Cover
Jetzt kostenlos starten ML2 - WC 21 en 22 - STOS en Pesten_Studenten.pptx
Summary
# Spraak- en taalontwikkelingsstoornissen (STOS)
Spraak- en taalontwikkelingsstoornissen (STOS), ook wel communicatiestoornissen genoemd, kenmerken zich door een verstoorde ontwikkeling van taal, spraak en/of sociale communicatie die het functioneren belemmert en in de vroege ontwikkelingsperiode begint, zonder dat er een andere duidelijke oorzaak is.
## 1.1 Inleiding tot STOS
STOS omvatten stoornissen in de communicatie die primair betrekking hebben op de ontwikkeling van taal, spraak en sociale communicatie. De DSM-5 classificeert deze onder de noemer "Communicatiestoornissen". In de klinische praktijk worden ze vaak aangeduid als "Spraak- en TaalOntwikkelingsStoornissen" (STOS). Communicatieproblemen die voortkomen uit andere primaire oorzaken, zoals autismespectrumstoornis (ASS), een verstandelijke beperking of gehoorstoornissen, vallen hier niet onder.
Taalvaardigheden kunnen worden onderverdeeld in taalproductie (spreken) en taalbegrip (luisteren). Verder kan taal worden geanalyseerd op de volgende componenten:
* **Taalvorm:** Grammatica en klankleer.
* **Taalinhoud:** Woordenschat en betekenis (semantiek).
* **Taalgebruik:** Pragmatiek, hoe taal sociaal wordt ingezet.
* **Metalinguïstisch bewustzijn:** Het vermogen om over taal te praten.
## 1.2 Kenmerken van STOS
Binnen de DSM-5 worden vier soorten communicatiestoornissen onderscheiden die onder STOS vallen:
### 1.2.1 Taal(ontwikkelings)stoornis
Een taalontwikkelingsstoornis (TOS) wordt gekenmerkt door hardnekkige problemen met het aanleren en gebruiken van taal, zowel in het begrijpen als in het produceren ervan. Voorheen werd dit onderscheiden als 'Expressieve taalstoornis' en 'Gemengd receptieve-expressieve taalstoornis'. In de klinische praktijk wordt vaak gesproken van Specifieke Taalontwikkelingsstoornis (SLI) of ontwikkelingsdysfasie.
### 1.2.2 Sociaal (pragmatische) communicatiestoornis
Dit type stoornis kenmerkt zich door hardnekkige problemen met het sociale gebruik van verbale en non-verbale communicatie. Vroeger werd dit ook wel een 'semantisch-pragmatische stoornis' genoemd. Dit valt niet samen met autismespectrumstoornis (ASS), hoewel er overlap kan zijn.
### 1.2.3 Spraakklankstoornis
Een spraakklankstoornis betreft een chronisch probleem met de productie van spraakklanken, wat de verstaanbaarheid of verbale communicatie belemmert. Dit komt overeen met de vroegere 'fonologische stoornis' of wat in de klinische praktijk vaak een 'articulatieprobleem/stoornis' genoemd wordt.
### 1.2.4 Ontwikkelingsstotteren
Ontwikkelingsstotteren is een stoornis in de vloeiendheid van het spreken. Stotteren kent een universeel voorkomen in alle culturen en talen, waarbij jongens vaker getroffen worden dan meisjes. Hoewel er normale onvloeiendheden in spraak voorkomen, onderscheidt stotteren zich door ongewilde en ongecontroleerde herhalingen, verlengingen of blokkeringen van klanken, woorden of delen van zinnen.
> **Tip:** Stotteren ontstaat door een combinatie van aanleg en uitlokkende factoren, zoals spanning (bv. door een naderend feest) of sociale druk (bv. in een kringgesprek). Het is belangrijk om vroege detectie serieus te nemen, omdat ongeveer een derde spontaan herstelt, een derde lichte problemen behoudt, en een derde een ontwikkelingsstoornis kan ontwikkelen.
#### 1.2.4.1 Secundaire stottergedragingen
Naast het stotteren zelf, kunnen er secundaire gedragingen ontstaan. Dit zijn aangeleerde gedragingen die het probleem vergroten en ontstaan door toeval of de omgeving. Deze kunnen zich uiten in vermijden, uitstellen, duwen (beginnen met moeite) of het aanleren van specifieke starttechnieken. Ook negatieve gedachten, emoties en incorrecte overtuigingen rondom het stotteren kunnen zich ontwikkelen, waarbij de rol van ouders en omgeving cruciaal is.
> **Tip:** Bij het omgaan met stotteren is het belangrijk om rust te tonen, het kind de tijd te geven om uit te spreken, het kind aan te kijken tijdens het spreken, het taalniveau aan te passen, en zinnen of woorden niet aan te vullen. Beloon vloeiend spreken niet specifiek en reageer neutraal op het stotteren. Vermijd communicatie- en tijdsdruk.
#### 1.2.4.2 Vroege detectie en omgaan met stotteren
Bij verdenking op stotteren is het raadzaam de bovenstaande adviezen toe te passen, de ouders te informeren en hen te stimuleren contact op te nemen met een stottertherapeut. Ook andere leerkrachten en de schoolomgeving dienen geïnformeerd te worden.
### 1.2.5 Neuropsychologische kenmerken
STOS kunnen gepaard gaan met verschillende neuropsychologische tekorten. Hoewel geen enkel kenmerk op zichzelf voldoende of noodzakelijk is, is er sterke evidentie voor tekorten op het gebied van:
* Auditief kortetermijngeheugen
* Auditieve temporele informatieverwerking
* Fonologisch bewustzijn
### 1.2.6 Prevalentie en comorbiditeit
STOS komen voor bij ongeveer 3 tot 5% van de kinderen, waarbij jongens vaker getroffen worden dan meisjes. Er is een aanzienlijke comorbiditeit tussen verschillende communicatiestoornissen onderling, en ook met dyslexie, dyscalculie, ADHD, ASS en ontwikkelingsdyspraxie (DCD).
### 1.2.7 Beloop en prognose
De eerste symptomen van STOS verschijnen doorgaans tussen de leeftijd van 2 en 7 jaar. De prognose is beter bij enkel expressieve problemen; taalbegrip is moeilijker te behandelen dan taalproductie. Naarmate meer taalcomponenten verstoord zijn, wordt de prognose minder gunstig. Een spraakklankstoornis is daarentegen over het algemeen goed te behandelen.
Factoren die de prognose beïnvloeden zijn zowel kindfactoren als omgevingsfactoren.
## 1.3 Diagnostiek van STOS
### 1.3.1 Onderkennende diagnostiek
Het vaststellen van een STOS vereist een onderscheid tussen normale taalvertraging en een daadwerkelijke stoornis. Vanaf de leeftijd van 4 tot 5 jaar kan een STOS betrouwbaar worden vastgesteld.
> **Tip:** De Gereviseerde Minimum Spreeknormen (GMS) kunnen helpen bij het inschatten van normale taalontwikkeling.
Criteria voor diagnostiek zijn onder andere:
* Afwijkende prestatie op het vlak van taal, spraak en/of communicatie.
* Hardnekkigheid en therapieresistentie.
Methoden voor diagnostiek omvatten:
* Screeningsvragenlijsten.
* Diagnostische tests, zoals de CELF (Clinical Evaluation of Language Fundamentals; 3-18 jaar).
* Observaties van spontane taal ("taalstaal").
> **Belangrijk:** Bij meertalige kinderen is de diagnostiek complexer en dient hier rekening mee gehouden te worden.
### 1.3.2 Differentiaaldiagnostiek
Bij de diagnostiek van STOS is het belangrijk om te differentiëren met andere stoornissen en problematieken, zoals:
* Andere ontwikkelingsstoornissen (bv. ASS, ADHD).
* Leerstoornissen (bv. dyslexie).
* Auditieve verwerkingsproblemen.
* Intellectuele beperkingen.
Een zorgvuldige differentiatie is cruciaal voor een passende begeleiding.
## 1.4 Begeleiding bij STOS
Begeleiding bij STOS is multidisciplinair en kan bestaan uit:
### 1.4.1 Logopedie
Logopedische interventies richten zich op functietraining en taaltherapie om specifieke taal- en spraakvaardigheden te verbeteren.
### 1.4.2 Psychologische begeleiding
Een psychologisch consulent kan ondersteuning bieden op sociaal-emotioneel vlak, psycho-sociale begeleiding geven, en helpen bij aanpassingen in de sociale en fysieke context.
### 1.4.3 Aanpassingen in de sociale en fysieke context
* **Sociale omgevingsaanpassingen:**
* Erkenning en begrip voor het kind.
* Educatie van de omgeving (ouders, leerkrachten).
* Ouders stimuleren en als model laten staan.
* Creëren van een taalvriendelijk klimaat op school.
* Pedagogische en emotionele ondersteuning van ouders.
* **Fysieke omgevingsaanpassingen:**
* Duidelijke communicatie.
* Visuele ondersteuning.
* Aanpassen van situaties en hulpmiddelen.
* Implementeren van redelijke aanpassingen.
> **Do's en Don'ts voor ouders en leerkrachten bij STOS:**
> * **DO:** Praat met het kind over taalproblemen en maak het bespreekbaar.
> * **DO:** Stimuleer interacties met andere kinderen.
> * **DO:** Gebruik speelse werkvormen zoals liedjes zingen en rijmpjes maken.
> * **DON'T:** Gebruik veel moeilijke woorden om de woordenschat uit te breiden (dit kan juist verwarrend zijn).
> * **DON'T:** Dwing het kind tot spreken.
> * **DON'T:** Verwacht dat woorden 'drillen' meer resultaat oplevert dan speelse werkvormen.
> * **DON'T:** Gebruik visuele ondersteuning bij gesproken communicatie als dit verwarrend werkt.
> * **DON'T:** Vermijd gesprekken met het kind in bepaalde situaties.
---
# Pesten en cyberpesten
Pesten en cyberpesten zijn destructieve gedragingen die ernstige gevolgen kunnen hebben voor het welzijn van individuen, met specifieke aandacht voor de dynamiek, rollen en aanpak ervan.
### 2.1 Wat is pesten en cyberpesten?
#### 2.1.1 Pesten versus plagen
Het onderscheid tussen pesten en plagen is cruciaal. Pesten wordt gedefinieerd door de volgende kenmerken:
* **Herhaaldelijk gedrag:** Het gebeurt niet eenmalig.
* **Pijn toebrengen:** Het veroorzaakt leed bij het slachtoffer.
* **Ongelijkheid:** Er is een machtsonevenwicht tussen de dader en het slachtoffer.
Enkele veelvoorkomende misvattingen die het onderscheid bemoeilijken:
* "Als iemand niet reageert, dan is het geen pesten."
* "Het is oké om een vriend te plagen over zijn slechte voetbalvaardigheden."
* "Het is geen pesten als de opmerkingen komen van iemand die populairder is."
* "Als het slechts één keer voorvalt dan is het om te plagen."
#### 2.1.2 Cyberpesten
Cyberpesten komt vooral voor bij kinderen en jongeren. Ongeveer acht procent van de kinderen en jongeren wordt online gepest. Meisjes zijn vaker slachtoffer dan jongens. Bij jongens stijgt het risico op intensief slachtofferschap met de leeftijd. Ongeveer één op de twintig jongeren is zelf dader, waarbij jongens iets vaker betrokken zijn dan meisjes.
Cyberpesten wordt gekenmerkt door gedrag dat zich meermaals voordoet, tot doel heeft te kwetsen en een machtsonevenwicht met zich meebrengt. Het uit zich via internet en sociale media, zoals het hacken van accounts of het verspreiden van nare of intieme foto's/filmpjes.
Vijf kenmerken vergroten de impact van cyberpesten:
* **Anonimiteit:** Het online "disinhibition effect" (remmingseffect) zorgt ervoor dat mensen zich online anders gedragen dan offline.
* **Eindeloos publiek:** De potentieel grote groep toeschouwers.
* **Tijd- en plaatsonafhankelijkheid:** Het pesten kan op elk moment en overal plaatsvinden.
* **Cockpiteffect:** Het gevoel van controle en macht bij de dader.
* **Beperkte controle:** Het slachtoffer heeft vaak weinig controle over de verspreiding van content.
Cyberpesten en online en offline pesten gaan vaak hand in hand. Online pesterijen kunnen een voortzetting zijn van offline problemen, waardoor het slachtoffer geen "rustpauze" meer heeft.
Specifieke fenomenen binnen cyberpesten zijn:
* **Slutshaming:** Het beschuldigen of vernederen van iemand op basis van seksuele gedragingen of vermeende seksuele gedragingen.
* **Sexting:** Het versturen van seksueel getinte berichten, foto's of video's, vaak tussen jongeren.
* **Sextortion:** Het chanteren van iemand met behulp van seksueel getinte beelden of informatie.
* **Grooming:** Het online opbouwen van een vertrouwensband met een kind met seksuele bedoelingen.
### 2.2 Cijfers en prevalentie
Uit een bevraging van 1600 Vlaamse jongeren (UGent, 2018) bleek dat 48% aangaf gepest te worden of te zijn geweest. Daarnaast gaf 18% aan zelf gepest te hebben.
Het rapport "Apestaartjaren 2020" toonde aan dat 13% van de kinderen jonger dan twaalf jaar online gepest werd en 17% van de jongeren aangaf online lastig gevallen te zijn.
### 2.3 Rollen van betrokkenen
Bij pesten en cyberpesten kunnen verschillende rollen onderscheiden worden:
#### 2.3.1 De gepeste / het slachtoffer
Kenmerken van slachtoffers kunnen zijn:
* Anders zijn dan de norm (uiterlijk, gedrag, interesses).
* Sterk in emoties.
* Niet goed in verdediging.
* Minder sociale steun.
* Genetische aanleg.
* Geloven dat er redenen zijn om gepest te worden (bv. "ik ben lelijk, dik, stom").
#### 2.3.2 De pester
Kenmerken van pesters:
* Machtspositie.
* Weten hun prooi goed te kiezen.
* Genetische aanleg.
* Omgevingsfactoren spelen een rol: vaak problemen aan de basis van het pestgedrag.
* Soms zelf gepest.
* Omringd door meelopers.
#### 2.3.3 Meelopers (bystanders)
Deze groep kan verder worden onderverdeeld:
* **Meelopers (vaak bang voor de pester):** Angstig om zelf slachtoffer te worden.
* **Helpers:** Zij die opkomen voor het slachtoffer.
* **Wegkijkers / buitenstaanders:** Zien wel wat er gebeurt, maar doen niets. Ook bang om slachtoffer te worden.
### 2.4 Etiologie en groepsdynamische processen
Wetenschappelijke inzichten in de etiologie (oorzaken) en groepsdynamica van pesten belichten verschillende aspecten:
* **Sociale dominantie:** Dit kan afnemen naarmate een sociale hiërarchie gevormd is.
* **Theory of Mind:** Pesters beschikken vaak over een goed ontwikkelde Theory of Mind, waardoor ze de emoties en gedachten van anderen goed kunnen inschatten.
* **Sociale informatieverwerking:** Problemen in de sociale informatieverwerking kunnen leiden tot proactieve agressie bij daders.
* **Samenhang met antisociaal gedrag:** Pesten vertoont vaak een samenhang met ander antisociaal gedrag.
### 2.5 Aanpak van pesten en cyberpesten
#### 2.5.1 Algemene strategieën
Bij het aanpakken van pesten is een gelaagde aanpak essentieel, waarbij verschillende partijen betrokken worden. Een effectieve aanpak omvat preventie, interventie en nazorg.
##### 2.5.1.1 Preventieve maatregelen op school
Preventieve maatregelen op school focussen op het creëren van een veilige en respectvolle omgeving:
* **Educatie aan de omgeving:** Ouders, leerkrachten en leerlingen informeren over wat pesten is, de impact ervan en hoe ernaar te handelen.
* **Taalvriendelijk klimaat:** Communicatie die toegankelijk en duidelijk is voor iedereen.
* **Pedagogische en emotionele ondersteuning:** Zowel voor leerlingen als voor ouders.
* **Visuele ondersteuning:** Duidelijke communicatie kan ondersteund worden met visuele middelen.
* **Hulpmiddelen:** Inzetten van middelen die pestgedrag kunnen voorkomen of signaleren.
* **Maak het bespreekbaar:** Open communicatie over taalproblemen en pesten stimuleren.
* **Stimuleer interacties:** Creëer kansen voor positieve interacties tussen kinderen.
* **Speelse werkvormen:** Liedjes zingen, rijmpjes maken etc. kunnen bijdragen aan groepsvorming.
##### 2.5.1.2 Gesprekken met de gepeste
* **Spreek in vertrouwen:** Creëer een veilige sfeer voor het kind.
* **Motiveren tot handelen:** Het slachtoffer aanmoedigen om stappen te ondernemen.
* **Bied steun:** Emotionele en praktische ondersteuning bieden.
* **Bespreek samen oplossingen:** Het slachtoffer betrekken bij het bedenken van strategieën.
* **Niet negeren:** De problemen serieus nemen en niet bagatelliseren.
* **Moedig praten aan:** Het kind stimuleren om over de situatie te praten.
* **Licht ouders in:** De ouders informeren en betrekken bij de aanpak.
##### 2.5.1.3 Gesprekken met de pester
* **Praat met de pester:** Eerlijk de confrontatie aangaan.
* **Koppel kind los van het gedrag:** Het gedrag afkeuren, niet het kind als persoon.
* **Leer een kind inschatten:** Het kind bewust maken van hoe een gepest kind zich voelt en wat de gevolgen zijn.
* **Duidelijke afspraken en consequenties:** Grenzen stellen en gevolgen koppelen aan het gedrag.
> **Tip:** Het is belangrijk om te beseffen dat het 'onthoofden' van een groep (bv. door een pester te verwijderen) niet altijd de oplossing is, omdat de groep het hoofd dan in bescherming kan nemen.
##### 2.5.1.4 Herstelgesprekken
Herstelgesprekken kunnen tussen pester en gepeste plaatsvinden, indien beide partijen hiertoe bereid zijn.
* **Fase 1: Start herstelgesprek:** Benoem de situatie, het doel (schade herstellen, relatie herstellen) en stel vragen zoals: "Wat is er gebeurd?", "Hoe voel je je daarbij?", "Wat had je anders kunnen doen?", "Wat verwacht je van de ander?", "Hoe kan het weer goed gemaakt worden?".
* **Fase 2: Herneem gesprek:** Na een periode (1-2 dagen/weken) wordt opnieuw gesproken om te evalueren of afspraken worden nagekomen en hoe men zich voelt. Het is niet cruciaal dat alle afspraken worden nageleefd, zolang het pesten stopt. Opvolging is belangrijk.
##### 2.5.1.5 Gesprekken met meelopers & buitenstaanders
* **Wegkijken is een keuze:** Bewust maken van de keuze om wel of niet in te grijpen.
* **Ondersteun helpers:** Aanmoedigen van leerlingen die wel voor anderen opkomen.
* **Benadruk belang van samenwerken:** Het belang van een collectieve aanpak benadrukken.
* **Samen nadenken:** Met de klas brainstormen over hoe pesten voorkomen kan worden en hoe anderen geholpen kunnen worden.
##### 2.5.1.6 Gesprekken met ouders
* **Ouders van de pester:** Vaak initiële verbazing of ontkenning. Een constructief gesprek vanuit het idee dat kinderen fouten maken en samen zoeken naar oplossingen is effectief. Contact houden is cruciaal.
* **Ouders van het gepeste kind:** Transparant zijn over wat er is gezien en welke stappen ondernomen worden of nog gezet gaan worden. Contact houden is belangrijk.
#### 2.5.2 Aanpak van cyberpesten
De aanpak van cyberpesten vereist specifieke aandacht vanwege de digitale aard ervan.
##### 2.5.2.1 Preventie voor ouders/opvoeders
* **Preventieve gesprekken:** Praat met je kind over hoe het zich online moet gedragen.
* **Bespreek fenomenen:** Leg uit wat grooming, sexting en sextortion inhouden en hoe daders te werk gaan.
* **Risico's benadrukken:** Informeer over de risico's van het maken en delen van persoonlijke beelden.
* **Grenzen stellen:** Leer kinderen 'nee' zeggen en hoe ze iemand kunnen blokkeren.
* **Vertrouwenspersoon zijn:** Zeg dat ze erover moeten praten als ze iets vervelends meemaken online.
* **Wees voorzichtig met delen:** Plaats geen foto's/filmpjes online waar spijt van kan komen.
* **Adviseer online gedrag:** Raad suggestieve bijnamen/e-mailadressen af en geef nooit persoonlijke informatie aan onbekenden.
* **Nabijheid:** Wees in de buurt wanneer je kind online gaat (bv. woonkamer i.p.v. alleen op kamer).
* **Toon interesse:** Wees betrokken bij waar je kind online mee bezig is en oordeel niet.
##### 2.5.2.2 Aanpak op school
* **Informatieve rol:** Informeer leerlingen over het bestaan van cyberpesten en gerelateerde fenomenen.
* **Media-opvoeding integreren:** Integreer dit in bestaande lessen.
* **Niet veroordelen:** Een open houding aannemen.
* **Sensibiliseren:** Leerlingen bewust maken van de risico's.
* **Psychologische impact:** Sta stil bij de psychologische gevolgen voor slachtoffers.
* **Verantwoordelijkheid benadrukken:** Iedere leerling is verantwoordelijk voor zijn/haar gedrag online.
* **Vertrouwenspersoon:** Zorg voor een aanspreekpunt.
##### 2.5.2.3 Omgaan met specifieke cyberpesten-situaties
* **Grooming:** Dien klacht in bij de politie. Bewijsmateriaal is cruciaal. Psychische gevolgen kunnen professionele hulp vereisen.
* **Sexting & victim blaming:**
> **Tip:** Vermijd het concept van "sexting & blaming the victim". Uitspraken als "Ja, ze had die foto's maar niet moeten maken" of "Met zo'n rokje vraag je er toch om" zijn voorbeelden van victim blaming, wat gebaseerd is op de Just World Theory en de overtuiging dat slachtoffers schuld hebben.
* **Sextortion:**
* **Cyberpesten aanpakken (uitdaging):** De digitale wereld is moeilijker te monitoren.
* **Risico's beperken:** Praat met jongeren over schermen, het belang van privacy en goede wachtwoorden.
* **Afspraken maken:** Stel duidelijke regels op rond wanneer, hoe lang en waar wel/niet online.
* **Op de hoogte blijven:** Blijf geïnformeerd over de digitale wereld van jongeren.
* **Geef het goede voorbeeld:** Verspreid zelf geen beelden van anderen, spreek anderen aan die dit wel doen, verwijder doorgestuurde berichten meteen.
* **Praten over sexting:**
* Informeer jezelf en bespreek het belang van toestemming.
* Wees nuchter en ontken de problemen niet.
* Bied oplossingen en hulp aan indien nodig.
* Geef zelf het goede voorbeeld en verspreid nooit beelden van anderen.
### 2.6 Casusvoorbeeld: June
June (eerste middelbaar) wordt al vanaf het begin van het schooljaar gepest. Ze wordt uitgemaakt voor aansteller en lesbo. Op Instagram wordt een account aangemaakt met haar naam waarop ze wordt uitgescholden en wordt een filmpje van een dikke vrouw gedeeld met de suggestie dat het om June gaat. Haar ouders vinden een dagboekfragment waarin June aangeeft er liever niet meer te willen zijn.
**Plan van aanpak voor school:**
1. **Gesprek met June:** Vertrouwelijk gesprek, motiveren tot handelen, steun bieden, samen oplossingen bespreken. Ouders informeren.
2. **Gesprek met de pester:** Het gedrag aankaarten, het kind loskoppelen van het gedrag, bewust maken van de impact, duidelijke afspraken en consequenties.
3. **Herstelgesprek (optioneel):** Indien beide partijen akkoord gaan, een gestructureerd gesprek voeren om de relatie te herstellen.
4. **Gesprekken met meelopers:** Het belang van niet wegkijken benadrukken en hen stimuleren om op te komen voor anderen.
5. **Gesprekken met ouders:** Zowel van June als van de pesters, met focus op samenwerking en oplossing.
6. **Preventieve maatregelen:** Versterken van een anti-pestbeleid, media-educatie, bevorderen van sociale vaardigheden en een positief schoolklimaat.
**Evaluatiecriteria:** Afname van pestgedrag, verbetering van het welzijn van June, toename van sociale steun, succesvolle integratie van preventieve maatregelen.
### 2.7 Casusvoorbeeld: Spraak- en taalontwikkelingsstoornissen (STOS)
Deze casus, hoewel niet direct over pesten, illustreert hoe een zorgvraag op school wordt aangepakt. Een 8,2-jarige jongen met meervoudige oorontstekingen als peuter heeft taalonderzoek gehad. De resultaten waren aanvankelijk niet laag genoeg voor terugbetaling, maar therapie werd gestart. Later werd een stoornis bevestigd.
* **Oorontstekingen:** Belangrijk als mogelijke oorzaak van taalvertraging door verminderde auditieve input.
* **Classificatie STOS:** Dit zou kunnen vallen onder een taalontwikkelingsstoornis of spraakklankstoornis, afhankelijk van de specifieke kenmerken.
* **Kenmerken:** Te herkennen in het taalonderzoek en de dagelijkse communicatie.
* **Tip aan leerkracht/ouders (SMART):** Bijvoorbeeld: "Binnen vier weken zal de leerkracht met de ouders overleggen over de communicatieondersteuning thuis, waarbij concrete strategieën zoals het visualiseren van informatie worden besproken, met als doel de communicatievaardigheden van het kind met 10% te verbeteren."
* **Verdwijnen van problemen:** Deze problemen verdwijnen niet altijd volledig, maar kunnen gemanaged worden door therapie en aanpassingen.
#### 2.7.1 Aanpassingen sociale en fysieke context bij STOS
* **Sociale omgevingsaanpassingen:** Erkenning, begrip, educatie aan de omgeving, stimuleren en model staan voor ouders, creëren van een taalvriendelijk klimaat op school, pedagogische en emotionele ondersteuning.
* **Fysieke omgevingsaanpassingen:** Duidelijke communicatie, visuele ondersteuning, specifieke hulpmiddelen en redelijke aanpassingen.
#### 2.7.2 Tips voor ouders en leerkrachten bij STOS
* **DO:** Praat met het kind over de taalproblemen en maak dit bespreekbaar. Gebruik zoveel mogelijk woorden om de woordenschat uit te breiden. Stimuleer interacties met andere kinderen. Speelse werkvormen zoals liedjes zingen en rijmpjes maken leveren op.
* **DON'T:** Visuele ondersteuning bij gesproken communicatie kan verwarrend werken. Dwing het kind tot spreken (wat geen oefenkans is). Beschouw het drillen van woorden als de enige effectieve methode.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Spraak- en Taalontwikkelingsstoornissen (STOS) | Een verzamelnaam voor stoornissen die de ontwikkeling van taal, spraak of sociale communicatie verstoren, en die niet te wijten zijn aan niet-taalspecifieke oorzaken zoals een verstandelijke beperking of gehoorstoornis. |
| Taalproductie | Het vermogen om taal te uiten, zowel mondeling als schriftelijk, door het produceren van woorden, zinnen en boodschappen. |
| Taalbegrip | Het vermogen om gesproken of geschreven taal te interpreteren en te begrijpen, inclusief het volgen van instructies en het begrijpen van de betekenis van woorden en zinnen. |
| Taalvorm | Dit omvat de fonologie (klankleer), morfologie (woordvorming) en syntaxis (zinsbouw) van een taal. Het gaat over hoe taal wordt opgebouwd uit klanken, woorden en zinnen. |
| Taalinhoud | Dit verwijst naar de semantiek, oftewel de betekenis van woorden en zinnen. Het gaat over de woordenschat en de concepten die met taal worden uitgedrukt. |
| Taalgebruik | Dit betreft de pragmatiek, oftewel het sociale en contextuele gebruik van taal. Het omvat hoe taal wordt ingezet in sociale interacties, zoals het voeren van een gesprek of het aanpassen van taal aan de toehoorder. |
| Metalinguïstisch bewustzijn | Het vermogen om na te denken over taal als een object, los van de inhoudelijke betekenis. Dit omvat bijvoorbeeld het kunnen herkennen van klanken in woorden of het spelen met taalvormen. |
| Taal(ontwikkelings)stoornis | Een stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen met het aanleren en gebruiken van taal, zowel in het begrijpen als in het produceren ervan. |
| Sociaal (pragmatische) communicatiestoornis | Een stoornis met hardnekkige problemen in het sociale gebruik van verbale en non-verbale communicatie, wat de sociale interactie belemmert. |
| Spraakklankstoornis | Een stoornis die wordt gekenmerkt door chronische problemen met de productie van spraakklanken, waardoor de verstaanbaarheid of verbale communicatie wordt gehinderd. |
| Ontwikkelingsstotteren | Een stoornis in de vloeiendheid van het spreken, gekenmerkt door ongewilde herhalingen, verlengingen of blokkeringen van klanken, lettergrepen of woorden. |
| Secundaire stottergedragingen | Aangeleerde gedragingen die ontstaan als reactie op stotteren, zoals vermijding, uitstel, start- of duwgedrag, en die het probleem vaak vergroten. |
| Comorbiditeit | Het gelijktijdig voorkomen van twee of meer stoornissen of aandoeningen bij dezelfde persoon, zoals communicatiestoornissen met dyslexie, ADHD of ASS. |
| Onderkennende diagnostiek | Het proces van het identificeren van een stoornis of probleem, vaak door middel van screeningsvragenlijsten, diagnostische tests en observaties. |
| Differentiaaldiagnostiek | Het proces van het onderscheiden van een stoornis van andere aandoeningen met vergelijkbare symptomen, om tot een accurate diagnose te komen. |
| Logopedie | Een paramedisch beroep dat zich richt op de behandeling van stoornissen in de communicatie, waaronder spraak-, taal- en stemproblemen, en gehoorstoornissen. |
| Psycho-educatie | Het verstrekken van informatie en begeleiding aan patiënten en hun naasten over een specifieke stoornis, de behandeling en copingstrategieën. |
| Pesten | Agressief gedrag dat herhaaldelijk plaatsvindt en gepaard gaat met pijn, ongelijkheid en een machtsonevenwicht tussen de pester en het slachtoffer. |
| Cyberpesten | Pesten dat plaatsvindt via digitale media, zoals sociale netwerken, e-mail of sms, en dat kenmerken heeft als anonimiteit, een groot publiek en tijds- en plaatsonafhankelijkheid. |
| Slutshaming | Het belachelijk maken of veroordelen van meisjes of vrouwen op basis van hun vermeende seksuele gedrag of kleding. |
| Sexting | Het versturen van seksueel getinte berichten, foto's of video's via mobiele telefoons of andere digitale apparaten. |
| Sextortion | Seksuele chantage, waarbij iemand gedwongen wordt tot seksuele handelingen of het delen van intieme beelden onder dreiging van publicatie of ander nadeel. |
| Grooming | Het proces waarbij een volwassene langzaam het vertrouwen wint van een kind met als doel seksueel misbruik. |
| Victim blaming | Het de schuld geven van het slachtoffer voor het leed dat hem of haar is aangedaan, bijvoorbeeld door te stellen dat het slachtoffer het zelf heeft uitgelokt. |
| Theory of Mind | Het vermogen om zich te verplaatsen in de gedachten, gevoelens en intenties van anderen, en te begrijpen dat deze kunnen afwijken van de eigen gedachten en gevoelens. |