Cover
Jetzt kostenlos starten 60 sec_myeloproliferatie.docx
Summary
# Classificatie en pathogenese van myeloproliferatieve ziekten
Dit onderwerp beschrijft de classificatie, genetische oorzaken en overgangsvormen van myeloproliferatieve ziekten (MPN).
## 1.1 Myeloproliferatieve neoplasieën (MPN): algemene principes
Myeloproliferatieve aandoeningen of neoplasieën (MPN) kenmerken zich door een overmatige groei van beenmergvoorlopers of hun afgeleide bloedcellen.
### 1.1.1 Classificatie van MPN
MPN worden onderverdeeld in chronische en acute vormen.
#### 1.1.1.1 Chronische MPN
Chronische MPN betreffen de overgroei van rijpe bloedcellen en omvatten:
* **Polycythemia vera (PV):** Gekenmerkt door een teveel aan rode bloedcellen.
* **Chronische myeloïde leukemie (CML):** Gekenmerkt door een teveel aan voorloper- en rijpe witte bloedcellen.
* **Essentiële thrombocytose (ET):** Gekenmerkt door een teveel aan circulerende bloedplaatjes.
* **Myelofibrose (MF):** Gekenmerkt door een teveel aan fibroblasten in het beenmerg, wat leidt tot uitwijking van normale hematopoëse naar de lever en milt (myeloïde metaplasie).
* **Extramedullaire hematopoëse:** Gekenmerkt door witte én rode voorlopers in het perifeer bloed (leuco-erythroblastair bloedbeeld).
Tussen deze afgebakende ziektebeelden bestaan meng- en overgangsvormen. Wanneer myeloproliferatie gepaard gaat met gestoorde uitrijping van de betrokken of andere cellijnen, spreekt men van **myeloproliferatief-myelodysplastische ziektebeelden (MDS-MPN)**.
#### 1.1.1.2 Acute MPN
Acute myeloproliferatieve ziekten kenmerken zich door een overgroei van vroege voorlopercellen. Deze kunnen ontstaan door:
* Het samenvallen van een proliferatieve mutatie met een rijpingsstop, leidend tot snelle overgroei van blasten in het beenmerg (acute leukemie).
* Progressie van een chronische MPN door een mutatie in de uitrijping.
* Progressie van een voorbestaande myelodysplasie door een proliferatieve mutatie.
De laatste twee worden beschouwd als secundaire leukemieën, die doorgaans een ongunstigere prognose hebben dan *de novo* acute myeloïde leukemie (AML). Om deze reden wordt MDS vaak ondergebracht bij de acute myeloproliferatieve ziekten, hoewel het verloop vaak traag is en de overgang eerder continu dan plots is.
### 1.1.2 Genetische basis en pathogenese
Het wordt steeds duidelijker dat myeloproliferatieve ziekten ontstaan door een stapsgewijze opeenstapeling van mutaties in de stamcellen of vroege progenitors. Hierdoor worden ze beschouwd als afwijkingen van de natuurlijke verouderingsprocessen in clonale hematopoëse.
> **Tip:** Dit inzicht heeft implicaties voor de opvolging van behandeling. Het terugvinden van een "driver-mutatie" na remissie is niet noodzakelijk een teken van ziekterest, en de leukemische stamcel is mogelijk niet verdwenen als de blasten afwezig zijn.
## 1.2 Specifieke myeloproliferatieve ziekten
### 1.2.1 Polycythemia vera (PV) of ziekte van Vaquez
Polycythemie wordt gedefinieerd als een verhoogd aantal rode bloedcellen met een abnormaal hoog hemoglobinegehalte ($>$16 g/dl bij vrouwen, $>$18.5 g/dl bij mannen). Dit kan veroorzaakt worden door:
* **Fysiologische overproductie van Epo:** Door zuurstoftekort in de nier of algemene circulatie (secundaire polycythemie).
* **Proliferatieve mutatie van voorlopercellen:** Dit leidt tot primaire polycythemie of polycythemia vera van Vaquez.
De meest voorkomende mutatie bij PV is een mutatie in het **Januskinase 2 (JAK2)**-gen, dat een rol speelt in de signaaltransductie van de Epo-receptor. De aanwezigheid van de JAK2-mutatie en een lage Epo-spiegel zijn diagnostisch voor primaire polycythemie.
#### 1.2.1.1 Differentiaal diagnose van secundaire polycythemie
Bij afwezigheid van een JAK2-mutatie en een lage Epo-spiegel is de differentiële diagnose van secundaire polycythemie:
* **Bij gedaalde O2-saturatie:** Cardiaal of pulmonaal lijden, Epo-productie door hypoxie op grote hoogte, eventueel arterioveneuze aneurysmata of bypasses.
* **Bij normale O2-saturatie:** Overmaat aan androgenen of steroïden (Cushing), afwijkingen van hemoglobine die de O2-binding verminderen (bv. carboxyHb bij rokers of CO-vergiftiging, methemoglobine).
* **Bij inadequate stijging van Epo in afwezigheid van hypoxie:** Renale arteriestenose of Epo-secreterende tumoren (bv. leiomyomen).
#### 1.2.1.2 Kliniek en laboratoriumbevindingen bij PV
PV ontstaat doorgaans rond de 60-jarige leeftijd, vaker bij mannen. De symptomen ontstaan sluipend en worden gedreven door de verhoogde bloedviscositeit, wat kan leiden tot hoofdpijn, duizeligheid, oorsuizen, visusstoornissen, neusbloedingen en blauwe plekken. Verminderde microcirculatie kan jeuk veroorzaken, typisch na douchen. PV gaat gepaard met hypertensie en een verhoogde neiging tot trombose, met een verhoogd cardiovasculair risico op coronaire en cerebrovasculaire accidenten, en hartdecompensatie.
Gastro-intestinale symptomen kunnen optreden door splenomegalie of circulatiestoornissen, zoals meteorisme, een opgeblazen gevoel, en maagzweren. Klinisch onderzoek kan een rood aangezicht (plethora facies) en conjunctivale injectie aantonen. Hepatomegalie (50% van de patiënten) en splenomegalie (75% van de patiënten) komen frequent voor. Microcirculatiestoornissen in de ledematen kunnen leiden tot erythromelalgie (brandende pijn met rode verkleuring van vingers of tenen), wat in extreme gevallen kan leiden tot gangreen.
Door de verhoogde productie van rode bloedcellen en de uitstoot van kernen, is er vaak een verhoogd urinezuurgehalte, wat kan leiden tot jicht.
Laboratoriumonderzoek toont een verhoogd aantal rode bloedcellen met een verhoogde rode bloedcelmassa. Het hematocriet kan stijgen tot boven de 70% met normale tot gestegen reticulocytenaantallen. Vaak zijn de bloedplaatjes ook verhoogd ($>$450 x 10^9/L). De sedimentatie is door het hoge hematocriet zeer laag.
Het beenmerg is hyperplastisch. Erythroïde voorlopercellen tonen spontane uitgroei *in vitro* zonder toevoeging van Epo. Dit wordt verklaard door de activerende V617F puntmutatie in het JAK2-gen.
Diagnose van PV wordt gesteld op basis van een polycytemisch bloedbeeld, een onderdrukte lage Epo-spiegel, en de bepaling van een JAK2-mutatie.
#### 1.2.1.3 Behandeling van PV
De standaardbehandeling is aderlating, waarbij wekelijks 300-400 ml bloed wordt afgenomen om het hematocriet onder de 45% te houden. Het doel is om een ijzertekort te induceren, wat de beenmergproliferatie remt. IJzersuppletie wordt vermeden tijdens aderlating.
* **Aspirine (80 mg/dag):** Profylaxe ter voorkoming van cardiovasculaire complicaties. Contra-indicatie is een verworven tekort aan von Willebrandfactor (vWF), meetbaar door een verlengde aPTT.
* **Allopurinol:** Bij hyperurikemie ter preventie van jicht en nierfalen.
* **Celremmende medicatie:** Wordt gestart bij stijging van andere cellijnen (trombocyten, leukocyten), splenomegalie, onvoldoende effect van aderlatingen, of bij hoog risico PV ($>$60 jaar en reeds doorgemaakte trombose).
* **Hydroxy-ureum:** Antimetaboliet, S-fase inhibitor. Kan leiden tot slecht helende ulcera aan de benen en verhoogde gevoeligheid voor huidtumoren.
* **JAK2-inhibitoren (bv. ruxolitinib):** Worden ingezet bij resistentie of intolerantie aan hydroxy-ureum, vooral bij significante splenomegalie, ongecontroleerde jeuk, of transformatie naar myelofibrose. Deze inhibitoren onderdrukken ook normale erythro- en trombopoëse, wat kan leiden tot anemie en trombopenie.
### 1.2.2 Idiopathische myelofibrose (IMF)
IMF ontstaat door een toename van bindweefsel in het beenmerg, veroorzaakt door fibroblast growth factor afscheiding door clonaal afwijkende megakaryocytaire precursoren. De overmaat aan bindweefsel dwingt de normale hematopoëse om uit te wijken naar lever en milt (extramedullaire hematopoëse).
#### 1.2.2.1 Kliniek en laboratoriumbevindingen bij IMF
Het perifeer bloedbeeld toont rode en witte voorlopercellen (leuco-erythroblastair bloedbeeld). De ziekte kan zich variabel presenteren:
* **Dominantie van fibrose:** Met botsclerose op röntgenfoto's en cytopenie.
* **Dominantie van extramedullaire hematopoëse:** Met splenomegalie/hypersplenisme, wat kan leiden tot secundaire jicht.
IMF begint sluipend en komt voor op middelbare tot oudere leeftijd (mediaan 65 jaar). De milt kan extreem vergroot raken, reikend tot voorbij de navel. Dit leidt tot verhoogde bloedstroom in het portaal systeem, met portale hypertensie en ascites. Hypersplenisme veroorzaakt anemie met vermoeidheid en trombopenie met bloedingen. Het aantal witte bloedcellen is vaak verhoogd.
Algemene inflammatoire of metabole symptomen (B-symptomen) zoals vermagering, koorts, jeuk en nachtzweten kunnen optreden.
Laboratoriumonderzoek toont meestal anemie, leukocytose en trombopenie. Rode en witte voorlopercellen zijn aanwezig. Beenmergpunctie is vaak een "dry tap", en een botbiopt toont fibrose.
Moleculair worden in 90% van de gevallen mutaties gevonden in signaaltransductiewegen van de trombopoietine receptor (JAK2, MPL, CALRETICULINE). Triple negativiteit (afwezigheid van deze mutaties) is prognostisch ongunstig.
#### 1.2.2.2 Behandeling van IMF
De behandeling is afhankelijk van de leeftijd en het draagvermogen van de patiënt.
* **Vroege fase:** Hydroxy-ureum bij celrijk stadium en JAK2-inhibitoren (bv. ruxolitinib) bij evoluerende splenomegalie.
* **Jonge, fitte patiënten:** Stamceltransplantatie met voorbereidende miltbestraling ter genezing.
* **Oudere patiënten:** Ondersteunende therapie met transfusies en ascitespuncties.
### 1.2.3 Essentiële thrombocytose (ET)
ET is de minst bedreigende MPN. De oorzaak is een verlies van de normale negatieve feedback van trombopoietine (Tpo) op de plaatjesproductie.
#### 1.2.3.1 Kliniek en laboratoriumbevindingen bij ET
De kliniek is sluipend, vaak is ET een toevallige vondst. Symptomen kunnen arteriële trombose zijn, maar paradoxaal vaker bloedingen doordat de plaatjes de vWF kunnen binden, leidend tot plasmatische stollingsstoornissen. Microcirculatiestoornissen kunnen hoofdpijn of een brandend gevoel in handen en voeten veroorzaken. Splenomegalie is zeldzaam.
ET komt op jongere leeftijd voor dan andere MPN (mediaan 55-60 jaar). De incidentie is 0.5-2.5/100.000 per jaar. Vrouwen worden tweemaal zo vaak getroffen als mannen.
Diagnose wordt gesteld bij persisterende trombocytose ($>$450.000/µl) na uitsluiting van andere oorzaken. JAK2-mutaties (60%) of Calreticuline mutaties (20%) zijn vaak aanwezig.
#### 1.2.3.2 Behandeling van ET
De behandeling hangt af van de leeftijd en het cardiovasculair risico.
* **Onder 60 jaar:** Anti-aggregantia (lage dosis aspirine) indien het plaatjesaantal onder 1 miljoen/µl blijft en er geen voorafgaande thrombotische incidenten zijn.
* **Boven 60 jaar of bij risicofactoren:** Hydroxy-ureum.
ET kan evolueren naar myelofibrose en vervolgens naar secundaire AML.
### 1.2.4 Chronische myeloïde leukemie (CML)
CML wordt gekenmerkt door een sterke proliferatie van het myeloïde witte bloedcel compartiment, in principe met behoud van differentiatie. De oorzaak is een reciproque translocatie tussen chromosoom 9 en 22, leidend tot het **BCR-ABL fusiegen**. Dit fusiegen codeert voor een constitutief actieve cytoplasmatische tyrosine kinase die fungeert als groeifactor voor de witte bloedcel voorlopers.
#### 1.2.4.1 Kliniek en laboratoriumbevindingen bij CML
De ziekte begint traag en wordt vaak toevallig gevonden. Er ontstaat leukocytose (soms tot honderdduizenden) met aanwezigheid van voorlopercellen in het bloed. Vaak is er ook trombocytose. Door ruimtetekort in het beenmerg wijkt de hematopoëse uit naar de milt (splenomegalie) en lever. Op termijn ontstaat anemie en metabole symptomen (koorts, nachtzweten, gewichtsverlies). Bij uitgesproken stijging van de witte bloedcellen kan leucostase optreden, met microcirculatiestoornissen.
CML komt voor tussen 40-60 jaar, met een zeldzame juveniele vorm.
Diagnose berust op leukocytose met voorlopercellen, gecombineerd met trombocytose. Conclusief onderzoek is de bepaling van het **Philadelphia-chromosoom (Ph)** op beenmerg, of de bevestiging van de BCR-ABL translocatie met PCR of FISH.
#### 1.2.4.2 Ziekteverloop en behandeling van CML
Vóór de introductie van tyrosine kinase inhibitoren (TKI's) evolueerde CML van een chronische fase naar een acceleratiefase, en uiteindelijk naar een blastencrisis (transformatie naar AML of ALL).
* **Behandeling met TKI's (bv. imatinib):** Veranderde de prognose drastisch van 3-4 jaar overleving naar een chronische conditie met onderhoudsmedicatie.
* **Resistentie:** Kan worden behandeld met opvolgmoleculen (dastinib, nilotinib, bosutinib, ponatinib).
* **Allogene stamceltransplantatie:** Wordt zelden nog toegepast.
CML is een modelziekte voor gerichte therapie. De respons kan op hematologisch, cytogenetisch en moleculair niveau worden gevolgd. Bij diepe moleculaire remissie kan de behandeling worden onderbroken, met potentieel voor genezing bij sommige patiënten.
## 1.3 Overgangsvormen en acute leukemie
### 1.3.1 Myeloproliferatieve/myelodysplastische overlap syndroom (MPN/MDS)
Myeloproliferatieve aandoeningen ondergaan clonale evolutie. PV en ET kunnen evolueren naar myelofibrose, en vandaaruit naar therapieresistente AML. CML en PV kunnen ook zonder transformatie naar fibrose transformeren naar AML, soms via een MDS-tussenstadium. Tussen de typische MPN komen mengvormen voor die worden benoemd als **myeloproliferatief/myelodysplastisch overlap syndroom (MPN/MDS)**. De prognose van getransformeerde myeloproliferatieve ziekten is ongunstig.
### 1.3.2 Acute leukemie
Acute leukemie is een klonale proliferatie van ongedifferentieerde of weinig gedifferentieerde cellen (blasten) uit de hematopoëtische cellijnen.
#### 1.3.2.1 Definitie en voorkomen
Meer dan 20% blasten in een beenmerguitstrijkje duidt op acute leukemie. Chromosomaal ontstaat dit door een "double hit": de combinatie van een differentiatie-stop en een proliferatieve mutatie. De onderliggende cytogenetische afwijkingen zijn divers en worden met Next Generation Sequencing (NGS) opgespoord voor prognosebepaling.
* **Acute myeloïde leukemie (AML):** Proliferatie van myeloïde cellen.
* **Acute lymfatische leukemie (ALL):** Proliferatie van lymfoïde cellen.
Secundaire acute leukemie (volgend op MDS of chemotherapie) heeft een ongunstigere prognose dan primaire leukemie. Een cel-aantal van meer dan 100.000 witte bloedcellen/µl wordt als hypercellulaire AML beschouwd. Acute leukemie kan op elke leeftijd voorkomen. ALL komt vooral voor op jonge kinderleeftijd, terwijl AML vaker op oudere leeftijd voorkomt.
#### 1.3.2.2 Kliniek
De symptomen worden veroorzaakt door een snel optredende pancytopenie en een proliferatieve component:
* Petechiën, hematomen, bloedingsneiging (disproportioneel uitgesproken bij acute promyelocyten leukemie, die gepaard kan gaan met fibrinolyse).
* Bleekheid, vermoeidheid.
* Koorts, infecties.
* Lymfeklieropzetting en hepatosplenomegalie (vooral bij ALL of hypercellulaire AML).
* Symptomen door infiltratie door blasten: neurologische symptomen, botpijn, huidinfiltratie, tandvleeshypertrofie, extramedullaire tumoren (chloromen).
* Hyperleukocytose kan leiden tot leucostase met microcirculatiestoornissen (CNS symptomen, hypoxie, dyspnoe). Hyperleukocytose is een urgentie.
#### 1.3.2.3 Laboratorium en diagnose
Bloedonderzoek toont anemie, trombopenie, en een gedaald of verhoogd aantal witte bloedcellen met blasten. Er kan spontane tumorlyse optreden met verhoogd LDH, urinezuur, hyperkaliëmie en hyperfosfatemie, eventueel met acute nierinsufficiëntie. Auerstaafjes kunnen in blasten voorkomen.
Diagnostiek omvat beenmergonderzoek en lumbaalpunctie (vooral bij ALL). Beenmerg toont een sterk verhoogd aantal blasten. Typering gebeurt op basis van cytologie, flowcytometrie en NGS.
#### 1.3.2.4 Behandeling en prognose
De behandeling is curatief gericht. Bij kinderen met ALL is de genezing >90%. Bij volwassenen met AML varieert dit van 60% bij jonge volwassenen tot <25% bij 65-plussers.
Basisbehandeling omvat intensieve chemotherapie, gevolgd door ondersteunende zorg. Het doel is om blasten te reduceren tot <5% (hematologische remissie). Daarna volgt consolidatiebehandeling om remissie te bestendigen, en intensificatie met allogene stamceltransplantatie (vooral AML of *poor risk* ALL) of onderhoudsbehandeling.
**Prognostische factoren bij ALL:** Leeftijd, WBC aantal, CNS of testiculaire lokalisatie, T-cel fenotype, cytogenetische merkers, NGS-markers. Onvoldoende respons op behandeling is ook ongunstig.
**Prognostische factoren bij AML:** Leeftijd boven 60 jaar, secundaire AML, cytogenetische afwijkingen, complex karyotype, Flt3-ITD mutatie.
* **Acute promyelocyten leukemie (APL, AML M3):** Gekenmerkt door translocatie t(15;17). Behandeling met All Trans Retinoic Acid (ATRA) en arseen trioxide. APL gaat gepaard met een sterk verhoogde bloedingsneiging.
Acute leukemie is een levensbedreigende ziekte die gespecialiseerde hematologische zorg vereist. Bepaalde urgenties, zoals hyperleukocytose, neurologische symptomen in het kader van een gestoord bloedbeeld, spontane tumorlyse, febriele neutropenie, respiratoire distress, en bloedingen/stollingsproblemen, moeten door elke arts herkend worden voor spoedige verwijzing.
---
# Polycythemia vera (Ziekte van Vacquez)
Polycythemia vera is een myeloproliferatieve aandoening die gekenmerkt wordt door een overmatige productie van rode bloedcellen, wat leidt tot een verhoogde bloedviscositeit en een verhoogd risico op trombose.
### 2.1 Kenmerken en Pathofysiologie
Polycythemia vera (PRV) ontstaat meestal rond de leeftijd van 60 jaar, vaker bij mannen dan bij vrouwen. De ziekte heeft een sluipend begin. De symptomen worden voornamelijk veroorzaakt door de toenemende bloedviscositeit, wat kan leiden tot:
* Hoofdpijn
* Duizeligheid
* Oorsuizen
* Visusstoornissen
* Neusbloedingen en blauwe plekken
* Jeuk, typisch na baden of douchen, door verminderde microcirculatie
* Hypertensie en een verhoogde neiging tot trombose.
Onbehandeld heeft PRV een significant verhoogd cardiovasculair risico met cerebrale en coronaire accidenten, en decompensatio cordis. Gastro-intestinale symptomen kunnen optreden door splenomegalie of circulatiestoornissen, zoals meteorisme, maagzweren en een zwaar gevoel.
Bij klinisch onderzoek kan een uitgesproken roodheid van het gelaat (plethora facies) en conjunctivale injectie worden waargenomen. Hepatomegalie komt voor bij ongeveer 50% van de patiënten, en splenomegalie bij ongeveer 75%. Door microcirculatiestoornissen in de extremiteiten kan erythromelalgie optreden, gekenmerkt door een branderige pijn en een rood-blauwe verkleuring van vingers of tenen, wat in extreme gevallen tot gangreen kan leiden.
De verhoogde productie van rode bloedcellen en de uitgestoten celkernen leiden tot verhoogde urinezuurwaarden, wat jicht kan veroorzaken.
#### 2.1.1 Laboratoriumbevindingen
* **Verhoogd aantal rode bloedcellen** met een verhoogde rode bloedcelmassa.
* Het **hematocriet** kan stijgen tot boven de 70%.
* Normaal tot verhoogde aantallen **reticulocyten**.
* Vaak zijn in een vroege fase ook de **thrombocyten** verhoogd (boven 10^6 /µl).
* De **sedimentatiesnelheid** is door het hoge hematocriet zeer laag.
* Het **beenmerg** is hyperplastisch.
* In vitro vertonen **erythroïde voorlopercellen** spontane uitgroei zonder toevoeging van erytropoëtine (Epo).
De meest frequente mutatie die aan de basis ligt van PRV is een mutatie in het Januskinase 2 (Jak-2) gen (V617F-puntmutatie), dat een rol speelt in de signaaltransductie van de Epo-receptor.
De diagnose van PRV bij een polycytemisch bloedbeeld wordt gesteld op basis van een onderdrukte, lage Epo-spiegel en de aanwezigheid van een Jak-2 mutatie.
### 2.2 Diagnose
De diagnose van polycythemia vera wordt gesteld op basis van de volgende criteria:
* **Verhoogd hemoglobine** (Hb > 16 g/dl bij de vrouw, > 18.5 g/dl bij de man) of een verhoogd hematocriet.
* Aanwezigheid van een **Jak-2 mutatie**.
* Een **lage serum-erytropoëtine (Epo) spiegel**.
In de differentiaaldiagnose van primaire polycythemie moet rekening worden gehouden met secundaire polycythemie, die kan ontstaan door:
* **Fysiologische overproductie van Epo** door hypoxie (bijvoorbeeld bij cardiaal of pulmonaal lijden, hypoxie op grote hoogte, arterioveneuze aneurysmata of bypasses).
* **Andere oorzaken bij normale O²-saturatie**: overmaat aan androgenen of steroïden, afwijkingen van het Hb die de O²-binding verminderen (bijvoorbeeld carboxyhemoglobine bij rokers of CO-vergiftiging, methemoglobine).
* **Inadequate stijging van Epo in afwezigheid van hypoxie**: door renale arteriestenose of door Epo-secreterende tumoren (zoals leiomyomen).
### 2.3 Behandeling
De behandeling van polycythemia vera is gericht op het verminderen van de bloedviscositeit, het voorkomen van trombotische complicaties en het beheersen van symptomen.
#### 2.3.1 Aderlating (venesectie)
* Dit is de **eenvoudige en doeltreffende aanvangstherapie**.
* Er wordt 300-400 ml bloed afgelaten, met volumerepletie door voldoende drinken. Voorzichtigheid is geboden bij het gebruik van ACE-inhibitoren en calciumantagonisten vanwege hypotensie.
* Tijdens opname (bijvoorbeeld bij CVA) kan met intraveneuze vochtsubstitutie tot 500 ml worden afgelaten, wat een daling van het hematocriet met circa 3% oplevert.
* De aderlatingen vinden wekelijks plaats tot een hematocriet onder de 45% is bereikt, wat de streefwaarde is.
* Na de initiële frequente aderlatingen wordt het ritme aangepast naar 1 tot 3 maal per maand.
* **Doel**: het uitlokken van een ijzertekort, waardoor het beenmerg minder kan prolifereren.
* **Belangrijk**: Nooit ijzersupplementen geven bij polycythemie onder aderlating, omdat dit de rode bloedcellen kleiner maakt (verlaagd MCV) en het ferritine verlaagt, wat juist de bedoeling is. De richtwaarde is daarom het hematocriet en niet het aantal rode bloedcellen.
* Een minder gewenst effect van aderlating is dat het de plaatjes kan doen stijgen.
#### 2.3.2 Aspirine profylaxe
* **Aspirine (80 mg/dag)** wordt voorgeschreven om cardiovasculaire complicaties te voorkomen.
* Aspirine is enkel gecontra-indiceerd indien de patiënt tegelijkertijd een verworven tekort heeft aan de von Willebrandfactor (vWF), meetbaar door een verlengde aPTT. Dit kan ontstaan bij hoge plaatjesaantallen (>10^6 /µl) omdat vWF rechtstreeks aan plaatjes kan binden. Dit geldt nog sterker bij essentiële thrombocytemie.
#### 2.3.3 Medicamenteuze therapie
* **Celremmende medicatie** wordt gestart bij stijging van andere bloedlijnen (trombocyten, witte bloedcellen), bij splenomegalie, wanneer aderlatingen alleen onvoldoende zijn, en bij hoog-risico PRV (ouder dan 60 jaar en voorafgaande trombose).
* **Eerste keuze**: Hydroxy-ureum (Hydrea). Dit is een antimetaboliet die de beschikbaarheid van deoxyribonucleotiden in de cel beïnvloedt (S-fase inhibitor). Het wordt oraal goed geabsorbeerd, maar individuele verschillen kunnen groot zijn. Meestal zijn er weinig neveneffecten, maar slecht helende ulcera aan de benen en een verhoogde gevoeligheid voor huidtumoren (vooral basaalcelcarcinoom) kunnen optreden.
* Bij resistentie of intolerantie aan Hydrea worden **Jak-2 inhibitoren** (zoals ruxolitinib) ingezet, vooral bij significante splenomegalie, ongecontroleerde jeuk of bij overgang van PRV naar myelofibrose. Jak-2 inhibitie is echter niet specifiek voor de gemuteerde cellen, wat kan leiden tot onderdrukking van de normale erytropoëse en trombopoëse, met transiënte anemie en trombopenie.
#### 2.3.4 Behandeling van hyperuricemie
* Bij hyperuricemie wordt **allopurinol** voorgeschreven ter preventie van jicht en nierfalen.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen primaire (PRV) en secundaire polycythemie, omdat de behandeling significant verschilt. De aanwezigheid van de Jak-2 mutatie en een lage Epo-spiegel zijn diagnostisch voor PRV.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met hoofdpijn en een verhoogd hematocriet moet worden onderzocht op zowel PRV als secundaire oorzaken van polycythemie. De bepaling van de Jak-2 mutatie en Epo-spiegel zijn hierbij essentieel.
---
# Idiopathische myelofibrose (IMF) en essentiële thrombocytemie (ET)
Dit onderwerp behandelt twee myeloproliferatieve neoplasmata (MPN): idiopathische myelofibrose (IMF), gekenmerkt door fibrose in het beenmerg, en essentiële thrombocytemie (ET), gekenmerkt door een verhoogd aantal bloedplaatjes.
### 3.1 Idiopathische myelofibrose (IMF)
Idiopathische myelofibrose (IMF) wordt veroorzaakt door een toename van bindweefsel in het beenmerg, wat leidt tot verplaatsing van normale bloedcelproductie naar de lever en milt (extramedullaire hematopoëse).
#### 3.1.1 Kliniek en laboratoriumonderzoek
* **Pathogenese:** Ontstaat door de afscheiding van fibroblast groeifactor door clonaal afwijkende megakaryocytaire voorlopers. Het resulterende bindweefsel verdringt de normale hematopoëse.
* **Extramedullaire hematopoëse:** Leidt tot een leuco-erythroblastair bloedbeeld (aanwezigheid van rode en witte voorlopercellen in het perifere bloed).
* **Presentatie:** Kan variëren, met enerzijds focus op fibrose (zeldzaam, met bot sclerose en cytopenie) en anderzijds focus op extramedullaire hematopoëse (splenomegalie, hypersplenisme, secundaire jicht).
* **Leeftijd:** Meestal op middelbare tot hogere leeftijd, met een mediane diagnoseleeftijd van 65 jaar. Komt vaker voor bij mannen.
* **Symptomen:**
* **Splenomegalie:** Kan leiden tot enorme miltvergroting, veneuze stuwing in het portale systeem, portale hypertensie, ascites en hypersplenisme.
* **Hypersplenisme:** Veroorzaakt anemie (vermoeidheid) en trombopenie (bloedingen). Leukocytose is echter vaak aanwezig.
* **Cytopenie:** Vooral bij de sclerotische vormen, met mogelijke botpijnen.
* **Algemene symptomen (B-symptomen):** Vermagering, koorts, moeheid, jeuk, nachtzweten.
* **Laboratorium:**
* Meestal anemie, leukocytose, trombopenie.
* Aanwezigheid van rode en witte voorlopercellen.
* Beenmergpunctie: vaak een 'dry tap' (onmogelijk te aspireren).
* Botbiopt: toont wisselende graden van vervezeling.
* **Moleculaire afwijkingen:** Mutaties in signaaltransductiewegen van de thrombopoëtine receptor zijn aanwezig in ongeveer 90% van de gevallen.
* Jak2-mutaties: 50%
* Mpl (Tpo receptor)-mutaties: 5-10%
* Calreticuline-mutaties: 30-35%
* 'Triple negativiteit' (afwezigheid van deze mutaties) is prognostisch ongunstig.
* **Prognose:** On gunstig, met een mediane overleving van 5 jaar vanaf diagnose. Transformatie naar therapieresistente acute myeloïde leukemie (AML) is mogelijk.
#### 3.1.2 Behandeling
De behandeling is afhankelijk van leeftijd en draagkracht van de patiënt.
* **Vroege fase / celrijke stadia:**
* Hydroxy-ureum (Hydrea): celremmende medicatie die interfereert met deoxyribonucleotiden. Kan leiden tot slecht helende ulcera en verhoogde gevoeligheid voor huidtumoren.
* Jak2-inhibitoren (bijvoorbeeld ruxolitinib): geïndiceerd bij significante splenomegalie, ongecontroleerde jeuk, of overgang van PRV naar myelofibrose. Kan leiden tot transiënte anemie en trombopenie.
* **Jonge, fitte patiënten:** Stamceltransplantatie met voorbereidende miltbestraling streeft naar genezing.
* **Oudere patiënten:** Beleid is vooral supportief met transfusies en ascitespuncties indien klinisch hinderlijk.
### 3.2 Essentiële thrombocytemie (ET)
Essentiële thrombocytemie (ET) is de minst bedreigende myeloproliferatieve aandoening, gekenmerkt door een overmatige productie van bloedplaatjes.
#### 3.2.1 Pathogenese en Kliniek
* **Pathogenese:** Ontstaat door verlies van de normale negatieve feedback van thrombopoëtine (Tpo). Tpo, aangemaakt in de lever, wordt gebonden door circulerende bloedplaatjes. Bij een laag aantal plaatjes is er meer Tpo beschikbaar voor stimulatie van megakaryocyten, wat leidt tot meer plaatjesproductie.
* **Kliniek:** Sluipend, vaak een toevallige vondst.
* **Arteriële trombose:** Paradoxaal genoeg kan ET zich uiten door arteriële trombose.
* **Bloedingen:** Vaker voorkomend dan trombose, doordat de bloedplaatjes de von Willebrand factor kunnen binden, wat leidt tot plasmatische stollingsstoornissen.
* **Microcirculatiestoornissen:** Kunnen hoofdpijn of een brandend gevoel in handen en voeten veroorzaken.
* **Splenomegalie:** Zeldzaam.
* **Leeftijd:** Komt voor op jongere leeftijd dan andere MPN, mediaan rond 55-60 jaar, met een bredere spreiding naar jongere leeftijden.
* **Incidentie en prevalentie:** Incidentie van 0.5-2.5 per 100.000 per jaar, prevalentie 30 per 100.000. Komt tweemaal vaker voor bij vrouwen.
#### 3.2.2 Diagnose
* Diagnose wordt gesteld bij persisterende trombocytose (>450.000/µl) na exclusie van andere oorzaken zoals polycythemia vera, CML, IMF, MDS en reactieve trombocytose.
* Vaak zijn Jak2-mutaties (60%) of Calreticuline-mutaties (20%) aanwezig.
* Calreticuline mutaties gaan vaak gepaard met hogere trombocytose en bloedingsneiging.
#### 3.2.3 Behandeling
De behandeling hangt af van leeftijd en cardiovasculair risico.
* **Patiënten jonger dan 60 jaar:**
* Anti-aggregantia (lage dosis aspirine) volstaan indien het plaatjesaantal onder 1.10^6/µl blijft en er geen voorafgaande thrombotische incidenten zijn.
* **Patiënten met voorafgaande thrombotische incidenten, concomitante leukocytose, of ouder dan 60 jaar:**
* Hydroxy-ureum (Hydrea) wordt gestart.
* **Intolerantie of ontoereikendheid van Hydrea:**
* Anagrelide kan worden overwogen.
* **Behoud van aspirine:** Afhankelijk van de bepaling van de von Willebrand factor.
* **Evolutie:** ET kan evolueren naar myelofibrose en vervolgens naar secundaire AML.
### 3.3 Vergelijking met andere MPN
| Kenmerk | Idiopathische Myelofibrose (IMF) | Essentiële Thrombocytose (ET) |
| :------------------------ | :-------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Primair kenmerk** | Fibrose in beenmerg, extramedullaire hematopoëse | Verhoogd aantal bloedplaatjes |
| **Hematopoëse** | Verdrongen uit beenmerg, uitgeweken naar lever/milt | Normaal (maar met verhoogde plaatjesproductie) |
| **Bloedbeeld** | Anemie, leukocytose, trombopenie; rode en witte voorlopercellen | Trombocytose (>450.000/µl); meestal geen andere cytopenieën of voorlopercellen |
| **Splenomegalie** | Frequent en prominent | Zeldzaam |
| **Moleculaire afwijkingen** | Jak2, Mpl, Calreticuline mutaties frequent aanwezig | Jak2, Calreticuline mutaties frequent aanwezig |
| **Prognose** | On gunstig (mediaan 5 jaar overleving), transformatie naar AML mogelijk | Relatief gunstig, kan evolueren naar myelofibrose en AML |
| **Behandeling** | Symptomatisch, celremmers (Hydrea), Jak2-inhibitoren, stamceltransplantatie (jongere patiënten) | Anti-aggregantia (aspirine), Hydrea, Anagrelide; gericht op risicofactoren |
| **Risico op transformatie** | Naar therapieresistente AML | Naar myelofibrose, vervolgens naar secundaire AML |
**Tip:** Beide aandoeningen zijn myeloproliferatieve neoplasmata en delen vaak moleculaire afwijkingen (Jak2, Calreticuline mutaties). Het onderscheid ligt in het primaire pathologische proces en de klinische presentatie. De evolutie naar secundaire AML is een potentieel gevaar bij beide.
---
# Chronische myeloïde leukemie (CML) en acute leukemie
Dit onderwerp beschrijft de moleculaire basis en behandeling van CML, evenals de definitie, kliniek, diagnose en behandeling van acute leukemie (AML en ALL).
### 4.1 Chronische myeloïde leukemie (CML)
Chronische myeloïde leukemie (CML) wordt gekenmerkt door een sterke proliferatie van het myeloïde witte bloedcel compartiment, waarbij de differentiatie behouden blijft.
#### 4.1.1 Moleculaire oorzaak
De oorzaak van CML is een reciproque translocatie tussen chromosoom 9 en 22, resulterend in het zogenaamde Philadelphia-chromosoom ($\Phi$). Moleculair leidt dit tot de vorming van een fusiegen tussen het *Abl*-gen op chromosoom 9 en het *Bcr*-gen op chromosoom 22. Het *c-Abl* oncogen produceert een intracellulair tyrosine kinase dat fysiologisch betrokken is bij de regulatie van het cytoskelet en de celcyclus. In CML leidt de constitutionele activatie van dit fusiegen tot een cytoplasmatische groeifactor (een non-receptor tyrosine kinase) voor de aangetaste witte bloedcel progenitors. Dit geeft deze cellen een proliferatief voordeel.
#### 4.1.2 Kliniek en ziekteverloop
De ziekte begint vaak sluipend en wordt ontdekt bij routine bloedonderzoek. Typische kenmerken zijn:
* Leukocytose (aantal witte bloedcellen kan oplopen tot honderdduizenden) met aanwezigheid van alle voorlopercellen in het bloed.
* Vaak ook thrombocytose (verhoogd aantal bloedplaatjes).
* Door ruimtegebrek in het beenmerg vindt uitwijking van hematopoiese naar de milt (splenomegalie) en eventueel de lever plaats.
* Op de lange termijn kan anemie ontstaan.
* Metabole symptomen zoals koorts, nachtzweten en gewichtsverlies.
* Bij uitgesproken stijging van de witte bloedcellen kan leucostase optreden, met microcirculatiestoornissen, kortademigheid, visusstoornissen en hoofdpijn.
* Splenomegalie kan gerefereerde pijn naar de linkerschouder geven.
CML komt voor bij 40-60-jarigen, met een zeldzame juveniele vorm.
#### 4.1.3 Diagnose
De diagnose berust op:
* Vaststelling van leukocytose met het gehele spectrum van voorloperscellen, vaak gecombineerd met een beperkte thrombocytose.
* Diagnostisch conclusief onderzoek is de bepaling van het $\Phi$-chromosoom op beenmerg cytogenetica, of de bevestiging van de *Bcr-Abl* translocatie in bloed (met PCR of interfase FISH).
#### 4.1.4 Behandeling
Vóór de introductie van tyrosine kinase inhibitoren (TKI's) verliep de ziekte van een chronische fase, mogelijk via een acceleratiefase, naar een blastencrisis (transformatie naar AML of ALL). De behandeling van CML is radicaal gewijzigd door de komst van TKI's, wat CML transformeerde van een dodelijke ziekte naar een chronische conditie met orale onderhoudsmedicatie.
* **Tyrosine kinase inhibitoren (TKI's):**
* **Imatinib:** Was de eerste succesvolle TKI die de overlevingskansen van CML-patiënten drastisch verbeterde.
* **Opvolgmoleculen (dastinib, nilotinib, bosutinib, ponatinib):** Worden ingezet bij resistentie tegen imatinib.
* **Allogene stamceltransplantatie:** Wordt slechts in uitzonderlijke gevallen nog toegepast.
**Tip:** CML is een modelziekte voor targeted treatment in de hematologische oncologie, omdat de ziekte niet alleen farmacologisch getarget kan worden, maar ook opgevolgd kan worden met interfase cytogenetica of PCR. Dit maakt het mogelijk om verschillende graden van remissie te definiëren: hematologische remissie (normaal bloedbeeld), cytogenetische remissie (geen translocatie meer aantoonbaar met FISH) en moleculaire remissie (log-reductie op PCR). Behandeling kan bij diepe moleculaire remissie worden onderbroken, met potentieel voor genezing.
### 4.2 Acute leukemie (AML en ALL)
Acute leukemie is een klonale proliferatie van ongedifferentieerde of weinig gedifferentieerde cellen (blasten) uit de hematopoietische cellijnen, gekenmerkt door meer dan 20% blasten in een beenmerguitstrijkje.
#### 4.2.1 Definitie en voorkomen
Acute leukemie ontstaat door een 'double hit': een combinatie van een differentiatie-stop en een proliferatieve mutatie. De onderliggende cytogenetische afwijkingen worden met Next Generation Sequencing (NGS) opgespoord voor prognostische bepaling.
* **Acute myeloïde leukemie (AML):** Ontstaat uit myeloïde voorlopercellen.
* **Acute lymfatische leukemie (ALL):** Ontstaat uit lymfoïde voorlopercellen.
* **Secundaire leukemie:** Ontstaat na voorafgaande myelodysplastisch syndroom (MDS) of na chemotherapie. Deze hebben een ongunstigere prognose dan primaire leukemieën.
* **Hypercellulaire AML:** Een AML met een cel-aantal van meer dan 100.000 witte bloedcellen per microliter.
Acute leukemie kan op elke leeftijd voorkomen. ALL komt vooral voor op jonge kinderleeftijd, terwijl AML vaker op oudere volwassen leeftijd voorkomt. Mannen hebben een licht verhoogd risico.
#### 4.2.2 Kliniek
De symptomen ontstaan door een snel optredende pancytopenie en een proliferatieve component:
* Petechiën, hematomen, bloedingsneiging (disproportioneel uitgesproken bij acute promyelocytenleukemie door fibrinolyse).
* Bleekheid, uitgesproken vermoeidheid.
* Koorts, infecties die niet overgaan.
* Lymfeklieropzetting en hepatosplenomegalie (vooral bij ALL of hypercellulaire AML).
* Symptomen door infiltratie van blasten: neurologische symptomen (bij CNS lokalisatie), botpijn, manken, nachtelijke botpijn, huidinfiltratie, tandvleeshypertrofie, of extramedullaire tumoren (chloromen).
* **Hyperleukocytose:** Kan leiden tot leukostase met microcirculatiestoornissen (CNS symptomen: onrust, hoofdpijn, visusstoornissen, agitatie, verwardheid, stupor; of pulmonaire hypoxie en dyspneu). **Hyperleukocytose is een urgentie.**
#### 4.2.3 Diagnose
* **Bloedonderzoek:** Wisselende maar vaak uitgesproken anemie, trombopenie, en gedaald of sterk gestegen aantal witte bloedcellen met blasten in de formule. Vaak tekenen van spontane tumorlyse (verhoogd LDH, urinezuur, hyperkaliëmie, hyperfosfatemie, eventueel acute nierinsufficiëntie). Auerstaafjes kunnen in blasten voorkomen. Bij secundaire AML is er vaak neutropenie.
* **Beenmergonderzoek:** Sterk verhoogd aantal blasten, hypo- of hypercellulair.
* **Lumbaalpunctie:** Vooral bij ALL, voor het opsporen van CNS-lokalisatie.
* **Typering:** Op basis van cytologie, flowcytometrie en toenemend NGS.
* **RX Thorax:** Bij ALL, vanwege mogelijke mediastinale massa's bij T-ALL.
#### 4.2.4 Behandeling en prognose
De behandeling van acute leukemie is in principe curatief.
* **Kinderen met ALL:** Meer dan 90% genezing.
* **Volwassenen met AML:** Genezingspercentages variëren van 60% bij jonge volwassenen tot minder dan 25% bij 65-plussers.
De basisbehandeling bestaat uit intensieve chemotherapie met langdurige ziekenhuisopname, en ondersteunende zorg (transfusies, antibiotica, antifungals). Het doel is om de blasten terug te dringen tot minder dan 5% in het beenmerg (hematologische remissie).
* **Inductiebehandeling:** Initiële chemotherapie om remissie te bereiken.
* **Consolidatiebehandeling:** Om de remissie te bestendigen of uit te diepen.
* **Intensificatie/Onderhoudsbehandeling:** Afhankelijk van de prognose, kan dit bestaan uit allogene stamceltransplantatie (vooral bij AML of hoog-risico ALL) of een onderhoudsbehandeling.
**Prognostische factoren voor ALL:**
* Ongunstig: leeftijd (<1 of >10 jaar), WBC >50.000/µl, CNS of testiculaire lokalisatie, T-cel fenotype, specifieke cytogenetische afwijkingen (bv. t(9;22)), en bepaalde NGS-markers.
* Therapierespons: Onvoldoende antwoord op corticosteroïden (prefase), inductiebehandeling, of aanwezigheid van minimale residuele ziekte (MRD) binnen 90 dagen zijn ongunstig.
**Prognostische factoren voor AML:**
* Ongunstig: leeftijd boven 60 jaar, secundaire AML, bepaalde cytogenetische afwijkingen (bv. monosomie 5, 7, del 5q-, 11q23, t(9;22)), complex karyotype, Flt3-ITD mutatie.
* Therapierespons: Meer dan 5% blasten na de eerste kuur, of residuele MRD na twee inductiekuren.
**Specifieke vormen van acute leukemie:**
* **Acute promyelocytenleukemie (APL of AML M3):**
* Oorzaak: Translocatie t(15;17) tussen *PML* oncogen en retinoïne A receptor.
* Behandeling: All Trans Retinoic Acid (ATRA) en arseen trioxide.
* Kliniek: Gekenmerkt door sterk verhoogde bloedingsneiging door pro-coagulante en fibrinolytische activiteit. **APL is een urgentie.**
* **Philadelphia-chromosoom positieve ALL (Ph+ ALL):**
* Behandeling: Imatinib kan worden toegevoegd aan de therapie.
* **Oudere patiënten (>60-70 jaar):** De balans tussen genezing en toxiciteit van intensieve chemotherapie is minder gunstig. Het beleid is vaak gericht op stabilisatie met hoge morbiditeit. Nieuwere therapieën zoals azacitidine-venetoclax kunnen semi-ambulant worden toegepast voor stabilisatie met minder ziekenhuisopname en bijwerkingen.
**Acute leukemie is een levensbedreigende ziekte die urgentie vereist.** Huisartsen moeten de volgende urgenties herkennen en zo nodig spoed doorverwijzen:
* Hyperleukocytose (>30.000 WBC met blasten).
* Recent opgekomen en/of evoluerende neurologische symptomen in het kader van een gestoord bloedbeeld.
* Mediastinale massa.
* Spontane tumorlyse (hyperkaliëmie, hyperfosfatemie, hypocalcemie, hyperuricemie, nierinsufficiëntie).
* Febriele neutropenie (risico op sepsis).
* Respiratoir: toenemende dyspneu.
* Bloedingen, stollingsproblemen (thrombopenie bij elke acute leukemie, forse fibrinolyse bij APL).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Myeloproliferatieve aandoeningen (MPN) | Een groep ziekten die ontstaan door overmatige groei van beenmergvoorlopers of hun afgeleide bloedcellen, gekenmerkt door clonale proliferatie. |
| Polycythemia vera | Een chronische myeloproliferatieve aandoening gekenmerkt door een teveel aan rode bloedcellen, vaak geassocieerd met een Januskinase Jak-2 mutatie. |
| Chronisch myeloïde leukemie (CML) | Een chronische myeloproliferatieve aandoening gekenmerkt door een teveel aan voorloper- en rijpe witte bloedcellen, veroorzaakt door de Philadelphia-chromosoom fusie (Bcr-Abl). |
| Essentiële thrombocytose (ET) | Een myeloproliferatieve aandoening gekenmerkt door een teveel aan circulerende bloedplaatjes, vaak geassocieerd met JAK2- of CALR-mutaties. |
| Myelofibrose | Een myeloproliferatieve aandoening gekenmerkt door een teveel aan fibroblasten in het beenmerg, wat leidt tot vervanging van normaal beenmergweefsel en extramedullaire hematopoiese. |
| Myelodysplastische syndromen (MDS) | Een groep hematologische aandoeningen waarbij het beenmerg niet in staat is om voldoende gezonde bloedcellen te produceren, wat vaak leidt tot cytopenieën. |
| Extramedullaire hematopoiese | De vorming van bloedcellen buiten het beenmerg, typisch in de lever en milt, als reactie op ernstige beenmergziekte of fibrose. |
| Myeloproliferatief-myelodysplastisch syndroom (MDS-MPN) | Een groep ziektebeelden die kenmerken vertonen van zowel myeloproliferatieve als myelodysplastische syndromen, met gestoorde uitrijping en proliferatie van bloedcellen. |
| Acute leukemie | Een klonale proliferatie van ongedifferentieerde of weinig gedifferentieerde cellen (blasten) uit de hematopoietische cellijnen, met een hoog percentage blasten in het beenmerg (>20%). |
| Blastencrisis | De transformatie van een chronische myeloproliferatieve ziekte (zoals CML) naar een acute leukemie, gekenmerkt door een snelle overgroei van blasten. |
| Januskinase (JAK) | Een familie van intracellulaire signaaltransductie-eiwitten die betrokken zijn bij de celgroei en differentiatie, en die vaak gemuteerd zijn bij myeloproliferatieve aandoeningen. |
| Erytropoëtine (Epo) | Een hormoon dat voornamelijk door de nieren wordt geproduceerd en dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert. |
| Hematocriet (Hct) | Het percentage van het bloedvolume dat door rode bloedcellen wordt ingenomen. |
| Reticulocyten | Onvolgroeide rode bloedcellen die nog uit het beenmerg worden vrijgegeven. |
| Myeloïde metaplasie | Een proces waarbij normaal beenmergweefsel wordt vervangen door fibreus bindweefsel, wat leidt tot extramedullaire hematopoiese. |
| Leuko-erytroblastair bloedbeeld | Een bloedbeeld dat zowel witte bloedcelvoorlopers als rode bloedcelvoorlopers bevat, wat wijst op ernstige beenmergziekte of extramedullaire hematopoiese. |
| Aderlating | Een therapeutische procedure waarbij bloed wordt afgenomen om overtollige rode bloedcellen te verwijderen, vaak gebruikt bij polycythemia vera. |
| Splenomegalie | Vergroting van de milt, een veelvoorkomend symptoom bij diverse hematologische aandoeningen, waaronder myeloproliferatieve ziekten. |
| Portale hypertensie | Verhoogde druk in het poortsysteem, vaak veroorzaakt door leverziekte of blokkade van de poortader, wat kan leiden tot ascites en oesofageale varices. |
| Hypersplenisme | Overmatige activiteit van de milt, wat kan leiden tot snellere afbraak van bloedcellen, resulterend in anemie, trombopenie en/of leukopenie. |
| Cytopenie | Een tekort aan bloedcellen, waaronder rode bloedcellen (anemie), witte bloedcellen (leukopenie) of bloedplaatjes (trombopenie). |
| B-symptomen | Algemene constitutionele symptomen die geassocieerd worden met lymfomen en andere maligniteiten, waaronder koorts, nachtzweten en onverklaarbaar gewichtsverlies. |
| Triple negativiteit | De afwezigheid van JAK2-, MPL- en CALR-mutaties, wat een ongunstige prognose aangeeft bij idiopathische myelofibrose. |
| Stamceltransplantatie | Een medische procedure waarbij beschadigd beenmerg wordt vervangen door gezonde stamcellen, vaak gebruikt bij de behandeling van acute leukemie en myeloproliferatieve ziekten. |
| T-cel | Een type lymfocyt dat een cruciale rol speelt in het immuunsysteem en bij de regulatie van de immuunrespons. |
| B-cel | Een type lymfocyt dat verantwoordelijk is voor de productie van antilichamen en een sleutelrol speelt in de humorale immuniteit. |
| T-cel fenotype | De kenmerken van een T-cel die worden bepaald door de expressie van specifieke oppervlaktemoleculen, gebruikt voor classificatie en diagnose. |
| Chimerische Antigeen Receptor T-cellen (CART) | Een vorm van immunotherapie waarbij de eigen T-cellen van een patiënt genetisch worden gemodificeerd om kankercellen te herkennen en aan te vallen. |
| Acute promyelocyten leukemie (APL) | Een subtype van acute myeloïde leukemie (AML) gekenmerkt door een specifieke translocatie (t(15;17)) en een hoog risico op bloedingen door een combinatie van pro-coagulante en fibrinolytische activiteit. |
| All Trans Retinoic Acid (ATRA) | Een derivaat van vitamine A dat gebruikt wordt bij de behandeling van acute promyelocyten leukemie om de differentiatie van maligne promyelocyten te bevorderen. |
| Auerstaafjes | Kristalvormige staafjes die in de cytoplasma van blasten kunnen worden aangetroffen bij acute myeloïde leukemie, wat een diagnostisch teken is. |
| Tumorlyse syndroom | Een potentieel levensbedreigende complicatie die optreedt na de behandeling van kanker, waarbij snel afstervende kankercellen grote hoeveelheden kalium, fosfor en urinezuur in het bloed vrijgeven, wat kan leiden tot acute nierschade. |
| Febriele neutropenie | Een situatie waarbij een patiënt koorts heeft en een laag aantal neutrofielen (een type witte bloedcel), wat duidt op een verhoogd risico op ernstige infecties. |