprimer des revendications politiques ou identitaires. |
| Nation building | Théorie selon laquelle l'État est le principal architecte de la nation, construisant l'identité nationale par des processus historiques, culturels et éducatifs. |
| Haute culture | Culture considérée comme supérieure, souvent imposée par l'État dans le cadre du nationalisme, par opposition à la basse culture des populations rurales ou minoritaires. |
| Basse culture | Cultures populaires, paysannes ou minoritaires, souvent associées à des langues différentes de la langue officielle de l'État. |
| Nationalisme comme ressource politique | Approche qui considère le nationalisme non pas comme un simple construit ou une donnée préexistante, mais comme un produit de l'ethnisme retravaillé par l'État et les élites pour servir des objectifs politiques. |
| Stratégie néo-traditionaliste | Approche politique qui rejette l'État moderne en opposition à la tradition et à la coutume, en utilisant l'éducation et la communication pour véhiculer des idéaux spécifiques. |
| Stratégie assimilationniste | Stratégie qui vise à intégrer des groupes ou des cultures dans la nation dominante, souvent en adoptant la modernité technique tout en préservant une identité culturelle ou religieuse. |
| Stratégie réformiste | Approche qui fusionne la légitimité de l'État avec des valeurs traditionnelles, promouvant un renouveau ethnique et national par la langue, la tradition, la culture et les croyances. |
| Nationalisme des nationalistes (primordialiste) | Approche qui réfute l'idée que l'État est le principal architecte de la nation, soutenant que la nation est une réalité ethnique préexistante ayant une conscience interne et externe de son identité. |
| Conscience interne | La perception qu'a un groupe ethnique de sa propre existence et de ses caractéristiques distinctes. |
| Conscience externe | La reconnaissance par d'autres groupes des caractéristiques distinctes d'un groupe ethnique, pouvant mener à des discriminations. |
| État multinational | Un État composé de plusieurs nations ou groupes ethniques distincts qui coexistent sous une même structure politique, souvent avec une reconnaissance de leurs spécificités. |
| Logique d'homogénéisation | Tendance de l'État-nation à unifier et à rendre uniformes les caractéristiques culturelles, linguistiques et administratives de sa population. |
| Logique de clôture | Concept selon lequel la citoyenneté est intrinsèquement liée à un territoire spécifique, conférant des droits exclusifs aux résidents de ce territoire. |
| Patriotisme constitutionnel | Concept selon lequel la loyauté et l'identité d'un individu se fondent sur l'adhésion aux principes et aux institutions d'une constitution, plutôt que sur une identité culturelle ou ethnique commune. |
Cover
CM relations internationales :.pdf.pdf
Summary
# La puissance et la contrainte dans les relations internationales
Ce thème aborde les concepts de puissance et de contrainte dans les relations internationales, en examinant la personnalité juridique des acteurs étatiques et non-étatiques.
## 1. La notion de puissance et de contrainte dans les relations internationales
Les relations internationales s'étudient comme les relations entre des communautés politiques indépendantes. L'État, en tant que personne de droit international, est caractérisé par une population permanente, un territoire déterminé, un gouvernement et une capacité à entrer en relation avec d'autres États. La souveraineté confère à l'État la plénitude de ses compétences, lui permettant de décider pour lui-même et d'encadrer ses actions, tant à l'intérieur qu'à l'extérieur de ses frontières [14](#page=14) [15](#page=15) [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.1 Le droit international : fondements et application
Le droit international repose sur un ensemble de règles, appelées normes, qui régissent les comportements. Ces normes peuvent avoir une origine contractuelle, comme les traités internationaux, qui formalisent les échanges et les engagements entre États. L'effectivité du droit international dépend de sa capacité à produire des effets concrets, ce qui nécessite des mécanismes de contrainte, tels que les juridictions internationales [4](#page=4) [6](#page=6).
### 1.2 La souveraineté de l'État et ses limites
En raison de sa souveraineté, un État est libre de décider s'il souhaite ou non avoir des relations internationales. Les États sont soumis à aucune autorité extérieure, sauf s'ils y consentent volontairement. Le principe d'auto-soumission signifie qu'un État s'engage volontairement dans un traité. Cependant, cette auto-soumission est fragile, car il n'existe pas de tribunal international capable de sanctionner un État pour non-respect d'un traité en dehors de sa volonté [5](#page=5).
### 1.3 L'effectivité du droit international
L'effectivité du droit international repose sur l'existence de leviers de contrainte, principalement les juridictions internationales, dont l'autorité doit être suffisamment puissante pour faire respecter les normes. Les juridictions internationales sont issues de la volonté des États et sont liées à des traités spécifiques. L'existence du droit international est posée par la signature de traités, et sa valeur est déterminée par sa capacité à être imposé. L'applicabilité d'une norme internationale dépend de conditions juridiques, comme la signature par un représentant et la ratification par une loi [6](#page=6).
### 1.4 L'ordre public international et le jus cogens
L'ordre public international, également appelé droit constitutionnel international, concerne des règles communes à la communauté internationale qui visent à garantir la survie de l'humanité. Le *jus cogens* est une norme impérative, reconnue par la communauté internationale, qui ne peut être écartée par aucun traité. Ces règles sont intangibles et leur création est un processus long et complexe [7](#page=7) [8](#page=8).
### 1.5 L'articulation entre droit international et droit interne
Il existe deux ordres juridiques: interne (national) et externe (international). L'intégration des règles internationales dans les ordres internes est essentielle. Le droit international produit un effet horizontal entre les États et un effet vertical lorsque le droit international descend dans le droit national. L'article 55 de la Constitution française stipule que les traités régulièrement ratifiés ont une autorité supérieure à la loi, sous réserve de réciprocité. Les conflits entre traités et constitution sont régis par l'article 54 de la Constitution [12](#page=12) [9](#page=9).
## 2. Les acteurs des relations internationales
Les relations internationales impliquent des États, mais aussi des organisations internationales et des organisations non gouvernementales (ONG).
### 2.1 L'État comme acteur principal
L'État est défini par la convention de Montevideo comme un ensemble de personnes unies durablement sur un territoire délimité et soumises à un pouvoir politique organisé. Les critères de l'État incluent la population, le territoire et un gouvernement, ainsi que la capacité à entrer en relation avec d'autres États, ce qui passe par le mécanisme de la reconnaissance [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.1.1 Le territoire et les frontières
Le territoire est un espace de souveraineté exclusive. Les frontières peuvent être naturelles ou artificielles. Il existe également des espaces sans souveraineté exclusive, tels que la haute mer, régie par des règles coutumières. La mer territoriale s'étend jusqu'à 12 milles marins, et la zone économique exclusive (ZEE) de 12 à 200 milles marins concerne la réglementation économique [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.1.2 La population et la nationalité
La population d'un État est constituée de ses nationaux, liés par des liens historiques, socioculturels et spirituels. La nationalité est attribuée par les États sur la base de leur souveraineté. L'attribution de la nationalité peut se faire par le droit du sang ou le droit du sol, ainsi que par naturalisation. La nationalité confère des droits et des obligations, et peut donner lieu à une protection diplomatique [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 2.1.3 Le pouvoir politique organisé et la souveraineté
Le pouvoir politique organisé se manifeste par des prérogatives telles que le maintien de l'ordre, l'exécution des traités, l'édiction de lois, la reddition de justice et la battement de monnaie. Ces prérogatives constituent la souveraineté, qui est une volonté non subordonnée à une autre, également appelée "compétence de la compétence" [23](#page=23).
#### 2.1.4 La reconnaissance internationale
La reconnaissance d'un État par d'autres États est un mécanisme unilatéral, recognitif et incitatif, qui crée des obligations et facilite les relations internationales. L'existence d'un État ne dépend pas de l'influence d'autres États, mais la reconnaissance est essentielle pour l'intégration dans le système international [25](#page=25) [26](#page=26).
### 2.2 Les organisations internationales
Les organisations internationales sont des associations d'États créées par un traité, dotées de missions particulières et d'une personnalité juridique. Elles visent à coopérer, à favoriser la paix et la sécurité, et à créer des avantages futurs pour les États membres. L'ONU est l'organisation internationale la plus aboutie et universelle, dont le but est de préserver les générations futures des fléaux de la guerre. L'Union Européenne est un modèle unique au monde, fonctionnant sur un système moniste où le droit de l'UE est directement applicable [35](#page=35) [36](#page=36) [38](#page=38) [42](#page=42) [43](#page=43) [47](#page=47).
### 2.3 Les organisations non gouvernementales (ONG)
Une ONG est un groupe de personnes physiques, institué pour défendre une cause non lucrative, jugée nécessaire par ses membres. Elles ont une personnalité juridique interne et peuvent participer aux discussions et négociations internationales, sensibiliser l'opinion publique et faire pression sur les États. Cependant, les ONG peuvent aussi présenter des risques, tels que la perte de leur esprit originel, l'instrumentalisation par des États ou des problèmes de financement [52](#page=52) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56).
## 3. Les moyens des relations internationales
Les relations internationales s'appuient sur des instruments normatifs et juridictionnels.
### 3.1 Les instruments normatifs
Le traité international est un accord entre États qui crée des obligations et a une valeur juridique. Sa valeur dans les ordres internes varie selon les États, mais la Convention de Vienne de 1969 stipule que les traités sont supérieurs aux droits nationaux. L'applicabilité d'un traité nécessite sa mise en vigueur, sa ratification par le droit national, sa publication et une norme juridique claire. La coutume internationale est une source de droit non écrite, fondée sur la répétition d'actes et le sentiment d'obligation juridique [57](#page=57) [58](#page=58) [61](#page=61) [63](#page=63).
### 3.2 Les instruments juridictionnels
Les juridictions internationales, telles que la Cour Internationale de Justice (CIJ), tranchent les litiges entre États. Le droit à un procès équitable, garanti par la Convention Européenne des Droits de l'Homme, inspire les droits nationaux et les autres juridictions internationales. L'arbitrage international permet le règlement des litiges par des arbitres choisis par les parties, sur la base du droit applicable et de l'équité. Les sentences arbitrales ont une force obligatoire, mais leur exécution repose sur la bonne foi des parties [64](#page=64) [66](#page=66) [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69).
---
# Les acteurs des relations internationales
Absolument ! Voici une synthèse détaillée et structurée sur "Les acteurs des relations internationales", conçue pour être un support d'étude complet, respectant les consignes de mise en forme et de citation.
## 2. Les acteurs des relations internationales
Cette section identifie et analyse les différents acteurs qui interviennent dans les relations internationales, incluant les États, les associations d'États et les organisations non étatiques [2](#page=2).
### 2.1 L'État
L'État est défini comme un ensemble de personnes physiques unies durablement par des liens, vivant sur un territoire délimité et soumis à un pouvoir politique organisé. Selon l'article 1 de la Convention de Montevideo de 1933, un État, en tant que personne de droit international, doit remplir quatre conditions: une population permanente, un territoire déterminé, un gouvernement (ou pouvoir politique organisé) et la capacité d'entrer en relation avec d'autres États [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.1.1 Les critères de l'État
##### 2.1.1.1 La population
La population se compose des nationaux de l'État, c'est-à-dire l'ensemble des individus qui ont la nationalité de cet État. La nationalité est définie comme l'ensemble des individus qui partagent des liens historiques, socioculturels et spirituels. La nation, quant à elle, ne dépend pas du lieu de vie du peuple [17](#page=17) [18](#page=18).
> **Tip:** La distinction entre nation et État est cruciale. La nation est un concept socioculturel et historique, tandis que l'État est une entité juridique et politique.
Les enjeux liés à la population incluent l'immigration, qu'elle soit climatique ou pour d'autres raisons, ainsi que la question des expatriés. Les étrangers résidant sur le territoire d'un État, qu'ils soient en situation régulière ou irrégulière, ne possèdent généralement pas la citoyenneté mais peuvent avoir certains droits politiques, comme le droit de vote aux élections européennes s'ils sont citoyens d'un État membre de l'Union européenne [18](#page=18).
L'octroi de la nationalité est une prérogative exclusive des États, fondée sur leur souveraineté. Les critères d'attribution varient [18](#page=18):
* **Droit du sang (Jus sanguinis):** La nationalité est transmise par les parents [19](#page=19).
* **Droit du sol (Jus soli):** La nationalité peut être acquise si l'on naît sur le territoire de l'État [19](#page=19).
* **Naturalisation:** C'est une procédure d'acquisition de la nationalité, qui peut être individuelle ou collective, et est régie par la loi [19](#page=19).
La naturalisation peut également être accordée en dehors des conditions de base pour des services rendus à la France ou pour des mérites particuliers, comme pour les sportifs de haut niveau. Les conséquences de la nationalité sont des droits (vote, protection diplomatique) et des obligations (paiement des impôts, devoir de servir l'État). La compétence personnelle de l'État signifie que son droit national s'applique à ses nationaux où qu'ils se trouvent dans le monde [19](#page=19).
La protection diplomatique est une obligation de l'État de protéger ses ressortissants lorsqu'ils sont menacés par un autre État. Cette protection repose sur l'effectivité du lien de nationalité, c'est-à-dire les liens les plus forts entre l'individu et l'État [19](#page=19) [21](#page=21).
##### 2.1.1.2 Le territoire
Le territoire est défini comme un espace de souveraineté exclusive, sur lequel l'État exerce sa compétence de manière unique. Cela inclut le sol, le sous-sol, l'espace aérien et la mer [15](#page=15).
> **Exemple:** La sentence arbitrale de l'Île de Palmas en 1928 a tranché un litige entre les États-Unis et les Pays-Bas concernant la souveraineté sur cette île, affirmant le principe de souveraineté exclusive sur un territoire [15](#page=15).
Les frontières, qu'elles soient naturelles ou artificielles, délimitent cet espace de souveraineté. Le droit international tend à privilégier le positivisme, considérant que les normes proviennent d'une autorité institutionnelle plutôt que de normes naturelles ou religieuses [16](#page=16).
Il existe des espaces sans souveraineté exclusive :
* **La haute mer:** Toutes les parties de la mer non incluses dans la mer territoriale ou les eaux intérieures d'un État. La libre navigation y est une règle coutumière [16](#page=16).
* **Les eaux internationales:** Définies par la Convention de Montego Bay elles incluent la mer territoriale (jusqu'à 12 milles marins, historiquement 3), la zone contiguë, la zone économique exclusive (ZEE, jusqu'à 200 milles marins, régissant la pêche), et le plateau continental [17](#page=17) .
* **L'espace aérien:** S'étend au-dessus du territoire terrestre et maritime de l'État [15](#page=15).
* **L'espace extra-atmosphérique :** Régit par des principes de libre exploration et d'utilisation pour tous les États [pas de page spécifique.
Des enjeux globaux, comme la préservation de l'Amazonie, soulèvent la question de la souveraineté face à l'intérêt commun de l'humanité [17](#page=17).
##### 2.1.1.3 Le gouvernement (pouvoir politique organisé)
Le pouvoir politique organisé se manifeste par la capacité de l'État à maintenir l'ordre, à exécuter les traités internationaux, à édicter la loi, à rendre la justice et à battre monnaie. Ces prérogatives constituent la souveraineté de l'État. La souveraineté se définit comme une volonté qui n'est subordonnée à aucune autre, souvent appelée "compétence de la compétence". Le transfert d'une compétence ne signifie pas une perte de souveraineté, mais d'un point de vue politique, le retour en arrière est souvent inenvisageable [22](#page=22) [23](#page=23).
> **Tip:** La souveraineté est un concept fondamental pour comprendre la position de l'État dans les relations internationales. Elle implique l'indépendance et la capacité de décision autonome.
Des situations de crise, comme celle du Sahara Occidental, illustrent la difficulté à identifier un pouvoir politique organisé et un lien d'allégeance clair, menant à des questions complexes de reconnaissance et d'autodétermination [23](#page=23) [24](#page=24).
##### 2.1.1.4 La capacité d'entrer en relation avec les autres États
Cette capacité passe par le mécanisme de la reconnaissance internationale. Les États établis doivent accepter qu'une nouvelle entité organisée possède la qualité d'État. La reconnaissance est unilatérale, recognitive (constatant l'existence de critères remplis), incitative (créant de la légitimité et un effet boule de neige) et créatrice d'obligations pour les États qui la formulent [15](#page=15) [25](#page=25).
> **Exemple:** La reconnaissance de la Palestine par la France a entraîné une vague de reconnaissances par d'autres États, illustrant l'effet incitatif de la reconnaissance [25](#page=25).
#### 2.1.2 L'identification externe de l'État : la reconnaissance internationale
L'État préexiste au droit international, sa reconnaissance est donc une constatation de son existence plutôt qu'une condition de sa création. Cependant, elle est indispensable pour les relations internationales. La reconnaissance du Kosovo en 2008 a été un acte controversé, menant à des débats sur sa nature et son opposabilité [25](#page=25) [26](#page=26).
> **Exemple:** L'implantation des ambassades dans les capitales est un indicateur clé de la reconnaissance et de la légitimité d'un État, comme le débat autour de Jérusalem pour Israël [27](#page=27) [28](#page=28).
Le principe d'égalité souveraine de tous les États, inscrit dans la Charte de l'ONU, signifie qu'aucun État n'est supérieur à un autre et qu'ils peuvent contracter des engagements internationaux sur un pied d'égalité. Ce principe se manifeste dans la signature des traités, régie par le principe *pacta sunt servanda* (les pactes doivent être respectés). Le principe de réciprocité, fixé par la Convention de Vienne, permet à une partie de suspendre son engagement si l'autre partie ne respecte pas le traité. Des exceptions existent, notamment dans le domaine humanitaire, pour les pays en développement (clause de la nation la plus favorisée) et pour le droit de l'Union européenne [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 2.1.3 Les changements de forme de l'État
Les États évoluent dans leur forme, ce qui peut entraîner des changements dans leur territoire et leurs frontières. Les trois changements principaux sont :
##### 2.1.3.1 La sécession
La sécession est le processus par lequel une partie d'un État se détache pour former un nouvel État. L'État d'origine survit mais est divisé. La sécession peut être violente ou résulter d'accords. En droit français, la sécession est possible sous conditions strictes, notamment via un référendum [31](#page=31).
> **Exemple:** Le processus d'accession à l'indépendance de la Nouvelle-Calédonie, marqué par plusieurs référendums, illustre les complexités de la sécession [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33).
##### 2.1.3.2 La succession d'États
La succession d'États se produit lorsqu'un État s'éteint et est remplacé par un nouvel État, l'État continuateur, qui endosse la responsabilité et le patrimoine de l'ancien [33](#page=33).
> **Exemple:** La Russie, en tant qu'État continuateur de l'URSS, a hérité de ses dettes, de ses traités et d'une partie de son patrimoine [34](#page=34).
##### 2.1.3.3 L'annexion
L'annexion est le passage d'un territoire d'un État à un autre, sans création d'un nouvel État. Elle peut se faire par traités (suite à une guerre, vente) ou par la violence, bien que cette dernière soit interdite en droit international [34](#page=34).
> **Exemple:** L'occupation de la Cisjordanie par Israël, marquée par la construction d'un mur, a été déclarée contraire au droit international par la CIJ [35](#page=35).
### 2.2 Les associations d'États
Les associations d'États, ou organisations internationales, sont des acteurs secondaires des relations internationales, dont la volonté émane des États membres. Elles sont créées par un traité constitutif et se voient confier des missions particulières [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 2.2.1 Principes communs des organisations internationales
* **Traité constitutif:** Il agit comme une constitution pour l'organisation [36](#page=36).
* **Personnalité juridique:** Les organisations internationales acquièrent une personnalité juridique en droit international et souvent aussi en droit interne des États membres. Cette personnalité est autonome et objective pour des organisations comme l'ONU [38](#page=38) [43](#page=43).
* **Compétence spécialisée:** Contrairement aux États qui ont la plénitude de compétence, les organisations internationales ont des compétences limitées à leurs missions statutaires [40](#page=40).
* **Moyens d'action:** Elles disposent de conseils politiques et administratifs, d'un personnel indépendant bénéficiant d'immunités et de privilèges, mais leur financement repose généralement sur les contributions des États membres [41](#page=41).
* **Droit de légation:** Les organisations internationales peuvent avoir des représentants auprès d'autres entités ou envoyer leurs propres représentants dans les États [41](#page=41).
#### 2.2.2 Cas particuliers d'organisations internationales
##### 2.2.2.1 L'ONU
L'Organisation des Nations Unies (ONU), née de la SDN, est considérée comme l'organisation internationale la plus aboutie et universelle. Son objectif principal est de préserver les générations futures des fléaux de la guerre. La Charte de San Francisco a établi ses structures et son siège à New York. L'ONU possède une personnalité juridique objective, opposable même aux États non membres. L'adhésion à l'ONU est soumise à cinq conditions [42](#page=42) [43](#page=43).
Les organes principaux de l'ONU sont :
* **L'Assemblée Générale:** Organe plénier et égalitaire, composé d'un représentant par État membre. Elle adopte des recommandations et élit les membres non permanents du Conseil de Sécurité [44](#page=44) [45](#page=45).
* **Le Conseil de Sécurité:** Organe restreint et inégalitaire, avec 5 membres permanents disposant d'un droit de veto (Chine, France, Russie, Royaume-Uni, États-Unis). Il peut décider de sanctions et autoriser l'usage de la force armée légitime [45](#page=45).
* **Les organes intégrés:** Représentent l'intérêt de l'organisation, comme le Secrétaire Général, nommé par l'Assemblée Générale sur recommandation du Conseil de Sécurité [46](#page=46).
##### 2.2.2.2 L'Union Européenne (UE)
L'UE est un modèle moniste unique où le droit de l'UE est directement applicable dans les droits nationaux des États membres [47](#page=47).
Les institutions clés de l'UE incluent :
* **Le Conseil Européen:** Réunit les chefs d'État ou de gouvernement pour fixer les grandes orientations [48](#page=48).
* **La Commission Européenne:** Défend les intérêts de l'UE, propose des textes, fixe les priorités budgétaires et veille à l'application du droit de l'UE [49](#page=49).
* **Le Parlement Européen:** Représente les citoyens européens, élu au suffrage universel direct. Il adopte les textes conjointement avec le Conseil de l'Union [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Le Conseil de l'Union Européenne:** Organe intergouvernemental, aussi appelé Conseil des ministres. Il adopte les textes conjointement avec le Parlement et coordonne la politique extérieure de l'UE [50](#page=50).
* **La Cour de Justice de l'Union Européenne (CJUE):** Organe juridictionnel interne qui interprète la législation européenne (questions préjudicielles) et juge les recours en manquement des États membres [51](#page=51) [52](#page=52).
### 2.3 Les organisations non étatiques
Les organisations non gouvernementales (ONG) sont des groupes de personnes physiques institués pour défendre et promouvoir une cause non lucrative, jugée nécessaire par leurs membres. Elles ont une personnalité juridique interne (souvent assimilées à des associations loi 1901 en France) mais peuvent être reconnues internationalement [52](#page=52) [53](#page=53).
> **Exemple:** Médecins Sans Frontières et Amnesty International sont des ONG reconnues internationalement pour leurs actions humanitaires et de défense des droits humains [53](#page=53).
Les ONG ont plusieurs moyens d'action: participation à des négociations, sensibilisation de l'opinion publique, et pression sur les États [54](#page=54).
Les enjeux des ONG résident dans la défense d'intérêts différents de ceux des États, la médiatisation d'actions que les États ne dénoncent pas, et la promotion de valeurs démocratiques. Cependant, elles peuvent aussi présenter des risques, tels que les financements à visée commerciale (BONGO), le détournement de leurs objectifs (MONGO), ou leur instrumentalisation par les États (GONGO). Elles peuvent également poser des risques pour la sécurité en intervenant dans des zones de conflit [55](#page=55) [56](#page=56).
---
# Les moyens des relations internationales
Ce thème explore les outils normatifs et juridictionnels que les acteurs des relations internationales emploient pour interagir, tels que les traités, la coutume, et les différentes juridictions internationales.
## 3. Les moyens des relations internationales
### 3.1 Les instruments normatifs
Les instruments normatifs sont essentiels pour établir des règles et des cadres juridiques dans les relations internationales. Ils se composent principalement des traités et de la coutume internationale.
#### 3.1.1 Le traité international
Le traité international est un accord conclu entre deux ou plusieurs sujets de droit international (principalement des États) destiné à produire des effets juridiques et régi par le droit international. La Commission du Droit International, créée par l'ONU en 1947, a œuvré à la codification du droit international public, aboutissant à la Convention de Vienne sur le droit des traités du 23 mai 1969 [57](#page=57).
##### 3.1.1.1 La valeur des traités dans les ordres internes
La valeur juridique des traités internationaux au sein des ordres nationaux varie selon les États.
* **Conception externe (supranationale)** : Les traités sont considérés comme supérieurs aux droits nationaux.
* Article 26 de la Convention de Vienne: *Pacta sunt servanda* (les pactes doivent être respectés). Tout traité en vigueur lie les parties et doit être exécuté de bonne foi [57](#page=57).
* Article 27 de la Convention de Vienne: Une partie ne peut invoquer son droit interne pour justifier la non-exécution d'un traité. Aucune règle de droit national ne peut prévaloir sur les traités internationaux [57](#page=57).
* **Conception interne (de chaque État)** : L'application des traités varie.
* **Primauté sur le droit interne**: L'Espagne (Article 10 de la Constitution de 1978) et le Portugal (Art 277 de la Constitution) considèrent que les traités internationaux prévalent sur leurs droits internes [58](#page=58).
* **Valeur de loi**: Les États-Unis et l'Allemagne accordent aux traités internationaux une valeur de loi, se situant en position infra-constitutionnelle et supra-législative [58](#page=58).
* **En France**: Les traités ne primat pas sur la Constitution [58](#page=58).
* Article 55 de la Constitution: Les accords ou traités régulièrement ratifiés ont, dès leur publication, une autorité supérieure à celle des lois, sous réserve de réciprocité. La conception est interne, infra-constitutionnelle [58](#page=58) [59](#page=59).
* Arrêt Koné, CE ASS 1996: Les stipulations des traités doivent être interprétées conformément au principe fondamental reconnu par les lois de la République, selon lequel l'État doit refuser l'extradition d'un étranger lorsqu'elle est demandée dans un but politique [59](#page=59).
* Le traité est supérieur à la loi: Arrêt Nicolo, CE Ass 1989. Le rapport entre les traités et les lois est hiérarchique et non chronologique; le traité est supérieur aux lois [59](#page=59).
* Rapport entre les traités et les actes administratifs: Dame Kirkwood, CE, Ass 1952. Les traités prévalent sur les actes administratifs en droit français [59](#page=59).
##### 3.1.1.2 L'applicabilité des normes supranationales
Pour qu'un traité international soit applicable, plusieurs conditions doivent être remplies [61](#page=61).
* **Entrée en vigueur du traité**: Le traité doit avoir été signé, ratifié par le droit national, et publié. La ratification est généralement la compétence du chef de l'État, qui peut déléguer ce pouvoir [61](#page=61).
* **Procédure d'applicabilité** :
1. **Règles de procédure (Convention de Vienne, Article 19)**: Les réserves permettent à un État de manifester son accord pour signer une convention tout en excluant certaines dispositions. Il est crucial d'indiquer ce que l'on ne souhaite pas appliquer dès la signature [61](#page=61).
2. **Ratification par le droit national** :
* Le traité doit être entré en vigueur [61](#page=61).
* En droit français, cela passe par une loi de ratification ou un décret de ratification. Si la loi est complexe, un décret du Président ou du Premier Ministre peut être utilisé [61](#page=61).
* Contrôle de constitutionnalité d'un décret de ratification: Le Conseil d'État (CE) contrôle le décret de ratification en se référant à l'article 53 de la Constitution pour vérifier le respect de la procédure. Jurisprudence: CE, Ass, 1998, Sarl du Parc d’activités de Blotzheim [61](#page=61).
3. **Effet normatif de la norme supranationale**: Le traité doit avoir un contenu juridique [61](#page=61).
* Jurisprudence: CE, Ass, 1993, Royaume-Uni de GB. Une décision détachable de la conduite des relations diplomatiques a un contenu normatif et relève de la compétence du juge administratif. Les décisions purement diplomatiques ou politiques sans contenu juridique ne sont pas du ressort du juge. Ce qui fait l'applicabilité d'un traité, c'est son contenu normatif, c'est-à-dire sa valeur juridique [61](#page=61).
4. **Condition de réciprocité remplie**: Prévue à l'article 55 de la Constitution [62](#page=62).
* En droit français, le contrôle de la réciprocité a longtemps été attribué au Ministre des Affaires Étrangères [62](#page=62).
* Affaire Mme Chevrol-Benkeddach (CE, 1999): Le CE a statué que le Ministre des Affaires Étrangères était compétent pour apprécier la réciprocité, car il gère les relations diplomatiques [62](#page=62).
* Affaire Mme Chevreul contre France (CEDH, 2003): La Cour européenne des droits de l'homme a condamné la France, estimant que laisser un ministre juger de l'application d'un traité porte atteinte au procès équitable, car le ministre est nécessairement partial [62](#page=62).
* Renvoi au CE: Le CE est revenu sur sa décision de 1999, jugeant que le juge administratif était une autorité plus indépendante pour apprécier la réciprocité [62](#page=62).
* Affaire Mme Cheriet-Benseguir (CE, 2010): Première fois que le CE procède lui-même au contrôle de la réciprocité d'un traité [62](#page=62).
#### 3.1.2 La coutume internationale
La coutume internationale est une source du droit international non écrite qui ne requiert pas la concertation formelle des sujets de droit. Elle découle d'un usage accepté par la communauté internationale dans son ensemble. L'affaire *Vapeur Lotus* (CPIJ, 1927) a défini la coutume comme un usage accepté [62](#page=62) [63](#page=63).
* **Éléments constitutifs de la coutume** :
* **Élément objectif**: La répétition d'actes, usuellement qualifiés de précédents [63](#page=63).
* **Élément subjectif (opinion juris)**: Le sentiment des sujets de droit qu'il est juridiquement obligatoire d'accomplir de tels actes [63](#page=63).
* La décision *Vapeur Lotus* est confirmée par la CIJ en 1986 dans l'affaire *Activités militaires et paramilitaires au Nicaragua* [63](#page=63).
* En droit français, la coutume internationale ne prime pas sur la loi [63](#page=63).
### 3.2 Les instruments juridictionnels
Les instruments juridictionnels désignent les institutions et les procédures qui tranchent les litiges internationaux. Une juridiction internationale se définit organiquement comme une institution tierce, indépendante et impartiale des parties, et matériellement comme une instance tranchant un litige par un raisonnement juridique. Ces juridictions rendent des décisions ayant une force obligatoire. Il existe deux principaux instruments: les tribunaux (juridictions internationales) et les arbitres internationaux [63](#page=63).
#### 3.2.1 Les juridictions internationales
##### 3.2.1.1 La CIJ (Cour internationale de Justice)
La CIJ est une juridiction ouverte exclusivement aux États; les particuliers ne peuvent la saisir. Elle ne doit pas être confondue avec la Cour Pénale Internationale (CPI), qui traite des affaires pénales et est la seule juridiction pénale permanente. La CIJ a une compétence générale et universelle [64](#page=64).
* **Composition**: 15 juges élus par l'Assemblée Générale et le Conseil de Sécurité pour 9 ans [64](#page=64).
* **Siège et rôle**: Siège à La Haye, elle règle les différends soumis par les États et peut rendre des avis consultatifs pour les Organisations Internationales. C'est la seule juridiction permanente avec une compétence universelle. Depuis 1945, elle a traité environ 180 affaires, dont 14 ont concerné directement la France [64](#page=64).
##### 3.2.1.2 Le droit au procès équitable
Le droit à un procès équitable est garanti par l'article 6 de la Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH). Il a une double incidence sur les relations internationales: il inspire et contraint les droits nationaux des États membres de la CEDH, et les autres juridictions internationales s'en inspirent pour leurs contentieux [64](#page=64).
L'article 6 de la CEDH impose :
* **a) L'indépendance du tribunal**: Le tribunal doit être indépendant des parties, de l'exécutif, du pouvoir législatif et du système judiciaire interne [64](#page=64) [65](#page=65).
* Indépendance par rapport aux parties [64](#page=64).
* Indépendance par rapport à l'exécutif: Affaire *Campbell/Royaume Uni*, CEDH 1984 [64](#page=64).
* Indépendance par rapport au pouvoir législatif: CEDH 1994, *Raffineries grecques Stran et Stratis Andreadis c/ Grèce* [65](#page=65).
* Indépendance par rapport au système judiciaire interne (ex: CE): CEDH 2009, *Parlov-Tkalcic c/ Croatie*; il ne doit y avoir aucune influence entre les juges [65](#page=65).
* **b) L'impartialité du tribunal**: Absence de préjugé et de partialité [65](#page=65).
* **Impartialité subjective**: La conscience et l'intime conviction du juge [65](#page=65).
* **Impartialité objective**: L'impartialité doit être perçue par le requérant. La maxime "justice must not be only be done: it must also be seen to be done" ("la justice ne doit pas simplement être rendue, elle doit aussi apparaître comme rendue") s'applique [65](#page=65).
* Exemple: Affaire *Sander c/ Royaume-Uni*, CEDH 2000. Des remarques racistes faites par des jurés ont pu faire croire à une partialité, même si les jurés n'étaient pas subjectivement racistes [65](#page=65).
* **c) La légalité du tribunal**: Le tribunal doit avoir une existence légale, prévue par la loi, pour garantir la séparation des pouvoirs et l'indépendance des juges vis-à-vis des autorités administratives qui pourraient les créer par arrêté [66](#page=66).
* **d) La publicité du procès**: Principe garanti par le droit à une audience, l'information de l'audience, l'interdiction des lieux privatifs, et le droit d'être entendu personnellement [66](#page=66).
* **Exceptions**: Renonciation volontaire, dérogation dans l'intérêt de la moralité, de l'ordre public, de la sécurité nationale, des mineurs, de la vie privée des parties, ou des intérêts de la justice [66](#page=66).
#### 3.2.2 L'arbitrage international
L'arbitrage international est un règlement des litiges internationaux par un tiers choisi par les parties, sur la base du respect du droit. Il remonte à l'Antiquité et a été formalisé dès 1794 par le Traité Jay [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Convention de la Haye **: A créé la Cour Permanente d'Arbitrage (CPA), qui est une organisation internationale listant des arbitres internationaux. Cependant, son fonctionnement n'a pas été optimal, avec seulement 20 affaires soumises depuis sa création en 1916 [67](#page=67).
##### 3.2.2.1 Les principes de l'arbitrage
* **Le consentement des parties**: Indispensable pour saisir un arbitre. Ce consentement peut être exprimé dans un traité *ad hoc* (compromis d'arbitrage, signé au moment du litige ou en amont) ou une clause compromissoire insérée dans un traité plus général [67](#page=67).
* **Universalité des parties**: Tous types de personnes, qu'il s'agisse d'États, de personnes privées, d'entreprises ou d'individus, peuvent recourir à l'arbitrage. Les personnes privées y ont particulièrement recours car elles ne peuvent pas saisir la CIJ [67](#page=67).
* **Le libre choix des arbitres**: Les parties peuvent choisir un arbitre unique ou un tribunal arbitral composé de plusieurs arbitres (souvent 5: 2 de la nationalité des parties et 3 neutres). L'avantage de la collégialité est que les opinions individuelles sont diluées, rendant l'identification d'un opinion spécifique difficile. La nomination des arbitres reste délicate, et l'arbitrage est coûteux [67](#page=67) [68](#page=68).
##### 3.2.2.2 Les règles de fonctionnement de l'arbitrage
* **La détermination du droit applicable**: Les parties choisissent librement le droit applicable dans leur compromis ou clause compromissoire. À défaut, les arbitres se fondent sur le droit international public. Ils peuvent aussi statuer en *ex aequo et bono* (selon l'équité) [68](#page=68).
* **La nature de la décision**: La décision rendue par les arbitres s'appelle une sentence arbitrale. Elle est structurée comme une décision de justice (visa, considérant, dispositif) et peut inclure des opinions dissidentes. Elle est souvent lue en séance publique et revêt l'autorité de la chose jugée, impliquant une obligation d'exécution [68](#page=68).
* Exemple: Sentence arbitrale Affaire Tapie 2008 concernant le crédit lyonnais, où les parties ont choisi le droit français et refusé de statuer *ex aequo et bono* [68](#page=68) [69](#page=69).
* **L'exécution de la sentence**: L'exécution repose sur la bonne foi des parties. Elles ne sont pas obligées d'exécuter la sentence, mais leur refus peut nuire à leur crédibilité future [69](#page=69).
* En droit français, une sentence arbitrale peut être enregistrée et validée par une juridiction publique (Cour d'Appel de Paris), lui conférant alors valeur de décision de justice et ouvrant les voies d'exécution forcée. La place de Paris et Londres est réputée en matière d'arbitrage international [69](#page=69).
* **Recours contre une sentence arbitrale**: En principe, il n'y a aucun recours possible contre une sentence arbitrale. En cas de rejet, les parties doivent recommencer la procédure en nommant de nouveaux arbitres et en engageant de nouveaux frais [69](#page=69).
---
# Les buts des relations internationales : paix, commerce et développement durable
Les relations internationales visent fondamentalement à établir un ordre mondial fondé sur la paix, la promotion des échanges commerciaux et la nécessité impérative du développement durable.
### 4.1 La recherche de la paix
Historiquement, la guerre a été un outil privilégié pour résoudre les conflits entre États. La guerre est définie comme un affrontement armé entre deux ou plusieurs États destiné à contraindre l'adversaire à se soumettre à la volonté d'un État. Cependant, après la Première Guerre mondiale, la guerre a été déclarée illicite, et la Société des Nations (SDN) a œuvré pour imposer l'idée d'un ordre international basé sur la paix, la sécurité et la coopération. Le Pacte de la SDN de 1919 a ainsi déclaré illicites trois types de guerres: les guerres d'agression, les guerres déclenchées avant tout règlement pacifique, et les guerres contre un État respectant les règles de la SDN. Par la suite, le Pacte de Briand-Kellog, signé le 26 août 1928 entre les États-Unis et la France, a marqué la première fois qu'un traité bilatéral international prévoyait un renoncement explicite et définitif au recours à la guerre dans les relations entre deux États. La Charte des Nations Unies de 1945 a ensuite renforcé cette interdiction, notamment à travers son article 2. Le concept de "jus in bello" concerne le droit de la guerre, tandis que le droit de la paix passe par le droit de la guerre [70](#page=70) [71](#page=71).
#### 4.1.1 Le recours à la force armée autorisé par l'ONU
Le Conseil de sécurité de l'ONU peut autoriser une intervention militaire dans des circonstances spécifiques [71](#page=71).
##### 4.1.1.1 La constatation de la nécessité d'une intervention armée
La première condition est la constatation de la nécessité d'intervenir. L'article 39 de la Charte des Nations Unies établit les conditions permettant une intervention. Ce constat est effectué par le Conseil de sécurité, qui peut décider de mesures incluant le recours à la force armée. La compétence exclusive pour prendre ces mesures incombe au Conseil de sécurité, conformément à l'article 42 de la Charte de l'ONU. Le Conseil de sécurité autorise alors les États à mobiliser leurs armées nationales pour intervenir sur le théâtre des opérations. Pour qu'une telle décision soit prise, des règles de vote strictes doivent être respectées: une majorité qualifiée de neuf membres sur quinze est nécessaire, et parmi ces neuf, les cinq membres permanents doivent impérativement donner leur voix favorable [71](#page=71).
L'obtention de neuf voix sur quinze a été rendue difficile durant la Guerre Froide en raison des désaccords fréquents entre les États-Unis et l'URSS, paralysant ainsi la capacité du Conseil de sécurité à prendre des décisions. Face à cette situation, l'Assemblée générale s'est saisie de ces questions [72](#page=72).
La Résolution "Acheson" adoptée par l'Assemblée générale le 3 novembre 1950 stipule que lorsque le Conseil de sécurité ne s'acquitte pas de sa responsabilité principale de garantir la sécurité, l'Assemblée générale examinera immédiatement la question. Juridiquement, cette résolution est douteuse, mais elle a eu une portée pratique significative dans certaines situations. Elle a permis l'intervention de l'ONU dans l'affaire de Suez en 1956 et au Congo en 1961, les deux seules fois où la résolution Acheson a été mobilisée avec succès avant que le Conseil de sécurité ne retrouve sa pleine compétence [72](#page=72).
##### 4.1.1.2 Les moyens de l'intervention
Trois moyens principaux sont mis en œuvre pour une intervention autorisée par l'ONU [73](#page=73):
* **Mise à disposition des armées nationales:** Conformément à l'article 43, l'ONU peut utiliser les armées, les assistances et les facilités fournies par les États membres. Les 193 États membres s'engagent à mettre tout à disposition de l'ONU [73](#page=73).
* **Invitation des États à assister au Conseil de Sécurité:** L'article 44 prévoit que les forces militaires requises ne proviennent pas nécessairement d'un État siégeant au Conseil de sécurité. L'État concerné est invité à siéger au Conseil, ce qui lui permet d'avoir des voix supplémentaires [73](#page=73).
* **Coordination des armées nationales:** Les armées nationales sont coordonnées par un Comité d'État-major, composé des chefs d'état-major des cinq membres permanents du Conseil de sécurité. Ce comité prend les grandes décisions concernant les interventions [73](#page=73).
#### 4.1.2 La légitime défense
La légitime défense est prévue par l'article 51 de la Charte de San Francisco de 1945. La Charte n'interdit pas la légitime défense si elle est justifiée, permettant à un État attaqué de riposter avec la force armée. Ce droit existe jusqu'à ce que le Conseil de sécurité intervienne, après notification de cette légitimité, et prenne ses propres mesures [74](#page=74).
* Ce droit est considéré comme un droit naturel (jusnaturalisme), existant indépendamment des textes internationaux. Il est lié à la souveraineté de l'État, car il permet à ce dernier de se défendre face à une attaque [74](#page=74).
* La légitime défense peut être **individuelle**, lorsque l'État agressé prend seul des mesures de riposte [74](#page=74).
* Elle peut être **collective**, lorsqu'une coalition d'États alliés à l'État attaqué intervient conjointement pour le défendre [75](#page=75).
* La légitime défense n'est valable qu'en cas d'**agression armée réelle**, telle qu'une invasion, l'utilisation d'armes, ou un blocus. Les cyberattaques en sont exclues [75](#page=75).
* La **légitime défense préventive est illégale**. Deux cas de légitime défense préventive ont été cités: l'attaque d'Israël contre l'Égypte en 1967 et l'attaque des États-Unis contre Cuba en 1962 [75](#page=75).
#### 4.1.3 L'intervention armée humanitaire
L'intervention armée humanitaire constitue une troisième hypothèse de recours légal à la force armée dans les relations internationales, prévue par convention. Elle pose une difficulté car elle concilie une exigence morale d'intervention face à un conflit armé avec le principe de non-ingérence dans les affaires intérieures des États [75](#page=75).
Des conditions ont été posées par la doctrine pour justifier ces interventions :
* Urgence absolue [76](#page=76).
* Constat qu'aucun moyen alternatif de secours n'existe [76](#page=76).
* Risques irréparables [76](#page=76).
Ces conditions ont justifié des interventions comme celle des États-Unis en Irak en 1991 pour protéger les populations kurdes, et celle en Yougoslavie en 1992 pour créer des couloirs humanitaires [76](#page=76).
La Cour Internationale de Justice (CIJ) a, dans l'affaire des activités militaires et paramilitaires au Nicaragua constaté l'existence d'un principe coutumier de non-intervention dans les affaires relevant essentiellement de la compétence nationale d'un État. La CIJ a tranché en faveur du principe de non-ingérence, bien que la coutume puisse être dérogée dans certaines conditions. Le risque majeur est le détournement de l'intervention humanitaire à des fins d'ingérence, comme ce fut le cas au Nicaragua lorsque les États-Unis ont utilisé le prétexte de l'aide humanitaire pour intervenir dans la crise [76](#page=76).
#### 4.1.4 Les principes généraux du droit des conflits armés
##### 4.1.4.1 Les combattants
La Convention de Genève du 8 juin 1977 soumet les combattants à un certain nombre de règles. Les combattants sont définis comme les troupes armées (de terre, de l'air, etc.). Ils ne doivent pas être confondus avec les mercenaires, qui combattent pour de l'argent et ne sont pas protégés par les États, n'ayant pas droit au statut de prisonnier de guerre car leur engagement n'est pas motivé par une loyauté envers leur État mais par l'appât du gain. Les espions, définis par l'article 46 de la Convention de Genève comme des personnes cherchant des informations sans uniforme identifiable, ne sont pas protégés [77](#page=77).
En résumé, les combattants bénéficient de protections, contrairement aux mercenaires et espions. Les combattants ont des devoirs et des droits [78](#page=78).
* **Devoirs des combattants :**
* Utiliser les armes sans nuire au-delà du nécessaire [78](#page=78).
* Se comporter dignement: ne pas détruire les biens des civils, ne pas piller, ne pas maltraiter les populations, ne pas provoquer de déplacements ou déportations de populations, et ne pas infliger de peine collective [78](#page=78).
* Leur responsabilité pénale personnelle est engagée devant les juridictions internationales, comme l'ont montré les procès de Nuremberg et Tokyo après la Seconde Guerre mondiale [78](#page=78).
* **Droits des combattants :**
* S'ils sont capturés, ils obtiennent le statut de prisonniers de guerre [79](#page=79).
* Ils doivent bénéficier d'un traitement humain et non dégradant, être hébergés, nourris et soignés en cas de blessure [79](#page=79).
* Ils ne peuvent être utilisés comme bouclier humain [79](#page=79).
* Leur capture doit être notifiée à l'ennemi, et la Croix-Rouge a un droit de visite [79](#page=79).
> **Exemple:** Le scandale de Guantanamo, où les États-Unis ont détenu 600 prisonniers après la guerre d'Irak sans respecter les obligations de bon traitement des prisonniers, constitue une grave infraction à la Convention de Genève. Les États-Unis ont refusé le droit à un recours pour ces prisonniers, et ils étaient détenus dans des conditions inhumaines [79](#page=79).
##### 4.1.4.2 Les armes
L'article 22 limite le droit quant au choix des moyens et armes. L'article 23 interdit notamment l'emploi d'armes causant des blessures au-delà du nécessaire. Les armes classiques et celles qui ne causent pas de mort superflue sont autorisées. Sont interdites les armes chimiques et biologiques, les armes à effet traumatique, et celles causant des morts sans discrimination, comme les mines antipersonnel [79](#page=79).
#### 4.1.5 Le désarmement
La question du désarmement concerne principalement les armes de destruction massive: nucléaires, chimiques et biologiques [80](#page=80).
##### 4.1.5.1 Les armes de destruction massive
* **Armes nucléaires:** Ce sont des armes libérant chaleur et énergie, laissant un rayonnement nocif durable. Le désarmement a été encadré par de nombreux traités bilatéraux visant à limiter la course à l'armement nucléaire durant la Guerre Froide entre les États-Unis et l'URSS. Les traités START (Strategic Arms Reduction Treaty) ont joué un rôle: START 1 prévoyait une réduction d'un tiers des stocks d'armes nucléaires de chaque État; START 2 (signé à Moscou) prévoyait la destruction de 4000 armes dans chaque État avant 2012; START 3 (signé en 2010) engageait les États-Unis et la Russie à diminuer leurs stocks de 15000 armes chacun. Malgré ces efforts, la course à l'armement n'a pas cessé, notamment avec la construction par George Bush d'un nouveau système de défense antimissile nucléaire. Aujourd'hui, les États-Unis et la Russie détiennent 90% du stock mondial d'armes nucléaires, représentant environ 16000 ogives en Russie et 10000 aux États-Unis. D'autres pays disposent également d'armes nucléaires, tels que l'Inde, le Pakistan, Israël et la Corée du Nord. Le nucléaire iranien représente également une préoccupation majeure [80](#page=80).
* **Armes biologiques:** Ces armes utilisent des organismes vivants ou des substances infectieuses pour provoquer la mort ou la maladie chez l'homme, les animaux ou les plantes. Elles sont interdites par la Convention du 10 avril 1972. La crise du bacille de l'anthrax aux États-Unis après les attentats du 11 septembre 2011 illustre la psychose générée par ces armes [81](#page=81).
Le principal enjeu du désarmement est de contraindre les États, comme l'Iran, à respecter leurs engagements, sachant qu'ils peuvent dénoncer des traités. L'Agence Internationale de l'Énergie Atomique (AIEA), créée en 1957 et comptant 144 membres aujourd'hui, surveille toutes les applications civiles du nucléaire et a reçu le Prix Nobel de la Paix en 2005 pour son action. Le gros problème reste les accidents nucléaires [81](#page=81).
### 4.2 La promotion du commerce
Le commerce international est un pilier des relations internationales, visant à favoriser les échanges de biens et services entre les États pour stimuler la croissance économique et l'interdépendance. Les documents consultés abordent moins spécifiquement ce sujet que la paix, mais son importance est implicitement reconnue dans le cadre de la coopération internationale et du développement durable. L'établissement de règles commerciales équitables et la réduction des barrières douanières sont des objectifs clés pour permettre aux pays de bénéficier mutuellement de leurs productions et de leurs spécialisations.
### 4.3 Le développement durable
Le développement durable est devenu un objectif fondamental des relations internationales, cherchant à concilier la croissance économique, le progrès social et la protection de l'environnement. Il s'agit de répondre aux besoins du présent sans compromettre la capacité des générations futures à répondre aux leurs [2](#page=2).
> **Tip:** Le concept de développement durable est intrinsèquement lié à la paix et au commerce, car les inégalités économiques et la dégradation environnementale peuvent être des sources de conflits et d'instabilité.
Les relations internationales, en abordant la paix, le commerce et le développement durable, cherchent à construire un ordre mondial plus stable, prospère et respectueux des générations futures.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Relation internationale | Ensemble des interactions entre les communautés politiques indépendantes, qui sont étudiées dans leur organisation et leurs modalités. |
| Norme | Règle de droit qui vient régir un comportement, influençant les attitudes et les choix des individus au sein d'une société. |
| Traité international | Accord contraignant entre États, établi par écrit et régi par le droit international, qui formalise les engagements et les échanges entre les parties signataires. |
| Souveraineté | Plénitude de compétence d'un État, lui conférant l'aptitude à décider pour lui-même et à agir librement sur son territoire et sur la scène internationale. |
| Personnalité juridique | Aptitude d'un sujet de droit (personne physique ou morale) à être titulaire de droits et d'obligations, lui permettant d'agir en justice et de contracter des engagements. |
| Droit international | Ensemble des règles juridiques qui régissent les relations entre les États et autres sujets de droit international, visant à organiser la coopération et à maintenir la paix. |
| État | Communauté politique indépendante, composée d'une population permanente, d'un territoire délimité et d'une organisation politique dotée d'un pouvoir souverain. |
| Juridiction internationale | Institution ou tribunal chargé de régler les litiges internationaux et d'appliquer le droit international, composé d'un tiers indépendant et impartial. |
| Désarmement | Processus visant à réduire ou à éliminer les armements, particulièrement les armes de destruction massive, dans le but de renforcer la paix et la sécurité internationales. |
| Légitime défense | Droit naturel et souverain d'un État d'utiliser la force armée pour se défendre contre une agression armée, jusqu'à ce que le Conseil de sécurité intervienne. |
| ONG (Organisation Non Gouvernementale) | Groupe de personnes physiques constitué pour défendre et promouvoir une cause non lucrative, indépendant des États et œuvrant dans divers domaines d'intérêt public. |
| Droit coutumier | Source du droit international qui n'est pas écrite et qui résulte de la répétition d'actes acceptés comme juridiquement obligatoires par la communauté internationale. |
| Sentence arbitrale | Décision rendue par un arbitre ou un tribunal arbitral pour régler un litige, et qui, une fois homologuée, acquiert l'autorité de la chose jugée. |
| Droit naturel (jusnaturalisme) | Conception philosophique du droit qui postule l'existence de règles morales et universelles, antérieures et supérieures au droit positif, comme le droit à la légitime défense. |
| Primauté du droit de l'UE | Principe fondamental du droit de l'Union Européenne stipulant que le droit de l'UE prévaut sur toutes les règles nationales, y compris les dispositions constitutionnelles, des États membres. |
| Pacta sunt servanda | Principe fondamental du droit international, signifiant que les traités en vigueur lient les parties et doivent être exécutés de bonne foi, formant la base de la sécurité juridique internationale. |
| Sécession | Processus par lequel une partie d'un État se détache pour former un nouvel État, pouvant résulter d'un accord ou d'un conflit, et entraînant des changements dans la structure étatique. |
| Organisation internationale | Association d'États créée par un traité constitutif dans un but précis, dotée d'une personnalité juridique internationale et d'une autonomie de fonctionnement, comme l'ONU ou l'UE. |
Cover
cursus europees recht.docx
Summary
## Studiegids: De Europese Unie en haar Institutionele Structuur
Dit document biedt een gedetailleerde studiehandleiding over de Europese Unie, haar doelstellingen, juridische fundamenten en institutionele organen, met een focus op de toepassing van Europees recht in nationale contexten.
## Het Europees recht: Een inleiding
De Europese Unie (EU) is een internationale organisatie die opereert volgens de regels van het internationaal recht. Dit recht regelt alle betrekkingen tussen staten en kent het beginsel van staatssoevereiniteit, waarbij staten vrijwillig delen van hun beslissingsbevoegdheid kunnen overdragen aan internationale organisaties. Dit hoofdstuk verkent de basis van het Europees recht, de doelstellingen van de EU, de werking van de interne markt, de Europese pijler van sociale rechten, en de institutionele structuur van de EU.
### Internationaal recht
Internationaal recht regelt de betrekkingen tussen staten en is van toepassing op afspraken die staten met elkaar maken, in tegenstelling tot nationaal recht dat geldt binnen de grenzen van een staat. Staten zijn binnen het internationale recht gelijk aan elkaar, ongeacht hun grootte of macht. Afspraken worden meestal vastgelegd in verdragen.
#### Staatssoevereiniteit
Staatssoevereiniteit houdt in dat de nationale overheid de ultieme beslissingsbevoegdheid heeft binnen haar grondgebied en de enige is die wet- en regelgeving kan opstellen. Deze soevereiniteit kan op twee manieren worden beperkt:
1. **Vrijwillige overdracht van soevereiniteit:** Staten kunnen besluiten (een deel van) hun beslissingsbevoegdheid over te dragen aan internationale organisaties, zoals de EU. Dit gebeurt wanneer de staat van mening is dat dit het belang van het land dient en bijdraagt aan het welzijn van de inwoners. De oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1952, met als doel oorlogsvoorkoming en economische groei, is hier een historisch voorbeeld van. De EU-verdragen, met name artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), bieden lidstaten de mogelijkheid om hun lidmaatschap op te zeggen en hun soevereiniteit te hernemen, hoewel dit een complex proces is dat de instemming van vele partijen vereist.
2. **Onvrijwillige beperking van soevereiniteit:** Staatssoevereiniteit kan ook beperkt worden als een staat onvrijwillig de beslissingsbevoegdheid uit handen wordt genomen, bijvoorbeeld door militaire invasie of een mandaat van de VN Veiligheidsraad. Internationale organisaties, zoals de VN, kunnen ook vredesmissies sturen om vrede te waarborgen.
#### Internationale organisaties
Internationale organisaties spelen een cruciale rol binnen het internationale recht. Ze kunnen op twee manieren worden onderverdeeld:
* **Gouvernementele organisaties:** Dit zijn samenwerkingsverbanden tussen staten, zoals de EU. De oprichting ervan gebeurt via een verdrag, waarin doelstellingen en middelen worden vastgelegd. Gouvernementele organisaties bieden staten de mogelijkheid om samen te werken op specifieke beleidsterreinen.
* **Intergouvernementele organisaties:** Hierbij staan de lidstaten centraal en dragen ze weinig macht af aan de organisatie. De Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) is een voorbeeld.
* **Supranationale organisaties:** Hierbij staan de lidstaten onder de organisatie, die regels mag vaststellen waar lidstaten zich aan moeten houden. De EU is een supranationale organisatie.
* **Non-gouvernementele organisaties (NGO's):** Dit zijn organisaties die onafhankelijk van staten opereren en vaak een ideële doelstelling hebben, zoals het Rode Kruis, Amnesty International en het Wereld Natuur Fonds. NGO's hebben geen stemrecht in internationale vergaderingen, maar wel een adviserende rol.
### De EU en haar doelstellingen
De EU is het resultaat van opeenvolgende internationale verdragen die de doelstellingen en juridische kaders van de Unie hebben bepaald. Het EGKS-Verdrag uit 1952 wordt vaak gezien als het beginpunt. De EU streeft onder andere naar:
* **Vrede en welzijn:** Economische integratie, waarbij de economieën van lidstaten verweven raken, dient niet alleen de welvaart, maar bevordert ook diplomatieke conflictoplossing en vermindert de kans op militaire conflicten door wederzijdse afhankelijkheid.
* **Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht:** Burgers van de EU mogen vrij reizen, werken en studeren in alle lidstaten. De EU bestrijdt grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie door middel van justitiële samenwerking, grensbewaking en gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid.
* **Interne markt:** Het creëren van één gemeenschappelijke markt zonder economische grenzen en belemmeringen, waarin goederen, personen, diensten en kapitaal vrij kunnen bewegen. Hierbij worden ook sociale vooruitgang, milieubescherming, gelijkheid en non-discriminatie nagestreefd.
* **Economische en Monetaire Unie (EMU):** De oprichting van een gemeenschappelijke munt (de euro) en gecoördineerd economisch beleid, beheerd door de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale banken. Hoewel de euro voordelen biedt voor prijsvergelijking en handel, kan het nationale economische beleid beperken en economische tegenspoed van een lidstaat de hele eurozone raken.
* **Beschermen van mensenrechten:** De EU hecht groot belang aan de bescherming van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat, zowel binnen de Unie als in haar relaties met derde landen.
De EU bereikt haar doelstellingen door middel van:
* **Negatieve integratie:** Het uitvaardigen van verboden (‘je mag niet…’), bijvoorbeeld het verbod op eisen van werkvergunningen voor werknemers uit andere lidstaten.
* **Positieve integratie:** Het uitvaardigen van geboden (‘je moet…’) om nationale regelgevingen te uniformeren of harmoniseren, zoals de verplichting om diploma's uit andere lidstaten te erkennen.
### Interne markt
De interne markt is een hoeksteen van de EU en maakt vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal mogelijk.
#### Onderdelen interne markt
De interne markt bestaat uit drie hoofdonderdelen:
1. **Regels op het gebied van vrij verkeer:** Afschaffing van belemmeringen voor het verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Dit kan echter beperkt worden om redenen van volksgezondheid, zoals tijdens de coronapandemie.
2. **Verbod op staatssteun:** Staatssteun die oneerlijke concurrentie creëert, is in beginsel verboden, tenzij er specifieke uitzonderingen gelden.
3. **Mededingingsrecht:** Verbod op kartelvorming en misbruik van een machtspositie door bedrijven om eerlijke concurrentie te waarborgen.
#### Voor- en nadelen interne markt
**Voordelen:**
* Vergroting van de afzetmarkt en stimulering van economische groei.
* Schaalvergroting en specialisatie voor producenten en ondernemers.
* Lagere prijzen, betere kwaliteit en meer keuze voor consumenten door verhoogde concurrentie.
* Makkelijkere grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit voor werknemers en zelfstandigen.
**Nadelen:**
* Beperking van nationale economische beschermingsmaatregelen (protectionisme).
* Risico voor kleinere bedrijven om het hoofd niet te bieden aan grotere concurrenten.
* Mogelijk verlies van banen door productie verplaatsing naar lidstaten met lagere loonkosten.
* Verhoogde afhankelijkheid van andere lidstaten, zoals blijkt uit sancties tegen Rusland.
### De Europese pijler van sociale rechten
De EU richt zich steeds meer op het welzijn van de Europese bevolking. De Europese pijler van sociale rechten, geïntroduceerd in 2017, bevat twintig sociale rechten en beginselen om het sociale beleid vorm te geven en de arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels rechtvaardiger te laten functioneren. Kerndoelen voor 2030 zijn onder meer een hogere werkgelegenheid, deelname aan opleidingen en vermindering van armoede en sociale uitsluiting. Initiatieven zoals het InvestEU-programma ondersteunen deze doelstellingen door middel van financiering voor concurrentievermogen, duurzaamheid, sociale veerkracht en inclusie.
### De Europese instellingen
De EU is opgebouwd rond een aantal belangrijke instellingen die samenwerken om de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De rechtsbasis voor de samenstelling en taken van deze instellingen is te vinden in de VEU.
#### De Europese Raad
* **Samenstelling:** Staatshoofden of regeringsleiders van de lidstaten, de voorzitter van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid.
* **Taken:** Vaststellen van de hoofdlijnen van het Europees beleid, opstellen en wijzigen van verdragen, en vaststellen van beleidsdoelstellingen voor de toekomst. Beslissingen worden meestal unaniem genomen.
#### De Europese Commissie
* **Samenstelling:** Een voorzitter en commissarissen, elk met een eigen Directoraat-Generaal. De Commissie bestaat uit één lidstaat per lidstaat.
* **Taken:** Behartigen van de belangen van de EU, opstellen van de begroting, ontwerpen van wetgevingsvoorstellen (recht van initiatief), controleren van de naleving van Europees recht en uitvoeren van EU-beleid en programma's.
#### De Raad van de Europese Unie
* **Samenstelling:** Ministers van de lidstaten, afhankelijk van het beleidsterrein. Het voorzitterschap rouleert om de zes maanden.
* **Taken:** Beleidsbepaling, instemmen met wetgeving (eventueel amenderen), en voorbereiden van het werk van de Raad door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper).
#### Het Europees Parlement (EP)
* **Samenstelling:** Leden die rechtstreeks door de burgers van de EU worden gekozen (eenmaal per vijf jaar), georganiseerd in fracties.
* **Taken:** Mede opstellen van de Europese Commissie, controleren van de begroting, instemmen met wetgeving (gewone wetgevingsprocedure), en het vertegenwoordigen van de belangen van de burgers. Nationale parlementen spelen ook een rol via de gele en oranje kaartprocedures om te reageren op wetgevingsvoorstellen.
#### Het Hof van Justitie
* **Samenstelling:** Het Hof van Justitie en het Gerecht, waarbij elke lidstaat één rechter levert.
* **Taken:** Onafhankelijk uitleggen en rechtspreken over Europees recht, geschillen oplossen, rechtsbescherming bieden aan burgers, bedrijven en lidstaten, en vernietigingsberoepen en verdragsschendingsprocedures behandelen. Nationale rechters kunnen prejudiciële vragen stellen aan het Hof.
#### De gewone wetgevingsprocedure
Dit is de meest gebruikte wetgevingsprocedure in de EU, waarbij de Commissie een voorstel doet, het Europees Parlement en de Raad dit voorstel bespreken en eventueel amenderen, en wetgeving pas tot stand komt na instemming van alle drie de instellingen. Dit proces kent drie lezingen en kan leiden tot bemiddeling in een derde lezing als er geen akkoord wordt bereikt in de tweede lezing.
### Vormen van Europees recht
Europees recht kent verschillende rechtsbronnen, die hiërarchisch zijn geordend:
1. **Primair Europees recht:** De verdragen (VEU, VWEU), het Handvest van de grondrechten, en algemene beginselen.
2. **Secundair Europees recht:** Verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen.
3. **Jurisprudentie van het Hof van Justitie:** Arresten die het Europees recht interpreteren en verder ontwikkelen, ook wel bekend als juridisch activisme.
#### Normenhiërarchie
Primair Europees recht staat bovenaan de hiërarchie, gevolgd door secundair Europees recht en de jurisprudentie van het Hof. Europees recht heeft altijd voorrang op nationaal recht, zelfs als dit van latere datum is (arrest Costa/ENEL).
#### Primair Europees recht
* **De Verdragen (VEU en VWEU):** Deze leggen de waarden, doelstellingen, bevoegdheden en institutionele structuur van de EU vast. Het VWEU is omvangrijker en bevat specifieke bepalingen over beleidsterreinen en de interne markt.
* **Algemene beginselen:** Zoals het gelijkheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel, die door het Hof worden toegepast bij interpretatie en die de geldigheid van secundair recht toetsen.
#### Secundair Europees recht
* **Verordeningen:** Algemeen verbindend, rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten en behoeven geen nationale implementatie.
* **Richtlijnen:** Verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar laten vorm en middelen aan de lidstaten om deze in nationaal recht om te zetten binnen een bepaalde termijn. Richtlijnen kunnen directe werking hebben indien de implementatietermijn is verstreken en de richtlijn niet of onjuist is geïmplementeerd.
* **Besluiten:** Verbindend in al hun onderdelen voor de specifieke geadresseerden die erin vermeld worden.
* **Aanbevelingen en adviezen:** Niet verbindend, maar hebben politieke en praktische betekenis.
#### Harmonisatie en wederzijdse erkenning
* **Harmonisatie:** Het op elkaar afstemmen van nationale wetgevingen om verschillen te verminderen en de interne markt te bevorderen.
* **Wederzijdse erkenning:** Het principe dat lidstaten elkaars wetgeving accepteren en als gelijkwaardig beschouwen bij het ontbreken van harmonisatie, wat de handel en beweging van goederen, personen, diensten en kapitaal vergemakkelijkt.
### Doorwerking
Europees recht werkt door in het nationale recht via twee belangrijke leerstukken:
1. **Voorrang:** Europees recht heeft altijd voorrang op nationaal recht, zelfs als dit van latere datum is (arrest Costa/ENEL).
2. **Directe werking:** Burgers kunnen zich rechtstreeks beroepen op bepaalde bepalingen van Europees recht (met name verdragsartikelen, verordeningen en richtlijnen mits duidelijk en onvoorwaardelijk geformuleerd en de implementatietermijn verstreken is) voor de nationale rechter. Dit geldt verticaal (burger tegen staat) en in bepaalde gevallen horizontaal (burger tegen burger), met name indien de bepaling een algemeen rechtsbeginsel uitwerkt.
### Staatsaansprakelijkheid
Lidstaten kunnen aansprakelijk worden gesteld voor schade die burgers lijden als gevolg van het niet of niet correct uitvoeren van Europees recht.
### De vier vrijheden
De EU kent vier fundamentele vrijheden:
1. **Vrij verkeer van goederen:** Het verbod op belemmeringen voor de handel in tastbare producten die het voorwerp van handelstransacties kunnen zijn.
2. **Vrij verkeer van personen:** Omvat het vrij verkeer van werknemers, het recht van vestiging voor zelfstandigen en ondernemingen, en het recht op vrij verkeer en verblijf voor Unieburgers en hun familieleden, geregeld in Richtlijn 2004/38/EG.
3. **Vrij verkeer van diensten:** Het recht om tijdelijk grensoverschrijdende diensten te verrichten, zoals in de bouw, financiële sector of toerisme.
4. **Vrij verkeer van kapitaal:** Het verbod op beperkingen van kapitaal- en betalingsverkeer tussen lidstaten en met derde landen, inclusief investeringen en financiële transacties.
#### Onderscheid tussen de vier vrijheden
Het onderscheid is cruciaal omdat slechts één vrijheid van toepassing kan zijn op een specifieke situatie. Het onderscheid wordt gemaakt op basis van de aard van de activiteit (tastbaar vs. immaterieel, tijdelijk vs. duurzaam, loonarbeid vs. zelfstandige arbeid) en het grensoverschrijdende aspect.
#### Grensoverschrijdend aspect
Voor de toepassing van de vier vrijheden is altijd sprake van een grensoverschrijdend aspect vereist. Zuiver interne aangelegenheden vallen buiten het bereik van Europees recht.
#### Vormen van belemmeringen
Belemmeringen kunnen worden ingedeeld in:
* **Directe discriminatie:** Maatregelen die direct onderscheid maken op grond van nationaliteit.
* **Indirecte discriminatie:** Maatregelen die op zichzelf neutraal zijn, maar discriminerende effecten hebben.
* **Belemmeringenverbod:** Maatregelen die, hoewel niet discriminerend, het vrij verkeer toch belemmeren.
#### Uitzonderingen op het vrij verkeer
Belemmeringen kunnen gerechtvaardigd zijn op basis van:
* **Verdragsuitzonderingen:** Expliciet genoemde gronden in de VWEU (bv. openbare orde, veiligheid, volksgezondheid).
* **Rule of reason:** Door het Hof ontwikkelde uitzonderingsgronden van algemeen belang (bv. consumentenbescherming, milieu).
#### Voorwaarden voor het toepassen van uitzonderingen
Maatregelen die het vrij verkeer beperken, moeten voldoen aan:
* Niet in strijd zijn met geharmoniseerde secundaire wetgeving.
* Daadwerkelijk een publiek belang dienen.
* Proportionieel zijn aan het nagestreefde doel.
### Staatssteun
Staatssteun is onderworpen aan strenge regels om de eerlijke concurrentie binnen de interne markt te waarborgen. Dit wordt geregeld in artikel 107 VWEU.
#### Begrippen: Concurrentie en Onderneming
* **Concurrentie:** De EU streeft naar volkomen concurrentie, waarbij bedrijven vergelijkbare producten aanbieden op een transparante markt. Verstoringen van concurrentie, zoals misbruik van machtspositie, kartelvorming en staatssteun, zijn verboden.
* **Onderneming:** Elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht rechtsvorm of financiering, kan als onderneming worden aangemerkt. Dit geldt ook voor overheidsinstellingen die economische activiteiten verrichten.
#### Verbod op staatssteun (Art. 107 VWEU)
Staatssteun is verboden indien deze voldoet aan vijf cumulatieve voorwaarden:
1. Steunmaatregel in welke vorm dan ook.
2. Bekostigd met staatsmiddelen.
3. Begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties (selectiviteitseis).
4. Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten.
5. Vervalsing van de mededinging.
De *de-minimisuitzondering* stelt een limiet van EUR 200.000 aan steun per onderneming over drie belastingjaren, waaronder staatssteun niet als verboden wordt beschouwd.
#### Procedure en gevolgen
Voornemens tot steunverlening moeten worden gemeld bij de Europese Commissie. Steun die zonder goedkeuring wordt verleend, moet met rente worden terugbetaald.
### Kartelvorming (Art. 101 VWEU)
Kartelvorming, waaronder prijsafspraken en marktverdelingen vallen, is verboden omdat het de mededinging verstoort. Afspraken kunnen worden onderverdeeld in:
* **Hardcore kartels:** Afspraken met als doel de concurrentie te verstoren (bv. prijsbinding, marktverdeling), die een weerlegbaar rechtsvermoeden van strijdigheid met art. 101 VWEU creëren.
* **Afspraken met als gevolg een verstoring van de mededinging:** Afspraken die mogelijk niet de intentie hebben de concurrentie te verstoren, maar wel dit effect hebben.
Uitzonderingen op het kartelverbod zijn mogelijk onder art. 101 lid 3 VWEU indien aan vier cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: bijdrage aan verbetering, voordelen voor gebruikers, noodzakelijke beperkingen en behoud van restconcurrentie.
### Machtspositie (Art. 102 VWEU)
Het misbruiken van een machtspositie is verboden. Een machtspositie wordt vastgesteld aan de hand van het marktaandeel en andere factoren. Misbruik kan leiden tot onbillijke prijzen, beperking van productie of afzet, of koppeling van prestaties.
#### Misbruik machtspositie
Misbruik kan zich manifesteren in:
* Opleggen van onbillijke prijzen of voorwaarden.
* Beperken van productie, afzet of technische ontwikkeling.
* Toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties.
* Overeenkomsten afhankelijk maken van aanvaarding van bijkomende prestaties (koppelverkoop).
### Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB)
DAEB's zijn activiteiten die van algemeen belang zijn en die, vanwege marktfalen (hoge aanloopkosten of verliesgevendheid), soms een exclusief recht vereisen. De lidstaten bepalen grotendeels zelf welke diensten als DAEB worden aangemerkt. Staatssteun aan DAEB's is toegestaan mits aan de Altmark-criteria wordt voldaan: daadwerkelijke belasting met de taak, objectieve en doorzichtige compensatie, proportionaliteit en een openbare aanbesteding.
---
## De Raad van Europa, het EVRM en het EHRM
Het is belangrijk om de Raad van Europa te onderscheiden van de Europese Raad en de Raad van de EU. De Raad van Europa is een internationale organisatie met een humanitaire doelstelling gericht op de bescherming van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat.
### De Raad van Europa
* **Oprichting en Leden:** Opgericht in 1949, met momenteel 46 lidstaten.
* **Doelstellingen:** Bescherming van mensenrechten, democratie en rechtsstaat; bevordering van culturele identiteit en diversiteit.
* **Instellingen:** Ministercomité (beslissend orgaan), Parlementaire Vergadering (adviserend), Congres van Lokale en Regionale Overheden, Secretariaat en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
* **Verdragen:** Meer dan 220 verdragen, waaronder het EVRM, het Europees Sociaal Handvest en het Europees Kinderrechtenverdrag.
* **Lidmaatschapseisen:** Ligging in Europa, ratificatie van EVRM, Europees Sociaal Handvest, Europees folterverdrag, en verzaking aan de doodstraf.
### Het EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden)
* **Doel:** Een internationaal verdrag waarin fundamentele burgerlijke en politieke rechten zijn vastgelegd die lidstaten verplichten te waarborgen.
* **Structuur:** Materieel recht (opsomming van rechten met uitzonderingsgronden) en rechtsbescherming via nationale rechters en het EHRM.
* **Uitzonderingen:** Rechten zijn niet absoluut en kunnen worden beperkt indien dit wettelijk is vastgelegd, noodzakelijk is in een democratische samenleving en een legitiem doel dient (bv. openbare veiligheid, gezondheid).
### Het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens)
* **Ontvankelijkheid:** Vordering bij het EHRM is mogelijk nadat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, binnen vier maanden na de definitieve nationale beslissing, gericht tegen een lidstaat, en onder voorwaarden van belang (geen anonieme klacht, relevantie voor verdragsbepalingen, geen belangrijk en ernstig nadeel).
* **Samenstelling:** Permanent rechtscollege met één rechter per land, gekozen voor een niet-hernieuwbare termijn van negen jaar. Beschikt over gewone kamers en een Grote Kamer.
* **Procedure:** Laagdrempelig proces met mogelijkheid tot separate opinions van rechters.
* **Jurisdictie:** Bindende uitspraken ter bescherming van rechten, inclusief billijke vergoedingen en algemene of individuele maatregelen. Het Ministercomité houdt toezicht op uitvoering.
---
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Het verwarren van de Europese Unie met de Raad van Europa:** Dit zijn twee aparte organisaties met verschillende doelstellingen en structuren.
* **Het verkeerd interpreteren van de directe werking van richtlijnen:** Richtlijnen hebben niet altijd directe werking; dit is afhankelijk van de implementatie en de aard van de bepaling.
* **Het onderschatten van het grensoverschrijdende aspect:** De vier vrijheden zijn alleen van toepassing als er sprake is van een situatie die zich uitstrekt over de grenzen van één lidstaat.
* **Het negeren van de cumulatieve voorwaarden voor staatssteun en kartels:** Alle voorwaarden moeten aanwezig zijn om te kunnen spreken van een schending van de betreffende verboden.
* **Het verkeerd toepassen van de de-minimisuitzondering:** Deze geldt alleen voor bepaalde overeenkomsten en kan niet worden ingeroepen bij hardcore kartels.
* **Het onjuist afbakenen van de relevante markt bij mededingingszaken:** Een verkeerde afbakening kan leiden tot onjuiste conclusies over marktaandelen en machtsposities.
* **Het niet correct toepassen van de Altmark-criteria bij staatssteun aan DAEB's:** Subsidies aan diensten van algemeen economisch belang zijn gebonden aan specifieke voorwaarden die nageleefd moeten worden.
* **Het verkeerd inschatten van de toepasselijkheid van het EU-mededingingsrecht op ondernemingen buiten de EU:** Het mededingingsrecht kan ook gelden voor bedrijven buiten de EU als hun activiteiten invloed hebben op de mededinging binnen de EU.
* **Het vergeten van het belang van het marktaandeel bij het vaststellen van een machtspositie:** Hoewel niet doorslaggevend, is het marktaandeel een cruciale indicator voor de macht van een onderneming op de markt.
* **Het niet correct onderscheiden tussen horizontale en verticale overeenkomsten bij kartelvorming:** Dit onderscheid is van belang voor de toepasselijkheid van de de-minimisuitzondering.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :----------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Attributiebeginsel** | Het beginsel binnen het Europees recht dat stelt dat de EU-instellingen slechts bevoegd zijn tot handelen indien er een expliciete grondslag voor hun bevoegdheid is vastgelegd in de Europese verdragen. |
| **Besluit** | Een vorm van secundair Europees recht die in al zijn onderdelen verbindend is en enkel verbindend is voor de geadresseerden die erin worden vermeld, zoals een specifieke lidstaat of onderneming. |
| **Directe werking** | Het beginsel dat stelt dat burgers zich rechtstreeks kunnen beroepen op bepaalde bepalingen van Europees recht, zonder dat hiervoor nationale wetgeving nodig is. |
| **Economisch actieve Unieburger** | Een burger van de EU die werkzaamheden verricht als werknemer of zelfstandig ondernemer in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit. |
| **Evenredigheidsbeginsel** | Een algemeen rechtsbeginsel dat inhoudt dat maatregelen die het vrij verkeer beperken proportioneel moeten zijn aan het nagestreefde doel en dat het minst ingrijpende middel moet worden gekozen. |
| **Gekwalificeerde meerderheid** | Een stemprocedure binnen de Raad van de Europese Unie waarbij een voorstel wordt aangenomen indien ten minste 55% van de leden die ten minste 65% van de bevolking van de EU vertegenwoordigen, ermee instemt. |
| **Grensoverschrijdend aspect** | Een vereiste voor de toepassing van de vier vrijheden van de EU, wat inhoudt dat er sprake moet zijn van een situatie die zich uitstrekt over de grenzen van één lidstaat. |
| **Harmonisatie** | Het proces waarbij nationale wetgevingen van de lidstaten op elkaar worden afgestemd om verschillen te verminderen en de interne markt te bevorderen. |
| **Horizontale directe werking** | Het beginsel waarbij burgers of bedrijven zich ten opzichte van elkaar kunnen beroepen op bepalingen van Europees recht die directe werking hebben. |
| **Intergouvernementele organisatie** | Een samenwerkingsverband tussen staten waarbij de lidstaten hun soevereiniteit behouden en zelf de beslissingsbevoegdheid hebben over de aangelegenheden van de organisatie. |
| **Kartelvorming** | Een illegale overeenkomst tussen concurrerende ondernemingen die erop gericht is de mededinging te beperken, zoals prijsafspraken of marktverdelingen. |
| **Lex specialis derogat legi generali** | Een rechtsregel die stelt dat een specifieke wet voorgaat op een algemene wet. In het Europees recht betekent dit dat specifieke EU-wetgeving voorrang heeft op algemene verdragsbepalingen. |
| **Marktfalen** | Een situatie waarin de markt niet efficiënt functioneert, bijvoorbeeld door te hoge aanloopkosten of verliesgevende activiteiten, waardoor overheidsingrijpen gerechtvaardigd kan zijn. |
| **Maatregel met onderscheid** | Een nationale regel die direct onderscheid maakt op grond van nationaliteit of herkomst, wat een schending is van het vrij verkeer, tenzij gerechtvaardigd door een verdragsuitzondering. |
| **Maatregel zonder onderscheid** | Een nationale regel die op zichzelf geen onderscheid maakt op grond van nationaliteit, maar die wel een discriminerend effect heeft op producten of personen uit andere lidstaten. |
| **Nietigheid** | Een juridische consequentie waarbij een overeenkomst of handeling ongeldig wordt verklaard en geen rechtsgevolgen kan hebben, bijvoorbeeld wanneer deze in strijd is met het Europees recht. |
| **Normenhiërarchie** | De rangorde van verschillende rechtsbronnen, waarbij primair Europees recht boven secundair Europees recht staat, en beide voorrang hebben op nationaal recht. |
| **Openbare orde** | Een van de uitzonderingsgronden op het vrij verkeer, die een lidstaat kan aanvoeren om maatregelen te rechtvaardigen die nodig zijn voor het handhaven van de openbare orde en veiligheid. |
| **Onderneming** | Elke economische entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm of financiering, en die een product of dienst aanbiedt op de markt. |
| **Ondernemersvereniging** | Een organisatie waarin ondernemingen zijn verenigd en die regels kan opstellen die de concurrentie beïnvloeden en daardoor onder het kartelverbod kunnen vallen. |
| **Oprichtingsverdrag** | Een verdrag dat de basis legt voor de oprichting van een internationale organisatie, zoals de Verdragen betreffende de Europese Unie (VEU) en de Werking van de Europese Unie (VWEU). |
| **Positieve integratie** | Een strategie van de EU waarbij via geboden (‘je moet…’) de nationale regelgevingen van de lidstaten worden geharmoniseerd om de interne markt te bevorderen. |
| **Prejudiciële procedure** | Een procedure waarbij een nationale rechter een rechtsvraag voorlegt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om een uniforme uitleg van het Europees recht te verzekeren. |
| **Primair Europees recht** | De hoogste vorm van Europees recht, bestaande uit de verdragen, het Handvest van de grondrechten en de algemene beginselen, die de grondslagen en doelstellingen van de EU vastleggen. |
| **Proportionaliteitsbeginsel** | Het beginsel dat inhoudt dat maatregelen proportioneel moeten zijn aan het nagestreefde doel, en dat het minst ingrijpende middel moet worden gekozen om een bepaald doel te bereiken. |
| **Protectionisme** | Het bevoordelen van de nationale economie door middel van maatregelen die de concurrentie van buitenlandse bedrijven beperken, wat in strijd is met de interne markt. |
| **Relevante markt** | Het afbakenen van de markt waarop een bedrijf actief is, bestaande uit een productmarkt (welke producten concurreren) en een geografische markt (welk gebied), cruciaal voor het bepalen van marktaandelen. |
| **Rechtsstaat** | Een maatschappelijke ordening waarin de rechtsorde wordt gehandhaafd door middel van wettelijke regels, en waarin burgers en overheid gebonden zijn aan die regels. |
| **Rechtsvorm** | De juridische structuur van een onderneming, zoals een besloten vennootschap (bv), eenmanszaak, GmbH of Società per Azioni, die geen invloed heeft op de kwalificatie als onderneming onder Europees recht. |
| **Rechtsvermoeden** | Een juridisch uitgangspunt dat, indien bewezen, als vaststaand wordt aangenomen, tenzij het door de partij tegen wie het wordt ingeroepen, wordt weerlegd. |
| **Rechtszekerheidsbeginsel** | Het beginsel dat wetgeving duidelijk en voorzienbaar moet zijn, zodat burgers weten waar zij aan toe zijn en welke gevolgen hun handelen kan hebben. |
| **Rule of reason** | Een jurisprudentieel gecreëerde uitzondering op het vrij verkeer, die toestaat dat maatregelen die het vrij verkeer beperken gerechtvaardigd zijn door dwingende redenen van algemeen belang. |
| **Secundair Europees recht** | Wetgevingsinstrumenten die door de EU-instellingen worden aangenomen op basis van de verdragen, zoals verordeningen, richtlijnen en besluiten. |
| **Selectiviteitseis** | Een vereiste voor staatssteun, waarbij gesteld wordt dat de steun slechts bepaalde ondernemingen of producties mag bevoordelen om oneerlijke concurrentie te voorkomen. |
| **Soevereiniteit** | De ultieme beslissingsbevoegdheid van een staat over zijn eigen grondgebied en binnen zijn eigen rechtsorde, die beperkt kan worden door vrijwillige overdracht aan internationale organisaties. |
| **Staatssteun** | Financiële of economische voordelen die de overheid verstrekt aan bepaalde ondernemingen, waardoor deze een oneerlijk concurrentievoordeel krijgen ten opzichte van andere bedrijven. |
| **Stand-stillbepaling** | Een regel die stelt dat een voorgenomen steunmaatregel of fusie niet mag worden uitgevoerd voordat de betrokken autoriteit (Commissie) goedkeuring heeft verleend. |
| **Statische Unieburger** | Een burger van de EU die woont en werkt in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, en die geen gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer naar een andere lidstaat. |
| **Supranationale organisatie** | Een internationale organisatie waarbij lidstaten een deel van hun soevereiniteit hebben overgedragen aan de organisatie, die zelf regels kan vaststellen waaraan lidstaten zich moeten houden. |
| **Tertiair Europees recht** | Uitvoeringshandelingen die op basis van secundair Europees recht worden aangenomen, zoals uitvoeringsverordeningen, om specifieke maatregelen te treffen. |
| **Traditionele chocolade** | Een product dat alleen de naam 'chocolade' mag dragen indien het echte cacao en cacaoboter bevat, zoals vastgelegd in nationale regelgeving van sommige lidstaten. |
| **Unieburger** | Eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, waardoor automatisch het burgerschap van de Unie wordt verkregen en rechten op vrij verkeer en verblijf worden verleend. |
| **Unieburgerschap** | Een status die automatisch wordt verkregen door het bezitten van de nationaliteit van een lidstaat, en die bepaalde rechten en vrijheden binnen de EU verleent, zoals het recht op vrij verkeer. |
| **Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)** | Een van de twee belangrijkste verdragen van de EU, die de waarden, doelstellingen, instellingen en gemeenschappelijk buitenlands beleid van de Unie regelt. |
| **Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU)** | Het tweede belangrijkste verdrag van de EU, dat de bevoegdheden van de EU op specifieke beleidsterreinen regelt, de werking van de interne markt en de besluitvormingsprocedures. |
| **Verticaal effect** | Een situatie waarbij een bepaling van Europees recht, ook al is deze een richtlijn, wel rechtstreekse werking heeft ten opzichte van de staat, omdat deze de staat heeft benadeeld door nalatigheid. |
| **Verticale directe werking** | Het beginsel waarbij burgers zich ten opzichte van de overheid kunnen beroepen op bepalingen van Europees recht die directe werking hebben. |
| **Vormen van Europees recht** | De verschillende categorieën van Europese rechtsbronnen, waaronder primair Europees recht (verdragen), secundair Europees recht (richtlijnen, verordeningen) en jurisprudentie van het Hof. |
| **Vrij verkeer van goederen** | Het beginsel dat handelsstromen tussen lidstaten niet belemmerd mogen worden, waardoor producten vrijelijk in alle nationale markten van de EU verhandeld kunnen worden. |
| **Vrij verkeer van kapitaal** | Het beginsel dat beperkingen op kapitaal- en betalingsverkeer tussen lidstaten en tussen lidstaten en derde landen verbiedt, essentieel voor investeringen en financiële transacties. |
| **Vrij verkeer van personen** | Het recht voor burgers van de EU en hun familieleden om vrij te reizen, verblijven en werken in andere lidstaten, met specifieke regels voor werknemers, zelfstandigen en Unieburgers. |
| **Vrij verkeer van diensten** | Het beginsel dat tijdelijke grensoverschrijdende dienstverlening door natuurlijke of rechtspersonen mogelijk maakt, zoals in de bouw, financiële sector of toerisme. |
| **Vrijwillige overdracht van soevereiniteit** | De situatie waarin een staat beslist om (een deel van) zijn beslissingsbevoegdheid over te dragen aan een internationale organisatie, bijvoorbeeld om voordelen te behalen of conflicten te voorkomen. |
| **Wederzijdse erkenning** | Het beginsel dat lidstaten elkaars wetgeving moeten erkennen en als gelijkwaardig moeten beschouwen bij het ontbreken van harmonisatie, essentieel voor het functioneren van de interne markt. |
| **Wet natuurbescherming** | Nationale wetgeving die regelt dat bij gebiedsontwikkeling voldoende rekening moet worden gehouden met de aanwezige natuur en vogels, en die moet voldoen aan Europese richtlijnen. |
| **Werkzaamheden ter uitoefening van openbaar gezag** | Functies die uitsluitend door staatsburgers mogen worden uitgeoefend, omdat deze verband houden met de specifieke taak van de overheid, zoals het uitoefenen van gezag en het beschermen van staatsbelangen. |
| **Winner-takes-all of winner-takes-most** | Een marktdynamiek waarbij één of enkele platforms alle gebruikers bedienen, wat kan leiden tot machtsconcentratie en uitdagingen voor concurrentie op digitale markten. |
Cover
Deel3_EU_instellingen 2.pptx
Summary
# De institutionele structuur van de Europese Unie
Dit onderwerp beschrijft het institutionele kader van de Europese Unie, de belangrijkste instellingen, hun bevoegdheden en onderlinge samenwerking.
## 1. Het institutionele kader van de Europese Unie
De Europese Unie (EU) beschikt over een institutioneel kader dat dient ter bevordering van haar waarden, het nastreven van haar doelstellingen, het dienen van de belangen van de Unie, haar burgers en de lidstaten, en het verzekeren van de samenhang, doeltreffendheid en continuïteit van haar beleid en optreden. De belangrijkste instellingen van de Unie zijn:
* Het Europees Parlement
* De Europese Raad
* De Raad
* De Europese Commissie
* Het Hof van Justitie van de Europese Unie
* De Europese Centrale Bank
* De Rekenkamer
Deze instellingen opereren binnen de grenzen van de bevoegdheden die hen door de Verdragen zijn toegekend en volgen de daarin vastgelegde procedures, voorwaarden en doelstellingen. Er is sprake van loyale samenwerking tussen de instellingen. Verdere bepalingen inzake de Europese Centrale Bank, de Rekenkamer en andere instellingen zijn te vinden in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU). Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie worden bijgestaan door het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, die een adviserende functie hebben.
### 1.1 De Europese Raad
De Europese Raad, die oorspronkelijk niet in de basisverdragen was opgenomen maar sinds 1974 de facto bijeenkwam op initiatief van Valéry Giscard d’Estaing, werd pas met het Verdrag van Lissabon erkend als een volwaardige instelling van de Europese Unie.
#### 1.1.1 Samenstelling
De Europese Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, zijn voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid neemt deel aan de werkzaamheden.
#### 1.1.2 Bevoegdheden
De Europese Raad geeft impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en definieert de algemene beleidslijnen en prioriteiten. De instelling heeft geen wetgevingstaken. Specifieke institutionele functies omvatten onder andere de benoeming van de Commissie, de directie van de Europese Centrale Bank en de schorsing van een lidstaat. De Europese Raad speelt ook een rol in de herzieningsprocedure van de verdragen.
#### 1.1.3 Besluitvorming
De besluitvorming binnen de Europese Raad geschiedt doorgaans bij consensus, met uitzondering van specifieke gevallen waarin een gekwalificeerde meerderheid vereist is, zoals bij de verkiezing van de voorzitter.
#### 1.1.4 De voorzitter van de Europese Raad
De voorzitter wordt verkozen bij gekwalificeerde meerderheid door de leden van de Europese Raad voor een periode van tweeëneenhalf jaar. De taken omvatten het leiden van de Europese Raad, het bevorderen van cohesie en consensus, en het vertegenwoordigen van de EU op zijn niveau inzake aangelegenheden betreffende het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB).
### 1.2 De Europese Commissie
De Europese Commissie wordt beschouwd als het kloppend hart en het dagelijks bestuur van de EU.
#### 1.2.1 Samenstelling
De Commissie wordt geleid door een college van commissarissen, waarbij elke lidstaat één commissaris levert. Deze commissarissen moeten onafhankelijk zijn en werken met een specifieke portefeuille voor één of meer beleidsdomeinen. De ambtstermijn bedraagt vijf jaar. De kandidaat-voorzitter wordt voorgedragen door de Europese Raad, rekening houdend met het Europees Parlement, waarna het Europees Parlement goedkeuring verleent bij gewone meerderheid. De resterende kandidaat-commissarissen worden door de lidstaten voorgedragen en moeten, samen met de kandidaat-voorzitter, een examen en hoorzittingen doorstaan voor het Europees Parlement over hun bevoegdheden en visie. Pas na goedkeuring van het gehele college door het Europees Parlement en de Europese Raad kan de Commissie van start gaan.
#### 1.2.2 Bevoegdheden
Een van de belangrijkste bevoegdheden van de Commissie is het formuleren van EU-wetgevingsvoorstellen, zoals de Green Deal met het doel klimaatneutraliteit in 2050. Daarnaast beheert de Commissie het Europees budget, vertegenwoordigt zij de EU op het internationale toneel en is zij verantwoordelijk voor de handhaving van het Europees recht. Zij onderzoekt of lidstaten voldoen aan hun verplichtingen en kan, bij niet-nakoming, een lidstaat dagvaarden voor het Hof van Justitie. De Commissie ziet tevens toe op vrije concurrentie binnen de EU en kan boetes opleggen aan bedrijven die prijsafspraken maken. Verder controleert zij of bedrijven geen misbruik maken van hun macht op de Europese markt en of lidstaten geen illegale staatsteun toekennen. De Commissie streeft het algemeen Europees belang na. De Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid bekleedt een drievoudige functie: mandataris van de Raad voor uitvoering van het GBVB, vicevoorzitter van de Commissie en voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken. Deze functie zorgt voor samenhang in het extern beleid van de EU.
#### 1.2.3 Besluitvorming
De besluitvorming binnen de Commissie geschiedt bij consensus of, in bepaalde gevallen, bij meerderheid.
### 1.3 De Raad
De Raad, ook wel de Raad van de Europese Unie genoemd, is een cruciale instelling voor de wetgeving en het beleidscoördinatie.
#### 1.3.1 Samenstelling
De Raad bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat op ministerieel niveau. Er zijn tien verschillende Raadsformaties, elk met een eigen focus. Soms vinden er informele bijeenkomsten plaats, zoals de Eurogroep en de Gymnich. Het voorzitterschap van de Raad rouleert, met uitzondering van de Raad Buitenlandse Zaken.
#### 1.3.2 Bevoegdheden
De Raad deelt de wetgevende en begrotingsbevoegdheid met het Europees Parlement. Daarnaast heeft de Raad beleidsbepalende en coördinerende taken en sluit hij internationale akkoorden.
#### 1.3.3 Besluitvorming
De besluitvorming geschiedt doorgaans bij gekwalificeerde meerderheid, waarbij 55% van de leden (minimaal 15 lidstaten) nodig is die ten minste 65% van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Bij besluiten die niet op voorstel van de Commissie zijn genomen, gelden de percentages van 72% van de leden en 65% van de bevolking. Voor bepaalde domeinen, zoals sociale zekerheid en fiscaliteit, is eenparigheid van stemmen vereist. De "noodremprocedure" is van toepassing in specifieke gevallen. Het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (COREPER I en II) bereidt het werk van de Raad voor, en comitologie zorgt voor de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen met behulp van comités met experts uit de lidstaten.
### 1.4 Het Europees Parlement
Het Europees Parlement vertegenwoordigt de burgers van de EU en speelt een centrale rol in de wetgeving en controle van de Unie.
#### 1.4.1 Samenstelling
Sinds 1979 worden de leden van het Europees Parlement (MEP's) rechtstreeks verkozen voor een periode van vijf jaar. Het maximumaantal leden is 751. De zetels zijn niet verdeeld per lidstaat, maar georganiseerd rond politieke fracties, die gebaseerd zijn op Europese politieke partijen. Leden die geen deel uitmaken van een fractie worden "niet-ingeschrevenen" genoemd. Er vinden twaalf plenaire vergaderingen per jaar plaats, meestal in Straatsburg, met andere vergaderingen in Brussel.
#### 1.4.2 Bevoegdheden
Het Europees Parlement deelt de wetgevende bevoegdheid met de Raad en is mede verantwoordelijk voor de begroting. Het Parlement heeft een belangrijke controlerende rol ten aanzien van de Commissie, waaronder het indienen van een motie van afkeuring. Het Parlement speelt ook een rol bij de aanstelling van de Commissie en bespreekt de bijeenkomsten van de Europese Raad. Burgers kunnen petities indienen.
#### 1.4.3 Besluitvorming
De besluitvorming in het Parlement geschiedt doorgaans bij een meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Uitzonderingen hierop zijn onder andere amendementen op de begroting of standpunten ten aanzien van de Raad, waarvoor een meerderheid van de leden vereist is, en een motie van wantrouwen tegen de Commissie, waarvoor twee derde van de uitgebrachte stemmen plus een meerderheid van de leden nodig is.
#### 1.4.4 Politieke fracties en partijen
Politieke fracties vereisen minimaal 23 leden en vertegenwoordiging van minimaal een kwart van de lidstaten. Formele samenwerkingsverbanden tussen verwante politieke partijen uit verschillende lidstaten vormen Europese politieke partijen.
### 1.5 Het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) waarborgt de uniforme interpretatie en toepassing van het EU-recht.
#### 1.5.1 Samenstelling
Het Hof van Justitie bestaat uit 27 rechters en 11 advocaten-generaal. Kamers bestaan uit 3, 5 of 15 rechters, of de plenaire vergadering. De rechters worden benoemd voor een periode van zes jaar, die verlengbaar is. Het Gerecht telt 54 rechters.
#### 1.5.2 Rol en Bevoegdheden
Lidstaten verbinden zich ertoe geschillen betreffende de uitlegging of toepassing van de Verdragen uitsluitend via de in de Verdragen voorgeschreven procedures te laten beslechten. Het Hof behandelt prejudiciële vragen, directe procedures tegen lidstaten, en geschillen tussen instellingen. Het Gerecht behandelt bepaalde prejudiciële vragen, alle directe procedures tegen instellingen (met uitzondering van die tussen lidstaten en de Raad/EP, of interinstitutionele conflicten).
#### 1.5.3 Hogere voorziening en Kort geding
Tegen beslissingen van het Gerecht kan binnen twee maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie, indien partijen geheel of gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. Dit hoger beroep is enkel gericht op rechtsvragen en niet op de feiten. Het Hof kan ook voorlopige maatregelen vaststellen om de volledige doeltreffendheid van een eindbeslissing te waarborgen, inclusief het opleggen van een dwangsom, indien aangetoond wordt dat de maatregelen op het eerste gezicht gerechtvaardigd zijn en spoedeisend zijn.
#### 1.5.4 Directe procedures
Een belangrijke directe procedure is het beroep wegens niet-nakoming (Art. 260 VwEU), waarbij een lidstaat verplicht is maatregelen te nemen ter uitvoering van een arrest van het Hof. Een veroordeling van het HvJ verklaart nationaal recht niet nietig, maar nationale rechters moeten rekening houden met de uitspraak. De Commissie kan bij niet-nakoming een forfaitaire som of dwangsom eisen.
#### 1.5.5 Prejudiciële procedure
Nationale rechters beslissen of en hoe een prejudiciële vraag wordt gesteld en zijn verplicht een vraag te stellen bij twijfel over de toepassing van EU-recht in laatste aanleg, tenzij er sprake is van een 'acte clair' of 'acte éclairé'. Alleen het HvJ kan de ongeldigheid van EU-wetgeving vaststellen.
### 1.6 De Europese Centrale Bank (ECB)
De Europese Centrale Bank, gevestigd in Frankfurt, is verantwoordelijk voor het monetaire beleid voor de eurozone en voor bankentoezicht.
### 1.7 De Rekenkamer
De Rekenkamer controleert de rekeningen van de EU en stelt jaarverslagen op.
### 1.8 Andere instellingen
Naast de bovengenoemde hoofdinstellingen zijn er diverse andere organen en instellingen:
* **Europees Economisch en Sociaal Comité:** Bestaat uit 353 leden die vertegenwoordigers zijn van werkgevers, werknemers en belangengroepen, benoemd voor vijf jaar.
* **Comité van de Regio's:** Bevat 353 leden die vertegenwoordigers zijn van lokale en regionale overheden, benoemd voor vijf jaar.
* **Eurogroep:** Informele bijeenkomsten van ministers van Financiën van de eurozone.
* **Europese Investeringsbank:** Verstrekt financiering voor projecten die bijdragen aan de doelstellingen van de EU.
* **Europese Ombudsman:** Behandelt klachten over de werking van de EU-instellingen.
* **Europees Bureau voor de Fraudebestrijding (OLAF):** Onderzoekt fraude met EU-fondsen.
* **Europees Parlementair Centrum voor Onderwijs en Training in Mensenrechten:** Biedt opleidingen op het gebied van mensenrechten.
* **Agentschappen:** Gespecialiseerde instellingen die specifieke taken uitvoeren (bv. Frontex voor grensbeheer).
* **Europees Parlementair Centrum voor Onderwijs en Training in Mensenrechten:** Biedt opleidingen op het gebied van mensenrechten.
* **Europees Defensiebureau:** Ondersteunt lidstaten bij de ontwikkeling van hun defensiecapaciteiten.
* **Europees Stabiliteitsmechanisme:** Zorgt voor financiële stabiliteit in de eurozone.
* **Europese Dienst voor Extern Optreden:** Het diplomatieke korps van de EU.
---
# De Europese Commissie
De Europese Commissie vormt het dagelijks bestuur van de Europese Unie en is belast met het initiëren van wetgevingsvoorstellen, het uitvoeren van beleid, het beheren van de begroting en het handhaven van het EU-recht.
## 2. De Europese Commissie
De Europese Commissie wordt ook wel het "kloppend hart van de EU" genoemd en is verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur. Ze streeft het algemeen Europees belang na en werkt onafhankelijk.
### 2.1 Samenstelling en aanstelling
* **Samenstelling:** De Commissie bestaat uit een college van commissarissen, waarbij elke lidstaat één commissaris levert. Elke commissaris is verantwoordelijk voor één of meerdere beleidsdomeinen (portefeuilles) en moet te allen tijde onafhankelijk handelen, ondanks de afkomst uit een specifieke lidstaat.
* **Aanstellingsprocedure:**
1. De Europese Raad stelt, rekening houdende met de resultaten van de Europese Parlementsverkiezingen en na passende raadplegingen, een kandidaat-voorzitter voor. Dit gebeurt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
2. Het Europees Parlement keurt de voorgestelde kandidaat-voorzitter goed bij gewone meerderheid van stemmen.
3. De Raad en de Commissievoorzitter stellen vervolgens een lijst op van de overige kandidaat-commissarissen.
4. Elke kandidaat-commissaris ondergaat een hoorzitting in het Europees Parlement, waar de kandidaat wordt bevraagd over zijn of haar bevoegdheid en visie op Europa.
5. Het gehele college van commissarissen wordt vervolgens door het Europees Parlement goedgekeurd bij gewone meerderheid.
6. Na goedkeuring door het Europees Parlement wordt het college definitief benoemd door de Europese Raad bij gekwalificeerde meerderheid.
* **Aantal leden:** Vanaf 1 november 2014 is het aantal leden van de Commissie gelijk aan tweederde van het aantal lidstaten, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen besluit dit aantal te wijzigen.
* **Ambtstermijn:** De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.
* **Versterkte rol voorzitter:** De rol van de voorzitter van de Commissie is versterkt, wat onder andere blijkt uit de aanstellingsprocedure en de coördinatie van het werk van het college.
#### 2.1.1 De Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid
De Hoge Vertegenwoordiger bekleedt een drievoudige functie:
* Hij of zij is mandataris van de Raad voor de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB).
* Hij of zij is vice-voorzitter van de Commissie.
* Hij of zij is voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken.
De Hoge Vertegenwoordiger zorgt voor de samenhang van het externe beleid van de EU. De aanstelling gebeurt door de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, met instemming van de Commissievoorzitter. De Hoge Vertegenwoordiger wordt tevens aangesteld als lid van de Commissie.
### 2.2 Bevoegdheden van de Europese Commissie
De Commissie heeft een breed scala aan bevoegdheden, essentieel voor het functioneren van de Unie:
* **Initiator van EU-besluitvorming:** De Commissie heeft het exclusieve recht om wetgevingsvoorstellen te formuleren. Dit is een van haar belangrijkste bevoegdheden.
> **Tip:** Dit exclusieve initiatiefrecht benadrukt de centrale rol van de Commissie in het wetgevingsproces en haar functie als motor van Europese integratie.
* **Wetgevende bevoegdheden:** Hoewel de Commissie primair initiatiefrecht heeft, kan zij ook gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen vaststellen. Dit betreft meer gedetailleerde regels ter uitvoering van reeds bestaande wetgeving.
* **Onderhandelingen met derde landen:** De Commissie onderhandelt namens de Unie met derde landen over internationale akkoorden en vertegenwoordigt de EU op het internationale toneel, met uitzondering van GBVB-kwesties.
* **Externe vertegenwoordiging:** De Commissie vertegenwoordigt de EU in internationale fora, behalve op het gebied van het GBVB, waar de Hoge Vertegenwoordiger een sleutelrol speelt.
* **Adviezen en aanbevelingen:** De Commissie kan adviezen en aanbevelingen uitbrengen aan de Raad, het Parlement en de lidstaten.
* **Toezicht op de toepassing van EU-recht:** Dit is een cruciale bevoegdheid. De Commissie ziet erop toe dat de lidstaten hun verplichtingen onder het EU-recht nakomen.
* **Tegen lidstaten:** Als een lidstaat niet voldoet aan het EU-recht, kan de Commissie een inbreukprocedure starten en de betreffende lidstaat voor het Hof van Justitie van de Europese Unie dagen.
* **Tegen ondernemingen:** De Commissie handhaaft de regels inzake mededinging en concurrentie.
* **Prijsafspraken en kartels:** Als ondernemingen prijsafspraken maken of markten verdelen, kan de Commissie boetes opleggen. De relevante artikelen van het VwEU zijn hierbij van toepassing (bijv. Artikel 101 VwEU).
* **Misbruik van machtspositie:** De Commissie controleert of bedrijven geen misbruik maken van hun machtspositie op de Europese markt.
* **Staatssteun:** De Commissie houdt toezicht op de naleving van de regels inzake staatssteun om eerlijke concurrentie te waarborgen. Lidstaten mogen geen illegale staatssteun verlenen aan bepaalde bedrijven.
* **Beheer van het Europees budget:** De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Europese Unie.
* **State of the Union:** Jaarlijks legt de Commissie verantwoording af over de stand van de Unie en presenteert zij plannen voor de toekomst. Een recent voorbeeld van een ambitieus plan is de "Green Deal" met als doel klimaatneutraliteit tegen 2050.
> **Voorbeeld:** De "Green Deal" is een duidelijk voorbeeld van de initiërende en beleidsbepalende rol van de Commissie. Het is een omvangrijk pakket maatregelen dat de economie en samenleving van de EU fundamenteel wil transformeren richting duurzaamheid.
### 2.3 Rol van de Hoge Vertegenwoordiger (nadere toelichting)
De Hoge Vertegenwoordiger coördineert het externe beleid van de EU en zorgt voor de samenhang tussen de verschillende beleidsinstrumenten op buitenlands gebied. De aanstelling van de Hoge Vertegenwoordiger vereist instemming van de Commissievoorzitter, wat de nauwe band met de Commissie benadrukt.
### 2.4 Institutionele samenwerking
De Europese Commissie werkt nauw samen met andere EU-instellingen, zoals het Europees Parlement en de Raad, in het wetgevings- en beleidsproces. Het Hof van Justitie speelt een cruciale rol bij de handhaving van het EU-recht, vaak na actie van de Commissie.
> **Tip:** Begrijp de 'checks and balances' tussen de Commissie, het Parlement en de Raad. De Commissie initieert, het Parlement en de Raad wetgeven en controleren. Het Hof van Justitie waakt over de correcte toepassing.
---
# De Raad van de Europese Unie
De Raad van de Europese Unie, ook wel de Raad van Ministers genoemd, is een centrale instelling binnen de Europese Unie, verantwoordelijk voor wetgeving, begroting, en beleidsvorming, waarbij hij nauw samenwerkt met het Europees Parlement.
### 3.1 Samenstelling en structuur van de Raad
De Raad bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat op ministerieel niveau. De specifieke minister die deelneemt, hangt af van het onderwerp dat op de agenda staat. Hierdoor kent de Raad tien verschillende formaties, elk gericht op een specifiek beleidsterrein, zoals economische en financiële zaken (Ecofin), landbouw, of buitenlandse zaken. Naast deze formele bijeenkomsten vinden er ook informele bijeenkomsten plaats, zoals de Eurogroep voor de lidstaten van de eurozone en de Gymnich-bijeenkomsten voor informele besprekingen over buitenlandse zaken.
De Raad wordt voor een periode van zes maanden voorgezeten door een van de lidstaten, het zogenaamde roterende voorzitterschap. Dit voorzitterschap wisselt per 1 januari en 1 juli van elk jaar. Er is één uitzondering op deze regel: de Raad Buitenlandse Zaken wordt altijd voorgezeten door de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid.
De dagelijkse werkzaamheden van de Raad worden voorbereid door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (COREPER), dat bestaat uit de ambassadeurs van de lidstaten bij de EU. COREPER I behandelt meer technische en sociale aangelegenheden, terwijl COREPER II zich richt op economische, financiële, buitenlandse en juridische vraagstukken. De zogenaamde A-punten worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad, terwijl de B-punten, die meer politieke discussie vereisen, eerst door COREPER worden besproken.
Daarnaast is er de comitologie, een systeem van comités met experts uit de lidstaten die de Commissie bijstaan bij de uitvoering van EU-wetgeving. Dit geldt bijvoorbeeld voor het vaststellen van visquota binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid.
### 3.2 Besluitvormingsprocedures
De belangrijkste besluitvormingsprocedure binnen de Raad is de gekwalificeerde meerderheid. Dit betekent dat een besluit wordt aangenomen als ten minste 55 procent van de lidstaten die ten minste 65 procent van de totale EU-bevolking vertegenwoordigen, voor stemmen. Wanneer een voorstel niet is ingediend op initiatief van de Commissie, is de drempel hoger: 72 procent van de lidstaten die ten minste 65 procent van de bevolking vertegenwoordigen.
Er is echter een blokkeringsminderheid: als ten minste vier lidstaten (die ten minste 35 procent van de bevolking vertegenwoordigen) tegen stemmen, kan een besluit niet worden aangenomen. Voor specifieke gevoelige domeinen, zoals sociale zekerheid en fiscaliteit, is nog steeds eenparigheid van stemmen vereist.
De Raad kent ook een 'noodremprocedure', die kan worden ingeroepen als een lidstaat meent dat een voorgesteld besluit ernstige gevolgen kan hebben voor zijn nationale soevereiniteit. Dit kan leiden tot een pauze in de besluitvorming en een politieke discussie op het niveau van de Europese Raad.
### 3.3 Bevoegdheden van de Raad
De Raad heeft een breed scala aan bevoegdheden, waaronder:
* **Wetgeving:** De Raad is, samen met het Europees Parlement, medewetgever. Dit betekent dat wetgevende voorstellen van de Commissie door beide instellingen moeten worden goedgekeurd.
* **Begroting:** De Raad speelt een cruciale rol bij de vaststelling van de EU-begroting, in nauwe samenwerking met het Europees Parlement.
* **Beleidsvorming en coördinatie:** De Raad stelt het algemene beleid van de EU vast en coördineert de economische en andere beleidsmaatregelen van de lidstaten.
* **Internationale akkoorden:** De Raad is bevoegd om namens de EU internationale akkoorden te sluiten met derde landen of internationale organisaties.
> **Tip:** Het is belangrijk om de gekwalificeerde meerderheid goed te begrijpen, inclusief de percentages voor zowel lidstaten als bevolking, en de concepten van de blokkeringsminderheid en de noodremprocedure. Dit zijn veelvoorkomende examenonderwerpen.
> **Voorbeeld:** Wanneer de Raad een verordening goedkeurt die de normen voor de veiligheid van speelgoed binnen de hele EU bepaalt, oefent hij zijn wetgevende bevoegdheid uit. Als de lidstaten het niet eens kunnen worden over een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid, kan dit resulteren in een politieke discussie binnen de Raad Buitenlandse Zaken.
---
# Het Europees Parlement
Dit onderwerp geeft een overzicht van het Europees Parlement, inclusief de samenstelling, verkiezingen, politieke fracties, besluitvormingsprocessen, bevoegdheden en de rol in de aanstelling van de Europese Commissie.
### 4.1 Samenstelling en verkiezingen
Het Europees Parlement vertegenwoordigt de burgers van de Europese Unie. Sinds 1979 vinden er rechtstreekse, vrije en algemene verkiezingen plaats in elke lidstaat. Het Parlement telt momenteel maximaal 705 leden. De zetels zijn niet per lidstaat verdeeld, maar volgens politieke partijen. Dit betekent dat we bij verkiezingen stemmen op nationale partijen die leden aanstellen, en niet direct op Europese politieke partijen. De parlementsleden (MEPs) zetelen in fracties, die vertegenwoordiging bieden aan Europese politieke partijen. Nationale partijen kunnen lid zijn van een Europese politieke partij, maar de parlementsleden ervan kunnen in het Europees Parlement bij een andere fractie zitten. Parlementsleden die niet tot een fractie behoren, worden beschouwd als "niet-ingeschrevenen". Fracties spelen een cruciale rol in de samenstelling van parlementaire commissies en de benoeming van rapporteurs.
Het Europees Parlement houdt twaalf plenaire vergaderingen per jaar in Straatsburg. Andere vergaderingen vinden plaats in Brussel, wat in het verleden tot kritiek en ophef heeft geleid vanwege de kosten en de reisbewegingen.
### 4.2 Politieke fracties en partijen
Om een fractie te vormen in het Europees Parlement, zijn minimaal 23 leden nodig die vertegenwoordigers zijn van minimaal een kwart van de lidstaten. "Niet-ingeschrevenen" behoren tot geen enkele fractie. Fracties zijn belangrijk voor de samenstelling van parlementaire commissies en de aanstelling van rapporteurs.
Formeel gezien is er sprake van politieke partijen op Europees niveau wanneer er een samenwerkingsverband is tussen verwante politieke partijen uit verschillende lidstaten.
### 4.3 Besluitvormingsprocedures en bevoegdheden
Het Europees Parlement is, samen met de Raad, bevoegd voor de aanneming van EU-wetgeving. Daarnaast heeft het Parlement een belangrijke controlerende rol. De controle op de Commissie is hierin essentieel. Een rapporteur, een lid van het Europees Parlement dat is aangewezen om een bepaald voorstel inhoudelijk uit te werken, legt een verslag voor aan de plenaire vergadering.
Voor de wetgevingsprocedures, zoals die voor handel, milieu en consumentenbescherming, geldt de gewone wetgevingsprocedure. Hierbij moeten zowel de Raad als het Europees Parlement akkoord gaan met een voorstel van de Commissie.
#### 4.3.1 Wetgevende bevoegdheden
Het Europees Parlement oefent zijn wetgevende bevoegdheden uit in de gewone en bijzondere besluitvormingsprocedures.
#### 4.3.2 Controlerende bevoegdheden
Het Parlement beschikt over aanzienlijke controlerende bevoegdheden. Een van de belangrijkste is de motie van afkeuring tegen de Commissie, die kan leiden tot het ontslag van de gehele Commissie.
#### 4.3.3 Budgettaire bevoegdheden
Samen met de Raad is het Europees Parlement mede-verantwoordelijk voor de EU-begroting.
#### 4.3.4 Rol in de aanstelling van de Commissie
Het Parlement speelt een cruciale rol in de aanstelling van de Europese Commissie. De Commissievoorzitter wordt door de Europese Raad voorgedragen, rekening houdend met de uitslag van de Europese verkiezingen en na passende raadplegingen. Het Europees Parlement keurt vervolgens de voorgedragen kandidaat-voorzitter goed bij gewone meerderheid. Daarna stellen de Raad en de voorzitter van de Commissie een lijst van kandidaat-commissarissen op. Deze lijst wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het Parlement. De kandidaat-commissarissen moeten hoorzittingen doorstaan in het Parlement, waarin zij hun bevoegdheden, visie en inzet voor Europa toelichten. Pas na goedkeuring door het Parlement wordt het college van commissarissen door de Europese Raad bij gekwalificeerde meerderheid goedgekeurd.
### 4.4 Besluitvorming in het Europees Parlement
De besluitvorming in het Europees Parlement geschiedt meestal bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Voor specifieke aangelegenheden, zoals amendementen op de begroting of het vaststellen van een standpunt ten opzichte van de Raad, is een meerderheid van de parlementsleden vereist. Bij een motie van wantrouwen tegen de Commissie is een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen plus een meerderheid van de parlementsleden nodig.
> **Tip:** Begrijp dat de politieke fracties een zeer belangrijke rol spelen in het Europese Parlement. Ze beïnvloeden de agendasetting, de werkzaamheden van de commissies en de uiteindelijke stemmingen over wetgeving.
> **Example:** Een nationaal parlementslid van de N-VA mag dan wel individueel gekozen zijn, maar in het Europees Parlement zal het lid vaak deel uitmaken van een fractie (bv. de Europese Conservatieven en Reformisten), wat de politieke invloed en de mogelijkheden om wetgevende initiatieven te ontplooien aanzienlijk vergroot.
---
# Het Hof van Justitie van de Europese Unie
Dit onderwerp omvat de structuur, samenstelling, benoemingsprocedures en de belangrijkste procedures van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Gerecht, evenals de gevolgen van rechterlijke veroordelingen.
### 5.1 Structuur en Samenstelling van het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is een van de instellingen van de Europese Unie en is belast met de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Verdragen. Het Hof van Justitie en het Gerecht vormen samen het Hof van Justitie van de Europese Unie.
#### 5.1.1 Het Hof van Justitie
* **Samenstelling:** Bestaat uit 27 rechters en 11 advocaten-generaal.
* **Kamers:** Rechters kunnen worden ingedeeld in kamers van drie, vijf of vijftien rechters, of in de voltallige vergadering.
* **Benoeming:** Rechters en advocaten-generaal worden benoemd voor een periode van zes jaar, met de mogelijkheid tot herbenoeming. De benoeming geschiedt in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten, na raadpleging van een panel dat de geschiktheid van de kandidaten beoordeelt.
#### 5.1.2 Het Gerecht
* **Oprichting:** Opgericht in 1989.
* **Samenstelling:** Bestaat uit 54 rechters. Het Gerecht heeft geen advocaten-generaal.
* **Benoeming:** Rechters van het Gerecht worden op dezelfde wijze benoemd als de rechters van het Hof van Justitie.
* **Rol:** Het Gerecht is bevoegd kennis te nemen van een breed scala aan zaken, met name directe beroepen ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen.
### 5.2 Benoemingsprocedures
De benoeming van rechters en advocaten-generaal voor zowel het Hof van Justitie als het Gerecht volgt een zorgvuldig proces om onafhankelijkheid en bekwaamheid te waarborgen. De regeringen van de lidstaten nemen de uiteindelijke beslissing, na een adviesprocedure.
### 5.3 Procedures voor het Hof van Justitie en het Gerecht
Het Hof van Justitie en het Gerecht behandelen diverse soorten procedures om de uniforme interpretatie en toepassing van het EU-recht te waarborgen.
#### 5.3.1 Prejudiciële Procedure
* **Doel:** Dit is de belangrijkste procedure voor de uniforme interpretatie van het EU-recht. Nationale rechters kunnen of, in laatste aanleg, moeten een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie.
* **Vraagstelling:** Nationale rechters vragen het Hof om uitleg over de interpretatie of geldigheid van EU-recht.
* **Verplichting tot vraagstelling:** Rechters in laatste aanleg zijn verplicht een prejudiciële vraag te stellen, tenzij de juiste toepassing van het EU-recht zo duidelijk is dat er geen redelijke twijfel over bestaat (acte clair of acte éclairé).
* **Gevolgen:** Het Hof van Justitie geeft een uitleg die bindend is voor de nationale rechter. Het Hof kan echter geen nationale wetgeving ongeldig verklaren; dit is de bevoegdheid van de nationale rechter, die de EU-wetgeving moet toepassen.
#### 5.3.2 Directe Procedures
Dit zijn procedures waarbij partijen rechtstreeks een beroep instellen bij het Hof van Justitie of het Gerecht.
* **Beroep wegens niet-nakoming (Art. 258 VWEU):** De Commissie of een lidstaat kan een lidstaat voor het Hof van Justitie dagen wegens schending van het EU-recht.
* **Arrest van het Hof:** Indien een lidstaat wordt veroordeeld, moet deze de noodzakelijke maatregelen nemen om het arrest na te komen. Het arrest heeft een declaratoir karakter.
* **Gevolgen van veroordeling:** Strijdig nationaal recht wordt niet automatisch nietig verklaard. Nationale rechters moeten rekening houden met de uitspraak van het Hof.
* **Forfaitaire som of dwangsom (Art. 260 VWEU):** Indien een lidstaat na een eerdere veroordeling nog steeds niet voldoet, kan de Commissie een forfaitaire som of een dwangsom vorderen.
* **Beroep tot nietigverklaring:** Gericht tegen rechtshandelingen van de EU-instellingen die onrechtmatig zouden zijn. Dit kan worden ingesteld door lidstaten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, of natuurlijke/rechtspersonen onder bepaalde voorwaarden.
* **Beroep wegens nalaten:** Gericht tegen het nalaten van een instelling om een handeling te stellen die zij krachtens het EU-recht geacht wordt te hebben gesteld.
* **Interinstitutionele geschillen:** Geschillen tussen EU-instellingen over bevoegdheden of procedures.
#### 5.3.3 Relatie tussen het Hof van Justitie en het Gerecht
* **Verwijzing van zaken:** Bepaalde prejudiciële vragen en alle directe beroepen tegen EU-instellingen die niet onder de exclusieve bevoegdheid van het Hof van Justitie vallen, worden eerst bij het Gerecht ingesteld.
* **Hogere voorziening:** Partijen die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld voor het Gerecht, evenals lidstaten en instellingen die niet zijn tussengekomen, kunnen binnen twee maanden na de uitspraak een 'hogere voorziening' instellen bij het Hof van Justitie.
* **Beperkte toetsing door het Hof van Justitie:** Het Hof van Justitie beoordeelt bij een hogere voorziening enkel rechtsvragen, zoals onbevoegdheid, onregelmatigheden in de procedure, of schending van het EU-recht. Het Hof van Justitie herziet de feitelijke beoordeling van het Gerecht niet.
#### 5.3.4 Kort Geding (Voorlopige Maatregelen)
* **Doel:** Het waarborgen van de volledige doeltreffendheid van een (toekomstige) eindbeslissing door het nemen van voorlopige maatregelen.
* **Bevoegdheid:** Het Hof van Justitie is bevoegd alle noodzakelijke voorlopige maatregelen vast te stellen, inclusief het opleggen van een dwangsom.
* **Voorwaarden:**
1. **Fumus boni juris:** Aantonen dat de voorlopige maatregelen op het eerste gezicht feitelijk en rechtens gerechtvaardigd zijn.
2. **Spoedeisendheid:** Noodzakelijkheid om ernstige schade aan de belangen van de verzoeker te voorkomen.
### 5.4 Gevolgen van een Veroordeling
Een veroordeling door het Hof van Justitie heeft aanzienlijke gevolgen voor de veroordeelde lidstaat of instelling.
* **Nietigverklaring van nationaal recht:** Een veroordeling door het Hof van Justitie verklaart nationaal recht dat strijdig is met het EU-recht niet automatisch nietig. Nationale rechters moeten echter de uitspraak van het Hof van Justitie in acht nemen en de strijdige nationale bepalingen niet toepassen.
* **Noodzaak tot maatregelen:** De veroordeelde lidstaat is verplicht de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest.
* **Financiële sancties:** In geval van herhaalde niet-nakoming na een eerdere veroordeling kan de Commissie een forfaitaire som of een dwangsom vorderen.
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen het Hof van Justitie en het Gerecht, en de specifieke rol van de prejudiciële procedure bij de handhaving van de uniforme toepassing van het EU-recht door nationale rechters.
> **Voorbeeld:** Een lidstaat past een EU-richtlijn niet correct toe. De Commissie stelt een beroep wegens niet-nakoming in. Het Hof van Justitie veroordeelt de lidstaat. Deze lidstaat moet dan zijn nationale wetgeving aanpassen of anderszins actie ondernemen om aan het arrest te voldoen. Als de lidstaat dit nalaat, kan de Commissie een nieuw beroep instellen en een dwangsom of forfaitaire som vorderen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Institutioneel kader | Het geheel van regels, organen en procedures dat de werking van een organisatie, zoals de Europese Unie, structureert en bepaalt hoe doelstellingen worden nagestreefd en belangen gediend. |
| Europees Parlement | Een van de belangrijkste instellingen van de EU, rechtstreeks verkozen door de burgers, met bevoegdheden op het gebied van wetgeving, begroting en controle op de andere instellingen. |
| Europese Raad | Een instelling van de EU die bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Commissie. Deze raad geeft de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten aan. |
| Raad | De Raad van de Europese Unie, ook wel de ministerraad genoemd, is samengesteld uit vertegenwoordigers van elke lidstaat op ministerieel niveau en heeft wetgevende en coördinerende bevoegdheden. |
| Europese Commissie | Het uitvoerend orgaan van de EU, verantwoordelijk voor het formuleren van wetgevingsvoorstellen, het beheer van het budget en het toezicht op de naleving van het EU-recht. |
| Hof van Justitie van de Europese Unie | De rechterlijke macht van de EU, die zorgt voor de uniforme interpretatie en toepassing van het EU-recht in alle lidstaten. |
| Europese Centrale Bank | De centrale bank van de eurozone, verantwoordelijk voor het monetaire beleid en bankentoezicht in de lidstaten die de euro gebruiken. |
| Rekenkamer | De Europese Rekenkamer controleert de financiële verslagen van de EU-instellingen en de uitvoering van de EU-begroting, en stelt jaarverslagen op. |
| Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) | Een van de belangrijkste verdragen van de EU, die de bevoegdheden en procedures van de Unie op diverse beleidsterreinen vastlegt. |
| Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) | Een adviserend orgaan dat vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en belangengroepen uit de lidstaten verenigt. |
| Comité van de Regio’s (CvdR) | Een adviserend orgaan dat vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden uit de lidstaten samenbrengt. |
| Gekwalificeerde meerderheid | Een besluitvormingsprocedure waarbij een voorstel wordt aangenomen als het gesteund wordt door een bepaald percentage van de lidstaten en een bepaald percentage van de bevolking van de Unie. |
| Consensus | Een besluitvormingsproces waarbij overeenstemming wordt bereikt door middel van overleg en waar alle partijen instemmen met de uitkomst, vaak door middel van een niet-bindende stemming. |
| Wetgevingstaken | De bevoegdheid om wetten of regels op te stellen, zoals verordeningen en richtlijnen. |
| Institutionele functies | Specifieke taken en rollen die zijn toegekend aan de instellingen van de EU binnen het politieke systeem. |
| Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid | Een hoge functionaris die belast is met de coördinatie van het buitenlands beleid van de EU en de vertegenwoordiging van de Unie op het wereldtoneel. |
| College van Commissarissen | De verzameling van alle individuele commissarissen binnen de Europese Commissie, die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het beleid van de Commissie. |
| Portefeuille | Het specifieke beleidsdomein dat aan een individuele commissaris binnen de Europese Commissie is toegewezen. |
| State of the Union | Een jaarlijkse toespraak door de voorzitter van de Europese Commissie voor het Europees Parlement, waarin de balans wordt opgemaakt van het afgelopen jaar en de plannen voor de toekomst worden gepresenteerd. |
| Europees recht | Het geheel van juridische regels die bindend zijn voor de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie. |
| Vrije concurrentie | Een economisch principe waarbij bedrijven vrijelijk kunnen concurreren zonder ongeoorloofde beperkingen, zoals prijsafspraken of misbruik van machtsposities. |
| Onafhankelijke instelling | Een orgaan dat is ingesteld om taken uit te voeren zonder inmenging van politieke of commerciële belangen, en dat handelt in het algemeen belang. |
| Conventie | In de context van EU-verdragen, een vergadering van vertegenwoordigers om een nieuw verdrag of een wijziging van een bestaand verdrag op te stellen. |
| Prejudiciële vraag | Een vraag over de interpretatie of geldigheid van EU-recht die door een nationale rechter wordt voorgelegd aan het Hof van Justitie van de EU om een uniforme toepassing van het recht te waarborgen. |
| Hogere voorziening | Het recht om in beroep te gaan tegen een uitspraak van een lagere rechter bij een hogere rechterlijke instantie. |
| Benoeming | Het proces waarbij een persoon officieel wordt aangesteld in een bepaalde functie. |
| Advocaat-generaal | Een ambt binnen het Hof van Justitie van de EU die onpartijdige juridische adviezen uitbrengt over zaken die voor het Hof worden gebracht. |
| Gerecht | Een instelling binnen het Hof van Justitie van de EU die bevoegd is voor bepaalde directe procedures en prejudiciële vragen. |
| Acte clair / Acte éclairé | Juridische doctrines die bepalen wanneer een nationale rechter niet verplicht is een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie omdat de betekenis van het EU-recht duidelijk is. |
| Forfaitaire som | Een vastgesteld bedrag dat als boete wordt opgelegd, in plaats van een bedrag dat afhankelijk is van de daadwerkelijke schade. |
| Dwangsoms | Een bedrag dat een partij verplicht is te betalen voor elke dag dat een gerechtelijk bevel niet wordt nageleefd. |
| Eurogroep | Informele bijeenkomsten van de ministers van Financiën van de landen van de eurozone om economische kwesties te bespreken. |
| Ombudsman | Een onafhankelijke functionaris die klachten over wangedrag van overheidsinstanties onderzoekt. |
| Externe vertegenwoordiging | De rol van een instelling of persoon in het vertegenwoordigen van een entiteit op internationaal niveau. |
| Gemeenschappelijk visserijbeleid | Het beleid van de EU dat gericht is op het duurzaam beheren van visbestanden en de visserijsector. |
| Interinstitutionele conflicten | Geschillen die ontstaan tussen verschillende instellingen van de Europese Unie. |
| Gedelegeerde handelingen | Handelingen die door de Commissie worden aangenomen om niet-essentiële elementen van een wetgevingshandeling aan te vullen of te wijzigen. |
| Uitvoeringshandelingen | Handelingen die door de Commissie of, in bepaalde gevallen, door de Raad worden aangenomen om EU-recht in de praktijk te brengen. |
| Loyale samenwerking | Een principe binnen het EU-recht dat de lidstaten verplicht om de Unie en haar instellingen te steunen bij het nastreven van de doelstellingen van de Unie. |
| Declaratoir karakter | Een kenmerk van een gerechtelijke uitspraak die een bestaande juridische situatie vaststelt, zonder deze te creëren. |
| Verduistering | Het opzettelijk onthouden van informatie of het geven van valse informatie om een rechter of andere autoriteit te misleiden. |
| Naleving | Het gehoorzamen van wetten, regels of bevelen. |
| Europees budget | Het financiële plan van de Europese Unie voor een bepaald jaar, dat de inkomsten en uitgaven van de Unie vastlegt. |
| Motie van wantrouwen | Een parlementaire procedure waarbij het parlement zijn afkeuring uitspreekt over de regering of een individuele minister, wat kan leiden tot hun aftreden. |
| Petities van burgers | Verzoeken of klachten die burgers rechtstreeks bij het Europees Parlement kunnen indienen. |
| Omzetting (nationaal recht) | Het proces waarbij een lidstaat een EU-richtlijn omzet in nationaal recht, zodat deze in de lidstaat van kracht wordt. |
| Nationale rechter | Een rechter die werkzaam is binnen de rechtbanken van een lidstaat. |
| EU-wetgeving | Het geheel van verordeningen, richtlijnen, besluiten en aanbevelingen die zijn aangenomen door de instellingen van de Europese Unie. |
| Institutionele vertegenwoordiging | Het optreden namens een instelling in formele of informele contexten. |
| Raad Buitenlandse Zaken | Een van de 10 Raadsformaties, samengesteld uit de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten, die het buitenlands beleid van de EU coördineert. |
| Noodremprocedure | Een mechanisme dat een lidstaat toestaat om een besluitvormingsprocedure te stoppen als een bepaald nationaal belang in gevaar komt. |
| Comitologie | Een systeem van comités die de Europese Commissie bijstaan bij de uitvoering van EU-recht, bestaande uit experts uit de lidstaten. |
| Geautomatiseerde gegevensverwerking | Het verwerken van gegevens door middel van computers en software. |
| Gegevensbescherming | Het beschermen van persoonlijke gegevens tegen ongeoorloofde toegang, gebruik, openbaarmaking, wijziging of vernietiging. |
| Rechtstreekse procedures | Juridische procedures die rechtstreeks bij het Hof van Justitie van de EU worden aangespannen, in plaats van via een nationale rechter. |
| Lidstaat t. Raad/EP | Een juridische procedure waarbij een lidstaat een beroep instelt tegen een handeling van de Raad of het Europees Parlement. |
| Interne markt | De markt binnen de Europese Unie waar goederen, diensten, kapitaal en personen vrij kunnen bewegen. |
| Eerlijke concurrentie | Een economisch systeem waarin alle spelers op de markt dezelfde regels moeten volgen en gelijke kansen hebben. |
| Rechtvaardigheid | Het principe van het toepassen van wetten en regels op een eerlijke en onpartijdige manier. |
| Rechtmatigheid | Het voldoen aan de geldende wetten en regels. |
| Bestuurlijke rechtsprekende organen | Organen die zowel administratieve als rechterlijke taken uitoefenen. |
| Hof van Cassatie | De hoogste rechterlijke instantie in een bepaald rechtssysteem, belast met de controle op de correcte toepassing van het recht door lagere rechtbanken. |
| Administratieve rechtspraak | De rechtspraak die betrekking heeft op geschillen tussen burgers en de overheid. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat wetten en beslissingen duidelijk, voorspelbaar en consistent moeten zijn, zodat burgers weten waar ze aan toe zijn. |
| Onafhankelijke rechtspraak | Een rechtssysteem waarin rechters vrij zijn van politieke of andere externe invloeden bij het nemen van hun beslissingen. |
| Monetaire beleid | Het beleid dat wordt gevoerd door een centrale bank om de geldhoeveelheid, rentetarieven en kredietomstandigheden te beïnvloeden, met als doel de economische stabiliteit te handhaven. |
| Bankentoezicht | Het toezicht dat wordt uitgeoefend op banken en andere financiële instellingen om hun stabiliteit en solvabiliteit te waarborgen. |
| Jaarverslagen | Rapporten die jaarlijks worden opgesteld door instellingen of bedrijven om verslag te doen van hun activiteiten, financiële prestaties en andere relevante informatie. |
| Belangengroepen | Organisaties die opkomen voor de belangen van specifieke groepen in de samenleving, zoals werknemers, werkgevers of consumenten. |
| Lokale en regionale overheden | Bestuurslagen die onder het nationale niveau vallen, zoals gemeenten en provincies. |
| Adviserende instellingen | Organen die advies uitbrengen aan de beleidsmakers van de EU, maar geen bindende beslissingen kunnen nemen. |
| Europees extern optreden | De manier waarop de EU zich op het internationale toneel gedraagt en haar belangen behartigt. |
| Agentschappen | Organisaties die door de EU zijn opgericht om specifieke taken uit te voeren, zoals het beheren van programma's of het verstrekken van deskundige adviezen. |
| Extern optreden | De activiteiten die een land of organisatie onderneemt op het internationale toneel, zoals diplomatie, handel en veiligheid. |
Cover
GPDCI_file1.docx
Summary
# Understanding governance and policy
This topic explores the interconnected concepts of governance, policy, and development, distinguishing them and examining their roles in national and international contexts.
## 1. Understanding governance and policy
### 1.1 Governance explained
Governance refers to the dynamic process and activity of governing. It encompasses making collective decisions, granting authority, establishing expectations and rules, monitoring performance, and ensuring accountability. Governance can function as an independent process or as an integral part of management and leadership within organizations.
#### 1.1.1 Governance versus government
A key distinction exists between governance and government:
* **Government** is a formal institution, such as state institutions or elected bodies, possessing sovereign authority.
* **Governance** is the broader activity of governing, which can be undertaken by governments as well as by a wider array of actors.
**Government** refers to the structure or body that performs the activity of governing. **Governance** is the process or method by which society is governed, involving the active exercise of power and policy.
> **Tip:** Think of government as the 'what' (the structure) and governance as the 'how' ( the process).
#### 1.1.2 Actors in governance
Governance involves both formal and informal actors:
* **Formal actors** include governments, public administration, and regional/local authorities.
* **Informal or external actors**, while lacking formal decision-making power, can be highly influential. These include non-governmental organizations (NGOs), communities, think tanks, the media, lobbies, political parties, and interest groups. These actors shape policy through advocacy, expertise, pressure, and public opinion.
#### 1.1.3 Governance without government
In global or transnational contexts, governance can occur without a single, centralized authority. This often involves:
* Negotiation and cooperation among multiple actors.
* Voluntary agreements.
* Networks and partnerships.
* Examples include climate governance, internet governance, and the governance of Sustainable Development Goals (SDGs). This is often referred to as polycentric or network-based governance.
#### 1.1.4 Meanings of governance
Governance is a multifaceted concept with at least three dominant meanings:
1. **Governance as cooperation through non-sovereign bodies:** This involves the interaction of multiple actors (states, NGOs, private sector, networks) in decision-making without hierarchical authority. Keywords include multi-actor, negotiation, and networks.
2. **Governance as public administration:** This focuses on how governments manage public affairs, emphasizing efficiency, accountability, and administrative reforms. Keywords include management, bureaucracy, and state capacity.
3. **Governance as regulation of social behaviour through networks:** This describes societies being governed through networks, partnerships, and norms rather than solely through laws. It involves regulation through cooperation and influence. Keywords include networks, soft governance, and norms.
**Combined definition:** Governance refers to the structures, processes, and interactions—both formal and informal—through which collective decisions are made, power is exercised, responsibilities are distributed, and actors are held accountable. It encompasses state administration, network-based coordination, and cooperation among governmental and non-sovereign bodies, and can exist even without a centralized government.
### 1.2 Policy defined
A policy is a principle or rule designed to guide decision-making and achieve rational, consistent outcomes. Policies articulate an organization's intentions and the rationale behind them. They are broader than individual decisions, representing a commitment to a course of action and influencing future decisions to align with a specific objective.
> **Tip:** Policies set the direction, while procedures detail the operational steps to achieve that direction.
### 1.3 Development and its relation to development cooperation
#### 1.3.1 The broad concept of development
The concept of development is broad and subject to diverse interpretations. Historically, it has encompassed:
* Higher living standards and rising per capita income.
* Increased productive capacity and mastery over nature.
* Freedom and control over one's environment.
* Economic growth, often with an emphasis on equity.
* Poverty elimination and meeting basic needs.
* Catching up with developed countries technologically, economically, and in terms of status.
* Economic independence and self-reliance.
* Opportunities for self-fulfillment and human advancement.
Due to its association with numerous goals and values, development has sometimes been seen as representing nearly all aspects of an ideal society, akin to a "road to utopia."
#### 1.3.2 Development cooperation
Development cooperation involves countries and organizations working together to help developing countries improve their economies, societies, and overall well-being. The primary focus is on reducing poverty and supporting long-term, sustainable development.
* **European Union (EU) perspective:** According to the Treaty on the Functioning of the European Union, the EU's main objective in development cooperation is the reduction and eventual elimination of poverty. EU policies must consider their impact on developing countries, and the Treaty of Lisbon emphasizes promoting sustainable economic and social development and achieving global goals like the Millennium Development Goals (MDGs) and Sustainable Development Goals (SDGs).
* **Global perspective:** Development cooperation and the global aid architecture are viewed as Global Public Goods. Civil society organizations (CSOs) play a crucial role by amplifying voices and coordinating efforts at various levels.
**General definition:** Development cooperation comprises activities that support development goals, are non-profit, aim to assist developing countries, and are based on fair, cooperative relationships that respect the leadership and ownership of the developing country.
#### 1.3.3 The "development" discourse and its critiques
The discourse surrounding "development" has been critically examined:
* Gustavo Esteva argues that the term "development" has become ideologically loaded and conceptually bankrupt, obscuring clear communication and perpetuating a problematic concept.
* The "invention" of underdevelopment in the mid-20th century reframed much of the world as lacking, establishing a dominant model of progress. This discourse can naturalize inequality, reinforce global hierarchies (donor/recipient, developed/underdeveloped), and marginalize alternative framings like self-reliance or commons-based approaches.
#### 1.3.4 Development cooperation and the rise of sustainability
* **From Development Aid to Development Cooperation:** Post-1990 international policy shifted towards emphasizing partnerships rather than solely aid, although power asymmetries persist. Frameworks like the Paris Declaration on Aid Effectiveness (2005) promoted principles such as ownership, alignment, harmonization, managing for results, and mutual accountability.
* **Millennium Development Goals (MDGs) and Sustainable Development Goals (SDGs):** The MDGs (2000-2015) focused primarily on poverty and health, while the SDGs (2015-2030) are a universal and integrated set of 17 goals addressing environmental, social, and economic dimensions.
* **The Brundtland Commission and Sustainable Development:** The classic definition of sustainable development, "Development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs," became influential due to its simplicity, political flexibility, and bridging of environmental and development concerns. However, it has also been criticized for vagueness, allowing for both transformative and incremental interpretations.
#### 1.3.5 Key principles in development cooperation
Frameworks like the Paris Declaration on Aid Effectiveness (2005), the Accra Agenda for Action (AAA - 2008), and the Busan Partnership (2011) aim to improve the effectiveness of development assistance. Key principles include:
* **Ownership:** Partner countries defining their own development strategies.
* **Alignment:** Donors supporting partner-country strategies and using country systems.
* **Harmonisation:** Donors coordinating efforts to reduce duplication.
* **Managing for Results:** Focusing on long-term outcomes.
* **Mutual Accountability:** Joint accountability between donors and partner countries.
* **Predictability:** Donors providing forward information on aid.
* **Use of Country Systems:** Prioritizing national systems over parallel donor systems.
* **Conditionality Reform:** Basing conditions on partner-country strategies.
* **Untying Aid:** Allowing recipients to purchase goods and services globally.
* **Inclusive Partnerships:** Engaging South-South cooperation, the private sector, and NGOs.
#### 1.3.6 Critiques of science and knowledge in development
Critiques highlight how modern science can displace alternative knowledge systems and how the state and science are mutually reinforcing. This can lead to:
* **Epistemological arrogance:** A critique of modern science imposing its paradigms.
* **Marginalization of local knowledge:** Non-modern, local knowledge systems are often overlooked.
* **Parachute science and scientific colonialism:** Foreign researchers collect data in the Global South without meaningful local collaboration, shared authorship, or capacity building, reinforcing global power hierarchies. This violates principles of ownership, ethical research, and equity in knowledge production.
> **Example:** The retraction of a paper on the Ubirajara jubatus fossil, which was exported with questionable permits, illustrates scientific colonialism and the "second extinction" of a specimen due to lack of local control and ethical engagement.
#### 1.3.7 Science and policy roles
The relationship between scientists and policymakers can be understood through four roles:
1. **Pure Scientist:** Focused solely on research, detached from policy.
2. **Science Arbiter:** Answers technical questions for decision-makers when there is low uncertainty and high value consensus.
3. **Issue Advocate:** Promotes a specific policy option based on preferred values.
4. **Honest Broker:** Expands the range of policy options and acts as a neutral facilitator.
The appropriateness of each role depends on the policy context, including the connection to policy and the level of values consensus and uncertainty.
#### 1.3.8 Aid, science, and power
Despite frameworks aiming for ownership in development cooperation, science and expertise often remain dominated by powerful donor countries. This can reproduce inequalities in knowledge production and development outcomes. True development effectiveness requires epistemic justice and local control over data, research, and knowledge.
---
# The evolution and principles of development cooperation
This section traces the historical context of development cooperation, highlighting the shift from aid to partnerships, the introduction of sustainability, and key international frameworks like the Paris Declaration and the Sustainable Development Goals.
### 2.1 Understanding development cooperation
Development cooperation encompasses activities that support development goals, are non-profit, focus on helping developing countries, and are based on fair, cooperative relationships that respect the leadership and ownership of the developing country. The European Union (EU), for instance, has a primary goal in development cooperation to reduce and eventually eliminate poverty, promoting sustainable economic and social development and contributing to global agendas like the Sustainable Development Goals (SDGs).
### 2.2 Historical shifts in development cooperation
#### 2.2.1 From aid to partnerships
Following the post-1990 international policy shift, there has been an emphasis on **partnerships** rather than solely on traditional aid. While power asymmetries persist, this evolution aims for more collaborative approaches.
#### 2.2.2 The rise of sustainability
The concept of **sustainability** became central to development discourse, particularly influenced by the Brundtland Commission's 1987 report.
> **Tip:** The Brundtland definition of sustainable development – "Development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs" – is influential due to its simplicity, political flexibility, and ability to bridge environmental and developmental concerns. However, it has also been criticized for vagueness.
Modern sustainability discourse integrates frameworks like the SDGs and global governance mechanisms, but also faces challenges from overuse, corporate greenwashing, and policy vagueness. Key tensions exist between development and ecological limits, growth versus sustainability, and local commons governance versus global resource extraction.
### 2.3 Key international frameworks and principles
Several international frameworks have guided development cooperation, emphasizing effectiveness, ownership, and mutual accountability.
#### 2.3.1 The Paris Declaration on Aid Effectiveness (2005)
This declaration, signed by over 100 ministers and organizations, aimed to improve the quality, coordination, and long-term impact of development aid. Its five core principles are:
1. **Ownership:** Partner (developing) countries define their own development strategies and strengthen institutions.
2. **Alignment:** Donors support partner-country strategies and utilize country systems for procurement and financial management.
3. **Harmonisation:** Donors coordinate their efforts, share information, and reduce duplication of activities.
4. **Managing for Results:** A focus on long-term outcomes rather than just funding or activities.
5. **Mutual Accountability:** Donors and partner countries are jointly accountable for achieving development outcomes.
> **Example:** A developing country leading the design of its national education plan, with donors aligning their financial and technical support to that plan rather than funding separate, donor-driven projects, exemplifies the principle of Ownership and Alignment.
Belgium, for instance, committed to fully implementing these principles, prioritizing efficient aid with long-term impact and alignment with partner-country priorities.
#### 2.3.2 The Accra Agenda for Action (AAA) – 2008
Building upon the Paris Declaration, the AAA aimed to accelerate implementation. Key commitments included:
* **Predictability:** Donors providing 3–5 year forward aid information.
* **Use of Country Systems:** Preferring country systems over parallel donor systems.
* **Conditionality Reform:** Basing conditions on the partner country’s own strategies.
* **Untying Aid:** Allowing recipients to purchase goods and services from the global market freely.
#### 2.3.3 The Busan Partnership (2011)
This agreement marked a shift from "aid effectiveness" to "development effectiveness." Its key themes include:
* **Inclusive Partnerships:** Engaging South–South cooperation, the private sector, and NGOs.
* **Transparency and Accountability:** Enhancing openness and responsibility.
* **Country Ownership:** Reaffirming the central role of developing countries.
* **Results and Long-term Sustainability:** Focusing on lasting impacts.
* **Recognizing Fragile/Conflict Contexts:** Addressing unique challenges in these areas.
#### 2.3.4 From Millennium Development Goals (MDGs) to Sustainable Development Goals (SDGs)
* **Millennium Development Goals (MDGs) (2000–2015):** Focused primarily on poverty and health with 8 goals.
* **Sustainable Development Goals (SDGs) (2015–2030):** A broader, universal agenda comprising 17 integrated goals covering environmental, social, and economic dimensions. These serve as guiding frameworks for countries and global development efforts.
### 2.4 Critiques of development and its knowledge systems
Critiques have emerged regarding the very concept of "development" and the knowledge systems associated with it.
#### 2.4.1 Critiques of "development"
Gustavo Esteva argues that the term "development" is ideologically charged and has become conceptually bankrupt. The "invention" of "underdevelopment" by figures like Truman in 1949 served to reframe most of the world as lacking, establishing the US as the model for global progress. This discourse can naturalize inequality, reinforce global hierarchies between donors and recipients, and create dependency.
#### 2.4.2 Critiques of science and knowledge
Modern science has been criticized for displacing alternative knowledge systems and imposing artificial processes. This "epistemological arrogance" is seen as linked to the power structures that support dominant scientific paradigms. Issues like "parachute science" and "scientific colonialism" highlight how foreign researchers may collect data in the Global South without meaningful local collaboration, shared authorship, or capacity building, thereby reproducing global power hierarchies similar to colonial extraction.
#### 2.4.3 The role of the state and knowledge
Nandy suggests that modern states and modern science are mutually reinforcing, with science legitimizing the state and the state supporting dominant scientific paradigms. This marginalizes non-modern, local knowledge systems.
> **Tip:** Understanding these critiques is crucial for grasping the power dynamics inherent in development cooperation, even when frameworks aim for partnership and ownership. True development effectiveness requires addressing epistemic justice and ensuring local control over data, research, and knowledge.
#### 2.4.4 Pielke's four roles of the scientist in policy
Roger Pielke Jr. outlines four roles scientists can play in policy contexts, which help understand the intersection of science, knowledge, and power:
1. **Pure Scientist:** Focused solely on research, uninvolved in policy.
2. **Science Arbiter:** Answers technical questions for decision-makers, suitable when there is low uncertainty and high value consensus.
3. **Issue Advocate:** Promotes a specific policy option based on preferred values, with a narrow scope of alternatives.
4. **Honest Broker:** Expands the range of policy options and acts as a neutral facilitator for decision-makers.
The appropriateness of each role depends on the policy issue, the level of uncertainty, and the degree of values consensus.
---
# Critiques of development and the role of science and knowledge
This topic explores critical perspectives on development, the influence of science and knowledge, and the inequalities inherent in their global distribution and application.
### 3.1 Critiques of development
The concept of "development" is multifaceted and has been subject to significant criticism for its ideological loading and its role in perpetuating global inequalities.
#### 3.1.1 The problematic nature of the term "development"
Gustavo Esteva argues that the term "development" has become so ideologically charged that it obscures meaning. He contends that its continued use perpetuates a conceptually bankrupt idea, comparing it to a "corpse from which pests spread." This perspective suggests that the very framing of development implies a deficiency in certain parts of the world.
#### 3.1.2 The "invention" of underdevelopment
The notion of "underdevelopment," particularly as it emerged post-1949, is seen as a significant geopolitical maneuver. It served to define the majority of the world as lacking and simultaneously positioned the United States as the leader and model of global progress. This framing inherently establishes a hierarchical global order.
#### 3.1.3 Reinforcing global hierarchies and inequality
The discourse surrounding development often naturalizes inequality by categorizing entire countries as being "behind." This reinforces global hierarchies where some nations are designated as "developed" and others as "underdeveloped," often leading to dependency relationships and power asymmetries between donor and recipient countries. Alternative frameworks such as self-reliance, "buen vivir" (good living), degrowth, and commons-based approaches are proposed as ways to resist this dominant narrative.
### 3.2 The role of science and knowledge
Modern science and the knowledge it produces play a crucial role in development, but also face significant critiques regarding their universality, ethical implications, and their relationship with power structures.
#### 3.2.1 Science and the displacement of knowledge systems
Critics like Alvares suggest that modern science can displace alternative, indigenous, or local knowledge systems. This occurs through the imposition of artificial processes on nature and society, often reflecting what is termed "epistemological arrogance" in modern science. This can lead to the marginalization of non-modern, local knowledge systems.
#### 3.2.2 The state and scientific paradigms
Nandy highlights the symbiotic relationship between modern states and modern science. Science can legitimize state power, while states, in turn, support dominant scientific paradigms. A significant portion of scientific research is often applied, with a notable percentage directed towards military purposes, underscoring the political and economic interests that can shape scientific inquiry.
#### 3.2.3 Public trust and attitudes toward science
While general trust in science remains relatively high, it can vary significantly across different political groups, educational levels, and countries. Concerns exist regarding the politicization of science, technocratic decision-making, a lack of transparency in scientific processes, and conflicts of interest that can erode public trust.
### 3.3 Scientific inequality: parachute science and scientific colonialism
A significant critique of global scientific practices points to inequalities in knowledge production and research, particularly concerning the Global South.
#### 3.3.1 Parachute science
This refers to the practice where foreign researchers collect data or samples in countries of the Global South without engaging in meaningful collaboration with local scientists, neglecting shared authorship, failing to build local capacity, and often not returning specimens or knowledge to the origin countries.
#### 3.3.2 Scientific colonialism
Scientific colonialism extends the concept of parachute science by highlighting how research conducted in the Global South by researchers from the Global North can replicate colonial extraction patterns. This involves taking resources (knowledge, specimens) without equitable benefit or partnership, reinforcing existing global power hierarchies.
> **Example:** The exclusion of local scientists in coral reef research, despite the reefs being in their countries, or the case of a fossil specimen being exported with questionable permits, leading to its "second extinction" through international debate and eventual retraction of the research paper, exemplify these issues.
#### 3.3.3 Implications of scientific inequality
These practices violate fundamental principles of ownership, ethical research, equity in knowledge production, and reinforce global power imbalances. They are seen as a continuation of colonial extraction, albeit in the realm of knowledge and scientific data.
### 3.4 Science and policy: the roles of the scientist
The intersection of science and policy is complex, with scientists playing various roles in informing and influencing decision-making. Roger Pielke Jr. identified four key roles:
#### 3.4.1 Pure scientist
This role involves a focus solely on research, with no direct involvement in policy-making. The pure scientist's primary objective is advancing scientific understanding.
#### 3.4.2 Science arbiter
In this role, scientists act as providers of technical answers to specific questions posed by policymakers. This role is most effective when there is low uncertainty regarding the scientific issue and a high consensus on values, allowing for objective scientific input.
#### 3.4.3 Issue advocate
An issue advocate pushes for a specific policy option based on their own values and scientific findings. This role typically involves a narrow scope of alternatives and a strong commitment to a particular course of action.
#### 3.4.4 Honest broker
The honest broker role involves expanding the range of policy options available to decision-makers. This scientist acts as a neutral facilitator, presenting various perspectives and potential consequences without advocating for a specific outcome.
> **Tip:** The appropriateness of each role depends heavily on the decision-making context, specifically the level of uncertainty surrounding the scientific issue and the degree of consensus on underlying values.
### 3.5 Intersections of aid, science, and power
There are critical links between development aid, scientific practices, and existing power structures that often undermine the stated goals of cooperation and equity.
#### 3.5.1 Ownership and knowledge dominance
While frameworks like the Paris Declaration, Accra Agenda for Action, and Busan Partnership emphasize partner country ownership, scientific and technical expertise often remain concentrated in powerful donor countries. This can lead to a situation where development priorities are shaped by external scientific authority rather than local needs and knowledge.
#### 3.5.2 Reproducing inequality in knowledge production
Development frameworks aim for partnership, but the actual production of knowledge frequently reproduces global inequalities. Practices like parachute science demonstrate how research can continue to exploit resources from the Global South without equitable benefit or contribution to local scientific capacity.
#### 3.5.3 Sustainability and scientific authority
Modern discourse on sustainable development relies heavily on scientific authority and data. However, critiques of science reveal its political nature and historical ties to power structures, raising questions about the impartiality and universality of the scientific knowledge being applied to global challenges.
#### 3.5.4 Epistemic justice and local control
Achieving true aid effectiveness and sustainable development requires a commitment to epistemic justice. This involves recognizing and valuing diverse knowledge systems, ensuring local control over data and research, and promoting equitable participation in the generation and application of knowledge.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Governance | The activity or process of governing, involving making collective decisions, granting authority, setting expectations and rules, monitoring performance, and ensuring accountability. It can operate independently or as part of management or leadership. |
| Government | A formal institution, such as state institutions or elected bodies, that possesses sovereign authority. It is the structure or body that performs the activity of governing. |
| Policy | A principle or rule designed to guide decision-making and achieve rational, consistent outcomes. It represents an intention to make future decisions that align with a specific objective. |
| Development | A broad concept with various interpretations, often encompassing higher living standards, increased productive capacity, economic growth with equity, elimination of poverty, and opportunities for self-fulfillment. |
| Development cooperation | The collaboration between countries and organizations to help developing countries improve their economies, societies, and overall well-being, with a focus on reducing poverty and supporting sustainable development. |
| Sustainable development | Development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs. It balances human needs with ecological and technological limitations. |
| Paris Declaration on Aid Effectiveness | An international framework signed in 2005 that aims to improve the quality, coordination, and long-term impact of development aid through five core principles: ownership, alignment, harmonisation, managing for results, and mutual accountability. |
| Sustainable Development Goals (SDGs) | A set of 17 universal and integrated goals adopted by the United Nations in 2015, aiming to address global challenges related to poverty, inequality, climate change, and environmental degradation by 2030. |
| Commons | Resources held or managed collectively by a community, often governed by specific rules, sanctions, and social norms, and capable of being sustainable and resilient. |
| Parachute science | A practice where foreign researchers collect data or samples in the Global South without meaningful local collaboration, shared authorship, capacity building, or returning specimens to origin countries, reinforcing global power hierarchies. |
| Epistemic justice | The recognition and rectification of injustices related to knowledge production, distribution, and recognition, advocating for local control over data, research, and knowledge in development contexts. |
Cover
Hoofdstuk 1. De Europese Unie.docx
Summary
# HOOFDSTUK 1. De Europese Unie
### 1.1. INTERNATIONAAL RECHT
Internationaal recht regelt de betrekkingen tussen staten, waarbij alle staten als gelijk worden beschouwd en hun afspraken vastleggen in verdragen, met het beginsel van staatssoevereiniteit als centraal concept.
Wanneer staten afspraken met elkaar willen maken, is nationaal recht niet van toepassing. Staten maken daarom afspraken op grond van het internationale recht, dat alle betrekkingen tussen staten regelt. Binnen het internationale recht zijn alle staten, groot of klein, gelijk aan elkaar. De afspraken die staten op basis van internationaal recht met elkaar maken, worden meestal in een verdrag vastgelegd. Een belangrijk beginsel bij het overeenkomen van verdragen is dat van staatssoevereiniteit.
### A. Staatssoevereiniteit
Staatssoevereiniteit betekent dat de overheid de ultieme beslissingsbevoegdheid heeft op het grondgebied van de staat en de enige is die wet- en regelgeving kan opstellen. Andere staten kunnen dus niet bepalen hoe een staat zijn regelgeving vormgeeft. Deze macht kan op twee manieren worden beperkt: de soevereiniteit kan vrijwillig worden overgedragen of onvrijwillig worden beperkt.
##### i. Soevereiniteit overdragen
De staat kan besluiten om (een gedeelte van) de beslissingsbevoegdheid over te dragen aan bijvoorbeeld een internationale organisatie. De staat accepteert dan dat een organisatie hoger en gezaghebbender is dan de staat zelf. Staten dragen hun beslissingsbevoegdheid over als dit het belang van het land dient en bijdraagt aan het welzijn van zijn inwoners.
> **Voorbeeld 1:** De oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1952 was ingegeven door de noodzaak om oorlog te voorkomen en economische groei en herstel te bewerkstelligen na de Tweede Wereldoorlog. Door de kolen- en staalindustrie onder beheer te plaatsen van een internationale organisatie, werd het onmogelijk gemaakt om deze industrie nog voor oorlogsdoeleinden in te zetten. Dit vormde het begin van de Europese Unie.
Het (gedeeltelijk) overdragen van staatssoevereiniteit hoeft niet permanent te zijn. Staten hebben de mogelijkheid om hun lidmaatschap van een internationale organisatie op te zeggen en hun staatssoevereiniteit volledig te hernemen. Een voorbeeld hiervan is de procedure voor uittreding uit de Europese Unie, zoals vastgelegd in artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Dit proces vereist echter de instemming van meerdere EU-instellingen en het nationaal parlement van de betreffende lidstaat. Het Verenigd Koninkrijk trad in 2020 uit de EU na een referendum in 2016, een gebeurtenis die bekend staat als de Brexit.
##### ii. Soevereiniteit onvrijwillig beperkt
Staatssoevereiniteit kan ook beperkt worden als een land onvrijwillig de beslissingsbevoegdheid uit handen wordt genomen. Dit kan gebeuren door militaire invasie door een andere staat, of door een mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Internationale organisaties, zoals de VN, kunnen ook vredesmissies sturen om de vrede te waarborgen.
> **Voorbeeld:** KFOR bewaakt de vrede in Kosovo en Nederlandse militairen maakten deel uit van een VN-vredesmissie in Mali om informatie te verzamelen over potentiële spanningshaarden.
### B. Internationale organisaties
Staten zijn de voornaamste spelers binnen het internationale recht, maar internationale organisaties spelen ook een belangrijke rol. Er zijn twee soorten internationale organisaties: gouvernementele en non-gouvernementele organisaties.
#### i. Gouvernementele organisaties
Een samenwerkingsverband tussen staten, zoals de EU, wordt een gouvernementele organisatie genoemd. De oprichting hiervan gebeurt via een verdrag, waarin de doelstellingen en middelen van de organisatie worden vastgelegd.
* **Intergouvernementele organisaties:** Lidstaten geven weinig macht aan de organisatie, waardoor zij zelf de regie behouden. De staatssoevereiniteit wordt niet of nauwelijks overgedragen.
* **VN** = Verenigde Naties, opgericht in 1945 en hebben als doel mondiale veiligheid te creëren en wereldeconomie te versterken. Eerste internationale organisatie na WOII. Meer en meer kritiek op VN.
* **NAVO** = Noord-Atlantische Verdragsorganisatie. Defensie van landen in de NAVO zo sterk mogelijk maken en beschermen elkaar. Wanneer ene wordt aangevallen, springen alle andere landen bij. (32 lidstaten)
* **BENELUX** = België, Nederland en Luxemburg. Ooit ontstaan tijdens WOII zodat goederen makkelijker konden doorgaan. Werken samen aan binnenlandse zaken en justitie
* **OECD** = OESO. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Welvarende landen zijn lid. Historische organisatie na WOII omdat ze Europa economisch terug op moesten voeren.
* **EEG (1957: Verdrag van Rome)**
\= Europese Economische Gemeenschappen
* Oprichters: BE, NL, LUX, FR, DL en IT
* Doel:
* Gemeenschappelijke markt creëren voor vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal tussen lidstaten
* Economische samenwerking versterken om oorlog te voorkomen
* **EVA (1960: Conventie van Stockholm)**
\= Europese Vrijhandelsassociatie
* Oprichters: VK, ZWE, NW, DEN, OOS, POR en ZWI
* Doel: Alternatief voor EEG voor landen die wel economische samenwerking wouden, maar geen soevereiniteit wouden afstaan
* Gevolg: Veel landen gingen er uit en terug naar EEG omdat ze merken dat het niet goed werkte als je niets moet afstaan
* Huidige leden: IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland
* **EER (1994)**
\= Europese Economische Ruimte
→ Geen aparte organisatie, maar overeenkomst tussen EU en EVA-landen (behalve Zwitserland) zodat ze kunnen meegenieten van vrije markt van EU zonder lidstaat te zijn
* Kenmerken:
* Moeten bijdragen aan Europese budget
* Moeten regels naleven.
→ Niet allemaal, maar wel degene die betrekking hebben op interne markt
* Zwitserland aparte bilaterale verdragen met EU
* **Raad van Europa (1949: Verdrag van Londen)**
* Oprichters: BE, DEN, FR, IER, IT, LUX, NL, NW, ZWE en VK
* Doel: Beschermen en bevorderen van
* Mensenrechten
* Democratie
* Rechtsstaat
* Belangrijk orgaan: EHRM (= Europees Hof voor Rechten van de Mens)
→ Elke lidstaat kan klacht indienen als die vindt dat andere lidstaat EVRM (= Europees Verdrag voor Rechten van de Mens) schendt
* **Supranationale organisaties:** Deze organisatie staat boven de lidstaten. Lidstaten dragen vrijwillig een deel van hun beslissingsbevoegdheid af en accepteren dat de organisatie regels vaststelt waar zij zich aan moeten houden. De EU is een voorbeeld van een supranationale organisatie.
> **Voorbeeld 2:** De Internationale Telecommunicatie-unie (ITU), opgericht in 1865, is de oudste gouvernementele organisatie en regelt afspraken over internationale telecommunicatie, zoals landencodes voor telefoneren. De ITU is een voorbeeld van een intergouvernementele organisatie.
#### ii. Non-gouvernementele organisaties (NGO's)
Een groep personen kan ook een internationale organisatie oprichten, onafhankelijk van staten. Dit zijn non-gouvernementele organisaties (NGO's), die vaak een ideële doelstelling hebben.
> **Voorbeeld 3:** Amnesty International is een bekende internationale NGO die zich bezighoudt met burgerrechten en jaarlijks rapporten publiceert over mensenrechtenschendingen, ook in Nederland.
Hoewel NGO's geen formele status hebben zoals gouvernementele organisaties, worden ze vaak uitgenodigd om deel te nemen aan internationale vergaderingen met een adviserende rol.
SUPRANATIONAAL INTERGOUVERNEMENTEEL
Onafhankelijke organen Organen met vertegenwoordigers van lidstaten
Beslissingen worden genomen op basis van Beslissingen worden genomen op basis van
meerderheid van stemmen unanimiteit (= veto’s)
Verschillende ordehandhaving/ Binding jurisdictie Geen bindende jurisdictie tenzij aanvaarding van
gerechtelijke autoriteit
Akkoorden zijn bindend + hebben voorrang. Recht zorgt voor Akkoorden maken niet automatisch deel uit van
onafhankelijke rechtsorde. Regels zijn bindend voor lidstaten onze nationale rechtsorde. Deze akkoorden
en hebben in vele gevallen voorrang op onze wetgeving. moeten eerst geratificeerd worden door lokale regering
\= EU = VN, OESO, NAVO, BENELUX, EVA, Raad van Europa
### 1.2. DE EU EN HAAR DOELSTELLINGEN
De EU is ontstaan uit verschillende opeenvolgende internationale verdragen die de doelstellingen en juridische kaders van de Unie hebben vastgelegd. De basis van de EU wordt vaak gelegd bij het Verdrag aangaande de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) uit 1952. De belangrijkste verdragen die momenteel van kracht zijn, zijn het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het Handvest van de grondrechten van de EU is eveneens een belangrijk EU-verdrag.
### A. Kandidaat-lidstaten
Staten die lid willen worden van de EU, moeten aan de zogenoemde criteria van Kopenhagen voldoen. Deze criteria omvatten onder andere het geografisch gelegen zijn in Europa, het onderschrijven van vrijheid en democratie, het zijn van een rechtsstaat, het eerbiedigen van mensenrechten, het beschikken over stabiele overheidsinstellingen en een goed functionerende markteconomie, en het vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen.
### B. Instrumenten van de EU
De EU hanteert twee instrumenten om haar doelstellingen te bereiken:
* **Negatieve integratie:** Het uitvaardigen van verboden ('je mag niet...').
> **Voorbeeld 4:** Nationale overheden mogen van werknemers uit andere lidstaten geen werkvergunning eisen om toegang te krijgen tot de nationale arbeidsmarkt, om zo het vrij verkeer van werknemers te bevorderen.
* **Positieve integratie:** Het uitvaardigen van geboden ('je moet...') om nationale regelgeving te uniformeren of harmoniseren.
> **Voorbeeld 5:** Nationale overheden zijn verplicht om diploma's die werknemers in andere EU-lidstaten hebben behaald, te erkennen om de toegang van buitenlandse werknemers tot de nationale arbeidsmarkt te vergemakkelijken.
Vaak worden beide strategieën tegelijkertijd toegepast.
### C. Doelstellingen van de EU
De belangrijkste doelstellingen van de EU, zoals opgesomd in artikel 3 VEU, zijn:
1. **Vrede en welzijn:** Economische integratie zorgt voor economische verwevenheid tussen lidstaten, wat leidt tot diplomatieke conflictoplossing en wederzijdse afhankelijkheid, waardoor militaire conflicten minder waarschijnlijk worden.
2. **Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht:** Burgers van de EU mogen vrij reizen, werken, studeren en wonen in alle lidstaten. De EU bestrijdt grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie door middel van justitiële samenwerking, grensbewaking en gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid.
3. **Interne markt:** Het creëren van één gemeenschappelijke markt zonder economische grenzen en belemmeringen, waarin alle bedrijven en personen dezelfde kansen en mogelijkheden hebben. Bij het inrichten van de interne markt wordt ook rekening gehouden met sociale vooruitgang, milieubescherming, gelijkheid, anti-discriminatie en het voorkomen van sociale uitsluiting.
4. **Economische en Monetaire Unie (EMU):** Bestaat uit twee pijlers: monetair beleid (verantwoordelijkheid van de Europese Centrale Bank) en economisch beleid (grotendeels verantwoordelijkheid van de lidstaten, gecoördineerd binnen het Europees semester). Een belangrijk onderdeel is de gemeenschappelijke munt, de euro, die de handel bevordert en transactiekosten vermindert. Niet alle lidstaten nemen echter deel aan de eurozone, onder andere omdat een gemeenschappelijke munt nationale economische beleidsvoering kan bemoeilijken.
5. **Beschermen van mensenrechten:** De EU heeft de bescherming van mensenrechten, een democratische samenleving en een rechtsstaat hoog in het vaandel staan. Dit geldt zowel binnen de Unie als in haar relaties met andere landen, bijvoorbeeld door middel van associatieakkoorden. De EU wordt daarom ook wel een waardengemeenschap genoemd.
### 1.3. INTERNE MARKT
De interne markt van de EU is een ruimte zonder economische grenzen en belemmeringen die het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal faciliteert, gebaseerd op het vrij verkeer, het verbod op staatssteun en mededingingsrecht, met als doel economische integratie en welzijn te bevorderen.
### A. Onderdelen interne markt
* De interne markt is een fundamenteel doel van de EU en omvat de geleidelijke afschaffing van economische grenzen en belemmeringen tussen de lidstaten. Dit proces is gebaseerd op drie kernonderdelen:
1. **Vrij verkeer:** Dit beginsel garandeert dat handelsstromen tussen lidstaten niet worden belemmerd. Producten die eenmaal in een lidstaat in de handel zijn gebracht, hebben toegang tot alle nationale markten van de EU. Daarnaast mogen burgers van EU-lidstaten vrij reizen, werken, studeren en genieten van hun pensioen binnen de Unie.
* **Tip:** Het vrij verkeer kan tijdelijk beperkt worden met een gegronde reden, zoals de bescherming van de volksgezondheid, zoals tijdens de coronapandemie het geval was.
* **Voorbeeld:** Na de Brexit hebben Europese bedrijven die handelen met Britse bedrijven te maken met extra administratieve handelingen, waardoor export en import duurder en omslachtiger zijn geworden.
2. **Verbod op staatssteun:** Staatssteun, zoals subsidies van de overheid aan bedrijven, kan de interne markt schaden door oneerlijke concurrentie te creëren. Daarom is het geven van staatssteun in beginsel verboden. Er bestaat echter EU-regelgeving die specificeert wanneer staatssteun wel is toegestaan.
3. **Mededingingsrecht:** Dit omvat twee belangrijke pijlers:
* **Verbod op kartelvorming:** Bedrijven mogen geen afspraken maken over prijzen of productiehoeveelheden, aangezien dit de concurrentie beperkt en consumenten te veel laat betalen. Kartelvorming wordt door de Commissie bestraft met hoge boetes.
* **Verbod op misbruik van machtspositie:** Bedrijven met een dominante positie op de markt mogen deze positie niet misbruiken door bijvoorbeeld excessieve prijzen te vragen, kleinere concurrenten uit te sluiten, of onredelijke contractuele voorwaarden te stellen. Dit gedrag verstoort ook de interne markt en is daarom verboden.
### B. Voor- en nadelen interne markt
#### i. Voordelen
* **Vergrote afzetmarkt:** Vrij verkeer en vrije handel vergroten de afzetmarkt voor goederen en diensten, wat gunstig is voor de nationale export.
* **Voorbeeld:** De landbouwexport van Nederland naar andere EU-landen, met name Duitsland en België, is aanzienlijk, wat de Nederlandse economie ten goede komt.
* **Schaalvergroting en specialisatie:** Individuele producenten en ondernemers profiteren van schaalvergroting en specialisatie, wat de kostprijs kan drukken en de concurrentiepositie kan versterken.
* **Consumentenvoordelen:** Meer concurrentie leidt doorgaans tot lagere prijzen en betere kwaliteit van producten en diensten. Consumenten hebben ook een bredere keuze aan producten en merken.
* **Werkgelegenheid:** Werknemers en zelfstandigen vinden gemakkelijker banen of opdrachten in andere lidstaten.
#### ii. Nadelen
* **Beperking nationale economische instrumenten:** Lidstaten kunnen niet elke maatregel nemen om hun economie te stimuleren, omdat dit in strijd kan zijn met de regels van de interne markt. Protectionisme, zoals het verlenen van subsidies of het heffen van invoerbelastingen, is verboden.
* **Concurrentiedruk voor bedrijven:** Extra concurrentie kan schadelijk zijn voor kleinere bedrijven, die moeite kunnen hebben om te overleven. Dit kan leiden tot dominantie van grotere concerns en een "verMcDonaldisering" van de economie.
* **Loonverschillen en productieverschuiving:** Nederlandse bedrijven concurreren met bedrijven uit lidstaten met lagere loonniveaus, wat kan leiden tot het verplaatsen van productie naar deze landen en werkloosheid in Nederland.
* **Afhankelijkheid:** Lidstaten worden afhankelijker van elkaar. Economische tegenspoed in één lidstaat kan gevolgen hebben voor de gehele interne markt en de economie van andere lidstaten, zoals bleek tijdens de financiële crisis.
* **Voorbeeld:** Sancties tegen Rusland hebben de Europese economie geraakt, wat de afhankelijkheid van handel binnen Europa benadrukt. De Nederlandse economie, als een van de meest open markten, is bijzonder gevoelig voor dergelijke afhankelijkheid.
### C. De interne markt en de Economische en Monetaire Unie (EMU)
Het is belangrijk om te onderscheiden dat de interne markt en de Economische en Monetaire Unie (EMU) twee verschillende, zij het nauw verwante, onderdelen van de EU zijn. De interne markt is een onlosmakelijk deel van de EU, waar lidstaten zich niet buiten kunnen stellen. De EMU daarentegen kent niet alle lidstaten als deelnemer.
**Tip:** De interne markt is de fundamentele basis voor de discussies over vrij verkeer, staatssteun en mededinging die later in het curriculum aan bod komen.
### 1.4. DE EUROPESE PIJLER VAN SOCIALE RECHTEN
De Europese pijler van sociale rechten, geïntroduceerd in 2017, vertegenwoordigt een cruciale ontwikkeling in het sociale beleid van de EU, gericht op het waarborgen van rechtvaardige arbeidsmarkten en sociale zekerheidsstelsels binnen de lidstaten.
### A. Kerndoelen en initiatieven
De pijler van sociale rechten omvat twintig sociale rechten en beginselen die als leidraad dienen voor het verdere socialebeleid van de EU. Het actuele actieplan stelt concrete doelen voor 2030:
* **Werkgelegenheid:** Ten minste 78% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar moet tegen 2030 een baan hebben.
* **Opleiding:** Ten minste 60% van alle volwassenen moet jaarlijks deelnemen aan een opleiding.
* **Armoedebestrijding en sociale uitsluiting:** Het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, moet met minstens 15 miljoen worden verminderd, waarvan 5 miljoen kinderen.
Deze doelstellingen worden ondersteund door de bepalingen in titels 9, 10 en 11 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Een voorbeeld hiervan is de Verordening (EU) 2021/523 tot vaststelling van het InvestEU-programma, dat financiering verstrekt aan projecten die werkgelegenheid bevorderen en bredere sociale en economische vooruitgang nastreven.
**i. Sociaal Europa: Een waardengemeenschap**
De EU positioneert zich steeds meer als een waardengemeenschap, waarbij economische vooruitgang hand in hand gaat met sociale vooruitgang. Dit komt tot uiting in initiatieven gericht op:
* **Gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt:** Het bevorderen van gelijke behandeling en het wegnemen van barrières voor toegang tot werk.
* **Eerlijke arbeidsvoorwaarden:** Het waarborgen van adequate lonen, veilige werkomstandigheden en bescherming van werknemersrechten.
* **Sociale bescherming:** Het versterken van stelsels die burgers beschermen tegen economische tegenspoed, ziekte en werkloosheid.
**ii. InvestEU-programma**
Het InvestEU-programma, een sleutelinitiatief, is gericht op het ondersteunen van investeringen die bijdragen aan:
* **Concurrentievermogen:** Inclusief onderzoek, innovatie en digitalisering.
* **Economische groei en duurzaamheid:** Het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling en werkgelegenheid.
* **Sociale veerkracht en inclusiviteit:** Het versterken van de sociale infrastructuur en het bevorderen van inclusieve samenlevingen.
* **Wetenschappelijke en technologische vooruitgang:** Investeringen in onderwijs, opleiding en cultuur.
* **Integratie van kapitaalmarkten en een sterkere interne markt:** Het versterken van de economische basis van de EU.
* **Economische, sociale en territoriale samenhang:** Het verminderen van verschillen tussen regio's en bevolkingsgroepen.
* **Duurzaam en inclusief herstel:** Het ondersteunen van het economisch herstel na de COVID-19-crisis, met specifieke aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's).
Het programma opereert via vier specifieke beleidsterreinen: duurzame infrastructuur, onderzoek, innovatie en digitalisering, financiering voor kmo's, en sociale investeringen en vaardigheden. Binnen deze kaders worden investeringen gemobiliseerd via speciale EU- en nationale onderdelen.
**Voorbeeld: Sociaal beleid in de praktijk**
De opening-casus illustreert de noodzaak van sociale rechten. De vier landen P, A, I en S hebben te kampen met een groot aantal lichamelijk gehandicapte inwoners die belemmeringen ondervinden bij het vinden van werk. Gezamenlijke conferenties van sociale organisaties hebben nog niet geleid tot concrete overheidsmaatregelen. Een mogelijke oplossing, in lijn met de Europese pijler van sociale rechten, zou de oprichting van een gezamenlijke organisatie zijn die zich richt op het vergroten van de baankansen voor deze groep. Dit kan gepaard gaan met het instellen van een interne markt en het waarborgen van sociale rechten en inclusiviteit, mogelijk via het opstellen van een gezamenlijk mensenrechtendocument of het aanpakken van klimaatgerelateerde uitdagingen.
> **Tip:** De Europese pijler van sociale rechten benadrukt dat economische integratie en sociale vooruitgang elkaar versterken. Het is essentieel om zowel economische concurrentiekracht als sociale rechtvaardigheid na te streven.
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Internationaal recht | Een rechtsgebied dat alle betrekkingen tussen staten regelt en waarop staten afspraken maken met elkaar, in plaats van nationaal recht. |
| Staatssoevereiniteit | De ultieme beslissingsbevoegdheid van de overheid op het grondgebied van een staat, wat inhoudt dat andere staten niet kunnen bepalen hoe een staat zijn regelgeving vormgeeft. |
| Verdrag | Een schriftelijke overeenkomst tussen staten die is vastgelegd volgens het internationale recht en die de afspraken tussen de betrokken staten bindend maakt. |
| Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) | De eerste internationale organisatie die is opgericht in 1952, met als doel de kolen- en staalindustrie gezamenlijk te beheren om oorlogsdoeleinden te voorkomen en economische groei te stimuleren. Dit was het begin van de Europese Unie. |
| Negatieve integratie | Een strategie van de EU waarbij verboden worden uitgevaardigd ('je mag niet...'), bijvoorbeeld om belemmeringen voor het vrij verkeer van werknemers te verwijderen. |
| Positieve integratie | Een strategie van de EU waarbij geboden worden uitgevaardigd ('je moet...'), met als doel de nationale regelgeving van lidstaten te uniformeren of harmoniseren. |
| Interne markt | Een economische ruimte binnen de EU zonder grenzen en belemmeringen, waarin goederen, diensten, personen en kapitaal zich zo vrij mogelijk kunnen bewegen en waarin iedereen dezelfde kansen en mogelijkheden heeft. |
| Vrij verkeer | Het beginsel binnen de EU dat handelsstromen tussen lidstaten niet belemmerd mogen worden, en dat burgers van EU-lidstaten vrij mogen reizen, werken en studeren binnen de Unie. |
| Staatssteun | Financiële hulp of subsidies die door een overheid aan een bedrijf worden verleend, wat in beginsel verboden is binnen de EU omdat het oneerlijke concurrentie kan creëren. |
| Mededingingsrecht | Europese regelgeving die kartelvorming en misbruik van machtsposities door bedrijven verbiedt, om concurrentieverstoring op de interne markt te voorkomen. |
| Economische en Monetaire Unie (EMU) | Een onderdeel van de EU dat bestaat uit monetair beleid (onder leiding van de ECB) en economisch beleid, met als belangrijkste pijler de gemeenschappelijke munt, de euro. |
| Europese pijler van sociale rechten | Een initiatief van de EU dat twintig sociale rechten en beginselen vaststelt om het sociale beleid vorm te geven en arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels rechtvaardig te laten functioneren. |
| Gouvernementele organisatie | Een samenwerkingsverband tussen staten, zoals de EU, dat wordt opgericht via een verdrag en waarbij lidstaten gezamenlijke doelstellingen nastreven. |
| Non-gouvernementele organisatie (ngo) | Een internationale organisatie die onafhankelijk is van staten en vaak een ideële doelstelling heeft, zoals het Rode Kruis of Amnesty International. |
| Supranationale organisatie | Een internationale organisatie waaraan lidstaten beslissingsbevoegdheid afstaan en die boven de lidstaten staat, zoals de EU in veel beleidsterreinen. |
| Intergouvernementele organisatie | Een samenwerkingsverband tussen staten waarbij de lidstaten zelf de beslissingen nemen en de organisatie geen beslissingsbevoegdheid heeft, zoals de meeste internationale organisaties. |
Cover
Hoofdstuk 1. De Europese Unie.docx
Summary
# Internationaal recht en staatssoevereiniteit
Dit onderwerp verkent de fundamenten van internationaal recht, de rol van verdragen, en het concept van staatssoevereiniteit, inclusief de overdracht ervan en de implicaties voor internationale samenwerking.
## 1. Internationaal recht
Wanneer staten afspraken met elkaar maken, is niet het nationaal recht van toepassing, maar het internationale recht. Dit rechtsgebied regelt alle betrekkingen tussen staten, waarbij alle staten, ongeacht hun grootte, gelijkwaardig worden geacht. Afspraken tussen staten worden doorgaans vastgelegd in verdragen. Een cruciaal beginsel binnen het internationale recht is staatssoevereiniteit.
### 1.1 Staatssoevereiniteit
Staatssoevereiniteit verwijst naar de ultieme beslissingsbevoegdheid van de overheid op het eigen grondgebied, wat betekent dat andere staten zich niet mogen mengen in de nationale regelgeving. Deze soevereiniteit kan op twee manieren worden beperkt:
* **Vrijwillige overdracht:** Een staat kan ervoor kiezen om (een deel van) zijn beslissingsbevoegdheid over te dragen aan een internationale organisatie. Dit gebeurt doorgaans alleen als dit het belang van het land dient en bijdraagt aan het welzijn van de inwoners. Een historisch voorbeeld is de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), die leidde tot de EU, met als doelen het voorkomen van oorlog en het bevorderen van economische groei. De mogelijkheid tot uittreding uit de EU is vastgelegd in artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).
* **Onvrijwillige beperking:** Staatssoevereiniteit kan ook worden beperkt door externe machtsuitoefening, zoals militaire invasie of een mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Internationale organisaties kunnen ook vredesmissies sturen om de vrede te waarborgen.
> **Tip:** Het vrijwillig overdragen van soevereiniteit aan internationale organisaties is een bewuste keuze van staten om gezamenlijke doelen te bereiken, zoals vrede en economische welvaart.
### 1.2 Internationale organisaties
Internationale organisaties spelen een significante rol binnen het internationale recht. Ze kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
* **Gouvernementele organisaties:** Dit zijn samenwerkingsverbanden tussen staten, opgericht via verdragen, zoals de Europese Unie.
* **Intergouvernementele organisaties:** Lidstaten dragen weinig macht over aan de organisatie, die primair een samenwerking tussen staten is. Beslissingen worden voornamelijk gezamenlijk door de staten genomen. De Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) is hiervan een voorbeeld.
* **Supranationale organisaties:** Deze organisaties staan boven de lidstaten. Staten dragen vrijwillig een deel van hun beslissingsbevoegdheid af, waardoor de organisatie regels kan vaststellen waaraan de lidstaten zich moeten houden. De EU is hiervan een prominent voorbeeld.
* **Non-gouvernementele organisaties (NGO's):** Dit zijn organisaties die onafhankelijk van staten opereren, vaak met een ideële doelstelling. Bekende internationale NGO's zijn het Rode Kruis, Amnesty International en het Wereld Natuur Fonds. Hoewel ze geen stemrecht hebben, spelen ze een belangrijke adviserende rol in internationale vergaderingen.
> **Voorbeeld:** De oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1952, bestaande uit Frankrijk, Duitsland, Nederland, België, Luxemburg en Italië, was een supranationale organisatie die de productie van kolen en staal gezamenlijk beheerde om oorlogsmisbruik te voorkomen en economische groei te stimuleren.
## 2. De EU en haar doelstellingen
De Europese Unie (EU) is het resultaat van opeenvolgende internationale verdragen die de doelstellingen en juridische kaders van de Unie hebben vastgelegd. De belangrijkste verdragen die momenteel van kracht zijn, zijn het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het Handvest van de grondrechten van de EU is eveneens een cruciaal EU-verdrag.
De EU kent diverse doelstellingen, waaronder:
### 2.1 Vrede en welzijn
Een primair doel van de EU is het bewerkstelligen van vrede en welzijn in Europa, voornamelijk door economische integratie. Economische verwevenheid tussen lidstaten bevordert diplomatieke conflictresolutie en vermindert de kans op militaire conflicten door wederzijdse afhankelijkheid.
### 2.2 Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
Dit beleidsterrein heeft tot doel het creëren van een gebied waarin burgers vrij kunnen verblijven, werken en studeren. Tegelijkertijd bestrijdt de EU grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie door middel van justitiële samenwerking, grensbewaking en gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid.
### 2.3 Interne markt
Het oprichten van een interne markt, een ruimte zonder economische grenzen en belemmeringen, is een van de bekendste doelstellingen van de EU. Deze markt bevordert handel, mobiliteit van personen en investeringen. Bij de vorming van de interne markt houdt de EU rekening met sociale vooruitgang, milieubescherming, gelijke kansen, non-discriminatie en sociale inclusie.
> **Voorbeeld:** De EU-strategie voor duurzaam en circulair textiel, voortkomend uit de Europese Green Deal, toont aan dat de EU bij de vorming van de interne markt ook niet-economische doelstellingen nastreeft, zoals milieubescherming.
#### 2.3.1 Onderdelen interne markt
De interne markt omvat drie hoofdonderdelen:
* **Vrij verkeer:** Dit beginsel garandeert het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal tussen lidstaten. Hoewel dit in principe onbelemmerd moet plaatsvinden, kan het in uitzonderlijke omstandigheden, zoals tijdens de coronapandemie, tijdelijk worden beperkt om de volksgezondheid te beschermen. De Brexit heeft geleid tot verhoogde administratieve lasten voor handel tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU.
* **Verbod op staatssteun:** Staatssteun, zoals subsidies, is in beginsel verboden omdat het oneerlijke concurrentie kan creëren. De EU heeft echter regelgeving opgesteld die bepaalt wanneer staatssteun wel is toegestaan.
* **Mededingingsrecht:** Dit verbiedt zowel kartelvorming (afspraken tussen bedrijven over prijzen) als misbruik van een machtspositie door bedrijven. Beide praktijken verstoren de interne markt.
#### 2.3.2 Voor- en nadelen interne markt
De interne markt biedt aanzienlijke voordelen, zoals vergrote afzetmarkten, schaalvergroting, specialisatie, lagere prijzen en meer keuzevrijheid voor consumenten. Ook wordt het voor werknemers en zelfstandigen gemakkelijker om werk te vinden.
Nadelen van de interne markt zijn onder meer dat lidstaten hun nationale economieën minder kunnen beschermen (protectionisme is verboden). Kleinere bedrijven kunnen het moeilijk krijgen door toegenomen concurrentie, en er bestaat het risico op een 'verMcDonaldisering' van de samenleving. Daarnaast kan de afhankelijkheid van andere lidstaten, met name bij economische crises of sancties, een uitdaging vormen.
> **Voorbeeld:** De Nederlandse landbouwexport profiteert enorm van de interne markt, met Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk als belangrijke exportbestemmingen.
### 2.4 Economische en Monetaire Unie (EMU)
De EMU, een andere doelstelling van de EU, bestaat uit twee pijlers: monetair beleid en economisch beleid.
* **Monetair beleid:** De Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale banken vormen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en zijn verantwoordelijk voor het supranationale monetaire beleid. De gemeenschappelijke munt, de euro, is een belangrijk element van de EMU en bevordert handel en vergelijking van prijzen, hoewel niet alle lidstaten de euro hebben ingevoerd vanwege mogelijke beperkingen op nationaal economisch beleid.
* **Economisch beleid:** Dit blijft grotendeels de verantwoordelijkheid van de lidstaten, maar vereist coördinatie via het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en het Europees semester om stabiliteit, groei en werkgelegenheid te waarborgen.
> **Tip:** De financiële crisis in Griekenland toonde aan dat economische tegenspoed in één euroland gevolgen kan hebben voor de gehele eurozone, wat leidde tot versterkt supranationaal financieel toezicht.
### 2.5 Beschermen van mensenrechten
De EU hecht groot belang aan de bescherming van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat, zoals vastgelegd in artikel 2 VEU. Dit strekt zich ook uit tot haar relaties met derde landen, waar de EU zich inzet voor de verbetering van mensenrechten en democratie door middel van samenwerkingsverbanden en ontwikkelingshulp. De EU wordt hierdoor steeds vaker beschouwd als een waardengemeenschap.
## 3. Kandidaat-lidstaten
Landen die lid willen worden van de EU moeten voldoen aan de Kopenhagen criteria, die onder andere betrekking hebben op democratie, rechtsstaat, mensenrechten en een functionerende markteconomie.
## 4. Samenwerking van staten P, A, I en S
De casus van de landen P, A, I en S illustreert hoe internationale samenwerking kan leiden tot de oprichting van een internationale organisatie. Door middel van een verdrag kunnen zij internationale recht regels hanteren en soevereiniteit overdragen, met name op gebieden als het beheer van een rivier of de instelling van een interne markt. Dit biedt een kader voor gezamenlijke besluitvorming en het voorkomen van onevenwichtige machtsverhoudingen.
## 5. De Europese pijler van sociale rechten
Sinds 2017 hanteert de EU de Europese pijler van sociale rechten, met twintig sociale rechten en beginselen die gericht zijn op rechtvaardige arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels. Drie kerndoelen voor 2030 zijn een minimale werkgelegenheid, deelname aan levenslang leren en de reductie van armoede en sociale uitsluiting. Dit onderstreept de evolutie van de EU tot een organisatie die economische vooruitgang koppelt aan sociale vooruitgang.
---
# De Europese Unie en haar doelstellingen
De Europese Unie (EU) is een internationale organisatie met als doel het bevorderen van vrede, veiligheid, economische integratie en de bescherming van fundamentele rechten onder haar lidstaten.
### 2.1 Oorsprong en ontwikkeling van de Europese Unie
De Europese Unie is voortgekomen uit een reeks opeenvolgende internationale verdragen, die de doelstellingen en juridische kaders hebben bepaald. Het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) uit 1952 wordt vaak beschouwd als het startpunt. Dit verdrag werd gevolgd door talrijke andere verdragen die de Unie aanvulden en uitbreidden, waarbij steeds meer Europese landen lid werden.
> **Tip:** De geschiedenis van de EU kan worden gevolgd via een chronologisch overzicht van de belangrijkste verdragen en toetredingen van lidstaten.
#### 2.1.1 Staatssoevereiniteit en internationale organisaties
Internationaal recht regelt de betrekkingen tussen staten, waarbij alle staten, groot of klein, als gelijk worden beschouwd. Staten kunnen hun staatssoevereiniteit, de ultieme beslissingsbevoegdheid op hun grondgebied, op twee manieren beperken: vrijwillige overdracht aan bijvoorbeeld een internationale organisatie, of onvrijwillige beperking door externe machtsovername. De oprichting van de EU was oorspronkelijk gedreven door de wens om oorlog te voorkomen en economische groei te realiseren, wat leidde tot de vrijwillige overdracht van soevereiniteit.
Er bestaan twee hoofdtypes internationale organisaties:
* **Gouvernementele organisaties:** Samenwerkingsverbanden tussen staten, opgericht bij verdrag. De EU is een voorbeeld van een **supranationale organisatie**, waarbij lidstaten beslissingsbevoegdheid afstaan aan de organisatie. Intergouvernementele organisaties, zoals de Internationale Telecommunicatie-unie, waarbij lidstaten weinig macht afstaan, zijn een ander type.
* **Non-gouvernementele organisaties (ngo's):** Organisaties die onafhankelijk van staten opereren, vaak met een ideële doelstelling, zoals het Rode Kruis of Amnesty International.
#### 2.1.2 Uittreding uit de EU
Lidstaten hebben de mogelijkheid om hun lidmaatschap van de EU op te zeggen, zoals het Verenigd Koninkrijk met Brexit heeft gedaan. Dit proces is complex en vereist instemming van diverse EU-instellingen en het nationale parlement.
### 2.2 De doelstellingen van de Europese Unie
De belangrijkste doelstellingen van de EU zijn vastgelegd in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De EU streeft deze doelstellingen na door middel van **negatieve integratie** (het uitvaardigen van verboden) en **positieve integratie** (het uitvaardigen van geboden ter harmonisatie van nationale regelgeving).
> **Voorbeeld Negatieve Integratie:** Nationale overheden mogen van werknemers uit andere lidstaten geen werkvergunning eisen om toegang te krijgen tot de nationale arbeidsmarkt.
> **Voorbeeld Positieve Integratie:** Nationale overheden zijn verplicht om diploma's van werknemers uit andere lidstaten te erkennen.
De kernwaarden van de EU, zoals vrede, democratie, rechtstaat en mensenrechten, vormen de basis voor al haar beleid.
#### 2.2.1 Vrede en welzijn
De primaire doelstelling van de EU is het bewerkstelligen van vrede en welzijn in Europa. Economische integratie speelt hierbij een sleutelrol. Door economische verwevenheid tussen lidstaten worden conflicten eerder diplomatiek opgelost en ontstaat er wederzijdse afhankelijkheid, wat militaire conflicten ontmoedigt.
#### 2.2.2 Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
De EU streeft ernaar een ruimte te creëren waar burgers vrij kunnen verblijven en werken. Dit vereist echter ook beleid ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie, door middel van justitiële samenwerking, grensbewaking en gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid.
#### 2.2.3 De interne markt
De oprichting en voltooiing van de interne markt is een van de bekendste doelstellingen. Dit omvat een ruimte zonder economische grenzen en belemmeringen, waarin goederen, diensten, personen en kapitaal vrij kunnen circuleren. De interne markt streeft ernaar economische groei te bevorderen, maar houdt ook rekening met sociale vooruitgang, milieubescherming en gelijke kansen.
> **Tip:** De interne markt is gebaseerd op de pijlers van vrij verkeer, het verbod op staatssteun en het mededingingsrecht.
##### 2.2.3.1 Onderdelen van de interne markt
De interne markt bestaat uit drie hoofdonderdelen:
1. **Vrij verkeer:** Dit omvat het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Handel wordt niet belemmerd en burgers mogen vrij reizen binnen de EU. Uitzonderingen kunnen gelden ter bescherming van de volksgezondheid.
2. **Verbod op staatssteun:** Subsidies of andere overheidssteun die de concurrentie vervalsen, zijn in beginsel verboden.
3. **Mededingingsrecht:** Dit verbiedt kartelvorming en misbruik van een machtspositie door bedrijven om oneerlijke concurrentie te voorkomen.
##### 2.2.3.2 Voor- en nadelen van de interne markt
De interne markt biedt talrijke voordelen, zoals een vergrote afzetmarkt, schaalvergroting, lagere prijzen voor consumenten en meer keuzevrijheid. Het faciliteert ook de arbeidsmobiliteit.
Nadelen kunnen zijn:
* Beperking van nationale economische instrumenten (protectionisme is verboden).
* Verhoogde concurrentie kan kleinere bedrijven benadelen.
* Het risico op loondruk en het verplaatsen van productie naar lidstaten met lagere lonen.
* Afhankelijkheid van andere lidstaten, wat kwetsbaarheden kan creëren bij economische crises of sancties.
#### 2.2.4 Economische en Monetaire Unie (EMU)
De EMU, die valt uiteen in monetair en economisch beleid, is een andere doelstelling.
* **Monetair beleid:** Gecoördineerd door de Europese Centrale Bank (ECB) en nationale banken. De gemeenschappelijke munt, de euro, bevordert handel door prijsvergelijking en vermindert transactiekosten. Niet alle lidstaten voeren de euro.
* **Economisch beleid:** Blijft grotendeels de verantwoordelijkheid van de lidstaten, maar vereist coördinatie via het Stabiliteits- en Groeipact en het Europees semester om stabiliteit, groei en werkgelegenheid te waarborgen. De financiële crisis heeft geleid tot een versterking van het financiële toezicht, met een meer supranationaal karakter.
#### 2.2.5 Beschermen van mensenrechten
De bescherming van mensenrechten, democratische beginselen en de rechtsstaat is een fundamentele waarde van de EU. Dit geldt zowel binnen de Unie als in haar betrekkingen met derde landen. Associatieakkoorden met buurlanden streven ernaar deze waarden te bevorderen, naast andere belangen zoals handelsrelaties. De EU wordt dan ook steeds vaker beschouwd als een waardengemeenschap.
### 2.3 De Europese pijler van sociale rechten
Sinds 2017 heeft de EU de Europese pijler van sociale rechten geïntroduceerd, met twintig sociale rechten en beginselen om het sociale beleid vorm te geven. Doelen voor 2030 omvatten onder meer een hogere werkgelegenheid, deelname aan opleidingen en vermindering van armoede en sociale uitsluiting. Initiatieven zoals het InvestEU-programma ondersteunen investeringen op gebieden als concurrentievermogen, sociale veerkracht en duurzame infrastructuur.
---
# De interne markt van de Europese Unie
Hier is een gedetailleerde samenvatting van "De interne markt van de Europese Unie", opgesteld als een examenklare studiehandleiding.
## 3. De interne markt van de Europese Unie
De interne markt is een van de meest fundamentele doelstellingen van de EU, gericht op het creëren van een gemeenschappelijke economische ruimte zonder grenzen en belemmeringen.
### 3.1 Onderdelen van de interne markt
De interne markt wordt gevormd door drie kernpijlers die samen de basis leggen voor economische integratie binnen de EU: vrij verkeer, het verbod op staatssteun en het mededingingsrecht.
#### 3.1.1 Vrij verkeer
Het beginsel van vrij verkeer omvat de vrije beweging van personen, goederen, diensten en kapitaal tussen de lidstaten. Dit houdt in dat handelsstromen niet belemmerd mogen worden en dat producten die eenmaal wettelijk in een lidstaat zijn verhandeld, in principe toegang hebben tot alle nationale markten van de EU.
* **Vrij verkeer van personen:** EU-burgers mogen vrij reizen, wonen en werken binnen de lidstaten. De COVID-19-pandemie toonde aan hoe dit principe tijdelijk beperkt kan worden ter bescherming van de volksgezondheid.
* **Vrij verkeer van goederen:** Nationale grenzen mogen geen belemmering vormen voor de handel in producten.
* **Vrij verkeer van diensten:** Bedrijven en individuen moeten diensten kunnen aanbieden in andere lidstaten zonder excessieve beperkingen.
* **Vrij verkeer van kapitaal:** Kapitaal moet vrij kunnen bewegen tussen lidstaten, wat investeringen en financiële transacties vergemakkelijkt.
> **Tip:** Het VK's uittreden uit de EU (Brexit) heeft geleid tot aanzienlijke administratieve lasten en hogere kosten voor handel tussen het VK en de EU, wat de impact van het vrij verkeer benadrukt.
#### 3.1.2 Verbod op staatssteun
Staatssteun, zoals subsidies die overheden aan bedrijven verstrekken, is in beginsel verboden binnen de EU. Dit verbod is ingesteld om oneerlijke concurrentie te voorkomen die de interne markt zou kunnen schaden. De EU kent echter wel regelgeving die specificeert onder welke voorwaarden staatssteun wel toegestaan is.
> **Voorbeeld:** Een lidstaat mag niet zomaar subsidies verlenen aan een nationaal bedrijf om goedkoper te produceren dan concurrenten uit andere lidstaten.
#### 3.1.3 Mededingingsrecht
Het mededingingsrecht heeft tot doel de concurrentie binnen de interne markt te waarborgen en te voorkomen dat bedrijven deze markt verstoren. Dit omvat twee hoofdaspecten:
* **Verbod op kartelvorming:** Bedrijven mogen geen afspraken maken over prijzen of productie om de concurrentie te beperken. Kartelvorming wordt streng bestraft met hoge boetes.
* **Verbod op misbruik van machtspositie:** Bedrijven met een dominante marktpositie mogen deze positie niet misbruiken door bijvoorbeeld excessieve prijzen te hanteren, concurrenten uit te sluiten of onredelijke contractuele voorwaarden te stellen.
### 3.2 Voor- en nadelen van de interne markt
De oprichting van één Europese interne markt heeft zowel aanzienlijke voordelen als enkele nadelen voor de nationale economieën.
#### 3.2.1 Voordelen
* **Vergrote afzetmarkt:** Vrijhandel vergroot de markt voor goederen en diensten, wat gunstig is voor zowel bedrijven als de nationale economie. De export naar EU-landen is cruciaal voor economische groei.
* **Schaalvergroting en specialisatie:** Bedrijven kunnen profiteren van schaalvoordelen en zich specialiseren, wat leidt tot lagere productiekosten en een sterkere concurrentiepositie.
* **Lagere prijzen en betere kwaliteit voor consumenten:** Meer concurrentie zorgt doorgaans voor lagere prijzen en een hogere kwaliteit van producten en diensten.
* **Uitbreiding van keuzemogelijkheden voor consumenten:** Consumenten krijgen toegang tot een breder scala aan producten en merken uit heel Europa.
* **Verbeterde mobiliteit voor werknemers:** Het wordt makkelijker voor werknemers en zelfstandigen om banen of opdrachten te vinden in andere lidstaten.
> **Voorbeeld:** De export van landbouwproducten uit Nederland naar buurlanden als Duitsland en België is een significant economisch voordeel van de interne markt.
#### 3.2.2 Nadelen
* **Beperking van nationale economische autonomie:** Lidstaten kunnen niet meer volledig vrij hun nationale economie stimuleren met protectionistische maatregelen, zoals het verlenen van subsidies of het heffen van invoerheffingen.
* **Intensere concurrentie voor kleinere bedrijven:** Kleinere bedrijven kunnen moeite hebben om te concurreren met grotere concerns, wat kan leiden tot marktconcentratie. Dit kan resulteren in een "verMcDonaldisering" van de economie, waarbij grote, gestandaardiseerde concerns de markt domineren.
* **Risico op loondumping en productieverplaatsing:** Nederlandse bedrijven kunnen worden gedwongen om productie te verplaatsen naar lidstaten met lagere loonkosten, wat kan leiden tot werkloosheid in duurdere lidstaten.
* **Afhankelijkheid:** De sterke economische verwevenheid binnen de interne markt kan leiden tot een grote afhankelijkheid van andere lidstaten, wat gevolgen kan hebben bij internationale crises of sancties.
> **Tip:** Hoewel de interne markt voordelen biedt, is het belangrijk om de nadelen, zoals de mogelijke impact op kleine bedrijven en de afhankelijkheid, te erkennen en waar mogelijk aan te pakken met aanvullend beleid.
De interne markt is dus een complex samenspel van regels en beleid gericht op economische integratie, met zowel significante voordelen als uitdagingen voor de lidstaten en hun burgers.
---
# De Europese pijler van sociale rechten
De Europese pijler van sociale rechten markeert een verschuiving in de focus van de EU naar het welzijn van haar burgers, waarbij sociale vooruitgang naast economische integratie wordt geplaatst.
### 1.4.1 Introductie en kerndoelen
De EU heeft zich, naast economische integratie, ten doel gesteld om sociale vooruitgang te bevorderen. De Europese pijler van sociale rechten, geïntroduceerd in 2017, bevat twintig sociale rechten en beginselen die dienen als leidraad voor het sociale beleid van de EU. Deze zijn cruciaal voor een eerlijke werking van de arbeidsmarkten en sociale zekerheidssystemen in de lidstaten.
Het actieplan van de EU stelt de volgende kerndoelen vast voor 2030:
* **Werkgelegenheid:** Ten minste 78% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar moet tegen 2030 een baan hebben.
* **Opleiding:** Ten minste 60% van alle volwassenen moet jaarlijks aan een opleiding deelnemen.
* **Armoedebestrijding:** Het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, moet met ten minste 15 miljoen worden verminderd, waarvan 5 miljoen kinderen.
Deze doelstellingen worden juridisch ondersteund door de titels 9, 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
> **Tip:** De Europese pijler van sociale rechten benadrukt dat economische vooruitgang hand in hand moet gaan met sociale vooruitgang, wat de EU meer definieert als een waardengemeenschap dan enkel een economisch samenwerkingsverband.
### 1.4.2 Sociaal Europa en initiatieven
Het concept van "Sociaal Europa" omvat diverse initiatieven die economische en sociale vooruitgang beogen te verenigen. Dit betreft onderwerpen als gelijke kansen, toegang tot de arbeidsmarkt, eerlijke arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming.
Een voorbeeld van een initiatief ter bevordering van deze doelstellingen is Verordening (EU) 2021/523, die het InvestEU-programma vaststelt. Dit programma ondersteunt financiering voor projecten gericht op:
* Concurrentievermogen, inclusief onderzoek, innovatie en digitalisering.
* Economische groei, duurzaamheid en werkgelegenheid.
* Sociale veerkracht, inclusiviteit en innovatievermogen.
* Wetenschappelijke en technologische vooruitgang, inclusief cultuur, onderwijs en opleiding.
* Integratie van kapitaalmarkten en een sterkere interne markt.
* Economische, sociale en territoriale samenhang.
* Een duurzaam en inclusief herstel van de EU-economie na de COVID-19-crisis, met inbegrip van kapitaalsteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.
Het InvestEU-programma opereert via vier specifieke beleidsterreinen (kaders) met EU- en nationale onderdelen (compartimenten) om markttekortkomingen aan te pakken. Deze terreinen omvatten:
* Duurzame infrastructuur.
* Onderzoek, innovatie en digitalisering.
* Financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen.
* Sociale investeringen en vaardigheden.
### 1.4.3 De twintig sociale rechten en beginselen
De Europese pijler van sociale rechten omvat de volgende twintig rechten en beginselen die de EU wil nastreven:
1. **Onderwijs, opleiding en levenslang leren:** Gelijkheid van kansen en toegang tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs, opleiding en levenslang leren.
2. **Gelijke kansen voor mannen en vrouwen:** Gelijkheid op alle gebieden, met name op het gebied van gelijke beloning voor gelijk werk of werk van gelijke waarde.
3. **Gelijke kansen:** Gelijkheid van kansen, ongeacht geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.
4. **Actieve steun voor werkgelegenheid:** Recht op tijdige en gerichte steun om de kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren.
5. **Fatsoenlijk werk:** Recht op eerlijke en veilige arbeidsomstandigheden en een eerlijke beloning.
6. **Kinderopvang en steun aan gezinnen:** Recht op betaalbare en kwalitatief hoogwaardige kinderopvang en steun voor gezinnen met kinderen.
7. **Vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt:** Gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt en passende regelingen voor ouderschapsverlof.
8. **Geboorte tot pensioen:** Recht op levenslange steun door middel van een passende sociale bescherming voor alle leeftijden.
9. **Mensen met een handicap:** Gelijkwaardigheid en recht op steun om deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
10. **Veilige en aangepaste woningen:** Recht op toegang tot sociale huisvesting en diensten die het verblijf verbeteren.
11. **Schone lucht, bescherming van de gezondheid en veiligheid:** Recht op een gezonde leefomgeving en toegang tot gezondheidszorg.
12. **Opvang van kinderen:** Recht op bescherming tegen geweld en toegang tot opvangdiensten voor kinderen.
13. **Gezondheidszorg:** Recht op tijdige toegang tot betaalbare, kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg.
14. **Inclusie van personen met een handicap:** Recht op steun om deel te nemen aan het maatschappelijk leven en de arbeidsmarkt.
15. **Dakloosheid:** Recht op passende steun en diensten om dakloosheid te voorkomen en te bestrijden.
16. **Toegang tot essentiële diensten:** Recht op toegang tot essentiële diensten, waaronder water, energie, vervoer en digitale communicatie.
17. **Financiële diensten:** Recht op toegang tot financiële diensten, zoals bankrekeningen en betalingsdiensten.
18. **Sociale bijstand en duurzame inkomensondersteuning:** Recht op een passende sociale bijstand en duurzame inkomensondersteuning.
19. **Pensioenen:** Recht op een adequaat pensioen.
20. **Basisinkomen:** Gelijkwaardigheid, inclusie en recht op een menswaardig bestaan.
Deze rechten en beginselen vormen de basis voor het sociale beleid van de EU en dragen bij aan de vorming van een rechtvaardigere en meer inclusieve samenleving.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Internationaal recht | Het rechtsgebied dat alle betrekkingen tussen staten regelt, inclusief verdragen, diplomatie en de rechten en plichten van staten ten opzichte van elkaar. |
| Staatssoevereiniteit | De ultieme beslissingsbevoegdheid van de overheid binnen het grondgebied van een staat, wat inhoudt dat andere staten geen invloed mogen uitoefenen op de interne regelgeving. |
| Verdrag | Een formele schriftelijke overeenkomst tussen twee of meer staten of internationale organisaties die is gebaseerd op het internationaal recht en bindende afspraken bevat. |
| Interne markt | Een economische ruimte binnen de EU waarbinnen het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal is gegarandeerd, zonder economische grenzen of belemmeringen. |
| Negatieve integratie | Een beleidsstrategie van de EU waarbij overheidshandelen wordt verboden of beperkt, met als doel het wegnemen van belemmeringen voor bijvoorbeeld het vrije verkeer van personen en goederen. |
| Positieve integratie | Een beleidsstrategie van de EU waarbij lidstaten verplichtingen krijgen om hun nationale regelgeving te uniformeren of harmoniseren, ter bevordering van gemeenschappelijke doelstellingen. |
| Economische en Monetaire Unie (EMU) | Een beleidsterrein binnen de EU dat zich richt op de coördinatie van economisch en monetair beleid van de lidstaten, inclusief de invoering van een gemeenschappelijke munt, de euro. |
| Gouden Eeuw | Een historische periode in de Nederlandse geschiedenis, gekenmerkt door grote economische bloei, culturele ontwikkeling en politieke invloed van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. |
| Vrij verkeer van personen | Het principe binnen de EU dat burgers van de lidstaten het recht hebben om vrij te reizen, te verblijven, te werken en te studeren in andere lidstaten zonder speciale vergunningen. |
| Staatssteun | Financiële hulp of voordelen die door een nationale overheid aan bedrijven worden verstrekt, welke in beginsel verboden is in de EU omdat het de interne markt kan verstoren door oneerlijke concurrentie te creëren. |
| Mededingingsrecht | Het Europese recht dat gericht is op het voorkomen en bestrijden van concurrentievervalsende praktijken door bedrijven, zoals kartelvorming en misbruik van een economische machtspositie. |
| Europese pijler van sociale rechten | Een initiatief van de EU dat twintig sociale rechten en beginselen vastlegt, bedoeld om de arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels van de lidstaten rechtvaardiger te maken en sociale vooruitgang te bevorderen. |
| Supranationale organisatie | Een internationale organisatie waarbij lidstaten een deel van hun soevereiniteit hebben overgedragen, waardoor de organisatie boven de nationale regeringen staat en bindende beslissingen kan nemen. |
| Intergouvernementele organisatie | Een internationale organisatie waarbij lidstaten samenwerken op basis van vrijwillige besluitvorming en waarbij de soevereiniteit primair bij de nationale staten blijft liggen; beslissingen vereisen vaak unanimiteit. |
| Non-gouvernementele organisatie (ngo) | Een organisatie die onafhankelijk is van staten en overheidsinstanties, vaak met een ideële of sociale doelstelling, die zich inzet voor specifieke maatschappelijke thema's. |
Cover
Hoofdstuk 1. De Europese Unie.docx
Summary
---
## Hoofdstuk 1: De Europese Unie
Dit hoofdstuk introduceert de Europese Unie (EU) als internationale organisatie, belicht haar doelstellingen en verklaart de basisprincipes van internationaal recht, staatssoevereiniteit en internationale organisaties.
### De EU en haar doelstellingen
De EU is een internationale organisatie opgericht volgens het internationale recht. Haar beleid streeft naar diverse doelstellingen, waaronder vrede en welzijn, een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, een interne markt, een Economische en Monetaire Unie (EMU) en de bescherming van mensenrechten. Deze doelstellingen worden nagestreefd door middel van zowel negatieve integratie (het stellen van verboden) als positieve integratie (het stellen van geboden en harmoniseren van nationale wetgevingen).
**Doelstellingen van de EU:**
* **Vrede en welzijn:** Bereikt door economische integratie, die onderlinge afhankelijkheid creëert en conflicten voorkomt.
* **Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht:** Gericht op het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit, illegale migratie en het waarborgen van rechtspraak, wat blijkt uit beleid rondom grensbewaking, asiel en immigratie.
* **Interne markt:** Creëren van een economische ruimte zonder grenzen, waarin goederen, personen, diensten en kapitaal vrij kunnen bewegen, met aandacht voor sociale vooruitgang, milieubescherming en gelijkheid.
* **Economische en Monetaire Unie (EMU):** Gericht op een gemeenschappelijke munt (de euro) en gecoördineerd economisch en monetair beleid, met de Europese Centrale Bank (ECB) als centrale speler in het monetaire beleid.
* **Bescherming van mensenrechten:** Centraal in de EU, geïntegreerd in haar waarden, wetgeving en het beleid ten opzichte van derde landen.
**Instrumenten voor doelbereiking:**
* **Negatieve integratie:** Het uitvaardigen van verboden om belemmeringen weg te nemen en een gelijker speelveld te creëren.
* **Positieve integratie:** Het harmoniseren van nationale wetgeving om uniformiteit te bereiken en de interne markt te bevorderen.
**Totstandkoming van de EU:**
De EU is ontstaan uit opeenvolgende internationale verdragen, beginnend met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1952, met als doel oorlog te voorkomen en economische groei te stimuleren. De geschiedenis wordt gekenmerkt door uitbreiding en verdere verdragen die de samenwerking verdiepten.
### Internationaal recht
Internationaal recht regelt de betrekkingen tussen staten, en wijkt af van nationaal recht doordat het niet gebonden is aan de nationale rechtsorde van een specifieke staat.
**Staatssoevereiniteit:**
Staatssoevereiniteit is de ultieme beslissingsbevoegdheid van een staat binnen zijn grondgebied. Deze kan beperkt worden door:
* **Vrijwillige overdracht:** Staten kunnen soevereiniteit overdragen aan internationale organisaties, zoals de EU, vaak om economische of politieke voordelen te behalen. Dit gebeurt via verdragen.
* **Onvrijwillige beperking:** Dit vindt plaats wanneer een staat wordt binnengevallen of onderworpen door een andere staat, of wanneer internationale organisaties via een mandaat ingrijpen.
**Internationale organisaties:**
* **Gouvernementele organisaties:** Samenwerkingsverbanden tussen staten, opgericht via verdragen, zoals de EU.
* **Intergouvernementele organisaties:** Staten geven weinig macht af en blijven grotendeels soeverein, beslissingen worden gezamenlijk genomen (bv. de Internationale Telecommunicatie-unie).
* **Supranationale organisaties:** Staten dragen een deel van hun soevereiniteit over, waardoor de organisatie boven de lidstaten staat en bindende regels kan vaststellen (bv. de EU).
* **Non-gouvernementele organisaties (NGO's):** Organisaties die onafhankelijk van staten opereren en vaak een ideële doelstelling hebben, zoals het Rode Kruis of Amnesty International. Ze hebben geen formele macht, maar wel een adviserende rol in internationale vergaderingen.
### De EU en haar doelstellingen
De EU is het resultaat van verschillende verdragen die haar doelstellingen en juridische kaders hebben vastgelegd.
**Verdragen:**
* **Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU):** Bevat de waarden, democratische beginselen en doelstellingen van de EU, evenals regels voor buitenlands beleid en uittreding.
* **Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU):** Bevat de bevoegdheden van de EU op specifieke beleidsterreinen, de werking van de interne markt, besluitvormingsprocedures en de financiën van de EU.
**Instrumenten om doelstellingen te bereiken:**
* **Negatieve integratie:** Verbodsbepalingen (bv. verbod op werkvergunningen voor EU-werknemers).
* **Positieve integratie:** Gebodsbepalingen en harmonisatie (bv. verplichte erkenning van diploma's uit andere lidstaten).
**Belangrijkste doelstellingen (art. 3 VEU):**
1. **Vrede en welzijn:** Bevorderen door economische integratie.
2. **Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht:** Bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie.
3. **Interne markt:** Creëren van een economische ruimte zonder grenzen, met oog voor sociale vooruitgang en milieubescherming.
4. **Economische en Monetaire Unie (EMU):** Oprichting van een gemeenschappelijke munt en gecoördineerd economisch beleid.
5. **Beschermen van mensenrechten:** Waarborgen van fundamentele rechten en vrijheden, en het promoten van democratie en rechtsstaat.
### Interne markt
De interne markt is een van de kerninstrumenten van de EU om economische integratie te bevorderen en belemmeringen weg te nemen.
**Onderdelen van de interne markt:**
1. **Vrij verkeer:** Zorgt voor het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal.
* **Goederen:** Verbod op invoerrechten en kwantitatieve beperkingen, en maatregelen van gelijke werking. Dit geldt voor alle tastbare producten die het voorwerp van handelstransacties kunnen zijn.
* **Personen:** Omvat het vrij verkeer van werknemers (werknemers en werkzoekenden) en het recht op vestiging (zelfstandigen en ondernemingen).
* **Diensten:** Tijdelijke dienstverlening over de grens, voor zover de andere vrijheden niet van toepassing zijn.
* **Kapitaal:** Vrij verkeer van financiële transacties, investeringen en betalingen.
2. **Verbod op staatssteun:** Voorkomt dat lidstaten bedrijven bevoordelen met staatssteun, wat de concurrentie kan vervalsen en de interne markt kan schaden.
3. **Mededingingsrecht:** Regels die verbieden dat bedrijven misbruik maken van hun machtspositie of kartelafspraken maken, om zo de concurrentie te waarborgen.
**Voor- en nadelen interne markt:**
* **Voordelen:** Grotere afzetmarkt, schaalvergroting, specialisatie, lagere prijzen voor consumenten, meer keuze, makkelijkere arbeidsmobiliteit.
* **Nadelen:** Belemmering van nationale protectionistische maatregelen, verhoogde concurrentie voor kleinere bedrijven, risico op banenverlies door verplaatsing van productie, economische afhankelijkheid.
### De Europese pijler van sociale rechten
De EU heeft haar beleid steeds meer gericht op het welzijn van haar burgers, met de introductie van de Europese pijler van sociale rechten in 2017, die twintig sociale rechten en beginselen bevat om het sociale beleid vorm te geven en te streven naar rechtvaardige arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels.
**Kerndoelen voor 2030:**
* Ten minste 78% van de bevolking van 20-64 jaar heeft een baan.
* Ten minste 60% van alle volwassenen neemt jaarlijks deel aan een opleiding.
* Het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, wordt met ten minste 15 miljoen verminderd.
## Hoofdstuk 2: Instellingen van de Europese Unie
Dit hoofdstuk beschrijft de belangrijkste instellingen van de EU die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het EU-beleid en de totstandkoming van wetgeving.
### De instellingen van de EU
De EU heeft een institutioneel kader dat is vastgelegd in de verdragen, met de volgende hoofdbeginselen:
* **Europese Raad:** Bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en de prioriteiten van de EU, en stelt verdragen op of wijzigt deze. Bestaat uit staatshoofden of regeringsleiders.
* **Europese Commissie:** Behartigt de belangen van de EU als geheel, heeft het recht van initiatief voor wetgeving, beheert de begroting en controleert de naleving van het EU-recht. Bestaat uit een voorzitter en commissarissen.
* **Raad van de Europese Unie (Raad):** Vertegenwoordigt de belangen van de lidstaten, stelt wetgeving op in samenwerking met het Europees Parlement, en bepaalt het beleid. De samenstelling varieert afhankelijk van het beleidsterrein.
* **Europees Parlement (EP):** Vertegenwoordigt de burgers van de EU, wordt rechtstreeks gekozen, en speelt een cruciale rol in de wetgevingsprocedure, de begroting en het toezicht op de Commissie.
* **Hof van Justitie van de Europese Unie:** Zorgt voor de uniforme uitleg en toepassing van het EU-recht, lost geschillen op en biedt rechtsbescherming aan burgers, bedrijven en lidstaten.
### De gewone wetgevingsprocedure
De gewone wetgevingsprocedure is de meest gebruikte procedure voor het tot stand komen van EU-wetgeving. Hierbij zijn de Commissie, de Raad en het Europees Parlement betrokken.
1. **Eerste lezing:** De Commissie doet een wetsvoorstel, dat vervolgens door het EP en de Raad wordt bestudeerd. Als beide instellingen instemmen, is de wetgeving aangenomen. Indien er amendementen zijn, gaat men naar de tweede lezing.
2. **Tweede lezing:** Het EP en de Raad beoordelen het geamendeerde voorstel. Instemming leidt tot aanneming; afkeuring stopt de procedure. Amendementen leiden tot de derde lezing.
3. **Bemiddeling (Derde lezing):** Een bemiddelingscomité probeert tot een compromis te komen tussen het EP en de Raad. Indien succesvol, wordt de tekst opnieuw ter goedkeuring voorgelegd.
## Hoofdstuk 3: Wetgeving, Doorwerking en Staatsaansprakelijkheid
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende vormen van Europees recht, hoe deze doorwerken in nationaal recht, en de aansprakelijkheid van lidstaten bij niet-naleving.
### Vormen van Europees recht
Europees recht kent een hiërarchie van rechtsbronnen:
* **Primair Europees recht:** De verdragen (VEU, VWEU), het Handvest van de grondrechten en de algemene beginselen. Dit recht staat bovenaan de hiërarchie en heeft voorrang op al het andere recht.
* **Secundair Europees recht:** Wetgevingshandelingen die door de EU-instellingen worden aangenomen, zoals verordeningen (direct toepasselijk), richtlijnen (moeten worden geïmplementeerd) en besluiten (gericht aan specifieke adressaten).
* **Jurisprudentie van het Hof van Justitie:** Uitspraken van het Hof die het Europees recht interpreteren en verder ontwikkelen, en die bindend zijn voor alle lidstaten.
### Harmonisatie en wederzijdse erkenning
* **Harmonisatie:** Het op elkaar afstemmen van nationale wetgevingen om een gemeenschappelijke markt te creëren.
* **Wederzijdse erkenning:** Het principe dat lidstaten elkaars wettelijk vervaardigde producten of diensten moeten erkennen en toestaan op hun grondgebied, zelfs als de nationale regels verschillen, zolang de oorspronkelijke regels passende garanties bieden.
### Doorwerking van Europees recht
* **Voorrang:** Europees recht heeft voorrang op nationaal recht, zelfs als het nationale recht van latere datum is of deel uitmaakt van de nationale grondwet. Dit beginsel is ontwikkeld in de jurisprudentie (Costa/ENEL).
* **Directe werking:** Bepalingen van Europees recht kunnen rechten en plichten creëren voor burgers en bedrijven, die zij rechtstreeks bij de nationale rechter kunnen inroepen. Dit geldt voor verdragsbepalingen die duidelijk en onvoorwaardelijk zijn, en voor verordeningen. Richtlijnen hebben directe werking indien de implementatietermijn is verstreken en de lidstaat de richtlijn niet of onjuist heeft geïmplementeerd, en de bepaling duidelijk en onvoorwaardelijk is.
### Staatsaansprakelijkheid
Lidstaten kunnen aansprakelijk worden gesteld voor schade die burgers lijden als gevolg van schendingen van het Europees recht door de nationale overheid. De voorwaarden hiervoor zijn:
* De geschonden regel moet tot doel hebben om rechten aan particulieren te verlenen.
* De schending moet voldoende gekwalificeerd zijn (bv. een kennelijke fout).
* Er moet een direct causaal verband bestaan tussen de schending en de geleden schade.
## Hoofdstuk 4: De vier vrijheden
Dit hoofdstuk verklaart de vier fundamentele vrijheden van de interne markt: het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, en de voorwaarden en beperkingen die hierop van toepassing zijn.
### De vier vrijheden
De kern van de vier vrijheden is het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit, zoals vastgelegd in artikel 18 VWEU en verder uitgewerkt in specifieke verdragsartikelen en secundaire wetgeving.
1. **Vrij verkeer van goederen:** Omvat alle tastbare producten die het voorwerp van handelstransacties kunnen zijn, inclusief producten met een negatieve waarde (zoals afval).
2. **Vrij verkeer van personen:** Verdeeld in vrij verkeer van werknemers (arbeidsrelatie) en recht van vestiging (zelfstandigen en ondernemingen). Dit geldt primair voor Unieburgers.
3. **Vrij verkeer van diensten:** Betreft tijdelijke dienstverlening over de grens, waarbij de dienstverlener in zijn eigen lidstaat gevestigd blijft.
4. **Vrij verkeer van kapitaal:** Omvat financiële transacties, investeringen en betalingen, en geldt ook in relaties met derde landen.
### Onderscheid tussen de vier vrijheden
Het is cruciaal om de vier vrijheden correct te onderscheiden, aangezien ze elkaar uitsluiten. Het onderscheid is gebaseerd op de aard van de activiteit (tastbaar/immaterieel, tijdelijk/duurzaam) en de aanwezigheid van een arbeidsrelatie of zelfstandigheid.
### Grensoverschrijdend aspect
Voor de toepassing van de vier vrijheden is steeds een grensoverschrijdend aspect vereist. Zuiver interne aangelegenheden zijn uitgesloten van de toepassing van het Europees recht.
### Vormen van belemmeringen
* **Directe discriminatie:** Maatregelen die expliciet onderscheid maken op basis van nationaliteit.
* **Indirecte discriminatie:** Maatregelen die op zichzelf neutraal lijken, maar in de praktijk discriminerende effecten hebben.
* **Belemmeringen:** Maatregelen die geen onderscheid maken, maar desondanks het vrij verkeer belemmeren.
### Uitzonderingen op het vrij verkeer
Beperkingen op het vrij verkeer zijn toegestaan indien ze voldoen aan:
* **Verdragsuitzonderingen:** Expliciet genoemde gronden in de verdragen (bv. openbare orde, veiligheid, volksgezondheid, bescherming van intellectueel eigendom).
* **Rule of reason:** Dwingende redenen van algemeen belang die niet in de verdragen zijn opgenomen, maar die door het Hof zijn erkend (bv. consumentenbescherming, bescherming van werknemers).
**Voorwaarden voor uitzonderingen:**
* De maatregel mag niet in strijd zijn met geharmoniseerde secundaire wetgeving.
* De maatregel moet een daadwerkelijk publiek belang dienen.
* De maatregel moet evenredig zijn aan het nagestreefde doel.
## Hoofdstuk 7: Staatssteun
Dit hoofdstuk behandelt de Europese regels inzake staatssteun, het verbod op concurrentievervalsing en de uitzonderingen daarop.
### Begrippen: Concurrentie en Onderneming
* **Concurrentie:** Het principe van eerlijke concurrentie op de interne markt, dat wordt nagestreefd door het Europees mededingingsrecht.
* **Onderneming:** Elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht rechtsvorm of financiering, en die deelneemt aan de markt. Dit kan ook gelden voor overheidsinstanties die economische activiteiten verrichten.
### Verstoringen van de concurrentie
* **Misbruik van machtspositie:** Verboden gedragingen van een dominante onderneming die de mededinging beperken of vervalsen (art. 102 VWEU).
* **Kartelvorming:** Verboden afspraken tussen ondernemingen die de concurrentie beperken (art. 101 VWEU).
* **Staatssteun:** Voordeel verleend door de overheid aan bepaalde bedrijven, wat de concurrentie kan vervalsen.
### Verbod op staatssteun (art. 107 VWEU)
Staatssteun is verboden indien aan de volgende vijf cumulatieve voorwaarden is voldaan:
1. **Steunmaatregelen in welke vorm dan ook:** Subsidies, leningen, garanties, belastingvoordelen, etc.
2. **Bekostigd met staatsmiddelen:** De steun moet financieel worden gedragen door de overheid. Europese subsidies, verleend via nationale uitvoeringsorganen, kunnen als staatsmiddel worden beschouwd.
3. **Begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties (selectiviteit):** De steun mag niet algemeen van aard zijn, maar moet bepaalde ondernemingen of sectoren bevoordelen, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is.
4. **Ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten:** De steun moet een grensoverschrijdend effect hebben of drempelwerking veroorzaken, en een bepaald minimumbedrag (de-minimisuitzondering: EUR 200.000 over 3 jaar) overschrijden.
5. **Vervalsing van de mededinging:** De steun moet de concurrentiepositie van de begunstigde onderneming versterken of behouden ten opzichte van niet-begunstigde concurrenten.
**Procedure en gevolgen:**
* Voorgenomen steun moet worden gemeld aan de Commissie (notificatieplicht).
* De stand-stillbepaling verbiedt de uitvoering van de steun tot goedkeuring door de Commissie.
* Onterecht ontvangen staatssteun moet, inclusief rente, worden terugbetaald.
### Uitzonderingen op het verbod op staatssteun
* **Verdragsuitzonderingen:** Steun die voldoet aan de vier cumulatieve voorwaarden van art. 101 lid 3 VWEU (verbetering productie/verdeling, voordeel voor gebruikers, noodzakelijke beperkingen, behoud van restconcurrentie).
* **Algemeen economisch beleid:** Maatregelen van algemeen economisch beleid die objectief gerechtvaardigd zijn en geen selectieve voordelen verlenen, zijn toegestaan.
* **Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB):** Steun aan ondernemingen die belast zijn met DAEB's is toegestaan mits aan de vier Altmark-criteria wordt voldaan (daadwerkelijke belasting met openbaredienstverplichting, objectieve en transparante compensatie, proportionaliteit, openbare aanbesteding).
## Hoofdstuk 8: Kartelvorming
Dit hoofdstuk behandelt het verbod op kartels, de verschillende vormen van kartels, de uitzonderingen hierop en de gevolgen van een inbreuk.
### Kartelverbod (art. 101 VWEU)
Het kartelverbod is van toepassing op:
1. **Overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen:** Dit omvat alle vormen van samenwerking tussen ondernemingen, of deze nu schriftelijk zijn vastgelegd of mondeling zijn overeengekomen.
2. **Tussen ondernemingen:** De afspraken moeten tussen economische entiteiten plaatsvinden die een economische activiteit uitoefenen, ongeacht hun locatie.
3. **Ongunstige invloed op handel tussen de lidstaten:** De afspraken moeten direct, indirect of potentieel de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden, tenzij de "geen merkbaar effect op de handel"-regel van toepassing is (marktaandeel < 5% en omzet < EUR 40 miljoen).
4. **Doel of gevolg om mededinging te verhinderen, beperken of vervalsen:** Dit kan betrekking hebben op hardcore kartels (prijsbinding, marktverdeling) of overeenkomsten die dit tot gevolg hebben.
### Uitzonderingen op het kartelverbod (art. 101 lid 3 VWEU)
Afspraken die anders verboden zouden zijn, kunnen gerechtvaardigd worden indien ze voldoen aan vier cumulatieve voorwaarden:
1. Bijdrage aan verbetering van productie/verdeling of technische/economische vooruitgang.
2. Billijk aandeel in de voordelen voor gebruikers.
3. Noodzakelijke beperkingen (proportionaliteit).
4. Behoud van restconcurrentie.
De **de-minimisuitzondering** geldt voor overeenkomsten met een gering gezamenlijk marktaandeel (horizontaal <10%, verticaal <15%), behalve voor hardcore kartels.
### Gevolgen van een inbreuk op het kartelverbod
* **Nietigheid:** De overeenkomst is ongeldig.
* **Boetes:** De Commissie kan hoge boetes opleggen, berekend op basis van marktaandeel, omzet en duur van het kartel (tot 10% van de jaaromzet).
* **Clementiebeleid:** Bedrijven die een kartel als eerste melden en meewerken, kunnen worden vrijgesteld van boetes of een korting krijgen.
## Hoofdstuk 9: Machtspositie en Concentratietoezicht
Dit hoofdstuk behandelt het verbod op misbruik van een machtspositie, het toezicht op fusies en overnames, en diensten van algemeen economisch belang (DAEB).
### Misbruik van machtspositie (art. 102 VWEU)
Het is verboden voor één of meer ondernemingen om hun machtspositie op de interne markt te misbruiken, indien dit de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Dit omvat onder meer:
* **Opleggen van onbillijke prijzen of contractuele voorwaarden:** Roofprijzen, te hoge prijzen, of discriminerende kortingen.
* **Beperken van productie, afzet of technische ontwikkeling:** Productiebeperking, weigering tot levering, of het tegenhouden van innovatie.
* **Toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties:** Prijsdiscriminatie.
* **Overeenkomsten afhankelijk maken van aanvaarding van bijkomende prestaties:** Koppelverkoop.
**Machtspositie:** Een economische positie die een onderneming in staat stelt de mededinging te verhinderen en zich onafhankelijk te gedragen ten opzichte van concurrenten en afnemers. Dit wordt bepaald door marktaandeel (vuistregel >40% is indicatief) en andere factoren zoals de concurrentiedruk, technologische voorsprong en toetredingsdrempels.
### Toezicht op fusies en overnames (Concentratieverordening)
Fusies, overnames en joint-ventures die bepaalde omzetdrempels overschrijden, moeten worden aangemeld bij de Commissie. De Commissie beoordeelt of deze concentraties de mededinging op de interne markt niet significant zullen belemmeren. Indien dit wel het geval is, kan de Commissie de concentratie verbieden of voorwaarden (remedies) opleggen.
### Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB)
Bepaalde diensten die essentieel zijn voor de samenleving, maar die mogelijk niet rendabel zijn onder normale marktomstandigheden (marktfalen), kunnen worden aangemerkt als DAEB. Ondernemingen die belast zijn met de uitvoering van een DAEB kunnen een exclusief recht krijgen, en staatssteun is toegestaan mits deze voldoet aan de Altmark-criteria.
---
## Hoofdstuk 10: De Raad van Europa, het EVRM en het EHRM
Dit hoofdstuk beschrijft de Raad van Europa, het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de Raad van Europa (geen onderdeel van de EU) en de Europese Raad of de Raad van de EU.
### De Raad van Europa
* **Oprichting en doelstelling:** Opgericht in 1949 met als hoofddoel het beschermen van mensenrechten, democratie en rechtsstaat.
* **Lidstaten:** 46 leden, met strikte toelatingseisen (respect voor EVRM, Sociaal Handvest, Folterverdrag, en afschaffing van de doodstraf).
* **Instellingen:** Ministercomité (beslissend orgaan), Parlementaire Vergadering (aanbevelend orgaan), Congres van Lokale en Regionale overheden (overlegorgaan), Secretariaat en het EHRM.
* **Verdragen:** Heeft meer dan 220 verdragen gesloten, waaronder het EVRM.
### Het EVRM
* **Doel:** Een internationaal verdrag dat fundamentele burgerlijke en politieke rechten beschermt.
* **Structuur:** Materieel recht (opsomming van rechten met uitzonderingsgronden) en rechtsbescherming (nationale rechter en EHRM).
* **Rechten:** Niet absoluut, er zijn uitzonderingsgronden (bv. art. 8 EVRM voor bescherming van de nationale veiligheid, openbare orde, gezondheid of rechten van anderen, mits proportioneel en noodzakelijk).
### Het EHRM
* **Rol:** Permanent rechtscollege dat individuele en interstatelijke klachten tegen lidstaten behandelt op basis van het EVRM.
* **Ontvankelijkheid:** Vereist uitputting van nationale rechtsmiddelen, indiening binnen vier maanden na definitieve nationale beslissing, en een duidelijk belang.
* **Procedure:** Laagdrempelig, met mogelijkheden voor aparte meningen van rechters.
* **Jurisdictie:** Uitspraken zijn bindend en kunnen leiden tot billijke vergoedingen of algemene/individuele maatregelen. Het Ministercomité houdt toezicht op de uitvoering.
## Hoofdstuk 4: De Vier Vrijheden (Verdieping)
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de vier vrijheden van het interne markten: goederen, personen, diensten en kapitaal, inclusief specifieke regels, uitzonderingen en de jurisprudentie van het Hof van Justitie.
### Vrij verkeer van goederen
* **Definitie:** Alle tastbare producten die het voorwerp van handelstransacties kunnen zijn, inclusief afval.
* **Belemmeringen:** Directe of indirecte discriminatie, of maatregelen van gelijke werking die de handel beperken.
* **Uitzonderingen (art. 36 VWEU):** Openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, gezondheid, nationaal erfgoed, intellectueel eigendom.
### Vrij verkeer van personen
* **Unieburgers:** Hebben het recht om vrij te reizen en te verblijven binnen de EU, mits zij voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2004/38/EG of art. 20/21 VWEU (afgeleid verblijfsrecht).
* **Derdelanders:** Familieleden van Unieburgers kunnen onder voorwaarden ook rechten ontlenen aan het EU-recht.
* **Werknemers:** Recht om in een andere lidstaat te werken onder dezelfde voorwaarden als nationale werknemers, mits er sprake is van een arbeidsrelatie en reële arbeid.
* **Recht op vestiging:** Recht voor zelfstandigen en ondernemingen om zich duurzaam in een andere lidstaat te vestigen.
* **Richtlijn 2004/38/EG:** Regelt het reis- en verblijfsrecht voor Unieburgers en hun familieleden, inclusief kortdurend, langdurig en duurzaam verblijfsrecht.
* **Art. 20 VWEU (Zambrano-arrest):** Geeft derdelands verzorgende ouders van minderjarige Unieburgers een afgeleid verblijfsrecht, zelfs zonder grensoverschrijdende beweging, mits de rechten van het kind in het geding komen.
* **Art. 21 VWEU (Singh-arrest):** Geeft derdelands familieleden van Unieburgers een afgeleid verblijfsrecht, vooral relevant bij terugkeer naar het land van herkomst van de Unieburger.
### Vrij verkeer van diensten
* **Definitie:** Tijdelijk verrichten van werkzaamheden voor een ander tegen vergoeding, voor zover de andere vrijheden niet van toepassing zijn.
* **Toepassing:** Betreft zowel industriële, commerciële als ambachtelijke en vrije beroepen.
### Vrij verkeer van kapitaal
* **Definitie:** Vrij verkeer van financiële transacties, investeringen en betalingen, ook in relatie tot derde landen.
* **Uitzonderingen:** Maatregelen ter bestrijding van fraude en ter bescherming van financiële instellingen.
## Hoofdstuk 9: Machtspositie
Dit hoofdstuk gaat over het verbod op misbruik van een machtspositie en het toezicht op fusies en overnames.
### Misbruik van machtspositie (art. 102 VWEU)
Het is verboden voor ondernemingen met een machtspositie om deze misbruiken, wat kan leiden tot de verhinderde, beperkte of vervalste mededinging. Dit is een absoluut verbod zonder expliciete verdragsuitzonderingen, maar wel met de mogelijkheid van objectieve rechtvaardiging.
### Concentratietoezicht (Concentratieverordening)
Fusies, overnames en joint-ventures die omzetdrempels overschrijden, moeten worden aangemeld bij de Commissie. Deze beoordeelt of de concentratie de mededinging niet significant belemmert. Bij een negatief oordeel kan de Commissie de concentratie verbieden of voorwaarden opleggen.
### Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB)
Bepaalde diensten, die essentieel zijn voor de samenleving maar mogelijk niet rendabel onder normale marktomstandigheden (marktfalen), kunnen worden aangemerkt als DAEB. Ondernemingen die belast zijn met de uitvoering van een DAEB kunnen een exclusief recht krijgen, en staatssteun is toegestaan mits aan de Altmark-criteria wordt voldaan.
---
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Verwarring van instellingen:** Zorg dat je het onderscheid kent tussen de Europese Raad, de Raad van de EU en de Raad van Europa.
* **Misinterpretatie van richtlijnen:** Richtlijnen vereisen implementatie door de lidstaten en hebben geen directe werking, tenzij de implementatietermijn is verstreken en de richtlijn niet correct is geïmplementeerd.
* **Negeren van het grensoverschrijdende aspect:** De vier vrijheden zijn alleen van toepassing op situaties met een grensoverschrijdend aspect.
* **Onderschatten van het belang van jurisprudentie:** Arresten van het Hof van Justitie zijn cruciaal voor de interpretatie en toepassing van het EU-recht.
* **Verwarring tussen negatieve en positieve integratie:** Begrijp het verschil in aanpak bij het bereiken van EU-doelstellingen.
* **Onderschatting van de complexiteit van marktafbakening:** De bepaling van de relevante product- en geografische markt is cruciaal voor mededingingsrechtelijke analyses.
* **Niet-naleving van de notificatieplicht bij staatssteun:** Het niet melden van voorgenomen steun aan de Commissie kan leiden tot terugvordering met rente.
* **Verwarring van het subsidiariteitsbeginsel met het evenredigheidsbeginsel:** Beide zijn belangrijke beginselen, maar hebben een verschillende reikwijdte en toepassing.
* **Niet correct toepassen van de cumulatieve voorwaarden:** Bij het beoordelen van kartels, staatssteun of uitzonderingen op het vrij verkeer, moeten alle voorwaarden cumulatief aanwezig zijn.
Glossary
# Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Algemene beginselen | Fundamentele rechtsprincipes die de rechtsorde van de EU sturen en die voortkomen uit de verdragen of jurisprudentie van het Hof van Justitie, zoals het gelijkheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. |
| Attributiebeginsel | Het beginsel dat de instellingen van de EU alleen bevoegdheden hebben die expliciet aan hen zijn toegekend in de verdragen van de Unie. |
| Bescherming van de openbare orde | Een uitzonderingsgrond die lidstaten toestaat het vrij verkeer te beperken om de fundamentele belangen van de samenleving te beschermen tegen ernstige bedreigingen door individueel gedrag. |
| Bescherming van de volksgezondheid | Een uitzonderingsgrond die lidstaten toestaat het vrij verkeer te beperken om de gezondheid en het welzijn van hun burgers te beschermen tegen gevaarlijke producten, ziekten of epidemieën. |
| Bescherming van werknemers | Een uitzonderingsgrond die lidstaten toestaat het vrij verkeer te beperken ter bescherming van werknemers, bijvoorbeeld door regels over arbeidsvoorwaarden, veiligheid en gezondheid op het werk. |
| Directe werking | Het rechtsgevolg waarbij burgers zich rechtstreeks kunnen beroepen op bepalingen uit het Europees recht voor de nationale rechter, zonder dat deze bepalingen eerst nationaal geïmplementeerd hoeven te worden. |
| Drempelwerking | Een situatie waarin een nationale maatregel geen direct discriminerend effect heeft, maar wel een belemmering vormt voor toegang tot de markt voor buitenlandse ondernemingen, bijvoorbeeld door de invoer van producten duurder te maken. |
| Economisch actieve Unieburger | Een burger van de EU die arbeid verricht als werknemer of als zelfstandig ondernemer in een andere lidstaat, en daarmee gebruikmaakt van zijn of haar recht op vrij verkeer. |
| Economisch inactieve Unieburger | Een burger van de EU die verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, zonder daar een economische activiteit uit te oefenen, zoals studenten, werklozen of gepensioneerden. |
| Evenredigheidsbeginsel (proportionaliteitsbeginsel) | Het beginsel dat een overheidsmaatregel niet verder mag gaan dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken, en dat rekening moet worden gehouden met het minst ingrijpende middel. |
| Gekwalificeerde meerderheid | Een stemprocedure binnen de Raad van de Europese Unie waarbij een voorstel wordt aangenomen als ten minste 55% van de lidstaten, die samen ten minste 65% van de bevolking van de EU vertegenwoordigen, instemt. |
| Geografische markt | Het geografische gebied waarbinnen een product of dienst wordt aangeboden en waar concurrentie plaatsvindt, afgebakend op basis van factoren zoals transportkosten en consumentenvoorkeuren. |
| Grensoverschrijdend aspect | De vereiste dat een situatie een verband moet hebben met meer dan één lidstaat om onder het Europeesrechtelijk regime van vrij verkeer te vallen, en dus niet een zuiver interne aangelegenheid mag zijn. |
| Hardcore kartel | Een overeenkomst tussen ondernemingen die tot doel heeft de mededinging te beperken, zoals prijsafspraken of marktverdeling, wat een weerlegbaar rechtsvermoeden van strijd met het kartelverbod met zich meebrengt. |
| Harmonisatie | Het proces waarbij nationale wetgevingen van de lidstaten op elkaar worden afgestemd om verschillen te verminderen en een gemeenschappelijke markt te creëren, vaak door middel van richtlijnen of verordeningen. |
| Indirecte discriminatie | Een maatregel of voorschrift dat op zichzelf geen onderscheid maakt naar nationaliteit, maar dat in de praktijk wel leidt tot een benadeling van producten of personen uit andere lidstaten, bijvoorbeeld door productvoorschriften of gedifferentieerde belastingstelsels. |
| Intergouvernementele organisatie | Een internationale organisatie waarbij de lidstaten soevereiniteit behouden en beslissingen gezamenlijk nemen, zoals de Raad van de Europese Unie. |
| Juridisch activisme | De praktijk waarbij het Hof van Justitie van de EU door middel van interpretatie van rechtsregels nieuwe rechtsregels schept, wat bijdraagt aan de ontwikkeling van het Europees recht. |
| Kartelvorming | De verzamelterm voor verboden overeenkomsten tussen ondernemingen die de concurrentie beperken of vervalsen, zoals prijsafspraken of marktverdeling, wat een inbreuk vormt op artikel 101 VWEU. |
| Koppelverkoop | Een vorm van machtsmisbruik waarbij de verkoop van een product met een machtspositie wordt afhankelijk gesteld van de afname van een ander, doorgaans minder gewild, product. |
| Negatieve integratie | Een strategie van de EU die gericht is op het opheffen van belemmeringen en het uitvaardigen van verboden ("je mag niet..."), bijvoorbeeld het verbieden van invoerrechten. |
| Nootificeren | Het proces waarbij voorgenomen steunmaatregelen van een lidstaat moeten worden gemeld aan de Europese Commissie voor onderzoek en goedkeuring, conform artikel 108 VWEU. |
| Onderneming | Elke economische eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm of financieringswijze, en die betrokken is bij het verhandelen van goederen of diensten op de interne markt. |
| Ondernemingsvereniging | Een organisatie waarvan de leden ondernemingen zijn en die regels opstelt die de economische activiteiten van haar leden beïnvloeden, wat kan leiden tot een inbreuk op het kartelverbod indien de concurrentie wordt beperkt. |
| Openbare orde | Een van de uitzonderingsgronden die lidstaten toestaat om het vrij verkeer te beperken, mits de maatregel persoonlijk gedrag betreft dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor fundamentele maatschappelijke belangen. |
| Openbare veiligheid | Een uitzonderingsgrond die lidstaten toestaat het vrij verkeer te beperken ter bescherming van de nationale veiligheid, bijvoorbeeld bij dreigingen van terrorisme of grensoverschrijdende criminaliteit. |
| Openbare zedelijkheid | Een uitzonderingsgrond die lidstaten toestaat het vrij verkeer te beperken om de publieke moraal en normen te beschermen, hoewel deze grond door het Hof van Justitie steeds restrictiever wordt geïnterpreteerd. |
| Positieve integratie | Een strategie van de EU die gericht is op het uniformeren en harmoniseren van nationale wetgevingen, bijvoorbeeld door het stellen van geboden ("je moet...") om gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken. |
| Potentieel ongunstige invloed op de handel tussen de lidstaten | De mogelijkheid dat een maatregel of afspraak de handel tussen lidstaten negatief kan beïnvloeden, zowel direct als indirect, wat een vereiste is voor de toepasselijkheid van mededingingsregels. |
| Prijsbinding | Een vorm van kartelvorming waarbij ondernemingen onderling afspraken maken over de verkoopprijs van hun producten of diensten, wat de concurrentie beperkt en de consument benadeelt. |
| Primair Europees recht | De hoogste rangorde van het Europees recht, bestaande uit de oprichtingsverdragen (VEU en VWEU), het Handvest van de grondrechten en de algemene beginselen, die voorrang hebben boven secundair recht en nationaal recht. |
| Productmarkt | De markt die alle producten en diensten omvat die door de consument als onderling uitwisselbaar worden beschouwd, afgebakend op basis van de SSNIP-test en de bijzondere kenmerken van de producten of diensten. |
| Protectionisme | Een beleid van een lidstaat dat gericht is op het beschermen van de nationale economie door middel van maatregelen die buitenlandse producten of diensten benadelen, wat in strijd is met de beginselen van het vrij verkeer. |
| Publiek belang | Een algemeen maatschappelijk belang dat beschermd dient te worden, zoals de volksgezondheid, de openbare orde of de bescherming van het milieu, en dat als rechtvaardiging kan dienen voor beperkingen op het vrij verkeer. |
| Rechtsbasis | Een bepaling in het primair Europees recht die de bevoegdheid verleent aan de EU-instellingen om secundaire wetgeving op een bepaald beleidsterrein aan te nemen en die de toepasselijke besluitvormingsprocedure specificeert. |
| Rechtszekerheidsbeginsel | Het beginsel dat wetgeving duidelijk en voorspelbaar moet zijn, zodat burgers en ondernemingen weten waar zij aan toe zijn en hun rechten en plichten kunnen uitoefenen. |
| Rechtstreekse werking | Het rechtsgevolg waarbij bepalingen uit het Europees recht rechtstreeks rechten en plichten creëren voor burgers en bedrijven, die zij voor de nationale rechter kunnen inroepen zonder dat er nationale implementatie nodig is. |
| Relevantie | Het beginsel dat inmengingen in de door de verdragen gegarandeerde rechten noodzakelijk moeten zijn in een democratische samenleving, wat betekent dat ze proportioneel moeten zijn aan het nagestreefde doel en niet verder mogen gaan dan strikt noodzakelijk. |
| Rule of reason | Een aanvullende uitzonderingsgrond die door het Hof van Justitie is ontwikkeld, waardoor lidstaten het vrij verkeer mogen beperken ter bescherming van dwingende redenen van algemeen belang die niet expliciet in de verdragen zijn genoemd, mits de maatregel proportioneel is. |
| Secundair Europees recht | Wetgevingshandelingen die door de EU-instellingen worden aangenomen op basis van de bevoegdheden die in de verdragen zijn vastgelegd, zoals verordeningen, richtlijnen en besluiten. |
| Selectiviteitseis | Een vereiste voor staatssteun waarbij de steunmaatregel gericht moet zijn op bepaalde ondernemingen of producties om te kunnen worden aangemerkt als verboden staatssteun, wat betekent dat niet alle ondernemingen op een vergelijkbare manier worden begunstigd. |
| Soevereiniteit | De ultieme beslissingsbevoegdheid van een staat binnen zijn grondgebied, die door lidstaten deels wordt overgedragen aan de EU bij het aangaan van internationale verdragen. |
| Staatssteun | Een economisch voordeel dat door de overheid wordt verleend aan bepaalde ondernemingen of producties, bekostigd uit staatsmiddelen, dat de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en dat het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. |
| Staatssoevereiniteit | Het principe dat elke staat soeverein is en binnen zijn grenzen de ultieme beslissingsbevoegdheid heeft, wat kan worden beperkt door vrijwillige overdracht van soevereiniteit aan internationale organisaties. |
| Stand-stillbepaling | Een bepaling die voorschrijft dat een lidstaat de voorgenomen steunmaatregel niet mag uitvoeren totdat de Europese Commissie een eindbesluit heeft genomen over de verenigbaarheid ervan met het EU-recht. |
| Supranationale organisatie | Een internationale organisatie waarvan de lidstaten een deel van hun soevereiniteit hebben overgedragen, waardoor de organisatie boven de lidstaten staat en bindende beslissingen kan nemen die door de lidstaten moeten worden nageleefd, zoals de Europese Unie. |
| Tertiair Europees recht | Uitvoeringshandelingen die op basis van secundair Europees recht worden aangenomen, zoals uitvoeringsverordeningen, die specifieke maatregelen bevatten om de uitvoering van secundaire wetgeving te waarborgen. |
| Unieburger | Iedere persoon die de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezit, en die daardoor automatisch Unieburger wordt en bepaalde rechten geniet, zoals het recht op vrij verkeer en verblijf. |
| Unieburgerschap | Een status die aan alle burgers van de lidstaten van de Europese Unie wordt toegekend, die hen bepaalde rechten en vrijheden geeft, zoals het recht om vrij te reizen en te verblijven in andere lidstaten. |
| Unierecht | Het geheel van rechtsregels die voortvloeien uit de verdragen, verordeningen, richtlijnen en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat bindend is voor alle lidstaten en hun burgers. |
| Vrij verkeer van goederen | Het beginsel dat belemmeringen voor de handel in producten tussen de lidstaten worden verboden, inclusief invoerrechten, kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking. |
| Vrij verkeer van kapitaal | Het beginsel dat alle beperkingen op het kapitaalverkeer en betalingsverkeer tussen de lidstaten en tussen lidstaten en derde landen verboden zijn, met inbegrip van investeringen, leningen en schenkingen. |
| Vrij verkeer van personen | Het recht voor burgers van de EU om vrij te reizen, te verblijven en te werken in andere lidstaten, wat zowel het vrij verkeer van werknemers als het recht op vestiging omvat. |
| Vrij verkeer van diensten | Het recht voor ondernemingen en zelfstandigen om diensten tijdelijk te verrichten in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd zijn, zonder belemmeringen. |
| Vrij verkeer van werknemers | Het recht voor burgers van de EU om in een andere lidstaat werk te zoeken, arbeid te aanvaarden en te verblijven onder dezelfde voorwaarden als nationale werknemers. |
| Vormen van belemmeringen | Maatregelen die het vrij verkeer kunnen beperken, onderverdeeld in directe discriminatie (maatregelen met onderscheid), indirecte discriminatie (maatregelen zonder onderscheid met een discriminerend effect) en belemmeringen (maatregelen die geen onderscheid maken maar wel de handel beperken). |
| Vormen van Europees recht | De verschillende bronnen van het Europees recht, waaronder primair recht (verdragen, algemene beginselen), secundair recht (verordeningen, richtlijnen, besluiten) en jurisprudentie van het Hof van Justitie. |
| Vrijwillige overdracht van soevereiniteit | Het proces waarbij lidstaten vrijwillig bevoegdheden overdragen aan de Europese Unie, waardoor de EU nieuwe taken en beleidsterreinen krijgt en haar instellingen bevoegdheden krijgen om te handelen. |
| Wederzijdse erkenning | Een beginsel van het Europees recht waarbij lidstaten elkaars nationale wetgeving en administratieve besluiten moeten erkennen en als gelijkwaardig moeten beschouwen, vooral in de context van het vrij verkeer van goederen, diensten en personen. |
| Wetgeving | Het geheel van regels en normen die bindend zijn voor de lidstaten en hun burgers, en die tot stand komen via de EU-instellingen, inclusief primair, secundair en tertiair recht, en jurisprudentie. |
| Werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag | Functies die direct verband houden met de uitoefening van overheidsmacht en die de algemene belangen van de staat dienen, zoals rechterlijke functies of politietaken, en die door lidstaten voorbehouden kunnen worden aan hun eigen onderdanen. |
| Wetgevingsprocedure | Het proces waarbij de EU-instellingen wetgeving tot stand brengen, waarbij de Commissie het initiatiefrecht heeft, en de Raad en het Europees Parlement de wetgeving goedkeuren of wijzigen, meestal via de gewone wetgevingsprocedure. |
Cover
Lecture3-Human Rights Reports Dec2025.pptx
Summary
# Selectie van internationale mensenrechtenorganisaties
Dit onderwerp biedt een overzicht van belangrijke internationale organisaties die zich inzetten voor mensenrechten, met speciale aandacht voor hun archieven en digitale aanwezigheid.
## 1. Internationale mensenrechtenorganisaties en hun archieven
Er is een breed scala aan internationale organisaties die zich bezighouden met de bevordering en bescherming van mensenrechten. Voor onderzoekers en geïnteresseerden zijn de archieven en de online informatie van deze organisaties van onschatbare waarde.
### 1.1 Amnesty International
Amnesty International is een prominente organisatie die zich wereldwijd inzet voor mensenrechten. Ze publiceren gedetailleerde landprofielen, die toegankelijk zijn via hun website.
* **Website:** [https://www.amnesty.org/en/countries/](https://www.amnesty.org/en/countries/)
#### 1.1.1 AI USA ARCHIVE
Het Amnesty International USA (AIUSA) Archive is een omvangrijke collectie van meer dan 3.000 lineaire voet aan materiaal. Deze collectie documenteert de oprichting, groei en activiteiten van AIUSA vanaf de vroege jaren '60 tot heden. Het archief wordt beheerd door vrijwillige leiders en maakt deel uit van Columbia University’s Center for Human Rights Documentation and Research (CHRDR). Het CHRDR fungeert als de officiële bewaarplaats voor de archieven van vooraanstaande mensenrechtenorganisaties, waaronder Human Rights Watch en Human Rights First. Het centrum bevordert de zichtbaarheid en toegankelijkheid van deze collecties door middel van programma's, samenwerkingsprojecten en bibliotheekdiensten.
* **Meer informatie en contactgegevens:** [https://www.amnestyusa.org/learn/archives-project/](https://www.amnestyusa.org/learn/archives-project/)
#### 1.1.2 Amnesty International Archives (Internationaal Secretariaat)
De Amnesty International Archives bevatten gedigitaliseerde archiefstukken van het Internationale Secretariaat van Amnesty International uit de periode 1961-1991. Deze documenten geven inzicht in de ontwikkeling van Amnesty International en de mondiale mensenrechtenbeweging gedurende de tweede helft van de 20e eeuw. De collectie omvat onder andere notulen, rapporten, correspondentie, getuigenissen, publiciteitsmateriaal en circulaires met betrekking tot allerlei mensenrechtenschendingen wereldwijd. Elk document is voorzien van geografische tags om het browsen te vergemakkelijken.
* **Online toegang:** [https://www.libraries.rutgers.edu/databases/amnesty-international-archives-global-movement-human-rights](https://www.libraries.rutgers.edu/databases/amnesty-international-archives-global-movement-human-rights)
### 1.2 Human Rights Watch
Human Rights Watch (HRW) is een andere invloedrijke organisatie die zich richt op het onderzoeken en rapporteren van mensenrechtenschendingen. Hun website biedt informatie per land.
* **Website:** [https://www.hrw.org/](https://www.hrw.org/)
### 1.3 United Nations Human Rights (Office of the High Commissioner)
Het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensrechten van de Verenigde Naties (OHCHR) biedt een zoekfunctie per land om relevante informatie te vinden.
* **Zoeken per land:** [https://www.ohchr.org/en/search?query=iran](https://www.ohchr.org/en/search?query=iran)
### 1.4 International Committee of the Red Cross (ICRC)
Het Internationale Comité van het Rode Kruis is een organisatie die zich voornamelijk bezighoudt met humanitaire hulp en de bescherming van slachtoffers van conflicten, waarbij mensenrechten een integraal onderdeel vormen van hun werk.
* **Website:** [https://www.icrc.org/en](https://www.icrc.org/en)
## 2. Microgeschiedenis en mensenrechtenrapporten
Microgeschiedenis, het bestuderen van een enkele persoon of gebeurtenis om een breder sociaal, politiek of cultureel narratief te belichten, kan baat hebben bij analyse van mensenrechten documenten.
### 2.1 Ann Fujii's "Shades of Truth and Lies"
De publicatie van Ann Fujii onderzoekt hoe onderzoekers om moeten gaan met de waarachtigheid van getuigenissen in contexten van grootschalig geweld, zoals oorlog en genocide. Het argument is dat de waarde van narratieve data niet alleen ligt in hun waarheidsgetrouwheid, maar ook in de "meta-data" die de getuigenissen vergezellen. Meta-data omvatten de expliciete en impliciete gedachten en gevoelens van de informant die niet altijd direct worden gearticuleerd, maar wel degelijk naar voren komen. Fujii identificeert vijf typen meta-data: geruchten, verzinsels, ontkenningen, ontwijkingen en zwijgen. Deze meta-data worden beschouwd als integraal onderdeel van de dataset en zijn cruciaal voor het begrijpen van de invloed van de huidige omstandigheden op de manier waarop mensen over het verleden praten, wat ze minimaliseren of accentueren, en wat ze liever voor zichzelf houden. Aandacht voor meta-data is essentieel voor de veiligheid van de informant en de robuustheid van onderzoekstheorieën over politiek geweld.
#### 2.1.1 Shortcomings of HR reports: Meta Data
* Geruchten
* Verzinsels
* Ontkenningen
* Ontwijkingen
* Zwijgen
> **Tip:** Begrijpen dat mensenrechtendocumenten niet alleen feitelijke informatie bevatten, maar ook inzichten bieden in de context, de emoties en de strategieën van de betrokkenen, is essentieel voor diepgaande analyse.
## 3. Selectie van Syrische mensenrechtenorganisaties
### 3.1 The Day After
Deze organisatie publiceert rapporten die waardevolle informatie kunnen bevatten.
* **Website:** tda-sy.org (specifieke sectie 'reports')
### 3.2 Massarat
Massarat richt zich op verhalen, wat kan bijdragen aan een microhistorische benadering.
* **Website:** [https://masrrat.org/stories/](https://masrrat.org/stories/)
### 3.3 Syrian Network for Human Rights
Een belangrijke bron voor rapporten over de mensenrechtensituatie in Syrië.
* **Website:** [https://snhr.org/](https://snhr.org/) (specifieke sectie 'reports')
### 3.4 Commission for International Justice and Accountability (CIJA)
CIJA is een organisatie die zich richt op het verzamelen van bewijs van misdaden begaan door het Syrische regime en Da'esh.
* **Werkwijze Syrisch regime:** CIJA-onderzoekers hebben meer dan 900.000 interne documenten verzameld, waaronder beveiligings-, inlichtingen- en militaire documenten, die de georganiseerde aard van de misdaden en de identiteit van sleutelperpetrators duidelijk aantonen. Er zijn meer dan 2.000 getuigen geïnterviewd, voornamelijk regime-defectors en slachtoffers in Syrië en buurlanden.
* **Werkwijze Da'esh:** CIJA heeft een breed scala aan Da'esh-gerelateerd materiaal veiliggesteld, zoals buitenlandse paspoorten, computerhardware, rekruteringsformulieren en andere organisatorische documenten. Naast originele en digitale documenten zijn er meer dan 1.000 getuigen geïnterviewd in Syrië, Irak en buurlanden, waaronder slachtoffers, gedetineerde vermoedelijke Da'esh-leden, hun familieleden en anderen met directe kennis van de terroristische organisatie en haar misdaden. Op basis van dit bewijs heeft CIJA 10 zaakdossiers voltooid die hoge Da'esh-leden identificeren die verantwoordelijk zijn voor gruweldaden in Irak en Syrië, waaronder misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en genocide.
* **Website:** [https://www.cijaonline.org/syrian-regime](https://www.cijaonline.org/syrian-regime)
## 4. Israëlische autoriteiten en misdaden in Palestina
### 4.1 Bepalen van het misdrijf apartheid
Een rapport van Human Rights Watch, gebaseerd op jarenlang onderzoek en documentatie, inclusief veldwerk, onderzoekt de misdaden van apartheid en vervolging door Israëlische autoriteiten. Hierbij zijn Israëlische wetten, overheidsdocumenten, verklaringen van functionarissen en landregisters geraadpleegd.
* **Soorten informatie die in dergelijke rapporten worden aangetroffen:**
* Informatie over het aantal huizen/bevolkingsdichtheid in gebieden en sektarische verdelingen.
* Specifieke wetten.
* Getuigenissen van activisten, slachtoffers en daders.
* Kaarten.
* Bevindingen van rechtbanken.
* **Voorbeeld van een relevant rapport:** [https://www.hrw.org/report/2021/04/27/threshold-crossed/israeli-authorities-and-crimes-apartheid-and-persecution](https://www.hrw.org/report/2021/04/27/threshold-crossed/israeli-authorities-and-crimes-apartheid-and-persecution)
---
# Microgeschiedenis en het gebruik van mensenrechten documenten
Dit gedeelte onderzoekt hoe microgeschiedenis gebruikt kan worden om de geschiedenis van een land te reconstrueren met behulp van mensenrechten documenten, waarbij de beperkingen van deze rapporten en de rol van metadata worden benadrukt.
### 2.1 Microgeschiedenis: een benadering voor het reconstrueren van geschiedenis
Microgeschiedenis richt zich op het verhaal van één persoon of één gebeurtenis om een groter narratief te vertellen over sociale, politieke en culturele ontwikkelingen. Het is een recent veld in het Midden-Oostenstudies, dat oorspronkelijk gericht was op de elite (intellectuelen, religieuze geleerden, Ottomaanse ambtenaren). Tegenwoordig wordt het steeds vaker ingezet als een hulpmiddel om het alledaagse leven van gewone burgers te reconstrueren.
> **Tip:** Microgeschiedenis biedt een gedetailleerde lens om bredere historische patronen te begrijpen door in te zoomen op specifieke individuen of gebeurtenissen.
### 2.2 Het gebruik van mensenrechten documenten in microgeschiedenis
Mensenrechten documenten kunnen een waardevolle bron zijn voor het schrijven van microgeschiedenissen, aangezien ze vaak details bevatten over individuele ervaringen en gebeurtenissen. Echter, het gebruik ervan vereist een kritische benadering vanwege inherente beperkingen.
#### 2.2.1 De rol van metadata in mensenrechten rapporten
Ann Fujii's werk, "Shades of Truth and Lies", belicht de cruciale rol van metadata bij het interpreteren van getuigenissen in contexten van grootschalig geweld, zoals oorlog en genocide. Fujii stelt dat de waarde van narratieve data niet uitsluitend ligt in hun waarheidsgetrouwheid of accuraatheid, maar ook in de bijbehorende metadata.
* **Metadata** zijn de gesproken en ongesproken gedachten en gevoelens van informanten, die niet altijd expliciet worden gearticuleerd maar wel op andere manieren naar voren komen.
* Fujii identificeert vijf typen metadata:
* **Rumors** (geruchten)
* **Inventions** (uitvindingen/ficties)
* **Denials** (ontkenningen)
* **Evasions** (ontwijkgedrag)
* **Silences** (zwijgen)
Volgens Fujii zijn deze metadata geen externe elementen, maar data op zich, en moeten ze integraal worden beschouwd in het proces van dataverzameling en analyse. Ze geven aan hoe de omstandigheden van het heden bepalen wat mensen bereid zijn te zeggen over het geweld in het verleden, wat ze reden hebben om te overdrijven of te minimaliseren, en wat ze liever voor zichzelf houden. Aandacht besteden aan metadata is essentieel voor het waarborgen van de veiligheid van informanten en voor de robuustheid van theorieën en kennis over politiek geweld en andere politieke fenomenen.
> **Tip:** Beschouw metadata als een integraal onderdeel van de data, niet als ruis. Ze bieden cruciale context over de omstandigheden van de informant en de productie van het verhaal.
#### 2.2.2 Beperkingen van mensenrechten rapporten
Mensenrechten rapporten kunnen last hebben van verschillende beperkingen die de historische reconstructie kunnen beïnvloeden:
* **Vertekening door context:** Rapportages worden gegenereerd in politiek gevoelige contexten, wat de objectiviteit kan beïnvloeden.
* **Focus op specifieke gebeurtenissen:** Rapportages richten zich vaak op schendingen en kunnen daardoor een eenzijdig beeld geven.
* **Mogelijke onjuistheden:** Hoewel de intentie is om de waarheid vast te leggen, kunnen getuigenissen beïnvloed zijn door angst, trauma of andere factoren.
#### 2.2.3 Voorbeelden van relevante organisaties en documenten
Verschillende organisaties verzamelen en publiceren documenten die relevant kunnen zijn voor microhistorisch onderzoek.
* **Amnesty International Archives:** Bevat gedigitaliseerde archieven van het International Secretariat van Amnesty International voor de periode 1961-1991. Deze documenten omvatten notulen, rapporten, correspondentie, eerstehandse verslagen en publicatiemateriaal met betrekking tot mensenrechtenschendingen wereldwijd. Elk document is getagd met een geografische regio.
* **Amnesty International USA (AIUSA) Archive:** Een uitgebreide collectie van meer dan 3.000 lineaire voeten aan materiaal die de oprichting, groei en activiteiten van AIUSA vanaf de vroege jaren 1960 tot heden documenteert. Deze collectie wordt beheerd door Columbia University’s Center for Human Rights Documentation and Research (CHRDR).
* **Syrische mensenrechtenorganisaties:**
* **The Day After:** Biedt rapporten en analyse.
* **Massarat:** Publiceert verhalen die relevant kunnen zijn voor microhistorische benaderingen.
* **Syrian Network for Human Rights (SNHR):** Publiceert rapporten over mensenrechtenschendingen.
* **Commission for International Justice and Accountability (CIJA):** Heeft een grote hoeveelheid interne documenten van het Syrische regime verzameld, inclusief beveiligings-, inlichtingen- en militaire documenten. Daarnaast heeft CIJA duizenden getuigen geïnterviewd, waaronder regime-defectors en slachtoffers. CIJA heeft ook materiaal van Da'esh geborgen, zoals buitenlandse passagierspapieren en wervingsformulieren.
* **Human Rights Watch (HRW) rapporten over Palestina:** Rapporten van HRW, zoals het rapport "Threshold Crossed", putten uit jarenlang onderzoek en documentatie, inclusief veldwerk, Israëlische wetten, overheidsplanningsdocumenten, verklaringen van ambtenaren en landregisters. Deze rapporten kunnen informatie bevatten over:
* Aantallen huizen en bevolkingsdichtheid in gebieden.
* Sectaire verdelingen.
* Specifieke wetten.
* Verklaringen van activisten, slachtoffers en daders.
* Kaarten.
* Bevindingen van rechtbanken.
> **Example:** Een onderzoeker die de impact van een specifiek overheidsbeleid op een dorp in Syrië bestudeert, kan naast officiële overheidsdocumenten (indien beschikbaar) ook rapporten van lokale mensenrechtenorganisaties raadplegen die de ervaringen van de dorpsbewoners beschrijven, evenals getuigenissen van overlevenden die door organisaties als CIJA zijn verzameld. De metadata in deze getuigenissen, zoals de angst die de spreker uit, kunnen helpen te verklaren waarom bepaalde aspecten van hun ervaringen wel of niet worden benadrukt.
---
# Syrische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties en hun werk
Dit onderwerp richt zich op Syrische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties, hun archieven, verzamelde documentatie, en hun methoden voor het onderzoeken en documenteren van misdaden zoals apartheid.
## 3. Syrische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties en hun werk
Dit deelonderwerp exploreert de rol van specifieke Syrische en Palestijnse organisaties in het documenteren van mensenrechtenschendingen, de aard van hun archieven, en de methodologieën die zij toepassen, met een focus op het onderzoeken van misdaden zoals apartheid.
### 3.1 Archivering en documentatie
Een cruciaal aspect van het werk van mensenrechtenorganisaties is de verzameling, preservatie en toegankelijkheid van documentatie. Dit omvat zowel de archieven van de organisaties zelf als de bredere context van documentatie die relevant is voor het onderzoek naar mensenrechtenschendingen.
#### 3.1.1 Amnesty International USA Archive
* Het Amnesty International USA Archive (AIUSA Archive) is een uitgebreide verzameling van meer dan 3.000 lineaire voeten aan materiaal.
* Dit archief documenteert de oprichting, groei en activiteiten van AIUSA vanaf de vroege jaren 1960 tot heden.
* Het archief wordt beheerd door vrijwillige leiders en is onderdeel van Columbia University’s Center for Human Rights Documentation and Research (CHRDR).
* CHRDR is de officiële aangewezen bewaarplaats voor de archieven van grote mensenrechtenorganisaties, waaronder Human Rights Watch, Human Rights First en de Committee of Concerned Scientists, evenals archieven van individuele mensenrechtenactivisten.
* CHRDR bevordert de zichtbaarheid en toegankelijkheid van deze collecties door middel van programmering, samenwerkingsprojecten en bibliotheekdiensten.
#### 3.1.2 Amnesty International Archives (Global)
* De Amnesty International Archives bevatten de gedigitaliseerde archieven van het Internationaal Secretariaat van Amnesty International voor de periode 1961-1991.
* Deze archieven bieden inzicht in de groei van Amnesty International en de wereldwijde mensenrechtenbeweging in de tweede helft van de 20e eeuw.
* Het materiaal omvat notulen, rapporten, correspondentie, getuigenissen uit de eerste hand, publiciteitsmateriaal en circulaire brieven met betrekking tot mensenrechtenschendingen van allerlei aard over de hele wereld.
* Elk document is gelabeld met een geografische regio of regio's om het bladeren te vergemakkelijken.
#### 3.1.3 De rol van menselijke getuigenissen en microgeschiedenis
* De studie van menselijke getuigenissen en de constructie van microgeschiedenissen, vaak gebaseerd op individuele verhalen of gebeurtenissen, kan bijdragen aan een dieper begrip van grotere sociale, politieke en culturele fenomenen.
* Een recent opkomend veld in het Midden-Oostenonderzoek richt zich op het reconstrueren van het dagelijks leven van gewone burgers via dergelijke methoden.
* Mensenrechtenrapporten kunnen waardevol zijn voor het schrijven van microgeschiedenissen, omdat ze gedetailleerde informatie bevatten over individuele ervaringen en de bredere context van mensenrechtenschendingen.
> **Tip:** Het is belangrijk om kritisch te kijken naar de aard van de data die uit menselijke getuigenissen voortkomt, zeker in contexten van grootschalig geweld.
#### 3.1.4 Meta-data in menselijke getuigenissen
* Ann Fujii's werk, "Shades of Truth and Lies", onderzoekt de uitdagingen van het omgaan met de waarachtigheid van getuigenissen in politiek gevoelige contexten, zoals oorlogs- en genocidale situaties.
* De waarde van narratieve data ligt niet uitsluitend in hun waarheidsgetrouwheid, maar ook in de meta-data die de getuigenissen vergezellen.
* Meta-data omvatten uitgesproken en onuitgesproken gedachten en gevoelens van informanten, die naar voren kunnen komen in verschillende vormen, zoals:
* Rumors (geruchten)
* Inventions (verzinsels)
* Denials (ontkenningen)
* Evasions (ontwijkingen)
* Silences (zwijgen)
* Deze meta-data zijn niet secundair, maar integraal onderdeel van de dataverzameling en -analyse.
* Meta-data onthullen hoe huidige omstandigheden de bereidheid van mensen om over geweld uit het verleden te praten, beïnvloeden, wat ze verzwijgen of juist overdrijven.
* Het aandacht besteden aan meta-data is cruciaal voor het waarborgen van de veiligheid van informanten en voor de robuustheid van onderzoeksconclusies over politiek geweld.
### 3.2 Selectie van Syrische mensenrechtenorganisaties
Verschillende Syrische organisaties dragen significant bij aan het documenteren van mensenrechtenschendingen en het nastreven van gerechtigheid.
#### 3.2.1 The Day After (TDA)
* Deze organisatie draagt bij aan het onderzoeksveld met rapporten en informatie beschikbaar via hun website (tda-sy.org).
#### 3.2.2 Massarat
* Massarat verzamelt en deelt verhalen die een beeld geven van de bredere context van menselijke ervaringen en mogelijke schendingen (massarat.org/stories/).
#### 3.2.3 Syrian Network for Human Rights (SNHR)
* SNHR publiceert uitgebreide rapporten over de mensenrechtensituatie in Syrië (snhr.org).
#### 3.2.4 Commission for International Justice and Accountability (CIJA)
* CIJA is gespecialiseerd in het verzamelen van interne documenten van het Syrische regime en materiaal gerelateerd aan Da'esh (ISIS).
* **Syrische Regime Documentatie:**
* CIJA-onderzoekers hebben meer dan 900.000 interne documenten van het Syrische regime verzameld, waaronder veiligheids-, inlichtingen- en militaire documenten.
* Deze documenten leggen de georganiseerde aard van misdaden bloot en identificeren sleutelperpetrators.
* CIJA heeft meer dan 2.000 getuigen geïnterviewd, voornamelijk regime-defectors en slachtoffers in Syrië en buurlanden.
* **Da'esh Gerelateerd Materiaal:**
* CIJA heeft een breed scala aan materiaal van Da'esh veiliggesteld, waaronder buitenlandse passagierspaspoorten, computerhardware, wervingsformulieren en andere organisatorische documenten.
* Naast originele documentatie en digitaal materiaal, heeft CIJA meer dan 1.000 getuigen geïnterviewd in Syrië, Irak en buurlanden. Dit omvat slachtoffers, vermeende Da'esh-leden in detentie, hun familieleden en andere getuigen met directe kennis van de terroristische organisatie en haar misdaden.
* Op basis van dit bewijs heeft CIJA 10 zaakdossiers voltooid die leidinggevende Daesh-leden identificeren die verantwoordelijk zijn voor gruweldaden in Irak en Syrië, waaronder misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en genocide.
### 3.3 Palestijnse context en het misdrijf van apartheid
De documentatie van mensenrechtenschendingen in de Palestijnse context omvat specifieke onderzoeken naar het misdrijf van apartheid.
#### 3.3.1 Het bepalen van het misdrijf van apartheid
* Onderzoeken naar apartheid, zoals die van Human Rights Watch, zijn gebaseerd op jarenlang onderzoek en documentatie door verschillende mensenrechtenorganisaties, inclusief veldwerk.
* De analyses omvatten:
* Israëlische wetgeving.
* Overheidsdocumenten en planningsdocumenten.
* Verklaringen van functionarissen.
* Landregistraties.
* Specifieke aspecten die worden onderzocht zijn:
* Aantallen huizen en bevolkingsdichtheid in verschillende gebieden.
* Sectarische verdelingen.
* Specifieke wetten die van toepassing zijn.
* Getuigenissen van activisten, slachtoffers en daders.
* Kaarten die ruimtelijke en demografische informatie weergeven.
* Bevindingen van rechtbanken.
> **Voorbeeld:** Een rapport dat het misdrijf van apartheid documenteert, zou data kunnen presenteren over de verschillende woongebieden en de daaraan verbonden rechten en beperkingen, de juridische status van verschillende groepen, en de getuigenissen van personen die direct door het systeem van apartheid zijn getroffen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mensenrechten | Fundamentele rechten die inherent zijn aan alle menselijke wezens, ongeacht hun nationaliteit, verblijfplaats, geslacht, nationale of etnische afkomst, huidskleur, religie, taal of enige andere status. |
| Archief | Een verzameling van documenten, opnames of andere materialen die de geschiedenis, activiteiten en groei van een organisatie of individu documenteren, vaak beheerd door een gespecialiseerde instelling. |
| Microgeschiedenis | Een onderzoeksmethode die zich richt op een specifiek persoon of evenement om een grotere, bredere narratief over sociale, politieke of culturele gebeurtenissen te vertellen, vaak met als doel het dagelijks leven van gewone burgers te reconstrueren. |
| Meta-data | Informatie die de context en de omstandigheden rondom een verhaal of getuigenis beschrijft, zoals de onuitgesproken gedachten, gevoelens, geruchten, ontkenningen, ontwijkingen en stiltes van de informant, die cruciaal zijn voor een dieper begrip van de gegevens. |
| Verificatie | Het proces van het vaststellen van de waarheid of nauwkeurigheid van informatie of getuigenissen, vooral in politiek gevoelige contexten of gebieden die getekend zijn door grootschalig geweld, waarbij de context de betrouwbaarheid kan beïnvloeden. |
| Apartheid | Een systeem van institutioneel gesegregeerde raciale groepen, met name het beleid dat in Zuid-Afrika werd toegepast, gekenmerkt door rassendiscriminatie en onderdrukking, en dat ook wordt toegepast op de behandeling van bevolkingsgroepen in andere contexten. |
| Mensenrechtenschending | Elke daad of nalatigheid die leidt tot de inbreuk op de rechten en vrijheden zoals vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en -wetgeving. |
| Defectie | Het verlaten van een organisatie, land of groep, met name door leden van militaire of inlichtingendiensten, om over te lopen naar een vijandige of concurrerende partij, vaak met waardevolle informatie. |
Cover
Lesson 11 Global climate governance.pptx
Summary
# Defining global climate governance and its historical development
Global climate governance refers to the multifaceted mechanisms and initiatives designed to steer societal systems towards preventing, mitigating, and adapting to the risks associated with climate change. This study guide section outlines its definition, historical evolution, and the foundational elements of the UN climate change regime, including key agreements and protocols.
## 1. Defining global climate governance
### 1.1 The concept of global climate governance
Global climate governance encompasses all purposeful mechanisms and measures aimed at guiding social systems to address the risks posed by climate change. This includes efforts to prevent its occurrence, reduce its severity, and adapt to its inevitable impacts.
### 1.2 The climate change regime complex
The climate change regime can be understood as a complex system of rules, norms, and institutions that govern state and non-state actor behavior concerning climate change. This concept acknowledges that climate governance is not monolithic but rather a web of interconnected and sometimes overlapping international arrangements.
### 1.3 Three dimensions of climate governance
Climate governance can be broadly categorized into three interconnected dimensions:
#### 1.3.1 Mitigation
* **Objective:** To limit climate change by stabilizing greenhouse gas (GHG) concentrations in the atmosphere. This has been a primary focus of the climate change regime since its inception.
* **Focus:** Reducing emissions from human activities.
#### 1.3.2 Adaptation
* **Objective:** To reduce the risks and impacts of climate change by enhancing adaptive capacity, strengthening resilience, and reducing vulnerability.
* **Focus:** Adjusting to current or expected future climate impacts. While recognized early on, adaptation received less attention and funding in the initial years of the regime, often being viewed as a local or national issue.
#### 1.3.3 Loss and Damage
* **Objective:** To compensate for climate change impacts that cannot be averted through mitigation or adaptation, involving principles of distributive or corrective justice.
* **Focus:** Addressing climate-related harm through liability and compensation. This dimension has been a point of contention, with developing countries advocating for it as a distinct pillar and developed countries often viewing it as part of adaptation. Paris has elevated its significance, but it remains less prioritized in terms of funding.
### 1.4 The issue of fairness in climate governance
A core challenge in climate governance is the unequal distribution of responsibility and impact:
* **Mitigation:** Industrialized countries bear a larger historical responsibility for cumulative emissions driving the need for mitigation.
* **Adaptation:** Developing countries, often more vulnerable to climate change impacts, have fewer resources to fund adaptation efforts.
* **Loss and Damage:** Developing countries disproportionately experience the adverse effects of climate change, despite contributing less to its causes.
## 2. Historical development of global climate governance
The evolution of global climate governance can be traced through key scientific discoveries, international conferences, and landmark agreements.
### 2.1 Early scientific understanding and conception
* **Ancient Observations:** As early as 300 BC, Theophrastus noted that human activities like draining marshes could cool an area and clearing forests could warm it.
* **17th Century:** Jan Baptista van Helmont discovered in the 1600s that burning charcoal releases carbon dioxide.
* **19th Century:**
* **1850s:** Eunice Foote and John Tyndall established the link between carbon dioxide and the greenhouse warming effect.
* **1896:** Svante Arrhenius developed the greenhouse warming theory, proposing that increased atmospheric carbon dioxide could lead to higher global temperatures.
### 2.2 Growing scientific activity and international awareness (1960s-1970s)
* **1962:** Publication of Rachel Carson's "Silent Spring," raising widespread awareness about environmental degradation.
* **1972:** The Stockholm Declaration and the establishment of the United Nations Environment Programme (UNEP) marked a significant step in international environmental law.
* **1972:** The Club of Rome published "The Limits to Growth," highlighting the potential consequences of unchecked resource consumption.
### 2.3 Climate change gains prominence (1980s)
* **1987:** The Brundtland Report, "Our Common Future," introduced the widely accepted definition of sustainable development: "development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs."
* **1987:** The Montreal Protocol was established to protect the ozone layer, serving as a precursor for later international environmental agreements.
* **1988:** The UN General Assembly formally recognized climate change.
* **1988:** The Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) was created by UNEP and the World Meteorological Organization (WMO) to provide regular assessments of climate change science.
### 2.4 The United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC)
#### 2.4.1 Adoption and Objective (1992)
* **Adoption:** The UNFCCC was adopted at the United Nations Conference on Environment and Development (UNCED), also known as the Earth Summit, in Rio de Janeiro in 1992.
* **Objective:** To stabilize greenhouse gas concentrations in the atmosphere at a level that would prevent dangerous human-induced climate change.
* **Framework:** It established a legally binding framework for international climate policy cooperation.
* **Entry into Force:** The convention entered into force on March 21, 1994.
* **Associated Outcomes:** The Rio Summit also produced the Rio Declaration on Environment and Development, the Convention on Biological Diversity, and the Convention to Combat Desertification.
#### 2.4.2 Key Principles
* **Common but Differentiated Responsibilities and Respective Capabilities (CBDR&RC):** Article 3.1 of the UNFCCC recognizes that all countries share a common responsibility for addressing climate change but have different capabilities and historical contributions.
* **Support for Developing Nations:** The convention mandates scientific, technological, and financial support from developed to developing nations.
#### 2.4.3 Institutional Structure
* **Conference of the Parties (COP):** The supreme body of the UNFCCC, which meets annually to review the implementation of the convention and make decisions to promote its effective implementation.
* **UNFCCC Secretariat:** Facilitates the COP and its subsidiary bodies, compiles reports, and provides technical expertise. Initially located in Geneva, it has been based in Bonn since 1995.
* **Subsidiary Bodies:**
* **SBSTA (Scientific and Technological Advice):** Provides advice on scientific and technological matters.
* **SBI (Implementation):** Assists in the implementation of the Convention.
### 2.5 The Kyoto Protocol (1997)
#### 2.5.1 Conception and Logic
* **Conception:** Conceived at COP3 in Kyoto in 1997, it was the first major addition to the UNFCCC framework.
* **Logic:** It followed a regulatory logic similar to the Montreal Protocol, featuring legally binding reduction targets, strict monitoring, and enforcement mechanisms.
#### 2.5.2 Targets and Differentiation
* **Annex I Countries:** Industrialized nations and economies in transition were assigned binding emission reduction targets.
* **Non-Annex I Countries:** Developing nations had no emission reduction targets.
* **Average Reduction:** Annex I countries were collectively tasked with an average of a five percent GHG emissions reduction compared to 1990 levels.
* **Criticism:** The protocol faced significant criticism for excluding major developing emitters like China, India, and Brazil.
#### 2.5.3 Flexibility and Market-Based Mechanisms
* **Differentiated Targets:** Targets varied significantly among Annex I countries (e.g., Germany's 8% reduction vs. Iceland's 10% increase).
* **Market-Based Mechanisms:**
* **Emissions Trading:** Allowed countries to trade emission allowances.
* **Joint Implementation (JI):** Enabled Annex I countries to invest in emission reduction projects in other Annex I countries.
* **Clean Development Mechanism (CDM):** Allowed developed countries to earn emission reduction credits by investing in emission-reduction projects in developing countries. This mechanism is a precursor to Article 6 of the Paris Agreement.
#### 2.5.4 Participation and Entry into Force
* **Signing and Ratification:** Signed by 175 countries in 1997, but crucially, it was never ratified by the United States.
* **US Withdrawal:** George W. Bush announced the US withdrawal in 2001.
* **Entry into Force:** The protocol entered into force in 2005 after being ratified by a sufficient number of states.
* **First Commitment Period:** 2005-2012.
* **Second Commitment Period (Doha Amendment):** Introduced at COP18 in Doha (2012), covering 2013-2020, but had significantly reduced participation, covering only about 14% of global GHG emissions. Many major emitters withdrew or did not participate.
### 2.6 Towards a successor to Kyoto: Progress and challenges
The limitations of the Kyoto Protocol spurred efforts to find a more inclusive and effective successor.
* **2007 (COP13 Bali):** The Bali Action Plan launched a second negotiation track to include non-Annex I countries.
* **2009 (COP15 Copenhagen):** No binding treaty was reached due to rising tensions between developed and developing nations and criticisms of negotiation management. The Copenhagen Accord, a non-binding outcome, established a long-term goal of limiting global warming to 2°C and introduced climate finance pledges.
* **2010 (COP16 Cancun):** The Cancun Agreement largely incorporated and elaborated on the Copenhagen Accord.
* **2012 (COP18 Doha):** Established the second commitment period for the Kyoto Protocol.
* **2014:** A significant bilateral climate deal between the US and China outlined their joint ambitions for a future agreement.
* **2015 (COP21 Paris):** The landmark Paris Agreement was adopted.
## 3. The Paris Agreement (2015)
#### 3.1 Overview and Approach
* **Adoption and Entry into Force:** Signed in December 2015 by 195 countries at COP21 and entered into force on November 4, 2016.
* **Hybrid Approach:** It adopted a "hybrid" approach, balancing global goals with country-specific commitments, acknowledging domestic realities and capabilities.
* **Universal Participation:** It broke down the Annex I/non-Annex I divide, bringing all countries into the framework, including developing and vulnerable nations.
* **Non-State Actors:** It also engaged non-state actors, such as cities, regions, and businesses, through mechanisms like the Non-state Actor Zone for Climate Action (NAZCA) portal.
#### 3.2 Targets
* **Temperature Goal:** Article 2.1(a) aims to hold the increase in global average temperature to well below 2°C above pre-industrial levels and to pursue efforts to limit the temperature increase to 1.5°C.
* **Net-Zero Emissions:** Article 4.1 aims to achieve a balance between anthropogenic emissions by sources and removals by sinks of greenhouse gases in the second half of this century, effectively targeting net-zero emissions.
#### 3.3 Accountability Mechanisms
The Paris Agreement incorporates several accountability elements:
* **Nationally Determined Contributions (NDCs):** Countries set their own emission reduction goals and plans for achieving them.
* **Enhanced Transparency Framework (ETF):** A system for countries to report on their emissions and progress towards their NDCs, promoting information sharing and monitoring.
* **Global Stocktake:** A periodic review (every five years) of the collective progress towards the Agreement's long-term goals. The first stocktake was finalized in 2023.
* **Implementation and Compliance Committee:** A non-punitive body of experts to evaluate and support parties in implementing the agreement.
#### 3.4 Feedback Mechanisms
The Agreement utilizes two primary feedback mechanisms:
* **Political Pressure:** Through "naming and shaming," countries face international and domestic scrutiny over their climate actions.
* **Market Message/Investment Signal:** The Agreement aims to signal long-term policy direction to markets, encouraging investment in low-carbon technologies and businesses.
#### 3.5 Ratchet Mechanism and Ambition Cycle
The Paris Agreement operates on a five-year cycle of ambition-raising, known as the ratchet mechanism:
* **Pledge:** Countries submit NDCs.
* **Review:** The Global Stocktake assesses collective progress.
* **Revision:** Countries are expected to enhance their ambition in subsequent NDCs. This cycle was delayed due to the COVID-19 pandemic.
## 4. Effectiveness of the Paris Agreement
The effectiveness of international environmental agreements, including the Paris Agreement, is often assessed using three key dimensions:
### 4.1 Types of effectiveness
* **Legal Effectiveness:** The extent to which the obligations within an agreement are met.
* **Behavioural Effectiveness:** The degree to which behavior is modified in the desired direction by the agreement.
* **Problem-Solving Effectiveness:** The extent to which the agreement actually solves the environmental problem it addresses.
### 4.2 The effectiveness trilemma
Scott Barrett proposed an "effectiveness trilemma" concerning international agreements, suggesting that a strong focus on two elements can make achieving the third more difficult:
* **Compliance:** The adherence of parties to the agreement's obligations.
* **Participation:** The number of countries that sign and ratify the agreement.
* **Ambition:** The stringency and effectiveness of the goals and targets set by the agreement.
The Montreal Protocol is often cited as an ideal-type example that scored well on all three. The Kyoto Protocol struggled with participation and ambition for some. The Paris Agreement achieved high participation and aims for high ambition, but its compliance and effectiveness are still being evaluated, relying heavily on its pledge-and-review system.
### 4.3 Collective action and the Paris Agreement
#### 4.3.1 Traditional collective action problem
* **Prisoner's Dilemma:** Climate change action is often framed as a collective action problem where individual states have an incentive to "free-ride" on the efforts of others, as climate mitigation is a public good.
* **Formula:** The benefit of action for actor 'i' can be represented as $g_i(a_i: A) = v_i[P(A)] - c_i(a_i)$, where $v_i[P(A)]$ is the value derived from collective action, and $c_i(a_i)$ is the individual cost of action. States may choose not to act if their individual costs outweigh their perceived benefit from their own contribution to the collective good.
#### 4.3.2 Overlooked dynamics in climate action
The classical model of collective action overlooks several crucial dynamics prevalent in climate governance:
* **Joint Products:** Domestic actions taken for climate mitigation can yield additional private benefits unrelated to climate change (e.g., improved air quality, energy security). This can be represented as $g_i(a_i: A) = v_i[P(A)] - c_i(a_i) + b_i(a_i)$, where $b_i(a_i)$ represents these private benefits.
* **Preference Heterogeneity:** Not all actors prioritize climate action equally; some value it more highly than others.
* **Increasing Returns:** The costs of climate action can decrease over time due to technological advancements, learning effects, and network externalities. This means the value derived from collective action can change dynamically.
#### 4.3.3 Catalytic Cooperation Model
This model suggests that cooperation can be stimulated even with unilateral action, particularly when:
* Mitigation is highly valued ($v_i$ is high).
* Private benefits outweigh costs ($b_i$ is high).
* Increasing returns and tipping points make action self-reinforcing over time.
* Early movers can create benefits for followers, making action preferable to inaction.
#### 4.3.4 Paris as a catalytic institution
The Paris Agreement's flexibility, iterative commitments, and feedback mechanisms aim to act as a catalytic institution, encouraging gradual progress and stimulating increasing returns through:
* **Flexibility:** Allowing countries to set their own NDCs.
* **Iterating Commitments:** Creating a cycle of ambition-raising.
* **Stimulating Increasing Returns:** Facilitating material and information transfers, norm-setting, and benchmarking.
## 5. Looking ahead: Recent developments and future directions
Recent COPs have focused on implementing the Paris Agreement and addressing critical issues.
### 5.1 Key COP outcomes
* **COP22 (Marrakech):** Focused on "Making Paris work" and initiated a three-year process for the Paris Rulebook.
* **COP23 (Bonn):** Reviewed the Paris Rulebook and addressed the US withdrawal.
* **COP24 (Katowice):** Agreed on most of the Paris Rulebook.
* **COP25 (Madrid):** Decided on Article 6 (market mechanisms).
* **COP26 (Glasgow):** Finalized the Paris Rulebook, addressed deforestation, and mentioned phasing down coal.
* **COP27 (Sharm El Sheikh):** Established a Loss and Damage fund.
* **COP28 (Dubai):** Operationalized the Loss and Damage fund and mentioned fossil fuels, hosting the first Global Stocktake.
* **COP29 (Baku):** Focused on a New Quantified Financial Goal, establishing a target of USD 1.3 trillion (encompassing public and private finance).
* **COP30 (Belém):** Expected to focus on implementation, adaptation finance, and the "Belém Mission to 1.5" and "Global Implementation Accelerator."
### 5.2 The Global Stocktake
The Global Stocktake is a crucial process under the Paris Agreement to assess collective progress. It involves information collection, technical assessment, and consideration of outputs. The next stocktake will be finalized in 2028 at COP33.
### 5.3 Future hostings
Future COPs are scheduled with various countries, indicating ongoing international commitment to climate negotiations. For example, COP31 will be jointly hosted by Türkiye and Australia.
> **Tip:** Understanding the evolution from top-down, binding targets (like Kyoto) to the more flexible, bottom-up "pledge and review" system of the Paris Agreement is crucial for grasping contemporary global climate governance. Pay attention to the interplay between state commitments and the role of non-state actors.
> **Tip:** When analyzing the effectiveness of climate agreements, consider the "effectiveness trilemma" and the limitations of classical collective action models. The concept of "catalytic cooperation" offers a more nuanced perspective on how progress can be achieved in complex global challenges like climate change.
---
# The Kyoto Protocol and the path towards the Paris Agreement
This section outlines the development of global climate governance, focusing on the Kyoto Protocol's achievements and limitations, and tracing the negotiations that culminated in the Paris Agreement.
## 2. The Kyoto Protocol and the path towards the Paris Agreement
### 2.1 The Kyoto Protocol
The Kyoto Protocol, adopted at the third Conference of the Parties (COP3) in Kyoto in 1997, represented the first legally binding addition to the UNFCCC framework. It adopted a regulatory logic similar to the successful Montreal Protocol, establishing binding, top-down reduction targets with strict monitoring and enforcement mechanisms.
#### 2.1.1 Targets and Differentiation
The Protocol introduced differentiation between parties:
* **Annex I countries:** These were the industrialized nations, including post-communist countries, which were assigned emission reduction targets.
* **Non-Annex I countries:** These were developing nations, which had no emission reduction targets under the Protocol.
The overarching target for Annex I countries was an average of **five percent greenhouse gas (GHG) emissions reduction** compared to 1990 levels. This differentiation, particularly the exclusion of major developing economies like China, India, and Brazil, drew significant criticism.
#### 2.1.2 Flexibility Mechanisms
To provide flexibility in achieving these targets, the Kyoto Protocol introduced three market-based mechanisms:
* **Emissions Trading:** Allowed Annex I countries to trade emission allowances.
* **Joint Implementation (JI):** Enabled Annex I countries to support and invest in emission reduction projects in other Annex I countries and earn emission reduction credits.
* **Clean Development Mechanism (CDM):** Allowed developed countries to earn emission reduction credits by supporting emission reduction projects in developing countries. This mechanism is seen as a precursor to Article 6 of the Paris Agreement.
> **Tip:** Understanding the differentiation in targets and the rationale behind the flexibility mechanisms is crucial for grasping the Protocol's strengths and weaknesses.
#### 2.1.3 Participation and Entry into Force
The Kyoto Protocol was signed by 175 countries in 1997. However, a major setback occurred when the United States, despite signing the protocol, never ratified it. President George W. Bush formally withdrew the US signature in 2001, citing concerns over the lack of emissions caps for developing nations. The Protocol officially entered into force in **2005**, eight years after its adoption, after being ratified by 55 states covering at least 55 percent of global emissions.
The first commitment period for emission reductions was from **2005 to 2012**. By 2012, additional countries, including Japan, Canada, Russia, and Australia, had withdrawn or opted out of further commitment periods, leading to a significant reduction in the global emissions covered by the Protocol. The second commitment period (2013-2020) ultimately covered only about 14 percent of global GHG emissions.
### 2.2 The path towards a successor: Towards the Paris Agreement
The limitations of the Kyoto Protocol, particularly its participation issues and the eventual withdrawal of key players, spurred a search for a more inclusive and effective climate agreement. This led to a series of COPs and negotiations:
* **COP13 in Bali (2007):** The Bali Action Plan was launched, initiating a second negotiation track aimed at including non-Annex I countries in emission reduction commitments. This created tension between those advocating for a "bigger, better Kyoto" and those favoring a schedule-based or bottom-up approach.
* **COP15 in Copenhagen (2009):** This COP failed to reach a legally binding treaty due to rising tensions between developed and developing nations, economic uncertainty, and perceived mismanagement of negotiations. A key outcome was the "Copenhagen Accord," a non-binding agreement that included voluntary pledges from major emitters and a long-term goal of limiting global warming to 2°C above pre-industrial levels. It also established new financial instruments like the Green Climate Fund, with a pledge of 100 billion USD per year by 2020 for climate support to developing countries.
* **COP16 in Cancun (2010):** The Cancun Agreement largely incorporated and elaborated on the Copenhagen Accord.
* **COP18 in Doha (2012):** The Doha Amendment established the Kyoto Protocol's second commitment period (2012-2020), but it was ratified by a limited number of countries representing less than 15 percent of global emissions.
* **US-China Climate Deal (November 2014):** A significant bilateral agreement between the United States and China outlined their joint ambitions and vision for a future climate agreement, signaling a shift in the negotiating landscape.
* **COP21 in Paris (2015):** This conference is considered a breakthrough, leading to the adoption of the Paris Agreement.
### 2.3 The Paris Agreement
The Paris Agreement, signed in December 2015 at COP21 and entered into force on November 4, 2016, marked a new era in global climate governance. It represents a hybrid approach, aiming to be both universal and flexible.
#### 2.3.1 Key Features: Target and Approach
* **Target:** The primary objective is to hold the increase in the global average temperature to **well below 2°C above pre-industrial levels** and to pursue efforts to limit the temperature increase to **1.5°C**. It also aims to achieve a balance between anthropogenic emissions and removals by sinks in the second half of the century, signifying a goal of **net-zero emissions**.
* **Approach:** The Agreement utilizes a "hybrid approach," characterized by:
* **Bottom-up:** Countries set their own emission reduction targets through **Nationally Determined Contributions (NDCs)**. This acknowledges domestic realities and capabilities, moving away from the top-down, per-country targets of Kyoto.
* **Universal:** It breaks down the Annex I/non-Annex I barrier, including all countries in the commitment to reduce emissions.
* **Global Review Mechanism:** A crucial element involves a global review of progress every five years (the Global Stocktake).
* **Enhanced Transparency Framework (ETF):** A standardized reporting and review process to track progress.
* **Implementation and Compliance Committee:** A non-punitive body to evaluate and support parties' adherence to the agreement.
> **Tip:** The Paris Agreement's success relies on its "ratchet-up" mechanism, where countries are expected to progressively increase their ambition in subsequent NDCs, encouraged by regular reviews and political pressure.
#### 2.3.2 Feedback Mechanisms
The Paris Agreement employs two primary feedback mechanisms to drive ambition:
* **Political Pressure (Naming and Shaming):** International and domestic scrutiny of a country's climate actions and pledges.
* **Market Message/Investment Signal:** The agreement aims to signal long-term political objectives to markets, encouraging low-carbon business decisions and investment.
The agreement also supports the development of carbon markets and the creation of "internationally transferred mitigation outcomes." It positions itself as an "orchestrator" of climate action, encouraging greater participation from non-state actors.
#### 2.3.3 The Effectiveness Trilemma and Collective Action
The effectiveness of international agreements can be viewed through a trilemma of **compliance, participation, and ambition**. The Montreal Protocol is often cited as an ideal type, balancing all three. The Kyoto Protocol struggled with participation and ultimately ambition due to key withdrawals. The Paris Agreement prioritizes high participation and ambition through its universal and flexible design, with compliance driven by a "pledge and review" system.
The traditional view of climate action as a collective action problem (akin to a Prisoner's Dilemma) suggests states have incentives to free-ride. However, the Paris Agreement incorporates concepts that acknowledge more dynamic cooperation:
* **Joint Products:** Domestic climate actions can yield co-benefits unrelated to climate change.
* **Preference Heterogeneity:** States have varying priorities and values for climate action.
* **Increasing Returns:** Early action can lead to technological learning, scale effects, and shifts in norms, making future action easier and more beneficial.
This leads to a "catalytic cooperation model" where unilateral action can be beneficial if private benefits outweigh costs or if action is highly valued, and increasing returns can make collective action self-reinforcing. The Paris Agreement, with its flexibility and iterative commitments, acts as a catalytic institution, encouraging incremental progress and fostering this dynamic.
#### 2.3.4 Progress and Looking Ahead
The Global Stocktake, conducted every five years, is a critical process for assessing collective progress towards the Agreement's goals. The first Global Stocktake was completed at COP28 in Dubai, with subsequent stocktakes scheduled for COP33 in 2028. This iterative process, alongside the regular submission and review of NDCs, forms the core of the Paris Agreement's "ratchet-up" mechanism, aiming to continually increase global climate ambition. Various COPs have focused on finalizing the Paris Rulebook, implementing mechanisms like the Loss and Damage Fund, and establishing new quantified financial goals for climate finance.
---
# Effectiveness and mechanisms of the Paris Agreement
The Paris Agreement represents a pivotal, hybrid approach to global climate governance, employing a pledge and review mechanism to drive collective action through Nationally Determined Contributions (NDCs) and a global stocktake process.
### 3.1 Overview of the Paris Agreement
The Paris Agreement, signed in December 2015 at COP21 and entered into force on November 4, 2016, established a universal framework for climate action, breaking down the previous Annex I and non-Annex I country divide. It aims to limit global average temperature increase to well below 2 degrees Celsius above pre-industrial levels, while pursuing efforts to limit it to 1.5 degrees Celsius. A core objective is to achieve a balance between anthropogenic emissions and greenhouse gas removals by the second half of the century, signifying a goal of net-zero emissions.
#### 3.1.1 Targets and Goals
The primary target of the Paris Agreement is explicitly stated in Article 2.1a: holding the increase in the global average temperature to well below 2 degrees Celsius above pre-industrial levels and pursuing efforts to limit the temperature increase to 1.5 degrees Celsius. Article 4.1 further elaborates on this by aiming "to achieve a balance between anthropogenic emissions by sources and removals by sinks of greenhouse gases in the second half of this century," essentially defining the net-zero target.
#### 3.1.2 Hybrid Approach
The Paris Agreement adopts a "hybrid approach," which is often described as a more realistic strategy grounded in the domestic realities and capabilities of participating countries. This approach is characterized by:
* **Bottom-up contribution setting:** Countries set their own goals, known as Nationally Determined Contributions (NDCs), and define their own approaches to achieve these goals. This acknowledges that major emitters may not desire legally binding reduction targets and helps avoid the distributional conflicts inherent in previous burden-sharing models.
* **Top-down global review mechanism:** A global review process, including the Global Stocktake every five years, provides a top-down element. This is complemented by enhanced transparency, monitoring, reporting, and subsequent revision of commitments.
#### 3.1.3 Key Components of the Agreement
The agreement is built upon several interconnected elements designed to foster accountability and ambition:
* **Nationally Determined Contributions (NDCs):** Countries submit their own climate action plans, outlining their emission reduction targets and adaptation measures. These are the foundation of the bottom-up approach.
* **Enhanced Transparency Framework (ETF):** This serves as an information-sharing tool, requiring countries to regularly report on their emissions, progress in implementing their NDCs, and efforts in adaptation and finance.
* **Global Stocktake:** Conducted every five years, this process assesses collective progress towards the Paris Agreement's long-term goals. The first stocktake was completed in 2023.
* **Implementation and Compliance Committee:** A non-punitive group of experts tasked with evaluating and supporting Parties in their efforts to meet their commitments.
* **Feedback mechanisms:** The agreement incorporates two key feedback mechanisms to drive ambition:
* **Political pressure (naming and shaming):** International scrutiny and public reporting can create reputational incentives for countries to meet their pledges.
* **Market message/investment signal:** The long-term policy signal from the agreement is intended to influence market behavior, encouraging investment in low-carbon technologies and solutions.
#### 3.1.4 Timeline and Ratchet Mechanism
The Paris Agreement operates on a five-year cycle, incorporating a "ratchet-up mechanism" designed to progressively increase ambition over time. This cycle involves:
* **Ambition formulation:** Countries submit their NDCs.
* **Pledge submissions:** NDCs are submitted by a specified deadline (e.g., December 3, 2025, for the next round).
* **Review:** The Global Stocktake occurs, assessing collective progress.
* **Iteration:** Countries are expected to submit more ambitious NDCs in subsequent cycles, building on previous commitments and the outcomes of the stocktake.
### 3.2 Effectiveness of the Paris Agreement
The effectiveness of the Paris Agreement is a complex issue, often analyzed through different lenses of international environmental law and governance.
#### 3.2.1 Defining Effectiveness
Three main types of effectiveness are considered:
* **Legal effectiveness:** The extent to which the obligations stipulated in an agreement are met by the parties.
* **Behavioral effectiveness:** The degree to which an agreement modifies behavior in the desired direction.
* **Problem-solving effectiveness:** The extent to which an agreement actually solves the problem it aims to address.
#### 3.2.2 The Effectiveness Trilemma: Compliance, Participation, Ambition
An agreement's success can be viewed through the "effectiveness trilemma" of compliance, participation, and ambition. Ideally, a strong international agreement performs well across all three, but focusing on two can sometimes make achieving the third more challenging.
* **Montreal Protocol:** Often cited as an ideal-type, it achieved high participation, ambitious targets (driven by scientific consensus), and effective compliance through a robust implementation committee and a clear compliance mechanism.
* **Kyoto Protocol:** While it had institutionalized compliance, its participation was limited by non-ratification from key emitters like the US, and its ambition was seen as insufficient to address the scale of the problem by some.
* **Paris Agreement:**
* **Ambition:** The Agreement's threefold goal of limiting warming to well below 2°C, aiming for 1.5°C, and balancing emissions and removals represents a more materialized goal than previous agreements.
* **Participation:** It achieved very high and rapid ratification, with only a few signatories yet to ratify.
* **Compliance:** This is where the Paris Agreement's effectiveness is most debated, primarily resting on its "pledge and review" mechanism.
#### 3.2.3 Compliance and the Pledge and Review Mechanism
Compliance with the Paris Agreement is primarily based on a single binding obligation: submitting pledges (NDCs) and other required reports. The actual implementation of these pledges is subject to review.
* **Limited Binding Obligations:** The agreement's primary binding obligation is the submission of NDCs, which are largely unregulated, leading to significant heterogeneity.
* **Emissions Gap:** Despite the commitments, the first round of NDCs (submitted in 2015) were projected to lead to approximately 3 degrees Celsius of global warming. Current policies are estimated to result in around 2.8 degrees Celsius of warming, and even the full implementation of current NDCs points towards 2.3-2.5 degrees Celsius, indicating an ongoing "emissions gap."
* **Importance of the Ratcheting-up Mechanism:** The pledge and review system, and particularly the five-yearly Global Stocktake, are crucial for bridging this gap by encouraging increased ambition over time.
#### 3.2.4 Collective Action Theory and the Paris Agreement
Traditional collective action theory, often framed as a Prisoner's Dilemma, suggests that states have an incentive to "free-ride" on the contributions of others when dealing with public goods like climate mitigation, as individual costs may outweigh immediate benefits. This logic implies a need for strong compliance mechanisms to ensure collective action.
* **Classical Model Formula:** The benefit of action for actor 'i' can be represented as:
$$g_i(a_i : A) = v_i[P(A)] - c_i(a_i)$$
where $v_i$ is the value for actor 'i' derived from collective action $P(A)$, and $c_i(a_i)$ is the cost for actor 'i' from their individual contribution $a_i$.
* **Limitations of the Classical Model:** This model overlooks several factors relevant to climate action:
* **Joint Products:** Domestic climate actions can yield co-benefits unrelated to climate change (e.g., improved air quality, energy security), making individual action more attractive.
* **Preference Heterogeneity:** Not all actors prioritize the same outcomes or have the same valuation of climate action.
* **Increasing Returns:** Preferences and costs can change over time due to technological advancements, learning effects, and norm shifts, potentially making cooperation more dynamic and self-reinforcing.
#### 3.2.5 Catalytic Cooperation Model
A "catalytic cooperation" model offers a more nuanced view of how cooperation can emerge and be sustained:
* **Modified Formula:** The benefit of action for actor 'i' can be expanded to include private benefits:
$$g_i(a_i : A) = v_i[P(A)] - c_i(a_i) + b_i(a_i)$$
where $b_i(a_i)$ represents the benefit of individual action.
* **Key Assumptions:**
* Private benefits exist ($b_i$ is high).
* Costs decline over time ($c_i$ declines).
* The value of collective action increases over time ($v_i$ increases).
* **Implications:** Unilateral cooperation is possible if private benefits outweigh costs or if an actor highly values the global mitigation effort. Increasing returns can lead to tipping points where action becomes self-reinforcing. Early movers can create benefits for followers, and growing actions can change norms.
#### 3.2.6 Paris Agreement as a Catalytic Institution
From the perspective of catalytic cooperation, the Paris Agreement functions as an institution that keeps the process moving forward:
* **Flexibility:** Allows for unilateral action and incremental commitments, stimulating first-movers.
* **Iterating Commitments:** The five-year cycles and the ratchet mechanism encourage ongoing engagement and increasing ambition, rather than fixed, long-term targets that may become obsolete.
* **Stimulating Increasing Returns:** The agreement implicitly supports technological development, market signals, and normative shifts that can lead to increasing returns in climate action.
#### 3.2.7 Feedback Mechanisms in Practice
The feedback mechanisms are crucial for translating pledges into tangible action:
* **Political Pressure (Naming and Shaming):** Effectiveness depends on a state's sensitivity to reputational loss and the scrutiny from civil society, media, and international bodies. While some states have shown resistance to international pressure, the increasing global focus on climate change can amplify this mechanism.
* **Market Influence:** The agreement signals long-term political objectives, aiming to incentivize low-carbon business decisions and encourage private sector involvement, including the development of carbon markets and "internationally transferred mitigation outcomes." The agreement acts as an "orchestrator" of climate action, increasing the role of non-state actors.
#### 3.2.8 Global Diffusion of Net-Zero Pledges
A significant observable outcome, potentially influenced by the Paris Agreement's signalling, is the global diffusion of net-zero emission pledges. This indicates a shift in long-term policy objectives and a growing consensus among various actors on the need for deep decarbonization.
> **Tip:** When evaluating the effectiveness of the Paris Agreement, consider both the traditional collective action challenges and the more dynamic catalytic cooperation model. The agreement's success hinges on its ability to create a virtuous cycle of ambition, action, and review.
> **Example:** The mechanism of "joint products" means that a country investing in renewable energy might not only contribute to global emissions reduction but also gain energy independence, create green jobs, and improve air quality, making the action domestically beneficial beyond its climate impact. This strengthens the incentive for individual action, aligning with the catalytic cooperation model.
---
# Current status and future outlook of climate governance
This section details the recent trajectory of global climate governance, focusing on the evolution of COPs, the significant global stocktake process, and emerging future initiatives.
### 4.1 Recent COPs and the global stocktake process
The series of Conferences of the Parties (COPs) has progressively shaped the landscape of global climate governance, building towards the crucial global stocktake.
#### 4.1.1 Evolution of COP meetings and key outcomes
* **COP22 (Marrakech):** Focused on "Making Paris work," initiating a three-year process to operationalize the Paris Agreement.
* **COP23 (Bonn):** Held under the Fijian presidency, this COP served as a review moment for the Paris Rulebook and occurred in the context of the US announcing its withdrawal from the Paris Agreement.
* **COP24 (Katowice):** The Katowice climate package was largely decided, detailing most of the Paris Rulebook.
* **COP25 (Madrid):** Article 6, concerning market mechanisms, saw progress in its decision-making.
* **COP26 (Glasgow):** The Paris Rulebook was finalized. Key outcomes included a pledge on deforestation and a mention of phasing down coal.
* **COP27 (Sharm el-Sheikh):** A significant decision was made to establish a loss and damage fund.
* **COP28 (Dubai):** This COP focused on the implementation of the loss and damage fund and notably included a mention of fossil fuels. It also marked the first global stocktake.
* **COP29 (Baku):** The primary objective was to establish a new quantified financial goal for climate finance, building on the previous commitment of 100 billion USD annually from 2020-2025. A decision was reached to aim for 1.3 trillion dollars, though this included broader financing avenues beyond just public funds.
* **COP30 (Belém):** This COP is anticipated to be an "implementation COP," with an indication (though not a commitment) to triple adaptation finance. It is also expected to feature ambition-raising initiatives like the "Belém Mission to 1.5" and the "Global Implementation Accelerator," aimed at supporting countries. The Belém Action Mechanism (BAM) will facilitate just transition indicators for the Global Goal on Adaptation. Acknowledgment of the Baku-to-Belém Roadmap towards USD 1.3 trillion is also expected, alongside the Tropical Forests Forever Fund (TFFF).
#### 4.1.2 The Global Stocktake
The Global Stocktake is a critical process designed to assess collective progress towards the goals of the Paris Agreement. It consists of three phases:
1. **Information collection and preparation:** Gathering relevant data and reports.
2. **Technical assessment:** Analyzing the collected information from a scientific and technical standpoint.
3. **Consideration of outputs:** Deliberating on the findings and their implications for future action.
The first global stocktake was completed at COP28. The next stocktake is scheduled to be finalized in 2028, at COP33.
### 4.2 Future developments and initiatives in global climate governance
The future of climate governance will be shaped by ongoing negotiations, new initiatives, and the continued refinement of existing mechanisms.
#### 4.2.1 Upcoming COPs and hosting arrangements
* **COP31 (2025):** Will be jointly hosted by Türkiye and Australia. The primary hosting will be in Antalya, Türkiye, with Australia playing a significant role, including hosting a pre-COP in the Pacific and appointing a "COP31 President-Designate."
* **COP32 (2027):** Scheduled to be held in Addis Ababa, Ethiopia, as decided by the African Group of Negotiators.
* **COP33 (2028):** India has submitted a bid to host this COP, representing the Asia-Pacific Group.
#### 4.2.2 Emerging initiatives and proposals
* **Brazilian Proposal (G20 2024, Rio de Janeiro):** A proposal to establish a Climate Change Council.
* **Global Fossil-Fuel Phase-Out Conference (2026):** To be hosted by Colombia and the Netherlands.
* **Climate Change Regime Complex:** The concept of a "regime complex," as described by Keohane and Victor, remains relevant, suggesting that climate governance operates through a multitude of overlapping institutions and agreements rather than a single, overarching framework.
#### 4.2.3 The role of finance and ambition-raising
Future climate governance will heavily rely on mobilizing finance and fostering increased ambition. The Baku-to-Belém Roadmap aims to secure a new quantified financial target of 1.3 trillion dollars. Ambition-raising initiatives like the "Belém Mission to 1.5" and the "Global Implementation Accelerator" are designed to provide concrete support to countries in meeting their climate goals. The indication to triple adaptation finance at COP30 underscores the growing importance of adaptation alongside mitigation.
> **Tip:** Understanding the evolution of COPs and the outcomes of key meetings is crucial for grasping the incremental yet significant progress in climate governance. Pay attention to how financial commitments and the operationalization of agreements like the Paris Rulebook evolve.
> **Example:** The establishment of the loss and damage fund at COP27, and its subsequent focus on implementation at COP28, exemplifies how specific, critical issues gain traction and move from negotiation to concrete action within the COP process.
> **Tip:** The "regime complex" perspective highlights that climate governance is not monolithic. Different treaties, protocols, and initiatives interact, creating a dynamic and sometimes fragmented landscape.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Global climate governance | Refers to all purposeful mechanisms and measures aimed at steering social systems toward preventing, mitigating, or adapting to the risks posed by climate change. |
| UNFCCC | The United Nations Framework Convention on Climate Change, a legally binding international treaty that provides the framework for international cooperation to address climate change. |
| COP | Conference of the Parties, the supreme body of the UNFCCC, which meets annually to review the implementation of the convention. |
| CMA | Conference of the Parties serving as the meeting of the Parties to the Paris Agreement, the governing body responsible for overseeing the implementation of the Paris Agreement. |
| CMP | Conference of the Parties serving as the meeting of the Parties to the Kyoto Protocol, the governing body for the Kyoto Protocol. |
| SB (SBI and SBSTA) | Subsidiary Bodies, which provide scientific and technological advice (SBSTA) and support implementation (SBI) of the UNFCCC and its related agreements. |
| CBDR&RC | Common but differentiated responsibilities and respective capabilities, a principle in international environmental law acknowledging that states have common responsibilities but varying capabilities and contributions to environmental problems. |
| IPCC | Intergovernmental Panel on Climate Change, a UN body established to provide policymakers with regular scientific assessments on climate change, its implications, and potential future risks, as well as to put forward adaptation and mitigation options. |
| NDC | Nationally Determined Contribution, a climate action plan submitted by each country under the Paris Agreement, outlining their targets for reducing greenhouse gas emissions and adapting to climate change. |
| Mitigation | Actions taken to limit or prevent the emission of greenhouse gases into the atmosphere, thereby reducing the extent of climate change. |
| Adaptation | Efforts to adjust to actual or expected future climate conditions, aiming to reduce vulnerability and enhance resilience to the impacts of climate change. |
| Loss and Damage | Refers to the impacts of climate change that go beyond adaptation, including irreversible losses and damages from slow-onset events like sea-level rise and extreme weather events. |
| Greenhouse Warming Theory | The scientific theory proposing that certain gases in the Earth's atmosphere trap heat, leading to an increase in global temperatures, similar to how a greenhouse traps heat. |
| Kyoto Protocol | An international treaty that commits state parties to reduce greenhouse gas emissions, based on the scientific consensus that human-caused climate change is occurring and that industrial nations are largely responsible for the current high levels of greenhouse gas concentrations. |
| Paris Agreement | An international treaty adopted in 2015, aiming to limit global warming to well below 2°C, preferably to 1.5°C, compared to pre-industrial levels, through a hybrid approach of nationally determined contributions and global stocktakes. |
| Net-zero | A state where the amount of greenhouse gases emitted into the atmosphere is balanced by the amount removed, effectively halting the net increase of these gases. |
| Global Stocktake | A process established under the Paris Agreement to periodically assess the collective progress towards achieving the agreement's long-term goals, conducted every five years. |
| Prisoner's Dilemma | A concept in game theory illustrating a situation where two rational individuals might not cooperate, even if it appears that it is in their best interest to do so, often applied to collective action problems like climate change. |
| Collective Action Theory | A theoretical framework that examines how groups of individuals or states can cooperate to achieve a common goal, especially when individual actions might be insufficient or counterproductive. |
| Catalytic Cooperation Model | An enhanced model of cooperation that accounts for private benefits, decreasing costs over time, and increasing returns, suggesting that cooperation can be initiated and sustained through various incentives beyond pure collective benefit. |
Cover
Lesson 7 ILO.pptx
Summary
# The International Labour Organization: Structure and Tools
The International Labour Organization: Structure and Tools
This topic provides an overview of the ILO's foundational principles, its unique tripartite structure, and the various instruments it employs to promote decent work and social justice globally.
## 1. The International Labour Organization (ILO)
### 1.1 Origins and Purpose
The ILO was founded in 1919 as part of the Treaty of Versailles, with its core principles remaining highly relevant today. The fundamental belief underpinning the ILO is that "no lasting peace without social justice." It was the first multilateral organization established in conjunction with the League of Nations, predating the United Nations, which was founded in 1945.
> **Tip:** The ILO's founding principle highlights its enduring commitment to addressing the root causes of conflict by ensuring fair labor conditions and social equity.
### 1.2 Tripartite Structure
A distinctive feature of the ILO is its tripartite composition, meaning its decisions are made by three distinct groups: governments, employers, and workers. This structure ensures that all perspectives are considered in the development and implementation of labor standards and policies.
* **Governments:** Hold the largest representation, with 28 regular and 28 deputy members in the Governing Body. Ten of these seats are permanently held by states of chief industrial importance: Brazil, China, France, Germany, India, Italy, Japan, the Russian Federation, the United Kingdom, and the United States.
* **Workers:** Represented by 14 regular and 19 deputy members in the Governing Body.
* **Employers:** Also represented by 14 regular and 19 deputy members in the Governing Body.
### 1.3 Core Objectives
The ILO is dedicated to promoting:
* Labor rights, specifically focusing on "Rights at Work."
* "Decent Work" for all.
* Improved "Social Protection," encompassing social security and labor law.
* Strengthened "Social Dialogue" between governments, employers, and workers.
The ILO is the only international organization, including those within the UN system, that explicitly has workers' rights as its primary objective, recognizing these rights as an integral part of universal human rights.
### 1.4 Evolution and Scope
Initially focused on labor conditions, the ILO's mandate has expanded to encompass broader "socio-economic" policy topics, as articulated in the Declaration of Philadelphia in 1944. From its founding with 44 member states, the ILO has grown to include 187 member states and is headquartered in Geneva.
## 2. International Labour Standards: The ILO's Tools
International Labour Standards are the primary instruments through which the ILO promotes decent work and protects workers' rights. These standards are developed and adopted through a rigorous, tripartite process.
### 2.1 Conventions
* **Nature:** International treaties that are negotiated and adopted by the International Labour Conference (ILC), often referred to as the ILO's Parliament, which meets annually in June.
* **Adoption:** As of the provided content, 192 conventions have been adopted, with 155 remaining up-to-date. Six protocols have also been adopted to update existing conventions.
* **Enforceability:** When ratified by a member state, Conventions become legally binding and enforceable.
* **Resource:** Comprehensive information on Conventions, Recommendations, ratifications, and the supervisory mechanism is available on the ILO's Normlex database.
### 2.2 Recommendations
* **Nature:** These are non-binding instruments that often complement Conventions by providing detailed guidance on their implementation.
* **Scope:** There are 209 Recommendations, many of which are designed to facilitate the practical application of Conventions.
### 2.3 Declarations
* **Nature:** These are solemn statements of principles and policies.
* **Examples:** The ILO has adopted five Fundamental Declarations, with the Declaration of Philadelphia (1944) being the most prominent. The most recent is the Centenary Declaration for the Future of Work (2019).
### 2.4 Classification of Standards
ILO standards can be broadly categorized:
* **Fundamental Conventions:** These are considered universal rights and must be respected by all member states, even if not formally ratified. Key fundamental conventions cover:
* Freedom of association and the right to organize and collectively bargain (Conventions 87 and 98).
* The prohibition of forced labor, including modern slavery (Conventions 29 and 105, with Convention 29 updated in 2014).
* The elimination of child labor, including minimum age requirements (Convention 138) and the worst forms of child labor (Convention 182).
* The principle of non-discrimination in employment and occupation (Conventions 100 and 111).
* A safe and healthy working environment (Conventions 191 and forthcoming Convention 192).
* **Technical Conventions:** These address a wide array of specific issues, including:
* Social security and maternity protection.
* Social policy, migrant workers, and the maritime sector.
* Port labor, indigenous and tribal peoples.
* Employment policy, training, and job security.
* Working hours, occupational safety and health.
* Violence and harassment in the world of work (Convention 190, adopted in 2019 with 50 ratifications).
* Biological hazards in the working environment (forthcoming Convention 192).
* **Governance Conventions:** These relate to the institutional and administrative aspects of labor regulation:
* Tripartite consultations.
* Labor inspectorate and labor administration.
> **Tip:** Understanding the distinction between ratified Conventions (binding) and Recommendations (non-binding guidance) is crucial for analyzing the impact of ILO standards.
## 3. The ILO in Pictures: Governing Bodies and Conferences
The functioning of the ILO is visually represented through its key bodies:
### 3.1 The International Labour Conference (ILC)
This is the supreme body of the ILO, where tripartite delegations from all member states meet annually. It adopts international labor standards, discusses major global social and economic issues, and approves the ILO's work program and budget.
### 3.2 The Governing Body
This is the executive arm of the ILO, meeting three times a year. It supervises the work of the International Labour Office, adopts the budget, and appoints the Director-General. Its tripartite composition, as described in Section 1.2, is fundamental to its operations.
### 3.3 The Workers' Group
Within both the ILC and the Governing Body, the Workers' Group advocates for the rights and interests of working people worldwide.
### 3.4 ILO Leadership
The Director-General is the chief administrative officer of the ILO. Notable past and present Directors-General include Guy Ryder (2012-2022) and Gilbert Houngbo (2022-present).
## 4. The Standards' Supervisory Mechanism
The ILO employs a robust system to monitor the implementation and application of its international labor standards by member states. This mechanism is considered one of the most effective in the international system.
### 4.1 Reporting and Review
* **Government Reports:** Governments are required to submit regular reports on the application of ratified Conventions in their national law and practice.
* **Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommendations (CEACR):** This independent body, composed of 20 high-level academic lawyers or judges from around the world, meets annually to examine these reports. The CEACR produces a report detailing its findings and identifying any discrepancies between national practices and ratified standards.
### 4.2 Committee on the Application of Standards (CAS)
* **Role:** A committee within the ILC that discusses approximately 24 "cases" identified by the CEACR as areas of concern. These cases involve governments reporting on how they are applying specific Conventions.
* **Process:** The government concerned must present its case, and representatives from the Workers' and Employers' groups make their pleas, based on the CEACR's report. Other member states may also intervene.
* **Outcomes:** The CAS issues guidelines for governments, often requiring them to report on measures taken. Serious cases are highlighted in the main report of the ILC.
### 4.3 Special Procedures for Complaints and Violations
The ILO has several mechanisms to address more serious or persistent violations of standards:
* **Committee on Freedom of Association (CFA):** This committee investigates complaints lodged by workers' or employers' organizations regarding alleged infringements of freedom of association. It develops case law, including on the right to strike.
* **Reclamation/Representation (Article 24):** A procedure where a member state or a member of the Governing Body can file a complaint against another member state for failing to implement a ratified Convention. An ad hoc Commission of Inquiry is formed to investigate.
* **Commission of Inquiry (Article 26):** An exceptional procedure for severe violations of ILO Conventions. This involves a panel of independent experts investigating the alleged violations and issuing recommendations. Historically, this procedure has been used in cases involving countries like Greece, Portugal, Poland, and Myanmar.
* **Article 33 Measures:** In cases of persistent non-compliance following a Commission of Inquiry, the Governing Body can recommend that member states reconsider their relations and cooperation with the offending country, or even exclude it from ILO activities.
### 4.4 Technical Assistance and Missions
* **Direct Contacts Missions:** ILO officials can be dispatched to countries to provide technical assistance and facilitate dialogue on implementing standards.
* **High-Level Tripartite Missions (HLTM):** These missions involve senior representatives from governments, employers, and workers, offering a high-level intervention to address significant labor rights issues.
> **Example:** The case of Qatar, highlighted in the document, illustrates the complex process of addressing forced labor through the CAS, representations, and eventually an HLTM, which led to legislative reforms and the establishment of ILO programs to improve migrant worker conditions. The eventual success involved significant pressure from trade unions and NGOs, alongside the ILO's supervisory mechanisms.
### 4.5 ILO Methodology: Principles of Application
The ILO's approach to supervision is characterized by several guiding principles:
* **Engagement:** The ILO commits to working within the country concerned.
* **Pragmatism:** Prioritizing achievable goals while maintaining a long-term strategy.
* **Monitoring and Mapping:** Thoroughly analyzing and documenting problems.
* **Patience:** Recognizing that sustainable results in complex environments require time.
* **Decent Work Country Programs:** Developing tailored strategies in collaboration with national constituents.
* **Tripartite Involvement:** Ensuring the active participation of governments, employers, and workers.
* **Shared Responsibility:** Emphasizing that sustainable solutions require broad ownership.
* **Discreet Action:** Utilizing "flying under the radar" approaches when beneficial.
The ILO's work model is a combination of:
* **Supervisory Pressure:** Ensuring implementation and application of conventions.
* **Development Policy:** Providing technical support and expertise.
* **Diplomacy and Social Dialogue:** Facilitating consensus and cooperation.
> **Tip:** The ILO's supervisory system, while sometimes criticized as a "tiger without teeth," is remarkably effective due to its persistent engagement, tripartite consensus-building, and the inherent legitimacy derived from its global mandate.
## 5. The ILO's Dynamic Nature and Future Challenges
The ILO is an evolving organization, constantly adapting to new global challenges and reaffirming its core mission.
### 5.1 The Future of Work
The Centenary Declaration for the Future of Work (2019) identified key challenges and made recommendations for the next century of ILO action. These include:
* Addressing the impact of artificial intelligence and digitalization on employment and inequalities.
* Ensuring adequate social protection for all workers, particularly in the informal economy.
* Combating climate change and promoting a green economy.
* Improving occupational safety and health, and addressing new forms of work-related diseases.
* Navigating demographic shifts, particularly declining working-age populations in some regions and growth in others.
* Reforming business models to prioritize long-term investment and social needs over short-term profits.
### 5.2 Globalisation and Multipolarity
The ILO operates within a complex and often unstable geopolitical landscape characterized by de-globalization tendencies, multipolarity, protectionism, and emerging economic powers. The organization must navigate these shifts while upholding its universal principles.
### 5.3 The ILO's Role in a Changing World
The ILO's enduring relevance lies in its ability to foster social dialogue and promote international labor standards as a foundation for peace and prosperity, even amidst geopolitical tensions and global crises. Its tripartite structure provides a unique platform for addressing these complex challenges collaboratively.
---
# The ILO supervisory mechanism and case studies
This section details the ILO's system for monitoring the application of labor standards, including its committees and procedures, illustrated with significant case studies like Qatar and Belarus.
### 2.1 The ILO's supervisory system
The ILO's supervisory mechanism is a multi-layered system designed to ensure that member states effectively apply ratified international labour standards. This system operates through several key components, including reporting obligations, expert review, and tripartite committees.
#### 2.1.1 Reporting and initial review
* **Mandatory Reporting:** Member states are required to submit regular reports on the application of ratified conventions, outlining the legislative and practical implementation of these standards. These reports are submitted at defined intervals based on the convention and the member state's ratification status.
* **Reporting by Social Partners:** Trade unions and employers' organizations can also submit their own reports, providing valuable on-the-ground perspectives on the application of standards in their respective countries.
* **Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommendations (CEACR):** This committee, composed of twenty high-level academic lawyers and judges from around the world, convenes annually (typically late November/early December). They meticulously review the reports submitted by governments and, where available, by employers' and workers' organizations. The CEACR produces a detailed report identifying areas where countries are not fully complying with their obligations under ratified conventions. This report serves as a crucial input for the subsequent stages of the supervisory process.
#### 2.1.2 The Committee on the Application of Standards (CAS)
* **Tripartite Composition:** The CAS is a committee of the International Labour Conference (ILC), comprising representatives of governments, employers, and workers. It typically consists of 300 to 400 participants.
* **Case Selection:** The CAS selects a limited number of cases from the CEACR's report for in-depth discussion. The selection prioritizes cases of significant concern or those where there are notable discrepancies between national law and practice and the ratified conventions.
* **Discussion and Judgment:** For each selected case, the government of the country concerned is required to send a representative to report on how the convention is applied in law and practice. Workers' and employers' representatives present their concerns and evidence, often based on the CEACR's findings. Other government representatives may also intervene.
* **Conclusions and Recommendations:** Following discussions, the CAS issues "conclusions," which often take the form of guidelines for the government and may include mandatory reporting on measures to be taken. These conclusions are typically reached by consensus between the workers' and employers' chairs and are presented by the chair of the CAS.
* **Serious Cases:** Cases of particularly serious violations are highlighted in a special section of the ILC's main report. The CAS may also recommend technical assistance or direct contact missions by ILO officials to help the country improve its compliance.
#### 2.1.3 Special Complaints Procedures
Beyond the regular supervisory system, the ILO has specific procedures to address particular types of complaints:
* **Committee on Freedom of Association (CFA):** This committee, with an independent chair and three representatives from each group (governments, employers, workers), investigates complaints filed by workers' or employers' organizations regarding alleged violations of freedom of association and the right to organize. The CFA operates on a case-by-case basis, developing a significant body of jurisprudence on freedom of association, including the right to strike. Its conclusions are reported to the Governing Body.
* **Representation (Article 24):** If a delegate to the ILC raises a representation alleging that a member state is failing to secure the effective observance of a convention it has ratified, the Governing Body can establish an ad hoc commission of inquiry comprising one representative from each group.
* **Commission of Inquiry (Article 26):** This is an exceptional procedure for addressing serious violations of ILO conventions. The Governing Body can establish a Commission of Inquiry to investigate allegations. These commissions have significant powers to gather evidence and make recommendations.
* **Measures under Article 33:** In cases of persistent non-compliance following a Commission of Inquiry, the Governing Body can adopt measures under Article 33, which can include requesting member states to reconsider their relations and cooperation with the non-compliant country, effectively isolating it within the ILO.
#### 2.1.4 Direct Contact Missions and High-Level Tripartite Missions (HLTMs)
* **Direct Contact Missions:** These involve ILO officials engaging directly with governments and social partners in a country to understand and help resolve issues related to the application of standards.
* **High-Level Tripartite Missions (HLTMs):** These missions involve the tripartite leadership of the ILO (chairs of the Governing Body, Employers' group, and Workers' group) undertaking a high-level visit to a country to discuss and promote compliance with ILO standards. These are often employed as a diplomatic tool to encourage reform.
### 2.2 Case Studies
#### 2.2.1 Case Study: Qatar
The situation in Qatar leading up to and during the 2022 FIFA World Cup provided a stark example of the ILO supervisory mechanism in action, particularly concerning forced labor.
* **Context:** Qatar's rapid development for the World Cup relied heavily on a massive influx of migrant workers. These workers, often recruited through fraudulent agencies and indebted, were subjected to the "Kafala" or sponsorship system.
* **The Kafala System:** This system gave employers significant control over migrant workers, including the confiscation of passports, restriction of movement, and inability to change employers or return home for extended periods. Workers were housed in poor conditions and faced long working hours, heat, and occupational hazards, leading to significant health problems and fatalities. Domestic workers were particularly vulnerable due to isolation and dependence.
* **International Response:** Humanitarian organizations, including the International Trade Union Confederation (ITUC) and various NGOs, denounced the abuses. A UN Human Rights Council report in 2014 documented alarming conditions.
* **ILO Intervention:**
* Qatar had ratified Convention No. 29 (Forced Labour). The CEACR qualified the Kafala system as forced labor.
* The case was discussed in the CAS, and a tripartite committee under Article 24 of the ILO Constitution made recommendations.
* Despite initial denial and then promises of legislative change, effective reform was slow.
* The Workers' Group pushed for a Commission of Inquiry under Article 26. However, intense lobbying by Qatar and political considerations led to a different approach.
* In November 2015, after a shift in the Employers' Group's perspective and a difficult discussion within the Workers' Group, a High-Level Tripartite Mission (HLTM) was agreed upon by the Governing Body.
* **The HLTM to Qatar (March 2016):** The mission met with various Qatari officials, visited worksites and worker accommodations, and heard testimonies from migrant workers. While the government initially resisted the mission, negotiations led to a program.
* **Outcomes and Reforms:**
* The abuses garnered significant international media attention, pressuring Qatar to act.
* Negotiations between Qatar, the ITUC, and the International Organization of Employers (IOE), with ILO technical support, led to an agreement in November 2017.
* This agreement resulted in several ILO programs funded by Qatar, and an ILO office was opened in Doha.
* **Legislative Changes:** The Kafala system was officially abolished. Passports and documents could no longer be confiscated. Workers gained the right to change employers and leave the country. Minimum wages were introduced, and a complaints procedure and inspection system were established.
* **Assessment and Criticism:** While significant legislative changes were made, international media and NGOs noted that problems persisted, particularly regarding the implementation of laws and cultural changes on the ground. Questions were raised about the ILO's choice of an HLTM over a Commission of Inquiry and Qatar's financing of ILO programs. The Qatar-gate scandal, involving allegations of corruption related to Qatar's influence on European Parliament officials, further complicated the perception of Qatar's reliability. Despite these concerns, the international pressure and ILO engagement contributed to substantial reforms.
#### 2.2.2 Case Study: Belarus
Belarus has been a recurring subject of scrutiny within the ILO's supervisory system, particularly concerning freedom of association and the right to organize.
* **Focus on Convention No. 87 (Freedom of Association and Protection of the Right to Organize):** Numerous reports and discussions in the CAS have focused on Belarus's alleged violations of this fundamental convention.
* **Concerns Raised:** These concerns typically include restrictions on the formation and operation of independent trade unions, interference with collective bargaining, and the arrest and detention of trade union leaders.
* **Commissions of Inquiry and Article 33:** Belarus has been subject to a Commission of Inquiry, and subsequently, measures under Article 33 have been applied. This has led to strong recommendations from the Governing Body and requests for other member states to reconsider their engagement with Belarus.
* **Special Sitting (2025):** The document mentions a "Special Sitting 2025" in application of the conclusions of the Commission of Inquiry and Article 33 procedure, indicating ongoing serious violations, including the ban on trade union work and arrests of union leaders. The release of some prisoners, including prominent union leaders, is noted, but the situation remains under close ILO attention.
#### 2.2.3 Other Noted Cases
The document also briefly lists other countries and conventions that have been subjects of serious concern within the CAS in recent years, highlighting the breadth of issues addressed:
* **Cambodia (C87):** Serious violations of freedom of association.
* **China (C111):** Forced labor of Uyghurs in Xinjiang, with a tripartite technical mission not being executed.
* **Libya, Zambia (C29):** Concerns regarding forced labor.
* **Georgia, Honduras, Hungary, Iraq (C87):** Serious problems with freedom of association.
* **El Salvador, Malaysia, Nepal, Moldova (C98):** Serious problems with freedom of negotiation.
* **Uganda (C181):** Spectacular increase in child labor.
* **Chad (C182):** Recruitment of children into armed groups.
* **Afghanistan (C111):** General discrimination against women.
### 2.3 The ILO's Methodology and Criticisms
The ILO's supervisory mechanism is often characterized by its unique methodology, which combines pressure with technical assistance.
* **"Tiger without teeth" criticism:** The ILO's supervisory system has been criticized for lacking punitive power, being a "tiger without teeth."
* **ILO's Working Model:** In reality, the ILO often employs a pragmatic approach:
* **Rule 1: Never leave the country:** ILO engagement is sustained.
* **Rule 2: Tackle what is likely to succeed:** Prioritize achievable reforms while keeping long-term goals in sight (e.g., Qatar for forced labor, Uzbekistan for child labor).
* **Rule 3: Monitor and map problems:** Understand the scope and nature of issues (e.g., child labor in Uzbekistan).
* **Rule 4: Time for sustainable results:** Accept that complex countries require time for durable change (e.g., Colombia, Guatemala).
* **Rule 5: Decent Work Country Programs:** Develop tailored programs for specific countries.
* **Rule 6: High-level Tripartite Missions:** Utilize HLTMs to create roadmaps and involve social partners.
* **Rule 7: Sustainable solutions require many owners:** Foster broad-based commitment to reforms.
* **Rule 8: Flying under the radar:** Strategic discretion can sometimes be beneficial.
* **Combination of Tools:** The ILO's work model is a combination of:
* **Supervisory function:** Applying pressure for implementation and application of conventions.
* **Development policy:** Providing technical support and capacity building.
* **Diplomacy and social dialogue:** Facilitating constructive engagement between constituents.
### 2.4 The ILO and the International Court of Justice (ICJ)
A significant development in the ILO's supervisory system has been the referral of a question regarding the right to strike to the International Court of Justice (ICJ).
* **Request for Advisory Opinion:** The ILO Governing Body requested an advisory opinion from the ICJ on whether the right to strike is protected under Convention No. 87 (Freedom of Association and Protection of the Right to Organize, 1948). This arose from a persistent disagreement among the ILO's tripartite constituents on this interpretation.
* **Historical Context:** The right to strike has been a point of contention, particularly with the Employers' Group, who have historically argued that it is not explicitly covered by Convention No. 87 and have challenged the interpretation by ILO supervisory bodies.
* **Impact on the Supervisory System:** This disagreement led to a crisis in the supervisory system around 2012-2015, with blocked discussions in the Committee on the Application of Standards. An agreement was reached in 2015, reaffirming the right to strike as part of industrial action and freedom of association, though acknowledging it is not an absolute right and is regulated at the national level.
* **Referred to ICJ in 2023:** Despite the 2015 agreement, the International Organisation of Employers (IOE) continued to signal potential rejection of the right to strike under C87, prompting a majority in the Governing Body to vote in 2023 to involve the ICJ for a definitive interpretation.
* **Expectations:** The ICJ's decision is expected to provide a clear interpretation that will significantly influence the application and understanding of freedom of association and the right to strike globally. The arguments are expected to be presented by member states supporting the right to strike (along with the ITUC) and those opposing its inclusion under C87 (e.g., Switzerland, Japan, IOE).
---
# The future of work and the evolving global landscape for the ILO
The future of work for the International Labour Organization (ILO) is shaped by a complex interplay of de-globalization, multipolarity, technological advancements, demographic shifts, and geopolitical tensions, presenting both significant challenges and opportunities.
### 8.1 The shifting global landscape
The world is moving away from a unipolar order towards a multipolar one, characterized by increased geopolitical tensions and a resurgence of protectionist policies. This shift is evident in:
* **De-globalization tendencies:** Events like the COVID-19 pandemic and disruptions in global supply chains have highlighted the vulnerabilities of long-standing commercial relationships, particularly with major manufacturing hubs. Dependence on specific regions for critical resources and production, such as chips from Taiwan or rare earth minerals from China, underscores this trend.
* **Rise of new global powers:** The BRICS+ bloc of emerging economies is gaining influence, though internal divergences, particularly between countries like India and China, create complexities.
* **Geopolitical conflicts:** The ongoing conflict in Ukraine, and tensions in the Middle East involving Israel, Gaza, and Hezbollah, pose significant threats to international stability and the credibility of international legislation and institutions.
* **Shifting alliances and priorities:** African nations are increasingly playing powers off against each other, often leaning towards Russia and China. Latin American countries are also navigating their political and economic orientations, similarly looking towards Russia and China. The "Global South" is distancing itself from Western perspectives and policies, as seen in reactions to the war in Ukraine.
* **Cultural identity and social issues:** A growing emphasis on cultural identity is evident across various regions, leading to differing stances on social issues such as LGBTQIA+ rights, even within UN agencies.
* **Europe's evolving role:** Europe is grappling with defining its position, potentially as a regulator in areas like human rights, climate, and migration, while simultaneously facing a democratic deficit.
* **Challenges to multilateralism:** The United Nations faces significant challenges to its legitimacy, financial stability, internal governance, and the effectiveness of the superpower veto. The composition of key bodies is also a point of contention.
### 8.2 The impact of technological advancements and demographic shifts
Technological advancements, particularly Artificial Intelligence (AI), and significant demographic changes are fundamentally altering the nature of work.
* **Artificial Intelligence (AI):** While AI presents new possibilities, the complexity of human cognition, action, and emotion remains crucial. Unchecked, the digital economy risks exacerbating existing inequalities.
* **Digitization and inequality:** Without intervention, the digital economy will likely widen and deepen all forms of inequalities.
* **Stagnating wages:** In many instances, wage growth has not kept pace with productivity growth.
* **Limited social protection:** Only a quarter of the global population benefits from comprehensive social security systems, leaving a vast majority vulnerable.
* **The Platform Economy:** The rise of the platform economy poses a risk of replicating the exploitative working conditions of the 19th century.
* **Climate change:** Climate change is identified as a paramount challenge that will significantly impact employment and work.
* **Quality of work:** Concerns persist regarding the quality of work, with an estimated 2.78 million deaths annually attributed to accidents and occupational diseases, alongside emerging issues like burnout.
* **Demographic shifts:** By 2050, the working-age population is projected to decrease in Europe (by approximately 14%) while increasing significantly in Africa (by about 12%).
* **Business models:** Current business models are often overly focused on short-term profits, hindering long-term investment in social needs and the real economy.
### 8.3 The ILO's response and recommendations
In response to these evolving challenges, the ILO, through its Global Commission on the Future of Work, has put forth recommendations aimed at navigating the future landscape.
* **Centenary Declaration for the Future of Work (2019):** This declaration, along with the Commission's recommendations, serves as a roadmap for the future of work and the ILO's mandate in its second century.
* **Key Recommendations:**
* **Gender Equality:** Implementing measurable programs for gender equality to ensure that women do not bear the brunt of crises.
* **Universal Social Protection:** Guaranteeing universal social protection for all forms of work to prevent informal economy workers from falling into poverty.
* **Universal Labour Guarantee:** Establishing a living wage, regulated working hours, and safe jobs to protect workers and ensure their contributions are valued.
* **Collective Representation and Dialogue:** Encouraging collective representation and dialogue to effectively shape protective measures.
* **Technology for People:** Developing technology with a human-centric approach to ensure rapid and universal responses to global needs, such as vaccine and medicine development.
* **Investment in Key Sectors:** Increasing investments in healthcare, climate-friendly economies, and rural economies to create new employment and address challenges.
* **Long-term Investment:** Shifting towards long-term investments in social needs and the real economy to create more environmentally friendly value chains and formalize the informal economy with decent wages and worker protection.
The recommendations of the Global Commission and the Centenary Declaration are considered highly relevant for addressing the aftermath of crises, underscoring the ILO's preparedness for post-crisis scenarios.
### 8.4 US politics and the ILO
The relationship between the United States and the ILO is complex and has seen periods of engagement and withdrawal.
* **US Contribution:** The US is a significant financial contributor to the ILO's budget, typically accounting for a substantial portion of its regular contributions and project funding.
* **Historical Context:** The US joined the ILO in 1934, left in 1978 over policy on Israel and the influence of employer and worker delegates, and rejoined in 1980.
* **Recent Political Trends:** Administrations have shown varying attitudes towards international organizations. Previous administrations have withdrawn from or criticized various UN agencies.
* **Concerns regarding ILO leadership and policy:** Some assessments have raised concerns about the re-election of the Director-General and the perceived sidelining of US leadership within the organization, alongside the appointment of individuals to senior positions perceived as not fully aligned with ILO objectives, including those critical of unionization and social dialogue.
* **Financial implications:** There have been instances of the US withholding payments, leading to financial strain on the ILO, impacting staffing, operational costs, and project implementation. This has led to staff reductions and relocation of departments to reduce costs.
* **Impact on decision-making:** The US's financial leverage and political influence can significantly impact ILO decision-making processes, particularly in the appointment of senior leadership.
* **Corporate influence:** The US Council for International Business has advocated for continued ILO engagement, recognizing the impact of international labor standards negotiations on American companies' global operations.
The future trajectory of the ILO's engagement with the US and the broader global landscape remains uncertain, dependent on geopolitical evolutions, the commitment of its constituents, and its ability to adapt its methods and maintain its core objectives of social justice.
---
# The role of the ILO in international legal disputes
This section examines the ILO's interactions with the International Court of Justice (ICJ), focusing on the interpretation of conventions and the right to strike, and highlights significant historical crises and ongoing challenges within the ILO's supervisory system.
### 6.1 The role of the ICJ in interpreting ILO conventions
The International Court of Justice (ICJ) plays a crucial role in interpreting ILO conventions. Under Article 37(1) of the ILO Constitution, any dispute concerning the interpretation of the ILO Constitution or a subsequent Convention can be referred to the ICJ for a decision. This role is further affirmed by the Vienna Convention on the Law of Treaties (1969).
### 6.2 The right to strike and ILO Convention No. 87
A significant point of contention has been the interpretation of the Freedom of Association and Protection of the Right to Organise Convention, 1948 (No. 87), specifically concerning the right to strike.
#### 6.2.1 Historical dispute and the 2012-2015 crisis
* **Employer opposition:** The Employers' Group, particularly influenced by organizations like the CBI (UK) and Business Europe, actively sought to prohibit the ILO from advising on the right to strike. They questioned its status as part of international legislation and challenged the objectivity of the Experts' Committee's assessments.
* **"The bomb in the standards committee":** This opposition led to a severe crisis within the ILO's supervisory system between 2012 and 2015.
* **Consequences:**
* Discussions of cases in the Committee on the Application of Standards (CAS) were blocked by the Employers' Group in 2012.
* The International Labour Conferences (ILCs) of 2013 and 2014 saw limited discussions of cases in the CAS.
* The Workers' Group responded by blocking the Standards Review Mechanism.
* The supervisory system was in crisis.
#### 6.2.2 Interpretation of Convention No. 87 regarding the right to strike
* **Existing jurisprudence:** For over 60 years, the interpretation of Convention No. 87 by the Experts' Committee, the Committee on Freedom of Association (CFA), and the CAS had consistently recognized that social dialogue and the right to negotiate are supported by the right to formulate various types of action, including strikes.
* **Historical context:** During the Cold War, the right to strike was a significant argument used by Western governments, employers, and workers to challenge the Soviet bloc.
* **Post-Cold War shift:** Following the fall of the Berlin Wall and the rise of globalization, the push to eliminate regulations intensified.
#### 6.2.3 Conflict resolution attempts and the 2015 agreement
* **Informal meetings:** Three tripartite informal meetings between 2012 and 2013 yielded no results.
* **Swiss Chalet Process:** A mediation attempt by Switzerland in 2013 also failed.
* **Failed ICJ referral attempt (2014):** An attempt to refer the issue to the ICJ lacked sufficient majority in the Governing Body.
* **February-March 2015 Agreement:** After informal discussions, an agreement was reached between workers and employers.
* **Workers and employers:** Accepted the principle of industrial action as outlined in the ILO Constitution.
* **Employers:** Maintained their refusal to accept the right to strike based solely on Convention No. 87.
* **Restart of the supervisory system:**
* The right to strike would be handled on a case-by-case basis within the CFA.
* Interpretations by the Experts' Committee were considered authoritative but not binding.
* The Committee on the Application of Standards (CAS) and the Standards Review Mechanism were restarted.
* **Government endorsement:** All governments seconded and reinforced this agreement, stating that while the right to organize and take action for workers' interests is essential for freedom of association, it is not an absolute right and its scope and conditions are regulated at the national level.
#### 6.2.4 The 2023 decision to involve the ICJ
* **Persistent employer warning:** Despite the 2015 agreement, the International Organisation of Employers (IOE) annually warned that they would never accept the right to strike under Convention No. 87. This remained a destabilizing factor.
* **Governing Body majority:** Consequently, a majority was reached in the Governing Body in 2023 to involve the ICJ. Employers and some member states dissented.
* **Expected proceedings:**
* **Arguments for RtS as part of C87:** A majority of intervening member states and the ITUC.
* **Arguments against RtS as part of C87:** Switzerland, Japan, and the IOE.
> **Tip:** The involvement of the ICJ signifies a critical juncture for the ILO's supervisory system, particularly concerning the interpretation of fundamental rights within its core conventions. Understanding the historical context and the specific arguments of each party is crucial for analyzing the potential outcomes.
---
# US politics and its influence on the ILO
This section details the historical and contemporary influence of United States political dynamics on the International Labour Organization (ILO), including its financial contributions, past withdrawals, and the impact of its policy stances on the organization's operations and leadership.
### 9.1 Financial contributions and impact
The United States is a significant financial contributor to the ILO's budget. Its regular contribution, along with funding for projects, amounts to approximately twenty-two percent of the total budget. This substantial financial commitment means that the US is widely accepted to hold a leading role within the organization, often reflected in the appointment of a Deputy Director-General presented by the US government and adopted by the Officers of the Governing Body.
However, the US has also leveraged its financial position to influence ILO policy and appointments. During the first Trump administration, there was a period of visiting the ILO and expressing satisfaction with cases brought against countries like Venezuela, Guatemala, and Belarus. More significantly, in August 2023, the White House proposed a "Historic Pocket Rescission Package" that aimed to eliminate "Woke, Weaponized, and Wasteful Spending" in various international organizations. For the ILO, this targeted "$107 million," framing the organization as one that "works to unionize foreign workers and punish U.S. corporate interests abroad."
This proposed rescission sparked immediate reactions. The US Council for International Business wrote to the White House, urging the exclusion of the ILO from the package, emphasizing that participation in international labor standards negotiations and policy discussions directly impacts American companies' global operations and financial outcomes. Subsequent negotiations between the ILO Director-General and the White House resulted in a compromise: the appointment of Nels Nordquist, an economist known for statements that question respect for ILO objectives, as Deputy Director-General. Nordquist is set to lead all policy departments and has appointed an assistant known for critical views on unionization and social dialogue.
Compounding these issues, the US has not paid its contributions for the last two years, and there is no guarantee of future payments. This financial uncertainty, alongside China's significant contribution of forty-five million dollars, creates a precarious financial situation for the ILO, reportedly leading to approximately two hundred and fifty officials being furloughed and potential job losses. To mitigate costs, policy departments are being reorganized and relocated from Geneva to Turin. The upcoming Governing Body meeting in November will be crucial in determining the ILO's path forward amidst these challenges.
> **Tip:** Understanding the US's financial influence is key to grasping its impact on ILO decision-making and operational capacity. The proposed budget rescissions and appointment of a Deputy Director-General illustrate how political agendas can directly shape the organization.
### 9.2 Historical withdrawals and returns
The United States' engagement with the ILO has been marked by periods of both participation and withdrawal. The US joined the ILO in 1934, fifteen years after its founding. However, its membership was not continuous.
In 1978, under President Carter, the US announced its withdrawal from the ILO, a decision executed by Secretary of State Kissinger. The primary reasons cited for this withdrawal were the ILO's stance on Israel's policies and the perceived undue influence of employer and worker delegates. This withdrawal highlighted the political sensitivities that can affect US participation.
The US returned to the ILO in 1980, again under President Carter. This reentry was partly motivated by the desire to play a role in supporting movements like Solidarność in Poland and broader efforts in Eastern Europe during the late Cold War era.
### 9.3 Policy stances and their impact
US policy stances have consistently influenced the ILO's agenda and operations. A notable instance of US influence occurred during the first Trump administration (2017-2021). US representatives visited the ILO and expressed approval for cases brought against Venezuela, Guatemala, and Belarus, suggesting a preference for an approach that focuses on punitive measures against certain member states.
More recently, the American Enterprise Institute published a negative assessment in June 2025, advocating for the US to oppose the re-election of current Director-General Gilbert Houngbo. The institute argued that Houngbo had "sidelined senior US leadership and awarded China a senior position." This highlights a US concern about its representation and influence within the ILO's senior leadership, especially in relation to other major powers like China.
The ongoing financial uncertainties and proposed budget rescissions directly translate into policy impacts. The reduction in travel costs and projects, along with the reorganization of policy departments, suggests a diminished capacity for the ILO to engage in its development and technical support activities. The potential loss of staff due to funding cuts also raises concerns about the organization's ability to effectively implement its mandates.
> **Example:** The US Council for International Business's letter to the White House demonstrates how American companies, through their industry associations, actively engage in policy discussions to protect their interests within the ILO framework. This advocacy illustrates the direct link between US business policy and the ILO's operational scope.
### 9.4 Leadership and appointments
The appointment of senior leadership positions within the ILO, particularly the Deputy Director-General, has become a point of contention and political maneuvering involving the United States. While the US is a major contributor, the process for appointing the Deputy Director-General, which requires adoption by the Officers of the Governing Body, has been a site of negotiation.
The appointment of Nels Nordquist, an economist with a background critical of ILO objectives, signifies a direct political intervention by the US administration. His stated views and the subsequent appointment of a lawyer known for "union and social dialogue bashing" as his assistant raise serious questions about the future direction of ILO policy departments. The French Chair of the Governing Body expressed criticism but indicated they would not refuse the appointment, while the Employers' Chair deferred responsibility to the Director-General. The Workers' Chair, however, expressed significant criticism.
The selection of leadership, therefore, reflects the power dynamics and the extent to which specific political administrations can influence the ILO's strategic direction and operational priorities. The appointment process itself has become a proxy battleground for differing ideologies regarding labor rights and international cooperation.
### 9.5 The current landscape and future outlook
The current situation presents a significant challenge for the ILO. The United States' reduced financial commitment and politically charged appointments have created a climate of uncertainty regarding its future operations and efficacy. The outcome of the November Governing Body meeting is anticipated to be pivotal, with questions surrounding the attitude of EU countries, the reactions of other regions and member states, and whether they will accept the US in a leading role without commensurate financial input.
The text suggests that the ILO's survival over its 106-year history has often been due to its constituents choosing to prioritize its core objectives of social justice, aided by its tripartite composition. The hope is that this historical resilience will prevail, enabling the organization to navigate the current geopolitical tensions and evolving global landscape. The challenges posed by de-globalization, multipolarity, and differing national interests mean that the ILO's ability to foster international cooperation and advance social justice will be severely tested.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| International Labour Organization (ILO) | An agency of the United Nations, established in 1919, that promotes labour rights and decent work through the development of international labor standards, fostering social dialogue, and providing technical assistance to its member states. |
| International Labour Standards | A set of principles and rights at work established by the ILO, comprising Conventions, Recommendations, and Declarations, which aim to promote social justice and improve working conditions globally. |
| Conventions | Legally binding international treaties adopted by the ILO's International Labour Conference that, upon ratification by member states, oblige them to implement the provisions contained within them. |
| Recommendations | Non-binding instruments adopted by the ILO that provide guidance on policy, legislation, and practice, often supplementing Conventions to facilitate their implementation. |
| Declaration | A solemn statement of principles or policy adopted by the ILO, such as the Declaration of Philadelphia, which sets out the fundamental goals and objectives of the Organization. |
| Tripartism | The fundamental principle of the ILO's structure, involving equal representation and participation of governments, employers, and workers in its decision-making processes and activities. |
| Social Dialogue | A process of consultation and negotiation between governments, employers' organizations, and workers' organizations on issues of common interest, promoting cooperative approaches to labor and social policy. |
| Governing Body | The executive council of the ILO, responsible for setting the agenda, supervising the work of the International Labour Office, and making decisions on policy matters. |
| International Labour Conference (ILC) | The supreme decision-making body of the ILO, meeting annually to discuss labor and social issues, adopt new international labor standards, and oversee the Organization's activities. |
| Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommendations (CEACR) | A body of independent legal experts appointed by the ILO Governing Body to examine the reports submitted by member states on the implementation of ratified Conventions and the application of Recommendations. |
| Committee on the Application of Standards (CAS) | A tripartite committee of the International Labour Conference where specific cases of alleged non-compliance with ratified ILO conventions are discussed and judged. |
| Committee on Freedom of Association (CFA) | An ILO committee that examines complaints alleging infringements of the right to freedom of association, brought forward by workers' or employers' organizations. |
| Commission of Inquiry | An exceptional ILO procedure established to investigate serious allegations of non-compliance with ILO conventions, involving a formal investigation and report to the Governing Body. |
| Kafala System | A sponsorship system prevalent in some Gulf states where an employer acts as a legal guardian for a migrant worker, often leading to significant control and potential for abuse, including passport confiscation and restricted movement. |
| Decent Work | A concept promoted by the ILO that encompasses opportunities for productive work that is fair, safe, and provides adequate income and social protection, with respect for workers' rights and with prospects for personal development. |
| Social Protection | The provision of social security benefits and social assistance to individuals and families to protect them against risks and vulnerabilities such as unemployment, old age, sickness, disability, and poverty. |
| Fundamental Conventions | The eight core ILO conventions considered to represent universal values and are fundamental to the realization of all other ILO standards, requiring respect even if not ratified. |
| Forced Labour | All work or service exacted from any person under the menace of any penalty and for which the said person has not offered himself voluntarily, as defined by ILO Convention No. 29. |
| Child Labour | Work performed by children that deprives them of their childhood, their potential, and their dignity, and that is harmful to their physical and mental development, as defined by ILO Conventions No. 138 and No. 182. |
| Discrimination in Employment | Any distinction, exclusion, or preference made on the basis of race, color, sex, religion, political opinion, national extraction, or social origin, which has the effect of nullifying or impairing equality of opportunity or treatment in employment and occupation. |
| Right to Strike | The right of workers and their organizations to take collective action, including work stoppages, to promote and protect their economic and social interests, a matter subject to interpretation within ILO conventions. |
| Artificial Intelligence (AI) | A field of computer science focused on creating systems that can perform tasks typically requiring human intelligence, such as learning, problem-solving, and decision-making, posing new challenges for the future of work. |
| Platform Economy | An economic model where services are provided or transactions are facilitated through digital platforms, often leading to new forms of employment and work arrangements, with potential implications for labor rights and working conditions. |
Cover
Multikulturalizm Baza (cavablı) dosyasının kopyası.pdf
Summary
# Multikulturalizmin mahiyyəti və tarixi
Multikulturalizmin mahiyyəti və tarixi, bu anlayışın tərifi, yaranma səbəbləri, tarixi inkişafı, müxtəlif ölkələrdə tətbiqi və Azərbaycanın bu sahədəki rolu kimi məsələləri əhatə edir. Bu mövzu, cəmiyyətlərdəki müxtəlif etnik, mədəni və dini qrupların birgə yaşaması, onların hüquqlarının qorunması və cəmiyyətə inteqrasiyası kimi mühüm məsələləri araşdırır.
## 1. Multikulturalizmin mahiyyəti və tarixi
### 1.1 Multikulturalizm anlayışının tərifi
Multikulturalizm, müxtəlifliklərin qorunub saxlanmasına və inkişaf etdirilməsinə yönəlmiş siyasət, bu siyasəti əsaslandıran nəzəriyyə və ideologiya olaraq təyin olunur. Bu, cəmiyyətdəki etnik, irqi, dini və mədəni müxtəlifliklərin tanınması, qorunması və inkişaf etdirilməsini nəzərdə tutur. Multikulturalizm, eyni zamanda, fərdlərin azadlığı və dövlətin rolunu məhdudlaşdıran bir yanaşma kimi də ifadə olunur [36](#page=36) [6](#page=6) [8](#page=8).
### 1.2 Multikulturalizmin yaranma səbəbləri
Multikulturalizmin yaranma səbəbi əsasən etnomədəni müxtəliflikdir. Qloballaşma və mədəniyyətlərin birləşməsi şəraitində assimilyasiya və izolyasiya kimi siyasət növləri uğursuz olduqdan sonra multikulturalizm daha geniş yayılmağa başlamışdır [12](#page=12) [38](#page=38) [41](#page=41).
### 1.3 Multikulturalizmin tarixi inkişafı
Multikulturalizm siyasəti 1960-cı illərin sonlarında meydana gəlmişdir. İlk dəfə Kanadada multikulturalizm siyasəti rəsmi olaraq elan edilmişdir. Kanadada bu siyasət, fransızdilli və ingilisdilli əyalətlərə parçalanan dövlətin bütövlüyünü təmin etmək məqsədi daşıyırdı [11](#page=11) [37](#page=37) [43](#page=43) [5](#page=5) [7](#page=7) [8](#page=8).
### 1.4 Multikulturalizmin müxtəlif ölkələrdə tətbiqi
* **Kanada:** Fransızdilli və ingilisdilli əyalətlərə parçalanan dövlətin bütövlüyünü təmin etmək məqsədi ilə rəsmi elan edilmişdir [11](#page=11) [37](#page=37).
* **ABŞ:** "Ağ" və "qara" irqin kəskin qarşıdurmasına qarşı çıxmaq cəhdi ilə rəsmi elan edilmişdir [38](#page=38) .
* **Avstraliya:** Ölkənin immiqrasiya cəlbediciliyini artırmaq məqsədi ilə rəsmi elan edilmişdir [39](#page=39).
* **Avropa Ölkələri (Almaniya, Fransa, Böyük Britaniya):** Bu ölkələrdə multikulturalizmin səmərəsiz olduğu və iflasa uğradığı rəsmi olaraq bəyan edilmişdir [33](#page=33) .
### 1.5 Multikulturalizmin formaları və yanaşmaları
Multikulturalizmin zəif və güclü formaları mövcuddur [15](#page=15).
* **Zəif multikulturalizm:** Milli azlıqlara öz etnik dəyərlərini qorumaq üçün tam azadlığın verilməsini əhatə edir. Bu yanaşma klassik liberalizmə əsaslanır [16](#page=16) .
* **Güclü multikulturalizm:** Müasir liberalizmə əsaslanır. Bu forma milli azlıqlara öz etnik dəyərlərini qorumaq üçün tam azadlıq verir və dövlət dəstəyi ilə cəmiyyətin bütün sahələrində fəal iştirakları üçün şərait yaradır [12](#page=12) [16](#page=16) [25](#page=25) .
Fərqlənən yanaşmalar arasında **liberal-eqalitar** və **kommunitarian** yanaşmalar mövcuddur [9](#page=9).
### 1.6 Multikulturalizmin əsas funksiyaları və predmeti
"Multikulturalizmə giriş" fənninin əsas funksiyaları idrakı, proqnostik və tərbiyəvidir. Həmçinin idrakı, proqnostik və praktik funksiyaları da mövcuddur. Fənnin predmeti isə müxtəlifliklərin əsasını təşkil edən etnik, dini və mədəni dəyərlərin qorunmasının yollarını öyrənməkdir [13](#page=13) [1](#page=1) [20](#page=20) [3](#page=3).
### 1.7 Multikulturalizmdə digər konsepsiyalarla əlaqə
* **Assimilasiya:** Bir etnik qrupun üzvlərinin öz mədəniyyətini itirərək digər etnik qrupun mədəniyyətini mənimsəməsi prosesidir .
* **İzolyasiya:** Milli azlıqların cəmiyyətə inteqrasiyasına mane olan, titul etnik qrupu ilə əlaqənin dayandırılması yolu ilə baş verən prosesdir [43](#page=43) .
* **Aparteid:** Əhalinin hər hansı qrupunun hüquqlarının məhdudlaşdırılması və ya məhrum edilməsi, ərazi təcridi ilə xarakterizə olunan irqi ayrı-seçkiliyin ifrat formasıdır .
* **Əridən qazan konsepsiyası:** Vahid ümumi mədəniyyətin yaradılması, milli fərqlərin aradan götürülməsi deməkdir. Bu konsepsiya ABŞ-da yaranmışdır. Multikulturalizmin "əridən qazan" konsepsiyasından əsas üstünlüyü, hər bir mədəniyyət daşıyıcısının özünü təhlükəsiz hiss etdiyi cəmiyyətin yaradılmasıdır .
* **Kommunitarizm:** İqtisadi faydaları yenidən bölüşdürərək kasıblara çatdırılmasını və ictimai xidmətlərə çıxışda bərabərliyi təmin etmək fikrini əks etdirən yanaşmadır [14](#page=14).
### 1.8 Multikulturalizmin dövlət siyasəti kimi formalaşması üçün zəruri şərtlər
Multikulturalizmin dövlət siyasəti kimi formalaşması üçün vətəndaş cəmiyyəti mühitinin mövcudluğu vacib şərtdir [22](#page=22) .
## 2. Azərbaycanda multikulturalizm
Azərbaycan, dövlət siyasəti kimi multikulturalizmi Heydər Əliyevin hakimiyyətə gəlişi ilə genişləndirmişdir. Azərbaycan multikulturalizminin mahiyyəti onun sosial hadisə, siyasət modeli və həyat tərzi olmasıdır. Azərbaycan multikulturalizminin meydana gəlməsinin obyektiv səbəbləri tarixi və coğrafi faktorlardır. Subyektiv səbəblər isə ölkəni idarə edən dövlət xadimləri və xalqdır [12](#page=12) [14](#page=14) [31](#page=31) [34](#page=34) [39](#page=39) [41](#page=41) .
Azərbaycanda tolerantlıq, Avropa yanaşmasından fərqli olaraq, tolerantlıq ilə identikliyi və mədəni unikallığı qorunub saxlamağın birləşdirilməsi cəhdindən ibarətdir. Azərbaycanın görkəmli nümayəndələrinin fəaliyyəti nəticəsində mədəni azərbaycançılıq hərəkatı milli şüuru formalaşdırmışdır [15](#page=15) [19](#page=19) [21](#page=21).
### 2.1 Azərbaycanın multikulturalizm siyasətində əməkdaşlıqları
Azərbaycan Respublikası dövlət siyasətini həyata keçirməsində BMT, ATƏT, Avropa Şurası, Avropa İttifaqı, İslam Əməkdaşlıq Təşkilatı kimi beynəlxalq təşkilatlarla əməkdaşlıq edir [17](#page=17).
### 2.2 Azərbaycanın multikultural dəyərləri
Azərbaycanda multikultural dəyərləri əks etdirən qəhrəmanlıq epikləri sırasında "Kitabi Dədə-Qorqud" dastanı önə çıxır. Azərbaycanda tolerantlığın mühüm cəhəti onun qorunmasının dövlət siyasəti olmasıdır [23](#page=23).
## 3. Tolerantlıq və onun növləri
Tolerantlıq, fərqli bir dünyagörüşü, həyat tərzi, davranış, adət, hisslərə, inanc və əqidələrə dözümlü yanaşma deməkdir. Tolerant cəmiyyətin ən vacib xüsusiyyəti isə müxtəlif mədəniyyətlərin paralel (birgə yaşama) mövcudluğudur. Tolerantlığın əsasını ümumbəşəri dəyərlər və qarşılıqlı mərhəmət təşkil edir [29](#page=29) [36](#page=36) .
Tolerantlığın növləri arasında:
* **Dini tolerantlıq:** Başqa dinə inanan şəxsi tanımaq, dini dəyərlərə və başqa məzhəbin normalarına hörmət. İslam dininin əsas ünsürlərindən biri tolerantlıqdır. Quran ayəsi "Dində məcburiyyət yoxdur" inanmaq azadlığının prinsipi kimi əksini tapmışdır [20](#page=20) [21](#page=21) [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Siyasi tolerantlıq:** Müxtəlif partiyaların və siyasi hərəkatların liderlərinin bərabər hüquq və imkanlarının tanınması, siyasi rəqibə hörmət .
* **Qender tolerantlığı:** Kişi və qadının sosial bərabərliyi, digər cinsin nümayəndələrinə qərəzsiz münasibət .
* **Millətlərarası tolerantlıq:** Başqa bir etnik (irqi, milli) ənənənin nümayəndələrinə hörmətli və xeyirxah münasibət .
Hərbi tolerantlıq isə tolerantlıq növlərinə aid deyil [18](#page=18).
## 4. Dinlər və konfessiyalar
* **Əsas Xristian Konfessiyaları:** Katoliklik, Pravoslavlıq, Protestantlıq [23](#page=23) [32](#page=32).
* **İslamda Dini Münasibətlər:** Siyasi loyallıq müqabilində dini azadlıq, konfessiyal daxili muxtariyyət təqdim edilir [18](#page=18).
* **Dini Radikalizm və Ekstremizm:** Sosial ədalətsizlik dini radikalizmin inkişafı üçün zəmin yaradır. Dini radikalizmə və ekstremizmə qarşı mübarizədə maariflənmə, profilaktik, inzibati metodlar istifadə olunur [28](#page=28) [30](#page=30) .
## 5. Multikulturalizmdə digər əsas anlayışlar
* **Sekulyarizm:** İnsanların şüurunun din və kilsədən uzaqlaşmaqla dünyəviləşməsini ifadə edir [31](#page=31) [7](#page=7).
* **Millət:** Ortak dil, adət-ənənə, ərazi, mənşəyə mənsub olan qan qohumlarını özündə birləşdirən insan birliyidir .
* **Etnos:** Öz ərazisinə, dilinə, mədəniyyətinə, özünüdərkə mənsub olan tayfa, xalq və millət kimi insan birlikləridir .
* **Milli şüur:** Xalqların mədəni etnik birlik olduğunun dərk edilməsində mühüm əhəmiyyət daşıyan əlamətdir [40](#page=40).
* **Rasizm:** Müəyyən irqə mənsub olmaqla üstünlüyü müdafiə edən ideologiyadır.
* **Antisemitizm:** Yəhudi xalqına nifrəti ifadə etmək üçün istifadə olunan termindir [35](#page=35).
---
# Azərbaycan multikulturalizmi və tolerantlıq
Bu bölmədə Azərbaycanda multikulturalizmin formalaşması, Azərbaycançılıq ideologiyası, tolerantlıq ənənələri və dövlət siyasəti məsələləri ətraflı şəkildə araşdırılır. Multikulturalizm siyasətinin yaranma səbəbləri, onun müxtəlif modelləri, həmçinin Azərbaycanın bu sahədəki tarixi, dini və mədəni təcrübəsi nəzərdən keçirilir.
### 2.1 Multikulturalizmin yaranması və əsasları
Multikulturalizm siyasəti ilk dəfə 1960-cı illərin sonunda Kanadada ortaya çıxmışdır. Bu siyasətin yaranma səbəbi etnomədəni müxtəliflikdir. Multikulturalizmin təməlində millətlərarası münasibətlər, xarici vətəndaşların inteqrasiyası, xalqların qarşılıqlı əməkdaşlığı, tolerantlıq ideyası və münaqişələrə yol verməmək prinsipləri dayanır [12](#page=12) [27](#page=27) [36](#page=36) [43](#page=43).
Multikulturalizmin əsasını etnomədəni qrupların maraqlarının tanınması və reallaşması təşkil edir. Bu siyasət, cəmiyyətdəki etnik, irqi, dini və mədəni müxtəlifliklərin qorunmasına yönəlib. Multikulturalizm bir sosial hadisə olaraq siyasətə, iqtisadiyyata, mədəniyyətə, mənəviyyata və ictimai şüurun formalarına təsir göstərir [33](#page=33) [42](#page=42) [6](#page=6) .
**Multikulturalizmin formaları:**
* **Zəif multikulturalizm:** Milli azlıqlara öz etnik dəyərlərini qorumaq üçün tam azadlığın verilməsini əhatə edir. Bu yanaşma klassik liberalizmə əsaslanır [16](#page=16) [36](#page=36).
* **Güclü multikulturalizm:** Müasir liberalizmə əsaslanır. Bu forma dövlət dəstəyi və etnik azlıqların cəmiyyətin bütün sahələrində fəal iştirakı üçün hər cür şərait yaratmağı özündə ehtiva edir [25](#page=25) [36](#page=36) .
#### 2.1.1 Multikulturalizmin yanaşmaları
Multikulturalizmdə fərdlərin azadlığı və dövlətin rolunu məhdudlaşdırılmasını müdafiə edən yanaşma klassik liberalizmdir. Liberal-eqalitar və kommunitarian yanaşmalar fərqlənir [9](#page=9).
#### 2.1.2 Multikulturalizmin tərifi və məqsədləri
Multikulturalizm, müxtəlifliklərin qorunub saxlanmasına və inkişaf etdirilməsinə yönəlmiş siyasət və bu siyasəti əsaslandıran nəzəriyyə və ideologiyadır. Onun əsas məqsədi ölkədəki bütün xalqların etnik-mədəni dəyərlərinin qorunması və onların cəmiyyətə inteqrasiyasına nail olmaqdır. Multikulturalizmin ən yüksək mərhələsi onun vətəndaşlar üçün bir həyat tərzinə çevrilməsidir [36](#page=36) .
### 2.2 Azərbaycançılıq ideologiyası və tolerantlıq ənənələri
#### 2.2.1 Azərbaycançılıq ideologiyası
Siyasi azərbaycançılıq ideyasının inkişafında ilkin mərhələ 28 may 1918-ci ildə Azərbaycan Demokratik Respublikasının yaranmasıdır. Azərbaycançılıq ideyası ölkədə yaşayan xalqlara, digər ölkələrdə təzyiqlərə məruz qalaraq Azərbaycana sığınanlara sülh və qarşılıqlı anlaşma şəraitində yaşamağa imkan vermək ideyasıdır. Ümummilli lider Heydər Əliyev hakimiyyətə gəldikdən sonra azərbaycançılıq ideologiyasının bütün sahələrini genişləndirmişdir. Mədəni azərbaycançılıq hərəkatı, Azərbaycanın görkəmli nümayəndələrinin fəaliyyəti nəticəsində milli şüuru formalaşdırmışdır [21](#page=21) [28](#page=28) [37](#page=37) [7](#page=7).
#### 2.2.2 Tolerantlıq ənənələri
Tolerantlıq, fərqli bir dünyagörüşü, həyat tərzi, davranış, adət, hisslərə, inanc və əqidələrə dözümlü yanaşmadır. Azərbaycanda tolerantlığın Avropa yanaşmasından fərqi, tolerantlıq ilə identikliyi və mədəni unikallığı qorunub saxlanılmasının birləşdirmək cəhdindədir. Azərbaycanda tolerantlığın mühüm cəhəti, onun qorunmasının dövlət siyasəti olmasıdır [19](#page=19) [23](#page=23) [29](#page=29).
İslam dininin əsas ünsürlərindən biri tolerantlıqdır. Quran ayəsi "Dində məcburiyyət yoxdur" inanmaq azadlığının prinsipi kimi öz əksini tapmışdır. İslamda başqa dinə mənsub olanlarla münasibətlərin əsas prinsipi, siyasi loyallıq müqabilində dini azadlıq və konfessional daxili muxtariyyət təqdim edilməsidir [18](#page=18) [20](#page=20) [21](#page=21) [4](#page=4) [5](#page=5).
### 2.3 Multikulturalizm dövlət siyasəti kimi
Multikulturalizmin dövlət siyasəti kimi formalaşması üçün vətəndaş cəmiyyəti mühiti vacib şərtdir. Azərbaycan Respublikası multikulturalizm dövlət siyasətini həyata keçirməsində BMT, ATƏT, Avropa Şurası, Avropa İttifaqı, İslam Əməkdaşlıq Təşkilatı kimi beynəlxalq təşkilatlarla əməkdaşlıq edir [17](#page=17) [22](#page=22) .
**Multikulturalizmin dövlət siyasəti kimi tanınması:**
* İsmayıl Əliyev [8](#page=8).
* Heydər Əliyev [34](#page=34) .
* İlham Əliyev [8](#page=8).
Multikulturalizm siyasətinin əsas məqsədi, ölkədəki bütün xalqların etnik-mədəni dəyərlərinin qorunması və onların cəmiyyətə inteqrasiyasına nail olmaqdır. Azərbaycan Respublikası Konstitusiyasında irqindən, milliyətindən, dilindən, cinsindən, mənşəyindən, qulluq mövqeyindən, əqidəsindən asılı olmayaraq hər kəsin hüquq və azadlıqlarının bərabərliyinə təminat verən maddələr mövcuddur. Azərbaycan Respublikasının Prezidenti İlham Əliyevin Ümumdünya Beynəlxalq Forumunun Bakıda keçirilməsi təşəbbüsü, bu prosesin regional səviyyədən qlobal hərəkata gətirib çıxarması ilə nəticələnmişdir [26](#page=26) [27](#page=27) .
#### 2.3.1 Multikulturalizmin dövlət siyasəti kimi formalaşması
Multikulturalizmin dövlət siyasəti kimi formalaşması üçün vətəndaş cəmiyyəti mühiti zəruri şərtdir. Azərbaycan Respublikası BMT ilə multikulturalizm sahəsində əməkdaşlıq edir, bu çərçivədə Azərbaycan multikulturalizmin təcrübəsini nəzərdən keçirmək, bu modeli hərtərəfli təhlil etmək və dünyaya təbliğ etmək məqsədi güdür [22](#page=22) .
### 2.4 Multikulturalizmin problemləri və çağırışları
Qloballaşma və mədəniyyətlərin birləşməsi şəraitində assimilyasiya və izolyasiya siyasət növləri uğursuz olmuşdur. Avropa ölkələrinin (Almaniya, Fransa, Böyük Britaniya) başçıları müasir dövrdə multikulturalizmin səmərəsiz olması səbibindən iflasa uğradığını rəsmi olaraq bəyan etmişlər [38](#page=38) [40](#page=40) [41](#page=41) .
Multikulturalizmin əsas prinsiplərinə zidd olan cəhətlərdən biri də millətçilikdir. Multikultural təhlükəsizlik, müxtəlifliklərin qorunmasını təmin edərək milli təhlükəsizliyə ciddi problemlər, hətta münaqişələr yarada bilər. Etnik qrupların tərk etməsinin səbəbləri arasında işsizlik, təhsil almaq imkanının olmaması, həyatın nəzarət altında olması və etnik qrupların qarşıdurması kimi amillər yer alır .
#### 2.4.1 Əsas terminlər və anlayışlar
* **Assimilyasiya:** Bir etnik qrupun üzvlərinin öz əzəli mədəniyyətini itirərək birbaşa təmasda olduğu digər etnik qrupun mədəniyyətini mənimsəmə prosesidir [10](#page=10) [42](#page=42) .
* **İzolyasiya:** Titul etnik qrupu ilə hər hansı bir əlaqənin dayandırılması yolu ilə milli azlıqların cəmiyyətə inteqrasiyasına mane olan bir prosesdir [43](#page=43) .
* **Aparteid:** Assimilyasiyanın qarşısını almaq üçün cəmiyyətdə müəyyən bir qrupunun ərazi təcridi adlanır. Eyni zamanda, əhalinin hansısa qrupunun hüquqlarının məhdudlaşdırılması və ya məhrumiyyətlənməsi, ərazi təcridliyi deyilən irqi ayrı-seçkiliyin ifrat formasıdır [11](#page=11) .
* **Diskriminasiya:** Müəyyən əlamətə (irqi, milliyyəti, vətəndaşlığına, cinsi, etiqadına, seksual mənsubiyyəti, məşğuliyyət növü və s.) görə insanın hüquq və vəzifələrinin fərqli olmasıdır .
* **Sekulyarizm:** İnsanların şüurunun din və kilsədən uzaqlaşmaqla dünyəviləşməsidir. Hakimiyyətin və digər hüquq mənbələrinin istənilən din və dini inanclardan ayrılıqda mövcud olmaları haqqında konsepsiyadır [31](#page=31) [7](#page=7).
* **Tolerantlıq:** Fərqli bir dünyagörüşü, həyat tərzi, davranış, adət, hisslərə, inanc və əqidələrə dözümlü yanaşmadır. Tolerant cəmiyyətin ən vacib xüsusiyyəti, müxtəlif mədəniyyətlərin paralel (birgə yaşama) mövcudluğudur [29](#page=29) [36](#page=36) .
* **"Əridən qazan" konsepsiyası:** Vahid ümumi mədəniyyətin yaradılması, milli fərqlərin aradan götürülməsi ideyasına əsaslanır. Bu konsepsiyanın vətəni ABŞ-dır. "Əridən qazan" konsepsiyasından fərqli olaraq multikulturalizmin əsas üstünlüyü, bu və ya digər mədəniyyətin hər bir daşıyıcısının özünü təhlükəsiz hiss etdiyi bir cəmiyyətin yaradılmasıdır .
### 2.5 Azərbaycanın multikultural təcrübəsi
Azərbaycan, mədəniyyətin və dinin inteqrasiyası üçün əlverişli məkan kimi bərabərhüquqlu birliyi və müxtəlif etnosların və mədəniyyətlərin inkişafı nəzərdə tutan mədəniyyətlərin və dinlərin harmonizasiyası sayəsində xidmət etmiş və edir. Orta əsrlərdə Azərbaycanda multikulturalizm, alban kilsəsinin və yəhudi icmasının mövcudluğu ilə ifadə olunurdu [37](#page=37) .
XIX əsrin sonu – XX əsrin əvvəllərində neft bumu səbəbindən və Rusiyada baş vermiş yəhudi qırğınları nəticəsində Aşkenazilər (avropa yəhudiləri) Bakıda məskunlaşmışlar. Rus imperiyası tərəfindən rus əhalisinin mərkəzi əyalətlərdən Azərbaycana köçürülməsi, imperiyanın yerli əhalini assimilyasiya etmək, onları imperiyada “həll etmək” məqsədi daşıyırdı [26](#page=26) .
XXI əsrdə Heydər Əliyevin siyasi hakimiyyətə qayıdışı Azərbaycançılıq ideyasının inkişafına təsir edən mühüm hadisə olmuşdur. Azərbaycan multikulturalizminin meydana gəlməsinin obyektiv səbəbləri tarixi və coğrafi faktorlardır. Ümumdünya Mədəniyyətlərarası Dialoq Forumuna təşkilatçılıq və ev sahibliyi edən ölkə Azərbaycandır [37](#page=37) [41](#page=41) .
#### 2.5.1 Dini tolerantlıq və dövlət-din münasibətləri
Azərbaycan dövlətinin dini siyasətinin əsas məqsədi, xalqımıza xas olan tolerantlıq ənənələrinin qorunması, inkişafı, stimullaşdırılması və təbliğatıdır. Əsas xristian konfessiyaları katoliklik, pravoslavlıq və protestantlıqdır. Şərq kilsələrinin anası kimi tanınan Qafqazın alban kilsəsi Şəki şəhəri, Kiş kəndi ərazisində yerləşir [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [32](#page=32) [33](#page=33) .
Dini radikalizmə və ekstremizmə qarşı mübarizə metodları maariflənmə, profilaktik və inzibati tədbirləri əhatə edir. Dini radikalizmin inkişafı üçün zəmin yaradan əsas amil sosial ədalətsizlikdir. Fərqli dinlərin nümayəndələrinə qarşı dözümsüzlük və ya konfessiyalararası sərt qarşıdurma dini ekstremizm adlanır. Dini tolerantlıq, başqa dinə inanan şəxsi tanıma, dini dəyərlərə və başqa məzhəbin normalarına hörmət deməkdir [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30) .
Dövlət-din münasibətlərinin yüksək səviyyədə olması, ölkə daxilində dini etiqad azadlığının təmin edilməsini nəzərdə tutur. Sekulyarizm, hakimiyyətin və digər hüquq mənbələrinin istənilən din və dini inanclardan ayrılıqda mövcud olması konsepsiyasıdır .
### 2.6 Multikulturalizm tədqiqatları və nəzəriyyələri
"Multikulturalizmə giriş" fənninin predmeti, müxtəlifliklərin əsasını təşkil edən etnik, dini və mədəni dəyərlərin qorunmasının yollarını öyrənməkdir. Bu fənnin əsas funksiyaları idrakı, proqnostik və tərbiyəvi, yaxud praktikdir. "Multikulturalizmə giriş" fənninin nəzəri-metodoloji əsası fəlsəfədir [13](#page=13) [1](#page=1) [20](#page=20) [35](#page=35) [3](#page=3) [4](#page=4).
Charles Taylor (Çarlz Teylor) "Tanınma siyasəti" nəzəriyyəsinin müəllifidir. O, multikulturalizmdən danışarkən fərdin cəmiyyətdən üstünlüyü fikrini rədd edir. Onun tanıma siyasətinin əsas ideyası azlıqlara xüsusi hüquqlar verilməsidir [11](#page=11) .
Multikulturalizmin zəif forması klassik liberalizmə əsaslanır güclü forması isə müasir liberalizmə. Multikulturalizm tədqiqatçılarının fikrincə, immiqrantlar və yerli əhali (sakinlər) arasında olan ziddiyyəti iş yerləri uğrunda mübarizə, layiqli və əlverişli mənzil əldə etmək və təhsil almaqla bağlı sosial xüsusiyyətli ziddiyyətlər xarakterizə edir [12](#page=12) [13](#page=13) [35](#page=35) [9](#page=9).
**Multikulturalizmlə əlaqədar digər terminlər:**
* **Rasizm:** İrqə görə ayrı-seçkilik [35](#page=35).
* **Antisemitizm:** Yəhudi xalqına nifrət [35](#page=35).
* **Ksenofobiya:** Xarici insanlara və ya fəaliyyətlərə qarşı qorxu və ya nifrət.
* **Faşizm:** Radikal millətçi, avtoritar və totalitar siyasi ideologiya.
* **Anarxizm:** Dövlətsiz cəmiyyət qurma ideologiyası.
* **Kommunitarizm:** İctimai dəyərlərə və icmanın rifahına önəm verən fəlsəfə.
* **Eqalitar liberalizm:** Sosial və iqtisadi bərabərliyi təmin etməyi hədəfləyən liberal yanaşma [14](#page=14).
* **Sekulyarizm:** Din və dövlətin ayrılığı prinsipi .
Bu özet, "Azərbaycan multikulturalizmi və tolerantlıq" mövzusuna dair əhatəli bir baxış təqdim edir, əsas konsepsiyaları, tarixi konteksti, dövlət siyasətini və akademik təhlilləri əhatə edir.
---
# Multikulturalizm siyasətinin formaları və nəzəriyyələri
Bu bölmədə multikulturalizmin müxtəlif tərəfləri, onun güclü və zəif formaları, eləcə də bu siyasəti əsaslandıran nəzəri baxışlar araşdırılır.
### 3.1 Multikulturalizmin tərifi və yaranma səbəbləri
Multikulturalizm, cəmiyyətdə mövcud olan etnik, irqi, dini və mədəni müxtəlifliklərin qorunmasını və onların birgə yaşamını təmin etməyi hədəfləyən bir siyasətdir. Onun yaranmasının əsas səbəbi etnomədəni müxtəliflikdir. Multikulturalizm siyasətinin təməlində millətlərarası münasibətlər, xarici vətəndaşların inteqrasiyası, xalqların qarşılıqlı əməkdaşlığı, tolerantlıq ideyası və münaqişələrə yol verməmək prinsipləri dayanır [17](#page=17) [35](#page=35) [3](#page=3) [6](#page=6) .
**Multikulturalizmin yaranma səbəbləri sırasına aşağıdakılar daxildir:**
* Diskriminasiya [3](#page=3).
* Etnomədəni müxtəliflik [3](#page=3).
* Millətlərarası münaqişə [3](#page=3).
> **Tip:** Multikulturalizmin dövlət siyasəti kimi formalaşması üçün vətəndaş cəmiyyəti mühiti vacib şərtdir [5](#page=5).
### 3.2 Multikulturalizmin əsas funksiyaları və predmeti
"Multikulturalizmə giriş" fənninin əsas funksiyaları idrakı, proqnostik və tərbiyəvi, yaxud idrakı, proqnostik və praktik funksiyalardır. Fənnin predmeti isə müxtəlifliklərin əsasını təşkil edən etnik, dini və mədəni dəyərlərin qorunmasının yollarını öyrənməkdir. Multikulturalizm siyasəti siyasətə, iqtisadiyyata, mədəniyyətə, mənəviyyata və ictimai şüurun formalarına təsir göstərir [35](#page=35) [3](#page=3) [5](#page=5).
### 3.3 Multikulturalizmin formaları
Multikulturalizmin müxtəlif formaları mövcuddur, bunlardan ən əsasları "zəif" və "güclü" formalarıdır [36](#page=36) [3](#page=3).
* **Zəif multikulturalizm:** Bu forma, milli azlıqlara öz etnik dəyərlərini qorumaq üçün tam azadlığın verilməsini əhatə edir. Zəif multikulturalizm klassik liberalizmə əsaslanır. Bəzən bu anlayış, etnik kimliyin qorunması və tamamilə dəyişdirilməsinin (assimilyasiya) fərdin şəxsi işi olduğunu ifadə edir [13](#page=13) [36](#page=36) [3](#page=3) [6](#page=6).
* **Güclü multikulturalizm:** Bu forma, dövlət dəstəyi və etnik azlıqların cəmiyyətin bütün sahələrində fəal iştirakı üçün hər cür şərait yaratmağı özündə ehtiva edir. Güclü multikulturalizm müasir liberalizmə əsaslanır. "Güclü multikulturalizm" anlayışı, müəyyən etnik və ya irqi mənşəyi olan şəxslərin yaşayış yerlərinin təcrid olunmasını deyil, irqi və etnik qruplar arasında bərabərsizlik olduqda irqi və etnik müxtəlifliyin qorunmasını vurğulayır [16](#page=16) [20](#page=20) [36](#page=36) [5](#page=5).
### 3.4 Multikulturalizmi əsaslandıran nəzəriyyələr
Multikulturalizmin nəzəri əsasları müxtəlif fəlsəfi cərəyanlardan, xüsusilə liberalizm və kommunitarizm kimi yanaşmalardan qaynaqlanır [35](#page=35).
* **Liberalizm:** Multikulturalizmə dair liberal yanaşmalar fərdin hüquqlarına və azadlıqlarına, eyni zamanda müxtəlifliyə hörmətə əsaslanır.
* **Klassik liberalizm:** Bu baxış, fərdlərin azadlığını və dövlətin rolunun məhdudlaşdırılmasını müdafiə edir. Zəif multikulturalizmə əsas verir [11](#page=11) [13](#page=13).
* **Müasir liberalizm:** Müasir liberalizm, bərabərlik və sosial ədaləti vurğulayır. Güclü multikulturalizmə əsas verir [13](#page=13) [36](#page=36) [5](#page=5).
* **Eqalitar liberalizm:** İqtisadi faydaların yenidən bölüşdürülərək kasıblara çatdırılmasını və ictimai xidmətlərə çıxışda bərabərliyi təmin etmək ideyasını əks etdirir [3](#page=3).
* **Kommunitarizm:** Kommunitarizm, cəmiyyətin və icmanın rolu, kollektiv kimlik və dəyərlər üzərində dayanır. Çarlz Teylorun "tanıma siyasəti" kommunitarizmə yaxın bir yanaşmadır və azlıqlara xüsusi hüquqlar verilməsini müdafiə edir. Kommunitarizm, fərdin cəmiyyətdən üstünlüyü fikrini rədd edir [32](#page=32) [36](#page=36).
> **Tip:** Multikulturalizmdə liberal-eqalitar və kommunitarian yanaşmalar fərqlənir [31](#page=31) [36](#page=36).
### 3.5 Multikulturalizmin tətbiqi və məsələləri
Multikulturalizm siyasəti müxtəlif ölkələrdə müxtəlif problemlərin həlli məqsədilə tətbiq edilmişdir:
* **Kanada:** Fransızdilli və ingilisdilli əyalətlərə parçalanan dövlətin bütövlüyünü təmin etmək cəhdi [3](#page=3) [40](#page=40).
* **Amerika:** "Ağ" və "qara" irqin kəskin qarşıdurmasına qarşı çıxmaq cəhdi [17](#page=17) [41](#page=41).
* **Avstraliya:** Ölkənin immiqrasiya cəlbediciliyini artırmaq [41](#page=41).
Multikulturalizmdə bərabərlik, fikir və söz azadlığı, şəxsiyyətin toxunulmazlığı, qanunun aliliyi kimi prinsiplər önəmlidir. Millətçilik isə multikulturalizmə aid deyildir [19](#page=19) [42](#page=42).
Avropa ölkələrinin başçıları müasir dövrdə multikulturalizmin səmərəsiz olması səbəbindən iflasa uğradığını bəyan etmişdir. Multikulturalizmin tədqiqatçılarına görə, immiqrantlar və yerli əhali arasında ziddiyyətlər əsasən iş yerləri, mənzil və təhsil uğrunda mübarizə ilə bağlıdır [21](#page=21) [40](#page=40).
### 3.6 Assimilyasiya, İzolasiya və Aparteidə qarşı modellər
Multikulturalizmə alternativ olaraq, digər cəmiyyətlərin inteqrasiyasını tənzimləyən müxtəlif modellər mövcuddur:
* **Assimilyasiya:** Bir etnik qrupun üzvlərinin öz mədəniyyətini itirərək təmasda olduğu digər etnik qrupun mədəniyyətini mənimsəməsi prosesidir. Bu, milli azlıqların etnik dəyərlərinin titul etnik qrupun dəyərləri ilə birləşməsi və cəmiyyətdə müxtəlifliklərin aradan qalxması deməkdir. Qloballaşma və mədəniyyətlərin birləşməsi şəraitində assimilyasiya siyasəti uğursuz olmuşdur [16](#page=16) [41](#page=41).
* **İzolasiya (təcrid):** Titul etnik qrupu ilə hər hansı bir əlaqənin dayandırılması yolu ilə milli azlıqların cəmiyyətə inteqrasiyasına mane olan prosesdir. Təcrid siyasəti milli azlıqların yaşadıqları cəmiyyətə inteqrasiyası üçün əlverişli şərait yaratmır [16](#page=16) [25](#page=25) [42](#page=42).
* **Aparteid:** Əhalinin hansısa qrupunun hüquqlarının məhdudlaşdırılması və ya məhrumiyyətlənməsi, ərazi təcridliyi şəklində olan irqi ayrı-seçkiliyin ifrat formasıdır. Assimilyasiyanın qarşısını almaq üçün cəmiyyətdə müəyyən bir qrupunun ərazi təcridi aparteid adlanır [17](#page=17) [42](#page=42).
Etnik mədəni müxtəlifliyə münasibətdə tətbiq edilən modellər arasında assimilyasiya, izolasiya, aparteid və multikulturalizm yer alır [26](#page=26) [42](#page=42).
---
# İslamda və digər dinlərdə tolerantlıq
Bu mövzu, İslam dini və digər dini ənənələr daxilində tolerantlığın yerini, prinsiplərini və tarixi təzahürlərini araşdırır [33](#page=33) [38](#page=38) [4](#page=4).
### 4.1 İslamda tolerantlıq
İslam dininin əsas ünsürlərindən biri tolerantlıqdır. İslamda başqa dinə mənsub olanlarla qurulan münasibətlərin əsas prinsipi, siyasi loyallıq müqabilində dini azadlıq və konfessional daxili muxtariyyətin təqdim edilməsidir. Quran ayələri də "Dində məcburiyyət yoxdur" prinsipini vurğulayır, bu da inanmaq azadlığının əsasını təşkil edir. İslam aləmində tanınan dinlər arasında yəhudilik və xristianlıq da mövcuddur [24](#page=24) [33](#page=33) [38](#page=38) [4](#page=4).
#### 4.1.1 Digər dinlərə münasibət
İslam, özündən əvvəlki ilahi kitabları olan dinləri (yəhudilik və xristianlıq) tanıyır. Quran, "Dində məcburiyyət yoxdur" prinsipi ilə inanmaq azadlığını təmin edir. Bu, digər din mənsublarına qarşı dözümlülük və onların dini azadlıqlarına hörmət edilməsi deməkdir [24](#page=24) [33](#page=33) [38](#page=38) [4](#page=4).
#### 4.1.2 Tarixi təzahürlər
Azərbaycan Respublikası, multikulturalizm siyasətini həyata keçirməsində BMT, ATƏT, Avropa Şurası, Avropa İttifaqı, İslam Əməkdaşlıq Təşkilatı kimi beynəlxalq təşkilatlarla əməkdaşlıq edir. Azərbaycanda tolerantlıq və multikulturalizmin ortaya çıxmasına səbəb olan amillər mövcuddur. Azərbaycan dövlətinin dini siyasətinin əsas məqsədi, xalqımıza xas olan tolerantlıq ənənələrinin qorunması, inkişafı, stimullaşdırılması və təbliğatıdır [18](#page=18) [38](#page=38) [4](#page=4).
### 4.2 Digər dinlərdə tolerantlıq
#### 4.2.1 Xristianlıqda tolerantlıq
Əsas xristian konfessiyaları katoliklik, pravoslavlıq və protestantlıqdır. Şərq kilsələrinin anası" kimi tanınan Qafqazın alban kilsəsi Kiş kəndində yerləşir [38](#page=38) [7](#page=7).
#### 4.2.2 Yəhudilikdə tolerantlıq
19-20-ci əsrin əvvəllərində neft bumu və Rusiyada baş verən yəhudi qırğınları nəticəsində Aşkinazilər icması Bakıda məskunlaşmışdır [39](#page=39).
#### 4.2.3 Digər dini ənənələr
İslamdan əvvəlki dövrdə Azərbaycanda cənub əhalisinin əsasən Zərdüştlük dininə ibadət etdiyi qeyd olunur. İslam aləmində Zərdüştlük və Maniçilik kimi dinlər də tanınmışdır [24](#page=24).
### 4.3 Tolerantlığın prinsipləri və təzahürləri
#### 4.3.1 Multikulturalizm və tolerantlıq
Multikulturalizmin əsasını tolerantlıq təşkil edir. Azərbaycan multikulturalizminin mahiyyəti onun sosial hadisə, siyasət modeli və həyat tərzi olmasıdır. Azərbaycan multikulturalizminin siyasi banisi tolerantlıq və multikulturalizmin dövlət siyasəti kimi formalaşması üçün vətəndaş cəmiyyətinin mövcudluğunu zəruri şərtdir [18](#page=18) [24](#page=24) [7](#page=7).
> **Tip:** Multikulturalizm, müxtəlif mədəniyyətlərin birgə mövcudluğunu təmin edən bir yanaşmadır. Bu yanaşmada "əridən qazan" konsepsiyası, immiqrantların öz dəyərlərindən imtina etmələri fərziyyəsindən fərqli olaraq, bərabərhüquqlu mədəniyyətlərarası dialoqu önə çəkir [28](#page=28).
#### 4.3.2 Tolerantlığa qarşı cərəyanlar
Dini radikalizm və dini ekstremizm, fərqli dinlərin nümayəndələrinə qarşı dözümsüzlük və ya konfessiyalararası sərt qarşıdurma hallarını təşkil edir. Bu cərəyanların inkişafı üçün sosial ədalətsizlik zəmin yaradır. Dini radikalizmə və ekstremizmə qarşı mübarizə metodları arasında maariflənmə, profilaktik və inzibati tədbirlər yer alır. Sekulyarizm isə insanların şüurunun din və kilsədən uzaqlaşaraq dünyəviləşməsini ifadə edir [28](#page=28) [33](#page=33) [39](#page=39).
> **Tip:** Dini radikalizm, hansısa dinin üstünlüyünü təbliğ edən və digər etiqadların mənsublarına qarşı dözümsüzlük göstərən ifratçı sosial dini fenomendir [39](#page=39).
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Terim | Tanım |
|---|---|
| Multikulturalizm | Müxtəlif etnik, mədəni, dini və dil qruplarının birgə yaşamasını təmin edən siyasət və ideologiya. Bu siyasət cəmiyyətdəki müxtəlifliklərin qorunmasını və inkişaf etdirilməsini hədəfləyir. |
| Tolerantlıq | Müxtəlif dünyagörüşlərinə, həyat tərzlərinə, davranışlara, adətlərə, hisslərə, inanclara və əqidələrə dözümlü və hörmətlə yanaşma. Fərqli fikirlərə və yaşayış tərzlərinə qarşı xoşgörülülük mənasını verir. |
| Assimilyasiya | Bir etnik qrupun üzvlərinin öz ilkin mədəniyyətini itirərək, təmasda olduğu digər etnik qrupun mədəniyyətini mənimsəmə prosesi. Bu prosesdə milli və mədəni fərqliliklər aradan qalxır. |
| Sekulyarizm | Dövlətin və hüququn bütün dinlərdən və dini inanclardan müstəqil mövcud olması konsepsiyası. Bu, cəmiyyətin ictimai, siyasi və mədəni həyatında dinin və kilsənin rolunun məhdudlaşdırılmasını nəzərdə tutur. |
| Eqalitar liberalizm | İqtisadi faydaların yenidən bölüşdürülməsini, kasıblara çatdırılmasını və ictimai xidmətlərə çıxışda bərabərliyin təmin edilməsini müdafiə edən yanaşma. Bərabərlik prinsipinə önəm verir. |
| "Əridən qazan" konsepsiyası | Müxtəlif mədəniyyətlərin vahid, ümumi bir mədəniyyətdə birləşməsi və milli fərqliliklərin aradan qaldırılması ideyası. Bu konsepsiya dominant mədəniyyətin digər mədəniyyətləri əritməsini nəzərdə tutur. |
| Azərbaycançılıq | Azərbaycan xalqının siyasi, iqtisadi, sosial və mədəni yüksəlişinə yönələn ideya. Bu ideologiya ölkədəki etnik-mədəni dəyərlərin qorunmasını və inkişaf etdirilməsini, həmçinin tolerantlıq ənənələrinin formalaşmasını hədəfləyir. |
| Millət | Ortak dil, adət-ənənə, ərazi, mənşə və ya sosial-iqtisadi həyat kimi əlamətlərə əsaslanan insan birliyi. Bu birliyin özünəməxsus psixoloji davranış tərzi mövcuddur. |
| Diskriminasiya | İnsanların irqi, milliyyəti, dili, cinsi, mənşəyi, əqidəsi və ya digər əlamətlərinə görə hüquq və vəzifələrinin fərqli şəkildə tənzimlənməsi. Bu, hüquqların məhdudlaşdırılması və ya məhrumetmə ilə nəticələnir. |
| Multikulturalizmdə güclü forma | Milli azlıqlara öz etnik dəyərlərini qorumaq üçün tam azadlığın verilməsini, eyni zamanda dövlət dəstəyi və cəmiyyətin bütün sahələrində fəal iştirak üçün şərait yaradılmasını əhatə edən multikulturalizm forması. Müasir liberalizmə əsaslanır. |
| Multikulturalizmdə zəif forma | Milli azlıqların öz etnik dəyərlərini qorumaq üçün yalnız şəxsi iş kimi baxılmasını, dövlətin bu məsələdə daha məhdud rol oynadığı multikulturalizm forması. Klassik liberalizmə əsaslanır. |
| İslamda tolerantlıq | İslam dininin əsas prinsiplərindən biri olaraq, başqa dinlərə mənsub olanlarla münasibətdə göstərilən dözümlülük. Bu, siyasi loyallıq müqabilində dini azadlıqların təmin edilməsini nəzərdə tutur. |
Cover
ORGANISATIE VAN DE VEILIGHEIDSSECTOR samenvatting.docx
Summary
# De staat en soevereiniteit
Hier is een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "De staat en soevereiniteit" voor uw studiehandleiding.
## 1. De staat en soevereiniteit
Dit onderwerp verkent de kernconcepten van de staat, haar kenmerken, het principe van soevereiniteit en het non-interventiebeginsel met zijn bijbehorende uitzonderingen.
### 1.1 Wat is een staat? Definities en eigenschappen
Een staat kan gedefinieerd worden als een politieke en bestuurlijke eenheid die bestaat uit een grondgebied met vaste grenzen en een onafhankelijk bestuur. Het wordt ook omschreven als een geordende, centraal geregeerde en bestuurde volksgemeenschap. In essentie is een staat een hiërarchische politieke organisatie die gezag uitoefent over een bepaald land, waarbij dit staatsgezag gelegitimeerd wordt door een vorm van recht.
De fundamentele eigenschappen van een staat omvatten:
* **Grondgebied:** Een afgebakend territorium.
* **Bevolking:** Een menselijke gemeenschap die op dit grondgebied woont.
* **Overheid:** Een politieke en wettelijke organisatie die het gezag uitoefent.
* **Morele persoonlijkheid:** De staat heeft rechten en plichten op internationaal niveau.
* **Soevereiniteit:** Het hoogste gezag binnen het grondgebied, zowel intern als extern.
### 1.2 Staatssoevereiniteit
Soevereiniteit verwijst naar het exclusieve recht van een staat om het hoogste gezag uit te oefenen binnen zijn grondgebied, zonder inmenging van externe machten. Dit concept werd geformaliseerd door denkers zoals Jean Bodin. Soevereiniteit is dus de absolute en eeuwige kracht van een staat om intern te besturen en extern erkend te worden.
### 1.3 Het non-interventiebeginsel
Het non-interventiebeginsel (of non-inmengingsbeginsel) houdt in dat staten zich dienen te onthouden van directe inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere staten. Dit beginsel is cruciaal voor het handhaven van internationale stabiliteit en het respecteren van de soevereiniteit van elke staat.
**Tip:** Hoewel het non-interventiebeginsel een hoeksteen is van het internationale recht, wordt het in de praktijk uitgedaagd door grensoverschrijdende veiligheidsbedreigingen die staten dwingen tot samenwerking en soms tot interventie.
### 1.4 Uitzonderingen op het non-interventiebeginsel
Er zijn specifieke omstandigheden waarin het non-interventiebeginsel doorbroken kan worden, met name via het principe van de beschermingsverantwoordelijkheid, ook wel bekend als humanitaire interventie. Dit houdt in dat staten militair mogen ingrijpen in een ander land om ernstige mensenrechtenschendingen te voorkomen of te stoppen.
Dit kan betrekking hebben op:
* Grootschalig verlies aan mensenlevens, zoals genocide of oorlogsmisdaden.
* Natuurrampen die leiden tot een gevaar voor grootschalig verlies aan mensenlevens.
* De ineenstorting van het gezondheidsgezag, met een gevaar voor grootschalig verlies aan mensenlevens.
**Voorbeeld:** De interventies in Joegoslavië worden vaak aangehaald als voorbeelden van pogingen tot humanitaire interventie, alhoewel de legitimiteit en effectiviteit ervan complex blijven.
### 1.5 Besluitvorming over militaire interventie
Wanneer er sprake is van een potentiële militaire interventie, rijst de vraag wie hierover beslist. De Verenigde Naties (VN) Veiligheidsraad is het primaire orgaan dat belast is met het handhaven van internationale vrede en veiligheid. Deze raad bestaat uit 15 leden, waarvan 5 permanente leden met vetorecht. De permanente leden zijn China, Frankrijk, de Russische Federatie, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De Veiligheidsraad neemt besluiten over vredeshandhaving en sancties.
**Tip:** Het vetorecht van de permanente leden kan ertoe leiden dat een resolutie, zelfs met brede steun, geblokkeerd wordt, wat de effectiviteit van de Veiligheidsraad kan beperken.
### 1.6 Het Sociaal Contract
Het concept van het sociaal contract verklaart de relatie tussen burgers en de staat. Burgers staan bepaalde rechten af aan de staat in ruil voor bescherming en orde. Historische denkers zoals Thomas Hobbes, John Locke en Jean-Jacques Rousseau hebben verschillende perspectieven op het sociaal contract en de legitimiteit van staatsgezag.
* **Thomas Hobbes** stelde dat mensen hun persoonlijke vrijheid opgeven aan een soeverein om een einde te maken aan de "oorlog van allen tegen allen".
* **John Locke** betoogde dat de staat gelegitimeerd kan worden vanuit het algemeen belang van de samenleving en dat burgers rechten hebben die de staat moet beschermen.
* **Jean-Jacques Rousseau** benadrukte dat de staat veiligheid en rechtsorde moet garanderen om het vertrouwen van de burgers te behouden, wat een directe link heeft met de werking van de veiligheidssector.
**John Rawls** introduceerde verder het idee van een "sluier van onwetendheid" in zijn theorie van rechtvaardigheid, waarbij hij stelt dat universele wetten die het principe van rechtvaardigheid waarborgen, zouden worden gekozen in een hypothetische "originele positie" zonder kennis van de eigen positie in de samenleving. Dit concept draagt bij aan de legitimiteit van de staat door te pleiten voor rechtvaardige structuren.
---
# Internationale veiligheidspartners en EU-beleid
Hieronder vindt u een gedetailleerd studiemateriaal over internationale veiligheidspartners en EU-beleid, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2 Internationale veiligheidspartners en EU-beleid
Dit onderdeel bespreekt de rol van internationale organisaties zoals de VN en NAVO, alsook het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie, inclusief Europol en Frontex.
### 2.1 De Verenigde Naties (VN)
De Verenigde Naties (VN) zijn opgericht in 1945 na de San Francisco-conferentie door 50 naties, met als doel het organiseren van wereldwijde vrede, veiligheid, humanitaire hulp en mensenrechten. De organisatie kent zes hoofdorganen, elk met specifieke bevoegdheden:
* **Algemene Vergadering:** Het belangrijkste orgaan waar alle lidstaten vertegenwoordigd zijn en waar discussies plaatsvinden over internationale vraagstukken.
* **Veiligheidsraad:** Heeft de primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van internationale vrede en veiligheid. Bestaat uit 15 leden, waarvan 5 permanente leden met vetorecht (China, Frankrijk, Rusland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten). De raad neemt besluiten over vredeshandhaving en sancties.
* **Economische en Sociale Raad (ECOSOC):** Coördineert economische en sociale beleidslijnen.
* **Vertrouwensraad:** Was bedoeld om toezicht te houden op niet-zelfbesturende gebieden, maar is grotendeels inactief.
* **Internationaal Gerechtshof:** Behandelt juridische geschillen tussen staten.
* **Secretariaat:** Bestaat uit de secretaris-generaal en het personeel dat de organisatie ondersteunt. De secretaris-generaal speelt een belangrijke rol in diplomatie en crisisbeheer.
De VN-Veiligheidsraad heeft vier hoofddoelstellingen: het bewaren van internationale vrede en veiligheid, het onderzoeken van geschillen, het aanbevelen van oplossingen en het nemen van bindende beslissingen. De geopolitieke samenstelling met permanente leden en vetorecht kan echter leiden tot blokkades.
VN-vredesoperaties variëren van waarnemersmissies tot grotere stabilisatiemachten. Het Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA) speelt een cruciale rol bij het coördineren van hulpverlening bij rampen en crises.
### 2.2 De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)
De NAVO is een intergouvernementele militaire alliantie die in 1949 werd opgericht en momenteel 32 lidstaten telt. De kern van de NAVO is vastgelegd in **Artikel 5** van het Noord-Atlantisch Verdrag: een gewapende aanval op één lidstaat wordt beschouwd als een aanval op alle lidstaten, die vervolgens militaire hulp bieden.
Belangrijke taken van de NAVO omvatten:
* Vredeshandhaving en crisisbeheer door middel van NAVO-missies.
* Reageren op civiele crisissituaties, zoals rampenplanning.
* Samenwerken op het gebied van wetenschap en milieu.
Daarnaast zijn er belangrijke artikelen:
* **Artikel 4:** Leden kunnen overleggen wanneer de veiligheid, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een lidstaat wordt bedreigd.
* **Artikel 3:** Leden versterken hun eigen defensie en samenwerking om elkaar beter te kunnen beschermen.
De besluitvormingsorganen van de NAVO zijn onder andere de Noord-Atlantische Raad, de Nucleaire Planningsgroep en het Militair Comité.
### 2.3 De Europese Unie (EU)
De Europese Unie heeft een uitgebreid buitenlands en veiligheidsbeleid, mede vormgegeven door de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid. De EU streeft naar:
* Het bewaren van vrede en het veiliger maken van de wereld.
* Het bevorderen van internationale samenwerking.
* Het versterken van democratie, rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden.
De **Hoge Vertegenwoordiger** is verantwoordelijk voor het vormgeven en uitvoeren van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), inclusief het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB). Deze functie combineert het voorzitterschap van de Raad Buitenlandse Zaken, het hoofd van het Europees Defensieagentschap (EDA) en een vicevoorzitter van de Europese Commissie.
De institutionele structuur van de EU is cruciaal voor het veiligheidsbeleid:
* **Europees Parlement:** Vertegenwoordigt de burgers en neemt samen met de Raad van de EU wetgevende besluiten.
* **Europese Raad:** Brengt staatshoofden en regeringsleiders samen om de algemene beleidsprioriteiten van de EU vast te leggen.
* **Raad van de Europese Unie:** Vertegenwoordigt de regeringen van de lidstaten en neemt samen met het Europees Parlement wetten aan.
* **Europese Commissie:** Het uitvoerende orgaan dat wetgevingsvoorstellen indient.
De **interne veiligheidsstrategie van de EU**, bekend als 'Protect EU', richt zich op het anticiperen op veiligheidsdreigingen door middel van verbeterde inlichtingenuitwisseling, effectievere rechtshandhaving, het versterken van interne veiligheidsagentschappen, het opbouwen van weerbaarheid tegen hybride dreigingen, en het bestrijden van zware criminaliteit en extremisme.
#### 2.3.1 Europol
Europol is het centrale Europese recherchebureau, opgericht in 1991 en verder uitgebouwd door het Verdrag van Maastricht. Het bevordert politiële samenwerking ter voorkoming en bestrijding van terrorisme, illegale drugshandel en andere ernstige criminaliteit. Europol ondersteunt de uitwisseling van informatie tussen de Europese politiediensten en heeft een breed scala aan operationele activiteiten, waaronder:
* Aanpak van illegale drugs, mensenhandel en illegale immigratie.
* Bestrijding van cybercriminaliteit, vervalsing van de euro, btw-fraude, witwassen en georganiseerde criminaliteit.
* Ondersteuning bij de aanpak van sigarettensmokkel en verboden motorbendes.
* Terrorismebestrijding.
Europol is georganiseerd in verschillende centra, zoals het European Serious and Organised Crime Centre (ESOCC), het European Cybercrime Centre (EC3), het European Counter Terrorism Centre (ECTC), het European Migrant Smuggling Centre, en het European Financial and Economic Crime Centre (EFECC). Deze centra bieden gespecialiseerde ondersteuning, coördinatie en expertise.
* **ESOCC:** Richt zich op ernstige en georganiseerde criminaliteit.
* **EC3:** Bestrijdt cybercriminaliteit, waaronder seksuele uitbuiting van kinderen en betalingsfraude.
* **ECTC:** Faciliteert informatie-uitwisseling en operationele ondersteuning voor onderzoeken naar terrorisme, inclusief het gebruik van sociale media voor radicalisering.
* **ERCC (Emergency Response Coordination Centre):** Coördineert bijstand aan door rampen getroffen landen, zowel binnen als buiten de EU.
#### 2.3.2 Frontex
Frontex, het Europese Grens- en Kustwachtagentschap, ondersteunt EU- en Schengenlanden bij grensbeheer. De taken omvatten steun ter plaatse, bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, luchtbewaking, informatieverzameling en hulp bij terugkeerprocedures. Frontex speelt een rol in het in kaart brengen van nieuwe technologieën voor grensbeheer.
#### 2.3.3 Europees Defensieagentschap (EDA)
Het EDA ondersteunt de ontwikkeling van defensiecapaciteiten en de militaire samenwerking tussen EU-lidstaten. Het stimuleert defensieonderzoek en technologie (R&T) en fungeert als militaire interface met het EU-beleid. Activiteiten omvatten kostenbesparend inkopen, ondersteuning van onderzoeksprojecten en het beheren van projecten, zoals onder het Permanent Structured Cooperation (PESCO) kader. Het EDA is ook een hub voor Europese defensie-innovatie (HEDI).
### 2.4 Interpol
Interpol is een intergouvernementele organisatie met 195 lidstaten die samenwerkt met internationale organisaties zoals UNODC. Interpol faciliteert wereldwijde politiecommunicatie en informatie-uitwisseling via databanken voor gestolen documenten en voertuigen. Ze biedt operationele ondersteuning bij internationale operaties, zoals de opsporing van voortvluchtigen. **Rode meldingen (Red Notices)** zijn verzoeken om gezochte personen op te sporen en eventueel aan te houden, maar zijn geen arrestatiebevelen. Interpol versterkt ook de capaciteiten van politiediensten wereldwijd door middel van trainingen en technische ondersteuning.
### 2.5 Federale Overheid en Veiligheidsbeleid in België
De Belgische federale overheid kent een Trias Politica-structuur met een wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Op veiligheidsgebied zijn de bevoegdheden van de federale overheid onder meer: financiën, leger, justitie, sociale zekerheid en buitenlandse zaken. De federale politie speelt een cruciale rol in de nationale veiligheid.
De Nationale Veiligheidsstrategie van België is gericht op het waarborgen van zes vitale belangen: een goed functionerend internationaal stelsel, een goed functionerende EU, een democratische rechtsstaat, de fysieke veiligheid van burgers, de natuurlijke omgeving en economische welvaart. Deze strategie vormt de basis voor de Kadernota Integrale Veiligheid en het Nationaal Veiligheidsplan, die de samenhang van het optreden van de politiediensten waarborgen.
Het Belgische politieapparaat is geïntegreerd op twee niveaus: de **federale politie** (gespecialiseerde en supralokale opdrachten, onder leiding van de commissaris-generaal) en de **lokale politie** (178 politiezones, onder leiding van korpschefs en onder gezag van burgemeesters/politiecolleges). Beide niveaus zijn autonoom, maar werken functioneel samen.
De **federale politie** is onderverdeeld in algemene directies die zich bezighouden met onder andere coördinatie en steun, interne en externe toezichtsdiensten. De **lokale politie** voert basispolitiezorg uit, waaronder wijkwerking, interventie en lokale opsporing.
#### 2.5.1 Wet Private en Bijzondere Veiligheid (2017)
Deze wet regelt de private en bijzondere veiligheidssector. Hij bepaalt welke sectoren onder deze wet vallen, welke activiteiten toegestaan zijn en hoe toezicht verloopt. De wet is van toepassing op verschillende organisatievormen, waaronder bewakingsondernemingen, ondernemingen voor camerasystemen, alarmen, veiligheidsadvies, opleidingsinstellingen, veiligheidsdiensten van openbaar vervoer (zoals Securail), en maritieme veiligheid.
De wet erkent drie soorten bevoegdheden voor bewakingsagenten:
* **Generieke bevoegdheden:** Geldig bij elke bewakingsactiviteit (bv. uniform, verbod op geweld, beperkingen op wapenbezit).
* **Activiteitsgebonden bevoegdheden:** Afhankelijk van de specifieke activiteit (bv. winkelinspectie, verkeersbegeleiding).
* **Situationele bevoegdheden:** Gebonden aan specifieke plaatsen of situaties (bv. controle van voertuigen bij nucleaire sites).
De wet kent ook bepalingen voor **privédetectives** (Wet Private Opsporing, 2024).
### 2.6 Defensie
Defensie is een uniek gebied waar burgers wettelijk verplicht kunnen worden deel te nemen. De strategische visie voor defensie 2025 is gebaseerd op drie krachtlijnen: bijdragen aan collectieve militaire afschrikking, het grondgebied beschermen tegen luchtaanvallen en oorlog, en voorbereiden op de oorlog van morgen in een VUCA-omgeving (volatiliteit, onzekerheid, complexiteit, ambiguïteit).
De opdrachten van Defensie omvatten:
* Afschrikking en collectieve verdediging.
* Bescherming van het nationale grondgebied.
* Collectieve veiligheid en internationale samenwerking.
* Bescherming van Belgische onderdanen in het buitenland.
* Steun voor internationale humanitaire missies.
* Hulp aan de Natie bij rampen.
De operationele structuur van Defensie omvat de Landmacht, Luchtmacht, Marine en een Cybermacht. Elk van deze componenten heeft specifieke taken en capaciteiten. De **militaire politie** heeft beperkte politionele bevoegdheden die primair gericht zijn op ordehandhaving binnen de militaire context.
De **Cybermacht** is de enige gezamenlijke component die alle machten omvat en zich richt op het beveiligen van defensienetwerken, het verzamelen van informatie in cyberspace, het uitvoeren van operaties en het bijdragen aan nationale cyberweerbaarheid.
### 2.7 Justitie
Het Belgische justitiesysteem omvat diverse organen en processen voor wetgeving, rechtspraak en uitvoering van straffen. De **Minister van Justitie** is belast met de voorbereiding en uitvoering van wetgeving en de ondersteuning van de rechterlijke macht.
Belangrijke instanties binnen Justitie zijn:
* **DG EPI (Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen):** Ziet toe op de veilige en humane uitvoering van straffen met oog op re-integratie.
* **DG WL (Directoraat-generaal Wetgeving en Fundamentele rechten):** Adviseert de minister over diverse rechtsdomeinen.
* **IACCSO (Informatie- en Adviescentrum inzake de Schadelijke Sektarische Organisaties):** Onderzoekt het fenomeen van schadelijke sektarische organisaties en informeert het publiek en de overheid.
* **Kansspelcommissie:** Verleent vergunningen, controleert de naleving van de wet en legt sancties op. Zij beheert ook het **EPIS (Excluded Persons Information System)**, een systeem voor personen met een toegangsverbod tot casino's.
* **OCAD (Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse):** Verwerkt informatie over terrorisme, extremisme en radicalisering en stelt dreigingsanalyses op.
* **NICC (Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie):** Een federale wetenschappelijke instelling die forensisch onderzoek uitvoert en wetenschappelijk onderzoek naar criminele verschijnselen verricht.
Belgische gevangenissen variëren van klassieke gesloten instellingen tot detentie- en transitiehuizen voor veroordeelden met kortere straffen. De **hoven en rechtbanken** (Vredegerecht, Politierechtbank, Rechtbank van eerste aanleg, Arbeidsrechtbank, Ondernemingsrechtbank) behandelen verschillende soorten rechtszaken. Hoger beroep kan ingesteld worden bij het Hof van beroep, Arbeidshof of het Hof van Assisen voor zwaardere misdrijven. Het Hof van Cassatie controleert op wetschendingen.
De **magistratuur** bestaat uit rechters en parketmagistraten (openbare aanklagers). De griffier en referendaris ondersteunen de rechters. De **onderzoeksrechter** is belast met de diepgaande uitdieping van complexe zaken, inclusief het in verdenking stellen van verdachten en het toepassen van voorlopige hechtenis.
### 2.8 Inlichtingen- en Coördinatieorganen
Belgische inlichtingendiensten richten zich op diverse dreigingen, waaronder terrorisme, extremisme, spionage, subversie en georganiseerde misdaad (TESSOC).
* **VSSE (Veiligheid van de Staat):** Beschermt de fundamentele waarden en belangen van de staat, voert veiligheidsonderzoeken uit en verwerkt aanvragen voor vergunningen (bv. voor vuurwapens).
* **ADIV (Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid):** De militaire inlichtingendienst, die zich richt op spionageonderzoeken, bescherming van defensieplannen, handhaving van veiligheidsnormen en cyberinlichtingen.
De **Nationale Veiligheidsoverheid (NVO)** houdt toezicht op en voert het nationale beleid voor de bescherming van geclassificeerde informatie uit. Er zijn drie veiligheidsclassificatieniveaus: Vertrouwelijk, Geheim en Zeer Geheim. Een **veiligheidsadvies** is een minder diepgaand onderzoek, terwijl een **veiligheidsmachtiging** een grondiger onderzoek vereist voor toegang tot geclassificeerde informatie.
Het **Nationaal Crisiscentrum (NCCN)** werkt 24/7 ter ondersteuning van overheden en hulpdiensten, versterkt de veiligheid en weerbaarheid van de samenleving, organiseert noodplanning en crisisbeheer, en analyseert passagiersgegevens (NTTC) ter bestrijding van terrorisme en georganiseerde criminaliteit.
* **Comité I:** Controleert de Belgische inlichtingen- en veiligheidsdiensten (VSSE, ADIV) op wettelijkheid, efficiëntie en coördinatie.
* **Comité P:** Controleert de politie- en gerechtelijke diensten.
### 2.9 Bijzondere Statuten en Civiele Veiligheid
Verschillende autoriteiten met bijzondere bevoegdheden dragen bij aan de veiligheid:
* **Havenkapitein:** Beheert en bewaakt de veiligheid in zeehavens en heeft politionele bevoegdheden.
* **FANC (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle):** Beschermt bevolking en milieu tegen gevaren van ioniserende stralingen.
* **FAGG (Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten):** Zorgt voor de kwaliteit, veiligheid en doeltreffendheid van geneesmiddelen.
* **Bijzondere Veldwachter:** Houdt toezicht op landelijk gelegen eigendommen en heeft beperkte politionele bevoegdheden.
De **Civiele Veiligheid** is een essentieel onderdeel van de Belgische veiligheidscyclus. Het omvat de Algemene Directie Civiele Veiligheid (met de operationele leden van de Civiele Bescherming), de noodoproepcentrales 112 en de brandweer op zonaal niveau. Het doel is het bieden van adequate hulp bij ongevallen, rampen en catastrofes.
* De **Civiele Bescherming** is een federale tweedelijns hulpdienst die gespecialiseerde en technische ondersteuning biedt, onder andere op het gebied van CBRN (chemisch, biologisch, radioactief, nucleair) en SAR (zoek- en reddingsacties).
* De **brandweer** is verantwoordelijk voor brandbestrijding, hulpverlening bij ontploffingen en technische hulpverlening.
De **Noodcentrale 112** (en 101 voor politie) is 24/7 operationeel voor het coördineren van hulpdiensten. Het **EU Civil Protection Mechanism (UCPM)** versterkt de samenwerking tussen lidstaten bij rampen. **B-FAST** is het Belgische noodhulpmechanisme voor het buitenland.
---
# Staatsstructuur en veiligheidsplannen in België
Hieronder volgt een gedetailleerd overzicht van de staatsstructuur en veiligheidsplannen in België, opgesteld als een examenklare studiegids.
## 3. Staatsstructuur en veiligheidsplannen in België
De Belgische staatsstructuur, gebaseerd op de scheiding der machten en een hiërarchie van rechtsnormen, bepaalt de verantwoordelijkheden en samenwerking tussen verschillende overheidsniveaus voor de aanpak van veiligheidsproblemen.
### 3.1 De Belgische staatsstructuur
De Belgische staat is een federale staat met een complex institutioneel kader dat voortvloeit uit opeenvolgende staatshervormingen. Dit kader is essentieel voor het begrijpen van wie verantwoordelijk is voor welk aspect van veiligheid.
#### 3.1.1 De trias politica
De Belgische staat is, net als veel andere democratische rechtsstaten, georganiseerd volgens het principe van de scheiding der machten, de zogenaamde 'trias politica'. Dit principe, hoewel in de praktijk vaak interdependente machten, onderscheidt drie hoofdmachten:
* **Wetgevende macht:** Deze macht is verantwoordelijk voor het opstellen van wetten en het controleren van de uitvoerende macht. Op federaal niveau bestaat deze macht uit het Parlement en de Senaat, terwijl de gewesten en gemeenschappen eigen parlementen hebben.
* **Uitvoerende macht:** Deze macht is belast met het besturen van het land en het uitvoeren van de wetten. Op federaal niveau wordt dit vertegenwoordigd door de Regering (de Koning en de ministers), en op gewestelijk en gemeenschapsniveau door de respectieve regeringen.
* **Rechterlijke macht:** Deze macht doet uitspraak over geschillen en controleert de wettelijkheid van de daden van de uitvoerende macht. Ze is onafhankelijk en bestaat uit verschillende niveaus van rechtbanken en hoven.
#### 3.1.2 Hiërarchie van rechtsnormen
De geldigheid van rechtsnormen in België wordt bepaald door een hiërarchie, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere. Deze hiërarchie is cruciaal voor het oplossen van conflicten tussen verschillende soorten regels.
1. **Grondwet en internationale normen:** De Belgische Grondwet vormt de hoogste nationale rechtsnorm. Internationale verdragen en bepalingen van Europees recht, mits ze rechtstreekse werking hebben, kunnen ook een hogere status hebben dan nationale wetgeving. Er bestaat een constant spanningsveld tussen nationale wetgeving en supranationale regelgeving.
2. **Wetgevende akten:** Dit zijn wetten, decreten (voor de gemeenschappen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en ordonnanties (voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) die op nationaal, gewestelijk of gemeenschapsniveau geldig zijn.
3. **Uitvoeringsbesluiten:** Deze besluiten concretiseren de wetgeving. Voorbeelden zijn Koninklijke Besluiten (KB) die de nodige uitvoeringsmaatregelen bevatten voor een wet, en Ministeriële Besluiten (MB) die detailmaatregelen bevatten uitgaande van een individuele minister.
4. **Omzendbrieven:** Dit zijn beleidsdocumenten, zoals ministeriële omzendbrieven of circulars, die de interpretatie van regels sturen. Ze zijn niet bindend in de zin van wetgeving, maar hebben wel invloed op de praktijk en richten zich tot ambtenaren of instellingen binnen een bepaald beleidsdomein.
5. **Provinciale en gemeentelijke verordeningen:** Lagere overheden kunnen ook verordeningen opstellen binnen hun bevoegdheden.
#### 3.1.3 Federale overheid, gemeenschappen en gewesten
België is een federale staat, wat betekent dat de bevoegdheden verdeeld zijn tussen de federale overheid en de deelstaten (gemeenschappen en gewesten).
* **Federale overheid:** Bevoegd voor zaken die de gehele natie aangaan, zoals financiën, defensie, justitie, sociale zekerheid, buitenlandse zaken en het gemeenschappelijk erfgoed. De federale politie valt hieronder.
* **Gemeenschappen:** Hebben bevoegdheden die hoofdzakelijk persoonsgebonden zijn, zoals onderwijs, cultuur, jeugdbeleid, gezondheidszorg en sociale integratie van migranten.
* **Gewesten:** Hebben bevoegdheden die gebieden gebonden zijn, zoals ruimtelijke ordening, huisvesting, economisch beleid, milieu en transport.
Deze indeling is het resultaat van staatshervormingen en kan complex zijn, met name voor bevoegdheden die overlappen of waarvoor samenwerking vereist is.
#### 3.1.4 Provincies en gemeenten
Onder de gewesten staan de provincies en gemeenten, die lokale besturen vormen met eigen bevoegdheden:
* **Provincies:** Hebben minder autonome bevoegdheden dan gewesten en gemeenschappen. Hun bevoegdheden situeren zich vaak op het vlak van cultuur, sport, toerisme en preventieve gezondheidszorg.
* **Gemeenten:** Hebben ruimere bevoegdheden die gericht zijn op het invullen van collectieve noden. De gemeente mag alles doen wat niet expliciet verboden is. Dit omvat lokale ordehandhaving (politie), rampenplanning, brandweer, en het uitvaardigen van gemeentelijke administratieve sancties (GAS).
### 3.2 Veiligheidsplannen
Veiligheidsplannen zijn cruciaal om de veiligheid van burgers en de nationale belangen te garanderen. Ze worden opgesteld op verschillende niveaus en vormen een geïntegreerde aanpak van diverse dreigingen.
#### 3.2.1 Nationale veiligheidsstrategie en -plannen
* **Regeerakkoord:** Bij het begin van elke regeerperiode stellen de regeringspartijen een regeerakkoord op dat hun voornemens en prioriteiten voor de zittingsperiode uiteenzet, inclusief veiligheidsaspecten.
* **Nationale veiligheidsstrategie:** Dit document definieert de vitale belangen van het land en de belangrijkste bedreigingen, zoals cyberaanvallen, nepnieuws en extreem gedachtegoed. De 6 vitale belangen zijn: een goed functionerend internationaal stelsel, een goed geoliede EU, democratische rechtsstaat, fysieke veiligheid van burgers, natuurlijke omgeving, en economische welvaart.
* **Kadernota integrale veiligheid:** Deze nota, opgesteld door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, stemt het beleid van politie en gerecht op elkaar af.
* **Nationaal veiligheidsplan (NVP):** Dit plan is de politionele vertaling van de Nationale Veiligheidsstrategie en de Kadernota Integrale Veiligheid. Het stelt de algemene kader voor veiligheidsprioriteiten en de beleidspijlers van de geïntegreerde politie vast.
#### 3.2.2 Zonaal veiligheidsplan
* **Lokale politie:** Elke politieraad, opgesteld door de lokale politiekorpsen (bv. PZ Antwerpen), ontwikkelt een zonale veiligheidsplan. Dit plan omvat de globale doelstellingen en prioritaire problematieken op lokaal niveau.
* **Samenwerking:** Het NVP en de zonale veiligheidsplannen moeten samenhang vertonen om een efficiënte, geïntegreerde aanpak van veiligheid te verzekeren.
#### 3.2.3 Gemeentelijke veiligheidsmaatregelen
* **Rol van de gemeente:** Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van collectieve noden, waaronder lokale ordehandhaving, rampenplanning en brandweerzorg. De burgemeester speelt hierin een centrale rol.
* **Veiligheidsgerelateerde bevoegdheden van de gemeente:** Omvatten ordehandhaving, rampenplanning, het beheer van lokale politiemachten en de brandweer.
* **GAS (Gemeentelijke Administratieve Sancties):** De wet van 24 juni 2013 regelt GAS-boetes voor hinderlijk gedrag dat zuiver administratieve inbreuken betreft, of voor lichte gemengde inbreuken. Dit zorgt voor een snellere en efficiëntere aanpak van bepaalde overtredingen, maar kent ook kritiek wegens mogelijke schending van grondrechten.
* **Gemeenschapswachten:** Deze fungeren als laagdrempelig aanspreekpunt met een informatieve, meldings-, preventieve, sensibiliserende en handhavende functie. Ze kunnen GAS-boetes vaststellen voor diverse overtredingen.
* **BIN (Buurtinformatienetwerk):** Een gestructureerd samenwerkingsverband tussen buurtbewoners en de lokale politie, gericht op het verhogen van het meldingsgedrag, het verlagen van het onveiligheidsgevoel en het bevorderen van sociale controle.
* **LIVC-R (Lokale Integrale Veiligheidscel inzake Radicalisering):** Een multidisciplinair overlegplatform onder voorzitterschap van de burgemeester, gericht op het voorkomen van terroristische misdrijven door individuele opvolgingstrajecten uit te werken voor personen met signalen van radicalisering.
#### 3.2.4 Federale veiligheidsdiensten en -organisaties
* **Douane en Accijnzen (AAD&A):** Als deel van de FOD Financiën beschermt de douane de buitengrenzen, strijdt tegen fraude, georganiseerde misdaad en terrorisme. Ze beschikt over beperkte politionele bevoegdheden en werkt nauw samen met andere autoriteiten.
* **Civiele Veiligheid:** Omvat de Civiele Bescherming en de noodoproepcentrales (112). De Civiele Bescherming is een federale tweedelijns hulpdienst die gespecialiseerde technische ondersteuning biedt bij rampen, zowel nationaal als internationaal. De noodcentrales 112 staan 24/7 in voor het alarmeren van de hulpdiensten.
* **Inlichtingen- en veiligheidsdiensten:**
* **VSSE (Veiligheid van de Staat):** Heeft als hoofdtaken het beschermen van fundamentele waarden en belangen van de staat, het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken en het uitvoeren van toevertrouwde opdrachten.
* **ADIV (Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid):** De militaire inlichtingendienst, actief op het vlak van inlichtingen (spionageonderzoeken), veiligheid (handhaving veiligheidsnormen) en cyber (informatie verzamelen en operaties uitvoeren in cyberspace).
* **NCCN (Nationaal Crisiscentrum):** Versterkt de veiligheid en weerbaarheid van de samenleving door het verhogen van de weerbaarheid, het organiseren van noodplanning en crisisbeheer, en actieve waakzaamheid. Het beheert ook passagiersgegevens (NTTC) in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde criminaliteit.
* **Comité I en Comité P:** Onafhankelijke controleorganen. Comité I controleert de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (VSSE, ADIV), terwijl Comité P toezicht houdt op de politie- en gerechtelijke diensten.
#### 3.2.5 EU en internationale veiligheidspartners
België is lid van diverse internationale organisaties die een rol spelen in veiligheid en veiligheidsplanning, zoals de NAVO en de Europese Unie. De EU heeft een eigen veiligheidsbeleid met doelstellingen gericht op vrede, veiligheid en de bevordering van democratie en rechtsstaat. Organen zoals Europol en Frontex spelen een belangrijke rol in de grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding. De NAVO richt zich op collectieve militaire afschrikking en defensie, met artikel 5 als kernprincipe: een aanval op één lidstaat wordt beschouwd als een aanval op alle lidstaten.
> **Tip:** Het is cruciaal om de hiërarchie van de verschillende overheidsniveaus (federaal, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten) en hun specifieke bevoegdheden op het vlak van veiligheid te kennen voor het examen. Let vooral op de overlap en de samenwerkingsverbanden.
> **Tip:** Begrijp de verschillende soorten veiligheidsplannen (nationaal, regionaal, lokaal) en de verbanden daartussen. De rol van de burgemeester in lokale veiligheid is bijzonder belangrijk.
> **Tip:** Maak een schema van de verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten en hun hoofdtaken, evenals van de controleorganen (Comité I en P).
> **Voorbeeld:** Het Nationaal Veiligheidsplan vertaalt de algemene strategische doelstellingen naar concrete politionele acties, die vervolgens verder worden uitgewerkt in de zonale veiligheidsplannen van de lokale politiezones. Dit toont de gelaagdheid van de veiligheidsplanning.
---
# Geïntegreerde politie, lokale veiligheid en douane
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over Geïntegreerde politie, lokale veiligheid en douane, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Geïntegreerde politie, lokale veiligheid en douane
Deze sectie beschrijft de structuur en taken van de Belgische politie (federaal en lokaal), gemeentelijke bevoegdheden op het gebied van veiligheid, en de rol van de douane.
### 4.1 De Belgische politie: geïntegreerd en gestructureerd op twee niveaus
De Belgische politie is een overheidsinstantie die belast is met het handhaven van de wetten van het land, het bewaren van de openbare orde, het verlenen van hulp, en het ondersteunen van het Openbaar Ministerie bij de opsporing en vaststelling van misdrijven. De politiehervorming, voortkomend uit het Octopusakkoord, heeft geleid tot de oprichting van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus: de Federale Politie en de Lokale Politie, vastgelegd in de Wet van 7 december 1998 (Wet Geïntegreerde Politie).
#### 4.1.1 De structuur van de geïntegreerde politie
De federale en lokale politie zijn autonoom en hangen af van verschillende overheden, maar zijn functioneel verbonden en opereren op basis van dezelfde principes en statuten.
* **Federale politie:**
* Staat onder leiding van de commissaris-generaal (CG).
* Valt onder het gezag van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie.
* Verantwoordelijk voor gespecialiseerde en supralokale opdrachten, en ter ondersteuning van de lokale politie.
* Bestaat uit drie algemene directies, onder leiding van de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken.
* Belangrijke onderdelen zijn de Gedeconcentreerde Coördinatie- en Steundirecties (CSD-DIRCO) voor bovenlokaal beheer van crisissituaties, SICAD (Communicatie- en informatiedienst van het arrondissement), en het CIK (Interventiekorps).
* De CG ziet toe op de efficiënte interne werking.
* Intern en extern toezicht wordt uitgeoefend door de dienst intern toezicht, de algemene inspectie, en het vast comité van inspectiediensten.
* **Lokale politie:**
* Bestrijkt 178 politiezones en staat onder leiding van een korpschef.
* Werkt autonoom met lokale autoriteiten, zoals het college van burgemeester en schepenen of het politiecollege, en de gemeenteraad of politieraad.
* De zonale veiligheidsraad en de provinciegouverneur spelen ook een rol in de coördinatie.
* De korpschef is verantwoordelijk voor de basispolitiezorg, die bestaat uit zeven functionaliteiten: wijkwerking, onthaal, interventie, politionele slachtofferbejegening, lokale opsporing en lokaal onderzoek, handhaving van de openbare orde, en wegverkeer.
* Daarnaast voert de lokale politie ook bepaalde bestuurlijke opdrachten van federale aard uit.
* De lokale politie is zowel burgerlijk als gerechtelijk actief.
#### 4.1.2 Leiding en gezag
* **Federale politie:** De ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn belast met de coördinatie van het algemeen politiebeleid en het beheer van zowel de federale als de lokale politie. De commissaris-generaal stuurt de politiediensten rechtstreeks aan en draagt hiervoor de verantwoordelijkheid.
* **Lokale politie:** De korpschef staat onder het gezag van de burgemeester of het politiecollege op bestuurlijk vlak. Op gerechtelijk vlak vallen de officieren onder het gezag van de gerechtelijke overheden.
#### 4.1.3 Nationale en regionale veiligheidsplannen
* **Nationaal Veiligheidsplan (NVP):** Opgesteld door de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, dit plan zorgt voor een globale en geïntegreerde aanpak van de veiligheid en verzekert de samenhang van het optreden van de politiediensten. Het is de politionele vertaling van het federaal en regionaal veiligheidsbeleid.
* **Zonale Veiligheidsplan:** Elk lokaal politiekorps (bv. PZ Antwerpen) stelt een beleidsplan op dat globale doelstellingen en prioritaire problematieken vastlegt.
#### 4.1.4 Politie-opdrachten: bestuurlijke en gerechtelijke politie
* **Bestuurlijke politie:** Gericht op het handhaven van de openbare orde en het voorkomen van misdrijven (preventieve politie). Staat onder het gezag van bestuurlijke autoriteiten.
* **Gerechtelijke politie:** Gericht op het opsporen van misdrijven, het verzamelen van bewijzen en het opsporen van daders. Officieren hiervan staan onder toezicht van de Procureur-Generaal bij het Hof van Beroep of de Federale Procureur.
* **Officier van Bestuurlijke Politie (OBP):** Heeft bepaalde bevoegdheden die leiden tot beperkingen van individuele vrijheden, met beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden.
* **Officier van Gerechtelijke Politie (OGP):** Belast met de opsporing en vaststelling van misdrijven. Veel ambtenaren die geen politieambtenaar zijn (bv. uit de administratie, sociale inspectiediensten) kunnen ook een OGP-bevoegdheid hebben.
#### 4.1.5 Principes van politiezorg
* **Gemeenschapsgerichte politiezorg:** Richt zich op de gemeenschap, probleemoplossend werken, partnerschap, verantwoording en bekwame betrokkenheid.
* **Informatiegestuurde politiezorg:** Kenmerkt zich door doelbepaling, een proactieve en reactieve benadering, het bieden van meerwaarde, uitwisseling en doelgerichtheid.
* **Optimale bedrijfsvoering:** Gebaseerd op resultaatgerichtheid, transparantie, samenwerking en continu verbeteren, met leiderschap.
### 4.2 Lokale veiligheid: de rol van gemeenten
Gemeenten hebben ruime bevoegdheden en mogen alles doen wat hen niet expliciet verboden is, gericht op collectieve noden. Hun bevoegdheden inzake veiligheid omvatten ordehandhaving, rampenplanning, de aanpak van radicalisering, en de brandweer.
#### 4.2.1 Bevoegdheden van gemeenten en burgemeesters
Gemeenten zijn specifiek bevoegd voor openbare werken en ordehandhaving. Ze voeren taken uit die worden opgelegd door hogere instanties en zijn belast met politiemachten. De burgemeester is voorzitter van het college van burgemeester en schepenen en van het vast bureau, en verantwoordelijk voor de uitvoering van wetten en decreten. In meergemeentezones is de burgemeester lid van het politiecollege en de politieraad.
De bevoegdheden van de burgemeester met betrekking tot veiligheid omvatten:
* **Zindelijkheid:** Voorkomen van vervuiling en handhaven van hygiënische omstandigheden.
* **Gezondheid:** Aanpakken van situaties die risico's vormen voor de volksgezondheid.
* **Veiligheid:** Nemen van maatregelen bij instortingsgevaar, brandrisico's, etc.
* **Rust:** Tegengaan van verstoringen van de openbare orde.
#### 4.2.2 Noodplanning en coördinatie
* **Noodplanningscoördinator:** Fungeert als referentiepersoon voor de burgemeester in geval van noodsituaties, adviseert over maatregelen en coördineert de noodplanning, inclusief oefeningen en trainingen.
* **Lokale Integrale Veiligheidscel inzake Radicalisering (LIVC-R):** Een multidisciplinair overlegplatform onder leiding van de burgemeester om situationele radicalisering te bespreken en individuele opvolgingstrajecten uit te werken.
#### 4.2.3 Gemeentelijke administratieve sancties (GAS)
De Wet van 24 juni 2013 regelt GAS, waarmee hinderlijk gedrag snel en efficiënt kan worden aangepakt. Er zijn zuiver administratieve inbreuken en gemengde inbreuken (die ook strafrechtelijk gesanctioneerd kunnen worden). Sancties kunnen een geldboete (maximaal €500 of €175 voor minderjarigen), schorsing of intrekking van een vergunning, of tijdelijke/definitieve sluiting van een inrichting omvatten. Sancties worden opgelegd door een sanctionerend ambtenaar, wat een verschuiving betekent van de rechtspraak naar de administratie.
#### 4.2.4 Gemeenschapswachten en Buurtinformatienetwerken (BIN)
* **Gemeenschapswachten:** Fungeren als laagdrempelig aanspreekpunt en hebben informatieve, meldings-, preventieve, sensibiliserings- en handhavingsfuncties. Zij kunnen als vaststeller optreden en boetes opleggen in het kader van GAS.
* **Buurtinformatienetwerk (BIN):** Een gestructureerd samenwerkingsverband tussen buurtbewoners en de lokale politie dat meldingsgedrag stimuleert, het onveiligheidsgevoel verlaagt en preventiegedachte verspreidt.
### 4.3 De Douane: bescherming en controle
De Algemene Administratie Douane en Accijzen (AAD&A), onderdeel van de FOD Financiën, speelt een cruciale rol in internationale handel door buitengrenzen te controleren en te beschermen tegen oneerlijke en illegale handel zoals namaak, drugs en gevaarlijke goederen.
#### 4.3.1 Bevoegdheden en taken
* **Politionele bevoegdheden:** In bepaalde, beperkte gevallen heeft de douane politionele bevoegdheden. Officieren van de douane op niveau A & B kunnen worden aangesteld als officier van gerechtelijke politie, met bevoegdheden zoals het betreden van plaatsen, doorzoekingen, inbeslagneming, het opnemen van verklaringen en het aanhouden van personen.
* **Bescherming van financiële belangen:** Dit omvat de controle op intracommunautaire goederenstromen, goederen in- en uit- of doorvoer, en gerelateerde overtredingen.
* **Controle:**
* **Eerste lijn:** Bewaking en controle in havens, luchthavens en op de weg, verificatie van aangiften, en het vaststellen van overtredingen.
* **Tweede lijn:** Administratieve en boekhoudkundige controles bij economische operatoren, inclusief voorafgaande en achterafgaande controles.
* **Opsporing:** Bestrijding van accijnzen (alcohol, tabak, koffie) en douane-gerelateerde fraude, zoals antidumping, oorsprongsfraude, namaak, drugs, wapens, etc.
* **Douane-Attachés:** Opereren vanuit vestigingen in onder andere Brazilië, Rusland, India, Indonesië en China om inlichtingen te verstrekken en contacten met buitenlandse douanediensten te vergemakkelijken.
### 4.4 Samenwerking met andere entiteiten
* **Europol:** Het Europees politieagentschap, opgericht in 1991, bevordert politiële samenwerking ter voorkoming en bestrijding van terrorisme, illegale drugs en andere ernstige criminaliteit, met een uniewijd informatie-uitwisselingssysteem. Europol heeft diverse gespecialiseerde centra, zoals het European Cybercrime Centre (EC3) en het European Counter Terrorism Centre (ECTC).
* **Frontex (Europees Grens- en Kustwachtagentschap):** Ondersteunt EU- en Schengenlanden bij grensbeheer, bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeerprocedures.
* **European Defence Agency (EDA):** Bevordert de ontwikkeling van defensiecapaciteiten en militaire samenwerking tussen EU-lidstaten, en stimuleert defensieonderzoek en technologie.
* **Interpol:** Een intergouvernementele organisatie die wereldwijd politiediensten ondersteunt via databanken, een communicatiesysteem, operationele ondersteuning (bv. rode meldingen) en capaciteitsopbouw.
### 4.5 Bevoegdheden van de staat en de samenleving
* **Trias Politica:** De scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) vormt de basis van de staatsstructuur.
* **Hiërarchie der Rechtsnormen:** De grondwet en internationale normen staan bovenaan, gevolgd door wetten, uitvoeringsbesluiten en verordeningen.
* **Sociaal Contract:** Burgers dragen rechten af aan de staat in ruil voor bescherming en orde, een concept dat door denkers als Hobbes, Locke en Rousseau is uitgewerkt. De werking van veiligheidsdiensten is een manifestatie van dit contract.
* **Nationale Veiligheidsstrategie:** Deze strategie garandeert de veiligheid van het land door middel van samenhangende maatregelen gericht op zes vitale belangen: het internationaal stelsel, de EU, de democratische rechtsstaat, de fysieke veiligheid van burgers, de natuurlijke omgeving en de economische welvaart.
#### 4.5.1 Gemeentelijke bevoegdheden inzake veiligheid
Gemeenten hebben een belangrijke rol in lokale veiligheid, met specifieke bevoegdheden op het gebied van ordehandhaving, rampenplanning, radicalisering en brandweer. Ze zijn ook bevoegd voor Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS) en kunnen gemeenschapswachten inzetten.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen de bevoegdheden van de federale politie en de lokale politie goed te kennen, evenals de coördinerende rol van de federale ministers. Ook de specifieke taken en de onderlinge relatie tussen gemeenten, lokale politie en andere hulpdiensten zijn belangrijk voor de lokale veiligheid.
> **Tip:** Begrijp de kernrol van de douane in de bescherming van financiële belangen en de strijd tegen illegale handel, en de overlap met politionele bevoegdheden.
> **Example:** De Lokale Politie is verantwoordelijk voor de dagelijkse wijkwerking en interventies in een specifieke gemeente, terwijl de Federale Politie gespecialiseerde eenheden heeft voor cybercriminaliteit of terrorismebestrijding die nationaal opereren. De douane controleert vrachtwagens aan de buitengrens op illegale goederen, en kan hierbij optreden als gerechtelijke politie indien nodig.
---
# Private veiligheid en defensie
Hier is een gedetailleerd studiemateriaal voor het onderwerp "Private veiligheid en defensie", gebaseerd op de verstrekte documentatie, met focus op pagina's 33-44.
## 5 Private veiligheid en defensie
Dit onderwerp verkent de evolutie van private veiligheid, de wetgeving errond, en de taken en structuren van de Belgische defensie binnen een breed veiligheidslandschap.
### 5.1 Evolutie en regelgeving van private veiligheid
De sector van private veiligheid kent een snelle evolutie, met een explosieve groei van de beveiligingsindustrie in de afgelopen twee decennia. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van het concept "plural policing", een visie waarbij veiligheid als een gedeelde verantwoordelijkheid wordt gezien, niet alleen van de politie maar ook van private partners en niet-politionele staatsdiensten. Deze benadering omvat de gehele veiligheidsketen, van preventie tot repressie, en erkent dat openbare orde op een onderhandelde manier beheerd kan worden door samenwerking tussen politie, overheden, organisatoren en andere veiligheidspartners. Publiek-private samenwerking (PPS) speelt hierin een cruciale rol.
De Belgische wet van 2 oktober 2017 tot regeling van private en bijzondere veiligheid reguleert deze sector. Deze wet bepaalt welke sectoren onder private veiligheid vallen, welke activiteiten zijn toegestaan en hoe toezicht en controle verlopen. Het Federaal Ministerie van Binnenlandse Zaken, via de Algemene directie Veiligheid en Preventie (BeSafe), houdt toezicht op de naleving van deze wet en verleent de nodige vergunningen.
De wet is van toepassing op zeven organisatievormen:
* Bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten.
* Ondernemingen voor camerasystemen.
* Ondernemingen voor alarmsystemen.
* Ondernemingen voor veiligheidsadvies.
* Opleidingsinstellingen van private veiligheid.
* Veiligheidsdiensten van openbare vervoersmaatschappijen (bijzondere veiligheid).
* Maritieme veiligheid (bijzondere veiligheid).
Een bewakingsonderneming biedt bewakingsactiviteiten tijdelijk of blijvend aan derden, terwijl een interne bewakingsdienst dit ten eigen behoeve doet, bijvoorbeeld binnen een eigen onderneming zoals een ziekenhuis of museum.
De wetgeving voorziet in vergunningen voor dertien specifieke bewakingsactiviteiten. Verder onderscheidt de wet private veiligheid drie soorten bevoegdheden:
1. **Generieke bevoegdheden**: Deze gelden bij de uitoefening van elke bewakingsactiviteit, ongeacht de omstandigheden. Voorbeelden zijn de verplichting tot het dragen van een uniform en de beperkingen op het dragen van wapens.
2. **Activiteitsgebonden bevoegdheden en/of verplichtingen**: Deze zijn specifiek voor bepaalde bewakingsactiviteiten, zoals winkelinspectie, verkeersbegeleiding, beveiligd vervoer en bewaking in het uitgaansmilieu.
3. **Situationele bevoegdheden**: Deze zijn van toepassing op specifieke plaatsen of in specifieke situaties, zoals de systematische controle van voertuigen bij nucleaire sites of het zoeken naar onbevoegde personen op sites.
Het specialiteitsbeginsel is hierbij cruciaal: men mag geen andere bewakingsactiviteiten uitoefenen dan waarvoor men vergund is. Er zijn echter ook diensten waarvoor geen vergunning nodig is, mits deze verband houden met preventie of veiligheid.
De wet Private opsporing van 18 mei 2024 regelt de activiteiten van privédetectives, die ingeschakeld kunnen worden door bewakingsfirma's om hun eigen bewakingsactiviteiten te controleren.
> **Tip:** Het is belangrijk om het onderscheid te kennen tussen de verschillende soorten bevoegdheden (generiek, activiteitsgebonden, situationeel) en het specialiteitsbeginsel te begrijpen bij het bestuderen van de wetgeving rond private veiligheid.
### 5.2 De Belgische defensie: structuur en taken
Defensie is de enige sector waar een burger verplicht kan worden deel te nemen. De strategische visie van defensie voor 2025 is gebaseerd op drie krachtlijnen: bijdragen aan collectieve militaire afschrikking, het grondgebied beschermen tegen luchtaanvallen en oorlog, en het voorbereiden op de oorlog van morgen in een VUCA-omgeving (Volatiliteit, Onzekerheid, Complexiteit, Ambiguïteit).
De hoofdtaken van defensie omvatten:
* **Afschrikking en collectieve verdediging**: België beschermen tegen militaire dreigingen en samenwerken met andere landen om vrede te bewaren.
* **Verdediging van het nationale grondgebied**: België beschermen tegen militaire dreigingen.
* **Bescherming van Belgische onderdanen in het buitenland**.
* **Steun voor internationale humanitaire opdrachten**.
* **Hulp aan Natie**: ondersteunen bij rampen.
Capaciteitsontwikkeling, met behulp van het DOTMLPFI-model (Doctrine, Organization, Training, Materiel, Leadership, Personnel, Facilities, Interoperability), is essentieel om de strategische doelstellingen te realiseren. Hierbij wordt rekening gehouden met de kaders die door NAVO en de Europese Unie zijn vastgesteld, alsook met nationale behoeften.
De operationele structuur van Defensie wordt geleid door de Chief of Defence (CHOD), die rechtstreeks verantwoording aflegt aan de Minister van Defensie. De CHOD stuurt de verschillende componenten van defensie aan. De Vice Chief of Defence (VCHOD) ondersteunt de CHOD en is verantwoordelijk voor beleid en algemene werking. ACOS-functies zijn gericht op operationele processen zoals 'Readiness & Operations' en 'Intelligence & Security'. Diverse Algemene Departementen (DG's) ondersteunen de primaire processen, waaronder Personeel, Materieel, Financiën, Strategische Communicatie, Juridische Dienst en Gezondheid & Welzijn. De Chief Information Officer (CIO) coördineert digitalisering, en de Dienst Identificatie en Evaluatie van Risico’s op Werk (IDPBW) adviseert over veiligheid en gezondheid.
De **Landmacht** heeft vijf hoofdtaken: vrede en stabiliteit bewaren, het nationale grondgebied verdedigen, de natie ondersteunen (bijvoorbeeld bij rampen), landgenoten evacueren en de natie beveiligen en bewaken (bijvoorbeeld kerncentrales). De **Militaire Politie** heeft specifieke bevoegdheden, maar opereert als militair personeel en heeft beperkte politionele bevoegdheden, voornamelijk gericht op ordehandhaving in specifieke contexten.
De **Luchtmacht** heeft zes hoofdtaken: Quick Reaction Alert (luchtruim beschermen), Search and Rescue (medische evacuaties), Air Traffic Control (luchtverkeer coördineren), operaties in het buitenland uitvoeren, landgenoten repatriëren (NEO) en noodhulp bieden. Voordelen van de luchtmacht zijn de snelheid, het bereik en de wendbaarheid, maar nadelen zijn de beperkte landingscapaciteit en infrastructuurafhankelijkheid.
De **Marine** heeft negen hoofdtaken: handelsroutes beschermen, deelnemen aan internationale operaties, springtuigen op zee vernietigen, ondersteuning bieden aan andere diensten (bv. douane), territoriale wateren en de exclusieve economische zone controleren, reddingen op zee uitvoeren, humanitaire operaties ondersteunen, kennis delen met partnerlanden en diplomatieke en handelsondersteuning bieden. De inzetmodi van de marine omvatten Maritime Security Operations (veiligheid en orde op zee handhaven), Maritime Assistance (hulp bieden) en Maritime Combat Operations (vijand bestrijden).
De **Medische Dienst** biedt medische steun aan operaties, zorgt voor de paraatheid van medische eenheden en voert medische evaluaties uit. Verschillende medische zorgniveaus (Role 1 tot Role 4) en transportmiddelen (MEDEVAC) worden gebruikt. Het Militair Hospitaal Koningin Astrid (MHKA) ondersteunt Belgische militaire operaties, evalueert medische geschiktheid en biedt hulp aan de bevolking.
De **Cybermacht**, die als enige een gezamenlijke component is die alle machten omvat, heeft vier hoofdtaken: defensienetwerken beveiligen, informatie verzamelen in cyberspace, operaties uitvoeren in cyberspace en bijdragen aan de nationale cyberweerbaarheid.
### 5.3 Bevoegdheden en coördinatie op lokaal niveau
Op lokaal niveau zijn de **gemeenten** bevoegd voor collectieve noden en mogen zij alles doen wat niet expliciet verboden is. Specifieke bevoegdheden liggen op het gebied van openbare werken, ordehandhaving en het uitvoeren van taken opgelegd door hogere instanties. Gemeenten zijn ook belast met het organiseren van politiemachten, intergemeentelijke samenwerking, noodhulp (brandweerdiensten), sociale huisvesting, nutsvoorzieningen en afvalverwerking.
De **burgemeester** is voorzitter van het college van burgemeester en schepenen, hoofd van de bestuurlijke politie, lid van het politiecollege en de politieraad (in meergemeentezones), en lid van de zoneraad van de hulpverleningszones. Zijn bevoegdheden inzake veiligheid omvatten zindelijkheid, volksgezondheid, brandrisico's en het handhaven van de openbare orde.
De **Noodplanningscoördinator** is een referentiepersoon voor noodsituaties, adviseert de burgemeester, coördineert de noodplanning en onderhoudt de link tussen het gemeentebestuur en de hulpdiensten. De **Lokale Integrale Veiligheidscel inzake Radicalisering (LIVC-R)** is een multidisciplinair overlegplatform dat tot doel heeft terroristische misdrijven te voorkomen door personen met signalen van radicalisering gezamenlijk te bespreken en individuele opvolgingstrajecten uit te werken.
De **Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG)** behartigt de belangen van lokale besturen, deelt kennis en bouwt netwerken. Binnen de VVSG zijn er bestuurlijke commissies die zich verdiepen in beleidsdomeinen zoals politie, brandweer en lokaal veiligheidsbeleid.
**Gemeentelijke administratieve sancties (GAS)**, geregeld door de wet van 24 juni 2013, maken een snelle en efficiënte aanpak mogelijk van hinderlijk gedrag. Er zijn zuiver administratieve inbreuken en gemengde inbreuken die ook strafrechtelijk gesanctioneerd kunnen worden. De sancties kunnen variëren van geldboetes tot de schorsing of intrekking van vergunningen.
**Gemeenschapswachten** fungeren als laagdrempelig aanspreekpunt met diverse functies: informeren, melden, preventie, sensibiliseren en handhaven. Zij kunnen ook fungeren als vaststellers voor GAS-inbreuken.
Het **Buurtinformatienetwerk (BIN)** is een gestructureerd samenwerkingsverband tussen buurtbewoners en de lokale politie, met als doel het meldingsgedrag te verhogen, het onveiligheidsgevoel te verlagen en preventie te bevorderen.
### 5.4 Douane en Accijnzen
De Algemene Administratie Douane en Accijzen (AAD&A), een onderdeel van de FOD Financiën, speelt een sleutelrol in internationale handel door de buitengrenzen te controleren en te beschermen tegen oneerlijke en illegale handel. De douane heeft in bepaalde gevallen politionele bevoegdheden en kan optreden tegen fraude, georganiseerde misdaad en terrorisme, vaak in samenwerking met andere autoriteiten. Bevoegdheden omvatten het beschermen van financiële belangen van de Europese gemeenschappen, en het aanpakken van overtredingen met betrekking tot intracommunautaire goederenstromen, in- en uitvoer, en doorvoer van goederen. De administratie werkt met een controle op de eerste lijn (havens, luchthavens, openbare weg) en een controle op de tweede lijn (administratieve en boekhoudkundige controles bij economische operatoren). De administratie Opsporing strijdt tegen fraudefenomenen met betrekking tot accijnzen en douane, maar ook op niet-fiscale materies zoals drugs, namaakproducten en wapens.
### 5.5 Defensie: Strategie en Capaciteiten
De Belgische **defensie** draagt bij aan collectieve militaire afschrikking en de bescherming van het grondgebied. De strategische visie is gericht op het voorbereiden op toekomstige oorlogen in een VUCA-omgeving. De hoofdtaken omvatten afschrikking, collectieve verdediging, bescherming van onderdanen in het buitenland, humanitaire opdrachten en hulp aan de natie. Capaciteitsontwikkeling verloopt via het DOTMLPFI-model en houdt rekening met NAVO- en EU-prioriteiten. De Chief of Defence (CHOD) stuurt de krijgsmachten aan, ondersteund door diverse departementen en functies. De **Landmacht**, **Luchtmacht** en **Marine** hebben elk specifieke taken en inzetmodaliteiten. De **Cybermacht** is een gezamenlijke component die zich richt op cyberveiligheid en operaties in cyberspace.
### 5.6 Justitie: Instellingen en Bevoegdheden
Het Ministerie van Justitie ondersteunt de wetgeving, de rechterlijke macht en de uitvoering van juridische beslissingen. Verschillende directies, zoals DG EPI (Penitentiaire Inrichtingen) en DG WL (Wetgeving en Fundamentele Rechten), vallen hieronder. Het Informatie- en Adviescentrum inzake de Schadelijke Sektarische Organisaties (IACCSO) onderzoekt sektarisme. De Kansspelcommissie verleent vergunningen en controleert de naleving van wetgeving, met sancties zoals boetes en toegangsverboden via het EPIS-systeem. Het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD) verwerkt inlichtingen over terrorisme, extremisme en radicalisering. Administratieve maatregelen zoals paspoortintrekking kunnen worden toegepast. Het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) voert wetenschappelijk onderzoek uit. Het Belgische gevangenissysteem kent klassieke gevangenissen, arresthuizen, strafhuizen, detentiehuizen en transitiehuizen.
De verschillende **hoven en rechtbanken** behandelen specifieke rechtszaken: het Vredegerecht voor kleinere geschillen, de Politierechtbank voor verkeersmisdrijven en overtredingen, de Rechtbank van eerste aanleg met burgerlijke, correctionele en jeugdrechtbanken, de Strafuitvoeringsrechtbank, de Arbeidsrechtbank en de Ondernemingsrechtbank. Hoger beroep kan ingesteld worden bij het Hof van Beroep of het Arbeidshof. Het Hof van Assisen behandelt zwaarste misdrijven en politieke misdrijven, terwijl het Hof van Cassatie nagaat of wetten correct worden toegepast. De magistratuur omvat rechters en parketmagistraten. Een onderzoeksrechter kan complexe zaken uitdiepen en specifieke onderzoeksmaatregelen bevelen.
### 5.7 Inlichtingen- en Coördinatieorganen
Belgische inlichtingendiensten richten zich op dreigingen zoals terrorisme, extremisme, spionage, subversie en georganiseerde misdaad (TESSOC). De Veiligheid van de Staat (VSSE) beschermt fundamentele waarden, voert veiligheidsonderzoeken uit en voert toevertrouwde opdrachten uit, met gebruik van gewone, specifieke en uitzonderlijke methodes. De Nationale Veiligheidsoverheid (NVO) bewaakt de bescherming van geclassificeerde informatie. De Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV) is de militaire inlichtingendienst. Het Nationaal Crisiscentrum (NCCN) versterkt de weerbaarheid van de samenleving, organiseert noodplanning en crisisbeheer, en waakt actief. Het National Travel Targetting Center (NTTC) analyseert passagiersgegevens. Comité I controleert de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, terwijl Comité P de politie en gerechtelijke diensten controleert.
### 5.8 Bijzondere Statuten en Civiele Veiligheid
De **Havenkapitein** beheert de veiligheid in zeehavens en heeft politionele bevoegdheden. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) beschermt bevolking en leefmilieu tegen stralingsgevaren en heeft uitgebreide inspectiebevoegdheden. Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) verzekert de kwaliteit van geneesmiddelen. Bijzondere Veldwachters houden toezicht op landelijk gelegen eigendommen.
De **Civiele Veiligheid** omvat de Algemene Directie Civiele Veiligheid, de Civiele Bescherming en de Noodoproepcentrale 112. De hervorming van de Civiele Veiligheid beoogt een optimale hulpverlening, vergrote veiligheid en professionalisering. De Civiele Bescherming is een federale tweedelijns hulpdienst met gespecialiseerde eenheden voor chemische, biologische, radiologische, nucleaire (CBRN) en zoek- en reddingsacties. De **Brandweer** is verantwoordelijk voor brandbestrijding, technische hulpverlening en fungeert als ambulancedienst. Ze maken deel uit van het gemeentepersoneel. Het **EU Civil Protection Mechanism (UCPM)** versterkt de samenwerking tussen lidstaten bij rampenpreventie en -respons, gecoördineerd via het ERCC (Emergency Response Coordination Centre). B-FAST organiseert Belgische noodhulp naar het buitenland.
---
# Justitie, inlichtingen en civiele veiligheid
Hier volgt een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting van het onderwerp "Justitie, inlichtingen en civiele veiligheid", bedoeld als een studiehandleiding voor examens.
## 6. Justitie, inlichtingen en civiele veiligheid
Dit hoofdstuk behandelt de structuur van het Belgische justitiesysteem, de rol van inlichtingen- en coördinatieorganen, en de verschillende aspecten van civiele veiligheid.
### 6.1 Staatsstructuur en de trias politica
De staat is een hiërarchische, politieke organisatie die gezag uitoefent over een land. Eigenschappen van een staat zijn: een grondgebied, een bevolking, een overheid, morele persoonlijkheid en soevereiniteit. Staatssoevereiniteit impliceert het exclusieve recht van een staat om hoogste gezag uit te oefenen binnen zijn grondgebied zonder externe inmenging. Het non-interventiebeginsel stelt dat staten zich onthouden van directe inmenging in elkaars binnenlandse aangelegenheden, hoewel er uitzonderingen bestaan zoals bij ernstige mensenrechtenschendingen of grootschalig verlies aan mensenlevens.
De Belgische staatsstructuur is gebaseerd op de trias politica, de scheiding der machten:
* **Wetgevende macht:** Maakt wetten en controleert de uitvoerende macht.
* **Uitvoerende macht:** Bestuurt het land.
* **Rechterlijke macht:** Doet uitspraak over geschillen en controleert de wettelijkheid van daden van de uitvoerende macht.
De hiërarchie der rechtsnormen is opgebouwd uit de grondwet en internationale normen bovenaan, gevolgd door wetgevende akten (wetten, decreten, ordonnanties), uitvoeringsbesluiten (zoals koninklijke en ministeriële besluiten), en tot slot provinciale en gemeentelijke verordeningen.
De federale overheid is bevoegd voor onder meer financiën, defensie, justitie, sociale zekerheid en buitenlandse zaken. De staatshervorming heeft geleid tot de overdracht van bevoegdheden naar de gewesten en gemeenschappen, waarbij gewesten bevoegd zijn voor gebiedsgebonden zaken en gemeenschappen voor persoonsgebonden zaken. Provincies houden zich bezig met cultuur, sport, toerisme en preventieve gezondheidszorg. Gemeenten hebben ruime bevoegdheden op het gebied van collectieve noden, inclusief ordehandhaving, rampenplanning en radicalisering.
Veiligheidsplannen worden opgesteld via het regeerakkoord, de kadernota integrale veiligheid en het nationaal veiligheidsplan. Dit laatste vertaalt het geïntegreerd en integraal veiligheidsbeleid naar een politionele vertaling. Lokale politiezones werken met zonale veiligheidsplannen.
### 6.2 Geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus
De Belgische politie is een overheidsinstantie die wetten handhaaft, openbare orde bewaart en hulp verleent (bestuurlijke politie), en misdrijven opspoort (gerechtelijke politie). De politiehervorming heeft geleid tot een geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus: de federale politie en de lokale politie. Deze niveaus zijn autonoom, maar functioneel verbonden en werken volgens dezelfde principes en met hetzelfde statuut.
* **Federale politie:** Staat onder leiding van de commissaris-generaal en is belast met gespecialiseerde en supralokale opdrachten, ter ondersteuning van de lokale politie. Ze is onderverdeeld in algemene directies, waaronder de gedeconcentreerde coördinatie- en steundirecties (CSD-DIRCO) voor crisissituaties en de SICAD (Communicatie- en informatiedienst van het arrondissement).
* **Lokale politie:** Bestaat uit 178 politiezones, elk onder leiding van een korpschef en autonoom opererend met lokale autoriteiten. De lokale politie voert basispolitiezorg uit, inclusief wijkwerking, interventie, opsporing en handhaving van de openbare orde.
De Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie coördineren het algemeen politiebeleid en het beheer van de federale en lokale politie. Het Nationaal Veiligheidsplan (NVP) bepaalt de bijdrage van de geïntegreerde politie aan het veiligheidsbeleid.
Politiewerk kan bestuurlijk (openbare orde, preventie) of gerechtelijk (opsporing, bewijsverzameling) van aard zijn. De principes van gemeenschapsgerichte politiezorg, informatiegestuurde politiezorg en optimale bedrijfsvoering vormen de basis voor excellente politiezorg.
### 6.3 Lokale veiligheid
Gemeenten hebben bevoegdheden op het gebied van gemeentelijk belang, waaronder openbare werken, ordehandhaving en het uitvoeren van taken opgelegd door hogere instanties. Dit omvat ook politiemachten en rampenplanning. De burgemeester is hoofd van de bestuurlijke politie en verantwoordelijk voor de veiligheid, zindelijkheid, gezondheid en rust binnen de gemeente.
Intergemeentelijke samenwerking is essentieel voor onder andere ordehandhaving (lokale politiezones) en noodhulp (brandweerdiensten). De Veiligheids- en Noodplanning (VVSG) vertegenwoordigt de lokale besturen en deelt kennis en praktijken op het gebied van veiligheid.
Gemeentelijke administratieve sancties (GAS) bieden een alternatief voor strafrechtelijke sancties voor lichte overtredingen. Deze sancties kunnen variëren van geldboetes tot de schorsing of intrekking van vergunningen. Gemeenschapswachten fungeren als laagdrempelig aanspreekpunt met een informatieve, meldings-, preventieve, sensibiliserings- en handhavingsfunctie.
Buurtinformatienetwerken (BIN) stimuleren de samenwerking tussen buurtbewoners en de lokale politie om het meldingsgedrag te verhogen en het onveiligheidsgevoel te verlagen.
### 6.4 Douane en Accijnzen
De Algemene Administratie Douane en Accijnzen (AAD&A), een onderdeel van de FOD Financiën, speelt een cruciale rol in internationale handel door buitengrenzen te controleren en te beschermen tegen illegale handel zoals namaak, drugs en gevaarlijke goederen. De douane beschikt over beperkte politionele bevoegdheden en kan optreden bij overtredingen met betrekking tot financiële belangen, goederenstromen, en niet-fiscale materies zoals drugs en wapens.
De AAD&A kent een controle van de eerste lijn (teams controle DA, o.a. in havens en luchthavens) en een controle van de tweede lijn (administratieve en boekhoudkundige controles bij economische operatoren). De administratie opsporing strijdt tegen fraudefenomenen zoals accijnzen op alcohol en tabak, en douanefraude. Douane-attachés in het buitenland faciliteren de internationale samenwerking.
### 6.5 Private veiligheid
Private veiligheid kent een snelle evolutie, waarbij de beveiligingsindustrie is gegroeid. Plural policing is een visie waarbij veiligheid een gedeelde verantwoordelijkheid is, met participatie van private partners. De wet private en bijzondere veiligheid van 2017 regelt deze sector, inclusief bewakingsondernemingen, camerasystemen, alarmsystemen, veiligheidsadvies, opleidingsinstellingen en veiligheidsdiensten van openbaar vervoer.
Bewakingsagenten hebben generieke, activiteitsgebonden en situationele bevoegdheden. De wet private opsporing van 2024 regelt de inzet van privédetectives.
Publiek-private samenwerking (PPS) is een belangrijke vorm van samenwerking tussen de publieke en private sector op het gebied van veiligheid.
### 6.6 Defensie
Defensie is de enige sector waarvoor een wettelijke verplichting tot deelname kan bestaan. De strategische visie van de Defensie 2025 is gebaseerd op bijdragen aan collectieve militaire afschrikking, bescherming van het grondgebied en voorbereiding op toekomstige conflicten in een VUCA-omgeving (Volatility, Uncertainty, Complexity, Ambiguity).
De opdrachten van Defensie omvatten afschrikking en collectieve verdediging, bescherming van het nationale grondgebied en van Belgische onderdanen in het buitenland, steun aan internationale humanitaire opdrachten en hulp aan de natie bij rampen. Capaciteitsopbouw verloopt via de DOTMLPFI-methode (Doctrine, Organisation, Training, Materiel, Leadership, Personnel, Facilities, Interoperability, sekä Logistics).
De Chief of Defence (CHOD) is verantwoordelijk voor het defensiebeleid en de leiding van de krijgsmachten. De Defensiestaf is onderverdeeld in verschillende Directies-Generaal (DG’s) die gespecialiseerd zijn in personeelsbeheer, materieel, financiën, communicatie, juridische zaken en gezondheid. De cybermacht, die bestaat uit eenheden van alle componenten, is cruciaal voor het beveiligen van netwerken en het uitvoeren van operaties in cyberspace.
De Landmacht, Luchtmacht en Marine hebben elk specifieke hoofdtaken. De Militaire Politie heeft, hoewel geen politieagenten, politionele bevoegdheden in specifieke situaties, zoals het optreden tegen burgers in het kader van ordehandhaving. De Luchtmacht blinkt uit in snelheid, bereik en wendbaarheid. De Marine beschermt handelsroutes, neemt deel aan internationale operaties en biedt hulp bij rampen.
Inzetmodi zoals Close Air Support (CAS) en Maritime Security Operations (MSO) worden toegepast door respectievelijk de Luchtmacht en de Marine. De medische dienst verzorgt medische steun aan operaties, paraatheidsgaranties en medische evaluaties, met verschillende niveaus van medische zorg (Role 1 tot Role 4). Het Militair Hospitaal Koningin Astrid (MHKA) ondersteunt militaire operaties, evalueert medische geschiktheid en biedt hulp aan de bevolking.
### 6.7 Justitie
De justitiële organisatie omvat de voorbereiding en uitvoering van wetgeving, ondersteuning van de minister van Justitie en de rechterlijke macht, en de uitvoering van juridische en administratieve beslissingen. Verschillende directoraten-generaal (DG EPI, DG WL) en diensten zoals het Informatie- en Adviescentrum inzake de Schadelijke Sektarische Organisaties (IACCSO) en de Kansspelcommissie dragen bij aan de werking van het justitiesysteem.
Het OCAD (Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse) verwerkt informatie over terrorisme, extremisme en radicalisering en stelt dreigingsanalyses op. Administratieve maatregelen zoals het intrekken van paspoorten of identiteitskaarten kunnen worden genomen.
Het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) voert wetenschappelijke en forensische onderzoeken uit. De Belgische gevangenissen zijn onderverdeeld in klassieke gevangenissen (gesloten en open), gevangenisdorpen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij (voor geïnterneerden). Er is een onderscheid tussen arresthuizen (beklaagden), strafhuizen (veroordeelden) en detentiehuizen (kortere straffen).
De rechtbanken en hoven behandelen rechtszaken op verschillende niveaus:
* **Vredegerecht:** Laagdrempelig, voor kleine geldzaken, burenruzies, huurgeschillen.
* **Politierechtbank:** Voor verkeersmisdrijven en lichte overtredingen, alsook burgerlijke betwistingen in verkeerszaken en beroep tegen GAS-boetes.
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Met afdelingen voor burgerlijke, correctionele, jeugd- en familierechtbanken, en de strafuitvoeringsrechtbank.
* **Arbeidsrechtbank en Ondernemingsrechtbank:** Gespecialiseerd in respectievelijk arbeids- en handelsrecht.
Hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof van beroep, het Arbeidshof of het Hof van assisen voor de zwaarste misdrijven. Het Hof van Cassatie controleert de correcte toepassing van de wet in laatste aanleg.
De magistratuur bestaat uit rechters en parketmagistraten (openbaar ministerie). Griffiers ondersteunen de rechters administratief. Referendarissen en parketjuristen helpen bij juridisch onderzoek en de voorbereiding van zaken. Onderzoeksrechters behandelen complexe zaken die specifieke onderzoeksmaatregelen vereisen.
### 6.8 Inlichtingen- en coördinatieorganen
Belgische inlichtingendiensten richten zich op bedreigingen zoals terrorisme, extremisme, spionage, subversie en georganiseerde misdaad (TESSOC).
* **Veiligheid van de Staat (VSSE):** Heeft als hoofdtaken het beschermen van fundamentele waarden en belangen, het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken (voor veiligheidsmachtigingen) en het uitvoeren van toevertrouwde opdrachten. Ze maakt gebruik van gewone, specifieke en uitzonderlijke methodes voor gegevensinwinning.
* **Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV):** De militaire inlichtingendienst, omvat inlichtingen (spionage, defensieplannen), veiligheid (handhaving veiligheidsnormen) en cyberinlichtingen.
* **Nationaal Crisiscentrum (NCCN):** Versterkt de veiligheid en weerbaarheid van de samenleving via noodplanning, crisisbeheer en actieve waakzaamheid. Het beheert passagiersgegevens (NTTC) voor de strijd tegen terrorisme en georganiseerde criminaliteit.
Comité I controleert de Belgische inlichtingen- en veiligheidsdiensten (VSSE, ADIV) op hun wettelijkheid, efficiëntie en coördinatie. Het kan de inzet van bepaalde gewone methodes stopzetten.
### 6.9 Civiele Veiligheid
Civiele Veiligheid is een essentieel onderdeel van de Belgische veiligheidscyclus en omvat de Algemene Directie Civiele Veiligheid (onderdeel van de FOD Binnenlandse Zaken), de Civiele Bescherming en de noodoproepcentrales 112. Op zonaal niveau zijn de brandweerdiensten verantwoordelijk. Het doel is burgers te beschermen bij ongevallen, rampen en catastrofes.
De hervorming van de Civiele Veiligheid na de gasramp in Gellingen (2004) had als doel de organisatie van hulpverlening te optimaliseren, de veiligheid te vergroten en de hulpverleners te professionaliseren. Basisprincipes zijn uniforme werkwijzen, doorgedreven samenwerking en efficiënter budgetgebruik.
De Civiele Bescherming is een federale tweedelijns hulpdienst die gespecialiseerde technische ondersteuning biedt aan brandweer, politie of medische diensten, zowel nationaal als internationaal. Ze is onderverdeeld in clusters zoals CBRN (chemisch, biologisch, radioactief, nucleair), SAR (zoek- en reddingsacties) en ICM (incident- en crisismanagement).
De Noodcentrale 112 is 24/7 operationeel en verwittigt de hulpdiensten. De brandweer is verantwoordelijk voor brandbestrijding, gevolgen van ontploffingen, technische hulpverlening, en fungeert ook als ambulancedienst. Internationale missies via het EU Civil Protection Mechanism (UCPM) en het B-FAST (Belgian First Aid and Support Team) mechanisme voor dringende hulp naar het buitenland zijn eveneens belangrijke componenten.
### 6.10 Bijzondere statuten en entiteiten
Verschillende entiteiten met specifieke bevoegdheden dragen bij aan de veiligheid:
* **Havenkapitein:** Beheert en bewaakt de veiligheid in zeehavens, met politionele bevoegdheden zoals het opmaken van PV's en optreden als hulpofficier van de Procureur des Konings.
* **Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC):** Beschermt bevolking en leefmilieu tegen ioniserende stralingen, met uitgebreide bevoegdheden voor nucleaire inspecteurs.
* **Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG):** Verzekert de kwaliteit, veiligheid en doeltreffendheid van geneesmiddelen en gezondheidsproducten.
* **Bijzondere Veldwachter:** Houdt toezicht op landelijk gelegen eigendommen, met beperkte politionele bevoegdheden voor het vaststellen van wanbedrijven en het opstellen van PV's.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Staatsstructuur | De manier waarop een staat is georganiseerd, inclusief de verdeling van macht en verantwoordelijkheden tussen verschillende overheidsniveaus. |
| Soevereiniteit | Het hoogste gezag binnen een bepaald grondgebied, waarbij de staat het exclusieve recht heeft om te regeren zonder externe inmenging. |
| Non-interventiebeginsel | Het principe dat staten zich niet direct mogen mengen in de binnenlandse aangelegenheden van andere staten. |
| Sociaal contract | Een concept waarbij burgers rechten afstaan aan de staat in ruil voor bescherming, orde en stabiliteit. |
| Internationale veiligheidspartners | Organisaties en landen die samenwerken op het gebied van vrede, veiligheid en crisisbeheer, zoals de Verenigde Naties en de NAVO. |
| Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) | Het beleid van de Europese Unie gericht op het coördineren van buitenlandse betrekkingen en veiligheidskwesties tussen lidstaten. |
| Geïntegreerde politie | Een politiestructuur die is georganiseerd op twee niveaus: federaal en lokaal, met een functionele samenwerking tussen beide niveaus. |
| Trias politica | Het principe van de scheiding der machten in een staat, bestaande uit de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. |
| Hiërarchie der rechtsnormen | De rangorde van wetten en regels binnen een rechtssysteem, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen. |
| Veiligheidsplannen | Documenten die de strategieën en maatregelen uiteenzetten om de veiligheid van een land, regio of gemeente te waarborgen. |
| Plural policing | Een visie op veiligheid waarbij niet alleen de politie, maar ook private partners en niet-politionele staatsdiensten betrokken zijn bij veiligheidstaken. |
| Defensie | De bescherming van een staat tegen externe bedreigingen, inclusief militaire afschrikking, grondgebiedverdediging en internationale samenwerking. |
| VUCA-omgeving | Een omgeving die wordt gekenmerkt door volatiliteit, onzekerheid, complexiteit en ambiguïteit, wat uitdagend is voor organisaties zoals defensie. |
| Justitie | Het rechtssysteem van een land, inclusief de rechtbanken, openbaar ministerie en strafuitvoeringsdiensten, gericht op het handhaven van de rechtsorde. |
| Inlichtingen- en veiligheidsdiensten | Organisaties die verantwoordelijk zijn voor het verzamelen, analyseren en beschermen van informatie om de nationale veiligheid te waarborgen. |
| Civiele Veiligheid | Alle maatregelen en diensten die gericht zijn op het beschermen van burgers en het bieden van hulp bij ongevallen, rampen en catastrofes, buiten militaire context. |
| FANC (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) | Een Belgisch agentschap dat toeziet op de bescherming van bevolking en leefmilieu tegen de gevaren van ioniserende straling. |
| FAGG (Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten) | Een Belgisch agentschap dat de kwaliteit, veiligheid en doeltreffendheid van geneesmiddelen en gezondheidsproducten verzekert. |
| Internationale handel | De uitwisseling van goederen en diensten tussen verschillende landen, waarbij douaneautoriteiten een cruciale rol spelen in controle en handhaving. |
| Cybermacht | De militaire capaciteit die gericht is op operaties in de cyberspace, inclusief het beveiligen van netwerken en het verzamelen van informatie. |
| Openbare orde | De toestand van rust en veiligheid binnen een gemeenschap, gehandhaafd door ordehandhavende instanties. |
| Noodplan | Een gedetailleerd plan dat de procedures beschrijft voor het reageren op noodsituaties, rampen of crises. |
| GAS (Gemeentelijke Administratieve Sanctie) | Een administratieve sanctie die gemeenten kunnen opleggen voor bepaalde overtredingen, zoals hinderlijk gedrag. |
| Red notice | Een internationaal verzoek dat wordt uitgevaardigd door Interpol om een gezochte persoon op te sporen en mogelijk aan te houden, maar het is geen arrestatiebevel. |
Cover
RI
Summary
# La notion d'État et ses éléments constitutifs
Voici une synthèse détaillée sur la notion d'État et ses éléments constitutifs, conçue pour un guide d'étude d'examen.
## 1. La notion d'État et ses éléments constitutifs
Ce chapitre explore la définition de l'État en relations internationales, en détaillant ses trois éléments fondamentaux : le territoire, la population et le gouvernement effectif, ainsi que la notion de souveraineté qui y est intrinsèquement liée.
### 1.1 La définition de l'État
Bien qu'il n'existe pas de définition universelle et unique de l'État en relations internationales, on peut s'appuyer sur des définitions couramment admises. La Constitution stipule qu'un État existe dès lors qu'il réunit trois éléments fondamentaux: un territoire délimité, une population permanente et un gouvernement exerçant son autorité sur ce territoire et cette population, tant sur le plan interne qu'externe. Max Weber complète cette définition en décrivant l'État comme "la communauté humaine dans les limites d'un territoire déterminé qui revendique pour son propre compte le monopole de la violence physique légitime". Cette exclusivité du pouvoir détenu par l'organisation politique découle directement de la souveraineté de l'État [1](#page=1).
> **Tip:** Il est crucial de distinguer les "sujets" de droit international (qui ont des droits et obligations juridiques) des "acteurs" (qui participent aux relations internationales sans nécessairement avoir cette personnalité juridique). Les États et les organisations internationales sont des sujets, tandis que les ONG, les entreprises multinationales ou même les organisations terroristes sont des acteurs. Un sujet peut être un acteur, mais tous les acteurs ne sont pas des sujets [1](#page=1).
### 1.2 Les éléments constitutifs de l'État
#### 1.2.1 Le territoire
Le territoire constitue le cadre physique indispensable à l'exercice de la compétence d'un État. Il ne s'agit pas seulement de la partie terrestre, mais aussi du sous-sol, de l'espace aérien et de l'espace maritime associé. La taille d'un territoire peut influencer la puissance d'un État et sa position sur la scène internationale, offrant des avantages géographiques tels qu'un accès à la mer ou des ressources exclusives dans la Zone Économique Exclusive (ZEE) [1](#page=1).
**1.2.1.1 Délimitation par des frontières**
Tout territoire est délimité par des frontières, qui sont des lignes séparatrices de compétences étatiques. Ces frontières peuvent être naturelles (montagnes, fleuves) ou artificielles. Dans le cas des États issus de la colonisation, les frontières héritées des puissances coloniales sont souvent maintenues pour des raisons de stabilité, une pratique reconnue par la Cour Internationale de Justice. L'intangibilité et l'inviolabilité des frontières signifient qu'un État ne peut pas exercer son autorité sur le territoire d'un autre État [1](#page=1).
La délimitation des frontières peut se faire par voie :
* **Unilatérale:** concerne la délimitation par rapport à un espace international, comme l'espace maritime [1](#page=1).
* **Conventionnelle:** par accord entre les États concernés, formalisé par un traité international [1](#page=1).
* **Juridictionnelle ou arbitrale:** en cas de différend non résolu par accord direct entre les États, par recours à une instance juridique ou arbitrale [1](#page=1).
Malgré la délimitation, de nombreux différends frontaliers subsistent, souvent en raison d'héritages coloniaux, de représentations géographiques ou historiques divergentes [1](#page=1).
> **Exemple:** Le conflit entre le Venezuela et la Guyane concernant le territoire d'Esequiba, ou la situation en Ukraine et la Crimée, illustrent des différends frontaliers persistants [2](#page=2).
#### 1.2.2 La population
La population est la collectivité humaine soumise à l'autorité de l'État. Elle comprend non seulement les nationaux, mais aussi les résidents étrangers, les réfugiés et les apatrides. Il n'existe pas de seuil minimum de population pour qu'un État existe. La population n'est pas nécessairement homogène et peut regrouper diverses communautés aux caractéristiques distinctes (multinationalité) ] [2](#page=2).
**1.2.2.1 La nationalité : un lien essentiel**
Le lien de nationalité est fondamental car il marque le rattachement de l'individu à l'État, conditionnant la souveraineté de ce dernier et les droits et obligations qui en découlent (fiscalité, service militaire, etc.) ] [2](#page=2).
Les conditions d'acquisition de la nationalité varient :
* **Droit du sang (jus sanguinis):** la nationalité est transmise par les parents [2](#page=2).
* **Droit du sol (jus soli):** la nationalité dépend du lieu de naissance, indépendamment de la nationalité des parents [2](#page=2).
* **Neutralisation:** l'autorité étatique octroie la nationalité sous certaines conditions, souvent par demande de l'intéressé [2](#page=2).
* Il est fréquent que les États combinent ces différentes approches [2](#page=2).
**1.2.2.2 Nation et État : une distinction clé**
La notion de nation peut être envisagée sous un angle subjectif, comme le "vouloir vivre ensemble" décrit par Ernest Renan, résultat d'une construction historique et culturelle. Objectivement, elle peut reposer sur des éléments communs comme une histoire, une langue ou une appartenance ethnique [2](#page=2).
Il est important de noter que tous les États ne sont pas des "États-nations" où l'État et la nation coïncident parfaitement. Dans de nombreux cas, notamment en Afrique post-coloniale, l'État a précédé la nation, regroupant diverses ethnies sans unité nationale préexistante. Inversement, il existe des nations sans État propre, constituant des minorités nationales (Kurdes, Palestiniens) ] [2](#page=2).
Le droit des peuples à disposer d'eux-mêmes est un principe fondamental consacré par la Charte des Nations Unies. Cependant, le droit à la sécession unilatérale n'est pas reconnu dans le droit international, et la constitution d'un nouvel État requiert généralement un accord [2](#page=2).
> **Exemple:** Le Kosovo a déclaré unilatéralement son indépendance, ce qui n'a pas été reconnu par de nombreux pays, comme l'Espagne, en raison de l'absence d'accord international [2](#page=2).
**1.2.2.3 Les différents types d'étrangers sur un territoire**
Outre les nationaux, un État abrite diverses catégories d'étrangers :
* **Apatrides:** personnes n'ayant la nationalité d'aucun État [3](#page=3).
* **Réfugiés:** personnes ayant fui leur pays en raison de persécutions et bénéficiant de la protection d'un autre État, conformément à la Convention de Genève [3](#page=3).
* **Demandeurs d'asile:** personnes ayant sollicité l'asile et attendant une décision [3](#page=3).
* **Immigrés:** personnes arrivées dans un État avec l'intention de s'y installer et ayant obtenu un titre de séjour [3](#page=3).
* **Clandestins:** étrangers résidant illégalement sur un territoire et expulsables [3](#page=3).
#### 1.2.3 Un gouvernement effectif
L'existence d'un gouvernement est une condition sine qua non de l'État. Ce gouvernement doit être effectif, c'est-à-dire en mesure d'exercer pleinement ses compétences sur son territoire et sa population, tant au niveau interne qu'externe (signature de traités, par exemple) . Le droit international est indifférent à la nature du régime politique ou à la forme de l'État, reconnaissant le droit de chaque État à choisir son système politique sans ingérence extérieure. Cependant, une tendance se dessine pour reconnaître une légitimité démocratique comme norme [3](#page=3).
### 1.3 La souveraineté
La souveraineté est un attribut singulier et exclusif de l'État. Elle le distingue de tous les autres acteurs internationaux. En droit international, il n'existe pas de définition formelle, mais on se réfère souvent au droit constitutionnel. Jean Bodin la définissait comme le "pouvoir de commander et de contraindre sans être commandé ni contraint" . Cette notion englobe la "compétence de la compétence", c'est-à-dire la liberté de l'État de déterminer ses institutions et de transférer, s'il le souhaite, certaines de ses compétences à des organisations internationales [3](#page=3).
L'article 2, paragraphe 1 de la Charte des Nations Unies stipule que l'ONU est fondée sur le principe de l'égalité souveraine de tous ses membres. Cela signifie qu'en droit international, tous les États ont les mêmes obligations juridiques, même s'ils diffèrent en puissance ou en développement [3](#page=3).
En tant que sujet de droit international, l'État dispose de compétences lui permettant d'agir sur la scène internationale: nouer des relations diplomatiques (droit de légation), adopter des actes juridiques internationaux (traités, actes unilatéraux), engager sa responsabilité internationale ou celle d'un autre État, participer à des organisations internationales, recourir à l'arbitrage ou à la médiation [3](#page=3).
La souveraineté territoriale confère à l'État une autorité pleine et entière sur son territoire et sur toute personne s'y trouvant, sans ingérence extérieure [3](#page=3).
#### 1.3.1 Une souveraineté limitée
Bien que pleine et entière, la souveraineté de l'État n'est pas illimitée. Dans la communauté internationale, la liberté d'un État est conditionnée par celle des autres. La résolution 2625 de l'Assemblée générale de l'ONU souligne le devoir de chaque État de respecter la personnalité des autres États, permettant ainsi une coexistence pacifique. Le recours à la force dans les relations internationales est prohibé par la Charte de l'ONU, sauf en cas de légitime défense [3](#page=3).
---
# Les organisations internationales : création, structure et typologie
Voici le résumé de cours sur "Les organisations internationales : création, structure et typologie", conçu pour être complet et prêt pour l'examen.
## 2. Les organisations internationales : création, structure et typologie
Cette section examine la nature et le fonctionnement des organisations internationales (OI), en détaillant leur création par traités, leur composition, leur régime juridique, leurs compétences et leur typologie [6](#page=6).
### 2.1 La création des organisations internationales
Les organisations internationales sont des entités créées par une association d'États, formalisée par un traité. Elles sont dotées d'un acte constitutif, d'organes communs et d'une personnalité juridique distincte de celle de leurs États membres, ce qui leur confère une autonomie et la capacité d'agir sur la scène internationale. Elles sont qualifiées d'intergouvernementales car elles résultent de la coopération d'États souverains sans que ceux-ci n'abandonnent leur souveraineté [6](#page=6).
#### 2.1.1 L'acte constitutif
L'acte constitutif est le traité multilatéral fondateur d'une OI. Il est comparé à la "Constitution" de l'organisation et peut porter diverses appellations (charte, pacte, statut). Ce traité définit les buts, les organes, les compétences et les pouvoirs de l'organisation. Il est juridiquement supérieur à tout autre acte adopté par l'OI et requiert une procédure de révision spécifique, souvent une majorité qualifiée ou l'unanimité [6](#page=6).
#### 2.1.2 La composition
Les OI sont principalement composées d'États membres, mais certaines peuvent admettre des entités non étatiques [6](#page=6).
##### 2.1.2.1 Les membres
* **Membres originaires**: États ayant participé à la négociation et à la constitution de l'acte constitutif. Ils deviennent membres automatiquement après ratification [7](#page=7).
* **Membres admis**: États rejoignant l'organisation après sa création, suivant une procédure d'admission spécifique. L'admission peut être soumise à des critères de fond, comme le respect de l'État de droit et des droits fondamentaux pour le Conseil de l'Europe [7](#page=7).
> **Tip:** L'adhésion à certaines organisations, comme l'UE, requiert l'unanimité des membres existants, tandis que pour l'ONU, une majorité qualifiée est suffisante [7](#page=7).
* **Égalité et différenciation entre membres**: En principe, les États membres ont les mêmes droits et obligations. Cependant, certaines organisations, comme l'UE, pondèrent les votes en fonction du poids économique ou démographique des États. Le Conseil de Sécurité de l'ONU illustre cette différenciation avec ses membres permanents [7](#page=7).
* **Retrait et exclusion des membres**: La qualité de membre n'est pas permanente. Les États peuvent se retirer volontairement (ex: Brexit du Royaume-Uni ), et des procédures d'exclusion existent pour sanctionner les violations de la charte constitutive. La suspension est une mesure intermédiaire privant temporairement un État de son droit de vote [7](#page=7).
##### 2.1.2.2 Le statut d’associé
Les États associés participent aux travaux de l'organisation sans en être membres et sans droit de vote. Ce statut peut être un prélude à une adhésion ou une alternative [7](#page=7).
##### 2.1.2.3 Le statut d’observateur
Ce statut concerne des États ou des entités non étatiques (ONG, organisations intergouvernementales) qui participent aux travaux, sont informés et peuvent prendre la parole, mais sans droit de vote. Il permet une acclimatation à l'organisation [7](#page=7).
#### 2.1.3 Le régime juridique
Les organisations internationales disposent d'une personnalité juridique distincte de celle de leurs membres, fondée sur l'acte constitutif. Cette personnalité leur permet d'accomplir des actes juridiques en droit interne et international [7](#page=7).
* **Autonomie financière**: Les OI disposent d'un budget alimenté par des contributions étatiques, bien que certaines aient des systèmes de ressources plus autonomes (ex: tarif douanier commun de l'UE). Le non-versement des contributions peut entraîner une perte de budget [7](#page=7).
* **Droit de conclure des traités**: Les OI peuvent conclure des traités internationaux avec d'autres États ou organisations, mais leurs compétences sont limitées par leur objet [7](#page=7).
* **Droit de légation**: Les OI bénéficient de la légation passive (recevoir des représentants d'États) et active (envoyer leurs propres représentants) [7](#page=7).
* **Privilèges et immunités**: Les OI jouissent de privilèges financiers et fiscaux, et leurs représentants bénéficient d'immunités, leur permettant d'exercer leurs fonctions en toute indépendance. Elles restent cependant responsables en cas de dommages causés [7](#page=7).
#### 2.1.4 Les compétences
Les compétences des OI sont strictement limitées par leur acte constitutif et leurs finalités (principe de spécialité ou compétence d'attribution). Il existe souvent une extension de ces compétences basée sur la théorie des compétences de l'État [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Compétence normative**: Élaboration de règles ou d'actes unilatéraux [8](#page=8).
* **Compétence opérationnelle**: Action matérielle, comme l'assistance humanitaire ou les interventions militaires [8](#page=8).
* **Compétence de contrôle et de sanction**: Sanctionner les États ne respectant pas leurs obligations [8](#page=8).
### 2.2 La structure des organisations internationales
Les organisations internationales sont dotées d'une structure institutionnelle permanente, reflétant une ambition de coopération durable [8](#page=8).
#### 2.2.1 Les organes interétatiques
Ce sont des organes collégiaux composés de représentants diplomatiques des États membres, chefs d'État ou ministres. Ils définissent les orientations stratégiques et ont des pouvoirs d'initiative, de délibération et de vote [8](#page=8).
* **Organes pléniers**: Représentent tous les États membres sur un pied d'égalité, chaque État disposant d'un siège et d'une voix. Ils ne siègent pas forcément en continu (ex: Assemblée générale de l'ONU) [8](#page=8).
* **Organes restreints**: Regroupent un nombre limité d'États, élus sur la base d'une représentation équitable, pour simplifier et accélérer la prise de décision (ex: Conseil de sécurité de l'ONU). Les modalités de décision varient: vote à l'unanimité (rigide), à la majorité (pondérée ou qualifiée), ou par consensus [8](#page=8).
#### 2.2.2 Les organes indépendants des États membres
Ces organes représentent les intérêts de l'OI elle-même et agissent de manière autonome. Leurs agents bénéficient de privilèges et immunités [8](#page=8).
* **Organes administratifs**: Assurent le fonctionnement quotidien de l'organisation (ex: Secrétariat général de l'ONU, Commission européenne). Leurs dirigeants (ex: Secrétaire général, Président de la Commission) peuvent avoir un rôle politique significatif selon leur charisme et leur investissement [8](#page=8).
* **Organes juridictionnels**: Juridictions internationales créées par charte constitutive, décision d'un organe principal ou traité spécifique (ex: Cour internationale de justice, CJUE, Cour pénale internationale). Composés de juges indépendants, ils règlent les différends entre États, émettent des avis juridiques, assurent le respect du droit et répriment les crimes graves [8](#page=8).
### 2.3 La typologie des organisations internationales
La classification des OI peut se faire selon plusieurs critères :
#### 2.3.1 Selon leurs fonctions
* **Sécuritaires**: Ex: OTAN [9](#page=9).
* **Normatives**: Ex: Conseil de l'Europe (harmonisation juridique), OMC, OMS, UNESCO [9](#page=9).
* **Juridictionnelles**: Ex: CPI [9](#page=9).
* **Sectorielles/Spécialisées**: Concentrées sur un domaine technique particulier (ex: OACI) [9](#page=9).
#### 2.3.2 Selon leurs aires géographiques d’influence
* **Universelles**: Ouvertes à tous les États avec des conditions d'adhésion souples (ex: ONU, institutions spécialisées) [9](#page=9).
* **Régionales**: Imposent des conditions géographiques et/ou substantielles (ex: Conseil de l'Europe). Elles reflètent une solidarité commune (économique, culturelle, militaire) [9](#page=9).
#### 2.3.3 Selon la nature des liens entre les États membres
* **Liens idéologiques**: Ex: Conseil d'assistance économique mutuelle (CAEM) [9](#page=9).
* **Liens historiques ou culturels**: Ex: Organisation internationale de la francophonie [9](#page=9).
* **Liens économiques**: Ex: OPEP, CEE [9](#page=9).
* **Liens religieux**: Ex: Organisation de la Conférence Islamique (OCI) [9](#page=9).
#### 2.3.4 Selon leurs pouvoirs
* **Organisations de simples coopérations intergouvernementales**: Les plus nombreuses, elles institutionnalisent la coopération tout en respectant la souveraineté des États. Les décisions adoptées sont souvent des recommandations sans effets contraignants [9](#page=9).
* **Organisations d’intégration supranationales**: Les plus avancées, elles impliquent de véritables abandons de souveraineté. Leurs organes indépendants prennent des décisions contraignantes qui s'imposent directement aux États membres et à leurs ressortissants. L'UE en est l'exemple le plus achevé [9](#page=9).
### 2.4 L'organisation universelle : l'ONU
L'ONU est l'acteur le plus important sur la scène internationale [9](#page=9).
#### 2.4.1 Historique
Née après la Seconde Guerre mondiale pour remplacer la Société des Nations et éviter de nouveaux conflits mondiaux, l'ONU a été conçue par Roosevelt et Churchill. La Déclaration de Moscou a proclamé la nécessité d'une telle organisation. Les conférences de Yalta et de San Francisco ont été cruciales pour son établissement, aboutissant à l'adoption de la Charte des Nations Unies [9](#page=9).
#### 2.4.2 Objectifs de l'ONU
L'objectif principal est le maintien de la paix et de la sécurité internationales. La Charte confère au Conseil de sécurité des pouvoirs de coercition significatifs (Chapitre VII). L'ONU peut organiser des opérations militaires conjointes, les États mettant leurs forces armées à sa disposition [9](#page=9).
#### 2.4.3 Principes fondateurs
* **Égalité souveraine des États**: Tous les États ont les mêmes droits et obligations, bien que des pratiques dérogatoires existent [10](#page=10).
* **Non-ingérence dans les affaires intérieures**: Sauf exception liée au Chapitre VII et à la responsabilité de protéger les populations [10](#page=10).
* **Interdiction du recours à la menace ou à l'emploi de la force**: Seules exceptions: légitime défense (Art. 51 de la Charte) et mesures coercitives du Conseil de sécurité [10](#page=10).
* **Règlement pacifique des différends**: Obligation pour les États membres, par des moyens variés comme la négociation, l'arbitrage, ou la médiation [10](#page=10).
#### 2.4.4 Structure de l'ONU
L'ONU comprend des organes principaux et des organes subsidiaires [10](#page=10).
##### 2.4.4.1 Les organes principaux
* **Conseil de sécurité**: Organe restreint (15 membres: 5 permanents - Chine, URSS, USA, France, RU - et 10 non permanents élus pour 2 ans). Les décisions de fond nécessitent 9 voix dont celles des 5 permanents (droit de veto). L'abstention n'empêche pas une décision [10](#page=10).
* **Assemblée générale**: Organe plénier représentant tous les États membres. Elle se réunit annuellement et peut siéger en session extraordinaire. Chaque État a une voix, mais les décisions importantes (sécurité, élections) requièrent une majorité qualifiée des 2/3. Ses résolutions n'ont pas de portée obligatoire mais constituent une vaste enceinte de discussion [10](#page=10).
* **Secrétariat Général**: Dirigé par un Secrétaire général (actuellement Antonio Guterres ), assisté par du personnel administratif. Il gère le personnel et le budget, et peut jouer un rôle politique et diplomatique majeur (médiation, attirer l'attention du Conseil de sécurité) [10](#page=10).
* **Cour internationale de justice (CIJ)**: Organe judiciaire principal, composé de 15 juges élus pour 9 ans. Elle a une compétence contentieuse (tranche les différends entre États) et consultative [10](#page=10).
* **Conseil économique et social (ECOSOC)**: 54 membres élus par l'Assemblée générale. Il élabore des études, des rapports et des projets de convention dans les domaines économiques, sociaux et culturels. Il coordonne l'activité des institutions spécialisées et permet la participation des ONG [11](#page=11).
* **Conseil des tutelles**: Chargé de superviser les accords de tutelles post-Seconde Guerre mondiale (organe en sommeil) [11](#page=11).
##### 2.4.4.2 Organes subsidiaires
Créés par les organes principaux pour les aider dans leurs tâches (ex: Conseil des droits de l'Homme, Tribunaux pénaux internationaux pour la Yougoslavie et le Rwanda) [11](#page=11).
##### 2.4.4.3 Institutions spécialisées
Organisations autonomes reliées à l'ONU par des accords avec l'ECOSOC et l'Assemblée générale (ex: FMI, OMS, UNESCO, OACI, OIT) [11](#page=11).
### 2.5 L'OMC : Organisation mondiale du commerce
L'OMC, entrée en activité en 1995, a succédé aux GATT et régule le commerce international [11](#page=11).
#### 2.5.1 Rôle et principes
Elle arbitre le commerce mondial, élabore et gère les règles commerciales, résout les litiges et encadre juridiquement la mondialisation. Ses principes sont ceux du libéralisme économique: liberté et loyauté des échanges [11](#page=11).
#### 2.5.2 Structure
* **Conférence ministérielle**: Adopte les décisions les plus importantes, se réunit tous les deux ans [11](#page=11).
* **Conseil Général**: Gère les affaires courantes de l'OMC [11](#page=11).
* **Directeur général**: Élu pour 4 ans, il a un rôle protocolaire, administratif et politique majeur dans les négociations [11](#page=11).
#### 2.5.3 Mécanismes
L'OMC dispose d'un organe de règlement des différends qui combine diplomatie et techniques juridictionnelles, incluant des instances d'arbitrage et un organe d'appel. C'est un défi pour l'OMC de trouver un équilibre entre libéralisation des échanges et protection de valeurs non marchandes, tout en faisant face à la rivalité entre la Chine et les États-Unis [11](#page=11).
---
# La puissance dans les relations internationales
Ce sujet examine la notion de puissance en relations internationales, en définissant sa nature quantitative et évolutive, en distinguant le hard et le soft power, et en catégorisant les États selon leur puissance, tout en analysant les configurations du système international (unipolaire, bipolaire, multipolaire) et leur impact sur l'anarchie et la régulation.
### 3.1 La définition et les approches de la puissance
La puissance est un concept central en relations internationales, permettant de comprendre les dynamiques entre les acteurs étatiques et non-étatiques. Sa définition n'est pas strictement juridique, mais plutôt opérationnelle et analytique [14](#page=14).
#### 3.1.1 Approches conceptuelles
Plusieurs penseurs ont proposé des définitions de la puissance :
* **Robert Kagan**: la puissance est la capacité à faire l'Histoire [14](#page=14).
* **Raymond Aron**: la puissance est la capacité de faire produire ou détruire [14](#page=14).
* **Serge Sur**: la puissance se définit comme la capacité à faire faire, empêcher de faire et empêcher de faire [14](#page=14).
Essentiellement, la puissance permet à un acteur d'exercer une influence sur les autres pour défendre ses propres intérêts [14](#page=14).
#### 3.1.2 L'approche quantitative
L'approche quantitative de la puissance se fonde sur les moyens dont dispose un État pour imposer sa volonté aux autres. Ces moyens sont divers et incluent [14](#page=14):
* Puissance militaire [14](#page=14).
* Puissance économique [14](#page=14).
* Puissance industrielle [14](#page=14).
* Ressources naturelles (pétrole, gaz) [14](#page=14).
* Facteurs géographiques [14](#page=14).
* Facteurs démographiques (taille de la population) [14](#page=14).
* Formation et éducation de la population [14](#page=14).
* Développement écologique [14](#page=14).
Cependant, l'addition de ces critères matériels ne suffit pas à définir la puissance, qui ne se limite pas à la force brute d'un État contre un autre [14](#page=14).
#### 3.1.3 Hard power et Soft power
La doctrine contemporaine distingue deux formes principales de puissance :
* **Hard power**: Correspond à l'approche de la puissance par la force, notamment militaire et économique [14](#page=14).
* **Soft power**: Se réalise par l'influence, permettant à un État de s'imposer ou d'imposer sa vision par son influence culturelle, politique ou juridique. Les États-Unis, par exemple, ont utilisé leur puissance militaire (hard power) mais aussi leur culture (soft power) dès la guerre froide (ex: Coca-Cola). L'Europe, quant à elle, s'impose souvent par le droit et la production de normes, comme avec l'Union Européenne et le Conseil de l'Europe [14](#page=14).
#### 3.1.4 L'approche évolutive
L'appréhension de la puissance est évolutive, car les facteurs qui constituaient la puissance dans l'Antiquité ne sont plus perçus de la même manière aujourd'hui [15](#page=15).
* Les ressources comme le pétrole, essentielles après la Seconde Guerre mondiale, perdent de leur importance relative face aux enjeux écologiques [14](#page=14) [15](#page=15).
* Les métaux rares deviennent cruciaux pour le développement [15](#page=15).
* La puissance est aussi "contagieuse" et son centre se déplace: des États européens au XIXe siècle, aux États-Unis et à l'URSS durant la guerre froide, puis aux États-Unis seuls dans un monde unipolaire, et enfin à un monde où la Chine, la Russie et des puissances émergentes comme l'Inde et le Brésil concurrencent les États-Unis [15](#page=15).
Une puissance acquise n'est jamais éternelle. Des événements tels que des crises économiques, des dégradations climatiques, des erreurs militaires, ou des ruptures technologiques (intelligence artificielle) peuvent rebattre les cartes de la puissance. La Chine, par exemple, investit massivement en recherche et développement pour atteindre la première place mondiale [15](#page=15).
### 3.2 La taxonomie des puissances et les configurations du système international
La puissance permet d'établir une hiérarchie entre les États sur la scène internationale.
#### 3.2.1 Le classement des États selon leur puissance
Il existe plusieurs catégories d'États basées sur leur puissance :
* **Les grandes puissances**: Ce sont les États capables d'exercer une influence déterminante sur la vie internationale, de défendre leurs intérêts partout et tout le temps, grâce à leur puissance militaire, économique et politique. Elles possèdent un vaste territoire et un pouvoir politique fort et stable. Historiquement, les USA et l'URSS étaient de grandes puissances après la Seconde Guerre mondiale. Après l'effondrement de l'URSS, les USA sont devenus une hyperpuissance. Aujourd'hui, la Russie et la Chine sont également considérées comme de grandes puissances, bien que cette classification ne soit pas figée. L'Europe, en tant qu'association d'États, peine à accéder au rang de grande puissance en raison de ressources naturelles et d'un pouvoir militaire limités, ainsi que de l'incapacité à prendre des décisions unanimes [15](#page=15).
* **Les moyennes puissances**: Cette catégorie est hétérogène, incluant des pays en déclin et des États en ascension avec des moyens globaux limités. La France et le Royaume-Uni en font partie, disposant d'un siège permanent au Conseil de sécurité de l'ONU. L'Allemagne (RFA) et le Japon sont également cités. D'autres, comme la Turquie, l'Iran, l'Arabie Saoudite, l'Inde et le Brésil, tirent leur influence de leur situation stratégique, géographique, politique, culturelle ou régionale [15](#page=15).
* **Les petites puissances**: Ce sont les États restants qui ne disposent pas des moyens militaires, économiques ou politiques suffisants pour s'imposer sur la scène internationale. Ils sont souvent en situation de dépendance vis-à-vis des autres États. Cependant, ils peuvent jouer un rôle perturbateur dans les jeux de puissance des grandes puissances [15](#page=15).
#### 3.2.2 Les diverses configurations de puissance
Les relations internationales peuvent être analysées à travers différentes configurations de puissance qui déterminent la structure du système international :
* **Monde unipolaire**: Une situation où un seul État domine les autres sans concurrence. Cela impose de lourdes responsabilités à l'État dominant, mais peut aussi susciter de l'hostilité. L'exemple des États-Unis à la fin de la guerre froide illustre cette période, où, bien que dominants, ils ne parvenaient pas à fédérer tous les États en raison de divergences d'intérêts [15](#page=15).
* **Monde bipolaire**: Les relations internationales sont dominées par deux États de puissance égale, comme les États-Unis et l'URSS pendant la guerre froide. Cette bipolarité a conduit à la formation de deux camps opposés idéologiquement et politiquement. Bien que la période ait été tendue, la puissance nucléaire a assuré un "équilibre de la terreur" et évité un affrontement direct, conduisant à une relative stabilité. Les conflits étaient souvent déportés sur des pays tiers. Le mouvement des non-alignés, cherchant à ne dépendre ni de l'un ni de l'autre, a également joué un rôle, relativisant la vision purement bipolaire du monde [16](#page=16).
* **Monde multipolaire**: Au moins trois puissances partagent le leadership. C'est le cas actuel avec les États-Unis, la Chine et la Russie. Dans un monde multipolaire, la puissance est partagée, ce qui n'est pas nécessairement un facteur de stabilité. Le risque de débordement et de conflictualité est accru, notamment à cause du jeu des puissances périphériques, comme observé dans le conflit en Ukraine [16](#page=16).
### 3.3 La puissance, l'anarchie et la régulation par le droit
La dynamique de puissance dans la société internationale est intrinsèquement liée à la notion d'anarchie et aux tentatives de régulation.
#### 3.3.1 La puissance génératrice d'anarchie
Une société internationale dominée par les jeux de puissance tend à apparaître anarchique, rappelant l'état de nature décrit par des philosophes comme Rousseau et Hobbes. L'idée d'une société anarchique révèle une coexistence de deux tendances contradictoires [16](#page=16):
* L'idée de "société" suggère un minimum d'organisation et de relations entre ses membres [16](#page=16).
* L'idée d'"anarchie" indique un désordre créé par la défense d'intérêts égoïstes par les protagonistes [16](#page=16).
La société internationale est donc caractérisée par une interdépendance mutuelle des États, où l'anarchie et l'ordre se conjuguent, les relations de pouvoir et de puissance laissant parfois place à la coopération [16](#page=16).
La **communauté internationale**, quant à elle, représente un idéal où les membres, dépassant leurs intérêts égoïstes, prennent conscience de valeurs partagées, telles que le respect de la souveraineté et la non-violation des frontières. Cette communauté serait structurée par des normes communes auxquelles tous adhèrent volontairement, aboutissant à une société pacifiée et régulée par le droit, où tous les États assument leurs responsabilités mondiales. Cet idéal est encore très éloigné de la réalité contemporaine [16](#page=16).
#### 3.3.2 La régulation de la puissance par le droit
La régulation de la puissance par le droit peut être appréhendée sous deux angles principaux: le droit international public en tant que norme régulatrice, et le rôle de l'ONU dans la sauvegarde de la paix [16](#page=16).
##### 3.3.2.1 Le droit international public
Le droit international public est un ensemble de normes spécifiques produites par les États eux-mêmes, qui en sont également les destinataires. Les États y consentent, et ces normes ont force obligatoire. Il est l'instrument d'organisation de la coexistence et de la coordination des États. Bien qu'il obéisse en théorie au principe d'égalité souveraine, le droit international public souffre d'une faiblesse constitutive par rapport aux ordres juridiques internes, car il est moins institutionnalisé, hiérarchisé et sanctionné. L'État reste l'expression de la force ou de la puissance. Malgré ces faiblesses, le droit international public a le mérite d'exister et d'instituer des règles juridiques obligatoires, rendant la "jungle internationale" moins soumise à la seule loi du plus fort [16](#page=16).
##### 3.3.2.2 Le rôle de l'ONU
La Charte des Nations Unies vise à rompre avec le schéma classique des relations internationales basées sur le recours à la force. Elle proclame l'interdiction du recours à la force (article 2 paragraphe 4), sauf en cas de légitime défense individuelle ou collective en cas d'agression. Le Conseil de sécurité de l'ONU est l'organe principal chargé de la sauvegarde de la paix. En cas d'agression, il peut prendre des mesures coercitives pour rétablir la paix, incluant un droit d'intervention militaire sous le Chapitre VII de la Charte, mais cette intervention nécessite l'accord des membres permanents (le "Big Five"), sans leur veto. Il n'existe pas d'armée internationale permanente; toute intervention se fait avec des troupes mises à disposition par les États membres [16](#page=16) [17](#page=17).
La Charte de l'ONU promeut également le règlement pacifique des différends. Les États membres s'engagent à utiliser des méthodes diplomatiques (négociation, bons offices, médiation, enquête, conciliation) ou juridictionnelles. Ces méthodes peuvent être utilisées successivement ou combinées. Pour qu'une juridiction puisse statuer, les États concernés doivent avoir préalablement reconnu sa compétence [17](#page=17).
En conclusion, la société internationale est le théâtre d'un combat dialectique constant entre la puissance et le droit, qui perdurera tant que prévaudra le primat de la souveraineté d'État [17](#page=17).
### 3.4 L'évolution historique des relations internationales et de la puissance
L'après-Seconde Guerre mondiale a marqué un tournant majeur dans la conception et la configuration de la puissance mondiale.
#### 3.4.1 L'après-guerre et la bipolarisation
À la fin de la Seconde Guerre mondiale, les vainqueurs avaient des visions divergentes pour le nouvel ordre international. Les Britanniques, comme Churchill, prônaient une Europe reconstruite avec le soutien des États-Unis. Roosevelt promettait un nouveau système de sécurité collective basé sur l'ONU. Les Soviétiques, ayant subi d'énormes pertes, cherchaient à étendre leur influence sur l'Europe libérée par l'Armée rouge. Ces divergences ont posé les bases d'un nouvel ordre mondial basé sur l'antagonisme de deux blocs: occidental et soviétique. Cette configuration, actée lors des sommets de Téhéran, Moscou et Yalta, marqua le début de la Guerre Froide [17](#page=17).
#### 3.4.2 La décolonisation et le mouvement des non-alignés
L'après-guerre a également été marqué par la décolonisation, définie comme l'accès à l'indépendance des territoires colonisés. Les nouvelles puissances d'après-guerre étaient hostiles au colonialisme, l'URSS soutenant largement les mouvements de décolonisation. Les puissances coloniales européennes, affaiblies par le conflit, ont vu leur emprise diminuer. L'Assemblée Générale de l'ONU a contribué à légitimer ces mouvements d'émancipation avec la résolution 1514(XV) [17](#page=17).
La Guerre Froide, séparant le monde en deux, et la décolonisation, avec l'émergence de nombreux nouveaux États, ont façonné le monde post-1945. Les pays décolonisés ont cherché une "troisième voie" à Bandung en 1955, formant le mouvement des non-alignés, affirmant leur refus de l'hégémonie, leur identité nationale et leur désir de développement économique [17](#page=17).
#### 3.4.3 La fin de la Guerre Froide et l'émergence d'un nouveau paysage de puissance
La chute du Mur de Berlin en 1989 et l'effondrement de l'URSS en 1991 ont mis fin à la Guerre Froide et au monde bipolaire, ouvrant une nouvelle étape cruciale. Cette période a été caractérisée par le triomphe de l'économie de marché et une domination américaine de courte durée [17](#page=17).
Le début du XXIe siècle a été marqué par des événements majeurs :
* Les attentats du 11 septembre 2001 ont initié une ère de lutte contre le terrorisme islamiste, impactant les relations internationales mondiales [17](#page=17).
* La Russie a cherché à retrouver sa place de puissance, notamment en Ukraine pour défendre ses intérêts face à l'OTAN [17](#page=17).
* L'émergence de la Chine, tant sur le plan économique, politique que culturel, est le facteur majeur de mutation de la société internationale actuelle. Déployant son influence via les Nouvelles routes de la Soie (BRI), la Chine développe l'IA à égalité avec les États-Unis. Sa puissance commerciale, militaire et géostratégique en fait un acteur incontournable. La Chine possède des ressources naturelles indispensables aux États-Unis et à l'Europe [17](#page=17).
Aujourd'hui, le monde est multipolaire, une configuration qui peut, à certains égards, être plus respectueuse des souverainetés, mais qui demeure dangereuse [17](#page=17).
---
# Les relations internationales après la Seconde Guerre Mondiale
Voici une synthèse détaillée sur les relations internationales après la Seconde Guerre Mondiale :
## 4. Les relations internationales après la Seconde Guerre Mondiale
Ce thème retrace l'évolution des relations internationales depuis la fin de la Seconde Guerre Mondiale, marquée par la Guerre Froide, la décolonisation, la chute de l'URSS et l'émergence d'un monde multipolaire.
### 4.1 La fin de la Seconde Guerre Mondiale et la genèse d'un nouvel ordre international
À la fin de la Seconde Guerre Mondiale, les puissances victorieuses avaient des visions divergentes pour l'organisation du monde [17](#page=17).
* **Vision britannique (Churchill):** Création d'un nouvel ordre européen basé sur une alliance entre la France, le Royaume-Uni et l'Allemagne, soutenue par les États-Unis, avec une inclination pour une union européenne [17](#page=17).
* **Vision américaine (Roosevelt):** Instauration d'un nouveau système de sécurité collective fondé sur les Nations Unies [17](#page=17).
* **Vision soviétique:** Ayant subi d'énormes pertes, l'URSS cherchait à étendre sa puissance, notamment en Europe de l'Est [17](#page=17).
Ces divergences ont posé les bases d'un nouvel ordre mondial marqué par l'antagonisme de deux blocs: le camp occidental et le camp soviétique. Cette configuration fut actée lors des conférences de Téhéran Moscou et surtout Yalta marquant le début de la Guerre Froide [17](#page=17) .
### 4.2 La décolonisation
Un autre événement majeur de l'après-guerre fut la décolonisation, définie comme l'accès à l'indépendance d'un territoire colonisé. Plusieurs facteurs ont contribué à ce phénomène [17](#page=17):
* **Opposition des nouvelles puissances:** L'URSS et les États-Unis étaient hostiles au colonialisme, l'URSS soutenant activement les mouvements d'émancipation [17](#page=17).
* **Affaiblissement des puissances coloniales:** Les nations européennes coloniales sortirent affaiblies de la Seconde Guerre Mondiale [17](#page=17).
* **Soutien de l'ONU:** L'Assemblée Générale de l'ONU adopta la résolution 1514(XV) accordant l'indépendance aux pays et peuples coloniaux, offrant une tribune et un cadre juridique aux mouvements d'émancipation [17](#page=17).
La Guerre Froide et la décolonisation, entraînant l'émergence de nombreux nouveaux États, ont profondément façonné le monde depuis 1945. Les pays décolonisés ont cherché une "troisième voie" par le biais du non-alignement, affirmé notamment à la conférence de Bandung en 1955, refusant l'hégémonie et défendant leur identité nationale et leur développement économique [17](#page=17).
### 4.3 La Guerre Froide : un monde bipolaire (1945-1991)
La Guerre Froide a été caractérisée par l'ascension de deux superpuissances, les États-Unis et l'URSS, formant un monde bipolaire [18](#page=18).
#### 4.3.1 La genèse de la Guerre Froide : un conditionnement mutuel
L'opposition entre les deux blocs a façonné le monde par la création de zones d'influence [18](#page=18).
**A. L'émergence des blocs**
* **Affirmation de l'influence soviétique:** L'URSS a imposé son autorité sur les pays d'Europe de l'Est libérés par l'Armée Rouge, établissant des gouvernements favorables et créant une "zone tampon". Ces pays, appelés PECO (Pays d'Europe Centrale et Orientale), sont devenus des satellites de l'URSS. Churchill décrivit cette division par l'expression "rideau de fer". L'Est de l'Allemagne et l'Autriche furent également sous influence soviétique [18](#page=18).
* **La réaction américaine: politique de "containment":** Face à l'expansion soviétique, les États-Unis ont adopté une politique d'"endiguement" (containment) visant à contenir l'influence communiste. Cette politique fut concrétisée par le plan Marshall en 1947, offrant une aide économique massive à l'Europe ruinée pour prévenir l'adhésion au communisme et garantir un partenaire commercial. L'URSS et ses satellites refusèrent cette aide, renforçant la division de l'Europe. Le blocus de Berlin (1948-1949), symbolisant l'antagonisme Est-Ouest, fut une manifestation de cette tension [18](#page=18).
**B. L'institutionnalisation des blocs**
Des institutions politiques, économiques et militaires furent créées, marquant l'appartenance à un bloc [18](#page=18).
* **Bloc politique et économique :**
* **Bloc soviétique:** Liés par une idéologie communiste et une économie planifiée, les pays de l'Est furent coordonnés par le Kominform. La doctrine Jdanov divisa le monde en deux camps: impérialiste (USA) et anti-impérialiste (URSS). Le COMECON (Conseil d'Assistance Économique Mutuelle), créé en 1949 en réponse au plan Marshall, visait à organiser la planification économique dans les pays socialistes [19](#page=19).
* **Bloc américain:** En Europe occidentale, des mouvements prônant la démocratie parlementaire et l'État de droit menèrent à la création du Conseil de l'Europe et à la signature de la CEDH. L'OECE (Organisation Européenne de Coopération Économique) et d'autres organisations européennes promurent l'économie de marché et la défense libérale et démocratique [19](#page=19).
* **Des alliances militaires :**
* **Bloc occidental:** Le Traité de Dunkerque et le Traité de Bruxelles avec une clause d'assistance militaire mutuelle furent les prémices d'alliances face à la menace soviétique. L'OTAN (Organisation du Traité de l'Atlantique Nord) fut créée en 1949, intégrant l'Allemagne de l'Ouest en 1954 [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Bloc soviétique:** Le Pacte de Varsovie fut créé en retour en 1955 [20](#page=20).
#### 4.3.2 Confrontations et crises majeures
La Guerre Froide se manifesta par des affrontements indirects et des crises tendues [19](#page=19).
* **Guerre de Corée (1950-1953):** La division de la Corée au 38e parallèle après la Seconde Guerre Mondiale entraîna un conflit entre la Corée du Nord soutenue par l'URSS et la Chine, et la Corée du Sud soutenue par les Occidentaux et l'ONU. Ce fut le premier conflit armé entre les blocs, causant 1,5 million de morts et aboutissant à la partition durable du pays [19](#page=19).
* **Crises des années 1960 :**
* **Mur de Berlin:** Créé pour endiguer l'exode des Allemands de l'Est vers l'Ouest [19](#page=19).
* **Crise des missiles de Cuba (octobre 1962):** La découverte de rampes de lancement de missiles nucléaires soviétiques à Cuba mena les deux superpuissances au bord de la guerre nucléaire. Des concessions mutuelles permirent de désamorcer la crise, menant à la mise en place du "téléphone rouge" pour une communication directe entre les dirigeants [19](#page=19).
* **Tensions en Europe:** L'installation de missiles soviétiques SS-20 dirigés vers l'Europe de l'Ouest suscita une forte opposition pacifiste en Occident, où des missiles équivalents (Pershing) furent également déployés [19](#page=19).
#### 4.3.3 Période de détente et remise en cause du monde bipolaire
Une période de détente (relâchement des tensions) survint après la mort de Staline en 1953, marquée par des négociations sur le désarmement et une coexistence pacifique. Cette période fut illustrée par le voyage de Kroutchev aux États-Unis [19](#page=19) [20](#page=20).
Cependant, des tensions persistèrent, comme l'intervention soviétique en Tchécoslovaquie en 1968 pour réprimer le Printemps de Prague. La Guerre Froide a aussi vu des remises en cause du monde bipolaire [20](#page=20):
* **Politique Gaullienne:** La France développa sa propre force de frappe nucléaire et se retira de la structure militaire intégrée de l'OTAN [20](#page=20).
* **Mouvement des non-alignés:** Né à Bandung, il refusa la double tutelle et souhaita le développement de leurs économies [20](#page=20).
* **Ostpolitik:** La politique du chancelier allemand Willy Brandt visait à normaliser les relations avec l'URSS et la RDA [20](#page=20).
Le monde bipolaire, malgré une certaine stabilité, s'effondra avec la chute pacifique de l'URSS en 1991, suite à la chute du Mur de Berlin en 1989 [20](#page=20).
### 4.4 L'après Guerre Froide : un monde unipolaire puis multipolaire
La chute de l'URSS en 1991 a marqué une reconfiguration majeure des relations internationales, instaurant une période d'unipolarité dominée par les États-Unis, suivie par une transition vers un monde multipolaire plus complexe [20](#page=20) [22](#page=22).
#### 4.4.1 La fin d'un monde bipolaire et l'effondrement de l'URSS
L'effondrement de l'URSS, qualifié de "désastre géopolitique majeur" par Poutine, eut des répercussions profondes en Europe [20](#page=20).
* **L'effondrement de l'URSS:** À l'arrivée de Gorbatchev au pouvoir, l'URSS était en déclin économique et perdait son influence extérieure. Ses réformes, la *glasnost* (transparence) et la *perestroïka* (restructuration), visant la démocratisation et la réforme économique, ont involontairement accéléré les mouvements indépendantistes et nationalistes dans les républiques soviétiques et les pays satellites. La chute du Mur de Berlin en 1989 symbolisa la fin du communisme. En 1991, Boris Eltsine devint président de la Fédération de Russie et signa les accords de Minsk, actant la disparition de l'URSS et la formation de la Communauté des États Indépendants. Le Pacte de Varsovie et le COMECON furent dissous. Les causes profondes de cet effondrement sont multiples: l'incapacité du marxisme-léninisme à rivaliser avec le capitalisme, les excès commis en son nom, et la contestation croissante de l'autorité soviétique par les pays de l'Est [20](#page=20) [21](#page=21).
* **La nouvelle configuration européenne:** Les pays d'Europe de l'Est, libérés de l'hégémonie soviétique, s'orientèrent vers le libéralisme démocratique et l'économie de marché, se tournant vers l'Europe occidentale pour une intégration à l'UE et à l'OTAN [21](#page=21).
* **Pologne:** Solidarnosc initia une libéralisation politique, menant à l'élection d'un non-communiste comme chef du gouvernement [21](#page=21).
* **Hongrie:** Le pays s'est libéralisé et a ouvert ses frontières à l'Ouest, adoptant l'économie de marché [21](#page=21).
* **Allemagne:** La réunification, actée par l'accord 2+4, fut un événement majeur. L'Allemagne réunifiée devint une puissance européenne influente [21](#page=21).
* **Tchécoslovaquie:** Connut une transition démocratique et se divisa en République Tchèque et Slovaquie [21](#page=21).
* **Roumanie et Bulgarie:** Ont connu des transitions plus difficiles, avec la chute de régimes autoritaires et des défis économiques [21](#page=21).
* Une Russie affaiblie se retrouva assiégée par l'extension de l'OTAN à ses portes [21](#page=21).
#### 4.4.2 La domination de l'hyperpuissance américaine
La chute de l'URSS a laissé les États-Unis comme seule superpuissance, créant un monde unipolaire et marquant l'ère de la *Pax americana* [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Les États-Unis, une hyperpuissance:** Les États-Unis disposent d'atouts considérables: vaste territoire, ressources abondantes, puissance industrielle, commerciale, culturelle, technologique et militaire. Leur influence mondiale est diffusée par le cinéma, la musique, les marques emblématiques, assurant un rayonnement inégalé. Bien que la Chine rivalise dans certains domaines comme l'IA, et que la Russie renforce son potentiel militaire, la domination américaine reste prédominante [22](#page=22).
#### 4.4.3 Vers un monde multipolaire et dangereux
Cependant, cette domination unipolaire n'a pas assuré un monde pacifié. L'émergence de nouveaux acteurs et les tensions persistantes annoncent un monde multipolaire [17](#page=17).
* **Nouveaux foyers de tensions:** Les attentats du 11 septembre 2001 ont ouvert une ère de lutte contre le terrorisme islamiste, affectant la majorité des États mondiaux [17](#page=17).
* **La Russie retrouve une place:** La Russie cherche à réaffirmer sa position de puissance, notamment en Ukraine, pour défendre ses intérêts face à l'OTAN [17](#page=17).
* **L'émergence de la Chine:** La Chine est devenue un acteur majeur des relations internationales, influençant le monde par son développement économique, politique et culturel, notamment via les Nouvelles Routes de la Soie (BRI). Son agressivité commerciale, militaire et géostratégique en fait une puissance incontournable [17](#page=17).
Ce monde multipolaire, bien que potentiellement plus respectueux des souverainetés, est considéré comme plus dangereux [17](#page=17).
---
# Les acteurs non étatiques dans les relations internationales
Voici un résumé détaillé du sujet "Les acteurs non étatiques dans les relations internationales" basé sur le contenu des pages 12 à 14.
## 5. Les acteurs non étatiques dans les relations internationales
Ce chapitre explore l'influence croissante des acteurs qui, bien que n'étant pas des États, jouent un rôle significatif sur la scène internationale, en se concentrant sur les Organisations Non Gouvernementales (ONG) et les entreprises multinationales.
### 5.1 Les acteurs privés légaux
Ces acteurs se distinguent des États par leur initiative privée et leur non-dépendance vis-à-vis de la souveraineté étatique.
#### 5.1.1 Les ONG (Organisations Non Gouvernementales)
**Définition:** Une ONG est une institution ou un groupement créé par une initiative privée, composé de personnes physiques ou morales de diverses nationalités, sans but lucratif. Son objectif est de défendre un intérêt mondial dans des domaines variés tels que la protection de l'environnement, le désarmement, les droits de l'homme ou l'aide humanitaire [12](#page=12).
**Exemples d'organisations:**
* Droits de l'Homme: Amnesty International [12](#page=12).
* Environnement: Greenpeace [12](#page=12).
* Aide humanitaire: Médecins sans frontières [12](#page=12).
* Désarmement: Stop Killer Robot [12](#page=12).
* Sport: Comité Olympique, FIFA [12](#page=12).
**Caractéristiques:**
* **Caractère privé:** Leur création ne résulte pas d'un engagement conventionnel, mais d'une initiative individuelle. Leur forme juridique est généralement celle d'une association de droit national [12](#page=12).
* **Composition internationale:** Elles rassemblent des personnes physiques ou morales de nationalités différentes, mais jamais des États [12](#page=12).
* **But non lucratif:** Cette caractéristique les distingue des entreprises multinationales, bien qu'elles aient besoin de financement provenant de cotisations, dons, subventions publiques ou partenariats avec des entreprises [12](#page=12).
**Statut et reconnaissance:** Bien qu'elles n'aient pas de statut international formel, leur existence est reconnue par l'article 71 de la Charte de l'ONU, permettant au Conseil Économique et Social (ECOSOC) de les consulter [13](#page=13).
**Rôle des ONG:**
* Leur rôle s'est accru au XXe siècle, lié aux insuffisances de l'État providence et à la démocratisation des régimes politiques [13](#page=13).
* Elles peuvent alerter l'opinion publique internationale pour faire pression sur les États, ce qui peut parfois entraîner des tensions avec ces derniers [13](#page=13).
* Elles influencent les décideurs politiques et économiques grâce à leur expertise et leur connaissance de l'opinion publique [13](#page=13).
* Elles participent à des conférences internationales et à des négociations de traités [13](#page=13).
* Leur action est opérationnelle sur le terrain pour porter secours aux populations en détresse [13](#page=13).
* Cependant, leur présence sur un territoire souverain peut être perçue comme une atteinte à la non-ingérence dans les affaires intérieures [13](#page=13).
**Critiques des ONG:**
* **Concurrence:** Un grand nombre d'ONG peut entraîner une concurrence nuisible à l'efficacité sur le terrain, notamment dans des situations d'urgence [13](#page=13).
* **Moyens d'action:** Certaines ONG peuvent recourir à des méthodes violentes, comme le cas de "Sea Shepherd", qualifié d'écoterroriste [13](#page=13).
* **Instrumentalisation:** Les ONG peuvent être détournées par des États, particulièrement lorsqu'elles deviennent financièrement ou opérationnellement dépendantes d'eux [13](#page=13).
**Conclusion sur les ONG:** Les ONG sont un facteur important de régulation de la société internationale et des acteurs majeurs en matière politique et juridique. Cependant, des critiques relatives à leur utilisation, leur instrumentalisation et la dépendance financière soulèvent des questions sur leur avenir [13](#page=13).
#### 5.1.2 Les entreprises multinationales (FMN)
**Définition:** Une société transnationale (ou entreprise multinationale, FMN) est une entreprise privée ou partiellement détenue par un État, active dans la production de services, possédant ou contrôlant de multiples filiales dans différents pays. Leur objectif principal est la maximisation de leur profit [13](#page=13).
**Caractéristiques:**
* Elles visent souvent à exploiter les disparités fiscales entre les nations [13](#page=13).
* Elles possèdent une nationalité liée à leur siège ou leur pays d'immatriculation, créées sur la base du droit interne d'un État [13](#page=13).
* Elles sont des acteurs non-étatiques privés, peu encadrées par le droit international, bien que des règles non contraignantes existent [13](#page=13).
**Moyens d'action:**
* **Lobbying:** Elles exercent une influence significative sur l'élaboration des normes internationales pour les rendre plus favorables à leurs intérêts [13](#page=13).
* **Partenariats avec des ONG:** Elles s'associent parfois à des ONG pour des démarches volontaires en matière de développement durable et de responsabilité sociétale des entreprises (RSE) [13](#page=13).
**Poids économique et influence:**
* Leur valorisation boursière peut dépasser le PIB de nombreux pays [14](#page=14).
* Les entreprises américaines ont pris un leadership important après la Seconde Guerre mondiale, favorisé par le plan Marshall [14](#page=14).
* Les secteurs de la technologie connaissent un essor spectaculaire, et les entreprises des pays récemment industrialisés, comme les entreprises chinoises (BATX), sont également très présentes [14](#page=14).
**Relations avec les États:**
* Leurs relations sont souvent contrastées, car elles ont besoin des États pour protéger leurs activités et développer leurs profits, tout en privilégiant l'ordre, quitte à se tourner vers des acteurs non-étatiques si nécessaire (ex: Lafarge en Syrie) [14](#page=14).
* Les États ont besoin de la puissance des entreprises multinationales, qui peuvent également devenir des facteurs de puissance pour les États.
* Cependant, ces entreprises peuvent devenir si puissantes qu'elles concurrencent les États, qui peuvent alors chercher à les réguler (ex: régulations européennes concernant les GAFAM) [14](#page=14).
* Dans les pays autoritaires, leur place est plus ambivalente, les gouvernements cherchant à les maîtriser, ce qui peut avoir des conséquences sur leurs dirigeants [14](#page=14).
* Dans un contexte économique concurrentiel, les pays libéraux cherchent à empêcher l'exil fiscal des entreprises [14](#page=14).
### 5.2 Les acteurs privés illégaux
Ce sujet est mentionné comme existant et ayant une influence importante, incluant les entités criminelles et terroristes, mais n'est pas développé dans le contenu fourni [12](#page=12).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que, bien que non étatiques, les ONG et les entreprises multinationales exercent une influence réelle et souvent significative sur les relations internationales, agissant parfois en complément, parfois en opposition aux États.
> **Example:** L'influence de Greenpeace, qui utilise l'alerte médiatique pour faire pression sur les gouvernements et les entreprises concernant des questions environnementales, illustre le rôle opérationnel et d'influence des ONG. De même, les grandes entreprises technologiques comme Apple ou Google exercent une puissance économique et une capacité de lobbying qui rivalisent avec certains États [13](#page=13) [14](#page=14).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Acteur | Entité participant aux relations internationales, qu'il s'agisse d'un État, d'une organisation internationale, d'une ONG ou d'une entreprise multinationale. |
| Anarchie | Situation de désordre potentiel dans la société internationale, caractérisée par l'absence d'une autorité centrale supérieure aux États et par la primauté de leurs intérêts égoïstes, bien qu'une forme minimale d'organisation puisse coexister. |
| Charte de l'ONU | Traité fondamental qui a institué l'Organisation des Nations Unies en 1945, définissant ses objectifs, sa structure, ses principes et les droits et obligations de ses membres. |
| Communauté internationale | Concept idéal représentant un ensemble d'États conscients de valeurs partagées, structuré par des normes communes et coopérant pour l'intérêt général, visant une société pacifiée et régulée par le droit. |
| Compétence d'attribution | Principe selon lequel les organisations internationales ne disposent que des pouvoirs qui leur sont explicitement conférés par leur acte constitutif, limitant strictement leur champ d'action à des domaines définis. |
| Containment | Politique étrangère adoptée par les États-Unis durant la Guerre Froide visant à endiguer l'expansion soviétique et communiste par des moyens économiques, politiques et militaires. |
| Droit du sang (jus sanguinis) | Principe d'acquisition de la nationalité basé sur la filiation, c'est-à-dire que la nationalité est transmise par les parents. |
| Droit du sol (jus soli) | Principe d'acquisition de la nationalité basé sur le lieu de naissance, indépendamment de la nationalité des parents. |
| Droits de l'Homme | Ensemble des droits inhérents à tous les êtres humains, indépendamment de leur nationalité, de leur lieu de résidence, de leur sexe, de leur origine nationale ou ethnique, de leur couleur, de leur religion, de leur langue ou de toute autre situation. |
| Droit international public | Ensemble des règles et principes qui régissent les relations entre les États et autres sujets du droit international. |
| Égalité souveraine des États | Principe fondamental du droit international selon lequel tous les États sont considérés comme égaux en droit, indépendamment de leur taille, de leur puissance ou de leur influence. |
| État | Entité politique souveraine définie par un territoire délimité, une population permanente et un gouvernement exerçant son autorité. |
| Gouvernement effectif | Condition essentielle à l'existence d'un État, impliquant que l'autorité gouvernementale soit en mesure d'exercer son contrôle sur son territoire et sa population, tant à l'intérieur qu'à l'extérieur. |
| Hard power | Approche de la puissance par la force, impliquant l'usage de moyens militaires et économiques pour imposer sa volonté. |
| Hyperpuissance | Puissance dominante et sans partage sur la scène internationale, capable d'exercer une influence considérable dans tous les domaines. |
| Intégrité territoriale | Principe du droit international garantissant le respect de la superficie et des frontières d'un État, interdisant toute violation ou annexion par un autre État. |
| Kominform | Bureau d'information des partis communistes, créé en 1947, visant à coordonner l'action des partis communistes et à diffuser la doctrine soviétique. |
| Légalité (principe de) | Principe selon lequel toute action de l'État ou de ses agents doit être conforme à la loi. |
| Libéralisme économique | Système économique basé sur la libre concurrence, la propriété privée des moyens de production et le libre-échange. |
| Lobbysme | Activité menée par des groupes d'intérêt (entreprises, ONG) pour influencer les décideurs politiques dans l'élaboration des normes et des lois. |
| Monopole de la violence physique légitime | Concept de Max Weber décrivant l'attribut essentiel de l'État, qui détient le droit exclusif d'utiliser la force physique sur son territoire. |
| Multilatéralisme | Système de coopération internationale impliquant la participation de plusieurs États à la prise de décision et à la mise en œuvre de politiques communes. |
| Nation | Communauté humaine unie par une histoire, une culture, une langue ou des valeurs communes, partageant une volonté de vivre ensemble. |
| Non-ingérence | Principe du droit international interdisant à un État d'intervenir dans les affaires intérieures d'un autre État. |
| ONG (Organisation Non Gouvernementale) | Association créée par une initiative privée, à but non lucratif, composée de personnes physiques ou morales de diverses nationalités, œuvrant à la défense d'un intérêt mondial dans des domaines variés. |
| Ordre international | Ensemble des règles, institutions et pratiques qui régissent les relations entre les États et autres acteurs sur la scène mondiale, visant à assurer la paix, la stabilité et la coopération. |
| Organisation internationale (OI) | Entité créée par un traité entre États, dotée d'un acte constitutif, d'organes communs et d'une personnalité juridique distincte de celle de ses membres, ayant pour but de favoriser la coopération sur des sujets d'intérêt commun. |
| Pacte de Varsovie | Alliance militaire conclue en 1955 entre l'Union Soviétique et ses États satellites d'Europe de l'Est, en réponse à la création de l'OTAN. |
| Pax americana | Période de domination américaine sur la scène internationale, notamment après la Guerre Froide, caractérisée par une influence politique, économique et militaire prépondérante. |
| Personnalité juridique | Capacité d'une entité (État, organisation internationale) à être titulaire de droits et d'obligations, à ester en justice et à être poursuivie en justice. |
| Population permanente | L'ensemble des personnes vivant de manière stable sur le territoire d'un État, y compris les nationaux et les étrangers résidant légalement. |
| Pouvoir de coercition | Capacité d'une autorité (comme le Conseil de sécurité de l'ONU) à imposer ses décisions par la force ou par des mesures contraignantes. |
| Principe de spécialité | Principe régissant les compétences des organisations internationales, selon lequel leurs pouvoirs sont strictement limités à ceux qui leur sont attribués par leur acte constitutif. |
| Soft power | Capacité d'un État à influencer les autres par son attractivité culturelle, politique ou idéologique, plutôt que par la force militaire ou économique. |
| Souveraineté | Autorité suprême et exclusive qu'un État exerce sur son territoire et sa population, sans ingérence extérieure. |
| Sujet de droit international | Entité titulaire de droits et d'obligations en droit international, disposant d'une personnalité juridique internationale (principalement les États et les organisations internationales). |
| Territoire délimité | L'espace géographique, terrestre, maritime et aérien sur lequel un État exerce sa souveraineté. |
| Traité international | Accord écrit entre États régi par le droit international, créant des obligations juridiques mutuelles. |
| URSS (Union des Républiques Socialistes Soviétiques) | État fédéral socialiste qui a existé de 1922 à 1991, formé de plusieurs républiques sous l'égide du Parti Communiste. |
| ZEE (Zone Économique Exclusive) | Espace maritime s'étendant jusqu'à 200 milles marins à partir des côtes d'un État, dans lequel cet État dispose de droits exclusifs d'exploration et d'exploitation des ressources naturelles. |
Cover
Samenvatting Bestuurskunde.pdf
Summary
# Sferen in de samenleving en bestuurskunde als discipline
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de maatschappelijke sferen en bestuurskunde als discipline, opgesteld volgens de specificaties.
## 1. Sferen in de samenleving en bestuurskunde als discipline
Dit onderwerp behandelt de vier maatschappelijke sferen (gemeenschappen, staat, markt, civil society) en de evolutie van bestuurskunde als studieobject, inclusief definities en de toepassing op een casus.
### 1.1 De vier maatschappelijke sferen
Elke samenleving is opgebouwd rond vier sferen met een constante wisselwerking ertussen, waar een individu niet aan kan ontsnappen. Samenlevingen kunnen omschreven worden als: "Politiek georganiseerde verbanden, met relativering van de territoriale grenzen en het door elkaar lopen van politieke gemeenschappen" [2](#page=2).
#### 1.1.1 De sfeer van de gemeenschappen (private sfeer)
Deze sfeer focust op de relatie tussen het individu en de gemeenschap. Ze wordt gekenmerkt door liefde, vrijwilligheid en een evenredige machtsverdeling. Hoewel in theorie de private sfeer ook die van rechten en vrijheden is, komen deze voornamelijk voort uit de staatsfeer. Maatschappelijke verwachtingen of sociaaleconomische posities kunnen de bewegingsvrijheid binnen deze sfeer beperken, ondanks dat deze geacht wordt vrij te zijn van dwang [2](#page=2).
#### 1.1.2 De sfeer van de staat
De staat omvat het geheel van overheden en instellingen die optreden voor het algemeen belang en burgers kunnen verplichten, stimuleren of hinderen [2](#page=2).
* **Overheden:** Dit zijn het politieke systeem op alle niveaus, de rechterlijke machten en de administraties die beslissingen uitvoeren en bekrachtigen (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk). De scheiding tussen deze machten varieert per land [2](#page=2).
In deze sfeer is er sprake van dwang, zoals het afdwingen van wetten en het opleggen van belastingen. De rechten en plichten van de staat worden vastgelegd in de grondwet, al houden enkel democratische staten zich hieraan. Burgers hebben via de 'voice' medezeggenschap en kunnen protesteren tegen de staat [2](#page=2).
#### 1.1.3 De sfeer van de markt
Voor sommige aspecten kan de markt de samenleving beter organiseren dan de staat, wat leidt tot marktsturing gebaseerd op vraag en aanbod. In deze sfeer is de burger een consument. Consumenten kunnen een markt verlaten door een product niet meer te kopen ('exit'), wat onmogelijk is in de staatsfeer [2](#page=2).
#### 1.1.4 De sfeer van de 'civil society'
Deze sfeer omvat burgerverenigingen in diverse vormen. Burgers hebben hier vertrouwen in elkaar (sociaal kapitaal) en in de organisaties die ze gezamenlijk oprichten. Deze verenigingen kunnen ook mensen met een gelijkaardig profiel sterken, bijvoorbeeld vrouwenverenigingen. De civil society kan invloed uitoefenen op de private sfeer (bv. beeld van homo's en vrouwen verbeteren), de staat (eisen stellen) en de markt (ethische handel eisen) [3](#page=3).
### 1.2 De wisselwerking tussen de sferen
Er is een constante interactie tussen de verschillende sferen [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.2.1 Invloed van de staat op andere sferen
* **Private sfeer:** De staat bepaalt rechten en vrijheden omtrent zaken als huiselijk geweld, adoptie en erfenissen. Overheidsmaatregelen beïnvloeden hoe mensen hun leven vormgeven, daarom is controle via het politieke systeem belangrijk [3](#page=3).
* **Marktsfeer:** De staat creëert omgevingsfactoren (onderwijs, mobiliteit) die kansen scheppen voor bedrijven, maar stelt ook regels, reguleert de markt en heft belastingen. Taken kunnen door de staat uitbesteed worden aan bedrijven, en vermarkte materies kunnen teruggenomen worden indien er ongewenste effecten optreden [3](#page=3).
* **Civil society:** De staat ondersteunt de civil society via subsidies en maakt vereniging mogelijk. Maatschappelijke opdrachten worden toegekend aan het maatschappelijk middenveld, zoals onderwijs en beheer van sociale zekerheid [3](#page=3).
#### 1.2.2 Invloed van de markt op andere sferen
* **Private sfeer:** De markt beperkt de keuzevrijheid via het aanbod en reclame, en beïnvloedt de dagindeling van mensen door werk [3](#page=3).
* **Staat:** Bedrijven kunnen hun belangen lobbyen bij de staat [3](#page=3).
* **Civil society:** Middenveldpartijen kunnen in concurrentie evolueren naar marktpartijen of overgenomen worden door marktspelers [3](#page=3).
### 1.3 Context: tijd en ruimte
De context van tijd en ruimte maakt en verklaart de verschillen tussen samenlevingen, zoals tijdens communisme versus kapitalisme, of in Noord-Korea versus Amerika [3](#page=3).
### 1.4 Basistermen
* **Publieke sfeer** (staat, markt) versus **private sfeer** (privésfeer en civil society) [3](#page=3).
* **Formele organisaties** (publieke sfeer) versus **informele organisaties** (private sfeer).
* **Profit organisaties** (markt, winst) versus **non-profitorganisaties** (staat, privé, civil society, algemeen belang).
### 1.5 Governance
Governance betreft de samenwerking tussen verschillende niveaus en de afgesproken bevoegdheidsverdeling [3](#page=3).
### 1.6 Bestuurskunde als discipline
#### 1.6.1 Evolutie in definitie
De definitie van bestuurskunde is geëvolueerd van smal naar breed, van intern naar extern, en van een focus op administratie, ambtenaren en politici naar een bredere visie op sturing in de samenleving en het samenspel van krachten, inclusief private organisaties ('governance') [4](#page=4).
#### 1.6.2 Studieobject en definitie
* **Studieobject (locus):** Het openbaar bestuur (publieke sector) is het geheel van organisaties en activiteiten gericht op de besturing van de maatschappij. Bestuurskunde richt zich niet op de inrichting van de wetgevende en rechterlijke macht [4](#page=4).
* **Definitie:** Bestuurskunde bestudeert, rekening houdend met de maatschappelijke, politieke en juridische omgeving (tijd en ruimte), de inrichting en werking van het openbaar bestuur, gericht op de besturing van de maatschappij. Het streeft naar verbetering van de kwaliteit (rechtmatig, doelmatig, democratisch, integer) van het openbaar bestuur [4](#page=4) [6](#page=6).
* **Activiteiten:** Beleid (extern, op samenleving gericht) en management (intern, op beheer en organisatie gericht) [4](#page=4).
#### 1.6.3 Toepassing: casus asielcrisis
De asielprocedure omvat het beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatuut of subsidiaire bescherming. De procedure kent meerdere stappen, van de aanvraag tot mogelijke toekenning van statuten of uitzetting. Verschillende federale, regionale en lokale diensten zijn betrokken, naast buitenstatelijke actoren zoals NGO's [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Omgeving van het openbaar bestuur in de casus:**
* **Politiek-institutionele aspecten:** België's federale staatstructuur en particratie maken de besluitvorming complex. In de context van asiel is er sprake van multi-level governance [5](#page=5).
* **Rechtstaat:** Bevoegdheden en middelen van het bestuur zijn wettelijk vastgelegd, met bescherming van grondrechten voor burgers [5](#page=5).
* **Brede maatschappelijke omgeving:** Burgers en organisaties kunnen de staat ter verantwoording roepen. De staat is afhankelijk van belastingen en de arbeidsmarkt [5](#page=5).
* **Easton's systeembenadering:** De casus kan geanalyseerd worden via inputs (eisen, steun) en outputs (wetten, subsidies) die leiden tot outcomes en feedback. De vraag naar opvang neemt toe, terwijl de steun afneemt [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.6.4 Empirische, normatieve en prescriptieve bestuurskunde
Bestuurskunde produceert vier soorten kennis: beschrijvend, verklarend, evaluerend en prescriptief (voorstellen ter verbetering) [6](#page=6).
* **Kwaliteitsmaatstaven:** Criteria zoals rechtszekerheid, onpartijdigheid, efficiëntie en transparantie worden gehanteerd [6](#page=6).
* **Redeneringsniveaus voor kwaliteit:**
* **Macroniveau (institutioneel):** Is het bestuur juist georganiseerd en vervult het zijn functie? (bv. bevoegdheidsverdeling) [6](#page=6).
* **Mesoniveau (beleidsprocessen):** Doet de overheid de 'juiste' dingen in het algemeen belang? Was de besluitvorming democratisch en rationeel? [6](#page=6).
* **Microniveau (bedrijfsvoering):** Hoe kan het bestuur dingen goed doen? (bv. interne organisatie en management) [6](#page=6).
#### 1.6.5 Kennisintegratie en interdisciplinariteit
Bestuurskunde integreert kennis uit diverse domeinen zoals recht, economie, politicologie en sociologie. Voor de casus asielcrisis is kennis nodig van asielwetgeving, internationale betrekkingen en aanvraagverwerking [6](#page=6).
---
# Publiek en privaat: de dynamiek van organisaties en goederen
Dit onderdeel verkent de veranderlijke grenzen tussen publieke en private sectoren, de definities en kenmerken van publieke en private goederen, en de opkomst van hybride organisaties, geplaatst in een historische en economische context.
### 2.1 De vervagende scheidslijnen tussen publiek en privaat
Het onderscheid tussen publieke en private sferen is niet altijd scherp te trekken, mede door de opkomst van hybride organisaties en de digitalisering van informatie. Traditioneel wordt het onderscheid gemaakt op fysiek niveau (bv. publiek strand versus private gezinswoning) en psychologisch niveau (privacy). Er bestaat een spectrum van mengvormen, waarbij de impact van het private op het publieke en vice versa ook relevant is. De informatiemaatschappij draagt bij aan het vervagen van deze grenzen, aangezien private zaken steeds vaker worden bijgehouden en opvraagbaar zijn door derden [8](#page=8).
### 2.2 Publieke en private goederen: het klassiek liberaal-economisch onderscheid
Het klassieke liberale economische model stelt dat marktsturing de regel is en overheidsoptreden de uitzondering, enkel ingrijpend wanneer de markt faalt. Marktfalen treedt op wanneer marktwerking voor bepaalde goederen niet mogelijk is of wanneer er geen rekening wordt gehouden met externaliteiten. Het is echter belangrijk te erkennen dat de markt zelf door de overheid gecreëerd is en niet als een natuurtoestand kan worden beschouwd [8](#page=8).
#### 2.2.1 Typologie van goederen volgens Ostrom
Elinor Ostroms typologie van goederen is gebaseerd op twee factoren: uitsluiting en consumptie, waarbij het type goed op elk moment kan veranderen [8](#page=8).
* **Particuliere (private) goederen:** Dit zijn individuele consumptiegoederen waarvoor mensen uitgesloten kunnen worden. Er wordt een prijs op geplakt en ze worden individueel geconsumeerd. Na aankoop is het goed niet meer beschikbaar voor anderen [9](#page=9).
* **Publieke goederen:** Dit zijn goederen die bedoeld zijn voor de gemeenschap. Niemand is uitsluitbaar, wat kan leiden tot het 'free-rider' probleem waarbij niet iedereen meebetaalt maar wel geniet van het goed. Voorbeelden zijn beveiliging, milieubeheer en infrastructuur, die typisch door de overheid gefinancierd worden via belastingen [9](#page=9).
* **Tolgoederen:** Dit zijn gemeenschappelijke consumptiegoederen waarbij men wel mensen kan uitsluiten. Tolwegen zijn een voorbeeld: iedereen kan de weg gebruiken, maar niet iedereen kan de tol betalen. Economisch gezien zijn autostrades dus geen zuivere publieke goederen [9](#page=9).
* **Gemeenschappelijke gebruiksgoederen:** Dit zijn individuele goederen die door iedereen aangewend kunnen worden, zoals natuurlijke bronnen. Uitsluiting is hier moeilijk, wat vragen oproept over het beheer ervan (overheid, markt of burgers zelf) [9](#page=9).
#### 2.2.2 Imperfecte werking wegens externaliteiten
* **Onderwijs:** Hoger onderwijs is geen puur publiek goed, omdat uitsluiting van niet-betalers mogelijk is. Het wordt beschouwd als een 'quasi-public good' en een tolgoed. Gezien de positieve externe effecten voor individu en samenleving, deelt de samenleving de kosten, maar ook het individu draagt bij. Dit leidt tot politieke debatten over financiering van verschillende onderwijsvormen. Bij roken is het omgekeerde het geval: hoge belastingen door negatieve externe effecten [9](#page=9).
* **Veiligheid:** Algemene openbare veiligheid is een duidelijk publiek goed waar uitsluiting onmogelijk is en free-riders zich zullen voordoen. Betaling via belastingen is de oplossing. Veiligheid in beperktere ruimtes (bv. winkelcentra) kan echter als tolgoed fungeren, waarbij betaling leidt tot uitsluiting van niet-betalers. Persoonlijke beveiliging door private firma's maakt het tot een privaat goed [9](#page=9).
### 2.3 Publieke en private organisaties: hybride vormen en kenmerken
Er is een toenemende aanwezigheid van hybride organisaties die zich tussen de overheid en de private sector bevinden. Voorbeelden hiervan zijn non-profitorganisaties met een publiek doel, verzelfstandigde overheidsbedrijven met private inbreng, private bedrijven met overheidsparticipatie, en publiek-private samenwerkingsvormen met eigen rechtspersoonlijkheid. Ook publieke organisaties kunnen een privaatrechtelijk statuut hebben, zoals de VRT, een naamloze vennootschap van publiek recht [10](#page=10).
#### 2.3.1 Meerdimensionale modellen van overheidsorganisaties
Verschillende modellen proberen de aard van overheidsorganisaties te duiden:
* **Perry en Rainey:** Indeling gebaseerd op eigenaar, financiering en aansturing [10](#page=10).
* **Bozeman:** Legt nadruk op politieke controle/aansturing als essentieel onderscheid [10](#page=10).
* **Van Montfort:** Stelt dat een indeling in 3 dimensies niet genuanceerd genoeg is en introduceert 7 dimensies om gradaties mee te nemen [10](#page=10).
#### 2.3.2 Hybride organisaties nader bekeken
Hybride organisaties bevinden zich tussen publiek en privaat. De rechtsvorm is hierbij een belangrijke, maar complexe, dimensie met veel grijze zones [10](#page=10).
* **Publiekrechtelijke rechtsvorm:** Vastgelegd in wetgeving voor kader, organisatie, inrichting en werking.
* **Privaatrechtelijke rechtsvorm:** Gebruikt door particulieren (VZW, BVBA, NV, etc.) maar ook door de publieke sector voor meer vrijheid.
De VRT illustreert de hybride aard: een NV van publiek recht die zowel vennootschapswetgeving als publiekrechtelijke aspecten volgt, met een meerderheidsbelang van de overheid maar ook particuliere aandeelhouders. Hoewel non-profit, speelt concurrentie om kijkcijfers, en vervult de VRT publieke taken voor een democratische en geïnformeerde samenleving [10](#page=10).
#### 2.3.3 Gevolgen van het publieke karakter
Het publieke karakter van publieke organisaties heeft gevolgen voor hun relatie met de omgeving en voor hun interne structuren en processen [10](#page=10).
* **Externe impact:** Publieke diensten zijn dwingend, monopolistisch en onvermijdbaar; de overheid kiest zijn klanten. Ze zijn onderworpen aan uitgebreide formele, wettelijke beperkingen en toezicht, met verwachtingen van transparantie, eerlijkheid en rechtvaardigheid. Er is ook intense externe politieke invloed, waarbij afhankelijkheid van politieke autoriteiten en rekening houden met belangengroepen, partijen en media noodzakelijk is [10](#page=10).
* **Interne impact:** Publieke organisaties kennen veelvuldige, vage en conflicterende doelstellingen. Doelstellingen zijn vaak vaag geformuleerd om verschillende partijen te accommoderen (bv. ecologie, innovatie). Ze worden geconfronteerd met 'wicked issues', waarbij beoordeling van doelen, de weg ernaartoe, resultaten en evaluatie complex is. Overheidsmanagers werken met politici en vervullen een politieke rol, waarbij intern management en politieke interventies verzoend moeten worden. Publieke organisaties hebben ook te maken met 'red tape', wat enerzijds overmatige regelgeving kan zijn, maar anderzijds ook bescherming kan bieden [11](#page=11).
### 2.4 Het gevaarlijke begrip 'winst'
'Winst' lijkt eenduidig, maar is binnen de profitsector multi-interpreteerbaar. Wat meer 'opbrengt' is niet altijd causaal aan te duiden (bv. investering in vorming). De problematiek van externe kosten en de keuze tussen investeren of verdelen spelen hierbij een rol [11](#page=11).
### 2.5 Vormen van dienstverlening: keuzes tussen publiek en privaat
Er zijn diverse manieren waarop diensten geleverd kunnen worden, variërend van puur overheidsbeheer tot privatisering en publiek-private samenwerking [11](#page=11).
* **Dienstverlening via het overheidsapparaat:**
1. **Alles in eigen beheer:** Door eigen klassieke overheidsdiensten [11](#page=11).
2. **Interne delegatie:** Minister delegeert beperkte operationele bevoegdheid [11](#page=11).
3. **Interne verzelfstandiging:** Agentschap zonder rechtspersoonlijkheid krijgt autonomie binnen de bureaucratie [11](#page=11).
4. **Externe verzelfstandiging:** Agentschap met eigen rechtspersoonlijkheid en bestuur, op afstand van politici [11](#page=11).
Deze vormen kennen toenemende autonomie, maar agentschappen blijven vaak nauw verbonden met de politieke wereld [11](#page=11).
* **Dienstverlening door niet-overheidsinstellingen:**
5. **Uitbesteding:** Taken of diensten aan een private organisatie [11](#page=11).
6. **Erkenning en subsidiëring van non-profitorganisaties:** Voor publieke dienstverlening (bv. ouderenzorg) [11](#page=11).
7. **Privatisering:** Dienstverlening niet langer door de overheid uitgevoerd, wel marktregulering [11](#page=11).
8. **Publiek-private samenwerking (PPS):** Vaak voor grote infrastructuurprojecten [11](#page=11).
#### 2.5.1 Afwegingen bij de keuze van dienstverleningsvorm
De keuze voor een bepaalde vorm hangt af van context, de aard van de taak, politieke criteria, de gewenste mate van autonomie en beschikbare expertise. Veiligheid kan bijvoorbeeld niet zomaar uitbesteed of geprivatiseerd worden. Strategisch belang, democratische controle, politieke verantwoordelijkheid en de noodzaak van autonomie in competitieve omgevingen spelen ook een rol. Privéorganisaties kunnen meer expertise hebben opgebouwd dan de kernoverheid [12](#page=12).
### 2.6 Stereotypen over de overheid en de realiteit
Pollitt identificeert vier veelgebruikte stereotypen over de publieke versus private sector [12](#page=12).
* **Stereotype 1:** Publieke sector is minder efficiënt dan private sector. Dit klopt niet; veel technische innovaties komen uit de publieke sector, en privatisering leidt niet altijd tot efficiëntieverhoging [12](#page=12).
* **Stereotype 2:** De rol van de publieke sector houdt meer bemoeienis in. Dit is waar, maar vaak noodzakelijk (bv. politie) [12](#page=12).
* **Stereotype 3:** Overheidspersoneel moet politiek correct redeneren. Dit wordt ook steeds belangrijker in de private sector voor de profilering als ethisch correcte onderneming [12](#page=12).
* **Stereotype 4:** De private sector kent concurrentie wat leidt tot hogere efficiëntie. Dit is dubbel onjuist: private sectoren zijn niet altijd competitief (monopolies), en de effecten van competitiviteit zijn niet altijd positief, bijvoorbeeld door verlaging van standaarden [12](#page=12).
### 2.7 De wederzijdse afhankelijkheid van publiek en privaat
Publieke en private sectoren zijn sterk op elkaar aangewezen en versterken elkaar, in plaats van dat het ene ten koste gaat van het andere (communicerende vaten). "Regelcompetitie" (bedrijven vestigen zich in landen met soepelere regelgeving) is een voorbeeld van hoe sectoren elkaar beïnvloeden, wat kan leiden tot padafhankelijkheid. De aard van de publieke sector bepaalt de aard van de private sector, en omgekeerd [12](#page=12).
### 2.8 Conclusie
Het onderscheid tussen publieke en private organisaties is dynamisch en complex, maar beide sectoren zijn essentieel en wederzijds afhankelijk [12](#page=12).
---
# Historische evolutie van de staat en bestuurskunde
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de historische evolutie van de staat en bestuurskunde, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 3. Historische evolutie van de staat en bestuurskunde
Dit thema traceert de ontwikkeling van de overheid en bestuurskunde door de geschiedenis heen, van de nachtwakersstaat naar de netwerkstaat, inclusief verschillende paradigma's zoals NPM en NPG.
### 3.1 De driehoek van wederzijdse beïnvloeding: maatschappij, bestuur en bestuurskunde
De geschiedenis van het bestuur kan worden geanalyseerd aan de hand van drie onderling verbonden factoren: maatschappelijke condities, verschuivingen in het bestuurssysteem en de rol van de overheid, en de ontwikkeling van de bestuurskunde als wetenschap. De causale relaties binnen deze driehoek zijn wederkerig, waarbij de overheidsrollen elkaar aanvullen in plaats van vervangen [13](#page=13).
### 3.2 Evolutie van de staatsrollen en de overheid
De rol van de staat is door de geschiedenis heen geëvolueerd, met verschillende dominante modellen die elkaar opvolgden of aanvulden.
#### 3.2.1 De nachtwakersstaat (circa 1800-1870)
* **Maatschappelijke condities:** Gekenmerkt door de 18e-eeuwse ontluikende industrialisering, wat leidde tot economische groei en een ongelijke welvaartsverdeling, met de vorming van een industrieel proletariaat in erbarmelijke omstandigheden. Het verlichtingsdenken zorgde voor een verschuiving van goddelijk gezag naar politieke democratisering. Ambtenaren evolueerden van dienaren van heersers naar werkers voor de staat [13](#page=13).
* **Rol van de overheid:** De staat werd gedefinieerd door drie kerntaken [13](#page=13):
* Verdedigen van territoriale integriteit (Ministeries van Buitenlandse Zaken en Oorlog).
* Garanderen van interne orde en minimale veiligheid (Ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie).
* Innen van belastingen en beheren van middelen (Ministerie van Financiën).
Deze taken werden als collectief belang uitgevoerd, met een staatsapparaat gericht op controle en beheersing [13](#page=13).
* **Bestuurskunde:** De bestuurskunde was nog in de kinderschoenen, met een focus op bestuursrecht en de trias politica, gericht op de bescherming van individuele burgerrechten tegen de staat. Ducpétiaux was een vroege pionier die bestuur als een wetenschap benaderde en de ruimere maatschappelijke rol van de staat erkende, zoals het reguleren van onderwijs en kinderarbeid [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 3.2.2 De infrastructuurstaat (circa 1870-1918)
* **Maatschappelijke condities:** Gekenmerkt door de tweede industriële revolutie met technologische innovaties. Dit leidde in België tot snelle ontwikkeling van infrastructuur (spoor, post, wegen) en sociale voorzieningen (gezondheidszorg, onderwijs). Urbanisatie en immigratie namen toe, wat leidde tot sociale problemen. Corruptie was wijdverbreid, met politieke steun in ruil voor gunsten ('Bossism' of patronage) [14](#page=14).
* **Rol van de overheid:** De overheid investeerde in fysieke infrastructuur en breidde sociale ministeries uit. Er was een groeiende roep om overheidsinterventie bij economische en sociale wantoestanden. Burgerinitiatieven zoals Settlement Houses en de coöperatieve beweging ontstonden om maatschappelijke problemen aan te pakken [14](#page=14).
* **Bestuurskunde:** Rond 1900 begon de studie van bestuur als fenomeen te groeien, met aandacht voor de interne organisatie en de relatie met politici. Woodrow Wilson en Frank Goodnow onderscheidden 'politics' en 'administration', en pleitten voor een professionele, op meritocratie gebaseerde ambtenarij, geïnspireerd door privaat management. Max Weber introduceerde het concept van bureaucratie als de meest rationele organisatievorm, gebaseerd op legaal-rationeel gezag. Scientific Management focuste op de efficiëntie van werkprocessen door taakversnippering en standaardisatie [14](#page=14) [15](#page=15) [20](#page=20).
#### 3.2.3 De welvaartsstaat (circa 1918-1978)
* **Maatschappelijke condities:** Gekenmerkt door de groei van een maatschappelijke middenklasse, economische groei en verbeterde sociale bescherming. Verzuiling en Europeanisering (EGKS 1951) waren belangrijke trends [15](#page=15).
* **Rol van de overheid:** Het welzijn van burgers werd centraal gesteld en beschouwd als een collectieve verantwoordelijkheid. Een uitgebreid sociaal zekerheidssysteem werd opgebouwd, en overheidsdienstverlening werd als een recht beschouwd. De overheid nam een plannende rol op zich op diverse beleidsterreinen. Het maakbaarheidsideaal, gebaseerd op geloof in rede en wetenschap, kenmerkte deze periode. Specialisatie en professionalisering leidden echter ook tot verkokering [16](#page=16).
* **Bestuurskunde:** Systeemdenken (Parsons, Easton, Luhmann) en beleidswetenschap (Laswell, Dror, Lindblom) wonnen aan belang. Complexere modellen beschreven politiek-ambtelijke verhoudingen, waarbij de dichotomie tussen beleidsopstelling en uitvoering vervaagde. De 'street level bureaucrats' (Lindblom) kregen meer aandacht. Kritische bestuurskunde, beïnvloed door marxistische ideeën, pleitte voor decentralisatie en meer greep van burgers op hun leefomgeving. Human Resource Management (HRM) benadrukte de motiverende behandeling van werknemers [16](#page=16).
#### 3.2.4 De ondernemende staat (circa 1973-2000)
* **Maatschappelijke condities:** De oliecrisissen van 1973 en 1979 markeerden een keerpunt, met stagnatie van economische en overheidsgroei. Kritiek op de welvaartsstaat nam toe, mede door de onbetaalbaarheid en het vermeende misbruik ervan [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Rol van de overheid:** Besparingen, privatisering en 'cut-back management' (Thatcher) werden geïntroduceerd. Het idee ontstond dat de overheid moest sturen, maar niet noodzakelijk meer zelf moest uitvoeren. Er was een legitimiteitscrisis ("The government is not the solution to our problems, the government is the problem"). De politiek werd als minder representatief ervaren [17](#page=17).
* **Bestuurskunde:** Economische en sociologische kritiek op het overheidsfunctioneren kwam op. Principal-Agent modellen benadrukten de informatie-asymmetrie en mogelijke inefficiëntie door eigenbelang van ambtenaren. Neo-institutionalisme analyseerde hoe instituties gedrag sturen en hoe verandering plaatsvindt (path dependency). New Public Management (NPM) ontstond, met een focus op marktwerking, concurrentie, verzelfstandiging en het toepassen van private managementtechnieken [17](#page=17) [18](#page=18) [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.2.5 De netwerkstaat (circa 2000-heden)
* **Maatschappelijke condities:** Globalisering, informatisering, toegenomen migratie ('superdiversiteit') en de groeiende macht van multinationals vormden belangrijke maatschappelijke trends. Milieuvervuiling, criminaliteit en culturele dominantie globaliseerden mee. Er ontstond een erosie van hiërarchie en vertegenwoordiging, informalisering, volatiele politiek en een grotere kloof tussen geschoolden en ongeschoolden. Nieuwe breuklijnen (ecologisch, multicultureel, stad-rand) kwamen aan het licht [18](#page=18).
* **Rol van de overheid:** Europeanisering en 'multi-level governance' leidden tot decentralisatie en een grotere rol voor lokale actoren. Het concept van 'governance' verving 'government', wat impliceert dat het sturen van de maatschappij niet langer exclusief de verantwoordelijkheid van de overheid is. De overheid werkt samen met andere maatschappelijke spelers om doelen te bereiken. Glokalisering (globalisering en lokalisering) is een belangrijk fenomeen [18](#page=18) [19](#page=19) [27](#page=27).
* **Bestuurskunde:** Netwerktheorieën benadrukken de interactie tussen publieke organisaties en de maatschappij. New Public Governance (NPG) wordt geïntroduceerd als een evolutie van NPM, met herintegratie van gesplitste taken, behoeftegericht holisme en digitalisering. De burger evolueert van klant naar partner of coproducent. Postmodernisme stelt dat de overheid enkel condities moet creëren voor spontane maatschappelijke ontplooiing [19](#page=19) [27](#page=27).
### 3.3 Paradigma's in de bestuurskunde
Door de geschiedenis heen zijn verschillende paradigma's dominant geweest in de bestuurskunde, die de visie op de rol van de overheid en de organisatie van het bestuur hebben beïnvloed.
#### 3.3.1 Het bureaucratisch organisatiemodel (Weber)
* **Definitie:** Weber ontwikkelde een theoretisch ideaaltype van bureaucratie als de meest rationele en wenselijke organisatievorm, zowel in de publieke als private sector [20](#page=20).
* **Historische context:** Ontstond tijdens de overgang van 'Gemeinschaft' naar 'Gesellschaft', van traditionele naar moderne maatschappij, waar legaal-rationeel gezag dominant werd [20](#page=20).
* **Kenmerken van een bureaucratische organisatie:**
* Continue en geregelde uitoefening van ambtstaken [21](#page=21).
* Ambtstaken gekoppeld aan competenties (diploma's), met specifieke bevelsbevoegdheid en sanctiemogelijkheden [21](#page=21).
* Hiërarchische rangschikking van competenties voor controle en beroepsmogelijkheden [21](#page=21).
* Uitoefening van taken volgens vaste regels, vereist vakopleiding [21](#page=21).
* Bestuursmiddelen zijn eigendom van de organisatie, niet van de ambtenaar [21](#page=21).
* Ambtenaar kan geen eigendomsrechten op zijn ambt doen gelden [21](#page=21).
* Alle bestuurshandelingen verlopen schriftelijk, wat controleerbaarheid garandeert maar traagheid kan veroorzaken [21](#page=21).
* **Individuele ambtenaar:** Vrij, gebonden aan regels; vaste hiërarchie; duidelijk afgebakende competenties; arbeidscontract op basis van vrije keuze; benoeming op basis van vakbekwaamheid (diploma, examen); salaris en pensioenrechten; carrière met promotie op grond van anciënniteit en/of prestaties; onderworpen aan discipline en controle. Vaste benoeming en pensioenen garanderen onafhankelijkheid van de politiek [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Kwaliteiten van bureaucratie:** Nauwkeurigheid, continuïteit, discipline, betrouwbaarheid, gelijke behandeling, berekenbaarheid, prestatiegerichtheid, snelheid en universele toepasbaarheid [22](#page=22).
* **Deskundigheid en controle:** Weber benadrukte de deskundigheid ('Fachwissen') maar waarschuwde voor te grote zelfstandigheid. Democratische controle op bureaucratie is noodzakelijk. Er is een duidelijke scheiding tussen de rol van politici (bevelen, controle, verantwoording aan burger) en ambtenaren (uitvoering, verantwoording aan politici) [22](#page=22).
* **Kritiek op het model:**
* **Dysfuncties (Merton, Gouldner):** In de praktijk bleken bureaucratische organisaties minder rationeel, met ritualisme en conformisme waarbij naleving van regels belangrijker werd dan het doel. Spanning tussen deskundigheid en controle [22](#page=22).
* **Omgevingsinvloed (Crozier):** Bureaucratie is niet altijd de gepaste organisatievorm in een dynamische omgeving, wat leidt tot inefficiëntie en geslotenheid. Crozier analyseerde de spanning tussen officiële en onofficiële machtsverhoudingen en de vorming van stratificatie binnen bureaucratie. Dit kan leiden tot een vicieuze cirkel van controle en conflict [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Economisch ('Public Choice'):** Downs en Niskanen analyseerden bureaucratie vanuit eigenbelang en nutsmaximalisatie van individuele actoren (politici, ambtenaren, burgers, organisaties). Ambtenaren streven naar budgetmaximalisatie [23](#page=23).
#### 3.3.2 New Public Management (NPM)
* **Ontstaan en doel:** Ontstond vanaf de jaren '80 als reactie op de crisis van de welvaartsstaat, geïnspireerd door de public choice theorie en de kritiek op de overheid. Het doel is betere prestaties van publieke diensten door een meer economische benadering, gebaseerd op effectiviteit, economie en efficiëntie (de 3 E's), in tegenstelling tot de 3 R's van Weber (rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, rechtmatigheid) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Kernprincipes (Hood, Dunleavy):**
* **Privatisering (competition):** Taken uitbesteden aan de private sector en concurrentie stimuleren [24](#page=24).
* **Verzelfstandiging (disaggregation):** Afplatting van de hiërarchie, agentschappen oprichten om controle te vergemakkelijken en managers meer autonomie te geven, afgerekend op prestatie [24](#page=24).
* **Private managementtechnieken (incentivization):** Toepassen van technieken zoals klantgerichtheid en prestatiebeloning [24](#page=24).
* **Doorwerking en context:** NPM is contextgebonden en verschilt per land. Landen met een 'marketize' of 'minimal state' strategie voeren NPM verder door dan 'maintain' of 'modernize' landen [25](#page=25).
* **Impact en dysfuncties:** De impact is moeilijk te evalueren. Dysfuncties omvatten perverse effecten van prestatiebeoordeling, problemen met politieke verantwoordelijkheid bij verzelfstandiging, fragmentatie, hoge transactiekosten, verzwakking van publieke ethiek, en verminderde controle van politici over de bureaucratie [26](#page=26).
* **Bijsturingen:** Er is een trend naar herintegratie, meer coördinatie ('Joined-Up Government'), en een herwaardering van de specifieke meerwaarde van de overheid (billijkheid, rechtvaardigheid) [26](#page=26).
#### 3.3.3 New Public Governance (NPG)
* **Ontstaan en kenmerken:** Ontstond als reactie op de dysfuncties van NPM, met focus op herintegratie, behoeftegericht holisme en digitalisering. Het concept 'governance' omvat samenwerking tussen overheid, markt en middenveld [27](#page=27).
* **Focus:** Burger wordt gezien als partner of coproducent. Multi-level en multi-actor governance zijn cruciaal, waarbij samenwerking over bestuursniveaus en met niet-overheidsactoren centraal staat [27](#page=27).
* **Relaties:** Vernieuwde relaties met markt (regulering), bedrijven (publiek-private samenwerking), middenveld (samenwerking, netwerking) en burger (coproducent) [27](#page=27).
### 3.4 Decentralisatie en de rol van lokale besturen
De staatshervormingen hebben geleid tot een significante decentralisatie van bevoegdheden, met een toenemende rol voor gewesten, gemeenschappen en lokale besturen.
#### 3.4.1 Lokale besturen in België
* **Kenmerken:** Gemeenten en provincies zijn rechtstreeks verkozen, hebben eigen belastingbevoegdheid en een open taakstelling, onderworpen aan toezicht [44](#page=44).
* **Staatshervorming en lokale besturen:** De bevoegdheid voor organisatie en werking van lokale besturen is via decreten van de gewesten geregeld (gemeentewet). Diverse bevoegdheden, zoals ruimtelijke ordening en onderwijs, vallen onder gewestelijke materies, terwijl politie en burgerlijke stand federaal geregeld blijven [44](#page=44).
* **Fusies:** Grote gemeentefusies vonden plaats in 1977 en de trend naar vrijwillige fusies zet zich voort [44](#page=44).
* **Autonomie vs. Medebewind:** Lokale besturen genieten beleidsvrijheid (autonomie) maar zijn gebonden aan medebewindstaken in opdracht van hogere overheden. De gouverneur oefent toezicht uit namens de Vlaamse Regering [45](#page=45).
* **Financiën:** Lokale besturen zijn deels afhankelijk van eigen belastingen (o.a. opcentiemen) en deels van dotaties en subsidies van hogere overheden (gemeentefonds) [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Organisatie:** De gemeenteraad (wetgevend) en het college van burgemeester en schepenen (uitvoerend) vormen de lokale politieke organisatie. Er is een trend naar een managementteammodel onder leiding van een secretaris/griffier [48](#page=48) [49](#page=49).
* **NPM op lokaal niveau:** De invloed van NPM is merkbaar in managementtechnieken, verzelfstandiging en de beleids- en beheerscyclus, maar privatisering is minder prominent [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Andere lokale actoren:** OCMW's, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en politiezones spelen een belangrijke rol [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 3.4.2 Provinciebesturen
* **Historische rol en evolutie:** Aanvankelijk beperkt in macht, kregen provinciebesturen geleidelijk meer autonomie. De rol is echter in debat, mede door de sterke regio's en grotere gemeenten [47](#page=47).
* **Bevoegdheden:** Binnen de Vlaamse overheid zijn provincies onderworpen aan het provinciedecreet. Ze halen inkomsten uit belastingen (niet op inkomen) en fondsen [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Toekomst:** Er wordt gedebatteerd over hun voortbestaan, met een mogelijke rol in specifieke streekdossiers of opsplitsing/vervanging door streekbesturen [48](#page=48).
### 3.5 Bestuurskundige concepten en modellen
Gedurende de historische evolutie van de staat zijn diverse bestuurskundige concepten en modellen ontwikkeld en toegepast.
* **Trias Politica:** De scheiding der machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) als basis voor een democratische rechtsstaat [13](#page=13).
* **Bureaucratie (Weber):** Een ideaaltype van organisatie gebaseerd op rationeel-legaal gezag, met hiërarchie, regels en deskundigheid [20](#page=20).
* **Scientific Management (Taylor):** Focus op efficiëntie van werkprocessen door taakversnippering en standaardisatie [15](#page=15).
* **Systeemdenken (Parsons, Easton, Luhmann):** Organisatie als een open systeem dat interageert met zijn omgeving [16](#page=16).
* **Beleidswetenschap (Laswell, Lindblom):** Wetenschappelijke onderbouwing van beleidsvorming en -uitvoering [16](#page=16).
* **Principal-Agent theorie:** Analyse van de relatie tussen opdrachtgever (principal) en uitvoerder (agent), met nadruk op informatie-asymmetrie en eigenbelang [17](#page=17).
* **Neo-institutionalisme (March & Olsen):** Onderzoek naar de rol van instituties (regels, gewoonten) in het sturen van gedrag en organisatieverandering [17](#page=17).
* **New Public Management (NPM):** Toepassing van private managementprincipes in de publieke sector (concurrentie, verzelfstandiging, efficiëntie) [24](#page=24).
* **New Public Governance (NPG):** Samenwerkingsgericht bestuur, met focus op netwerken, multi-level en multi-actor governance [27](#page=27).
* **Multi-level governance:** Bestuur of beleid dat tot stand komt via de combinatie van inspanningen op verschillende bestuursniveaus (federaal, regionaal, lokaal, Europees) [51](#page=51).
De evolutie van de staat en bestuurskunde toont een voortdurende zoektocht naar de meest effectieve, efficiënte en democratisch verantwoorde inrichting van het openbaar bestuur, in reactie op veranderende maatschappelijke behoeften en uitdagingen.
---
# Regulering en de politiek-ambtelijke verhoudingen
De regulering door de overheid omvat de mechanismen, stijlen en de complexe relatie tussen politieke en ambtelijke macht.
## 4. Regulering en de politiek-ambtelijke verhoudingen
### 4.1 Regulering
#### 4.1.1 Het concept regulering
Regulering wordt gedefinieerd als "sustained and focused control by a public organization over activities that are valued by a community". Dit houdt in dat een overheidsorganisatie een permanente invloed uitoefent om maatschappelijke doelstellingen te beschermen of te realiseren. Het concept is breed en omvat diverse activiteiten, waaronder het vastleggen van normen, het toepassen van regels in individuele gevallen, het controleren van naleving en het afdwingen van sancties [54](#page=54).
#### 4.1.2 Waarom reguleren?
Er zijn verschillende motieven voor regulering:
* **Economische motieven:** Regulering stuurt de marktwerking en pakt marktfalen aan, zoals monopolies, negatieve externe effecten (bijvoorbeeld vervuiling), asymmetrische informatie (bijvoorbeeld verplichte etikettering) en anticompetitief gedrag (verbod op kartels) [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Public interest motieven:** Dit betreft het beschermen of realiseren van maatschappelijke en politieke waarden, zoals mediaregulering ter waarborging van vrije meningsuiting en pluraliteit. Ook universele dienstverlening ter bescherming van zwakkere groepen valt hieronder, zoals de verplichte aanleg van watervoorzieningen in plattelandsgebieden [55](#page=55).
De **positivistische economische theorie** stelt dat regulering nadelig kan zijn, omdat het kosten met zich meebrengt en belangengroepen de regulering naar hun hand kunnen zetten ('regulatory capture'), waardoor het hun eigenbelang dient in plaats van het maatschappelijk belang [55](#page=55).
#### 4.1.3 Wie reguleert en wie wordt gereguleerd?
Regulering kan plaatsvinden door de overheid, door zelfregulering (overleg tussen actoren), of door bedrijven en burgers via 'naming and shaming' [55](#page=55).
#### 4.1.4 Stijlen van regulering
Er zijn diverse stijlen van regulering te onderscheiden:
* **Command and control:** Strikte regelgeving door de overheid, met potentiële nadelen zoals te veel regels, weinig flexibiliteit en ineffectieve sancties [55](#page=55).
* **Zelfregulering:** Sectoren reguleren zichzelf. Dit kan voordelig zijn door de expertise van bedrijven, maar brengt gevaren met zich mee zoals kartelvorming en marktafsluiting ('capture') [55](#page=55).
* **Geconditioneerde zelfregulering (meta-regulering):** Zelfregulering die gecontroleerd wordt door de overheid, zoals de rol van het FAVV of intellectuele beroepsorganisaties [55](#page=55).
* **Slimme regulering:** Het 'leaner' maken van het command and control model door gerichte wetten en risicoanalyses, met instrumenten zoals de Regulatory Impact Analysis (RIA) [56](#page=56).
#### 4.1.5 Evalueren van regulering
Evaluatie van regulering kan **ex ante** (voorafgaand aan invoering, via RIA) en **ex post** (achteraf) plaatsvinden, waarbij kosten en baten worden afgewogen [56](#page=56).
#### 4.1.6 Evoluties in economische regulering
De overheid evolueert van een producerende rol naar een regulerende staat, waarbij taken als toezichthouder en marktmeester belangrijker worden [56](#page=56).
* **Liberalisering:** Het verhogen van concurrentie door toetredingsdrempels te verlagen, vaak gevolgd door herregulering om marktfalen te voorkomen [56](#page=56).
* **Privatisering:** Het overdragen van overheidsactiviteiten aan de private markt om efficiëntie te verhogen en kosten te verlagen [56](#page=56).
#### 4.1.7 Regulerende agentschappen en regulerende constellaties
* **Regulerende agentschappen:** Onafhankelijke organisaties die verantwoordelijkheid voor regulering gedelegeerd krijgen. Ze bieden geloofwaardigheid, stabiliteit en expertise, maar kennen kritiek op gebrek aan democratische controle en 'regulatory capture' [57](#page=57).
* **Multiactorregulering en regulerende constellaties:** Regulerende agentschappen werken samen met andere actoren binnen sectoren via vier assen van coördinatie: horizontaal, verticaal, diagonaal en de relatie met de mededingingsautoriteit. Coördinatie kan via marktsturing (competitie) of netwerksturing (samenwerking) verlopen [58](#page=58).
### 4.2 Politiek-ambtelijke verhoudingen
#### 4.2.1 Klassieke dichotomie: Wilson en Weber
De klassieke kijk op politiek-ambtelijke verhoudingen wordt sterk beïnvloed door de normatieve benaderingen van Wilson en Weber [59](#page=59).
* **Wilson:** Stelde een strikte scheiding voor tussen de politieke en ambtelijke sfeer. Politici stellen beleid op en leggen verantwoording af aan de kiezer, terwijl ambtenaren dit beleid loyaal en onafhankelijk van de politiek uitvoeren [59](#page=59).
* **Weber:** Benadrukte dat bureaucratie democratisch gestuurd moet worden. Politici sturen en controleren ambtenaren, maar geven hen tegelijkertijd de vrijheid om hun expertise toe te passen [59](#page=59).
Het **dichotomiemodel** stelt dat politiek en ambtenarij twee gescheiden werelden zijn met eigen verantwoordelijkheden: politici stellen beleid op, ambtenaren voeren het loyaal en neutraal uit [59](#page=59).
#### 4.2.2 Voorbij de dichotomie
Verschillende veranderingen maakten dit model minder realistisch:
* De morfologie van de overheid is veranderd, met een groeiende en complexere ambtelijke organisatie [59](#page=59).
* De overheid is hybrider geworden met verzelfstandigde diensten die op afstand van de politiek staan [59](#page=59).
* Meer complexe overheidstaken vereisen intensieve interactie tussen politici en hooggeschoolde ambtenaren [59](#page=59).
* Rechtstreekse contacten tussen ambtenaren (street-level bureaucrats) en burgers creëren een driehoeksverhouding [60](#page=60).
Kritiek op het dichotomiemodel kwam ook uit de economie (public choice, principal-agent theorieën) en sociologie (conflict tussen hiërarchische niveaus, belang van informele regels) [60](#page=60).
#### 4.2.3 Politiek-ambtelijke verhoudingen in België
Het publieke debat in België focust voornamelijk op politieke benoemingen in de ambtenarij en de grootte van politieke kabinetten [60](#page=60).
##### 4.2.3.1 Hoe wordt men ambtenaar?
Er zijn twee tewerkstellingsregimes: statutairen en contractanten, met juridische verschillen op vlak van pensioen en sociale bescherming. Statutairen worden geselecteerd via vergelijkende examens, terwijl contractanten niet altijd verplicht zijn een examen af te leggen. Mandaten van topambtenaren worden na interviews met experts en de regering toegekend [60](#page=60) [61](#page=61).
##### 4.2.3.2 Public Service Motivation (PSM)
Naast jobvoordelen speelt PSM een rol, waarbij dienstbaarheid aan de maatschappij een motief is om bij de overheid te werken. PSM kan worden beïnvloed door geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en sociale instituties, en heeft impact op prestatie, jobtevredenheid en engagement [60](#page=60) [61](#page=61).
##### 4.2.3.3 Politieke benoemingen
Politieke benoemingen kennen drie gradaties, van puur politiek doorslaggevend tot elke benoeming waar partijsteun bij komt kijken. Bij topambtenaren wordt gestreefd naar evenredigheid, wat de dichotomie in het gedrang brengt. Aanstelling kan op basis van een meritsysteem (expertise) of representativiteit (diversiteit) gebeuren. Historisch dienden politieke benoemingen ter pacificatie en als cliëntelistisch systeem. België wordt gezien als een hybride gepolitiseerd model, waar objectieve procedures ruimte laten voor politieke aanstellingen [61](#page=61) [62](#page=62).
##### 4.2.3.4 Ministeriële kabinetten
Ministeriële kabinetten ondersteunen de minister en spelen een sleutelrol in de besluitvorming en onderhandelingen. Kritiek omvat het uitsluiten van de administratie, inefficiëntie, het uithollen van de parlementaire macht en de politisering van de administratie. Kabinetten blijven bestaan vanwege hun functies als beleidskweekschool, kanaal voor dienstbetoon, wachtheuvel, springplank en instrument voor politieke controle. Kabinetsmedewerkers hebben intensievere interacties met ministers, andere beleidsdomeinen, politiek-parlementaire actoren en maatschappelijke groeperingen dan topambtenaren [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63).
#### 4.2.4 Theoretische modellen in de bestuurskunde
Diverse auteurs hebben het dichotomiemodel verfijnd binnen roltheoretische stromingen en de structurele relatie-stroming, of een combinatie daarvan.
* **Aberbach, Putnam en Rockman:** Onderzochten de verschillen en gelijkenissen tussen topambtenaren en politici als 'policymakers' en identificeerden vier roltypologieën:
1. **Policy administration:** Hiërarchische scheiding met politieke superioriteit [63](#page=63).
2. **Facts interests:** Ambtenaren brengen feiten en kennis, politici waarden en belangen in [63](#page=63).
3. **Energy equilibrium:** Politici articuleren brede belangen, ambtenaren specifieke belangen; politici zijn vernieuwend, ambtenaren pragmatisch [63](#page=63).
4. **Hybride model:** Bureaucratisering van de politiek en politisering van de bureaucratie [63](#page=63).
* **Svara:** Herinterpreteert de dichotomie door de rollen in de beleidscyclus (mission, policy, administration, management) te situeren. Het dichotomy-duality model toont hoe de rol van ambtenaren toeneemt naarmate het beleidsproces opschuift naar beleidsuitvoering [64](#page=64).
* **Peters:** Analyseert de aard van de samenwerking en machtsverhoudingen via vijf interactiemodellen:
1. **Village life:** Coöperatie op basis van gedeelde waarden en belangen [64](#page=64).
2. **Functional Village Life:** Coöperatie binnen een sector of domein van expertise [64](#page=64).
3. **Formal – legal:** Klassieke dichotomie met politieke overmacht [64](#page=64).
4. **Adversarial:** Permanente strijd tussen politieke en ambtelijke elites [64](#page=64).
5. **Administrative State:** Dominantie van ambtenaren [64](#page=64).
* **Hood (Public Service Bargain - PSB):** Een impliciete of expliciete overeenkomst tussen politici en ambtenaren over rechten en plichten, bestaande uit beloning, capaciteiten en loyaliteit. Hij onderscheidt 'trustee' bargains (ambtenaren als bewakers van het algemeen belang) en 'agency' bargains (ambtenaren ten dienste van politieke meesters) [65](#page=65).
#### 4.2.5 Contextuele factoren
De politiek-ambtelijke verhoudingen worden beïnvloed door:
* **Kenmerken van het politieke systeem:** De electorale cyclus, politieke stabiliteit, coalitieregeringen en het aantal politiek verantwoordelijken per dienst bepalen de machtsverhouding [65](#page=65).
* **Settings (Noordegraaf):** De aard van de job en taak van ambtenaren beïnvloeden hun relatie met politici, variërend van bedrijfsmatige settings tot crisissituaties waar het onderscheid vervaagt [65](#page=65).
---
# Burgerparticipatie en het maatschappelijk middenveld
Dit thema onderzoekt de verschillende manieren waarop burgers invloed kunnen uitoefenen op het bestuur, de rollen van het maatschappelijk middenveld, en de uitdagingen van participatie [67](#page=67).
## 5. Burgerparticipatie en het maatschappelijk middenveld
### 5.1 Burger en bestuur: een complexe relatie
De relatie tussen burger en bestuur is complex en essentieel voor het functioneren van een samenleving. Vertrouwen van burgers in de overheid is cruciaal voor de legitimiteit van beslissingen en voor de bereidheid van burgers om hun ideeën te delen. Sinds de jaren '90 is er een dalende trend in dit vertrouwen te zien, wat geleid heeft tot bestuurlijke vernieuwingen gericht op herstel [67](#page=67).
#### 5.1.1 Legitimiteit van de overheid
Legitimiteit kan op drie manieren worden ingedeeld:
* **Inputlegitimiteit**: Het gevoel dat de eisen en vragen van burgers worden gehoord op een inclusieve en representatieve wijze [67](#page=67).
* **Throughputlegitimiteit**: Het gevoel dat procedures wettelijk, transparant en kwalitatief correct worden doorlopen; de nadruk ligt op de correcte naleving van regels en besluitvormingsprocessen [67](#page=67).
* **Outputlegitimiteit**: De uiteindelijke beleidsresultaten moeten voldoen aan de verwachtingen van burgers en oplossingen bieden voor hun problemen [67](#page=67).
De relevantie van elke dimensie is contextafhankelijk. In België is sinds de jaren '80 vooral ingezet op outputlegitimiteit [67](#page=67).
#### 5.1.2 Voice, exit en loyalty
Het voice-exit-loyalty-kader van Hirschman beschrijft hoe burgers reageren op ontevredenheid met publieke organisaties [67](#page=67):
* **Voice**: Burgers uiten hun grieven direct aan de politiek of administratie, individueel of collectief (bv. protestacties). Dit wordt vaak gebruikt wanneer exit geen optie is [67](#page=67).
* **Exit**: Burgers beëindigen hun relatie met een publieke organisatie (bv. wisselen van kinderopvang) of verlaten zelfs een regio (Tiebout exit). Individuele exit heeft weinig impact; effect treedt op bij massale exit [67](#page=67).
* **Loyalty**: Burgers blijven trouw aan de overheid ondanks onvrede, vaak uit schuldgevoel of omdat de band sterk is. Dit kan gepaard gaan met "threat of exit", een vorm van voice waarbij men dreigt met exit [67](#page=67).
#### 5.1.3 Trends en toenemende burgerkritiek
Verschillende maatschappelijke trends hebben geleid tot kritischere burgers:
* **Cognitieve mobilisatie**: Een hoger opleidingsniveau en bredere kennisverspreiding vergroten de betrokkenheid en geloofwaardigheid van burgerkritiek [68](#page=68).
* **Individualisering**: Meer focus op zelfontplooiing vermindert ontzag voor autoriteit. Ontzuiling en secularisering leiden ertoe dat burgers minder verbonden zijn met oude organisaties, waardoor de intermediaire rollen van deze organisaties worden uitgehold [68](#page=68).
* **Nieuwe vormen van engagement**: Niet-geïnstitutionaliseerde participatievormen zoals Facebookgroepen en petities hebben een lage drempel [68](#page=68).
* **Informalisering**: Directe relaties tussen burger en politiek met snelle actie, in plaats van formele structuren [68](#page=68).
* **Informatisering**: Is de drijvende kracht achter veel van deze ontwikkelingen [68](#page=68).
#### 5.1.4 Rollen van burgers
Burgers vervullen naast kiezer en belastingbetaler diverse rollen in hun interactie met de overheid [68](#page=68):
* **Burger als kiezer**: Verkiest vertegenwoordigers en evalueert hen op beleidsvoering [68](#page=68).
* **Burger als belastingbetaler**: Heeft de wens voor lage belastingen en efficiënt gebruik van belastinggeld, evalueert op klantgerichtheid en efficiëntie [68](#page=68).
* **Burger als klant van publieke diensten**: Verwacht goede dienstverlening en een dienende overheid [68](#page=68).
* **Burger als controleur van de overheid**: Een rol die versterkt is door informatisering [68](#page=68).
* **Burger als coproducent van publieke diensten**: Werkt samen met het bestuur aan het tot stand brengen van zaken (bv. bijles aanbieden aan de universiteit) [68](#page=68).
* **Burger als participant**: Neemt deel aan besluitvormingsprocessen [68](#page=68).
* **Burger als ‘rechtsonderhorige’**: Onderwerpt zich aan de wet [68](#page=68).
* **Burger als activist**: Brengt ongenoegen ter sprake en kan schadevergoedingen eisen [68](#page=68).
Ondanks deze rollen behoudt de overheid een geweldmonopolie en de mogelijkheid om te straffen. Sommige burgers bestaan 'niet' voor de overheid (bv. illegalen, zwervers) [68](#page=68).
#### 5.1.5 Politieke opvattingen over burgerrollen
* **New Public Management (NPM)**: Legt de nadruk op de burger als klant en reduceert rollen zoals coproducent of activist [68](#page=68).
* **De 'participatiemaatschappij'**: Ziet de burger als coproducent die verantwoordelijkheden krijgt, wat door sommigen als positief wordt gezien, en door anderen als een manier om besparingen door te voeren. Deze initiatieven zijn vaak alternatieven voor overheidsinstellingen maar niet altijd inclusief [69](#page=69).
#### 5.1.6 Burgers als klanten
* **Klagende klanten**: Klachten worden nu eerst behandeld door een klachtenbehandelaar, daarna eventueel door de ombudsdienst. Sociale media zijn ook een kanaal voor klachten [69](#page=69).
* **Kiezende klanten**: Marktwerking en de afwezigheid van een overheidmonopolie op diensten stellen ontevreden klanten in staat over te stappen naar alternatieve aanbieders, gebaseerd op beschikbare openbare informatie [69](#page=69).
#### 5.1.7 Rechts- en belangenbescherming
Burgers controleren het bestuur om hun rechten en belangen te beschermen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van openbaarheid van bestuur en openbaar onderzoek [69](#page=69).
##### 5.1.7.1 Openbaar onderzoek en bezwaarschriften
Bij infrastructuurprojecten zijn een Milieueffectenrapport (MER), een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) en een Omgevingsvergunning cruciaal, waarbij burgers inspraak hebben [69](#page=69).
* **MER**: Burgers kunnen suggesties en opmerkingen geven op milieugevolgen [69](#page=69).
* **RUP**: Aanpassing van het ruimtelijk ordeningsplan [69](#page=69).
* **Omgevingsvergunning**: Belanghebbenden kunnen bezwaarschriften indienen [69](#page=69).
Dit proces kan leiden tot de "hindermacht" van burgers (NIMBY - Not in my backyard), wat projecten vertraagt. In complexere projecten is er ruimte voor participatie in de beginfasen [69](#page=69).
##### 5.1.7.2 Openbaarheid van bestuur
Het doel is de democratische kloof te dichten door de geheimhouding in beleidsvorming te verminderen en transparantie te verhogen [69](#page=69).
* **Actieve openbaarheid**: Het bestuur informeert het publiek over beleidsaspecten [70](#page=70).
* **Passieve openbaarheid**: Burgers moeten zelf initiatief nemen om documenten op te vragen [70](#page=70).
**Voordelen van openbaarheid**: Gelijkheid van informatie, betere rechtsbescherming, grotere acceptatie van beleid, en rationeler overheidshandelen [70](#page=70).
**Nadelen van openbaarheid**: Potentiële informatieoverload, extra werk voor ambtenaren, en problemen met informatieveiligheid en lekken [70](#page=70).
### 5.2 Burgers als adviseurs, participanten en co-creanten
#### 5.2.1 Een participatieladder
Hoe hoger op de ladder, hoe meer de burger betrokken is bij het besluitvormingsproces. Arnsteins oorspronkelijke acht treden (manipulatie, therapie, consultatie, verzoening, informatie, partnerschap, overgedragen macht en burgerbestuur) worden verder uitgewerkt [70](#page=70).
Pröpper en Steenbeek onderscheiden een omslagpunt van gesloten naar interactieve beleidsvoering, waarbij voldoende openheid (inhoudelijk, naar actoren toe, en procesmatig) essentieel is voor meer invloed van participanten. Hun ladder koppelt participatieniveaus aan specifieke rollen van overheid en participant. De ladder van Edelenbos en Monnikhof kent minder categorieën, waarbij de onderste niveaus bestuurscentrisch zijn (informeren, consulteren) en vanaf het niveau 'adviseren' een grotere gelijkwaardigheid ontstaat [70](#page=70).
#### 5.2.2 De adviesraden
Adviesraden maken deel uit van de adviserende trede van de participatieladder. Ze kunnen vrijwillig (bv. ouderraad) of verplicht (bv. cultuurraad) georganiseerd zijn en steunen op representatie. Hun afhankelijkheid van het bestuur (of het bestuur advies vraagt en ermee doet) is groot. Het onderscheid tussen advies geven en belangenverdediging is soms onduidelijk. Nieuwe burgerorganisaties vinden vaak moeilijk een plaats in deze raden [70](#page=70).
#### 5.2.3 Referendum en volksraadpleging
* **Referendum**: Een beleidsmaatregel wordt voorgelegd aan kiezers met een bindende ja/neen-uitspraak [70](#page=70).
* **Volksraadpleging**: De uitslag is consultatief en wordt meegenomen in de uiteindelijke besluitvorming [71](#page=71).
Volksraadplegingen betreffen vaak ruimtelijke ordening en infrastructuur met directe fysieke impact. Ze komen meestal voort uit volksinitiatieven van actiegroepen en vereisen een bepaald percentage van opkomst om geldig te zijn [71](#page=71).
#### 5.2.4 Co-creatie en autonome burgerinitiatieven
Dit zijn de meest verregaande vormen van participatie, waarbij burgers zelf vormgeven aan de samenleving [71](#page=71).
* **Co-creatie**: Actieve, directe medewerking van de overheid. Burgers treden op als coproducenten, werken samen met de overheid om de kwaliteit en kwantiteit van maatschappelijk waardevolle goederen en diensten te verbeteren. Dit kan in de organisatie, implementatie of beide [71](#page=71).
* **Autonome burgerinitiatieven**: De overheid is minder sterk betrokken en treedt op als regulator of facilitator. Deze initiatieven ontstaan vaak uit onvrede met politieke realisaties of eigen expertise, wat leidt tot "omgekeerde participatie" waarbij de vraag is wat de overheid voor de burger doet [71](#page=71).
#### 5.2.5 Beschouwingen over participatie
**Voordelen van participatie**:
* Vergroot draagvlak voor beleid [71](#page=71).
* Verhoogt democratische legitimiteit [71](#page=71).
* Dicht de kloof tussen burger en bestuur [71](#page=71).
* Past binnen streven naar politieke en bestuurlijke vernieuwing (interactieve beleidsvoering) [71](#page=71).
* Draagt bij aan een beter imago van de overheid [71](#page=71).
* Doorbreekt de "verkokering" van beleidsdomeinen [71](#page=71).
* Leidt tot betere analyses en oplossingen door kennisintegratie [71](#page=71).
**Participatieparadox**: Hoe meer participatiemogelijkheden, hoe groter de kloof tussen degenen die ervan gebruik (kunnen) maken en zij die dat niet kunnen. Vaak nemen mensen met een vergelijkbaar profiel initiatief (Mattheus-effect) [71](#page=71).
**Risico's van interactieve beleidsvoering**:
* Leidt niet noodzakelijk tot versnelling, kan juist vertragen [71](#page=71).
* Biedt geen garantie op inhoudelijke verrijking; kan leiden tot verarming door het tegemoetkomen van participanten [71](#page=71).
### 5.3 Bestuur en middenveld
Het maatschappelijk middenveld in België is uitgebreid, invloedrijk en voert diverse publieke taken uit. Dit omvat non-profitorganisaties, ledenverenigingen, belangenorganisaties en burgerinitiatieven [72](#page=72).
#### 5.3.1 Rollen van het middenveld
Het middenveld speelt drie hoofrollen ten opzichte van de overheid: belangenverdediging, leveren van publieke diensten en medebeheer. Young typeert de relatie op drie manieren [72](#page=72):
* **'Supplement' voor de overheid**: Actief als dienstverlener in sectoren waar de overheid niet kan of wil opereren; geen samenwerking [72](#page=72).
* **'Complement' voor publieke dienstverlening**: Bijvoorbeeld medebeheer, wat duidt op wederzijdse afhankelijkheid [72](#page=72).
* **'Tegenstander' van de overheid**: [72](#page=72).
#### 5.3.2 Belangenverdediging en beleidsbeïnvloeding ('advocacy rol')
Dit betreft het verdedigen van belangen en het beïnvloeden van beleidsmakers, wat ook voor de politiek nuttig is om noden te vernemen. Er is een onderscheid tussen groepen die primair de belangen van hun achterban behartigen en groepen die het algemeen belang dienen [72](#page=72).
* **Depolitisering van het middenveld**: Organisaties keren zich meer naar binnen en laten hun waakhondfunctie varen, met een focus enkel op de achterban [72](#page=72).
#### 5.3.3 Beleidsuitvoering: 'particuliere organisaties non-profit met een publieke taak'
Beleidsuitvoering wordt vaak overgedragen aan private non-profitorganisaties (vzw's, CVBA's, stichtingen). Winsten worden geïnvesteerd in dienstverlening. Deze organisaties zijn semi-publiek door overheidssubsidies (ongeveer 75% van de middelen). Contractuele ondersteuning, waarbij slechts specifieke projecten worden gesubsidieerd, zorgt voor meer onzekerheid. De "derde betaler" (gebruiker) kiest zelf waar hij uitgeeft (bv. via dienstencheques) en giften (incl. crowdfunding) spelen ook een rol [72](#page=72).
#### 5.3.4 Voor- en nadelen van dienstverlening door het middenveld
**Voordelen**:
* Erkenning van zelforganisatie in de samenleving [72](#page=72).
* Meer ideologische keuzevrijheid voor burgers [72](#page=72).
* Goedkoper dan wanneer de overheid het zelf doet [72](#page=72).
**Nadelen**:
* Verzwakte sturingsmogelijkheden voor de overheid (indirecte aansturing personeel non-profits) [73](#page=73).
* De overheid verliest contact met burgers en wordt afhankelijk van het middenveld voor beleidsinformatie [73](#page=73).
* Vragen rondom verantwoordelijkheid en verantwoording [73](#page=73).
#### 5.3.5 Medebeheer
Belangengroepen worden vaak betrokken bij de uitvoering van beslissingen en adviseren hierover (bv. OCMW). Belangrijke discussies betreffen het primaat van de politiek versus medebeheer, het algemeen belang versus eigenbelangen, en de discussie over meer "neutrale" bestuurders [73](#page=73).
---
# Kwaliteitsmaatstaven voor goed bestuur
Goed bestuur omvat criteria die de kwaliteit van overheidsoptreden meten, onderverdeeld in Sigma, Theta en Lambda waarden, elk met specifieke focuspunten en onderlinge relaties [74](#page=74).
### 6.1 Sigma waarden: een scherpe en doelgerichte overheid
Sigma waarden richten zich op de effectiviteit en efficiëntie van overheidsorganisaties. Een centraal denkkader hierbij is het input-output model [74](#page=74).
#### 6.1.1 Input-output model binnen Sigma waarden
Het proces start met het formuleren van doelstellingen op basis van socio-economische situaties en behoeften. Deze doelstellingen dienen relevant te zijn. Vervolgens worden middelen ingezet voor activiteiten die producten of diensten voortbrengen [74](#page=74).
* **Middelenverwerving en -gebruik:** Middelen moeten zuinig verworven worden en zo min mogelijk verbruikt [74](#page=74).
* **Kwaliteitsmeting:** De uiteindelijke doorwerking in de maatschappij bepaalt de kwaliteit, met aandacht voor directe effecten op korte termijn en effecten op lange termijn [74](#page=74).
* **Kernaspecten:** Er wordt gekeken naar effectiviteit, kosteneffectiviteit en duurzaamheid van beleidskeuzes [74](#page=74).
### 6.2 Theta waarden: een integere, rechtvaardige en democratische overheid
Theta waarden omvatten principes van rechtmatigheid, rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en behoorlijk bestuur. Deze waarden staan in een model naast de '3 E's' van Sigma (Economy, Efficiency, Effectiveness) [74](#page=74).
* **Spanning tussen Sigma en Theta:** Een illustratie van het spanningsveld tussen Sigma en Theta waarden is te vinden in de toepassing van GAS-boetes. Hoewel deze boetes bijdragen aan het bestraffen van overlast (Sigma), kan de willekeurige toepassing ervan de principes van rechtmatigheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid (Theta) ondermijnen [74](#page=74).
### 6.3 Lambda waarden: een robuuste en dynamische overheid
Lambda waarden beogen een overheid die robuust en dynamisch is [75](#page=75).
* **Kenmerken van Lambda waarden:**
* **Redundantie:** Het beschikken over een back-up infrastructuur die de bestaande capaciteit dupliceert [75](#page=75).
* **Diversiteit:** Het omarmen van verschillende denkwijzen om herhaling van fouten te vermijden [75](#page=75).
* **Robuustheid:** Het verzekeren van een basisvoorziening [75](#page=75).
* **Integrerend:** Het afstemmen van acties van overheidsdiensten op gemeenschappelijke problemen [75](#page=75).
* **Leerfalen:** Het openstaan van managementsystemen voor andere organisaties en het leren van elkaars fouten [75](#page=75).
* **Innovatief:** Het voortdurend zoeken naar nieuwe en verbeterde methoden [75](#page=75).
* **Risicoanalyse en rampenpreventie:** Lambda waarden zijn cruciaal bij risicoanalyse en het tegengaan van rampen, zoals actieve maatregelen tegen zeespiegelstijging. Echter, dit kan ook leiden tot irrationele investeringen, zoals een grootschalige vaccinatiecampagne bij een lage mortaliteit [75](#page=75).
### 6.4 Verhouding tussen de kwaliteitsmaatstaven
De verschillende kwaliteitsmaatstaven kunnen zowel complementair als in conflict met elkaar opereren [75](#page=75).
#### 6.4.1 Complementaire relaties (macroniveau)
Op macroniveau, binnen het politieke systeem, vullen de waarden elkaar aan [75](#page=75).
* **Legitimiteit:** De legitimiteit van het regime (Lambda) is van belang voor de legitimiteit van procedures (Theta), wat op zijn beurt de functionele legitimiteit (Sigma) bepaalt [75](#page=75).
* In volwassen democratieën worden deze drie aspecten doorgaans vervuld, waarbij de nadruk op Sigma-waarden, mede door New Public Management (NPM), is afgenomen ten gunste van Theta-waarden [75](#page=75).
* In ontwikkelingslanden is het bereiken van een minimumdrempel voor deze waarden vaak een uitdaging; een betrouwbare en goed uitgebouwde overheid is een voorwaarde voor het garanderen van democratie [75](#page=75).
#### 6.4.2 Conflicterende relaties (microniveau)
Op microniveau, bij de concrete beleidsmaatregelen, kunnen conflicten ontstaan door de dominantie van bepaalde kernwaarden [75](#page=75).
* **Sigma versus Theta:** Het tegengaan van corruptie binnen een politiekorps (Theta) kan ten koste gaan van de efficiëntie (Sigma). Overmatige focus op proceskwaliteit en integriteit kan de doelmatigheid schaden, en omgekeerd [75](#page=75).
* **Sigma versus Lambda:** De privatisering van de Britse spoorwegen ten behoeve van klantvriendelijkheid en efficiëntie (Sigma) leidde tot onbetrouwbaarheid van het systeem (Lambda) en een dalende legitimiteit [75](#page=75).
* **Lambda versus Theta:** Het publiceren van ranglijsten met 'beste scholen' kan ertoe leiden dat scholen zich meer richten op hun ranking dan op de kwaliteit van het onderwijs. Regelgerichtheid en verantwoordingsdrang worden een doel op zich, wat systeemlegitimiteit kan aantasten [75](#page=75).
#### 6.4.3 Ruimtelijke en temporele dynamiek
De balans tussen deze waarden is deels cultureel bepaald en evolueert in de tijd. Waarden kunnen belangrijker worden (bv. NPM) of door publieke opinie plots meer aandacht krijgen [75](#page=75).
> **Tip:** Begrijpen hoe Sigma, Theta en Lambda waarden zich tot elkaar verhouden, is essentieel. Denk aan concrete voorbeelden waarbij een focus op één waarde ten koste gaat van een andere. Dit helpt om de complexiteit van goed bestuur te doorgronden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sferen in de samenleving | De vier fundamentele maatschappelijke gebieden: de sfeer van de gemeenschappen (private sfeer), de sfeer van de staat, de sfeer van de markt en de sfeer van de civil society, die voortdurend met elkaar interageren. |
| Staat | Het geheel van overheden en instellingen die optreden voor het algemeen belang, met de mogelijkheid om burgers te verplichten, stimuleren of hinderen, en waar burgers zelf ook invloed op hebben. |
| Marktsturing | Een organiserend principe waarbij de wet van vraag en aanbod centraal staat voor de allocatie van middelen en de organisatie van diensten, soms als alternatief voor overheidssturing. |
| Civil society | Burgerverenigingen en -organisaties in alle mogelijke vormen, gekenmerkt door wederzijds vertrouwen (sociaal kapitaal) en het collectief behartigen van belangen. |
| Governance | Het concept dat verwijst naar de samenwerking tussen verschillende niveaus en actoren binnen de samenleving, inclusief de afgesproken bevoegdheidsverdeling, voor de besturing van maatschappelijke processen. |
| Openbaar bestuur | Het geheel van organisaties en activiteiten gericht op de besturing van de maatschappij, met inbegrip van overheidsniveaus, beleidsvorming en intern management, rekening houdend met de omgevingsfactoren. |
| Beleid | De externe gerichtheid van overheidsactiviteiten, gericht op het sturen en beïnvloeden van de samenleving en het aanpakken van maatschappelijke problemen. |
| Management | De interne gerichtheid van overheidsactiviteiten, gericht op het efficiënt en effectief beheren en organiseren van de overheidsorganisaties zelf. |
| Rechtsstaat | Een beginsel waarbij de bevoegdheden en middelen van het openbaar bestuur wettelijk zijn vastgelegd, wat zowel de staat beperkt als burgers beschermt met grondrechten en de mogelijkheid om rechten af te dwingen. |
| Systeembenadering (Easton) | Een theoretisch kader dat openbaar bestuur ziet als een proces van input (eisen en steun), conversie (politiek-bestuurlijke besluitvorming) en output (wetten, subsidies), met feedback van de uitkomsten naar nieuwe input. |
| Empirische, normatieve en prescriptieve bestuurskunde | Drie benaderingen binnen de bestuurskunde: het beschrijven en verklaren van bestuurspraktijken (empirisch), het evalueren van bestuur aan de hand van normen (normatief), en het opstellen van verbeteringsvoorstellen (prescriptief). |
| Bureaucratie (Weber) | Een ideaaltype van organisatievorm, gekenmerkt door hiërarchie, vaste regels, functiescheiding en onpersoonlijk gezag, die als rationeel en efficiënt wordt beschouwd voor de moderne staat en het kapitalisme. |
| Scientific management | Een managementfilosofie gericht op het optimaliseren van werkprocessen door middel van taakonderverdeling en efficiëntie, met als doel de productiviteit te verhogen. |
| Welvaartsstaat | Een staatsvorm waarin de overheid een actieve rol speelt in het waarborgen van het welzijn van burgers door middel van sociale zekerheid, publieke dienstverlening en planning. |
| New Public Management (NPM) | Een managementparadigma dat principes uit de private sector toepast op het openbaar bestuur, met nadruk op marktwerking, concurrentie, verzelfstandiging en prestatiegerichtheid. |
| New Public Governance (NPG) | Een recenter managementconcept dat samenwerking, netwerksturing en burgerparticipatie centraal stelt, waarbij de burger van klant evolueert naar partner of coproducent. |
| Federale overheid | Het hoogste bestuursniveau in België, bevoegd voor onder andere defensie, justitie, buitenlandse zaken en een deel van de sociale zekerheid, georganiseerd in een wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. |
| Vlaamse overheid | De gewestelijke en gemeenschapsbevoegde entiteit in Vlaanderen, met eigen wetgevende (Vlaams Parlement) en uitvoerende (Vlaamse Regering) macht, bevoegd voor onder andere onderwijs, cultuur en ruimtelijke ordening. |
| Lokale besturen | Gemeenten en provincies die rechtstreeks verkozen worden, eigen belastingbevoegdheid hebben en een open taakstelling hanteren, waarbij hun bevoegdheden en organisatie grotendeels door de deelstaten worden geregeld. |
| Regulering | Het proces waarbij overheden door middel van regels, normen en sancties het gedrag van actoren (bedrijven, burgers) sturen en beïnvloeden om maatschappelijke doelen te bereiken. |
| Command and control regulering | Een traditionele vorm van regulering waarbij de overheid strikte regels oplegt en naleving controleert en sanctioneert, vaak bekritiseerd om zijn inflexibiliteit en bureaucratie. |
| Zelfregulering | Een vorm van regulering waarbij sectoren of organisaties zichzelf regels opleggen en controleren, soms in samenwerking met of onder toezicht van de overheid (geconditioneerde zelfregulering). |
| Slimme regulering | Een moderne benadering van regulering die streeft naar meer efficiëntie en effectiviteit door middel van gerichte wetgeving, risicoanalyses en incentives, in plaats van strikte command and control. |
| Politiek-ambtelijke verhoudingen | De dynamische en complexe relatie tussen politici (beleidsmakers) en ambtenaren (beleidsuitvoerders), die wordt gekenmerkt door wederzijdse beïnvloeding, machtsverhoudingen en verschillende rolopvattingen. |
| Dichotomiemodel | Een klassiek concept dat de politieke en ambtelijke sfeer strikt scheidt, waarbij politici het beleid bepalen en ambtenaren dit neutraal uitvoeren, wat echter door de realiteit wordt uitgedaagd. |
| Ministeriële kabinetten | Persoonlijke advies- en ondersteuningsorganen van ministers, die een sleutelrol spelen in de besluitvorming, onderhandelingen en politieke controle, maar ook kritiek krijgen op inefficiëntie en politisering. |
| Public Service Motivation (PSM) | De motivatie van individuen om bij de overheid te werken vanuit een drang tot dienstbaarheid aan de maatschappij en het algemeen belang. |
| Participatie | De betrokkenheid van burgers en maatschappelijke actoren bij beleidsvorming en -uitvoering, via verschillende vormen zoals inspraak, advies, coproducentie en autonome burgerinitiatieven. |
| Maatschappelijk middenveld | Een verzameling van non-profitorganisaties, ledenverenigingen, belangenorganisaties en burgerinitiatieven die een belangrijke rol spelen in belangenverdediging, publieke dienstverlening en medebeheer. |
| Goed bestuur | Bestuur dat voldoet aan verschillende kwaliteitsmaatstaven, waaronder effectiviteit, efficiëntie (Sigma), rechtmatigheid, rechtvaardigheid en democratie (Theta), en dat robuust, dynamisch en lerend is (Lambda). |
| Public Value | Het collectief nut dat door goed bestuur wordt nagestreefd en dat niet ondergeschikt is aan individuele belangen, waarbij de overheid bijdraagt aan maatschappelijke doelstellingen. |
| Behoorlijk bestuur | Een reeks principes die de kwaliteit en rechtmatigheid van overheidsbeslissingen en -handelingen waarborgen, zoals transparantie, onpartijdigheid, redelijkheid en zorgvuldigheid. |
Cover
samenvatting organisatie veiligheidssector HS 1&2.docx
Summary
# De aard en structuur van de staat
Dit onderwerp verkent de fundamentele definitie en structuur van de staat, de essentie van soevereiniteit, het non-interventiebeginsel en de mogelijke uitzonderingen daarop, zoals humanitaire interventie.
## 1. De aard en structuur van de staat
### 1.1 Wat is een staat?
Een staat kan worden gedefinieerd als een politieke en bestuurlijke eenheid die bestaat uit een grondgebied met vaste grenzen en een onafhankelijk bestuur. Het is een centraal geregeerde en bestuurde volksgemeenschap, gekenmerkt door een hiërarchische, politieke organisatie die gezag uitoefent over een land. Dit staatsgezag wordt gelegitimeerd door een vorm van recht.
### 1.2 Essentiële kenmerken van een staat
De kerncomponenten die een entiteit tot een staat maken, zijn:
* **Grondgebied:** Een afgebakend territorium met vaste grenzen.
* **Bevolking:** Een menselijke gemeenschap die het land bewoont. Zonder bevolking kan een gebied niet als staat worden beschouwd (bv. Antarctica).
* **Overheid:** Een politieke en wettelijke organisatie die het bestuur vormgeeft.
* **Morele persoonlijkheid:** Een entiteit die rechten en plichten kan hebben in het internationale recht.
* **Soevereiniteit:** Het hoogste gezag binnen een bepaald gebied.
* **Uitoefening van machten:** De bevoegdheid om initiatieven te nemen en de samenleving te organiseren.
### 1.3 Staatssoevereiniteit
Soevereiniteit is het exclusieve recht van een staat om het hoogste gezag binnen zijn grondgebied uit te oefenen, zonder inmenging van buitenaf. Dit concept werd gepopulariseerd door Jean Bodin en duidt op de absolute en eeuwige kracht van een staat.
### 1.4 Het non-interventiebeginsel
Het non-interventiebeginsel, ook wel non-inmengingsbeginsel genoemd, stelt dat staten zich dienen te onthouden van directe inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere staten. Dit principe draagt bij aan internationale stabiliteit en respect voor soevereiniteit.
#### 1.4.1 Beperkingen en uitzonderingen op het non-interventiebeginsel
Hoewel het non-interventiebeginsel centraal staat, zijn er situaties waarin uitzonderingen worden overwogen:
* **Beschermingsverantwoordelijkheid of humanitaire interventie:** Dit principe impliceert dat staten het recht of de plicht hebben om militair in te grijpen in een ander land om ernstige mensenrechtenschendingen te voorkomen of te stoppen. Dit kan betrekking hebben op grootschalig verlies aan mensenlevens, zoals genocide, oorlogsmisdaden, natuurrampen of de ineenstorting van het gezondheidsgezag, wanneer deze gevaar opleveren voor een groot aantal mensenlevens.
* **Internationale straftribunalen:** De oprichting van internationale rechtbanken, zoals het Internationaal Strafhof (gestart met het Statuut van Rome in 1998), die zich bezighouden met misdaden zoals genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en agressie, kan worden gezien als een mechanisme dat ingrijpt in de soevereiniteit van staten wanneer deze de meest ernstige internationale misdrijven begaan.
#### 1.4.2 Besluitvorming over militaire interventie
De beslissing tot militaire interventie ligt in beginsel bij de VN-Veiligheidsraad, die verantwoordelijk is voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid. De Veiligheidsraad bestaat uit vijftien leden, waarvan vijf permanente leden met vetorecht. Elk permanent lid kan met een veto een resolutie blokkeren.
### 1.5 Het sociaal contract
Het sociaal contract is een filosofisch concept dat de relatie tussen burgers en de staat verklaart. Burgers staan bepaalde rechten af aan de staat in ruil voor bescherming en orde.
* **Thomas Hobbes:** Stelde dat het sociaal contract leidt tot een soevereine macht die de orde handhaaft om een einde te maken aan een "oorlog van allen tegen allen".
* **John Locke:** Betoogde dat de staat gelegitimeerd wordt vanuit het algemeen belang van de samenleving.
* **J.J. Rousseau:** Benadrukte dat de staat veiligheid en rechtsorde moet garanderen om het vertrouwen van de burgers te behouden.
* **John Rawls:** Introduceerde de concepten van de "oorspronkelijke positie" en de "sluier van onwetendheid" om universele wetten te formuleren die het principe van rechtvaardigheid waarborgen.
De werking van veiligheidsdiensten wordt vaak gezien als een integraal onderdeel van dit sociaal contract, waarbij de staat de verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid van zijn burgers.
---
# Internationale samenwerking en veiligheidsorganisaties
Dit deel behandelt de rol van internationale organisaties zoals de Verenigde Naties, de NAVO en de Europese Unie in vredesoperaties, crisisbeheer en het bevorderen van internationale veiligheid, met specifieke aandacht voor agentschappen als Europol en Frontex.
### 2.1 De staat en internationale veiligheid
#### 2.1.1 Staat en staatsgezag
Een staat wordt gedefinieerd als een politieke en bestuurlijke eenheid die bestaat uit een grondgebied met vaste grenzen, onafhankelijk bestuur en een geordend gezag dat centraal wordt geregeerd. Kenmerken van een staat zijn:
* **Grondgebied**: Een afgebakend territorium.
* **Bevolking**: Een menselijke gemeenschap die het gebied bewoont.
* **Overheid**: De politieke en wettelijke organisatie die gezag uitoefent.
* **Morele persoonlijkheid**: Het vermogen om rechten en plichten te hebben.
* **Soevereiniteit**: Het hoogste gezag binnen het eigen grondgebied (intern) en onafhankelijkheid van andere staten (extern).
Staatsoevereiniteit impliceert het exclusieve recht van een staat om het hoogste gezag binnen zijn grondgebied uit te oefenen zonder externe inmenging. Dit is nauw verbonden met het non-interventiebeginsel, dat stelt dat staten zich dienen te onthouden van directe inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere staten.
#### 2.1.2 Beperkingen op soevereiniteit en non-interventie
De soevereiniteit van staten stuit op beperkingen bij het aanpakken van grensoverschrijdende veiligheidsbedreigingen. Uitzonderingen op het non-interventiebeginsel, zoals militaire interventie, kunnen worden overwogen bij ernstige mensenrechtenschendingen, grootschalig verlies aan mensenlevens (genocide, oorlogsmisdaden), natuurrampen of ineenstorting van het gezondheidsgezag. Het Joegoslavië tribunaal en het Internationaal Strafhof zijn voorbeelden van internationale rechtsmechanismen die bijdragen aan de bestrijding van ernstige misdrijven.
De besluitvorming over militaire interventie ligt primair bij de VN-Veiligheidsraad, die verantwoordelijk is voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid. De Raad bestaat uit 15 leden, waarvan 5 permanente leden met vetorecht, wat de besluitvorming kan beïnvloeden.
#### 2.1.3 Sociaal contract en veiligheidssector
Het sociaal contract, zoals beschreven door denkers als Hobbes, Locke en Rousseau, verklaart de legitimiteit van de staat door de afspraak dat burgers rechten opgeven in ruil voor bescherming en orde. De staat garandeert veiligheid en rechtsorde om het vertrouwen van burgers te behouden. De werking van veiligheidsdiensten is een integraal onderdeel van dit contract. John Rawls' theorie van rechtvaardigheid, gebaseerd op de "veil of ignorance", draagt bij aan het idee van universele wetten die rechtvaardigheid waarborgen.
### 2.2 Internationale veiligheidspartners
#### 2.2.1 Verenigde Naties (VN)
De Verenigde Naties, opgericht in 1945, hebben als kerndoelstellingen het handhaven van vrede en veiligheid, het bieden van humanitaire hulp en het bevorderen van mensenrechten op globale schaal.
* **Vredesoperaties**: De VN ondersteunt landen in de overgang van conflict naar vrede door taken als vredeshandhaving, ondersteuning van politieke processen en bescherming van burgers.
* **OCHA (United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs)**: Coördineert internationale humanitaire hulp bij grootschalige rampen en conflicten, en versterkt de internationale responscapaciteit.
#### 2.2.2 Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)
De NAVO, opgericht in 1949, telt momenteel 32 lidstaten en heeft als basisdoelstelling artikel 5 van het verdrag.
* **Taken van de NAVO**:
* Vredeshandhaving en crisisbeheer (NAVO-missies).
* Reageren op civiele crisissituaties en rampenplanning.
* Samenwerken op het gebied van wetenschap en milieu.
* **Besluitvormingsorganen**: Noord-Atlantische Raad, Nucleaire plangroep, ondergeschikte comités en het Militair comité.
* **Artikel 5**: Een gewapende aanval op één lidstaat wordt beschouwd als een aanval op alle lidstaten, die hulp beloven, eventueel met militaire middelen. Dit artikel is één keer ingeroepen na de aanslagen op de Twin Towers.
* **Artikel 4**: Leden kunnen overleggen wanneer hun veiligheid, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid wordt bedreigd.
* **Artikel 3**: Leden versterken hun eigen defensie en samenwerking ter wederzijdse bescherming.
#### 2.2.3 Europese Unie (EU)
De Europese Unie speelt een cruciale rol in het veiligheidsbeleid, met de volgende doelstellingen:
* Vrede bewaren en de wereld veiliger maken.
* Internationale samenwerking bevorderen.
* Democratie, rechtsstaat en respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden waarborgen.
De EU heeft diverse instellingen die betrokken zijn bij veiligheid en beleid:
* **High Representative of the Union for Foreign Affairs and Security Policy (HR)**: Vormt en voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), inclusief het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. Is voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken, hoofd van het Europees Defensieagentschap (EDA) en vicevoorzitter van de Europese Commissie.
* **Europees Parlement**: Vertegenwoordigt burgers, kiest parlementsleden rechtstreeks en neemt samen met de Raad van de Europese Unie besluiten over wetgeving.
* **Europese Raad**: Composed of heads of state and government, sets the overall political direction and priorities of the EU.
* **Raad van de Europese Unie**: Vertegenwoordigt de regeringen van de lidstaten en neemt samen met het Europees Parlement besluiten over Europese wetten.
* **Europese Commissie**: Het uitvoerende orgaan dat initiatieven voor nieuwe wetten voorstelt.
Het interne veiligheidsbeleid van de Europese Commissie omvat de strategie "Protect EU", gericht op anticipatie op veiligheidsdreigingen, verbeterde informatie-uitwisseling, effectieve rechtshandhaving, opbouw van weerbaarheid tegen hybride dreigingen en bestrijding van zware criminaliteit, extremisme en terrorisme.
### 2.3 Specifieke veiligheidsagentschappen en samenwerkingsverbanden
#### 2.3.1 Europol
Europol, opgericht in 1991 en versterkt door het Verdrag van Maastricht in 1992, is het centrale Europese recherchebureau dat politiële samenwerking bevordert ter voorkoming en bestrijding van terrorisme, illegale drugshandel en andere ernstige criminaliteit.
* **Operationele activiteiten**: Europol ondersteunt bij:
* Illegale drugs en mensenhandel.
* Hulp bij illegale immigratie.
* Cybercriminaliteit en vervalsing van euro.
* Btw-fraude en witwassen.
* Criminele groeperingen, criminaliteit op gebied van intellectuele eigendom en sigarettensmokkel.
* Verboden motorbendes en terrorisme.
* **Empact**: Een gestructureerd, multidisciplinair samenwerkingsverband voor de bestrijding van georganiseerde en zware internationale misdaad.
* **Europol European Serious and Organised Crime Centre (ESOCC)**: Levert operationele ondersteuning aan onderzoeken en omvat gespecialiseerde eenheden zoals de EU Drugs Unit, EU Organised Crime Unit, European Migrant Smuggling Centre, European Cybercrime Centre (EC3), European Counter Terrorism Centre (ECTC) en het European Financial and Economic Crime Centre (EFECC).
* **EC3**: Richt zich op cybercriminaliteit, cyberafhankelijke criminaliteit, seksuele uitbuiting van kinderen en betalingsfraude.
* **ECTC**: Ondersteunt EU-lidstaten bij terrorismebestrijding, informatie-uitwisseling en grensoverschrijdende samenwerking, inclusief operationele analyse in online onderzoeken en aanpak van radicalisering via sociale media.
* **EFECC**: Bestrijdt financiële en economische criminaliteit, zoals corruptie, vervalsing, geldvervalsing en fraude, en ondersteunt bij het opsporen en in beslag nemen van criminele vermogens.
#### 2.3.2 Crisisbeheer en grensbeheer
* **Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (ERCC)**: Coördineert de verlening van bijstand aan door rampen getroffen landen, zowel binnen als buiten de EU, en kan samenwerken met de VN. De European Civil Protection Pool maakt deel uit van deze respons.
* **Frontex (Europese Grens- en kustwachtagentschap)**: Ondersteunt EU en Schengenlanden bij grensbeheer, bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, luchtbewaking, informatieverzameling en hulp bij terugkeerprocedures.
#### 2.3.3 Europees Defensieagentschap (EDA)
Het EDA bevordert defensiesamenwerking binnen de EU en ondersteunt de ontwikkeling van defensiecapaciteiten, militair onderzoek en technologie (R&T). Het functioneert als militaire interface met het EU-beleid en ondersteunt gezamenlijke aankopen, onderzoeksprojecten, projectmanagement (zoals PESCO) en fungeert als hub voor Europese defensie-innovatie (HEDI).
#### 2.3.4 Interpol
Interpol, een intergouvernementele organisatie met 195 lidstaten, bevordert wereldwijde samenwerking tussen politiediensten ter bestrijding van grensoverschrijdende misdaad. Hoewel onafhankelijk, werkt Interpol samen met organisaties zoals UNODC.
* **Prioritaire criminaliteitsvormen**: Corruptie, terrorisme, oorlogsmisdaden, cybercrime, criminaliteit tegen kinderen.
* **Diensten**:
* Databanken voor informatie over gestolen documenten en voertuigen.
* Communicatiesystemen voor snelle en veilige informatie-uitwisseling.
* Operationele ondersteuning bij internationale operaties, zoals de opsporing van voortvluchtigen.
* **Rode meldingen**: Verzoeken om gezochte personen op te sporen en mogelijk aan te houden (geen arrestatiebevel).
* Capaciteitsopbouw door middel van trainingen, conferenties en technische ondersteuning.
---
# Het sociaal contract en de rechtsstaat
Dit onderwerp onderzoekt de filosofische fundamenten van het sociaal contract en de implicaties daarvan voor de rechtsstaat en de relatie tussen burger en staat.
## 3.1 Het sociaal contract: burger en staat
Het sociaal contract is een fundamenteel concept dat de relatie tussen burgers en de staat verklaart. Het stelt dat individuen vrijwillig een deel van hun natuurlijke vrijheden opgeven aan een soevereine macht (de staat) in ruil voor bescherming, orde en veiligheid. De staat legitimeert haar gezag door deze overeenkomst, expliciet of impliciet, met haar burgers.
### 3.1.1 Filosofische perspectieven op het sociaal contract
Verschillende filosofen hebben het concept van het sociaal contract uiteengezet, met variërende nadruk op de aard van de mens en de rol van de staat:
* **Thomas Hobbes (1588-1679)**
In zijn werk *Leviathan* betoogde Hobbes dat mensen in een natuurtoestand leven waarin er een "oorlog van allen tegen allen" heerst. Om aan deze chaotische en gevaarlijke situatie te ontsnappen, dragen individuen hun volledige vrijheid over aan een absolute soeverein. Deze soeverein, die niet gebonden is door het contract, zorgt voor orde en veiligheid.
* **John Locke (1632-1704)**
Locke's *Two Treatises on Government* presenteert een gematigder visie. Hij geloofde dat mensen natuurlijke rechten bezitten (leven, vrijheid, eigendom) die de staat moet beschermen. De staat wordt gelegitimeerd door het algemeen belang van de samenleving en burgers hebben het recht op verzet als de staat deze rechten schendt.
* **Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)**
Rousseau's *Het maatschappelijk verdrag* stelt dat de staat moet garanderen dat veiligheid en rechtsorde worden gehandhaafd om het vertrouwen van de burgers te behouden. Hij benadrukte het idee van de 'algemene wil' (volonté générale), waarbij de wetten die door de gemeenschap worden gemaakt, de collectieve belangen weerspiegelen en de burgers daaraan gebonden zijn.
### 3.1.2 Het sociaal contract in de moderne context
De hedendaagse interpretatie van het sociaal contract omvat het idee dat de staat de plicht heeft om veiligheid te bieden en rechtsorde te handhaven. De werking van veiligheidsdiensten wordt gezien als een integraal onderdeel van dit contract, waarbij burgers de staat vertrouwen met bepaalde bevoegdheden in ruil voor bescherming.
## 3.2 Rechtvaardigheid en de rechtsstaat
Een cruciaal aspect van het moderne sociaal contract is het principe van rechtvaardigheid, zoals uitgewerkt door John Rawls.
### 3.2.1 John Rawls' theorie van rechtvaardigheid
John Rawls (1921-2002) introduceerde in *A Theory of Justice* de concepten van de 'oorspronkelijke positie' (original position) en de 'sluier van onwetendheid' (veil of ignorance).
* **Oorspronkelijke positie en sluier van onwetendheid:** Rawls stelt zich voor dat rationele individuen, alvorens de principes van een rechtvaardige samenleving te kiezen, zich in een hypothetische 'oorspronkelijke positie' bevinden. Achter een 'sluier van onwetendheid' kennen deze individuen hun eigen sociale status, talenten, geslacht, ras, geloof, etc. niet. Deze onwetendheid garandeert dat de gekozen principes van rechtvaardigheid onpartijdig zijn.
* **Principes van rechtvaardigheid:** Vanuit de oorspronkelijke positie zouden individuen volgens Rawls twee fundamentele principes van rechtvaardigheid kiezen:
1. **Gelijkheidsbeginsel van vrijheden:** Iedereen moet gelijke aanspraken hebben op een volledig toereikend systeem van gelijke basisvrijheden, die verenigbaar zijn met een vergelijkbaar systeem van vrijheden voor allen.
2. **Verschilbeginsel en kansengelijkheid:** Sociale en economische ongelijkheden moeten zo worden ingericht dat ze:
* a. Het grootste voordeel bieden aan de minst begunstigden (het verschilbeginsel).
* b. Verbonden zijn aan ambten en posities die voor iedereen openstaan onder voorwaarden van eerlijke en gelijke kansen.
### 3.2.2 De rechtsstaat
De rechtsstaat is een essentieel element dat voortvloeit uit de principes van het sociaal contract en rechtvaardigheid. Het houdt in dat de staat wordt bestuurd door wetten die voor iedereen gelijkelijk gelden, inclusief degenen die de macht uitoefenen. Belangrijke kenmerken van de rechtsstaat zijn:
* **Legitimiteit van staatsgezag door recht:** Het gezag van de staat is gebaseerd op en beperkt door wetten.
* **Gelijkheid voor de wet:** Niemand staat boven de wet.
* **Scheiding der machten:** De uitoefening van overheidsmacht is verdeeld over verschillende instituties om machtsmisbruik te voorkomen.
* **Toetsing van overheidsoptreden:** De rechterlijke macht kan de rechtmatigheid van overheidsbeslissingen toetsen.
* **Bescherming van fundamentele rechten:** De staat garandeert de rechten en vrijheden van burgers.
Het naleven van deze principes zorgt voor een stabiele en voorspelbare samenleving waarin burgers erop kunnen vertrouwen dat hun rechten worden beschermd en dat de staat opereert binnen wettelijke kaders.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Staatsstructuur | De manier waarop de overheid is georganiseerd, wat bepaalt welk niveau van autoriteit verantwoordelijk is voor het aanpakken van veiligheidsproblemen op lokaal, regionaal en nationaal niveau. |
| Soevereiniteit | Het exclusieve recht van een staat om het hoogste gezag uit te oefenen binnen zijn grondgebied, zonder inmenging van buitenaf. Dit omvat zowel interne als externe aspecten van overheidsgezag. |
| Non-interventiebeginsel | Het principe waarbij staten zich onthouden van directe inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere staten, wat bijdraagt aan internationale stabiliteit en respect voor soevereiniteit. |
| Humanitaire interventie | Een uitzondering op het non-interventiebeginsel, waarbij militaire actie door staten wordt ondernomen om ernstige mensenrechtenschendingen, zoals genocide of grootschalig verlies aan mensenlevens, te voorkomen of te stoppen. |
| Sociaal contract | Een conceptueel akkoord tussen burgers en de staat, waarbij burgers rechten afstaan in ruil voor bescherming, orde en garantie van rechtsstaat. Dit vormt de legitimiteit van overheidsgezag. |
| Vredesoperaties | Internationale inspanningen om landen te ondersteunen tijdens de overgang van conflict naar vrede, inclusief taken als vredeshandhaving, ondersteuning van politieke processen en bescherming van burgers. |
| VN-Veiligheidsraad | Het orgaan binnen de Verenigde Naties dat verantwoordelijk is voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid, met 15 leden waaronder 5 permanente leden met vetorecht. |
| NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) | Een intergouvernementele militaire alliantie die tot doel heeft de veiligheid van haar lidstaten te waarborgen door middel van collectieve verdediging, waarbij een aanval op één lid als een aanval op allen wordt beschouwd (Artikel 5). |
| Europese Unie (EU) | Een politieke en economische unie van 27 Europese landen die gezamenlijk beleid voeren op diverse terreinen, waaronder buitenlands en veiligheidsbeleid, met als doel vrede, veiligheid en welvaart te bevorderen. |
| High Representative of the Union for Foreign Affairs and Security Policy (HR) | De functionaris binnen de EU die verantwoordelijk is voor het vormgeven en uitvoeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, inclusief het voorzitten van de Raad Buitenlandse Zaken. |
| Europol | Het Europees politieagentschap dat de lidstaten van de EU ondersteunt bij de bestrijding van zware internationale criminaliteit, terrorisme en andere ernstige misdrijven door middel van informatie-uitwisseling en operationele samenwerking. |
| Frontex | Het Europees agentschap voor grenswacht en kustwacht dat de EU- en Schengenlanden ondersteunt bij grensbeheer, grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding en het coördineren van terugkeerprocedures. |