Cover
Jetzt kostenlos starten Les 3_SKV2_Act. O&I verloskunde_Preconceptiezorg 2025_L.VanLeugenhaege .pdf
Summary
# Situering van de fertiliteitsratio en demografische trends
De fertiliteitsratio, een cruciale indicator van bevolkingsgroei en -verandering, vertoont een dalende trend in Vlaanderen, België, Europa en wereldwijd, wat correleert met stijgende welvaart en een latere leeftijd bij het krijgen van het eerste kind [1](#page=1).
### 1.1 De dalende fertiliteitsratio: cijfers en trends
De totale fertiliteitsratio (TFR), gedefinieerd als het gemiddeld aantal kinderen dat een vrouw krijgt tijdens haar reproductieve periode onder de vruchtbaarheidsratio's van een gegeven jaar, laat een significante daling zien [1](#page=1).
* **Vlaanderen:** De TFR daalde van 1,81 kinderen per vrouw in 2010 naar 1,5 kinderen per vrouw in 2023 [1](#page=1).
* **België:** De TFR was 1,72 kinderen per vrouw in 2010, zakte naar 1,43 in 2020 en stabiliseerde op 1,5 kinderen per vrouw in 2023 [1](#page=1).
* **Europa:** Gemiddeld daalde de TFR van 1,57 kinderen per vrouw in 2010 naar 1,38 kinderen per vrouw in 2023 [1](#page=1).
* **Globaal:** De wereldwijde TFR daalde van 2,5 kinderen per vrouw in 2010 naar 2,2 kinderen per vrouw in 2023 [1](#page=1).
**Definitie:** Een TFR van minder dan 1,5 kinderen per vrouw wordt beschouwd als 'very low period total fertility'. Een TFR van 2,1 kinderen per vrouw is nodig om de bevolking stabiel te houden [1](#page=1).
### 1.2 Correlatie tussen welvaart en fertiliteitsratio
Er bestaat een duidelijke correlatie tussen het welvaartsniveau van een land en de fertiliteitsratio: hoe hoger de welvaart, hoe lager het aantal kinderen per vrouw [2](#page=2).
* **Hoge inkomenslanden:** Een fertiliteitsratio van 1,56 kinderen per vrouw [2](#page=2).
* **Middeninkomenslanden:** Een fertiliteitsratio van 2,32 kinderen per vrouw [2](#page=2).
* **Lage en middeninkomenslanden:** Een fertiliteitsratio van 2,54 kinderen per vrouw [2](#page=2).
* **Lage inkomenslanden:** Een fertiliteitsratio van 4,57 kinderen per vrouw [2](#page=2).
* **Zwaar verarmde landen (HIPC):** Een fertiliteitsratio van 4,61 kinderen per vrouw [2](#page=2).
> **Tip:** Dit verband suggereert dat economische ontwikkeling, toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, en verstedelijking een significante impact hebben op gezinsvormingspatronen.
### 1.3 Invloed van het later beginnen met kinderen
Een belangrijke demografische trend is dat vrouwen steeds later aan kinderen beginnen dan vroeger [2](#page=2).
* **Anticonceptie:** De bredere beschikbaarheid en het bewuster gebruik van anticonceptie spelen een rol, hoewel langdurig gebruik in het verleden geen negatief effect heeft op de latere vruchtbaarheid, maar wel leidt tot meer bewuste keuzes rond kinderwens [2](#page=2).
* **Gemiddelde leeftijd van de eerste zwangerschap (primipara):** Deze steeg van 26,3 jaar in 1991 naar 29,6 jaar in 2021 en 29,8 jaar in 2023 [2](#page=2).
#### 1.3.1 Invloed van opleidingsniveau bij vrouwen
Er is een negatieve correlatie tussen het opleidingsniveau van vrouwen en de fertiliteitsratio [3](#page=3).
* **Langer in opleiding:** Vrouwen blijven langer in het onderwijs, wat leidt tot een latere start van actieve kinderwens en kleinere gezinnen [3](#page=3).
* **Empowerment en carrière:** Hoger onderwijs draagt bij aan de empowerment van vrouwen, wat invloed heeft op hun relaties, carrièrekeuzes en beslissingen rond gezinsvorming [3](#page=3).
* **Latere relaties:** Een hogere opleiding kan ook leiden tot het later aangaan van vaste relaties of huwelijken [3](#page=3).
**Caveat:** Recentere studies in Scandinavische landen tonen aan dat dit verschil tussen hoog- en laagopgeleide vrouwen mogelijk afneemt, maar er is nog steeds weinig informatie beschikbaar over de specifieke invloed van het opleidingsniveau van mannen op de fertiliteitsratio en kinderloosheid [3](#page=3).
#### 1.3.2 Invloed van hogere levensverwachting
De stijgende levensverwachting kan ook een indirecte invloed hebben op de fertiliteitsratio, waarbij de vraag rijst of er nog 'genoeg tijd' is om kinderen op te voeden, alhoewel de reproductieve periode zelf hierbij beperkter is [3](#page=3).
### 1.4 Andere demografische overwegingen
* **Menarche en vroege seksualiteit:** De menarche vindt gemiddeld steeds vroeger plaats (12,9 ± 1,3 jaar). Studies tonen aan dat een significant percentage jongeren tussen 13 en 18 jaar reeds seksueel actief is (24% van de jongens en 20% van de meisjes in 2018). Seksualiteit wordt steeds meer gezien als een integraal onderdeel van persoonlijke en relationele ontwikkeling [3](#page=3).
* **Actieve kinderwens en vruchtbaarheid:** Ongeveer 25% van de stellen wordt zwanger in de eerste cyclus van onbeschermde geslachtsgemeenschap, 70% na 6 maanden en 85% na 12 maanden. De overige 15% wordt beschouwd als 'verminderde vruchtbaarheid' [4](#page=4).
* **Medisch begeleide voortplanting:** Het gebruik van vruchtbaarheidsbehandelingen (hormonale behandelingen, IVF, ICSI) is gestegen. In Vlaanderen steeg het aandeel van 5,7% in 2010 naar 9,6% in 2023 [4](#page=4).
* **Leeftijd en vruchtbaarheid:** Leeftijd is een cruciale factor. Bij vrouwen van 40 jaar en ouder komt slechts 52,9% van de zwangerschappen spontaan tot stand [4](#page=4).
> **Concept:** De term "DINK" (Double Income, No Kids) weerspiegelt de trend van stellen die kiezen voor een leven zonder kinderen, vaak gedreven door economische stabiliteit en carrièreambities.
---
# Het belang en de definitie van preconceptiezorg
Preconceptiezorg omvat preventieve gezondheidszorg gericht op het optimaliseren van de gezondheid van toekomstige ouders en hun kind door risicofactoren te identificeren en aan te pakken vóór de conceptie [8](#page=8).
### 2.1 Situering van preconceptiezorg
Vroedvrouwenorganisaties hebben sinds 2014 herhaaldelijk de noodzaak van preconceptiezorg benadrukt in memorandums gericht aan politieke instanties. Vroedvrouwen bieden reeds preconceptiezorg aan binnen gespecialiseerde fertiliteitscentra [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.2 De theoretische onderbouwing van preconceptiezorg
#### 2.2.1 De Barker hypothese (Fetal Origins Hypothesis)
De Barker hypothese stelt dat gebeurtenissen tijdens vroege ontwikkeling een diepgaande impact hebben op het risico op het ontwikkelen van ziekten op latere leeftijd. Deze hypothese is oorspronkelijk gebaseerd op epidemiologische verbanden tussen indicatoren van foetale ondervoeding en sterfte of ziekte op volwassen leeftijd, zoals waargenomen tijdens de Nederlandse Hongerwinter. Factoren zoals cardiovasculaire aandoeningen, hoge Body Mass Index (BMI), longaandoeningen en glucose-intolerantie zijn geassocieerd met de periode van voedingstekorten tijdens de foetale ontwikkeling [8](#page=8).
#### 2.2.2 Epigenetica en fetale programmering
Epigenetica bestudeert overerfbare veranderingen in genexpressie die geen verandering in de DNA-code zelf teweegbrengen. Deze veranderingen zijn omkeerbaar en beïnvloeden de genfunctie, wat resulteert in een fenotype dat zowel door het genotype als door omgevingsinvloeden wordt bepaald. Het concept van 'fetal programming' beschrijft hoe omgevingsfactoren tijdens de foetale ontwikkeling de gezondheid op latere leeftijd beïnvloeden. De vroege embryonale periode wordt beschouwd als de meest kritische fase voor het epigenoom [8](#page=8) [9](#page=9).
Omgevingsfactoren kunnen de genexpressie beïnvloeden op elk moment van het leven, van de gameten tot de volwassenheid, met blijvende effecten. De geslachtscellen kunnen een 'geheugen' van deze invloeden doorgeven aan het kind, wat leidt tot transgenerationele effecten [9](#page=9).
#### 2.2.3 Leefstijlfactoren en hun cumulatieve effect
Verschillende leefstijlfactoren kunnen de conceptie beïnvloeden, waaronder leeftijd, voeding, lichaamsbeweging, gewicht, roken, alcoholgebruik, arbeidsomstandigheden, chronische ziekten en medicijngebruik. Het cumulatieve effect van deze factoren is significant [9](#page=9).
Omgevings- en genetische factoren, inclusief epigenetische aanpassingen aan DNA in gameten en intra-uteriene beïnvloeding volgens de Barker hypothese, hebben invloed op de latere gezondheid. De eerste tien weken postconceptie, waarin placentatie en vroege organogenese plaatsvinden, zijn van cruciaal belang. Dit benadrukt het belang van preconceptiezorg, aangezien de eerste prenatale consulten vaak pas rond week acht plaatsvinden. Zonder preconceptiezorg is er geen mogelijkheid voor leefstijlinterventies of foliumzuursuppletie. De nadelige factoren die preconceptie beïnvloeden, zijn dezelfde als die tijdens de prenatale periode [10](#page=10).
### 2.3 Definitie en afbakening van preconceptiezorg
Preconceptiezorg wordt gedefinieerd als preventieve gezondheidszorg die erop gericht is aandoeningen bij moeder en kind te voorkomen door risicofactoren vóór de bevruchting op te sporen en indien mogelijk te elimineren met gepaste maatregelen. De foetale ontwikkeling wordt beschouwd als een belangrijke determinant voor de gezondheid op lange termijn, met intergenerationele effecten. Vroege embryonale ontwikkeling is gerelateerd aan de preconceptionele gezondheid van de moeder [8](#page=8).
Preconceptiezorg kan worden onderverdeeld in algemene preconceptiezorg voor laagrisicopopulaties (door vroedvrouw of huisarts) en gespecialiseerde preconceptiezorg voor hoogrisicopopulaties (door gynaecoloog, met eventuele ondersteuning van de vroedvrouw) [10](#page=10).
De "preconceptieperiode" wordt gedefinieerd als de 14 weken vóór de conceptie. Het streven naar optimale gezondheid gedurende drie tot vier maanden vóór de conceptie is belangrijk vanwege de fysiologie van eicelrijping (14 weken) en spermatogenese (ongeveer 10 weken). Interventies gericht op zowel de man als de vrouw, en gedragsverandering die tijd vergt (4 tot 6 maanden), zijn effectiever dan individuele interventies [10](#page=10).
#### 2.3.1 Preconceptiezorg versus preconceptionele gezondheid
"Preconceptionele gezondheid" verwijst naar de gezondheid van mannen en vrouwen tijdens de reproductieve jaren, of specifiek vóór een zwangerschap (of tussen twee zwangerschappen) [12](#page=12).
Het afbakenen van de preconceptiezorgperiode heeft voordelen, zoals het faciliteren van onderzoek en het opstellen van concrete richtlijnen voor zorgverleners en patiënten (compliance). Er is echter ook een risico op veranderingen op korte termijn zonder langdurig behoud van gezonde leefstijl. Een ruimere afbakening, die preconceptionele gezondheid als onderdeel van een algemene gezonde levensstijl vanaf de adolescentie beschouwt, biedt minder concrete richtlijnen voor onderzoek en interventies [12](#page=12).
#### 2.3.2 Tijdstip van starten
Reproductieve gezondheid dient bespreekbaar gemaakt te worden bij elk contact ('making every contact count'), ook al is er nog geen actieve kinderwens. Dit kan tijdens anticonceptieconsulten, uitstrijkjes, postnatale consultaties, en de opvolging van chronische ziekten of langdurig medicijngebruik. Het doel is om zwangerschapsvoorbereiding te normaliseren en bewustzijn te creëren [13](#page=13).
### 2.4 Componenten van een preconceptioneel consult
Een preconceptioneel consult omvat vier hoofdonderdelen: risicoanalyse, gezondheidsvoorlichting en advisering, gerichte counseling, en interventie. Daarnaast wordt aandacht besteed aan sociaal-maatschappelijke problematiek vanwege de relatie met suboptimale zwangerschapsuitkomsten [13](#page=13).
#### 2.4.1 Risicoanalyse
De risicoanalyse omvat de algemene, medische en reproductieve voorgeschiedenis (menarche, cyclusduur, regelmaat, dysmenorroe, dyspareunie, anticonceptie, actieve pogingen tot zwangerschap). Ook de verloskundige voorgeschiedenis (miskramen, doodgeboorte, aangeboren afwijkingen), mogelijke infecties (SOA's), en aangeboren afwijkingen of erfelijke ziekten in de familie worden in kaart gebracht. Leefstijlgewoonten van beide partners, zoals voedingskwaliteit, gewicht, roken, alcohol- en cafeïnegebruik, drugs, medicatie, blootstelling aan schadelijke stoffen, en fysiek, emotioneel of seksueel misbruik, zijn eveneens van belang [13](#page=13).
Een klinisch onderzoek kan deel uitmaken van de risicoanalyse, inclusief bloeddrukmeting, urineonderzoek (suiker, proteïne, nitrieten). Labo-onderzoeken kunnen serologie omvatten (rubella, toxoplasmose, CMV, herpes zoster, HIV, hepatitis, syfilis), glycemie, bloedgroep en rhesusfactor indien onbekend, en genetische aandoeningen (mucoviscidose, thalassemie, fragiele X). Een uitstrijkje (indien langer dan twee jaar geleden) en borstonderzoek kunnen ook worden uitgevoerd [14](#page=14).
#### 2.4.2 Gezondheidsvoorlichting en advisering
Dit onderdeel richt zich op het vermijden van schadelijke blootstellingen (geneesmiddelen, infecties zoals toxoplasmose, Listeria, CMV), het stimuleren van een gebalanceerd dieet en lichaamsbeweging. Ook kan prenatale screening en diagnostiek besproken worden, evenals het belang van tijdige prenatale zorg en de mogelijkheden van zwangerschapsopvolging. Informatie over het timen van coïtus kan ook worden gegeven [14](#page=14).
#### 2.4.3 Gerichte counseling
Gerichte counseling is voornamelijk van toepassing bij hoogrisicopopulaties en wordt doorgaans door artsen uitgevoerd, met mogelijke ondersteuning van de vroedvrouw. Dit geldt bij chronische aandoeningen, een belaste verloskundige/gynaecologische voorgeschiedenis, aangeboren aandoeningen, orgaantransplantatie, niet-Westerse vrouwen met consanguïniteit, en genetische aandoeningen in de familie [14](#page=14).
Tijdens de counseling worden de invloed van aandoeningen en medicatie op de vruchtbaarheid, zwangerschap (zoals miskraam, foetale aangeboren afwijkingen, prematuriteit, IUGR, MIU, pre-eclampsie, noodzaak tot sectio, maternale mortaliteit en morbiditeit) besproken. Mogelijke chirurgische interventies (bv. bij EUG, endometriose, sectio) en de risico's en mogelijkheden tot wijziging van medicatie worden afgewogen. Er wordt ook aandacht besteed aan de associatie tussen aandoeningen en verhoogde kansen na de zwangerschap (interconceptiezorg), zoals het verhoogde risico op cardiovasculaire aandoeningen na pre-eclampsie, wat fungeert als secundaire preventie [15](#page=15).
#### 2.4.4 Interventie
Interventies omvatten gezondheid bevorderende en leefstijlgerichte maatregelen, zoals rookstop, stop met alcoholgebruik en gewichtsverlies [15](#page=15).
**Foliumzuursuppletie:**
* **Vrouw:** Altijd 0,4 milligram per dag (of 4 milligram per dag bij verhoogd risico) vanaf één maand vóór conceptie [15](#page=15).
* **Man:** Enkel op indicatie, bij tekorten, 0,4 milligram per dag [15](#page=15).
Foliumzuur is cruciaal ter preventie van neurale buisdefecten (NBD), zoals spina bifida en anencefalie, die ontstaan door het onvolledig sluiten van de neurale buis binnen de vier weken na de conceptie [15](#page=15).
Behandeling van infecties en vaccinaties (HPV, Hepatitis B, Varicella, mazelen, bof en rubella, influenza, difterie-tetanus-kinkhoest) behoren eveneens tot de interventies. Bij chronisch medicijngebruik dient in overleg met de behandelend arts een stop of wijziging te worden overwogen [15](#page=15).
---
# Foliumzuur ter preventie van neurale buisdefecten
Foliumzuur speelt een cruciale rol in de preventie van neurale buisdefecten (NBD), ondanks uitdagingen in de inname en het beleid rondom voedingsverrijking.
### 3.1 Wat zijn neurale buisdefecten?
Neurale buisdefecten ontstaan wanneer de neurale buis, de voorloper van de hersenen en het ruggenmerg, niet volledig sluit binnen de eerste vier weken na de conceptie. Voorbeelden hiervan zijn spina bifida (open ruggetje) en anencefalie [15](#page=15).
### 3.2 Foliumzuur: bronnen en aanbevelingen
Foliumzuur, voorheen bekend als vitamine B11 of B9, is een vitamine die van nature voorkomt in voedingsmiddelen zoals peulvruchten, bladgroenten, koolsoorten, zuivelproducten (kaas, eieren), lever, citrusfruit en volkorenbrood. Echter, de hoeveelheid in de voeding is vaak niet voldoende [16](#page=16).
> **Tip:** Het algemene advies is om foliumzuursuppletie te starten vanaf het moment van een actieve zwangerschapswens (stopzetting anticonceptie) tot 12 weken zwangerschap [16](#page=16).
### 3.3 Effectiviteit van foliumzuursuppletie
Er is overtuigend bewijs, sinds 1991, dat foliumzuursuppletie het risico op NBD significant vermindert. Ondanks deze evidentie en de richtlijnen rondom peri-conceptionele foliumzuursuppletie in Europa, worden er nog steeds ongeveer 5000 foetussen per jaar gediagnosticeerd met NBD. Cijfers uit de EUROCAT-database suggereren geen verbetering in de prevalentie van NBD in Europa [16](#page=16).
### 3.4 Uitdagingen en beleid in Europa
In Europa zijn er geen verplichte programma's voor het verrijken van voeding met foliumzuur. Dit staat in contrast met landen als de Verenigde Staten, Canada en een groot deel van Zuid-Amerika, waar voedingsverrijking wel wordt toegepast en dit heeft geleid tot een 50% reductie in NBD [17](#page=17).
Een potentiële zorg bij voedingsverrijking is het risico op het maskeren van vitamine B12-tekorten, wat kan leiden tot neurologische schade [17](#page=17).
### 3.5 Innamepatronen en risicogroepen in Vlaanderen
Cijfers uit 2010 in Vlaanderen laten zien dat 86,4% van de moeders foliumzuur innam tijdens de zwangerschap, maar slechts 36,3% nam het correct in. Van de vrouwen die foliumzuur innamen, startte 40,8% te laat en stopte 7,2% te vroeg [17](#page=17).
Risicogroepen voor het niet of niet correct innemen van foliumzuur zijn:
* Vrouwen die ongepland zwanger worden [17](#page=17).
* Vrouwen met een lagere socio-economische status [17](#page=17).
### 3.6 Specifieke doseringen en situaties
* **Algemeen advies voor vrouwen:** 0,4 milligram per dag, te starten vanaf één maand voor de conceptie [15](#page=15).
* **Bij verhoogd risico:** 4 milligram per dag [15](#page=15).
* **Voor mannen:** Enkel op indicatie (bij tekorten), 0,4 milligram per dag [15](#page=15).
---
# Onderzoek, barrières en toekomstperspectieven van preconceptiezorg
Dit onderwerp onderzoekt bestaande preconceptiezorginitiatieven in Vlaanderen, analyseert de obstakels voor zowel zorgverleners als vrouwen, en schetst aanbevelingen voor de toekomstige implementatie van preconceptiezorg.
### 4.1 Onderzoek in Vlaanderen: Het 'FREA'-project
Het 'FREA' (Fertility and Reproductive Awareness) project, uitgevoerd in het UZ Gent van januari 2010 tot april 2011, focuste op preconceptionele raadpleging door vrouwenartsen en gynaecologen. Per week werden er 4 patiënten gezien, met een minimum van 30 minuten per consultatie [18](#page=18).
#### 4.1.1 Kenmerken van de onderzochte populatie
De onderzochte populatie had specifieke demografische en gedragskenmerken:
* **Gemiddelde leeftijd:** 30 jaar [18](#page=18).
* **Graviditeit:** 85% was nullipara (nog geen kinderen gehad) [18](#page=18).
* **Relatiestatus:** 99% was getrouwd of samenwonend [18](#page=18).
* **Opleidingsniveau:** 85% had een bachelor diploma of hoger [18](#page=18).
* **Nationaliteit:** 95% had de Belgische nationaliteit [18](#page=18).
* **Intentie tot zwangerschap:** 58% was niet actief bezig met pogingen om zwanger te worden [18](#page=18).
#### 4.1.2 Levensstijl en supplementatie in de 'FREA'-populatie
Over het algemeen vertoonde deze groep een gezonde levensstijl:
* **BMI:** 73% had een normaal BMI [18](#page=18).
* **Roken:** 91% was niet-roker [18](#page=18).
* **Alcoholgebruik:** 55% dronk alcohol [18](#page=18).
* **Foliumzuur (FZ) inname:** Opvallend was dat 34% van de vrouwen die *wel* actief probeerden zwanger te geraken, geen foliumzuur nam [18](#page=18).
### 4.2 Barrières voor preconceptiezorg
Er zijn diverse barrières die de implementatie en toegankelijkheid van preconceptiezorg belemmeren, zowel bij zorgverleners als bij vrouwen.
#### 4.2.1 Barrières bij huisartsen en andere zorgverleners
Verschillende factoren bemoeilijken de rol van zorgverleners bij het aanbieden van preconceptiezorg:
* **Beperkte zichtbaarheid van de preconceptionele periode:** Vrouwen melden zich vaak niet specifiek aan voor preconceptiezorg; huisartsen weten niet altijd van de intentie tot zwangerschap en vrouwen komen pas langs tijdens de zwangerschap, wat duidt op een 'lack of awareness' [18](#page=18).
* **Perceptie van effectiviteit:** Er bestaat de mening dat foliumzuur niet 100% effectief is, deels omdat neurale buisdefecten zeldzaam zijn [18](#page=18).
* **Tijdsgebrek:** Zorgverleners focussen zich meer op het behandelen van ziekten dan op preventie [18](#page=18).
* **Prioriteiten in de eerste lijn:** Andere preventieve zorgtaken hebben soms een hogere prioriteit [18](#page=18).
* **Financiering:** Pay-for-performance fees en de algemene financiering van preventieve gezondheidszorg kunnen een rol spelen [18](#page=18).
* **Gebrek aan richtlijnen en kennis:** Hoewel er richtlijnen bestaan (Domus Medica sinds 2008, NGH sinds 2011), is er nog steeds een gebrek aan duidelijke richtlijnen en kennis [18](#page=18).
* **Nood aan ondersteunend materiaal:** Er is vraag naar middelen zoals brochures, posters en checklists met richtlijnen [18](#page=18).
#### 4.2.2 Barrières bij vrouwen
Ook vrouwen zelf ervaren hindernissen bij het verkrijgen van preconceptiezorg:
* **Onwetendheid:** Vrouwen zijn vaak niet op de hoogte van de noodzaak van aanpassingen in de levensstijl vóór de conceptie. Bewustwording van het bestaan van preconceptiezorg en het belang ervan is cruciaal [19](#page=19).
* **Ongeplande zwangerschappen:** Veel zwangerschappen zijn ongepland, waardoor preconceptiezorg niet altijd aan bod komt [19](#page=19).
* **Gebrek aan informatie:** Vrouwen weten niet dat preconceptiezorg bestaat [19](#page=19).
* **Gebrek aan initiatief vanuit zorgverleners:** De kinderwens wordt niet altijd besproken, en het gesprek wordt niet door zorgverleners geïnitieerd [19](#page=19).
#### 4.2.3 Gebruik van technologie en apps
Ovulatietrackers en preconceptie-apps komen steeds meer voor [19](#page=19).
* **Functionaliteit van apps:** Deze apps baseren hun berekeningen van de ovulatie voornamelijk op de laatste menstruatie (EDL) en cyclusduur, soms aangevuld met temperatuur, afscheiding en symptomen [19](#page=19).
* **Commerciële insteek:** Veel apps hebben een commerciële motivatie; tracking is vaak gratis, maar informatie is betalend. Er bestaan ook online platforms die voedingsadvies en supplementen aanbieden [19](#page=19).
* **Wetenschappelijke evidentie:** Er is een vraagteken bij de wetenschappelijke evidentie achter de claims van deze apps [19](#page=19).
### 4.3 Effecten en tekortkomingen van preconceptie-interventies
Onderzoek toont aan dat bepaalde preconceptie-interventies een significante impact hebben, maar er zijn ook duidelijke tekortkomingen in de huidige aanpak.
#### 4.3.1 Interventies met grootste impact
De grootste positieve effecten op maternale gedragsverandering en het voorkomen van congenitale aandoeningen worden gezien bij:
* **Foliumzuursuppletie:** Dit is cruciaal voor de preventie van neurale buisdefecten (NBD) en kan de incidentie ervan met 40% tot 85% verminderen [20](#page=20).
* **Diabetes management:** Goede controle van diabetes vóór de zwangerschap is essentieel [20](#page=20).
* **Alcohol interventies:** Counseling en interventies om alcoholgebruik te verminderen [20](#page=20).
* **Counseling over medicatie:** Advies over het veilig gebruik van medicatie tijdens de zwangerschap [20](#page=20).
* **Preventie en behandeling van infectieziekten:** Screening en behandeling van infecties [20](#page=20).
#### 4.3.2 Tekorten in bestaande preconceptie-interventies
Er is een tekort aan preconceptie-interventies op verschillende gebieden:
* **Ongeplande zwangerschappen:** Hoewel een kwart van de zwangerschappen ongepland is en een vijfde als ongewenst wordt ervaren bij het begin van de zwangerschap, is er een gebrek aan interventies hieromtrent. Een op de twintig zwangere vrouwen ondergaat een abortus provocatus [20](#page=20).
* **Fysieke inactiviteit:** Interventies gericht op het bevorderen van lichaamsbeweging zijn schaars [20](#page=20).
* **Gewicht management:** Advies en begeleiding bij dieet en gewichtsbeheer zijn onvoldoende. Er is nood aan interventies voor overgewicht en obesitas. Hoewel er weinig evidentie is dat louter op levensstijl en voeding gefocuste programma's de neonatale uitkomsten en gedragsverandering bij moeders beïnvloeden, verhoogt gewichtsretentie tussen zwangerschappen het risico op complicaties zoals zwangerschapsdiabetes en hypertensie. De interactstudie (prof A. Bogaerts) focust op interconceptionele interventies voor levensstijl en gewicht [20](#page=20).
* **Specifieke chronische aandoeningen:** Zoals astma en chronisch nierfalen [20](#page=20).
* **Psychiatrische aandoeningen:** Interventies zijn beperkt [20](#page=20).
* **Genetische aandoeningen:** Voldoende screening en counseling ontbreekt [20](#page=20).
* **Omgevingsfactoren:** Factoren zoals milieu en arbeidsomstandigheden worden onvoldoende meegenomen [20](#page=20).
* **Reproductieve voorgeschiedenis:** Eerdere problemen met vruchtbaarheid of zwangerschap worden niet altijd adequaat aangepakt [20](#page=20).
* **Psychosociale stressoren:** De impact van stress wordt onderbelicht [20](#page=20).
### 4.4 Toekomstperspectieven en noden voor preconceptiezorg
Om preconceptiezorg te verbeteren, zijn er verschillende noden en richtingen voor de toekomst.
#### 4.4.1 Noodzakelijke ontwikkelingen
* **Assessment, screening en interventie/counseling:** Er is behoefte aan gerichte methoden om de reproductieve gezondheid te verbeteren [21](#page=21).
* **Technologische innovaties:** Verdere exploratie en ontwikkeling van sociale media, mobiele apps en andere technologische innovaties is nodig om preconceptiezorg en preconceptionele gezondheid te ondersteunen [21](#page=21).
#### 4.4.2 Bredere focus van interventies
De meeste bestaande interventies richten zich momenteel op vrouwen met een actieve kinderwens of op risicogroepen (etnische minderheden, vrouwen met chronische aandoeningen, etc.). Er is een duidelijke nood aan programma's en interventies die zich richten op **alle vrouwen en mannen in de reproductieve leeftijd** [21](#page=21).
#### 4.4.3 Uitdagingen in onderzoek
Onderzoek naar preconceptiezorg kent diverse moeilijkheden:
* **Focus op de vrouw:** De definitie van preconceptiezorg focust vaak te veel op de vrouw en het kind, en te weinig op de **man** [21](#page=21).
* **Outcome metingen:** De gebruikelijke uitkomsten zoals "kennis", "maternale gedragsverandering" en "congenitale aandoeningen" zijn belangrijk, maar er is nood aan een bredere focus op:
* Maternale en foetale perinatale data [21](#page=21).
* Gezondheidsuitkomsten van moeder en kind op lange termijn [21](#page=21).
* Perinatale morbiditeit en mortaliteit bij moeder en kind [21](#page=21).
* Psychosociaal welzijn [21](#page=21).
* **Gestandaardiseerde datasets:** Er is nood aan een generieke, gestandaardiseerde dataset voor het meten van de uitkomsten van preconceptionele interventies [21](#page=21).
* **Duidelijkheid van interventies:** Er is meer duidelijkheid nodig over de precieze inhoud van interventies [21](#page=21).
> **Tip:** Het is essentieel om bij de evaluatie van preconceptiezorg niet alleen te kijken naar de directe impact op de zwangerschap, maar ook naar de langetermijneffecten op de gezondheid van zowel de moeder als het kind, evenals het psychosociale welzijn.
> **Tip:** De rol van mannen in preconceptiezorg wordt nog te vaak onderbelicht. Toekomstig onderzoek en interventies dienen hier meer aandacht aan te besteden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fertilititeitsratio | Het gemiddelde aantal kinderen dat een vrouw gedurende haar reproductieve periode zou krijgen, gebaseerd op de fertiliteitsratio per leeftijd. Dit geeft een indicatie van de voortplantingspatronen in een bevolking. |
| Preconceptiezorg | Preventieve gezondheidszorg gericht op het voorkomen van aandoeningen bij moeder en kind door risicofactoren vóór de bevruchting op te sporen en te elimineren met gepaste maatregelen. |
| Barker hypothese (Fetal origins hypothesis) | Stelt dat gebeurtenissen tijdens de vroege ontwikkeling, zoals foetale ondervoeding, een diepgaande invloed hebben op het risico voor het ontwikkelen van ziekten op latere leeftijd. |
| Epigenetica | De studie van overerfbare veranderingen in genexpressie die niet worden veroorzaakt door veranderingen in de DNA-code zelf, maar door omgevingsfactoren die de genfunctie beïnvloeden. |
| Genexpressie | Het proces waarbij de informatie in een gen wordt gebruikt om een functioneel product te maken, meestal een eiwit. Omgevingsfactoren kunnen dit proces moduleren. |
| Gameten | Geslachtscellen, zoals zaadcellen en eicellen, die betrokken zijn bij seksuele voortplanting. Epigenetische veranderingen in gameten kunnen transgenerationeel worden doorgegeven. |
| Neurale buisdefecten (NBD) | Congenitale afwijkingen die ontstaan door het onvolledig sluiten van de neurale buis, de voorloper van hersenen en ruggenmerg, binnen de eerste vier weken na de conceptie. Voorbeelden zijn spina bifida en anencefalie. |
| Foliumzuur | Een vitamine (ook bekend als vitamine B11 of B9) dat essentieel is voor de celgroei en DNA-synthese. Suppletie kan het risico op neurale buisdefecten significant verminderen. |
| Spermatogenese | Het proces van de aanmaak en rijping van zaadcellen in de testes. Dit proces duurt ongeveer 70 tot 74 dagen en is gevoelig voor omgevingsfactoren en levensstijl. |
| Oögenese | Het proces van de aanmaak en rijping van eicellen in de ovaria. De rijping van de eicel tot een ovuleerbare staat duurt ongeveer 14 weken. |
| Medisch begeleide voortplanting | Technieken zoals hormonale behandelingen, in-vitrofertilisatie (IVF) en intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI) die worden gebruikt om onvruchtbaarheid te behandelen en zwangerschap te bevorderen. |
| Primipara | Een vrouw die voor de eerste keer bevalt. |
| Nullipara | Een vrouw die nog niet heeft gebaard. |
| Congenitale aandoeningen | Aangeboren afwijkingen die aanwezig zijn bij de geboorte, veroorzaakt door genetische, omgevings- of multifactoriële oorzaken tijdens de zwangerschap. |
| Consanguïniteit | Huwelijk of voortplanting tussen bloedverwanten. Dit kan het risico op recessieve genetische aandoeningen bij nakomelingen verhogen. |
| IUGR (Intrauterine Growth Restriction) | Intra-uteriene groeibeperking, wat betekent dat de foetus langzamer groeit dan verwacht in de baarmoeder. |
| MIU (Miskraam of Intrauterine Vruchtdood) | Miskraam verwijst naar het verlies van een zwangerschap voor de 20e week, terwijl intra-uteriene vruchtdood (stillbirth) verwijst naar het verlies van de foetus na de 20e week van de zwangerschap. |
| Pre-eclampsie | Een ernstige zwangerschapscomplicatie gekenmerkt door hoge bloeddruk en eiwit in de urine, die potentieel schadelijk kan zijn voor zowel moeder als kind. |
| Sectio (Sectio Caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, ook wel keizersnede genoemd. |
| Consanguiniteit | Huwelijk of voortplanting tussen bloedverwanten. Dit kan het risico op recessieve genetische aandoeningen bij nakomelingen verhogen. |
| Perinatale mortaliteit | Het aantal sterfgevallen van levend geboren kinderen binnen de eerste 28 dagen na de geboorte. |
| Perinatale morbiditeit | Ziekten of complicaties die optreden bij de moeder of het kind rond de geboorteperiode. |