International Trade Law
Cover
5. Weens Koopverdrag.pptx
Summary
# Het Weens Koopverdrag (CISG)
Dit onderwerp behandelt de algemene principes, het toepassingsgebied en de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (CISG), inclusief de omzetting in Belgische wetgeving en de opt-out mogelijkheden.
## 1. Inleiding tot het Weens Koopverdrag
Het Weens Koopverdrag, officieel het Verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, is een internationaal verdrag dat regels stelt voor internationale koopovereenkomsten van lichamelijke, roerende goederen. Het is in Belgische wetgeving omgezet via de wet van 4 september 1996 en trad in werking op 1 november 1997.
### 1.1 Toepassingsgebied van het WKV
Het WKV is van toepassing op koopovereenkomsten met een transnationaal karakter, waarbij de partijen gevestigd zijn in verschillende lidstaten die partij zijn bij het verdrag. In geval van een geschil zal de aangezochte rechter op basis van de regels van het Internationaal Privaatrecht (IPR) bepalen of het WKV van toepassing is.
#### 1.1.1 Uitsluiting van consumentenkoop
Een cruciaal aspect van het toepassingsgebied is de uitsluiting van koopovereenkomsten die worden gesloten voor persoonlijk gebruik, of voor gebruik binnen gezin of huishouding. Dit betekent dat business-to-consumer (b2c) en consumer-to-consumer (c2c) verhoudingen niet onder het WKV vallen; het verdrag regelt louter handelskopen.
> **Tip:** Het WKV is een aanvullende regeling. Partijen kunnen expliciet kiezen voor de toepassing ervan of deze juist uitsluiten.
#### 1.1.2 Materieel kooprecht
Het WKV fungeert als materieel kooprecht en vult de contractuele verhouding tussen partijen aan, mits de koop is gevestigd in een lidstaat die partij is bij het WKV.
### 1.2 Opt-out en Cherrypicking
#### 1.2.1 Opt-out mogelijkheid
Partijen hebben de mogelijkheid om af te wijken van het WKV. Ze kunnen ervoor kiezen om het verdrag niet van toepassing te laten zijn, of specifieke artikels uit te sluiten. Dit wordt ook wel 'opt-out' genoemd.
#### 1.2.2 Cherrypicking
Naast een volledige uitsluiting is het ook mogelijk om aan 'cherrypicking' te doen. Dit houdt in dat partijen selectief bepaalde bepalingen uit het WKV toepasselijk verklaren en de rest niet.
### 1.3 Kernbepalingen van het WKV
Het WKV regelt een aantal elementen met betrekking tot de internationale koop van roerende goederen:
#### 1.3.1 Totstandkoming van de overeenkomst
* **Consensueel karakter:** De overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding.
* **Uitdrukkelijke aanvaarding:** De totstandkoming moet uitdrukkelijk gebeuren; stilzwijgende aanvaarding van een koopovereenkomst wordt in het internationaal recht niet aanvaard. Aanvaarding kan geschieden door uitdrukkelijke verklaringen, handelingen of door de rol van gewoonte.
#### 1.3.2 Leveringsplicht van de verkoper
* **Plaats van levering:** Geregeld in artikel 31 van het WKV.
* **Tijdstip van levering:** Geregeld in artikel 33 van het WKV. Indien het contract geen specifieke aanwijzingen geeft, wordt uitgegaan van een redelijke termijn, waarbij alle omstandigheden in acht worden genomen.
* **Risico-overdracht:** Er gelden specifieke regels voor verzendingskoop (vervoer op aanwijzing van de koper) en voor het geval de koper het goed komt ophalen. Bij verzendingskoop gaat het risico over op het moment dat het goed aan de transporteur wordt afgegeven door de verkoper. Wanneer de koper het goed ophaalt, gaat het risico over op het moment van ophaling.
#### 1.3.3 Aansprakelijkheid voor niet-conformiteit
* **Eisen aan conformiteit:** De verkoper is aansprakelijk voor niet-conformiteit (artikel 35 CISG) indien de geleverde goederen niet voldoen aan de in het contract omschreven hoeveelheid, kwaliteit en omschrijving. Het WKV hanteert een monistische benadering van conformiteit.
#### 1.3.4 Keurings- en klachtplicht van de koper
* **Keuringsplicht:** De koper is verplicht de conformiteit van de goederen te onderzoeken binnen zo kort mogelijke termijn na levering (artikel 38 CISG). Indien deze plicht niet wordt nagekomen, vervalt het recht van de koper om zich op een gebrek aan conformiteit te beroepen.
* **Klachtplicht:** De koper moet de verkoper binnen een redelijke termijn na ontdekking van de niet-conformiteit informeren (artikel 39 CISG). Ook hier leidt niet-naleving tot verval van recht.
> **Tip:** Het verval van recht door het niet nakomen van de keurings- of klachtplicht wordt niet toegepast indien de verkoper het gebrek aan conformiteit kende of behoorde te kennen.
#### 1.3.5 Waarborgtermijn en verjaring
* **Waarborgtermijn:** De algemene waarborgtermijn bedraagt twee jaar vanaf de inbezitstelling door de koper (artikel 39 CISG). Deze termijn kan contractueel worden verlengd of ingekort.
* **Verjaring:** De algemene verjaringstermijn bedraagt vier jaar, met een maximum van tien jaar.
#### 1.3.6 Hardship en overmacht
* **Hardship / Imprevisie en overmacht:** Artikel 79 CISG regelt de gevolgen van hardship en overmacht.
### 1.4 Remedies bij niet-nakoming
Bij niet-nakoming van de leveringsplicht door de verkoper, kent het WKV diverse remedies toe aan de koper:
* **Nakoming:** De koper kan nakoming vorderen.
* **Herstel:** Herstel van de geleverde goederen is mogelijk, mits dit geen onredelijke vertraging of hinder veroorzaakt voor de koper.
* **Ontbinding:** De koper kan de overeenkomst ontbinden.
* **Prijsvermindering:** De koper kan een prijsvermindering eisen.
* **Schadevergoeding:** De koper kan schadevergoeding vorderen.
* **Opschorting van verbintenissen:** De koper heeft de mogelijkheid om de eigen verbintenissen op te schorten, inclusief toekomstige verbintenissen, wegens een gevreesde toekomstige niet-nakoming (artikel 71 CISG). Dit principe is vergelijkbaar met het zogenaamde ‘exceptio non adimpleti contractus’ (Enac). Met de invoering van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek kent de Belgische wet dit principe nu ook.
---
# Totstandkoming en leveringsplicht
Dit onderwerp behandelt de vorming van koopovereenkomsten onder het Weens Koopverdrag (CISG), de verplichtingen van de verkoper met betrekking tot levering, de plaats en het tijdstip van levering, en de overdracht van risico.
### 2.1 Totstandkoming van de koopovereenkomst
De totstandkoming van een koopovereenkomst onder het Weens Koopverdrag (CISG) geschiedt consensueel, door middel van aanbod en aanvaarding. Het recht erkent niet dat een koopovereenkomst stilzwijgend tot stand komt; de totstandkoming moet uitdrukkelijk gebeuren. Dit kan zowel door uitdrukkelijke verklaringen als door handelingen, waarbij ook de rol van gewoonte kan worden meegewogen.
### 2.2 De leveringsplicht van de verkoper
De leveringsplicht van de verkoper omvat meerdere aspecten, waaronder de aansprakelijkheid voor non-conformiteit, de plaats en het tijdstip van levering, en de overdracht van risico.
#### 2.2.1 Conformiteit van de levering
De verkoper is verplicht te leveren conform de in het contract bepaalde hoeveelheid, kwaliteit en omschrijving van het goed. Het CISG hanteert hier een monistische benadering van conformiteit.
#### 2.2.2 Keuringsplicht en klachtplicht van de koper
De koper heeft een keuringsplicht, wat inhoudt dat hij het geleverde goed binnen zo kort mogelijke termijn na levering dient te onderzoeken op conformiteit.
> **Tip:** Het niet naleven van de keuringsplicht heeft een drastische sanctie: de koper verliest het recht zich te beroepen op een gebrek aan conformiteit.
Na de ontdekking van non-conformiteit geldt er tevens een klachtplicht. De koper dient binnen een redelijke termijn na ontdekking van de non-conformiteit de verkoper hiervan in kennis te stellen.
> **Tip:** Net als bij de keuringsplicht, leidt het niet nakomen van de klachtplicht tot het verval van het recht om zich op de non-conformiteit te beroepen.
Deze sancties van verval van recht worden echter niet toegepast indien de verkoper het gebrek aan conformiteit kende of behoorde te kennen. Dit principe beschermt tegen verkopers te kwader trouw.
#### 2.2.3 Waarborgtermijn
Het CISG kent een waarborgtermijn van twee jaar, te rekenen vanaf de inbezitstelling van het goed door de koper. Contractueel is het mogelijk deze termijn te verlengen of in te korten.
#### 2.2.4 Verjaring
De verjaringstermijn voor vorderingen onder het CISG bedraagt vier jaar, met een maximale termijn van tien jaar in geval van stuiting of schorsing.
### 2.3 Plaats en tijdstip van levering
#### 2.3.1 Plaats van levering
De plaats van levering wordt primair bepaald door het contract. Indien het contract hierover geen uitsluitsel biedt, zijn de specifieke regels van artikel 31 CISG van toepassing.
#### 2.3.2 Tijdstip van levering
Het tijdstip van levering wordt eveneens eerst bepaald door het contract. Bij gebrek aan specifieke afspraken geldt een redelijke termijn, waarbij alle omstandigheden van het geval, inclusief specifieke sectornormen, in acht worden genomen.
### 2.4 Risico-overdracht
De overdracht van risico is afhankelijk van de leveringswijze.
* **Verzendingkoop:** Bij een verzendingkoop, waarbij het goed op instructies van de koper naar een door hem aangewezen plaats wordt verzonden, gaat het risico over op het moment dat het goed door de verkoper aan de transporteur wordt afgegeven.
* **Ophalen door koper:** Indien de koper het goed zelf komt ophalen, gaat het risico over op het moment dat de koper het goed in ontvangst neemt.
### 2.5 Hardship en overmacht
Het CISG regelt ook situaties van hardship of onvoorziene omstandigheden en overmacht, vastgelegd in artikel 79 CISG.
### 2.6 Remedies bij niet-nakoming
Bij niet-nakoming van de leveringsplicht door de verkoper, kan de koper verschillende remedies inroepen:
* Nakoming
* Herstel (indien dit de koper geen onredelijke vertraging of hinder veroorzaakt)
* Ontbinding van de overeenkomst
* Prijsvermindering
* Schadevergoeding
Daarnaast heeft de koper de mogelijkheid om zijn eigen verbintenissen op te schorten. Dit recht geldt ook voor toekomstige verbintenissen indien er gegronde vrees is voor toekomstige niet-nakoming (het zogenaamde Enac-principe, ofwel exceptio non adimpleti contractus). Dit principe, dat ook de mogelijkheid omvat opschorting toe te passen wegens gevreesde toekomstige niet-nakoming, is met de invoering van Boek 5 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek ook in de Belgische wetgeving opgenomen.
---
# Conformiteit, keuring en klachtplicht
Dit onderwerp behandelt de aansprakelijkheid van de verkoper voor niet-conformiteit, de keurings- en klachtplicht van de koper, en de sancties die van toepassing zijn bij niet-naleving binnen het kader van internationale koopovereenkomsten voor lichamelijke roerende goederen.
### 3.1 Aansprakelijkheid van de verkoper voor niet-conformiteit
De verkoper is aansprakelijk voor niet-conformiteit wanneer het geleverde goed niet voldoet aan de in het contract vastgestelde hoeveelheid, kwaliteit en omschrijving. Het Weens Koopverdrag hanteert een monistische benadering van conformiteit, wat betekent dat het de normen voor de conformiteit van de goederen vastlegt.
### 3.2 Keuringsplicht van de koper
#### 3.2.1 Inhoud van de keuringsplicht
Artikel 38 van het Weens Koopverdrag legt de koper een onderzoeksplicht op. Deze plicht houdt in dat de koper de conformiteit van de geleverde goederen moet onderzoeken binnen een zo kort mogelijke termijn na de levering.
> **Tip:** Het tijdig uitvoeren van de keuringsplicht is cruciaal voor de koper om zijn rechten te behouden.
#### 3.2.2 Sanctie bij niet-naleving
Wanneer de koper zijn keuringsplicht niet nakomt, leidt dit tot een drastische sanctie: het verval van het recht van de koper om zich te beroepen op een gebrek aan conformiteit.
> **Voorbeeld:** Als een koper goederen ontvangt die niet overeenkomen met het contract, maar hij verzuimt deze binnen een redelijke termijn na ontvangst te inspecteren en een gebrek vast te stellen, verliest hij het recht om dit gebrek later nog aan te kaarten.
#### 3.2.3 Uitzondering op het verval van recht
Het verval van recht wordt niet toegepast indien de verkoper het gebrek aan conformiteit kende of behoorde te kennen. Dit principe sluit aan bij de algemene regel dat een verkoper te kwader trouw zich niet kan beroepen op bepaalde bepalingen die hem anderszins zouden beschermen, zoals bevrijdingsbedingen.
### 3.3 Klachtplicht van de koper
#### 3.3.1 Inhoud van de klachtplicht
Artikel 39 van het Weens Koopverdrag legt de koper een klachtplicht op, ook wel bekend als de kennisgevingsplicht. Dit houdt in dat de koper de verkoper binnen een redelijke termijn na de ontdekking van een non-conformiteit op de hoogte moet stellen.
> **Tip:** De klachtplicht is een kennisgevingsplicht die ervoor zorgt dat de verkoper tijdig geïnformeerd wordt over mogelijke problemen, zodat deze actie kan ondernemen.
#### 3.3.2 Sanctie bij niet-naleving
Net als bij de keuringsplicht, leidt het niet nakomen van de klachtplicht tot het verval van het recht van de koper om zich te beroepen op de non-conformiteit.
#### 3.3.3 Uitzondering op het verval van recht
Dezelfde uitzondering als bij de keuringsplicht geldt ook hier: het verval van recht wordt niet toegepast indien de verkoper het gebrek aan conformiteit kende of behoorde te kennen.
### 3.4 Waarborgtermijn
Het Weens Koopverdrag kent een waarborgtermijn van twee jaar vanaf de inbezitstelling van de goederen door de koper (artikel 39 CISG). Deze termijn kan door de partijen contractueel worden verlengd of ingekort.
#### 3.4.1 Verjaring
De algemene verjaringstermijn is vier jaar, met een maximum van tien jaar in het geval van stuiting of schorsing van de verjaring.
### 3.5 Remedies bij niet-nakoming leveringsplicht
Bij niet-nakoming van de leveringsplicht door de verkoper, kent het Weens Koopverdrag diverse remedies voor de koper:
* **Nakoming:** De koper kan de verkoper dwingen om na te komen.
* **Herstel:** De verkoper heeft de mogelijkheid om herstel aan te bieden, mits dit geen onredelijke vertraging of hinder veroorzaakt voor de koper.
* **Ontbinding:** De koper kan de overeenkomst ontbinden.
* **Prijsvermindering:** De koper kan een verlaging van de koopprijs eisen.
* **Schadevergoeding:** De koper kan een schadevergoeding eisen.
Bovendien kent het verdrag de mogelijkheid tot opschorting van verbintenissen (ENAC - Exceptie van niet-nakoming), zelfs voor toekomstige niet-nakoming (artikel 71 CISG). De Belgische wetgeving, met name Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, kent dit principe ook.
---
# Remedies bij niet-nakoming
Dit onderwerp bespreekt de diverse rechtsmiddelen die beschikbaar zijn voor partijen bij niet-nakoming van de leveringsplicht, zoals nakoming, ontbinding, prijsvermindering, schadevergoeding en de opschorting van verbintenissen.
### 4.1 Algemeen kader en toepassing
Het Weens Koopverdrag (CISG) regelt de internationale koop van roerende goederen en is in Belgische wetgeving omgezet bij wet van 4 september 1996. Het verdrag is van toepassing op koopovereenkomsten met een transnationaal karakter, waarbij partijen gevestigd zijn in verschillende verdragsstaten. Het is een aanvullende regeling, wat betekent dat partijen uitdrukkelijk kunnen afwijken van (een deel van) het verdrag (opt-out of cherrypicking). Het verdrag onderscheidt geen partijen (onderneming of consument) en is niet van toepassing op verkopen aan consumenten voor persoonlijk gebruik (b2c en c2c).
### 4.2 De leveringsplicht van de verkoper
De leveringsplicht van de verkoper omvat het leveren van de goederen in de contractueel bepaalde hoeveelheid, kwaliteit en omschrijving. Dit wordt benaderd vanuit een monistisch conformiteitsprincipe.
#### 4.2.1 Keuringsplicht van de koper
De koper heeft een keuringsplicht, wat inhoudt dat hij de conformiteit van de geleverde goederen binnen een zo kort mogelijke termijn na levering moet onderzoeken.
* **Sanctie bij niet-naleving:** Verval van recht om zich te beroepen op een gebrek aan conformiteit.
* **Uitzondering:** Dit verval geldt niet indien de verkoper het gebrek kende of behoorde te kennen.
#### 4.2.2 Klachtplicht van de koper
De koper heeft een klachtplicht (kennisgevingsplicht) binnen een redelijke termijn na ontdekking van non-conformiteit.
* **Sanctie bij niet-naleving:** Verval van recht om zich te beroepen op non-conformiteit.
* **Uitzondering:** Dit verval geldt niet indien de verkoper het gebrek kende of behoorde te kennen.
#### 4.2.3 Waarborgtermijn
Het verdrag voorziet in een waarborgtermijn van twee jaar vanaf de inbezitstelling door de koper, tenzij contractueel anders bepaald. De verjaringstermijn bedraagt vier jaar, met een maximum van tien jaar.
### 4.3 Remedies bij niet-nakoming
Wanneer een partij niet voldoet aan zijn contractuele verplichtingen, zijn er diverse rechtsmiddelen beschikbaar:
#### 4.3.1 Nakoming
De schuldeiser kan nakoming van de verbintenis vorderen.
#### 4.3.2 Herstel
In sommige gevallen is herstel een optie, mits dit geen onredelijke vertraging of hinder veroorzaakt voor de koper.
#### 4.3.3 Ontbinding
De overeenkomst kan worden ontbonden indien de niet-nakoming van voldoende gewicht is.
#### 4.3.4 Prijsvermindering
De koper kan een prijsvermindering eisen indien de geleverde goederen niet conform zijn.
#### 4.3.5 Schadevergoeding
De benadeelde partij kan aanspraak maken op schadevergoeding ter dekking van de geleden schade.
#### 4.3.6 Opschorting van verbintenissen
Een partij kan de eigen verbintenissen opschorten wanneer de andere partij niet nakomt. Dit is ook mogelijk voor toekomstige verbintenissen, indien er een redelijke vrees bestaat voor toekomstige niet-nakoming (ook wel de *exceptio non adimpleti contractus* of Enac genoemd). De invoering van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek heeft dit principe in het Belgische recht verankerd, met oorsprong in de regels van het Weens Koopverdrag.
> **Tip:** Let goed op de sancties van verval van recht bij het niet naleven van de keurings- en klachtplicht. Deze kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de rechten van de koper.
>
> **Tip:** Begrijp dat het Weens Koopverdrag niet van toepassing is op consumentenkoop. Dit is een cruciaal onderscheid om te maken bij de toepassing van de regels.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Weens Koopverdrag (CISG) | Een internationaal verdrag dat regels bevat voor internationale koopovereenkomsten betreffende lichamelijke, roerende goederen. Het is van toepassing wanneer partijen gevestigd zijn in verschillende lidstaten van het verdrag en wordt toegepast door de rechter ingevolge de regels van het Internationaal Privaatrecht (IPR). |
| Internationaal Privaatrecht (IPR) | Het rechtsgebied dat de regels omvat voor het bepalen van het toepasselijke recht en de bevoegde rechter in grensoverschrijdende geschillen. Het IPR bepaalt welk nationaal recht van toepassing is op een internationale overeenkomst. |
| Lichamelijke, roerende goederen | Goederen die tastbaar zijn en die verplaatst kunnen worden, in tegenstelling tot onroerende goederen of diensten. Het CISG regelt specifiek de koop van dit type goederen. |
| Transnationaal karakter | Een situatie waarbij een overeenkomst elementen bevat die verband houden met meer dan één rechtsgebied, bijvoorbeeld doordat de partijen gevestigd zijn in verschillende landen. |
| Aanvullende regeling | Een wettelijke bepaling die van toepassing is indien partijen geen specifieke afspraken hebben gemaakt in hun contract. Partijen kunnen echter van deze regeling afwijken. |
| Opt-out | De mogelijkheid voor partijen om expliciet af te zien van de toepassing van bepaalde (of alle) bepalingen van een wet of verdrag, zoals het Weens Koopverdrag. |
| Cherrypicking | Het selectief kiezen van specifieke bepalingen uit een verdrag of wet die van toepassing moeten zijn, terwijl andere bepalingen worden uitgesloten. |
| Totstandkoming | Het proces waarbij een overeenkomst juridisch bindend wordt. Volgens het CISG geschiedt dit consensueel door middel van aanbod en aanvaarding. |
| Leveringsplicht | De verplichting van de verkoper om de gekochte goederen te leveren aan de koper, conform de afspraken in het contract, op de overeengekomen plaats en tijd. |
| Risico-overdracht | Het moment waarop het risico van verlies of beschadiging van de goederen overgaat van de verkoper op de koper. Dit is cruciaal voor aansprakelijkheidsvraagstukken. |
| Niet-conformiteit | Wanneer de geleverde goederen niet voldoen aan de in het contract overeengekomen hoeveelheid, kwaliteit of omschrijving. |
| Keuringplicht | De verplichting van de koper om de geleverde goederen binnen een zo kort mogelijke termijn na levering te onderzoeken op conformiteit. |
| Klachtplicht | De verplichting van de koper om de verkoper binnen een redelijke termijn na ontdekking van een non-conformiteit hiervan op de hoogte te stellen. |
| Verval van recht | Een sanctie die intreedt wanneer een partij niet voldoet aan haar keurings- of klachtplicht, waardoor zij het recht verliest zich op de non-conformiteit te beroepen. |
| Waarborgtermijn | De periode waarbinnen de verkoper aansprakelijk is voor conformiteitsgebreken, tenzij anders contractueel bepaald. Volgens het CISG is dit twee jaar vanaf inbezitstelling. |
| Verjaring | De wettelijke termijn waarbinnen een rechtsvordering kan worden ingesteld. Na het verstrijken van deze termijn kan de vordering niet meer succesvol worden ingesteld. |
| Hardship/Imprevisie | Een situatie waarin onvoorziene omstandigheden de economische basis van een contract ingrijpend veranderen, waardoor de uitvoering ervan buitensporig bezwarend wordt. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die buiten de wil van een partij ligt, onvoorzienbaar was en die nakoming van de verbintenis onmogelijk maakt. |
| Remedie | Een rechtsmiddel dat een partij ter beschikking staat bij niet-nakoming door de wederpartij, zoals ontbinding, schadevergoeding of nakoming. |
| Opschorting van verbintenissen | Het recht van een partij om haar eigen prestatie uit te stellen zolang de wederpartij haar verplichtingen niet nakomt. |
| Enac (Exceptio non adimpleti contractus) | Het principe dat een partij bevoegd is haar verbintenis niet na te komen zolang de wederpartij haar tegenoverstaande verbintenis niet nakomt. |
Cover
Droit-du-commerce-international (3).pdf
Summary
# Objet et évolution du droit du commerce international
Voici une synthèse sur l'objet et l'évolution du droit du commerce international, conçue pour un guide d'étude préparatoire à un examen.
## 1\. Objet et évolution du droit du commerce international
Ce sujet explore la définition, l'objet, les facteurs de développement et l'évolution historique du droit du commerce international.
### 1.1 L'objet du droit du commerce international
Le droit du commerce international (DCI) englobe l'ensemble des règles juridiques, contractuelles, décisionnelles, coutumières, nationales, internationales ou supranationales qui régissent le commerce international. Contrairement à d'autres branches du droit, le DCI accorde une place prépondérante aux usages et à la coutume, incarnés par la \_Lex mercatoria. L'élément fondamental qui fonde le caractère international du commerce est l'extranéité, c'est-à-dire le dépassement des frontières d'un État, entraînant des risques de conflits de lois ou de juridictions. Le commerce international est le résultat d'activités économiques et juridiques menées par des opérateurs privés ou publics, impliquant des règles spécifiques pour encadrer ces opérations transfrontalières [8](#page=8).
#### 1.1.1 Les activités économiques et opérateurs concernés
Le champ d'application du DCI s'étend aux activités économiques internationales et aux opérateurs qui les mènent. Cela inclut les contrats, les entreprises, les conséquences de ces activités comme le règlement des litiges, ainsi que les biens corporels et incorporels. Les transports sous toutes leurs formes (maritimes, aériens, ferroviaires) sont également concernés. Les transferts internationaux de droits de propriété intellectuelle relèvent aussi du DCI. Le commerce international implique des personnes situées dans des espaces économiques ou territoriaux différents, ce qui peut nécessiter le recours à des contrats intermédiaires ou de représentation. Les opérations transfrontalières ouvrent la voie à des techniques sophistiquées en matière de paiements, de prêts, de garanties et de sûretés, et intéressent l'implantation d'entreprises à l'étranger [9](#page=9).
#### 1.1.2 Le profil de la norme applicable
La mondialisation du commerce soulève la question de la nature de la norme juridique qui doit lui être applicable. Il s'agit de déterminer si une perspective mondialisée et unitaire est nécessaire pour régir ces opérations. La norme nationale est-elle suffisante? Faut-il créer un droit commun du commerce international, à l'instar du \_jus gentium? Ou faut-il recourir à des principes généraux du droit [9](#page=9)?
Les principes généraux du droit s'appliquent en dehors du cadre étatique et peuvent émaner du système juridique international, de conventions internationales, ou de principes issus des droits européens des contrats ou des principes UNIDROIT. Parmi ces principes, on peut citer [9](#page=9):
* Le principe \_Pacta sunt servanda (respect de la parole donnée) et le principe de bonne foi dans la négociation, l'interprétation et l'exécution du contrat [9](#page=9).
* Le principe \_Rebus sic stantibus, qui stipule que les parties ou les arbitres doivent réviser ou négocier le contrat de bonne foi en cas de bouleversement de l'environnement économique [9](#page=9).
* Le principe de \_mitigation of damages (modération des dommages), qui impose au créancier d'une obligation non exécutée de prendre toutes les diligences nécessaires pour diminuer ses pertes. Il est notamment reflété par l'article 17 de la Convention sur la vente et le marché, et l'article 7.4.8 des Principes UNIDROIT [9](#page=9).
L'idée d'un code de commerce international unifié est apparue comme un rêve inaccessible en raison des divergences entre les traditions juridiques des États. À défaut d'un code universel, on observe une tendance à l'harmonisation et à l'unification à l'échelle continentale et régionale, comme le droit communautaire et ses règlements. Le DCI se présente donc comme un ensemble de règles composites et de tentatives d'unification [10](#page=10).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que le droit du commerce international cherche à trouver des solutions adaptées à la spécificité des échanges mondiaux, dépassant souvent les cadres purement nationaux.
### 1.2 Facteurs d'évolution du commerce international
Plusieurs facteurs ont contribué au développement et à l'évolution du commerce international :
* **La mondialisation**: Elle a entraîné une intensification des échanges économiques internationaux et des mutations significatives [10](#page=10).
* **Les contextes géopolitiques et économiques post-guerres**: Le besoin de reconstruction de l'Europe après la Seconde Guerre mondiale, la relance de la consommation, et le désir des États-Unis de conquérir de nouveaux marchés, dans le contexte de la Guerre froide, ont stimulé le commerce international [10](#page=10).
* **La décolonisation**: L'accession à l'indépendance de nombreux pays a multiplié les contacts et ouvert de nouvelles routes commerciales [10](#page=10).
* **Les progrès techniques**: Le développement des moyens de transport et l'avènement du commerce électronique ont révolutionné les échanges en dématérialisant l'exécution de certains transferts [10](#page=10).
* **La transnationalisation des sociétés et les investissements internationaux**: Ces phénomènes ont renforcé l'interconnexion économique [10](#page=10).
* **Les regroupements étatiques**: Les États ont progressivement formé des regroupements bilatéraux et régionaux avant d'atteindre des organisations internationales comme l'Organisation Mondiale du Commerce (OMC) [10](#page=10).
* **La diversification des acteurs**: La participation d'acteurs publics et d'États diversifiés montre que le commerce international et le droit international deviennent des éléments de la coopération internationale [10](#page=10).
### 1.3 Les frontières du droit du commerce international et les disciplines voisines
Il est essentiel de distinguer le droit du commerce international (DCI) d'autres domaines juridiques pour en saisir pleinement la portée.
#### 1.3.1 Distinction entre droit du commerce international et commerce international
Le droit du commerce international et le commerce international relèvent d'ordres différents [11](#page=11).
* Le **droit commercial international** est un domaine juridique constitué d'un ensemble de règles juridiques, contractuelles, décisionnelles ou d'usages [11](#page=11).
* Le **commerce international** est rattaché aux sciences de gestion ou économiques, et concerne les flux qui dépassent les frontières d'un État [11](#page=11).
Ces deux domaines entretiennent cependant des rapports d'interdépendance: il ne peut y avoir de DCI sans ampleur du commerce international, et les instruments juridiques du DCI donnent forme, organisent et structurent le commerce international. En cas de crise du commerce international, le DCI tend à être mis en veilleuse, comme ce fut le cas durant les guerres mondiales. Inversement, sa prospérité, notamment à l'époque de la mondialisation, a coïncidé avec le dynamisme du DCI [11](#page=11).
#### 1.3.2 Distinction entre droit commercial international et disciplines juridiques voisines
Plusieurs matières s'approchent du DCI et peuvent prêter à confusion, notamment le droit international privé (DIP) et le droit européen des affaires.
##### 1.3.2.1 Le droit international privé
Bien que le DCI et le DIP partagent un élément d'internationalité, leur mode de règlement des conflits diffère. Le DCI est une spécialisation du DIP, mais il a développé son autonomie. Le DCI intègre des solutions propres aux rapports et contrats internationaux qui ne se retrouvent pas systématiquement en DIP [12](#page=12).
* **Privilège de la \_Lex mercatoria**: Le DCI accorde une place de choix à la \_Lex mercatoria dans la résolution des conflits [12](#page=12).
* **Recours à l'arbitrage international**: Les acteurs transnationaux privilégient l'arbitrage international pour résoudre leurs conflits, ce qui permet d'éviter les problèmes de conflits de juridictions. En DIP, le recours est souvent fait au juge étatique [12](#page=12).
Cependant, l'autonomie totale du DCI est encore loin d'être atteinte, car il ne peut entièrement s'affranchir des règles et techniques du DIP. Des litiges en DCI peuvent encore renvoyer à des lois étatiques, appliquant ainsi des solutions du DIP. Par exemple, la Convention de Rome sur les obligations contractuelles (reprise par le Règlement Rome I) renvoie aux lois étatiques pour déterminer la loi applicable aux contrats internationaux, même en l'absence de choix exprimé par les parties. L'indépendance du DCI dépend de la nature des contrats internationaux [12](#page=12):
* **Contrats formellement ou juridiquement internationaux**: Ils comportent un élément d'extranéité significatif ou secondaire [12](#page=12).
* **Contrats substantiellement ou économiquement internationaux**: Cette catégorie met davantage en évidence l'autonomie du DCI, qui apporte des solutions originales tenant compte de la spécificité du commerce international, comme les clauses de "Best effort" ou de "Hardship" [12](#page=12).
##### 1.3.2.2 Le droit européen des affaires
Le droit européen des affaires et le DCI convergent sur la liberté des échanges, des capitaux et des travailleurs, visant à lutter contre les ententes illicites et les abus de position dominante. Cette philosophie de libération des échanges est commune [13](#page=13).
Cependant, leurs visées et impacts diffèrent. Le droit européen a un objectif précis: la construction européenne par l'harmonisation et l'intégration de l'ordre communautaire dans les ordres nationaux, où les institutions communautaires priment sur les institutions nationales. À l'inverse, les organisations mondiales du DCI n'ont pas le même succès, chaque État défendant sa souveraineté nationale. Le DCI demeure une branche du droit national, et son évolution historique dépend largement de celle de chaque État [13](#page=13).
### 1.4 L'évolution historique du droit du commerce international
L'émergence progressive du DCI peut être divisée en deux grandes périodes : les temps anciens et l'époque contemporaine.
#### 1.4.1 Les temps anciens
Cette période est caractérisée par l'absence ou la quasi-inexistence d'un droit international digne de ce nom [13](#page=13).
* **L'Antiquité romaine**: Il n'y avait pas de conflits de lois, le juge romain appliquant uniquement la loi romaine. Avec l'expansion de l'Empire, une distinction fut établie entre le \_jus gentium (droit des étrangers) et le \_jus civile (droit des Romains), sans toutefois reconnaître pleinement la compétence des lois des autres peuples [13](#page=13).
* **L'époque médiévale**: Marquée par les invasions barbares, la période fut initialement sous le régime de la personnalité des droits (chaque individu soumis à la loi de son peuple). La période féodale a vu un passage au territorialisme, où tout individu, quelle que soit son origine, était régi par la loi de la seigneurie sur laquelle il se trouvait. Jusqu'au XIe siècle, le régime d'extranéité était ignoré, entravant le développement des échanges internationaux [13](#page=13).
* **L'émergence des États nations (à partir du XVIe siècle)**: L'idée d'État nation monarchique a conduit à la prédominance des intérêts nationaux sur les intérêts internationaux, une période peu propice au commerce international. Cependant, le XVIIIe siècle a connu un développement du commerce international, affirmant la prépondérance de la loi étatique et des traités internationaux pour résoudre les conflits de lois. Cette tendance s'est accentuée au XIXe siècle avec le succès des codifications [14](#page=14).
#### 1.4.2 L'évolution de la période contemporaine
Cette période se distingue par trois caractéristiques essentielles pour le commerce international :
1. **Principe d'égalité de traitement des nationaux et des étrangers** :
* **Sur l'ordre interne**: En France, l'article 11 du Code civil posait initialement un principe de réciprocité diplomatique des droits civils. Une interprétation plus libérale, adoptée par la jurisprudence, considère que tout droit non réservé aux Français par la loi est ouvert aux étrangers sans condition de réciprocité. L'exercice du commerce en France était autrefois considéré comme un droit réservé aux Français, mais cette interprétation peut varier selon la politique du moment. La condition de réciprocité est aujourd'hui souvent satisfaite par le biais de traités multilatéraux [14](#page=14).
* **Sur l'ordre international**: L'égalité est souvent le fruit de traités bilatéraux et multilatéraux. Des conventions sectorielles peuvent garantir ce traitement, comme pour l'exercice de certaines professions. Cette égalité est également garantie dans les chartes et actions d'organisations internationales comme l'OMC [14](#page=14).
2. **Harmonisation des règles de conflit de lois** : Des efforts d'harmonisation ont été amorcés dès la seconde moitié du XIXe siècle. La Conférence de La Haye continue de proposer des conventions d'unification des règles de conflit de lois, bien que leurs travaux soient limités en matière commerciale. La Convention de Rome de 1980, remplacée par le Règlement Rome I donne une place prépondérante à la volonté des parties dans le choix de la loi applicable aux contrats internationaux [15](#page=15) .
3. **Solutions véritablement internationales** : Le DCI cherche à développer des solutions substantielles et matérielles spécifiquement adaptées aux contrats internationaux. Ceci est réalisé par le biais de traités, de conventions, mais aussi par la pratique internationale (la \_Lex mercatoria). La Convention de Vienne du 11 avril 1981 sur la vente internationale de marchandises est un exemple de règle matérielle unifiant le droit applicable aux ventes internationales et résolvant les conflits de lois [15](#page=15).
* * *
# Le rôle des usages et de la Lex Mercatoria
L'analyse du rôle des usages et du concept de Lex mercatoria dans le commerce international révèle leur importance croissante dans la résolution des litiges et la structuration des transactions transnationales, souvent au-delà du droit étatique.
### 2.1 Les différentes catégories d'usages
Les usages, définis comme des pratiques habituellement suivies dictant la conduite, jouent un rôle prépondérant dans le commerce international, surpassant parfois le recours à la loi étatique. Les tribunaux arbitraux doivent maîtriser les différents types d'usages et le jeu de la Lex mercatoria. On distingue principalement trois catégories d'usages [16](#page=16):
#### 2.1.1 Usage des parties (usage conventionnel)
L'usage des parties se caractérise par une série d'agissements intérieurs entre les parties à une transaction, formant une base commune d'interprétation de leurs expressions et actes. Il a un caractère relatif, circonscrit aux relations entre les parties contractantes et ne peut être généralisé. Cette notion a influencé l'article 9 de la Convention de Vienne sur la vente internationale de marchandises (CVIM), qui stipule que les parties sont liées par les usages auxquels elles ont consenti et par les habitudes établies entre elles [16](#page=16).
> **Exemple :** Des échanges répétés et des pratiques spécifiques entre un fournisseur et un client sur la manière de gérer les retours de marchandises constituent un usage des parties.
#### 2.1.2 Usage du commerce (usage-règle)
L'usage du commerce s'impose dans un milieu professionnel donné et est accepté par tous les praticiens de cette profession. Il s'agit d'une pratique ou d'une habitude observée si régulièrement dans un milieu, une profession ou une branche du commerce que l'on peut s'attendre à ce qu'elle soit observée dans la transaction en question. Cette disposition a également influencé l'article 9, alinéa 2, de la CVIM, stipulant que, sauf convention contraire, les parties sont réputées s'être tacitement référées à tout usage largement connu et régulièrement observé dans le commerce international pour les contrats de même type. Les usages du commerce s'inscrivent dans une logique normative par leur aptitude à la généralisation, bien que leur portée puisse être minimisée par la réserve de la volonté des parties. Contrairement à la coutume, l'usage peut faire l'objet d'une dérogation par la volonté des parties [16](#page=16) [17](#page=17).
> **Exemple :** La pratique de payer des factures à 30 jours nets dans le secteur de la construction est un usage du commerce.
#### 2.1.3 Usages codifiés
Dans certains domaines du commerce international, les usages sont codifiés. Il s'agit notamment des Règles et Usances uniformes relatives aux crédits documentaires de la Chambre de Commerce Internationale (CCI) et des Incoterms (International Commercial Terms). Ces derniers précisent les obligations de chaque partie, le vendeur et l'acheteur, dans le cadre d'une transaction de vente internationale [17](#page=17).
> **Exemple :** L'Incoterm "FOB" (Free On Board) codifie les responsabilités relatives au transfert des risques et des coûts jusqu'au moment où la marchandise est chargée à bord du navire.
### 2.2 Applicabilité des usages internationaux
Les usages se sont développés en dehors des lois nationales et peuvent s'appliquer à deux niveaux: géographique ou professionnel. L'application peut être déterminée par le lieu où se concluent les opérations matérielles (port, place boursière) ou par le caractère international de l'opération, indépendamment de toute localisation géographique. Les juges et les arbitres peuvent appliquer ces usages sur la base de la constatation du caractère international de l'opération [17](#page=17).
L'article 7 de la Convention européenne sur l'arbitrage international de 1961 dispose que les arbitres doivent tenir compte des stipulations du contrat et des usages du commerce, quel que soit le droit applicable. De même, l'article 1496 du Code de procédure civile français stipule que l'arbitre tient compte dans tous les cas des usages du commerce. L'application des usages internationaux, qu'ils soient d'origine étatique ou non étatique, marque un pas vers l'application d'un droit déconnecté des normes étatiques [17](#page=17).
### 2.3 Le particularisme de la Lex mercatoria
La Lex mercatoria, terme qui signifie "droit des marchands", est un ensemble de règles issues de coutumes et de pratiques internationales, spécifiquement adaptées aux besoins du commerce international et transcendant les ordres juridiques étatiques. Elle est souvent considérée comme un ordre juridique quasi-étatique, mais elle se distingue d'un ordre juridique étatique car elle ne prétend pas être exhaustive et complète. Son contenu se résume à quelques principes et règles coutumières, ainsi qu'à des solutions adaptées aux problèmes spécifiques du commerce international, sans prétendre répondre à toutes les questions techniques d'un contrat international [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 2.3.1 Le contenu de la Lex mercatoria
Le contenu de la Lex mercatoria provient de deux sources principales :
* **Droit commun du commerce international:** Certains principes et solutions de la Lex mercatoria se retrouvent dans la plupart des grandes législations nationales, semblables à un "jus commune". Les "anti-mercatoristes" soutiennent que la Lex mercatoria n'a pas de place autonome car ses principes sont déjà présents dans les lois existantes, et qu'elle ne peut être appliquée sans l'accord des parties. Cependant, les juges ou arbitres peuvent l'appliquer s'ils en avisent les parties, car elle fait partie de l'ordre international [18](#page=18).
* **Sources autonomes:** D'autres auteurs, les "mercatoristes", affirment que les solutions de la Lex mercatoria sont d'une source autonome, indépendantes des législations existantes, et peuvent parfois contredire les solutions proposées par certains ordres juridiques [18](#page=18).
> **Exemple:** Avant la réforme française des obligations, la théorie de l'imprévision, bien que combattue en droit français, était déjà admise dans le commerce international en tant que Lex mercatoria. De même, la théorie anglo-saxonne de la "duty of mitigation of damage" (devoir de limiter le préjudice) est reconnue par la Lex mercatoria [18](#page=18).
#### 2.3.2 La compétence de la Lex mercatoria
L'application de la Lex mercatoria soulève des questions quant à son champ de compétence.
* **Désignation par les parties:** Pour certains auteurs, la Lex mercatoria ne s'applique que lorsqu'elle est explicitement désignée par les parties pour des contrats substantiellement internationaux, excluant les contrats formellement et juridiquement internationaux [18](#page=18).
* **Complémentarité avec une loi étatique:** Souvent, la Lex mercatoria est désignée conjointement avec une loi étatique, car elle n'est pas un ordre juridique complet. Deux possibilités existent [18](#page=18):
* La Lex mercatoria est appliquée en première ligne, avec un recours à la loi étatique en cas de lacune [18](#page=18).
* La loi étatique est appliquée en première ligne, et la Lex mercatoria est utilisée pour trouver des réponses lorsque la loi étatique n'offre pas une solution adaptée aux besoins du commerce international [18](#page=18).
La question de savoir si la Lex mercatoria peut être appliquée en dehors de toute désignation explicite par les parties reste ouverte [18](#page=18).
* * *
# La justice arbitrale dans le droit commercial international
La justice arbitrale représente un pilier essentiel du règlement des litiges dans le commerce international, offrant une alternative flexible, rapide et confidentielle aux juridictions étatiques.
### 3.1 La procédure d'arbitrage
L'arbitrage international se distingue par son succès croissant en raison de plusieurs avantages, tels que la rapidité, la souplesse, la confidentialité et la possibilité pour les parties de choisir des arbitres spécialisés dans les impératifs du commerce international. Cependant, il présente également des inconvénients, notamment son coût élevé et la nécessité d'un exequatur pour rendre la sentence exécutoire en cas de refus d'une partie [19](#page=19).
#### 3.1.1 Distinction entre arbitrage international et étranger
Il est crucial de distinguer l'arbitrage international de l'arbitrage étranger. L'arbitrage international concerne les litiges qui mettent en jeu les intérêts du commerce international. L'internationalité est déterminée par l'intérêt ou la réalité économique du processus, indépendamment de la volonté des parties, de leur nationalité ou de la loi applicable au contrat. Elle est caractérisée lorsque l'opération litigieuse implique un transfert transfrontalier de capitaux, de technologie ou de personnel [19](#page=19).
#### 3.1.2 Types d'arbitrage
On distingue deux types d'arbitrage :
* **L'arbitrage ad hoc**: Les parties organisent elles-mêmes leur arbitrage pour un litige spécifique, sans l'aide d'une structure externe. La clause compromissoire doit être particulièrement précise, et des règlements comme celui de la CNUDCI peuvent guider les parties [19](#page=19).
* **L'arbitrage institutionnel**: Il repose sur des institutions d'arbitrage spécialisées ou générales, publiques ou privées, qui organisent les procédures. Des exemples notables incluent la CCI, la London Court of International Arbitration, l'American Arbitration Association, la Commission Interaméricaine d'Arbitrage International et la Chambre de Commerce de Stockholm [19](#page=19).
#### 3.1.3 Sources de l'arbitrage
Les sources de l'arbitrage sont multiples :
* **Sources nationales**: Le Code de procédure civile français, avec les articles 1442 à 1505, ainsi que des décrets spécifiques (décret du 14 mai 1984, décret du 12 mai 1981), régissent l'arbitrage national et international [20](#page=20).
* **Sources internationales**: L'objectif est d'assurer l'efficacité des sentences arbitrales. Parmi les conventions clés figurent le Protocole de Genève de 1923 sur les clauses d'arbitrage, la Convention de New York de 1958 pour la reconnaissance et l'exécution des sentences arbitrales, la Convention européenne sur l'arbitrage international de 1961, et la Convention de Washington de 1965 créant le CIRDI [20](#page=20).
#### 3.1.4 Les litiges susceptibles d'être arbitrés (arbitrabilité)
L'arbitrabilité d'un litige détermine si celui-ci peut être soumis à l'arbitrage.
* **Principe général**: En droit français, l'arbitrage est exclu dans les matières où le droit concerné n'est pas disponible, conformément à l'article 2059 du Code civil. Cela exclut des domaines tels que la capacité des personnes ou le droit de la famille, qui sont éloignés du commerce international. La jurisprudence a précisé les limites dans le contexte du commerce international [20](#page=20).
* **Droit de la consommation**: L'arbitrage interne est généralement exclu dans ce domaine en raison de l'article 2061 du Code civil [20](#page=20).
* **Droit de la concurrence**: Aux États-Unis, la Cour suprême a statué sur l'arbitrabilité des litiges antitrust (arrêt Mitsubishi, 1985). En France, les juges du fond ont admis l'arbitrabilité des litiges de droit de la concurrence, permettant d'apprécier les conséquences civiles d'un comportement illicite, mais pas de prononcer des injonctions ou amendes. L'arbitrage est également admis pour la rupture brutale des relations commerciales civiles (arrêt du 12 juillet 2010) [21](#page=21).
* **Droit de la propriété intellectuelle**: L'arbitrage est exclu en principe, mais admis pour les contrefaçons et les contrats d'exploitation. La Cour de cassation a admis que la validité d'un brevet puisse être soumise à l'arbitrage si elle est une demande incidente à la principale (arrêt du 12 juin 2013) [21](#page=21).
* **Procédures collectives et droit des entreprises en difficulté**: L'arbitrage est généralement exclu pour les décisions majeures (jugement d'ouverture, cessation de paiements), mais il est admis pour les aspects purement contractuels, comme la poursuite d'un contrat en cours (arrêt du 1er avril 2015) [21](#page=21).
* **Droit du travail**: Les contrats de travail internationaux sont exclus de l'arbitrage, bien que la jurisprudence ait évolué. Une clause compromissoire dans un contrat de travail international est valable, mais non opposable au salarié qui a régulièrement saisi la juridiction compétente (arrêts du 16 février 1999 et du 28 juin 2005) [21](#page=21).
* **Droit rural**: L'arbitrage n'est pas interdit lorsque les relations sont professionnelles (article L. 631-28 du Code rural). Il est encouragé pour les contrats de vente de produits agricoles ou alimentaires et les accords interprofessionnels (article L. 639-29 CR) [22](#page=22).
#### 3.1.5 La convention d'arbitrage
La convention d'arbitrage est l'accord par lequel les parties décident de soumettre un litige à l'arbitrage. Elle peut prendre la forme d'un compromis (litige déjà né) ou d'une clause compromissoire (avant la naissance du litige) [22](#page=22).
##### 3.1.5.1 Le contenu de la clause
Les parties bénéficient d'une grande liberté pour définir le contenu de la clause. Les éléments couramment retrouvés incluent :
* **Désignation des arbitres**: Directe par les parties ou indirecte par un tribunal étatique à l'initiative des parties (article 1508 du Code civil) [22](#page=22).
* **Méthode de traitement des conflits**: Statuer en amiable composition ou en droit [22](#page=22).
* **Langue de l'arbitrage** [22](#page=22).
* **Siège de l'arbitrage** [22](#page=22).
* **Délai global de l'arbitrage**: Il peut être convenu par les parties ou par référence à un règlement d'arbitrage (ex: CCI, CNUDCI). À défaut, les arbitres doivent statuer dans un délai raisonnable [22](#page=22).
* **Loi applicable au litige (Lex contractus)**: En l'absence de choix des parties, les arbitres disposent d'une liberté de choix qui peut les amener à appliquer directement une loi étatique, la Lex mercatoria, ou une combinaison des deux [22](#page=22).
##### 3.1.5.2 Les caractéristiques de la clause
* **Indépendance de la clause**: La convention d'arbitrage est indépendante du contrat principal et n'est pas affectée par son inefficacité. La Cour de cassation a confirmé que l'inexistence du contrat principal n'affecte pas la validité de la clause compromissoire (arrêt du 14 mai 2014). Les parties peuvent également soumettre la convention d'arbitrage à une loi différente de celle du contrat principal. La clause est aussi autonome par rapport à toute norme étatique (arrêt du 20 décembre 1993, Dalicot) [23](#page=23).
* **Validité de la convention** : Le juge vérifie la validité selon le principe de compétence-compétence.
* **Forme**: Le principe est le consensualisme, la forme est libre bien qu'elle soit souvent écrite. L'article 1507 du Code de procédure civile stipule qu'aucune condition de forme n'est exigée. La clause peut désigner directement les arbitres ou par référence à un règlement. Les clauses blanches ne désignent pas les arbitres. La clause compromissoire de référence, insérée dans un document annexe, est valable si la partie à laquelle on l'oppose en a eu connaissance au moment de la conclusion du contrat et l'a acceptée [23](#page=23).
* **Fond**: La validité s'apprécie selon la volonté des parties, sous réserve des règles impératives et de l'ordre public international. La Cour de cassation interprète restrictivement les clauses manifestement nulles ou inapplicables. Avant la loi de modernisation de la justice du XXIe siècle (18 novembre 2016), la clause compromissoire dans un contrat civil était interdite, sauf si le contrat résultait d'une activité professionnelle. La loi de 2016 impose que la clause soit acceptée par la partie à laquelle elle est opposée, sauf si elle a contracté dans le cadre de son activité professionnelle. La jurisprudence considérait déjà avant 2001 que cette interdiction ne s'appliquait pas aux contrats internationaux, y compris les contrats de consommation internationaux (arrêt du 30 mars 2004) [23](#page=23) [24](#page=24).
##### 3.1.5.3 Conséquences de l'insertion d'une clause d'arbitrage
* **Conséquence positive** : Elle fonde la compétence du tribunal arbitral.
* **Conséquence négative** : Elle rend incompétent le tribunal étatique, qui ne peut plus connaître du litige, sauf pour prendre des mesures de contrainte.
* **Conséquence à l'égard des tiers**: La jurisprudence a admis que la clause puisse s'étendre aux tiers, par exemple dans le cadre d'une cession de créance de chaînes de contrats translatives de propriété (homogènes ou hétérogènes) ou de sous-traitance. La cession totale du capital d'une société emporte également transmission de la clause au cessionnaire [24](#page=24) [25](#page=25).
### 3.2 Le déroulement et dénouement de la procédure
Le bon déroulement de la procédure arbitrale repose sur le respect de principes fondamentaux applicables à l'arbitre et à la procédure elle-même.
#### 3.2.1 Les principes applicables au déroulement de la procédure arbitrale
##### 3.2.1.1 Exigences imposées à l'arbitre
* **Indépendance de l'arbitre et obligation de révélation**: L'arbitre doit être indépendant des parties pour garantir son impartialité. Il a l'obligation légale (article 1456 du Code de procédure civile) de révéler tout élément susceptible de faire naître un doute sur son impartialité. Les faits à révéler sont ceux de nature à provoquer un doute raisonnable sur les qualités d'impartialité et d'indépendance. Les faits ignorés par l'arbitre, ou ceux d'ordre scientifique, éditorial ou social, ne nécessitent pas de révélation. Les relations d'ordre pécuniaire doivent en revanche être révélées [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Conséquences de la non-révélation** :
* Si le fait caché est connu avant la sentence : Récusation de l'arbitre.
* Si le fait caché est connu après la sentence : Nullité de la sentence arbitrale.
* Responsabilité civile de l'arbitre engageable pour réparer le préjudice subi par une partie (arrêt du 25 juin 2014) [26](#page=26).
##### 3.2.1.2 Exigences procédurales
* **Principe de compétence-compétence**: L'arbitre se prononce sur sa propre compétence (effet positif). Cette compétence emporte exclusion du juge étatique de se prononcer sur la validité de la convention d'arbitrage avant l'arbitre (effet négatif) [26](#page=26).
* **Principe du contradictoire**: Chaque partie doit pouvoir faire valoir ses moyens et discuter ceux de son adversaire. Aucune pièce ne doit être communiquée aux arbitres sans être également transmise aux parties. Les moyens soulevés d'office par le tribunal arbitral doivent faire l'objet d'observations par les parties (article 1520 4° du Code de procédure civile) [26](#page=26).
#### 3.2.2 Le dénouement de la procédure
La procédure aboutit à la sentence arbitrale, qui peut faire l'objet de voies de recours mais pas d'appel.
##### 3.2.2.1 La sentence arbitrale
* **Conditions de forme**: Aucune condition de forme n'est imposée par la loi, sauf volonté des parties ou référence à un règlement. La sentence doit être datée, signée par les arbitres et mentionner le lieu de sa rédaction. La motivation n'est pas obligatoire sauf si les parties l'ont stipulé. La sentence est confidentielle et doit être notifiée aux parties [27](#page=27).
* **Conditions de fond**: Elles dépendent de la composition du tribunal. En cas d'arbitre unique, il délibère en toute indépendance. En cas de pluralité, la décision peut être prise à l'unanimité ou à la majorité des voix, selon ce que prévoient les parties ou le règlement d'arbitrage. L'article 1513 du Code de procédure civile stipule qu'en l'absence de convention, la sentence est rendue à la majorité des voix et signée par tous les arbitres [27](#page=27).
##### 3.2.2.2 Reconnaissance et exécution de la sentence
La sentence arbitrale a autorité de la chose jugée dès son prononcé. Cependant, sa reconnaissance et son exécution sont subordonnées à [27](#page=27):
* La production de l'original (ou copies authentiques) de la sentence et de la convention d'arbitrage.
* L'absence de contrariété à l'ordre public international [27](#page=27).
En cas de non-respect de ces conditions, des voies de recours sont possibles contre la sentence arbitrale internationale [27](#page=27).
* * *
# Les acteurs publics et privés du commerce international
Voici un résumé détaillé des acteurs publics et privés du commerce international, structuré pour un guide d'étude :
## 4 Les acteurs publics et privés du commerce international
Le commerce international implique une diversité d'acteurs, qu'ils soient publics ou privés, chacun jouant un rôle distinct dans la définition des règles, la facilitation des échanges et la participation active aux transactions.
### 4.1 Les acteurs publics
Les acteurs publics comprennent les États et les organisations internationales, qui exercent à la fois des fonctions économiques et normatives dans le commerce international.
#### 4.1.1 L'État
L'État intervient dans le commerce international à travers deux fonctions principales : économique et normative.
##### 4.1.1.1 La fonction économique de l'État
L'État agit comme un agent économique direct sur la scène internationale, une tendance qui s'est accentuée depuis la Seconde Guerre mondiale, notamment dans les pays en développement [29](#page=29).
* **Interventions de l'État en tant qu'agent du commerce international** L'État, en tant que personne morale publique, peut participer directement à des opérations commerciales, comme le font les particuliers. Cette implication s'est accrue, notamment dans des contextes de crise pour réguler les prix des produits de première nécessité ou pour reconstruire des économies. L'État peut créer des sociétés d'État pour commercialiser certains produits ou nationaliser des secteurs de production [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Conséquences de l'implication des États comme agent économique** Lorsque l'État agit dans une mission d'intérêt général, il peut disposer de prérogatives exorbitantes du droit commun, lui permettant d'imposer unilatéralement certaines clauses ou mesures. Cependant, lorsqu'il agit comme un acteur économique poursuivant des intérêts privés, ces prérogatives ne sont généralement pas justifiées, car elles rompraient la sécurité et l'équilibre du commerce international [30](#page=30).
1. **La portée de l'interdiction de compromettre** En droit interne, l'Article 2060 du Code civil interdit à l'État et aux personnes publiques de compromettre sur certaines matières. Toutefois, dans le commerce international, cette interdiction est largement écartée pour les établissements publics à caractère industriel et commercial, autorisés par décret à compromettre. Un arrêt de la Chambre civile du 2 mai 1996 (Arrêt Galakis) a statué que la prohibition de l'arbitrage ne s'applique pas aux contrats internationaux [30](#page=30).
2. **Le problème de l'immunité** L'immunité permet à un État d'être soustrait à la juridiction d'un autre État, justifiée par les principes de souveraineté et de courtoisie internationale. Il est cependant nécessaire de concilier cette souveraineté avec la sécurité juridique des acteurs privés [31](#page=31).
a. **L'immunité de juridiction** Elle prive un juge étranger de sa compétence lorsqu'un État est assigné devant ses tribunaux. Les conditions d'application ont été précisées par la Convention des Nations Unies de 2005 sur les immunités juridictionnelles des États et les immunités d'exécution, ratifiée par la France en 2011. Cette convention limite les cas où les États ne peuvent invoquer l'immunité, notamment pour les contrats de travail, les actions relatives à des biens immobiliers ou mobiliers situés sur le territoire du for, et celles concernant la propriété industrielle. L'immunité requiert deux éléments: la qualité de l'auteur de l'acte (l'État ou un organisme agissant pour son compte) et la nature de l'acte, assimilé à un acte de puissance publique ou poursuivant une finalité de puissance publique. L'État peut renoncer à son immunité, de manière explicite ou implicite, par exemple en insérant une clause compromissoire [31](#page=31) [32](#page=32).
b. **L'immunité d'exécution** Elle vise à paralyser l'exécution d'une décision de condamnation contre un État, l'empêchant de saisir ses biens à l'étranger. La Convention de New York de 2005 cherche à réduire le domaine de cette immunité pour préserver l'équilibre entre États et particuliers [32](#page=32).
##### 4.1.1.2 La fonction normative de l'État
L'État contribue à l'élaboration des règles régissant le commerce international.
* **L'État producteur de normes internes** Le droit interne influence fortement le commerce international, car la loi choisie par les parties (lex contractus) est souvent celle d'un État. L'État peut également imposer des lois de police d'application immédiate, réglementer le commerce extérieur et déterminer la compétence de ses juridictions [33](#page=33).
* **L'État créateur d'institutions nationales du commerce international** Les États mettent en place des organismes pour soutenir le commerce international, comme les ministères dédiés au commerce extérieur [33](#page=33).
#### 4.1.2 Les institutions régionales
Les institutions régionales, comme l'Union Européenne, visent à réaliser une union économique, douanière et politique entre leurs membres. D'autres organisations existent en Afrique, en Asie et en Amérique [33](#page=33).
#### 4.1.3 Les structures mondiales du commerce
Ces structures visent à encourager et coordonner l'activité économique à l'échelle mondiale.
##### 4.1.3.1 Les structures rattachées à l'ONU
Ces organisations rencontrent des difficultés à concilier les intérêts divergents des États membres aux forces économiques inégales.
* **Structures économiques**
* **Comité économique et social de l'ONU**: Soutient les pays du tiers-monde, coordonne les actions d'organisations comme celle du travail ou pour le développement industriel, et contrôle les commissions économiques régionales [34](#page=34).
* **CNUCED (Conférence des Nations Unies sur le Commerce et le Développement)**: Forum de discussion entre pays du Nord et du Sud, permettant aux pays pauvres de revendiquer des réformes [34](#page=34).
* **CNUDCI (Commission des Nations Unies pour le Droit Commercial International)**: Vise à unifier le droit commercial international et propose des actes types, comme la Convention de Vienne sur la vente internationale de marchandises [34](#page=34).
* **Structures financières** Le FMI et la Banque mondiale, issus de la Conférence de Bretton Woods, sont des institutions clés. La Banque mondiale regroupe cinq institutions de développement [34](#page=34).
1. **Le FMI (Fonds Monétaire International)** Créé en 1944, le FMI vise à stabiliser le système monétaire international et à favoriser la coopération internationale pour le développement du commerce mondial. Il fonctionne avec une structure organique complexe, incluant un conseil de gouverneurs, un conseil d'administration et un directeur général. Le FMI utilise un système de vote pondéré basé sur les quote-parts des États membres. Il offre des facilités de financement, notamment le financement compensatoire pour les baisses temporaires des recettes d'exportation [34](#page=34) [35](#page=35).
2. **La Banque Mondiale (BIRD)** Créée en même temps que le FMI, la BIRD a pour objectif de faciliter le développement et la construction des territoires des États membres par l'investissement à des fins productives. Elle accorde des prêts, sert de garante et fournit une assistance technique. Elle est complétée par la Société Financière Internationale (SFI), l'Association Internationale pour le Développement (IDA), l'Agence Multilatérale de Garantie des Investissements (MIGA) et le Centre International pour le Règlement des Différends relatifs aux Investissements (CIRDI) [35](#page=35) [36](#page=36).
##### 4.1.3.2 L'OMC (Organisation Mondiale du Commerce)\*\*
L'OMC, née de l'Accord de Marrakech en 1994, est l'aboutissement des rounds du GATT. Elle possède la personnalité juridique et est indépendante. Son origine remonte aux négociations du GATT (General Agreement on Tariffs and Trade) en 1947. L'OMC fonctionne avec une structure institutionnelle comprenant des organes administratifs (Conférence ministérielle, Conseil général, Secrétariat général) et un mécanisme de règlement des différends [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Principes de l'OMC** L'OMC repose sur des principes fondamentaux :
* **Protection par les droits de douane et leur consolidation**: vise à abaisser les droits de douane tout en s'engageant à ne pas les augmenter au-delà d'un certain niveau. Des tempéraments sont prévus en faveur des pays pauvres et en développement, ainsi qu'en cas de circonstances exceptionnelles [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Non-discrimination** :
* **Égalité de traitement des produits et services nationaux et étrangers (traitement national)**: Chaque État membre doit traiter les produits et services étrangers de la même manière que les produits nationaux [39](#page=39).
* **Clause de la nation la plus favorisée**: Tout avantage accordé à un État doit être étendu à tous les autres États membres [39](#page=39).
* **Mesures spécifiques**: Le dumping est défini comme l'introduction de produits sur un marché à un prix inférieur à leur valeur normale. Les États peuvent mettre en œuvre des mesures antidumping et des mesures de sauvegarde pour protéger leur économie [39](#page=39) [40](#page=40).
### 4.2 Les opérateurs privés
Les opérateurs privés, principalement les sociétés, occupent une place centrale dans le développement du commerce international.
#### 4.2.1 La singularité des personnes morales
Les sociétés, dotées de la personnalité morale, sont les principaux acteurs privés. Elles peuvent être isolées ou intégrées dans des groupes. Leur présence à l'étranger, via des bureaux, succursales ou établissements secondaires, entraîne des conséquences juridiques relatives aux biens, aux salariés et à la compétence territoriale (théorie des gares principales) [40](#page=40).
#### 4.2.2 Le problème de la nationalité des sociétés
La détermination de la nationalité d'une société est cruciale pour savoir quelle loi lui est applicable (lex societatis) [40](#page=40) [41](#page=41).
* **La transposition du concept de nationalité aux personnes morales** Initialement, un débat doctrinal opposait ceux qui refusaient d'attribuer une nationalité aux personnes morales (théorie de la fiction) et ceux qui l'admettaient (théorie de la réalité), arguant d'un lien juridique avec l'État. Le droit positif admet aujourd'hui qu'une personne morale puisse avoir une nationalité distincte de celle d'une personne physique, la considérant comme une entité sociale et économique [41](#page=41).
* **Critères de détermination de la nationalité de la société** Deux grandes catégories de critères existent :
* **Critères objectifs**: basés sur des éléments concrets comme la localisation du siège social ou le centre d'exploitation [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Critère du siège social**: Le critère le plus retenu, qui peut être le siège statutaire (indiqué dans les statuts) ou le siège réel (où se situent les organes de direction et le centre économique). La jurisprudence française retient majoritairement le siège social réel [44](#page=44).
* **Critère du centre d'exploitation**: Rattache la société à l'État où s'exerce effectivement son activité principale, mais manque d'efficacité pour les activités mobilières et peut être problématique si la société a plusieurs centres d'exploitation [43](#page=43).
* **Critères subjectifs**: basés sur la volonté des fondateurs ou le contrôle exercé sur la société [42](#page=42) [45](#page=45).
* **Critère de l'incorporation**: Basé sur le lieu où sont accomplies les formalités de constitution. Il est objectif dans sa mise en œuvre mais subjectif dans son choix initial [42](#page=42).
* **Critère de contrôle**: Attribue à la société la nationalité de ceux qui la contrôlent (associés ou actionnaires majoritaires). Utilisé exceptionnellement, notamment en temps de guerre, mais pose des difficultés d'application et de fraude [45](#page=45).
* **Critère du centre de décision**: Proposé pour les groupes de sociétés, il identifie le lieu d'où part l'impulsion de l'activité sociale, souvent la société mère [45](#page=45).
#### 4.2.3 La jouissance des droits
Une fois la personnalité morale reconnue, la question se pose de la jouissance des droits par les sociétés étrangères.
* **La reconnaissance des sociétés étrangères** Elle consiste à admettre dans un ordre juridique la personnalité morale attribuée par une loi étrangère. Elle se fonde souvent sur des traités multilatéraux (ex. TFUE, Conventions de La Haye, du Conseil de l'Europe, de Bruxelles) ou bilatéraux [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Les conditions d'une personne morale étrangère en France** En France, les sociétés étrangères jouissent en principe des mêmes droits que les sociétés françaises, sous réserve de réciprocité (Article 11 du Code Civil). Cependant, l'accès à certaines activités sensibles peut être réglementé [47](#page=47).
#### 4.2.4 La loi applicable à la société (Lex societatis)
La loi applicable régit la création, le fonctionnement et la dissolution de la société.
* **Sociétés rattachées à la loi d'un État** La \_lex societatis fixe les règles relatives au statut des associés, des dirigeants et aux rapports internes et externes de la société [49](#page=49).
* **Domaine d'application de la Lex societatis** :
* **Constitution**: Elle régit les conditions de fond et de forme, les sanctions des irrégularités, et les modalités des apports [49](#page=49).
* **Fonctionnement**: Elle détermine les droits et obligations des associés, les conditions d'acquisition ou de perte de cette qualité, ainsi que le statut des dirigeants et leur responsabilité [50](#page=50).
* **Dissolution**: Elle énumère les causes de dissolution et leurs effets juridiques [50](#page=50).
* **Application des lois de police**: Même si une société est soumise à sa \_lex societatis, certaines de ses activités peuvent être régies par les lois de police du pays où elles s'exercent (droit boursier, droit de la concurrence) [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Sociétés échappant à des normes exclusivement nationales**
* **Personnes morales internationales**: Régies par leurs statuts constitutifs et le droit international public (ex. Banque Mondiale, FMI) [52](#page=52).
* **Société européenne (SE)**: Un modèle de société reconnu dans tous les États membres, soumise à la fois au droit communautaire et aux droits nationaux de l'État membre où elle est immatriculée. Le droit applicable est déterminé par une hiérarchie de sources incluant le règlement SE, les statuts, les dispositions nationales d'application et le droit national des sociétés anonymes du siège statutaire [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Modes de constitution de la SE**: Fusion, création d'une société holding, création d'une filiale commune, transformation d'une société anonyme [55](#page=55) [56](#page=56).
* **Localisation du siège social de la SE**: Le règlement impose la coïncidence entre le siège statutaire et l'administration centrale dans le même État membre [56](#page=56).
#### 4.2.5 Les groupes de sociétés en droit international privé
Un groupe de sociétés est une réalité économique mais n'a pas de traduction juridique unique en droit des sociétés. Chaque entité a sa propre nationalité.
* **Modalités de constitution d'un groupe international de sociétés** Les groupes résultent de liens financiers et organisationnels entre une société mère et ses filiales. Ils se distinguent des groupements contractuels comme les joint-ventures. Les principales techniques de constitution sont les fusions internationales et les prises de contrôle [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Fusions internationales**: Les lois applicables au projet de fusion relèvent de la \_lex societatis et de la \_lex contractus, nécessitant une application cumulative des lois nationales. La réalisation effective de la fusion est régie par la \_lex societatis de chaque société participante (application distributive). Les effets juridiques incluent la transmission universelle du patrimoine, qui soulève des questions pour les contrats, les mandats et les garanties personnelles [59](#page=59) [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Prises de contrôle** : Se traduisent par la filialisation (détention de plus de 50% du capital) ou la participation (entre 10% et 50%).
* **Sociétés non cotées** :
* **Rapports internes**: Gouvernés par la \_lex societatis de la société concernée [64](#page=64).
* **Rapports externes**: Relèvent de la \_lex contractus (loi choisie par les parties ou appliquée selon la méthode objective, potentiellement le Règlement Rome I) [64](#page=64) [65](#page=65).
* **Sociétés cotées en bourse**: Seule la loi de l'État où elles sont cotées s'applique comme loi de police, pour protéger les épargnants locaux [65](#page=65).
* **Le régime juridique des groupes de sociétés** Le droit français actuel ne reconnaît pas d'autonomie juridique aux groupes de sociétés, chaque société étant soumise à sa propre loi nationale. Le droit communautaire exige un lien effectif et continu avec l'économie de l'État où se trouve le centre du groupe [66](#page=66).
#### 4.2.6 L'établissement international des sociétés
Il s'agit de l'extension des activités d'une société préexistante dans un autre espace territorial.
* **La notion d'établissement international** Contrairement à la création d'une société étrangère, l'établissement concerne une société déjà existante et soumise à une loi nationale. Il pose le problème de la mobilité des personnes morales et nécessite une harmonisation des ordres juridiques par des traités. Le déplacement international du siège social entraîne un changement de loi applicable et peut affecter la personnalité morale de la société [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Les modifications de l'établissement principal des sociétés**
* **Le transfert international du siège social**: Peut être consécutif à un transfert de souveraineté ou motivé par des raisons de commodité (juridiques, économiques, fiscales). Il entraîne le transfert du domicile et le changement de loi applicable. Le droit communautaire, via l'Article 54 TFUE, facilite la liberté d'établissement pour les sociétés constituées conformément au droit d'un État membre, bien que ce libéralisme soit tempéré par des exigences de lien économique effectif. Des arrêts (Daily Mail, Cartesio) ont précisé les limites de cette liberté [67](#page=67) [68](#page=68).
* **Distinction entre siège statutaire et siège réel**: Cette distinction peut poser des problèmes de rattachement pour déterminer la loi applicable, comme illustré par la jurisprudence (CJCE, Affaire Uberserring) [68](#page=68).
* **La création d'établissements secondaires**: L'Article 49 TFUE définit l'établissement secondaire comme une agence, succursale ou filiale. La liberté de choix de la forme peut être entravée par l'État d'accueil. L'arrêt Centros a souligné que l'immatriculation d'un établissement secondaire ne peut être refusée au motif d'un manque de consistance de l'établissement principal si celui-ci respecte la loi du pays d'origine [69](#page=69).
* * *
# Les actes du commerce international : Contrats et transport
Voici une synthèse détaillée et complète sur "Les actes du commerce international : Contrats et transport", basée sur le contenu fourni.
## 5\. Les actes du commerce international : contrats et transport
Ce sujet explore les principaux contrats et mécanismes de transport qui sous-tendent le commerce international, ainsi que la théorie du droit applicable et les garanties d'exécution associées.
### 5.1 Théorie du droit applicable au contrat international
Le contrat international est soumis à des influences multiples et exige des règles spécifiques pour régir sa formation, sa vie et son exécution dans un contexte multiétatique.
#### 5.1.1 Principes et règles gouvernant le contrat international
Le contrat international s'appuie sur des principes communs au droit interne, mais présente des spécificités notables dues à sa dimension transfrontalière.
* **Principes UNIDROIT:** Ces principes, élaborés par des juristes de droit civil et de common law, visent à devenir un code de contrats internationaux applicable à l'ensemble des contrats. Certaines règles sont impératives (comportement de bonne foi, conditions de validité), d'autres supplétives. Ils traitent du contenu et des effets du droit contractuel, s'alignant sur des notions comme l'obligation de moyen et de résultat, la théorie de l'imprévision (reconnue avant 2016 en droit français), l'exécution forcée en nature, et la résolution unilatérale du contrat [71](#page=71) [72](#page=72).
* **Principes du droit de l'Union Européenne du contrat:** Ils influencent les règles de formation, capacité et conclusion, avec une autonomie de la volonté et une liberté contractuelle marquées [71](#page=71).
#### 5.1.2 Formation du contrat international
La formation du contrat international, bien que s'appuyant sur les règles de fond du droit interne, se caractérise par une plus grande liberté contractuelle.
* **Liberté des parties:** Les acteurs étant généralement des professionnels de même spécialité, la loi intervient moins qu'en droit interne, échappant aux restrictions consuméristes. Les parties peuvent même définir la force majeure et ses sanctions. Cette liberté se manifeste dans le choix de la loi applicable (loi d'autonomie) [73](#page=73).
* **Complexité des contrats internationaux:** La conclusion est souvent précédée de négociations et d'actes préparatoires, incluant des préambules expliquant les circonstances et objectifs [74](#page=74).
* **Clauses spécifiques:** On retrouve des clauses telles que la divisibilité, le "best effort", la force majeure, la confidentialité, l'offre concurrente, le client le plus favorisé, le premier refus, et celles relatives à l'inexécution \[74-75\](#page=74 75). Les clauses de "best effort", "reasonable care" et "due diligence" sont l'équivalent de l'obligation de moyen. Les clauses de force majeure et de hardship visent à gérer les événements imprévus et les déséquilibres économiques [75](#page=75).
#### 5.1.3 Problèmes liés à l'exécution du contrat international
L'exécution soulève des questions d'interprétation, de révision et de sanctions.
* **Interprétation et révision:** L'interprétation suit les règles du droit interne (effet utile, interprétation contre le créancier pour les contrats de gré à gré, ou contre celui qui l'a imposé pour les contrats d'adhésion). La révision, bien que possible, doit se faire de bonne foi. Les parties peuvent prévoir des clauses de hardship, d'indexation et de stabilité [75](#page=75) [76](#page=76).
* **Sanctions des difficultés d'exécution:** Elles sont similaires au droit interne (résolution, exécution forcée, clauses limitatives ou exonératoires de responsabilité, clauses pénales). La Convention de Vienne consacre la résolution unilatérale du contrat [72](#page=72) [77](#page=77).
#### 5.1.4 Contrat international et règlement de conflit de lois
En l'absence d'un droit international spécifique au commerce international, le droit international privé national s'applique.
* **Désignation de la loi applicable:** La Convention de Rome remplacée par le Règlement Rome I régit la loi applicable aux obligations contractuelles dans l'Union Européenne \[77-78\](#page=77 78). Le règlement s'applique aux obligations civiles et commerciales comportant un conflit de lois, excluant notamment les matières fiscales, d'état civil, de testament et les contrats d'assurance [78](#page=78).
* **Méthode subjective (autonomie de la volonté):** Les parties choisissent librement la loi applicable. Cette méthode présente des difficultés en cas de non-choix ou de désaccord [79](#page=79).
* **Méthode objective :** La loi applicable est déterminée par des indices de localisation (lieu de conclusion, d'exécution, nationalité des parties, etc.) \[79-80\](#page=79 80).
* **Résolution de conflit de lois en droit conventionnel :**
* **Convention de Rome et Règlement Rome I:** .
* **Choix exprimé par les parties:** La loi choisie est applicable sans restriction \[80-81\](#page=80 81). Le dépeçage du contrat (horizontal ou vertical) est possible mais source de difficultés [81](#page=81). \* **Sans choix exprimé :** Application de la méthode objective basée sur des rattachements (résidence habituelle du débiteur de la prestation caractéristique, loi du pays de situation de l'immeuble, loi du pays où le propriétaire a sa résidence habituelle pour les baux temporaires) \[81-82\](#page=81 82).
* **Règles spéciales du Règlement Rome I:** Il existe des règles spécifiques pour certains contrats comme la vente de biens, les prestations de services, la franchise, la distribution. Des dérogations existent pour les contrats portant sur des droits réels immobiliers ou des baux d'immeuble. Des règles particulières s'appliquent aux contrats de transport (marchandises, passagers), de consommation et de travail \[82-83\](#page=82 83) [82](#page=82).
* **Lois de police:** Dispositions impératives dont le respect est crucial pour un pays, s'appliquant indépendamment de la loi choisie par les parties. Elles nécessitent un lien étroit avec la situation [84](#page=84) [85](#page=85).
#### 5.1.5 Application des lois désignées
L'application de la loi désignée peut rencontrer des obstacles.
* **Conflit d'autorité :** Il peut survenir entre la loi du contrat et la loi du for, notamment concernant le consentement, la capacité, la forme des actes et l'ordre public international \[85-87\](#page=85 86 87).
* **Consentement et capacité:** L'article 10§2 du Règlement Rome I permet de recourir à la loi de résidence habituelle pour le consentement. La capacité est généralement régie par la loi nationale, mais une partie peut être considérée capable si elle l'est selon la loi du lieu de conclusion du contrat [86](#page=86).
* **Forme des actes :** La validité de la forme est appréciée selon la loi du lieu de conclusion ou la loi régissant le fond du contrat \[86-87\](#page=86 87).
* **Exception d'ordre public international:** Permet au juge d'écarter une loi étrangère jugée contraire aux principes fondamentaux du for [87](#page=87).
* **Application aux effets réels du contrat:** Les effets réels sont soumis à la \_lex rei sitae. En cas de déplacement du bien, la loi du lieu de situation actuelle s'applique [88](#page=88).
### 5.2 Principaux contrats commerciaux
#### 5.2.1 Contrat de vente internationale
La vente internationale est régie principalement par la Convention de Vienne (CVIM) de 1980.
* **Identification du contrat de vente internationale :**
* **Droit commun :** Se base sur un critère économique (flux et reflux de marchandises et de valeurs par-dessus une frontière) et juridique (éléments de rattachement à au moins deux ordres juridiques différents, élément d'extranéité) \[89-90\](#page=89 90).
* **Droit conventionnel:** La Convention de la Haye et la Convention de Vienne définissent la vente internationale par l'établissement des parties dans des États différents [91](#page=91).
* **Formation du contrat de vente internationale :**
* **Échange des consentements:** La Convention de Vienne régit l'offre et l'acceptation, mais les pourparlers relèvent du droit national. L'offre doit être ferme et précise. L'article 55 de la Convention prévoit un prix déterminable en cas d'absence de fixation explicite. L'acceptation doit être pure et simple; une modification substantielle constitue une contre-offre. La Convention consacre la théorie de la réception pour les contrats à distance [92](#page=92) [93](#page=93).
* **Forme des consentements:** La Convention de Vienne retient le consensualisme, mais un écrit est souvent requis pour la preuve. Les États signataires peuvent conserver des exigences écrites par voie de réserve. Le silence ne vaut pas acceptation, sauf circonstances particulières [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Régime juridique :**
* **Convention de Vienne (CVIM) :**
* **Domaine d'application:** S'applique aux contrats de vente de marchandises entre parties ayant leur établissement dans des États différents \[95-96\](#page=95 96). Exclut les ventes aux consommateurs et certaines ventes de marchandises spécifiques (valeurs mobilières, ventes aux enchères, contrats nécessitant une prestation de services prépondérante) [95](#page=95).
* **Domaine spatial:** La convention s'applique lorsque les établissements des parties sont dans des États contractants ou lorsque les règles de droit international privé mènent à l'application d'une loi d'un État contractant [96](#page=96). \* **Contenu des obligations :**
* **Obligations du vendeur:** Livrer la marchandise, assurer sa conformité (matérielle et juridique), transférer la propriété et remettre les documents s'y rapportant \[97-98\](#page=97 98). Le transfert des risques est lié à la délivrance, non au transfert de propriété \[98-99\](#page=98 99). L'obligation de conformité matérielle est jugée selon les termes du contrat et les usages. La conformité juridique garantit l'absence de droits ou prétentions de tiers. L'acheteur doit dénoncer les défauts de conformité dans un délai raisonnable (maximum 2 ans après livraison) \[99-100\](#page=99 100). Les sanctions pour non-respect incluent l'exécution en nature (remplacement, réparation), la résolution du contrat (pour contravention essentielle) et la réduction du prix [100](#page=100) [99](#page=99).
* **Obligations de l'acheteur:** Payer le prix et retirer la marchandise \[100-101\](#page=100 101). Le prix est déterminable selon le marché ou les usages. Le paiement est portable. Le retrait de la marchandise est une obligation essentielle. Les sanctions incluent l'exécution en nature, la résolution unilatérale et l'octroi d'un délai supplémentaire par le vendeur [100](#page=100) .
* **Obligations communes:** Prévoient la contravention anticipée (différer l'exécution) et la contravention essentielle (résolution) \[101-102\](#page=101 102). La CVIM favorise le maintien du contrat. Les dommages et intérêts sont prévus pour les contraventions non-essentielles, avec application de la théorie de \_mitigation of damages (limitation des pertes) \[102-103\](#page=102 103). L'exonération pour force majeure est possible .
* **Rôle des Incoterms :** Définissent les responsabilités, frais et risques des parties concernant le transport, la livraison, l'assurance et les formalités douanières \[103-104\](#page=103 104). Ils sont classés en quatre groupes (E, F, C, D) selon le degré d'obligation du vendeur \[104-106\](#page=104 105 106).
#### 5.2.2 Transport international
L'internationalisation du transport a nécessité l'adoption de conventions visant à unifier le droit applicable.
* **Transport routier:** Régie par la Convention de Genève de 1956 (CMR), applicable aux transports internationaux de marchandises entre États contractants. Le transporteur est responsable de plein droit, sauf cas d'exonération. La réparation est plafonnée, avec des dérogations possibles en cas de déclaration de valeur ou de dol/faute lourde \[108-109\](#page=108 109). Le délai de prescription est d'un an (trois ans en cas de dol) .
* **Transport ferroviaire:** Régie par la Convention de Berne (COTIF, incluant CIM et CIV). La responsabilité du transporteur est de plein droit, avec plafonnement de la réparation. Les conditions d'exonération sont similaires à celles du transport routier \[110-111\](#page=110 111) .
* **Transport aérien:** Régie par la Convention de Varsovie et la Convention de Montréal. La Convention de Montréal, plus récente, prime en cas de ratification par les deux États concernés. Le régime de responsabilité du transporteur est proche de celui du transport routier, avec des plafonds d'indemnisation pour les passagers et les marchandises. L'exonération est possible en cas de circonstances extraordinaires \[112-113\](#page=112 113) .
* **Transport international multimodal:** Implique l'utilisation de plusieurs modes de transport. Il n'existe pas de convention unique couvrant tous les cas. L'application distributive des régimes juridiques de chaque mode est fréquente. Le contrat de commission de transport est soumis à la loi d'autonomie \[114-115\](#page=114 115) .
* **Transport maritime international :**
* **Contrat d'affrètement maritime :** Soumis à la loi des parties ou aux règles de droit international privé. Les types d'affrètement sont : voyage, à temps, et coque nue \[116-117\](#page=116 117).
* **Contrat de transport maritime :** Régit par plusieurs conventions (Bruxelles 1924, Visby 1968, Hambourg 1978) et la loi française de 2006 \[117-118\](#page=117 118). Le transporteur a une obligation de conservation des marchandises, qualifiée d'obligation de moyen renforcée ou de résultat selon les cas. Le délai d'action en responsabilité est d'un an \[118-119\](#page=118 119). Les documents clés sont le connaissement (titre négociable) et la lettre de transport maritime (document probatoire) \[119-120\](#page=119 120).
### 5.3 Les garanties d'exécution
Les garanties et sûretés traditionnelles, bien que pertinentes, posent des problèmes de conflit de lois en droit international.
#### 5.3.1 Les sûretés traditionnelles
* **Sûretés réelles:** Le débiteur affecte un bien en garantie. Elles sont soumises à la \_lex rei sitae (loi du lieu de situation du bien). La pluralité de qualification (droits personnels contre le débiteur, droits réels sur la chose) peut entraîner des conflits de lois \[121-122\](#page=121 122). La règle de l'équivalence impose qu'une sûreté étrangère soit assimilable à une sûreté nationale pour produire des effets. Le cumul des lois applicables (loi du contrat et loi du bien) est fréquent .
* **Propriété utilisée comme garantie:** Clauses de réserve de propriété, où le vendeur reste propriétaire jusqu'au paiement intégral. L'opposabilité aux tiers dépend de la loi du lieu de situation actuelle du bien (\_lex rei sitae) .
* **Hypothèque :** Assiette immobilière, donc soumise à la \_lex rei sitae. Le contrat d'hypothèque est soumis à la loi des parties (\_lex contractus), qui coïncide souvent avec la \_lex rei sitae \[123-124\](#page=123 124).
* **Nantissement et Gage :** Portent sur des meubles corporels ou incorporels. La loi applicable aux rapports personnels est la loi du contrat (\_lex contractus). L'efficacité des droits réels issus du gage est régie par la \_lex rei sitae \[124-125\](#page=124 125).
* **Garanties légales et judiciaires :**
* **Garanties légales :** Droit de rétention (soumis à la \_lex rei sitae et parfois à la \_lex causae) et privilèges (soumis à la \_lex causae) \[126-127\](#page=126 127).
* **Garanties judiciaires:** Hypothèque judiciaire, nantissement judiciaire. Elles relèvent de la loi du lieu de situation du bien et de la loi de procédure du for saisi (\_lex fori) .
#### 5.3.2 Sûretés et garanties personnelles
* **Cautionnement:** Contrat accessoire, soumis à sa propre loi si les parties l'ont désignée. À défaut, la loi de l'obligation principale s'applique. La capacité de la caution relève de sa loi nationale .
* **Lettre d'intention:** Considérée comme une sûreté personnelle, promettant de faire le nécessaire pour que la filiale soit solvable ou que sa participation soit maintenue .
* * *
## Erreurs courantes à éviter
* Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
* Portez attention aux formules et définitions clés
* Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
* Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droit du commerce international | Branche du droit qui régit les relations commerciales entre des parties situées dans des États différents, en prenant en compte les éléments d'extranéité. |
| Lex mercatoria | Ensemble de règles, principes et usages issus de la pratique du commerce international, qui transcende les ordres juridiques étatiques et vise à régir les relations contractuelles internationales. |
| Arbitrage international | Mode de règlement des litiges par lequel les parties soumettent leur différend à un ou plusieurs arbitres privés, dont la décision a la force d'une sentence arbitrale. |
| Immunité de juridiction | Privilège accordé à certains États ou organismes publics, les exemptant d'être jugés devant les tribunaux d'un autre État. |
| Immunité d'exécution | Privilège accordé à certains États ou organismes publics, les protégeant contre les mesures d'exécution forcée sur leurs biens situés à l'étranger. |
| Clause compromissoire | Convention par laquelle les parties à un contrat s'engagent, avant la naissance de tout litige, à soumettre à l'arbitrage les différends qui pourraient naître de ce contrat. |
| Convention d'arbitrage | Accord par lequel les parties décident de soumettre un litige né ou à naître à l'arbitrage, comprenant la clause compromissoire et le compromis. |
| Sentence arbitrale | Décision rendue par un tribunal arbitral, ayant la même autorité qu'un jugement étatique, et susceptible d'exécution forcée après exequatur. |
| Lex societatis | Loi applicable à la création, au fonctionnement et à la dissolution d'une société, généralement déterminée par le critère du siège social ou de l'incorporation. |
| Siège social réel | Lieu où se situent effectivement les organes de direction et le centre économique d'une société, par opposition au siège statutaire qui est inscrit dans les statuts. |
| Loi de police | Disposition impérative d'un État, dont le respect est jugé crucial pour la sauvegarde de ses intérêts publics, et qui s'applique indépendamment de la loi normalement compétente pour régir une situation. |
| Conflit de lois | Situation où plusieurs règles de droit nationales ou internationales sont susceptibles de s'appliquer à une même situation juridique, nécessitant une règle de conflit pour déterminer la loi compétente. |
| Règlement Rome I | Règlement européen sur la loi applicable aux obligations contractuelles, qui fixe les règles de conflit de lois pour les contrats internationaux au sein de l'Union européenne. |
| Contrat de vente internationale | Contrat portant sur la vente de marchandises entre parties ayant leur établissement dans des États différents, régi principalement par la Convention de Vienne de 1980. |
| Convention de Vienne (CVIM) | Convention des Nations Unies sur les contrats de vente internationale de marchandises, qui unifie le droit matériel applicable à ces contrats. |
| Incoterms | Ensemble de règles internationales publiées par la Chambre de Commerce Internationale (CCI), définissant les responsabilités et obligations des parties dans les contrats de vente internationale de marchandises, notamment en matière de livraison, de risques et de frais. |
| Transport international | Déplacement de biens ou de personnes à travers les frontières, régi par des conventions internationales spécifiques à chaque mode de transport (routier, ferroviaire, aérien, maritime). |
| Lettre de voiture internationale (CMR) | Document constatant le contrat de transport international routier de marchandises, régie par la Convention de Genève de 1956 (CMR). |
| Connaissement | Document émis par le transporteur maritime, attestant de la réception de la marchandise et servant de titre de propriété sur la marchandise, constituant un titre négociable. |
| Sûreté réelle | Garantie constituée sur un bien, permettant au créancier d'être payé par préférence sur le prix de réalisation de ce bien en cas de défaillance du débiteur. |
| Sûreté personnelle | Garantie par laquelle une personne s'engage à satisfaire le créancier en cas de défaillance du débiteur principal (ex: cautionnement, lettre d'intention). |
| Droit de rétention | Droit reconnu au créancier de retenir la chose du débiteur jusqu'au paiement intégral de sa créance. |
| Privilège | Sûreté légale accordée à certains créanciers en raison de la nature de leur créance, leur conférant un rang de priorité sur les autres créanciers. |
| Cautionnement | Contrat par lequel une caution s'engage à satisfaire le créancier de l'obligation principale en cas de défaillance du débiteur. |
| Lettre d'intention | Engagement unilatéral, souvent d'une société mère envers un créancier de sa filiale, visant à assurer la solvabilité de la filiale ou le maintien de la participation. |
| Locus regit actum | Principe du droit international privé selon lequel la validité de la forme d'un acte est appréciée au regard de la loi du pays de sa conclusion. |
| Ordre public international | Ensemble des principes fondamentaux d'un État, considérés comme ayant une valeur internationale absolue, qui peuvent justifier le refus d'appliquer une loi étrangère normalement compétente si celle-ci y contrevient. |
| Lex rei sitae | Loi du lieu de situation du bien, applicable aux droits réels portant sur ce bien. |
| Lex contractus | Loi applicable au contrat, généralement choisie par les parties (autonomie de la volonté) ou déterminée par les règles de conflit de lois. |
| Garanties d'exécution | Moyens mis en œuvre pour assurer au créancier la satisfaction de sa créance, incluant les sûretés et les garanties personnelles. |
Cover
Hfst_8_Interne_marktI_Goederen.pptx
Summary
# Vrij verkeer van goederen binnen de interne markt
Dit onderwerp behandelt de definitie van goederen en de toepassing van de verdragbepalingen inzake het vrij verkeer van goederen, inclusief de verplichtingen voor lidstaten en de rol van particulieren, evenals het verbod op douanerechten en heffingen van gelijke werking.
### 1.1 Definitie van goederen
Goederen worden gedefinieerd als "waren die op geld waardeerbaar zijn en als dusdanig het voorwerp van handelstransacties kunnen vormen". Dit omvat zowel goederen van oorsprong uit de Unie als goederen uit derde landen die zich in "vrij verkeer" bevinden binnen de interne markt.
### 1.2 Wie is gebonden door de verdragbepalingen?
De bepalingen inzake het vrij verkeer van goederen leggen verplichtingen op aan de lidstaten (verticale directe werking). De vraag is gerezen of particuliere acties ook onder deze bepalingen vallen.
#### 1.2.1 Rol van particulieren
De rol van particulieren bij mogelijke inbreuken op het vrij verkeer van goederen is belicht in belangrijke jurisprudentie:
* **Zaak C-171/11, Fra.Bo:** Hierbij werd gekeken naar de rol van particuliere normerings- en certificeringsorganisaties.
* **Zaak C-265/95, Commissie t. Frankrijk:** Dit betrof een boerenprotest tegen de invoer van goedkope landbouwproducten, wat de vraag opriep of de passiviteit van de overheid bij dergelijk protest kon worden toegerekend aan de staat.
* **Zaak C-112/00, Schmidberger:** Een Oostenrijkse toelating voor een milieudemonstratie die het verkeer op de Brenner-autoweg gedurende 30 uur stillegde, werd getoetst aan de beginselen van het vrij verkeer van goederen.
### 1.3 Douane-unie en het verbod op douanerechten en heffingen van gelijke werking
De interne markt is gebaseerd op een douane-unie, die twee pijlers kent:
* Het verbod op douanerechten en "heffingen van gelijke werking" tussen de lidstaten.
* Het instellen van een gemeenschappelijk douanetarief op importen uit derde landen. Afwijkingen hiervan zijn mogelijk via vrijhandelsovereenkomsten of unilaterale maatregelen ten gunste van minder ontwikkelde landen (Generalized System of Preferences - GSP).
#### 1.3.1 Wat zijn 'heffingen van gelijke werking'?
Volgens het arrest Denkavit worden heffingen van gelijke werking gedefinieerd als: "Ongeacht benaming en structuur, iedere eenzijdig opgelegde geldelijke last die wegens grensoverschrijding op goederen wordt gelegd en geen douanerecht is in eigenlijke zin".
Er zijn echter situaties waarin een heffing *niet* wordt beschouwd als een heffing van gelijke werking:
* **Retributie:** Dit zijn betalingen voor een daadwerkelijk geleverde dienst, zoals voor opslagruimte.
* **Indien opgelegd door EU-wetgeving:** Bijvoorbeeld verplichte keuringskosten die door de Unie worden voorgeschreven.
* **Als heffing deel uitmaakt van het stelsel van binnenlandse belastingen (artikel 110 VWEU):** Dit geldt wanneer de heffing geïntegreerd is in het binnenlandse belastingstelsel, zoals een gedifferentieerde belasting op alcoholische dranken. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in Zaak 168/78, Commissie t. Frankrijk.
### 1.4 Maatregelen van gelijke werking als belemmeringen voor het vrij verkeer
Niet alleen douanerechten en heffingen van gelijke werking kunnen het vrij verkeer van goederen belemmeren, maar ook andere maatregelen van lidstaten.
#### 1.4.1 Het Dassonville-arrest (Zaak 8/74)
* **Feiten:** Een Belgische wetgeving vereiste een importcertificaat voor Schotse whisky.
* **Arrest:** Het Hof definieerde een maatregel van gelijke werking als "Iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren".
* **Voorbehoud:** Zolang een communautaire regeling ontbreekt, mogen lidstaten redelijke maatregelen nemen, mits deze geen middel tot willekeurige discriminatie vormen of een verkapte beperking van de handel tussen lidstaten inhouden.
#### 1.4.2 Het Cassis de Dijon-arrest (Zaak 120/78)
* **Feiten:** Cassis de Dijon had een alcoholpercentage van 15-20%, terwijl de Duitse wetgeving voor likeuren een minimum van 25% alcohol vereiste.
* **Arrest:** Het Hof stelde dat bij gebreke aan een gemeenschappelijke regeling, lidstaten regelingen mogen treffen. Belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer moeten worden aanvaard voor zover dwingende behoeften ze noodzakelijk maken (de zogenaamde 'rule of reason'). In dit specifieke geval achtte het Hof de Duitse wetgeving een disproportionele belemmering van het vrij verkeer van goederen voor de nagestreefde doelstellingen van volksgezondheid en consumentenbescherming.
#### 1.4.3 Principe van wederzijdse erkenning
Voortbouwend op het Cassis de Dijon-arrest, wordt het principe van wederzijdse erkenning gehanteerd. Dit houdt in dat producten die rechtmatig in de lidstaat van oorsprong zijn geproduceerd en in de handel gebracht, in principe ook in andere lidstaten moeten worden toegelaten.
#### 1.4.4 Uitzonderingsgronden op het vrij verkeer
Beperkingen op het vrij verkeer van goederen zijn toegestaan indien deze vallen onder de limitatieve lijst van artikel 36 VWEU, of onder de 'rule of reason'. Voor de toepassing van de 'rule of reason' geldt dat de maatregelen zonder onderscheid van toepassing moeten zijn en noodzakelijk en proportioneel moeten zijn.
* **Belangrijke kanttekening:** Indien er reeds een harmonisatierichtlijn is vastgesteld op grond van artikel 114 VWEU, kunnen lidstaten geen uitzonderingen meer maken.
#### 1.4.5 Verkoopmethoden versus verkoopvoorwaarden (Zaak C-267/91, Keck en Mithouard)
* **Vraag:** Vormde de Franse wettelijke regeling die wederverkoop met verlies verbiedt een maatregel van gelijke werking?
* **Arrest:** Het Hof oordeelde dat verkoopmodaliteiten (verkoopmethoden) geen maatregel van gelijke werking vormen, mits zij:
* Van toepassing zijn op alle marktdeelnemers op het nationale grondgebied.
* Zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten als op producten uit andere lidstaten.
> **Tip:** Het onderscheid tussen verkoopmodaliteiten en verkoopvoorwaarden is cruciaal voor de beoordeling van belemmeringen voor het vrij verkeer van goederen. Verkoopmodaliteiten die aan de Keck-criteria voldoen, worden niet als een belemmering beschouwd.
---
# Heffingen van gelijke werking en hun interpretatie
Dit onderwerp definieert het begrip 'heffingen van gelijke werking' binnen het kader van het vrije verkeer van goederen in de interne markt en bespreekt de interpretatie ervan aan de hand van relevante jurisprudentie.
### 2.1 Verbod op douanerechten en heffingen van gelijke werking
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt de afschaffing van douanerechten en 'heffingen van gelijke werking' tussen de lidstaten. Dit principe is een hoeksteen van de douane-unie, naast de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief op import uit derde landen. Afwijkingen hierop zijn mogelijk via vrijhandelsovereenkomsten of unilaterale maatregelen voor minder ontwikkelde landen.
### 2.2 Definitie van 'heffingen van gelijke werking'
De definitie van 'heffingen van gelijke werking' is cruciaal voor de toepassing van het vrij verkeer van goederen.
* **Kernachtige definitie:** De rechtspraak heeft 'heffingen van gelijke werking' gedefinieerd als: "Ongeacht benaming en structuur, iedere eenzijdig opgelegde geldelijke last die wegens grensoverschrijding op goederen wordt gelegd en geen douanerecht is in eigenlijke zin."
> **Tip:** Het is belangrijk op te merken dat de benaming of structuur van de heffing irrelevant is; de inhoud en het effect ervan zijn doorslaggevend.
### 2.3 Uitzonderingen en niet-toepassingen
Niet elke geldelijke last die wegens grensoverschrijding wordt opgelegd, valt onder de categorie van heffingen van gelijke werking. Er zijn specifieke uitzonderingen en situaties waarin de bepalingen niet van toepassing zijn.
* **Retributies:** Betalingen die worden gedaan voor een specifieke dienst die daadwerkelijk wordt geleverd, zoals opslagruimte, worden niet beschouwd als heffingen van gelijke werking.
* **EU-wetgeving:** Indien een heffing is opgelegd door EU-wetgeving, bijvoorbeeld een verplichte keuringskost, valt deze buiten de toepassing van het verbod op heffingen van gelijke werking.
* **Binnenlandse belastingen (Artikel 110 VWEU):** Wanneer een heffing integraal deel uitmaakt van een stelsel van binnenlandse belastingen dat op discriminerende wijze wordt toegepast, valt dit onder artikel 110 VWEU en niet onder het verbod op heffingen van gelijke werking.
* **Voorbeeld:** Gedifferentieerde belastingen op alcoholische dranken die binnenlandse producten bevoordelen ten opzichte van ingevoerde producten kunnen onder deze categorie vallen, zoals geïllustreerd in Zaak 168/78, Commissie tegen Frankrijk.
### 2.4 Jurisprudentie ter interpretatie
Verschillende arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie hebben bijgedragen aan de interpretatie en afbakening van het begrip 'heffingen van gelijke werking'.
* **Zaak 8/74, Dassonville:**
* **Feiten:** Belgische wetgeving vereiste een importcertificaat voor Schotse whisky.
* **Arrest:** Het Hof definieerde een 'maatregel van gelijke werking' breed: "Iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren."
* **Nadere bepaling:** Het Hof erkende dat staten, bij gebreke aan gemeenschappelijke regeling, redelijke maatregelen mochten nemen, mits deze geen middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel vormden.
* **Zaak 168/78, Commissie tegen Frankrijk (zie ook 2.3):**
* Dit arrest betrof de toepassing van gedifferentieerde belastingen op alcoholische dranken, waarbij de Franse wetgeving producten van Franse oorsprong bevoordeelde ten opzichte van ingevoerde dranken. Het Hof oordeelde dat dergelijke belastingen, indien ze discriminerend zijn, onder artikel 110 VWEU vallen en dus geen heffingen van gelijke werking zijn in de zin van het verbod op douanerechten en heffingen van gelijke werking.
* **Zaak 120/78, 'Cassis de Dijon':**
* **Feiten:** De Duitse wetgeving eiste dat likeuren een minimumalcoholgehalte van 25 procent moesten hebben, terwijl Cassis de Dijon slechts 15 tot 20 procent alcohol bevatte.
* **Arrest:** Het Hof stelde dat bij gebreke aan een gemeenschappelijke regeling, lidstaten regelingen mochten treffen, maar dat belemmeringen van intracommunautair handelsverkeer alleen moesten worden aanvaard voor zover dwingende behoeften ze noodzakelijk maakten (de 'rule of reason'). De Duitse wetgeving werd als een disproportionele belemmering beschouwd voor de doelstellingen van volksgezondheid en consumentenbescherming.
> **Tip:** Het arrest 'Cassis de Dijon' introduceerde het principe van wederzijdse erkenning: producten die legaal in de ene lidstaat zijn geproduceerd en verhandeld, moeten in principe in andere lidstaten worden toegelaten.
* **Zaak C-267/91, Keck en Mithouard:**
* **Feiten:** De vraag was of Franse wetgeving die wederverkoop met verlies verbood, een maatregel van gelijke werking vormde.
* **Arrest:** Het Hof verduidelijkte dat verkoopmodaliteiten (zoals verkoopprijzen) geen maatregel van gelijke werking zijn, mits deze van toepassing zijn op alle marktdeelnemers op het nationale grondgebied en zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten als op producten uit andere lidstaten. Dit onderscheidde verkoopprocedures van verkoopvoorwaarden.
---
# Maatregelen van gelijke werking en de Dassonville-norm
Dit deel behandelt maatregelen die de intracommunautaire handel kunnen belemmeren, zowel direct als indirect, en introduceert de Dassonville-norm als toetsingskader.
### 3.1 Vrij verkeer van goederen: verbod op heffingen van gelijke werking
Het principe van vrij verkeer van goederen binnen de interne markt van de Europese Unie is cruciaal. Dit omvat niet alleen douanerechten, maar ook "heffingen van gelijke werking" tussen de lidstaten. Deze heffingen zijn, ongeacht hun benaming of structuur, elke eenzijdig opgelegde geldelijke last die wegens grensoverschrijding op goederen wordt gelegd en die geen douanerecht in eigenlijke zin is.
#### 3.1.1 Uitzonderingen op heffingen van gelijke werking
Niet alle geldelijke lasten worden beschouwd als heffingen van gelijke werking. Enkele uitzonderingen zijn:
* **Retributies:** Dit zijn betalingen voor een daadwerkelijk geleverde dienst, zoals voor opslagruimte.
* **Verplichte keuringskosten:** Indien opgelegd door EU-wetgeving.
* **Binnenlandse belastingen:** Als de heffing deel uitmaakt van het stelsel van binnenlandse belastingen, zoals gedifferentieerde belastingen op alcoholische dranken, kan dit anders beoordeeld worden onder artikel 110 VWEU.
### 3.2 De Dassonville-norm: een brede interpretatie
De zaak *Dassonville* introduceerde een zeer ruime definitie van wat als een maatregel van gelijke werking kan worden beschouwd.
#### 3.2.1 Definitie van maatregel van gelijke werking
Volgens het arrest in de zaak *Dassonville* is **"iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren"** een maatregel van gelijke werking.
> **Tip:** Deze norm is zeer breed en omvat niet alleen expliciete handelsbelemmeringen, maar ook regelingen die de handel indirect of zelfs slechts potentieel kunnen belemmeren.
#### 3.2.2 Toepassing in afwezigheid van communautaire harmonisatie
Het arrest stelt verder dat, zolang er geen gemeenschappelijke communautaire regeling ontbreekt, een lidstaat weliswaar redelijke maatregelen mag nemen. Echter, deze maatregelen mogen geen middel tot willekeurige discriminatie vormen, noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten inhouden.
> **Voorbeeld:** Een Belgische wet die een importcertificaat vereist voor Schotse whisky, werd in de zaak *Dassonville* beschouwd als een maatregel van gelijke werking omdat het de import van deze specifieke drank bemoeilijkte.
### 3.3 De 'Cassis de Dijon'-norm en de regel van wederzijdse erkenning
De zaak *Cassis de Dijon* verfijnde het concept en introduceerde het principe van wederzijdse erkenning.
#### 3.3.1 Belemmeringen voor dwingende redenen
Ook hier geldt dat, bij gebreke aan een gemeenschappelijke regeling, het aan de lidstaten is om regelingen te treffen. Echter, belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer moeten worden aanvaard voor zover dwingende redenen van algemeen belang ze noodzakelijk maken. Dit wordt de "**rule of reason**" genoemd.
> **Voorbeeld:** Een Duitse wet die eiste dat likeuren een alcoholpercentage van minimaal 25% moesten hebben, werd als een onevenredige belemmering voor het vrij verkeer van goederen beschouwd, zelfs met het oog op volksgezondheid en consumentenbescherming, aangezien Cassis de Dijon een lager percentage had.
#### 3.3.2 Principe van wederzijdse erkenning
Het arrest legde de basis voor het principe van wederzijdse erkenning. Dit houdt in dat producten die rechtmatig zijn geproduceerd en in de handel gebracht in één lidstaat, in principe ook toegelaten moeten worden in andere lidstaten.
#### 3.3.3 Uitzonderingsgronden en proportionaliteit
Maatregelen die het vrij verkeer belemmeren, kunnen gerechtvaardigd zijn op basis van de limitatieve lijst in artikel 36 VWEU, of onder de 'rule of reason'. Deze maatregelen moeten echter steeds **noodzakelijk** en **proportioneel** zijn. Ze mogen niet van toepassing zijn indien er reeds een harmonisatierichtlijn op grond van artikel 114 VWEU is vastgesteld.
### 3.4 Verkoopmethoden versus verkoopvoorwaarden: de zaak Keck en Mithouard
De zaak *Keck en Mithouard* maakte een belangrijk onderscheid tussen verkoopmethoden en verkoopvoorwaarden.
#### 3.4.1 Verkoopmodaliteiten als geen maatregel van gelijke werking
De Franse wettelijke regeling die wederverkoop met verlies verbood, werd niet beschouwd als een maatregel van gelijke werking indien deze aan twee voorwaarden voldeed:
1. De regeling is van toepassing op **alle marktdeelnemers** op het nationale grondgebied.
2. De regeling heeft **zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed** op de verhandeling van nationale producten als op producten uit andere lidstaten.
> **Tip:** Dit onderscheid betekent dat regels die puur de manier van verkopen betreffen, en die niet discrimineren tussen nationale en buitenlandse producten, niet per definitie een belemmering vormen voor het vrij verkeer van goederen.
---
# De Cassis de Dijon-uitzondering en het principe van wederzijdse erkenning
Dit onderwerp behandelt hoe producten die in de ene lidstaat legaal geproduceerd en verhandeld worden, in principe ook in andere lidstaten toegelaten moeten worden, zelfs als ze niet aan de specifieke producteisen van die andere lidstaten voldoen.
### 4.1 Het principe van wederzijdse erkenning
Het principe van wederzijdse erkenning stelt dat producten die legaal zijn geproduceerd en verhandeld in een lidstaat van oorsprong, in principe ook in andere lidstaten toegelaten moeten worden. Dit is een cruciaal element voor de interne markt en bevordert het vrije verkeer van goederen. De kerngedachte is dat een lidstaat niet zomaar de toegang van een product kan weigeren als dit product voldoet aan de wetgeving van de lidstaat waar het oorspronkelijk vandaan komt.
### 4.2 De Cassis de Dijon-arrest
Het arrest van het Hof van Justitie in de zaak **Cassis de Dijon** (Zaak 120/78) is van fundamenteel belang voor het principe van wederzijdse erkenning.
#### 4.2.1 Feiten van de zaak
De zaak betrof het Duitse verbod op de verkoop van de likeur Cassis de Dijon, omdat deze een alcoholpercentage had van 15-20 procent, terwijl de Duitse wetgeving vereiste dat likeuren een alcoholpercentage van minimaal 25 procent moesten hebben.
#### 4.2.2 De uitspraak en de 'rule of reason'
Het Hof oordeelde dat deze Duitse wetgeving een belemmering vormde voor het intracommunautaire handelsverkeer. Het Hof introduceerde hierbij de zogenaamde **'rule of reason'**. Dit principe houdt in dat belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer door lidstaten weliswaar toegestaan kunnen worden, maar **alleen voor zover dwingende behoeften ze noodzakelijk maken**.
In het specifieke geval van Cassis de Dijon achtte het Hof de Duitse maatregel een disproportionele belemmering voor het vrij verkeer van goederen, hoewel het legitieme doelstellingen zoals volksgezondheid en consumentenbescherming nastreefde. Het Hof stelde dat, bij gebreke aan een gemeenschappelijke regeling op Europees niveau, de lidstaten weliswaar regelingen mogen treffen, maar dat deze maatregelen proportioneel moeten zijn ten opzichte van het nagestreefde doel.
#### 4.2.3 Gevolgen van het arrest
Het Cassis de Dijon-arrest heeft geleid tot de ontwikkeling van het principe van wederzijdse erkenning, waarbij de productstandaarden van de lidstaat van oorsprong primair leidend zijn.
### 4.3 Uitzonderingsgronden op het principe van wederzijdse erkenning
Hoewel het principe van wederzijdse erkenning krachtig is, zijn er uitzonderingen mogelijk. Deze uitzonderingen zijn te vinden in:
* **Artikel 36 VWEU**: Dit artikel bevat een limitatieve lijst van redenen op grond waarvan lidstaten beperkingen op het vrije verkeer van goederen kunnen rechtvaardigen. Deze redenen zijn:
* Openbare zedelijkheid
* Openbare veiligheid
* Volksgezondheid
* Bescherming van nationale schatten van artistieke, historische of archeologische waarde
* Bescherming van industriële en commerciële eigendom
* **De 'rule of reason'**: Zoals geïntroduceerd in het Cassis de Dijon-arrest, kan een maatregel die een belemmering vormt voor het vrije verkeer, gerechtvaardigd zijn indien deze noodzakelijk is voor de bescherming van dwingende behoeften die niet expliciet in artikel 36 VWEU zijn opgenomen, zoals milieuprotectie of consumentenbescherming.
#### 4.3.1 Vereisten voor uitzonderingen
Voor zowel de uitzonderingen uit artikel 36 VWEU als die voortvloeiend uit de 'rule of reason' gelden strikte voorwaarden:
* **Noodzakelijkheid**: De maatregel moet daadwerkelijk noodzakelijk zijn om de nagestreefde doelstelling te bereiken.
* **Proportionaliteit**: De maatregel mag niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is. Er mag geen minder belemmerende maatregel bestaan om hetzelfde doel te bereiken.
* **Niet-discriminatie**: De maatregelen moeten zonder onderscheid van toepassing zijn op zowel nationale producten als producten uit andere lidstaten.
#### 4.3.2 Harmonisatierichtlijnen
**Belangrijk:** Indien er een Europese harmonisatierichtlijn is aangenomen op grond van artikel 114 VWEU (dat de lidstaten in staat stelt wetgeving aan te nemen ter aanpassing van nationale bepalingen die de oprichting en het functioneren van de interne markt beïnvloeden), dan prevaleert deze richtlijn boven de nationale uitzonderingen. In dat geval kunnen lidstaten zich niet meer beroepen op de uitzonderingsgronden van artikel 36 VWEU of de 'rule of reason' voor zover de richtlijn een gemeenschappelijke regeling biedt.
### 4.4 Verkoopmodaliteiten versus verkoopvoorwaarden
Een belangrijk onderscheid dat door het Hof is gemaakt, betreft het onderscheid tussen de kenmerken van een product zelf en de voorwaarden waaronder het wordt verkocht.
#### 4.4.1 Het Keck en Mithouard-arrest
In de zaken **Keck en Mithouard** (Zaak C-267/91) vroeg het Hof zich af of de Franse wettelijke regeling die wederverkoop met verlies verbood, een maatregel van gelijke werking was.
#### 4.4.2 Conclusie van het Hof
Het Hof oordeelde dat bepaalde verkoopmodaliteiten **geen maatregel van gelijke werking** vormen, mits aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
1. Ze zijn van toepassing op **alle marktdeelnemers** die op het nationale grondgebied werkzaam zijn.
2. Ze beïnvloeden, zowel **rechtens als feitelijk**, op dezelfde manier de verhandeling van nationale producten als van producten uit andere lidstaten.
Met andere woorden, zolang een regel niet gericht is op het onderscheiden van producten op basis van hun herkomst, maar op een algemene gedragsregel voor handelaren binnen de lidstaat, valt het buiten de reikwijdte van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen die via wederzijdse erkenning of artikel 36 VWEU worden aangepakt.
> **Tip:** Het onderscheid tussen producteisen (die onder wederzijdse erkenning vallen) en verkoopmodaliteiten (die daarbuiten kunnen vallen) is cruciaal voor het begrijpen van de reikwijdte van het vrije verkeer van goederen.
> **Voorbeeld:** Een Duitse wet die vereist dat alle verpakkingen van voedsel een specifieke afbreekbaarheid hebben (producteis) kan via wederzijdse erkenning worden betwist indien de verpakking in Frankrijk aanvaard is. Een Franse wet die verbiedt dat winkels langer dan 12 uur per dag open zijn (verkoopmodaliteit), is van toepassing op alle winkels en beïnvloedt nationale en buitenlandse producten op gelijke wijze en valt daarom buiten het toepassingsgebied van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen.
---
# Verkoopmethoden versus verkoopvoorwaarden volgens de Keck-uitspraak
Dit onderwerp onderzoekt de juridische interpretatie van verkoopmodaliteiten in relatie tot het vrije verkeer van goederen, met name aan de hand van het Keck-arrest.
### 5.1 Inleiding tot verkoopmethoden en -voorwaarden
Het arrest Keck en Mithouard (Zaak C-267/91) introduceert een cruciaal onderscheid in de toepassing van het beginsel van het vrije verkeer van goederen, namelijk het onderscheid tussen producten die aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen en de modaliteiten van verkoop.
### 5.2 De Dassonville- en Cassis de Dijon-criteria
Vóór het Keck-arrest werd de reikwijdte van maatregelen van gelijke werking breed geïnterpreteerd:
* **Dassonville-formule (Zaak 8/74):** "Iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren." Dit impliceerde dat alle nationale regels die de handel tussen lidstaten konden hinderen, als een belemmering werden beschouwd, tenzij ze gerechtvaardigd konden worden door dwingende redenen van algemeen belang.
* **Cassis de Dijon-arrest (Zaak 120/78):** Dit arrest introduceerde het principe van wederzijdse erkenning. Producten die legaal in een lidstaat zijn geproduceerd en verhandeld, moeten in principe ook in andere lidstaten worden toegelaten. Belemmeringen voor de handel konden slechts aanvaard worden indien ze noodzakelijk waren voor dwingende behoeften (de zogenaamde 'rule of reason').
### 5.3 Het Keck-arrest en de afbakening van verkoopmodaliteiten
Het Keck-arrest stelt dat bepaalde verkoopmodaliteiten **geen maatregel van gelijke werking** vormen die het vrije verkeer van goederen belemmert, mits aan specifieke voorwaarden is voldaan.
#### 5.3.1 Voorwaarden voor het niet-beschouwen als maatregel van gelijke werking
Een wettelijke regeling die de verkoopmodaliteiten betreft, wordt niet beschouwd als een maatregel van gelijke werking indien:
1. **Van toepassing op alle marktdeelnemers:** De regeling moet van toepassing zijn op alle handelaren die werkzaam zijn op het nationale grondgebied. Er mag geen onderscheid gemaakt worden tussen nationale en buitenlandse verkopers.
2. **Dezelfde impact op nationale en buitenlandse producten:** De regeling moet zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten als op producten die uit andere lidstaten worden ingevoerd.
#### 5.3.2 Toepassingsgebied van het Keck-principe
Het Keck-principe is met name relevant voor regels die betrekking hebben op:
* **Verkoopmethoden:** Hoe producten worden aangeboden of verkocht.
* **Verkoopvoorwaarden:** Specifieke condities waaronder een verkoop mag plaatsvinden.
> **Tip:** Het Keck-arrest is een belangrijke beperking van de brede interpretatie van het vrije verkeer van goederen. Het focust op de aard van de belemmering: gaat het om een belemmering van de toegang tot de markt voor producten uit andere lidstaten, of gaat het om een belemmering in de wijze waarop producten *binnen* een lidstaat worden verkocht, die alle producten gelijk treft?
#### 5.3.3 Wat valt niet onder het Keck-principe?
Wanneer een regel niet voldoet aan de twee cumulatieve voorwaarden van het Keck-arrest, blijft deze onderworpen aan de regels van het vrije verkeer van goederen. Dit is met name het geval wanneer:
* De regel een specifiek product uit een andere lidstaat raakt, terwijl nationale producten anders worden behandeld.
* De regel, hoewel ogenschijnlijk neutraal, in de praktijk een grotere belemmering vormt voor buitenlandse producten dan voor nationale producten (bv. door hogere certificeringskosten, andere technische vereisten).
> **Example:** Een Franse wet die de wederverkoop met verlies verbiedt, werd in het Keck-arrest niet beschouwd als een maatregel van gelijke werking omdat deze op alle handelaren in Frankrijk van toepassing was en zowel Franse wijnen als geïmporteerde wijnen op dezelfde manier trof. Echter, indien een lidstaat een specifieke technische norm oplegt voor geïmporteerde landbouwproducten die hoger is dan de normen voor nationale producten, zou dit wel een belemmering van gelijke werking kunnen zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Goederen | Waren die op geld waardeerbaar zijn en als zodanig het voorwerp van handelstransacties kunnen vormen, ongeacht hun oorsprong of hoe ze de Unie zijn binnengekomen. |
| Vrij verkeer van goederen | Het principe binnen de interne markt dat lidstaten geen douanerechten of heffingen van gelijke werking mogen opleggen aan goederen die tussen hen worden verhandeld, wat de handel faciliteert. |
| Heffingen van gelijke werking | Elke eenzijdig opgelegde geldelijke last die wegens grensoverschrijding op goederen wordt gelegd en geen douanerecht in eigenlijke zin is, ongeacht de benaming of structuur ervan. |
| Douanerechten | Belastingen die worden geheven op de invoer van goederen in een bepaald grondgebied, in dit geval de Europese Unie, vanuit derde landen. |
| Gemeenschappelijk douanetarief | Een uniform tarief dat wordt toegepast op de invoer van goederen uit derde landen in alle lidstaten van de Europese Unie. |
| Retributie | Een betaling die wordt gevraagd voor een daadwerkelijk geleverde dienst, zoals opslagruimte, en die niet als een heffing van gelijke werking wordt beschouwd. |
| Maatregel van gelijke werking | Elke handelsregeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, ook indien deze niet discriminerend is. |
| Dassonville-norm | Een arrest van het Europees Hof van Justitie dat bepaalt dat elke handelsregeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel, direct of indirect, feitelijk of potentieel, kan belemmeren, een maatregel van gelijke werking is. |
| Cassis de Dijon-arrest | Een baanbrekend arrest van het Hof van Justitie dat het principe van wederzijdse erkenning introduceerde, waardoor producten die legaal in één lidstaat zijn geproduceerd, in principe ook in andere lidstaten moeten worden toegelaten. |
| Wederzijdse erkenning | Het principe dat producten die legaal in de lidstaat van oorsprong zijn geproduceerd en verhandeld volgens de geldende voorschriften, ook in andere lidstaten moeten worden toegelaten, tenzij er dwingende redenen van algemeen belang zijn. |
| Rule of reason | Een leerstuk dat toestaat dat handelsbelemmeringen worden aanvaard indien ze noodzakelijk zijn om dwingende redenen van algemeen belang te dienen, zoals volksgezondheid of consumentenbescherming, en proportioneel zijn. |
| Verkoopmodaliteiten | De voorwaarden waaronder producten worden verkocht, zoals de prijsstelling of de verboden op wederverkoop met verlies. Deze worden volgens de Keck-uitspraak niet beschouwd als maatregel van gelijke werking indien ze op alle marktdeelnemers van toepassing zijn. |
| Harmonisaierichtlijn | Een EU-wetgevingsinstrument dat tot doel heeft de nationale wetgevingen van de lidstaten op een bepaald gebied op elkaar af te stemmen, wat de toepasselijkheid van de 'rule of reason' kan beperken. |
| Vrijwillige certificering | Een proces waarbij een product of dienst vrijwillig voldoet aan bepaalde normen of standaarden, wat kan bijdragen aan het vertrouwen van consumenten en de toegang tot markten kan vergemakkelijken. |
| Verdragbepalingen | Juridische regels die zijn vastgelegd in de verdragen van de Europese Unie, zoals het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), die de basis vormen voor de interne markt en het vrije verkeer van goederen. |
Cover
Hfst_9_EU_mededingingsrecht-1.pptx
Summary
# EU mededingingsrecht: regels voor ondernemingen
Dit deel van het EU-mededingingsrecht richt zich op de regels die van toepassing zijn op ondernemingen, met name het kartelverbod, het misbruik van een machtspositie en de controle op concentraties.
## 1. Regels voor ondernemingen
### 1.1 Kernartikelen van het EU-mededingingsrecht
Het EU-mededingingsrecht voor ondernemingen is primair gebaseerd op de volgende artikelen van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en een specifieke verordening:
* **Artikel 101 VWEU:** Dit artikel verbiedt overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging op de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
* **Artikel 102 VWEU:** Dit artikel verbiedt het een of meer ondernemingen, voor zover een handel tussen de lidstaten daardoor ongunstig wordt beïnvloed, van het verbod gebruik te maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel ervan.
* **Verordening (EG) nr. 139/2004 (Concentratieverordening):** Deze verordening regelt de controle op concentraties van ondernemingen met een EU-dimensie.
### 1.2 Elementen van een inbreuk op artikel 101 VWEU
Om tot een inbreuk op artikel 101 VWEU te kunnen komen, moeten de volgende vier elementen aanwezig zijn:
1. **Onderneming:** Een entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Overheidstaken die niet van economische aard zijn, vallen hier doorgaans buiten. De 'leer van de economische eenheid' houdt in dat moeder- en dochterondernemingen, mits zij geen autonome beleidsbeslissingen kunnen nemen, als één onderneming worden beschouwd.
2. **Overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging:**
* **Overeenkomst:** Een vorm van wilsovereenstemming tussen ondernemingen, ongeacht de vorm waarin deze is gegoten.
* **Besluit van ondernemingsverenigingen:** Regels die door een vereniging van ondernemingen worden opgesteld, bijvoorbeeld een verordening van een orde van advocaten.
* **Onderling afgestemde feitelijke gedraging:** Coördinatie tussen ondernemingen die de risico's van concurrentie vervangt door samenwerking, zonder dat er een formele overeenkomst is. Dit leidt tot marktvoorwaarden die afwijken van normale concurrentievoorwaarden.
* **Merkbaarheidseis:** De inbreuk moet merkbaar zijn, wat inhoudt dat de concurrentie daadwerkelijk beperkt moet zijn. In de zaak *Völk v. Vervaecke* werd bepaald dat een overeenkomst die een firma verplicht jaarlijks een minimum aantal producten af te nemen, deze merkbaarheidseis kan vervullen.
* **'De minimis'-bekendmaking:** De Europese Commissie heeft bekendmakingen uitgegeven die aangeven wanneer er geen sprake is van een inbreuk op artikel 101 lid 1 VWEU. Dit is het geval indien het gezamenlijke marktaandeel van de partijen bij concurrentieovereenkomsten minder dan 10% bedraagt, en bij niet-concurrenten minder dan 15% voor elk van de partijen. Er zijn echter uitzonderingen voor parallelle netwerken van overeenkomsten.
3. **Beperking van de mededinging:** De overeenkomst, het besluit of de feitelijke gedraging moet de mededinging op de interne markt beperken. Dit kan zowel een horizontale beperking (tussen concurrenten) als een verticale beperking (tussen ondernemingen op verschillende niveaus van de productie- of distributieketen) betreffen.
4. **Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten:** De mededingingsbeperking moet potentieel de handel tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Een lokale beperking van de mededinging kan ook onder het EU-mededingingsrecht vallen indien deze de grensoverschrijdende economische activiteit in ten minste twee lidstaten beïnvloedt.
#### 1.2.1 Voorbeelden van inbreuken
* **Volkswagen-distributie:** Een overeenkomst tussen Volkswagen en Italiaanse dealers die de verkoop van auto's aan gebruikers uit andere lidstaten belemmerde.
* **Vitaminekartel:** Prijsafspraken tussen handelaren in noordzeegarnalen.
#### 1.2.2 Relevante markt
Het bepalen van de relevante markt is cruciaal om de omvang van de inbreuk en de machtspositie te kunnen beoordelen. Dit gebeurt op basis van:
* **Geografisch criterium:** De interne markt of een wezenlijk deel ervan.
* **Productenmarkt criterium:** Dit wordt bepaald door de substitueerbaarheid vanuit het oogpunt van de consument (zoals in de *Michelin*-zaak en de *United Brands*-zaak).
### 1.3 Misbruik van een machtspositie (Artikel 102 VWEU)
Artikel 102 VWEU verbiedt het misbruik van een machtspositie door één of meer ondernemingen, mits dit de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
* **Machtspositie:** Een positie die een onderneming in staat stelt om op een relevante markt in aanzienlijke mate de concurrentie te verhinderen, doordat zij de nodige bewegingsvrijheid geniet ten opzichte van haar concurrenten, haar afnemers en, uiteindelijk, de consumenten.
* **Misbruik:** Dit kan verschillende vormen aannemen, zoals discriminerende prijzen, koppeling van producten, weigering tot levering of het opleggen van exclusiviteitsclausules.
#### 1.3.1 Voorbeelden van misbruik
* **Google:** Bevoordeling van eigen prijsvergelijkingsdienst ('Google Shopping') op de markt voor algemene internetzoekdiensten.
* **Sanrio:** Beperking op de doorverkoop van Hello Kitty producten in de EER.
### 1.4 Concentratiecontrole (Verordening 139/2004)
De Concentratieverordening regelt de controle op fusies, overnames en andere vormen van concentratie van ondernemingen die een **EU-dimensie** hebben. Dit betekent dat de verordening van toepassing is, ongeacht waar de betrokken ondernemingen hun zetel hebben, indien aan bepaalde omzetdrempels wordt voldaan:
* De totale wereldomzet van alle betrokken ondernemingen samen, en
* De EU-omzet van de ondernemingen.
Er is echter geen EU-dimensie indien meer dan twee derde van de totale omzet van elke betrokken onderneming binnen één enkele lidstaat wordt gerealiseerd. Ondernemingen die een concentratie willen aangaan, hebben een aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie. De Commissie onderzoekt vervolgens de concentratie op mogelijke concurrentieverstorende effecten.
### 1.5 Sancties en vrijstellingen
#### 1.5.1 Sancties (Artikel 101 lid 2 VWEU)
* Overeenkomsten die in strijd zijn met artikel 101 VWEU zijn **van rechtswege nietig**. Nationale rechters kunnen dit vaststellen.
* De Europese Commissie kan inbreuken vaststellen, boetes opleggen die maximaal tien procent van de wereldwijde omzet kunnen bedragen, en dwangsommen opleggen. Verordening 1/2003 voorziet in de bevoegdheden van de Commissie om inbreuken op artikel 101 en 102 VWEU op te sporen, vast te stellen en voorlopige maatregelen te nemen.
#### 1.5.2 Vrijstellingen (Artikel 101 lid 3 VWEU)
Bepaalde overeenkomsten die de mededinging beperken, kunnen onder voorwaarden toch zijn toegestaan. Deze overeenkomsten moeten voldoen aan vier cumulatieve voorwaarden:
1. Ze dragen bij tot de verbetering van de productie of van de distributie van goederen, of tot het bevorderen van economische of technische vooruitgang.
2. Ze laten de gebruikers een billijk voordeel uit de daaruit voortvloeiende winst ten goede komen.
3. Ze leggen de betrokken ondernemingen slechts beperkingen op die onmisbaar zijn om de bovengenoemde voordelen te verwezenlijken (proportionaliteit).
4. Ze laten de concurrentie niet de mogelijkheid wegnemen voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten.
#### 1.5.3 Groepsvrijstellingen
De Commissie kan via verordeningen groepsvrijstellingen verlenen voor bepaalde categorieën overeenkomsten die aan specifieke voorwaarden voldoen. Een voorbeeld hiervan is de Algemene Groepsvrijstellingsverordening 651/2014 voor staatssteun.
## 2. Regels betreffende maatregelen van lidstaten
### 2.1 Steunmaatregelen (Artikel 107 VWEU)
Artikel 107 lid 1 VWEU stelt dat steunmaatregelen van staten, of met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen door bepaalde ondernemingen of producties te bevoordelen, onverenigbaar zijn met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
Een steunmaatregel moet aan de volgende criteria voldoen om onder dit artikel te vallen:
* **Het verstrekken van een financieel voordeel:** Dit kan in elke vorm geschieden.
* **Met staatsmiddelen bekostigd:** Dit omvat directe of indirecte overdracht van overheidsmiddelen.
* **Begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties:** De maatregel moet selectief zijn.
* **De mededinging verstoren of dreigen te verstoren en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.**
#### 2.1.1 Categorieën van steunmaatregelen
* **Artikel 107 lid 2 VWEU:** Steunmaatregelen die *de jure* verenigbaar zijn met de interne markt. Dit betreft een limitatieve lijst van steun, zoals sociale steun aan individuele verbruikers zonder onderscheid naar oorsprong, of herstel van schade door natuurrampen.
* **Artikel 107 lid 3 VWEU:** Steunmaatregelen die *mogelijk* verenigbaar zijn met de interne markt. Dit omvat steun voor:
* Regio's met een lage levensstandaard of hoge werkloosheid.
* Verwezenlijking van belangrijke Europese projecten.
* Het opheffen van ernstige verstoringen in de economie van een lidstaat.
* Het in stand houden van cultureel erfgoed.
#### 2.1.2 Controle op steun (Artikel 108 VWEU)
Lidstaten moeten voornemens tot steunverlening melden aan de Commissie. Illegale steun die in strijd met de regels is verleend, kan door de Commissie worden teruggevorderd.
> **Tip:** De 'de minimis'-verordeningen (bijvoorbeeld 1998/2006) bepalen drempels waarboven steun als potentieel concurrentieverstorend wordt beschouwd. Steun die onder deze drempels blijft, wordt doorgaans niet als problematisch gezien.
---
# EU mededingingsrecht: regels betreffende maatregelen van lidstaten
Dit onderdeel behandelt de regels die van toepassing zijn op overheidssteun en andere maatregelen van lidstaten die de mededinging op de interne markt kunnen beïnvloeden.
### 2.1 Staatssteun en de interne markt (Artikel 107 VWEU)
Artikel 107, lid 1, VWEU definieert staatssteun als elke maatregel die:
* door de lidstaten of met staatsmiddelen bekostigd is;
* de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties;
* en de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
#### 2.1.1 Definitie van steunmaatregel
Een steunmaatregel omvat het verstrekken van een financieel voordeel in welke vorm dan ook, dat met staatsmiddelen wordt bekostigd, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, en dat selectief bepaalde ondernemingen of producties bevoordeelt.
#### 2.1.2 Criteria voor staatssteun
Om te spreken van staatssteun, moeten de volgende criteria aanwezig zijn:
1. **Steunmaatregel:** Er moet sprake zijn van een voordeel verleend in welke vorm dan ook.
2. **Met staatsmiddelen bekostigd:** Dit omvat elke vorm van overdracht van overheidsmiddelen, direct of indirect.
3. **Begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties:** De maatregel moet selectief zijn, d.w.z. dat deze slechts bepaalde ondernemingen of producties ten goede komt.
4. **Vervalsing of dreiging van vervalsing van mededinging:** De steun moet de mededinging verstoren of dreigen te verstoren.
5. **Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen de lidstaten:** De steun moet potentieel het handelsverkeer tussen de lidstaten raken.
#### 2.1.3 Uitzonderingen en mogelijke verenigbaarheid
Artikel 107 VWEU onderscheidt verschillende categorieën steun:
* **Artikel 107, lid 2 VWEU (De jure verenigbaar met interne markt):** Dit is een limitatieve lijst van steunmaatregelen die altijd verenigbaar zijn met de interne markt. Voorbeelden hiervan zijn:
* Steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers, mits deze zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten worden toegepast.
* Steun ter herstel van schade door natuurrampen en andere buitengewone gebeurtenissen.
* **Artikel 107, lid 3 VWEU (Mogelijk verenigbaar met interne markt):** Deze categorie steun kan verenigbaar worden geacht onder bepaalde voorwaarden. Voorbeelden zijn:
* Steun aan economisch achtergebleven streken.
* Steun ter bevordering van grote Europese projecten.
* Steun om ernstige verstoringen in de economie van een lidstaat op te heffen.
* Steun ter instandhouding van cultureel erfgoed.
#### 2.1.4 Controle van staatssteun (Artikel 108 VWEU)
De Commissie oefent controle uit op staatssteun. Lidstaten moeten de Commissie vooraf in kennis stellen van voorgenomen steunmaatregelen. Illegale steun kan worden teruggevorderd.
> **Tip:** Het is cruciaal om de selectiviteitseis van overheidssteun te onthouden. Niet elke vorm van overheidsfinanciering is automatisch staatssteun. Het voordeel moet gericht zijn op specifieke ondernemingen of sectoren.
### 2.2 Controle van concentraties met een EU-dimensie (Verordening 139/2004)
De Europese Commissie controleert concentraties (fusies, overnames) die een EU-dimensie hebben en de mededinging significant kunnen beperken.
#### 2.2.1 Toepassingsgebied
Een concentratie heeft een EU-dimensie indien:
* de totale wereldwijde omzet van de betrokken ondernemingen een bepaald drempelbedrag overschrijdt;
* en de gecombineerde EU-omzet van de betrokken ondernemingen eveneens een bepaald drempelbedrag overschrijdt.
Er gelden uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer meer dan tweederde van de totale omzet van elke betrokken onderneming binnen één enkele lidstaat wordt behaald.
#### 2.2.2 Aanmeldingsplicht en onderzoek
Ondernemingen die een concentratie willen uitvoeren die onder het toepassingsgebied valt, moeten dit melden aan de Commissie. De Commissie onderzoekt vervolgens de concentratie om te bepalen of deze verenigbaar is met de interne markt.
> **Voorbeeld:** Een fusie tussen twee grote telecombedrijven met aanzienlijke omzetten in meerdere EU-lidstaten zal waarschijnlijk onder de controle van de Commissie vallen.
### 2.3 Handhaving van de mededingingsregels door de Commissie (Verordening 1/2003)
Verordening 1/2003 legt de basis voor de opsporing, vaststelling en bestraffing van inbreuken op de artikelen 101 en 102 VWEU.
#### 2.3.1 Bevoegdheden van de Commissie
De Commissie heeft diverse bevoegdheden, waaronder:
* Het uitvoeren van onderzoeken en invallen bij ondernemingen.
* Het vaststellen van inbreuken op de mededingingsregels.
* Het opleggen van voorlopige maatregelen.
* Het opleggen van geldboetes en dwangsommen, die kunnen oplopen tot maximaal 10% van de wereldwijde jaaromzet van de betrokken onderneming.
> **Tip:** De bevoegdheid tot het opleggen van boetes is een krachtig instrument om naleving van de mededingingsregels af te dwingen. Ondernemingen moeten de impact van potentiële inbreuken serieus nemen.
---
# Begrippen en criteria in het EU mededingingsrecht
Dit onderdeel verduidelijkt de fundamentele concepten en criteria die essentieel zijn voor de toepassing van het EU-mededingingsrecht, waaronder de definitie van een onderneming, overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging.
### 3.1 Het begrip 'onderneming'
Het EU-mededingingsrecht beschouwt iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en financieringswijze, als een onderneming. Economische activiteiten omvatten alle activiteiten die bestaan uit het aanbieden van goederen of diensten op een bepaalde markt.
* **Uitzondering op het begrip onderneming:** Overheidstaken die geen economisch karakter hebben, vallen buiten de reikwijdte van het mededingingsrecht. Een voorbeeld hiervan is de rol van Eurocontrol.
* **Leer van de economische eenheid:** De Commissie en het Hof van Justitie hanteren het principe van de economische eenheid. Dit betekent dat moedervennootschappen en hun dochterondernemingen als één enkele economische eenheid kunnen worden beschouwd wanneer de dochteronderneming geen autonome beslissingen kan nemen op de relevante markt. Het cruciale criterium hierbij is de mate van autonomie in het nemen van beleidsbeslissingen.
> **Tip:** Wanneer een moedermaatschappij zeggenschap heeft over een dochtermaatschappij en feitelijk invloed kan uitoefenen op haar commerciële beleid, worden zij als één onderneming beschouwd. Dit is relevant voor de toepassing van de mededingingsregels.
### 3.2 Overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging
Onder de reikwijdte van artikel 101, lid 1 VWEU vallen overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen.
* **Overeenkomst:** Een overeenkomst vereist de aanwezigheid van wilsovereenstemming tussen twee of meer partijen, ongeacht de vorm waarin deze is gegoten. Dit kan een schriftelijk contract zijn, maar ook een mondelinge afspraak.
> **Voorbeeld:** Een overeenkomst tussen een autofabrikant en zijn dealers om de wederverkoop van auto's binnen de Europese Economische Ruimte te beperken, valt onder deze definitie.
* **Besluit van ondernemingsverenigingen:** Dit omvat regels, aanbevelingen of andere beslissingen die worden genomen door organisaties die ondernemingen vertegenwoordigen, zoals brancheorganisaties.
> **Voorbeeld:** Een verordening van een orde van advocaten die regels oplegt over de samenwerking met andere vrije beroepen kan hieronder vallen.
* **Onderling afgestemde feitelijke gedraging (OAVG):** Een OAVG is een vorm van coördinatie tussen ondernemingen die, zonder dat er een formele overeenkomst is, de risico's van concurrentie vervangt door onderlinge samenwerking. Dit leidt tot mededingingsvoorwaarden die afwijken van normale marktvoorwaarden. Kenmerkend is dat de betrokken ondernemingen hun gedrag op de markt coördineren, ook al is er geen expliciete afspraak.
> **Tip:** Bewijs van een OAVG kan indirect zijn, gebaseerd op marktdocumenten, verklaringen van medewerkers en economische analyse die aantoont dat het gedrag op de markt niet verklaarbaar is door normale concurrentie.
### 3.3 Beperking van de mededinging
Een gedraging is strijdig met artikel 101, lid 1 VWEU indien deze tot doel of tot gevolg heeft de mededinging binnen de interne markt te beperken, te verhinderen of te vervalsen.
* **Merkbaarheidseis (De minimis):** Overeenkomsten die de mededinging slechts in geringe mate beïnvloeden, vallen niet onder het verbod van artikel 101, lid 1 VWEU. De Commissie heeft bekendmakingen uitgevaardigd die een ‘de minimis’-drempel vaststellen. Indien het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken ondernemingen onder een bepaald percentage blijft (10% voor concurrenten en 15% voor niet-concurrenten), wordt de overeenkomst in beginsel niet als mededingingsbeperkend beschouwd. Er zijn echter uitzonderingen, met name voor parallelle netwerken van soortgelijke overeenkomsten.
> **Voorbeeld:** Als een producent en een distributeur van een bepaald product hun marktaandelen aan de onderkant van de ‘de minimis’-drempel houden, kan hun overeenkomst onder de uitzondering vallen.
### 3.4 Ongunstige beïnvloeding van handel tussen de lidstaten
Om onder de reikwijdte van het EU-mededingingsrecht te vallen, moet een mededingingsbeperkende praktijk de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.
* **Potentiële invloed is voldoende:** Het is niet vereist dat de handel daadwerkelijk is beïnvloed; een potentiële invloed is reeds voldoende.
* **Interne markt of wezenlijk deel ervan:** De beperking moet betrekking hebben op de handel tussen de lidstaten, of op een wezenlijk deel van de interne markt. De relevante markt kan zowel geografisch als qua productomschrijving worden afgebakend.
* **Geografisch criterium:** De interne markt of een wezenlijk deel ervan.
* **Productenmarkt criterium:** De beoordeling van substitueerbaarheid vanuit het oogpunt van de consument is cruciaal.
> **Voorbeeld:** Kartelafspraken die de concurrentie op de markt voor specifieke producten binnen meerdere lidstaten beperken, hebben een ongunstige invloed op de handel tussen de lidstaten.
### 3.5 Sancties en vrijstellingen
Bij overtreding van de mededingingsregels kunnen er diverse sancties worden opgelegd en kunnen er vrijstellingen worden verleend.
* **Sancties (Artikel 101, lid 2 VWEU):** Overeenkomsten die in strijd zijn met artikel 101, lid 1 VWEU zijn van rechtswege nietig. Dit betekent dat nationale rechters deze overeenkomsten nietig kunnen verklaren. De Europese Commissie kan bovendien inbreuken vaststellen en boetes opleggen.
> **Voorbeeld:** De Commissie kan aanzienlijke boetes opleggen, tot wel tien procent van de wereldwijde jaaromzet van de betrokken onderneming.
* **Vrijstellingen (Artikel 101, lid 3 VWEU):** Bepaalde overeenkomsten die de mededinging beperken, kunnen toch zijn toegestaan indien zij voldoen aan vier cumulatieve voorwaarden:
1. Ze dragen bij tot verbetering van de productie of van de distributie van goederen, of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang.
2. Ze laten de gebruikers een billijk voordeel uit de desbetreffende voordelen trekken.
3. Ze leggen de betrokken ondernemingen slechts beperkingen op die onmisbaar zijn om deze voordelen te bereiken.
4. Ze laten de mededinging wat betreft een wezenlijk deel van de betrokken goederen of diensten niet wegvallen.
* **Groepsvrijstellingen:** De Commissie kan bij verordening groepsvrijstellingen verlenen voor bepaalde categorieën overeenkomsten, wat betekent dat overeenkomsten die aan de voorwaarden van die verordening voldoen, automatisch zijn vrijgesteld.
### 3.6 Misbruik van machtspositie (Artikel 102 VWEU)
Artikel 102 VWEU verbiedt het misbruik door een of meer ondernemingen van een economische machtspositie binnen de interne markt of een wezenlijk deel daarvan, voor zover dit de handel tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.
* **Kenmerken van een machtspositie:** Een machtspositie is niet op zichzelf verboden. Het wordt pas problematisch wanneer deze wordt misbruikt. De vraag of een onderneming een machtspositie heeft, wordt bepaald door haar relatieve positie op de relevante markt.
* **Voorbeelden van misbruik:**
* Het bevoordelen van eigen diensten ten opzichte van concurrenten op een online zoekplatform.
* Het opleggen van beperkingen op de doorverkoop van producten, zoals Hello Kitty-producten in de EER.
### 3.7 Bevoegdheden van de Commissie
De Europese Commissie beschikt over aanzienlijke bevoegdheden om het EU-mededingingsrecht te handhaven.
* **Verordening 1/2003:** Deze verordening geeft de Commissie de bevoegdheid om inbreuken op de artikelen 101 en 102 VWEU op te sporen, vast te stellen, voorlopige maatregelen te nemen en geldboeten of dwangsommen op te leggen.
> **Voorbeeld:** De Commissie kan invallen doen bij ondernemingen die verdacht worden van mededingingsinbreuken en kan boetes opleggen die maximaal tien procent van de wereldwijde omzet van de betrokken onderneming bedragen.
### 3.8 Concentratiecontrole (Verordening 139/2004)
De Verordening (EG) nr. 139/2004 inzake de controle van concentraties van ondernemingen regelt de preventieve controle op fusies en overnames die een EU-dimensie hebben.
* **EU-dimensie:** Een concentratie heeft een EU-dimensie wanneer aan bepaalde omzetdrempels wordt voldaan, ongeacht waar de ondernemingen hun zetel hebben.
* **Aanmeldingsplicht:** Concentraties die een EU-dimensie hebben en aan de aanmeldingsdrempels voldoen, moeten verplicht worden aangemeld bij de Commissie.
* **Onderzoek door de Commissie:** De Commissie onderzoekt of de concentratie de mededinging significant kan belemmeren. Indien dit het geval is, kan de Commissie de concentratie verbieden of voorwaarden verbinden aan de goedkeuring ervan.
### 3.9 Steunmaatregelen (Artikel 107 VWEU)
Artikel 107, lid 1 VWEU verbiedt staatssteun die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
* **Definitie van steunmaatregel:** Een steunmaatregel is de verlening van een financieel voordeel in welke vorm dan ook, dat met staatsmiddelen is bekostigd en dat bepaalde ondernemingen of producties begunstigt.
* **Selectiviteit:** De maatregel moet selectief zijn, wat betekent dat deze slechts aan bepaalde ondernemingen of producties ten goede komt.
* **Verstoring van mededinging en handel:** De steun moet de mededinging verstoren of dreigen te verstoren en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.
* **Verenigbaarheid met de interne markt:**
* **De jure verenigbaar (Artikel 107, lid 2 VWEU):** Een beperkte, limitatieve lijst van steunmaatregelen die van rechtswege verenigbaar zijn met de interne markt, zoals sociale steun aan individuele verbruikers of steun voor herstel na natuurrampen.
* **Mogelijk verenigbaar (Artikel 107, lid 3 VWEU):** Steunmaatregelen die onder bepaalde voorwaarden verenigbaar kunnen worden geacht, zoals steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van regio's met een lage levensstandaard, ter verwezenlijking van grote Europese projecten, om ernstige economische verstoringen op te heffen, of ter instandhouding van cultureel erfgoed.
* **Controle op steunmaatregelen (Artikel 108 VWEU):** De Commissie controleert de naleving van de staatssteunregels en kan illegale steun terugvorderen.
* **Algemene groepsvrijstellingsverordening 651/2014:** Deze verordening maakt deel uit van het kader voor toegelaten steunmaatregelen en biedt vrijstellingen voor bepaalde categorieën staatssteun.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onderneming | Iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Overheidstaken die niet-economisch van aard zijn, worden hier meestal van uitgesloten. |
| Economische eenheid | Het beginsel waarbij moeder- en dochterondernemingen als één enkele economische entiteit worden beschouwd wanneer de dochteronderneming geen autonome beslissingsbevoegdheid heeft op de markt en feitelijk gebonden is aan de moedermaatschappij. |
| Autonomie | Het vermogen van een onderneming om zelfstandig beleidsbeslissingen te nemen, wat cruciaal is voor de bepaling of een entiteit als een afzonderlijke onderneming wordt beschouwd in de context van mededingingsrecht. |
| Overeenkomst | Een wederzijdse wilsovereenstemming tussen twee of meer ondernemingen, ongeacht de vorm waarin deze is vastgelegd, die ertoe strekt de mededinging te beperken. |
| Besluit van ondernemingsverenigingen | Een beslissing die is genomen door een groep van ondernemingen of een vereniging daarvan, zoals een verordening van een beroepsorganisatie, die de concurrentievoorwaarden beïnvloedt. |
| Onderling afgestemde feitelijke gedraging | Elke vorm van coördinatie tussen ondernemingen die, zonder een formele overeenkomst, de risico's van concurrentie vervangt door samenwerking, wat leidt tot marktvoorwaarden die afwijken van normaal te verwachten situaties. |
| Merkbaarheidseis | Het criterium dat bepaalt of een overeenkomst of gedraging zodanig significant is dat zij de mededinging merkbaar beperkt of potentieel kan beperken. Kleinschalige effecten worden hierbij buiten beschouwing gelaten. |
| De minimis | Een bekendmaking van de Europese Commissie die aangeeft dat overeenkomsten met een beperkte impact op de mededinging, gebaseerd op gezamenlijke marktaandelen van minder dan 10% voor concurrenten en 15% voor niet-concurrenten, doorgaans niet worden beschouwd als een inbreuk op artikel 101, lid 1 VWEU. |
| Beperking van mededinging | Een gedraging van ondernemingen die tot doel of gevolg heeft dat de concurrentie op de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst, bijvoorbeeld door prijsafspraken of marktverdeling. |
| Handel tussen de lidstaten | Verwijst naar economische activiteiten die de grenzen van een enkele lidstaat overschrijden en potentieel de concurrentie binnen de Europese interne markt kunnen beïnvloeden. |
| Nietigheid | De juridische sanctie die inhoudt dat een overeenkomst die de mededinging beperkt, van rechtswege ongeldig is en geen juridische gevolgen kan hebben. |
| Vrijstellingen | Uitzonderingen op het kartelverbod die kunnen worden verleend aan overeenkomsten die bijdragen aan economische vooruitgang, voordelen opleveren voor gebruikers, en de concurrentie slechts beperken voor zover noodzakelijk. |
| Groepsvrijstellingen | Verordeningen van de Europese Commissie die bepaalde categorieën overeenkomsten, zoals verticale overeenkomsten, vrijstellen van het verbod van artikel 101 VWEU, mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan. |
| Relevante markt | De markt die wordt afgebakend op basis van zowel productkenmerken als geografische omvang, om te bepalen waar de concurrentie daadwerkelijk plaatsvindt en of er sprake is van een machtspositie of concurrentiebeperking. |
| Productenmarkt | De markt die wordt gedefinieerd door de substitueerbaarheid van producten vanuit het oogpunt van de consument, waarbij producten als substitueerbaar worden beschouwd als consumenten bij een prijsverhoging van het ene product, relatief eenvoudig op een ander product kunnen overstappen. |
| Geografisch criterium | De bepaling van de geografische schaal waarop een markt opereert, variërend van lokaal tot de gehele Europese Unie of zelfs mondiaal, essentieel voor de analyse van concurrentievoorwaarden. |
| Misbruik van machtspositie | Het gedrag van een of meer ondernemingen dat de mededinging op een relevante markt beperkt door de bestaande concurrentieverhoudingen te verstoren, bijvoorbeeld door roofprijzen of weigering tot levering. |
| Machtspositie | Een situatie waarin een onderneming op een relevante markt zodanig sterk staat dat zij in staat is om de concurrentie aanzienlijk te verhinderen, doordat zij gedrag kan vertonen dat ongevoelig is voor concurrentie, leveranciers of afnemers. |
| Concentratiecontrole | Het proces waarbij fusies, overnames en gezamenlijke ondernemingen die een EU-dimensie hebben, worden getoetst aan de mededingingsregels om te voorkomen dat er te sterke marktmacht ontstaat of de mededinging aanzienlijk wordt beperkt. |
| EU-dimensie | Een concentratie heeft een EU-dimensie wanneer de gezamenlijke wereldwijde omzet van de betrokken ondernemingen een bepaald drempelbedrag overschrijdt en de gezamenlijke EU-omzet eveneens een significant niveau bereikt, tenzij de omzet in meer dan twee derde van de lidstaten binnen één lidstaat is gelegen. |
| Staatsmiddelen | Alle middelen die door de overheid of door overheidsinstanties worden ter beschikking gesteld, ongeacht de vorm, die gebruikt kunnen worden om steun te verlenen aan ondernemingen. |
| Selectiviteit | Het beginsel dat overheidssteun slechts verenigbaar is met de interne markt indien zij specifiek gericht is op bepaalde ondernemingen of producties, waardoor de mededinging en het handelsverkeer binnen de EU worden beïnvloed. |
| Steunmaatregelen | Elke vorm van financiële bijdrage van de staat die selectieve voordelen verleent aan bepaalde ondernemingen of producties, en die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloedt. |
| Natuurrampen | Onvoorziene en ingrijpende gebeurtenissen veroorzaakt door natuurkrachten die aanzienlijke schade aanrichten en waarvoor de EU onder strikte voorwaarden overheidssteun toestaat ter compensatie van de geleden verliezen. |
| Buitengewone gebeurtenissen | Ongewone en onvoorzienbare omstandigheden, anders dan natuurrampen, die leiden tot ernstige economische ontwrichtingen, en waarvoor de EU onder bepaalde voorwaarden steunmaatregelen toestaat. |
| Lage levensstandaard | Gebieden binnen de EU die gekenmerkt worden door een economische situatie waarbij de welvaart en het inkomen significant lager liggen dan het EU-gemiddelde, en waarvoor steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling mogelijk zijn. |
| Grote Europese projecten | Initiatieven van gezamenlijk belang voor de Europese Unie die gericht zijn op de bevordering van economische, sociale of territoriale cohesie, waarvoor specifieke steunregelingen kunnen gelden. |
| Cultureel erfgoed | Het geheel van tastbare en ontastbare uitingen van menselijke creativiteit en geschiedenis, waaronder monumenten, collecties en tradities, waarvan instandhouding soms ondersteund kan worden door overheidsmaatregelen mits deze de mededinging niet onevenredig beïnvloeden. |
| Terugvordering illegale steun | Het proces waarbij overheden verplicht zijn om staatssteun die onrechtmatig is verleend en de mededinging heeft vervalst, terug te vorderen van de begunstigde ondernemingen om de marktdistorsie te corrigeren. |