Cover
Jetzt kostenlos starten Basisevaluatie_KC_20252026_2SL.pdf
Summary
# Basisprincipes van kinesitherapeutisch handelen
Dit onderwerp introduceert de basisprincipes en context van kinesitherapeutisch handelen binnen de opleiding, inclusief leerdoelen, evaluatiecriteria en gedragsregels voor studenten.
## 1\. Basisprincipes van kinesitherapeutisch handelen
### 1.1 Situering van het opleidingsonderdeel (OPO) in de opleiding
Het OPO "Kinesitherapeutisch Handelen 1: Basisevaluatie" maakt deel uit van de bacheloropleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie. Het is een belangrijk onderdeel dat algemene kinesitherapeutische kennis en vaardigheden aanleert. Andere gerelateerde OPO's omvatten "Kinesitherapeutisch Handelen 2: Introductie Behandelingstechnieken" (3 SPN, Sem 2), Natuurwetenschappen, Onderzoeksmethodologie, Revalidatiewetenschappen, Mens en Maatschappij, Biomedische wetenschappen en stages [2](#page=2).
### 1.2 Leerdoelen
De specifieke leerdoelen van dit OPO worden vermeld in de ECTS-fiche [5](#page=5).
### 1.3 Didactisch team
Het didactisch team bestaat uit titularissen: Prof. Dr. Kurt Claeys (Coördinator), Prof. Dr. Elegast Monbaliu en Prof. Dr. Liesbeth Debaets. Daarnaast zijn er praktijkassistenten (Dra. Ellen Van Wonterghem, Drs. Nicolas Haelewyn) en OLA's (Onderwijsleeractiviteiten) [6](#page=6).
### 1.4 Lessen en studiemateriaal
#### 1.4.1 Theorielessen
* **Stiptheid:** Studenten wordt gevraagd om stipt te starten [7](#page=7).
* **Gedrag:** Eten en drinken is niet toegestaan tijdens de les. Na de les dienen banken en stoelen in orde gezet te worden [7](#page=7).
* **Actieve deelname:** Het is belangrijk om de les mee te volgen en notities te nemen [7](#page=7).
* **Studiemateriaal:** Handboeken, de syllabus en eventuele aanvullende presentaties op Toledo zijn beschikbaar [7](#page=7).
#### 1.4.2 Praktijklessen
* **Locatie:** Praktijklessen vinden plaats in lokaal 4.70 (groot praktijklokaal). Zelf oefenen kan in lokaal 4.80 na reservatie [7](#page=7).
* **Materiaal:** Boeken en losbladig lesmateriaal zijn vereist. Notities nemen is eveneens belangrijk [7](#page=7).
* **Omkleedruimte:** Er is een omkleedruimte voorzien in lokaal 4.70 en 4.80. De kledij bestaat uit een short en T-shirt; soms is het toegestaan om het T-shirt uit te doen (bijvoorbeeld bij statiekonderzoek) [7](#page=7).
* **Voor en na de les:** De docent zorgt voor het nodige materiaal voor de les. Na de les moeten de behandelbanken in orde gezet worden: schoonmaken indien nodig, hoofdeinde in het verlengde van de bank, banken op heuphoogte, stoelen ordenen en materiaal verzamelen op de bank bij de kast [9](#page=9).
* **Benodigdheden:** Benodigdheden zoals een dermatografisch potlood, meetlint, massagemelk en handdoeken worden tijdig gecommuniceerd via Toledo [9](#page=9).
* **Aanwezigheidsplicht:** Er geldt een strikte aanwezigheidsplicht voor praktijklessen [9](#page=9).
### 1.5 Evaluatie
#### 1.5.1 OLA-evaluatie
* **Theorie:** Schriftelijk examen in januari .
* **Praktijk:** Praktijkexamen in december .
* **Tweede examenkans:** Zowel voor theorie als praktijk is er een tweede examenkans .
* **Deeloverdracht:** Er is geen deeloverdracht van punten voor de verschillende onderdelen .
#### 1.5.2 Eindscore
De eindscore op 20 is niet noodzakelijk een eenvoudige wiskundige berekening van de verschillende onderdelen. De eindscore wordt verrekend op 20, met een weging van 4/6 voor theorie en 2/6 voor praktijk .
#### 1.5.3 Berekening totaalscore
1. De totaalscore wordt berekend op 20 op basis van het aantal SPN van beide OLA's (theorie 4/6 – praktijk 2/6) .
2. **Correctie op totaalscore:**
* Indien de score van een afzonderlijk OLA kleiner is dan 10/20, wordt de totaalscore gecorrigeerd:
* 7 $\\le$ score OLA < 10: totaalscore -1 .
* 4 $\\le$ score OLA < 6,99: totaalscore -2 .
* Score OLA < 3,99: totaalscore -3 .
* Als beide OLA-scores kleiner zijn dan 10, wordt deze correctie tweemaal toegepast .
* Bij een totaalscore onder de 10/20 wordt het niet afgeronde cijfer steeds naar beneden afgerond .
* Ongewettigde afwezigheid in meer dan 2 praktijklessen resulteert in een aftrek van -1 voor het deel praktijk .
#### 1.5.4 Belangrijke informatie
Alle gedetailleerde informatie is terug te vinden in de ECTS-fiche en dient grondig gelezen te worden .
### 1.6 Gedragsregels en studentenwelzijn
#### 1.6.1 Belang van aanwezigheid en deelname
* Leren is een sociaal gebeuren waarbij studenten aan en van elkaar leren .
* Aanwezigheid en deelname verhogen de interactie door vragen, opdrachten, discussies en feedback .
* De aanwezigheid van studenten is motiverend voor de docent .
* Lessengebruik brengt structuur in zowel de leerstof als de dag van de student .
* Sociaal contact is cruciaal voor het welbevinden en zelfvertrouwen van studenten en medestudenten .
* Campusleven bloeit op wanneer studenten deelnemen aan het onderwijs .
* Regelmatige deelname aan lessen leidt gemiddeld tot betere studieresultaten. Meer informatie en tips zijn te vinden op [www.kuleuven.be/studeren/gezond-studeren](http://www.kuleuven.be/studeren/gezond-studeren) .
#### 1.6.2 Opnames van onderwijsactiviteiten en examens
Studenten hebben geen recht op geluids- of beeldopnames van onderwijsactiviteiten, tenzij er een specifieke afspraak is gemaakt met de titularis. Opnames van examenactiviteiten zijn nooit toegestaan. Het orde- en tuchtreglement is van toepassing op studenten die dergelijke opnames maken, met uitzondering van sancties die de examencommissie oplegt bij onregelmatigheden .
#### 1.6.3 Verspreiden van leer- en examenmateriaal
Leer- en examenmateriaal dat door KU Leuven ter beschikking is gesteld, mag enkel met toestemming van de docent vermenigvuldigd en verspreid worden. Examenmateriaal mag uitsluitend voor studiegerelateerde doeleinden gebruikt worden. Commercieel voordeel halen uit dit materiaal, of het aankopen van onrechtmatig verkregen materiaal, is niet toegestaan. Het orde- en tuchtreglement is van toepassing bij overtredingen, evenals mogelijke vervolging wegens inbreuken op de auteursrechtwetgeving .
### 1.7 Studentenbevraging
Studenten krijgen na elk semester de kans om feedback te geven op vakken. Een voldoende hoge responsgraad maakt het mogelijk om concrete problemen te detecteren en te remediëren, en om goede praktijken en bevlogen lesgevers te erkennen .
### 1.8 Inleiding tot het referentiekader
Het tweede hoofdstuk, "Inleiding", behandelt het referentiekader en de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) .
* * *
# Het kinesitherapeutisch proces: van evaluatie tot behandeling
Dit document beschrijft het systematische proces dat een kinesitherapeut doorloopt, van de eerste aanmelding van een patiënt tot de uiteindelijke evaluatie en verslaglegging, met de nadruk op het ICF-model als referentiekader.
## 2\. Kinesitherapeutische zorg
### 2.1 Inleiding tot kinesitherapie
Kinesitherapie, ook wel fysiotherapie genoemd, is een geneeswijze die beweging gebruikt om letsels te herstellen, heropvoeding van bewegingsfouten te bewerkstelligen en de algemene gezondheid te bevorderen. Het is een cruciaal onderdeel van de gezondheidszorg waarbij de kinesitherapeut, als actor met specifieke deskundigheid, methodisch en probleemoplossend te werk gaat om patiënten te begeleiden en bij te sturen [10](#page=10) [11](#page=11).
### 2.2 Arbeidsdomein en toegankelijkheid
Het werkterrein van de kinesitherapeut strekt zich uit over zowel intramurale zorginstellingen zoals ziekenhuizen en revalidatiecentra, als extramurale settings zoals privépraktijken, sportclubs en bedrijven. Kinesitherapie is in België momenteel rechtstreeks toegankelijk, hoewel dit in het verleden op voorschrift van een arts gebeurde. Nederland kent al langer directe toegankelijkheid [12](#page=12) [34](#page=34).
### 2.3 Indicatiegebieden van de kinesitherapeut
De kinesitherapeut is werkzaam binnen zowel curatieve als preventieve zorg [13](#page=13).
* **Curatief:** Ingrijpen bij een bestaand gezondheidsprobleem om genezing te bevorderen [11](#page=11) [13](#page=13).
* **Preventief:** Gericht op het gezond houden van individuen en populaties. Dit kan primair (bij gezonden om ziekte te voorkomen), secundair (bij risicogroepen) of tertiair (bij chronisch zieken om ziektelast te reduceren) zijn [13](#page=13).
Preventieve strategieën kunnen universeel (voor de gehele bevolking), selectief (voor specifieke risicogroepen) of geïndiceerd (voor patiënten met symptomen zonder diagnose) zijn [13](#page=13).
### 2.4 Het ICF-model als referentiekader
Het International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)-model van de WHO is een cruciaal referentiekader voor het begrijpen van de gezondheidstoestand van een patiënt. Het model beschouwt gezondheid als een dynamisch evenwicht, beïnvloed door zowel persoonsgebonden als omgevingsfactoren [10](#page=10) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18).
Het ICF-model omvat de volgende componenten:
* **Ziekte/aandoening:** De specifieke medische conditie [18](#page=18).
* **Functies en anatomie:** Fysiologische en anatomische eigenschappen van het menselijk organisme, inclusief stoornissen daarin (bijv. pijn, tonus, mobiliteit) [18](#page=18).
* **Activiteiten:** Onderdelen van iemands handelen (bijv. staan, zitten, lopen) [19](#page=19).
* **Beperkingen:** Moeilijkheden bij het uitvoeren van activiteiten [19](#page=19).
* **Participatie:** Deelnemen aan maatschappelijk leven (bijv. persoonlijke verzorging, werk, vrije tijd) [19](#page=19).
* **Participatieproblemen:** Problemen bij het deelnemen aan maatschappelijk leven [19](#page=19).
* **Beïnvloedende factoren:**
* **Extern:** Fysieke en sociale omgeving (bijv. cultuur, politiek, werk) [18](#page=18).
* **Intern (Individueel):** Persoonlijke factoren (bijv. geslacht, leeftijd, sociaal, karakter) [18](#page=18).
Een **gezondheidsprobleem** ontstaat vanuit een verstoring in het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid, zowel psychisch, lichamelijk als sociaal. De **hulpvraag** van de patiënt is hierbij centraal en wordt beïnvloed door factoren zoals de kennis van de patiënt over het letsel en de prognose, en de klachtenbeleving en -gedrag [20](#page=20) [21](#page=21).
### 2.5 Het kinesitherapeutisch proces
Het proces van kinesitherapeutische zorg is systematisch en omvat verschillende fasen [21](#page=21) [33](#page=33):
1. **Verwijzing/Aanmelding:** De start van het proces, waarbij de patiënt zich aanmeldt (eventueel na verwijzing van een arts) [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Verwijzing:** Bevat medische diagnose en andere relevante medische informatie (medicatie, beeldvorming, etc.) die een indicatie of contra-indicatie voor behandeling kan vormen. Er is ook de mogelijkheid tot consultatief onderzoek waarbij de kinesitherapeut een verslag opstelt voor de arts [35](#page=35).
* **Screening:** Gericht om te bepalen of de aandoening binnen het competentiegebied van de kinesitherapeut valt. Hierbij wordt gezocht naar "rode vlaggen" (signalen van ernstige aandoeningen), "gele vlaggen" (psychosociale risicofactoren), "blauwe vlaggen" (sociaal-economische risicofactoren) en "zwarte vlaggen" (beroepsmatige risicofactoren) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Strategiebepaling:** Op basis van de verwijzing of aanmelding wordt bepaald welke anamnese en onderzoek volgen [39](#page=39).
* **Inhoud van de aanmelding/verwijzing:** Bevat personalia, medische diagnose, indicaties/contra-indicaties, en andere relevante info. De arts is verantwoordelijk voor de diagnose, de kinesitherapeut voor de behandeling en mogelijke complicaties [39](#page=39) [40](#page=40).
2. **Anamnese:** Het eerste gesprek om informatie te verzamelen over de aandoening, de klachten en de hulpvraag van de patiënt [55](#page=55).
* **Begrip:** Het verzamelen van informatie, autonoom (therapeut-patiënt) of hetero-anamnese (met omgeving van patiënt) [55](#page=55).
* **Functie:** Kennismaken, inzicht krijgen in klachten, formuleren van hypothesen en bepalen van de strategie voor het klinisch onderzoek [56](#page=56).
* **Strategiebepaling:** Kan patiëntgericht (patiënt doet verhaal) of therapeutgericht zijn (therapeut neemt sturing met specifieke vragen). De ordening verloopt van algemeen naar specifiek, van oriëntatie naar analyse [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Inhoud:** Zeer ruim, omvat personalia, hulpvraag, gezondheidsprobleem (aard, ernst, lokalisatie, individuele gevolgen), historie (ontstaanswijze, beloop), invloeden op het probleem, relatie met andere problemen, eerdere behandelingen, restricties, adviezen, contra-indicaties, individuele omstandigheden (wonen, werk, maatschappelijk), verwachtingen van patiënt en therapeut, en lekenoordeel - [58](#page=58) [64](#page=64).
3. **Onderzoek:** Onderzoek naar het functioneren van de patiënt, zowel bewegend als de invloed van klachten op het dagelijks leven [99](#page=99).
* **Functie:** Inzicht krijgen in de aard, uitgebreidheid en ernst van het probleem, de kwaliteit en kwantiteit van bewegen, mogelijke oorzaken en gevolgen van veranderingen in bewegen, en het formuleren van een prognose en indicatie voor therapie [100](#page=100).
* **Strategiebepaling:** Gebaseerd op het verband met de hulpvraag, hypothesevorming en toetsing (hypothetico-deductief redeneren), oriëntatie en analyse (algemeen naar specifiek), en de belasting van de patiënt [100](#page=100) .
* **Inhoud:** Basisonderzoek (statiek, functies zoals actief/passief bewegingsonderzoek, weerstandsonderzoek, palpatie) en aanvullend onderzoek (spierkracht, spierlengte, ADL, levenskwaliteit, pijn, goniometrie) .
* **Betekenis:** Objectiveren van klachten, kaderen binnen ICF, stellen van de kinesitherapeutische diagnose, opmaken van behandelplan, en aandacht voor contra-indicaties .
4. **Diagnose en indicatiestelling:** Het vaststellen van de aard van het probleem en de indicatie voor kinesitherapie .
* **Begrippen:**
* **Medische diagnose:** Vaststelling van de aard van de aandoening .
* **Pathologiediagnose:** Afwijking in structuur en/of functie, etiologie gekend, objectief (bijv. ziekte van Parkinson) .
* **Symptoomdiagnose:** Diagnose benoemd naar symptomen, niet objectief (bijv. lumbalgie) .
* **Nosologische diagnose:** Etiologie en pathogenese ongekend, berust op consensus (bijv. migraine) .
* **Erkende diagnose:** Kern van het probleem duidelijk gedefinieerd .
* **Kinesitherapeutische diagnose:** Beroepsspecifiek, over het gezondheidsprofiel van de patiënt, basis voor behandeling. Bevat leeftijd, gezondheidsprofiel (ICF-niveau), onderliggende medische problemen, en externe/persoonlijke factoren .
* **Functie van de diagnose:** Communicatie met artsen/collega's, maken van prognose, en bepalen van acties (nee/ja, ja/nee, ja/?) .
* **Inhoud:** Kaderen in ICF, relaties tussen bevindingen onderling en met medische pathologie, en relatie tussen klacht en bevindingen .
5. **Behandelplan:** Het opstellen van doelen en een strategie voor de behandeling .
* **Behandeldoelen:** Kunnen gericht zijn op gedragsverandering, consolidatie, recidiefvermijding, en lange- of kortetermijndoelen, rekening houdend met de prioriteiten van de patiënt, ernst letsel, en huidige klachten. Specifieke doelen omvatten pijnvermindering, zwelling reduceren, tonus normaliseren, houdingscorrectie, stabiliteit en proprioceptie trainen. Ze kunnen op alle ICF-niveaus gericht zijn (activiteiten, participatie) .
* **Strategie:** Afhankelijk van de keuze van verrichtingen (aflijnen, ordenen), contra-indicaties, actualiteit van de klachten, kennis en ervaring van de therapeut, en de instelling van de patiënt. De frequentie, chroniciteit en plaats van zelf oefenen zijn ook van belang .
* **Taken van patiënt en therapeut:** De therapeut is behandelaar, coach en tipgever, terwijl de patiënt verantwoordelijkheid neemt en de therapeut volgt .
6. **Behandeling:** De uitvoering van de gekozen verrichtingen (informeren, adviseren, oefenen, massage, fysiotherapie). Goede adviezen en informatie zijn cruciaal .
7. **Evaluatie:** Het beoordelen van het bereikte behandelresultaat en het bijsturen van het proces .
* **Functie:** Een continu proces vanaf de anamnese, via diagnose en behandeling tot de eindevaluatie. Gebruik van meetinstrumenten, het SMART-principe en evidence-based practice zijn hierbij essentieel .
* **Inhoud:** Evaluatie van samenwerking tussen therapeut en patiënt, de nakoming van afspraken, de toepasbaarheid van resultaten en de realisatie van doelen. Ook het handelen van de therapeut (wijze en volgorde van doelen, richtlijnen, doeltreffendheid) wordt geëvalueerd .
* **Betekenis in het proces:** Functioneert als een tussentijds meetmoment voor progressie en als eindbeoordeling van het resultaat .
8. **Verslaglegging/Correspondentie:** Het systematisch vastleggen en communiceren van gegevens .
* **Verslagleggen:** Systematisch en overzichtelijk vastleggen van gegevens in een dossier .
* **Correspondentie:** Communiceren of overdragen van gegevens aan artsen, collega's, etc. .
* **Functie:** Geheugensteun, evaluatie en bijsturing, overdracht, coördinatie van zorg, kwaliteitsbevordering, en administratieve verplichtingen .
* **Inhoud van verslag:** Belangrijkste elementen van het gehele proces (verwijzing, anamnese, onderzoek, diagnose, behandeling, eindevaluatie) .
* **Inhoud correspondentie:** Specifieke informatie voor voorschrijvende artsen of collega-therapeuten (datum, personalia, reden aanmelding, sessies, diagnose, doel, huidige toestand) .
### 2.6 Kwaliteitsbevordering
Kwaliteitsbevordering is een continu proces dat erop gericht is de kwaliteit van de geleverde zorg te handhaven of te verbeteren. Dit omvat het opstellen van criteria en normen, het registreren van de huidige situatie, het plannen en uitvoeren van verbeteracties, en het evalueren hiervan (PDCA-cyclus). Het optimaliseren van behandelingen en het reduceren van de kosten van ziekteverzekering zijn belangrijke functies. Kinesitherapie evolueert snel en kwaliteitszorg speelt hierin een steeds belangrijkere rol .
### 2.7 Hulpmiddelen en vragenlijsten in de evaluatie
Gedurende het kinesitherapeutisch proces worden diverse hulpmiddelen en vragenlijsten ingezet voor evaluatie [66](#page=66) [94](#page=94).
* **Vragenlijsten:** Zelfrapportagemethoden die gestandaardiseerde interviews bieden met beperkte antwoordvrijheid, wat kwantificering mogelijk maakt. Ze kunnen voordelen bieden zoals veiligheid, snelheid, kostenbesparing en gemakkelijke analyse, maar ook nadelen zoals beperkte antwoordmogelijkheden en kans op misinterpretatie [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69).
* **Soorten:** Numerieke beoordelingsschalen, grafische beoordelingsschalen, Likert-schalen en graded response vragen [68](#page=68).
* **Voorbeelden:**
* **Body Attitude Test (BAT):** Meet subjectieve lichaamsbeleving en houding t.o.v. het lichaam [69](#page=69) [70](#page=70) [71](#page=71).
* **Numerische rating scale (bijv. Body cathexis):** Beoordeelt tevredenheid met lichaamsdelen op een schaal [74](#page=74).
* **Grafische beoordelingsschaal / Visual Analogue Scale (VAS):** Meet de intensiteit van sensaties zoals pijn op een continuüm [75](#page=75) [76](#page=76).
* **Semantische Differentiaal:** Meet gevoelens, emoties en percepties [77](#page=77).
* **Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire:** Kwantificeert functionele beperkingen bij lage rugklachten [87](#page=87) [88](#page=88).
* **Neck Disability Index (NDI):** Evalueert pijn en functionaliteit bij nekklachten [89](#page=89).
* **Tampa schaal voor Kinesiofobie (TSK):** Meet bewegingsangst of angst voor nieuw letsel [90](#page=90) [91](#page=91).
* **Hyperventilatie: Nymeegse vragenlijst:** Evalueert symptomen van hyperventilatie [91](#page=91) [92](#page=92).
* **Fear Avoidance Beliefs Questionnaire (FABQ):** Evalueert in hoeverre pijn leidt tot het vermijden van bewegingen [92](#page=92).
* **Physical Activity Index van Baecke (PAI):** Evalueert fysieke activiteit in het dagelijks leven [93](#page=93).
* **The Pain Catastrophizing Scale:** Meet catastroferen als factor in de overgang naar chronische pijn [93](#page=93).
* **Interpretatie van scores:** Kan diagnostisch, prognostisch, evaluatief of inventariserend zijn [79](#page=79).
* **Evaluatie op stoornisniveau:** Bijvoorbeeld de Ashworth-schaal voor spasticiteit [81](#page=81).
* **Evaluatie op activiteitenniveau:** De Katz ADL Index meet hulpbehoevendheid bij dagelijkse activiteiten zoals wassen, kleden, verplaatsingen en toiletgebruik [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84).
* **Evaluatie van pijn:** Naast de VAS kan ook de pijntekening gebruikt worden [85](#page=85) [86](#page=86) [87](#page=87).
De keuze van een evaluatie-instrument hangt af van betrouwbaarheid, validiteit, responsiviteit, het te evalueren domein, beschikbaarheid, eenvoud en tijdsduur [95](#page=95) [96](#page=96).
### 2.8 Preventie van ruglast
Preventie van ruglast is een belangrijk aspect binnen de kinesitherapie, met specifieke aandacht voor risicofactoren en preventieve handelingen. Risicohandelingen omvatten buigen, heffen, duwen, trekken en sleuren, vaak in combinatie met flexie en torsie. Tien gouden regels voor rugvriendelijk heffen omvatten onder andere het bewaren van evenwicht, het dichtbij houden van de last, de rug recht houden, vanuit de benen tillen, en lumbale torsies vermijden [41](#page=41) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52) [53](#page=53).
* * *
# Methoden voor evaluatie van houding en beweging
Hier is de studiehandleiding voor het onderwerp "Methoden voor evaluatie van houding en beweging":
## 3 Methoden voor evaluatie van houding en beweging
Deze sectie behandelt diverse onderzoeksmethoden, waaronder de analyse van houding en statiek, spierfunctie, gewrichtsmobiliteit met goniometrie, en het gebruik van vragenlijsten en tests om functionele capaciteiten en beperkingen te beoordelen.
### 3.1 Onderzoek van de statiek
Statiekonderzoek richt zich op de observatie van hoe iemand rechtop staat en beweegt om afwijkingen te identificeren en de oorzaak van klachten te achterhalen. Dit omvat het analyseren van houding, spierzwakte, spierverkorting, beenlengteverschillen, bekkenpositieafwijkingen en compensatiemechanismen .
#### 3.1.1 Aandachtspunten bij statiekonderzoek
Bij het observeren van een patiënt zijn er verschillende aspecten waarop gelet moet worden :
* **Activiteiten:** Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en het specifieke gebruik van het aangedane lichaamsdeel worden geobserveerd .
* **Lokale vorm:** Dit omvat de vorm van het skelet, beoordeeld via zichtbare botcontouren die afgeleid worden van de uitwendige lichaamscontouren. Ook de musculatuur wordt geïnspecteerd, waarbij de zichtbare contouren, hypotomie (vervaging van contouren), hypertonie (verscherping van contouren), atrofie, hypertrofie en subcutane veranderingen (zwellingen of intrekkingen) geanalyseerd worden. De samenhang van deze veranderingen met beweging is essentieel .
* **Huid en nagels:** De kleur kan indicaties geven over de kwaliteit van de vascularisatie (roodheid: hyperemie; bleekheid: ischemie of anemie; blauwpaarse verkleuring: hypoxemie) en inflammatie (roodheid). Ook hematomen, vochtigheidsgraad, trofische toestand en defecten zoals littekens worden beoordeeld .
* **Hulpmiddelen:** De kwaliteit, doelmatigheid en het juiste gebruik van hulpmiddelen zoals stokken, krukken of rollators worden nagegaan .
#### 3.1.2 Houding en statiek
De inspectie van de rechtopstaande houding richt zich op symmetrie-asymmetrie, een links-rechts vergelijking, en het lichaamstype (habitus asthenicus, pycnicus, athleticus; ectomorfie, endomorfie, mesomorfie). Er wordt een indruk gevormd over de somatische en psychische toestand. Een pijnhouding (antalgische houding) is geen gewoontehouding. De houding van de patiënt wordt reeds bij binnenkomst bekeken, zowel tijdens het staan, stappen, zitten als het zich uitkleden .
##### 3.1.2.1 Globale en lokale inspectie van de houding
* **Globale inspectie:** Beoordeelt de algemene houding in diverse vlakken (sagittaal, frontaal, horizontaal) en de gewichtsverdeling, stand van benen, bekken en lumbale wervelkolom .
* **Lokale inspectie:** Richt zich op botcontouren, gewrichtsstand, spierconditie en huidveranderingen .
##### 3.1.2.2 Correcte houding en krachten
Een correcte houding, volgens de criteria van Kendall & Mc Creary omvat een goede standaardisatie van de voetpositie om optimale belasting van gewrichten en een goede spierbalans te garanderen. De houding wordt beïnvloed door krachten zoals zwaartekracht (die het lichaam doen vallen) en krachten die het lichaam oprichten, waaronder passieve krachten (botten, kapsels, ligamenten, spierelasticiteit) en actieve krachten (spiercontractiliteit) .
> **Tip:** Goede standaardisatie van de voetpositie, met een specifieke afstand tussen de hielen, is cruciaal voor vergelijkbare metingen .
Definities van 'good' en 'poor' posture:
* **Posture:** De positie van het lichaam ten opzichte van de omringende ruimte, bepaald en gehandhaafd door gecoördineerde spieractiviteit, proprioceptie en evenwichtszin .
* **‘Good’ posture:** Een staat van skeletale en musculaire balans die de ondersteunende structuren beschermt tegen letsel of deformiteit, ongeacht de houding waarin deze structuren werken of rusten. Hierbij werken de spieren efficiënt en bieden de romp- en buikorganen optimale posities .
* **‘Poor’ posture (statue):** Een foute relatie tussen lichaamsdelen die leidt tot verhoogde spanning op de ondersteunende structuren en een minder efficiënte balans van het lichaam over de steunbasis .
#### 3.1.3 Houdingsafwijkingen in het sagittaal vlak
Afwijkingen in het sagittaal vlak kunnen verschillende vormen aannemen:
* **Sagittaal correcte houding:** Een loodlijn loopt ongeveer voor de buitenste enkelknobbel, iets voor het midden van de knie, iets achter het centrum van het heupgewricht (voorbij de trochanter major), door het midden van de romp, door het midden van de elleboog, door het midden van de schouder en door de uitwendige gehoorgang .
* **Globale houdingsafwijkingen:**
* **Sway-back houding:** Gekenmerkt door een posterieure bekkenkanteling, toegenomen rek op anterieure structuren van de heup, hyperextensie van de knieën, verminderd gebruik van de quadriceps, en verzwakking van de gluteus maximus ten voordele van de hamstrings. Kan leiden tot functionele anteversie van de heup .
* **Kyfolordotische houding:** Kenmerkt zich door een anterieure bekkenkanteling, mogelijke verkorting van heupflexoren, toegenomen lumbale lordose, en verzwakking van buikspieren. De heupextensoren zijn hierbij eerder te lang .
* **Afgevlakte lumbale wervelkolom:** Houdt een posterieure bekkenkanteling en verkorting van de hamstrings in. De heupbuigers werken minder optimaal, en er zijn geen consistente bevindingen ter hoogte van de lumbale regio .
> **Tip:** Onderzoek van Smith et al. classificeert thoraco-lumbale-pelvische uitlijning in het sagittaal vlak in vier groepen: neutraal, sway, hyperlordotisch en plat. Niet-neutrale houdingen correleerden met een significant hogere kans op rugpijn bij adolescenten .
#### 3.1.4 Het bekken en de wervelkolom
De positie van het bekken is cruciaal voor de uitlijning van de wervelkolom en de onderste ledematen .
* **Normale positie van het bekken:** De hoek van de dorsale zijde van het sacrum ten opzichte van horizontaal varieert tussen 35° en 45°. De angulus sacralis is eveneens 35° tot 45°. De discus L4L5 bevindt zich ter hoogte van de cristae iliacae, en de hoogte van de SIAS is gelijk aan die van de SIPS .
* **Hoog assimilatie bekken:** De hoek van de dorsale zijde van het sacrum ten opzichte van horizontaal is groter (50°-70°), terwijl de angulus sacralis kleiner is (15°-30°). Dit leidt tot een afgevlakte lordose, mogelijke hypermobiliteit van L5S1 en het SI-gewricht, en verhoogde belasting van de discus L5S1 met vervroegde degeneratie .
* **Horizontaal bekken (overbelastingsbekken):** De hoek van de dorsale zijde van het sacrum ten opzichte van horizontaal is kleiner (15°-30°), en de angulus sacralis is groter (50°-70°). Dit resulteert in een lumbale hyperlordose, verhoogde belasting met blokkeringen en vervroegde degeneratie in het lumbale gebied, het SI-gewricht, de heupen en knieën .
Het bekken beïnvloedt de stabiliteit binnen de steunbasis en kan compensaties veroorzaken in de wervelkolom en onderste ledematen .
#### 3.1.5 Houdingsafwijkingen in het frontale vlak
In het frontale vlak wordt de houding beoordeeld op symmetrie en worden afwijkingen zoals scoliose geïdentificeerd .
* **Correcte houding (dorsaal zicht):** Een loodlijn loopt tussen de hielen, tussen de benen, over de verticale bilplooi, over het midden van de romp (processi spinosi), en over het midden van het hoofd. Symmetrie is hierbij essentieel .
* **Scoliose:** Een zijdelingse kromming van de wervelzuil in het frontale vlak, gekenmerkt door een holle (concave) en een bolle (convexe) zijde. De scoliose wordt benoemd naar de convexe zijde .
* **C-scoliose:** Één kromming .
* **S-scoliose:** Twee krommingen .
* **Lokalisatie van de scoliose:** Afhankelijk van de positie van het krommingspunt (top) spreekt men van lumbale, thoracolumbale of thoracale (dorsale) scoliose .
* **Transversale afwijking:** Een afwijking in het frontale vlak gaat altijd gepaard met rotatie van de wervels in het transversale vlak. Dit kan leiden tot gibbusvorming (verhevenheid) aan de convexe zijde dorsaal en een inkeping aan de concave zijde ventraal .
#### 3.1.6 Specifieke houdingsafwijkingen
Diverse specifieke houdingsafwijkingen worden waargenomen in verschillende lichaamsdelen:
* **Tenen:** Klauwtenen, hamertenen .
* **Voeten (voetgewelf):** Holvoeten, platvoeten spreidvoet, doorgezakt voorste voetgewelf .
* **Knieën:** Genum flexum, genum recurvatum. Patella alta, patella baja. Genu valgum (structureel en posturaal), genu varum (structureel en posturaal) .
* **Thoracaal:** (Hyper)kyfose .
* **Cervicaal:** Cervicale hyperlordose, protractie hoofd .
* **Schoudergordel:** Afhangende schouders, opgetrokken schouders, verschillende hoogtes van de schoudertoppen. Scapulae alatae (vleugelschouderbladen) .
* **Onderste ledematen:** Beenlengteverschillen, wat kan leiden tot ongelijke hoogte van SIPS en crista iliaca, verschillen in lengte van femur en/of tibia, en veranderingen in de hoek tussen collum en schacht van het femur. Dit kan aanleiding geven tot verschillen in spiertonus en verzwakking van de M. gluteus medius en M. gluteus maximus aan de verhoogde zijde .
* **Borstkas:** Kippenborst, trechterborst .
#### 3.1.7 Q-angle
De Q-angle is de hoek tussen de quadricepspees en de patellapees. Een verhoogde Q-angle kan een indicatie zijn voor mechanische problemen in de knie .
### 3.2 Onderzoek van spierfunctie
Het onderzoek van spierfunctie omvat het evalueren van spierkracht en spieruithouding, wat essentieel is voor het diagnosticeren van de mate en distributie van spierzwakte, het voorschrijven van spiertraining en het monitoren van spierfunctie over tijd .
#### 3.2.1 Vormen van spierwerk
Spierwerk kan worden onderverdeeld in statisch en dynamisch .
* **Statisch spierwerk:**
* **Isometrisch:** Geen hoekverandering in het gewricht, geen lengteverandering in de spier. Het lastmoment en het krachtmoment van de spier zijn gelijk .
* **Dynamisch spierwerk:**
* **Auxotoon:** Lengteverandering in de spier, hoekverandering in het gewricht, en tonusverandering .
* **Isotoon:** Lengteverandering in de spier, hoekverandering in het gewricht, terwijl de tonus gelijk blijft. Dit kan verder onderverdeeld worden in concentrisch en excentrisch spierwerk .
* **Concentrisch:** De spier verkort, de gewrichtshoek wordt kleiner, en het krachtmoment is groter dan het lastmoment. Oorsprong (O) en insertie (I) naderen elkaar .
* **Excentrisch:** De spier verlengt, de gewrichtshoek wordt groter, en het krachtmoment is kleiner dan het lastmoment. Oorsprong en insertie verwijderen zich van elkaar .
#### 3.2.2 Bewegingsbanen
Bewegingen worden onderverdeeld in drie banen :
* **Totale baan:** De volledige bewegingsuitslag tussen nulstand en eindpositie .
* **Proximale baan:** De helft van de baan waarbij de oorsprong en insertie het dichtst bij elkaar liggen, van het midden van de totale baan tot de eindpositie .
* **Distale baan:** De helft van de baan waarbij de oorsprong en insertie het verst uit elkaar liggen, vanaf de nulstand tot het midden van de totale baan .
#### 3.2.3 Open en gesloten keten bewegingen
* **Open keten:** Het distale segment kan vrij bewegen. De weerstand is aan het distale segment en de beweging kan in één gewricht plaatsvinden. Dit is vaak functioneler .
* **Gesloten keten:** Het distale segment kan niet vrij bewegen. De weerstand kan zowel proximaal als distaal zijn. Deze bewegingen zijn meestal multi-articulair, stimuleren proprioceptie en stabiliteit, en worden als veiliger beschouwd .
#### 3.2.4 Factoren die spierfunctie bepalen
Verschillende factoren bepalen de spierfunctie, waaronder :
* Fysiologische doorsnede van de spier .
* Aantal geactiveerde motorunits .
* Lengte van de spier (lengte-krachtrelatie) .
* Contractiesnelheid (kracht-snelheidrelatie) .
* Doorbloeding .
* Krachtmoment .
* Leeftijd, geslacht en erfelijke factoren .
* Voeding en doping .
* Omgevingstemperatuur en vochtigheid .
* Beroep en trainingstoestand .
* Psychische factoren (angst, stress) .
* Spiervezeltypen (Type I, Type IIa, Type IIb) .
* Invloed van inactiviteit, detraining, ondervoeding, neuromusculaire ziekten, medicatie, hartfalen en elektrolytenstoornissen .
##### 3.2.4.1 Spiervezeltypes
Spiervezels worden ingedeeld op basis van hun contractiesnelheid, kracht, vermoeibaarheid en metabolisme .
* **Type I (Slow twitch):** Traag, lage contractiekracht, langzaam vermoeibaar, geschikt voor normale houdingscontrole en onbelaste bewegingen. Grote myoglobine- en capillaire dichtheid .
* **Type IIa (Fast twitch A):** Middelmatige snelheid, hoge contractiekracht, middelmatig vermoeibaar, actief bij snelle of versnelde bewegingen .
* **Type IIb (Fast twitch B):** Snel, hoge contractiekracht, snel vermoeibaar, actief bij bewegingen met hoge belasting. Weinig capillairen en myoglobine .
#### 3.2.5 Spiervermoeidheid en spierzwakte
* **Spiervermoeidheid:** Verlies van capaciteit om kracht en/of snelheid te ontwikkelen als gevolg van spieractiviteit onder belasting, omkeerbaar met rust .
* **Spierzwakte:** Verminderde krachtgenererende capaciteit van een spier, niet omkeerbaar met rust .
Spierzwakte kan leiden tot verschillende gevolgen, waaronder verminderde inspanningscapaciteit, functionele beperkingen (ADL), symptomen zoals dyspneu en vermoeidheid, verhoogd gebruik van medische zorg, en verhoogd mortaliteitsrisico .
#### 3.2.6 Methoden voor het meten van spierkracht
Verschillende methoden worden gebruikt om spierkracht en spieruithouding te meten :
* **Subjectieve methoden:** Klinisch bruikbaar en voldoende betrouwbaar .
* **Objectieve technieken (research):**
* **One repetition maximum (1RM) load:** Maximale belasting die één keer herhaald kan worden .
* **Dynamometry:**
* **Isometrische spiertesten:** Meting van spierkracht zonder beweging in het gewricht. Handgreepkrachtmetingen zijn hier een voorbeeld van .
* **Isotonische spiertesten:** Meting van spierkracht tijdens beweging met constante spanning .
* **Isokinetische spiertesten:** Meting van spierkracht met constante bewegingssnelheid. Vereist dure apparatuur en normative data .
* **Manuele spiertesten (Manual Muscle Testing - MMT):** Een veelgebruikte klinische methode die de spierkracht gradueert op een schaal van 0 tot 5. Vereist kennis van anatomie, standaardisatie van procedures, en het observeren van houding, fixatie en stabilisatie van de proefpersoon .
> **Tip:** Voor een betrouwbare meting van spierkracht is volledige medewerking van de patiënt essentieel (voluntary activation) .
##### 3.2.6.1 De Medical Research Council (MRC) schaal
De MRC schaal kent de volgende gradaties :
* **0:** Geen activiteit zichtbaar of palpabel .
* **1:** Visueel of palpatoir waarneembare contractiele activiteit, met quasi geen beweging .
* **2:** Volledige bewegingsuitslag (ROM) zonder inwerking van de zwaartekracht, meestal in een vlak parallel aan de zwaartekracht (transversaal) .
* **3:** Volledige ROM tegen zwaartekracht, maar onmogelijk om lichte weerstand te doorstaan .
* **4:** Bepaalde weerstand over een maximale ROM, maar geen maximale weerstand (break test) .
* **5:** Hoge weerstand over volledige ROM, mogelijkheid om de eindpositie tegen maximale weerstand te houden .
Subgradaties zoals 3+, 2+, en 2- kunnen worden gebruikt om de precisie van de meting te verhogen .
#### 3.2.7 Spieruithouding
Spieruithouding wordt gemeten aan de hand van:
* Aanhoudende maximale isometrische contracties .
* Repetitieve isotonische of isometrische contracties .
### 3.3 Onderzoek van gewrichtsmobiliteit (Goniometrie)
Goniometrie is de methode voor het objectief meten van de bewegingsuitslag (ROM) van gewrichten met behulp van een goniometer .
#### 3.3.1 Doel van goniometrie
Het doel van goniometrie is om:
* De mobiliteit van gewrichten objectief te meten .
* De effectiviteit van therapie te evalueren .
* Documentatie voor verslagen en de opmaak van dossiers .
* Communicatie tussen zorgverstrekkers te bevorderen .
* Arbeidsongeschiktheid te bepalen .
* Indicaties voor verdere therapie (bv. chirurgie) te bepalen .
* Wetenschappelijk onderzoek te ondersteunen .
#### 3.3.2 Goniometer: het meetinstrument
Een goniometer is een instrument met twee segmenten (armen) die articuleren rond een scharnierpunt. Eén segment heeft een gradenboog (halve of volledige cirkel), waarop de hoek gemeten wordt .
##### 3.3.2.1 Soorten goniometers
Verschillende soorten goniometers bestaan:
* **Standaard goniometer:** De meest basale vorm .
* **Vingergoniometer:** Een kleinere variant voor specifieke gewrichten .
* **Zwaartekracht goniometer (inclinometer):** Maakt gebruik van de zwaartekracht om de hoek te meten. Bewegingen in het transversale vlak zijn hiermee niet meetbaar .
* **Magnetische goniometer:** Kan metingen in het transversale vlak uitvoeren, maar kan verstoord worden door ijzeren voorwerpen .
* **Elektronische goniometer:** Registreert hoekverplaatsingen elektronisch, soms direct in te lezen in een computer .
* **Elektronische zwaartekrachtgoniometer:** Met druksensoren en een ingebouwd computertje .
* **Overige:** Blokjes met rekstrook, combinaties met EMG, apps .
#### 3.3.3 Betrouwbaarheid en validiteit van goniometrie
* **Betrouwbaarheid:** De mate waarin een meting consistentie vertoont bij herhaalde metingen. Factoren die de betrouwbaarheid beïnvloeden zijn onder andere de lengte van de segmenten van de goniometer, het materiaal, de kalibrering, de positionering van de patiënt en de onderzoeker, en de meetmethode. Een foutenmarge van 5° wordt vaak als acceptabel beschouwd. Intra-tester betrouwbaarheid is over het algemeen groter dan inter-tester betrouwbaarheid .
* **Validiteit:** De mate waarin de goniometrische meting daadwerkelijk de bewegingsuitslag van het gewricht meet die het beoogt te meten .
#### 3.3.4 Registratie van meetresultaten
Meetresultaten worden vaak geregistreerd met de nulstandmethode, waarbij de anatomische stand als 0° geldt. De gemeten ROM wordt uitgedrukt in graden, en de positie van de goniometersegmenten wordt daarbij evenwijdig met de assen van de lichaamssegmenten gehouden. Verschillen tussen links en rechts worden genoteerd, evenals positieve en negatieve hoeken (tekorten ten opzichte van de nulstand) .
### 3.4 Vragenlijsten en Tests voor Functionele Capaciteiten
Hoewel specifieke vragenlijsten en tests niet gedetailleerd worden beschreven binnen de verstrekte pagina's voor dit specifieke onderwerp, wordt het belang van het beoordelen van functionele capaciteiten en beperkingen wel benadrukt in de context van de kinesitherapeutische evaluatie. Dit omvat het evalueren van ADL levenskwaliteit en pijn. Deze aspecten worden meegenomen in zowel basis- als aanvullend onderzoek .
* * *
# Casuïstiek en toepassing in de praktijk
Dit hoofdstuk illustreert de toepassing van kinesitherapeutische principes en methoden aan de hand van diverse casestudy's in uiteenlopende klinische scenario's .
### 4.1 Coxartrose
Deze casus beschrijft een vrouw van 61 jaar met coxartrose links, graad I, die pijn ervaart bij tennis en lange wandelingen .
#### 4.1.1 Eerste hypothesen
De initiële hypothesen omvatten problematiek door artrose, disbalans tussen belasting en belastbaarheid, mogelijke andere letsels binnen of buiten het bewegingsapparaat, en de invloed van de omgeving op het letsel .
#### 4.1.2 Anamnese
De patiënte is gepensioneerd, getrouwd, en heeft drie kinderen en vijf kleinkinderen. Ze tennist nog maar één keer per week (voorheen driemaal) en maakt lange wandelingen met haar man. Sinds drie maanden ervaart ze pijn en stijfheid in de lies, verergerend bij wandelen en traplopen. Ze heeft moeite met opstarten na rust, maar de stijfheid vermindert na enig wandelen. Na een half uur mankt ze. Zorg voor kleinkinderen is bemoeilijkt. Haar BMI is lager dan 25. Ze heeft geen andere ziektegeschiedenis en gebruikt geen medicatie (#page=268, 269) .
#### 4.1.3 Bijgestelde hypothesen na anamnese
Na de anamnese werden de hypothesen over artrose en disbalans tussen belasting en belastbaarheid behouden. De hypothesen over andere letsels binnen of buiten het bewegingsapparaat, en de invloed van de omgeving, werden verworpen .
#### 4.1.4 Onderzoek op ICF-niveau
**Functies/Anatomie:**
* VAS pijn: 2 .
* VAS stijfheid: 2 .
* Beperkte exorotatie, abductie en extensie .
* Verminderde kracht van de abductoren en flexoren van de heup .
**Activiteiten:**
* Gang: mank lopen, verkorte steunfase links, doorzakken bij steun op de linker heup .
* Patiënt Specifieke Klachten (PSK) lijst (0 = geen last, 10 = onmogelijk):
* Tennis: 6 .
* Traplopen: 4 .
* Wandelen: 3 .
* Huishouden: 2 .
**Participatie:**
* Verzorgen van kinderen: 6 .
* Tennis met vriendinnen: 6 .
**Persoonlijke Factoren:**
* Actieve en gezonde levensstijl .
* Mentale gezondheid is OK .
**Externe Factoren:**
* Sociale omgeving is OK .
#### 4.1.5 Bijgestelde hypothesen na onderzoek
De hypothesen over artrose en disbalans tussen belasting en belastbaarheid werden behouden en aangenomen. De eerder verworpen hypothesen bleven verworpen .
#### 4.1.6 Behandelplan
Het behandelplan omvatte:
* Verbeteren van de mobiliteit van de heup middels mobilisaties met kapselrek .
* Tonificatie van de gluteale musculatuur .
* Proprioceptieve training .
* Intensief fietsen en zwemmen .
* Reduceren van lange wandelingen .
* Reduceren van langdurig staan op dezelfde plaats .
* Reduceren van sprongen tijdens tennis .
#### 4.1.7 Herevaluatie op ICF-niveau (na 6 weken)
**Functies/Anatomie:**
* VAS pijn: 2 → 0 .
* VAS stijfheid: 2 → 1 .
* Beperkte exorotatie, abductie en extensie: zo goed als normaal .
* Kracht van abductoren en flexoren van de heup: significant verhoogd .
**Activiteiten:**
* Gang: mank lopen, verkorte steunfase links, doorzakken bij steun op de linker heup → genormaliseerd .
* PSK lijst:
* Tennis: 6 → 4 .
* Traplopen: 4 → 2 .
* Wandelen: 3 → 2 .
* Huishouden: 2 → 1 .
**Participatie:**
* Verzorgen van kinderen: 6 → 2 .
* Tennis met vriendinnen: 6 → 4 .
#### 4.1.8 Toekomst en prognose
Na therapie volgt een thuisoefenprogramma met zwemmen, fietsen, oefeningen voor de gluteale spieren en rekoefeningen voor het heupgewricht. Advies is om impactsporten te reduceren. Een prothese op lange termijn is niet uitgesloten .
### 4.2 Aspecifieke lage rugpijn
Dit betreft pijn zonder onderliggende lichamelijke beschadiging of afwijking, die langer aanhoudt dan de normale fysiologische hersteltijd .
#### 4.2.1 Verwijzing
Een man van 53 jaar met een BMI van 28 wordt doorverwezen door de huisarts naar fysische geneeskunde. Hij heeft reeds zes jaar intermitterende lage rugklachten, die de laatste twee maanden zijn verergerd na het tillen van een zware valies. RX van de lumbale wervelkolom toont degeneratie van de facetten L3-L4-L5. Een operatie is niet nodig. Hij blijft steeds werken en is doorverwezen naar een kinesitherapeut .
#### 4.2.2 Eerste hypothesen
De initiële hypothesen zijn:
1. Secundair radiculair syndroom met invloed van overbelasting.
2. Degeneratie op de LWK, conform de leeftijd, waarbij sociaal en psychische factoren geen rol spelen.
3. Degeneratie op de LWK, conform de leeftijd, waarbij sociaal en psychische factoren wel een rol spelen.
4. Zeer grote invloed van sociale en psychische factoren .
#### 4.2.3 Verdere anamnese
De patiënt is bezorgd omdat hij nu ook uitstraling heeft naar het rechterbeen. Hij is getrouwd, heeft twee kinderen en één kleinkind en zou graag weer alles pijnloos kunnen doen. Zijn beroep is elektricien en zijn hobby is scheidsrechter bij amateurvoetbal. De huisarts adviseerde hem om tijdelijk te stoppen met zijn hobby, wat hij deed zonder resultaat. Hij is een drukke persoon met chronische, zeurende pijn en vraagt zich af of hij zijn hobby nog zal kunnen beoefenen .
#### 4.2.4 Bijgestelde hypothesen
Hypothese 1, 2 en 3 werden behouden. Hypothese 4 (zeer grote invloed van sociale en psychische factoren) werd verworpen .
#### 4.2.5 Onderzoek ICF
**Functies - Anatomie:**
* Geen rode vlaggen .
* VAS pijn: 4 .
* Beperkte extensie in de lumbale regio, licht pijnlijk, zonder beenpijn maar met rugpijn .
* Tiltest: tot 45 kg tillen op een rugonvriendelijke manier .
**Activiteiten:**
* PSK sport: 6 .
* PSK buigen: 3 .
* Oswestry Disability Index (ODI): 25 .
* Submaximale fietstest: goede conditie .
**Participatie:**
* PSK werk huis en tuin: 5 .
* Trauma-Specific Questionnaire (TSK): 25/68 .
* 4DKL (Distress, Depressie, Angst, Somatisatie):
* Distress: 2/32 .
* Depressie: 0/12 .
* Angst: 0/24 .
* Somatisatie: 6/32 .
**Externe Factoren:**
* Belasting door werk en hobby .
**Interne Factoren:**
* Vitaal, actief, geen andere ziektes .
* Licht verhoogde BMI .
#### 4.2.6 Definitieve hypothesen
Hypothese 1 (secundair radiculair syndroom) werd verworpen. Hypothese 2 (degeneratie LWK, geen psychische/sociale factoren) werd aanvaard. Hypothese 3 en 4 werden verworpen .
#### 4.2.7 Indicatie kinesitherapie
De indicaties voor kinesitherapie zijn:
* Informeren over het letsel en geruststellen .
* Ergonomisch advies .
* Oefenen van stabiliserende spieren lumbosacraal en verbeteren van de proprioceptie lumbosacraal .
* Stimuleren tot thuisoefenen met een onderhoudsprogramma .
* Hervatten van sport na een aantal behandelsessies .
### 4.3 Aspecifieke nekklachten
Dit is een frequente en diffuse problematiek, die acuut kan overgaan in chronisch en vaak gerelateerd is aan stress en spanning .
#### 4.3.1 Doorverwijzing
Een vrouw van 41 jaar met cervicobrachialgie links sinds een jaar wordt doorverwezen. Ze is kapster met een eigen kapsalon en ervaart toenemende klachten tijdens het werk. Ze wil terug pijnloos kunnen werken .
#### 4.3.2 Eerste hypothesen
De eerste hypothesen omvatten cervicale myelopathie, radiculopathie C5-C7, cervicale spondylose, mineure cervicale instabiliteit CTO, thoracic outlet syndroom en subacromiaal impingement .
#### 4.3.3 Verdere anamnese
De patiënte is gehuwd, heeft drie jonge kinderen en haar man is veel in het buitenland. Ze heeft een drukke zaak en een druk huishouden. Haar kinderen hebben veel hobby's, wat veel heen-en-weer rijden met zich meebrengt. Haar hobby is dwarsfluit spelen, tweemaal per week. De klachten begonnen een jaar geleden met een brandend gevoel tussen de schouders aan het einde van de werkdag, later uitgebreid naar de rechterarm met pijn. Soms ervaart ze een pijnscheut in de nek en pijn bij het dwarsfluit spelen. De kracht in de rechterarm neemt af en er zijn tintelingen tot aan de pinkzijde van de pols. Ze heeft hoofdpijn aan het einde van de dag, maar geen duizeligheid, oorsuizen, slikproblemen of gevoelsstoornissen in de benen. Recent moest ze stoppen met dwarsfluitspelen wegens pijn (#page=282, 283) .
#### 4.3.4 Bijgestelde hypothesen
Hypothese 1 (cervicale myelopathie) en 5 (thoracic outlet syndroom) werden verworpen. Hypothese 2, 3 en 4 (radiculopathie C5-C7, cervicale spondylose, mineure cervicale instabiliteit CTO) bleven behouden. Een extra hypothese van spanningshoofdpijn werd toegevoegd .
#### 4.3.5 Onderzoek ICF
**Anatomie - Functies:**
* VAS hoofdpijn: 3 .
* Pijn vanuit de nek naar het achterhoofd .
* RX is negatief .
* ULNT1, 2, 3 negatief, ULNT 4 licht positief (tintelingen ulnaire zijde) .
* Isometrische krachttest schouder: OK .
* Hypermobiliteit C5-C7; hypomobiliteit T2-T4 .
* Anteropositie van het hoofd .
* Verhoogde tonus van de SCM, Levator Scapulae en Pectoralis spieren .
* Neck Disability Index (NDI): 33/100 .
* Roos test (hyperabductie schouder, exorotatie schouder, flexie elleboog, vingerbewegingen): positief .
**Bewegen:**
* Alle bewegingen met de armen in abductie zijn zeer moeilijk en pijnlijk .
* Af en toe moeilijke nekbewegingen .
**Participatie:**
* Werken wordt onmogelijk .
* Stoppen met dwarsfluit spelen .
#### 4.3.6 Definitieve hypothesen
Hypothese 1 (cervicale myelopathie) werd verworpen. Hypothese 2 (radiculopathie C5-C7) en 3 (cervicale spondylose) werden verworpen op basis van röntgen en neurogene testen. Hypothese 4 (mineure cervicale instabiliteit CTO) en 5 (thoracic outlet syndroom, aangenomen door Roos-test) werden aangenomen. De extra hypothese (spanningshoofdpijn) werd ook aangenomen .
#### 4.3.7 Indicatie kinesitherapie
De indicaties voor kinesitherapie zijn:
* Instructie .
* Aanpassing van de belasting .
* Trainen van kracht, coördinatie en uithouding van de scapulothoracale, cervicothoracale musculatuur en de musculatuur van de rechterarm .
* Actieve en passieve mobilisaties .
* Functioneel trainen .
* Zelfoefeningen voor thuis .
#### 4.3.8 Prognose
Na 4 weken is er een duidelijke pijnreductie. Na 12 weken wordt volledige pijnvrije beweging verwacht, waarna de hobby hervat kan worden. Een volledig herstel wordt verwacht na 6 maanden .
### 4.4 (Niet) idiopathische tenengang
Tenengang kan mogelijk optreden bij onderliggende pathologieën zoals centrale neurologische of neuromusculaire aandoeningen, of bij gedragsstoornissen zoals een autismespectrumstoornis. Soms is de oorzaak idiopathisch .
#### 4.4.1 Doorverwijzing
Myrthe, een meisje van 14 maanden oud, wordt doorverwezen wegens persisterende tenengang bij staan en lopen, met mogelijke structurele contractuur van beide enkels .
#### 4.4.2 Eerste hypothesen
De initiële hypothesen zijn:
1. Normale fase in de ontwikkeling van het gangpatroon, waarbij contractuur optreedt door chronificiteit.
2. Structurele afwijking van de enkel en voet veroorzaakt de tenengang.
3. Tenengang door snelle groei.
4. Tenengang door vroege verticalisatie met een loopstoeltje.
5. Centraal neurologisch probleem .
#### 4.4.3 Anamnese
De zwangerschap was moeilijk, met een keizersnede wegens een dwarsligging. De baby had veel buikproblemen in de eerste maanden, leidend tot overstrekken en een vroege behoefte om zich op te richten. Hierdoor kochten de ouders een loopstoeltje aan. De tenenstand neemt progressief toe en is erg uitgesproken wanneer Myrthe opgewonden is .
#### 4.4.4 Bijgestelde hypothesen
Hypothese 5 (centraal neurologisch probleem) werd verworpen. Hypothese 1, 2, 3 en 4 bleven behouden .
#### 4.4.5 Onderzoek ICF
**Functies - Anatomie:**
* Stevige, alerte zuigeling .
* Romp en de onderste ledematen: normaal bewegingspatroon .
* Onderste ledematen: adductie-extensiepatroon met irreversibele spitsvoet .
* Spiertonus en reflexen zijn normaal .
* Enkel: geen dorsiflexie mogelijk .
**Activiteiten:**
* Kan niet kruipen .
* Transfer liggend naar zittend is onmogelijk .
* Omrollen is moeilijk .
* Grote behoefte om te staan .
* Kwaliteit van de motorische ontwikkeling is verstoord .
**Participatie:**
* Heeft veel huilbuien als ze niet mag staan .
* Myrthe manipuleert haar ouders .
#### 4.4.6 Definitieve hypothesen
Hypothese 1 (normale fase in ontwikkeling, contractuur door chroniciteit) werd verworpen. Hypothese 2 (structurele afwijking enkel/voet) en 3 (door vlugge groei) werden aangenomen. Hypothese 4 (door vroege verticalisatie) werd verworpen .
#### 4.4.7 Indicatie kinesitherapie
De indicaties voor kinesitherapie zijn:
* Motorische ontwikkelingstherapie .
* Mobilisaties van de enkel .
* Orthese voor de enkel .
* Gebruik van een loopstoeltje afraden .
* Pedagogisch advies voor de ouders .
* Indien geen goed resultaat op de leeftijd van 3 jaar, gipscorrectie .
### 4.5 Schouderklachten bij volleybalster
Dit betreft veelal een tijdelijke of structurele vernauwing subacromiaal, leidend tot impingement en weefselschade (pezen m. supraspinatus, m. biceps brachii; bursitis; calcificaties). De basis is vaak een bewegingsstoornis van de schoudergordel .
#### 4.5.1 Doorverwijzing
Marieke, een 28-jarige volleybalster, wordt doorverwezen met pijn in de rechterschouder bij bovenhandse bewegingen. Echografie was negatief. Ze wordt doorgestuurd voor een consultatief onderzoek door een kinesitherapeut .
#### 4.5.2 Eerste hypothesen
De eerste hypothesen zijn:
1. Pijn veroorzaakt door grote laxiteit van het inferieure glenohumerale kapsel.
2. Pijn door beperkte mobiliteit van de schouder.
3. Pijn door verminderde bewegingscoördinatie van de schoudergordel .
#### 4.5.3 Anamnese
Ze heeft sinds 3 maanden last bij smash, bovenhands serveren en afblokken. De PSK is 4/10. Ze heeft geen pijn in rust en ervaart normaal geen last in het dagelijks leven. Ze is rechtshandig dominant .
#### 4.5.4 Bijgestelde hypothesen
Alle drie de initiële hypothesen bleven behouden .
#### 4.5.5 Onderzoek ICF
**Anatomie - Functies:**
* Abductie en exorotatie glenohumeraal groter dan normaal .
* Er is een 'klik' tijdens bewegen .
* Winging scapula (scapula alata) tijdens bewegen .
* Scapula-assistentie tijdens bovenarmse bewegingen reduceert de klachten .
**Bewegen:**
* Bovenarmse armbewegingen zijn pijnlijk .
* In volleybal: pijn bij smash, blokken, opzet .
**Participatie:**
* Sportbeoefening komt in het gedrang .
#### 4.5.6 Definitieve hypothesen
Alle drie de hypothesen werden aangenomen:
1. Pijn veroorzaakt door grote laxiteit van het inferieure glenohumerale kapsel .
2. Pijn door beperkte mobiliteit van de schouder .
3. Pijn door verminderde bewegingscoördinatie van de schoudergordel .
#### 4.5.7 Verklaring
De klachten worden verklaard door:
* Verminderde mobiliteit scapulothoracaal .
* Verhoogde laxiteit glenohumeraal met kleine caudale subluxaties .
* Er is nog geen weefselschade aanwezig .
* Dit beeld komt frequent voor bij bovenhandse sporten .
#### 4.5.8 Kinesitherapie
De kinesitherapie richt zich op:
* Mobilisatie van de schoudergordel: actief en passief .
* Coördinatie van de schoudergordel oefenen tijdens abductie en anteflexie .
* Sportspecifiek oefenen .
#### 4.5.9 Prognose
Gezien er geen structurele schade is, is de prognose gunstig. Binnen 4 tot 6 weken wordt een duidelijk positieve evolutie verwacht, gevolgd door een vlug en volledig herstel .
### 4.6 Casus examen: Patellofemoraal kraakbeenlijden rechter knie
Een meisje van 16 jaar wordt doorverwezen met pijn aan de voorzijde van de rechterknie, ontstaan enkele maanden geleden. Initieel was er pijn bij traplopen, later ook tijdens fietsen. Momenteel is de pijn zo hevig dat ze niet meer met de bus naar school kan fietsen en activiteiten van de jeugdbeweging moet schrappen, wat haar sociale contacten beïnvloedt. Ze negeert haar klachten enigszins door een echtscheiding van haar ouders. Onderzoek toont verkorte kuitspieren en hamstrings. Compressie op de patella is fel pijnlijk. Gemiddelde pijn op de VAS-schaal is 7/10; de Tampa-schaal scoort ze 48. Statiekonderzoek toont aan dat haar SIAS meer craniaal staan dan SIPS, en ze vertoont duidelijk genu valga. Haar BMI is 29 (#page=298, 299) .
#### 4.6.1 Vraag 1: Kader alle relevante gegevens binnen het ICF-schema
* **Ziekte/aandoening:** Patellofemoraal kraakbeenlijden .
* **Functies/anatomie:**
* Pijn voorzijde knie (VAS 7/10) .
* Verkorte kuitspieren en hamstrings .
* Pijn bij compressie op de patella .
* Genu valga .
* SIAS meer craniaal dan SIPS .
* **Activiteiten:**
* Pijn bij traplopen .
* Pijn bij fietsen .
* Niet meer met vriendinnen naar school kunnen fietsen .
* Moet bepaalde jeugdbewegingsactiviteiten schrappen (bosspelen, droppings) .
* **Participatie:**
* Contact met beste vriendinnen verwatert .
* **Beïnvloedende factoren:**
* **Interne factoren:** BMI 29. Negeren van klachten door stress .
* **Externe factoren:** Geen specifiek vermeld, wel de sociale impact van sportbeperking.
#### 4.6.2 Vraag 2: Welk type diagnose werd hier gesteld?
Een **symptomatische diagnose** werd gesteld, gebaseerd op de klachten (pijn aan de voorzijde van de knie) en bevindingen (patellofemoraal kraakbeenlijden) .
#### 4.6.3 Vraag 3: Welk sagittaal bekkentype vertoont deze casus?
De casus vertoont een **posterieure kanteling van het bekken** (averte bekkenkanteling), wat geïmpliceerd wordt door het feit dat de SIAS (crista iliaca anterior superior) meer craniaal staat dan de SIPS (crista iliaca posterior superior) .
#### 4.6.4 Vraag 4: Bij welk(e) sagittale houdingstype(s) vinden we dit bekkentype terug?
Een posterieure bekkenkanteling wordt teruggevonden bij een **hyperlordotische houding** (holle rug) .
#### 4.6.5 Vraag 5: Wat leert ons de Tampa-score van 48?
Een Tampa-score van 48, op een schaal van 0-60, wijst op een **hoge angst voor pijn** (high fear-avoidance beliefs). Dit suggereert dat de patiënte waarschijnlijk haar activiteiten vermijdt uit angst voor pijn, wat de klachten kan onderhouden of verergeren .
#### 4.6.6 Vraag 6: Wat leren ons de genua valga?
Genu valga (X-benen) kan leiden tot een verhoogde druk op het mediale compartiment van de knie en een onaangepaste biomechanica van het been. Bij deze casus kan het bijdragen aan de klachten van patellofemorale pijn, doordat het de drukverdeling op het kniegewricht beïnvloedt en mogelijk de spieractiviteit rond de knie verstoort .
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kinesitherapeutisch Handelen | Het proces waarbij een kinesitherapeut systematisch klachten evalueert, een diagnose stelt, een behandelplan opstelt en dit uitvoert om de gezondheid en functionaliteit van een patiënt te verbeteren. |
| Basisevaluatie | Het initiële en fundamentele onderzoeksproces dat een kinesitherapeut uitvoert om de algemene gezondheidstoestand, bewegingsmogelijkheden en mogelijke problemen van een patiënt vast te stellen. |
| OPO (Opleidingsonderdeel) | Een afzonderlijk vak of cursus binnen een opleiding, zoals beschreven in het ECTS-fiche, dat bijdraagt aan de algemene leerdoelen van de studie. |
| SPN (Studiepunten) | Een eenheid die de omvang van een opleidingsonderdeel aangeeft, gerelateerd aan de verwachte studielast voor een student. |
| ECTS (European Credit Transfer and Accumulation System) | Een systeem voor het meten van studiebelasting, gebruikt om het werk van studenten te kwantificeren en studieprogramma's te vergelijken binnen Europa. |
| Anamnese | Het systematisch afnemen van de ziektegeschiedenis van een patiënt, waarbij relevante informatie over klachten, medische voorgeschiedenis en levensstijl wordt verzameld. |
| Klinisch onderzoek | Een systematisch lichamelijk onderzoek dat door een zorgverlener wordt uitgevoerd om de aard en omvang van een gezondheidsprobleem te diagnosticeren. |
| Diagnosestelling | Het proces van het identificeren van een ziekte of aandoening op basis van de verzamelde informatie uit anamnese en onderzoek. |
| Statiekonderzoek | De observatie en analyse van de lichaamshouding van een patiënt in stilstand om afwijkingen en mogelijke oorzaken van klachten te identificeren. |
| Spierfunctieonderzoek | Het beoordelen van de kracht, uithouding, tonus en coördinatie van de spieren om de functionaliteit van het bewegingsapparaat te evalueren. |
| Manuele Muscle Testing (MMT) | Een klinische methode om de kracht van individuele spieren of spiergroepen te kwantificeren door middel van handmatige weerstand tegen beweging. |
| Goniometrie | De meting van de bewegingsuitslag (Range of Motion - ROM) van gewrichten met behulp van een goniometer, uitgedrukt in graden. |
| Casuïstiek | Een verzameling van specifieke patiëntgevallen of casussen die dienen ter illustratie van theoretische concepten en klinische toepassing. |
| ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) | Een classificatiesysteem van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat de gezondheid en de gezondheidsgerelateerde toestanden van individuen beschrijft vanuit een biopsychosociaal perspectief. |
| Gezondheidsprobleem | Elke verstoring in het evenwicht tussen de belasting die een individu ervaart en zijn of haar belastbaarheid, op lichamelijk, psychisch of sociaal vlak. |
| Hulpvraag | De specifieke behoefte van een patiënt aan zorg of interventie om een gezondheidsprobleem aan te pakken. |
| Kinesitherapie | Een discipline binnen de gezondheidszorg die zich richt op het bevorderen, herstellen en optimaliseren van beweging en functionaliteit door middel van lichaamsbeweging en gerelateerde therapieën. |
| Arbeidsterrein | Het werkveld of de omgeving waarin een kinesitherapeut werkzaam kan zijn, zoals ziekenhuizen, privépraktijken of sportclubs. |
| Indicatiegebied | Het domein van aandoeningen of situaties waarin kinesitherapie geïndiceerd of aangewezen is. |
| Curatief | Gericht op genezing of het behandelen van een bestaande aandoening of letsel. |
| Preventief | Gericht op het voorkomen van ziekte, letsel of achteruitgang van gezondheid. |
| Beïnvloedende factoren | Diverse elementen, zowel persoonlijk als omgevingsgebonden, die invloed kunnen uitoefenen op de gezondheidstoestand en het functioneren van een individu. |
| Gezondheidstoestand | De algemene conditie van een persoon met betrekking tot zijn of haar welzijn, rekening houdend met lichamelijke, geestelijke en sociale aspecten, vaak geanalyseerd met het ICF-model. |
| Activiteiten | De uitvoering van een taak of handeling door een individu. |
| Beperkingen (in activiteiten) | Moeilijkheden die een individu ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten. |
| Participatie | Deelname aan maatschappelijke activiteiten en het leven. |
| Participatieproblemen | Moeilijkheden die een individu ondervindt bij deelname aan maatschappelijke activiteiten. |
| Methodisch handelen | Een systematische, doelgerichte en procesmatige aanpak in de beroepsuitoefening, essentieel voor effectieve probleemoplossing. |
| Klinisch redeneren | Het proces waarbij een zorgverlener kennis en vaardigheden toepast om klinische informatie te analyseren, hypothesen te formuleren en tot een diagnose en behandelplan te komen. |
| Professionele attitude | De houding en het gedrag van een professional, gekenmerkt door respect, communicatieve vaardigheden en inlevingsvermogen, met behoud van professionele afstand. |
| Professionele vaardigheden | De competenties en bekwaamheden die een professional nodig heeft voor een effectieve uitoefening van zijn of haar beroep, zoals onderzoekstechnieken en behandelmethoden. |
| Verwijzing | Het advies of de doorverwijzing van een arts naar een andere zorgverlener, zoals een kinesitherapeut, voor consultatie of behandeling. |
| Screening | Een methode om snel en gericht te beoordelen of een aandoening binnen het competentiegebied van de zorgverlener valt en om potentiële risico's op te sporen. |
| Rode vlaggen | Tekenen of symptomen die wijzen op een mogelijk ernstige onderliggende aandoening en die nader onderzoek of doorverwijzing vereisen. |
| Gele, blauwe en zwarte vlaggen | Indicatoren van psychosociale (geel), sociaaleconomische (blauw) en beroepsmatige (zwart) risicofactoren die relevant kunnen zijn voor het herstelproces van de patiënt. |
| Strategiebepaling | Het proces van het plannen van de te volgen aanpak, zoals de inhoud en de volgorde van het klinisch onderzoek of de behandeling. |
| Vragenlijsten | Gestandaardiseerde instrumenten die zelfrapportage van informatie door een patiënt faciliteren, gebruikt voor evaluatie, screening en diagnose. |
| Body Attitude Test (BAT) | Een vragenlijst ontworpen om de subjectieve lichaamservaring en de houding ten opzichte van het eigen lichaam te meten. |
| Visuele Analoge Schaal (VAS) | Een meetinstrument dat gebruikt wordt om de intensiteit van subjectieve ervaringen, zoals pijn, te kwantificeren op een continue lijn. |
| Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire | Een vragenlijst specifiek ontworpen om de functionele beperkingen als gevolg van lage rugpijn te kwantificeren. |
| Neck Disability Index (NDI) | Een vragenlijst die de mate van pijn en functionele beperking bij patiënten met nekklachten evalueert. |
| Tampa Scale for Kinesiophobia (TSK) | Een schaal die de bewegingsangst of angst voor nieuw letsel bij patiënten meet. |
| Hyperventilatie Nymeegse vragenlijst | Een vragenlijst om de aanwezigheid en ernst van hyperventilatie symptomen te beoordelen. |
| Fear Avoidance Beliefs Questionnaire (FABQ) | Een vragenlijst die evalueert in welke mate pijn leidt tot het vermijden van bewegingen en activiteiten. |
| Physical Activity Index (PAI) | Een index die de fysieke activiteit van een persoon in het dagelijks leven beoordeelt, onderverdeeld in werk, sport en vrije tijd. |
| Pain Catastrophizing Scale (PCS) | Een schaal die de neiging van een persoon meet om negatieve gedachten over pijn te catastroferen, wat invloed kan hebben op het herstelproces. |
| Ecological Momentary Assessment (EMA) | Een methode waarbij gegevens in real-time worden verzameld via elektronische dagboeken of apps, om emoties, cognitie, gedrag en symptomen van de patiënt te registreren. |
| Onderzoek van de statiek | De systematische observatie en analyse van de houding van een patiënt in verschillende posities en tijdens beweging. |
| Compensatiemechanismen | Aanpassingen in houding of beweging die het lichaam maakt om afwijkingen of beperkingen te compenseren. |
| Houding en statiek | De manier waarop het lichaam is gepositioneerd in de ruimte en de balans die daarbij wordt gehandhaafd. |
| Scoliose | Een zijdelingse kromming van de wervelkolom. |
| Gibbus | Een bochel die ontstaat door een uitstekende wervelboog, vaak geassocieerd met scoliose. |
| Bekkenpositie | De stand en oriëntatie van het bekken ten opzichte van de wervelkolom en de ledematen. |
| Bekkenverwringing | Een asymmetrische positieverandering van de bekkenhelften ten opzichte van elkaar. |
| Q-angle | De hoek gevormd door de lijn van de anterieure superieure iliacale spina (ASIS) naar het midden van de patella, en de lijn van het midden van de patella naar het midden van de tibiale tuberositas. |
| Onderzoek van spierfunctie | Het beoordelen van de kracht, snelheid, uithouding en andere aspecten van de spierprestatie. |
| Spiervezeltypes | Verschillende soorten spiervezels (Type I, Type IIa, Type IIb) die verschillen in hun contractiesnelheid, krachtproductie, vermoeibaarheid en metabolisme. |
| Spierkracht | De maximale kracht die een spier kan genereren. |
| Spieruithouding | Het vermogen van een spier om herhaalde contracties te verrichten of een contractie gedurende een bepaalde tijd vol te houden. |
| Isometrische contractie | Spiercontractie waarbij de spierlengte niet verandert en er geen beweging in het gewricht plaatsvindt. |
| Dynamische contractie | Spiercontractie waarbij de spierlengte verandert en er beweging in het gewricht plaatsvindt (concentrisch of excentrisch). |
| Concentrische contractie | Spierverkorting tijdens contractie, waarbij het krachtmoment groter is dan het lastmoment. |
| Excentrische contractie | Spierverlenging tijdens contractie, waarbij het krachtmoment kleiner is dan het lastmoment. |
| Bewegingsbanen | De verschillende segmenten van een beweging (totale, proximale, distale baan) die worden doorlopen tijdens spieractiviteit. |
| Open keten | Een bewegingspatroon waarbij het distale segment van een ledemaat vrij kan bewegen, zoals bij het strekken van de arm. |
| Gesloten keten | Een bewegingspatroon waarbij het distale segment gefixeerd is en de weerstand elders wordt aangebracht, zoals bij een squat. |
| Motor units | Een enkele motorneuron en alle spiervezels die het innerveert. |
| Medical Research Council (MRC) schaal | Een subjectieve schaal (0-5) om spierkracht te beoordelen op basis van de bewegingsuitslag en de weerstand die overwonnen kan worden. |
| Dynamometrie | Het meten van krachten met behulp van een dynamometer, wat een objectievere meting van spierkracht mogelijk maakt. |
| Isokinetische spiertesting | Een geavanceerde methode om spierkracht te meten waarbij de snelheid van de beweging constant wordt gehouden. |
| Manuele muscle testing (MMT) | Een klinische methode om de kracht van individuele spieren of spiergroepen te kwantificeren door middel van handmatige weerstand tegen beweging. |
| Goniometrie | De meting van de bewegingsuitslag (Range of Motion - ROM) van gewrichten met behulp van een goniometer, uitgedrukt in graden. |
| Casuïstiek | Een verzameling van specifieke patiëntgevallen of casussen die dienen ter illustratie van theoretische concepten en klinische toepassing. |
| Coxartrose | Artrose (slijtage) van het heupgewricht. |
| Patient Specifieke Klachtenlijst (PSK) | Een lijst met activiteiten die voor een specifieke patiënt relevant zijn, waarop de patiënt zijn of haar mate van last aangeeft. |
| Coxa valga / Coxa vara | Afwijkingen in de hoek tussen de heupkop en de dijbeenhals. |
| Aspecifieke lage rugpijn | Rugpijn waarbij geen specifieke onderliggende oorzaak kan worden geïdentificeerd. |
| Lumbale wervelkolom (LWK) | Het onderste deel van de wervelkolom, bestaande uit vijf wervels (L1-L5). |
| Degeneratie facetten | Slijtage van de facetgewrichten tussen de wervels. |
| Radiculair syndroom | Pijn veroorzaakt door compressie of irritatie van een zenuwwortel die uit de wervelkolom uittreedt. |
| Cervicobrachialgie | Pijn die uitstraalt vanuit de nek naar de arm. |
| Cervicale instabiliteit | Instabiliteit van de nek, vaak veroorzaakt door afwijkingen in de wervels of ligamenten. |
| Thoracic outlet syndroom (TOS) | Een aandoening waarbij de zenuwen of bloedvaten in de ruimte tussen het sleutelbeen en de eerste rib worden samengedrukt. |
| Subacromiaal impingement | Vernauwing van de ruimte onder het acromion (deel van het schouderblad), waardoor structuren zoals pezen kunnen worden bekneld. |
| Patellofemoraal kraakbeenlijden | Schade aan het kraakbeen aan de achterkant van de knieschijf. |
| Genu valgum (X-knieën) | Een standafwijking waarbij de knieën naar elkaar toe wijzen, met een ruimte tussen de enkels. |
| Genu varum (O-knieën) | Een standafwijking waarbij de knieën van elkaar afwijzen, met een ruimte tussen de knieën. |
| Tenengang | Een manier van lopen waarbij de tenen eerst de grond raken voordat de hiel neerkomt, wat kan wijzen op diverse oorzaken. |
| Contractuur | Een permanente verkorting van spieren, pezen of andere weefsels, waardoor beweging beperkt wordt. |
| Schouderklachten | Pijn of beperking in de schouderregio, vaak gerelateerd aan bovenhandse bewegingen bij sport. |
| Glenohumerale kapsel | Het gewrichtskapsel van het schoudergewricht. |
| Scapula alata (winging scapula) | Een aandoening waarbij het schouderblad naar achteren uitsteekt, wat duidt op zwakte van de stabiliserende spieren. |