Cover
Jetzt kostenlos starten STP_2_-_HC_3_en_HC_4_2025092930_met_notities.pptx
Summary
# Principes van motorisch leren toegepast op spraaktherapie
Hier is de samenvatting van de "Principes van motorisch leren toegepast op spraaktherapie", opgesteld als een examenstudiehandleiding:
## 1. Principes van motorisch leren toegepast op spraaktherapie
Dit onderwerp onderzoekt de toepassing van de principes van motorisch leren, zoals uiteengezet door Schmidt, binnen de spraaktherapie, met focus op gegeneraliseerde motorprogramma's, schema's, en de invloed van oefen- en feedbackcondities.
### 1.1 Motorisch leren: concepten en toepassing
Motorisch leren omvat niet het aanleren van specifieke bewegingen, maar eerder het ontwikkelen van **gegeneralizede motorprogramma's (GMP's)** in de hersenen. Dit principe is fundamenteel voor het aanleren van complexe opeenvolgingen van bewegingen, zoals zwemmen, schrijven of muziek spelen, waarbij de hersenen een programma opslaan in plaats van individuele bewegingen. Binnen de spraaktherapie is dit relevant voor het aanleren van correcte spraakproducties, met name bij spraakmotorische stoornissen zoals SKS (spraakklankstoornissen), SOD (semantische ogies stoornissen), apraxie en dysartrie. Foutief aangeleerde motorische plannen kunnen leiden tot ingeslepen spraakpatronen die door middel van herhaald motorisch leren moeten worden gecorrigeerd.
#### 1.1.1 Recognition en recall schema's
Motorisch leren wordt mede ondersteund door twee belangrijke schema's:
* **Recognition schema**: Dit schema stelt de verwachte sensorische consequenties van een beweging vast, gebaseerd op het beoogde doel en de initiële condities (begin situatie). Het stelt het individu in staat om een uitgevoerde beweging te evalueren ten opzichte van het verwachte resultaat.
* **Recall schema**: Dit schema is verantwoordelijk voor het oproepen van de juiste motorische commando's die nodig zijn om een specifiek doel te bereiken, rekening houdend met de verwachte sensorische gevolgen en het uiteindelijke resultaat.
Deze schema's werken samen om een beweging te initiëren, uit te voeren en te evalueren, wat cruciaal is voor zowel motorische uitvoering (performance) als het uiteindelijke motorische leren (automatisatie en generalisatie).
#### 1.1.2 Voorbeeld van motorisch leren in spraak
* **Initiële condities**: De beginsituatie van de mond, zoals gesloten mond, tong in rustpositie, en gesloten lippen.
* **Gegeneraliseerde motorische commando's**: De commando's die spieren aansturen voor de juiste kracht en snelheid van de articulatiebewegingen.
* **Sensorische consequenties**: De auditieve feedback (wat hoor je?) en proprioceptieve feedback (hoe voelt de beweging van de articulatoren?).
* **Resultaat**: De correcte uitspraak van het woord.
Een GMP wordt opgeslagen voor elke spraakbeweging, en er kan sprake zijn van transfer van GMP's tussen vergelijkbare klanken of woorden. Zo kan een GMP voor woorden die met /p/ beginnen en eindigen op /s/ ook relevant zijn voor woorden als "poes" en "pas".
### 1.2 Principes van motorisch leren toegepast in therapie
De principes van motorisch leren bieden een kader voor het opstellen van effectieve therapieplannen. Dit omvat de optimalisatie van oefencondities en feedbackcondities.
#### 1.2.1 Oefencondities
Oefencondities hebben betrekking op hoe de therapie wordt gestructureerd en hoe de patiënt oefent. Ze zijn onderverdeeld in vier hoofdgebieden:
1. **Prepractice**: Voorafgaand aan de eigenlijke therapie wordt de patiënt voorbereid en geïnformeerd over het leerproces. Dit omvat het verschaffen van inzicht in de doelen en de aanpak.
2. **Intensiteit**: Dit verwijst naar de frequentie en dichtheid van oefening.
* **Massed practice**: Intensief oefenen in een korte periode (bijvoorbeeld veel producties in één sessie of dagelijkse sessies). Dit is vooral effectief in de aanbreng- en verwervingsfase.
* **Disturbed practice**: Oefeningen zijn meer verspreid en minder frequent, wat meer gericht is op retentie en generalisatie.
3. **Variabiliteit**: Dit betreft de mate waarin het oefendoel en de context variëren.
* **Constant oefenen**: Eén enkel doel of één specifieke beweging wordt herhaaldelijk geoefend. Dit wordt typisch gebruikt in de aanbreng- en verwervingsfase.
* **Variabel oefenen**: Verschillende oefendoelen en contexten worden geïntegreerd. Dit bevordert retentie en generalisatie op lange termijn en integreert diverse oefendoelen tegelijkertijd.
4. **Volgorde**: De manier waarop oefendoelen binnen een sessie worden gepresenteerd.
* **Blocked practice**: Voorspelbare blokken van oefeningen, waarbij een specifiek doel gedurende een periode herhaald wordt. Dit wordt vaak gebruikt in de aanleerfase.
* **Random practice**: Een onvoorspelbare volgorde van verschillende oefendoelen. Dit leidt op lange termijn tot betere generalisatie.
Deze oefencondities resulteren samen in een **oefenschema** en een **handelingsplan** voor de therapie.
#### 1.2.2 Feedbackcondities
Feedback is cruciaal om te leren welke motorische commando's tot het gewenste resultaat leiden. Het helpt de patiënt om eigen bewegingen te monitoren en aan te passen.
* **Type feedback**:
* **Intrinsieke feedback**: De feedback die de patiënt 'van zichzelf' krijgt, zoals somatosensorische (gevoel) en auditieve (zelfmonitoring) feedback.
* **Extrinsieke feedback**: Informatie en terugkoppeling van de therapeut of ouder.
* **Knowledge of performance (KP)**: Feedback gericht op de uitvoering van de beweging.
* **Knowledge of results (KR)**: Feedback over het resultaat van de prestatie (juist of fout).
* **Frequentie**:
* **Hoogfrequent**: Feedback wordt na elke productie gegeven.
* **Laagfrequent**: Feedback wordt afgebouwd en er wordt meer beroep gedaan op intrinsieke feedback.
* **Timing**:
* **Onmiddellijk**: Feedback wordt direct na de productie gegeven.
* **Uitgesteld**: Er wordt gewacht met feedback geven om de patiënt de kans te geven zichzelf te monitoren.
De toepassing van oefen- en feedbackcondities is afhankelijk van het niveau van de behandeling en de individuele behoeften van de patiënt. Dit geldt voor alle vier de niveaus van behandeling: geïsoleerd niveau, syllabeniveau, woordniveau en zinsniveau.
### 1.3 Behandeling van enkelvoudige spraakklankstoornissen (SKS) volgens Van Riper
De methode van Van Riper, hoewel oud, bevat nog steeds adequate principes voor de behandeling van SKS.
#### 1.3.1 Doelen van de behandeling
De behandeling streeft naar:
1. Afleren van de foutief geproduceerde klank.
2. Bewustmaking van de karakteristieken van een foneem.
3. Herkennen en onderscheiden van de kenmerken van een verkeerde productie ten opzichte van de doelklank.
4. Aanleren van de juiste klank.
5. Produceren van de doelklank op vraag, en uitbreiden naar alle niveaus.
6. Spontaan gebruiken van de doelklank.
#### 1.3.2 Niveaus van behandeling
De behandeling doorloopt vier niveaus, elk met vier fasen:
* **Niveaus**:
1. Geïsoleerd niveau (klank op zichzelf)
2. Syllabeniveau
3. Woordniveau
4. Zinsniveau
* **Fasen per niveau**:
1. **Bewustwording**: Patiënt wordt zich bewust van de klank en de articulatie.
2. **Productie van de klank**: De klank wordt geproduceerd.
3. **Stabilisatie van de klank**: De productie wordt geautomatiseerd en consistent gemaakt.
4. **Transfer**: De klank wordt toegepast in verschillende contexten en situaties.
> **Tip:** Niet elk niveau en elke fase vereist evenveel tijd of aandacht. Bij het geïsoleerde niveau kan meer focus liggen op bewustwording, terwijl dit bij hogere niveaus al meer verworven kan zijn.
#### 1.3.3 Remediering van foutieve articulatie (Van Riper)
De vier fasen van remediëring zijn:
1. **Sensorisch-perceptuele training**: Identificeren en discrimineren van foute en juiste producties door te scannen en te vergelijken.
2. **Correctie en variatie tot correcte productie**: Approximeren van het nieuwe motorische patroon.
3. **Stabilisatie**: Consistent produceren van de klank.
4. **Transfer naar dagdagelijkse situaties**: Automatiseren van de klank.
##### 1.3.3.1 Startniveau
Het startniveau (geïsoleerd, syllabe, woord of zin) wordt bepaald door de mate waarin de klank correct wordt geproduceerd in verschillende contexten. Als de klank af en toe correct is in woorden of zinnen, kan men op dat niveau starten. Als de productie volledig foutief is, start men op het geïsoleerde niveau.
##### 1.3.3.2 Geïsoleerd klankniveau
Dit niveau omvat de vier fasen:
* **Prepractice**: Voorbereiding op de klank.
* **Sensorisch-perceptuele training**:
1. **Identificeren van kenmerken van de klank**: Auditief, visueel en proprioceptief. Identiteit geven aan de klank (bv. geluid van een slang voor /s/). Dit omvat ook het bespreken van hoe de mond eruitziet en wat men voelt.
2. **Waarnemen wanneer de klank wordt geproduceerd**: De klank identificeren tussen andere klanken, zowel in isolatie als in woorden. Dit kan met visuele signalen.
3. **Stimuleren met de juiste klank**: De therapeut biedt de juiste klank expliciet en geïsoleerd aan, om de kenmerken te benadrukken. De patiënt kan producties van de therapeut tellen of beoordelen.
4. **Discrimineren van juiste en foute productie**: Het verschil tussen de juiste en foute productie leren horen, gekoppeld aan de identificatie. Dit kan met stempelen, sorteren of stickers plakken.
* **Aanleren van de nieuwe klank (correctie)**:
* **Auditieve stimulatie**: De klank zo goed mogelijk nabootsen. De therapeut stuurt bij en verwijst naar auditieve kenmerken.
* **Progressieve approximatie**: Vertrekkend vanuit een foute klank, wordt de juiste klank gezocht door graduele aanpassingen in articulatie. Overgangsklanken helpen hierbij.
* **Fonetische plaatsing**: De correcte articulatieplaats uitleggen en hulpmiddelen gebruiken (spiegel, tong, etc.). Kritiek hierop is dat het moeilijk te integreren is in spontane spraak en dat elke klank meerdere articulatieplaatsen kan hebben (coarticulatie).
* **Modificatie**: De klank afleiden uit een andere, reeds bestaande klank (bv. /s/ vanuit /t/).
* **Sleutelwoorden**: Woorden die de klank al correct bevatten gebruiken als uitgangspunt.
* **Stabilisatie**: De aangeleerde klank is nog niet stabiel. De klank wordt geïsoleerd veel herhaald, verlengd, luider/stiller geproduceerd en sneller herhaald of afgewisseld met andere klanken. Dit kan door middel van spelletjes of concrete materialen.
* **Transfer**: De klank wordt toegepast in moeilijkere contexten, zoals in woorden en zinnen.
##### 1.3.3.3 Syllabeniveau
De stappen van sensorisch-perceptuele training, correctie en stabilisatie worden ook op syllabeniveau doorlopen. Het doel is het variëren van fonetische contexten om natuurlijke spraak te benaderen. Patiënten hebben bij nonsenssyllaben geen herinnering aan foutieve spraak. De opbouw kan zijn: CV, VC, CCV, CVC, CV CV, etc.
##### 1.3.3.4 Woordniveau
De keuze van de klankcluster is cruciaal. De opbouw kan gevarieerd zijn, afhankelijk van de complexiteit van de woorden (bv. CVC, tweeledige woorden, drieledige woorden).
* **Prepractice**: Identificatie van de doelklank in woorden en discriminatie van foute versus correcte klanken.
* **Starten op woordniveau**: Dit kan door middel van **sleutelwoorden** (woorden die de klank al goed bevatten en een vergelijkbaar GMP hebben). Intensief auditief aanbieden en inoefenen van deze sleutelwoorden, waarna de klank daaruit geïsoleerd kan worden. Variatie in woorden wordt langzaam toegevoegd om transfer naar andere woorden en woordposities te bevorderen. Er wordt gebruik gemaakt van oefencondities zoals massed practice en block practice (later variabele practice).
##### 1.3.3.5 Zinsniveau
Technieken uit de hoortraining blijven van toepassing.
* **Simultaan spreken**: De patiënt en therapeut spreken samen, waarbij de therapeut tempo, intensiteit en intonatie bepaalt.
* **Corrigerend herhalen**: De therapeut maakt een fout, de patiënt verbetert en herhaalt. Fouten worden geleidelijk subtieler.
* **Slow motion speech**: Een langzamere, gecontroleerde productie.
#### 1.3.4 Transfer binnen en buiten de therapiesessie
Het uiteindelijke doel is correcte spraak op een automatische, vanzelfsprekende manier.
* **Transfer binnen de therapiesessie**:
* Spreeksituaties aanpassen (bv. vertelplaten, spontane spreekopdrachten, raadsels, verteldobbelstenen).
* Nieuwe klank gebruiken in alle spreekmodaliteiten (zingen, gedichten, lezen, bevelen geven).
* Intrinsieke feedback benadrukken.
* **Transfer buiten de therapiesessie**:
* **Therapiesituatie uitbreiden**: Spreektaken geven om los te komen van gestructureerde situaties. Dit omvat **controletaken** (bv. een actie uitvoeren bij een fout) en **kernsituaties** (duidelijk afspreken met ouders wanneer op spraak gelet wordt).
* **Verschillende spreekmodaliteiten**: Zingen, gedichten, roepen, lezen, bevelen geven.
* **Intrinsieke feedback benadrukken**: De focus verschuift van extrinsieke naar intrinsieke feedback en zelfmonitoring.
* **Reminders en Registratie**: Het kind kan herinneringen krijgen of zelf producties registreren.
* **Afgebakende spreekopdrachten**: Specifieke taken om de druk te beheersen.
### 1.4 Specifieke foutenbeschrijving
Bij het beschrijven van klanken en hun fouten wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:
* **Luchtstroom**: Oraal/nasaal, lateraal/voorwaarts.
* **Stemgeving**: Stemplooitrilling (ja/nee).
* **Velumpositie**: Op of neer.
* **Tongpositie**: Rangen en punt.
* **Positie van andere relevante articulatoren**: Kaak, lippen, tanden.
Voorbeelden van specifieke fouten:
* **Sigmatismus addentalis**: Tongpunt tegen de snijtanden, beperkt tonggleufje, te weinig scherpe klank.
* **Sigmatismus stridens**: Te uitgesproken tonggleufje.
* **Rhotacisme non sonans**: Tongplaatsing correct, maar de /r/ wordt zonder stemgeluid uitgesproken.
* **Rhotacisme non vibrans**: Tongplaatsing correct, maar er is geen trilling in de tongpunt (vergelijkbaar met de Engelse /r/).
> **Tip:** Bij het behandelen van bijvoorbeeld de /r/ kunnen technieken zoals de 'pittigheidsmethode' (een explosief /d/, /k/, of /b/ gevolgd door een krachtige /d/, /k/, of /b/), tongtrekken, tongwrijven en liptrillen worden ingezet. De keuze van de techniek is afhankelijk van het kind en de specifieke uitdaging. Ook gorgelen met water kan worden gebruikt voor de huig-R.
---
# Behandeling van enkelvoudige spraakklankstoornissen (SKS) volgens Van Riper
Hier is de samenvatting van de behandeling van enkelvoudige spraakklankstoornissen (SKS) volgens Van Riper, opgesteld als een examenklare studiegids.
## 2. Behandeling van enkelvoudige spraakklankstoornissen (SKS) volgens Van Riper
Dit deel behandelt de specifieke methodiek voor het behandelen van enkelvoudige spraakklankstoornissen, voornamelijk gebaseerd op het model van Van Riper, met focus op doelen, niveaus, fasen en specifieke technieken.
### 2.1 Algemene principes van motorisch leren in spraaktherapie
Het leren van spraakbewegingen volgt de principes van motorisch leren, waarbij gegeneraliseerde motorprogramma's (GMP's) in de hersenen worden opgeslagen in plaats van specifieke bewegingen. Dit model verklaart hoe zowel correcte als foutieve spraakpatronen worden aangeleerd en hoe deze opnieuw aangeleerd kunnen worden.
* **Motorisch leren:** Het ontwikkelen van gegeneraliseerde motorprogramma's voor bewegingen of reeksen van bewegingen.
* **Recognition schema:** Het beoordelen van de initiële condities en de verwachte sensorische gevolgen van een beweging.
* **Recall schema:** Het oproepen van de benodigde beweging om een doel te bereiken en het voorspellen van het resultaat.
* **Foutief aangeleerd motorisch plan:** Een ingeslepen manier van spreken die verandering vereist door herhaald motorisch leren.
**Toepassing op spraak:**
Bij spraakmotorische stoornissen, waaronder enkelvoudige SKS, apraxie en dysartrie, is het toepassen van motorisch leren essentieel voor het afleren van foutieve patronen en het aanleren van nieuwe, correcte patronen. Dit bevordert transfer en generalisatie van de aangeleerde vaardigheden.
### 2.2 Principes van motorisch leren toegepast in therapie
De principes van motorisch leren sturen de therapieaanpak, met specifieke aandacht voor oefencondities en feedbackcondities.
#### 2.2.1 Oefencondities
Deze condities bepalen hoe de oefeningen worden vormgegeven en gestructureerd.
* **Prepractice:** Voorbereiding van de cliënt op de therapie, gericht op het creëren van inzicht.
* **Intensiteit:**
* **Massed practice:** Veel oefeningen in een korte periode (bv. dagelijkse sessies, 100 producties per sessie). Vooral nuttig in de aanleer- en verwervingsfase.
* **Disturbed practice:** Meer gespreide en minder frequente oefeningen (bv. minder frequente sessies). Geschikt voor retentie en generalisatie.
* **Variabiliteit:**
* **Constant oefenen:** Een enkel doel of beweging wordt herhaald. Geschikt voor de aanleer- en verwervingsfase.
* **Variabel oefenen:** Diverse oefendoelen worden geïntegreerd. Leidt op lange termijn tot betere generalisatie en retentie.
* **Volgorde:**
* **Blocked practice:** Voorspelbare blokken van oefendoelen. Kan in de aanleerfase nuttig zijn.
* **Random practice:** Onvoorspelbare volgorde van oefendoelen. Bevordert generalisatie.
#### 2.2.2 Feedbackcondities
Feedback is cruciaal voor het leerproces, door informatie te verstrekken over de uitvoering en het resultaat.
* **Type:**
* **Intrinsieke feedback:** Zelfmonitoring door de cliënt (auditief, somatosensorisch). De cliënt leert de eigen bewegingen te monitoren.
* **Extrinsieke feedback:** Informatie van de therapeut of ouder.
* **Knowledge of performance (KP):** Feedback gericht op de uitvoering van de beweging.
* **Knowledge of results (KR):** Feedback gericht op het resultaat van de prestatie (juist/fout).
* **Frequentie:**
* **Hoogfrequent:** Feedback na elke productie.
* **Laagfrequent:** Feedback wordt afgebouwd, met meer nadruk op intrinsieke feedback.
* **Timing:**
* **Onmiddellijk:** Feedback direct na de productie.
* **Uitgesteld:** Feedback wordt gegeven na een bepaalde periode, om intrinsieke feedback te stimuleren.
### 2.3 Van Riper's model voor de behandeling van enkelvoudige SKS
Van Riper's model, hoewel oud, biedt nog steeds waardevolle principes voor de behandeling van enkelvoudige SKS. Het richt zich op het afleren van foutieve productie en het aanleren van correcte klankproductie.
#### 2.3.1 Doelen van de therapie
1. **Afleren van de foutief geproduceerde klank:** Bewustwording van de kenmerken van de verkeerde productie en het onderscheiden ervan van de doelklank.
2. **Aanleren van de juiste klank:** Productie van de doelklank op verzoek en uitbreiding naar alle niveaus.
3. **Doelklank spontaan gebruiken:** Automatische en correcte toepassing van de klank in spontane spraak.
#### 2.3.2 Niveaus van behandeling
De behandeling doorloopt vier niveaus, waarbij de focus per niveau kan variëren afhankelijk van de fase van remediëring.
1. **Geïsoleerd niveau:** De klank wordt los van andere klanken geproduceerd. Dit niveau is cruciaal voor sensorisch-perceptuele training en correctie.
2. **Syllabeniveau:** De klank wordt geïntegreerd in verschillende klankcombinaties, zoals CV (consonant-vowel), VC, CCV, CVC. Dit helpt bij het benaderen van natuurlijke spraakcontexten.
3. **Woordniveau:** De klank wordt geoefend in woorden, met een opbouw van eenvoudige naar complexere woorden, rekening houdend met de positie van de klank (initieel, mediaal, finaal).
4. **Zinsniveau:** De klank wordt toegepast in zinnen, met oefeningen die variëren van eenvoudige structuren tot complexere uitingen en spontane spraak.
#### 2.3.3 Fasen van remediëring (per niveau)
Binnen elk niveau worden doorgaans vier fasen doorlopen, hoewel de intensiteit per fase kan verschillen.
1. **Sensorisch-perceptuele training (bewustwording):**
* **Identificeren van kenmerken van de klank:** Auditieve, visuele en proprioceptieve waarneming van de klank. De klank krijgt een identiteit (bv. "slang" voor /s/).
* **Waarnemen wanneer de klank wordt geproduceerd:** Het kind leert de klank te signaleren in geïsoleerde klanken en later in woorden.
* **Stimuleren met de juiste klank:** De therapeut biedt de correcte klank expliciet en geïsoleerd aan.
* **Discrimineren van juiste en foute productie:** Het kind leert het verschil te horen tussen de correcte en de incorrecte klankproductie, vaak gekoppeld aan identificatieactiviteiten.
2. **Correctie (productie van de klank):** Het aanleren van de nieuwe klank met behulp van diverse technieken.
* **Auditieve stimulatie:** Het zo goed mogelijk nabootsen van de klank, waarbij de therapeut bijstuurt en verwijst naar auditieve kenmerken. Belangrijk is luistertraining en het vermijden van druk.
* **Progressieve approximatie:** Vertrekken vanuit een bestaande klank of beweging en deze geleidelijk aanpassen om dichter bij de doelklank te komen. Gebruik van overgangsklanken is hierbij essentieel.
* **Fonetische plaatsing:** Expliciet uitleggen en instrueren over de juiste positie van de articulatoren. Hulpmiddelen zoals spiegels, gebitsmodellen en tongtekeningen kunnen hierbij ingezet worden.
* **Modificatie:** De doelklank afleiden uit een andere, reeds correct geproduceerde klank. De therapeut kan de foutieve klank produceren en langzaam de articulatoren naar de juiste positie bewegen.
* **Sleutelwoorden:** Gebruik van woorden waarin de doelklank al correct wordt geproduceerd. Deze woorden worden intensief ingeoefend om de klankisolatie en -productie te bevorderen.
3. **Stabilisatie:** De aangeleerde klank is nog niet stabiel. Door intensief te oefenen op het geïsoleerde niveau wordt de productie gestabiliseerd. Dit kan door herhalen, verlengen, luider/stiller produceren, en snelle herhalingen. **Massed practice** is hier vaak van toepassing.
4. **Transfer (generalisatie):** De aangeleerde klank wordt geïntegreerd in spontane spraak, zowel binnen als buiten de therapiesituatie.
* **Transfer binnen de therapiesituatie:**
* **Therapiesituatie uitbreiden:** Spreektaken geven die loskomen van gestructureerde oefeningen, zoals vertelplaten, raadsels oplossen, of verteldobbelstenen.
* **Nieuwe klank gebruiken in alle spreekmodaliteiten:** Oefenen in zingen, gedichten voordragen, lezen, bevelen geven, etc.
* **Intrinsieke feedback benadrukken:** De focus verschuift van extrinsieke naar intrinsieke feedback en zelfmonitoring.
* **Transfer buiten de therapiesessie:**
* **Aanpassen van de therapiesituatie:** Spreektaken geven die aansluiten bij de dagelijkse leefwereld.
* **Ouderbegeleiding:** Duidelijke afspraken maken met ouders over momenten waarop expliciet op spraak wordt gelet, om druk te vermijden.
* **Controletaken:** In specifieke situaties een taak uitvoeren waarbij correcte spraak vereist is.
* **Kernsituaties:** Geïntegreerde oefeningen in de natuurlijke omgeving van het kind.
* **Registreren:** Korte periodes van focus op spraak om de druk niet te hoog te maken.
* **Afgebakende spreekopdrachten:** Gerichte opdrachten buiten de sessie.
#### 2.3.4 Keuze van de klank en startniveau
* **Met welke klank starten?**
* De klank die het eerst voorkomt in de verwervingsvolgorde.
* De klank met de meeste sleutelwoorden.
* De klank die het eenvoudigst te produceren is.
* De klank die de meeste impact heeft op de verstaanbaarheid van het spreken (VSH) of het zelfvertrouwen van het kind.
* **Startniveau bepalen:**
* Indien de klank al af en toe correct voorkomt in woorden en zinnen: starten op **zinsniveau**.
* Indien de klank al correct voorkomt in woorden: starten op **woordniveau**.
* Bij een volledig foutieve productie: starten op **geïsoleerd niveau**.
* **Tip:** Zorg altijd voor een correcte tongpositie in rust en controleer of de klank op geïsoleerd niveau goed beheerst wordt, zelfs als je op een hoger niveau start.
### 2.4 Specifieke technieken voor klankcorrectie
Hieronder worden specifieke technieken beschreven voor het corrigeren van bepaalde klanken, met een focus op de /r/.
#### 2.4.1 Tongpunt-r
Verschillende methoden kunnen worden ingezet om de tongpunt-r te stimuleren:
* **Pittigheidsmethode:**
* **Principe:** Een explosief klank uitspreken (bv. $/p/, /k/, /b/$ of $/t/, /d/$) gevolgd door een krachtige /d/. Dit kan leiden tot trilling in de tongpunt.
* **Opbouw:** Geïsoleerd (bv. $pd, kd, bd$), syllabeniveau (bv. $kdo, pdi, bdu$), en woordniveau (bv. $bdief$ voor "brief", $pdijs$ voor "prijs").
* **Variaties:** Kan ook met andere klanken zoals /f/ (bv. $fdiet$ voor "friet") of /v/ (bv. $vdaag$ voor "vraag").
* **Probleemoplossing:** Indien de /d/ onvoldoende krachtig is, kan teruggekeerd worden naar mondmotorische oefeningen of de pittigheid van de /d/ zelf verbeterd worden.
* **Tongtrekken:**
* **Principe:** Krachtig uitspreken van /d/ of /t/ terwijl de tongpunt met een spatel, lepel of vinger wordt "getrokken" richting de alveolaire rand om trilling te induceren.
* **Kanttekening:** Deze methode wordt vaak als onaangenaam ervaren en is in de praktijk minder effectief gebleken.
* **Tongwrijven:**
* **Principe:** Tijdens het uitspreken van een /z/ (met de tong achter de boventanden) onder de tong van links naar rechts wrijven om trilling te stimuleren.
* **Kanttekening:** Wordt eveneens als onaangenaam ervaren en is minder effectief gebleken.
* **Liptrillen:**
* **Principe:** Gebruikmaken van de luchtstroom die ontstaat tijdens het liptrillen (zoals een paardgeluid) om de tongpunt mee te laten trillen. Eerst goed liptrillen oefenen, dan de tongpunt positioneren en laten meetrillen.
#### 2.4.2 Huig-R
* **Principe:** Gebruikmaken van de trilling van het zachte gehemelte (huig).
* **Techniek:** Leren gorgelen met water, beginnend met een beetje water en geleidelijk de hoeveelheid verminderend tot met speeksel en uiteindelijk zonder speeksel. De hoofdpositie wordt van achterover naar recht gebracht om de trilling te voelen en aan te houden.
#### 2.4.3 Beschrijving van specifieke fouten
Klankfouten worden beschreven aan de hand van de volgende factoren:
* **Luchtstroom:** Oraal/nasaal, lateraal/voorwaarts.
* **Stemgeving:** Stemplooitrilling (wel/niet).
* **Velumpositie:** Omhoog (nasaal) of omlaag (oraal).
* **Tongpositie:** Randen en punt van de tong.
* **Positie andere relevante articulatoren:** Kaak, lippen.
* **Tanden:** Positie ten opzichte van de tong.
**Voorbeelden van foutenbeschrijvingen:**
* **Sigmatismus addentalis:** Tongpunt tegen de snijtanden, met een te beperkt tonggleufje, resulterend in een niet-scherpe klank.
* **Sigmatismus stridens:** Een te uitgesproken tonggleufje, wat leidt tot een sisklank.
* **Rhotacisme non sonans:** Correcte tongplaatsing voor de /r/, maar zonder stemgeluid (doffe /r/).
* **Rhotacisme non vibrans:** Correcte tongplaatsing, maar zonder trilling in de tongpunt (vergelijkbaar met de Engelse /r/).
> **Tip:** Bij de behandeling van SKS is een combinatie van technieken, afhankelijk van het kind (leeftijd, interesses, auditieve of visuele ingesteldheid), vaak het meest effectief. Een grondige sensorisch-perceptuele training is de basis voor succesvolle correctie en transfer.
---
# Specifieke technieken voor het uitlokken van de /r/-klank
Dit hoofdstuk behandelt de praktische methoden en technieken die gebruikt worden om de /r/-klank, zowel de tongpunt-r als de huig-r, uit te lokken bij cliënten met spraakklankstoornissen, inclusief opbouw en mogelijke moeilijkheden.
### 3.1 Principes van motorisch leren toegepast op spraak
Motorisch leren stelt dat het leren van bewegingen, of reeksen van bewegingen, gebaseerd is op het ontwikkelen van gegeneraliseerde motorische programma's (GMP's) in de hersenen, in plaats van het aanleren van specifieke bewegingen op zich. Dit principe is ook van toepassing op spraak, waarbij een foute manier van spreken kan leiden tot een ingeslepen, foutief motorisch plan. Therapie richt zich op het veranderen van deze ingeslepen patronen door middel van herhaald motorisch leren.
#### 3.1.1 Oefencondities
De wijze waarop er geoefend wordt, beïnvloedt motorisch leren. Belangrijke aspecten zijn:
* **Intensiteit:**
* *Massed practice:* Veel oefenbeurten in een korte periode, nuttig in de aanbreng- en verwervingsfase.
* *Disturbed practice:* Meer verspreide en minder frequente oefenbeurten, nuttig voor retentie en generalisatie.
* **Variabiliteit:**
* *Constant oefenen:* Het oefendoel en de context variëren niet. Dit is nuttig in de aanbreng- en verwervingsfase.
* *Variabel oefenen:* Het oefendoel en de context variëren. Dit bevordert retentie en generalisatie.
* **Volgorde:**
* *Blocked practice:* Voorspelbare blokken van oefendoelen, geschikt voor de aanleerfase.
* *Random practice:* Onvoorspelbare volgorde van oefendoelen, wat leidt tot betere generalisatie op lange termijn.
Deze factoren resulteren samen in een oefenschema dat de basis vormt voor een handelingsplan.
#### 3.1.2 Feedbackcondities
Feedback is cruciaal voor het leren van motorische commando's die leiden tot een gewenst resultaat. De cliënt leert zo zijn eigen bewegingen te monitoren.
* **Type feedback:**
* *Extrinsieke feedback:* Informatie en terugkoppeling van de therapeut of ouder.
* *Knowledge of performance (KP):* Feedback gericht op de uitvoering van de beweging.
* *Knowledge of results (KR):* Informatie over het resultaat van de prestatie (goed of fout).
* *Intrinsieke feedback:* Zelfmonitoring of biofeedback die de cliënt van zichzelf krijgt (somatosensorisch, auditief).
* **Frequentie:**
* *Hoogfrequent:* Feedback na elke productie.
* *Laagfrequent:* Feedback wordt afgebouwd, meer beroep doen op intrinsieke feedback.
* **Timing:**
* *Onmiddellijk:* Feedback direct na de productie.
* *Uitgesteld:* Feedback na een bepaalde tijd, om de cliënt eerst zelf te laten monitoren.
### 3.2 Behandeling van enkelvoudige spraakklankstoornissen (SKS) - Van Riper model
Het model van Van Riper, hoewel oud, biedt nog steeds een adequate opbouw voor therapie van enkelvoudige SKS. Het benadrukt de relatie tussen sensoriek en motoriek en het leermodel dat stelt dat foute spraak op dezelfde manier ontstaat als correcte spraak.
#### 3.2.1 Doelen van de therapie
* Afleren van de foutief geproduceerde klank.
* Bewustmaken van de karakteristieken van een foneem.
* Herkennen en onderscheiden van de kenmerken van een verkeerde productie van die van de doelklank.
* Aanleren van de juiste klank.
* Doelklank op vraag produceren en uitbreiden naar alle niveaus.
* Doelklank spontaan gebruiken.
#### 3.2.2 Niveaus van behandeling
De therapie verloopt over vier niveaus, met vier fases binnen elk niveau:
1. **Geïsoleerd niveau:**
* **Fases:** Sensorisch-perceptuele training, correctie/productie, stabilisatie, transfer.
* **Sensorisch-perceptuele training:**
* *Identificeren van kenmerken van de klank:* Auditief, visueel en proprioceptief. Identiteit geven aan de klank (bv. 'slang' voor /s/).
* *Waarnemen wanneer de klank geproduceerd wordt:* Signaleren van de klank tussen andere klanken, zowel geïsoleerd als in woorden. Dit kan met visuele signalen (bv. slang in de lucht steken) of auditieve signalen (bv. spelletjes).
* *Stimuleren met de juiste klank:* De therapeut biedt de klank uitdrukkelijk en geïsoleerd aan ('bombarderen' met de correcte productie).
* *Discrimineren van de juiste en foute productie:* Het kind leert het verschil horen tussen de juiste en de foute klank, gekoppeld aan de identificatie (bv. stempelen, sorteren).
* **Aanleren van de nieuwe klank:**
* *Auditieve stimulatie:* Klank zo goed mogelijk nabootsen, therapeut stuurt bij en verwijst naar auditieve kenmerken. Belang van luistertraining en geen druk uitoefenen.
* *Progressieve approximatie:* Vertrekkend vanuit een foute klank, wordt de juiste klank gezocht. Elke volgende productie ligt wat dichter bij de doelklank, wat lijkt op natuurlijke klankverwerving.
* *Fonetische plaatsing:* Uitleggen van de juiste stand van de articulatoren met hulpmiddelen (spiegel, spatel, tekeningen). Kritiek hierop is dat het moeilijk te integreren is in spontane spraak door coarticulatie.
* *Modificatie:* De klank afleiden uit een andere, bestaande klank. De articulatoren worden verplaatst naar een vooraf afgesproken positie. Zeer effectief in combinatie met luistertraining.
* **Stabilisatie van de klank:** De aangeleerde klank is nog niet stabiel. De klank wordt geïsoleerd veelvuldig geoefend door herhaling, verlenging, luider/stiller produceren, en snellere herhalingen. Hierbij kan *massed practice* nuttig zijn.
* **Transfer:** Wordt verder behandeld in de context van generalisatie.
2. **Syllabeniveau:**
* Dezelfde stappen als op het geïsoleerd niveau kunnen hier worden doorlopen, maar dan in verschillende fonetische contexten (CV, VC, CCV, CVC, etc.).
* Het doel is het benaderen van natuurlijke spraak en het vermijden van terugkeer naar het geïsoleerd niveau door de focus op betekenis en intonatie.
* De opbouw kan variëren van simpele CV-syllaben tot meer complexe structuren.
3. **Woordniveau:**
* **Prepractice:** Identificatie van de doelklank in woorden, en discriminatie van foute versus correcte klank in een woord.
* De keuze van de cluster is hierbij zeer belangrijk.
* **Sleutelwoorden:** Woorden die al goed lukken en een zelfde *General Motor Plan* (GMP) delen, kunnen als startpunt dienen. Deze woorden worden intensief auditief aangeboden en ingeoefend. Vanuit deze woorden kan de klank geïsoleerd worden.
* **Woordkeuze:** Moet aangepast zijn aan leeftijd, interesses en woordfamilies.
* Herhaald inoefenen van woorden die goed lukken, gevolgd door meer variatie, helpt bij de stabilisatie.
4. **Zinsniveau:**
* Technieken uit de hoortraining blijven toegepast worden.
* *Simultaan spreken:* De therapeut en cliënt spreken samen, waarbij de therapeut tempo, intensiteit en intonatie aangeeft.
* *Corrigerend herhalen:* De therapeut maakt een (initieel duidelijke) fout, de cliënt corrigeert en herhaalt.
* *Slow motion speech:* Spreken in een vertraagd tempo.
* Generalisatie treedt hier deels automatisch op.
### 3.3 Specifieke technieken voor het uitlokken van de /r/-klank
#### 3.3.1 Tongpunt-r
Dit type /r/ wordt gevormd met de tongpunt.
* **Pittigheidsmethode:**
* Een explosief, slap uitspreken van een klank gevolgd door een krachtige /d/, /k/, of /b/ (bv. /pd/, /kd/, /bd/). Dit lokt trillingen in de tongpunt uit.
* **Opbouw:** Geïsoleerd (/pd/, /kd/, /bd/), syllabeniveau (bv. /kdo/, /pdo/, /bdo/) en woordniveau (bv. /bdief/ voor 'brief').
* **Probleemoplossing:** Indien het niet lukt, terugkeren naar mondmotorische oefeningen (bv. een krachtige /d/) of variëren in de oefeningen. Kinderen vinden dit vaak leuk.
* **Tongtrekken:**
* Bij het uitspreken van /d/ of /t/ wordt met de duim of een spatel tegen de tongpunt geduwd in de richting van de alveolaire rand om een trilling uit te lokken.
* **Nadelen:** Kinderen vinden dit vaak niet leuk en de methode is in de praktijk niet altijd effectief gebleken.
* **Tongwrijven:**
* Tijdens de uitspraak van /z/ wordt onder de tong gewreven (van links naar rechts) om trillingen op te wekken. Vereist correcte plaatsing van de /z/.
* **Nadelen:** Vaak onaangenaam voor kinderen en nog niet vaak effectief gebleken.
* **Liptrillen:**
* Gebruik van de luchtstroom die ontstaat tijdens het liptrillen. Eerst wordt het liptrillen met stem ingeoefend, gevolgd door het plaatsen van de tongpunt en het laten meetrillen van de tongpunt. Vergelijking met het geluid van een paard kan helpen.
#### 3.3.2 Huig-R
Dit type /r/ wordt gevormd met de huig.
* **Met water (gorgelen):**
* Leren gorgelen met een kleine hoeveelheid water, geleidelijk afbouwend naar minder water en uiteindelijk zonder water (met speeksel of luchtstroom).
* Het hoofd wordt eerst naar achteren gehouden en geleidelijk rechter gebracht, terwijl de trilling van de huig wordt gevoeld en aangehouden.
### 3.4 Transfer binnen en buiten de therapiesessie
Na het doorlopen van de vier niveaus is transfer naar spontane spraak essentieel. Het doel is correcte spraak op een automatische, vanzelfsprekende manier.
#### 3.4.1 Transfer binnen de therapiesituatie
* **Spreektaken aanpassen:** Gebruik van vertelplaten, spontane spreekopdrachten (bv. raadsels oplossen), en verteldobbelstenen.
* **Therapiesituatie uitbreiden:** Meer gestructureerde spreeksituaties aanbieden (controletaken, kernsituaties).
* **Nieuwe klank gebruiken in alle spreekmodaliteiten:** Zingen, gedichten voordragen, lezen, bevelen geven, etc.
* **Intrinsieke feedback benadrukken:** De focus verschuift van extrinsieke naar intrinsieke feedback en zelfmonitoring.
#### 3.4.2 Transfer buiten de therapiesessie
* **Afspraken met ouders:** Duidelijk afbakenen op welke momenten er extra op spraak gelet wordt om de druk op het kind niet te hoog te maken.
* **Afgebakende spreekopdrachten:** Specifieke taken buiten de sessie (bv. iets vragen aan een logopedist in een ander lokaal).
* **Controletaken:** Bij een fout wordt er iets gedaan (bv. een knikker verplaatsen).
* **Reminders:** Zorgen voor herinneringen aan de geleerde technieken.
* **Registreren:** Het bijhouden van de voortgang kan helpen bij het monitoren van transfer.
---
# Beschrijving van specifieke spraakfouten
Dit gedeelte van de documentatie duikt dieper in specifieke spraakfouten door ze te analyseren vanuit articulatoire principes.
## 4. Beschrijving van specifieke spraakfouten
Bij het beschrijven van specifieke spraakfouten is het cruciaal om deze systematisch te analyseren vanuit diverse articulatoire aspecten. Deze analyse helpt bij het identificeren van de precieze aard van de fout en vormt de basis voor gerichte therapie. De belangrijkste aspecten die hierbij worden beschouwd zijn:
* **Luchtstroom:** Is de luchtstroom oraal of nasaal? Verloopt deze lateraal (langs de zijkanten van de tong) of voorwaarts?
* **Stemgeving:** Worden de stembanden gebruikt (stemhebbend) of niet (stemloos)?
* **Velumpositie:** Is het zachte gehemelte (velum) geheven (waardoor de luchtstroom oraal blijft) of hangt het (waardoor de luchtstroom nasaal wordt)?
* **Tongpositie:** Waar bevindt zich de tong ten opzichte van de mondbodem, de tongranden en de tongpunt?
* **Positie van andere relevante articulatoren:** Dit omvat de kaak, de lippen en de tanden.
Aan de hand van deze criteria worden specifieke fouten, zoals sigmatisme en rhotacisme, verder gedefinieerd.
### 4.1 Sigmatisme
Sigmatisme is een veelvoorkomende articulatiefout waarbij de /s/-klank en soms ook de /z/-klank worden vervormd. Twee specifieke vormen van sigmatisme die worden besproken zijn sigmatisme addentalis en sigmatisme stridens.
#### 4.1.1 Sigmatisme addentalis
Bij sigmatisme addentalis wordt de /s/-klank geproduceerd doordat de tongpunt tegen de snijtanden aan komt. Er is sprake van een beperkt of afwezig tonggleufje, wat resulteert in een klank die minder scherp is dan de bedoelde /s/. De essentiële kenmerken zijn:
* **Luchtstroom:** Oraal, voorwaarts.
* **Stemgeving:** Kan stemloos of stemhebbend zijn (afhankelijk van de beoogde klank, bv. /s/ of /z/).
* **Velumpositie:** Op.
* **Tongpositie:** De tongpunt bevindt zich tegen de snijtanden. Er is geen of een minimaal tonggleufje.
* **Positie andere articulatoren:** Kan variëren, maar de interactie tussen tongpunt en tanden is de bepalende factor.
#### 4.1.2 Sigmatisme stridens
Sigmatisme stridens kenmerkt zich door een te uitgesproken tonggleufje tijdens de productie van de /s/-klank. Dit leidt tot een "sissende" of "ruisende" klank. De articulatoire kenmerken zijn:
* **Luchtstroom:** Oraal, voorwaarts.
* **Stemgeving:** Kan stemloos of stemhebbend zijn.
* **Velumpositie:** Op.
* **Tongpositie:** Er is een te uitgesproken tonggleufje aanwezig, wat de luchtstroom directer en scherper stuurt.
* **Positie andere articulatoren:** De focus ligt op de vorm van het tonggleufje.
### 4.2 Rhotacisme
Rhotacisme betreft fouten in de productie van de /r/-klank. Hierbij worden twee specifieke vormen onderscheiden: rhotacisme non-sonans en rhotacisme non-vibrans.
#### 4.2.1 Rhotacisme non-sonans
Bij rhotacisme non-sonans wordt de /r/-klank weliswaar met de juiste tongplaatsing geproduceerd, maar mist de klank de sonorantie. Dit betekent dat de klank niet de kenmerkende resonantie of "zangerigheid" heeft die bij een correcte /r/ hoort.
* **Luchtstroom:** Oraal, voorwaarts.
* **Stemgeving:** Kan stemloos of stemhebbend zijn, maar de sonorantie ontbreekt.
* **Velumpositie:** Op.
* **Tongpositie:** De plaatsing van de tong is correct voor de beoogde /r/, maar de klankkwaliteit is niet sonorant.
* **Positie andere articulatoren:** Kan variëren.
#### 4.2.2 Rhotacisme non-vibrans
Rhotacisme non-vibrans treedt op wanneer de tongplaatsing voor de /r/-klank correct is, maar de verwachte trilling in de tongpunt uitblijft. Dit resulteert in een klank die meer lijkt op de Engelse /r/ dan op de Nederlandse.
* **Luchtstroom:** Oraal, voorwaarts.
* **Stemgeving:** Kan stemloos of stemhebbend zijn.
* **Velumpositie:** Op.
* **Tongpositie:** De tong is correct geplaatst, maar de tongpunt vibreert niet.
* **Positie andere articulatoren:** Kan variëren.
> **Tip:** Het systematisch analyseren van spraakfouten aan de hand van deze articulatoire kenmerken (luchtstroom, stemgeving, velumpositie, tongpositie, en positie van andere articulatoren) is essentieel voor het opstellen van een effectief behandelplan. Het stelt de therapeut in staat om precies te begrijpen waar de productiefout zit en welke articulatoire componenten aangepakt moeten worden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Motorisch leren | Het proces waarbij gegeneraliseerde motorprogramma's in de hersenen worden ontwikkeld, waardoor de vaardigheid om specifieke bewegingen uit te voeren verbetert en automatiseert. Dit omvat zowel de verwerving als de generalisatie van motorische vaardigheden. |
| Gegeneraliseerde motorprogramma's | Dit zijn abstracte, interne representaties in de hersenen die de basis vormen voor de uitvoering van een reeks gerelateerde bewegingen. In plaats van specifieke bewegingen te leren, leren we een programma dat kan worden aangepast aan verschillende situaties. |
| Recognition schema | Een onderdeel van het motorisch leermodel dat verantwoordelijk is voor het vergelijken van de verwachte sensorische feedback van een beweging met de daadwerkelijk ontvangen feedback om de prestatie te evalueren en aan te passen. |
| Recall schema | Een onderdeel van het motorisch leermodel dat de gewenste beweging oproept en stuurt om een bepaald doel te bereiken. Het is betrokken bij het initiëren en controleren van de beweging. |
| Oefencondities | Dit zijn de parameters die de aard en structuur van de oefening bepalen, zoals intensiteit (massed vs. disturbed practice), variabiliteit (constant vs. variabel oefenen) en volgorde (blocked vs. random practice). Ze beïnvloeden de effectiviteit van motorisch leren. |
| Feedbackcondities | Dit betreft de informatie die de lerende ontvangt over de uitvoering van een beweging. Het kan intrinsiek zijn (vanuit het eigen lichaam) of extrinsiek (vanuit een externe bron zoals een therapeut) en varieert in type (performance vs. results), frequentie en timing. |
| Massed practice | Een oefenconditie waarbij veel oefeningen in een korte tijdsperiode worden uitgevoerd, vaak in één sessie. Dit wordt meestal toegepast in de initiële fasen van leren om snelle verwerving te bevorderen. |
| Disturbed practice | Een oefenconditie waarbij oefeningen meer verspreid en minder frequent worden uitgevoerd over langere perioden. Dit bevordert retentie en generalisatie van geleerde vaardigheden op de lange termijn. |
| Variabel oefenen | Een oefenconditie waarbij het oefendoel en de context van de oefening continu variëren. Dit leidt tot betere generalisatie van de geleerde vaardigheden naar nieuwe situaties. |
| Constant oefenen | Een oefenconditie waarbij een enkel oefendoel of beweging gedurende een bepaalde periode constant wordt herhaald. Dit wordt vaak gebruikt in de aanbreng- en verwervingsfase van motorisch leren. |
| Blocked practice | Een oefenconditie waarbij oefendoelen in voorspelbare blokken worden gepresenteerd. Dit kan gunstig zijn in de aanleerfase, maar random practice leidt vaak tot betere generalisatie. |
| Random practice | Een oefenconditie waarbij oefendoelen in een onvoorspelbare en gevarieerde volgorde worden aangeboden. Dit bevordert diepere verwerking en betere generalisatie van motorische vaardigheden. |
| Intrinsieke feedback | Feedback die de lerende ontvangt vanuit zijn eigen lichaam, zoals proprioceptieve informatie over de positie van de articulatoren of auditieve feedback van de eigen spraak (self-monitoring). |
| Extrinsieke feedback | Feedback die wordt verstrekt door een externe bron, zoals een therapeut of ouder. Dit kan gericht zijn op de uitvoering (knowledge of performance) of op het resultaat (knowledge of results). |
| Knowledge of performance (KP) | Een type extrinsieke feedback dat informatie geeft over de specifieke aspecten van de bewegingsuitvoering, zoals de positie van de tong of de luchtstroom. |
| Knowledge of results (KR) | Een type extrinsieke feedback dat informatie geeft over het succes of falen van de uitgevoerde beweging, bijvoorbeeld of een woord correct werd uitgesproken. |
| Enkelvoudige spraakklankstoornissen (SKS) | Een type spraakstoornis waarbij één of enkele specifieke spraakklanken incorrect worden geproduceerd, zoals het weglaten, vervangen of vervormen van klanken. |
| Spraakmotorische SKS | Spraakklankstoornissen die hun oorzaak vinden in problemen met de motorische aansturing van de spraakorganen, zoals dysartrie of apraxie. |
| SOD (Stoornis in de Ontwikkeling van de Expressie) | Een bredere term die verwijst naar problemen met de expressieve taal en spraak, waaronder mogelijke spraakklankstoornissen. |
| Van Riper's model | Een invloedrijk theoretisch model voor de behandeling van articulatiestoornissen, dat zich richt op sensorisch-perceptuele training, correctie, stabilisatie en transfer van correct geproduceerde klanken. |
| Sensorisch-perceptuele training | Een fase in de spraaktherapie gericht op het bewust maken van de cliënt van de auditieve, visuele en proprioceptieve kenmerken van de doelklank en het leren onderscheiden van correcte en incorrecte producties. |
| Progressieve approximatie | Een techniek waarbij de therapeut de cliënt helpt de juiste klank te produceren door middel van een reeks van steeds nauwkeurigere pogingen, vertrekkend van een bestaande (vaak foute) productie of een overgangsklank. |
| Fonetische plaatsing | Een techniek waarbij de therapeut de cliënt instrueert over de exacte positie van de articulatoren (tong, lippen, kaak) die nodig is om een specifieke klank te produceren, vaak ondersteund door visuele hulpmiddelen. |
| Modificatie | Een techniek waarbij een bestaande klank wordt aangepast of ‘afgeleid’ om de doelklank te produceren, door geleidelijk de articulatieplaats te veranderen. |
| Sleutelwoorden | Woorden die specifieke fonetische eigenschappen of patronen bevatten die nuttig zijn voor het aanleren van een nieuwe klank of het verbeteren van de articulatie. Ze dienen als herkenbare en controleerbare voorbeelden. |
| Stabilisatie | Een fase in de therapie waarbij de correct aangeleerde klank wordt geoefend en versterkt in geïsoleerde producties, om de productie stabiel en betrouwbaar te maken voordat de generalisatie begint. |
| Transfer | Het proces waarbij een geleerde spraakvaardigheid wordt toegepast in verschillende contexten en situaties, zowel binnen als buiten de therapiesessie, om te komen tot spontaan en natuurlijk taalgebruik. |
| Sigmatisme addentalis | Een articulatieafwijking waarbij de /s/-klank wordt geproduceerd met de tongpunt tegen of te dicht bij de boventanden, wat resulteert in een minder scherpe klank. |
| Sigmatisme stridens | Een articulatieafwijking waarbij de /s/-klank wordt geproduceerd met een te wijd tonggleufje, wat leidt tot een te uitgesproken en sissende klank. |
| Rhotacisme non-sonans | Een articulatieafwijking waarbij de /r/-klank correct wordt gearticuleerd qua plaatsing, maar zonder stemgeving (niet-stemhebbend). |
| Rhotacisme non-vibrans | Een articulatieafwijking waarbij de /r/-klank correct wordt gearticuleerd qua plaatsing, maar zonder de karakteristieke trilling van de tongpunt (zoals in de Engelse /r/). |